D E
SCHRANDERE
B L r S P E L. DOOR
De derde Drsk.
-w nbsp;nbsp;nbsp;-•
. '• i / ;,.
gt;* t Vi f^'v? i
t* AMSTELDAM.,
Ey David Ruaküs, Boekverkooper, I729«
Met Privilegie. BIBUOTH EEK DER RIJKSUNIVERSITEITnbsp;UTRECHT.
-ocr page 6- -ocr page 7-Aan de E. E. Héeren
GY, s’Oudens fteun, en ttoooft dér WeczeQj Handhavers van ons Schouwtooneel,
Zo u dit werk, in ’t minfte deel,
Behaagd, lo is ’t genoeg gepreezen.
’k Acht dan myn arbeid ruim betaald,
Zo *t by u gunllig werd onthaald.
Kan u myn Eetfteling behangen,
Zo zal myn liefde tot de kunft,
Om zich te wik’len in uw gunft,
In ’t tweede moog’lyk verder daagen 5 En tooneiï dat die laat begint,
Een blad der Lauwer noch bemind.
De Nyd zaT licht haar gal uitfchieten,
My heekelen ttiet tong en pen;
Maar als ik uw vetnoeging ken,
Zal my haar lafl’ren niet verdrieten,
Maar fteeds myn ouden yver voên,
Om aan uw Schouwburg dienft te doen.
W. VA'N DER HOEVEN.
CO-
-ocr page 8-VAN DE
•pvE Staten van Holland en Weflvriefland doen te weten ialzo Ons te kennen is gegeven hy de Regenten van het Wees-en Oudenbsp;Mannenhuys det Stad Amftetdain, en in die qualite^ten te famen Ey.nbsp;genaars, mitsgaders Regenten van denSchouwhurg aldaar , datzynbsp;Supplianten,eenigejaaien hadden gejoinlTeert van’t oatoy of Pii-vücgie by hen van Ons opdenay. Alay 1714. gcobtineerr,waar by Wynbsp;aan hun Supplianten goedgunftelyk hadden geaccoideett, en geoc-troyeert, cm, gedunrende den tyd van vyftien doen eerft achtereennbsp;volgende Jaaten,de Vfetken ,die ten dienftc vanhetYoneel reetsnbsp;waren gedrukt, en van tyd tot tyd nog vetdeiin het lichtgebragt,ennbsp;tenToneele gevoert zouden mogen weiden, alleen te mogen drukken, doen drukken, uytgeevenende veiUoopen, en bevonden dat denbsp;Jaaten,by ’t vootfz, oStoy of Privilegie genoemt, op den la. Maynbsp;J729. Ronden te expireeten. en dewyle zy Supplianten ten mceftennbsp;diende van den Schouburg, waarvan hunne tefpeöive Godshuvzennbsp;onderandete mede moeten worden gefuftenteert, de voorgenoêmdenbsp;Welken,zoo van Treutfpellen, lilyfpellen, Klugten, als anders die
leets gedrukt, en ten Toneele gevoett waren, of in toekomende’ gedrukt,en ten Toneelegevoertzonden mogen werden .geerncaileen geiyk voorheen , zouden blyven drukken , doen drukken uicgeven ennbsp;verkopen, ten einde dezelve Werken door hetnadrukken van anderenbsp;haat luiftei,zoin taal, alsin fpelkonft, niet mogten komen te vei-Jielen, en dewyle tulx haar Supplianten,na de expiratie van 't boven*nbsp;geracldeOfttoy, niet gepejmitteett was,zo keerden zy Suppliantennbsp;ïraar tot Ons,reverenielyk vetzoekende , dat Wy aan hni Suppliantennbsp;in kwaltteyien vooifz. gehefdente veileenen , prolongatie van hetnbsp;vootfz oaioy ofPnvilegie ,Dm de vooifz. Werken zo van Treur-
fpellen,Blyfpellen, Kluchten,alsanders,rests gemaakVentenTonee-
le gevoelt,of als nog m het ligt te brengen,en tenToneele te voeten dentyd van Vyftien verft komende,en achtereenvolgende laaten alleen temogen drukken cn Verkopen, ofte doen drukken en ver’ko .
pen , met veibod aan alleandeieop feekete hooge Peene bvQn-
daat regens te ftatueeren, ZOO IS'cdat wy,de Saake.cnde't voonil
verzoek overgemeikr hebbende ,endegeneegen weezendc terbeie vandeSupphanten uytOnzeregtewetenlclup.SouveraincM’agt endenbsp;Authotiteyt,ue!eJveSuppltantengecon(énteett,geaccotdeeit en ge-
octioyeeitheoben, confenteeren , accotdeeren en o6tioveeten hen bv deezen, dat iy, geduurende den tyd van Vyftien eerft Agtercen volnbsp;gende jaaren, de vonrfz. Weiken , zo van Treurfpellen,Blylpellennbsp;KlBchien, als anders, reeds gemaakt , en ten Tooneele gevoert, of als
twg
-ocr page 9-nog 'in het licht te brengen, en ten Tooneele te voeren, .in diervoegen , als zulx by de Supplianten is vetzogt, en. bier voeren uitgedrukt Haat, binnen den vootfz. Onzen Landen alleen zullen mogen drucken , doen diucken, uytgeven ende verkopen, verbiedende daatomme alle ende eenen ygclyken dezelve vv'eiken, in 't geheel, ofte ten deelc te Drucken, naar tenbsp;Drukken , te doen Naar drucken, te Vetliandelen , ofte tenbsp;Verkopen , ofte elders Naatgedtnkt, binnen den felven Onfen Landen tebtengen uyt te geven,of te Verhandelen en Veikopen.op Verbeurte van alle de nagedrukte,ingebragte,verhandelde ofte verkogtenbsp;Eyemplaren,ende een boere van drie duylend guldens daar en bovennbsp;te verbeuren , te applicceren een derde part voor den Officier, die denbsp;Calange doen zal, een derde part voor den Armen der plaatze daarnbsp;het Caffis vootVjülen zal,ende het lefteetende deidepattvoot deSop.nbsp;pliantei),enddwtfelkens zo meenigmaal, alsdezelvezulleu weiden agterhaalt, alles in dien vetflande, dat tr y de Supplianten metnbsp;dezen onzen oftrove alleen wiik nde gratificeren tot verboedingenbsp;van hunne (chade door het Nadii; kken van de vootfz. Werken , daatnbsp;door in geenigen deele verftaan , deninnehoudenvan dien te autori-ieerrn, ofte te Advoueren , ende veel min dezelve onder onze Pro-texie.endc befcheiminge, eenig meetd er Credit, aanzien ofte reputatie te geven, nemaai de Supplianten tii cas daar tune ictsouhehoor-lyksïoudeinfluëten, alle het zelve tor hunne Lafte zullen gehoudennbsp;v/eezen te vetantwootden, tot dien eynde wel ezpreffelyk begceten-de,dat by al dien zy dezen onzen OCftoye voor dezelve Werken zullennbsp;v/illen ftclien.daar van geen geabbrevieerde ofte gecontraheerdenbsp;mentie zullen mogen maken,iiemaat gehouden wezen het zelve Oc-tioy in 't geheel, en zondet eenige omiffie daarvoor te diuckeii ,of tenbsp;doen t).ueken, ende dat zy gehouden zullen zyn,een e.vemplaervannbsp;(levooilz werken , op Groot Papier, gebonden cii welgeconditio-neert, te brengen in deBibliotheek van onle Univerfiteyt le Leyden ,nbsp;binnen den tyd vsn zesweeken , na datzy Supplianten dezelve Werken zullen hébben beginnen uyttegeevcn , opeen boete van zes hon-dert guldens , na expiratie der vootfz. zes Weken , by de Suppliantennbsp;te verbeuren ten behoeve van deNcderduytfe Armen van de plaatsnbsp;alwaar de Su|iplianieii wonen; voorts op peenevan met’ei daad vet-fteeken te zyn van het clïcft van dezen Oftroye.Dal ook de Supplianten , fclioon by heringaan van dit Oöroy een Exemplaar gelevettnbsp;hebbende aan de vootlz.Onle Bibliotheek, byzoverrezygednuren»nbsp;de den tyd van dit Oftroy delelve Werken zouden willen her-diucken met eenige oblcrvacicn , Noren, Veranderingen,correöiën,nbsp;vttmectdetingcn , of anders, hoe genaamt, oi ook in een ander formaat, gehouden zullen zyn wederom een andet £xeia-pUar van de gemelde Werken , Gecondittoneett als vooren , tenbsp;brengen in de vootlZ- Bibliotheek, binnen defelve tyd , en op denbsp;boete en penaliteyt,als voren.Ende ten eynde de Snppliantenvannbsp;dezen Onzen Confènte, ende Ofbtoye mogen genieten, als naai be-liooten, Laftea wy allen ende eenen ygelyken, dien het aangaannbsp;mag, dat zy de Supplianten van den inhoude van dezen doen, laten,nbsp;ende gedogen, ruftelyk , vrcdeiyk ende volkomentlykgenieten endenbsp;eebiuvken , cesfetends alle belet ter coiutaiie. Gegeven iii den
A ?
-ocr page 10-Hage» pjsiïct onzen Groten zegele hier aan doen hangen op den zcvenentwincigfle Mey, in ‘t Jaai qnzes Heeie ende Zaligmaktjisnbsp;duyfcnd levenhondeit agtentwmtig,
J. G. V. Boetielaar.
was getekent •W1I.LEM BUÏS.
Lager ftond.
Aan de Supplianten zyn, nevens dit Oötoy gt;tdKtiand geftejtlajf f Xtraft Authenticq,haat Ed. Gr. Mog. Reiointien van den x8. ]uny,nbsp;iyiS, en 30. April. 17x8, ten einde om zigdaatna te leguleeren.
De Regenten van het Wees- en Oude MaNt ÜENHUis hebben in hunne voorfc. qualiteit, het Rechtnbsp;der bovenftaandq Privilegie, alleen voor den tegcnwoordirnbsp;gen druk, van De Schrandere Tooneel-gPEELDER.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vergundaaiiD AVID RoaruS.
jTTYgr belpt de f^dnzerynnMimmtttSntyfiBtM; '^iJy weet, vermomd als Knecht ^ zewtlHüorHeernbsp;te fpeelen,
Dat by zyn Minnares mifleid in alle deilen^
Die, door fcbyn grootheid, werd bedekt in netgefktiU Wie dan van 't los geval geen rykdom is gegeeven ^nbsp;Tracht hem, door fcbrand're lijl, doch eeflyk, nd Unbsp;ftreeven.
Eelüart, t Tooneelfpeelders',vermomd onder de Constant* 5 naam van Lodevoyky en Karei.nbsp;Sofia, Een jonge Juffrouw, bemind van Eelbart.
F R A N s Y N, Kamermeid van Sofia, bemind van Conftant. ‘EL.isASETa, Moeder van Sofia.
Rykert, Broeder van Elizabeth.
Cattoke, Een Huismeid.
Joris, y
Klaas. gt; Buur en van Elizabeth.
JEORE, i
Rozet TE, Een Tooneelfpeeljler.
Het Tooneel is te Bruffel, in 't Huis van Elizabeth.
-ocr page 13-D E
SCHRANDERE
B L T S P E L.
EERSTE BEDRYF.
EERSTE TOONEEL.
Eelhart, Constant, meteenzak met geld onder zyn arm.
Eelhart.
jO wonder fpeeld ’t geval des wacrelds met een menfch.
^Wat raamt gy van myn lot?
Constant.
Het gaat, tot noch, naar wcnfch; Maar wat het eind zal zyn van uw vermeetel poogen,nbsp;Kan zelfs geen Argus zien, al had hy duizend oogen.nbsp;Ik heb hier vaft het geld ’t geen ik heb omgezetnbsp;Voor uw Ducaaten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Eelhart,
Is ’er duizend gulden ? Constant.
Net.
De Smous heeft my belooft, eer ik het wouw ontfangen , Het goud, voor een percent, my wederom te langen.nbsp;Zeg my volkoomen toch, waar toe dit dienen zal?nbsp;Eelhart.
Al looze laagen , om Sofia in de val
A y nbsp;nbsp;nbsp;Tc
-ocr page 14-,o DE SCHRANDERE
Te lokken, ’k meen hier door haar liefde zo te voeder?. Dat zy van my niets als iets groots en kan vermoeden.nbsp;Gy hebt my doen verltaan, hoe dat Franfyn, baar meid,nbsp;U heeft gezegt, dat zy myn flegte ftaat benyd.
Maar, zo ’t geval aan my had fchatten opgedragen En eer, en ik haar minde, ik haar niet zou mishaagen.nbsp;Zulk zeggen geeft my moed, en fcherpt my het verftand ,nbsp;Om haar door fchrand’re lift en konft te winnen; wantnbsp;De liefde leerd ons, dat men altyd zyn vermoogennbsp;|n ’t werk mag Hellen, om zyn wit wel te beöagen.nbsp;Hoe wel ik graag Voor u rond uit bekennen wil,
Deez’Lauwer ftaat vry hoog, maar denkt docheens W'at
Vokntibus ons leerd; dies zal ik opwaards ftygen, Om, of het moog’lyk waar, die Lauwer te vcrkrygen jnbsp;En, zo myn onfpoed my belet zo hoog te treén,
*K hou met IMagnis voluijfe my te vreén.
