JL.
V
i: 1^#%
GROOTENDEELS GEVOLGD NAAR
*
HET PRANSCHE VAN
DOOR
C H
W ? . Q H
y W I
ïï So
I gt; *^
O 3 H _j co IT
m 3
PIETER JOHANNES UYLENBROEIC. t Z tC
M^elt; c- s,y. IJ. 1.
'Vjf
t)it Huk is, in zyne oorrprongUcIylcc taai, en de Franrdie uitgevers hierken te redit jit mede aan, veeleer eene fdrets, dan wei eennbsp;volkomen tafereel. De gefteldhedcn der perfonaadjen, de toonee-Icn, zeggen zy, zyn veeleer aangekondigd dan uitgewetkt; de karakters zyn gelulddg uitgedacht en Hout getcekend, maar derzelvetnbsp;treklten zyn niet volwrodit, of door licht en fchaduwe genoegzaamnbsp;onderfcheiden. ~ De groote man, die dit treurlpél fchreef, wierd,nbsp;te midden van dezen arbeid zyner laatfte dagen, door de dood verrast, en dus verhinderd alle volkomen verëischten aan zjm werk tenbsp;geven; doch hetzelve bevat echter noch zo veel fchoons, dat hetnbsp;gewis menig’ beroemd’ dichter tot geene onëere vcrftreklten zou.
Dit fpoorde my aan, by de lezing van hetzelve , om ’er eene Nederduitfche overzetting van te ondernemen; dan, de overden-tdiig dat het, zo als het daar lag, te bekrompen voor tie vertooningnbsp;zon wezen, benevens het gevoel van ’t geen ’er aan ontbrak, deednbsp;iny in myn voornemen weifelen; totdat ik het befluit nam, vannbsp;zelf dat geene ’« by te doen, wat ik oordeelde dat de dichter ’er
aim
-ocr page 12-VI
aan Iiad kunnen toebrengen, en dus my niet te bepalen om fledit» bloot overzetter te zyn.
En wie tocli, die eenig verHand en fiiiaak heeft, zal, zo ik fleclits eenigszins in niyn oogmerk geflaagd ben, dit beiluit niernbsp;moeten toejuigclien, veeleer dan dat ik, fchroomvallig, een onvolledig Nederduitsch ftuk had geleverd? Zeker was het ftoutmoedig,nbsp;zeker was het gevaarlyk voor een’ aankomeling, en zelfs voor een'nbsp;geoefend’ dichter, het eindperk van den weg te willen opfporen.nbsp;Waar de onftorfelyke Voltahe hem Hechts ten halve was vóór-gegaan; doch een eerzuchtig hart komt alle angstvallige indruk.nbsp;felen te boven; en daarby, ilt had hier gcene zaïk.e, amelia,nbsp;M E R o P d, of andere lueesterltuldten van dien meesterlyken fchty-vcr te voltooijen, kunstftukken, waarin de fraaiheid van karakter.nbsp;Ichildering, hartstogten en ftyl tot zulk ecne hoogte is gebragt,nbsp;dat men niet dan fidderend cene nabykomende overzetting daarvannbsp;durft ondernemen; kunstftukken, wier weinige gebreken, welkennbsp;’er noch in zyn te vinden, men zelfs, om de voortrcflTelykheid vannbsp;’t geheel, met eene foort van eerbied bcfchouwt!
Bt dorst het dan wagen myn beiluit te volvoeren, in weórwil va» alle afgunstige berispingen, welken ik deswegen hebbe te voorzien,nbsp;niet van ware kenners en beminnaars der dichtkunst, want dezicnnbsp;oordeelen altoos met befcheidenheid, maar van die onwaardige be-ftiyders van alle verdiensten en vorderingen in de kunst; van dio
vïf
ïoccé eh partj’zuchtige beoordeelaren, die veeliiclit den dichter van A L z IR. E durven ftellen beneden den fclnyt'er tdin mek-sc HEN HAAT EN BEROUW (*).... Maar genoeg: zodanigenbsp;rpcllen, ofTehoon maar ai te dikwjds op dén en het zelfde toöncclnbsp;vertoond, hehooren, zo min ais dcr2e^er opftcllers, by clkaiidefnbsp;te zyn genoemd.
Om tot myire bedoeling te keeren, Ut liep, met Cell Oplettend bog, zo wel de karakters der perfonaadjen, als dé toOneclen vatinbsp;tnyn’ TOorganger dóór; zócht daarin het geen my ter uitbreidingnbsp;kon dienen, en begreep dat alle myne invoegftlen, om den geestnbsp;des dichters te bewaren, uit den aart van het ftuk zelven moestennbsp;zyn geput, en dat ik ’er geene andere tooneelcn niogt byvoegen,
dan waartoe Iiy zelf ray aanlekUng gaf, immers zo ik geene mengc-
?
van verfchiilcnde bewerking, of wel genoegzaam eene geheele eigenvinding van myzelven wilde leveren; en liet is hierom, datnbsp;ik , op tien of twintig regels na, die , uit hoofde myner ge.nbsp;Blaakte verandcrhigen, noodwendig moesten vervallen, de oor-
fprong-
(') Het zy verre, dat ik onbilljk genoeg zonde zyn, dien be-nichten fchryver van den oncchten zoon en den lasteraak. geene begaafdheden tc willen toekennen, neen! doch hy bezigtnbsp;«Iczelven vceltyds, en inzonderheid in zyhe blyrpcllen, om zich be-fpotlyk en verachtlyk te maken ,by alle beininnaren van deugd ennbsp;gezond verftand.
-ocr page 14-VIII
fprongkclykc vaerzen heb behouden, en, volgens myne gewoonteJ zo veel doenlyk getrouw heb overgebragt: dit is pligtlyk; ennbsp;ik heb altoos de handalwyzc gelaakt van vele hedendaagfcho alnbsp;te geestryke overzetters , die , door inmenging van eigen denkbeelden, de werken hunneu dichters verminken, en vryë naarvolgin-gcn leveren, alleen dewyl het hen aan genoegzame bekwaamheid ofnbsp;Uunstvlyt ontbreekt, om eene fraaije gedachte uit eene vreemdenbsp;taal in een beknopt Nederduitsch vaers over te doen. ftlen begryptnbsp;licht, dat dit niet toepasfelyk is op die vryë naarvolgers, die, opnbsp;hunne beurt, hebben bewezen, de hunsc van dichtcrlyke venalingnbsp;volkomen meester te zyn.
H'
Ondertusfehen was de overdénkomst van flyl en uitdnikking te bewaren geenszins de geringftc moeite, dooxdien ik een’ verhevennbsp;en vindingryken geest naar te volgen had, en buiten dien iedernbsp;fchryver iets, dat hem eigenSartig is, bezit; dan hierby kwam mynbsp;weër te baat, dat ik metëën vertaler was, en dus myne overgezette en oorfprongkelyke vaerzen , door dezelfde hand bewerkt,nbsp;eene zekere gelykcnis kon doen bekomen, die zy, byaldien ik eensnbsp;anders Neêrduitsch werk had willen uitbreiden, gewis niet zoudennbsp;hebben gehad. Zelfs baatte my, dat ik reeds éénmaal den moeije-lyken ftyl van Voltaire heb naargevolgd (»), en my, fintsnbsp;myne eerste jeugd, in zyne werken heb geoefend, terwyl zyne
(’) In het treurfpel: de scïteh'.
-ocr page 15-van fcbryven, boven alle dichters, zo tnen ’er RadnO van uitzondert, my altoos by voorkeur heeft behaagd.
Noch iets over het ftuk zelf: de vootnaamfte onvolkotnenheid, welke ik ’er in vond, was dat de held,van hetzelve te veel op dennbsp;achtergrond der fchildery was gehouden, en dus niet genoeg vóórnbsp;de andere voorwerpen uitkwam, iets, het geen gewis, 20 wel a’snbsp;in een’ fehilders tafereel, ddne der grootfte gebtelvcn in een tooneel-ftuk is te noemen; want in het Franfche ftuk verfchynt AgathO'nbsp;Wes voor de eerfte maal niet dan in het derde tooneel van hecnbsp;derde bedryf, en, het geen erger is, hy is in do twee eerfte bedry-ven volftrekt lydelyk en niet werkend geweest; men mist hem, ennbsp;men zou voorzeker niet vermoeden, dat hy de hoofdpetfonaadje dernbsp;handeling zoude zyn. Het is tvaar, met het begin van het tweedanbsp;bedrj’f heeft de dichter hem, zwygende, in ’t voorbygaan, eveunbsp;aan den aanfcliouwer laten zien; doch dit moge in een ballet voldoen , maar men gevoelt hoe onvoUtomen dit in een treurlhel zy;nbsp;en het is .nochtans deze zelfde vertooning, welke ik my ten nuttanbsp;heb gemaakt, om dadelyk niyn’ held in de handeling te doen doelen,nbsp;zyn karakter te doen blyken, en hem dus belangryker te maken,nbsp;dan hy by myn’ voorganger word gevonden: deze kon hieromtrentnbsp;niet anders handelen, doordien hy niet op den inval was gekomen,nbsp;om de voorbereiding tot de aanftaandc kroning van Polikrates innbsp;den loop van het ftuk te laten invloeijcn, en dus zyne hoofdperib-naadje in het begin niets bclangryks te zeggen liad; ik, integendeel,nbsp;* 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;heb
-ocr page 16-liet begin van dit bedryC dan deze kunstgreep te danken, die misfebien niet ongelukkig is te noemen, dew^I zy my, in den verderen loop van dit trciirfpel, noch tot voordeel heeft verftrekt.
Verders vloeit hieruit ook-nocli voort cene heviger baniing der bartstogten; der hartstogten, zeg ik, welken in het oorrprongkclj'kc,nbsp;naarmate van den gewigten toeftand der perfonaadjen, zeer flaauwnbsp;zyn gefehetst; deze werking, zo veel mogclyk, tot een iiiterlle tenbsp;voeren, is immers dc ziel van het trcurfpel, cn baart die tweenbsp;groote en noodzakelyke uitvvcrkrclen van bctzclve, den fclirilv cnnbsp;bet medelyden! zo waar is het, dat honderd doikfteken, op hetnbsp;toonecl, den man van waar gevoel zó veel on-roering niet verwekken , als dén wélbewerktc hartstogt op zyne ziel invloed heeft;nbsp;boe zeer, helaas! hedendaags de meeste tooneclljpclfchryvers ’ernbsp;op uit zyn, om den kimsttcnipel van Apollo, hoe langer hoe meer,nbsp;tot cene bloedige vlcesclihouwcry te maken, of tot een openbaarnbsp;bordeel, alwaar de zuivere linaak en reine zeden op één’ ty^ worden gefchonden; cn waarom? om van ’t gemeen eene toejuigcliingnbsp;te behalen, die door verftandigc en bravo lieden aan kunstgedrocli-ten geweigerd word.
Wat verders den geest van dit trcurfpel betreft, zy, die hetzelve in zyne oorfprongkelyke taal niet kennen, moeten zich niet verbeelden, dat ik het, tegen des dichters oogmerk aan, naar de denk-Wj'ze van den tegemvoordigen tyd hebbe gericht: neen! de meeste'
¦ ' ' nbsp;nbsp;nbsp;uek-
-ocr page 17-trekken van vryheidlicfdc, die ’er in voorkomen, zo wel als het gevolg der ontknoopiiig, zyn by Voltaire zelven te vinden,'Cn iknbsp;heb niets gedaan, dan die denkbeelden uit te breiden, die zo zeernbsp;overéénilemden met de gevoelens van myn hart.
Dat nu deskundigen over inyn’ arbeid oordeelen en bellisfchen f Dat, zo ik, onverhoopt, niet gellaagd ware, de fchiin van Vol/nbsp;taire my ’t ontheiligen vnn zyne imlatenfcbap vergeve! Doch,nbsp;ZO ik de goedkeuring der kenneren verdiene, dat hunne toejuigchingnbsp;ook andere kunstbcöefenaren aanfpoore, om verder hunne geestvermogens aan dichterlyke tooneelwerken te befleden! En Iaat ons ge-zamelyk een’ eeuwigen oorlog verklaren aan alle verderfelyke tegen,nbsp;wrocters van ’t gezond verftand, de zuivere zeden en den goede»nbsp;finaal;!
-ocr page 18-AO-ATHOkles, overweldiger van Siraknfe. eOLIKRATES,
zyne zonen.
ARGIDES,
tDASAN» een bejaas'd krygsman, in dienst van ' Kart hago.
IDACÉ, zyne dochter,
EGESTES» bevelhebber, in dienst van Strakufe. EEPENOR, raadsman van den koning. 'nbsp;EENE PRIESTERESSE VAN CERES.
VOLK, HOVELINGEN, LYFWACHTEN en SOLDATEN.
flec tooneel is op het eiland Sicilië, in de hoofdjlad Sirakufe.
A G A-
J
-ocr page 19-\-
-â–
0
Het tooneel verbeeld een marktveld, tusfchen des kotiings paleis en de overbfyffelen amp;nbsp;van een' tempel.
IDASAN, EGESTES.
E G E S T E S.
Ons onheil neemt in’t eind’door’s hemels gunst een’keer? Zy vestigt dezen dag onze oude vrindfcnap weêr:
De vreê heréénigt thans Karthaag’ en Sirakufe;
En weent gy aan den zoom der lieflyke Arethufet Wat ook ons lot moog’ zyn, een lydend fterfelingnbsp;Vermaakt zich noch in ’t oord .alwaar 'hy ’t licht ontfing:nbsp;’t Is altyd ftreelend in zyn vaderland te keeren.nbsp;IDASAN.
’k Waardeer het langer niet; en ’tlietzyn’roemverneêren: Zyn dertigjarig leed en flaaffche dienstbaarheidnbsp;Verbittren mynen moed, terwyl myn boezem fchreit.
De woedende Etna is, met all’ zyn vuurfpelonken,
Min’
-ocr page 22-j4
Min’gruwzaam dan dit oord,waar’t misdryfftoutmagpron-En ’t yzer, hard gefmeed in ’t brandend ingewand, CkcUj Js zagter dan ’t gemoed van eenen dw'ingeland.
Ik vloek Agathokles, en Sirakiifc, en ’t leven!
E GESTES.
Wat wilt ge ? Agathokles W'ierd door 't geluk verheven , En ’t langvcrflaafd Sicilje erkende zyn gebied;
Tbrins wjkt Agathokles de grootfte vorsten niet. ïktiiOot geval, het let, ol’ wel ’t verfchil in gaven,nbsp;Befchikt van eenen, liaat, maakt ko-ningen en Haven :nbsp;Geen inensch is tot den rang der vorsten ooit geraakt.nbsp;Die niet een gave of deugd zich had ten nutt’ gemaakt,nbsp;’k Beken, fchoon ik voorheen ’t gemeenebest waardeerde,nbsp;Dat ik daarna roy plooide, en ’t n'ksverm.ogen eerde.nbsp;Agathokles, als wy , geboren onderdaan,
Dorst zich, in duistren kring, van’tkwellend lotontflaaii;
behendigheid en moed en voorfpoeds groot vermogen ' , Verfchaften hem dien rang, te flikkrend voorzyne oogen jnbsp;Hy klom by trappen op tot aan het roer van Itaat;
En toen hy koning wierd, diende ik noch als foldaat, Zodanig fpel van ’t lot kan ons gemor verwekken;
Des naasten vordering zal ons tot hoon verftrekken; Maar bood men, (dafan! ons zulk een’ eerprys aan,
Wie toch, ronduit gezegd, wie zou dien prys verfmaên ? IDASAN.
Ik had hem fier verfmaad. Ik acht myn lot, hoe duister, Veel meer, ó w^aarde Egest’! dan ’s konings naren luister.nbsp;\erfchoon uw’ vorst niet meer,en laat my,in myn’ druk,
Dca
-ocr page 23-IS
T REU R SPEL.
pen troost van gram te zyn op zyn gevloekt geluk t Wel hoe! ik heb hem dan, als dienstbaar ingezeten ,
Van zyner handen werk het fchamel brood zien eten;
En door den burgerkr3:g verheven op den troon,
Klom deze zoon der aard’ fchier tot den rang dergoóul Ily hecrscht te Sirakufe! en ik, by de Afrikanennbsp;Myn vaderland ontvlugt, volg als foldaat hun vanen!nbsp;Gekromd door ’t wapentuig, vergrysd in 't heldenperkgnbsp;Belast, in duistren rang, met nutloos oorlogswerk,
Zag ik 111)11 zonen beide in ’t aklig krygswee fneven, bat langen tyd Sicilje en Afrika deed beven!
Na zo veel moeite en ramp vertroostte ik echter Hiy Dat ik een dochter had; en ze is in flaverny!
Men vind myiie Idacé by die gevangen maagden,
Die federt lang haar lot aan de Arethufe klaagden: bit is ’t, waarom ik weer naar deze ftranden toog.nbsp;Naar ni)'!! geboorteplaats, thans gruwzaam in myn oog tnbsp;Ik,, zonder vaderland, veriiriTid door ’t oorelogen.
Mis myncr zonen hulp, en heb van myn vermogen Niet dan een overfchot met moeite faamvergaêrd,
Tot losfing eener telg, my door de goón gefpaard.
’k Neem thans hettydliip waar van de eerfte vrededageni Opdat myn dierbaar kind van ketens worde ontflagen:nbsp;Uw’ meester zy, de prys voor baar ontflag geteld;
En, als de woeker nu haar’ kerker open (lelt,
Keer ik weêr naar Kanhaag’, en f!yt aldadr myn levenï . Dil.lr zie ik voor het minst geen dwingeland verheven, (^^and*nbsp;Die ’t menschdom fmaadlyktrapt jdat vpor herakruipt in ’t.,
’fc Sterf
-ocr page 24-i6
’k Sterf drfrir in vryhcid... Gy, wees dienstbaar in uw land! E G £ s T E s.
Gewis dat uw vertrek my tranen zal doen plengen.
't fs waar ,ik dien een’ vorst.dien gy uittk.int gohergen; Maar de onderfcheiden pligt, die u en my gebied,
Erak tusJehen ons den knoop der oude vrindfehap niet; Ik zag uwe Idacé. bekla.agde haar, en trachttenbsp;Dat ik, zo veel ik kon, haar (laverny verzagtte.
IDAS AN.
Ach, vrind! ge ontroert myn hart'... Maar,zegrne of Idacé r^aby dees muren zucht in haar verbolgen wee?
Waar is haar kerker ? boe bereik ik zynen drempel ?
EGESTES.
Zie haar gevangenis in dien verwoesten tempel,
Hier,op dit marktveld,dat u 't grootschverblvfvertoont. Het prachtig hofgellicht, waar onze koning woont.
IDASAN.
Een kerker en een hof! wat mengeling! wat fnnodheidl Dus is de (laverny naby der vorsten grootheid!
Het marmer van dit hof was, in een’ blyder tyd.
Door dc achtbre vryheid aan de wetten toegcwyd.... Maar, zou ik in dit oord myn kind niet fpreken mogen ?nbsp;’s Volks huisgoón praalden (leeds in deze tempelbogen;nbsp;Dan ach! zy zyn niet meer!.. ftaat my ten minste vry,nbsp;Dat ik het losgeld bie’, fchoon weinig in waardy?
Is ’t my vergund voor ’t oog van uwen vorst te treden.^ EGESTES.
Hy dtialt niet langer af tot a'l’ die kleinigheden j
17
En zyne grootheid lant, als ware ’t hém tot hoon ,
De zorg voor de oorlogswinst thans aan zyn’ eenen zoon. 1D A S A N.
