V IJ F B E D R IJ V E N.
-ocr page 4- -ocr page 5- -ocr page 6-Max iMi Liaan, regeerende Graaf van Moor. Karel 7
T, nbsp;nbsp;nbsp;gt; zoonen van Maximiliaan.
1' R A N S 3
Amaha, zijne Nicht.
Spiegelberg,
SCH WEIZER,
Grimm, nbsp;nbsp;nbsp;jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vrijwilliger*
ScHUi-TERLE, nbsp;nbsp;nbsp;ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;daarna
Razmann, nbsp;nbsp;nbsp;1
'Herrmann, Basterd eens Edelman*.
Een Regeerings-lid.
D A NI ê l , een oude Dienaar.
Een Bediende.
Roovers.
Eenig Volk.
De plaats der Handeling is Duitschland.
Het Stuk fpeelt in dien tijd, wanneer den Eeuwigen Land-Vrede gemaakt werd.
-ocr page 7-p.lg. I
D E
TREURSPEL. EERSTE B EDRIJF.
(^E€T16 'Aaal in ’t Slot van ïvlooR.)
Maximiliaan , Frans.
Frans.
IVIaar hebt gij het wel, mijn Vader, gij ziet zo bleek.
Maximiliaan.
Zeer wel, mijn Zoon ¦— had gij mij iets te zeggen? Frans.
Poft is aangekomen, - een brief van onzen
Korrespondent te Leipzig.
Maximiliaan.
{begeeiis')
Bericht van mijnen Zoon Karel?
A nbsp;nbsp;nbsp;Frans.
-ocr page 8-« nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS.
.Frans.
Hm, hm ! -zoo is het: -maar ik vreeze-
wanneer gij ^ niet 'xel zijt - of flechts de minde
aanleiding hebt, om het te worden, zoo laat my--
ik wil op een gefchikter tyd met u fpreeken. (half ter zijde') Deze tijding is niet gefchikt voor eennbsp;verzwakt, aandoénlijk geftel. '
M A .X I M I L I A A N.
o God! •—. wat zal ik hooren?
Frans.
Laat ik eerst ter zijde gaan, en eenige traanen van •
tveedom ftorten, om mijnen verlooren broeder-
ik zoude voor eeuwig zwijgen - maar hij is uw
Zoon; ik zoude zijne fchande voor eeuwig in de dui-
fternis dompelen - maar hij is- mijn broeder -
U-echter te ontzien., is mijne duurde, treurige pligt — dus vergeef mij.
M a X I M I L I A A N.
o Karei-, Karel ! wist gij, hoe uw gedrag mijn vaderlijk hart foltert! hoe een eenige verheugendenbsp;tijding van u, mijn leven tien jaaren te rug zet —¦
daar mij nu de tegenwoordige -— helaas! - eene
fchrede nader aan ’t graf rukt! -
Frans.
Is dit zoo, Grijsaard, o leef dan wel - wij al
len zouden nog heden, ons de hairen op uwe zark uitrukken.
IMaxi-
-ocr page 9-EERSTE BEDRYF. nbsp;nbsp;nbsp;3
M A X I M I L I A A N.
Blijf! - het is flechts nog eeiie kleine korte
fchrede
kat hem geworden: - (hij zet zich
neder') de misdaaden des Vaders worden bezogt in het derde en vierde lid - laat hem voleinden.
Frans.
haalt den brief uit.
Gij kent onzen Korrespondent! zie! de vingers mijner rechte hand zoude ik geeven willen, indieanbsp;ik zeggen kon, hij is een leugenaar, een zwarte,
vergiftigde leugenaar -wees kloekm.'edig! vergeef
het mij, dat ik u den brief zelf niet leezen laat--
M A X I M I L I A A N.
.Vlies, alles, mijn zoon! - alles vergeeveu.
Frans leest.
„ Leipzig, den eerden Mei. Uw broeder fchijnt
nu de maat zijner fchande vervuld te hebben, -
ten minsten, ik voor mij kenne niets, het welk dat overtreft, ’t geen hij werkelijk heeft verricht, indieiinbsp;¦zijne Genie de mijne hier in niet te boven flreeft.nbsp;Gisteren ,omdreeks middernacht ,nain liij het grootschnbsp;heQuit, na dertig duizend dukaten fchuld” —-waar-
lijk een goed zakgeld , Vader! -- ,, na dat hij da
dogter van een rijken Bankier in deze flad onteerd, en haaren minnaar, een braaf jongeling van aanzien,ianbsp;een dvël dodelijk gewond had, met zeven anderen,nbsp;welken hij mede tot een liederlijk leven verleid heeft,nbsp;A 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;den
-ocr page 10-^ nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
den arm des Rechts te ontloopen” - Vader, ona
Gods wille! Vader! hoe gevoel'; gij
M A X I M I L I A A N.
Het is genoeg- laat af, mijn Zoon!
F R A N s.
Ik verfchoone u - „ men heeft rondom brieven
gezonden , om hem optefpooren ; de beledigden fchreeuvven luid om vergoeding; men heeft geld op
zijn hoofd gezet —- de naara van Moor” -
Neen! mijne arme lippen zullen nimmer eenen Vader vermoorden ! ( hij verfchewi den brieft geloof hetnbsp;niet, Vader! geloof geen énkele letter!
Maxjmiliaan.
Mijn naam! mijn eerlijke naam i F R A K' s.
O, dat hij den naam van Moor niet droeg! dat mijn hart niet zoo teder voor hem floeg! die godioo-ze liefde, die ik niet verdelgen kan , zal mij nog eenmaal voor Gods Rechterftoel verklaagqn.
M A X I M I L I X' A N.
o -- mijne uitzichten , mijne gouden droomeii!
F R A N Sé
Ja, dit weet ik, -- r is zoo, als ik ftraks zei.
de _ die vuurige Geest, die in den jongen om
zweefde, dacht gij immer, dat hem voor alle trekken van groot- en fchoonheid gevoelig maakte; -— die helderheid van ziel, welke hem uit de oogeii
firaalt - die zagtheid van gevoel, die mannelijke
moed,
-ocr page 11-EERSTE BEDRYF. nbsp;nbsp;nbsp;5
Bloed , die kinderlijke eerzucht, die onoverwinlijke ftandva'stigheid en alle die fchoone blinkende deugden, welken in Vaderszoontjen kiemden, zouden hemnbsp;eens tot een warm vriend der vreugde, tot een uit-,nbsp;nemend burger, tot een held, tot een groot man
maaken; ziet gij het nu, Vader! - die vuurige
geest heeft zich ontwikkeld , uirgebreid , heerlijke vrugten heeft hij gedragen. Ziet, die openhartigheid,
hoe zij in losbandigheid veranderd is; - zie dat
gevoel, hoe teder het voor coquetten tintelt, hoe zagc hij is voor de rijzige |eftalte liQXidx Phrijne; zienbsp;dèZC VUlirige Genie^ hoe zij de olie zijnes levens in
zes jaaren, tot den laatften droppel toe, zoo heeft doen uitbranden, dat hij bij levendigen lijve omkomc,nbsp;en daar komen dan de lieden en zijn zoo onbe-fchaamd, en zeggen: c'efl Pamour qui a fait fa.'nbsp;ach; zie toch dien koenen , ondernemeuden kop,nbsp;hoe hij plannen ftneedt en-uitvoert, voor welken denbsp;heldendaaden van Kartouche en Howard moeten
zwichten! -En wanneer deze kostbaare kiem eens
tot volle rijpheid is opgewasfen, - vvat kan men
dan van een zoo tederen ouderdom volkomeners ver-wagten? vvelligt, Vader! beleeft gij nog de vreugde, dXf gh^hem aan het .fpits eens legers ziet, dat in denbsp;heilige ijpte des wouds fland heeft en den ver-htoeiden wandelaar de reize voor de helft van zijnenbsp;beurs verligt —. heiligt kunt gij, voor gij ten gravenbsp;daalt, een bedevaart naar zijn Monument doen j dacnbsp;A 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hij
Hij zich msfchen hemel en aarde zal oprichten; wel-
ligt, o \'ader. Vader, Vader- ziet gij naareenen.
anderen naain om, daar anders de kramers en Sraat-jongeiis , die uwen heer zoon op de Leipziger M.rktpiaats in portrait gezien hebben, u met vingers zullen nawijzen.
M A X I M I L I A A N.
En ook u, mtjn Frans, ook u? o mijne Kinderen! hoe bitter grieft gij mijn hart!
Frans.
wijsheid is een fchorpioen-fteek, - en dan, dat
drooge , alledaagsch mensch, die koude, houtige Frans, eu hoe die andere tijtels weezen moogen,nbsp;welken het contrafl tusfchen hem en mijn ingegeevennbsp;hebben, als hij u op den fchoot zat, of uwe wangennbsp;flreelde, deze zal eenmaal tusfchen zijne grensmuuren-fterven, en vermolmd en vergeeten zijn, wanneer denbsp;roem van dezen mnverfeekn kop van den eenen poolnbsp;tof den anderen vliegt ---ha 1 met gevouwen han
den dankt u, o Hemel 1 de koude, drooge, houtige - dat hij niet is, als deze!
M A X I M I L'i A A N.
Vergeef het mij, mijn kind 1 wees niet toornig op uwen Vader, die zich in zijne vooruitzigtenzoo zeernbsp;bedrogen vindt: — God, die mij door Kar er traa-nen toezendt, zal ze door u,mijn Frans,uit mijnenbsp;oogen vvisfclien.
Frans
-ocr page 13-EERSTE BEDRYF. nbsp;nbsp;nbsp;j?
Frans.
Ja, Vader! uit uwe oogen za! bij dezelve wis-fchen; uw Frans zal zijn leven daar aan opofferen, om het uwe te verlangen; - uw leven is het ora
kel , dat ik in alle gevallen inijnes levens, boven alles
zal raadplegen; - de fpiegel, door welken ik alles
befchöuwen zal - geene pügt is mij zoo heilig,
welke ik niet volvaardig verbreeken zal, wanneer het uw dierbaar leven geldt: - gelooft gij dit van mij?
M A X I M I L I A A N.
’Er rusten nog zwaare pligten op u, mijn Zoon-
God zegene u voor dat alles, wat gij mij waard en zijn zult.
Frans.
Nu, zeg mij eens - wanneer gij dezen Zoon
den uwen niet noemen kondet, waart gy dan niet gelukkig ?
M A X I M I L I A A N.
Zwijg , - o zwijg - toen de Vroedvröuw bij
zijne geboorte hem bij mij bragt, hief ik hem ten Hemel en riep: ben ik niet een gelukkig man?
Frans.
Dit zeide gij. - Zijt gij het nu geworden? -
S’i benijdt het den |;eringften uwer knegten, dat, hij
°ver hem geen Vader is -zorgen zullen u knagen,
zoo lang gij dezen Zoon hebt. - Zij zullen met
Karel aangroeiën , zij zullen uw leven onder-graaven.
A 4 nbsp;nbsp;nbsp;Maxi-
-ocr page 14-8 nbsp;nbsp;nbsp;D E R O O V E R S.
M A X I M I L I A A N.
O! Hij heeft mij tot een tagtigjaarigen Man gemaakt.
Frans.
Wat? indien gij dezen Zoon bafterd'Waktet.
M A X t M I L I A A N.
C driftig )
Frans, Frans! wat zegt gij? wik gij, dat ik mijnen Zoon vervloeken zoude ?
F RANS.
o Neen, o neen! gij zult uwen zoon niet vervloeken; — maar wien noemt gij uwen zoon? -
welken gij het leven gegeeven hebt, terwijl hij het uwe, langs alle bedenkelijke wegen poogt te verkorten ?
M A X I M I L I AAN.
Een hard kind ! ach! maar echter mijn kind ! mijn kind immers ?
Frans.
Een allerliefst, dierbaarst kind, die eeuwig ijvert,
om geeuen Vader té hebben, - o, dat gij dit
leerdet verftaan! ach, dat u de fchellen van voor de oogen vielen! maar uwe tederheid nroet hem in zijne
euveldaaden bevestigen; - nwe bijlland dezelve
billijken. Zeker zult gij den vloek van zijnen hais fchuiven; maar op u, Vader! op u zal de vloek dernbsp;verdoemenis nedetftorten.
Maxi-
-ocr page 15-EERSTE BEDRYF. nbsp;nbsp;nbsp;p
ai A X I M I L I A A N.
Rechtvaerdig! zeer rechtvaerdig ! -ik, ik alleen
ben fchuldig!
Frans.
Floe veele duizenden, die zich uit den ¦ beker des wellusts vol gezoopen hebben, zijn door lijden verbeterd. En is niet de lichaanilijke fraart , welke denbsp;overdaad vergezeld, een oogwenk van den Goddelij-ken wil. Zoude hij den mensch door eene gruwlijkenbsp;tederheid verderven? zoude de Vader het hem toe-vertrouwde pand eeuwig ten gronde Horten? Bedenk,
Vader', wanneer gij hem eenigen tijd der ellende ten
prooi geeft, zal hij niet moeten wedetkeeren, en zich beteren ? of m^(*^jk zal hij in de hoogfie
fchool det-.ellende een fchurk blijven, en dan -
wee den Vader,' die het raadsbefluit eener hoogde Wijsheid door vertedering vernietigt! - nu,Vader?
Max xmiliaan.
Ik wil hem fchrijve'n, dat ik mijne hand van hem aftrekke.
F R A N s.
Dit is billijk en kloekmoedig.
' M A X ,i M r l, I A A N.
hij nimmer voor mijne oogen koiiie. -
Frans.
Dit Zal cene heilzaame werking doen.
M A X I M I L 1 AAN {teder')
Tot dat hij zich verbetert.
A 5 nbsp;nbsp;nbsp;Fran?
-ocr page 16-10
DE ROOVERS Frans.
Zeer goed, zeer goed; - maar wanneer hij nu
komt, met de huik der huichelarij omhangen, uw medelijden opwekt, u vergirnis ai'bedtk, morgen heen ,, gaat, en, in de armen zijner hoeren, uwe zwakhekE
be'pot? - Neen, Vader! viijwillig moet hij w*
derkeeren, indien zijn geweeten hem vrij fpreekt.
M A X I M I L I A A N.
Zo zal ik hem dan oogenbliklijk fchrijven.
Hy vil heen gaan. Frans.
Zagt! nog een woord , Vader! uwe ontroering, vreeze ik, zoude misfchien u veel te harde woordennbsp;uit de pen doen vloeien,die hem het hart zouden ver-
fcheuren - en buiten dien-gelooft gjj niet, daf
h.j het reeds voor een foort van vergeeving zoude aanzien , wanneer gij hem nog een eigenhandigen brief van u, waardig keurdet? — dus zoude het beter zijn,nbsp;ruij cit fchrijven over te laaten.
M A X I M I L I A A N.
Doe dit, mijn Zoon! - ach, mijn har^is toch
verfcheurd! fchryfhem.—--
F R A N s. nbsp;nbsp;nbsp;(driftig')
Daar bij blijft het dan?
M A X I M I L I A A N.
Schrijf hem, dat-ik duizend bloedige traanen , duizend (kapcLpoze nachten ...... maar breng mijn zoon
niet in vettwijfeliiig.
Frans.
-ocr page 17-EERSTE BEDRYF ii Frans.
Wilt gij u uiet ter ruste leggen , Vader? het treft u te zeer.
M A X I M I L I A A N.
Schrijf hem, dat de Vaderlijke borst. .... ik zeg ü, breng mijnen zoon niet in vertwijfeling.
( Hij gaat bedrukt hcen.j ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;F 'R A N S,
{Hem met een jpottend oog naziende')
Troost u, oude! - nimmer zult gij hem aan deze borst drukken! - hier is voor hem eene groote
kloove, gelijk tusren hemel en hel. Ilij was uit uwe arniei) gerukt, eer gij wist, dat gij het kond willen. —
Ik moet deze papieren by een zamelen, hoe ligt konde men myn hand erkennen. - -
{Hij vergadert den verfcheurden brief bij eéti.
Ik moest een ellendige domkop zijn, indien het mij niet eennjaal gelukt hadde, een zoon van hetnbsp;hart eens vaders af te rukken, al waare het ook
met (laaien banden daar aan vast geklonken--
Geluk Frans ! wech is het fchootkind! -een reu-
zenftap nader aan het doelpunt. - En nu moet ik
dezen Karel uit het hart rukken, al rukte ik ook
het hart mede - -
C met groote fchreden op en neder gaande,')
Ik heb ’t grootst recht, om de natuur doodelijk te haateD,en,op mijne eer ~ ik zal deze haat doen geiden.
DE ROOVERS
den, vv-iarom moest zij mij dezen haatelijken last op-
leggon? waarom juist mij? - --
( flampvoetende )
- Moord en dood ? waarom juist mij, niet anders, als of zij, bij mijne geboorte, mij reeds een
valflrik fpande! - zij zwoer mij af, reeds in ben
oogenbiik mijner wording! - welaan! ook haar
zweere ik af, — voor eeuwig — uwe uitneemendlle werken zal ik verwoesten, daar ik dezelve nochBroe.nbsp;.der, noch Zuster noemen kan; den band der zielen
wil ik verfcheuren, daar dezelve mij uiifluic; -_
zij wijgerde mij de zoete verlustiging des harten, den
zagten toon der overreedeiide liefde -- mijn wensch
wil ik , met Herkuüsch geweld verhelFen, ik wii ora mij been uitroeien, alles, wat mij beier -- Heer te
TWEEDE TOONEEL.
Axia.ua {langfaaut opkomende') FRA?ts.
Frans.