’K moet zien hoe dat het lot my eind’lyk zal begroeten. En val ik, daar *s geen nood, ik val weer op myn voeten,nbsp;’t Tooneelfpcl heeft aan ons volkoomentlyk geleerd,nbsp;Hoe dat het los geval gefta^g rondomme keerd:
En ’t heeft met een aan ons ook zo veeLkunnen leeren, Hoe ik voor meefter, gy voor dienaar zult ageeren.nbsp;Doe maar, gelyk ik u voorheene heb gezegt;
3k fpeel de rol van Heer, gyfpeeld die van mynKnecht:
Maar heel omzigtig, en voor al niet te vergeeten. Wanneer men ons befpied, wy veinzen’t niet te weeten.nbsp;Ik vlei my zelve, dat ik my, in dit geval,
Nochr van die Schoone in ’t eind eens meefter maaken zal.
Help dan myn liefde, ik zal u dairkbaarlyk beloonen. Zo ’t my geluk t,fchenk ik aan u drie honderd kroonen.nbsp;Constant.
’kZat u in alles, als een flaaf, gehoorzaam zyn.
Hoop op Sofia, ik zal hoopen op Franfyn:
En, zo het goed geluk u doed de JuSèr trouwen,
Dan met de Kamenier my wel te vredea hottwe».
Eeï.*
-ocr page 15-Eelhart.
O min! begunftig toch myn liefde in dee^e nood.
Gun my die fchoone Maagd, of vonnift my ter doodl Ik kan geen waarder lot van uwe gunlt verwerven,nbsp;Myn min beloond te lien, of voor de min te llervcn.nbsp;Daar is de fleutel; leg het geld in onie kilt,
En kryg de wyn daar uit, maak niet, dat ge u vergift zyt toch voorzigtig.
Constant.
’i Zal, gy moogt my wel vertrouwen, Zyt maar geruft, ik zal uw Icffen wel onthouwen.nbsp;Maar, Eelhart, als ik denk dat wy zo onverwacht
Uns troep verlaaten, dan____
Eei,h A R T.
’k Heb daar wel op gedacht. Maar overdenkt gy eens ter deeg, met rype zinnen.nbsp;Zal ik met fpeclen van myn leeven zo veel winnen,nbsp;Als met dit huuw’Iyk? N een, in’t minde niet, wel hoe!nbsp;Een fchoone Juffer, cn veel duizenden daar toe!
Indien myn aanflag my na wenfeh komt te gelukken, Zy zullen van myn doen geeirkwaade vruchten plukken.nbsp;Constant.
Maar, ’t groot belang aan ons haar zeker wachtendoed. Eelhart.
De liefde floot belang en alles met dc voet:
Zy zullen van myn doen haar nimmermeer beklaagcn, ’k Zal met een hand vol Goud’tipisnoegeu wel verjaa-,nbsp;gen;
Als ik maar meeleer van Sofy raak, en haar .geld.
Zo vyorden zy van iny wel haalt te vredn geltcld, CQfïSTANT.
Maar wofdan wy ontdekt, wat zal ’t met ons dan weezen ?
Eelhaktc»
Komedianten, als wy zyn gew'ecft voor deezaï.
Maar zacht, ik hoor gerucht. Hou, Karei.
CoKSTA KT.
Wat zal ’t zyn ? Eel-
-ocr page 16-Eelhart.
Pas op, Lakei.
Constant.
Myn Heer ?
Eelhart.
Schenk eens een glas met wyn.
tweede tooneel.
Fransïn, Eelhart, Constant.
Frans VN achter aan bet Tooneel, en/preekt nadat Eelhart gedronken beeft.
O.
'Ns Juffrouw, Lodewyk, die wil u aanftonds _fpreeken.
Eelhart.
Om haar te dienen blyf ik nimmer in gebreeken.
Ik ga haar vinden.
derde tooneel.
Fransyn, Constant.
WFransyn.
El ïo, drinkt men hier de Wyn ?
Als gy mooiweer fpeeld denkt men niet eens om Fran-fyn.
Wel zeeker, dat ’sheel fraai, dat zynheel mooijezaaken. Hoe! gaje van ons huis een fmokkelkrocgje maaken?nbsp;Gut! dat men Heer dat wifl, het zou hier wonder gaan ,nbsp;Dat gy zo ftout durft zyn en tappen uit zyn kraan.
CoN stant.
’k Zal dat wel laaten,’t is ons van een vrind gefchonken , Wy hebben zaamen zyn gezondheid eens gedronken.nbsp;Maar nu breng ik u ’t goed fucces van onze min,
Mjn nbsp;nbsp;nbsp;f'ranfyntje,
Fransyn.
Neen, ’k heb dat niet in myn zin.
CON-
-ocr page 17-13
TOONEELSPEELDER. Constant.
Myn zoete meisje, laat ik op je liefde hoopen.
F R A N S V N.
Hoor , ’k zal te Kermis jou een braave vryfter koopefi,. Constant.
Ik wil geen kermis Pop, wat zou ik daar meê doen ?
F R A N s Y N.
Wel, Karei, zulk een wyf, die kanje makk’lyk voên.
’t Is nu te Hechten tyd, te denken om het trouwen,
Zo ik het heden deê, het mogt my morgen rouwen. Het trouwen blinkt wel mooi, of’t gouden zilver wasnbsp;Maar neen, men raakt haaft met de flippen in den as:nbsp;Neen, VaSr, ’t is geen fpit aan.
Constant.
Franfyntje.
Fransyn.
’t Zal niet weezen. Gy Tult veel eer, als my, een kloofterklop beleezen,nbsp;Hoewel ik graag beken, gy zyt wel reedelyk fraai,nbsp;Maar je ambacht is te flegt, ja drommels flegt, lakkai.nbsp;Constant.
Zo trots, Franfyn? ge uit een Diamant gek lonken? Fransyn.
Ja, als een kats kop, bloedlhoe wou ik daar meê pronken, Zo ik ’em had, ik liep wel dwars, gelyk een krab,
Ik pufte Braband, met haar gantfche JuiFerfchap. Constant.
’k Wil dat gelooven, maar, ei! hoor, Franfyn, myn Vader...
Fransyn.
’k Heb nu geen tyd, hier na fpreekt gy me wel wat naader. Als myn gelegentheid het beeter ons toelaat,
Dan word er van die zaak diepzinniger gepraat. Constant.
Franfyntje.
Fransyn.
Kareltje.
Cqn.
-ocr page 18-Ï4. DE schrandere
Constant.
Ei! hoor.
Fr ANSYN.
Wat zal het weezen?
Da-it ons....
Constant.
Een kufch , Franfyn,, niet méér, zo waar. Fr ansyn.
Na dezen,
*k Heb zeker nu geen tyd, myo Juffer wacht my al.
Constant.
Mag ik dan hoopen op uw liefde
Wel, ik zal
Daar eens aan denken, ’t hoeft zo niet te poll te loopen. Je wilt zo haallig in het warmoes: ’k laat u hoopen,nbsp;Indien ge wilt, en zo je dan wat zoet kunt zien,nbsp;Krygt gy daar na, in plaats van een zoen, noch wel tien.nbsp;’k Zal dan zo vies niet zyn,alsikterdeegzal weete»nbsp;Van waar gy zyt, en hoe ge uw leeven hebt verfleetennbsp;Dat moet voor af gaan; want ik ben daar niet van t’huisnbsp;lios toe te grypen, als een pracher na een Luis.
’t Is zulk een llechtertje, als Knechts en Meiden trouwen
Want als men trouwt diend men malkander wel te
wen.
Je moell van ’t volk niet zyn, die zoeken na een Bruid En fchoppen die daar na met vreugd ter deuren uit. ’nbsp;Dat zou niet lyken, vrind.
. Constant.
Je zoekt me wat te plaagen. Ik wenfeh dat Heintje pik roy Hgt;ag de kop afzaagen ,nbsp;Ind len ik immer de gedachten hebben zou,
Ontrouw te weezen, aan inynechtgetrouwde vrouw, ’k Zal u zo eeren, zo ontzien, efi zo beminnen,
F RANSYN.
Als de Kat de Muis, niet waar?
CoN-
-ocr page 19-TOONEELSPEELDER. ij Constant.
Zyn uwe linnen.
Dan fleeds geneigd ooi al die voorflag, die ik doe Niet eens te achten?
Fr ANSTN.
Och r ik ben het hier al moê.
Ei! Karei, laat my gaan, hoe xal ’t noch met u lukkend CONSTAN T.
Ei! Iaat my van uw mond maM een Hef loentje plakken, ïk laat u eer niet gaan, fielt toch myn hart te vreCn.
Houwaar, daar is ’er een, wel brufTer dan meê heeii-CoNST ANT.
Hoe zoet fmaakt my die kufch, ’t fchynt my aan’than te raaken!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
Fransyn.
Afgryïïèlyk, niet waar ? ik zouw’er fchier of braaken. Constant.
ïk draag a zulk een min , myn liefde is trouwen groot! Fr a nsy n.
Als de aap draagt tot zyn jong; jc duuwde my wel dood.
Als gy my had. O neen ! ik zal daar zorg voor draageni Want dood gedauwd te zyn, zou my heel niet behaagen.nbsp;Is dit maar een begin ? Je breekt me fchier de nek;
Wat zou het eind idan zyn, wat drommel'. wordje gek? Je zoud me zeekerlyk wel aan twee flikken breekennbsp;Wierd ik je wyf: o neen! ik laat het liever fleeken.
VIERDE TOONEEL.
Eelsart, Fransyn, Constant.
KEEtffART.
Om, Karei, onze plicht verbied Ofts hier te flaart, Wy moeten Jatfiouws lafl terftond volvoeren gaan.nbsp;Fransyn.
Dat is een fchiklyk borft , eem knecht gdykeenpaerel!
CoN-
-ocr page 20-l6 DE SCHRANDERE
Constant.
Dag, Liefften,
E E L H A R T.
Dag, Fianfyn.
F R ANSYN.
Dag, Lodewyk. dag, Karei. VYFDE TOONEEL.
Fr ANSYN fl/Zeen.
TJffrouw, ze zyn al weg, gy kunt nu binnen treên. De baan is klaar.
ZESDE TOONEEL,
Sofia, Fransyn.
H,
Sofia.
-Elaas! hoe trillen al myn leen, Wanneer ik denk wat my de liefde doed beginnen!nbsp;Fransyn.
Al wisje wasjes-, (lel die praat maar uit uw zinnen.
’k Verzeker u, gy hebt uw zinnen wel gelegt,
Want Lodewyk, Juffrouw, is zekerlyk geen knecht, In ’t minde niet.
Sofia.
Waar uit kund gy deez’waan vermoeden ? Fransyn.
Dit is geen waan, o neen, ei! hou my dat ten goeden. Hy riep zo daadlyk noch; Lakei, fchenk my de wyn.nbsp;Waarom zou Karei voort zo onderdaanig zyn,
En dienen hem terllond met alle eerbiedigheden.
Met ongedekten hoofde en neêrgebooge leeden ? Sofia.
Maar is het waar, Franfyn, het geen gy my daar zegt? Fransyn.
Ik zag het, ja gy zyt getrouw’lyk onderrecht.
Ik zal ’t u zelfs doen zien, wilt gy my niet gelooven.
Daar
-ocr page 21-TOONEËLSPEELDER. 17
Daar (laat de fles met wyn,het gaapt,gelyk een oven, ’tZal om uw min zyn, dat hy zich zo laag verncért.nbsp;Gy zult het wel haalt zien het geen gy zo begeert.nbsp;Sofia.
Laat ons eens zien, of wy hier ook iets kunnen vinden, Dat deez’ verwcrde knoop mogt eenigzins ontbinden.nbsp;Ik heb om deeze réén haar beiden uit doen gaan ;
Zy hebben noch zo kort haar boodfehap niet gedaan, Wy moeten nu na ’t eind eens van dit kluuwen zoeken.nbsp;F R A N S Y N.
Och! arme floofljou geelt zal noch uit liefde Ipoeken. Maar, JuflTrouw----
Sofia.
Zwyg, Franfyn, hier leid gefchrift, weeft ftü^ Men fchry ft wel menigmaal, ’t geen men niet weeten wil.nbsp;Het lykt een rym gedicht.
Fransyn.
Wat is ’t?
Sofia.
Ikzal’teensleezei».
Fra pisYN.
Dat zal gewiflèlyk op zyn beminde weezen.
Sofia leeft
Hoe aangenaam flreelt my bet Hebt,
Vm dat zielroerende gezigt,
*t Geen my bier houd als opgeflooten ,
In deeze lieve vangkenis,
Daar al 't vermaak myns leevens is,
O Min! wat beb ik reeds al gunft van u geriooten.
Ei! ftaak my van myn boeijens niet,,
Hoor dat myn boedfter myn verdriet,
TJit mededogen, komt veriiebten:
Als baar myn flaat bekent zal zyn,
En boe ik door de min verkwyn,
Zal mooglyk baar myn/mart tot wedermin verplicbltn.
Deel’ woorden hebben my tot aan dc ziel geraakt!
-ocr page 22-18 DE SCHRANDERE
Fr A NSYN.
Het kan niet beter zyn al waar ’t van Cats gemaakt.
Hy komt,door dit gedicht, zyn meening klaar te toonen, ’k Verzeker u, zyn min doet hem als Knecht hier woo*nbsp;nen,
' nbsp;nbsp;nbsp;Sofia.
