-ocr page 1-

BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1929

Verzameiing toone^l-stukken uit de nalatenschap vannbsp;prof. Dr. J. te WINKEL

No. J 2 6 A

-ocr page 2-


‘0-




T


U-

1

1


â– k,

' ‘4




■£m,:


«!



lt;

't‘S

. Vï





' â–  *

-ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5- -ocr page 6-

' [ Libris

\\%. vCljJ

-ocr page 7- -ocr page 8- -ocr page 9-

a.

DON QUICHOT-^^^

OP DE BRUILOFT

VAN /


KA MACHO.

B L Y S P E L.

D O O B.


* ®y Hendrik van de Gaete, Boekverkoper., op de hoek vandeWarmoesftraat en Vygendatn. 171»'

-ocr page 10- -ocr page 11-

1

IHENDRIK haak, H:Z.

en

everhard kraeyvanger.

My N H EEREN,

IK offer u, o waarde vrinden,

Den vroomen ridder Don Quichot,

Die fleets iets groots dorfl onderwinden: Maar, voor zyn’ daaden wierdt befpot.nbsp;Van volk dat hy niet wys kon maaken,nbsp;Dat Amadis, en Palmeryn,

En honderd romanike fnaaken,

Geen leugens, maar vol waarheid zyn.

Ik voer hem hier ten Schouwtooneele:

Op dat hy met zyn zotterny [ Voor and’ren (zyns gelyken)fpeele,nbsp;j Dat alle waan maar zotheid zy;

Hoe al des waerelds fchoone dingen

jj^aar by inbeeldingen beftaan,

* z nbsp;nbsp;nbsp;En

-ocr page 12-

O P D R A G T.

En even als ’t geluid na ’t zingen,

In wind en lucht terflond vergaan. Wie kan den luider bet vergrootennbsp;Van m} n geringe poëzy ;

Als gy, die t’zaam als kunftgenooten Dus lang de Wiskutift aan het Ynbsp;Geoefend hebt, en ingezoogen;

Daar een van u my dikmaals hiel, Door fchoone maatzang opgetogen,*nbsp;Die al wie kond bemint beviel:

Dies hoop ik zal ’t u niet mishaagen, Dat ik, o minnaars van de kund.

Dit Blyfpel aan u op durf draagen Tot dankbaarheid, voor al uw gund.

Ued’, DteMjIheretde Dienaar en Vrind,

P; LangendYK.

-ocr page 13-

AA N D E N

L E E Z E R.

Tk ben ntenigmMlverrPonderd geweejly dat de Nederlmdfche Blyfpeldichteren hunne Jtojfenbsp;**it het volgeeflig werk van den Spaanfchen Sa-'^^draz-ofchaarsgenomen hebben: een Schry^nbsp;quot;^er die overvloeit vangeefiige vindingen, aardige hertstochten, kittetige en tevens fchran-^^re redeneringen y die zodanich door zynenbsp;^oofdftofjen vloeijen, dat de ridder Templenbsp;dien heer voor een van de fchr ander [Ie fchry-'^ers telt y die in veele eeuwen zyn te voor-fchyngekomen, ik heb zynen B.oman,Donnbsp;^^ot de la Mancha , menigmaal vannbsp;^^aaveDichterenhooren pryzeni doch nooitnbsp;^eer als twee[pellen gezien, die uit den zeTnbsp;getrokken zyn.lk vond my dan eindelyk doornbsp;^’^[l aangenoopt om een (pel van dieflofe te dich-waar in ik de vryheid gebruikt hebbevannbsp;den Roman niet regtdraatste volgen ; maarnbsp;^yne eigene vindingen te gebruiken ^ontleenen-de daar uit alleen de hoofdfiof Wat de fchik-^^^gvanhetfpelaangaaty ik heb de ïranfchenbsp;* 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;too-’

-ocr page 14-

AAN DEN LEZER. tooneelreyze f ik had haaftgezegt wettenJzoeken te yolgen ; dat is, datyderperfoon zyn taal,nbsp;verjland, en hoedanigheid behoude en alles opnbsp;één tyd en toneel ajloope.Wat de taal aanbelangt^nbsp;ikhebdenwelopgevoedende uitf^raak van denbsp;yolmondige Kgegeven, en den boeren de fmel-ting A e; niet omdat ik de Jpelling A e verwerp , maar om dus een kennelyk onderfcheid gt;nbsp;temaakentujjchen^de boerenfiraak en die dernbsp;edellieden.

Ik hoop dat deeze twede druk van dit fpel den liefhebber en aangenaamer zal zyn als denbsp;eerfie ; omdat het met meerder omzichtigheidnbsp;van drukfouten gezuivert ,en door keurigheidnbsp;van denBoekverkoper in een beter gewaad geflo- '¦nbsp;ken is. Duid dezen mynen arbeid ten goede, ennbsp;vaar wel.

P. L.

-ocr page 15-

OP HET VOLGEESTIG B L Y S P E Lnbsp;DONQUICHOT

OP DE BRUILOFT VAN

K A M A C H O.

DOOR

PlETER LaNGENDYK.

SNoeshaanen, liet in Don Quichot,

Die fpeeteade al uw doen befpot,

Uwe ydelheid en onvermoogen.

Gy minnareffen, fluit uwe oogen,

Gelyk Quiteria, voor ’t geld,

Wanneer ’t met boersheid is verleid:

Laat u verfland en deugd bekooren,

Als Langendyku Helt te vooren,

In dit lyn Blyfpel, lo vol geeft,

Dat ieder die het liet, of leeft,

Dien fchrand’ren Dichter hoog moet achten, Die, door de fchors, met lyn’gedachten,

Tot in het merg der laaken dringt.

Myn geeft verheugt lig, als hy ïingt Op onvervalfte duitfche toonen.

Wie lal hem niet met lauwren kroonen?

Die Paffenrode volgt op ’t fpoor,

- Naar Feebus godgewyde koor.

Daar hy met luivren glans lal praaien, lang de Dicht-kunft fchiet haar draaien,

H; VAN DE Gaete.

VER-

-ocr page 16-

VERTOON ER S.

K A M A C H o , een ryke boer , bruidegom van Qui-teria,

BaziliUS, een edelman, minnaar van Quiteria,

Leontius , een adelyk landman , vader van Quiteria.

Quiteria, bruid van Kamacho , en minnarejfs . van Bazilius.

V nbsp;nbsp;nbsp;A L A S K O, vriend van Bazilius.

Don Quichot oe la Mancha, een edelman die zig inbeeldt een dooiend ridder te -iuezen.

Sanche Pance, zynfchildknaap.

V nbsp;nbsp;nbsp;E T L A S O E p E, een waal, kok en hofrneefier vannbsp;de bruiloft.

De P A S T o O R.

dVIeeJier J O c H E M, een rederyker,

GyS,een Boer. nbsp;nbsp;nbsp;.

T R Y N J A N S , ee» Boerin. }

S W Y G E R S.

Bruilofts-volk, zo boeren als boerinnen.

Danfers en muzikanten.

Benige edellieden van 'tgevolg van Bazilius.

Spel fpeeld in een Bofch, by een Dorp in Mancha, ’t begint ’s morgens, ennbsp;eindigt na de middag.

-ocr page 17-

Pag: 1.

DON Q.UICHOT

Op de Bruiloft van

ICAM ACHO-

B L Y S P E L.

EERSTE B E D RTF

EERSTE TOONEEL.

K AM a ch o , LEONTIUS.

DK A M A C H O,

Tt is de plek, daer ik vau daeg je dochter mien Te trouwen.

LEONTIUS.

Ik beken, gy hebt wel uitgeiien: Maar waarom hebt gy ’t juift hier inhetbofch begree-pen.ï*

K.A MACHO

|;^at ’s op iyn edelmans, we weeten van de kneepen, ^_bin nou ryk ’enoeg , het geitje van kezyn.

P'e in weftinje durf, is allemael voor myn.

^Den jonkerSmalpens,mit de vrou vanPlatbeurs troudc, L^t gien ’em naederhangt zo cuvelik beroude, )nbsp;^/as’t hiele zelfchip.as je weet, op deuze plek,

^ ’t ging ’er ongdieft wel, we binnen ook niet gek; jS^'icr zou ik al het volk, dat ik genooit heb, laeten,nbsp;¦ * huis is vcul te klein.

LEONTIUS

Laat ons hier niet lang praaten. Anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;KA-

-ocr page 18-

2, nbsp;nbsp;nbsp;Don Quichot op de Bruiloft

K A M A C U O

Kom gaen we dan. • • • Zie daer zo bin ik wel een guit, X Daer komt je dochter.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I

tweede TOONEEL. j

LEONTIUS, KAMACHO, QUITERIA

KAMACHO nbsp;nbsp;nbsp;F

Wei myn fnoeperige Bruid! . Wel heer wat binje mooy, ik durf je pas iensraeken, Enbsp;]e 7.el me deuzen dach noch gek van lietde maeken, Enbsp;Kom zoen me nou erais.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

CLU I T E B. I A

Ey Bruigom laat dat ilaan. ’ \

K A M A C H O

Wat zo dat fmaektme, hae.

LEONTIUS nbsp;nbsp;nbsp;Q

Laat ons naar huys toegaan.

KAMACHO nbsp;nbsp;nbsp;j

De kok zei ’t allemael wei zongder ongs befchikken,

En laetcn wy terwyl iens met mekanger flikken.

LEONTIUS

Hoe fpeelen op de kaart? nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5

KAMACHO

Ja, hokken , bruiten , of

Vyfduitjes langterlu-

LEONTIUS

Wel man dat fpint te grof.

Waar hebje datgeleert? nbsp;nbsp;nbsp;,

K A M nbsp;nbsp;nbsp;Anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;c H onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J

Wat, troeven by, de Boeren? Hoo, hoo, mit troeven,kan gien menfch myn ummers -loeren.

LEONTIUS Ik fpeel nooit met de kaart.

KAMACHO nbsp;nbsp;nbsp;,

Ey hoor,wel waerom niet 1 ^

LEONTIUS

Om dat daar fomtyds kwaad, of moeite door gefchiet.

KA'

-ocr page 19-

Van K A M A C H O. nbsp;nbsp;nbsp;3

Wei paey,binjy2o vies? loop maerinftee ienskyken,

gt; y 2el je’t zien van volk dat fyne knevels lyken,

^ v erkeerbord gaet er vi’el in fwang, zo’t niemant weet, inaer de fchyven met fwart laeken zyn bekleed.

Vi nbsp;nbsp;nbsp;LEONTIUS

P^^^yzo’t wil,’k zal hundaar niette meer om pry zen, geeft’lyk kleed bedekt veel gekken, en veel wyzen.nbsp;pjnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Q.U 1 T E R I A

^^er Vader,Ik verzoek dat ik in eenzaamheid “‘er Wat mag blyven.

KAMACHO

• nbsp;nbsp;nbsp;We], myn zoete lieve Meid,

Zou je allien hier doen?

Q^ü I T E R 1 A

Myn fpeelnoots hierverwagten, wandel ik alleen heel graag wat in gedachten.

' nbsp;nbsp;nbsp;LEONTIUS

¦*^3inacho gaan wy dan.

DERDE TOONEEL.

xy den eene fcherm uitgaan komtBaz.ilius den anderen in,

BAZILIUS, Q.UITERIA. ï A Z I L I U S

. nbsp;nbsp;nbsp;w., viel den tyd ray lang»

•‘-'aar achter gindzen boom.

¦ nbsp;nbsp;nbsp;Q^U I T K R I A

s rp nbsp;nbsp;nbsp;Ja lief, ik wierd al Bang,

ik zoo onverwagt hun beide hier ontmoette, ¦‘“eft niemand u gezien ?

B A Z I L I U S

jy nbsp;nbsp;nbsp;Maar één b«er, die my groette,

¦ nbsp;nbsp;nbsp;die weet nergens van.

Q_U I T E R I A

Dan ben ik wel geruit, i'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A znbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hoe

-ocr page 20-

4 nbsp;nbsp;nbsp;Don Quichot op de Bruiloft

Hoe is de reis vergaan ?

B A z I L I u s

Myn lief, gy zyt bevyuft, Hoe treurig ik vertrok, wanneer ik van u fcheidde.nbsp;Te meer om dat ik aan het hof zo lang verbeidde,

Eén dachfcheen my een’ maand, één uur een’ gantfchen. dach:

Om dat ik daar myn lief Quiteria niét zach,

My. walgde dc ommegang met de eed’le en hovelingen’ En hoorde ik in ’t zaalet een Juffer konftig zingen,nbsp;Dogt ik aan uwe ftem, die zonder wedergaanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»

Myn zinnen ftreelen kon. Voorts quam uw ongen^ , Door’t lang vertoeven, my te binnen ;gy hebt reden,nbsp;Om met Kamacho in den echten ftaat te treeden;

My zy de fchuld alleen, maar ’t gaat my aan het hart, U te zien trouwen, my verlaaten, ach! wat fmart.

Q_U I T E R 1 A

Ja myn Bazilius, ik kan het niet beletten.

’t Is my onmoogelyk myn’ vader te verzetten;

Ik word gedwongen , lief.

BAZILIUS

‘k Ben nog niet buiten raad, Indien gy myn verzoek, zo billyk, niet verfmaad.

Gy kont die trouontgaan, wanneer we’tzamen vlugten, Maar ach! gyfwygt, myn lief, en antwoordt my doofnbsp;zuchten.

Q^U I T E R I A

Daar ’s volk, wy zyn befpied; vaar wel.

B A z i L 1 U S

Waarvlugtge heen»

Quiteria! ey hoor myn klagten en gebecn.

vierde tooneel.

DON Q.UI(;H0T, S a N C H E fchieljk uit. DONttUlCHOT

Staa Ridder, wat heeft die.....

SAN'

-ocr page 21-

Van K A M A C H O. nbsp;nbsp;nbsp;5

s A N C H E

Jaoelc, hygaet fluiten. Wou jy die veugel in lyn vlugt zo maklyk fluiten ?nbsp;¦^3t’s iniskoot. Maer myn hecr,wat zeilen wy nou doen ?nbsp;DON CLU 1 C H O T

^ ras als’t moogjyk is, naar SaragolTa fpocn,

hoop van nog in tyds hot fleekfpel by tewoonen.

- nbsp;nbsp;nbsp;s A N c H E

I ^ at ben ik 00k een gek, dat ik me mee liet troonen? Ridder Don Quichot, ’k verlang al weer naer huis.nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;DON CLU I C H O T

‘Geduld, myn zoon, geduld.

S A N C H E

» - nbsp;nbsp;nbsp;J a,’k zie vafl munt,noch kruis,

^on ik nog geld, met al dat hongerige dooien.

gt; _ nbsp;nbsp;nbsp;DON QJJ I C H o T ”

” Sanche,Sanche, je begind al weêr te tooien.

Waar heeft een fchildknaap van een dooiend Ridder geld ^ot loon van dienft geëyfcht ? zeg eens,wat boek ver-meld ?

,^at Roeland, Amadis, of Palmeryn de Olyven,

' Geld gaven,zeg?

s A N c H E

Ik kan niet leezen,noch niet fchry ven, bruit me Roeland, met jou hiele ridderlchap,nbsp;f ik gien geld heb!

DON I c H O T

Y nbsp;nbsp;nbsp;Schelm; ik dogt u op den trap

ik

een koninkryk, kan winnen, door myn fwaerd.

j 3ti eer, en hoog geluk, door mynen arm te zetten, oop naaruwwyf, loop heen, ik zal’tu niet beletten;nbsp;’ .^^^t werken om de koft, gyzyt myn gunfl niet waard.

ik een ander , u ten fpyt, tot Knning maakcn, ®denk dan Sanche,hoe die euvel u zal fmaakcn.

Q , nbsp;nbsp;nbsp;s A N c H E

och, vergeef het me, ’k enhebtzoniet’emicnd. Ikheb je met men graeutje lang ’ediend,nbsp;hou veul van je, kom beloofje nog te geeven

A 3 nbsp;nbsp;nbsp;Een

-ocr page 22-

6 nbsp;nbsp;nbsp;Do» jQuichot op de Bruiloft

Een eiJand veur men loon; ik zei jou al men leeven

Daer veur bedanken ?

D o N CLU I C H o T

Jadiet eerfte dat ik win.

S A N c H E

In’tadmirantfchap, heb ik ook al.vry wat zin,

Of maek me macr zo ’ngraef, ofprins,’t ken jou niet fcheelen,

Al wierd ik Keuning; als je tog bent acn het deden, Zo leg me maer wat toe, van de eenen brui, of d’aêr:nbsp;Hy kan ligt knippen, die een lap hyt, met een fchaer;»nbsp;Maer ’k wou dat ik het zag gebeuren, zei de blinden.

DON CLU I C H O T ’k Moet lachen,Sanche.

s A N c H E.

Ziemyn heer,zie door die linden, Loopt daar gien kaerel ?

DON (L U I C H O T

Geef my n fchild,en myn geweer,

Het is een ridder.

SANCHE nbsp;nbsp;nbsp;,

Neen, het i« een boer myn heer.

DON Q^U I C H O T

’k Zeg ’t is een ridder, haal myn lancie, niet te draaien.

SANCHE

Het is een boer,heer, of de drommel moetmehaelen. DONC^UICHOT

Ik ken hem aan de veer, die op zyn helmtop zit,

’t Is ridder Splaudor,zoon van Medor.

SANCHE

Ey ik bid,

Maek tog gien queflie, je bind zekerlyk bedroogen. Merlin, de Tovenaer draeijt weer een rad voor jeoogeny

VYF'

-ocr page 23-

Fan K A M A C H o nbsp;nbsp;nbsp;7

VYFDE TOONEEL;

®0N QyiCHOT.SANCH£,KAMACHO,meteen veer opzyn boe-remuts.

KAMACHO

i^er of me bruid nou is—

DONQ.UICHÖT

^ nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;O Splandor,braaveheld,

dooiend ridder, daar Turpinus pen van meld, ¦^anfehou hier Don Quichot,den ridder vaii de leeuwen.nbsp;KAMACHO

^angs bloet, wat vent is dat, och, och, ik moet iens fchreeuwen,

Df hy %'ermoord men hier, help!help! wat ïiet hyfel, ^Is Symen langdarm, of de pikken uit de hel.

Och finte langdarm, of hoe datje naem magweezen, k zei alle daegen, drie van je amerietjes Icezen,nbsp;^oor al de fongden, die je in ’t leeven hebt ’edaen:nbsp;Ey laet me leeven, in zo lang naer ’uys toe gaen;nbsp;^ot ik men teftemengt ’emaekt heb, ’k laet me hangen,nbsp;^00 ’k niet weeróm kom, op parool ,.as krygsgevangen.