Zij komt! - aha! - mijne geneesmiddelen
weikèn — ik zie het aan'haar gang- ik bemin
haar niet — maar ik zal niet gedoogen, dat een
ander, door zulk eene fchoonheid, gelukkig worde.--
In mynen arm zal zij haar graf vinden, en voor niemand
-ocr page 19-EERSTE BEDRYF 13
*nand gebloeid hebben -liolla! - zie eens op •—
¦quot;'at doet gij daar ?
Amalia
(_Ruki, zonder hem bemerkt te hebben, een Bloemkrans van cén en vertreedt dezelve met den voet.')
Frans.
( Boertend, )
Wat hebben toch deze arme violen gedaan.......
A M ALIA.
Gij hier? verfchriklijk! u wilde ik juist hebben, U alleen! — u in de ganfche wijde fchcpping alleen!
Frans.
Gelukkig, gelukkig! en ik alleen u, boven alles, in de ganfche wijde fchepping.
Amalia.
U, alleen 11,--heet en hongerig heb ik naar
u gefmacht! —- blijf - ik bezvveere u! - ik
fcheppe lucht, wanneer ik mijne fmart in uw aangezicht kan uitfpuwen - giftmenger!
F R A N s.
Mij deze bejegening? kind, gïj zije verkeerd, ga bij uwen Vader.
A MALI A.
Vader? .— nbsp;nbsp;nbsp;gge Vader, die zijn zoon der ver
twijfeling opoffgrt; te huis laaft hij zich met zoeten, kostbaaren wijn, en vleidt zijne (irainme leden opnbsp;kusfens van dons neder, terwijl bij zijnen edelen ,groo-
ten
-ocr page 20-DE ROOVERS
ten zoon derfc — fchaam vi, gij ontraenschte! fcliaam u, gij adderengebroedfel, gij fchandvlek der mensch-heid! zijn eenigen zoon!
Frans.
Ik dacht, dat hij ’er twee hadde.
Amalia,
Ja, hij verdient zulke zoonen te hebben, als gij zijt: vergeefsch zal hij op zijn doodbedde zijne verwelkte handen naar zijnen Karel uitflrekken, en fid-derend te rug haaien, wanneer hij de ijs-koude hand
van zijnen Frans vat ,- O! het is zoet, uitnee-
mend zoet, van eenen Vader vervloekt te worden!
Frans.
Gij zijt verbijfterd. Lieve! gij zijt waarlijk te be; Magen.
A MALI A.
O! ik bidde u, - beklaagt gij ook uwen broeder? -— neen, onmens, gij haat hem!--haat
ge ook mij?
Frans.
Ik bemin u, als mij zelven, Amalia !
Amalia.
Wanneer gij mij bemint, kunt gij mij dan wel eens bede wijgeren.
Frans.
Geene, geene! indien zij niet meer is, als mijn icven.
-ocr page 21-TWEEDE BEDRYF A M A L I *.
O, wanneer het zoo is! - Eene bede, die gij
2oo ligt, zoo gaarne vervuilen zult. (jnet fierheid-') Haat mij! gloeien van fchaamte zoude ik, als ik,nbsp;8an Karel denkende, mij tevens niet erinneren koude , dat gij mij haacede; gij wijgert my dit immersnbsp;niet? gaa nu en laat mij alleen.
Frans.
AllerJiefile droomfter! hoe zeer bewonder ik uw zagt, liefderijk hart. (Jtaar op den boezem kloppende)nbsp;Hier hier heersclite Karel , als een god in zijnennbsp;tempe! 5 Karel ftonU voor u , ais gij waaktet ;nbsp;Karel beftuurde uwe droomen; de ganfdie fchep-ping fcheen U in dezen eenigen faamtevloeiën, uitnbsp;dezen eenigen u toe te draaien, uit dezen eenigen unbsp;aan te fpreeken.
Amalia.
( beweegd)
Ja, waarachtig, ik beken het - u, Barbaar, ten
trots, wil ik voor de geheele waereld bekennen, —
bemin hem!
Frans.
Dntnenschlijk, gruuwzaam! deze liefde zoo te be-loonen! die zoo te vergeeten.
Amalia.
Wat, ¦— mij vergeeten?
Frans.
-ocr page 22-i6 nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
Frans.
Hebt gij hem geen Ring aan den vinger geftooken? eenendiamanten Ring,ten onderpand uwer trouwt —nbsp;nu, t’is waar, hoe kan een Jongeling de fchoonheidnbsp;van eene hoer wederftaan? wie zal hem het ook tennbsp;kwaadenduiden, daar hem niets méér overig was, om
wech te geeven ? -en betaalde zij hem dit niet met
¦woeker , door haarc liefkozingen, haare omarmingen.
Amalia. in de rede vallende.
Mijn ring aan eene Moer?
Frans.
Foei, foei! - dat is fchandelijk; maar echter,
indien het mi zoo eens waare! -- een Ring, hoe
kostbaar hij ook wezen inooge, is eigenlijk bij lederen Jood weder te krijgen - welligt beviel hem het
werk niet -- welligt ruilde hij hem voor een
Amalia.
Qhcvig')
Maar mijnen Ring - ik zeg, mijnen. Ring?
Frans.
Geen anderen, Amalia ! — Ha, zulk een kleinood,
en aan mijnen vinger - en van Amalia ! de Dood
zelf zoude hem daar niet afgerukt hebben — nietwaar, Amalia? ~ noch de kostbaarheid des diamants, nochnbsp;de kunftigs bewerking - de liefde maakt de waarde —- Lieflle kind, weent gij? - wee hem ,
W.l-
-ocr page 23-EERSTE BEDRYF i? Welke deze kostbaare droppen uit zulke Hemelfchenbsp;*®ogeii perst! —¦ ach! en wanneer gij eens alles wist,nbsp;'hem Zelf zaagt, hem onder die geftalte zaagt!
A M ALIA.
Monster! hoe, onder welk eene geftalte?
Frans.
Zagt, zagt, — beste zieU vraag mij alles niet af — C even of hij in zich zelven [prak; doch zoo luid, datnbsp;het hoore') dat hy flcchts‘een fluiè'r hadde,nbsp;e’m het affchuwlijk euvel voor ’t oog der waereld tenbsp;hedekken ; — maar zie, fchrikiijk blikt het van ondernbsp;den geelcn, bleekverwïgen oogrand! — verraadt zichnbsp;met een doodbleek fngevallé'n gezicht 5 dott de beenderen haatlijk uitpuilen —. ftameit met eene holle,nbsp;raauwe, half verfmoorde ftemme— predikt vreeslijk luidnbsp;2'ine zonde van uit het be vend faamknikkend geraamte, —nbsp;doorwoelt het binnenst merg der beenderen en nes-Wit op eene affchuwlljke wijze, zich in de diepte der
heestachtige fchande — foei — foei, ik fjddcre--
Gij hebt den elendeling gezien , Amalia! die in ons ^'Êkenhuis zijnen geest uitrochelde, de fchaanitenbsp;foheen uw fchrikkend oog voor hem toe te drukken,nbsp;gij riept het wee over hem uit. Roep dit beeld nognbsp;^ens geheel in uwe ziele te rug en Karel ftaat voornbsp;'i - zijne kusfchen zijn pest,- zijne lippen ver
giftigen de uwen!
Ama-
-ocr page 24-A M A I, I A. ¦
(^zich omkeerende')
Schaamtelooze lasteraar!
Frans.
Gruuwt gij voor dezen Karel? walgt u reeds dit
ruuvve afbeeldfel? kom - gaap zelve hem aan,
uwen fchoonen, engelachtigen, godlyken Karel! — ga, zuig zyiien baUemaduigen adem in en begraaf u,nbsp;onder de Ambrofia — dampen, die uit zijn keel opwellen I (Amalia bedekt zich het aangezicht} welknbsp;eene aanvuuring der liefde! welk een rvellusc in denbsp;omarming! — maar is het niet onrechtvaerdig, eennbsp;mensch , om zijne zwakke buftenzijde te verdoemen ? -ook in de ellendigffe misgeboorte kan eene
groote, beminnenswaardige ziele , even als een robijn in het flijk, glinfteren. ( kwaadaartig lachende') ooknbsp;op geblaarde lippen kan immers de liefde rusten ? —nbsp;zeker — fchoon het euvel de vastheid des karaktersnbsp;doet daveren, fchoon kuischheid eh deugd daar vannbsp;wechvlieden, gelijk de geur uit de verwelkte rooze
wechdampt -fchoon de geest ook met het lichaam
ten gronde toe verderft, -
Amalia (vrolijk opfpringende).
Ha, Karel, nu erkenne ik u weder! gij zijt nog
dezelfde , als voorheen- dezelfde! -alles is
logen! - weet gij niet. Booswicht, dat Karel
ónmogelijk zoo worden kan?
-ocr page 25-EERSTE B E D R Y F. nbsp;nbsp;nbsp;19
Frans
^Staat cenigen tijd diepdenkende^ en dtaait zich plotfelijk om, o m te vertrekkend)
Amalia.
Waarheen, zoo fpoedig - vliedt gij voor uwe
eigene Tcliande?
Frans.
{het gezicht bedekkénded)
Laat mij, — laat mij — mijne traanen den vrijen
loop geeven, - tierannig Vader! den besten uwer
Zoonen zoo ten prooie te geeven, —¦ aan de ellende, aan de. liem rondom omringende fcliande --
verhinder mij niet, Amalia! ik wil aan zijne voeten nedervallen, op mijne knieën wil ik hem bezweeren,nbsp;den uitgefprooken vloek op mij, — op mij te laa-
den, mij te onterven - mij, mijn blo«d - mijn
leven - alles! nbsp;nbsp;nbsp;¦—
Amalia
^ hem om de hals vallende.)
Broeder mij nes Karels - beste, liefde Frans!
Frans.
o Amalia I hoe beminne ik u, om deze onwrik-
baare trouw jegens mijnen broeder - vergeef het
^’*1], daar ik'het waagde, om uwe liefde op deze harde proef te zetten! — hoe fchoon hebt gij mijnenbsp;wenfchen gerechtvaerdigd —met deze traanen — dezenbsp;Zuchten — dezen hemelfchen tegenwil — ook voornbsp;mij — voor mij ~ onze zielen ftemden zoo te famen ,nbsp;jj 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ama-
-ocr page 26-ao nbsp;nbsp;nbsp;PE ROOVERS
Amalia
(^het hoofd fchuddende,')
Neen, neen, bij ginfclie kuifche lichten des he-inels ! —_ geen droppel bloeds van hem , geen vonkjen van zijn gevoel. —¦
Frans.
Een ftille, heldere avond was het, de laatfte , eer hij naar Leipzig reisde, toen hij mij in het gindfchenbsp;lommer met zich nam, waar gij zoo vaak nevens
hem in droomen der liefde verzonken waard -
lang bleeven wij verftomd -- eindelijk greep hij
mijne hand; weenende, maar zagt, fprak hij mi] aan:
Ik verlaate Amalia , -ik weet niet-een don-
ker voorgevoel, - als waare die fcheidiug voor
eeuwig-- verlaat haar niet, mijn Broeder! wees
haar vriend ——¦ haar Karel - als Karel-
nimmer -wederkeert -
( hij. valt voor haar neder, en kuscht haar de hand met hevigheid.)
nimmer, nimmer, nimmer zal hij wedetkeeren; en ik beloofde het hem, metnbsp;eenen heiligen eed 1
Amalia.
fte rug fpringende.j
Verrader! zoo ondekke ik u — in dat zelfde lommer Bezwoer hij mij eene eeuwige liefde — ook tot den dood zie — hoe godloos, hoe affchuwlijknbsp;gij ........ gaa uit mijne oogen.
Frans.
-ocr page 27-EERSTE BEDRYF. 21
Frans.
Gij kent mij niet, Amaha , - gij kent mij g2'
heel niet!
Amalia.
O, ik kenne u, van nu af aan kenne ik u -en
gij wildet hem gelijk zijn ? voor u zoude hij om mij geweend hebben ? voor u ? veel eer had hij mijnen
naam op de kaakpaal nbsp;nbsp;nbsp;- vertrek op
het oogenblik!
Frans.
Gij beledigt mij !
Amalia.
Vertrek, zeg ik u, gij hebt een kostlijk uur mij ontdooien , het zal u van uw leven afgetrokkennbsp;Worden.
Frans.
Gij haat mij ?
Amalia.
Ik veracht u - vertrek!
Frans.
(^ftampvoetendc.')
''^agt maar! gij zult voor mij fidderen! mij aan een Bedelaar op te offeren. ( hij vertrekt^)
Amalia.
Ga , fnoodaart! thans ben ik weder bij Karel-
Bedelaar, zegt hij - zoo is dan de waereld t’on-
'^erst boven gekeerd; bedelaars zijn koningen en ko-’“ngeii bedelaars! ik zoude die lompen, welke hij B 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aan
-ocr page 28-22 nbsp;nbsp;nbsp;D E R O O V E R S.
aan heeft, niet eens met het purper des gezalfden
v^rwisfelen; - de blik , waar door hij bedelt,
moet een groote, een koninglijke blik zijn - een
blik, die de heerlijkheid, de pracht, de triomf der
'grooten en rijken vernietigt! -- in het flof met u,
gij prangend halstuig {zij rukt zich de paerel-fnoer van de hals'j het zij vervloekt, goud en zilver ennbsp;iuweelen te draagen , gij grooten en rijken! ’t zijnbsp;vervloekt, in prachtige feesten te deelen, - ver
vloekt , uwe leden te koesteren op het zagte dons
des wellusts! -Karel ! Karel ! zóó ben ik uwer
waardig.
( op de grenzen van Saxen, )•
^ EEN HERBERG.
Karel , Moor , {mismoedig op en neder gaande.')
Waar of de Kaerels ook herom fliingelen — vast zijn zij aan de rit geraakt — he ~ nog meer wljn-hier! ~ en hét wordt avond, cn nog geen post aan —nbsp;{hij houdt de hand voor de horst) jongen! jongen!nbsp;hoe klopt het u hier! ~ wijn! wijn! ik gebruikenbsp;heden mijnen moed tweevouwdig, het zij tot vreugdenbsp;of wanhoop {men brengt wijn, hij drinkt en zetnbsp;het glas onfluimig neder) over die vervloekte ongelijk-
-ocr page 29-EERSTE BEDRYF. 23
Rijkheid in de waereld! - het geld verroest in de
kisten van uiigedroogde pekelharingen, en armoede kecht lood aan de klockfte onderneemingen der
jeugd - Kaerels, die tienmaal krepéren, eer zij
kaare interesten overrekenen, liepen wij den dor-Pel af, om de voldoening van een handvol ellendige fchulden aftekneveiea, - hoe warm ik hen
de hand drukte- om nog eenen dag; vergeefsnli J
bidden, eeden, traanen botlleu te rug van hunne boks-iederen ziele.
Spiegelberg.
Pest! pest! de eene dag op den anderen ! vervloekt ! weet gij ’t Moor? weet gij ’t? - men
zou raazend worden.
Moor.
Spiegelberg.
Gij vraagt? lees, lees zelf -- ons verblijf is ons
opgezegd —' vrede in Dnitschland —. de duivel haal de Paapen.
Moor.
^ffide in Dnitschland!
Spiegelberg.
Het is, om je optehangen - en 'iet vuistrecht
B 4 nbsp;nbsp;nbsp;afge-
-ocr page 30-24 nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
afgefcliaft voor altoos - alle flroperijen op dood-
ftraf verboden - moord en dood! fterf, Moor!
vederen zullen krabbelen , waar anders onze fabels dóórkliefden.
Moor.
zwaard neden.verpende.')
Zoo mogen dan oude wijven en fchurken het gebied voeren , cn mannen hunne zwaarden verbree-
ken, - Vrede in Duitsdiland ! Ga, deze tijding
heeft u voor eeuwig gebrandmerkt - ganzen-pen-
nen voor zwaarden - neen ik mag ’er niet aan
denken — ik zou mijne lippen in een keurslijf knellen enmijne wil aan wetten kluisteren. -—¦ Vrede in Duitschlaiid ! vervloekt zij de vrede , welke datnbsp;geene ten flakkengang verderft, wat arendsvlugt geworden was: - nimmer heeft de vrede een groot
man gevormd, maar de krijg fchept Kolosfen en Helden, (met nadntkZ)
Ach, dat Hermans geest nog in de ascli glimde — plaats mij voor een heir van Kaercis, als ik, en uit
Duitsdiland, uit Duitsdiland - doch neen, neen,
iaat af het moet ’er onder ! zijne uure is gekomen geen vrije polsHag is ’er in Barbarojfa's
bloed meer overig. - !k wil het vegten aflecren in
de vaderlijke bosfehon,
S P t E G E r. u F. R H.
Wat duivel? gij zult evenwel den verloorcn zoon niet fpeeien willen; een Kaerel, die met den degen
lUeu-
-ocr page 31-fileer op de gezichten fchreef, als drie pennelikkers hl een fchrikkeljaar in het bevelboek krabbelen. Foei!
fthaam 11 ! - het ongeluk moet een groot man toe
geen oud wijf maaken.
M o o R.
Ik wil hem fpeelen, Moritz ! eii ik fchaam mij Zulks niet, -— noem het zwakheid, dat ik mijnen
Vader eere - het is menfeheiijke zwakheid, en die
deze niet in den boezem draagt, moet of een God —
of een beest zijn--laat voor ’t minst mij in het
midden blijven.
S P I E G K rgt; 15 E R G.