Dat kan wel mooglykzyn,Franfyn,dathymymind-Maar ’k ken zyn afkomft niet.
Fransyn.
Weg, weg, de Liefde is blind. Als hy maar eerlyk is en vroom ^ wat kan ’t u fcheelen ?nbsp;Want gy zyt ryk genoeg, gy kunt hem braaf meê deelen.nbsp;Oprechte liefde ziet geen fchat noch rykdom aan.
Dat huuwlyk deugd niet, dat om geld flechts word gedaan.
Sofia,
Als ik al wilde, hoe zou ik Mammeer beweegen ? Frans YN.
Slaap eerfl: een nacht by hem, wat is’er aangeleegen ? Sofia.
Een koftelyken raad; myn moeder....
Fr ANSYN.
Die ’s niet wys;
Die Vrouw is al zo kout, gelyk Mofcovifch Ys.
Zy kent die drift niet méér die ons zo’t hart kan raaken ; Dat gy nooit trouwde zou geen kleintje haar vermaarnbsp;ken:
Of’t moeft die OU we zyn, dan wierdjc een ryke vrouw. Dan zatje warmpjes met jou voetjes in dekouw.
Was ik als jy, Juffrouw, ik nam altoos geen ouwe, Kyk,zulk een zuiglam zou een ouwe bok gaan trouwe,nbsp;Dat was een fchoon vermaak.... Maar zie eens toe.nbsp;Sofia.
Wat is ’t?
Fransyn.
Een raar geval, hier tteekt de fleutel in de kift. Gutditkomt wonder wel, hierzalde bominelbreekeni, „.
TOO NEELS PEELDE R. ifi
Of’t groot of kleinhans is, dat zal nu klaarlyk fpreeken. Sofia.
Doe op de koffer, zoek ter deegen, met gemak.
Wat hebt gy daar, P'ranfyn?
Fransyn.
Een doos met fnuiftoebak.
Ik moet eens fnuiven. Maar, o dood! o peftilentfy! Hoe flark is dat, dat is vervloekte Golosjentfy!
Ik kan niet kyken uyt myn oogen.
Sofia.
’t Is uw fchuld,
Dat’s manne koft.
Fransyn.
Ja toch ;.de doosjes, fchoon vergtilt^ Vol fnuif toebak, ei hoor, dat moet ik u eens vraagennbsp;Waarom de Juffers die in haare zakken draagen?
’k Loof om te fnuiven ?
Sofia.
Dat geloof dat llaat u vry, Maar gy zag nimmer zulk een zottigheid van myinbsp;Fransyn.
Jy bent geen fnotueus.
Sofia,
Korn, je moet al vorder zoekeiis
Wat hebt gy daar ?
Fransyn.
Een arm vol akkademys boeken.
Sofia.
Wat zyn’t Komedien? laat my eens zien, Franfyn, Frans y n.
Dch ! ’t zullen zekerlyk Komedianten zyn.
Sofia.
Zwyg ftii ,jouloskop,zwyg,hoezal’t hiermetu weczcrf, Meent gy dat and’re lien nooit zulke boeken leezen ?nbsp;Dat deftig tydvérdryf, daar mannen van verftandnbsp;Haar geeft in oeffenen: de braaffte van ons Landnbsp;In de eed’le poëzy haar veeltyds bezig houwen.
B z nbsp;nbsp;nbsp;Fran-
-ocr page 24-ao
DE schrandere
F R A N S Y N.
Maar hoor, Juffrouw,jeinoogt my vrylyk wel vertrou-Datzy van veelenook word meenigmaal veracht, (wen, Sofia.
Van harffenloozen, die wel waardig zyn belacht.
Doen ik voor deezen by myn motje pleeg te woonen, Tot Amfterdam, wat zag ik daar al fraais vertoonen,nbsp;Van fpel, en kluchten.
F R A N S Y N.
Ja, het heeft wat fraais om ’t lyf. Sofia.
Voorzeker, ja Franfyn, ’t is loPlyk tydverdryf.
Dit is Ifigenie, en waard om voor een Keizer Gefpeeld te worden naar de konft.
Fbansyn.
Ben je niet wyzer,
Myn lieve Juffrouw, dat je zulke dingen roemt Myn Overbcftemoêr die heeft ze lang verdoemd.nbsp;Sofia.
Dat was in ouder Eeuw, daar wy niet meer van houwen. F K A N S Y N.
Nu is ’t een y zere Eeuw, toen was het heel een gouwen. Dat zeggen al de lui, ik heb het wel gehoord.
Sofia.
Die luiden bennen gek; zwyg eerje me verftoord.
Haal uit de Koffer, zie wat dat’er fchuild van binnen. Fransyn.
Wel zeker ik beken dat is wel kolllyk linnen.
Kyk , wat een kofllyk kleed! koerasje, een fijoel ƒ Hier noch een! wel ik zeg dit ’s wel een raare boel!nbsp;'k Docht aan die boeken ftraks het zyn Komedianten,nbsp;En aan dit fnaartuig, zyn het nu weer Muzikanten.
Ik weet werentig niet, hoe ik ze noemen zal.
Dan lykt het wat te zyn, en dan weer niemendal. Wat leeft gy ?
Sofia.
Titus, door een braaf poëet gefchreven.
’k Zag
-ocr page 25-TOONEELSPE ELDER, at ’kZag vreemder Treurfpel nooit de daagen van inyn keven,
Hoe wel heel groots gerymd en heerelyk van iwier.
F R A N s Y N.
Ja toch ’t is koftelyk; een murf gelyk een flier,
En haar a!s podde wol, je meugt daar wel van fpreeken. '’k vVoii dat ik die Poëet zag hals en beenen breeken,nbsp;Die van ’t begin tot ’t eind, ja fchier in eiken deel,nbsp;Niet brengt als monfters, en wanfchepzels op ’tToo-’x Js wel een fchoon ttuk werkJnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(neel.
Sofia.
Ei! zwyg. de Mifantroope. Fr ANSYN.
Met zulke woorden zou men my heel licht verkoopen. Sofia.
Zwyg toch,zo’t mooglyk is,uw ronde zeeuwzebek, Die fcheerx geduurig, met al ’t geen gy hoort de gek.nbsp;Hier flaat een aardig dicht;na’k aan ’t begin kan kezennbsp;Zo zal het eind daar van heel niet onfmaaklyk w’ezen.
Ai hen ik fchoon, liefji, niet machtig en ryk^
Ik ben ten minjlen als myns gelyk.
Al heb ik geen goed, al èeb ik geen goed,
De bejle rykdom beflaai in ’t gemoed.
Fr ANSYN.
Neen zeker dat ’s heel goed, ’k wil daar niet tegen flrijen • Dat ’s vroom en heel oprecht, dat wil ik graag bclijen.nbsp;Zie, Juffrouw, zulk gerym, dat acht ik zeker goed.nbsp;Dat is veel beter, als van ’t beefl met fchoorfteen roednbsp;Bcfmeerd,en flimmet noch;indien my ymandporden,nbsp;Ik ben een drommel, en ik wil een duivel worden.nbsp;Als zich...
Sofia.
Gy fnyt braaf op, en prononcieert heel fyn , Gy hoorde zekerlyk een AÓeures te zyn.
Fr ANSYN.
Wat is dat voor een biert.i' dat wou ik gaaren wecten?
22 D E S C H RA N D E R E
Éi 7,eg,MejufFer,moet men daar ook brood toe eeten? ’kWil graag bekennen, zulk een dier en ken ik niet,
’jf Loof ’er'geen drommel in de hel is die zo hict.
Ei, zeg toch wat het is ?
Sofia.
Een Speelfter.
F R A N s Y N.
Watte grillen!
Ik, ik een Speelfter! wel wie zou my kyken willen? Myn geeftig troonitje , daar yder bang van ziet,
Is al zo aardig, of je een uil zaagt in ’t verfchiet.
Als ’t een Van twee moeft zyn, zou jy de befte weezen ; Want je bent mooi, je hebt meer proffefly geleezen ;nbsp;Want kwam ik op ’tToonecl, zo was het fpul verbruid,nbsp;Van boosheid fmeet het volk wel al de glaazen uit.nbsp;Sofia.
Ïnu al genoeg hier van; ik moet wat vorder leezen. En zien wat dat het eind van dit gedicht zal weezen.
Ik laat de gierigaart na fchatten zien,
En den Jlaatzuchtigen na het gebiên,
quot;k Begeer, ó myn fchoon' l 'k begeer, ó myn fcboon't Geen Konings Scepter, noch Keizers Kroon.
’k Word door dit zoet gedicht in liefde weg gevoerd ! Ach! uw vermoogen, Min, heeft my het brein ontroerd!
Wanneer ik Lodewyk.....
F R A N S.Y N,
Wilt dit gedicht gelooven, Oprechte liefde gaat het geld en goed te boven.
Sofia kefl voort.
Want de rufl en opperfte vaelluft leid,
In een onbekommerde vergenoegelykbeid,
En niet in het geld, en niet in het geld,
Dat Jladg zyn meefter met zorge kvoeld.
Daarom, 'Princejfe, zo acht ik meell,
En
De gaaven van uw doorluebtigen geeft,
-ocr page 27-23
TOONEELSPEELDER.
En uw groot vernuft, en uw groot vernuft. Dat al de waereld hraveerd en puft.
ïi moet bekennen dit’s een dicht van groote vv'aarde, ’tVerftand te minnen, is de grootfte deugd op aarde.nbsp;Mogt ik myn zinlykheid na mynen wenlch voldoen,
’k Zou Lodewyk zyn min; met wedermin, vergoên.
Sofia zoekt voort in de Boeken.
Karei de Stoute, dit’s een fpel wel waard te looven, Dit gaat veel fpellen, zelf hoe fraay ze zyn, te boyen.nbsp;Dit treurfpel, ik beken, is meer dan roemens waard,nbsp;’tZyn fchoone bloemen door de tyd by een vergaard,nbsp;Heel braaf en los gerymd, bevryd van fty ve bochten,nbsp;Die man behoord een krans van Lauweren gevlochten.nbsp;F R A N s Y N.
Ik gun dat fierzel hem, al ftaat het noch zo ftout. Maar, was ik een Poëet, een braave beurs met goudnbsp;Zou my veel liever zyn.
Sofia.
Franfyn, neen de Poceten, Die fchryven maar om eer en glory.
Fransyn.
Wel te weeten!
Sofia.
O ja! voorzeker, want die konft die is zo éel,
Dat men onmoog’lyk die betaalt.
Fransyn.
Ja, in dat deel
Kan ik ’t gelooven, als ze zoet malkand’re vryen.
Dat ’s lief en lekker, maar vervaarlyk op te fnyen Van dood die honden, hei! ik zweer,by kris,by kras!nbsp;Niet anders als of’t Land vol moordenaaren was.
Dat is afgryff’lyk.
Sofia.
Wil uw hoofd,daar niet meê breeken, Daar kan in alle bei wel konft en voordeel ftceken.nbsp;Men ziet dat meeft de deugd daar in verheven word,
B 4 nbsp;nbsp;nbsp;E»
-ocr page 28-24 desceirandere
En de ondeugd, in een poel van rampen neêr geftort. Fransyn.
Dat kan wel waar ïyn,maar ik kan het niet begrypen. Sofia.
Gy zyt te bot, laat eerft uw harflenen wat flypen.
Fr ansyn.
Myn harfTens flypen, ’k wed ik dat wel laaten 7.al; Sleep men daar iets van, och! zo bleef’er niemendal.nbsp;Maarzeker, Juffrouw, is die kond zo waardig te achten?nbsp;Sofia.
Nooit loffelyker kwam de menfchen in gedachten ,
Als dat men voor hetvolkopSchouwtooneelenipeeld; En daar de waereld in zyn binnenfte verbeeld.
Mits dat het flicht’iyk is, en t’effens kan vermaken. 2o kan den Dichter beft aan ’t loon van eer geraken.nbsp;Fransyn.
Dat ’s waar, ik heb het uit een boekje eens geleerd. Hoe dat de rymery geloont werd en geëerd.
Dichten ‘winji is, lieve vrinden,
Leege beurfen, leege /pinden.
Raa eens nvat’er overfebiet ?
Een vergulde feboone niet.
Die dit gefchreeven hcett, die heeft het wel gcweeteiv Al zyn het vaarzen, neen, men kan ’er niet af eeteii.nbsp;Sofia.
Dat fprookje is al oud. Ziet noch te deeg eens toe.
V ind gy geen brieven ?
Fransyn.
Neen.
Sofia.
Sluit dan de kift weer toe. Fransyn.
Help,help! Sint Jnttemus, hier zal het wonder daagen! Sofia.
Wat is ’t, Franfyn.?'
E’r ANSYN,
De droes! een zak met fpaanfchc Kraagen.
Zy
-ocr page 29-TOONEELSPEELDER. 2j Zy Is by gut %o zwaar, als ik fchier tillen kan.
Kom eik zyn part daar af, alreê myii lieve man.
’K meen met die oly ook myn zakken braaf te fmeeren, Ze komt van LilTebon.
Sofia.
Laar Haan, zond gy begeerea
’£ Geen u niet toekomt?
Fransyn
We! ik vind ’et: dat is raar. Sofia.
Maar in eens anders kift, Franfyn, is dat niet waar?
Fbansyn. nbsp;nbsp;nbsp;(ven?
Daar docht ik niet eens om. maar wat 's ’er aan bedree-’K zal ’t dan maar leencn, om het nimmer wéér te gceven. Sofia.