^eer Ridder, hoe, gy fpreekt of gy betovert waart, ^at zyn geen blyken van uw’ ouden heldenaard. (

7.yt het, die wel eer het Turkfche heir verheerde, in Stotlweiflènburg, zo heerlyk triumfeerde,

KAMACHO

^ch ja heer langdarm,’kbin betovert, ’k bin bediilt, ^ bin bezeeten, ik bin al wat datje wilt.

myn gefuikerde fnijcurtje! laet me loopen! a-gt;aer is men beurs.

s A N c H n

GeefhierljMaer bloed likzou niet hoopen, .at hy betoverd was, en dat hy iens uit klugt,nbsp;ik er geld uit kreeg, zou vliegen naer de lugt.

DON-

-ocr page 24-

8 nbsp;nbsp;nbsp;Don Quichot op de Bruiloft

DON Ci.U 1 c H o T

Heer Splandor, hou, uw geld, ik beu geen dief, noch roöver.

’tZa, Sanche, geef het wéér.

S A N C H E

Wel dat komt acker pover, -Zo’nfchoonebeurs,indie’kao mak’lyk houwen kan.'

In dat regtveerdig, want ik kryg hem van den man.

DONQUICHOT Watdraalje! geef terftönd.

s A N c H Ie

Et ainne fpaenfe matten. ' DON Q_U I C H O T

Geef over of.—

SANCHE Ey lieve, een greepje.

DON Q_U 1 C H O T

Ik kan bevatten,

Dat u de rug wat jeukt.

sanche

Hou daer dan tovenaer.

K a M A C H OJ nbsp;nbsp;nbsp;'

Ik dankje.

SANCHE Holla, broer.

. DON Q.UI C H O T

Ha, fchelm. sanche

Daer is het, daer. DON Q_U 1 C H o T

Heer Ridder zyt geruft: Ik ftaa niet naar uw leeven: Maar wil dat gy me uw’hclrn, tot dankbaarheid zultnbsp;geeven.

K A M A c H O

Och jonker, ’k heb gien helm ooytop menkop’ehad,

’t Is maer een bocre muts, met veeren, dat je ’t vat; Wil jy hem hebben? ’k wilhem^gaeren’anjelchenkcn.nbsp;DONQ.UICHOT

Heer Splandor,groote,held,ik kan my nietbedenken,

Hoe

-ocr page 25-

Van KAMACHO nbsp;nbsp;nbsp;p

Hoe uw’ doorlugten geeft, en groote fchranderheid,

’t fpoor der réden, door de toov’naars is geleid, Hat gy dien fwarten helm, dien Roeland plag te draagen,nbsp;boere muts noemt.

K A M A C H O hem vm muti.

_ nbsp;nbsp;nbsp;Och hy zoek t me wat te plaegen!

Hou daer, daer is myn helm,as ’t dan een helm moet zyn. ,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;DON CLU I C H o T

* Ben dankbaar, groote helt.

KAMACHO

Die kcerel piert me fyn. DON CLU I c H o Tnbsp;‘'Vat zegt zyn edelheid ?

KAMACHO

Of ik nou mag vertrekken? doncluichot

Hoe vaart Angelika? wild my ’t geheim ontdekken, Waar zy haar nu onthoud, leeftuwHeervadernog.^nbsp;Het moortje Medor , die held Roeland met bedrog,nbsp;He fchoone AngeÜka, uyt minneliefde ontfehaakte?nbsp;Waar door die groote held, ifyt fpyt, aan ’traazennbsp;raakte?

Meld alles vry aan my,den dappren Don Quichot.

J nbsp;nbsp;nbsp;KAMACHO

^Ahebgien Vaer, nog Moer, heer Ridder, dronkezot.

j nbsp;nbsp;nbsp;DON QJJ 1 c H O T

¦Is dan de fchoone moor, uw vader reets gefturven?

l^yn vaertje was gien moor, och, och ik bin bedurven, Dy ziet me veur en turk, of'voor een Heijen aen.

¦^0 hier gien volk en komt, ’t zei mit me liegt vergaen.'

-^.dan Angelika, uw’ moeder, reets ter aarde? Hiezulkenbraavenheld, alsu,oSplandor, baarde?

1, nbsp;nbsp;nbsp;K A M A C H O.

hebjan Géleflae men leeven niet ’ekent, jd hiei^gecn Plankoor,en we bennen niet ’ewentnbsp;e key’ren in ongs durp, mit zukken naem te doopen.

A y nbsp;nbsp;nbsp;Ey

-ocr page 26-

Jo nbsp;nbsp;nbsp;Zgt;fl« Quichot op de ‘Bruiloft

Ei Ridder, dronke zot, ik bidje laet me loopen.

Je hebt me muts aJ weg, zegmaer, wat wilje meer, Meii wammes, in men broek ?

UONQ.UICHOT

Neen, neen verdwaalde Heer, Dien fchooncii wapenrok zal ik u niet ontrooven,

’k Wil liever voor uw’helm, eeukoninkrykbelooven. Indien gy ’t maar begeert.

K A M A C H o

Och, och, ’et is de droes, Hethyeenpaerdevoet? neen, maer een karrepoes,nbsp;Noumerkik’teerll:, och zoo’n hiel keuninkryk, fintnbsp;feiten!

Je bint de dubbelduw!

SA N c H E

Zen kop die ryd op fielten.

K A M A C H o fchryfieenflriep.

'k Befweerje by den geeft, van houte Sint Michicl. Alwaarje nou de droes, of (leven zongder ziel,nbsp;Nagtmerri, Bietebau, of ongebooren hyntje.

Al wier je nou zo klein, datje in een tinne pyntje Kon kruipen, fo je nou gien mens bent, kenje nounbsp;Niet over deuze (Iriep.

DON Q_U I C H O T over de Jtreep trappende-

llc voel myn hart vol rou,

6 Eedle Splandor, om het miflèn van uw’ zinnen,

’t Verftand fchynd u van ‘t fpoor, door ’t al te hevig minnen,

’k Omhels u, als myn vrind.

K A M A c H o

Dat maektme wat geruft. Ik loof werentig, dat je lui wat kortfwil lull.

Maer alle gekken op een ftokje, laet men wangd’len, ’k Wou nog wat zaeken van men huwelyk vcrhangd’len.

S E S'

-ocr page 27-

II

Van K A M A C H O

SESDE TOONEEL.

DON QUICHOT, SANCHE.Ka'mACHO.VETLASOEPE, VETLASOEPE.

jV^Onfieur Kamakko,ha! le cb jou al lang kezoek,

Ze wift niet waar hum flak, ze will niet van dit Wat’s dat feur folke?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(hoek.

K A M A C H O

Dat?dat zin al raere fnaeken, Kortswillig volk; bequaem de bruiloft tc vermaekcn.nbsp;We leijen in et ierft ’eweldig overhoop.

Maer, waer’s men brullofs volk?

VETLASOEPE

Hum’ eb de palm keknoop, Hum’ eb de kroon kemaak, hum doet nou niet as zingen,nbsp;Hum dans nou feer kurieus, enfemble rondekringen,nbsp;lgt;e Bruid is opkeskikt, zo mooy kelyk de droes,

Ze skreeuw tout allemaal, a vous, a vous, a vous. Ze heb jou lanjkewak, ze is bly, en ’tis welkoete,nbsp;t)at hum jou na lang zoek, hier in de bofch ontmoete.

KAMACHO

Heb jy zo lang ’ewagt ? ’et is me feper leet.

Loop heen in ftuur iens gaauwom Jochemde poejeet, In Roel de muizekand, laet vraegen w^aer zeblyven.

. nbsp;nbsp;nbsp;VETLASOEPE

hort bien Monfieur, ze zél.

S A N C H E tegen Don Q,uie!iot

Maer feldrement,gans vy ven, Wat is dat veur een vent?

DONQUICHOT

Dat is een Indiaan,

Of hottentotze prins.

S A N C H E

Ik ken ’cm niet verflaan,

¦os hier en daer ien woort.

VETLA SOEPiE

Wat fekze, hottentotc,

hla,ha,ze lakker om,ze lyk warak we! zotte , nbsp;nbsp;nbsp;Hura

-ocr page 28-

12 nbsp;nbsp;nbsp;Don Quichot op de Bruiloft

Hum bin ecn kok ma foi.

S A N c H H

Hy ruikt braef na gebraed. Bin jy de kok, ik hou jou veur men befte maet,

Je hebt een lugt die ik bezongder graeg mag leijcn: Me dunkt je ruikt ook wat na korften van pafteijen?

VETLASOEPE

Oui,paftey, monfieur, keen beter in de land,

As hum kan maak.

S A N C H E

Dan ben je een keerel vanverftand.

VETLASOEPE Je fuis, vót ferviteur.

K A M A C H o Hoor hier iens Vetlafoepje.nbsp;VETLASOEPE

Que ditez vous moniieur.

K A M A C H o

Maek dat ’er ook een troepje

Dangsmiefters by komt.

VETLASOEPE

Bon; ze zei z«jou beskik.

K A M A C H o Toebak van volkje.

VETLASOEPE

Oüi, die dans ken op een prik.

zingende binnen.

ZEVENDE TOONEEL.

DON QUICHOT. SANCHE, KAMACHO

SANCHE

At lykt een raeren haen ,die prins van de ïndiaenen, Een kok, en prins mit ien?

^Een kok, en prins mit ien?

D ONQ.UICHOT

Hoe Sanche, zoud gy waanen Dat zulks niet meer gefchied ?

SANCHE

Wel neen, ik lach’cr om.

KA-

-ocr page 29-

Van K A M A C H o nbsp;nbsp;nbsp;13 i

_ nbsp;nbsp;nbsp;K AM A C H onbsp;nbsp;nbsp;nbsp;“¦

^om geef me muts nou weer.

DON CLU I c H o T

Zyt gy de Bruidegom;

Met wie myn waarde vrind ?

K A M A C H o

Ja’k mien van dacg tetrouwen. Hierzel’ctzelfchipzyn, ’kiel hier de brulleft houwen.

DON CLU I c H o T

Wie zal uwe ega zyn, o Splandor, wat princes?

K A M A C H o Ey fcheer de gek niet meer.

DONQVICHOT

U w waarde ziel s voogdes,

Is wis van prinflyk bloed, of koninklyke looten ?

K A M A C H o

Een halleve boerin , uit d’adel voort ’efprooten,

Heur vaertje boert zo wet, maer hy ’s van adel.

DONQUICHOT nbsp;nbsp;nbsp;ZoOIl

Wat is uw eêl verftand betovert, groote Goón!

Hoe is haar naam, hoe word de infante doch geheeten?

K A M AC H o

Ze is gien infangte, maer ze is mooy, dat motje weeten.

Zo blank as fchaepemelk, heur wangetjes zin rood,

Ze is niet te dik,te dun, te klein, noch niet te groot,

Heur veurhoofd blinkt puur,puur,gelyk en barbiers bek-’£r hiele bakhus is vol wongerlikke trekken. (ken,

DON CLU 1 c H o T Maar nu, haar naam ?

s A N c H E

Ze ’et nooy t milTchien geen naem ’ehat.

K A M A C H o

Ze hiet Quiteria, heer ridder, dat je ’t vat,

Maer zie verllae je wel, daer quam ’er nog ien vreijen,

Die hiet Bazilius, zy mocht hem vry wel leijen,

Maer ’t hulp niet, wangt ’et is een arme kaelenect,

Zo ’n edelmannetje, dat graeg wat lekkers eet, f*atrysjes, hoendertjes, kon hyze maer betaelen,nbsp;tly krygtze wel,maar moetze eerft op de Jagt gaen hael en

Daar

-ocr page 30-

14 nbsp;nbsp;nbsp;Don .Qukhot op de Bruiloft

Daer leeft hy mieft van, maer’t is al een raere vent,

Hy ken latyn as een patioor, ’t is een Undent,

Dat jy het vat linjeur, o hy ken wongdre zaeken,

Ik heb ’em van een aey een kaerteblad zien mackcn; In hy ken dangfen, as een ekfler op het veld ;

Hy ken ook llingren mit et vaendel, as een held;

Inhykenfchermen, inookkaetzen, mitdeboeren;

In mit verkeeren, ken hy elk zen geld afloeten;

Hy ken ook fpeulen op de veel, en de fchalmy;

De blindmans zeun, is maer een botterik ’er by-Hy is wel gaeu, maer, ik heb geld, om van tekluiven, Hy niet; in daerom zel hy ’an de veefl: niet fuuiven.nbsp;Ik kryg de bruid, in’t is zen neusje effen mis.

Maer appreppo, finjeur, weetje ook hoe laet of’t is ? ’£t was ezait, dat ik precies te zeuven uurennbsp;Moft by de vrinden zyn,in deur je malle kuurennbsp;’t Is laet 'e worden, geef men muts me maer weerom,nbsp;In gae^mit my, linjeur, ik bietje wellekom,

’k Noó jou te bruiloft, wangt je'lykt een fnaek der fnae-ken,

Je kend de boeren op de bruiloft wat vermaekea. s A N c H E

Te bruiloft Broertje? gaet dat zeeker? wel is ’t waer.^ Je bind een man as fpek, dat lyktme, foete vaer.

Ik heb (och harm) lang nit men knapzak motten bikken. Tebrulloft! weetje’t wel! gutkeerel, ’k ken zo flikken.nbsp;Sta vafl: nou hoendettjes, in fnippjes met je drek.

Sta frikkedilletjes.

K A M A C H o

’t Is tyd dat ik vertrek: Ey gimme muts weerom, je kent ’em niet gebruiken.

s A N c H E

Gut Splandor, ik begin ’t gebraet al riets te ruiken.

K A M A c H o

Ik hiet gien plankoor,broer, Kamacho is myn uaeni. Men vaertje fageles, was Krelis mit de pragm,

In Lobrigje men moer, ’ebooren te Bregance,

In Poortegael, jou naem ? nbsp;nbsp;nbsp;SAN-

-ocr page 31-

Van K A M A C H O.

S A N C H E

Die is don Sanche Pance.

k Bin deur dien goejen heer, puur uit den drek ’eraekt: Hy hyt me van een boer een Gouverneur ’emackt,nbsp;KAMACHO

Een gormandeur ,wel zoo ,wie drumpel zou het denken? Een gormandeurfchapkan jouHeer dat ’an jou fchenken

SANCHE

Ja van een eiland, in ’k kreeg zeuven ezels toe. KAMACHO

Heb jy die al ?

SAN c H E

Wel neen; ’k heb de ezels nog te goe. In ’t eiland fel men heer in korte daegen winnen.

KAMACHO

De vent is zeker gek, wie drommelzou’t verzinnen, Hoehiet datailand, enwaerlaitet ’anwatkangt?

SANCHE

’t Lelt in jaerabien, digt by het heilig land,

*t Hiet mikrosko.pi.pi.pium’----’t is me al vergeten,

Daar weunde altoos en Reus, de mallenbruy geheeten, Zoo groot gelyk een boom, maer hy ’s al lang kapot,nbsp;Men heer die potften hem,

KAMACHO

Een reus! wel dats niet rot. Een reus?hoe vindmen nou nog reuzen?hoe ken't wezen.?

SANCHE

Ja Broertje, mienje datwe veur de reuzen vreezen? Veur twintig reuzen, zou men heer ftaen as eenpael.

KAMACHO

Ik word weratjes aers, van zukken vreemt verhael,

SANCHE?

Ja Reuzen al zoo groot als meulens, mit vier armen. Die fteekt men heer maer mit zen lanfieinde darmen,nbsp;Iti al de leegers, daer hy komt,daer maekt hylfchrik;nbsp;’t Is kip ik hebje , fteek, (lae , in een oogenbliknbsp;Is ’t hiele veld bezaeit, mit armen, en mit beenen:nbsp;IJy flaet terftongt maer deur een hiel flagorden heénen

ka:

-ocr page 32-

16 nbsp;nbsp;nbsp;Don Quichot op de Bruiloft

K A. M A c H o

Gangs ligters, is dat waer, heb jy het zelfs ’ezien? s A N c H E

]a‘k; ’tisomtrent’elecn, nae’kgiseenmaend,oftIen^ Toet) hyt hy tcugeiteen hiel leger nog ’evogten,

Zc vlugten a1; maer juyft die beeften , die gedrogten. Van fehelmfe tovcnaers, die kwaemen op ’etmat,

Ze gooiden al ’er bell mit fteenen naer ongs gat,

En maekten van ’er volk een hiele kudden fchaepen.

K A M A c H o

Wei langsje, vildaernietwatbuitveurjou teraepen^ s A N c H E

Ja fteinen op ongs baft, dat’s tovenaers menier.

Men heer verloor die tyd ook wel een tand drie vier. K A M A c H o

Je Heer lykt wel bedroefd: hy is diep in gedagten. s A N c H E

Men heer? ja die’s verliefd, hy klaegd gehiele nagten; Je hoard niet, anders als: o fchoone ondankberheit,nbsp;Dulcinea princes, o noordftar die me leid,

Wanneer zei jy me veur men trouwe dienllbeloonen! Dan fugt hy weer,in roept, o fchoonfte van de fchoonen,nbsp;Wanneer genaekt den tyd, dat ik, ezceterae.

’t Is al Dulcinea ondankbaer veur en nae.

K A M A C H o

Is die Dulcinea dan veur fo mooy te houwen ?

Ik wed ze moojer is, die ik van daeg zei trouwen. DON Q.U I C H O T

Wat zegje Splandor ? ha dat liegje, door je hals,

’t Za, vat u lande.

K A M A C H o Och heer ridder, ’et is vals,

Jou lieffte is mooyer, maar wie pikken fou et droomen! Had ik ’eweten dat je ’t qualyk had ’enomen,nbsp;jDat ik myn bruid wat prees, ik had ’et wel ’emyd,nbsp;DON Q_U 1 C H o T

Neen ik wil vechten, ’t za bereidt u tot den ftryd,

Ik geef u keur van grond.

KA'

-ocr page 33-

Van

K A M A C H O

K A M A C H O

_ nbsp;nbsp;nbsp;’k Hou nief een brui van vechten.

Och ridder weeft te vreên.

OONQ^L'ICHOT

Zeg hoe gy’t wild beilechten, k Geef keur, te paerd, te voet, met lancie gt; of hetnbsp;fwaerd.

KAMA,c HO

Gena, genade,och! och! ik fweerje by men baerd, Ik kati niet vechten... Och! och! och! hoe zei ’t hiernbsp;daegen,

Moord! brangd! moord! brangd! help! help! 6ongehoorde plaegen,

Wat heb ik jou ’edaen?