Ga heen! gij zijt Moor niet meer. Weet gij nog, hoe meenig duizendmaal gij, de fles in de hand,nbsp;den ouden kop hebt afgetrokken en bij kris en kras
zwoert -- nu zou het ’er op los gaan, daarop wil-
det gij u den gorgel wel te barften zuipen - weet'
gij het nog? hel weet gij het nog? gij heilloozc, erbarmlijke pochhans! toen fprakt gij nog als eennbsp;Kaerel, a's een Edelman, maar....
Vervloekt zijt gij, om dat gij zulks mij erinnert!
vervloekt ik -- omdat ik zulks zeide! - maar
het Was onder de bedv/elming des wijns, en mijn hart hoorde niet, het geen mijn tong pochte.
Spiegel n ERG.
(^het ho';fd fcuaddeiidc.')
Neen, neen, neen! dat kan niet zijn , onmoog-ij 5
-ocr page 32-DEROOVERS
lijk, broeder! dat kan in ernst niet zijn. Zeg, Broertjen ! is het de nood niet, die u zoo fpreekcnnbsp;doet ? O! heb dan geene vreeze, of fchoon het ooknbsp;op het uiterst komt, de moed wakkert aan met het gevaar - de kragt verheft zich te- midden' in het ge
drang —¦ het noodlot moet groote Mannen uit ons fcheppen wilien, wijl het ons zoo dwars in den wegnbsp;fpringt.
Moor.
(n'/nW/g.)
Ik wist niet waar toe wij nog moed hebben zou-•den en nog niet gehad hadden.
Spiegelbfrg.
Zoo? — en gij wilt dus uwe talenten in uw ver-flerven laaten ? uw pand begraaven? meent gij, dat uwe wisjewasjeiis in Leipzig de grenzen der menfche-lijke wijsheid uitmaaken ? ha — laaten wij eerst in denbsp;groote waereld komen, ParU en London! waar mennbsp;oorlappen beloopt, als men iemand met den naaranbsp;van eerlijken man begroet, daar ook is het een jubilénbsp;voor de ziel, wanneer' men liet handwerk in '’t grootnbsp;praamp;ifeeri: hoe zult gij (laan gaapen ? welke oogeiinbsp;opzetten! pas dan maar op, hoe men valfche handtekeningen maakt, grendels verdraait, floten opbreekt,
en den koffers het ingewand uitrukr. - Dat zult gij
nog van Spiegelberg leergn! die feheft moet aan de naasté prdg de beste opgehangen worden, welke metnbsp;gezonde vingers verhongeren wil,
Moor
-ocr page 33-EERSTE BED r'Y F a/
Moor
{^met bitterheid^
Hoe ! hebt gij het zoo ver gebragt?
Spiegelde RG.
Waarlijk, ik geloof, dat gij mij mistrouwt: wagt, iaat ik eerst warm worden gij zult wonderen zien;nbsp;het brein zal u in den kop omdraaiën, wanneer mijne_nbsp;zwangere wijsheid baaren zal, {op den tafel faande')nbsp;aut cctfar, aut nihil 1 gij zult op mij naijverignbsp;Worden.
BI o o R
( Ham aaiiziended^
BIouitz,.
Spiegelberg,
• {ftaat op - met hevigheid')
Ja, ijverzuchtig - vergiftig zult gij.'- zult
gij allen over mij worden. — Ik wil het rad draaien,
dat u het verftand zal ftil flaan. - ha -hoe welt
het in mij op! groote gedachten blikkeren in mijne ziele! reuzen ontwerpen zetten zich in mijn fchep-pend brein faam. Vervloekte Oaapzuclit {zich voornbsp;den kop flaande) die tot hier toe mijne kragten innbsp;ketens klonkt, mijne uitzichten in rook deed verdwijnen; ik ontwaake, ik gevoel, wie ik ben —¦nbsp;'' hv Worden moet! ga — laat mij alleen I gi] allennbsp;zult nog Van mij het genade brood hebben.
Moor.
Gij zijt een gek, de wijn brengt u we harsfens ophol.
Spie-
-ocr page 34-Spiegelberg.
(^immcr heviger')
„ Spiegelberg, zal men zeggen , kunt gij hekfen , Spiegelberg ? het is jammer, dat gij geen Generaalnbsp;gc'vvorden zijt, Spiegelberg, zal de.Koning zeggen,nbsp;gij hebt da Turken met knoflook verjaagd. Ja, hoornbsp;hier de .Dociooren jariimeren, het is onverandvvoor-delijk, dat die man niet in de medicijnen ftudeerdenbsp;hij heeft een nieuw poeder tegen de kanker uitgevonden. Ach 1 en dat hij geen kamerheer geworden is,nbsp;zullen de Sullfs in hunne kabinetten zuchten, uitnbsp;fteenen zoude hij Louis d'or getoverd hebben.” ennbsp;Spiegelberg zal de toon weczen , ten oosten ennbsp;westen - en gijlieden - in ’t hok, gij kinde
ren, gij kruipers, in’t hok. met u, terwijl Spiegel-BERG, met uitgeiperde vleugelen ten tempel der eeuwige eer opftijgt.
Moor.
Geluk op reis! ftijg vrij langs fchandzuüen ten toppunt van eer, in de fchaduw der vaderlijke wouden, in de armen mijner Amalia wenkt mij een edelernbsp;genoegen; reeds voor vier weeken heb ik mijnennbsp;Vader om vergiffenis gefclireeven, de Ideinfte omflan-digheid heb ik niet verzweegen, en waar. opreehtenbsp;biecht is,is ook medelijden en hulp; laat ons affeheidnbsp;neetnen, Moritz, na dezen zien wij elkander nietnbsp;, weer, de Post is aangekomen, de vergifFenis mijnesnbsp;Vaders is reeds binnen de muuren der ftad.
EERSTE BEDRYF. 25»
SCHWEIZER, 'GrIJIM, RoLLER , SCHUFTERLE , de voorigen.
Roller
Weet gij ook, dat men ons opfpoort ? .-
Grim m.
Dat wij geen oogcnblik zeker zijn, van opgeligt tc worden?
Moor.
Dit verwondert mij niet, het ga zoo ’t wil: zaagt gij Razmann niet, zeide hij u van geen brief, diennbsp;bij voor mij had ?
Roller.
Hij zogt u reeds lang, ik vermoede zoo iets.
Moor.
Waar is hij ? waar? waar? (^hij wil ijlings ver-trekken.
Roller.
ölijf! wij hebben hem hier befcheiden , fiddert gij? -—,
Moor.
ïb fidder niet, w'aarom zoude ik ook fidderen?
kameraden! deze brief, -- verheugt u met. mij! Ik
ben de geluhkigfje onder de Zonne, waarom zoude
fidderen ?
SCHWEI-
-ocr page 36-S'0
DE ROOVERS
S C H W E I Z E R.
(^zet zich op Spiegelbergs plaats en drinkt zijn wijti uit.
Razmann , de voorigen.,
Moor'
(Jlem te gemoed ijlende^ Broeder, Broeder, de brief, debrief!
R A z M A N N
(Jicrn den brief overgcevende, dien hij fpoedig openbreekt 1)
Wat is dit? gij wordt zoo bleek, als de muur? Moor.
B'Iijns broeders liand!
Roller.
Wat drijft toch Spiegelberg ?
' Grimm.
De Kaerel is uitzinnig, hij maakt gesteti, als bij den St. Frr«s dan3.
SCHUFTERLE.
Zijn verftaad loopt rondom 5 ik geloof, hij maakt vaerzen.
Roller.
Spiegelberg! he Spiegelberg! ---het beest
hoort nier.
Gri.mm
-ocr page 37-3*
G R I M RI.
Kaerel! droomt gij, of? ....
Spiegelberg.
Die zich hij den Kachel, den ganfchen tijd door, niet de Pantominen eens ProjeStmakersnbsp;afgemat heeft , fpringt verwilderd op : LR;nbsp;boiirfe, OU Ia vie, en pakt Schweker hij damp;nbsp;keel, die bedaard hem tegen den wand fmijt;nbsp;allen lachen. 'Moor laat den brief vallen ^nbsp;en wil met drift de deur uit; allen fprin^nbsp;gen op.
Roller.
hem na.
Moor ! waarheen ? Moor ! wat wilt gij ?
Grim m.
Wat deert hem? wat deert hem? hij is zoo bleek, als een lijk.
Moor.
Verlooren, verloeren!
hij ijlt ter deur uit.
Grim m.
Dat moeten heerlijke nieuwstijdingen zijn! laat °ns zieji.
Roller.
neemt den brief op en leest.
” Ongelukkige Broeder!” de aanhef klinkt ver-maaklijk. ,, Kortlijk moet ik u melden, dat'uw j, hoop verijdeld is, gij kunt, dit laat uw Vader u
^ nbsp;nbsp;nbsp;„ aan-
32 nbsp;nbsp;nbsp;DE HOOVE R S
,, aanzeggen , heengaan , waar uwe euveldaaden u „ vervoeren , ook zegt hijzult gij geene hoopnbsp;„ voeden, om immer genade aan zijne voeten afte-„ fmeeken, indieh gij u niet onderwerpt, om in hetnbsp;„ diepfte gewelf van zijn toren op water en broodnbsp;„ zoo lang u te haten traéieereii, tot uwe hairen was-,, fen, als arendsvederen, en uwe nagels, als vogeLnbsp;5, klaauwen; dit zijn zijne eigen woorden; hij be*nbsp;„ veelt mij den brief te fluiten. Vaarwel, voor eeu-„ wig 1 ik beklaag u. -
Frans van Moor,
S C II W E I Z E R.
Een zuiker zoet broertjeii! in de daad 1 - en
héét die kauaille, Frans?
Spiegel BERG
g , ' ' nbsp;nbsp;nbsp;y?// 'er bij fuipende.
Is het woord water en brood ? een kostelijk leven ! daar heb ik anders voor gezorgd. Zeide ik het niet,nbsp;dat ik op het laatst nog om u allen zou moetennbsp;denken?
S C II W E I Z E II.
Wat zegt het fchaapskop ? de ezel wil om ons allen denkeu!
Spiegel berg.
Haazen, krukken , lamme honden zijt gij allen ^ wanneer gij het hart niet hebt, om iets groots tenbsp;waagen.
Rol-
-ocr page 39-33
Roller.
recht
wilt,
zeg,
Nu, dat zouden wij zeker zijn, gij i Blaar zal dat geen, het welk gij onderneemennbsp;®iis uit dezen vervloekten toeftand redden —
Zal het?
Spiegelberg *^' trotsch lachende.
Arme domoor! uit dezen toefiand redden? ha, ha, uit dezen toeftand redden? en op meer fpitstnbsp;Zich uw vingerhoed vol brein niet? en daar mede isnbsp;dan uw boodfehap afgelegdSpiegelberg moest eennbsp;gek zijn, als hij hec met u wilde onderneemen : tot
Helden, zeg ik u, tot Vrijheeren, tot Vorften, tot Godep zai-hsj^ maaken 1
,quot; nbsp;nbsp;nbsp;R A z M A N,
Waarachtig, dat is veel op een pof; maar zeker zal ook halsbreekend werk zijn ; een minften zal hetnbsp;den kop koeten.
¦ï’., Spiegelberg.
U niet, RkzMAN 1 daar fta ik voor in — ik eifche
’ nbsp;nbsp;nbsp;»Pt
“iets-, dan moitó; wat het verftand betreft, dat nee-®e 'ik geheel*b|gt; my: Moed, zeg ik, Schweizer! moed. Roller,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, Razman, Schufterle!
aioed!__
S c H w E I z E R.
Moed? Zoo het alleen dit is -¦ ik heb moeds
Senóeg, om barrevoets, midden door de hel te gaan.
Rol-
-ocr page 40-34
DEROOVERS Roller.
Moed genoeg, om mee den levenden duivel, onder de galg, om een armen zondaar, den huid te waagen.
Spiegelberg.
Zoo, dat bevalt mij! wanneer gij moed hebt, zoo treede één uwer op en zegge: hij heeft nog iets tenbsp;verliezen en niet alles^ te winnen, (^een langduurignbsp;ftilzwijgen) geen and woord?
Roller.
Nu, wat behoeft het lang gefnap? wanneer een kloeke het begrijpen, en een man het uitvoeren kan —nbsp;zoo fpreek op.
Spiegelberg.
Nu dan ?
(^hij plaatst ziek midden onder hen, -- met
een bezweerenden toon.')
indien ’er nog een druppel duitsch heldenbloed in uwe aderen ftroomt, zoo komt! wij zullen ons in denbsp;Boheemfehe wouden begeeven , aldaar een Roover-
bende oprxhten, en- wat gaapt gij mij aan ? is
uw weinigjen moed reeds uitgebluscht?
Roller.
Gij zijt de eerde waaghals niet, die over de hooge
galg been gegluurd heeft- en echter - fchiet
ons wel eene andere keuze over.
Spiegelberg.
Keuze? wat? niets hebt gij te kiezen! wilt gij o
in
-ocr page 41-EERSTE BEDRYF. 35
«1 een Kerker werpen, u te faraen fnoeren, tot men ten jongden dage, de bazuine blaast? wilt gij u fnetnbsp;den gaffel en feisfen om een beete broods afmatten ?nbsp;tvilt gij aan de venders met draatliederen een foberenbsp;aalmoes aftroggelen? of wilt gij den trommel zwee-
ren -en dan zal nog de vraag zijn, of men uwe
gezichten betrouwt, - en daar, onder de raild-
zuchtige luimen eens gebiedenden Korporaals uw oorlogsvuur eerst afdienen ? of bij het klinkend muziek, naar den trommelmaat, marcheeren, of in hetnbsp;paradijs der galeien .het ganfche yzer magazijn vannbsp;Vulkanus herom fleepen ? Zie daar, dit ftaat u te
kiezen - daar hebt gij alles bijéén, waaruit gij
kiezen kunt.
Roller.
Gij zijt een keurlijk redenaar, Spjegelberg, als het ’er op aan komt, om van een eerlijk man een
gauwdief te maaken - maar zeg ons toch, waar
Moor blijft?
Spiegelbero.
Eerlijk, zegt gij ? meent ge, dat gij hierna minder eerlijk, dan nu, zijn zuk'? wat noemt gij eerlijk?nbsp;tijke fokkers een derde deel hunner zorgen van dennbsp;hals te fchuiven, die hun nu den gouden flaap ont-neemen; het befchimmelde geld in omloop brengen,nbsp;het evenwicht der goederen weder herftellen; metnbsp;ccn woord, de ouden gouden tijd weder te rug roepen , den lieven God van meenigen lastigen kostgan-C anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ger
-ocr page 42-36 nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS.
ger bevrijden, den krijg, pestilentie, duuren tijd en
dokters voorkomen - en dus bij elk gebraad, dat
men eet, de ftreelendlïe gedachten te hebben, on* ze zwaarden, onze leeuwenmoed, ons nachtwaa-
ken hebben het verworven - dat wij van grooten
en kleinen geëerbiedigd worden.
Roller.
Een eindelijk bij het levend lijf ten hemel vaaren, en, trots ilorm en wind, trots de veelvraatige maagnbsp;des oudvaders — den tijd, onder Zon en .Maan en allenbsp;vaste Herren zweeven? waar zelfs de onvernuftigenbsp;vogelen des hemels te faam gelokt worden, om een
hemelsch concert te Hemmen ? niet waar? - en
wanneer Monarchen en Potencaaten van motten en wormen v-erteert worden, de eer te hebben, vizitennbsp;van Jupiters koninglijken vogel aftewagten? Moritz,nbsp;Mobitz, Moritz! neem u in acht! neem u in acht!nbsp;voor de driebeenige dieren.
En dat verfchrikt u, haazenhart? hoe is reeds raee-nige tmiverfeele Genie, die de waereld had kunnen hervormen, onder den vrijen hemel, verdorven; ennbsp;'Tpreekt men niet van zoo eenen geheele eeuwen,nbsp;duizenden jaaren lang; daar menig Koning en Keur-, vorst in de gefchiodenisfen werd voorbij gefpron-gen, wanneer zijn hillorie-fchrijver voor zich geenenbsp;breuke in den fchakel der ambtsopvolging vreesde,nbsp;ea zijn boek daar door geen paar oedavo bladzijden
groo
-ocr page 43-EERSTE BEDRYF. 37
groQter werd, dat hem tocb de drukker in baar geld
rooet betaalen. - En , wanneer de wandelaar u
Zoo heen en weder in den wind ziet vliegen, wanneer hij bionens monds mcmpelc en over de bedorven tijden zucht, dan moet bij ook geen water in zijn her-ftns hebben.
R A Z M A N.
Meesterlijk, Spiugelblrg! meesterlijk! gij hebt, als een andere Orpheus, mijn geweeten, dat heulend
beest, in flaap gezongen. -Neem mij geheel aan,
zoo als ik ben.
Grim m.
En al proflitueeren wij ons; — w’at raakt dit? — kan men, in den val, niet immer een llofjen metnbsp;zich neemen , dat iemand zoo in flilte over den ahe-
^'on heen helpt, zonder dat ’er één haan na kraait.--
Fris, Broeder Moriz ! zoo luidt ook Grimms ka-techismus. nbsp;nbsp;nbsp;r
hij geeft hem de hand.
Schufterle.
Blikfems! ’er is auüie in mijn kop- Kw'akzal-
— Loterij — Goudmaker en Struikroover door
elkander, wie het meest biedt, heeft mij, - daar
is mijn hahd, confrater!
S c H w E I z E R.
langzaam naderende en hem de hand toereikende.
Moriz
blind zwijn heeft een eikel gevonden.
C 3
gij zijt een groot man! of beter: een
PvOL-
-ocr page 44-38 nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
Roller.
na een weinig denkem, terwijl hij Schweizer met nadruk aanziet.