Leg weg het geld,Fianfyn. maak datgy my nietfard. Fr A NsVN.
Ja wel, JiifFrotnv,Z!e daar,’k ben eerlykin myn hart. Maar ’k zou’er zekerlykgeen kleine vreugd in raapen,nbsp;Dat ik ’er zo een flik of dertig af mogt kaapen.nbsp;Sofia.
Loop na de Franfman metje kaapen, laatze ftaan.
Men kan wel hooren, datge uit Zeeland zyt vandaan. Zet voort het geld maar weg, wilt alles weêr zo leggen,nbsp;Als het geleegeu heeft.
Fransyn.
Ja wel, wat zal ik zeggen? Dit hcele werk word noch niet recht van my gevat.
Ik diende altoos niet, zo ik zulk een katskop had. Sofia.
’K heb u te noodig, laat daarom het geld hier bly ven. Fransyn.
Maar is het mooglyk,van zofchoonenzakmetfchyven Te fcheijen, als of ik die nimmer had gezien?
Ei! JufFrou w, gun me ’er dan ten minften wat; maar tien. Sofia.
B J nbsp;nbsp;nbsp;F RAN-
-ocr page 30-F R A N S Y N.
O fpecy mauibus, moet ik u zoo verlaaten?
Sofia.
Kom, doe de koffer toe, en fluit die als ze was,
Zy koomen haaft weerom. Franfyn, nu repje ras.
Fr ^ N s Y N.
Zie daar, daar leid het geld, maar had ik het gevonden Alleen, ik loof niet dat het bleef zo ongefchonden.nbsp;Men kan wel eerlyk zyn, myn lieve Juffrouw, zietnbsp;Al kaapt men .wat, dat ’s juift de grootfte fchande niet.nbsp;Sofia.
Gy wout met and’re liên haar geld u dan verryken? Jan Knols gevoelen zou u wonder wel gclyken.nbsp;Fransyn.
Ei! Juffrouw, waarom dat ^ ei lieve! geef eens réén ? Sofia.
Die achte ’t goed van al de menfchen in ’t gemeen. Fransyn.
Die kaerel had gelyk, gut, kwamen zulke wetten Eens op,’k zou op myn hoofd meê een fontansje zetten.nbsp;Al waft een elle hoog; maar, Juffrouw,kund gy rain,nbsp;De reedenen van waar die mode komt van daan ?nbsp;Sofia.
O neen, dat weet ik niet geef reede.
Fransyn.
_ nbsp;nbsp;nbsp;Ik zalze u langen,
^t Zyn Veugelnetten om het manvolk in te vangen. Wat zou het vrouwvolk aars toch met die dingen doen?nbsp;Sofia.
’t Is koffelyk bedocht, wie zou ’t van u vermoen ?
ZEVENDE 't O O N E E L.
Kato, Sofia, Fransyn.
U nbsp;nbsp;nbsp;Kato.
ffrouw y«u Moeijer, en au Oom, zyn t’huis gekoo-Ze zcnde may om au. nbsp;nbsp;nbsp;(men,
Fr AN-
-ocr page 31-F R A N S Y N.
Zo haaft! wie ^ou dat droomen? Sofia.
Waar tyn ze ?
K A T o,
In het Solet.
Sofia.
Ga heen, ik volg terftond. Leid nu het goed wéér zo, Franfyn,alsgy het vond?nbsp;Frans YN.
O ja, Juffrouw, wilt daar in ’t minfte niet voor vreezen. Sofia.
Men fcheld, ’t zal Lodewyk en Karei zeker weezen. Doe op de deur, Franfyn. ,
Juffrouw, het zal gefchien, Sofia.
Fr ANSY N.
Volg dan, wy moeten haar ter deegen eens befpiêii ACHTSTE TOONEEL.nbsp;Eelhart, Constant.
MEelhart.
Aar, meend gy ’ t waarelyk, myn vriend,hebgy uw oogen
Wel recht gebruikt
Constant.
O ja, ik ben heel niet bedroogen. Ik ken haar al te wel, ik heb ’t my niet verbeeld,
’t Is nu zes jaaren, dat ik heb met haar gefpeeld,
En zou ik twyfelen. Juffrouw Rofette kennen?
Zo zy my zelve maar niet heeft gekend, zo bennen Wy heel gelukkig, want ze is loos, .gelyk gy weet.nbsp;Kon zy my niet, ik dank alleen ’t lakkeijen kleed.nbsp;Eelhart.
Heeft zy u ook gevolgd aan ’t huis waar dat wy woonen ?
CON-
-ocr page 32-a3 DE SCHRANDERE
Constant.
Ik dorft niet om zien,om myri bakhuis niet te toonen, Maar ’k liep me beft, ik ben ’er mak af als een lam,nbsp;Ja’k zweet’er af, dat geen ftraatmaaker te Amfterdam,nbsp;Daaroit by haaien kon; wil u hier op verhaten ,nbsp;Z'ykon niet volgen; ’k liep door floppen en door gaaten,nbsp;Gelyk een fchichtig hert,dat fnel w^ort voort gejaagd,nbsp;Wanneer dc Jaager het met hond en fpriet belaagd,nbsp;Eelhart.
Dat fteld my weêr geruft, want kwam z_y ons te ondek-Zo zou het gantfch geheim, van onze lift uit lekken, (ken. Maar, a propo, vvat Zei dc fnyer van het kleednbsp;Is ’t niet gedaan ?
Constant.
O neen, het is noch niet gereed; Maar ’t zal haaft vaardig zyn, wilt u hier om niet kwellen,nbsp;Ik zal ’t in een half uur , ja minder, u beftellen.nbsp;Eelha rt.
Wanneer gy keerd, zo komt bier daatelyk bj my. CoN stant.
Ik zal.
Eelhart.
Min, ftyf myn lift, en fterk myn veinzcry. Einde van bet Eerfte bedryf,
T W EED E B E D R Y F. EERSTE TOONEEL.nbsp;Eelhart,Constant,Fr ANSYN van binnen.
K nbsp;nbsp;nbsp;Eelhart,
Omt gy zo haaftig weêr? dat had ik niet gedacht. Hebt gy myn kamifool, myn vriend, niet meê gebragt ?nbsp;Constant.
Voorzeker ja. Hoe, had gy andere gedachten ? Hoewel de fnyer iny noch eenigzins deed wachten.nbsp;Zie daar, daar is ’t.
Eel-
-ocr page 33-E F,LH A RT.
Zie toe, kan men ons ook bcfpiên ? Constant.
Neen, ’k heb Sofia by haar moeder ftraks gezien,
En ook haar oom, daar is voor ons nu niet te fchroomen, Men zal zo lichtlyk ons nu niet verraflen komen.nbsp;Eelhart-
Vergeef my deeze lift, ’t werd om uw min gedaan, Myn Engel.
E E L H A R T trekt bet kamijool, daar een Ridder-Jcbap op gebecbt is, onder zyn boove kleed. Constant.
O de min heeft haar al gaar gebraan.
’k Wou dat ik mynP'ranfyn zo kontotminbeweegen. Maar ’k fta waarachtig met myn vrijery verleegen,
De meid mind my niet veel.
Eelhart.
Zo ’t fchynt.
Constant.
Recht uit geze’d ,
Gy krygt de Juffer noch wel eer als ik de meid.
Dat loof ik zekerlyk.
Eelhart.
Geen nood, wdlt daar van z wygen. Kryg ik Sofia, zo zult gy Franfyn wel krygen.
Maar ’k heb 20 daatelyk, terwyl ik eenzaam zat,
En ik myn Treurfpel, dat ik maak, in handen had. Een droevig voorval op de jagt daar in gefchreeven.nbsp;Hoe een verwoede Beer de Prins dacht om het Icevennbsp;Te brengen, wyl hy zich vervrolykte op de jacht.
’k Zal ’t pronontieeren; neem de woorden wel in acht. /Ich! dienaar,help!fta by! een Beer zal my bederven,nbsp;Hy tracht zyn klaaunnen in myn ingewand te verven.nbsp;Zyn voreede muil die dorft al raazend na myn bloed.nbsp;Dood deez' verwoede Beer, eer by my (lerven doed.
F R A N s Y N vaji binnen.
Ach! is dat vallen, ach! ei my! ik ben rol vreezen.
50 DE SCHRANDERE
Help! help!
E E L H A R T.
Wie of daar valt ?
Constant.
Dat ^al Franfyn wis weezert. Zy fchrikte mogely k op ’t iioeiTen van de Beer,
Eu valt met al bet goed verbaart van boven neer.
F R A N s Y N van binnen.
Ach! buuren, help! fta by ! wat zal ons noch gebeuren ? Hier is eenBeerinhuis,die wileenmenfeh verfcheurenlnbsp;Constant.
Wat duivel fchort de meid? hoe zal ik dit verftaan? Eelhart.
Zy roept de buuren in, hoe zal dit hier vergaan ?
Wel wie of aan Franfyn zo gekke parteu leerde? Constant.
Zy meend het ernft te zyn, dat gy daar zo ageerde-Eei-hart.
Hoe is de meid zo zot ? neen, dat geloof ik nie Dat kan niet zyn.
Constant.
Ik al, geloof het wyl gy ’t ziet. TWEEDE TOONEEL.
Klaas, Joris, Jeobe, Eelhart, Constant.
W nbsp;nbsp;nbsp;Klaas.
Oor duivel is ^e Beer ? o bloed! kan kik hem krai-* gen,
Kik zal hemaon mayn fpies gelaik een kikvors raigen. Joris.
Kryg ik ze in fizier, zy moet terftonte dood,
Ik fchietze dat ze zei gaan rol'gelyk de kloot.
Jeore.
Kom kik, met dit geweer, dien fehen on teens teraaken, ’k Zweer hai zain Beere ziel, reiyn ziel, liaart uit zal braa-ken.
Kik
-ocr page 35-TOONEELSPEELDER. 31 Kik zau’em....
DERDE TOO NE E L.
Rykert, Eelhart, Joujs, Klaas, Jedke, Constant, Elizabeth, Sofia.
W.
Rykert.
El, wat’s dit? wie maakt hier dit geweld? Eelhart.
Een vreemd geval, myn Heer, wy Zynder af ontfteld. Rykert.
Wel , mannen, wat is dit?hoe zyt gy hier gekoomen? Joris.
Wel om de Beer te fchiet, myn eer.
Rykert.
Het fchynen droomen. Wel, Joris buur, wat’s dit?Znek jy hier na een Beer?nbsp;Joris,
jou meid ze heb gezek, het zo waarak, myn eer.
VIERDE TOONEEL.
Fransyn uit het venlier, Elizabeth, Rykert, Eelhart, Joris, Klaas, Jeure, Constant.
Z nbsp;nbsp;nbsp;Fransyn,
Eg, is de Beer al vzeg ? ach 1 hoe ben ik verfchooteiL Elizabeth.
Wat Beer, zottin ?
Fransyn.
Wat Beer? wel hei! een Beer, met pooteni En meteen muil, die fel een menfeh had aangevat.nbsp;En die zo riep toen hy hem by de, lurven had.
. nbsp;nbsp;nbsp;Elizabeth.
Dat beelje jou maar in, kom jy lïiwt voort vanboven. Fransyn.
32 DE SCHRANDERE Daar is een Beer in hnis, ’t is tekerlyk geen jok.
Hoe komt de Beer hier in ?
Fransyn.
Uit ’t een of ander hok Mag hy gcbfooken zyn; hoe drommel, kan ik ’t wceten ?nbsp;Elizabeth
De meid is zeker dol, of voor het minft bezeetcn. Fransyn.
’t Is daar heel ver van daan, men riep, ik ben in ly, Een Beer heeft my gevat! help ! help! och ! lia me by.nbsp;’k Wou ik die fchreenwcr will ,de drommel zou hemnbsp;haaien.
Of hy zou ’t meefterloon my van men bien betaalen. Wie zou niet fchrikken van zulk yffelyk geweld.
’k Heb met me.... nou dat ’s wel, de trappen braaf geteld.
Elisabeth.
Ei, hou de bek toe met zo zot en dvi'aas te kallen, Fransyn.
Dat loof ik wel ik heb myn bil uit ’t Ht gevallen. Eelhart.
Franfyn,het is myn fchuld,ik zal uw fmen vergoên. Fransyn.
Als de Olifant eens kakt, zo krygik myn rantfoen Wel dubbeld; meenje zo?
Wel hoe, wat ’s dat te zeggen ?
Is ’t uw fchuld?
Eelhart.
Ja, myn Heer, ik zal ’t u uit gaan leggen. Ik maak een Treurfpel, en ik had daar in gebragt;
Een voorval, hoe een Prins, eens weezende op de jagt Van een verwoede Beer in ’t Bos wierd aangegreepen,nbsp;Het welk hem roepen deed ontfteld, en heel beneepeu,nbsp;Om hullep, en ik fprak die zin wat hart, myn Heer;nbsp;Franfyn die fchrikt,en valt daar op van boven néér.
TOONEELSPEELDER. 35 Van al de trappen, tyd vervaarelyk aan ’t fchreeuwen;nbsp;En daarom komt dat volk zo wreed, gelyk als leeuwen,nbsp;Gelykie ziet.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
Joris. nbsp;nbsp;nbsp;*
Dat ’s waar, jou meid heb ons geroep, Ze fchreeuw zo bang, myn eer, zo bang, gely k de poep jnbsp;Monfjeur, atan voe bien?