DONaUICHOT

’tZa, ’rza, waar ’s uw geweer?

KAMACHO

Moord, brangd, help! help! help! help!

D 0,N Q.U 1 C H O T

Hoe fchrecuM'je zo myn heer

ACHTSTE TOONEEL.

VETLASOEPE mtt htirtn . KAMACHO , DONQUICHOT. SANCHE,

KAMACHO

’tSa, luftig Jongens, pas nou louter wat'te raeken»

DON I C H o T

Kanailje, tovenaars.

SANCHE

Wel brui ’er veur ’er kaeken,

KAMACHO

^lae toe maer mannen , pas te raeken mannen, ’t fa.

^ONQUICHOT, enSaNCHEkrjgen ftokflaegen.waaropzyvallen, SANCHE

Gey.oey, men billen, en iDcn kop, gena! gena!

^ch Iftnte tovenaers, ’k heb niemendal bedreeven.

B nbsp;nbsp;nbsp;KA-

-ocr page 34-

18 nbsp;nbsp;nbsp;Don Qnkhot ep de Bruiloft

K A M A c H o

Eiv.iediegormandeur,diereekel, nouiensbeeven.

Hoe fmaektje deuie koek ? fcheer nog de gek erais.

s A N c H E nbsp;nbsp;nbsp;J

Genade, o Splandor.

K A M A C H O flaat S A N C H E

Wei de pikken op je vlais, DacrPlaakoor, Plankoor, daer, jegt;eltvan Plankoornbsp;heugen.

S A N C H E

Myn lieve Splandertje, ik en mach’er niet wel teugen, Ei üae niet naeer,

K A M A c H o

Wel dat’seen drommel vaneen vent. Nog fcheert de beeft de gek.

S A N C H E

Och! ochoch! feldrement!

Is dat ook kloppen.

don q_u I c h o t

Och! princellèvantoboie, Kroondraagftec van my n hart, ó verle ontlooken rooie!nbsp;Hier legt uw ridder van de tovenaars gewond.

VETLAS0EP£ ^

Wat fekfe reekle.? lin hum tovenaars,jou hont ?

Wat opflinaater folk, terwyl dat s’hum zo kloppen, Zo fcheer ze nok degek, en durven ons nok foppen '

KAMACHO

’k Zei heur betaelen, laet men nou maeriens betien. Kamacho neemt zyn muls wederom.

NEGENDE TOONEEL.

BA2;1L1üS,VAI. AS K o, kamacho, VETLASOEPEjboeteu. DONQ.UtCHOT. SANCHE,

B A Z I L I U S.

TJOu op Kamacho, feg, war is’t dat wy hier zien.? **¦ -*• Hoe komen deze twee zo bont,en blaau w gellaagen ?nbsp;Kamacho

’t Zyn fielen allebai, wie drumpel zou ’t verdraegen,

Die

-ocr page 35-

Fm KJA MACHO nbsp;nbsp;nbsp;19

Die met het harnas, noemt tig ridder drcnkc tot,

^ de aêre gormandeur; ze noemden my uit fpor,

Heer Ridder Plankoor; teunvan Geelellai geenfrncc-ken,

Df bidden hulp ; die guit die wou me op ’t lell deur-fteeken;

Had ik dat volk hier niet, ik was quot;er al om koud.

BAZILIUS tegen Doiiq.

Dat’s al een vreemde taak. Zeg, war maakt u zo ftoiit, In ’c harnas op den weg, de menfehen aan te randen ,nbsp;Wie zyt gy ? Spreek; of ’k geef ’c terftont ’t geregt innbsp;handen.

DON Q_U I C H O T

Een ridder voor wiens arm het alles beeven moet,

Die als een amadis in ’t harnas is gevoedt.

s A N c H E

Och,jy lykt noch een menfeh. Ei word mit ongs bc-woogen:

We zyn onnozel van die tovenaers bedroogen De vroomfte ridder, voor wiens arm de turk zo vreeft',nbsp;De troiifte fchildknaep, die in Spanje ooyt is’cweeft,nbsp;Ziejy hier leggen.

BAZILIUS

Ha Valasko, ’k ken die menfehen. Zo ik my niet bedrieg. Mynheer,ikzon welwenfchen,nbsp;Dat gy me u naam ontdekte.

DONQ.U1CHOT

Ik ben de ridder van

De leeuwen, Donquichot.

s A N c H E.

Ja ’t is de felve man

B A z I L I u s

' Zo zyt gy Donquichot! weeft welkom roem der helden, De faam quam ons al lang uw groote daaden meldennbsp;O dooiend ridder, voor wiens arm en kloek gelaat,

’t Gefpuis der tovenaars als afch en rook vergaat Kom doet my de eer aan en vernagtinmynewooning.

B A nbsp;nbsp;nbsp;DON-

-ocr page 36-

20 nbsp;nbsp;nbsp;T)on Quichot op de Bruiloft

DONQUICHOT

Zyt gy ’t Arfipanpan? ó mededogend koning,

Die my verlolt hebt uyt ’t geweld der tovenaars?

Wat ben ik u verpligt.

k A M A C H o

Wel dat is al wat raers: nbsp;nbsp;nbsp;.

Hy noemt Baiilius een keuning, watte ftreeken.

B A z I L 1 u s

Verzorg de heeren van al wat hen mag ontbreeken Valasko,zo ’t u b’lieft,ik volg u zo terftond,

K A M A C H o

Die knevels zinnen’teens, ó bloed, ’et is een vond nbsp;nbsp;nbsp;,

Vandeedeiliên, omonswatfchrikop’t lyf te zenden,

Ze hebben ’t op ’ellemt.

S A N c H E

Och ! och! men ouwe lenden, Wat bin je braef’efmeert. O vrinden ’k Iweer’etjou,nbsp;Dat ik niet veul van zulk een toovnaers bruiloft hou.

V A L A S K o tegen Donquichot

Kom ridder laat ons gaan.

S A N c H E

’kMot eerft men graeutje haclcn^

Mit Ronfinant.

V A L A S K o

’t Is wel; maar niet te lang te draaien, ’t Gaa met uw heer voor uit.

TIENDE TOONEEL.

*

BAZILIUS. KAMACHO

B A Z I L I U S,

Kamacho, fchaam u, hoe ?

Zo’n edelman te flaan; zeg, waar by komt dat toe?

KAMACHO

Ei lieve zie, boe mal dat hy ’em ’an kan (lellen,

Puur ofje’t niet en wift,hoor, wil ik’tjeeensvertel' len,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

’tl'

-ocr page 37-

Van K A M A C H o nbsp;nbsp;nbsp;21

Is ien van jou konfoort, jy hebt ’em op ’emaekt ^ni my te bruien, heb ik ’t op zen kop ’eraekt?

B A Z IL 1 u s

Ik heb hem nooit gezien.

K A M A C H o

Die ftamp ik; dat’s ’eloogen.

B A z I L 1 U S

:^een, neen, Kamacho,ik en heb u niet bedroogen:

J^an hooren zeggen, en van leezen, ken ik hem,

Maar waarlyk anders niet.

K A M A c H o

I nbsp;nbsp;nbsp;Die praetjes hebben klem,

’ ^an hooren zeggen, en van leezen.

B A z I Llu s

Van zyn leeven,

’ nbsp;nbsp;nbsp;wonderlyk bedryf, is korts een boek gefchreeven,

’ Ik heb ’t geleezen, en vond groote fmaak daar in.

KAMACHO

W'at is dat veur een boek ? wat hyt ’et veur een zin ?

E A z I L I u s

^an vechten, en van flaan, en reuzen te verwinnen. Jonkvrouwen by te (laan, getroulyk te beminnen ,

Ën hondert dingen meer, die hy noch daaglyks doet, I^et is een ridder van een groot verftand en moed,nbsp;KAMACHO

Maer komt je hier ook om de|bruiloft .te verftooren? »nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B A z I L I u s

'Vat wisje wasjes,neen.

KAMACHO.

Maer ’k wou wel graeg iens hooren, IJoe ’t jou al ’an ftaet, dat de bruid jou is oiitvryt.

V nbsp;nbsp;nbsp;B A Z ,i L I u s

Hoop dat die fwaarigheid zal flyten door den Tyd. . Ik Wens u veel geluk, dewyl ’t nu zo moet weezen.

» nbsp;nbsp;nbsp;KAMACHO

bend bylo een bord uit duizend uitgeleezen.

1' ilou daer, daer is men hangd, ’k denk ummers datje ’t miend ?

BA-

-ocr page 38-

2.2 nbsp;nbsp;nbsp;Don ^ichot op de Bruiloft

B A z1L1 us

Voorzeeker;’k hou u voor myn allerbefte vriend.

K A M A c H o

Koni meé te bruiloft, zelje lekker doen trakteeren; Gut Jonker, doet’et,

B A z I LI u s

’k Moetjuiftgaanby zeekre heeren. K A M A c H onbsp;Gut fnaekje doet ’et,

B A z I L I u s

Zo ik tyd vind zal ik ’t doen.

K A M A C H o

Hadie dan, dat gaet naer myn liefftentje om een zoen ELFDE TOONEEL.

B A Z I L I U S alleen

O Hemel! zal die lompe boer erlangen,

Een fchoone maagd, wner aangenaam gezigt Myn noordllar is, myn eenig levens licht.

En die ik dagt voor myne bruid te ontfangen, Quiteria, hoe vaak hebt gy belooft.

Met hand en mond; my nimmer te begceven,

Maar fleets met my in zoete min te Iceven;

Heeft dan het goud uw trouwemin verdooft?

Neen ’t was geveinft, gy doetmy eeuwig treuren,

’k Zink in een poel van jammer, en verdriet.

’k Zal flerven; want my luft het leeven niet ?

Nu my ’t bezit van u niet mag gebeuren.

’t Is ydel met myn zuchten, en geween;

Ik ftrooi vergeefs myn klagten voor de winden.

Daar is geen trou ter waereld meer tc vinden:

Men mint om ’t goud, ’t geld is de liefde alleen.

Men agt verfland, noch aangenaame zeden,

Men vraagt naar kouft, noch eclheid van gemoed: Maar naar ’t genot van fchatten, geld, en goed;

’t Geld maakt een dwaas behaag’lyk in zyn reden. Vaar wel, vaar wel, ó overfchoone maagd!

Mogt

-ocr page 39-

Van K A M A C H O.

Mogt ik voor’t laatft van u dien trooft verwerven, Dat gy bedenkt wat minnaar gy doet Üerven;

Een minnaar dien u eertyds heeft behaagt.

Waar loop ik heen? Waar vliegen myn gedachten? Behaagde ik u ? neen, gy behaagde my;

Myn min was ernft : Maar de uwe veinzery,

Ach! kon ik dit van u, van u, verwagten. Rampzaal’ge min, gy hebtmy, laas.' verleidt,nbsp;Quiteria was voor m.y niet gebooren.

Ü min ! gy laat my in uw (Irikken fmooren. Quiteria vaar wel in eeuwigheid.

TWAALFDE TOONEEL.

BAZILIUS. QUITERIA

CLU I T E R I A

ACh myn Bazilius, moet ik u noch aaufehouwen? Leef, leef, myn heer.

BAZILIUS

Zyt gy ’t ondankbaarfte aller vrouwen ? Hebt gy myn zuchten en myn klagten aangehoort ?

Of zyt gy doof voor my, die door de min verfmoort ? Q^U 1 T E R I A

Myn lief!

BAZILIUS

Neen, fwyg Cireen; gy zoud het vonnis geeven. Van mynen dood.

Q,U 1 T E R I A

Neen, leef.

BAZILIUS

’k Zal zonder u niet leeven. Bruid van Kamacho, neen, blyf, blyf,by uwe keur;nbsp;Trouw met dien ryken gek, terwyl ik eenzaam treur;nbsp;Maar denk in uwe vreugd, mat minnaar gy doetquynen.

. nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CLU I T E R I A

^ch lief, laat deze wolk van jaloezy verdwynen.

B 4 nbsp;nbsp;nbsp;BA-

-ocr page 40-

i4

Don jQuichot op de Bruiloft

FA Z I L 1 U S

Wat jaloeïy ?gy treedt van daag met hem in d’echt,’

Q_U I T E R 1 A

't Zal nimmermeer gefchiên: ’k beminne u al te oprecht.

B A Z 1 L I u s

Hoever vcrfchilt uw hart, van’t geen ge u mond doet fpreeken.

CLU t T E R I A

’k Zal om Camacho nooit myn troubeloften breeken; Ik walg van zyne m.in

B A Z IL I u s

Hoe zal ik dit verflaan ?

V an daag neemt gy hem voor uw’ man en huis voogd aan, ’t Is alles op de been, de boeren quinkeleeren,

He bruiloft is gereet.

Q^tT I T E R IA

Die vreugd kon wel verkeeren. Ik zal Kamacho nooit aenneemen tot myn man.

Ik gaf hem nooit myn hart, gy zyt daar meeller van. Scherp uw vernuft, myn lief, en wilt een liü bedenken.nbsp;Om ons van hem te ontflaan.doch zo ’tmyneeerzounbsp;krenken,

Staa ik het nimmer toe.

BAzia-ius

De vlugt ?

Q_U I T E R I A

Die ’s vol gevaar.

B A Z I L lU s

’k Zal uw befchermer zyn» we kunnen met malkaar Naar Saragolic vliêii,

Q_U I T E R 1 A_

Neen lief, die zaak komt duifter. En ganfeh ondoenlyk voor; ik krenk myne eer ennbsp;luifter

Indien ik ’t onderneem.

BA ziLIu s

Myn fchoone zyt geruft;

Het is noodzaaklyk, ’k zal u leiden waar ’t u luft!

En wat uw eer belangt, hoeft gy niet voor te fchroonien:

Myn

-ocr page 41-

ij

Van K A M A C H O.

Myn liefde ftaat gevefl op deugd.

Q^U I T E R I A _

_ nbsp;nbsp;nbsp;’k Ziejemandkooinca

v an verre door ’t geboomt’, kom gaan wy aan een kant,

' T fV E E D E B E D RTF.

EERSTE TOONEEL.

Meefter J O C H E M alleen*

S JiUr nou pocetjesj’k ben de baas vat; ’t gantfche land! PufSalamanka, metualmaakkademi.

Ik Miefter Jochem, hoofdpoëet van fante Remi,

In ’t landfchap Mancha, maak myn rymen aanltonds weg.

Sonnetten in een uur. Zeg rederykers, 2Cg?

I Wie zou ’t my nadoen, en myn belle referynen,

Wel hondert regels lang, (het zal wat wonders fchynen) ï)oe ’k in een halven dag: maar ’k heb natuut tt baat,

. öaar lope carpis, en quevédos geefl voor (laat,

*'Ilelp ik er deur, ja ’k weet ’er fouten aan te wyzenj ^atikprys, zuilen al de boeren met mypryzen.

I^ie my te vrind houdt, maak ik een volmaakt poëet.

Ik rym terwyl ik flaap, ik rym terwyl ik eet;

En op de brillekiek bedenk ik myn rondeelen.

' Is alles geefl, een ak moet uyt de boeken Üeelen;

Ik niet; fchyt boeken, ’khebdekunfthierinmynkop. Ik ben geheel doorwiekt van zuyver hengfta fop;

’k ben poëet zelfs in myn moeders lyf gebooren. lie! hem.' Kamacho! pfu, poep, hem, pfu, wiltnbsp;eens hooren.

TWEE,

-ocr page 42-

^6 nbsp;nbsp;nbsp;Don Quichot op de Bruiloft

TWEEDE TOONEEL.

JOCHEM,KAMACHO

K A M A C H O

Welmiefterjochem, maekhetkort, ikhebgien tyd.

JOCH EM

Wei hoe, fo haaftig; ’k denk je hebt nu uitgevryt?

K A M A c H o

Maer zeker Jochem, ’k heb gien tyd om non te praeten-JOCHEM haald Papieren uit »yn ïak'S Ik heb een bruilofts dicht.

KAMACHO

Voor my ?goet.

JOCHEM

Boven maten:

Maar twyfFelje?

K A M A c H o _

’k Vraag niet oPt goet is, ’k weet ’et wel: Maar ’k heb non jui(f gien tyd.

JOCHEM

Ik bidje hoor.

’t Is maar van vyfthalf veil

KAMACHO

Ei broer.

jochem

‘k Zal’t gaauw eens voor je leezen-

KAMACHO

Dat hiele dichlPgans bloed,wel dat ken non niet weezen: Ik moet de bruid eens.....

JOCHEM

Hoor een regel acht of tieiii

’tBegin is wonderlyk.

KAMACHO

Lees op, als ’t moet gefchieti' JOCHEM

’tMoet eerft gekorrigeert: want ziet zen leeven is Een dicht terftond niet goed, dat eerft gefchreven is.

KA'

-ocr page 43-

Van JL A M A C H o nbsp;nbsp;nbsp;27

KAMACHO

Wel wat bruit my dat; ei, ik bidje,.gaauw begint.

J o CHEM

Ik weet wel dat uw bruid de poëry bemint.

KAMAGHO

Oe duvel moet de vent met zyn gedichten haelen.

J o C H E M

üe duvel tou myn daar niet heel veel voor betaelen, Hy is bruigom niet.

K A M A C H o

, nbsp;nbsp;nbsp;’k Wil hier niet langer ftaen,

Myn Bruid die is niet in.........

J o C H E M

Wagt, wagt zo vang ik aan.

^ nbsp;nbsp;nbsp;Hy leeft

Een zeker bruilofsdicht, ter eeren van d’eerzaamen ; En zeer diskreeten en tot veele ding’ bequaamennbsp;Eamacho, zeer geleerd gelyk een Kikero.nbsp;öe zoon van Guurtje Pens, en Krelis Knuppelftro.

¦ nbsp;nbsp;nbsp;^ie nu de bruigom is, met ’t fierfel aller maagden,nbsp;öe pronk van Remi, die aan yder een behaagden,

¦ nbsp;nbsp;nbsp;Quiteria genaamt, getreeden in de trou,

’ Iti ’t Jaar van emme, de, ce, ikze......

K A M A C H o

, nbsp;nbsp;nbsp;’k Bidje, vou

Gedicht maer aanftonds op,’t wonger wel verzonnen, * Is mooy ’erymt $ hadie.

J o C H E M

: nbsp;nbsp;nbsp;Wel’k heb nog niet begonnen,

Elat was het hoofd nog maar.

K A M A C H o

; nbsp;nbsp;nbsp;Och waer je al ’an de flacrt.

' nbsp;nbsp;nbsp;] o c H E M

I dicht dat is gemaakt puur oQe een keuning waart.