En ook gij, vriend? (^de hand, met vervoering,
loereikendej Roller met Schweizer ,-al ging
de weg in de hel!
Spiegel berg.
vrolijk opfpringende.
Tot aan de fterren toe, mijne kameraden ! vrije doorgang tot Cafar en Katilina! frisch met de glazen geklonken ! -lang leeve God Merkuur,
Allen.
met de glanzen klinkende
Ilij leeve.
Spiegelberg.
En nu, breekt op - aan ’t werk! heden over
een jaar moet ieder onzer een Graaflchap gebieden kuhnen....
Schweizer
driftig invallende'
Wanneer hij niet op ’t Rad ligt.
Zij willen heen gaan.
R o L L E R.
Zagt, zagt, kinderen! waarheen? het beest moet zijn kop hebben \ zonder Opperhoofd ging Rome ennbsp;Sparta te gronde.
Spie-
-ocr page 45-Spiegelberg.
met een zagten toon.
Ja, blijf, Roller heeft recht- en dat moej
een doortrapte, opgehelderde kop zijn- een fijne,
poiitike kop moet het zijn. - Ha! (inet de armen
ever elkander midden onder hen flaande') wanneer ik u uit dit oogpunt befchouwe, wat gij voor weinigenbsp;oogenblikken waard, wat gij nu zijt, door eene gelukkige gedachte zijt — — ja, zeker, zeker moet
gij een Chef hebben - en zulk eene gedachte, dit
(preekt van zelf- kan alleen uit een listigen, po-
litiken kop voordfprïngen.
Roller.
Als men hoopen konde, - droomen konde -
maar ik twijfel aan zijne toeftemming.
Spiegelberg
vleiende.
En waarom twijfelt gij , Broeder ? - hoe zwaar
het ook zij, het kampend fchip tegen ftorm en zeeën
op te boegfeeren, - hoe zwaar ook de last der
kroon drukt -zeg het maar ftout wech ¦—. wel-
1'gt, -welligt - laat hij zich nog vermurwen.
Roller. nbsp;nbsp;nbsp;,
En het is altemaal gekheid — als hij niet aan de fpits Ibat — Zonder Moor zijn wij een lichaam zonder ziel.
Spiegelberg
verdrietig - ter zijde.
Stokvisch!
40 nbsp;nbsp;nbsp;D E R O O V E R S.
Moor , de voorigcn.
IVI o o R
net woestheid opkomende, loopt driftig op en neder : in zich zalven.
Menfchen! —— menrehen! vniscb, huichelachtig krokodillengebroedfel ! uwe oogen zijn water ! uwnbsp;harten zijn erts! kusfen op de lippen ! zwaarden innbsp;den boezem ! leeuwen en luipaarden voeden hunnenbsp;jongen » raaven onthaalen hunne kleinen op het aas ,nbsp;en gij — gij — de boosheid heb ik leeren verdraa-gen; ik kan lachen, wanneer mijn fellle vijand mij
mijn eigen hartebloed voor een dronk toebrengt;-
maar, wanneer de Vaderliefde eene Mager a wordt; — o ontvlam dan hevig-manlijke gelatenheid! ver
wilder ten tijger, zagtmoedig lam, en ieder vezel rekke zich op den toon van wraak en verderf.
R o t. L E R.
Luider Moor! wat denkt gij daar van: Een Roo-vers leven is immers beter, als bij water en brood, in ’t diepst gewelf eenes torens.
Moor.
Waarom is deze geest niet in een tijger gevaaren, die zijne woedende tanden in menfchenvleesch Haat ?nbsp;is dat Vaderlijke trouw? is dat liefde voorliefde?
Een
-ocr page 47-EERSTE BEDRYF 41
Een Beer moest ik zijn, om deBeeren uitbet noorden '6gen dit moorddaadig gedacht aan te hitfen - berouw, en geene genade! - o, ik moest den oceaan
Vergiftigen , op dat zij den dood uit alle bronnen zoopen'! Vertrouwen, onoverwinlijke hoop en geennbsp;erbarmen!
Roller.
Ei, hoor eens Moor, wat ik u zegge.
Moor
Het is ongelooflijk, het is een droom, - eene
zoo treffende bede, zulk eene levendige fchildering der ellende en opwellend berouw - de wilde bees
ten waaren daar door in medelijden verfmolten, en
echter - men zoude het voor een kwaadaartig
paiquil op het geflacht der menfchen houden, wanneer ik het zeggen durfde - en echter, echter-
o! dat ik door de ganfche natuur den hoorn des op-
roers blaazen konde - lucht, aarde en zee tege»
dat /;jèVje«-tuig ten oorlog konde aanvoeren.
Grim m.
Maar hoor - hoor toch : - door uw raaZan
boord gij niets.
M o o R'
Wech, wech van mij! is uw uaam niet — mensclt? heeft geen wijf u gebaard? uit'mijne oogen, gij,nbsp;met dat menfchen gezicht! —— Ik heb hem zoo on-uitfpreeklijk lief gehad! zoo [beminde nooit een zoon ;nbsp;ouizend levens had ik voor hem \i{{:lt;'^io'cdcnd opnbsp;C 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de
-ocr page 48-42 nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
de aarde flampcnde') Ha, die mij nu een zwaard ia de hand gave, om in dit ottergebroed een brandendenbsp;wonde te ftooten! Wie mij zeide, hoe ik den grond-flag hunnes levens ontzielen, vermaalen, vernietigennbsp;konde, hij zoude mijn vriend, mijn Engel, mijn God
zijn, ik wilde hem aanbidden! -
Roller.
Juist deze vrienden willen wij zijn, laat u onderrichten!
Grimm.
Kom met ons in de Boheerafche wouden; wij willen een Roover-bende verzamelen, en gij —
SCHWEIZER.
Gij zult onze Hoofdman zijn! gij moet onze Hoofdman zijn !
Spiegelberg.
' nbsp;nbsp;nbsp;werpt zich, verwilderd, in een fioel.
Slaaven , lafaarts I nbsp;nbsp;nbsp;’
Moor.
Wie blies u dat woord in! hoor, kaerel! (Roller hard aangrijpende) Dat hebt gij niet uic uwe men-fchen-ziel gehaald! wie blies u dat woord in? ]a,nbsp;bij den duizcnd-armigen dood! dat willen wij, dat
moeten wij! - dit denkbeeld verdient vergoding!
Roovers en Moorders! •— zoo w'aar mijne ziel leeft, ik ben uw Hoofdman !
Allen, met een luidgefchrei,
Lang leeve de Hoofdman!
Spie-
-ocr page 49-43
EERSTE BEDRYF.
Spieg elberg.
opfpringende, ter zijde.
Tot ik hem voord helpe.
Moor.
Zie, daar valt mij de fchel van voor de oogen! Wat voor een dwaas was ik, dat ik in de kevie te
rug wilde! - mijn geest dorst naar daaden; mijn
adem naar vrijheid, - Moorders enj Roovers! met
deze woorden rolde de wet onder mijne voeten. — Menfchen hebben de menschheid voor mij verborgen,nbsp;daar ik mij op de menschheid beriep; wech dan van
mij, Sympathie en menfchelijk gevoel! - ik heb
geenen vader meer; ik heb geene liefde meer, bloed en dood zal mij leeren vergeeten, dat ’er eertijds voor, my' iets dierbaarers was! komt, komt, ik
wit eene vreeslijke verftroojing manken - het blijft
daar bij, ik^ben uw Hoofdman ! geluk voor hem, die onder u de meester is , die op het woedenst
blaakt, op ’t wreedfte moordt,- dan ik zeg u,
hij zal koninglijK beloond w’orden - treed om mij
en zweert mij trouw en gehoorzaamheid tot aan den dood !
Allen geeven hem de hand.
Tot der dood!
Spiegel BERG.
^voedend, op en neder.
Moor,
En nu bij deze manlijke rechtehand zweere ik u
hier,
-ocr page 50-44 nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
hier, trouw en (landvastig uw Hoofdman te blijven, tot der dood ! deze arm zal den genen tot een lijknbsp;maaken , die immer twijfelt of te rug treedt 1 ditnbsp;zelfde wedervaare mij van u, als ik mijnen eed ver-breeke! zijt gij te vreden.
Allen
de hoeden in de hoogte werpende,
Spiegelberg
lacht vergramt ter zijde. Moor
Nu dan, laat ons gaan ! fiddert voor gevaar noch dood! dan, over ons hoofd waakt een onverbidlijknbsp;noodlot! iedef bereikt eindelijk zijnen dag, hetzij opnbsp;’t zagte bed van dons, of in ’t ruuwe gewoel des ge-
vegts, of aan een open galg en rad - een van
dezen is onze toekomst.
Zij gaan van 't Tooneel, Spiegelberg.
Zijn register heeft eene gaaping 1 hij heeft het verraad vergeeten !
Hij vertrekt, 't Gordijn valt.
-ocr page 51-FRANS VAN MOOR diepdenkende in zijn kamer.
D.
fe Arts maakt het mij te lang •— het leven eens Grijsaarts is eene eeuwigheid —— moeten dan mijnenbsp;hoogvliegende plannen immer den flakkengang der
•eef-kracht volgen? ach--indien iemand den dood
sen nieuwen weg in het paleis des levens kon baa-
nen? - verderf des lichaams van den Geest
quot;f te beginnen - ha ! een origineel werk ! die dit
tot ftand bragt -- een tweede Kolumbus in het rijk
des doods ¦- denk dit na. Moor! - dit waare
eene kunst, waardig u teh uitvinder te hebben:......
en hoe zoude ik dan te werk moeten gaan?.....
''’elk füort van hartstochten vatten de leef kracht het vinnigst aan? Toorn? deze heethongerige wolfover-
vreet zich te gaarn.....Gratnfchap? deze worm
hruipt te langzaam......p'rees? - De hoop laat
zich niet uitroeien - (boosaartig vraagendcj zijn
dit dan al de beulen der menfchen ? is het tuighuis des •^oods zoo ras uitgeput ? hm! hm! {^diepdenkend')
Hoe?
-ocr page 52-46 nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
Hoe? •••• quot;u? ••• wat? -Ha! (^driftig) Schrik!
wat doet de fclirik niet ? hoe toch zijn hoop, ver-ftand^ godsdienst tegen de ijskoude omarming van dezen Gigant beftand? en echter, echter? zoo hijnbsp;ook deze ftormen wederftaan konde? O, kom mijnbsp;dan te hulp — gij jammer en naberouw, helfchenbsp;Furie, doorgraavende Slang, die uw vreetfel her-kaauwt, en gij, huilende zelfbefchuldiging, gij, dienbsp;uw eigen huis verwoest, en uwe eigene moeder verwondt ; en gij, weldaadige Graden, komt ook gijnbsp;mij te hulp, zagtlachende verganglijkheid, en gij,nbsp;niet den overloopenden hoorn des overvloeds, gij,nbsp;bloeiende toekonnt, houdt hem in uwen fpiegel denbsp;vreugden des Hemels voor, terwijl uw vlugtige voet
zijne grijpende armen ontglipt.- Dus val ik, met
flag op flag, met ftorm op florm dit brooze leven aan, tot de troep der Furiën ten laatflen beflootennbsp;wordt, door — wanhoop! Triomf! triomf! mijnnbsp;plan is vaardig! -—
Frans bemoedigd. /
Wc! aan dan! nbsp;nbsp;nbsp;ziende) Ha ! Deu% ex
machina! Herrmann.
-ocr page 53-TWEEDE BEDRYF. nbsp;nbsp;nbsp;4?
Herrmann.
Uw ondefdaanigfte dienaar, weledel Heer! Frans.
hem de hand geevende.
Maar voor geen oudankbaaren.
Herrmann.
Ik gaf hier reeds proeven van.
Frans.
Gij kunt ’et welhaast meer van geeven welhaast, Herrmann: ik heb u iets te zeggen, Herrmann !
Herrmann.
Ik hoore met duizend ooren.
Frans.
Ik ken u; gij zijt een gerefolveerd kaerel -een
Soldaatenhart - hair op de tanden! mijn Vader
heeft u zeer beledigd, Herrmann !
Herrmann.
De duivel haal mij, indien ik ’t vergeetl Frans.
Dat is de toon eens Mans! wraak past de manlijke
borst.-- Gij gevalt mij, Herrmann , .— neem
^ezerr goudbeurs , Herrmann , hij zoude wigtiger gt; indien ik Heer waare.
IIE R r M a N N.
Uit is mijne eeuwige wensch, Jonker! ik dank u.
F RANS.
Waarlijk, Herrmann? wenscht gij weezenlijk, dat
ik
-ocr page 54-48
DE ROOVERS
ik Heer waare ? maar mijn Vader heefr Leeuwenmerg, en ik ben de jongfte zoon.
Herrmann.
Ik wenschte u den jongden zoon en uwen Vader het merg van een flijmzuchtig meisjen.
Frans.,
Ha! wat zoude die oudfte zoon u beloonen! hoe zoude hij u uit dit laage ftof, dat zoo weinig metnbsp;uwen geest en adel overdénftemt, in het licht opheffen! - dan zoud gij, geheel, zoo als gij daar zijt,
niet goud overtoogen worden — en met vier paarden door de ftraaten heen kletteren; waarachtig, dat zoud gij ! maar ik vergeet, het geen ik u zeggen
wilde - hebt gij de jpnge Juffer van Edelreik
reeds vergeeten, Herrmann !
Herrmann.
Wat weêr en wind-waarom erinnert gij haar
aan mij? nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
Frans.
Mijn broeder heeft haar u tusfchen neus en lippen wechgehaald.
Herrmann.
Daar voor zal hij boeten.
Frans.
Zij gaf u een korf-hij ftoote u , geloove ik,
de trappen af.
-ocr page 55-TWEEDE BEDRYF. 49
Frans.
Hij zeide: men fJuifterde elkander in ’t oor, uw Vader had u niet kunnen aanzien , zonder op zijnnbsp;borst te flaan, en te zuchten; God zij mij zondaarnbsp;Senadig.
Herrmann verwilderd.
Blvkfem, donder en hagel - zwijg ftil.
Frans.
Kij ried u, uwen adelbrief te verkoopen, of uwe l^ouren daar mede te laaten lappen.
Herrmann.
Duizend duivels! ik wil met mijne nagels hem de oogen uitkrabben.
Frans.
Wat, wordt gij boos? hoe kunt gij op hem boos ^'jn ? wat toch kan zulk een Rat tegen een Leeuwnbsp;doen ? uwe gramfehap verzoet flechts zijne triomf. —nbsp;Gij kunt niets doen , dan op uwe tanden knarsfen ennbsp;Uwe woede op droog brood verknaagen.
Herrmann ftanipvoetende.
Ik wil hem tot ftof vermaalen.
Frans.
hem op de fchouder kloppende.
Herrmann! gij zijt een KavaÜer, gij moet dien hoon niet op u kleeven laaten ; gij moet het meis-]en met verlaaten ; neen , dit moer gij om de geheelenbsp;'Waereld niet doen, Herrmann! wat hagel 1 ik zoudenbsp;uiterst beproeven, als ik in uwe plaats waare.
D nbsp;nbsp;nbsp;Herr-
-ocr page 56-50
DE RCOVERS Herrmann.
Ik zal niet rusten, tot ik hem en haar onder de aarde hebbe.
Frans.
Niet zoo onftuimig, Herrmann! kom wat nader bij: - gij zult Amalia hebben!
Herrmann.
Dat moet ik — trots den duivel, — dat moet ik!
Frans.
Gij zult haar hebben, zeg ik u , - en van mijnt
hand. - Kom nader bij, zeg ik - gij weet mis-
fchien niet, dat Karel zoo goed als onterfd is ?
Herrmann.
nader treedende.
Ontzetlijk- het eerlle woord, dat ik hoore.....
Frans.
Wees bedaard en hoor verder! gij zult op een anderen tijd meer daar van hooren - ja ik zeg u,
zederd elf maanden is hij zoo goed als verbannen; maar reeds .heeft de oude berouw van zijn overeil-den flap , die hij echter, zoo ik meen, zelf niet gedaan heeft. Ook houdt hem die Edelrijk daaglijksnbsp;hard aan, met voordellen en klagten. Binnen kortnbsp;zal hij hem aan alle de vier hoeken der aarde laa-ten opzoeken, en goeden nacht, Herrmann ! als hijnbsp;u vindt, gansch onderdaanig kunt gij dan de Koetsnbsp;mennen, als hij met haar naar de Kerk, ter trou»''nbsp;rijdt,
HerR-'
-ocr page 57-TWEEDE BEDRYF. nbsp;nbsp;nbsp;51
Herrmann.
Voor het Altaar wil ik hem verworgen.
Frans.
Zijn Vader zal hem weldra de Heerlijkheid inruimen en in rust op zyn Slot leeven, - dra heeft
de trotfche wijsii-iis den teugel in handen, dra belacht hij zijne haaters en benijders , — en ik, Herrmann, daar ik u tot een groot, aanzienlijk man poogde te verheffen, ik zelf zal aan den drempel zijner wooning diep moeten.neder bukken.
Herrmann.
(Jicvig.quot;)
Neen, zoo waar ik Herrmann heete, zulks zal nimmer gebeuren ! nimmer, zoo ’er nog een vonkrnbsp;jen verftand in mijn brein glimt.
Frans.
En hoe zult gij het beletten? ook u, mijn lieven Herrma«n, zal hij zijnen gefel doen gevoelen; ooknbsp;U zal hij in ’t aanzicht Ipnwen, waar gii hem op denbsp;flraat ontmoet en wee u- wanneer gij flechts den arm -
verroert,of den mond vertrekt - zie zoo Haat het
met uwe poging om het meisjen, met uwe uitzichten, met uwe ontwerpen.