R y K E R T,
Heel wel, gebuurman Joris , Zie daar is drinkgeld tot een pintje brandemoris, .nbsp;Voor u liên zaameii. Wel hoe komt de meid zo dwaas?
K L A A S.
Sinjoor» ’k bedank ou zeer,
R y K E R T.
Jou ook zo, buurman Klaas.
Fransyn uit bet' P'enfler , Rykert, Elizabeth, Eelhart, Sofia, Constant.
Fransyn,
Ie heeft van vreemder zaak zyn leeven ooit ver-
noomen!
Sofia.
Nou, beerevangfter, wil nu maar van boven koOinen.
ZESDE TOONEEL.
Rykert, Elisabeth, Eelhart, Sofia, Constant.
Fj nbsp;nbsp;nbsp;Rykert.
iOu, Lodewyk, hou daar, ga heeti, en copieer My deze brieven eens.
Eelhart.
Als ’t u beliefd, myn Heer.
Ik zal zo dadelyk, myn Heer, die uit gaan fchryven.
S4
Rvkert.
’t Is morgen tyds genoeg, laat het van daag maar bly ven.
Franfyn, benje zo zot, dat had ik nooit gedacht.
Dat gy hier in ons huis aanrecht een beerejagt ?
Van dwaazer voorval heb ik nimmer hooren fpreeken, ’t Is Uilenfpiegels werk, o ja.
Fransvn.
Een heel goed teken. Praat jy maar voort, myn Heer, ik voel wel waar ’tnbsp;me fchort.
Elisabeth.
Dat zal wel overgaan eer jy een knechje word. Rvkert.
MafTeur, kom gaan we heen, laat onshethierby laaten. Gy kunt bier na wel van uw Beer wat zachter preaten,nbsp;E E L H A R T.
Myn Heer, het zal gefchiên.
Sofia zacht tegen Franfyn.
Franfyn, laat ons ook gaan.
Nu is het tyd.
Fransvn,
Allon.
ZEVENDE TOONEEL. Constant, Eelhart.
W.quot; onstant.
At diend ’er nu gedaan?
Ze zullen zekerlyk ons aanftonds weêr befpieden. Eelhart.
Van waar?
Constant.
Door ’t venfter, het kan anders niet gefchieden. Eelhart.
’t Is wel,’lv zal toezien, kryg gy maar terwylhet geld.
CoN-
-ocr page 39-Constant.
Waar toe zal’t dienen ?
Eelhart.
Maak maar datgy my nietkweld, Gy tuk het zien. Ik wil die fchnld niet langer dulden,nbsp;Sofia en Franfyn in bet venfler.
Ze zyn aan ’t veufter. Teld voorcerft driehonderd gulden , nbsp;nbsp;nbsp;(zyn,
En brengt het daar ’t behoord, ’k moet zonderfchulden Of ’k kan niet keven, zeg de Smous ook, dat hy mynnbsp;Geleende goud weer geeft van daag,ten ianglkn morgen,nbsp;De tyd verloopt, ik wil die fchacher niet méér borgen.nbsp;En als gy uit zyt, ga dan ook met een eens zien,
Of ook de Spaanfche poft gekoomen is, indien Daar brieven aan my .zyn, zo wiltze voort beftcllen; ¦-’k Verlang daar na:maak gaauw een eind eens van uw tel-’k Verwachteenwiffel van vier duizend dukatons. (len.nbsp;Hebt gy noch niet gedaan ?
Constant.
Zo voort, myn Heer, aanftonds. Eelhart.
Dat gy u rept, of ’k zal ’t u daadelyk eens keren,
En met myn rotting u de ribben koomen üneeren.
Constant zoetjes.
Dat hoeft Zo net niet ?
Eelhart.
Voort gy, rekel, maak gedaan. Vreeft gy myn dreigen niet ?
Constant.
Myn Heer, nu zal ik gaan.
En hier weer fpoedig zvn.
'Eelhart.
Neen, wilt een weinig toeven. Myn kleed is hier ontornd,en ’t zou vooral behoeven.nbsp;Eer dat gy gaat, dat gy dit vaft hechte aan malkaêr.nbsp;Want wierd ik eens ontdekt, ’k liep moog’lyk lyfsgevaar.
Eelhart, trekt zyn bonekleed uit. C 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;CoN-
-ocr page 40-DE SC HR ANDERE
C ONSTANT.
Hebt gy uw eer , uw Haat dan te eenemaal vergeeten ? Hebt gy uw oorlogsdeugd zo van u afgefmeeten,
Dat gy verflaafd, verfuft en moedeloos van zin,
Uw hart laat buigen, ja, laat dwingen van de min? Eelhart.
’t Is waar, ik laat myn hart ganfch door de min regeeren. Ik kom myzelf als Haaf, zelfs voor de min verneêren;nbsp;Ik! die het woedend vuur, en ’t donderend geluidnbsp;Der oorlogsbuijcn vaak heb op deez’ borft gefluit.nbsp;Gevreesde min, wat werkt gy niet door uw vermoogen ?nbsp;Wat hart is fcheutvry, door het blikièmen der oogennbsp;Van myn verkooren lief? haar aangenaame mondnbsp;Werpt keetens uit, daar zy myn hart, eerft diep gewond,nbsp;Mee vaft boeid, moet ik dan, al vlugtende, verliezennbsp;Noch eens myn vryheid? doed de min my dan verkiezen
Dit flecht vcrachi’Iyk kleed, daaralmyneoorlogsdain. Van ’t ‘Spaanfche Hof alom , op wieken van de faam,nbsp;Gedraagen worden? neen lik br^ek deez’band aan ftuk-ken,
’k Verbryfel ’t minncjuk, dat my de nek komt drukken. Maar, hoe kan ’t moog’lyk zyn, daar ik als weg gerukt,nbsp;Dit voorwerp heb zo vaft in rayne ziel gedrukt,
Dat zelfs de tyd, die geen verandering kan miffen.
Dit rninlyk beeld nooit kan uit myn gedachten wiffen ? Neen , liefde houd het veld, ik leg myn grootheid af.nbsp;Ik min myn Engel, tot de dood my rukke in ’t graf.
Constant.
Zyt gy dan niet te raan ?
Eelhart.
Geenfins. hoe! zou ik trachten My zelf te moorden? neen, 6 neen!al myngedachtennbsp;Die werden tot haar dienft alleen maar aangewend.nbsp;Maar, ’k heb uw dapperheid en trouw voor lang gekend ,
Gy weet wat dienft ik aan myn lief heb opgedraagen,
Wat
-ocr page 41-T o o N E E L S P E E L D E R. 37 Wat fmart en wrecde pyn iny dag en nacht komt plaa.nbsp;gen;
Om dat ik haar myn Haat niet kenbaar maaken mag, Voor dat myn zaaken zyn in beter ftant. Maar, ach!nbsp;2y wierd licht mid’lerwyl, terwyl ik dus mynlcevcnnbsp;Verflyt, een ander heer tot echtgenoot gegceven,nbsp;Waarom ik voor myn ruft het allernoodigfte acht,
De Aubaade geevers, die hier koomen alle nacht,
Om door een zoet Muzyk haar vrijery te ftyven, Door ’t punt van ons rapier, van deze deur te dryvcn.nbsp;En deze zaak, die is heel licht voor ons te doen,nbsp;Want niemand zal dit ooit in ’t minftc op ons vermoên.nbsp;Ja geen gedachten zal my immer koanen deeren,
Dat zulk een heer, als ik, fteek in lakeijen kleêren. Constant.
Waar ik u helpen kan, myn laatfte druppel bloed Is tot uw dienft.
’t Is wel; ik fterf veel eer met moed, Eer ik zo waarden pand laat uit myn handen rukken.nbsp;Constant.
’k Wcnfch, dat gy van uw min, in korten tyd, moogt plukken
Gewenfchte vruchten.... Maar verand’ren wy van toon. Toe is het venfter.
Eelhart zyn rok aantrekkende.
Wel wat dunkt u ?
Wonder fchoon.
Men zou do drommel zelfs door zulk een lift bedriegen. Eelhart.
Wie kondig vrijen wil, heeft noodig konftig liegen. Een goed ASeur, myn vriend, moet nergens ftil voornbsp;ftaan.
Ik voer dan uit, ’t geen my oprechte min komt raan. ’k Moet, door myn veinzery, hier ftout zien door te raa-
Tot
Men kan toch alles van Komedianten maaken , (ken,
-ocr page 42-52 tgt; E SCHRANDERE Tot aapen toe in kluis.
Constant.
Ik hoor gerucht, wees ftil. ’k Geloof voorzeker dat zy ons betrappen wil.
E E L H A R T.
Hoe meerder zy dat zoekt, hoe min mynkonfl: zal faalen. Zy fpan haar net vry oni 't iny over ’t hoofd te haaien.
ACHTSTE TOONEEL.
Sofia, Eelhart, Fransyn, Constant veinzende om weg te gaan,
W nbsp;nbsp;nbsp;Sofia.
Aar gaat gy, Lodewyk ?
Eelhart.
Mevrouw, de eerbiedigheid , Die wy u fchuldig zyn , ons byzyn hier niet leid.
’k V ertrek met uw verlof.
Eelhart laat behendig, in ’t weg gaan, eenbrief vallen.
negende TOONEEL.
FransyNj Sofia.
Fr ANSYN,
We. hoe! wat zal dit weezen ? Daar valt een brief, Juffrouw.
Sofia,
Ik moet die eens doorleezen,
Fr ANSYN.
Dat moet wat wonders zyn,voorzeker, Juffrouw, dat Franfyn niet weèten mag den inhoud van dit blad.nbsp;Juffrouw, lee* toch wat hart.
Sc-
-ocr page 43-Sofia.
Zwyg (lil, wil my niet ftooren.
Fr ANSYN.
Lees overluid, Juffrouw, dan kan ik ook wat hooren. Sofia.
Ei my I
F R A N S Y N.
Wat aal dit zy n ? hoe wordje toch zo bleek ? Een mutsje fchorteldoeks baud, en ruim een elle eeknbsp;Zou hier wel nodig zyn, waar laatge u toe vervoeren ?nbsp;SOFI A.
Deez’ letteren, Franfyn, doen my het bloed ontroeren. Fet roud my in myn hart, dat ik een heer van ftaat,nbsp;Als een onwaardig knecht, misbruikt heb en verfmaad.nbsp;’k Wil voor die misdaad doen de grootfte penetentfy.nbsp;Fransyn. .
Ik heb ’t u wel gezeid, het lag op myn Cosjentfy,
Dst het 20 weezen zou, maar altyd had ik mis.
Nr zie je ’t klaarelyk, dat het de waarheid is.
Gy woud voorheenen al myn zeggen niet gelooven,
Ik noeft het jokken, maar nu dryft de waarheid boven. Sofia.
’F Beken deez’ brief doed my zyn afkomft recht verftaan, En de oorzaak, die hem drong in onzen dienlt te gaan.nbsp;En ’k ben verblyd dat ik , door minnedrift gcdreeven,nbsp;Myn.hart onweetend heb zo braaven heer gegeeven,nbsp;Gaf nu den Hemel dat zyn min oprecht mogt zyn.
Zo zach ik haalt een eind van myn verdriet en pyn,
Ja , ’k zegende myn lot.
Fransyn.
Ei, wilt daar niet van fpreeken, Wy hebben nu de kat net uit de boom gekeeken.
Hy zoekt niet anders als te zyn uw Bruidegom,
Je zult hem hebben; ’k bid, ei! kweld u daar niet om.
I^RANsYN, Sofia, Eelharta/ zoekende.
D nbsp;nbsp;nbsp;Fr A NS VN.
Aar komt hy wéér, JiiftVouw, hy ïoekt, io waar wy keven.
Gewis’Iyk na 7.yn brief, ’k xal hem die weder geeven. Wat zoekt gy , Lodewyk r wat fcheeld u ? zeg hetm^'.nbsp;E E L H A R T.
Niets van belang, Mevrouw, ’t is maar een beus’ler^, Ik zoek een liedje, ’t geen ik daad’lyk heb verloorennbsp;Sofia.
Ja, zulk een liedje klinkt my wonder vreemd in de ooren, Dit is een liedje, ’t geen myn toon ver.and’ren doed,nbsp;Dat ik inyn dienaar reeds als dienaares begroet.
EeLH ART.
Mevrouw, heeft lull zich met haar flaaf wat te verniaa-Zoik het waardig ben, ’k ben bly. nbsp;nbsp;nbsp;(ken;
Wat vreemde zaaken
Gefchiên ’er , Hemel!
E E r. H A R T.
Hoe, Mevrouw, hoe dus oiitfteld.^
H,
: Elaas! hoe is myn ziel bckaeld! Verbaaftheid heeft myn hart zo euvel ingenoomeii.
Dat ik tot geen begin van redenen kan koomen.
Heb toch de goedheid, zit een weinig by me neer.
£eL-
-ocr page 45-EeLH ART.
Mevrouw, uw dienft’bre Oaaf, die weigerd zulk een eer Met reden, ’k was niet waard,dat gy me uw dienaar achte,nbsp;Indieii ik dorfl, 20 (lout, na deze glory trachte.nbsp;Sofia.
Zo gy myn dienaar zyt, gehoorzaam dan.
EelharT.
’t Ontzach
Dat ik u fchuldig ben, verbied my dat ik mag.....