^ hebt ’er in van al de Goden, en Goddinnen,

keizers, keuningen, van harders, hardcrinncn, kereltje, je zult (laan kyken als piet fnot.

t. nbsp;nbsp;nbsp;KAMACHO

jy nou al ’edaan?Is dut nou ’t end en ’t flot?

]OC-

-ocr page 44-

28

Don Qukhot op de Bruiloft j o C H E M

Wei neen, ’t begin ïal ik je datelyk doen hooren.

K A M A C H O.

Ik word fchier aers, van al dat talmen’an mynooren.

] O C H E M

Indien je kennis had van de eedle poezy...

K A M A C H O

Swyg, fwyg, ’tisdubbeld gek, malenpoejeetdaarby Te xyn,hadie.

J O c H E M

Neen blyf, nu zal ik aanftonds leeien.

K A M A C H O

Wei talmt dan niet te lang,

J O C H E M

’t En hoeft niet veel gepreezen. Het pryst zig zelfs genoeg.

K A M A C H o

De duvel hael de vent.

J o c H E M Patiëntie is goet kruid.

K A M A C H O

Dat’s wel, maek maar een end.

Hy leeft

Hier kom ik by zyn ekfelentie,

Die trouwen zal het mooylle menfie,

Van wonderlyke konft, en fcientie,

Bevalligheid, en eloquentie,_

’k Doe u by dezen advertentie,

Maar geef een weinigje filentie,

Dan fult gy hooren een inventie,

Van eiken regel een fententie......

K A M A C H o

Waar haelt de gfek,dien brui quae woorden tog van daen ?

] o C H E M

Dat draaft eerft, hee ?

K A M A C H o

Ja hongt noch kat fou ’t niet verftacn-Hy leeft.

Apollo, Venus, Mars, Vulkanus,

Leo, Silvefter, Adrianus,

Jü'


-ocr page 45-

Van K A M A C H o. nbsp;nbsp;nbsp;29

Jupyn, Merkurius, Sileên,

Haal water voor mei uit Hipokreen:

Han zal ik drie voet hooger flappen,

En uit een ander vaatje tappen,

Als eer Homerus heeft gedaan,

EnNazo, Maro, ofLukaan: t)an zal ik van de negen Muizen,

Myn veerzen fyntjes laaten pluizen......

K A M A C H o

Ik ken dat volk niet, ’k heb er niet een van ’enood.

1 o C H E M

Wel dat’s gien wonder, want zy zyn nu al lang dood.

K A M A C H o ,

Hoe dood! je zegt nochtans ze moeten water haelen ?

J OC H E tó

Dat’sop Zyn grootpocets, o, kond gy vreemde taelen. Dan zoud gy ....

K A M A c H o

Hou maer op, ik heb ’ctwcl’evat, J o C H E M

Hoor dan aandagtig; want dit is nog beter blad.

Hy leeft

In de alleroufte landkronyken,

Staat van geen paar dit paars gelyken,

Want Heéor, en Andromache,

En Minos, met Pafiphaë,

Hoch Echo, met haar lief Narciflbs,

Eenelope, en Vorfl Uliflus.

kamacho

Hou opgt; hou op, myn kop wordt van dit talmen zeer, Nog meerder naemen ?

j o c H £ M

Ja, he, broerlief, tienmaal meer,

’k Begin nou eerft.

kamacho

Maer zeg waer toe die quaeje naemen? ] o C H E M

Dat is de sjeu van ’t dicht.

KA-

-ocr page 46-

90

Don Quichot op de Bruiloft

K A M A C H O nbsp;nbsp;nbsp;J

Ja wel (ie daer, ’k vernaemc ' Op die quae woorden niet, die mofteiider maer uit.

J o c H E M

Uit? uit? uit? Weldauwasmynheelgedichtverbruit. (

K AM A C H O

Wel Micfter Joclrem brui je altyd de goeje menfcheti' Met Bruiloftsdichten?

j o c H E M

Ho! zofehoonalsjeooitzouwenfchen.

Hy leefl

Merkurius, Venus, Luna, Sol. nbsp;nbsp;nbsp;^

Mars, Jupiter, Saturn......

K A M A c H o

Hou op men kop word dol,

Ik ken dat volk tog niet.

J O C H E M

’t Zyn zeven dwaalplaneeten-K A M A C H o nbsp;nbsp;nbsp;'

' Jou harfens lyken ook té dwaelen. nbsp;nbsp;nbsp;.

Wel te weeten.

Hy leefl:

Solon, Chilo, Pittacus,

Thales, en Cleobu lus,

Bias en Periander,

Maeken net de zevenfter.

K A M A C H O

Wel Miefler Jochem, ’t fchortje zeker’an’tverftand-

J O C H E M

De zeven wyzen van’t vermaarde griekenland. Kamacho vatje’t,zeg?

iC A M A c H O

Wel neen ik by men zooien.

JOCHEM

Wel dan van veurne of ’an.

KAMACHO

Ik ftae op hiete kooien,

’k Mot na men bruid, ik wil hier nou niet langer ftaeö'

joC;

.J

-ocr page 47-

Van K cA M A C H o. 3 r

J o C H E M

Hoor eerft dit liedje, dan zal ik je laaten gaan.

Hy zingt.

Hoor toe Jongmans ik zal verklaaren,

Tot lof van die hier ’t zaam vergaaren,

Hoe datter nu trouwt een Jongman fyn,

Al met een foetelyk maagdelyn.

Je mengt de bruid ter deeg bekyken.

Men vind geen fchoonheid haars gelyken,

Ja foekter vry heel de wereld deur ,

lt; Haar iflèr geen een zo blank van kleur.

2e is wit van hals, ze is wit van tanden.

2e is wit van troni, wit van handen,

Ja foekter vry over ’t heele lyf,

Het iffer het allerblankfte wyf,

.¦Uy nbsp;nbsp;nbsp;KAMACHO

•^el keerel,zou een aêr heur lichaam vifenteeren ? ..r

, nbsp;nbsp;nbsp;j o C H E M

^ IComt zo in ’t rym te pas.

K A M A C H o

Ik zou dat niet bcgeeren.

Hjrzingt.

He Bruigom is een kittig haantje,

Och,och,hy liet zo menig traantje.

Om datter het meisje zo lang fweeg ,

Eer hy ’er het lieve Jawoord kreeg!

Hyriepmynuil, mynlief, mynfchaapje,

Haer is de pap, nou zeg eens, gaapje?

2y riep’er.loop heen .jou mallen bloed,

Jy weet’er niet wat de kei jou doet.

. nbsp;nbsp;nbsp;_ K A M A c H o

^0 ik de kei ? de kei ? de kei ? wel feldrement ’t {gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j o c H E M

Aomt Zo in ’t rym te pas.

K A A c H o

, nbsp;nbsp;nbsp;’kLoofdatjefimpelbent.

Hy

-ocr page 48-

g 2 nbsp;nbsp;nbsp;, Don Quichot op de Bmiloft

Hy zingt

Toen heeft hy haar een ring gegeven,

En fprak myn ziel, myn trooft, myn keven,

Ik bender verliefd, myn fmoddermuil.

Daar ifler myn trouw, myn aapje, myn uil.

K A M A c H o

Wat zegje? myn aapje i een uil ? dat zey ik nooit in vryen.

J o c H E M

’t Komt zo in ’t rym te pas.

K A M A C H o

De droes ’t is niet te lyéfl'

Hy zingt. nbsp;nbsp;nbsp;'

Toen kon de Meid niet langer fwygen,

Haar hembje fleepte in het nygen,

Zy zeider nou zelje zyn myn man,

Om datjer zo aardig vryen kan.

K A M A C H o

Heur hemtd dat fleepte niet; ze hy c niet iens ’eneegen.

J o c H E M

’t Komt zo in ’t rym te pas.

K A M A C H o

Dat rym is niet ter deegeff

Hy zingt.

Hy zey ik dankje lieve mensje,

Nu had ik nog wel een klein wensje,

Je weeter wel wat ik zeggen wil moer,

Myn trekkebekje, myn duifje, myn hoer.

K A M A C H o

Hoer? hoerP’tlseenpafquil, hoedurfje’tdoenzegop j o c H E M

’t Komt zo in ’t rym te pas.

B A M A C H o

Stokflaagen op jekop»

J o C H E M

’t Komt zo in ’t rym te pas.

K A M A C K O geeft hem Hagen

Daar beeft,dai’s véur je rym^’’^ ’t Komt ook in’t rym te pas,

-ocr page 49-

33

Van K A M A C H O

J O C H E M nèdeiTallendcroepc

Help i help! Ik zalbefwymen! DERDE TOONEEL.

’t

DONQ.UICHOT, SANCHE, JOCHEM

, tj nbsp;nbsp;nbsp;DON CLU I C H O T

krlOor ergens roepen ,’t is voorzeker om myn hulp.

1' nbsp;nbsp;nbsp;SANCHE

' Et zyn weer tovenaars, ’k kruip liever in inyn fchulp .• jEt heugme nog van flus, dat dikhout zaegrme planken,nbsp;k Mag keuning Harfepan, wel veur men leeven dan-ken,

viy hyt ongs braef’eredt.

j o c H EM

Ei my! dit is myn loon!

S A N C H Ï

Daer is een keerel.

DON Q_U I C H O T. tegen Jochem

. nbsp;nbsp;nbsp;Riep gyftrakom hulp, myn zoon?

''erhaalme uw’ avontuur, inyn armzalubefchermen. ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J O C H E M

'^chja, ik riep op hulp.

D'ONQ,UICHOT

’k Moet me over u erbermcn!

. wicisuw’vyand, is’tdieTchelmfetovenaar, f ¦‘h fchyn van Splandor ?

] o c H E M Neeu.

DON CLU I C H O T

In’tuiterfte gevaar, ik met dezen arm den reus zyn kop afhuiiwen,

'en u geweld deet.

g nbsp;nbsp;nbsp;I O C H E M

. nbsp;nbsp;nbsp;Datje’em maar watafkon touwen,

’ ging nog zo wat heen: de kop af is te veel.

c nbsp;nbsp;nbsp;don.

-ocr page 50-

3 nbsp;nbsp;nbsp;Do» :Quiohot óp de ‘Bruiloft

DONQ.U1CHOT Zeg, is’teen reus of niec?

J O C H t. M

Wel neen het,by myn keel,

’k Heb nooit geen reus gezien, want hier in deze lan- , den

Zvn nu geen reuzen meer.

' nbsp;nbsp;nbsp;DON Q^U I C H o T

Wie dor ft u dan aanranden? Was 't dan een ridder, of een fchildknaap?

] o C H £ M

Neen, myn heer, ^

Het was een boer.

s A N c H E

Een boer! Ja wel, ik zeg niet meer. Wel maetje, laet jejou van boeren overbluften ?

Van boeren? foei, ’t isfehand, daer moeftje niet voor fufFen.

j o c H E M

’k Hou niet van vechten; ’k ga gracg heel huids naer myn bed.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

S A N C H E nbsp;nbsp;nbsp;^

Konfrater, daer *s myn hangt, ik ook, jylyktmenet. DONQUICHOT

Hoe heet de boer, die u zo even heeft geflaagen ?

J o C H E M

De boer ? Kamacho.

s A N c H E._

Ho! je hoeft niet meer tc vraegen» Dat is die tovenaer, die ons op knuppelfopnbsp;Te bruiloft hyt ’enoot; wel langs, ’k voel nog mennbsp;kop,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦

Men gat, men rugj men hals, men armen, en men ' beenen;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Die tovenaer is jou voorzeeker ook verfcheenen. i, j o c H E M

Neen, ’t is geen tovenaar: ik ken hem al te wel. , s A N c H Enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;IJ

Ja wel een tovenaer j bezie macr iens men vel,

D^^

-ocr page 51-

Fm KiA MACHO} 55

hy me flusjes, fchoon ’t me in ’t allerniinft niet jeukte,

Maer puur uit kortswil, al io murf alsftokvisbenkte.

J o c H E M

Neen, ’t is geen tovenaar; Kamacho hiet de fchelm. s A N c H E

Kamacho Knuppelftroo, hy draegt een’ fwarten helm. j o c H E M

Ja’t is dezelfde.

s A N c H E

Dat’seentovenaer, dat’szeker.

* nbsp;nbsp;nbsp;J o c H E M

K hy een tovenaar ?

s A N c H E

Ik bidje vrindje, fpreek ’er T'och non niet meer van, ’t is een toov’naer in zynnbsp;hatt.

^ nbsp;nbsp;nbsp;ƒ o C H E M

iJJan is ’t geen wonder dat ik flrak ZO was verwart:

¦Uie tovenaar geleek den bruigom op een haartje.

‘ doen die boeven, ho, dat keunenze...

j o c H E M

Y, nbsp;nbsp;nbsp;Zeg vaartje,

'^at hebbenze daar aan ?

SANCHE,

Ze hebben’tmiefl’emunt ons; gien tovcnaer, die ons gien quaed en guntnbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;DONQUICHOTtegcn [OCHEM

^^er ridder , zeg my eens hoe dat we ’t zullen maa-‘ ^ ken,

^ hier omtrent ook drie vandeallerbeftedraaken,

. ¦met een fnelligheid te vliegen door de lugt?

SANCHE

jVP draeken ryën ? neen ,ik hou niet van zo’n klügt ' quam myn wyf wel t’uis in honderd duizend ftuk-

Êl!

op een ezel, dat is veilig , dat zou lukken, tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;C 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ÜON-

-ocr page 52-

¦gt; S nbsp;nbsp;nbsp;Don Quichot op de Bruiloft

^ nbsp;nbsp;nbsp;OONQUICHOT

Ik wil op draaken, eii ferpenteii ryden, fwygt,

Ik zal my wreeken op dien tov’naar.

S A N C H E

Jawaerkrygt nbsp;nbsp;nbsp;'

Eiizoektmennouzogaeuwdiedraeken, en lerpenten? ( DON I C a O T

Wel waarkreegfe Amadis van Gaulen ? Rui van Trenten , nbsp;nbsp;nbsp;;

De ridder van het Schaep, de ridder Palmeryn, Reinoüd van Montelbaan, Oerfen en Valentynnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

En duizend ridders, zeg ?

S A N C H E

Wel dat kan ik niet raedeti-

DON Q_U I C H O T

Dan moet ge boeken van de ridderfchap doorblaaden: Daar vindt men t zonneklaar.De ridder van. het Lam,nbsp;Reedt eens in een geweil, daar hy in ’tkort vernam Inbsp;Een’ ouden gryzaard, in de groente, by de zoomennbsp;Der vlietende rivier, wier-ziiv’re waterftroomennbsp;Befproeiden met haar vogt het omgelegen veld;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;k

De gryzaard was verblydt, en fprak , zyt welkom held. Ik heb u hier verwagt mét fmart veel honderd jaareii*!nbsp;Om dezen avontuur voor uwen arm te fpaaren.

Zy traden in een boot, doch zonder riem noch roert De boot die fnellec'als een fchim, van d’oever voeffnbsp;VV as in een uur met hen al' digt by tartaryen.

Daar barftenze op een’ klip, onmooglyk te vermycH’ En zonken in de zee tot onder op den grond,

Alwaar een fchoon kafteel van diamanten ftondt. i Degryfaard fprak, wel aan, rep nu uw’ dappre-ha!’’.nbsp;den,

Beftorm dit hoog kafteel, en wild den reus aanrand^j Die door de tovery een jonkvrouw heeft gerooft.quot; jnbsp;In ’t kort hy heeft den reus terftond denkop geklooljnbsp;Dejonkvrouw weer verloll, gebragtinhaare woon'Jnbsp;In’t ryk van Kalikoet; daar was haar’vader, Konijn

P,

-ocr page 53-

Van K A M A C H O

Dewelke uit dankbaarheid, om z ulkeii grooten trouw, De maagd den ridder fchonk tot bruid, en echteVrouw.nbsp;s A N c H E

Een fchoonder aventuur, ’t moet nou een flegte tyd zyn.

Dat ons dat niet gebeurt, of zou men ’t hagje quyt zyn ?

J o C H E M

Myn heer heeft groot verftand, na ’k merk van poëzy ?

s A N c H E

Menheer? ja op een prik zyn metten, en gety.

o o N 1 C H o T Ja deeed’le poëzy is waardig te beminnen,

Ze leidt den geelt om hoog. brengt fpeelend wysheid binnen,

Ze is ’t vuur der Rcên, een bron die heilzaam water ^ geeft.

Die uit natuur alleen haar zuiv’re oorfprong heeft,

Die opgepronkt door konfl, de zinnen weet te llrce» len,

En kan den vorften raad, al fpeelend’ mede deelen. s A N c H E

Is dan ’t pouweetfchap , meer as ’t governenrfchap ? maes

Men dan pouweet, wie weet hoe hoog ik dan wel raek!

J o C H E M tegen Donquichot

Gyfchynt een Mars in moed, een Cicero in’t fpree-ken,

Een Kato in verfland.

S A N C H E tegen Jochetn

Ikbidje, laat dat (ïeeken:

Hy’s geen droop, noch ook geen kat-oor, bede maet; Neen, neen, byloo, menheer, hyftaetdaur, daer hynbsp;ftact,

Hy Zou zen kaes en brood, van niemand laeten vreeten gt; Praet watje wilt, hy zel’er altyd meê van weeten-’kWedasje, ’k zeg niet meer... Nou dat ’stotdaaeiinbsp;toe,

De kalven balken al zo mak’iy k as de koe:

Cs nbsp;nbsp;nbsp;Ik

-ocr page 54-

a§ nbsp;nbsp;nbsp;Don Quichot de ’Bruiloft

Ik moet jelui hier ieiiseen fprookje van vertellen.

DONOUICHOT

Is ’t hier nu tyd om van je fprookjes te ftaan lellen ?

Gaa, zoek de draak en op.

’ nbsp;nbsp;nbsp;s A N c H E

Ik ben Hier niet bekend :

Zes ons iens langs je gt; ’k loot' dat jy hier burger bent? Wèunt hier een man in ’tdurpdiedraekenwil verhuu*nbsp;ren;

Wat geeftmen in een dag ?

° nbsp;nbsp;nbsp;j o c H E M

Wel dat zyn wongd’rekuuten,

Dat is een raare vraag, ’t lykt zeker wel van’t mal. s A N c H E

Jvlecn’kmien’et,houdmen hiergiendraekjes op ’et ftal? Menheer zou as een fchim mit ons de lucht deur vliegen;

Eihael een draek drie vier, ei zeker, zonder liegen.