He r r m a n n.
Zeg mij, wat zal ik doen ?
Frans.
Hoor dan , Herrmann ! zie, hoe ik mij uw noodlot ter harte neeme, als een redelijk vriend — ga — D 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ver-
-ocr page 58-52 nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
verkleed u, maak u gansch onkenbaar. Iaat u bij den Ouden aanmelden, geef voor, dat gij, recht-ftreeks uit Hongarijen komende, het laatfle treffen
van mijnen broeder hebt bijgewoond - en dat gij
hem op het flachtveld den geest hebt zien geeven.
H E.R R M A N N.
Hoe zal hij mij gelooven?
Frans.
Oho! Iaat mij daar voor zorgen, neem dit paket; hierin vindt gij uwe commisjie uitvoerig en de noonbsp;dige Hukken daarbij, die den twijfel zelf overree-
den zouden - maak maar, dat gij ongemerkt wech
komt; fpring door de agterdeur in den tuin, van daar
over de hofmuur - en laat de ontknoping dezer
Tragi-Komaidie aan mij over,
Herrmann.
En die zal zijn: Vivat de nieuwe Heer, Fran-ciscus VAN Moor!
Frans.
op een vleiënden toon.
O wat zijt gij flim — nu ziet gij, dat wij op deze wijze alle onze ontwerpen in eens en fpoedig bereiken, Amalia geeft haar hoop op, de Oude deelt
in den dood zijnes zoons, en - hij Hort in: -
een zwak gebouw behoeft geene aardbeeving, om tot een puinhoop te worden — hij zal dit narigt nietnbsp;overleeven - dan ben ik zijn eigen zoon : -
Amai.ia heeft haaren fteun verlooren en is een fpeel-
pop
-ocr page 59-53
TWEEDE BEDRYF.
pop van mijnen wil - dus kunt gij ligt denken....
konom! - alles zal naar wensch gaan - maar
gij moet uw woord niet weder inhaaien.
Herrmann.
verheugd.
Wat zegt gij ? - eer zal de kogel in zijn loop
te rug keeren en in het ingewand van zijn afvuurer wroeten: —- maak (laat op mij! - laat mij geworden -vaar wel!
Frans.
hem ua roepende.
Wat gij doet, doet gij voor u zelven.
hij volgt met het oog hem na, tot aan het einde des Tüoneels, en barst eindelijk in een wree-velig gelach uit.
Geheel ijver! geheel bereidvaardigheid! zie, hoe gedienstig de overblufte dwaas over de grenfen eensnbsp;braaven mans heen fpringt,om een goed te bejaagen,nbsp;welks onraooglijke verkrijging men ziet , wanneernbsp;men flegts niet waanwijs is.
zicht
Neen het is onvergeeflijk, — hier (laat de Schurk en nog vertrouwt hij zich voor het eerlijk ge
Penes anderen - zorgeloos gaat hij heen, om een reediijk man te bedriegen, die het in eeuwigheidnbsp;met zal vërgeeven, dat men hem heeft kunnen bedrie-
-- is dit de geroemde onderkoning der fchep-
Piog? O, vergeef het mij dan, vveldaadige Natuur, D 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dat
-ocr page 60-54
DE ROOVERS
dat ik» niet u, om zijn evenbeeld twistte en verloi
mij, genadig, van het weinig overrchot, - mijne
achting, Mensch! hebt gij verlooren, en met deze ook de eenige verheevene bewustheid,dat zich iemandsnbsp;boosheid aan u bezondigen kan.
hij gaat weg.
Het Jlaapvertrek van Maximiliaan.
M A KIM I L I A A N , A M A LI A.
Amalia.
Zagt - zagt - hij üuimcrt!
Zij plaatst zich voor den flaapenden Graaf.
Hoe beminlijk, hoe eerwaaHig! - eerwaardig,
zoo ais men den heiligen afmaalt - neen , ik kan
u niet vertoornen! zilverlukkig hoofd! u kan ik niet vertoornen , fluimer in roozen geur !
Terwijl zij roozen, om hem heen jlfooit.
In roozen geur verlchijne Karel u , in den droom — ontwaakt in roozen geur — ik wil heen gaan en onder rosmarijn fluimeren?
Zij wil zich zagtjens verwijderen. Maximiliaan.
droomende.
Mijn Karel, mijn Karel, mijn Karel!
Ama-
-ocr page 61-TWEEDE BEDRYF. 55 Amalia
Staat fiil en komt langfaam te rug.
Zie! zijn Engel heeft de bede verhoord.
zeer digt bij hem tredende.
De lucht is zoet in te ademen, met welke zijn naam zich mengt - ik wil hier blijven.
M A X I M I L 1 A A N.
nog droommde.
Zijt gij daar! - waarlijk, zijt g/gt;' het? ach! —
zie mij niet aan met dien jammerenden blik! - ik
ben ellendig genoeg.
Hij maakt onrustige bewegingen.
Amalia.
Hem fpoedig wekkende.
Sta op, dierbaare! het is alleen eeu droom.
M A X I M I L 1 A A N.
half ontwaakt.
Was hij niet daar? drukte ik zijne handen niet? merkte ik den geur zijner roozeii niet ? haatlijkenbsp;Frans , wilt gij hem ook aan mijne droomen ontrukken ?
Amalia.
te rug tredende.
Merkt gij het, Amaha?
M A X I M I LIAAN.
zich herftellendé.
Waar ben i? gij hier, lieve nicht?
Ama-
-ocr page 62-Amalia.
Gij bad eene benijdenswaardige fluimering.
M A X I M I L I A A N
Ik droomde van mijnen Karel, waarom heb .ik niet voord gedroomd? mooglijk had ik uit zijnennbsp;mond vergifnis kunnen erlangen.
Amalia.
mei een ongeruimd gelaat.
Engelen haaien niet; hij vergeelt het u.Qzïjne hand met. tederheid drukkende') Vader van Kakel ! ik vergeef het u.
Maximiliaan.
Neen , mijne dochter! de doodskleur uwer wangen getuigt tegen uw hart, arm moisjen! ik verwoestte de vreugde uwer jongheid - vergeef het mij —
vervloek mij niet.
Amalia.
De liefde heeft mij alleen eenen vloek geleerd, dezen, mijn Vader!
Zij kuscht zijne hand met tederheid.
Maximiliaan.
opflaande.
tVatzie ik? roozen , Meisjen? gij (Irooit roozen -• den moorder uwer liefde ?
A MALI A.
Roozen, den Vader mijnes geliefden , ()hein om den hak vallende) dien ik ze nu niet llrooiën kan.
Maxi-
-ocr page 63-Maximiliaan,
En echter gaarn gertrooid had -- doch mijne
liefde heeft het u onweetend gedaan - kent gij
deze beeldtenis ?
een gordijn voor een fchilderfluk wegneemende.
, nbsp;nbsp;nbsp;Amalia ontzet.
Karel !
Mrximtliaan.
Zoo zag hij ’er uit, als hij in zijn zestiende jaar ging, nu is hij anders: o, het woelr in mijn binnen-
fte, - deze tederheid is menfchenhaat, dit lachen
vertwijfeling. Niet waar, Amalia! het was op zijn
verjaarsdag---in het jasmijn-loof, toen gij
hem afmaaldet?
Amalia.
o, Nooit zal ik dien dag vergeeten ! nooit belee-ven wij hem weder ! Hoe zat hij tegen mij over; de roade wederfchijn der avondzon gloorde op zijn gelaat , zijne bruine lokken wapperden achteloos in dennbsp;Wind, bij eiken penfeel ftreek overmeesterde hetnbsp;de fchilderes; het perifeel viel, mijne fidde-rende lippen kuschten eiken trek dprftig wech, denbsp;ganfche volheid des origineels wortelde diep in mijnnbsp;hart —__ Qp jgpg]nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jg fragmenten van het
¦pottraite zwak-en dervend, als de erinnering aan -eene tedere adagio.
Maximiliaan.
Vaar voord , vaar voord, de fchilderingen uwer D 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ver-
-ocr page 64-58 nbsp;nbsp;nbsp;D E R O O V E. R S
verbeelding verjongen mij weder, o mijne dochter! uwe liefde maakt mij zoo gelukkig.
Amalia.
het oog op het afbeeldzel houdende.
Neen! neen! hij 'a het niet! bij den Hemel! het
is Karel niet - hier, hier (op haar hart en
hoofd wijzende') zoo geheel, zoo andets, de ruuwe verw kan onmooglijk dien hemelfchen geest naboot-fen, die in zijne vuurige oogen flonkerde. Wech metnbsp;dit, het is zoo menschlijk ! ik was een broeidenbsp;laaiüer.
de voorigen D a n i ë l.
D A N I ë L.
Daar buiten wagt een man op u, — hij verzoekt binnen gelaaten te worden; hij heeft eene gewigtigenbsp;tijding voor u.
M A X I M I L I A A N.
Ik heb op de waereld nog iets gewigtigs —— gij
weet, Amalia !--Is het, een ongelukkige, die
hulp behoeft? hij zal van hier niet zuchtende heeu gaan.
DANiëL gaat wech.
A MA-
-ocr page 65-TWEEDE BEDRYF. 59 Amalia.
Is het een Bedelaar , dan moet hij ijlings hier homen.
M AXIMILI AAN.
Amalia, Ama.ia! verfchoon mij!
I'.vANs, Herrmann, verkleed^ Daniël, deveorigen.
F RANS.
Hier is de man, fchriklijke boodfchappen, zegt hij, genaaken u. kunt gij ze hooren?
M A X I M I L 1 AAN.
Ik weet er een, treed nader, mijn vriend! en ontzie mij niet 1 geef hem een beker wijn.
Herrmann
fitet een veranderde flem.
Weledel Heer! wreek het op een armen man ^iet, wanneer hij, tegenwillig, uw hart doorboort.nbsp;Ih ben een vreemdeling in dit land, maar ik kenne unbsp;zeer wel, gij zjjt de Vader van Karel van Moor.
Maxi m i l i a a n.
Hoe weet gij dit?
Herrmann.
Ik kende uwen Zoon.
Ama-
-ocr page 66-6o
DE ROOVERS
Amalia driftig.
Leeft hij, leeft hij? gij kent hem? waar is hij? waar? waar?
zij wil heen ijlen,
M A XI M I L I A A N.
Weet gij iets van mijnen Zoon?
Herrmann.
Wij ftudeerde op de hooge fchool, te Leipzig, van daar toog hij, ik weet niet waar al heen. Hijnbsp;dwaalde Duitschland in het rond, en, gelijk hij mijnbsp;zeide, bloots hoofds, barrevoets en bedelde zijnnbsp;brood aan de deuren. Vijf maanden daarna barste denbsp;oorlog tusfchen Poolen en Turkijen weder los, en,nbsp;daar hij op de waereld niets meer te hoopen had,nbsp;lokte hem de klank der zegenrijke trommel , vannbsp;Koning Matthias van Oostenrijk naar Peji ¦, Vergunnbsp;mij, zeide hij tegen den Koning, dat ik den dood,nbsp;op het bed der helden, fterve; ik heb geenen Vadernbsp;meer.
Maximiliaan.
Zie mij niet aan , Amalia !
Herr m a n n.
Men gaf hem een vaandel. Hij vloog met den overwinnenden Matthias voord, wij kwamen ondernbsp;ééne tent. Hij fprak dikwijls van zijnen ouden Vader, en van betere, verloopene dagen en van verijdelde vooruitzichten - ons ftonden de traanen in
de oogen.
Maxi-
-ocr page 67-tweede BEDRYF. 6i
Maximiliaan zijn hoofd in V kusfen verbergende.nbsp;Zwijg, o zwijg.
Herrmann.
Agt dagen daarna geraakte het tot een hevig hoofd-
ttefFen - ik kan u zeggen: uw zoon hield zich
een dapper krijgsman, hij deed wonderen voor
de
oogen der arwie. Vijf regimenten moesten
naast hem, te rug deinzen , hij ftond j gloeiende ko-gels vielen regts en links, uw Zoon ftond; een ^ogel verbrijzelde hem de regte hand, uw zoon nam
hei vaandel in de linke, en ftond -
A m alia verrukt.
En ftond, Vader! en ftond -
H E R R M A N N.
Ik trof hem aan op het einde des Slags, nederge-^^nken onder het geweld der kogels; Met de linke hand hield hij het uitftortende bloed tegen, de regtenbsp;had hij in de aarde gegraaven. Broeder! riep hij mijnbsp;, ’er liep een gemompel door de gelederen, dat
°'’2e Generaal voor vier uuren geliieuveld is -- hij
gefneuveld, zeide ik , en gij ? -Nu, al wie
braaf Soldaat is, riep hij, terwijl hij de linke h^nd los liet,'volge zijnen Generaal, als ik! kortnbsp;^®^t na zuchte hij zijne groote ziel den Helden toe.
Frans.
w'tW op Herrmann aankomende, h^at de dood uwe vervloekte tong verftomine! zijc
gij hier gekomen , om onzen Vader den doodfteek te geeven ^ Vader! Amalu ! Vader!
Herrmann,
Het was de uiterde wil van mijnen (lervendeu kameraad: neem dit zwaard, (tamelde hij dervende,nbsp;leever hem mijnen ouden Vader over, het bloed zijnes zoons kleeft aan het zelve; hij is gewrooken; —nbsp;zeg hem, dat zijn vloek mij in drijd en dood gejaagd heeft, dat ik in wanhoop vervallen ben ! zijnenbsp;laatde zucht was ¦ Amalia ?
Amalia
ah uit eene doodlijke jluimering ontwaakende.
Zijne laatde zucht - Amalia!
Maximilia an
hitter fchreiënde en zich dc hairen uitrukkende.
Mijn vloek hem gejaagd in drijd en dood! verval' len in wanhoop 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Herrmann.
Hier IS het zwaard, en hier ook een portrait., dat ik te gelijker tijde uit zijn boezem toog! het gelijk'nbsp;deze Juffer op een hair; dit is voor mijnen broedefnbsp;Frans, zeide hij, ik weet niet, wat hij daar med^nbsp;zeggen wilde.
Frans ah verfiomd.
Mij ? Amalia’s portrait ? mij Karel , Amalia ^ t mij?
AidA'
-ocr page 69-te
Amalia
7iiet hevigheid Herrmann naderende.
Haatlijke, omgekogte Bedrieger! (^zij grijpt hem hard aan.j
Herrmann.
1)'
Dat ben ik niet, edele Juffer! Zie zelve, of het
uw beeld niet is - gij zult het misfchien hem ge- .
geeven hebben.
Frans.
Bij den Hemel, Amalia! het uwe; het is waarlijk het uwe !nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
A M A L I A.
Het mijne, het mijne! o Hemel en aarde!
Maximiliaan
fchrci'ènde en zijit gelaat openfcheurende.
Wee, wee! mijn vloek hem gejaagd in den dood! vervallen in w'anhoop!
F RANS.
En hij gedacht aan mij, in het laatfte, bitter oogen-
blik des verfcheidens - aan mij ! Engelachtige
ziel- daar reeds de zwarte banier des doods over
hem heen kletterde - aan mij!
Maximiliaan
vreeslijk jammerende.
^'jn vloek hem gejaagd in den dood! mijn zoon vervallen in wanhoop! '
Herrmann ontrust en beweegt.
'Dez,e ellende kan ik niet uitftaan - vaar wel,
oude
64 nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
oude Heer! (^terzijde, tegen Frans) waarom hebt
gij het ook zoo gemaakt, Jonker?
hij gaat verhaast keen.
A M A L I A opfpringende: - hem na.
Blijf, blijf! wat waaren zijne laatrte woorden?
Herrmann, te rug roepende.
Zijne laatfte zucht was- Amalia!
hij treedt af.
Amalia.
Zijne laatfte zucht was Amalia ! neen, gij zijt
geen bedrieger! zoo is het dan waar - hij is
dood ! dood !
heen en weder trappelende, tot zij neder zijgt
Dood - Karel is dood -
Frans.
Wat zie ik? wat fiaat daar op het zwaard? met bloed gefchreeven - Amalia!
Amalia.
Van Hem?
Frans.
Zie ik wel, of droom ik ? zie daar het bloedig fchrift: ¥s.^m \ verlaat mijne Amalia niet \ zit eens,nbsp;zie eens! en op de andere zijde: Amelia! de alles
overweldigende dood verbrak uwen eed. - Ziet
gij nu, ziet gij nu! met de verkleumende hand
fchreef hij - niet het warme bloed zijns harte
fchreef hij het - bij fchreef het, op den oever der
luisterrijke Eeuwigheid!
Ama-
-ocr page 71-Amalia.
Heilig God 1 het is zijne hand, -ïiiet bemind.
Zij gaat overhaast wech.
Frans flampvoetend.
Vervloekt! mijne ganfche kunst hangt af vati dién. ^'jfkop.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I ,
MaXIMILIA AN.
Wee, wee - verlaat mij niet - lieve doch-
'• -- Frans , Frans ! geef mij mijnen zoon
^eder!
Frans.
Wie was het, die den vloek over hem uitfpiak? ''’ie was het, die zijnen zoon in ftrijd en dood ennbsp;'''anhoop joeg? o, hij was een voortreflijk jonge-^'*’2 •— vloek daale op zijnen Beul!
Bï A X I M I L I A A N
met volle vuist tegen hoofd en borst flaande.