By wien moet ik my dan vervoegen mot myn fmarte? EGESTES.
By Polikraat’, Z5'n’ zoon , den liefling van ztm harte, Tot troonsöpvolgcr reeds, gel_\k men zegt, benoemd,nbsp;Üffehoon men deze keuze, als hoogstönwaardig, doemt,nbsp;ID A S A N.
Ktin ik uw’ vorst niet zien ?
EGESTES.
Zyn fomber misvertrouwen Belet elk’ vreemdeling dat hy hem moge aanfehouwen;nbsp;Hy ftaat zyn eigen volk ter naauwernood dit toe:
’t Zy die verwydering ’t ontzag vcrgrootcn doe;
’tZy hem,door tyd geleerd, geen kroon meer kan verblinden. En hy de waereld fchuwe, om ééns zichzelv’ te vinden.nbsp;Doch ik, door ’s vorsten gunst met krygsbevel verëerd.nbsp;Word nooit in ’t naderen tot zynen troon geweerd;
En ik zal dus met vreugd, ten bl\ fc van vrindfehap, wagen, By mynen opperheer voor u gehoor te vragen.
Wat Idacé betreft, geen wreed bevel, myn vrind!
Zal u verhindren in ’t aanfehouwen van uw kind:
Zy mogt, gefcheiden van all’ de andre krygsgevangen’, in Ceres tempelmuur een ftil verblyf erlangen.
Haar edel, minzaam fchoon, dat méér de zinnen vleit Dan al de glans van goud of hooge heerl)kheid.
Houd elks beiooverd hart gekluisterd aan haar fchreden ,
B nbsp;nbsp;nbsp;En,
-ocr page 26-18
En, zonder dat zy ’t denkt, vind zy zich aangebeden.. Ik zie haar, die, naar ’t fchynt, op ons hare oogen richt,nbsp;Ginds, midden in het puin van ’t godgewyd gefticht:nbsp;Zy volgt, al weenende , die tedre priesterinne,
In ’t wee der flaverny haar ftrekkend’ tot vrindinne. idasan.
Ik voel, op ’t felst ontroerd om ’t weêrzien van myn kroost, Myn wanhoop thans vermengd met een gevoel van troost.nbsp;Zyt gy ’t, myne Idacé! rampzalig kind! tree nader.
ID AS AN,IDACÉ,EGESTES, DE PRIESTERES. IDACÉ.
’k Befproei uw kniëii met myn tranen, dierbre vader!
’k Had naauwlyks u gezien, of fnelde naar dit oord. Helaas! wat roept u weêr naar Sirakufes boord?
Zou hier myn heilloos lot u zyn ten deel gegeven? Wat zoekt gy?
' nbsp;nbsp;nbsp;IDASAN.
’t Eenigst goed, dat me over is gebleven, Myn bloed, myn dierbaar kind,...
Tegen de priesteres.
ó Gy, weldoende maagd,
Die ’t zuchtend ongeluk zo medelydend fchraagt!
De gunst der goede go6n, ten allen tyd’ rechtvaardig, Schenke déus uwe eedle vlyt een’ loonprysbarer waardig.
TREURSPEL.
Paat ze aan de vorsten zelfs, nu’tail’de deugd wcêrfirecff, Een fchaars door hen gevolgd en trefly k voorbeeld geeft 1
DE PRIESTERES.
’k Volbragt ten halve flechts den pligt my vddrgefchréveii. IDASAN;
Ik wil myn dochter aan Karthago wedergeven?
'Bied ons uw’ byfland.
, IDACÉ.
Ach! uw moeite is nutteloos:
•Ik ben flavin!
IDASAN.
ö Neen! gy blyft zulks niet altoos ••k Zal u vcrioifen.
IDACé.
I-Ioe!.. ö Tedcrfte aller vadren!
Zou ’t einde van m\n' ramp door uwe goedheid nadren ? IDASAN.
- Ja! ’k heb alrcê den prys tot uw ontflag vergaêrd.
ÏD ACf'.
Wie, gy ? Helaas! en ’t geen gy naauwlyks hebt befpaard Van iTw verloren goed zou ’t noodige u doen derven!nbsp;IDASAN.
Wees vry, het is genoeg: ik zal gelukkig fterven... Verfcheent gy voor den vorst, in uwe flaverny?
ID ACK.
Neen: waant gy, dat hy zich vernedren zou tot my? Dat een verwinnaar, op zyn’ hoogen troon verheven ,nbsp;Zelfs uit deu fchoot der zege, en van zyn praal omgeven,nbsp;Banbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, Een
-ocr page 28-*0 A G A T H o K L E S,
Een voorwerp merken zou, het welk, in duisternis,
’t Vergeten offer van gemeene rampen is?
Wie zou myn lot, myn’ naam, myn’ toeftand hem verkonden? Dees waardige priestresfe, aan Ceres dienst verbonden,nbsp;Was de éénigfte, die ooit, tot lichtnis van myn juk,nbsp;Meêlydeiide oogen fldeg op myne elende en druk;
Ik voel my door haar zorg van’tprangendst wee bevryden , En ik ly’ minder fmart, door in haar’ arm te lydcnlnbsp;IDASAN.
Ik zal dien vorst gaan zien; ik hoop, fchoon zyn gemoed, Door dertig jaren heils, voorzeker trotschheid voed’.nbsp;Schoon Hugger door den tyd en ’t koningklyk vermogen,nbsp;Dat hy geen onrecht ooit zal plegen voor myne oogen;nbsp;Dat ik hem was gelyk, word mooglyk noch herdacht.
DE PRIESTERES.
Reeds lang vergat hy dit!
IDASAN.
Licht dat hy, in zyn pracht, Zal blozen, als ik hem, in myne elende, nader.
DE PRIESTERES.
’k Vertrouw het niet. Maar ga, 6 tederhartig vader! Dat hy voor reine deugd zich medelydend toon’,
En u vooral vergunn’ te nadren tot zyn’ troon!
DER-
-ocr page 29-TREURSPEL. at
o
IDACÉ, DE PRIESTERES.
ID A C r.
quot;^Veldoende dienares van ’s lands verzaakte góden! Gy, die my, op hun fpoor, uw’ byfland hebt geboden !nbsp;Gy, die my tegen ’t woên van ’s dwinglands zoon verweert!nbsp;Gy' ziet den poel van wee, waarin my ’t lot verneêrt:
Ik fmeek, verlaat my niet!
DE PRIESTERES.
Ach! wat kan ik verrichten ? Het heilig priesterambt, welks aanzien lang moest zwichten,nbsp;Voordezen eerbiedwaard’, nu een verachte (land;
Dees tempel, die noch rookt van ’s oorlogs feilen brand; De altaren, onder de asch bedolven en verlaten;
Myn klagten, myn gebeên; kan u dit alles baten ?
IDACÉ.
Word my voor ’t minst vergund, verr’ van dit haati} k flrand, Te keeren naar Karthaag’, naar myn geboorteland.?
DE PRIESTERES.
De vorst heeft zyn geboón , zodwangziekvóörgefchrevcn. Ter uit voer in een wreedc en vrekke hand gegeven;
De fchepen ,’thavenfl:rand,de kerkers,W'at ge aanfchouwt, Al dit verblyf des doods is Polikraat’ vertrouwd;
’t Is alles in zyn magt; en ’s konings gunsten gaven Hem ’t wockerrccht der kroon op buitgemaakte flaven.nbsp;Dc krygsgevangnen zyn als ’t woeste vee geacht,
B 3 nbsp;nbsp;nbsp;Dat
-ocr page 30-22
Dat in het ftryciperk kampt, gczwccft word, of gcfiacht, Of tot verijiaken dient, zo dwaas als wreed te gader. 'nbsp;Die zoon, veel trotfer en vervvoeder dan Z) n vader,nbsp;Telt reeds u in den rang van d’eedlcn ntaagdeuftoet,
Zo fnood ten dienst beftenid van zyn’ onëerbren gloed; Doch ’t fchynt uw minzaamheid doet hem meer achtingnbsp;kwecken ;
Voor ’t minst, zy kon zyn hart in feller vlam ontfteken ; Wyl hy , daardoor bedwelmd, en minder wreed en ftraf,nbsp;U in deez’ tempel aan myn zorgen overgaf.
Hy, minziek, zonder liefde, en walgend’ van behagen, Kiut woester in zyn’ toorn’ dan eerloos minbejagen ,
Hy is een jonge leeuw, die, dreigend als ontzind,
Zyn' prooi te rooven tracht, en brullend’ dien bemint. Nooit deed de vorst eeiidaad, die meerderaffchrikbaarde,nbsp;Dan toen hy dit gedrocht tot erfgenaam verklaarde.
ID A C é.
Ach! hadden toch de goamp;n, wien fchaars myn leed bewoog, Myn oog niet blootgefteld aan zyn misdadig oog!
Hoe heeft zjn’ broeders deugd my hun verfchil bewezen! Argides menfehenmin word, by zyn’ moed, geprezen;nbsp;Die eedle broeder van een’ vuig’ geweldenaarnbsp;Vv'ierd voor het minst myn’ ramp met deerenis gewaar;nbsp;Ktui ik noch hopen op zyn onderfleuneud pogennbsp;de priesteres.
Argides heeft veel deugd,maar,ach!niet veel vermogen; Zyii broeder heerscht als vorst j hy zwelgt het vruchtbaarnbsp;zweel
Eeus
-ocr page 31-Eens moeden grysaarts, die allengs ten grave treed.... Maar, zal ik: u in ’t eind’ myn ftille vrees ontleden.ï* ,nbsp;Argides is een held; gy hebt bckoorlykheden;
En,fchoon dit gruwzaam oord n walging baart, vrindinl Het ongeluk verzagt en neigt de ziel tot min.
Een prins, volmaakt gevormd, eh magtig tot verleiden, Kan ’t zwak gemoed der kunne een’ wisfen val flrik fpreiden;nbsp;Der grooten vleijery maakt dat hare onfcbuld vlied;
En een verwoed tiran is haar ’t gevaarlykst’ niet!
ID ACé.
Helaas! wat zegt ge my ? die goedheid , zó geprezen , Zou flechts een nieuwe llrik voor een rampzaalge wezen!nbsp;Ik zou, te wreed misleid, Argides moeten vliên!
En myne erkentenis zou zich bedrogen zien!
Moet gy dit lydend hart een wreeder wonde baren !
Aan zo veel wee ten prooije, in myne lentejarcn,
Is dit een nieuwe ramp, dien ik gevoelen móet ?
’ DE PRIESTERES.
Liefde is fomtyds een ramp, die ’t allcrvinnigst woed!
ID AC l'.
Wat is myn toevlugt dan? Waarom ontfing ik ’t leven!
In ketenen gekneld, aan fchaude bloot gegeven,. Vervolgt my ’t ongeluk van myne wieg reeds af!'
Ik vind een’ vader weór, maar op den rand van ’t graf! Alls ik Argides hulp, uw’ troost my zie ontrukken ,
Zal flechts myn zwakke jeur d myn ’ vaders grj’sheid.drukken. De hoop ontvlugt myn ziel! Ach! fielt de dood alléénnbsp;Ten minste dan een perk aan myn rampzalighccü ?
B 4 nbsp;nbsp;nbsp;Is
-ocr page 32-24
Is niy Doch krachts genoeg, noch moeds genoeg gebleven, Om, midden in den fiorm, die haven in te ftreven?nbsp;Gj leest in myn gemoed, gy ziet m^n’ wreeden nood;nbsp;Ach! fpoor veeleer my aan tot die gewenschte dood 1nbsp;Verftok myn vlotte ziel, om zich bevr_\d te vindennbsp;Van de infpraak.die my noch aan’t leven blyftverbinden!nbsp;DK PRIESTERES.
Wanröm mag niet veeleer een nuttige oiiderdand Uw’ zv\'aren levenslast verlichten door myn hand!nbsp;fjy drukt elk’ flerveling ; maar de almagt, die vvy eeren.nbsp;Heeft hem ons opgelegd, ontneemt hem naar begeeren.
’k Heb vvaarl) k deernis met den toeftand uws gemoed.?; Wacht van uw’ vader en myn vrindfehap alles goeds,nbsp;Vooralles van uzelve, en van nw’ moed in ’t lyden.
Het is een felle (form, waartegen gy moet ftryden;
Dan, fieeds behaagt den goón, aanfehouwers onzer fmart. Die fiere weérfiand van een teer en deugdzaam hart.nbsp;Oprechtheid, fchoonheid, moed, die zedigzichlaat blyken ,nbsp;Deed meer dan ééns dekracht van’t grimmigst lotbezwy ken.nbsp;ID A C É.
’k Werp me in uw' arm ; en feboon ik alle hoop verloor, My dunkt , ik hoor de ,goón , als ik u fpreken hoor!
Zy keert, benevens de priesteres, in eenamp; neêrjlachtige houding, in den tempel.
Einde des eersten bedryfs.
25
TREURSPEL.
AOATHOKLllS, POLIKRATES, ARGIDES; EGESTES , hovelingen EN LYF-WACIITEN, in 't rerfchiet.
AGATHOKLES, tegen PoUkrates.
Ja! myn befluit (laat pal; ’k oatwyk het ryksverniogen j Da glans der diadeem bekoort niet meer myne oogea;
De tyd heeft hen allengs den fluijcr afgelicht,
En de ondervinding jaagt de nevlen van ’t gezigt.
’t Is waar, in myne jeugd, door glorizucht gedreven. Was ’t my een walging in myn’ diiistrcn fiand te Icvenjnbsp;Myn oog ftaardc, in ’t verfchiet, op Sirakufes kroon,nbsp;Myn boezem hy gde ’er naar; en ik beklom den troon.
’s V^Iks^tweefpalt, vroeg of Iaat de val der vryë landen , Gaf me, in zyn dwaas gewoel, het rykfheftier in handen;nbsp;Myn fchranderheid,myn moed,heeft wor.dren uitgericht.nbsp;En 't ovrig* ben ik meest atin myn fortuin verpligt.nbsp;Maar, heb ik door dit lot het waar geluk genoten?
Kon ’t myn genoegen ooit verëcdlen of vergrooten? Geenszins! en ik bezat, by zorgen en verdriet,
Aanbidders zonder tal, maar ware vrinden niet.
Gy, die deez’ troon begeert, hoor me als een’ trouwen rader; Verbeter gy, inyn zoon ! elk misflag van uw’ vader;nbsp;Wees ftreng, zowel als ik: dit dut een’ opperheer;
Maar, win, door minzaamheid , ’s volks liefde en achting
Cméér.
POLIKRATES.
’t Voegt fiechts een laag gemoed naar zyne gunst te trachten, En een verheven geest zal die altoos verachten.
Ik volge uw voorbeeld, vorst! het welk my heilig is:
De donder, in uw hand, was uw behoudenis.
’k Zal, op myn’ vaders fpoor,het volk myn’w'il doen vreezen, Dim tyger temmen , zo hy niet gedwee wil wezen;nbsp;Den fchrik , dat aklig fpook , dat vaak de vorsten kwelt,nbsp;Zal ik van mynen troon verdryven door geweld ..
Hoé! zou ’t onmagtig volk myn fiere ziel vertfagen? ’tKuschr, morrende, de hand.die’t kluisters wildoen dragen;nbsp;’t Gelykt den fabclreus, die, onder ’t berggevaart’.
Door magteloos gcw'oel vergeeffehe fiddring baart.
Ja, ’t moet gehoorzaam zyn en'naar myn wetten leven. Tegen zyn' broeder.
Argides zal gewis daarvan een voorbeeld geven 3 ARGIDES,
'Ik eer myn’ vaders wil, daar ik myn pligten ken;
Ik weet w'at ik den goón, den vorst verfchuldigd ben, Maar tevens eok het volk; en ik zal altyd wagen,
Het heil des ondordaaus myn’ broeder voor te dragen.
^ nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A G A-
-ocr page 35-T R E 17 R S P
A G A T IIO K L E S.
Uw arm , Karthagoos Ichrik, verweerde ’t vaderland;-Bewerkte, door zyn kracht, Siciljes vredeband; ' ’k Ontken dit niet, ó prins! maar ’t geen ^ hebt bedrevennbsp;Voldead flechts aan den pligt, die u was vódrgcfchreven;nbsp;En daarom vleije ik my, dat nw gedwee gemoed-’ -Om deez’ bewezen dienst den minsten trots niet voed,nbsp;Veel min’ dat gy, door ftout naar muitcry te hellen,nbsp;Den koning en zyn volk in evenwigt zult rtellcHl
E G E S T E S, naderende.
Een krygsman van Karthaag’, geboren in dit land, Verfcheen deez’ dag, ó vorst! aan Sirakufes llrand:
Ely wcnscht dat ge uit zjn hand denlospryszultcrlangea Voor een geliefde telg, in ’t oorlogswee gevangen.
AG ATIIOKLES.
Hoe! is ’t n niet bewust,dat ik geen vreemdling fpreek? Dat ik vddriang ’t gewoel dier flaaffche zorg ontweck?nbsp;Dat, wie de ketens van gevangnen wenscht te flakcn,
• Aan d’erfgenaam myns ryks zich dient bekend temaken?
Die krygsman, wie hy zy, die, aan zyn land trouwloos-, Den dienst van ’t fier Karthaag’ vddr onzen dienst verkoos,nbsp;Moete u , myn waarde zoon! om zulkeenfchandlyk dwalen,nbsp;\quot;oor zyn gevangen telg den losprys duur betalen !
En , zo het vreeverdrag my geen geweld verbood.,
Hy zou zyn’ vuigen baat niy boeten met de dood!
’k Be-
-ocr page 36-a?
’k Beveel intusfchen , dat de grootfche praalvertooning Gereed zy op de markt,vóór ’t uur van uwe kroning:nbsp;Op morgen ftel ik u het roer van ftaat ter hand,
Laat u de ontrouwe zee, en keer naar ’t veilig Brand. Terwy/ j^gatkokles vertrekt, omringd van zynenbsp;hovelingen en wachten, fckynt hy, in 't ver-fcL liet, noch tegen zyne zonen te fpreken;nbsp;midlerwyl verfihynt Idafan, en voegtnbsp;zich by Egesies, meer vcórwaart, bynbsp;den tempel.
POLIKRATES, ARGIDES, IDASAN,
EGESTES, EENIGE WACHTEN.
IDASAN.
ïs dat die dwingeland, zo magtig, zo te v’reezen, Zoheilr3’k, naarmen denkt!... Ach! zyn verouderd wezen,nbsp;JDoor tyd en zorg geploegd, meid ieder, die hem ziet,nbsp;Hoe verr’ de rust der ziel een’ konings hart ontvliednbsp;Hem heb ik dan gezien, die, door ’t geluk verftooten,nbsp;Als kind , in armoe’ kroop, by onze landgenooten!
Js dat Agathoklcs? Wat grootfche flavcndrom Stut, met een dienstbre hand, zyn’ wanklen ouderdomInbsp;’t Scbynt de oncoordringbre Boet, waarvan hy is omtogen ,nbsp;Verbergt een woest gedrocht,onzigtbaar voor 's volks oogen!nbsp;Is dat het broederpaar, waarvan gy hebt gemeld }
E GES-
-ocr page 37-E G E S T E S.
Ja: dit is Polikraat’, welhaast in ’t ryk gefield?