Sofia.
’k Gebié het u, voor al zo volg dan het betaamen,
Het is myn wil.
EeLHA RT.
Mevrouw wil my geheel befchaamen, Om dus haar dienaar, die niet waardig is te gaan,
In haare Tchaduw , maar....
Sofia.
Ei! laat deez’ reeden (laan Uw (laat verpligt ons , dat gy moogt in als gebieden.nbsp;Eelkart.
Wat hoor, wat zie ik! wat of hier noch zal gefchieden ^ Rainier uw dienaar vry, ’t is boven myn verltand.
Zou ik die man zyn ?
Sofia.
Ja, jagy. Heer Ferdinand! Gy hoeft uw groote (laat noch eer niet meór te ontveinzen,
Gy zyt ontdekt,myn Heer,des wilt eensoverpcinzen, Hoe onze flechtigheid wel dienden afgemaaid,
Dat gy hier, na uw (laat,niet beter zyt onthaald, (ven, Doch, wyl gy oorzaak zyt van ’t geen hier is bedree-.nbsp;Ik hoop uw goedheid zal die misdaad ons vergeeven,nbsp;Eelhart.
Indien ik ooit....
Sofia.
Ik bid, dat gy dit niet verzaakt, Daar is uw brief, Heer, die het alles kenbaar maakt.
43
Eelhart.
Wat zien myn oogen, go6n!
Sofia.
Gy hoeft niet méér te vreezen, Myn Heer, wy zullen u in ’t minft nadeelig weezen,nbsp;Ei! veins toch langer niet;’k neem deel in uwen druk,nbsp;Ben ik het waardig; fpruit het uit een ongeluk ?
Wat is toch de oorzaak ! fpreek.
EeLH ART.
Ik zal’tuopenbaaren,
Wyl u ten deelcn is bekend myn wedervaaren.
Weet dan, MejufFcr, dat ik aan het Hof, weleer, Een zek’re Dame, maar uit tydverdryf, niet mcêr,nbsp;Beminde, die ook wierd te dier tyd aangebedennbsp;Van ecnen Ridder, zynde een man vanmogentheden,nbsp;En die, in dicnftbaarheid, geen weerga immer had;nbsp;Maar al zyn pooging had in ’t minlt op haar geen vat;nbsp;En ’t fcheen of zy haar gunft alleen flechts voor mynbsp;fpaarde,
’t Welk eind’lyk zulk een wrok en jaloezye baarde,
In zyn verbolgen ziel, dat hy voor vall bcfloot,
V an een meêminnaar zich te ontllaan, door myne dood. ’k Wierd op een avond van die moorders dan befprongen,nbsp;Verzeld met and’ren, die my na het keven dongen.nbsp;Als felle Tygers; maar een hevige overmoed.
Die in een grootfehe ziel by wyl veel wond’ren doed, Liet myne dapperheid niet, op die tyd, verlecgen.
Ik vloog hun in, en heb den degen fluks gereegen Dwars door de ribben heen van die my ’t naafte was;nbsp;Dit was myn vyand; maar zyn dienaars, alzo rasnbsp;Zy zaagen dat haar Heer geraakt was om het keven,nbsp;Die hebben my geheel de zeege voort gegeeven,
Zy vloodcn voor deze arm, en myn bebloede kling, •Of haar de blcekc dood fnel op de hielen ging; (rennbsp;Maar toen myn ziedend bloed een weinig aan ’tbedaa-(icraakt was, zag ik cerfl dat ik in veel gevaarennbsp;Mv had gewikkeld : ’k liet my door de reden raan;
¦ gr-
' nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’k Vk
-ocr page 47-’k Verliet Madrid, o'm hier in Nederland te ontgaan Het dreigende gevaar, ’t geen my daar op zou koomen.nbsp;Sofia.
Waarom hebt gy als knecht uw fchuilplaats hier genoo-men ?
En, als een flcchte flaaf, ons hier ten diend gedaan? ¦ Wad om uw vryheid? wat heeft u hier toe geraan?
Moetik het zeggen ? ach ! Mevrouw, hetzynuwoogen! Sofia.
EeLH ART.
Ja, Mevrouw, die hebben zulk vermoogen. En voorts al ’t zigtb’re dat den Hemel aan n gaf.nbsp;Dwong my tot u, en ook te ontwyken myne draf.nbsp;Dit ’s de oorzaak dat ik my heb ia uw diend begeeven.nbsp;Op hoop om eeuwiglyk in uwe gund te leevengnbsp;En wyl u nu myn daat en afkomd is bekend.
Zo bid ik, fchoone Zon, maak van myn ramp een ;nd, Roofdgy my ’t keven niet, ter wyl ik van myn Koningnbsp;Genaa verwerf; ’k verwacht in korte tyd verfchooningnbsp;Der mandag , die ''k, door dwang, grootmoedig hebnbsp;bedaan,
Had ik hem niet gedood, hy had het my gedaan.
1 k wierd befprongen van dien booswicht, die myn keven, Door zyn verraaders dolk, een einde dicht te geeven;nbsp;En ’k dank myn goed geluk , dat zy zo groot een eernbsp;My ded genieten; ja, fchoon dat ik nimmermeêrnbsp;U kon verkrygen, zal ik my gelukkig noemen.
Dat ik my mag een daafvan zulk een fchoonheid roemen. En dat ik, in de daat van dienaar, zulk een Beeldnbsp;Gediend heb, als ’er ooit op aarde is voortgeteeld.nbsp;Sofia.
Myn Heer, uv.' heusheid die verheft in alle deekn Myn lof te hoog, want nooit zal ik rny zelvendreelennbsp;Met die gedachten, dat ik waardig weezen zounbsp;Zulk een verneedering.
' nbsp;nbsp;nbsp;Eel.
-ocr page 48-EeLH ART.
Gy zyt het waard , Mevrouw. Mogt ik maar waardig in uw oogen zyn bevonden, (den;nbsp;Wat wierd myn angftig hart van fmart en pyn ontbon-Maar ’k weet wat ongenade ik reeds verfchuldigd ben,nbsp;Dat ik 7.0 (tout voor u inyn minnevlam beken.
Zo dit uw toorn verwekt, zo zal ik heele plaffen. Van traanen weeneu om myn misdaad af tc waflèn,
knield.
Sofia.
Wel hoe! wat zal dit zyn ? ’k bidde n, rys op, myn Heer , Bcfchaam uw dienaaies, zo ’t mog’lyk is, niet méér;nbsp;jVlaar gun aan haar verlof, op dat zy mag vertrekken;nbsp;Myn Moeder, of myn Oom die mogt ons hier ontdekken.nbsp;Heb dan een oogenblik , na dezen , maar geduld ,
’k Zal u doen weeten waar dat gy my vinden zult.
E EL HART.
Ik blyf uw dienllb’re flaaf.
Constant, Eelhart.
w.
Const A NT.
El nu, hoe ftaan de Zaaken ? Eelhart.
Heel wel. .
CoNSTA NT.
Wel ik beken ’t dat ’s eerft Komedy niaakcn, Eelhart.
.Tot noch toe na myn zin, myn vriend, myn trouwe maat, ’t Schynt dat myn karretje reeds op een zandweg gaat.nbsp;Ik vrees geen fpoorflag, fchoon ’t vry diep my zal doennbsp;daalen;
Ik meen ’er hals en kop nu mak’lyk deur te haaien.
My is de Juffer, vriend , zy heeft de haak gevat. Constant,
Ik help u weufehen , dat zy die heel binnen had.
E F. L’
-ocr page 49-E ELH A RT.
Dat zal wel gaan; maar hoor, ga heen toch zonder draa-Om van een .VilTelaar wat (lukken goud te haaien, (len, ’k Wacht deze vriendfchap, maar heel fpoedig, van uwnbsp;hand,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(brand.
,’t Gout lleekt de ontvonkte min voort lichter laag aan Men mag door vleijery een hart zien te veroov’ren,nbsp;Maar ’t goud kan hart en zin geheel gezwind betoov’ren.nbsp;De deugd fchynt als veracht en met de voet gefchopt.nbsp;De Muntgod is ’t alleen daar yder graag meê popt.
Constant.
Ik hoor gerucht, wees (lil.
dartiende tooneel, Fkansyn, Eelhart, Constant.nbsp;Fransyn.
Klt;
.Omt het u ook geleegen,
Myn Heer, dat ik u fpreek alleen?
Eelhart.
’k Heb daar niet tegen;
Franfyntje , wat ’s uw wil ?
Fransyn,
MejufFer is alleen
Gegaan in ’t tuinhuis, daar ze u, om byzond’re reên. Verwacht; gy kunt haar nu eens heen en weer gaannbsp;fpreeken.
Eelhart tegen Conjlant.
Doe zo ik u beval.
Constant.
Aan my zal niets ontbreeken-
veertiende tooneel-
Fransyn, Constant.
WF R a N 8 Y N.
El is het meugelyk! nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
CON'
-ocr page 50-Constant.
Fianfyntje, zulk geraas,...
Fr A NS YN.
Komedianten zyn maar krengen by uw Raas Te vergelyken. wel, wie hoorde ooit zulkeftreeken !nbsp;Dat zulk een Heer zich in’tLakkeijenpakgaatftceken,nbsp;Om onze Juffer, die zo ryk niet is als hy!
Constant.
Franfyn, je hebt gelyk. maar nu van u en my ;
Zult gy noch langer inyn getrouwe liefde wraakcn? Fransyn.
Wel neen ik, myn bruids pak is ommers al temaaken. Wel zeker dat is raar, ’t is nimmermeer gefchied,
Hy is de bruigom, en de vent die weet het niet. Constant.
Zou ik de bruigom, met myn lief Franfyn, dan weezen ? Fransyn.
Denk neen, of ja.
Constant.
Al watje wilt.
Wat zal ik hoopen dan, of vreezen ? Fransyn.
Constant.
Maar wie van beiden is men ’t naaft ? Fransyn.
Van elks een beetje, dan zo hebje ’t niet van’tkwaadff. Constant.
Ik fterf van liefde; en och! Franfyn, ik zalbefwyken. Fransyn.
Daar wou ik zeker wel een daalder aan verkyken Dat moet heel kluchtig zjn, te fferven door de min.nbsp;JKom, ik Zal toe zien; nou, fa wakker dan , begin.nbsp;Constant.
Franfyn, zoud gy myn dood zo zonder fchrikaanfchou» wen ?
Fransyn.
Wel als je fferven wilt, kan ik het dan weêrhouwen ?
COH.
-ocr page 51-Constant.
Myn Medicyn, Franfyn , is ’t jawoord uit uw mond F R A N s Y N.
Ha! fchoit het daar maar aan, zo word je haart gezond! Och! van die ziekte hoefje niet te bed te leggen,
’k Wil liever honderdmaal ten eerrten ja gaan zeggen, Eer de oorzaak van uw dood my word te lart geleid;nbsp;’k Zeg liever; ja, ja, ja, ja in der eeuwigheid.nbsp;Const A NT.
’k Meen zulk een ja niet^neen, ’k meen’tjawoordom te trouwen.
F R A N S Y N.
o Meenje ’t zo ? dat zal ik noch wat binnen houwen, Tot op een ander tyd als jy my weder ziet.
CONSTANT.
Franfyn, zp ’t mooglyk is, zo eindig myn verdriet. Fransyn.
Wel ja, zo ftaandevoets ,dat zal ik my wel wachten, Zo ik het ded, ik wed gy zelver met my lachten.nbsp;Neen, neen, zo fchielyk niet, eerft vrijen met fatfoentnbsp;Constant.
Verhoor my toch, myn lief.
Fransyn.
Daar na zal ik het doen.
Einde van bet Tweede Bedryf.
DERDE BEDRYF. EERSTE TOONEED.nbsp;Rykert, Elisabeth, Sofia, Fransyn.
Rykert.
K heb van vreemder zaak myn leeven nietgeweeten.
Fsamp;n*
Niet waar? de liefde is een verwonderlyk ftuk eetcnw
Sofia.
Neem toch de moeite Oom, en doorlees deez’ brief.
R Y K E R T.
Wel aan.
Sofia.
Gy zult de heele zaak van link tot ftuk venlaan.
Rykert, leeji.
DON FERDINAND D’AMINDEX DE MENDOZA,
De hloedvervoanten van hem, die gy edelmoedig voor de vttiji gedood hebt, om uw eigen leeven te befcbermen, doengrootenbsp;moeiten om te ontdekken waar gy zyt, dit is de reden dat ikU Ed:nbsp;in lang niet heb gejchreeven;dewyl men naauw moet toe zien omnbsp;uw verblyfplaats niet kenbaar te maaken. Gy zult dan weeten ,nbsp;dat, door toe doen van onze vrienden, uw zaak zo ver hy dennbsp;Koning gebragt is, dat zyn Majejleit u genade heeft gegeeven ,nbsp;op voorwaarde dat gy hem tegen de oproerige Franfcben , zesnbsp;jaareii in de Nederlanden zult dienen. lietJcbynt een wys vannbsp;ballingfcbap; maar wy twyffelenniet, of gy zult met de naa-fle poft volkomen verzekering van uw pardon hebben.
Don Diego de Algos Pimo Pimentel.
Ik ben verbeifterd , en ik Ra als opgetoogen In deze zaak. O min! hoe groot is uw vermoogen ;nbsp;Hoe wonderlyk fpeeld ge in dit waerelds rond uw rollnbsp;Frans YN.