Vloek, vloek! verderf! vloek over mij! ik ben de ^^der, die zijn grooten zoon verfloeg; mij bemindenbsp;|*'i 5 tot in den dood! om mi] te wreeken, vloog hij
‘“'iirijd en dood-monfter! oioniler! Qtegen zich
quot;'^iven woedende.')
Frans.
¦''eod te maakeu.
Het is Voorbij, wat helpen laate klagten (fckam-het is gemaklijker te moorden, dm
1
-ocr page 72-66 nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
M A X I M 1 L I A A N.
En gij hebt mij den vloek listig uit den mond
gerukt - gij - gij - geef mijnen zoon mij
weder!
Frans.
Vinir'mijne gramfchap niet aan, —• ik verlaat u, in den dood !
M A X t M. I L I AAN.
Onmensch - onmensch! - geef mijnen zoon
mij weder.
Springt uit den ftoel, wil Frans bij den gorgel vatten , doeh deze ontfpringt het en ijlt wcch.
Maximiliaan.
Duizend vloeken donderen u na ! gij hebt mijnen zoon mij uit de armen gelioolen. (wanhoopig zich irtnbsp;den fioel heen en weder werpende.j Wee, wèe!nbsp;wanhoepen, maar niet flcrven! — zij ontvlieden —
verlaaten mij in den dood -mijne goede Engelen
ontvlugten mij; alle de Heiligen ontwijken den koud'
grijzen moorder, - wee, wee! wil niemand mÜ
het hoofd houden- wil niemand de worftelende
ziel ontbinden? geen zoon! geene dochter! geene vrienden ! waren ’er flechts menfehen — wil nie'
inaBlt;^
-ocr page 73-Tweede bedryf. 67
öiand — ik alleen —- verlaaten — wee ! wee 1 Wanhoopen, maar niet fterven !
Hij zinkt 'kragteloos in den floel neder. Amalia.
Treedt langzaam nader, ziet hem — ntet een plotslijken gil:
Dood - alles dood!
Zij gaat wanhooplg weck !
De Baheemfche ¦v/ouden.
Razmann, van de eene’, —^ Spiegelberg met een Roverbende van de andere zijde.
Razmann.
Welkom, Krijgskameraad ! in de Boheemfche wouden! (zy omhelzen elkander') waar floeg u de bliksem in de waereld herom? werwaards voerde u het onweder voord; mijn dierbaare ambtgenoot!
Spiegelberg
Ziedend heet van de Leipziger Misfe, dat was een
geweld, vraag het flechts aan Schufterle- hij
laat u nbsp;nbsp;nbsp;ggn goed retour wenfchen, —gt;
hij heeft zich onderweg bij de groote bende van Wwen hoofdman gevoegd, ([ zich op de aarde iver-E a
-ocr page 74-68 nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
pende) En hoe hebt gij den tijd doorgebragt? hoe gaat de handteering? o, ik koude u den geheelennbsp;dag door avontuuren vertellen, dat u de honger zounbsp;overgaan.
R A Z M A N N,
Dat geloof ik, - dat geloof ik, gij hebt in de
nieuwspapieren van u hooren laaten. Maar, voor den duivel! waar van daan haalt gij dien hoop volksnbsp;te faaraen ? wat hagel en wind ! hoe brengt gij zoonbsp;veel rekruten, met geheele benden, bij één; voortreffelijke werver!
Spiegëlberg.
Geld! o, en het is een heerlijke troep - gij
kunt uw hoed aen de zon hangen, broeder, en ik wedde, zij fteelen hem er zoo gezwind af, even ofnbsp;het oog der waereld de zwarte flaar had.
R A z M A N N lachend.
Gij zult den hoofdman met deze heeren welkom zijn — hij heeft ook fchoone, braave kaerels aangefokt.
Spiegelberg.
Kom op, met uwen hoofdman -— en de mijnen daartegen - phoe!
R azmann.
Nu ja ! zij mogen hupfche knuisten hebben -
maar ik zeg u, het gerucht van onzen hoofdman heeft reeds verfcheiden eerlijke kaerels ia verzoekingnbsp;gebragt.
Spie-
-ocr page 75-65»
TWEEDE BEDRYF.
SPIEGELBERG.
Grimm , Qn vollen loof), de voorigen.
R A Z M A N N.
Wer dal wat is daar? Pasfagiers in het woud?
Grim m.
Spoedig, fpoedig! waar zijn de anderen? - fa-
tans! gij (laatdaar en babbelt! weet gij dan niets -
¦weet gij dan geheel niets? - en Roller -
R A z M A N N.
Wat dan, wat dan?
Grim m.
Roller is opgehangen, met nog vier anderen. Razmann.
Roller? wat? wanneer? - Hoe weet gij het?
Grim m.
Reeds over drie weeken zat hij, eu wij hoorden niets; drie rechtdagen werden over hem gehouden,nbsp;nn wij hoorden niets; men heeft hem op de pijnbank
•gehad, waar de hoofdman was - de hupfche borst
^eeft niets bekend; gisteren is zijn proces opgemaakt nn heden morgen is hij met extra post naar den dui-gevaaren.
E 3
-ocr page 76-70
D E R‘0 OVERS
R A Z W A N N.
Vervloekt! weet de hoofdman het?
GrïTvim.
Gisteren hoorde hij het eerst, hij fchuimde als een everzwijn; gij weet, hij hield altoos het meest van
Roller, en nu de pijnbank vooraf......ftrop en
ladder waaren reeds aan den tooren gebragt, - het
baate niets, neen, onverminderd dit is hij, in Kapucijner kleederen bij hem gêlloopen, om zijn perfoon met hem te verwisfelen; Roller floeg het hardnekkig af: -Toen heeft hij eenen eed gezvvooren,
die ons ijskoud over de lever liep', dat hij Roller een doods fakkel ontfteeken zou, als nog geen Ko-ning bij zijne lijkdaatfie gehad had, die hen de pokkel
bruin en blauw zou branden. - Ik vreeze voorde
ftad, hij heeft fints lang een wrok op haar, wijl zij zoo fchandelijk bijgeloovig is, en gij weet het, wanneer hij zegt: ik wil het doen! is het even zoo veel,nbsp;als of één onzer het reeds gedaan heeft.
R A Z M A N N.
Maar ach! de arme Roller ! de arme Roller !
Spiegelberg
Memento mori! Maar dat gaat mij niet aan,
hij neurit een liedjen.
Ga ik voorbij een galgenveld,
’K verberg den regter oogenblik En denk, gij hangt daar goed alleen;
Maar wie is gekker, — gij of ik?
Raz'
-ocr page 77-TWEEDE BEDRYF.
R A z M A N N opfpringend.
een hevig fchieten en gejchreit Spiegele ERG.
Razmann.
Weder één ! de Hoofdman !
(^achter het tooneel wordt gezongen') De Nurenbergers hangen geenen,
Zii hadden anders hun daar voor
da capo.
SCHWEIZER, Roller agter het Tooneel. Holla hei, holla hei!
Razmann.
Roller, Roller! de duivel haal me!
ScnwEiZER, Roller agter het tooneel, Razmann! Grimm! Spiegeleerg! Razmann!nbsp;Razmann.
Roller., Schweizer ! donder en weerlicht.
Rover hlooR, te paard, Schweizer, Roller, ScHUFTERLE, de Roverbende, tnet bloed ennbsp;flof bedekt, driftig opkomende.
Moor van het paard fpringerede,
72 nbsp;nbsp;nbsp;D E R o o, V E R S
brengt mijne gasten ginder en wascht hen met wijn af (^zkh oigt; de aarde werpende') dat heet eerstnbsp;treffen !
Razmann rege» Roller.
Bij de helfche vlam van Pluto ^ zijt gij van het rad opgedaan ?
Sp lEGELBERG.
Zijt gij zijn geest, of ben ik een gek, of zijt gij het waarlijk?
Roll E R hijgende.
Ik ben het, levende, —i geheel en al —r waar gelooft gij, dat ik van daan korae?
Grim m.
Vraag het de hekfeu ! wankte de ftaf des doods niet reeds over u ?
Roller.
Ja zeker en nog meer, ik kom in eene regte lijn
van de galg hier na toe -maar last mij eerst agter
mijn adem komen, Schweizer zal het u verhaalen, geef mij een glas brandewijn ! gij ook weder hier,nbsp;f.'oRiz? ik dacht u op eene andere plaats weer te
zien - geef mij toch een glas brandewijn! mijne
beenen vallen uit elkander - o mijn hoofdman'
waar is mijn hoofdman?
Razmann.
Hier bij, hier bij 1 - maar zeg toch - vertel
toch, hoe zijt gij daarvan afgekomen? hoe hebben wij u weder? de kop draait mij om:, van de galg,nbsp;zegt gij ?
Rol-
-ocr page 79-Roller
een glas brandewijn inzwelgende.
Ha - dat fmaakt, dat gloeit ! lijnregt van da
galg, Zeg ik- gij flaat daar en gaapt en kunt het
Liet droomen - ik was ook maar drie treden
van de heilige ladder , langs welke ik in Abrams
Ichoot zou ftijgen - zoo nabij -zoo nabij —•
mijn leven had ik voor een fnuifjen veil. iDea Hoofdman danke ik de lucht, vrijheid en leven.
S c H w E I z E R.
Ja, ’t is een klucht, die gij hooren zult - wij
hadden den dag te vooren door onze fpionnen de lucht ’er van gekreegen, dat Roller dugtig iii ’enbsp;zout lag, en wanneer de Hemel niet nog bij tijdsnbsp;wilde invallen, dan zou hij morgen aan den dag —•nbsp;dat was heden — den weg van alle vleesch gaan: —
op - riep de Hoofdman; wat onderneemt eea
Vriend niet -- of wij hem redden of niet, wij zul
len hem een doods-fakkel branden, zoo als nog geen Koning bij zijn lijkftatie gehad heeft , die hen den
Pokkel bond en blaauw zal branden. - De ganfche
bende werd opontboden- wij zonden een expreffe
die Roller een briefjen, in de foep verborgen, wist toe te zenden.
Roller.
Ik wanhoopte aan het vervolg.
S c H w E I z E E,
VVij wagteden den tijd af, tot de llraaten ledig E 5
-ocr page 80-74. nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
waren, de ganfche ftad toog het fpektakel na; ruiters, wagens en voetgangers door elkander; het ge-juil en de galgen-pfaim klonken rondom. Nu, riep
de Hoofdman, fteekt aan! - de kaerels vloogen,
als pijlen, ftaaken de flad in drieëndertig hoeken te gelijk in den brand , wierpen brandende lonten innbsp;den omtrek des kruidtorens, in kerken en fehoor-
fteenen. - Mordhku! geen kwartier was ’er ver-
loopen , de noordoofte w’ind, die ook een kwaade muts op de ftad fcheen-te hebben, kwam ons treffelijk te ftade en hielp de vlam in de bovenfte toppen
der huizen jaagen: -wij vloogen, ^\sfuriën ftraat
op, ftraat neer - brand, — brand — brand —
door de ganfche ftad - gehuil - gefchrei -
alarm — de brandklokken bcgonden te brommen — de kruidtoren donderde van één, als of de aarde aannbsp;twee ftiikken barstte, de Hemel inftortte, en de Helnbsp;tienduizend vademen dieper inzonk.
Roller.
En mijn gevolg keerde den nek om en daar lag de ftad als Gomor'rha en Sodom; de ganfche ho-rilbn was vuur, rook en zwavel , veertig bergennbsp;brulden, als ’t waare, den helfchen damp in het rondnbsp;hen na ; een fidderende fchrik fineer allen ter
aarde, - ik maakte mij dit tijdftip tert nutte, ea
fuel, als de wind-, — ik was los geboeid, zoo nabij
was bet - mijne geleiders zagen verfteend, als
Loti wijf, te rug —— ik los gerukt! de bende uit
één!
-ocr page 81-TWEEDE BEDRYF. ?s
! ik voord - zestig flappen ver wierp ik mijne
klederen af, florte mij in den vloed, zwom onder Water voord, tot ik uit hun gezicht dacht te zijn.nbsp;Mijn Hoofdman flond reeds met paarden en klederen
gereed - zoo hen ik het ontkomen. Moor gt;
Moor! mogt gij ook haast zoo in de knel raaken,. op dat ik gelijk met gelijk vergelden kon!
Razmann,
Een beestige wensch, waar voor men u zou ophangen; mr.ar de grap, is applaufic waard.
R o LLER.
Het was hulp in nood; - gij kunt het u niet
verbeelden, - gij had het moeten ondervinden —
de ftrop om de hals - bij levenden lijve tengraave
te marcheeren, als ik; die facramentfche aanflalie en \\S.i^x%-cereinoni'èn, en bij elke fchrede, die danbsp;fchoen voorwaards fchoof, nader en vreeslijk nadernbsp;aan die vervloekte machine, waar ik in geherbergdnbsp;Zou worden en die in den glans der fchriktijke mor.nbsp;gen-zonne zich opdeed ; de loerende vilders-kneg-
ten, - dat haatiijk muziek - nog rammelt het^
®gt;) in de ooren - en dat gekras der hongerige raa-
die van mijn halfverrotten voorganger bij dertigen te gelijk afvloogen, dat alles - alles - eo
daarbij de voor.'maak der zaligheid, die mij aangioor-de! neen, hij alle fchatten des Mammons, ik zou ket niet gaarn ten tweeden maal bekeven. Sterven is
wat
7lt;5 nbsp;nbsp;nbsp;DE ROOVERS
wat meer, als een harlequins fprong, en doodsangst
is erger den fterven.
Spiegelberg.
En de fpringeude kruidtoren - daarom (lonk de
lucht zo naar zwavel, uuren in ’t rond, als of de geheele garde robe des Molochs onder het firmamentnbsp;uitgelucht werd.
S C H W E I z E R.
Schept de flad vreugde daar in , om mijn kameraden, als een verhit zwijn, te zien afmaaken, —. wat duivel ! zouden wij zoo naauvv van geweetennbsp;zijn , en onze kameraden , ter liefde van de ftad,nbsp;vaaren laaten? weet gij niet, Schüftërle , hoe veelnbsp;dooden het gekost heeft ?
SCHUFTERLE.
Drie en tagtig, zegt men, de toren alleen heeft ’er zestig van hun verpletterd.
Moor zeer ernstig.
Roller, duur zijt gij betaald.
SCHUFTERLE.
Phoe , phoe ! wat wil dat zeggen ? ja, waaren het
nog mannen geweest - maar het waren kinderen,
die hunne luuren verguldden ; ingeregen moedertjens, die de vliegen van hun afjoegen j uitgedroogde krukken , die hunne deur niet meer vinden konden--
alles, wat vlugge beenen had, was de komedie nagevlogen , - de grondvlakte der ftad bleef alleen
e rug, om de huizen te hoeden.
Moor»
-ocr page 83-77
Moor.
D, de onnozele aardwormen! grijsaards zegt gij, 5n kinderen ? -
SCHUFTERLE.
Ja, voor den duivel! en kranken - bakers en
hoog zwangere wijven op den hoop toe. Terwijl ik ^oo omtrend een der barakken voorbij ging, hoor-ik eenig gekerm, ik bukte ’er in, en zoo als
het bij ’t licht zag, - wat was het? een kind,
ftisch en gezond, lag op de vloer, onder de tafel,
On de tafel zou zoo , zoo vlam vatten - arm
diertjen! zeide ik, gij zult daar bevriezen en ik fraeet het in de vlam.
Moor.
Waarlijk, Scgufterle ? en deze vlam woede in quot;Wen boezem, tot de eeuwigheid grijs wordt! wechnbsp;quot;lonfler! laat u nimmer onder mijne bende zien!nbsp;( ontfloat een gemompel'^ Mort gij ? Overlegt
Sij? - wie overlegt, als ik beveele! - wech
quot;lot hem, zeg ik! ’er zijn ’er meer onder u, die '^quot;or mijne gramfchap rijp zijn. Ik kenne u, Spie-quot;ei-berg ! maar ik wil binnen kort midden onder unbsp;quot;'Oden en eene vreeslijke monftering houden.
( zij gaan fidderend afd)
78 nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
Rover M.qok .alken driftig op en neder gaande»
Hoort gij niet, Wreeker in den hemel! - kan
ik ’er tegen? - wat kunt gij ’er tegen doen, als
uwe pestilentie, uwe hongersnood, uwe watervloeden den rechtvaerdigen nevens den booswicht vernielen? -- wie kan de vlam gebieden, dat zij niet
door het zegenrijk zaad woede, wanneer zij de nes.
ten der kevers uitroeien zal ? - daar llaat de knaap
fchaamrood en vol Ichande voor het oog des hemels, welke zich aanmatigde , met Jupiters blikfem tenbsp;fpeelen en Pygnicën nederwierp, daar hij Titans verpletteren zou, - ga - ga -c— gij zijt de man
niet, om het zwaard van Gods wraak te regeeren»
gij verlaagt u reeds bij de eerde aangreep; - hier
ontzeg ik u uwe verwaande plannen - ga, om
mij ergens in een hol der aarde te verbergen, waas de dag voor mijne fchande te rug vliedt.
Roller driftig, de voorige.
Zie toch op. Hoofdman! het fpookt'! ganfehe hoopen boheemfche ruiters fehwadronneeren in hetnbsp;bosch herom - de helfche duivel moet u ver
klapt hebben.
TWAALF-
-ocr page 85-TWEEDE BEDRYE. ^
twaalfde tooneel.
Grimm, iie voorigen.
Hoofdman, Hoofdman ! zij hebben ons op het ipoor ontdekt - rondom u trekken ettelijke dui
zend een kordon om het middenfte woud.
Spiegelberg, de voorigen.