Men zegt, hy zou méér ftug, mééroiigenaakbaar wezen, Dan ooit die grysaart was, hoe ook geducht voordezen.nbsp;Argides, zagt van aart, is, zonder hoogmoed , groot,nbsp;Wyl zyn verheven deugd nooit iemant norsch verftoot;nbsp;Hy, opgetogen by de Atheenfche burgeryë,
Is zoon eens dwingelands, maar vloekt de dwinglandyë.® Zy nadren beiden dit verwoeste tempelkoor;
Neem dan dit tydftip waar, en kom hun fchreden vddr. Maar, denk dat Polikraat’ als meester zich doet eereu.
IDASAN.
Hoe hard is ’t, waarde vrind! niy dus tot hemtekeeren}
E G E s T E s.
Spaar een tc vryë taal, in alles wat gy zegt.
IDASAN, PoUkrates naderende.
Prins!,, gy kent wis de fiem van ’t menfchelykerecht? POLIKRATES.
Wat onbekende, wat vermeetle treed my nader ? IDASAN.
Een oud foldaat, een mensch, een burger, ja een vader.
POUKRATES.
Wat vraagt gy?
IDASAN.
Ik eisch recht; ik eisch myn dochter weêr. ’k Vertrouw dat ik geenszins uw’ grootfehen rang onteer;nbsp;Maar denk aan ’t vreêverdrag: laat me Idacé verwerven,nbsp;Als ’t eenigst overfchot van ’t geen roy’t lot deed derven:
S'»
Ik breng halt;ar’ losprys hier.
POLIKRATES, tegen de wachten.
Voort, rukt hem nit myn oog, Dien grysaart, die my hoont! zyn llontheid gaat te hoog !
AR-GIDES.
Myn broeder! zyn verzoek is recht cn eigenaanig-,
P O LIK R A T E S.
6y, wacht! als ik beveel, zy ieder daadlyk vaardig: Verdryf hem!
ID AS AN.
Grootc goón I hergeeft myn vuist de kracht, Waarmede ik, tot uwe eer, tirannen heb geHacht!nbsp;Och! moest door ouderdom ’t vermogen my begeven!nbsp;En moet ik wrakeloos aan hunne voeten fneven!
vertrekt, gevolgd van Egestes, en de wachten.
‘ POLIKRATES, ARGIDES. ,
•: nbsp;nbsp;nbsp;ARGIDES.
Die grysëart kon door u in ’t antwoord zyn gefpaard: Prins! een bejaard foldaat is onzen eerbied waard’.nbsp;POLIKRATES.
Necri ;prins! weet dat ik ecrvoor’i moordend flaal zou bukken, D an myn gevangene ooit ni}'!! magt te zien ontrukken!nbsp;En noch myn’ vaders toom’, hoe fel hem die ontfteek’.nbsp;Noch ’t ydel vreeverdrag, hoe ’t in myn nadeel fpreek’.
Noch
-ocr page 39-3»
Noch’tblikfemtuigdergo6n,hoe ’tookmy ftond tevreezen, Ontrukte my het pand, dat my ten buit moet wezen!nbsp;Niets rooft my myn flavin, die wettig my behoort;
’k Doe haar op ’t oogenblik ontvoeren aan dit oord. Na hem eene. poos JJilzwygend te hebben aangezien.^
’k Vertrouw u dit ontwerp, maar keurt gy ’t ook on waardig ? ARGIDES.
Wie, ik? begeert gy dan dat ik uw doel rechtvaardig’ ? Hoe! eischt gy myn verlof, ter uitvocr uwer zaak.^*nbsp;Verwacht gy, dat ik u in ’t hevig woên niet laak’?
De vrede met Karthaag’, wier blymaar’ zich laat hooren, Js heden op ’t altaar door ’s vorsten mond bezworen;
’s Lands vyand gaf terftond alle onze burgren weêr:
Ga (Sen Karthager dan in ’t aanzoek niet te keer.
Of gy hernieuwt den kryg.
POLIKP.ATES.
En dit is juist myn pogen;
De kryg is nuttig voor dit ryzend’ ftaatsvermogen ;
Wat waar’ het zonder hem? Daarby, die Idafan,
Die, in zyn’ euvelmoed, my aanziet voor tiran,
Is zelfs een Siciljaan, een ftrafbaar landverrader;
Hy heeft, eer noch dit volk moest knielen voor myn’vader, ’t Gemeenebest bemind, maar vloekt het ryksgebied ;
Hy eerde een laag gemeen, en zynen koning niet!
Dit is ’t, waarom hy week van Sirakufes ftranden; Zelfs nam hy tegen ons Karthagoos zwaard in handen:
Ja, hy beftreed zyn’ vorst! en gy, gy keurt het af,
Dat ik, in zyne telg, dien fnooden grysëai t flraff!
AR'
-ocr page 40-AGATHOKLES, argides.
Gewis! al zy dit zo, al heeft hy ook misdreven.
Moet daarüm Idacé in uwe kluisters leven?
Maar, wat beticht gy hem van hmdverradery?
Zyn vryheid ging ten grond’; hy vlood de llaverny:
Is dit een wanbedryf? ik, nooit in pligt bezw^tken,
Ware ik ;iiet ’svorsten zoon, ’k waar’ zelfden dwang ontweken.
Diegrysaart, fchoon uw oog hem voor trouwloos befchouw’, Zw'oer wel ’t gemeenebest, maar nooit den koning trouw;nbsp;Hy poogde een w'ykplaats in een ander oord te vinden;nbsp;Ons vaderland is dat, waaraan wy ons'verbinden;
Hy koos Karthago uit, en was van toen af aan Geen Sirakufer meer, maar wel haar onderdaan: '
Diiv wierd hy burger; daar wierd Idacé geboren:
Dus is door 't vreeverdrag dc vryheid haar befchoren ,
En gy verbreekt dit fnood.f .. Ja , ’s ooi logs ysljkheid Heeft wel voorheen den vorst ten top van Haat geleid ;nbsp;Maar, om dit zwak gebouw' meer vastheid by te zetten,nbsp;Myn broeder! pleeg’ men raad met billjkhcid en wetten,
POLIKRATES.
Hoe! w’etten! ydel woord, het welk ik moet vcrfmaên! Zeg me, of Agathokles door wetten heeft beftaan ?nbsp;Slechts twee, de kracht en list, voldeden zyn begeeren.nbsp;De wet van Sirakufe is, dat men my moet eeren:
’k Wil, op myn’ vaders fpoor, als meester zyn geteld. ARGIDES.
Licht baart dit voorbeeld fchrik: ’t is van gevaar verzeld:
Zie
-ocr page 41-33
treurspel.
Zie Krefus, Perfiês vorst; Denys, Korinthes koning!... POLIKRATES, na hem nocJmiaals opmerkzaam te hebben aangezien.
Hoe! wilt gy clat ik beev’, door uwe fchrikvertooning? Strekt uwe rede uw’ vorst en zynen zoon ter leer’ ?
’k Begeerde een dienstbewys, daar ik geen raad begeer! Ik had op u vertrouwd...
ARGIDES.
’kZal fteedsuw broeder wezen, Uw ware vrind, die niets voor uw belang zal vreezen,nbsp;Zo lang gy myne trouw, myn hart niet voor zult flaan ,nbsp;Dan alles wat met de eer eens krygsmans kan beftaau.nbsp;POLIKRATES.
Wel! dien my dan.
ARGIDES.
Vv'at drift kan uw gemoed bewegen? Gy wilt dat ik u diene in fchandlyk misdryfplegen!
POLIKRATES.
Een misdr^’f, zegt gy!
ARGIDES.
Ja! het wit , waarnaar gy tracht, Die fnoode ontvoering kan niet anders zyn geacht.
P OLIKRATES.
Een misdry f! durft gy dan.. ?
ARGIDES.
Ja! fchoon ze u vrees kan baren, Ik durf nochtans vryiiit de waarheid u verklaren;
Wie zou haar, buiten my ,_rondborstig doen verüaan?
C nbsp;nbsp;nbsp;PO-
-ocr page 42-34
POLIKRATES.
’k Verwachtte, dat myn min dien fmaad zou ondergaan! TrouwJooze! gy wist hem niet aan m3'noog te onttrekken;nbsp;Uw valfcbe deugd liet my haar fnood bedrog ontdekken.nbsp;Neen ! ik wilde u geenszins doen lezen in myn hart.nbsp;Maar ’k heb het diep gepeins van uw gemoed ontward ;nbsp;’k Drong zyn bekleedfels door, ’k wist dat geheim te vinden,nbsp;Waardoor gy ’t oog des volks arglistig kunt verblinden,nbsp;'k Zag in myn’ broeder Hechts een’vyand, die, in fchyn.nbsp;Voor ’t recht pleit; en hy durft myn medeminnaar zyn!nbsp;Gy zyt het! gy verraad , hoe zeer geveinsd in ’t fpreken,nbsp;En u en myn flavin, in ’t ftrafbaar liefdekweeken ;
Gy, hoogst misdadig, hebt van misdaad my beticht! Maargy kent Polikraat’: denk, hy vergeeft niet licht!
ARGIDES.
’k Geloof het; ja! ik weet wat ge, in uw’haat, durft pogen. Gy voert reeds, naar uw’ waan, myn’vaders hoog vermogen.nbsp;Doch, fchoon hy u dien rang allengs beflygen doet,nbsp;Zyt gy dan juist alléén geboren uit zyn bloed .ï’
Gy hebt niets dan het flyk, waarüit hy is gefproten; Zyn vorstelyke deugd wist hem daarvan te ontbloten;nbsp;Doch uwe uitfporigheid, die hem op ’t hoogst ontëert,nbsp;Heeft u tot d’ eigen Hand, waarüit hy rees, verneêrd!
POLIKRATES.
Noch heeft ze, tot uw ftraf, my dezen arm gelaten^ elpeNOR, naderende, tegen Polikrates.
De vorst ontbied u , prins!
f O'
-ocr page 43-TREURSPEL.
POLIKPvATES.
’k Gehoorzaam.
Tegen ylrgides.
Gy, verwaten!
Dit iï uw leatde feit: beef, als ik wederkeer!
ARGIDES, hem naziende. nbsp;nbsp;nbsp;r
’k Verwacht u; dat ons lot,noch vóór deez’avond,leer’, Of die verwoede haat, die dreiging, die my tergde,
My uwen moed betoonde, of wel uw vrees verbergde.
ARGIDES, ELPENOR,
ARGIDES.
Elpenor, W'aarde vrind, wiens deugd en trouwe raad 'Nooit iets bedoelden dan het welzyn van den ftaat!nbsp;ó Gy, wiens medehulp de vrede ons deed bekomen!
Gy ziet wat lot de ftaat door dien barbaar moet fchroomenl ELPENOR.
Wat hoorde ik, prins? wat toorn’, waarvan gy beiden brand. Stelt hier een broederpaar de wapens in de hand?
’k Zag u vyandig reeds fints uwe kindfche jaren;
Maar, dacht ik dat die twist ooit zulk een’ wrok zou baren! Ge ontroert my!
ARGIDES.
Schoon ik (leeds my van uw’ raad bedien, Gyzelf hebt me ook geleerd, de fnooden niet te ontzien;
C 2
-ocr page 44-Ik mogt dit noch veel meer te Athene en Spatte leeren. Doem myn vrymoedigheid, die nooit zich laat braveren,nbsp;Elpenor! maar myn hart is niet gevormd voor ’t hof!nbsp;ELPENOR.
’t Is vry, ’t is groot; maar, prins! zo eens de liefde u trof, En , daar zy by uw deugd haar wreede zwakheid voedde,nbsp;De toorts ontvlamde van uw beider twist en woede!
Ten minste vreest men dit.
t
ARGIDES.
Ach! ducht niets, waarde vrind! Denk niet dat ooit dit hart onedel zich verbind’!
’t Is waar , dtu Polikraat’, in ’t fpoorloos minbejagen, De cleudige Idacé zyn kluisters wil doen dragen;
En ik gedoog geenszins dat menschöntëerend recht.
Dat de uitfiag van den ftryd aan de oveiwinniiig hecht;
Ik tart myn’ broeders toorne,in deonfchuldhulptebieden, Maar ’t is de liefde niet, door wie dit zal gefchieden:
’k Heb haar noch niet gekend ; myn hart heeft t’allentjd’ Zich, buiten hare hulp, aan ’t heil der deugd gewyd;nbsp;Geloof my, zo ik ééns het liefdejuk moet dragen,
Dat ik my echter niet tot fnoodheid zal verlagen. ELPENOR.
Gewis vertrouw ik dit; en myn bcfcheiden oog Zoekt niet weik een geheim uw edel hart bewoog;nbsp;Maar dat, van uwen kant, wat meer ontzagbetooningnbsp;De wantrouw ftilde van den ongerusten koning!
Ily mint uw’ broeder, maar u vreest hy, prins 1
37
Hoe ’t zy,
Ik ben zyne achting waard’; doch, ik verklaar het vry, De Item van ’t algemeen, zo zuiver als rechtvaardig,nbsp;Is, by myn’ vaders wrok, een troostftem myner waarciig....nbsp;Maar, welk een woest rumoer! wat zie ik!
IDACÉ, ARGIDES,DE PRIESTERES, ELPENOR, VOLK en SOLDATEN.
Men hoon een groot gerucht in den tempel; hy word geopend, en Idacé rerj'c'ynt, gevolgd van de priesteres en de jol dat en ;nbsp;het volk nadert in V verfchiet.
TdacéI ...
Is zy bet zelf? zy hier in dit vcrblyf van wee! Beklagenswaarde maagd! wie dwingt u hier te vlieden ?
IDACÉ.
Helaas ! ik, voortgeflcept door gruwzame oorlogslieden. Ontrukt aan de outers der befchermgodn myner jeugd,nbsp;Aan de armen der priestresfe, in al myne ongeneugt’,nbsp;door den hemel tot een’ toeverlaat gegeven.
Ik vind me, in ’t vlugten , noch vervolgd en voortgedreven. Terwyl myn vader, fchicr verpletterd door m\u leed,
C 3 nbsp;nbsp;nbsp;Zich
-ocr page 46-3»
AGATHOKLBS,
Zich wendde naar het hof, myu tranen fpreken deed, Wierd, uit uw’ broeders naam, zyn dochter aangegrepen!..nbsp;Dees fel verwoede drom, nu door den fchrik benepen,nbsp;Deinst inet verbazing, om uw achtbaar oog te ontgaan :nbsp;Zó ziet de boosheid ndch de deugd met eerbied aan!
Ik heb dien eerbied, prins! wis niet in acht genomen , Maar ’t wee, waarin ik ben, ’t wee, dat ik heb te fchroomen,nbsp;Moet ni}!] verfchooning zjn, in ’t uiterst myner fmart.nbsp;En de eedlc menfehenmin van uw grootmoeaig hart.nbsp;Die u, ten einde toe, zal vormen tot myn’ hoeder,nbsp;Befchut myn vryheid wis voor d’aanval van uw’ broeder.nbsp;ARGIDES.
Ja! ’k hoed voor dien barbaar dat hoog geheiligd pand, Het welk ik overneem uit onzer góden hand.
Ik zal, tot uw behoud, met vreugd myn leven wagen! ID A CÉ.
ETw deugd doet my, ó prins! veel flaaffcher boeijen dragen, Dan ooit de flaverny, die ik moest ondergaan!
Ik vloekte ’t levenslicht, ik riep de dood reeds aan; e. Ik leef door u...
ARGIDES.
Ga vry, ontflagen van uw banden,
En keer, verr’ van ons af, aan uw gewenschte ftranden; Voer onzen rouw met u... ga, minzame Idacé!..
Ik zorg dat gy terllond kunt fteevnen van dees reê.
Gy - eedle burgery! zult. de onfchuld byftaiid bieden: Indien men haar belaagt, doe haar belagers vlieden.
Gy, Ceres outermaagd ! ftcua my door uw gezag:
Spreek
-ocr page 47-Spreek in den iiaam der goön,in naain van’tvreeverdrag-Dat eindlyk Idacé haar vrvheid mcog’ bekomen ,
En met baar’ vader keer’ naar de Afrikaanfche zoomen. Tegen het volk.
Geen uwer vraag’ den prys, of neem’ het losgeld aan. Hetwelk die gryzaart bood, om 'zyne telg te ontflaan:nbsp;ó Vrsheid! vryheid ! gy , het heiligst pand op de aarde 1nbsp;Word gy op goud gefchat,dan mist ge uwe eêlfte waarde.nbsp;Tegen de priesteres.
Befcherm dit voorwerp thans, dat ifc u weder gaf; Weer van haar reine deugd ’s vervolgers nanzoek af.nbsp;Doch, zy zal dezen dag dit heilloos oord begeven...nbsp;Mogt gy, ö Idacé! noch lang gelukkig leven!
Ontvlugt meest, verr’ van hier ,een'ovcrheerfchersjuk... Ter zyde.
Ach! ik ontruk my ’t hart, nu ik my haar ontruk! Tegen Elpenor.
Verw} t my nu, dat my dc liefde houd verbonden.
Gy, konhjgsgunsteling! leer beter my doorgronden :
Myn hart aanbid de deugd , terwyl ’t de elend’ beklaagt: Wel! oordeel of de liefde ooit myn gemoed verlaagt!
DE VORIGEN, IDASAN.
ID ASAN
® Smaad! S vuig geweld!.. Wat onrecht moest ik hooren ! Het heilig vreêverdrag is naauwljks dan bezworen,
Of’t word, lot ’shemels hoon, vertreden in het zand!
C 4 nbsp;nbsp;nbsp;De
-ocr page 48-40
AG A T H 0 K L E S,
De krygsvlam flikkert reeds aan ’t Afriksanfche flrandr Geen vrede ofvriiidfcliap meer met eerlooze eed vcrbrekers!nbsp;Ik keer ftraks naar Karthaag’, en zoek aldaar ni} n wrekers ..nbsp;Rampzalige Idacéi gy word my dan ontrukt,
En ik heb uw’ tiran geen dolk in ’t hart gedrukt! Onmagtig gryzaart!
IDA CF.
Neen, flaak uwe klagt, myn vader!..; IDASAN.
Wel hoe! ik laat myn bloed ten prooi je aan een’ verrader, Die van de onkuifche drift, waardoor hy word verleid,
U ’t offer maken zal, in myne afwezigheid,
En ik zou myne klagt, ik zou myn woede fmooren ! Helaas! wat baat het my , u, wraak te zien befchoren ?nbsp;Als ik hier wederkeer, met wapens in de vuist,
En onze legermagt het all’ tot flof vergruist,
Den dwingland zei v’ ontzielt, uw fchenders bloed doet flroo-Zult gy daardoor uwe eer, myn glori, weêr bekomen?' Neen! 't zal te fpade zyn, uwe onfchuld blinkt niet meer,nbsp;En i!c kryg nooit de kroon van myne grysheid weêr!
Maar, hebt gy ’t middel niet tot weering van diefchande? Moet gy een offer zyn, doe zelf dan de offerhande;
Gy kunt het w^oest geweld van Polikraat’ ontgaan ;
Ne;:in dit befchermend tuig der vieklooze onfchuld aan, Deez’ dolk;
Jjy reikt haar dién toe, en zy aanvaard hem,
en zo gy ooit het uur van fmaad zietnadren. Dan zult gy uwen moed en krachten faam’ vergadren:
Dryf
-ocr page 49-41
Dryf u dit Haal in ’t hart, vddrkoin dus onzen hoon, Opdat uw zuivre deugd luoog’ keeren tot de goón!nbsp;IDACÉ.