DONQUIC HO T tégen Jochem Heer ridder, in der daad ik was u zeer verplicht,

Als ’t u beliefde dat.........

JoLhem Kamacho ziende loopt weg.

VIERDE TOONEEL.

DONCLUICHOT, SANCHE, KAMACHO, DONQUICHOT tegen Sanche.

HOe, fchemertmy’tgezicht?

SANCHE

Wel neen, dag hofflée, zie je ’em ginder dan niet loopen ?

’k Loof dat hy draeken zei gaan huuren, of gaen koo-pen.

Maeralgezien, waerom’tpoeetjeliep, menheer,

Pas op de veter, ’k zel terwyl zo wat van veer Kourafie roepen.


-ocr page 55-

Van KAMACHO 55

S AN C H E klimt opein’boom K A M A C H O

„Wel, wiehytzenleevedaegen, 5gt; De bruid is op een hongt, terwy 1 ik me liet plaegen,

), Van ridder dronke/ot, en toen van die pouweet,

), Mit dat verzoord gedicht; daer’s niemand niet die weet Waer dat de bruid.....

DONQUICHOT trektzynfabel

Staa vaft; 6 hoofd der tovenaaren.

p. nbsp;nbsp;nbsp;S A N C H E uyt een boom

«voerafie, nou, men heer!

K A M A C H O

Och, wilje wat bedaercn.

- nbsp;nbsp;nbsp;s A N c H E

Nou is hy in de knip, want zingt de fchelm noufyn?

„ nbsp;nbsp;nbsp;D 0,N Q U iC H O T

Sta fchelm!

KAMACHO knielende

Och ! riddertje, wild me genadig zyn!

DON CLÜ I C H O T

Verrader!

\ nbsp;nbsp;nbsp;KAMACHO

Och 1 och! och!

S A N c H E

Slaedoodmaer.

KAMACHO

Laetmeleeven!

, nbsp;nbsp;nbsp;S A N C H E

t Is maer een tovenaer, daer is niet aen bedreevcn.

DON Q_W I C H O T

Staa vaft!

K AM A C H O Och! och!

S ANCHE

Menheer, flaeeyereu inde pan, öaer kommen metier lyd maer quaeje kuikens van

IP nbsp;nbsp;nbsp;KAMACHO

^enaelgenae!

don q_u I c h o t

Wei aan, indien m’ a liet palTeeren,

C 4 nbsp;nbsp;nbsp;Zoudt

-ocr page 56-

40 nbsp;nbsp;nbsp;jDöW Quichot op de ‘Bruiloft .

Zoudt gy me wel voldoen in ’t geen ik zou begeeren,

K A M A C H o

Tagraeg, menheer.

^ nbsp;nbsp;nbsp;~nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;DONQ.UICHOT

Dan zult ge u naar Tobozo fpoên; Gy hebt met vliegen maar een uur of twee van doen.

K A M A c H o

Heel naerTobozo, Ijeur, dat is wel veertien uuren;

Ie miend twie daegen.

DON Ci_U I C H O T

Neen, dat kan zo lang niet duuren Met vliegen; tovenaars doen gaauw zo ’n kleine weg.nbsp;K A M A c H o

Ik bin gien tovenaer, geloofme dat ’k ’et zeg!

Ik ken niet vliegen!

SAN C H E

Kyk, hoekandiefiel hemhouwenj Slae dood, menheer, flaedood, hymogt ons weer watnbsp;brouwen.

DON Q^u I C H o T

Vlieg, vlieg,en komt weerom; of’k fweer uby degoón, Dat gy zult llerven; ja al waart ge by den troonnbsp;Van Pluto, ’k zal u daar.opzoeken en vernielen :

Dcez arm verbreekt de magt van tovenaars, en fielen-Vlieg, zeg ik.

KAMACHO

In één uur ken dat onmooglyk zyn,

’£ Is veertien uuren veer. •

s anche

Ik voel nog van de pyn.

Slae dood, mynheer, flae dood.

DON QJJIC H o T met een verwoedheid

Wel aan!

-I

IkzeldanvliegeO

Ik zei dan vliegen!

DON Q^U I C H O T

Schelm, gy moeft ons niet bedriegen-

Ikzoudu, .1.

i nbsp;nbsp;nbsp;KAMACHO


-ocr page 57-

fan KA M A C H O nbsp;nbsp;nbsp;41

K A M A c H o ’k Vlieg terf’toncl, hadie.nbsp;DONQUICHQT

Hem! kaerel, hem!

Waar loopt ge heen ?

K A M A c H o

„Och ! och! wat bin ik in de klem.

DON QJJ I C H O T

Waar wilt ge heene ?

K A M A c H o Naér Tobozo.

DONQUICHOT

Wat voor parten,

Wat zoudt ge’er doen!*

s A N c H E

Wel,om een witte mit een fwatten; Niet anders als zyn gat te veegen ’an de poort.

KAMACHO

k Zei al doen wat je wilt, Sinjeur, weeft niet ver* Hoort.

DON QJJ I C H o T

Gy zult Dulcinea eerbiediglyk begroeten,'

En kullchen, als een flaaf, demoedig haare voeten, Eli zeggen: fchoonfte vrouw, ik ben in ’t open veldnbsp;^Verwonnen, door den arm van uw’ bedroefden held,nbsp;•^ie’t naare woud vervult, met zyn verliefde klagten;nbsp;Om dat gy hem geftaag verbant uit uw’ gedachten.nbsp;Zeg dat haar ridder van de.droevige figuur,

Met groote fmart verlangt naar dat gelukkig uur, Wanneer hy in ’t paleis haar fchoonheid zal aanfehou-wen.

.p nbsp;nbsp;nbsp;S A N C H E

wen? 'Zwyg rekel.

¦k-n vraeg ’er, wanneer dat ze t’ zaemen zullen trou

DON Q^U I C H O T S A N C U E

Mondje toe, je hebt al weer verbeurt.

C s nbsp;nbsp;nbsp;DON-

-ocr page 58-

ij-i nbsp;nbsp;nbsp;Don ^Michot op de Bruilofi

D Q^U 1 c H o T

Verhaal haar, hoegy ziet dat haaren ridder treurt;

Bid dat het haar believe een lettertje te zenden ;

Tot balfem voor myn quaal, en trooft in inyne elen-den,

Welaan, vlieg nu maar op; ’k verwagt van u terftond, Een heylzaame artfeny, voor myne minnewond.

S A N C H E

Zeg tovenaertje, heb je zukken mallemori,

Om dat te onthouwen ? ’c is begut een hiele flori,

Ei, zegje les eens op.

DON Q^U I C H O T

Zeg hebt ge my verdaan?

K A M AC H o

Ja, ’k moet in één uur tyds heel naer Tobozo gaen.

Om’an de voeten van van... van een’ flaef te leggen;

En daer moet ik dan van een zeek’re balfem zeggen;

En van een droevige figuur of zulken brui;

En dan hoe dat ik ben verwonnen van je lui,

S A N c H E

Dat is een keerel van mall’mori; wie zou ’t denken? Maer apprepo; de helft van al wat ze ’an jou fcheii'nbsp;ken.

Behalvea llaegen ?

K A M A c H o

Ja.

VYFDE TOONEEL.

K A M A C H o alleen. nbsp;nbsp;nbsp;I

Dl e ridder lykt wel mal;

De knecht niet minder; ’t is een wongerlyk geval; nbsp;nbsp;nbsp;,

Ik was een tovenaer; ik zogt heur te bedriegen;

En 'k moed in een uur tyds heel naer Tobozo vliegen; j 't Is volk uyt ’t dolhuis die millchien zyti los ’er^tt.

’t Is worker dat ’tgeregt hiervan gien werk en maekt.

Toen zy me de eerde rais ontmoete, leek ’t wel fcheeren.

Macr

-ocr page 59-

Van K A M A C H o. nbsp;nbsp;nbsp;45

Maer ’t zyn puur gekken.

SESDE TOONEEL.

EAZILIUS. Q.UITERIA B A Z 1 L 1 U S ,

Lief, wat zoudt gy meer begeeren

Q_U I T E R 1 A

Ach lief, die vlucht, die vlucht, fpelt niet als ongeval^ , Ik ftaa geheel bedeeft, ik weet niet niet wat ik zalnbsp;Of moet beginnen, ach!

EAZILIUS.

Geen zuchten,noch geen traanen, 2yn magtig ons den weg tot onze ruft te baanen:nbsp;Onnutte zorgen , zyn geen midd’len om te ontvliennbsp;Oat uiterfte gevaar, ’t geen wy voor oogen zien.

Wy hebben weinig tyd; ik bid wild u verkloeken. Q_U I T E R I A

tioe zoud’myn vader dees ligtvaaardigheid vervloeken? My dunkt hy klaagt alreets, helaas, myn eenig kind,nbsp;2o eerbaar opgevoedt, zo teer van my bemint,

Heeft leffens eer en tucht, en deugd, geheel verlaaten. Hoe zou de gryze Man , dk my zo mint, my haalt

fleets aanmerken als een fchandvlek van’t geflachf.

Ow vader neemt op flam, noch afkomfl, zelfs geen gt;. agt :

''ermits hy my belooft, en dierbaar heeft gefwooren, Hat hy geen bruigom had vooru, alsmy, verkooren,nbsp;Hy heeft Kamacho nu in myne plaats geftelt,

Hiet anders als uit zucht tot dat vervloekte geld:

Op myn gedrag, offlam, weet hy het minfl te zeggen; ^emerk, en oordeel dan, hoe onze zaaken leggen,nbsp;^y^ytonfchuldig, hy alleen, hy heeft de fchuld;

Is

-ocr page 60-

Don Qukhot op de Bruiloft Is hy in’t eerft: verftoort, de tyd geev’ hem geduld.

CLU I T E B. I A

Zyn fchuld en kan myn fchande in ’t allerminfte af-wasfchen.

B A z I L I u s

Kom,vlugtenwy,myn lief! ’t is tyd, eer ze ons verraf-fen.

I T E R I A

De min raadt dat ik vlugt, en de eer raadt datikblyf. B AZ1L1U3. Hiei: word en zy van Leontius en de Paftooi beluiflett

Beminnelyke vrouw, helaas! wat blyft gy ftyf In’topzetvanuwecer, bedenk , bedenkunader;

Is dan uw’minnaar, u niet meerder als uw’vader Zo gy hem waarlyk mint ? ’t verbond van man,en vrouw,nbsp;Eifcht dat men de oud’ren moet____

Q_U I T E R IA

Ik voel myn hart vol rouw, De fchaamte heeft reeds myn genegenheid verwonnen,nbsp;Neen, myn Bazilius, hier diende yts meer verzonnen:nbsp;Het vluchten quetft myn eer, ik kies veel eer den dood.

E A z 1 L I u s

Die eer, die eer , fielt ons voor veel gevaaren bloot. Vaar we! dan fchoone! wyl gy de eer Helt boven ’tnbsp;minnen.

CLU I T E R I A

Ach ! myn Bazilius, ach I wat wild gy beginnen ^

B A 2 I L I u s

Myn dagen korten, met myn rampen, en verdriet

Q^U I T E R I A

Neen, neen, myn waarde Vrind, indien gymy verliet, Moed ik van daag.in dat gehaatehuw’lyk treeden.

’k Verlaat dan door de nood de kinderpligt, te vreeden, Om u te volgen, daar de hemel ons geleidt.

ZE'

-ocr page 61-

Fan K A M A C H O. 4J

ZEVENDE TOONEEL.

LEONTIUS, PASTOOR , BAZILIUS , QUITERIA LEONTIUS

ONtaarde ctochter, die de fchaamte en eerbaarheid, Uw’vader, engeflacht, alteftens wilt ontvluchten.nbsp;Zyn dit uw’deugden? zeg, zyn ditdiefchoonevrugten,nbsp;Die ik verwagtte,' van een dochter, opgevoedtnbsp;Door zulken moeder, diezoo deagdfa.uTi van gemoed ,nbsp;Als vvys en eerbaar was ? ach! kan het mooglyk wezen!nbsp;Maar ’t is uw fchuld niet. neen, ’k had van u niet tenbsp;vreezen,

Bazilius alleen, is d’oorzaak van dat ftuk.

Verleider van myn kind, ó oorzaak van myn’ druk; Zeg, zeg, watporddeu aan, die misdaad te beginnen?

° nbsp;nbsp;nbsp;BAZILIUS

De zuivre minnedrift, is medler van myn zinnen. LEO N T,I u s

Doe, uwe min, mynheer? Uw min komt veel te laat, Zy is eens anders bruid, o nooitgehoorde daad!

Dees linker , wil een bruid van haareu bruigom roo-ven.

Deen, kaaien edelman, vertrek, gy wordt verfchoo-ven.

BAZILIUS

Dewyl gy'my dus’fard, neem dan niet qualykaf.

Al loopt myn moed w'at hoog: gy handeld my zo Itraf, Dat ik gedwongen ben, uw valsheid aan te wyzsn;

Zo groot een valsheid, datelkeen, uzal mispryzen, k Zeg dan het is myn bruid, die gy my nu ontrooft:

Weet dat gy my zelfs uw dochter hebt belooft,

D heb gelegenheid door u alleen gekreegen ,

haar re dienen; en gy fcheen my zoo genegen,

Dat gy geen ogenblik kont ruften zónder my,

-ocr page 62-

4(5 nbsp;nbsp;nbsp;Don Qmchot op de Bruiloft

Nu neemt gy, ’t geen ge eerit gaaft; is dit geen fchel-mery? nbsp;nbsp;nbsp;L e o n t i u s

Gy waart uit reizen, ’k dagt dat gy nooit weerzoudt keeren.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

B A z I L I u s

Die uitvlucht is te kaal; dat kon myn zaak niet deeren. Waart gy een man van woord, ’l was voor een kortennbsp;tyd,

Maar hier in toond gy klaar, van welken aard gy zyt. Het was voor my in ’t eerft oninooglyk te bedenken,nbsp;Wat u aanporde, om zulk een waardig pandtefchen^nbsp;ken,

x\anzulken lompen bloed, Kamacho, die niets weet ¦ Als van zyn boere werk, daar hy zyn’ ryd mee fleet.nbsp;Maar toen ik boordde van zyn e aangeërfde fchattcn ,nbsp;Kon ik de reden heel gemakkelyk bevatten;

’t Is u ’t om geld te doen, het goud heeft u verblindt: Daarom verraadt gymy, uzelven, en uw kind.

Waart gy haar vader niet, engrys, en oud van daagen, ’k Zou met het punt van myn rapier, u reden vraagen,nbsp;Van zulkengrooten hoon.

LEONTIU s

Myn heer; het is my leet,

’t Beken ik had heel graag myn kind aan u befleedt,

Maar ’k zag ’t wat dieper in, liet ik haar met u trouwen -Ik wift geen middel om ubeyde te onderhouwen.

B A z I L1us

Een man van dapperheid, geleerdheid, en vernuft, Viudtmiddelen genoeg, terwyl een bloodaard fufr,

En een onweetende, geen raad vind voor zyn plaagen ; Een moedclooze kan geen ongeluk yerdraagen,

Het geen een moedige braaf onder de oogen ziet.

LEONTIUS

De moed ontbloot van geld, agt al de waereld niet,

B A Z I L I U S

De moed, en deugd, word Heets geagt by alle wyzen-

LE-

-ocr page 63-

Van K A M A C H O nbsp;nbsp;nbsp;aj

LEONTIUS

Hct geld maakt gekken wys, die geld heeft, hoort men pryzen.

B A ZILI U S

ten wys, en dapper man, zal leeven na zyn’ dood,

LEONTIUS

*Jat geeft zyn huisgezin wel eer , maar zelden brood. ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bazilius

^e wysheid (leid geen roem in geld, maar veel te wec-ten.

^ nbsp;nbsp;nbsp;LEONTIUS

¦Ue wetenfchap is goed, indien me ’er van kon eeten.

, nbsp;nbsp;nbsp;BAZILIUS

‘k vrees nooit voor gebrek,ik voeg my naar myn’ (laat.

LEONTIUS

¦^at ’s voor u zei ven goed,maar voor myn dochter quaad

, nbsp;nbsp;nbsp;BAZILIUS

ijidien Kamacho eens zyn fchatten moed verliezen»

^at wetenfchap zou hy tot onderhoud verkiezen * Oor hem en 't Jiuisgezin ? niet anders als den ploeg.

, nbsp;nbsp;nbsp;LEONTIUS

s Kan niet gefchieden, hy heeft geld en goed genoeg.

t, nbsp;nbsp;nbsp;BAZILIUS

yet oorlog, het bedrog, en duizend ongelukken,

^yn magtig hem zyn geld (hoe hoog gy 't agO te ontrukken.

t, nbsp;nbsp;nbsp;LEONTIUS

¦ jjyt voor de wetenfchap, die gy zo zeer bemint;

1 kind word u ontzeit, de rykdom overwint. ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;BAZILIUS

! nbsp;nbsp;nbsp;isnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hier dan voor my geen gunft van u te hoopen?

kp, nbsp;nbsp;nbsp;PASTOOB.

Glitter vonnis, hoor ik, laas! uit uwen mond ’tj ,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, PASTOOR

gereed gemaakt, tot’t echtverbond;

* u hart geruft, hoop op des hemels zegen, z ïultgelukkig zyn, en kont door and’re wegen;

^^ilius, de zaak is nu te veer verloopen. tVat-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bazilius

Als

-ocr page 64-

48 nbsp;nbsp;nbsp;Don Quiohot op (h Bruiloft--

Als door dit huwelyk, eerlang tot ceuen (laat Geraaken, die deez trouw in glans te boven gaat.

B A z I L I u s

Leontius, gy zult uwe eedcn dan verbreekcn ?

Ach! waar is^rooter fmaad, en ontrouw, ooitgeblee- ( ken?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

Vaar wel dan, w'aarde lief! nbsp;nbsp;nbsp;1

au IT E RI A nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

y\ch! myn Bazilius!

B A Z 1 L I U S nbsp;nbsp;nbsp;i

Vaar wel voor eeuwig, met deeze allerlaatfte kus. ‘

ACHTSTE TOONEEL.

KAMiiCHO, LEONTIUS, PASTOOR, QUITERIA

WEI fuikerdoosje, welmyu(lokkertje, ganswong-den.

Wet heb ik jou ’ezogt, eer ik jou heb ’evonden.

Hoe binje zo bedroeft, myn zoete lieve maaid ? nbsp;nbsp;nbsp;l

Och, mynkokkinjebaerdükbidje, zeper, graait Tog nou niet meer, maerlaetongslieveriensjesdang'nbsp;fen.,

Gutfehoonvaer, datje’twift, ikhebzoveeltefchrang' fen,

AI hadje nou genooit, ’et leger van Dikdalf

Mit al de foljers,’’k wed ze vraeten ’t nog niet half

Dat ik ’eriet heb.