Wee, wee, wee! wij zijn gevangen, geradbraakt, gevierendeeld ! veele duizend huzaaren, dragondersnbsp;en jagers fpringen om de hoogten heen en houden danbsp;luchtgaaten bezet.
ScHW'EizER, Razma.nn, Schüfterle, de Roverbende , drie der voorigen {^van de andere zijde opkomcndc.j
S c n w E 1 z E R.
Hebben wij u uit de veéren gefcbud? verheug tl toch Roller! reeds lang heb ik gewenscht, om metnbsp;zulke brood-ruiters eens om te houwen, — waar is da
Hoofd-
-ocr page 86-Hoofdnlan? de ganfche bende bij één? hebben wij nog kruid genoeg?
Razmai^n.
Kruid in overvloed , maar wij zijn tagtig in ’t geheel, en dus naauwlijks een tegen twintig van hun.
SCHWEIZER.
Des te beter! zij zetten hun leven op voor 28 ftuivers, vegten wij niet voor hals en vrijheid? wijnbsp;willen over hun heen flroomen, als de zondvloed en
cp hunnen kop afvuiiren, als weerlicht; - waar
duivel is de Hoofdman ?
Spiegelber G.
Hij verlaat ons in dezen nood -kunnen wij dan
niet meer ontfnappen?
S c H w E I z E R.
Ontfnappen? ik wenschee, dat gij in het hok verdikte , lafhartige ziel! immer hebt gij een grooten mond ; maar wanneer gij twee vuisten ziet ¦—•nbsp;Moeders kind 1 houd u hart, of men zal u in eennbsp;zwijnshuid naaien en door honden verfcheuren karen.
R a ZM ANN,
De Hiofdraan, de Hoofdman!
TWEEDE B E D R Y F. 8i
Roover Moor (^langzaam, in zich zelven') de voorigen.
Moor.
Ik heb hun zoo even gansch befluiteloos gelaaten; Aans moeten zij vegten als wanhopigen. geverhard')nbsp;Kinderen! nu zal het gelden ! wij zijn verlooren, ofnbsp;Wij moeten vegten, als aangefchooten everzwijnen.
Schweizer.
Ha ! ik wi! hun met mijne vingeren den buik op-''ükken, - voer.ons aan, Hoofdman! wij volgen
in de kaaken des doods!
Moor.
Laad allen uwe gevveeren 1 het hapert immers aan Seen kruid ?
SCHWEIZER, opfpringend.
Kruid genoeg, om de aarde tegen de maan te doen ^pipringen.
Razmann.
Kik heeft vijfpaar Pistolen gelaaden en nog drie ^ogelbusfen daar bij.
M o Ó R.
\l
Goed, gogjj ^ nbsp;nbsp;nbsp;jjp ^g boomen
louteren of zich in het kreupelhout verfchuilen en eene hinderlaag op hun vuuren.
F nbsp;nbsp;nbsp;SCHWEI-
-ocr page 88-Sa
DE RO OVERS
Schweiz ER.
Daar moet Spiegelberg heen.
Moor.
Wij overigen moeten , als Furiën, hen in de flank aanvallen.
Sc UWE IZER.
, \
Daar onder ben ik -— ik.
M OOR.
Te gelijker tijd moet elk zijn fluitjen booren laaien , en het bosch oinjaagen ^ opdat ons aantal geducht fchijne: ook moeten alle, honden los en in hunne gelederen gejaagd worden, opdat zij uit één raaken ,nbsp;verflrooiën en u in den mond loopen; wij met onsnbsp;drieën, Roller , Schweizer en ik zullen in het hevigst vuur vegten.
Een Kommissaris , de voorigen.
Grimm.
Kijkt, daar komt alreeds een bulhond der gerechtigheid aanflijgen.
Schweizer.
Smijt hem neder, laat hem niet tot fpreeken koffle'^' ' Moor.
Stil — Uil —- ik wil hem hooren.
TWEEDE BEDRYF. 83 De Kommissaris.
Met u verlof, inijn Hecren. Ik ben een gevolmag-tigde van het gericht, en daar buiten zijn agdionderd, die ieder hair op mijn hoofd bewaakeu.
SCHWEIZER.
Een hartbrekende flotreden, om zich de maag warm te houden.
Moor.
Zwijg, kameraad! - kort en goed, mijn Heer!
wat hebt gij voor boodfchap ?
De K o M M I s s A R I s.
Mij zendt de hooge Overigheid, die over leven en dood beilischt — een woord aan u — twee aannbsp;de Bende.
¦Moor op zijn degen fiaande.
Bij voorbeeld.
K o M M I S 3 A R I S.
;ngt;
Schrikiijk mensch ! druppelt het bloed des vermoorden Rijksgraafs niet van uwe vervloekte vinge-. ren? hebt gij het heiligdom des Hecren niet met die-'^en handen gebroken en met een fchelmen-greep denbsp;gewijde vaten'des nachtmaals wechgerukt ? Hoe?nbsp;hebt gij geen vuur in onze godvruchtige ftad geworpen? en £ieg kruidtoren op de hoofden van goedenbsp;christenen nedergeftort? Qnet faamgevouwen handen.')nbsp;Gruvvlijke, gruwlijke misdaaden , wier fiank zich totnbsp;den Hemel verheft, en het jongde gerecht wapent, opdatnbsp;F anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;het
-ocr page 90-84 nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
het wreekend aanbreeke !-rijp ter vergelding,
bij cTe laatfte bazuine !
Moor.
Meesterlijk-geraaden, tot hier toe! maar terzaake! wat laat de hoogloliijke Magiftraat mij door u bekend maaken.
KoMMiSSARIS.
Hetgeen gij niet waardig zijt te ontvangen - zie
u heen, bratuiftigter I zoo ver uw oog afzien kan ^
zijt gij van onze Ruiters ingeflöoten -hier is geen
opening ter ontviiigting méér- zoo zeker als ’er
kersfen op deze eiken wasfen, en deze dennen perziken draagen, zoo zeker zult gij onbezeerd dezen eiken en dennen den rug toe keeren.
Moor.
Hoor gij het wel, Sciiweizer en Roller ? — maar nu verder.
Kommissaris.
Hoort, hoe genadig, hoe langmoedig het Gericht tot den booswicht fpreekt, wilt gij nog te gelijk voornbsp;het kruis knielen, en om genade en vergiffenis fmee-ken, zie, zoo zal de Geftrengheid u zelfs erbar-^ming, en de Gerechtigheid eene Üefhebbende moeder zijn - zij drukt het oog bij de helft uwer
euvelen toe, en laat hét- denk eens na ! -en
laat het hij het rad berusten.
SCH WE4ZER.
gaan,
-ocr page 91-paan, en dezen afgerechten Herdershond den gorgel faamdrukken, dat hem het roode fap tiit alle zweetgaten zijpelt?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;~-
Roller.
Hoofdman! - ftorm en Hel! —Hoofdman —
2ic hoe hij de onderlip tiisfchen de tanden knelt! wil ik dezen kaerel onder den blooten Hemel , als eennbsp;kegel het ouders boven keeren.
Moor.
Wech van hem ! geen uwer waage hst, hem aan te roeren'! (^tcgen den Komuüifaris') Ziet gij, mijnnbsp;Heer ! hier flaan ’er negen en zeventig , welkernbsp;Hoofdman ik ben, diè op mijn wenk en kommandonbsp;vliegen, of naar de maat der kanonnen danfen , ennbsp;ginder (laan 'er nog agt honderd, onder de musketsen grijs geworden. - Maar boor nu ! - zoo
fpreekt Moor, der brandllichtcren Hoofdman : Metis SVaar, ik heb den Rijksgraaf verllaagcn , de Kerk vannbsp;Dominicus in brand geflooken en idtgeplunderd;nbsp;ik heb het vuur in uwe bijgeloovige find geworpennbsp;^n den Kruidtoren op de hoofden van goede Chtiste-
h£n nedergellort. - Maar dit is het nog niet alles;
'k heb nog meer gedaan. Qhij ftrekt üjne regte hand 2igj gjjnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ringen, die ik aan ie.
oer vinger draage ? - dezen Robijn trok ik een
Minister van den vinger, dien ik op de Jagt voor de 'Voeten van zijnen 'Vorst nederwierp ; hij had zichnbsp;laage vleierij uit den fland des gepenpels totnbsp;F 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zij'i
-ocr page 92-85 nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
zijn eerflen gunlleling verheven; de val zijnes na-buurs was de zetel zijner hoogheid -— de traanen der weezen verklaagden hem. Dezen Diamant ontnam ik een Ontvanger Generaal , die ambten ennbsp;eereposten aan den meestbiedenden verkogt, en de
traanende Patriotten van zijne deur te rug diet. -
Dezen Agaat draag ik een Paap ter eere, dien ik met eigen hand verworgde, om dat hij op den openlijkennbsp;Predikftoel geweend had , wijl de inquifitie zoo in
verval kwam. - Ik konde u nog meer gefciiiede.
nisfen van mijne ringen verhaalen, indien het paar woorden mij niet reeds berouwde, dat ik aan u ver-fpild heb.
Kommiss aris.
Hoe kan een booswicht nog zoo trotsch zijn !
Moor.
Nog niet genoeg — nu wil ik trotsch weezen, ga heen, en zeg aan liet Gericht, dat over leven en
dood befchikt:
dat ik geen dief ben, die zich
met den llaap en middernacht verzwaagerd en op den ladder grootc en meesterlijke daaden uitvoert: —r-wat ik gedaan hebbe, zal ik zonder twijfel eenmaal
in het fchuUlboek des hemels leezen, - maar met
deszelfs armhartige dienaars wil ik geen woord meet wisfelen - zeg dezen --mijn handwerk is wedervergelding - wraak is mijne handtering.
/Ay li'eer^ Item den rug toe.
KoM'
-ocr page 93-TWEEDE BEDRYF 87
K o M M 1 S S A R I S.
Dus wilt gij vergiirenis noch genade? - goed,'
®et uheb ik afgedaan, (zich tot de bende keerende.') Zoo hoort gij lieden dan , wat de Gerechtigheid 11nbsp;door mij weeten laat; wilt gij n, te gelijk met de^nbsp;Zen veroordeelden boosdoener, gebonden overleeve-ren, dan zal de draf uwer misdaaden tot op het laat-
üe aandenken ophouden - de heilige Kerk zal u,
aiï verlo.oren fchaapen , met vernieuwde liefde in haaren moederlijketi Ichoot opneetnen en ieder uwetnbsp;Zal de weg tot een eerambt open liaan. Leest zei-ven, hier is het ondergefchreeven generaal pardon,nbsp;(hij overhandigt Schweizer een papier metnbsp;eer, triumfeci-cnden lach dj
Nu, nu! hoe fmaakt het uwer Majedeit ? kom aan, frisch op! bindt hem en weest gij lieden vrij!
Moor.
Hoort gij het ook, hoort gij het? wat aarzelt gij? hoe ftaat gij daar zoo verleegen? men biedt u vrijheid en gij zijt reeds werklijk gevangen - men
fchenkt u het leven - en dit is geen pocherij, dan,
8'i zijt waarachtig reeds bij het recht verweezeii —¦ belooft u eer en ambten, en wat kan uw lot,nbsp;Rhoon gij overwint, anders zijn, dan finaad, vloek
en Vervolging; - men kondigt u verzoening van
dM'
den Memel aan, en reeds zijt-gij verdomnd. Er is geen hair aan iemand uwer, dat niet ter helle vaart.nbsp;Lcraadllaagt gij nogV? wijfFelt gij nog? is het zoonbsp;F 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zwaar
-ocr page 94-88 nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
zwaar tusfchen Hemel en Hel eene keuze te doen? help hun toch, mijn Heer!
K OMMIS SARI s.
Hoe heet de duivel, die uit hem fpreekt? de kae-rel verdomt mij.
Moor.
Hoe, nog geen andwoord ? denkt gij nog gewa. pender hand ’er door te nikken ? ziet om u heen, —nbsp;ziet toch om u heen! dit immers denkt gij niet, dit
zou een kinderachtige hoop zijn. - Of vleit gij ii
nog, als helden te fneuvelen, wijl gij zaagt, dat ik
mij op het gerucht: der aantocht verheugde! --
O gelooft het niet! - gij zijt Moor niet - gij
lieden zijt heillooze dieven - ellendige werktuigen
mijner groote plannen, verachtelijk, als de drop in de hand des beuis! dieven kunnen niet valien, zóó,
als helden vallen,-Dieven hebben het recht om
voor den dood te Adderen. — hoort, hoe hunne trompetten klinken! ziet, hoe dreigend hunne fabelsnbsp;in ’t verfchiet blikkeren! hoe? nog befluiteloos? zijtnbsp;gij dol? zijt gij waanwijs? ik danke u mijn levennbsp;niet--ik fchaame mij uwes offers!
Men hoort van verre trompetten, Kommissaris.
ten hoogften verbaasd.
Ik worde uitzinnig--laat ik te rug fpoeden!
wie heeft ooit iets zoodanigs gehoord ?
Moor,
-ocr page 95-M o o u.
Of vreest gij, dat ik mij zelven doorfteeken zoude en door een zelfmoord het verbond vernietigen, datnbsp;levend mij aan u vasifnoert? neen, kinderen! dit isnbsp;eene nuttelooze vrees. Ziet,--hier werp ik mij
nen dolk vvecii en mijne piftolen, en dit flesjen met gif, dat mij moogiijk nog welkom zou geweest
zijn.--Wat, nog befluiteloos ? of gelooft gij , dat
ik mij verweeren zal, wanneer men mij binden wil ? Ziet ! ik binde mijne rechte hund aan dezen eikennbsp;tak, ik ben geheel weerloos, een kind kan mij oiii-
werpen--wie fs de eerde, die zijnen Hoofdman
in den nood verlaat ? nbsp;nbsp;nbsp;^
Roller
verwilderd.
En fchoon de hel ons negenvouwdig omfingelde! den degen zwaaiende') wie geen hond is, reddenbsp;den Hoofdman!
S c H w E I z E R
verfeheurt het pardon en werpt de [lukken den Koumisfaris in V gezicht.
In onze kogels pardon ! voord kanaille ! zeg den Senaat, jje u gezonden heeft, dat gij onder denbsp;bende van Moor gèenen verrader hebt aangetroffen. --Red, red den Hoofdman!
Allen
r.’et hevig gefchreeuw.
PvCd, red, red den Hoofdman!
F 5 nbsp;nbsp;nbsp;Moor
-ocr page 96- -ocr page 97-Pag. gt
Amalia diepdenkend, in den hof. Frans, opkomende beiden in diepen rouw.
F R A N S.
XVeeds weder hk^r, eigenzinnig inc-i^jen ? gij hebt u van het vrolijk gastmaal ontrukt, en den gasten denbsp;vreugde verbitterd,
Amalia,
liet is iamraer van die onfchuldige vreugde! het Liiklied moet nog in uwe ooren druifen, dat uwennbsp;Vader ten graave geleidde,
Frans.
Wilt gij dan eeuwig klaagen? laat de dooden (].ia. Pe-T, en maak de levenden gelukkig ! — ik kome —
A .M ALIA.
En wanneer gaat gij weder?
Frans.
O foei ! geen zoo dioevlg, trotsdi gezicht, gjj
bedroeft mij, Amalia! ik kome om u té zeggen......
Ama-
-ocr page 98-92
Amalia.
Ik most het wel hooren , dat Frans vau Moor. weledel gellreiige Vrijheer geworden is.
Frans.
Joist, dit was het, waarover ik u onderhoudea wilde. Maximiliaan rust in het grpf onzer,Vaderen,nbsp;ik ben Heer! maar ik wilde het volkomen zijn-, Ama-lia! gij weet, wat gij onzen huize W’aard , gij werdnbsp;onderhouden , als Moors dochter; zijne liefde tot unbsp;overleefde zelfs den dood, dit zult gij immers nimmer vergeeten?
A M ALIA.
Nimmer , nimmer - en kan.deze nagedachte
on; niet van een vrolijk gastmaal te rug trekken!
F R A N s.
De liefde mijnes v.-..iers moet gij in zijnen zoon
vergelden, en Karel is dood - verftomt gij? fid-
dert gij? Ja, waarachtig, dit denkbeeld is ook zoo vleiend verheeven, dat het de vrouwlijke trotschheidnbsp;overbluft. Frans treedt de hoop van het edelstnbsp;m.;i.‘'ien met voeten; Frans komt en biedt aan eennbsp;arme , zonder hem, hulpelooze weeze, zijn hart, zijnnbsp;handen met deze geheel zijn fchat, zijne heerlijkheden, en bosfehen aan. - Frans, de benijdde, de
gevreesde, verklaart zich vrijwillig voor den dienaar van Am.alia.
A M A L I A.
Waarom fplijc de blikfem de roeklooze tong niet,
die
-ocr page 99-DERDE BEDRYF. «jj
die dat tergend woord nitfpreekt ! gij hebt mijnen geliefden vermoord, en Amalia zoude u haaren ge-mmI noemen ! u ! —-
Frans.
Niet zoo onftiiimig, hoog edele Prinfes!--’t i*
Waar, Frans kromt zich niet, als een kirrenden Sela-
don , voor uwe voeten neder--’t is waar, Frans
heeft niet geleerd^ even als de verfmagtende Herders
Van Arkadia, de Echo’s der Grotten en Beemden
¦»
Zijne liefde-klagten, tegen te jammeren - Frans
fpreekt., en als men niet andw'oord, zoo zal hij -
beveeleu.
Amalia.
Worm, gij beveelen^ mij beveelen? en wanneer ftien het bevel u met een fchamperen lach te rugnbsp;Zendt?