Geloof, indien zy coit een fchending heeft te vreezcn,
Ik zal, met vasten moed , ter flacbting vaardig wezen! Maar ducht geenszins dien ramp: dezecedle vorstenfpruit,nbsp;Argides, munt .zo hoog in reine deugden uit.
Als Polikrates roemt op heillooze euveldaden,
En heeft zich met de zorg voor myn behoud beladen.
Hy doemt de tiranny, beklaagt zyn vaderland...
ID AS AN, tegen Argides.
Hoe! gy, een’ dwinglands zoon , gy reikt de dengd uw hand! Gy ^loekt de flaverny! ’t gerucht heeft niet gelogen;
Men ftelde nty'alreede uw’ eedlen aart voor oogen.
Ja! uwer deugden glans, die uit uw aanfchyn ftraalt, Verëert te veel het bloed, waariiit gy zyt gedaald ;
Uw’ broeders fnoodheid zelfs doet u by’t voorbeeld winnen; Die ’t misdryf grondig kent, zal ’tn isdryfnooit beminueu-Uw vader acht gewis zich hoogcr dan de goón:
Een fmeekend fterfeling mag nadrcn tot hunu’ troon, ; Maar hy gedoogt dit niet; hy hoort geen fmeekend’ vader!nbsp;Hy duld niet dat het recht zyn’ trotfen zetel nader’;
D;t is der vorsten list; dus zyn ze onfchuldig aan Al ’t onrecht,dat nten pleegt,dewsl zy ’c nooit verdaan!nbsp;Maar gy, wat blyk van trouw zult gy my doen bekomen?nbsp;argides.
’k Zal u, met uwe telg, doen voeren van dees zoomen; Keer naar het vaderland, her welk gy u verkoost;
C 5 nbsp;nbsp;nbsp;Leef
-ocr page 50-42
Leef dï(^r gelukkig, vry, in de armen van uw kroost I IDASAN, met eene vervoering van vreugd,
6 Dierbre held! vergun me u aan myn hart te drukken! W-at heil verfchaft ge my, na all’ myne ongelukken!nbsp;Kom, en volmaak dat heil: verzcl my naar myn land;nbsp;.Ontvlugt de dwinglandy, verr’van dit gruwzaam ftrand:nbsp;Denk, dat uw ftout beftaan u ’t wreed de leed kan baren.nbsp;Heb deernis met uzelv’, en met myn gryze hairen!
Ik derf twee zonen: ach! noch grieft hun dood my ! kom, Wees my een andre zoon, en flut myn’ ouderdom!
A R GID S, hevig ontroerd. iMyn pligt houd my geboeid; myn hart zal met u vlieden,
DE VORIGEN, POLIKRATES.
POLIKRAÏES, met drift opkomende.
Wat toeft gy in dit oord, lafhartige oorlogslieden.? Voert daadlyk Idacé waar ik u heb gemeld!
De foidaten maken eenige beweging; .Argides en Idafan ontblooten hunne zwaarden, ennbsp;plaaifen zich, in eene verweerende hou.nbsp;ding, vóór Idacé.
IDASAN.
Barbaar! neem, zo gy durft, haar thans in uw geweld I POLIKRATES.
Vermeetle gryzaart! hoe! durft gy my wederflreven ?
45
TREURSPE
Dc dood treed aan myn zyde: één wenk kan u doen fneven!
En gy, Argides! trotfe! is ’t u dan reeds ontgaan. Dat ik u ftraffen kan gclyk myn’ onderdaan?
Dat gy myn’ hoogen w'il als dien dergoftn moet vreezen. Naardien ik morgen reeds uw opperheer zal wezen?
ARGIDES, met verachting.
Gy my behccrfchen , gy! nooit worde u dit vergund. Daar gy uwe eigen drift niet eens behecrfchen kunt!
^ Befcherm dit waardig pand, ten koste myner dagen ; En over mynen romp zult gy haar moeten dragen.
Eer ik haar lever in uw tooinelooze magt!
POLIKRATES, tegen de foldaten.
Trouwloozen! word aldus myn ftreng bevel betracht? Gehoorzaamt, of het geld uw leven!
Zy maken op nieuw eene bewegtng om aan te valient ID A C É , zich werpende in de armen vannbsp;haar' vader.
Groote góden!
argides, tegen het volk.
Dien ons, ó burgerfchaar’! weêrlla met ons dlefnooden( Ret volk dringt zich om de foldaten heeUtnbsp;en wederlioud hen.
POLIKRATES, iu woede.
ö Smaad !..
Hy valt, met opgeheven zwaard, op jirgides aan , die hem af weert.
Sterf, vloekgedrocht!
ID A~
-ocr page 52-44 A G A T H O K L E S,
IDACÉ, den dolk ui tr ukken de, en dien •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;op hare borst /lellende.
Laat af! of myne hand
Jaagt daatüyk dezen dolk in ’t fiddrend ingewand!
IDAS AN, haar altoos in zjn' arm houdende. Tiran! zyt gy nooit moe’ myn fchuldlooskind te drukken ?nbsp;Wüt gy dan fteeds baar deugd of leven baar ontrukken?
ELPENOR, zich tusfchen uirgides en Polikrates inwerpende.
S Prinfen! dooft de woede in uw ontvlamd gemoed! Hoe! dorst een broederpaar dus naar elkanders bloed!,
DE PRIESTERES, tegen het volk en
de foldaten.
Hoort me, in den naam der goön, in naam van uw belangen: Och! laat geen burgcrkryg het oorlogswee vervangen!nbsp;POLIKRATES, neêrjlagtig te rug deinzende.
De fpyt verftikt me!... öhoon! öonverdraagbre fmart!.. Argides ! ducht den toorn’, dien ik verkrop in ’t hart!nbsp;Op morgen zult gy my, ik zweer het! duur betalen,nbsp;Dat gy zo verr’, zo fuood van uwen pligt dorstdwalen!nbsp;Gy hoont den vorst en my: beef, om uw ftout beftaan!nbsp;*k Zal u voor my in 't ftof doen kruipen... of vergaan!
Jiy vertrekt, en geeft een' wenk aan Elpenor^ die hem volgt, met de foldaten.
t
¦ ^ ' nbsp;nbsp;nbsp;A G T-
-ocr page 53-T R EUR SP EL.
ARGIDES, IDASAN, IDACE, DE PRIESTERES, volk:.
ARGIDES.
Ik kruipen in het ftofi ’k zal eer het licht verliezen,
Or, voor myn vaderland, een vrycr luchtKrcek. kiezen | Hoor my, ó Idafan ! ik beef om u\v gevaar:
Vrees d’onverbeden wrok van dien geweldenaar:
Hy zal myn’ vaders hart in gramfchap zien te ontfteken ; Kom jlaat ons by den vorst de taal v:m’t recht gaan fprekcnjnbsp;’k Zal zorgen dat hy u, zowel als my, verhoor’:
Men kome een vredebreuk en meerder gruwlen vóór! j ’k Vertrouw , hy zal gewis uw dierbre dochter Haken;nbsp;Docb,fchend hy zynen pligt, ’k zal ook myn’ pligt verzaken-.nbsp;En doen haar met geweld ontvoeren aan dees kust;
^ ’k Ben op dit edel volk, dat my bemint, gerust.
Gaan w'y.
IDASAN.
Uw wondre deugd houd my Iteeds opgetogen. Ja! zo gy koning waart, aanbad ik ’t ryksvcrmogenInbsp;ID A C É.
ö Prins! gy, die my redde uit dezen poel van weel üntfang den reinen dank der treurende Idacé!nbsp;ARGIDES.
. Myn ziel, te fel ontroerd... ik moet my penen fpoeden! Vrees niet, 6 Idacé! het volk zal u behoeden.
agathokles.
Licht tfturt gy hiast niet meer;daar inynverkroptefmart Haar zuchten finoorcn moet in ’t diepfte van myn hart t
IDACÉ, DE priesteres; volk, in 't verfchiet.
(ven!
IDACÉ.
Goön,die mydoor zyn hand va:;’tfehandjuk hebt ontlie-Zou vlekkcioozer ziel op uw’ Olympus Lven?
Was ’t dus niet, dat voorheen een edel fterfcüng,
Ais hy u nader kwam, óók go.U) kc eer ontfiug ?
Tegen de priesteres.
Helaas! gy liad myn ziel, te recht gebelgd, doen vreezen, Dat ’s priufen reine deugd niet zou belangloos wezen!
DE PRIESTERES.
*k Bewonder hem niet min’; ja, ik hou voor gewis,
Dat ons tirannenbloed door hem gezuiverd is! nbsp;nbsp;nbsp;*
IDACé.
Jlen zegt, dat hy te Athene en Sparte is opgetogen:
Hy heeft baar menrehenliefue en krygsdeugd ingezogen. WatVas hy zedig groot, toen hy myn juk verbrak!
Wat is myn luistrend hart noch vol van ’t geen hy (prak! Hoe fier vergat hy zich, om my ’t gevaar teontroovenlnbsp;Dus zou men minnen aan der dwingelanden hoven!
Weet, dat zync ecdlc zorg me in’tminstniet blozen doet: Zy is geenszins ’t gevolg van een’ verlierden gloed;
’k Acht
-ocr page 55-*k Acht zyn gevoelens rein, en heb geen leed te fchroomcn; JSj m)n geluk begint!
DE priesteres.
En gy laat tranen £lroom«nl IDACÉ.'
Ik ween, ik moet zulks doen... zyn wondre mcnfchenmin, Zyn glori, zynedeugd... ontroert my.
DE PRIESTERES.
Vlugt, vrindin J
IDACl
’t Is uit: ik keer naar ’t oord, alwaar ik ben geboren; ’k Verlaat ui,.. Mogt hy my tot meester zynbefcborenjnbsp;DE PRIESTERES.
Geloof my, IdacéJ vlugt daadlyk van dit ftrand.
Uit dit gevaarlyk oord, waar ’t liefdevuur ontbrand. Uw tedrgetroffen hart fchynt vruchtloos kalm te wezen:nbsp;Argides én zyn deugd liaan u te veel te vreezen!nbsp;Men maak’ het all’ gereed : men ducht’ dat Polikraai’
Dit vloekverblyf bevlekk’ met Ihooder euveldaad.
IDA CÉ.
Goön Iflerkt uw onderftand myn zwakke en fchuwe zinnen, Go6n! duld niet dat ik ooit Argides durv’ beminnen!nbsp;Verdooft die vonken vuurs, verborgen in myn hart,nbsp;V^aardoor ik bloot zou flaan aan eindelooze fmart.
En wier geheim geftreel, onwillens zelfs genoten,
Myn fchande en ongeluk voorzeker zou vergrooten!
DE
-ocr page 56-43
A' G A T H O K L E S,
de briestere?.
6 Rein en teder hart, in rampen voortgebragt!
Ga, vrees hier zelfs de deugd, en fchuw der groeten pracht! Idacé ^ door de priesteres onderjleund, wordnbsp;door het volk omringd en van het too-neel geleid.
Jëlinde des tweeden bedryfs.
treurspel. 49
Jklen ziet, «enigszins achterwaart, een' verheven zetel opgericht.
EERSTE TOONEEL.
AGATHOKLES, POLIKRATES, ARGIDES, HOVELINGEN, LYFWACHTEN;nbsp;daarna i D A s a n.
AGATHOKLES, tegen een' van zyn gevolg.
Dat Idafan verfchyne.
Tegen zyne zonen.
UvV wreede onéénigheden
Zyn oorzaak van ’t verdriet, waardoor ik word beftreden: Hoe zeer de hand des tyds allengs my nederkroinm’,
Zy laden zwarer last op mynen ouderdom.
Tegen Folikrates.
Uw fierheid fteeg te hoog, ik kan dit niet verbloemen; En fchoon ik ook,myii zoonluw’brocders trots moog’doemen,nbsp;Uy zorgde voor het minst, dat gy geen daad bellohd,nbsp;hoogstnoodlottig w’aar’ voor ’t heilzaam vreêverbond.nbsp;^®ASAN, optredende, tegen ^gathokles,
Gy, magtig Rerfeling, die, myns gelyk geboren,
so
A G A T H o E L E S,
U door her grillig lot ecu’ rykstroon zaagt bcfchorcn! Herkent gy, van den top van uw’ verheven ftaat,
De trekken myner jeugd in dit veröud gelaat?
Herkent gy Idafan, die, in ’s lands vrye dagen ,
Uw medeburg:er was, en nooit uw juk kon dragen? AGATHOKLES..
Ja! en wierd uw gelaat niet door myn oog herkend,
Ik kende u aan den trots, die u blyft ingeprent.
Dank aan Argides beê, dat ik u noch wil hooren,
U, vreemdling, die zo fnood uw land hebt afgezworen! Maar ik vergeet dit thans; gy hebt uzelv’ gefcraft:
Gy had wis, in myn’ dienst, ii ’t heerljkstlot veifchaft; Nu kruipt ge in ’t dorre zand der Afrikaanfchc ftreken ,nbsp;Alwaar ge in bloedigzweetuwfchamel brood moet wecken;nbsp;Soldaat tot aan het graf, ten prooije aan tegenfpoed....nbsp;IDAS AN.
De vryheid is myn deel, en ze is my ’t hoogfte goed! Haar vind ik in Karthaag’, maar niet in Sirakufe.
Nooit keerde ik aan den boord der haatlyke Arcthufe, ¦ Zo ik geen dochter had, een onwaardeerbaar pand,nbsp;Door ’t woedend oorlogslot gevallen in u w hand ,
En tot wier heil, om haar van ’t juk te zien ontheven ,
Ik gaarne al myn bezit, ja zelfs myn bioed, w'il geven, Wyzende op Polikrates.
Maar , die verkrachter van rechtvaardigheid en deugd, Die fiioode, die alleen in gruwlen zich verheugt,
Poogt, tegen ’t vreeverdrag, my myne telg te ontrooven: Dus word de goede trouw geëerbiedigd aan de hoven!
En,
-ocr page 59-SI
TREURSPEL.
En, als men zyne woede uit nood te keer wil g-aan. Durft hy zyn’ broederzelv’ naar ’t dierbaar leven (laan lnbsp;Zyii’ broeder!.. hoe ! zy beide uit éénen ftam gefproteii!nbsp;Zulk een verfchil van aart by faam gekweekte loten!
De een ftrekt zyn bloed tot eer,en de ander Hechts tot fchand’»
POtIKRATES.
Vermeetlelvrccs myn wraak!
IJÖASAN*
Ducht zelf een’wrekers handi POLIKP.ATES.
Ontzinde! dreigt ge my ? Wien heb ik toch te vreezen ? Wie zou die wreker zyn?
IDASAN*
Het zal die almagt wezen,
Die de onderdrukte deugd in ’t einde recht verfchaft, En éénmaal, vroeg of laat, de trotfe boosheid ftraft jnbsp;Die de aarde een wyl kastyd door bloedige opperheeren»nbsp;En dwingelanden kroont,maar weêr in ’tftofdoetkeerenl
AGA THOKLES.
Hou op! het gaat te hoog: denk tegen wien gy fpreektt Denk, als gy hem trotfeert,dat gy myn’toorneontfteektjnbsp;Op morgen is myn zoon beheerfcher myner ftaten.
ID ASAN.
k Heb,wensch ik,dan zym’grond voor eeuwig reeds verlaten! Op een* bewegeJyken toon.
Maar gy, Agathokles! denk dat gy vader zyt:
Gy hebt twee zonen; ach! ik ben myn zonen Irwyt!
Wat flag- voor ’t vaderhart! gy kunt zyn diepe wonden D 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Méér
-ocr page 60-52
Mi^ér dan een ander, die gaen vader is, doorgronden! Natuur let op geen ftand; zy geeft alom geboón,
’t Zy in een’ landmans hut, of op een’ konings troon: Ifeb deernis met myn fmart: wil my een telg hergeven,nbsp;Een dierbre troosteresfe, aan d’ afloop van myn leven!nbsp;Als vader fmeek ik dit, hoe ’t fmeeken my verneêr’;nbsp;Als burger van Karthaag’, eisch ik myn dochter weer.
AR G ID ES., tegen den honing.
Ja! ’t heilig vreêverdrag, zelfs door uw’ mond bezworen, Dient u daartoe, ó vorst! rechtmatig aan te fpooren;nbsp;En ’s gryzaarts droeve klagt dringt dit noch fterker aan.nbsp;Och! mogt ik, by zyn beê, de myne u doen verftaan 1nbsp;Myn vader!hoor uw’zoon ,Czohyzichdnsmagnoemen!)nbsp;Laat ,hy ten minste éénmaal zich op uw gunst beroemen.nbsp;Geef Idacé te rug aan dien zy toebehoort,
En gun dat zy terftond moog’ vlieden uit dit oord!
POLIKRATES.
Wat hoor ik! zoud gy zelf naar haar ver wy dring trachten ?..: ARGIDES.
Gewis'! indien zy blyft, heeft ze allen hoon te wachten.
AGATHOKLES, tegen ^rgides.
Het is genoeg.
Tegen Idafan,
Sygt; gy, die de vorsten baat!
Zie, of geen opperheer tot rechtdoen zy in Haat.
Tegen Polikrates.
Myn zoon! gy, die welhaast den zetel zult betreden I Vermy een’ nieuwen kryg, in deze omftandigheden:
53
De vrede is u van nut: een vorst, wiens ryk begint, Sterkt door een vaste vreê ’t noch w'anklend ftaatsbewint.nbsp;Schets u geen voorbeeld van myn bloedig oorelogen:
De kryg moest uit het ftof my tot den troon verhoogen ; U is die weg gebaand... Zorg dat dees gryzaart weêrnbsp;^det zyne dochter vry naar hunne ftranden keer’.
Tegen Idnfun.
Gy, die my hebt gebelgd, door ’t geen ge u dorst vermeten l De vrindfehap onzer jeugd zy niet geheel vergeten:
'k Begeer den losprys niet, door u my aangeboón:
Hoe' fchonk een hand vol gouds méér luister aan myn kroon? ’t Begoogchlend lot verdwj nt,als we ons ren grave wenden...
’k Begon met ftreng te zyn ; ik zal met weldoen enden.
POLI K RATES.
Hoe, vorst! ontflaat gy haar, waarover gy my ’t recht. Dat d’overwinnaar voegt, reeds lang hebt tocgclegd,nbsp;Dat ik van u verwierf op alle krygsgevangen.?
Moet ik niet eens den prys van haar ontflag erlangen.? Wat hoon! wat ongelyk!.. Neen, laat my Idacc,
En Iaat haar vader vry zich fpoeden van dees ree.
AG ATHOK LES.
Neeit, prins!uw ftaatsbclang weêrfpreckt dit.
ID A s A N, tegen PoUkrates,
Eerelcoze!
Kan ’t zyn, dat uw gelaat niet op myn aanzien bloze ? '• Koe! blozen ! kan men ’t ooit van een gedrocht vermeen.?nbsp;Ky , die de deugd niet kent, zou die haar hulde doen ?nbsp;Wilt gy dau de onfchuldzelv’ bezoedlen in haar waarde.?
D 3 nbsp;nbsp;nbsp;61 Wat
-ocr page 62-54
AGATHOKLES,
ö! Wat toch durven niet de groofen dezer aarde! Wanneer komt ecns de tyd, die hunnen waan verplet,nbsp;En allen, ryk of arm, gel} je maakt voor de wet!
Tegen uigathokles.
Gy, diemyn beê verhoorde! och, laat myn kind vertrekken, En laat hy , tot zyn wraak, zich met myn bloed bevlekken!
AGATHOKLES.
Neen; volg haar.