LEONTIUS

Ja, ikwilu welgelooven.

K A M A c H o

Gut fchoonvaêr, hadje maer iens an de veeft ’eCiooveö ¦ ’t Gebraed is ondieft murf, ’etfmeltpuurinjemoU^^'nbsp;Kom gaenwe, proef iens van men ftarken ouwen hong®

D0'

-ocr page 65-

P^an K A M A C M O 4P

derde bedryf.

EERSTE TOONEEL.

IS A N C H E allten.

K heb daer dat ik fwiet geloopen, om die draeken,

En nog niet op ’edaen. hoe zei ik’er’anraeken?

Ueboerenvraegenme, -waratjes, ofik’tmien,

4e hebben nooit gien drack in ’t hiele durp ’ezien;

1 Maer ’t is dat malle volk ook nog al toe tegeeven,

' ^e zyn niet wyzer.ik wil langer zo niet leeven:

^o’n honger lyên, en waer darmen gaet, ofHact, tiszo voltüvenaers, en reuzen, puuraszaed,nbsp;öat ik my n gat niet voor ’er flaegen weet te bergen,

Maer ’t is men heer zyn Ichuld^ die doet ’er niet as tergen#

TWEDE TOONEEL.

HVETLASOEFE.SANCHE.

Alnionfieur, praatje wat,? JefuisvotServiteur.

S A li c H E

ii’k Loof vaft die keerel fpeult hier voor ambafladeur )) Van al de tovenaers!

vetlasoepe

Pardonnemoy, mon’eere. 4oujouwelinklineer, pourmoy, defpittekeerc?nbsp;s A N c H E

’) Och! och! die toov’naer, wil me fleeken ’an een Ipi't.

^ nbsp;nbsp;nbsp;VETLASOEPE

de kelt ’eb, en daar by keinaklyk zit.

» nbsp;nbsp;nbsp;s A N c H E

'tisheelmak!yk,aeneenbraed(pit, gaertebraeden»

^ nbsp;nbsp;nbsp;VETLASOEPE,

^on, wil ze’t doen, ol niet^

S A N C H E

Ik vind’etnietgeraeden.

y nbsp;nbsp;nbsp;VETLASOEPE.

Wil niet bid, en keef jou nok de kelte t,oe,i

-ocr page 66-

JO nbsp;nbsp;nbsp;Don Quichot op de Bruiloft

Ze ken wel and’re kry k.

s A N c H E

Voor geld te braeden, hoe, Wie pikken zou dat doen ?

VETLASOEPE nbsp;nbsp;nbsp;^

Ha,monfieur Vetlafoepe, Die kryk de boere jong, met kompangnie en troepe,nbsp;Zo veul ’um maar wil heb.

s A N c H E

Hoe,om aen’t fpit te bracn ?

V E T LA S O E PE hem by de mouw vattende nbsp;nbsp;nbsp;'

OuïMonfieur, allons. nbsp;nbsp;nbsp;)

S A N C H E

Nee n, neen, dat tel niet gaen.

VETLASOEPE

Ze ïel je buik nok fol met hoendre rtop, en fnippen» SA N C H E

„Wat raedoch laecie! om dien tovenaer te ontflippen? ,,Hy wilmeaeii’t fpit braén,en myn buik mithoendervleisnbsp;j, En fnippen doppen, en dan vreet ie me ook w'd reis.«

VETLASOEPE

Ze iel een kuld verdien, aan ’t fpit, mon kammerade-, Ze eb jou nou juift van doen.

DERDE TOONEEL.

D0NQ_UICH0T. SANCHE, VETLASOEPE.

S A N C H E

k Is goed, dat jou genadf’ Hier juift op’t mat komt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

DONQ.yiCHOT nbsp;nbsp;nbsp;,|

Is hier dan alweer verfchÜ' s A N C H E

Nietanders, alsdathymeaen ’t braedfpit fteckenwi‘» En vreeten me dan op, een kompeny van boeren,

Daar kookt hy huspo: van (hy weetze raer te loeren ) i Enboerejongen ’anhetfpitgebraên, heel gaer;nbsp;Isklokfpysvoor’em,

-ocr page 67-

Fan K A M A C H O

DONQUICHOT

Ho i dan is ’t een tovenaar. Spreek op wie zyt gy, hé ?

VETLAS OEFE

Ze is monfieur Vetiafoepe, Un kokke fan frankryk, ze kommandeer de troepenbsp;Pan koks, en kraaule, hal ze kan zo skoon lardeer;nbsp;2e ’eb fel ver pour la roy, de fieis kefrikaflecr;

2e*eb overal ’kereis, ’keweell in allemagne, Enflandre, enhollandois, en angleterre, en fpanme.nbsp;SANCHE

Kenjy die parlevink we! half verltaen ? ik niet.

DONCLUICHOT

Het is eenfranflekok.

VETLASOEPE

’Um heb ze wel kehiet. doncloichot

Maar vrind, waarom wi It gy myn knecht aan ’t braad fpit fteeken ?

^ nbsp;nbsp;nbsp;VETLASOEPE

Üm aan de fpittc fteek ? ha! ha... ze kan niet Ipreeken, 2omoetzeIak. ha! ha, pardonnemoy, monfieur,nbsp;h niete kan verdaan, ze skier de reufle skeur,nbsp;^omoetzelak, ha, ha.

SANCHE

v. nbsp;nbsp;nbsp;W el keer el, hoe z el’t weezen?

¦f^at lachen, zei myn heer jou gaauw eens van geneezen.

f.. nbsp;nbsp;nbsp;'VETLASOEPE

¦‘-'le mallen duvle.

SANCHE

Dat ’s je moers zeun.

VETLASOEPE

Mc

Is’tjouknekt^

lonfieur, exkuzemoy.

s'a N c H E

Die tovenaer d ie g ek t

’^let ons, myn heer.

o o N QV I c H o 't

Wel aan, verrader, gy ïult derven D anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Do!t

-ocr page 68-

51 nbsp;nbsp;nbsp;T)on Quichot op de Bruiloft

honquichot inkt aan z,yn degen, maar kan hem nie tlos krygens Vetlafoepe field Mginpefluur, meteenfchuimfpaan, terxuylnbsp;Sanche van verbaadheid of eenen boom klimt:.

vetlasoepe

Ailons , que diantre, ik zei ’um maaien totkoncerve, En lamoutardc,

S A N C H E, roept uit d en Boom.

’t Za kerazie nou, men heer. donquichqt

Ach! myn Dulcinea, mynlchoone! voor uwe eer Braveer ik ’tgrootft gevaar: wilt mynen arm bellieren,nbsp;s A N c u E

Kerazie, nou, menheer.

DON Q_U I C H o T

Walletje ZO te tieren?

Welaan, ey tovenaar, verwagt u levens end,

VETLASOEPE

Monlieur, pourquoy ben jy op ’um zo malkontent ?

D O N I C H o T

MaarSanche,hoor eens hier,daer fchiet my iets te binnen-

SANCHE

Wat’s dat myn heer? nbsp;nbsp;nbsp;,

DONQ.UICHOT

Ik durf dien llryd niet wel beginnen, Klim af, gy moet het doen.

S A N C H E _

’k Wed ik ’t wel laeten zei-

DONCLUICHOT

Hetis geen ridder, ’k mag.......

s A N c H E

Die keerel ziet te fe* DON Q_ü I C H o Tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Kouragie, Sanche.

SANCHE

. Och ! och! ik voel men beenen trilIeO', DON Ctu I C H o T

Klim af maar, Sanche. nbsp;nbsp;nbsp;j

SANCHE

Neen, hy zou meleevend villef'

VETLASOEPE

„ Hum ken die gekken wel, ’um 'ebze meer kezien.

KoJ^I

-ocr page 69-

Vm K A M A C H O nbsp;nbsp;nbsp;jj

Komaan, enfemblevous, alwaarjemetjoutien, Zezeljoukap, mafoi, en piece, enmarmulade.

^ nbsp;nbsp;nbsp;DON Q.U I C H O T

’tZa, Sanche, vecht,

s A N CH E

Neen,neen, ’k laet dat ’an jou genade: Jy Zeld dat varken vry wat beter walTchen; neen,

Jy bind een ridder, ’t paft me niet, vechtmaer alleen.’

VETLASOEPE

Allons,ze kryk nou luft om wat met jou te fekte.

Ze is ook un riddre.......

HÈ A Z I L I U S

VETLAEOEPE

^ nbsp;nbsp;nbsp;Melfieurs, maak battaillion quarr^,

Keks om.

*'*C:toirc, ha viétoire.

DON QJJIC H O T, neervallende.

óTopv’naars, o kanaille!

-ocr page 70-

54* nbsp;nbsp;nbsp;'1^0^ Quichot op de Bruiloft ¦

VYFDE TOONEEL. ÏAZILIUS, valasko,donquichot. sanche,

S A N C H E

DAt was een veldflag. Och,watraed, wacraed, myn lyf!

B A z I L I u s,

Hoe Sanche, hebje een wond ?

SANCHE

Eén wond? ja,meer als vyf, Ik bin wel ruim half dood, hael al de farezynen,

Van ’t hiele dorp, ik ly een pyn van alle pynen.

B A z I L I u s Waar zyt ge dan gcquetli ?

SANCHE

Och 1 och! ik weet ’t niet, ’k Loof’an men linkerbil, och! was het nooit ’efchiedt,nbsp;Och! droevig ongeval.

DON Q^U I C H O T

Hoe kan dat mooglyk weezen, Gy zat daar in den boom te trillen, en te vreezen,nbsp;Gy waart niet in ’t gevecht.

s A N c H E

Dat weet ik wel, maer ik Bin tot der dood gequetft. alleenig van de fchrik.'nbsp;DON QJJ I c H o T

Swyg Sanche; ’k heb de walg van al uw zottigheden.

B A z X L lU s

Hoe droevig dat ik ben ’k vermaak me in zyue reden.

DON Q_U I C H o T

Een weinig zotteklap vermaakt zomtyds den geeft. Maar veel is walglyk,

S A NC HE,

’k Heb bier lang ’enoeg ’eweeft,

In dit betoverd bofch.

B A z I L I u s

Kom, laat ons dan vertrekken, Wy Zullen ’t ’uis terftond de tafel laaten dekken.

s A N*

-ocr page 71-

Van K iA M A C H o. nbsp;nbsp;nbsp;«j

S A N C H E

Wel keuning harfepau , dat ’s een gezegend woord, fchafklok luidt al in men darmen, gaenwe voort.nbsp;B A z 1 L 1 u s

Heer ridder Donquichot, ’k denk dat gy ligt zult merken,

Hoe dat de tovenaars nu zoeken uit te werken,

Met air hun konden, dat ik nooit myn tweede ziel, Myn lief Quiteria verkryg: zo ’t u beviel,

Zoude ik verzoeken, dat uw’ dapp’ren arm mogt fty ven, Een zeekre minnelift, die ik hier zal bedryven.

DON Q^u I C H O T

2yn majefleit gebiede, ik volg uw hoog bevel,

Al moed ik dormen op bet voorburg van de hel. s A N c H E

Wel holla, hé, menheer, dat zou gevaerlyk weezen: Kreeg jy een koegel in je gat, wie zou ’t gcneezen?nbsp;Haer had Dulcinea dan eerd wat kodlyks aennbsp;DON Q_U ï C H o T

Swyg Sanche.

B A Z I LIu s

Ridder, gy behoeft niet ver te gaan,

Ik heb u dapperheid op deze plaats van noode,

DONQ.UICUOT

HSire, hadden flus die toov’naars, door een’ fnoode En fchelmfetovery, myn fwaerd niet vad gemaakt.nbsp;Zo had ’er zekerlyk, niet een van weggeraakc,

Ik had hen met myn fwaerd......

B A z I L lu s

Vernieuw niet ’tgeen we weeten?

, nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;SANCHE

blyft hier praeten, denk je lui wel iens om eeten?

S E S-

-ocr page 72-

T)on jQuichot op de Bruiloft 2ESDË TOONEEL.

KAMACHO.BAZILIUS, DONQUlCHOt. VALASCO,.SANCHE. ¦p.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;KAMACHO

i-'Aer is de ridder, mit Bazilius.....

DON Q_U 1 c H o T

Slaa vafl.

KAMACHO

Och! och!

B A z I L 1 u s

Hoir ridder! wagt^,^ tot ik het u belaft,

Dit is geen vyaiid, maar een van myn befte vi'inden.

KAMACHO.

,.Die ridder ziet, of hy me levend wou verflinden.

DONriyiCHOT. tegen KA.MACHO

Zyt gy de toov’naar niet die voor my vliegen zou? Naar myn Dulcinea? ja, zekerlyk, ’k vertrouwnbsp;Dat gy.......

B A z I L I US

Hy is het niet, myn heer, gy zyt bedrogen.

KAMACHO

Och! neen, Ik ben het niet.

SANCHE

Dan heb ik drek in de oogen.

Hy is ’et ummers lelfs ?

B A z I L I u s

Heer ridder, ik beken Dat ik verwondert van die toveryen ben.

’k Zou haart gelooven dat die guits om ons te plaagen Zich zo verand’ren, om de bruiloft te vertraagen,.

En dat ’er iemand van hun volk ook op de bruid Verheft is.

SANCHE

Tadat’svaft, dat’sdeuze, of’k bin een guit.

BAZILIUS

Neen dit ’s Kamacho, ’t isleen huisman van de vroomeii* (Zover men tellen kan) met cerenvoortgekoomen.

KAMA-

-ocr page 73-

17

Van K A M A C H O,

K A M A C H O

Wei Ja, metivaert^es peets, pects, koes,broeh,fuf' ters zeun;

Was burgemiefter van ongsdorp; toen Vegters Teun, EnLou,voorruiter,metDikdalfnaer neerland gingen.nbsp;S A N C H E

^njexo’nhans, -welinen, ’tzin wongerlyke dingenv Dan weetje’t wel , dat jy de tovenaer niet bent.

Je hebt hem wel gezien, zou ’k denken, hier omtrent?

. nbsp;nbsp;nbsp;. PON CLU I c H o T

3 «lyn vrind het is my leet, dan zyt gy de verkeerde ?

KAMACHO

Ja jonkers. Wou je’t doen dat jy je zo vernecrde, En quam te brulleft. bloed ’k heb zukke lekk’rewyn,nbsp;2e zeilen daatlyk mit den hielen brui hier zyn.

BA ZIL1U S

Wy zullen in het kort uw’ wyneenskoomenproeven.-

K A M A G H o

Ik geef vry lapis.

S A N C H E

Langft, hoe wil ik kommen fnoeven ’An jou bouteljes, ’an jou vaetjes, ’an ’t gebraed,

’k Mag wel een koes buik vol, albinikjuiftgienvraet-

KAMACHO . tcgtnPonq. en Sanche*

Dan zyn we vrinden ?

DON CLU I C H o T

’k Zal my tegens u niet kanten: Gy zyt des koning vrind-

SANCHE met Ksmacho gaan willende jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ja, broers als olifanten,

k Gae mitje opdroflen.

PONQUICHOT

Hou, hou, Sanche, wat is dit.^

, nbsp;nbsp;nbsp;KAM A CHO . tegen Sanche

Ik blyf hier, man,

SANCHE nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_

_ nbsp;nbsp;nbsp;’k Wou zien waar ’t patersvaetje' zit.

Df alias den wyn. had Sanche die gedachten,

D y nbsp;nbsp;nbsp;Van

-ocr page 74-

58 nbsp;nbsp;nbsp;Don pakhot op de Bruiloft

Van daeg te brul left!

K A M A c H o

’JiZal u t’ zaeinen hier verwachten-ZEVENDE TOONEEL.

K A M A C H o alleen, tegen deaanlilionwcrs.

A!JUt mannen, dat zei ierfteen kletzyn ;zoterftongd ^*^Zin al de gaften hier, we zeilen in ’et tongdnbsp;Hier brullefc houwen in’et bofch , in hier ook trouwen.nbsp;Ja wel ke daer, ik ken me langer niet onthouwen,

Ik nood jou allemael die wys zyn, mee te gaft,

Vret zo vcul koft maer as je laen ken in je baft ,

’k Hou open tafel, ’k bin nou van die kordeaelen. Die voor een dankje, graeg een lagje wil betaelen,

In waerom zou ik niet? ik word van daeg een man, (Eet vry je brootje droog) ftap op maer asje kan,

’t Is hier vol op van al wat datje ken bedenken.

Al wat maergaepen ken zei ik nou wyn doen fchenken. Stap op maer.

Hier komen drie keerels op ,

Welkom Kees, ha welkom, welkom Piet. In Symen Propdarm. Komt Klaes Lapfchuur ook haeftnbsp;niet ?

Mit Scheepe kees, in al zen keieren, en vrinden; Noutrouwens’kdenkdatzy deplek wel zeilen vinden.

ACHTSTE TOONEEL.

KAMAChO jVETL ASO EPE, bruiloftsrolk met een kroon» danfersi murikanten.

veteasoepe

T^OnfieurKamacho, ha! hier is ’um met de kroon, J-»-l’um is merveille, ha! pardi, ’um is zo skoon;nbsp;Ze zei ’um maer hang op ?

KAMACHO

Ja, hier aan deuze boomen.

Ik

-ocr page 75-

Van K A M A C H O. nbsp;nbsp;nbsp;J9

Ik weet men vreugd nou fchier niet langer in te toornen.

Oadec ephangen van dc Kioo i * woid gedanft.

^ nbsp;nbsp;nbsp;VETLASOEPE

W^at dunkt monfieur hier van?

KAMA c H o

Die dairgs is naer de fwier,

VETLASOEPE

Dui, de fpeul, en dans, is al un grand plaizier.

- nbsp;nbsp;nbsp;KaMACHO

Ik zel myn bruidje mit heur vaertjeiensaenftongs haelen.

^ nbsp;nbsp;nbsp;VETLASOEPE

:“on, bon, en ik terwyl de roemers en bokaalen,

Mitt al die andre koet. kom knollevreetre Jaap,

En monftre Propdarm, Piet! hoe ftaaje daar te gaep? ^elp rny een beekie , om de taafle hier te kryken?

2e zel de dans daar na wel met kemak bekyken.

NEGENDE TOONEEL.