O ja, de liefde is Wind, zo blind, gelyk een Mol,
En is hem blindelings tot in het hart geboopen.
Houd gy uw mond, Franfyn, hoe is ’t ?
^ nbsp;nbsp;nbsp;Fran-
-ocr page 53-Fransyn.
Dat wil ik hoopen,
Ik heb ze wel van doen.
Elisabeth.
Ik ben ’er van ontfteld!
Maar, is het mogelyk!
Sofia.
Gelyk ik ’t heb verteld j
Zo legt de gantfche zaak.
Elisabeth.
Wat raad}
Fransyn.
Uw kind te geeven Aan zulk een moedig Heer, om meê in de echt te leeven;nbsp;Wat anders }
Rykert.
Ik beken, zy heeft u wel geraan; Elisabeth.
Bevalt hy u, myn kind, (laat hy u heel wel aan?
Zeg, hoe behaagd hy u ?
Sofia.
Te wonder, van myn daagen, Schiep ik in eenig menfeh ter waereld zulk behaagen.
Hy is een Ridder, die in deugd geen weêrgaa heeft;. Stoutmoedig, ecrelyk , heel minzaam en beleefd.nbsp;Fransyn.
En ryk. O Juffrouw 1 hy heeft zulke dikke duiten.
Zyn heele koffer is voorzien met Spaanfche Kluiten.
’k Wou dat zyn knecht wat veel van zulke fpecy had •
’k Loofhy me dan, niet lang om.... nou je weet wel, bad. Maar ’k Hetze flippen.
Sofia, Eelha rt verkleed, Elisabeth, Rykert, Fransy n.
O Sofia.
Om, daar komt hy.
D nbsp;nbsp;nbsp;E E L-
-ocr page 54-Cjo
Eelhart.
Derf ik hoopen,
Mevrouw,dat my ’t geluk niet dwars^altegenloopen. Maar dat uw goedheid, my met uwe gunft beftraald,nbsp;Dat my die Schoone, daar myn ziel door adem haald,nbsp;En zonder wiens gezigt ik niet méér wenfch te leeven,nbsp;Als een hoogwaarde bruid, en vrouw zal zyn gegeeven ?nbsp;Rykert.
Myn Heer, vergeeft ons, zo hier iets gefchiedmogt zyn. Het welk uw achtbaarheid verkleind heefr, ’t doet my pyn.nbsp;Dat.ik uw heerlykheid, en ftaat niet heb geweeten,
’k Had anders, na mynpligt,behoorlykmygekweeten, Gy hebt, ons onbekend, u zelf zo laag verneerd,
’k Had anders na uw ftaat behoorlyk u geëerd. Eelhart.
Ei! flaa dat over. Heer, de ftaatzucht, hoe verheeven Die immer wenfcht te zyn, zal my nooit doen begee ven.nbsp;Het alderwaardfte dat den Hemel immer fchiep.
Al waar ’t fchoon dat men my zelf tot een Kroon beriep. Ik zou die groote ftaat verachten , ]a, vervloeken.nbsp;Indien ik daar door moeft een and’re Bruid gaan zoeken.nbsp;Rykert.
Myn Heer, myn nicht heeft ons de zaak zo vobrgefteld, En zo myn Zuftcr na haar Dochters voordeel held.
Zo zal zy , neevens my, u toeftaan uw begeeren. Elisabeth.
Myn Heer, uw heer! ykheid zal ons op ’t hoogft vereeren. Eelhart.
V ind ik by u, myn Lief, ook eenigfins belet ?
Sofia.
De wil eens Moeders ftrekt een Dochter tot een wet. Eelhart,
Wat groote dankbaarheid moet ik u fchuldig blyven. Fransyn.
’k Wensdatuwliefdenooit, van koude,mag verftyven. Maar altyd bloeijen.
¦ nbsp;nbsp;nbsp;Eel-
-ocr page 55-Eelhart.
* Wel, Franfyn, ik dank u teer» Elisabeth.
Ik wenfch u veel geluk, myn Dochter.
Rvkert.
U , myn Heer,
Ook vangelyken. Nicht, langmoogtgyfaatnenleevem Elisabeth.
Veel heil, myn waarde Zoon!
E ELK ART.
Dat wil den Hemel gee*’en ^ Myn waarde Moeder, maar dit eene doet my pyü.nbsp;Dat ik in Bruflèl noch niet openbaar m.ag zyn.
R Y K E R T.
Myn Heer, gy kand u hier noch wel verburgen houwen j Ik zal wel maaken, dat gy hier in tHlt’mcK)gt trouwen»nbsp;De Biffehop is myn vrind, die zaak ftaat my heel lichtnbsp;Voor u te doen , myn Heer.
Eelhart.
Wat blyf ik u verpligt, V oor uwe goedheid. Lief, hebt gy daar ook iets tegen.nbsp;Fransïn.
Ik denk geen kleintje, dat’s heel mak’lyk te overweegcii»
Sofia.
Hoe weetgy zulks, Franfyn? neen, Hcer,in’tminfte niet.
Eelhart,
Dan zie ik reeds het eind van myn gelecn verdriet. Rvkert.
Gy kund nu, mid’lerwyl,uw Lief wat onderhouwen,^ Myn Heer, ’k zal alles voort verrichtenj ’t geen totnbsp;trouwen
Zal noodig weezen. Gaan we zaamen na ’t falet. Fransyn.
Ja haaft je wat, de Bruid verlangd licht al na bed. Elisabeth.
Die lange tong, Franfyn, die diend men wat te korten.
Da nbsp;nbsp;nbsp;F RAN.
-ocr page 56-52 DE S C H R A N D E RE
Fr ANSYN.
Dat is niet noodig, want ik fpreek al reê met horten En ftooten; neen, ik had ’er liever noch wat by.nbsp;Rykert.
Maar! Heer Don Ferdinand, voor waar ’k verwonder my Ten hoogden, daar myn Heer in Spanjen isgebooren,nbsp;Hy zich, in ’t zuiver duits,zo promt en net laat hooren.nbsp;Ee lhart.
Myn Heer, ’k heb langen tyd aan ’t Haagfche Hof verkeerd ,
Daar ik de duitfche taal volkoomen heb geleerd.
Dit is de reeden.
Rykert.
Ei, myn Heer,in ’s Gravenhaagen Zyn wy gebooren, en daar hebben we onze dagennbsp;Ook meed verfleeten, maar elk weet wel dat het goed,nbsp;Van woonplaats meenigmaal de menfeh verand’ren doed.nbsp;Wy hebhen hier veel land.
Elisabeth.
Monfreer, laat ons vertrekken, Wy nullen aan myn Heer, het alles voorts ontdekken.nbsp;Rykert.
Daar word gefchelt, Franfyn, maak dat gy niet vergeet, Zo ’t van belang is dat ilr het dan daad’lyk weet.
Fransyn, R osette.
Frans YN.
LEjufFer, wat ’s uW wil?
• nbsp;nbsp;nbsp;Rosette.
Wel vryder, ’k wid heel gaaren. Of hier geen Jongmans korts in diend gekoomen waaren'.nbsp;Waar van de een Eelhart heet, en de andere die isnbsp;Condant genaamd ?
Fransyn,
O neen, je bent hier zeker mis. Neen; geen van onze knechts, Juffrouw,zyn zo geheeten.
Ro-
-ocr page 57-J3
TOONEELSPEELDER Rosette.
Maar vryfter, weet je ’t wel?
Fransyn.
Ik diende ’t wel te weeten, Ik woon hier zelf in huis, dat ’s geellig !
Rosette.
Maar miffchien,
Weet gy.het niet te recht, ik zal u eens bedien Hoe zy van troony en poftuur zyn, te onderrechten....nbsp;F R A N s Y N.
Poftuur, of geen poftuur, wy kennen onze knechtén, Veel beter. Juffrouw, als jy ons beduiden zult.nbsp;Rosette,
Maar hoor; den' eenen....
Fr ANSYN.
Ja den eenen, heeft een bult, Gelyk een pothuis, en de tweede kromme beenen,nbsp;Gelyk een Krokodil, niet waar ?
Rosette.
Wat moogt gy meenen; Waarom fpot gy met my.^ dat ’s immers geen fatzoen.nbsp;F R A N s Y N.
Ei lieve, zeg me toch, wat zou ik anders doen?
Je wilt my leeren, wat voor menfchen dat hier woonen j Wie in de waereld, kan die beeftigheid verfchoonen ?nbsp;Rosette.
Hoe, fpreek ik beeftig, meid? wel gyzyt zelf een beeft. F R A N s Y N.
Wat beeft jy hier? jy bent al lang een beeft geweeft. Rosette.
Wie geeft u reeden, wat zal dit geweld beduijen? Fransyn.
’k Zal, met deez’beuzem, jou wat op je bakhuis bruijen. Indien je niet vertrekt.
w.
DE SCHRANDER E r^l E R DE TO O N E E L.nbsp;Rykert, Rosette , Fransyn.
R YKERT.
At ’s dit? nbsp;nbsp;nbsp;¦
Rosette.
Dit vreemd fatxoen, Maakt, zonder reêii, myn Heer, een yflèlyk gedoeninbsp;R VKER T.
Wat zyn de reen?
Frans YN.
Dit wyf heeft wond’re zotte kuurcn, Zy praat van troonys, cn van knechten, en poftuuren,nbsp;En of ik zeg, dat ik van geen poftuuren veeet,
Zy wil het winnen, Heer, het zy my lief of leet. Rosette.
MynHeer,uw dienftboó hoord in ’t minfte na geen reeden. Laat ik, zo ’t weezen mag, de zaak aan u ontleeden,nbsp;Rykert.
Wel aan, als ’t u gelieft, ik hoor u met geduld. Rosette.
Ik dank u zeer voor uvz beleefdheid. Heer; gy zult Dan weten waarom ik ben in uw huis gekoomen :
’k Heb,na lang zoeken,van een zeek’re vrind vernoomen, De zekerheid, van ’t geen daar ik heb na gezocht.
Dit is de reden, die my herwaards heeft gebrogt,
Dat zich hier twee Meffieurs, als knechten, doen gebruiken.
Die ’k graag eens fpteeken wou____
F R A N s Y N, Itil aan Rykaart.
Sinjeur, ken jy niet ruiken Waar datze heen wil? och! het leid my op de leen,nbsp;Dit ’s een vecklikfter, dat is wis, en anders geen.nbsp;Rykert.
Franfyn, ’k geloof het ook. Maar zwyg, zy zal niet trekken.
Rosette,
MynHeer, ei! luider, ’k zal u alles voort ontdekken, Het zyn twee Borden, die... •
Rvkert.
Juffrouw, gyzyt verkeerd; Daarom verzoek ik, dat gy my doch exkufeerd;
Want die geen die gy zoekt, die zult gy hier niet vinden. Rosette.
Roept maar uw knegten,’t zal zich zei ven dan ontwinden.
Dat zal niet noodig zyn, ’k verzoek dat gy vertrekt, Zo ’t u beliefd.
Rosette.
Ik zie, ik word hier maar begekt; Maar, ik verzeeker u, ze z^illen ’t niet ontfnappen,nbsp;Die trouweloozen zal ik wel in ’t kort betrappen.
F R A N S Y N.
Trap jy jou moers koes broer, en wandel maar. rr F D E TONEEL.nbsp;Constant, Rosette, Rykert,nbsp;Fbansyn.
Heer ,
Constant. IVIyo Mevrouw uw Zuder....
Rosette.
Ha! daar ’s de ecne nu ; ik zweer. Dat gy my geen van alle in ’t minde zult bedriegen;nbsp;Dit is hy, die ik zoek; foei, fchaam u zo te liegen.nbsp;Zeg, waar is Eelhart?
Constant, Jlil.
., Zwyg....
Rosette.
Ik wil niet.
Constant.
„ Kan het zyn,
D 4 nbsp;nbsp;nbsp;Zo
-ocr page 60-„ Zo zwyg toch!
Rosette.
Neen, o neen! Constant,
„ O bitt’re fmert! o pyn! „ Zo gy niet zwygt, zo zal het Eelhart eeuwig drukken!nbsp;Roserte.
Waar is hy, voort fpreek op, hoe zal ’t hier met u lukken ? R Y K E R T.
Hier merk ik iets. Ik bid, MejufFer, dat ge my Gelieft te zeggen, wat ’er van de waarheid zy;
En my eens openbaard, wat dat dit zyn voor Kwanten. Rosette.
|VIyn Heer, dat ’s graag gedaan; ’t zyn tweeKomedianten. Rykert.
Kommedianten!
Rosette.
Ja, wel waarom niet, mynHeer? Rykert.
F R A N s Y N.
Och! nou zal der eerft een beer Gaan buit’Ien, die me flus al fcheen in ’t hoofd te maaien.nbsp;Rykert.
Loop ras,Franfyn, en wilt mynzufler hier eens haaien. Doorfleepe Fielcnl
Zo als Franfyn meend hinnm te gaan, komt Elizabeth baar tegen.nbsp;Rosette.
Hoe! myn Heer, hoe dus verzet ? ZESDE TONEEL.nbsp;Rykert, Elisabeth, Rosette,nbsp;Fransyn, Constant.
Rykert.
Eli-
T o o N E E L S P E E L D E R. 57 Elisabeth.
By haar Bruigom in ’t Salet, Zy moeten nu malkaar een weinig onderhouwen.