Tegen Polikrates,
6 Myn zoon! ik zorg voor uw geluk ? Dat 11 geen woeste drift de vrucht dier zorg ontrukk’!
POLIKRATES, op den zetel wyzende.
De troon verbeid my reeds, en ik zou fmaad gedoogen!
AGATHOKLES, Op een' hoogen toon.
Prins! weet, tot op dit uur voer ik het ryksvcrmogen; Myn wil is hier een wet! gy moogt haar niet weêrllaan:nbsp;Op morgen zyt gy vorst, maar thans noch onderdaan.
POLIKRATES, met eene gefmoarde woede.
’t Is wel! ik zwicht in ’t einde:ik zal myn’wcnsch wcêrftreven.
Ter zyde, in 't heengaan.
Argides! Idafan! myn wraak zal u doen fiieven!
ARGIDES, tegen Idafan,
Ik maak, met recht beducht voor eenig nadrend leed, Het alles tot vertrek van uwe telg gereed.
Hy vertrekt, aan een' anderen kant. AGATHOKLES, mede tegen Idafan,
‘SS
treurspel.
Marir cat ik ndch het zwaard durf rukken uit de fcheede! Hy treed in zyn paleis, gevolgd van zynanbsp;hovelingen en •wachten; niiddelerwyl yer-J'chynt de priesteres van den anderen kant.
TWEEDE TO.ONEEL.
IDASAN, BE priesteres.
IDASAN.
’k V erfcheeii voor zyn gezigt; ik zag dien opperheer , Dien held, my eens gelyk, ja min’ bekend welëer:
Ik heb, in ’t felst’ der fmart, myn’ boezem toegewrongen, En, fchoon ’t my walgen moest, tot fineeken my gedwongen.nbsp;Myn trekken, in wier vorm de tyd geteekend Haat;nbsp;Myn witbefneeuwde kruin; of myn gewond gelaat;
Niets heeft dien vorst verblind, en hybragt voort zyn zinnen Een’ ouden landgenoot, voorheen gekend, te binnen.nbsp;Tot myn verwondering, zag hy myn droefenisnbsp;Niet met die trotfe walg, die grooten eigen is:
Heeft mooglyk de ouderdom, wiens last hy moet ervaren, Dat ftug en hard gepioed geleenigd, door de jareu?
De vorst had zagter blik, en heeft terftond zyn’ zoon De weêrgaaf van myn kind, waarom ik vroeg, gebodn;nbsp;Maar Polikrates hart, wien dit bevel moest tergen,nbsp;voor zyn’ vaders oog zyn gramfchap niet verbergen;nbsp;Hy Wftck jKiaar ’k wierd de. woede uit zyn gezigt gewaar.'
D 4 nbsp;nbsp;nbsp;PE
-ocr page 64-50
DE PRIESTERES.
Ach vreezen wc alles kwaads van dien geweldenaar: Hy fniaakt alléén de gunst van een’ verblinden vader.
ID A S A N.
Waar is myne Idacé? meld my haar’ toeftand nader.
Is zy in veiligheid? Bewaakt haar noch de trouw Dier eedle burgerfchaar’, die haar behoeden zou ?
DE PRIESTERES.
d Ja! ze is door dat volk, ten trots der dw'inglandyë, In zekerheid gefield voor ’s wreedaarts razernyë:
’t Aloude heiligdom, die tempel, waar voorheen De vryheid voor ’t altaar door elk wierd aangebeên,
Ku tot een wapenplaats der tlranny ontheiligd,
Mag thans het bolwerk zyn, dat uwe telg beveiligt, Tot zy, zodra men haar van banden zal ontflaan.
Met u dit doodlyk ftrand voor eeuwig moge ontgaan.
Doch middlerwyl de kiel, waarmee zy uit deze oorden Zal overllevenen naar de Afrikaanfche boorden,nbsp;Zeilvaardig word gemaakt, verzamelt Polikraat’
Zyn krygsvolk, t’allen tyde een’ dwinglands toeverlaat.
ID A S A N.
Wie zou een gruwelöord,waar ’t monster leeft, niet doemen! de priesteres.
Argides is nochthans een weldoend god te noemen,
Een god , die, neêrgedaald, ons door zyn komst verheugt, Als trooster van deze aarde en wreker van de deugd.nbsp;Gy zyt hem de eer verpligt, ja ’t levenslicht te gader.nbsp;Voer ftraks uw dochter heen: een godlooze euveldader
Kan
-ocr page 65-5?quot;
Kan nochmaals tegen ’t recht der volken iets beftaan; Want zyn ontembre wrok ziet niets met eerbied aan: •nbsp;’t Onmeetbaar ruim der zee moet hem van’t misdryf fcbeiden»nbsp;Ga, mogt een gunstig god u op den vloed geleiden!nbsp;Leef in een blyder oord, en denk ’er fteeds aan my!nbsp;IDASAN.
Uw goedheid , uwe deugd ging verr’ myn hoop voorby.
’k Voel, nu ik u verlaat, myn ziel door finart gedreven; Maar ik moet dit verblyf, waar 't misdryf heerscht, begeven;nbsp;’k Moet vry zyn, als ik fterf; en ik fncl daadlyk heen.
ÏDASAN, EGESTES, DE PRIESTERES.
EGESTES.
Wy zyn verloren, vrind ! gy moet niet verder treên l De dood is ’t éénigst lot, ons na dit uur befchoren...nbsp;Argides, Polikraat’, ja Idacé...
ID ASA N.
Laat hooren!
Myn dochter! zy!.. Ach, fpreek! verfcheur myn ingewandl
EGESTES.
Wy leidden Idacé, en voerden haar naar ’t ftrand:
Zy wachtte, tot gy haar verzelde uit Sirakufe;
’t Volk, van alom vergaêrd, drong faam’ aan de Arethufe; t Beweende haar vertrek, verrukt door ’t minzaam fchoon,nbsp;En fmeekte, keer op keer, haar welvaart aan de goón.
D 5 nbsp;nbsp;nbsp;Eéns'*
-ocr page 66-58
E S,
Eénsflags komt Polikraat’. dringt dddr, voor ieders oogen , Gelyk een blikfemltraal, door’t duister heengevlogen jnbsp;Hy gtypt uwe Idacd, eu ftraks ontrukt metéénnbsp;Zyn wreede klaauw haar’ prooi aan ’t felvcrbaasd gemeen.nbsp;Afgides durft alléén uw dierbaar kind verweeren,
En door ftandvaste deugd zo groot een’ moedwil keeren ; De ontzinde roover, met een’ moorddolk in de hand.nbsp;Heeft ftraks dien jongen held vermetel tiangerand:nbsp;Argides... met wat moed beftreed zyn arm dieiiwreeden!nbsp;Een woestgedrocht, naar ’t fcheen,wierd door eeu’god beftre-Verwonnen Polikraat’ valt ftervendc op den grond:
Der biHgren luide kreet verheft zich in het rond’.
En doet gezwind dees maar’ zyn’ droeven vader hooren. De zege kan terftond zyn’ broeders gramfehap fmoorén,nbsp;En de overwinnaar bied, met teder klaaggeluid,
Zyn’ woesten vyand hulp, die dreigend’ de oogen fluit.
IDASAN.
Gy hebt ons niets gemeld, dan ’t geen ons heil kan baren; Elk is gewroken!
DE PRIESTERES.
Goón ! gy liet ons recht weervaren.
Wy zyn voor ’t minst bevry d van dézen dwingeland.
ID AS AN, 'willende vertrekken.
Verlaten wy dit oord... Wat vreeze ik noch ?
EGESTES, hem wederhoudende.
Hou ftand!
De vorst, die alle hoop omtrent dien fnooden voedde, Snelt naar hetflrydveldhieen,cnfclirecuwt,indollewoede:
„Wraak!
-ocr page 67-S9
TRECTRSPE L.
n Wranki myn Gntaartczaoiiheeft mynen zoon vermoord!” Zyn krygsliéii-dringen üiam’,door zyu gerucht gefpoord;nbsp;Het volk, weldra verllrooid. word op de vliigtgedreven;nbsp;Argides moet zich ftraks den kordug overgeven;
Men vat uwe Idacé ; en, aan de wanhoop bloot, Verwyst de ontroerde vorst u beiden tot de dood lnbsp;IDAS AN.
Myn kind!.. uw naam alléén ontrukt my fchierhet leven ! ]k hoopte in ’t veld van eer als oorlogsman te fueven;
En 5 ach! het zwaard eens beiils plengt ons onfchuldig bloed! Nooit morre een oud foldaat, wanneer hy fterven moet ;nbsp;blaar gy!
E GESTES.
Beging hy ooit deze onrechtvaardigheden »
Dan moet ik, Idafau! met u ter llrafplaats treden:
’t Geweld heeft thans ons lot, ons leven in zyn hand: Wy hebben wapentuig, noch vrindenöndcrfland,..nbsp;blaar gy, ó priesteres, die noch ontzag doet kw6eken!nbsp;Kunt ge uwe waardigheid niet in den nood doen /preken?nbsp;DE PRIESTERES.
Die tyd is lang niet meer. Helaas! ik zag voorheen. Op dc achtbre Hem der goón , hunne almagt aangebeên;nbsp;De wroeging kon het kwaad, aan’s afgronds boord , weêr-ftreveii,
En ’s hemels hoog gerecht kon ’t booze hart doen beven; Maar ons tiranneiidom ryst by der góden val,
’'¦quot;errykt zicli met ons goed, zwelgt tranen zonder tal, Sints ’t oQs aloude recht den oorlog Hout verklaafde...
eo
AGATHOKLES,
De hoogmoed, de eigenbaat, ziedaar de goón der aarde! IDASAN.
Dit is dan ’t geen men lleeds van dwingelanden w'acht: De magtlooze onfchuld w^ord door hun geweld verkracht,nbsp;Ja zw}'gt voor hunne Hem, die dondrend zich doet vreezcn!nbsp;De góden zwygen zelfs!.. Goón ! zyt gy wel in wezen ?..nbsp;Ja! gy zyt nóch die goón, die rechters van ’t heelal:
Gy bragt een vloekgedrocht, door elk gedoemd, ten val; Maar, ach! gy laat 11130 kind en haar’ befchermer fneven!..nbsp;Hoe I zoud gy aan de deugd het lot der boosheid geven ?nbsp;Neen!..
EGESTES.
Scheiden wy; men komt. Het is de vorst; hy treurt: Hy , vader, zo als gy, wordddk door fmart veifcheurd;nbsp;’kVrees dat de wraak haar volge!
Ida fan en de priesteres verwyderen zich,
VIERDE TOONEEL.
A'GATHOKLES, EGESTES, LYFWACHTENj vervolgens ar g id es.
^ AGATHOKLES, tegen z.yne wachten.
Onthoud myn grimmige oogen De onzaalge, op wier gezigt my 't leven wórd onttogen!nbsp;Men fla zowel op haar als op haar' vader acht;
Dat zy, benevens hem, in ketens zy gebragt.
Brengt
-ocr page 69-Cl
TREUR SPEL.
Brengt rny Argides hier, myn’ wreeden heilverftoorder! Een gedeelte der wachten vertrekt.
EGESTES.
Uw’ zoon!
AGATHOKLES.
Wie ? mynen zoon!.. Neen, maar dien broeder^ Myn zoon is dood!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(moorderl
Argides word geboeid opgeleid; Egestes verwy~ dert zich , met de wachten , in 't verfchiet,
De koning vervolgt, tegen Argides.
Barbaar! uw vuist vergoot zyn bloedS Cy tergt noch myn geween en felvergramd gemoed!
En dat misleide volk, het welk u komt te llade,
Juigcht uwe misdaad toe, en vraagt voor u genade! ARGIDES.
’t Volk is rechtvaardig, vorst I
AGATHOKLES.
Haast zal men zien, wie méér Rechtvaardig wezen zal, 't volk, of zyn opperheer'.nbsp;Verrader! ’k ftel u bloot aan myn gcftrenge w’etten.nbsp;ARGIDES.
Indien de bill3'kheid u drong om ze in te zetten,
Dan zullen zy gewis beOisfchen, dat myn band En de onfchuld heeft gered en mooglyk ’t vaderland.
’k Waardeerden naam van wet,die nooit my vrees moet baren. AGATHOKLES.
Dy durft uwe euveldaad door meerder hoon verzwaren I Gy wilt me ontwaapnen, flioode! en hebt my nooit bemind!
AR'
-ocr page 70-Ach! myn eerbiedig hart was fteeds hiertoe ge2ind!
’t Is rein ; ’t verwyt zichnicts, om ’tgeenik heb bedreven } ’tVerfchriktejtoen myn hand myn’ broeder heeft doen fnevei:;nbsp;Natuur deed op dien Houd hare infpraak my verfiaan;nbsp;?t'Iaar ik moest Ibydenvorst! en heb myn’ pligt gedaan:nbsp;’k Heb grnweldaón gefiraft,en de onfchuld wraak befchoren,nbsp;Ja^ zonder myne huip , waar’ zy gewis verloren.
De wreedaart d wong' myn vuist, dat zy hem ’t hart doorftiet. Koel uwe gramfehap vry, en fpaar myn leven niet.
Zó deze afgrysbre dag ooit wroeging voort doet komen , Ik ben daarvan bevryd... gy moet die wroeging fchroomen!
Hoe! ’t fchynt of noch uw waan my, in myn’ ramp, befpot!
’k Eerbiedig ii, myn vorst! en ik beklaag uw lot.
AGATHOKLES, Op een’ klagenden toon.
Ge ontrukte my myn’ zoon l
A R GID E S. nbsp;nbsp;nbsp;fwoeden
’k Moest voor zyn toomloos Myn leven, ja uzclv’, en ook den Haat behoeden.nbsp;AGATHO KLES.
Neen , trotfe! zeg veeleer dat gy, door lagen nyd Om Polikrates heil, door opgekropte fpytnbsp;Dat hy, in plaats van u, ten troon zou zyn verheven jnbsp;De kroon hem hebt ontrukt, doSr’t korten van zyn leven!nbsp;Voeg by dien broedermoord den moord iiw’s vaders! kom,nbsp;Betree met feband’ den troon, dien ik met roem beklom;
Uw heerschzucht moetuwhart tot zulk een’gruwel nopen: Een kroon is min’ voor good, dan wel voor bloed te koopen.nbsp;Uw ftoode vryheidliefde is flechts een bloote Ichyn;
Uy kost geen onderdaan, neen, gy moest heerfcher, zyn!
ARGIDES, met verontwaardiging en fmart. Wat hoor ik 1 . Goön! ik yz’. .Vorst! handel my naar waarde?nbsp;’s Volksachtingftrecltmyméér, dan’tryksgebiedderaarde.nbsp;De fterfling, dien een volk den zetel waardig acht,
Is koning inderdaad, al derft hy de oppermagt.
Hoe menig opperheer doet zyn beftier beklagen!
Hoe menig onderdaan verdiende een kroon te dragen! Myn vader ! ziet ge my voor zulk een monster aan ,nbsp;Dat ik myn’ broeder doodde, u zon naar ’t leven ftaan,nbsp;Alléén om langs dien weg ten zetel heen te ftreven!..nbsp;Moord my, met eigen hand, maar laat myueoufcbuld leven !nbsp;A G A T H o K L E S.
Ontwyk myn oog, barbaar! vrees uw gerechte ftraf!
ARGIDES.
Beveel, als opperheer; ik wacht myn vonnis af.
Uy word door een gedeelte der wachten heengeleid.
VYFDE TOONEEL.
AGATHOKLES, EGESTES, LYFWACHTEN.
agathokles.
Waar beu iklHoe ontroert my’tantwoordvan dienwreedenj
Hoel
-ocr page 72-54
A G A T H O K L E S,
Hee! zyn lïandvastigheid toont, kalm en wé] te vreden. Een onverfchillig oog! zyn arm, zo hoogst verwoed ,nbsp;Draait noch den moorddolk öm in myn verfcheurd gemoed 1nbsp;Zie daar wat vruchten dan de valfche wysheid baarde,nbsp;Wier fpoorloosheên myn volk in Griekenland vergaêrde!
’t Bragt flechts verachting van myn wetten in den ftaat, Verfmading van de dood , en wrevlen vorstenhaat.
’k Heb dan geen kindrenmeer! Gedrukt door hoogejaren, Zal me, op den rand van't graf,geen blyde troost weèrvareiflnbsp;Myn roem , dat fchaduwbeeld, onnut voor ons geluk,nbsp;Verheft te meer myn’ramp, verzwaart te meer myn’druk!nbsp;Wat baat my toch die roem, een rang, zo hoog verheven ?
’k Ben, nu ik alles derv’, myzelv’ ten prooij’ gegeven; By ’t vlugtend overfchot van dagen vol verdriet,nbsp;Verbaast zich myn gezigt om ’t akligvol verfchietnbsp;Ja! ik moet fterven; maar ik vlei me, op ’teind’ myns levens.nbsp;Dat Polikrates beul, en all’ zyn moorders tevens,nbsp;Welhaast met my de dood rechtvaardig ondergaan!nbsp;Tegen Egestes.
Gy , volg Argides na, en blyf hem gadeflaan.
Tegen één' der wachten.
Bewaak gy Idacé, en bovenal haar’ vader.
Tegen een' ander'.
Gy, zoek Elpenor. Ja! hy is de trouwe rader.
Van wien ik fteeds de vrucht der ondervinding wacht: Zyn oog verlichte my in deze afgrysbre nacht!
Tegen een' bevelhebber.
Leen my uw’ arm: myn ziel, van wreede driften zwanger.
Heeft
-ocr page 73-Heeft al royn kracht vernield. Tkken myzelv’ niet langer... Gy, god der vorsten en der góden 1 gy, welëernbsp;Den vadren aangetoond door Platoos vvyze leer’ !
’r Moog’ reden, zwakheid Z)n gt; ’keer eindlyk uw venhogeii: Indieii gy ons regeert, indién, uit ’s hemels bogen,
Dw wysheid op het lot der llateii nederziet.
Indien gy iry verhefte, ik fmeek verlaat niy niet!
Ten minste volgde ik u , en fticht'e een beerfchappyë , En gaf ’er wetten aan ; maar, achl in ’t geen ik. lyê,nbsp;Aan’t eindperk van myn ’loop ,wenseh ik ftraks van den troonnbsp;Te Horten in het graf, na ’t wreken van myn’ zoon!nbsp;Jly treed., leunende op den bevelhebber, ennbsp;gevolgd van zyne wachten, in het paleis.
Einde des derden bedryfs.
65
Het tooneel verbeeld eene hofzaal, in V konings paleis.
IDACÉ , DE PRIESTERES, geboeid} SOLDATEN, in V verfchiet.
IDACÉ, zy is geheel in verwarring, met losfe hair en t en in vervoering van fmart.
Neen! ’k zal niet meer voor u myn wreede vlam bedekken^ ’k Beken , dat ik hem minde, en liefde in hem kon wekken.nbsp;Neen.fpaar niet moer dit hart, met zo veel weebelaên:nbsp;Ik, die flavin kon zyn, kan ’t fierflot ondergaan!nbsp;Ontveins my niets,vrindini’k zal uw bericht niet fcbrooinen.nbsp;'kWeet dat Argides reeds voor’s konings oog moest komen;nbsp;Die gramme vader is een onbepaald tiran:
Ach'zo hy uitfpraak deed, meld mjj,zyne uitfpraak danl
de PRIESTERES.