S A N C H E alleen

T^At is daer eerfl; wat fchoons, de koft is nog niet gaer,

tn ’k heb lo ’n honger, of ik in een half talf jaar Qienfnarsgeproefthad, neen, ikblyfnietbydiehanfen,nbsp;^ lach om al den bras, hier’s beter wat te fchranfen.nbsp;pie Keuning Harfepan, met al lyn edellui,nbsp;p iTiacr een hongrig volk, en kael, meeftal den brui.nbsp;k Lach om den adel ,zo ’k van honger niet ken flaapen,nbsp;Word ik eens gouverneur, ’k 7,el voeren in myn wapen,nbsp;P^ie hammen, met een worft, en een boutelje wyn,nbsp;Pot fpyt van d’adel, dat een hoop fmalhaken zyn.nbsp;^aer sagt, wat ruik ik? 6 myn buik! nou moetjenbsp;, vaft ftaen.

i Is hier al brulleft, ’t is hier meer als maer te gaft gaen, Ilat ’s eerft eenfrilTclugt, ’k marcheer daar regt op toe,

binnen

TIEN-

-ocr page 76-

öa nbsp;nbsp;nbsp;Don Quiohot op de 'Bruiloft

TIENDE TOONEEL.

VETLASOEPEen Bruilofsvolk met de taafel _nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VETLASOEPE

'T’Rek Merdetafle, en’tkoet, pardie, watishummoe Van ’t fleepen met die koet, was nou de brui*nbsp;gom 'iere,

Dan ton ze maar bagin mit al de grand plaifiete.

Zo,zo, melTieurs, ’t is koet, zy’elp’um nok zo wat.

S A N C H Ekomt uit met eenboutelje en hoentje

p Sanche Pance! dat ’s een vetje, dat je ’t vat. ó Sellementeiijdat’seenfchuimpje! nouaen’cvretten;nbsp;Kezyn boutelje,’kmoetjoueens’an’t mondiluk zetten,nbsp;’t Is om de wyn niet, maer om ’c kluKkenvandefles,nbsp;Zei dronken Jurjen en hykraekteder wel fesnbsp;Zo groot as deuze, in een uur tyds; nou dat ’s om ’teven,nbsp;Ik mien men keel nou iens de volle laeg te geven,

Hy gaat in een hoek met fvn hoentje en boutelje, enz. VETLASOEPE tegen Sanchenbsp;Monfieur zit ’um daar zo ? wat benje veur een Ihaak?nbsp;Jouskelme,benjoudat; nou fel ze jou iens kraak.

Ze fel jou nou zo fin als Kollefencie maaien,

En nou de duvle ’aal, pour jou pekelzond betaalen.

SANCHE

Wat fegje kokkie? ik een fchelm? neen dat is mis,

Je bent verkeerd men vrind.

VETLASOEPE

Wel zekdan wie datze is ? Sanche

Ik bin de governeur van ’t ailand frikkedillen.

VETLASOEPE

Kom aan dan zelze jou de heele huid of villen:

Je bent mon ennemie.

SANCHE

Ik hiet geen Anne Mie,

’t Hiet Sanche Pance.

VETLA-

-ocr page 77-

ran K A M A C H O.

VETLASOEPE

Jajze ken jou wel parciie.

Je bint mon fyande. keef’ief, keef’ier, de skott’Ie, Keef‘ier men ’oendre, of’k brui jou kop met deze bott’lcnbsp;¦Aan ’ondre duize ftuk.

S A N C H E hem de ^chottel en boutelje gevende.

Hou daer dan, laetme gaen. VEtLasoepe

Non , non, ze raak ’ier nok zo maklyk niet van daan. Hum moet, pour pas la temps,jou in de deek wat rollen.

s A N c H E

Och! och! myn lieve broer! ik hou niet van dat follen,

’k Kan ’t niet verdraegen.

VETLASOEPE tegen ’t bmilofts volk

Hou’um maar un beekje vaft. ^e zei de deek gaan haal.

Vetlafoepe binnen.

S A N C H E _

Ik miende hier te galt

Te gaen, och arm! wie het van al zen leeve daegen quot;Ze zelle my......

S A N C H E tegen Vetlafoepe die met dè déken uitkomt

Och vriend! en wil me tog niet plaegen: We zyn a! weer goed vrind, dezaek is by ’eleit,nbsp;Kamacho hebben we gefprooken.

VETLASOEPE

Wat ze zeit!

2e zei jou dat bedui, ’tza, fpringmaer indedéken. s A N c H E

Och! vrindje,helpter dan gien bidden noch gienfmeeken?

. nbsp;nbsp;nbsp;VETLASOEPE

Neen kecrle.

s A N c H E Och ! och, gena!

VETLASOE FE

Neen keerie, keen kartier, voort in de déken, zek.

S A N c H E

Och! was men heef maer hier,

Hy

-ocr page 78-

^2 nbsp;nbsp;nbsp;Don Quichot op de Bruiloft

Hy iou je lui gacuw ’an duizend piesjes kappen.

VETLASOEPE

V oort inde deck zek, of ik zelje om de ooren lappen.

' nbsp;nbsp;nbsp;Saiicheword in dedcken gcfolt.

S A N C H E

Help! help! ik word vermoord! help! help! och! och'och! och!

VETLASOEPE

’tZamuzekantenfpcuI: deskelmze leefnou noch, Hum moct plaizierig llerf.

Hiei word gefpeelt cn Vetlafoepe zingt,

Zo moet men het governeurtje leeren,

Zo, zo, zo,

Die op een andermans teer wil fmeeren,

Zo, zo, zo.

Voor ’oendre, en duiven,

Zo laatze ’urn wat kluiven,

Van, zo, zo.

Hoe fmaaken’um deze frikkedillen,

Zo, zo; zo.

Wy tovenaars denken ’um levend te villen,

Zo, zo, zo

Dan zei ’um ons eeten,

Niet op koomen vreeten,

Van zo, zo, zo.

ELFDE TOONEEL.

VETLASOEPE.K AM ACHO.LEONTIUS.QUITEM A TRYN, GYS, en verder bruilofts volk en daafers.

K A M A C H O

Hou op! wat wil dit zeggen? VETLASOEPE

6 Maar un bagatel, zie jy ’um daar niet leggen?

’t Is monfieur gouverneur, ze kom hier net van pas,

Om

-ocr page 79-

Van K A M A C H o nbsp;nbsp;nbsp;6%

Om wat plaizier te heb.

K A M A c H o

Laet los de deken, ras.

Spring uit de deken, broer.

vetlasoepe

Woujy’um nok laet loopen? Ze wou’urn (omdeklukt^nok eerft de huid offtroopen.nbsp;S A N C H E

Och! goeKamachoofPlankoortje, wiejebent,

Spreek veurme: want ik ben’et villen niet’ewent. kaMacho

Nou Vetlafoepe, laet den.gorinandeur mit vreede; De peis is al ’einaekt, we weeten nou de rede,nbsp;Waerom len miefter mezoplaegde, ’kbingoet vriendnbsp;Mit hum ’eworren, laet ’em los, zo zeper ’k mient.nbsp;VETLASOEPE

p monfieur gouverneur , ze en ’eb dat niet keweeten: Ad jou dat maar kezait, ze ’ad jou wel laatenfreeten.nbsp;Hkskuzemoy, monfrinte, en weeft niet meer verftoort.

s A N c H E Ik heb het wel gezeit,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

VETLASOEPE ’Um’ebze nier kehoort;

^ nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;LEONTIUS

Kom drink de queftie af, loopt 't zamen maar na binnen.

. nbsp;nbsp;nbsp;S A N C H E

^k binder mee te vrêen.

VETLASOEPE

’Um ’oud feul van de ninnen.

TWAALFDE TOONEEL.

*^amacho, LEONTIUS, QUITERIA, gys, TRYNJANS, otuiloits volk en danfers , de koks brengen alles ondeituffen aar.

'y nbsp;nbsp;nbsp;KAMACHO

^Aeg op, en dangs eraais, ter eeren van men bruid.

Hier'moet gedanft worden LEONTIVS tegen Kamacho.

Want dunkt u nbsp;nbsp;nbsp;K a M a«

-ocr page 80-

lt;?4 nbsp;nbsp;nbsp;Q^khot ep de Bruiloft

K A M A c H o

onger wel, die dangfers haclen uit. *k Ketl ook een beetje, datje’et zag je zou’ec pryzeii.nbsp;LEONTIUS

Gy bruigom \

iC A M A d H o

Zaeg iens op, van z\rend Pieter Gyzen-

Hydanft.

Wat zegje bruidje lief, ée? ’t inaaisje is wat bcfchaemd N OU d^ngs iens mitme.

QJJ ï T E R I A Neen.

K A M A C H o

Waeromniei.? '

Q,U I T E R I A

Hetbetaamt

My nietv

K A M A C H O

Als wy ’etrouwt zyn, dan zelje ummers willen? Batzinnogbientjes, hée! kyk, kyklens,hoezedrilIei)fnbsp;Baer zittenze nog in wat bliefje.... nou Tryn Jans,nbsp;Zing nouiens;ophiel mooi, gien takliaens ,offrans.'nbsp;Tryn'fans zingd: Stem....

1.

O Glansryk Goud, dat a' Ie glans verdooft,

Met regt word gy gelooft j Die u niet heeft,

Die u niet heeft,

Is niet waardig dat hy leeft;

Geld en goed, geld en goed

Beheerfchen elks gemoed,

2.

’t Geld voedt de min, .en geeftaaa d’ echt zyn kragt» De deugd word niet geagt;

Weg, weg, verlland Weg.....

AVant het goud heeft de overhand;

Geld en goed.,.., nbsp;nbsp;nbsp;. I

41^ I

-ocr page 81-

Ziehier, ïiehier, den rykften boer van’t land. Trouwt niet door zyn vcrfland,

Maar door het geld,

Maar ..

De allerfchoonfte nimf van ’t veld.

Geld en goed...

‘t-

Geluk, geluk, óryken deftig paar,

Bemin en eer malkaar.

En flyt uw jeugd,

En—

In overvloed met vreugd;

Want het goed, want het goed Heeft uw min gevoedt.

KAMACHO

Wat zegje bruidje lief, wat dunkje van ’et zingen ? ICom,gimme nou een zoenjik kan me niet bedwingen...nbsp;Wat zo, myn flokkertje, Komdroogcrs, in ’et rongdnbsp;ï)e maaisjes tens ’ezoent. Wat zo dat is ’ezongd-LEONTIUS

Waar blyft de heer Paftoor ?

KAMACHO

Dat ken ik niet bedenken.

LEONTIUS

¦*Jaar is hy.

KAMACHO

Ha, dat’sgoed ükmoethemeensbefchenken, DERTIENDE TOONEEL.

*AMacHO, QUITERIA, LEONTIUS, PASTOOR, VETLA-SOEpE, bruiloftsvolkjSANCHE.GYSenTRYN JANS.K»-macho en Leo ndus, nemen elk een loemei wyn.

KAMACHO

^ Elkom men heer Paftoor, avous,

E

-ocr page 82-

^5 nbsp;nbsp;nbsp;Don Qukhot op de Bruiloft

PASTOOR

’k Bedankje 7eer.

LEONTIUS Het 7al uw welkomft zyn.

PASTOOR ook een roemer brygende.

En uw geïondheid heer. VETI. ASOEPE met een boute! je die hy Sanche geeft

Daarmonlieurgouverneur, daar ’s voor ’um ook wat drinken.

SANCHE gedronken hebbende

Om te bedanken voor jou hoenders, en jou vinken.

VETLASOEPE Ze danke jou monüeur,

SANCHE wederom gedronken hebbende

’k Bedankje bruigom, voor....

K A M A C H o Heb jy je buik al vol ?

SANCHE

Ja,’k brui nou heen,

K A M A C H o

Hoor hoor,

Blyf hier nog wat, je zei ons datelyk zien trouwen, Drink nog terwyl wat.

S A N C H E

Ho,daer kenje me mée houwen, K A M A C H o

Kom’ani'lpeulnootjes, ’ahdetafel, metdebruid.

’k Weet niet wat hier al dat gekomplemengt beduidt Kom fchoonvaer, kom, zit’an.

Terwyl zy eet en, wordt door Gysen Ttyn Jansen Vetlafoepegezongen. Stemme. Hoor KeesroynVryer.

G Y S.

Kom lieve Tryntje,

Hoe ftaeje daer en kykt,

Myn zoete kyntje?

Me dunkt ’et niet en lykt.

Ik heb myn moer en vaer,

Gevraegt al ruim een jaer,

Of ik mogt gaen uit vry en:

Nou is ongs hylik klaer.

-ocr page 83-

lt;?7

Van K A M A C H O

Wil jy’t maer lyen.

TRYN JANS Neen olyk langsje,

Ik hou niet van de min,

Waeg hier gien kangsje,

Ik heb in jou gien 7.in;

Ik zegje zeeper knecht,

Je bint hier niet te recht;

Ik mag zo jong niet trouwen:

Men peetje hyc ’ezegt ’Et zou nie rouwen.

G Y S

Weg, weg, je peetje,

Dat’s maer een ouwe vrouw,

Myn lief, dat weetje,

Die houdt niet van de trouw .*

Maer dat ik heur iens. fprak,

Ik will er mit gemak,

Wel aerdig te bepraeten.

Ik wed ze jou wel Arak,

’An my zou laeten.

Veclafoepe geeft hen eU een loemer wyn en zingt

Ha monlieur poere,

Dat hebje wel begyn,

’Um zeize loeren.

Daar ’s elk un roemre wyn.’

Keef nou de meid ’un zoen,

Ze zei ’t ’um laaten doen,

Ze kan zo fuoeprik kyken:

De meid is vry meer groen,

Als ’um w^el lyken.

TRYN JANS, gedionken hebbende, z/ngf.

Wel eele baesje,

De wyn is goet van fmaek,

Daer is je glaesje,

Je bind een raere fnaek.

Heb

Maer punttelikkc Gaais,

E a

-ocr page 84-

Don Quichot op de Bruiloft Heb jy ’et hart ’eraais,

Dat jy begint te zoenen,

Dan zei ik jou je vlaais Gien kleintje boenen,

Terwyl Gys haat noen t, ringt Vetlafoepe

Couragie Gysje,

Zo vatze by de kop,

De foete meisje,

Ze zei zo hart niet klop:

Hoe datjer meer kan zoen,

Hoe datze’t meer wil doen,

Maar maak ze niet kapotte:

Dan kanze jou niet boen,

I* Dat zou niet hotten.

gys

Wet zo, dat raektme,

Zo ’n lekk’re bolle zoen,

Zo zeper fmaektme,

¦ Gut Tryntje wouje ’t doen?

Ik zou je een mooye ring,

En nog een angder ding.

Uit puure liefde fchenken:

Zie hoe ik jou beming,

Ken jy nou denken,

TRYN JANS Wel Gaais hoe praetje,

Ben jy dan zo verlieft,

Myn zoete maetje ?

’t Is zeper wel ondieft.

Daer langs, daer is men hangt,

Zo jy ’et van de kangt.

Van peetje zo ken brouwen,

Dat zy men ’an jou langt,

We zeilen trouwen.

GYS

Wel lieuning dietje,

Myi»

Myntrooft, mynaaigenhart.

-ocr page 85-

Van K dA M A C H O, nbsp;nbsp;nbsp;6^

Myn zoete liefje.

Je helpt men uit men fmart;

Nou is men vryen uit,

’k Bin breugem, jy de bruid,

Nou lach ik iens mit Krdis i Zen vryen is gefluit,

’k Hebje in men meelis.

K A M A c H o

Nou maaisjes mit jelangfen

lens braef’edangfl, dan zelje lui llrak binnen fchrangfen.

VETLASOEPE tegen Sanche

Die vry was ras kedaan. sanche,

Se hebben groot gelyk; zomoft’etaltydgaen;

Maer dat was om de klucht maer, denk ik?

VETLASOEPE

Ze’ebkelyke

Ze deed maar om dc zang, de mode fan frankryke Is honorable, dat’slang vry.

SANCHE

Neen,7olk’tvat......

Zezellendangfen, loop, alreeman, berg je gat.

Het biuilofts volk danft een boete balet K A M A C HOnbsp;Hoehyt’etjegefmaekt, zeg bruidje?

Ct.U I T E R I A

Heel bezonder.

K A M A C H o

’t Is van de Vetlafoep ’ebraen, ’t is ook gien wonderi

LEONTIUS

Hoe, fmaakt het niet, Paftoor?

PASTOOR

Ja: maar ik heb zo wel. K A M A C H o

Paftoor,want dunk'je?dat je ongs nou maer trouwen zei? We hebben allemael, zou 'k denken, ons genoegen.

PAS T O O R

Kom fpeelnoots wilt u by de bruid en bruigom voegen Wy zullen ’t lieve Paar vereenigendoor d’echt.

E 3 nbsp;nbsp;nbsp;KAMA'

-ocr page 86-

70

Don Qulchot op cle Bruiloft K A M A C H O

Paftoor, dathebjcwel, dat’s goed datjy’et zegt.

Kom bruidje liet', kom’an.

CLü 1 T E R I A

j,ó hemel,kan het weezen!

Waar blyft Bazilius ?

K A M A c H o

Je hoeft nou niet te vreezen. Wat zegje binnensmongs?

CLU I T E R I A Niets.

K A AI A C H o

Gimme nou een kus,

Myn pruime fnuitje lief!-

Q_U I T E R I A

Ach! liefBazilius! LEONTIUS

Myn dochter, fcheeltuyets?

CLU I T E R I A

„ , nbsp;nbsp;nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;5gt;Ach!al myn léden beeven,

„Ik ben ontftelt. ach! lief!

LEONTIUS

Wilt uwe hand maar geeven

Aan uwen bruidegom.

0. U I^T E R I A

ó Hemel! zal myn hand,

Ik vrees! ik vrees!

LEONTIUS

Waarvoor?

CLU I T E R I A

Het gaarme aan myn verftand. s A N c H Enbsp;Ik zie daer ginter volk.

vetlasoepe

Oui, daar tus die boomen,

Ze lyk wel edell’man-

K A M A C H O

^ , nbsp;nbsp;nbsp;Ik loof dat zy hier koomen

Um t trouwen eens te zien.

SAN-

-ocr page 87-

71

Fm K a M a C H o

S A N C H E

De voorfte is in den rouw En dat al diep; ’tzcl om zen beurs zyn, of zen vrouw.

VEERTIENDE TOONEEL.

B AZILIUS in den rouwmet een pook onder zyn’ mintel, VALASKO, DONQUICHOT. Meefter JOCH E M. gevolg van edellieden ,nbsp;K AMACHO, en de left van ’t voorgaande tooneel.