F R A N s Y N.
Dat onderhouwen, och! dat zalder wel haalt rouwenf Myn lieve JutFrouw!
Elisabeth.
Wel, wat is ’er in de weeg ?
Spreek op.
R YKERT.
Wat zou het zyn, het is hier heel geen deeg. Wy dachten dat een Graaf zou ons gedacht verëereii;nbsp;Maar, Breero zeid, heel wel te recht; het kan verkeeren.nbsp;Dit fpreekwoord,grypt hier,niet vergeefs zyn rechte Hand.'nbsp;Hy is niet die hy fchynt.
Elisabeth.
Wat dan?
Rykert.
Kommediant.
Elisabeth.
Wel, Broer! wat, zegje daar.?’ och !och I debalkedaaler; My op het hoofd ! Franfyn , wilt voor myn Dochternbsp;haaien!
F R A N s Y N, na linnen roepende.
Juffrouw, kom toch eens hier, de baake breekep uit.
’t Is zulk een ftinkert, het proces is heel verbruid.
De bok ryd op zyn gat.
ZEVENDE T O O N E E L. Sofia, Elisabeth, Rykert, Fransyn,nbsp;Eelhart, Constant, Rosette.
Sofia.
w,
El, wat beduid dit raazen ? Franfyn, jezoudeen menfeh door jou geroep verbaazen.
Elisabeth,
Daar is de vagebond, jou Schelm! voort van myn kind, D 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Jou
-ocr page 62-58 DE SCHRANDERE
Jou fnoó Bedrieger!
- nbsp;nbsp;nbsp;Rykert.
Stil, verbind, eer gy begind. Elisabeth,
Laat my begaan; ik zal die deugeniet eens toonen... Sofia.
Wel, Moeder, hoe komtgy rnynBruidegomdus hoonen ? Zo braaf een Ridder? ei gebruikt doch méér verftand.nbsp;Elisabeth.
Wat Ridder! neen! het is een Akkedemyant!
Hy heeft ons altemaal door guitery bedroogcn.
Sofia in flaault;wte vallende.
Ei my! wat hoor ik ?
Fransyn.
Och! JuiFrouw, ze fluit haar oogen. Ze valt in flaauwte , en is, gelyk een dood zo bleek !nbsp;’k Geloof ze zeeker fterft.
Elisabeth.
Franfyn, loop haal wat eek.
Elisabeth, Rykert, Eelhart, Sofia, Constant, Rosette.
M nbsp;nbsp;nbsp;Elisabeth.
Yn waarde Dochter, och! moet ik u zo verliezen. Constant, tegen Eelbart.
’t Zal raadzaamft voor ons zyn het haaze pad te kiezen, Eer dat het flimmer word.
Elisabeth.
Ze fterft! waar blyft de meid?
Franfyn!
H.
negende t o o N E E L, Fransyn, Rykert, Eelhart, Sofia,nbsp;Elisabeth, Constant, Rosettl.
Fransyn.
Her ben ik.
Ry-
-ocr page 63-Rykert.
Wcl, doet ggt; ons deeze fpyt ? Gy Afgerechte, in fnood bedrog en fchelmeryen,nbsp;Eelhart.
Myn Heer, ’k verzoek dat gy die reede wat wil niijen. Ik ben een eerlyk borft, nooit was het oog my blaauvirnbsp;In oneer, daarom valt uw fchelden my vry raauwnbsp;Te hooren, ’k bid u. Heer, doorzoek vry heel mynnbsp;leeven,
Ik heb daar nooit een fmet van oneer aangewreeven. Herdenk dan by u zelf, ’t geen ik hier heb gedaan.
Zo gy myn vriend waard, zoud gy ’t zelve my niet rain ?
Elisabeth.
Och 1 daar bekomt myn kind.
F R A N S Y N.
Ja zie ze roerd haar oogen. Och! arme floof, ik ben, zo waar, met u bewoogen !nbsp;Elisabeth.
MynDochter,fchep maar moed,de zaak zal heel wel gaan. Wy zyn gelukkig dat wy het by tyds verftaan.
Sofia,
Waar is Don Ferdinand ?
F R A N S Y N,
Och ! die is al vertrokken, Myn lieve Juffrouw, en hy wandcld met de bokkennbsp;Van Faro, ’t is gedaan, ’t is uit met zyn gezach.nbsp;Sofia.
Waar is myn Lief? vergun dat ik hem fpreeken mag.
Eelhart.
Myn waardige Engel.
E LISABETH.
Voort, vertrek, hoe zal ’t hier wceZen l 'Z'j meend u niet.
Sofia.
O ja! myn Moeder, ik meen deezen ,
Eu niemand anders.-
Eli-
-ocr page 64-6o
Begrypen ?
Elisabeth.
Och! hoe zal ik deeze reen
F R A N S Y N.
Ja ze zyn vol van diepzinnigheên. Elisabeth.
Myn Dochter,heeft hy...
F R A N S Y N.
Wat beliefje ?
Elisabeth,
Hxis’t’ermeê.^
Wil doch fpreeken ?
Sofia.
Heel wel.
Elisabeth.
Het hart fchy nt my te breeken 1 Monfreer, wat zal dit zyn ? och! hoe ben ik bevreesd!nbsp;R Y K E R T.
Jk loof, het vuur heeft hier wat naaan’tftroogeweeft, Na ik hethoorenkan ,en zien.
Elisabeth.
Spreek jy die woorden ? Jou fchclm! vertrek tcrflond; of ik zal u vennoorden!nbsp;Wat komt men over ? och! wat zal ik doen ? wat raad ?nbsp;Rykert.
Myn raad is, dat gy haar te zaamcn trouwen laat: Want na ik merken kan, zo heeft ze haare zinnennbsp;Cjeheel op hem gezet.
Rosette.
Zy mag hem wel beminnen. Want, zonder roemen, hy is haare min wel waard;nbsp;Heeft hy geen fchatten, hy is deugdelyk van aard.
Elisabeth.
JyJaar, Juffrouw, is het waar.?
Rosette.
Zo waar, gelyk wy leeven.
Gy
-ocr page 65-T o o N E E L S P E E L D E R. 6r Gy kund uw Dochter nooit, geen beter Bruigom geeven;nbsp;Maar wel een ryker, doch men koopt geen deugd voornbsp;geld.
Rvkert,
Hoor hier eens, Eelhart. Ik verzoek dat gy rny meld^ Waar gy van daan zyt; laat my uw geboorte eens hooren^nbsp;Eelhart.
In Holland, te Amfterdam, myn Heer, ben ik gebooren 5 En daar gefprooten uit een eerelyke ftam.
M yn Vader, Heer, die woond noch heden aan den Dam , In een der beft bekendfte en neringrykfte ftraaten,nbsp;Alwaar dat hy zich zelfs met Kofty en Schokolatenbsp;1 e fchenken noch erneerd. Myn eerfte handwerk wasnbsp;Het lof’lyk Teek’ucn en bootzeeren; maar zo rasnbsp;K,wam ’t Franfche ooglogsvuur, deez’Landen niet ont-fteeken,
Of ’k ben van deeze konft, daar’t flecht med gong ,ge-weeken,
En gaf me in de oorlog,maar ik wierd datleevenmoê, Door dien ’t men daar te los, en veel te wild ging toe;nbsp;^o dat ik eind’lyk, na een klein getal van jaaren,
Een eerlyk affeheid kreeg, en ’k liet den oorlogvaaren. Na die tyd, had ik graag weer in myn kunft gedaan,nbsp;Maar ze is 20 arm, dat zy nu zelf om brood moet gaan.nbsp;Zo dat ik eindelyk, om eerelyk te leeven,
My heb in een kontrakt met deeze vrouw gegeeven. Om tc vertoonen, op een heerelyk Toonecl,
Hoe yder.Ipeeld zyn rol, en yder krygt zyn deel.
Maar ’t geennu meeft van al betreffen komt myn zaaken, Myn Heer, ’k zal ongeveinft u alles kenbaar maaken:
’t Was op een morgenftond, dat de nieuwsgierigheid My.cn myn waerde vrind, heeft door deez’ftad geleid jnbsp;Om Bruflèl met vermaak in alles aan te Behouwen,nbsp;Haar fchoone Kerken, en haar prachtige Gebouwen,nbsp;Paleifen, die het oog verwond’ren, en ’t gezigtnbsp;Van haar Fonteinen, ’t geen de reiziger verpligt,
Om ai deez’ wonderen met yver te beoogen, ,
’tVèr-
-ocr page 66-62 D E S C H R A N D B R E
Vermaak van Bruffel heeft een overgroot vermoogeti; Maar al deez’ heerlykheid verdween, op het gezigt,nbsp;Der blinkende oogen, en het fchitterende licht,nbsp;’itWelk, als twee Herren, of wel eer als blikfemllraalen,nbsp;Kwam, uit uw vender, tot in deexe boezem daalen.nbsp;Myn gang wierd met myn tong gelykelyk geftaakt,
Ik wierd, als roereloos, tot in de ziel geraakt,
I'.n ’t fcheen of my de Min in ’t oor zei; wil niet vreezcn, Dit zal uw grootüe vreugd, dit uw gclukÜcr weezen.nbsp;Myn vriend, verwonderd door mynüiiftaan, vroeg mynbsp;voort.
Wat dat my deerde; maar ik kon geen cnkeld woord, Tot antwoord geeven: doch een weinig aan’tbedaaren,nbsp;Zo wees ik de oorzaak ftraks aan hem vanmynbezwaa-ren.
Dat ik, getroffen, door dat hemels aangezigt,
My ,al myn keven lang, vond tot haar dicnft verpligt; En dat ook, wat belang zich hier mogt tegenzetten,nbsp;Myn min te volgen my in ’t minll niet zou beletten.
*k Wierd,om deez’ redenen, cerilvanConflantbegekt; Maar toen ik hem geheel myn meiiuug had ontdekt,nbsp;Heeft hy myn minnevlam, zo euvel niet gevonden.nbsp;Of hy heeft zich geheel en al aan my verbonden.
’t Geluk dat wilde, dat wy kwaamen te verftaan.
Dat gy twee knechten had uit uwen dienll doen gaan, Wat hier toe nodig was, wierd van my waargenoomen,nbsp;Om beide, als dienaars, hierdoor inuwhuistekoomemnbsp;Dit is myn misdaad. Heer, denk nu, na rypen raad,nbsp;Of ik verdiend heb zulk een gruwelyke haat,
Dat gy me ontrooven zoud myn hart, myn ziel, myn keven.
Een zoet bedrog, word vaak den minnaar wel vergeeven, Wanneer zyn liefde op geen verkeerde weegen gaat.nbsp;Ach! mag ik hoopen ?
Elisabeth.
Wel, Monfreer, ik weet geen raad. Hy weet me zeker zo bekoorelyk te praaten,
-ocr page 67-Dat ik hem waarelyk Sofia wel zou laaten.
Maar zulk een flechte naam, ochl Broer,Komediant.
R Y KERT,
Dat is voor gekken , niet voor menfchen van verftand. Een Bei, zal uit een Bloem, hoe liegt, noch honingnbsp;trekken,
En, uit de fchoonfte Bloem, de Spin vergif, de gekken^ Die zyn, gelyk de Spin; de wyzen, als deBie.
Elisabeth.
Verfta je ’t zo, ik ook.
FransYN.
Ik mee dat zyn der drie. Rykert.
Geeft hem uw Doch ter,zo hoeft hy niet méér te fpeelen. Fransyn;
Dat heb ik al ezeid, zy kan hem braaf mee deelen. Elisabeth.
Wel Iaat het dan zo zyn,wyl ’t a^rs niet weezenkan, Ontfang myn Dochter dan , en word haar echte man._nbsp;Eelhart.
Wat geeft uw goedheid tny al fioffen tot verblyden! Rykert.
Wy hebben u voorheen al heel wel moogen lyden. Constant.
r ranfyn, zyt gy van my te plaagen noch niet moé ? Fransyn.
Ik ben niet beter als myn Juffrouw: daar, taft toe; Want ken jy, Geeften, zo veel raare potzen maaken,nbsp;Zo zal ik ook met jou wel aan de kolt geraaken.nbsp;Rosette.
Wat zo! een dubb’letrouw.
Elisabeth.
Franfyn, zie wat je docd. Fransyn.
O Juffrouw, het is beft ten eerften, kort en goed.
Rosette.
De Vryfter heeft gelyk, waar toe toch lang te wachten? Maar, Eelhart, overdenk nu eens in uw gedachten,nbsp;Dat wy vertoefde, nu al ruim een maand geleên,
Te Gent, hier ’s ons kontrakt......
R y K E R T.
Mejuffrouw, weeft te vrcên j Wat fchaade dat gy hebt, door Eelharts doen, geleeden,nbsp;Zal ik vergoeden, ftel umaar in als te vreeden.nbsp;Rosette
Myn Heer, ’k vertrouw uw woord.
Elisabeth.
Ei! Juffrouw, meld toch niet. Aan and’ren al het geen dat gy hier hoort en ziet.
Fr ansyn.
Dat hoeft zy niet te doen, kan hier maar achter raaken j Een kreupele Poëet, hy zalder voort van maakennbsp;Een Blyfpel, en my dunkt het zou al kluchtig zyn.nbsp;Eelhart.
Constant.
En dan Gonftant Franfyn.
Zinde mn bet Derde en laajte Bedryfi
-ocr page 69- -ocr page 70-