Hy wankelde in ’t befluit: hy toonde zich door fmarte Verzwakt en neêrgedrukt, by een bloeddorstig harte;nbsp;Nd joeg één enkel Woord den fchrik in onzen geest,nbsp;En ’t aklig zwygen zelfs ontftelde ons noch het meest;
67
D.lt;n hield hy ’t diep gepeins van zyne fombre zinnen Voor gretig oog van elk, die op hem Haarde, binnen;nbsp;Nu zuchtend’, d^n verwoed; mi fiddrend’,di-(n bedaard;nbsp;En 't fchync Elpenors taal, die Hechts hem kalmte baart.nbsp;Der hovelingen ichaar’ Haat door de vrees verflagen,nbsp;Tcrwyl ’er cenigen zyn wanhoop droef beklagen.
IDACÉ.
Beklagen ze een’ tiran! wat lage vleijersl... Ach! Schenkt hun gefloten hart Argides wel beklag?
Hun vóórfpraak. zou gewis by hen een misdaad wezen J
DE PRIESTERES.
Ja, ’s meesters droefenis doet elk (iüzwygend vreezet).
IDACÉ, weenende ^ en met een' kreet van fmart. Ach! fpreek gy voor het minst, en antwoord me onver-
Cdoemd?
Zou ’t waar zyn, dat de vorst zyn’ zoon reeds heeft ge-DE PRIESTERES.
Dit wierd verfpreld.
ï D A G K, zich in hare armen werpende.
Ik fterf!
DE PRIESTERES.
Waarde Idacé! hoor nader; Keer weder tot uzelv’; bedenk, een dreigend vadernbsp;Straft echter niet altoos. Myn kind! herftel uw’ geest.nbsp;Die zich te veel ontroert om ’t onheil, dat hy vreest;nbsp;^ont »t akiig denkbeeld in uw fiere ziel te boven,nbsp;IDACÉ.
Argides is gedoemd]
E a nbsp;nbsp;nbsp;BE
-ocr page 76-DE PRIESTERES.
Ik kan ’t noch niet gelooven. IDACÉ.
’k Geloof het maar te wel... het is met hem gedaan!
DE PRIESTERES.
’t Is hier, alwaar men ftraks zyn noodlot moet verftaan, ’t Verfchriklyk uur genaakt: de vorst Iaat zich aanfchoitwen jnbsp;Elpenor fchynt hem nocli vrymoedig te onderhouên;nbsp;Uw droeve vader zelfs wend zich reeds herwaart iieen;nbsp;Laat ons een oogenblik, met hem, ter zyde treên.
, AGATHOKLES » geVOlgd vaU ELPENOR, aUfl ^ den eenen kant des tooneeh \ ID AS AN, te-boeid , IDACÉ de de priesteres,nbsp;aan de andere zyde , in één' der bogennbsp;verwyderd-, lyfwachten, in 'inbsp;verfchiet.
AGATHOKLES, tegen Elpenor.
Ja,zeg ik u, de fnoode ontftak door hoon myn woede; ’k Zag dat hy voor zyn’ vorst gedwmngen eerbied voedde;nbsp;’t Scbeen,tcen hy voor iny (lond,my tergend’ meer en meer,nbsp;Dat ik misdader was, Argides opperheer!
Zelfs dorst die trotfe 2ich op ’t gruwzaam feit beroemen, En zynen broedermoord niet dan rechtvaardig noemen:nbsp;Hy heeft den (laat gediend, door 't flachten van mvn’ zoon!
69
Hy zet zich neder.
Het is te veel! men wreek.’ me!.. eerbiedigmyn geboön. Gy , -wacht! fpaar hem niet meer: gy moet my -wraak ver-fchaffen!
Uw koning moet in ’t einde een’broedermoorderflraffeii; Hy fterve!
DE priesteres, gevolgd van Ida fan en Idacé, toefchietende , en zich aan 's honings voeten werpende.
Neen, 6 vorst! gewis begeert gy niet,
Dat, op één’ dag, het bloed van beide uw zonen vliet’! Gy zult een dierbre fprult,uwe eigen helft,niet dooden|nbsp;Ach! de oppermajcfteit van niyn verachte gódennbsp;Spreekt hier geenszins, ó vorstJ door myn verzwakte ilem;nbsp;’k Zoek by hun eeuwig recht noch by hiin wetten klem;nbsp;’k Weet ,dat hun wisfe wraak metlon-)e en trage fchredennbsp;De koningen vervolgt, die deugd en pligt vertreden,
En ’s hemels dondertuig voor een verllokt gemoed, Hetwelk die (lem niet vreest, zich vruchtloos hooren doet;nbsp;Pvlaar graaf uzelv’ geen poel van doodl)ke ongelukken ;nbsp;Tracht u,ter wrakeeens zoons,geen andrenzoon teontruk-Ontrooi uzelv’ geenszins den laatllen toeverlaat, C^cn;nbsp;Dien u de hemel gunt, in uw’ rampzaalgen fiaat!
ijDASAN. nbsp;nbsp;nbsp;!
Barbaar! moet dan uw wraak myn fchuldloos kind doen fne-
ID ACÓ.
Ik bied u vry myn hoofd; uw harrd, reeds opgehever, Schenkt my een gunstbewys ,als zy my ’t hart doorftoot.
E 3 nbsp;nbsp;nbsp;Maar
-ocr page 78-Maar denk, ann welk een wee ftelt uw gemoed zich bloot'1 De zoon, wiens billyk lot u zulk een fmart kan wekken ,nbsp;Had een verwoede ziel, befmet met ondeugdvlekken,nbsp;En zocht, uit lagen nyd,, zyn’ broeders wisfen val;nbsp;Terwyl die andrc zoon, dien ’t onrecht doemen zal,nbsp;Een held is, ja een god, die ons dorst recht verfjbaffen :nbsp;Zo gy by ’t opzet blyft van hem te wdllen llraffcn,nbsp;Zie dan hoe ééns zyn bloed, afvloeijeiid’ van uw’ troon,nbsp;U de affchrik zal doen zyn van ’t menschdom endegoón!nbsp;Dus wmrd gy aan ’t heelal, uzclv’, ten vloek gegeven'nbsp;En , ach! Argides ziel, zo zuiver als verheven,nbsp;Argides eroote ziel, die by de góden pleit,
Smeekt vruchtloos dan voor u hun goedertierenheid:
Dat dierbaar ftroomend bloed fchreeuwt wraak by hooger magten....
De waarheid Helt, ö vorst! zich aan uwe oogen bloot; Zy fprak door onze ftem... Sla toe, ik wacht de dood !nbsp;AGATHOKLES.
Hoe,gy!mec welkeen drift verweert gy dienontzinden! Welk een geheim belang kan u aan hem verbinden ?
Gy bied uw bloed my aan, voor ’t fparen van zyn bloed! Is deze deugd geen vrucht van een’ verborgen gloed?nbsp;Vermeetle ] ja, ’t gaat vast! Zie daar de bron bewezen,nbsp;Waarüit de misdaad van Argides is gerezen!
Myn kroon en uw bezit, zie daar zyn eenigst doel! Hy offert daaraan op, eer, pligt, natuurgevoel,
Al’t geen wat heiligst is, eeiï* broeder, ja een’ vader!
üw M'reede aanminnigheid maakt hem een euveldader!
En gy, rampzaalge maagd, die om uw vlam niet bloost! Wrocht, door uw min tot hem, al ’t onheil van myn kroost lnbsp;IDACÉ, met edelheid.
Neen! fchoon ik ook beminde, cn’t met de dood moest boc-lt; ’k Zou om die zuivre liefde, amp; vorst! niet blozen moeten.nbsp;I\faar, is zy ’t dan alléén , waarvoor men ’t all’ verricht?-Ben ik Argides hulp myn’ eerbied niet verpligt?
Myne aciiting voor zyn deugd, myn dank voor zyn be« fcherming.
Spoort my genoeg, om u te fmeekentot ontferming.... Ach f moet een vreemde dan, de ftem van ’t bloed ten hoon,'nbsp;Een’ vader fmeeken ter behoeding van zyn’ zoon!
DERDE TOONEEL.
DE VORIGEN, EGESTEJS,
E G E s T E s , met drift opkomende.
My u vorst! het morrend volk, noch pas uitéén gedreven. Verzamelt zich op nieuw, en doet het alles beven:
’t Verftout zich nreev en meer, ondanks myn’tegenftand. En eischt,met woea gcfchreeuw, Argides uit myn hand.nbsp;]a, ’t fchynt de góden zelfs zyn fel op u verbolgen ,
ar
En willen u niet vuur, met wind en vloed vervolgen: loeijende Etna, die nu reeds veel maanden langnbsp;onderiiardfehen gloed bleef houden in bedwang ,nbsp;Braakt éénsdags ’t ingewand uit de opgclparde mondennbsp;E 4
-ocr page 80-72
A G A T H o K L E S,
En woed met grooter kracht,dan immer wierd bevonden Terwyl een felle ftorm, een wreede noodörkaan,
Den kalmen vloed beroert, de kielen dm doet liaan.
Of, botfend’ tegenéén, doet zinken in de haven;
In ’t midden van 't gewoel, van ftrand- en Had waart draven, Roept een misnoegde fehaar’, met aklig moordgelui.1,nbsp;Daar ze uw bellier vervloekt, uw’ zoon tot koning uit.nbsp;AGATHOKLES.
Zie daar zyn doel vervuld, en tevens myn vermoeden!
Jk fchroom niet, als ’t gemeen, der elementen woeden. Een werking der natuur door alle de eeuwen heen ,
Alsof, om mynentwil, iets winders juist verfcheen;
Men noem' het vry een llraf.my door degoón befchoren, Zo laag een denkbeeld wierd nooit in myn ziel geboren;nbsp;Maar dit begrip des volks kan my gevaarlyk zyn;
Een ondoordringend oog word licht misleid door fchyn ; En 't opgeruid gemeen kan, om des hemels (lagen,
Gclyk het meent, te ontgaan, tot myn verderf iets wagen; Dewyl de ontaarte zoon, die mynen ondergangnbsp;Steeds zal bedoelen, ter verkryging van myn' rang,nbsp;Gewis by ’t muitziek graauw 's lands redder word geheten;nbsp;Doch hy zal, na dit uur, geen gruwden zich vermeten:nbsp;Z}ti dood....
ID ACÉ.
Ach ! vaar niet voort! let op der góden w-il... Zw'ygt in der vorsten hart natuur dan eeuwig llil!nbsp;AGATHOKLES.
Ducht zelf myn w'raak!
Te-
-ocr page 81-Ga heen , en zorg dat myn foldaten Tot zyn gevangenis geen flerfling toegang laten;
Bied , fchüon ’t uw leven koste, een’ dappren wederftand; Dryf ’t woelend volk uitéén, en , zo ’t zich tegenkant.nbsp;Voer meerder krygsvolk aan, durf muiters fier braveren,nbsp;En, uwen pligt getrouw, dwing elk tot pÜgt te keeren.nbsp;Egestes vertrekt.
DE VORIGEN, nbsp;nbsp;nbsp;EGESTES.
AGATHOKLES.
Hoe! zou ik, fchoon de troon my walgt in dezen feat gt; Dien duurverkregen troon verliezen door verraad ?nbsp;Neen^.'k had dien metvermaak een’dierbren 'zoon gefchonken.nbsp;Maar ’t misdryf zal geenszins op mynen zetel pronken.nbsp;Argides... ’t is gedaan ! Myn toorn’ was nooit zó groot:nbsp;2yn uitroep tot de kroon is ’t vonnis van zyn dood!nbsp;ID ACÉ.
Nooit trachtte zyne ziel naar ydle fchitteringen:
Een god zou naar de kroon van eenen fterfling dingen ! Hoe! dat een moi rend volk,’t welk uwe wraak niet duld.nbsp;Hem uitroept, in uw plaats, is dit Argides fchuld?
In hevige vervoering van fmart. dankbaarheid, natuur,’t noopt alles my tegader:nbsp;Ik frneek om ’t leven van uw’ zoon.. - en van myn’ vader!
75
tf-
E 5 nbsp;nbsp;nbsp;ó Vorst 1
-ocr page 82-f4
AGATHOKLES,
6 Vorst! hoor myn gebeên! Ach! wüt gy aan de goón Gelyk zyn , hoor, als zy , het fmeeken voor uw’ troon !nbsp;Moet ik dan ook aan u myn bedein ’tftof doen hooren?..nbsp;wil zich aan zyne voeten werpen.
ID AS AN, haar wederhoudende.
Kniel niet, ó Idacé! want gy zyt vr3’geboren !
Tegen .Agathokles.
Tiran, wiens yzren hart, voor reden, voor natuur,
En ’s hemels roepfteni doof, niet dan’t onbluschbaar vuur Der felle wraak gevoelt, en ’t fmeeken durft verachten!nbsp;Kom ! vang uw moordfpel aan, begin, metmy teflachten!nbsp;Verdelg'een’ oud’ foldaat, die, voor geen dood vervaard,nbsp;U vloekt, gekroonde beul! gelyk een pest der aard’!nbsp;Lagch met Karthagoos wraak, by ’tonrechtmybewezen:nbsp;Hy» die geen góden ducht, wat zou diemenfehen vreezen!nbsp;Vertrap het vreêverbond, en Hel uw’ trots geen perk;nbsp;Schend vry der volken recht, dit is tirannenw'erk!
Neen! ’t brandend Afrika, wat monsters ’t inim.er voedde, Bragt nooit gedrochten voort, aan n gelyk in woede.nbsp;Gedrochten, die, als gj', uit eene ontzinde wraak.nbsp;Hun eigen bloed, ó fchrik! verzwelgen met vermaak!nbsp;Maar, wat moord ge Idacé , die niets u heeft misdreven?nbsp;Straf my, omdat ik haar het daglicht heb gegeven...nbsp;Pan, neen! ’t is niet genoeg; laaf met ons aller bloed,nbsp;Ja met het bloed uws volks, den dorst van uw gemoed!nbsp;Maak by het nageflacht, zo ’t immer word vernomennbsp;Dat gy van uit het fiyk ten zetel zyt gekomen,
U tevens ook berucht, dat gy natuur verfmoord,
Uw’
-ocr page 83-15
Uw’ eigen zoon ontzield, en de onfchuld hebt vermoord l
A GATHOKLES.
Het gaat te verr’! Myn wacht!
ID A c £, tegen de foldaten ^nvliegende.
Gehoorzaamt niet,barbarenl
AG ATHOKLES.
Soldaten! grypt hem aan!
Zy maken eenige beweging.
ELPENOR.
Vorst! iaatuw’toorn’bedaren: Verfchoon de waanhoop van een’ vader, die zyn kindnbsp;Den grafkuil nadrcu ziet; wees door geen drift verblind tnbsp;Hoor, met een’ kalmer geest, uw hart, de reden fpreken;nbsp;Als gy bezadigd zyt, kunt gy naar eisch u w'rekeii.
A G A T tl o K L E s, de wachten een' wenh te hebben gegeven , om te rug te treden.
Uw raad vermeestert my.
Tegen Idafan.
Dank hém, dat gy noch leeft; De dood trof fteeds den geen, die my beleedigd heeft.nbsp;IDASAN.
Als gy het leven fchenkt, moet ik die gift vervloeken! ' Denk niet dat ik , barbaar! u daarom aan zal zoeken:nbsp;Waar toeft de blyde dood, die al m)n’ ramp bepaalt?nbsp;Maar gy, myn dierbaar kind! dat gy ten grave daalt,nbsp;ïu d’ opgang uwer jeugd, cn uw befchermer ’t levennbsp;Onfchuidig derven moet, dit moord my, vddr wy fneven lnbsp;Dit baart my duizendmaal de foltcrendfte dood!
©E
-ocr page 84-76
DE PRIESTERES.
Naarmate van den ftr3’d, is ook de zege groot:
Wy zullen eeuwige eer, de moorder fchand’ behalen: Zó mag altoos de deugd in ’t helder daglicht pralen,nbsp;Terwyl de boosheid kruipt in fchaduw’ van de nacht!nbsp;IDA CÉ.
'k Voel, op uw fiere taal, dat ik al ’t wee verlicht 1 A G A T H o K E E S.
Hoe 1’kzieme, in myn verlies,noch tergen door die wreedcn! Hoe! zy , die reeds den boord van ’t open graf betreden,nbsp;Verfcheurcn noch dit hart, dat zo veel wanhoop voed !..nbsp;^en breng’ hen uit myn oog!
JDe gevangenen worden door een gedeelte
der wachten heengeleid,
AGATHOKLES, ELPENOR, LYFWACHTEN. AGATHOKLES.
Myn felgefchokt gemoed Kan niem van ’t geen ik hoor dan nadrend onheil wanen.nbsp;Ach , vrind ! fints dertig jaar van zorg en fiaatsörkanen,nbsp;Schoon dag aan dag beproefd door nieuwöntftaan gevaar,nbsp;Verfcheen ’er nooit een dag, voor my zd wreed en naar Inbsp;Myn zoon had zwakheên ,ja;en weet,fchoonikhem minde,nbsp;Dat nooit myn vaderhart my daaromtrent verblindde;nbsp;Maar zyn onbuigbre moed bood my Heeds onderltand:
Hy onderfchrEiagde een’ troon, gevestigd door myn hand; Ja, ’Je Iiad, gelyk gy weet, by ’t Iclknmen myner jareii,nbsp;Dien roodbebloeden troon, die my thans last moet baren,nbsp;Alreê ten deel beftemd aan m}n’ rampzaalgen zoon:
Gy ziet met weilc een vrucht ik dit ontwerp bekroon’!
Ik open u myn hart; wü my uw hart ontfluiten; Schoon ik dc waarheid vrees, ’k hoor gaarne waarheid uiten;nbsp;Betv.’istten muie zoons elkaêr, uit woeste min.
Dat voorwerp vol gevaar, die jeugdige flavin ?
ELP ENOR.
Men wil, dat beider hart voor haar in liefde blaakte. Dat door dien liefdegloed hun woede in vlam geraakte:nbsp;Dit heeft de dood gebaard van uw’ beweenden zoon jnbsp;Want Polikrates, die, in fpyt van UW geboón,
De hand aan Idacé vermetel heeft geflagen,
Dorst met het moordgeweer zyn’ broeders borst belagen: Argides moedig hart verzaakte d’oorfprong nietnbsp;Van ’t zuiver heldenbloed, dat hem door de adren vliet,nbsp;’k Geloof niet, dat die prins zyn’ roem ooit zal verdooven,nbsp;I^oor u j op drang des volks, de diadeem te ontrooven:nbsp;Hy toonde een’ vryën aart, fints ’t prilfte zyner jeugd,
En, met zyn’ levensbloei, groeit noch zyn zucht tot deugd, ’k Beklaag met u , dat hy, by zo veel deugdbetrachting,nbsp;Zyn’ moed gebezigd heeft tot deze broederilachting;nbsp;Doch Polikraat’ heeft hem onbillyk aangerand.
AGATHOKLeS.
zyn misdadig, beide; ik fneef door beider hand!
De één leed alreê de dood, en de andere is haar waardig.
Des
-ocr page 86-78
A G A T H O K L E S,
Des moorders gantsch gedrag belgtmyne ziel rechtvaardigs ’t Was fleeds zynzuchtvoor’tvolk:,diemyoinrusienk.on;nbsp;Zyn misdaad was vooral, dat hy elks liefde won ;
Hy krenkte mynen roem, hoe meer hy roem vergaêrde; De zege had vergeefs, in ’t Westlyk deel der aarde,nbsp;Met heldenëerlauwrier my honderdwerf gekroond:
Elk fchuwde me in dit oord, door nare zorg bewoond.,. Men fchuwt my voor altoos. Ach ! zy, die my beu} den,nbsp;Zyn naauwlyks noch voldaan door ’t geen my ’t lot doetnbsp;lyden;
Men haat my; en zie daar den gifpyl van de fmart. Waardoor ik word gekweld in dit vertcerend hart 1nbsp;Na eenige overdenking.