B A Z I L I U S,

WY komen hier niet om dit bruilofts feed te (looren; Neen, neen, gelukkig Paar,die moeiten was ver-looren:

Maar zie een’ minnaar die zyn lieve voorwerp derft,

En voor uw’voeten, door de min, van wanhoop derft. Leontius, ’k zal u uw drafneid niet verwyten:

Maar uw gemoed zal zelfs van binnen voor my plyten, Entoonentotuw’ fchrik, om dat gy my verdootnbsp;Een eeuwig tiaberouw, om de oorzaak van myn’ dood.nbsp;Vaar wel Quiteria! myn fchoone! myn beminde!

Die ik van j ongs af 1 iefde, en hertelyk bezinde,

Gy zult bedenken, na myn dood, wiengy verlied?; Maar min hem echter dien gy nu tot man verkied;

Denk dat den menfche nooit het noodlot af kan keeren Leef, leef vernoegt: dit is myn uiterde begeeren;nbsp;VaarwelQuiteriaükllerfomu; volmoed, (bloed.nbsp;Een’trouwen minnaar,ach! vaarwel; ’kfmoor in myn

Hy doorfteekt zich PASTOOR

ó Hemel! wat is dit ? hy heeft zich zelfs doordeeken.

Q_U 1T E R1 A neemt Bazihus in den arm

Ach! myn Bazilius! wilt noch voor ’t laatd eens fpreeken! B A z I L 1 u s

Quiteria, myn lief, Qnireria, zytgy’t? Vertroodgymy voor’t laatd ? wat is myn hart verblydt,

Lat ik al dervende in uw’ arm.......

E 4 nbsp;nbsp;nbsp;PAS-

-ocr page 88-

7 z nbsp;nbsp;nbsp;Dort ^ichot op de Bruiloft

r A s T o o R

Gy moet vertrekken : Of'hem noch yets op’t hart mogt zyn, me alleen te ontdekken.

VYFTIENDE TOONEEL.

PASTOOR, BAZILIUS. PASTOOR

WEI aan bazilius, hier ’s niemant meer omtrent, ündekt nu alles.

B A Z I L 1 us

N een, ik fwyg tot aan myn end,

PA STOOR

ó Grouwel! gy berooft uw zet ven van het leeven !

B A Z I L I u s

Indien Quiteria haar hand aan my mag geeven V oor’t laatll, als bruid van my, zo nerf ik wel geruftnbsp;PASTOOR

Zyn dat de gedachten op het uiterfte ? blufcht, blufcht Die minnetochten.

B A z I I, I u s Neen.

PASTOOR

O Hemel! kan’tgefchieden.^

B A Z I L I u s

Voldoe myn bede; ik kan de dood tog niet ontvlieden.

PASTOOR

’k Zal dan het voorftel doen.

SESTIENDE TOONEEL. ,

Te Pillooi haalt al het volk van’t voorgaande Tooneel binnen PASTOOR

2:1 e hier een vreemd geval; I3aziliu5 ftcld voor, dat ik verzoeken zal;

Of

-ocr page 89-

73

Van K A M A C H O,

Of hy Quiteria, mag voor zyn fterven, trouvsren.

kamacho De droeli, heer Paftoor, daar zou ik niet van hoüwen:nbsp;Dat kan niet weezen.

PASTOOR

_ nbsp;nbsp;nbsp;’k Kan in ’t allerminfl; niet zien

Dat u dit trouwverbond kan hind’ren.

KAMACHO

Wel ik mien

Dat ik ’cplaegt wordt?

V A L A S K O

Heer Leontius, kan ’t weezen. Help ons den bruigom voor die goedheid tog beleezen:nbsp;Erberm u over dien rampzaal’gen edelman,

Die zonder deze gunft in ruft niet fterven kan.

B A Z 1 L 1 u s

Mag ik Quiteria al ftervend’ niet erlangen ?

LEONTIUS

Hu bruigom ftaat het toe; gy kunt haar wel ontfangen Als weduwna zyn dood; zy blyft tog diezy is;

Erberm u nevens ons in deze droeffenis.

KaMACHO

Maar of hy heur al trouwt, dat ken hem tog niet baeten; Hy fterft tog ftrakjes.

QUITERIA tegen Kamacho

_ nbsp;nbsp;nbsp;'kSweer, ik zal u eeuwig haaten.

Eer ik u trouwen zal, ben ik veel eer gezind Te fterven, nevens hem die my zo teer bemint;

Ja’k zal my zelfs veel eer op zyne graffteé Aagten.

. kamacho

Myn zoete bruidje lief, dat binne quae gedachten. Eedenkje wel ter deeg.

BAZlLIUS

Ik fterf! helaas! ik fterf !

QUITERIA tegen Kamacho

Ha fnoó Barbaar, nu ik geen trooft van u verwerf,

En mededogendheid is uit uw hart gebannen;

Voei ik de haat,en wraak,en wanhoop,’t zaam gefpannen

In

-ocr page 90-

74 nbsp;nbsp;nbsp;jQuichot op de Bruiloft

In mynen boefem, om uw haatelyke min Te weereu.

K A M A C H o


’k Bidje ftel die dul heit uitje zin En trouwt dan heen en weer.

PASTOOR

Zyt gy daar mê te vreeden

Leontius ?

LEONTIUS

’kStaa’ttoe.

pastoor tegen Quireria

Wilt dan nu herwaardstreeden, En geef uw’ Bruidegom de hand, dat ik u trouw.

Quitcria necrknielcnde gee/taa'. Baziliusdehand Nu is het mynen plicht dat ik in ’t breede ontvouw.

Hoe dat gy d’echtenftaat, te zaamen moet beleeven J Maar wy! gy aanftonds weer elkander zult begeeven,nbsp;Vereifcht den korten tyd dat ik zulks overflaa.

Bazilius begeert gy uw Quiteria Tot huisvrouw.'’

B A z 1 I. I u s

Ja.

PA STOOR

Wiltgy Bazilius aanvaarden

Tot man, en Hoofd?

o u 1 T E R I A ja.

pastoor

Zo de hemel ’t leeven fpaarde Aan u Bazilius, ik wenfteu veel geluk:

Maar nu uw trouwdag is vermengt metzulkeen druk; Wenfch ik ut’zaam geduld, en nu gy derft, genade;

Tooüt nu een w.aar berouw, want ’t is nog niet tefpade.

BAZILIUS nbsp;nbsp;nbsp;'

Zyn wy dan’t zaam geirouwt?en valt door’t echtverbond-pastoor Nu zytgy man, en vrouw

BAZILJUS opftiande

Dan word ik weer gezmid*

-ocr page 91-

Van

O.

IS

KAMA C H

ALTEMAAL

Mirakel! wat is dit! niirakei 1 ha mirakel!

B A Z 1 L 1 U S

Neen loosheit! loosheid!

V A L A S K O

' nbsp;nbsp;nbsp;Hei! wat maakt dat volk gekakel,

1 Weeft ftil.

B A Z ILIUS tegen Leontius

Mynheer, ’tiswaardatgydoor deze lift vanmybedroogenzy:; maar wylgy zelt’s wel wiftnbsp;Pat zy my minde, en ik haar trouwheid had gefwooren;nbsp;Was ’t uwen pligt geweeft te hand’len naar behooren;nbsp;Heb ik niet welgedaan, gyzyt’er d’oorzaak van.

LtONTIUS

k Vergeef het u.

K A M A C H o

Ik niet;hoe of dat weezen kan. Cfteeken;

) Waer quam’et bloed van daen? ’k hebje injebuik zien

S A Z I L I U S

Jadoor die blaas met bloed.

K A M A C H o.

, nbsp;nbsp;nbsp;Dat binnen flimmeftreeken,

I k Bin daer niet mé te vreên.

I nbsp;nbsp;nbsp;B A z I L I u s

' nbsp;nbsp;nbsp;Wy zynnualgetrouwt,

j Watwiljedoen?

K A M A C H o

, nbsp;nbsp;nbsp;Joufchelm, bedrieger, guit, rabouwt

DON Q^U ; C H O T

Hak al de tovenaars aan hóndert duizend ftukken.

Komt jongens trek je mes, we zellender om plukken De boeren trekken hu: nt mefler. en de Edellieden de degens

SANCHEenVETLASOEPE

* Alarm! alarm 1 alarm! alarm! alarm 1 alarm.'

Ij nbsp;nbsp;nbsp;PASTOOR

Hou op! hou op! hou op !

S A N C H E

Hou warm debaen! hou warm!

„ nbsp;nbsp;nbsp;_ Don Q_U1 C H OT opeen (loei (Isande

iten!

Hy ridders, tovenaars en dappere oorlogskneci

-ocr page 92-

q6 nbsp;nbsp;nbsp;Don Onichot op de Bruiloft

’k Verzoek dat ik alleen dat groot verfchil mag Hechten Laat vry Kamacho, of zo als hy heeten mag,

Zyn ’eifch betmnlten met de lande; want hy plag’

In’t open veld,nooit voor een man van moedte fwichteil» Wel aan doorluchte held, gy zult my zeer verplichten;nbsp;Zet tyd, en perk, naar uw believen: door myn’ dood,nbsp;Werdt u de fchoone maagd tot bruid, en echtgenoot.nbsp;KAMACHO

Wel raektet jou wat vent ? hebjy ’er ’an te geeven?

Is’t jou bruid , keerel?

DON CLU I C H O T

Neen: maar ’k ben gezind te fneeveH Voor zo’ngeregte zaak; haal wapens, zyt ge een m.an-Kamacho

Je ’ebt goed te vechten, wangt je hebt een harnas ’an; Maar trek dat uit, en hebje luft te bakkelaayennbsp;Mit vuiften ? kom dan maer? én wie dan van ongs baaye»nbsp;lerft ongerleit die zei ’t verliezen; en de meid!

Zo ik ierft ongerleg......

B A z I L I o s nbsp;nbsp;nbsp;,

Wat geeft gy fchoon befcheid ¦ Quiteria is myne, en gy kunt haar niet trouwen jnbsp;’tlsofgygek wordt.

don Q.U IC H o T tegen Kamacho

ó, Gyfpot! maar’tzal’t.urouwen-Hafchelmferidder, zo gy maar gewapend waart; Ikfoumy wreekcn, en u helpen van der aard.nbsp;Pastoor

Myn goe Kamacho, wilt u zelfs niet langer quellen, Met vechten is uw zaak onmooglyk te herftellen,

Zy zyn tog al getrouwt, en’t is miffchienzeer goed.

Stel doch u hart geruft dewy 1 ’t zo weezen moet.

Bedenk eens wat een man al tochten voedt van binnen, gt; Die met een vrouw leeft,die hem nimmer kan beminnen»nbsp;Hy word van jaloezy geplaagt, tot aan zyn end.

KAMA c H o

Jehebtal watgelyk, ’tis waerPaftoor,’k beken’f, Maer’tiseengrootefpyt, 'k bin laelik deur ’eftreeken.^

PA'

-ocr page 93-

Van K A M A C H o nbsp;nbsp;nbsp;77

PASTOOR

Zyt maar geruft, die trouw is nu niet weer te breeken.

° nbsp;nbsp;nbsp;bazilius,

Kamacho, ik beken, ik heb u wat misdaan.

Vergeet uw vyandfchap, gy hebt daar tog niet aan.

’k Zal al de koften van de bruiloft u betaalen» kamacho

De hiele brulleft man, wel waer loujy het haelen;

Je bind een kaelen bloed-

B A Z IL I U S

De Koning heeft aan my Uit iniigt myns geflachts, bequaamheid, of waardy,nbsp;Een zeer aanzienlyk ampf vereert.

LEONTIUS

WeIhoe,wy weeten

Daar nog niet van.

BAZILIUS

*t Is waar, ikhadhetuvergeeten Te Zeggen, want ik was van fchrik zo zeer ontfteld,nbsp;Wanneer my van het geen hier omging wierd gemeldt,nbsp;Dat ikom ampt,noch ftaat,noch om my n zelv’kondenken

KAMACHO

De keuning jou een ampt met iens ’an’t hofgacn, fchen-ken?

s A N c H E

Jamaetje, dat’s niet raers, ’k wor’ookhaeftgoverneur.

KAMACHO

Jezelt je vingers daer niet vet ’an foppen, breur;

’k Heb driemael ’an ’et hof’eweeft, enniet’ekreegen.

s A N C H E

Ze zy n ’an’t hof ook niet om tovenaers verlegen.

PASTOOR

Kamacho, ’k bid vergeef Bazilius dat ftuk.

Kamacho

Wel nou’k niet angders kan; ik wens je veul geluk.

[ o c H E M

Bloedïbloed! wat meen ik daar pasquillen van te maak en. Dat al de parfen van heel Spanje zullen kraaken;

Ik Zal je leeren voor myn veerzen, my te flaan.

Ik

-ocr page 94-

7^ nbsp;nbsp;nbsp;Dnn Q^iohot op de'Bruiloft

Ik 7,al by al de acteur;, van ’r tieele land onigaan,

Ja plakken ’einde Itad op hoeken van de Ifraaten, Eukokerboonitjcs.

K A M A C H o

’k V\^ed jy 7,elt die pots wel laeten. J o C H L M

Jymyteflaan? jyvend! jy, jy jou malle quaft?

K A M A c H o

Nou miefter Jochem weed te vreen, ’k noó jou te gaft-

J o C H E M

’k Zei met een deckdicht, jou lo ’n klap om de ooren lan-Dat j y je zei ven puur uit fpyt zei gaan verhangen, (gen, PASTOOR

Het is een wys man, die geleden’ hoon vergeet.

J o c n E M

Pasquillen maeken op zo ’n duk , laat geen Poëet.'

B A Z I L I o s

Nu meedcr Jochem, laat u tog van ons gezeggen. LEONTIUS

Nu laai de zaak.

JOCHEM

We! nu, terwyl gy’t by wilt leggen, Ik ben te vreen; maar, krygt een ander eens de lugt,nbsp;Zo word dees pots voor vad een blyfpel, of een klugt.

PASTOOR

De hemel wil dit paar voor ongeval bewaaren.

DON Q_^u 11: H o T

Haar majedeiten, Heets in goé gezondheid fpaaren.

LEONTIUS

Ik wenfch'u veel geluk, myn Ichoonzoon, met myn kind-V A 1, A s K o

Hetzelfde wenfeh ik u, mevrou, en waarde vrind. San c h e

Ik wens jou huizen vol gebraad , en lekker eeten. vetlasoepe

De gouverneurtje hou ’et altyd met de freeten.

B A z 1 L 1 us

Ik dauk u t’zaamen voor u goê genegenheid:

En nu hetallestip dees plaats is toebereidt, . nbsp;nbsp;nbsp;-

In ood ik het boere volk te zamen met de vrinden,

-ocr page 95-

Van K A M A C H O. nbsp;nbsp;nbsp;79

’t Gezelfchap blyve als ’t is, ’t zal vreugd genoeg hier vinden.

ALTE MAAL Lang leef het lieve Paar!

B A z I L i*u s

Dat men terftond begin’ Een nieu balet, tot eer van haar die ik bemin.

Hier word een balet gedanft E A Z1 LIU S tegen Donquichot

Ik moetop’tfteekfpel wefen.

s A N c H e

Wasikinzynplaets, bloed! jezoumegaeuwbeleezen. B A. z I L 1 u s

Zo zietmeti dat ’t verftand het geld te boven gaat;

En diedewysheid om’tgenot van ’tgoud verfmaadt, Ean aan myn trouwgeval zig fpiegelen, en leeren,

Hoe dat men fchranderheid voor fchatteu moet waar-deeren.

-ocr page 96- -ocr page 97-

Nb. Als het met een Paard sn Kzeigejpeeld vjordf^ moe^ ten deze volgende regels op Pagina 5 tuffengevoegt wor -den-^ naa dat Sanchegezegt heeft

Wat ben ik ook een gek dat ik my mê liet troonen'

Zegt hy tegen den E zet.

Myn lieve Graeuwtje wat heb ik al deurgeftaen;

Wat hebben, jy en ik, a\ menig droeven traan Op dezen tocht ’effort! myn hart, myn luff, myn leeven,nbsp;Mynzeun,myn graeuwtjeljy bent in myn hart ’efchreven.nbsp;Wat zyn we trouwe broers, in lief, inleet, in nood,nbsp;’k Zal jou in goud beflaen, myn keuning, naa jou dood.nbsp;don clu I c h o t

Laatmynen Ronzinant, met Graauwtje ginder weien.

SANCHE

Ik zei ze gunter daar het beffe gras groeit leien.

Sanche brengt de heeften weg DONQJJICHOT

Gaa allereêlfte beeft, getrouwe Ronzinant,

Gaa opperpronkjuweel der paerden van dit Land, Uw naam zal in het kort met grooter luiffet praaien ,nbsp;Gy zult nog meerder roem als Bucefal behaalen.

Die groote Bucefal, held Alexanders paard.

Daar gy in trouwheid en grootmoedigheid naar aard. Heeft door zyns meeffers arm nooit grooter roem verkregen

Als gy verwachten kont, door myn’gevreefden degen; Myn degen, dien ik heb aan myn Princes gewyd,nbsp;Myn liefDulcinea, het pronkbeeld van dees tyd,

De zoete roofffer van myn’ zinnen en gedachten,

Om wie ik eenzaam dool, by dagen en by nachten» Wanneer o fchoone zal ’t gelukkig uurtje zyn,

'l

Dat gy uw’ Donquichot zult helpen uit de pyn! Wanneer o wreede! zult ge ophouden my te plaagenrnbsp;Of moet ik dooien om uw liefde al myne dagen ?

Heb ik vergeefs geffreén met menig’kloeken held? Sloeg ik vergeefs dan den Biskajer uit het veld?

En heeft u PalTamont met ketenen belanden,

En de and’re boeven, niets verhaald van myne daaden?

’tis

-ocr page 98-

't IS ïCKer; maar gy biytt o wreede nog verfteendt ^

En.Iacht ^ helaas! wanneer uw droeve ridder weend. Ik zal, indien ’t u lufl-, de bekkeneelen kneuzen,nbsp;Van fchelmfe tovenaars, en fehrikkelyke reuzen;

Al quam hier Sakripant, een reus van d’ouden tyd, Hy moert bekennen dat gy de allerfchoonfte zyt,

Het pronkftuk der natuur, de paerel aller vrouwen; Of’k. zou hem metmynfwaerddenkop van't lichaamnbsp;houwen

S A N c H E

Och Ridder Donquichot, ’k verlang al weer naar huis.

-ocr page 99-




-ocr page 100- -ocr page 101- -ocr page 102-

1




- ':ilt;'


, .:■:%*■■• ■(. .'■.gt; W*-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.; ' v

#-».•■.'•, - A' /5-‘