Argides is nochtans myn zoon !
ELPENOR.
Eu was rechtvaardig
Altoos dien tedren naam, ja zelfs de rykskroon wmardig; Tot veinzen niet in ftaat, noch ook tot vleijerj ;
Noch dat hy finaad verdiene , of immer fmaadheid ly’; Vol deugd en vol gevoel...
AGATHOKLES.
Elpenor! kunt gy ’t wanen? Wie.i’ hy gevoelig ! hy! Bezweek hy voor myn tranen?nbsp;Wat wroeging toonde hy om zyn ftrafwaardig feit ?nbsp;Zocht hy ’t verzagten wel van myn verbolgenheid?nbsp;Dorst niet die onverlaat zyn’ vaders fmart braveren ?nbsp;elpenor.
Hy is te fier van aart, en kan zich niet verneêren.
AGA't'
-ocr page 87-AG ATH OK LES.
’k Toon dat ik ftraffcn kan, naar my de pÜgt gebied.
ELPENOR.
Maar vreest geals gy hem draft, der góden gramfchap niet? ''^reest gy» wanneer uw wraak die andere offers flachte.nbsp;En dus uw hart de dem van uw belang verachte»
Vreest gy niet dat Karthaag’, om dezen hoon verwoed^ Vergoeding eisfehen zal voor dit vergoten bloed?
De nutte vrede...
A G A TII o IC L E S.
Ik wensch haar vruchten aan te kwecken j Doch, als het wezen moet, kan ik haar ook verbreken:nbsp;De vrees was nooit myn deel ;’k heb dit genoeg getoondjnbsp;En vorst noch onderdaan heeft me ongedraft gehoond.nbsp;Laat vryhettrotschKarthaag’ onsmetzynmagtbefpringen,nbsp;Wy hebben ’t ééns getemd, vvy zullen ’t weêr bedwingen!...nbsp;Een wreeder fchrikgevoel is in myn ziel geprent!nbsp;ELPENOR.
Bereid uzelv’, myn vorst! geen aklig levensënd’.
Natuur fprak in uw hart; haar dem is altyd teder.
AGATHOKLES.
De wraakftem van het recht verheft nu ook zich weder: Myn troon eischt me alles af... ö Wreedbebloede troon!nbsp;Hoe blinkend , maar hoe duur is my uw doodlyk fchoon 5nbsp;ö Glans der heerlykheid, te decht gekend voordozen !nbsp;Hoe lang zal myn gezigt door u begoogcheld wezen ?nbsp;ELPENOR.
Wat wil de ontroering, vorst! waarin gy u bevind.?
8o
Wat lot bereid ge uw’ zoon?
AGATHOKLES.
Laat me ademhalen, vrind! Elpenor vertrekt.
ZESDE TOONEEL.
AGATHOKLES; LYFWACHTEN, in 't verjihiet.
AGATHOKLES,
Myn ziel vlot in een zee van driften, fel verbolgen: Wien zal ik, in decz’ kryg van wreede togten, volgen ?nbsp;Hiér fpreekt de ftera van ’t bloed ; drfdr fpreekt de fteni vannbsp;’t recht;
’k Voel dat de wraak natuur in ’t grimmig hart bevecht; Doch ik blyf vader... Ja! maar vorst en rechter tevens 1nbsp;Argides!.. hy genaakt aan ’t iiiterfie uur z\ns levens;nbsp;Hyzelf, hy dringt my aan dat ik in woede blaak’,
En myn vermoorde zoon fchreeuwt uitzj n graf om wraak. Wat fmart! wat tederheid! wat gramfehap! wat vervoering !nbsp;Myn felgefchokte ziel verzinkt in hare ontroering !.. .nbsp;Jly werpt zich, magtloos, in een' armfloelnbsp;neder; doch, na een wyl zwygens, rystnbsp;hy weder op.
Het I.s gedaan 1 rntm moed wint deez’ geduchteii ftryd; Dit bloedig oügenblik is aan de dood gewyd Inbsp;Detrotfe Argides fneev’!.,. Neen, neen, verbolgen vader!
V nbsp;nbsp;nbsp;Her-
-ocr page 89-8i
Herroep dat gruwzaam woord: helaas! beraad u nader! Spaar, fpaar uw ovrig bloed !.. Maar, die verwoede zoonnbsp;Kan my naar ’t leven Haan, ter rooving van myn kroon !nbsp;I^ochrans, al bleek dit my, en hy daarom moest fneven ,nbsp;Wat heeft my Idafan en zyne telg misdreven?...
’t Zyn offers, aan de fchim van Polikraat’ geflacht: Door die rampzaalgen is zyn onheil voortgebragt:
Die wreeden ! waren zy nooit aan dit llrand verfchenen , Ik zou myn’ dierbren zoon niet in dit uur beweenen!nbsp;Ik zou niet kinderloos niy krommen naar het graf!..
Na eenig gepeins.
Argides! noch voor ’t laatst hangt alles van u af:
Zo gy hardnekkig blyft, hebt gy myn wraak te vreezen; Val aan myn vdeten neêr, en ik zal vader wezen!
Hy vertrekt, gevolgd van zyne wachten.
Einde des vierden bedryfs.
V Y F-
-ocr page 90-82 A G A T H o K L E S,
Het tooneel is gelyk in het derde bedryj,
. IDAS AN, DE PRIESTERES, O/- voor-• grond, by den tempel; soldaten, in *t verfchiet.
PE PRIESTERES.
De vreesfelyke ftorm is in het eind’ bedaard;
Gy ziet dat ’s hemels wenk hier geen ontzag meer baart: De boosheid gaat haar’ weg, braveert der góden donder,nbsp;¦ En lagcht, vol ydlen w’aan, om blikfemtuig, of wonder,nbsp;ö Zielverbazend lot, dat grillig ommewend!..
Wy, in dit moordverblyf elkander nooit bekend,
Wy moesten, van één hand , één zelfde boei verwerven. En zagen Hechts elkaêr, om met elkaêr te fterven!nbsp;Rampzalig vader 1 ach! hier zelfs , alwaar voorheennbsp;Het gunstig godendom in dit gellicht verfcheen,
Hier, byna aan den voet van hun vergruisde altaren, Verwachten wy den vorst, om ’t vonnis te openbaren.nbsp;Agathokles begeert dat al zyn hooffehe ftoetnbsp;Den dag verëeren zal, waarop zyn wraakzucht woed:
’t Ts
-ocr page 91-t R E U R S P E L.
’t Is hem een heerJjk feest’;en ’s dsvinglands trenrlg barte Wacht van dees gróotfche praal meer wraak voor zyn fmarte;nbsp;Hy waant, dat hy hierdoor ’t verbaasde volk te méérnbsp;Den eerbied voor het bloed van zyn tirannen leer’ ;
’t Buigt alles zich gedwee, als hy zyn’ wil doet weten, En ’t fchouwfpel van deez’ moord word, fchaamtloos, rechtnbsp;IDAS AN.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;C geheten!
Geloot my, priesteres! die heete grimmigheid Word,, eens in bloed gekoeld, tot u niet uitgebreid;
*£r is, vertrouw het vry , in alle omftandigheden, Altoos een heilig perk, dat niet word overtreden:
Een dwingland vreest het volk; en ’t Sirakiifcr, fchooii Te veel van deugd ontaart, eert noch in ti zyn goón,nbsp;Daarby, gy zyt geenszins aan myne telg verbonden;nbsp;Genoeg, dat ik met haar ten grave word’ gezonden:nbsp;Dit is alléén myn bede ; en ’t Baal, dat my doorftoot,nbsp;Vervroegt Hechts, nu ik llervc, één oogenblik myn dood.nbsp;’k Verlaat n, fel ontroerd; gy ziet myn tranenllroomen.nbsp;Ach Ifchoon ’t noch wanklend volk ons niet te hulp zal ko-’t Wreke éénmaal Idacé, Argides , Idafan, Cmen,nbsp;En uw verfmadc goón, op ’t hoofd van zyn’ tiran!nbsp;t Recht dat ik hem vervloeke, is’t laatllemy net rechten Inbsp;de priesteres.
Men duld het niet: dees drom verfpiedendeoorlogsknechtcil
quot;Verhaalt licht dit gefprek aan onzen dwingeland. IDASAN.
^ ^eet het: dit gebruik grypt aan de hoven ftand. Maar ’k zie, 6 groote goón! alreê die twee gevangen’ 1nbsp;F 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;T W E E-
I
-ocr page 92-lt;4 A G A T H O K L E S, TWEEDE TOONEEL.
ARGIDES, IDASAN, IDACÉ, DE PRIESTERES} EGESTES, SOLDATEN, in ’t verfchiet.
ARGIDES, tegen Idafan.
Ik kom, dewyl men ’t gunt, van u genade erlangen.
IDASAN.
Hoe, prins! wat wil die taal?
ARGIDES.
’k Heb een’ barbaar gedraft, De eer van uw kroost befchermd,uw dochter wraakverfchaftjnbsp;’k Deed méér:ik minde haar, en ,tot haar heil gedreven,nbsp;Begeerde ik dat zy my voor eeuwig zou begeven:nbsp;Welaan! ik vraag u thans het loon der eedle deugd,nbsp;Waarvoor ik heb geftreên, waarvoor ik fterf met vreugd.nbsp;Ik fmoorde myce liefde; en, ach! ’t geen ik moest vreezen,nbsp;Myn ramp van prins te zyii verbood me uw zoon te wezen.nbsp;Maar ik begeer deez’ naara, en hy verheerlykt my:
’k Wensch dat hy in myn graf my noch tot luister zy....
Tegen Idacé.
Beminnen wy elkaêr tot wy het leven derven;
Laat myne hand uw hand noch drukken in myn derven! Myn oog zy aan uw oog zieltogend noch gehecht!
De
-ocr page 93-De alvoênde graangodin getuige dezen echt,
En ntoog’ de huwlyksgod ons fterfüur heil bereiden! Tegen de priesteres.
Phtlleelc, ö priesteres! de trouwtoorts voor ons beiden! Tegen Uafan.
*ïyn vader! ach! omhels me, eer wy ten grave gaan!.. -Jy, dierbare Idacé! neem vry myne eedcn aan:nbsp;iy Z}’!! zo rein als gy. Uw ziel, als zy verfchynenbsp;3y onzer zielen bron, heréén’ zich met de myne'.
’t Rechtvaardig nageflacht beware, eeuw uit, eeuw in, De nagedachtenis der onbevlektfte min!
IDACÉ, tegen haar' vader.
Argides doet myn ziel zyn edel denkbeeld kweeken ; Zyn moed verheft myn’ geest, en weet me in moedreont-De naam van zyne gade is zeker veel tefchoon, Cftcken.nbsp;Dan dat gy weigren zoud,dat hy me in ’t graf bekroon’!nbsp;Argides! neen, met u is ’t my niet wreed te fneven ;nbsp;Het leven fnelt voorby; de roem blyft eeuwig leven !
IDASAN.
¦Ach, prins!.. Ach, dierbaar kind!
DE priesteres.
ó Ongelukkig paar! ^ord reeds ’t verblyf der goón , dat gy verdient, gewaar;nbsp;2y zien een grootsch tooneel, het welk men moet benyden:nbsp;De deugd, die ’t boos gewield kloekmoedig durft beftryden.
IDAgt;
-ocr page 94-86.
AGATHOKLES,
I ü A s A N.
Myn dochter! eedle .prins! jn wat verfchriklyk' uur,
In wat afgryslyk oord meld gy me uw liefdevuur!
Wel 1 ik verééiiig u!.. Goon , die ik durf bezweeren j Goön der clendigen ! quot;wilt deze trouw verderen,
En dat uw wrekende arm den dwingland nederveli’, Gclyk gy ’t reuzenrot neêrblikfemde in de hel!
Dat ’s Etnaas ingewand in feller vuur ontgloeije,
Den moordenaar verzw'elge , en levend’ hem verfchroeije 1 Ja, zyn gerechte ftraf, die nooit verpozen moet’,nbsp;Strekke eindeloos ter wraak van ons onfchuldig bloed 1nbsp;En laat Sicilië verzinken in de ftroomen,
Zo ’s lands geweldenaar den blikfem mpgt ontkomen!
Zie hier, ö minnend paar! den wensch, dien ik u bied’; Dit is myn laatlle wensch j dit is uw bruiloftslied 1
IDACÉ.
Wreed lot!.. helaas! hoe naar veréént het onze handen, Daar ’t yzren kluisters geeft, voor zagte huwlyksbanden !...nbsp;Maar, ö myn bruidegom! myn dierbre vader! gy,
Die beiden zyt gedoemd te fierven nevens my !
Geen fchandlyk beulcnzwaard moet ooit ons bloedvergieten; Doen wy 5 zo ’t firoomen moet, met eigen vuist dit vlieten;nbsp;Het fiaal, my toevertrouwd tot hoeding myner eer,nbsp;Veil’ ftraks ons,onverhoeds, voor’s moordersoogenneer!nbsp;Ikzelf zal de eerlle zyn, en u den weg bereiden:
’k Reik, ftervende, u den dolk... en gy, gy volgt my beiden! Een waarlyk groot gemoed hangt van zichzelven a£
AR-
-ocr page 95-ARGIDES.
Wat fierheid!..Maar, offehoon op d’oever van het graf. Heeft echter dl!e hoop in3'n’ boezem niet begeven;
’k V'ertrouwdieburgrennochjdie, fchoonte rug gedreven Door ’s krygsvolks overmagt, iny altyd zyn gezind,nbsp;Wier hart niyn’ vader doemt, en my te méér bemint.nbsp;Hun ftem, waarde Idacé! komt mooglyk ons te ftade:
De kreet des gantfehen volks eischt licht voor ons genade! ID AS AN.
Bedrieg u niet, myn zoon! het volk, dat fpoedig beeft. Aanbid doorgaans dien geen, die ’t grootst vermogen heeft.nbsp;DE PRIESTERES.
Ons doodlyk uur is daar: Agathokles treed nader:
De dood is gruwzaam, ja, maar ’s d winglands oog te gader!
de vorigen, agathokles, elpenor.,
. hovelingen, lyfwachten, en eenig; VOLK.
-^S^tho'kles zet zich op den zetel; de gróoten bekleeden de vleugels van denzelven; het volknbsp;fchaart zich ter wederzyden des tooneels;nbsp;de Wachten en foldaten omringen den troon.
agathokles, tegen de gevangenen.
Vermeetlen, die my hoonde, in uw’ ontzinden waan!
F 4 nbsp;nbsp;nbsp;Beeft».
-ocr page 96-Beeft! gy zult na dit uur geen misdaad meer begaan: Het Brafzwaard is ontbloot; het heeft alleen te treffen...nbsp;En eqhter kunt ge u noch aan myne wraak ontheffen !nbsp;Myn goedheid fielt daartoe het laatfle middel vddr;
’k Vergeet, dat ik door u een’ dierbren zoon verloor: Ja, trotfe Argidesl ja: gy, die hem neêr dorst vellen!nbsp;Uw koiiiag wil uw lot in uw vermogen Hellen;
Gy had de dood verdiend; maar myn vertederd hart Zoekt thans geen nieuwe bron van eindelooze fmart:
’k Wensch u te fparen, wreede! offehoon gy my niet fpaarde. Helaas! al fchonk het lot my ’t rjksgebiei der aarde.
En ik van allen troost, van toevlugt ben ontbloot.
Als alles my verlaat, flreelt my niets dan de dood.
Doch, daar myn deerenis met uw gedreigde leveil Der góden deernis volgt, en u genaê wil geven,
Moet ge, als de fchuldige, die voor hunn’ zetel knielt, Mc ook hulde doen in ’t Bof, en, door berouw bezield,nbsp;Bekennende uwe fcbuld, my om ontferming fmeeken:nbsp;Door dit ontzag alléén ziet gy myn’ toorn’ bezweken,nbsp;En enkel tot dien prys fpaar ik uw aller bloed.
ID A SAN, nbsp;nbsp;nbsp;^rgides, met veront
waardiging.
Sterf liever duizend doón, eer gy die laagheid doet! ARGIDES, tegen den koning.
Dy, die geen kwaad beBond, zou die zich fchuldig noemen ? Door die bekendtenis zou ik myzelven doemen;
Wacht niet dat myne ziel die fnoodheid ooit bega;
Die
-ocr page 97-89
TREURSPEL,
Die niet misdadig is, behoeft ook geen genaê.
Noch eens, zo Polikraat’ moest fneveii door myn handen, Hyzelf was de oorzaak , vorst! wylhy myaan dorst randen;nbsp;Ach! ’t is my fmart genoeg, dat ik, by ’s broeders dood,nbsp;Het fchuldloos werktuig was, hetwelk zyn bloed vergoot lnbsp;Celoof, dit ongeluk grieft my noch in myn fterven!
AGATHOKLES.
Barbaar! gy wilt de gunst eens vaders niet verwerven ?
A R G ID E S.
Myn vorst! myn vader! ach ! betoon uw goedheid my, Maar dat ze nooit tot fchand’ der vleklooste onfchuld zy Inbsp;Indien ik my verlaagde, ik zou uw bloed ontëeren;nbsp;Uw glorizuchtig hart kan ’t niet van my begeeren.nbsp;Genoeg dat uwe hand ons onrechtvaardig ftraff’:
De eer zal ons, voor het minst, verzeilen tot in ’t graf.
AGATHOKLES, Op een' grammen toon.
Wel! gy befpot myn’ wil, veracht myn mededoogea, Gy doet uw’ vorst geen hulde, en hoont hem voor ’s volksnbsp;oogen !
Uw fchandlyk voorbeeld, fnoode! ont/leekthet oprnervuur, En fchokt gantsch Sirakufe in dit noodlottig uur!
Maar flreel u met geen hoop; de muiters zullen beven; Uy zult zelfs voor ’t gezigt van uwe vrinden fneven!nbsp;Ja! ’t is gedaan: gyzelf, gy vormt my tot tiran;
Toon dat ik ook, als gy, natuur verfmooren kan! ’
50
AGATHOKLES,
I D A C1 .
Ach , vorst! dit is voor ’t laatst dat ik myn beo Iaat hooren; Spaar uw’ geliefden zoon... Ik kan ’t geheim niet fmooren ..nbsp;Grief niet tweemaal dit hart, wanneer gy hem doorlloot:nbsp;Hy is myn minnaar, vorst!.. hy is myn echtgenoot inbsp;AGATHOKLES, met verbittering.
Wat hoor ik! uw gemaal!.. by dus zyn’ pligt gefchonden!
IDASAN.
!Myn vaderlyke hand heeft hen aanédn verbonden:
Hy is uw zoon niet meer; ik nam hem aan tot zoon; Haar hand vereert hem méér dan’ t fchittrend goud der kroon.nbsp;Myn bloed kan aan uw bloed geenszins tot fchande wezen :
Herdenk, by ’t geen ik ben, het geen gy waart voordezeii;
En een gering foldaat, getrouw aan pligt en eer,
Geld zeker noch, voor ’t minst, een’ trouvtdooz’ opperheer!
AGATHOKLES.
Rampzaalge! laat de dood uw fchaamtloos hoonen ftaken, ’k Blusch in uw aller bloed het vuur, dat my doet blaken 1...»nbsp;Egestes! wreek uw’ vorst, en lever, onvervaard.
Die fnooden alle drie aan myner beulen zwaard!
Het vonnis is geveld, en niets moet dit weêrftreven. ' Egestes /laat befluiteloos.
DE priesteres.
A:b! vel myn vonnis mede, en laat my met hen fneveii l AGATHOKLES, tegen Egestes.
Wat mart gy met myn’ last ? volbreng uw’ pligt!
IDA-
-ocr page 99-treurspel,
IDAS AN, insgeiyks.
9I;
Weliian!
Ontziel dien jongen held, doe uwen vrind vergaan? Slacht myn onfchuldig kind, en dien een’moorders woede}
EGESTES, zich by hem voegende,
Neen! liever fterf ik zelf!
E L E E N o R , tegen den koning.
Ziedaar ’tgeen ik vermoedde: Elk gruwt gewis, 6 vorst 1 van ’t oefnen uwer wraak.
AGATiiOKLES, door woede vervoerd. Trouwiooze Egestes! ga!' dat hen uw zorg bewaak’!,,nbsp;Soldaten ! fiort zyn bloed ! •.
Men hoort een luidruchtig gefchreeuw ¦: achter het tooneel.
Wat hoor ik, groote góden l
PE VORIGEN, eene groote menigte van VOLK.
Ml het volk voegt zich hy elkander: een deel gewapende Sirakufers vliegt naar den zetel, en Valt op de foldaten en wachten aan , terwylnbsp;een ander gedeelte zich by den tempel begeeft, en de gevangenen ontboeit.
HET VOLK.
Argides leve!
IDA-!
-ocr page 100-92
IDACÉ. ó Goón !..
• nbsp;nbsp;nbsp;IDASAN.
Zy fpreken zelf!
De foldaten en wachten nemen, na een' korten tegenjland, de vlugt ; de hovelingen deinzennbsp;achterwaart', en eenige Sirakufers vallen opnbsp;den koning aan, die zich verweert,
AGATHOKLES.
Hoe, fnooden!,..
^ nbsp;nbsp;nbsp;ARGIDES, verwarring.
Myn vader in gevaar! en ik ben wapenloos!
IDACÉ, den dolk uitrukkende, en hem dien toereiketide.
Aanvaard dit ftaal!
* '
ARGlDES, terwyl hy naar zyn' vader vliegt en de aanvallers te rug dryft.
Laat af! of moord eerst my! AGATHOKLES, hevig aangedaan.
Ik bloos !..
ARGlDES, hem den dolk aanbiedende.
Ik heb uw bloed gefpaard: vergiet het myne!
AGATHOKLES, Van den troon aftredende.
ö Smarte!
treurspel.
Myn zoon! dat uw Terwyt myn tranen thans niet tarte!
’k Verhefte reeds den voet, om. u op ’t hart te treên; En gy doorboort het myn’!.. maar door uw liefde alléén lnbsp;Als ik natuur verzaak, ftrekt gy natuur'ten wonder!..nbsp;Goamp;a I treft myn fchuldig hoofd met uw’ gerechten donder!nbsp;’k Verbeurde lang de kroon, die gy me erlangen deed;nbsp;Ach! gy hebt uwe gunst my onverdiend hefteed!nbsp;IDASAN,
In ’t eind’ Iaat ge u,barbaar! door wroeging overheeren! Gy legt uw wreedheid af, nu gy die ziet braveren!
Wat is der vorsten magt, als ’t volk geen eerbied toont ? Een zielloos reuzenbeeld , het welk men ftrafloos hoont 1nbsp;Doch ik befpot u niet; dit voegt ontboeide {laven;
’k Bewonderde voorheen uwe ongemeene gaven ,
Dien moed ,dat wys beleidwaardoor gy wierdberoemd. En ik heb niets in u dan ’s lands tiran gedoemd.
Ik geef nochraaals myn lot, myn leven in uw handen.
IDACÉ.
6 Koning! zou de wraak noch in uw’ boezem branden? Gelukkig, dat uw zoon haar thans niet meê verduur’
Wat infpraak hoort uw hart, in dit beflisfcheud uur?
AGATHOKLes, o/gt; verheven toon.
De billykheid.... zy zelf zal ’t vonnis hier doen hooreil; Hy klimt weder op den troon; de grooten zettennbsp;zich neder.
Ja, ik verklaar haar’ wil: leent my aandachtige ooren.
Gy
-ocr page 102-94
A G A TH O K L E S,
Cy ziet my op den troon; en hy beloonde my Voor dertig jaren zorg, aan ’t roer der heerfchappy.
’k Ontken niet,dat tnyn hart een brandende eerzucht voedde) En heb ik aan dit ftrand, in ’t felst’ der oorlogswoede,nbsp;Op rnynen duistren naam een’ glans van roem verfpreid lt;nbsp;Die glori is de vrucht van myne eerzuchtigheid:
Al waar’ ze ook een gebrek, zy moet een’ held bekoren.
’k Wierd, in uw’ vryën Haat, in lagen kring geboren ) ’k Leefde onbekend , in ’t ftof, en was myzelv’ alléénnbsp;Dat grootsch beleid verpligt, dat me op den troon deed treen 5nbsp;’k Behoefde geen geboorte, om my te zien verheven:nbsp;Mvn bloed kon mynen rang een’ nieuwen luister geven 5nbsp;De klei, die door myn hand weleer bearbeid wierd,nbsp;Verwekte ’t blinkend goud, dat myne kruin verficrt.nbsp;Doch eindclyk verzaad van glori en vermogen, (^oooen •nbsp;Kwam de ongenoegzaamheid der grootheid my voor denbsp;Dc hemel, ’k zie het klaar, prent in het diepst van ’t hartnbsp;Een hoimelyk gevoel, dat roem- en Baatzucht tart;
’k Ontwaar dit; en myn ziel, noch fier genoeg, kan heden Den ydlcn glans verfmaên, door ’t menschdom aangebeden :nbsp;Het baart my geen verfchil, na wyslyk zelf beraad.
Te fier ven op den troon, of in een’ duistren ftaat... Wat zeg ik! r.a al ’t wee, my dezen dag befchoren.nbsp;Na ik myn’ éénen zoon te deerlyk heb verloren,
En ik myn ovrig kroost byna had omgebragt.
Walg ik van ’t giftig zoet der bloedige oppermagt.
Te veel door tedre zucht tot Polikraat’ bewogen, Voedde ik in mv de hoop, dat hy myn fyksvermogennbsp;\nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zou
-ocr page 103-Zou fchrairen, by ’t gewigt van myncn ouderdom;
’k Dacht dat by waardig was, dat hy d'cn troon beklom;
’k Bedroog my; en, helaas ! men ziet te menigvuldig Een’ vader, of een’ vorst, aan zulk een dwaling fchuldig!nbsp;Men kenn’ haar niet alleen, ze eischt dat'men rouwbetoon’..,^nbsp;Vergeet haar in myn’ arm , ó myn geliefde zoon 1...
Hy reikt Hrgides i.yne armen toe , en plaatst ' hem nevens zich op den zetel.
è Volk! zie hier den vorst, dien gy voortüan moet eeren : ’k Vergoed al ’t geen gy leed , nu ik hem laat regceren;nbsp;’k Vergeet de woeste drift, waardoor gy wierd verleid;nbsp;Egestes! ik dank zelfs uwe ongehoorzaamheid.
Maar ’k geef niet flechts, ó volk .•¦u dezen vorst tot vader; ’k Schenk, in zyne eedle gade , een moeder u te gadcr ..nbsp;Ja, dierbre zoon! ik weet, hoe ge, op deez’ naren dag*nbsp;De liefde zwichten deed voor ’t Ifrenge deugdgezag:
Gy waart en Idacé en myne rykskroon waardig...
Geniet zo beiden, prins 1 mt'ii hand fcheiikt ze u rechtvaardig*
Hy treed van den troon.
^3’ 5 Ceres outerfchaar’! fteek uwe toortfeii aan,
Om by dit zegefeest met glans ten reij’ te gaan;
Bouw uwe altaren op, en vier uw plegtigheden,
Die deeds, naar myn begrip, myn hoog gezag beftreden j Dat uwe nutte leer’ dees volken onderricht’,
Al ’tg een zy aan hun goón cn vorsten zyn verpligtl Tegen Idafan.
96 AGATHOKLES,
Zie éénmaal uit myn bloed uw’ lïani weêr voortgefproten! Wees vader van myn’ zoon,en fchenk me uw vrindfchapnbsp;Vergeef uw ongelyk den trotfen opperheer! C^eer:nbsp;Verfchoon het om dien rang, waarvan hy word ontheven!nbsp;De koning is niet meer: de mensch begint te leven.
UE PRIESTERES,
EGESTES.
Welk een keer!
IDASAN.
Kan ’t zynl
IDACÉ.
ARGIDES.
Myn vader! gy verbaast me! en licht zal myn gedrag.
Op dezen blyden Hond, u ddk verbazen kunnen ;
Gy w'llt myn hoofd de praal der diadeem vergunnen,
Een loon, dat uwen moed met recht gefchonken wierd,
. En ’t welk uw dappere arm met lauwren heeft verflerd:
’k Verftout my, dat myn hand dit edel goed aanvaarde, Wyl ik het, voor uw oog, belleden zal naar waarde...
Welëer kwam Plato hier: hy wees der vorsten pligt;
’k Toon my zyii leereling, daar ik zyiT raad verricht: Een wysgeer onderwees me; u tracht ik naar te ftVeven,nbsp;En op uw voorbeeld, vorst! wil ik als burger leven;nbsp;Ja, uw verheven ziel is boven ryk en troon;
Gy
-ocr page 105-T R E U R SPEL.
Gy werpt de kroon in ’t ftof, en ik, ik vrees die kroon,: Wee ieder fterfeliug, die ooit zou durven wagen , jnbsp;Dien onverdraagbren last, dien gy verwerpt, te dragen lnbsp;ó Volk! één cogenblik toon ik me uw’ opperheer:
Ik voer’tgezag... uw vorstfchenkt u de vryheid weêrl
Hy klimt van den zetel.
HET VOLK, tnet algemeenen uitroep..
Welk een geluk!
IDASAN.
Wat deugd!
ID ACÉ.
E L P E N o R , tegen .^^rgides.
Doorluchtig burger! ach! zie ieders eerbied vaardig;
Ku ge op den troon des ryks ons niet beheerfchen zult, Heersch dan in aller hart, dat u als kouing huid!
lEASAN.
k Zal nu voortaan niet meer als balling omraczwerven J Myn vaderland is vry: ik wensch ’er in te fterven!
agathokles.
Myn zoon! uw deugd verrukt me; ik roem dit wys gedrag j Gy kiest de ftille rust, voor ’t lastig ryksgezag.
ARGIDES, tegen het volk.
Dewyl Agathokles my recht heeft doen weêrvaren, Deed ik u allen recht.... Daar ons de goón bewaren,
G nbsp;nbsp;nbsp;Zy
-ocr page 106- -ocr page 107-By den boekhnnd. Uylenbroek, te Amfteldam, is gedrukt :
H. Asfchenbergli, De Deugd^aame Zoon, tooneclfpel ƒ — ï 5 J* A. Cocker, De Dood van Seneca, trei;rfpe(nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
--De Zeldzaamc Bedelaar , tooneelfpel
H. F. ................,
A A. Gaignau de TArai, Elize, treurfpel
^ nbsp;nbsp;nbsp;«nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I-»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.-vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;li«’---
G. Witfen Geysbeek , De Ongeduldige blyfpel # — *
— nbsp;nbsp;nbsp;----- De Fianfchc helden, treurfpel.*; I
— ---Catherine , tooneellpel, . nbsp;nbsp;nbsp;0 —
•-------De Volksverdrukker,töneeifp.;» — •
G. J. Hamniius, Eulaüa Meinau, tooneelfpel . nbsp;nbsp;nbsp;. • — *
De Huwelyksgift, tooneelfpel
T tj ,•--'»ie IS zv y Dl
‘ nbsp;nbsp;nbsp;Delta en Adelaide, tooneelfpel
De Weldadige, tooneellpel • nbsp;nbsp;nbsp;_•
De Verftandige Echtgenooic,, tooneelfpel De Jonge Walburg, tooneelfpel. .
De Edelmoedige Zoon, tooneelfpel
---Zaïde, treurfpel . nbsp;nbsp;nbsp;.
J- Kasteleijii, De Marquis de Boiiïllé, beldenfpel 0 —• \
— nbsp;nbsp;nbsp;_ De Jufleriijke Kamerdienaar, blijfpel# — :
—- — Elfride , treurfpe), y;/. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» “* :
.1. K.... De Blanke en DeZwavte, tooneelfpel, pourtr, ^ _ t L. J. Lamaifon, Clementine en Desormes, tooneel, 0 — :nbsp;C. Loots, Armoede en Grootheid, tooneelfpelnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- — •
---De LyUroof, toon.
J- Liitkeinan, Codrus, treurfpel . nbsp;nbsp;nbsp;.
Canut, treurfpel
¦ nbsp;nbsp;nbsp;' I ¦ jje 4ieiUZiiau!c ucuciü**» )nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»• — lt;
A» L. Barbaz,Pliiloctetes,op het eiland Lemnos.treurfp. s — : -—-De Nieuwsgierige , blyfpel . nbsp;nbsp;nbsp;. s — :
——-Ericia, ofde VesiaaUche maagd, treurfpel j —
.......— Agaifaokles , treui'fpet _ nbsp;nbsp;nbsp;.
W. Bilderdijk, Edipus, treurfpel, eii brief .
¦ ----De dood van -Edipus, treurfpel
—. ... ¦— Deukalion eii Pyrrlia, tooneelUuk.
W. Binglty, Het zestienjarig Meisje, blyfpel . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt; — !
----De Belagclielyite Tooneclzucbt, blyfpel. ^ — :
I- de Clercq, H. Z. Meriones, tieuifpei. . nbsp;nbsp;nbsp;0 — :
— nbsp;nbsp;nbsp;- .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Eduaid en Eleonora, treurfpel 0 — t
- -----Saint Valori, tooneeifirel . lt;= — !
M. A. de Clercq, Montrofe en Amelia, tooneelfpel 0 — »
I nbsp;nbsp;nbsp;—- Vanglenne, tooneelfpel. . nbsp;nbsp;nbsp;0 — i
--- Afweczigheid, tooneelfpel. . nbsp;nbsp;nbsp;0 —
J. G, Doornik, De Graaf van Sternfeld, tooneelfpel s ~ !
--— Timoleon, treurfpel. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0 ^ i
Eyben , De Wisfcl, blyfpel
O r t; 'rT ~ nbsp;nbsp;nbsp;'luvvejyKsguc, luoiieciijjcr.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;w — .
G. E. Hoffii.'ini, Al Hond ’er de galg opl blyfpel *; — !
— nbsp;nbsp;nbsp;Montrofe en Amelia, tooneelfpel » —
— nbsp;nbsp;nbsp;___~~~ De indianen in Engeland, blyfpel o —
— ___ De Doortrapten, olyfpel . nbsp;nbsp;nbsp;. * —
'S zy? blyfpel nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0 —
6
6
3 8'nbsp;8nbsp;12
4
IS
6
10
5 snbsp;8nbsp;3
10
3
8
10
12
6 8
lo
19
la
12
12
15
16 6nbsp;3
12
8
8
8
8
6
8
lo
6
8
6
6
12
8
la
8
12
6
8
8
8
Maas, De AVn?)troi)wige, blyrpeJ. . nbsp;nbsp;nbsp;; ƒ —
¦J. ^ol!lsz, De Graaf vin VVaiwiK, treiirfpel . nbsp;nbsp;nbsp;^ _
— nbsp;nbsp;nbsp;- Bajazcth, trciirlpel . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:
--De Cicl, treinfpel nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_
— nbsp;nbsp;nbsp;------Atlialia, tteurfpel nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» — •
— nbsp;nbsp;nbsp;- Amelia, treurlpel nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» — :
-- Soliinan de tweede, blyfpel . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0
----Cora, treui'fpel, pl. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, _ 1
•— —'— Coralli, treurlpel, pl. . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, _ .
3H. Ogelwiglrt, Jun. Men doet wat men kan, blyfpel s —
——— —— - De Verbeterde Dwaas, blyipel * —
' ¦— —— Waldheitn, tooncell'pel . nbsp;nbsp;nbsp;# — ;
^ nbsp;nbsp;nbsp;- — De Vrindenraad , tooneellpel . , — ;
- -- - Loiiïfe en Volfnn, tooneellpel « — 1
-- —-- - Het Gefclieiik, blyfpel. nbsp;nbsp;nbsp;^ — t
--- - - De Pruik en de Oas, blyfpel. 0 —
Jocrisfe , blyfpel . nbsp;nbsp;nbsp;t — \
tooneellpel.
P. Pypers
, Merinvai _
De Graaf van Comminae, tooneelfpel
—--Laufus cn Lydia, tretirfpel, pl. , . nbsp;nbsp;nbsp;0 —
D. Rekker, Uenjowsky, tooneellpel, met miizyk. 0 — ——— en J. v. d. Stam, De Temperamenten ,blyfp. «! —
—-—-- De Geleerde Vrouw, blyfp. « —
-----Dc Gelukkige Inval, blyfp. 0 —
____^— Vaderlyke Liefde, toon 0 —
B.RiilofFs, Willem'Teil, trcitrfpel, jpowrf. . nbsp;nbsp;nbsp;0—•
__Fredrik van der Trcnck , tooneelfpel . nbsp;nbsp;nbsp;0 —
J. Starrenlnirg, Apollo in Dordr. en De Zangberg, » — V. van Steenwyk, Leonidas, treinfpel .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ir —
¦p. J, Uylenbroek s Meropé , tretirfpel . pl. . nbsp;nbsp;nbsp;gt; —
______ De Verrronweliüg, klutbtig treinfp. « —
¦ nbsp;nbsp;nbsp;...... _____ De Ware Heldenmoed, tooneelfpel ü —
______Fenelon, treinfpel . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0 —
________Cecilia, looncelfpel nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;a —
____Ofler aan de Vrylieid, divertisf. 0 —
, nbsp;nbsp;nbsp;' -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-- Epicharis cn Nero, treurfpel. nbsp;nbsp;nbsp;0 —
D. A, V. d. Wart, Liefde en Groormoedigh. toon. 0 —
-----Cariïe, tooneelfpel . nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0 —
—---- DeWdldenklnde R.cprefentant,toon# —
'Westerman gt; Afkeer en Liefde, töoiicdl]iel.
---Wat doet het lot niet 1 blylpcl.
Uondtnfteiii, tooneelfpel.
De Schilder, tooneelfpel
¦61.
'L. w.--Louïze d’Arhic, treurfpel . nbsp;nbsp;nbsp;0 •
....--- Sebille van Anjou, treurfpel • k ¦
.--Gelonide, treurfpel • nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0 •
Kon datiir ad miil'as, amp;c, Estlier, treurfpel . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;0 •
Dc'Slac'ht-olFers van Kloosterdwang , tooneellpel • 0 • Het VTceskind , tooneelfpelnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ '
De Gedwongen Geldleening, tooneelfpel • nbsp;nbsp;nbsp;» '
‘De VobrinWtii‘S«eiierbêviillise vrouWjblylpelmet mozyk »
-ocr page 109- -ocr page 110- -ocr page 111- -ocr page 112-\.
':V
-ocr page 113-;V‘'