Frans.
Dat zult gij niet - ik weet nog één middel, dat
de trotschheid eens ingebeelden flijfkops kostelijk
han te onderbrengen - Klooster en muuren!
Amalia.
Bravo! heerlijk! aldaar blijve ik dan van uw ba-
fi'dskus 6og bevrijd - aldaar heb ik dan raoeds
ëenoeg, om aan Karel te denken, hem geheel aaa ^ekleeven! Welkom met uw Klooster! welaan, komnbsp;met uwe muuren!
Frans-.
Ha ha! is het zo ? let op! - nu hebt gij mij de
kunse
-ocr page 100-P4 nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
kunst geleerd, om u te kwellen;- deze aanhou
dende eigenzinnigheid voor Karel zal mijn aaiibiik, gelijk eene brandende furie, u uit den kop rukken;
het fchrikbeeld Frans -- zal achter het beeld mves
lieflings in eene hinderlaag u beloeren, gelijk de betoverde hond, die bij de onderaardfche fchatkisten waakt: -- ik'wil u bij de hairen in de Kapel dee
pen, en met den degen in de vuist u den huwlijks-eed uit de ziel wringen.
A SI A L I A
Item in 't aangezicht flaande.
Ontvang dit dan vooraf tot een Bruidfehat.
Frans opftuivend.
Ha ! hoe zal ik mij tien - en tienvouwdig op u
wreeken! - nimmer mijne gemalin - die eer
zult gij niet genieten - mijne mnitres zult gij worden - op dat de eerlijke boerenwijven met vinge
ren op u wijzen, wanneer gij het waagt, om over de
ftraat te gaan. Kners nu op de tanden -- blikfem
vuur en moord nic uwe oogen - fprei de gram-
fchap eener vrouw, in alle haare woede ten toon --dit alles maakt u nog fchooner, nog begeerlijker.
Kom - dit lommer zal mijn triomf fleren, en
mijnen wellust in afgedwongen omarmingen verhoo-
gen - kom met mij naar het Outer- oogeiquot;*'
bliklijk zult gij met mij gaan. '
Hij vil haar voord fleuren.
AmA'
-ocr page 101-Amalia hem om den hals vallende.
Vergeef mij, Frans! (terwijl zij hem wil omar-men, rukt zij hem den degen van de zijde , en treedt haastig te rug,') ziet gij, JJ'ooswicht ! wat iknbsp;fflet u uit kan voeren? Ik ben een vrouw,maar eene
faazende vrouw - beproef het eens - dit zal
U'.ve borst midden openfcheuren, en do geest mijnes Ooms zal daar toe mijne hand beftiuiren —» verdwijnnbsp;uit mijne oogen.
Zij jaagt hem wech.
Ach - hoe wel is het mij —- nu kan. ik vrij
ademen - ik gevoelde mij lleik, gelijk het vuur-
fnuivend ros; grimmig, als de tijgerin achter den zegevierenden roover haarer jongen, — In een Klooster , zegt hij--dank zij u voor deze gelukkige
ontdekking--de bedroogen liefde heeft nu haare
vrijplaats gevonden--het Klooster--is de vrij
plaats der bedroogen liefde.
Zij gaat wech..
TWEEDE TOONEEL.
Een Oord aan den Donaii.
De Roovers , gelegerd op eene hoogte onder hoorneny paarden weiden onder aan .den heuvel.
Roover Moor.
Hier moet ik liggen blijven, (zich ter aarde wer^
IA'
pende)
-ocr page 102-9(5 nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
pende) het is of mijne letien geflaagen zijn, mijne tong is droog, als een potfcherfj ik bidde u, haalnbsp;mij een hand vol waters uit dezen ftroom; doch gijnbsp;allen zijt tot de dood toe vermoeid.
ScHweizer fluipt ongeinerlit wecA, om water ie haaien.
Grim m.
Ook is de wijn geheel en al in onze kaaken; zie, hoe heerlijk de zon daer onder gaat.
Moor
ah 't waare , geheel in de befchouwing verzonken.
Zoo derft een Held, aanbiddenswaardig I
G RUIM.
Gij fchijnt diep getroffen.
Moor.
Toen ik nog een kleine knaap was - was mijn
geliefde denkbeeld, als zij te leeven — te derven, als {_met hittere fmart) een jongensachtig denkbeeld was het!
Grimh.
i Dat wil ik hoopen.
Mo o r ,
den hoed in de oogen haaiende.
Er Was een tijd - Iaat mij alleen, kameraden!
Grimm.
Moor , Moor ! wat fatan! zie hoe zijn verw verandert.
Raz-
-ocr page 103-DERDEBEDRYF.
Razmann.
Alle duivels! wat fclieelt hem ? krijgt hij een toeval ?
Moor.
’Er was een tijd, wanneer ik niet flaapen konde, 2ls ik mijn avondgebed vergeeten hadde.
Grim M.
Zijt gij uitzinnig? wilt gij u van uwe jongens jaa-ten laaten hofmeesteren?
Moor
zijn hoofd op Grimm’s horu leggende. Broeder, broeder !
Grimm.
Hoe, -wees toch geen kind, bidde ik u.
M oor.
Ach! waar ik het-waare ik het weder!
Grim m.
Kom, kom , klaar u op! - zie dit fchilderaclitig
landfehap - dezen lieflijken avond ! -
Moor.
]a, vrienden ! de waereld is zoo fchoon.
Grimm.
Nn , dat is wel gefprooken.
Moor.
Deze aard» zoo heerlijk —¦
Grimm.
Recht, recht — zoo hoor ik het gaarn.
Moor.
-ocr page 104-p8 nbsp;nbsp;nbsp;DE HOOVERS
Moor.
En ik zoo haatlijk op deze fchoone waereld -
en ik een monller op deze heerlijke aarde ! ( diep verzonken) De verlooren zoon !
Grimm.
O wee! o wee!
Mijne onfchuld ! mijne onfchuld - zie - het
is voorbij gegaan, zich in den verheugenden ftraal der lente te koesteren; waarom moet ik alleen de hel :nbsp;zuigen uit de vreugden des hemels ? daar alles zoonbsp;gelukkig is! door den geest des vreedes zoo ver-maagfehapt! de ganfche waereld één huisgezin en eennbsp;Vader daar boven - mijn Vader niet!- ik alleen de verftooten, de verlooren zoon! - ik alleen
liitgemonrterd uit den rei der reinen, (yervilderd'^
omlegerd van moorders - van adders omfehui-
ketens.
Ra ZMANN tegen de overigen.
Onbegrijplijk .... nimmer heb ik hem zóó gezien.
Moor weemoedig.
Dat ik in den buik mijner moeder konde weder-keeren! dat ik een bedelaar konde gebooren worden !
neen! ik begeerde niets meer, o Hemel! - dat ik
worden konde, gelijk een daglooner! - O, ik wil
de mij vermoeien, dat mij het bloed van de llaapen afbiggelde —, om den wellust van een eenigen
mid-
-ocr page 105-cp
[iet
ier
hel
;oo
er-
:en
al
ien
¦d^
lui
ten
len.
ier- ' :n!nbsp;t ik .nbsp;vil- 'nbsp;pennbsp;gennbsp;lid-
DERDE BEDRYF. pp
iiiiddagflaap te verwerven - de zaligheid van een,
eenigen traan.
Grimm tegen de anderen.
Een weinig geduld! de Paroxismut is aan het af' Deernen.
Moor.
’Er was een tijd, waar in zij zoo gaarn inij ontrolden ! -- o gij dagen des vredes! gij, woning
mijnes vaders -gij groene, bogtige dalen! o alle
gij tooneelen amp;z$EljJiums mijner jeugd 1 zult gij nimmer te rug keeren ? Nimmer met een dierbaar gefui-
ze! mijn brandenden boezem koelen? - Treur met
mij. Natuur! - zij zullen nimmer te rug keeren;
nimmer met een dierbaar gefuizel mijn brandenden
boezem verkoelen ~ voorbij - voorbij ——«
onherroeplijk 1
De voorigen.
SCH WEIZER
wet tüatsr in den hoed te rug komende.
Hier is water- Hoofdman, en frisch, als ijs.
Grim m.
Gij fchijnt te bloeden, — wat hebt gij uitgencht ?
G 3, nbsp;nbsp;nbsp;SCHWZl-
100
DE ROOVERS
Schweiz ER,
Dwaas - een grap, die mij bijna twee beenen
en een hals gekost had - zoo als ik den zandheuvel benedenwaards af wilde , plof- daar Hort het
hagelfche ding onder mij in, en ik tien rhijnlandfche
voeten diep in de laagte - daar lag ik, en zoo als
ik even mijne vijf zinnen weder bij elkander had, trof ik het klaarlie water in iekfteen aan ; dat is genoeg voornbsp;den dans beloond, dacht ik, den Hoofdman zal hetnbsp;wel fmaaken.
Moor geff/ hem den hoed te rug en wasckt hem het aangezicht af.
Anders ziet men de groeven niet, die de Boheem,
fche ruiters u in ’t aangezicht geteekend hebben -
bet water was goed, Sciiweizer ! deze naaden ftaan tl fchoon!
Scnw eizer.
Moor.
Ja kinderen-het was een heete namiddag —.
en Hechts een vriend verloeren. -- Mijn Roller
ftierf een fchoonen dood. Men zoude een grafnaald op zijn gebeente zetten, indien hij niet voor mij ge-
ftorven waare. - Dit zij u genoeg ( hij droogt zich
de oogen af.') Hoe vcelen der vijanden bleeven op de plaats dood ?
SctlWEI-
-ocr page 107-DERDE BEDRYF. nbsp;nbsp;nbsp;lol
SCHWEIZER.
Zestig Huzaaren - drie en negentig Dragonders,
Offltrend veertig Jagers - in’t geheel twee honderd*
Moor.
Twee honderd voor één ! - ieder uwer heeft
aanfpraak op dit hoofd, ( hij neemt dm hoed af ) hier heffe ik mijnen dolk op! zoo waar mijne zielenbsp;leeft-nimmer wil ik u verlaaten.
SCHW£;iZER.
Zweer niet! gij weet niet, of gij ook nog gelukkig zult worden en u die eed dan berouwen zal. — M OOR.
nimmer verlaaten.
Kosinsky--de voovigen.
K Os I NS K Y in zich zeken. dezen oord zeggen zij, zal ik hen aantreffen.—
5 holla ! wat zijn dat voor gezichten ? zouden
het.... 1^02^ g|, het dezen.....zij zijn het, zij
zijn het! .—. nbsp;nbsp;nbsp;zal ze aanfpreeken.
Grimm.
Geeft acht — wie komt daar?
G 3 nbsp;nbsp;nbsp;^0*
-ocr page 108-102 nbsp;nbsp;nbsp;D E 11 O O V E R S
Kosinsky.
Mijne Heeren ! vergeeft mi], ik weet niet of ik recht of verkeerd ga.
Moor.
En welken moeten wij zijn , wanneer gij recht gaat.
Kosinsky.
Kaercis!
SCHWEIZER.
Of wij dat ook getoond hebben. Hoofdman?
Kosinsky.
Kaerels zoek ik , die den dood onder de oogen zien,en die het gevaar als een tam gemaakteflang omnbsp;zich fpeelen laaten; die vrijheid hooger achten, als
eer en leven - welker bloote naam, den armen en
verdrukten welkom, den dapperen kleinmoedig, en ticrannen bleek maakt.'
SciiwEiZER tegen den hoofdman.
De borst gevalt mij. - Hoor, goede vriend, gij
hebt uwe lieden gevonden.
Kosinsky.
Dat denk ik, en zoo ik hoop, welhaast mijna broeders. gij kunt mij dan den rechten man aanwijzen, want ik zoek uwen Hoofdman den
grooten Graaf van Moor.
SCII WEIZ ER
hem, met deelneeming de hand geevende,
Eisve jongen-wij gelijken elkander.
Moor
-ocr page 109-103
DERDE BEDRYF.
Moor nader komende.
Kent gij den Hoofdman ook ?
K o s IN s K y.
Gij zijt het- aan deze houding...., wie zou
de u aanzien en een ander zoeken? {^hem lang aanziende d) Ik heb immer gewenscht den man te zien, met den vernielenden blik, zoo als hij zat op de
ruïnen van Carthago--nu wenfche ik niets meer.
S CH WEIGER.
Satanfche Jongen !
Moor,
En wat voert u tot mij ?
K o s I N s K Y.
Hoofdman ! mijn meer dan grnuwzaam noodlot — ik heb fchipbreuk geleeden op de ongeftuime zee dezer woereld -ik heb de uitzichten mijnes levens
in den grond moeten zien verzinken--niets bleef
mij overig, dan de martelende erinnering hunnes gemis, die mij uitzinnig zoude gemaakt hebben, indien ik dezelve niet door andere daaden zocht te verflikken.
Moor.
Al weder een van den Hemel verworpenen ! —— Ru verder ?
K o s IN s K Y.
Ik Werd Soldaat, ook daar vervolgde mij het on-heil, ik voer mede naar de Oostindien, mijn fchip
fltandde op de klippen--niets dan ter neder ge-
G 4 nbsp;nbsp;nbsp;wor-
-ocr page 110-104
DE ROOVERS.
worpen plannen ! Eindelijk hoor ik wijd en zijd ver. haaien van uwe daaden, brandftichtingen, gelijk ziinbsp;het noemden, en heb dertig mijlen ver hier naar toenbsp;gereisd, met het vast voorneemen, om onder u tenbsp;dienen, indieu gij mijnen dienst wilt aanneemen inbsp;ik bidde u, waardige Hoofdman! fla mij niet af.
SCHWEIZER opfpringende.
Heifa, heifa ! zoo is dan onze Roller duizend maal vergoed ! een uitmuntende roover-broeder vooinbsp;onze bende,
M OOR.
Hoe is uw naara ?
K o s I N s K Y.
Kosinsky.
Moor.
Hoe? Kosinsky? weet gij ook, dat gij een ligt. vaerdige knaap zijt, en over den gewichtigften Hapnbsp;uwes levens, als een onbezonnen meisjen, heen dartelt. --Hier zult gij geen ballen kaatfen, geen ke
gelballen werpen, gelijk gij u inbeeldt.
Kosinsky.
Ik weet, wat gij zeggen wilt. —¦ Ik ben vier en twintig jaar oud, maar ik heb degens zien bliniten,nbsp;en kogels om mij heen hooren fiiorren.
Moor.
Zoo, jonge Heer! — en hebt gij het vegten daarom geleerd, ten einde arme reizigers om een rijksdaaf' der neer te ftooten, of vrouwen van achteren dood
te
-ocr page 111-derde B E D R Y F. 10^ te fteeken ? ga, ga ! gij zijt uwe voedfter octioopen,nbsp;quot;'‘jl zij u met de roede gedreigd heeft.
S c n w E I z E R.
Wat henker, Hoofclman ! wat denkt gij? wilt gij dezen Herktiles afwijzen? ziet hij ’er niet werklijknbsp;Zoo uit, als of hij den Marchal van Sakfen metnbsp;een Koks lepel over de Canges jaagen zou.
Moor.
Wijl u uwe windmaakerijen mislukken, komt gij en ^’ilt een fchelm, een verraderlijke huur-moordenaar
worden? - Moord ! knaap, verllaat gij dat woord
Wel? —-- gij moogt gerust hebben jfhan (laapen.
Wanneer gij maar koppen afgedaagen had, - maar
een moord op de ziel te draagen !
K O S 1N S K Y.
Elke moord, die gij mij gebiedt te begaan, wil ik Verandwoorden.
Moor. nbsp;nbsp;nbsp;'
Hoe, zijt gij zoo kloek? wilt gij u onderwinden ®en aan met vleijerijen te vangen? waar uit weet gijnbsp;5 dat ik geene booze droomen heb; of op hetnbsp;doodsbed niet verbleeken zal? hoe veel hebt gij reeds
gedaan, waar bij gij aan verandvvoordiiig gedacht hebt?
K o s IN s K Y.
''' ^®tliik niet veel, - maar echter deze reize tot
d, edele Graaf!
Moor,
-ocr page 112-I®5 nbsp;nbsp;nbsp;DE R O O V E R S
Moor.
Heeft u Hofmeester u de gefchiedenis van Robinfon
in de hand gegeeven - men zoude foortgelijke on.
voorzichtige canailks op de galei vastklinken, die uwe kinderlijke verbeelding verhitteden, en in ude dolle znclu naar grootheid aanvuurden. Kittelt u de begeerte naar eer? wilt gij de onflerfiijkheid voor ffroo-perijen koopen ? let hier op - eerzuchtig jonge
ling ! voor den roover groeit geen laurier ! op de overwinning van banditen is geen triomf gezet, maarnbsp;vloek, gevaar, dood, fchande —¦ ziet gij het hoognbsp;gericht niet gindsch op den heuvel.
S PI EGE I.BER G
verdrietig op cn neder gaande.
Och, hoe dom! hoe affchuwlijk, hoe onvergeeflijk dom! dat is de manier niet - ik heb het an
ders gedaan.
K o S IN S K Y.
Wat zou hij vreezen, die den dood niet vreest?
Moor.
Braaf, onvergelijklijk! gij hebt u in de fchool uitmuntend gehouden; gij hebt uwen Seneka meesterlijk van buiten geleerd; -- maar,lieve vriend ! met
zulke fpreuken zult gij de lijdende natuur niet be-guichelen, daar mede zult gij de pijlen des jammers
niet veruompen., -- bedenk u wel , mijn zoon!
( hcin bij de hand vattende) bedenk - ik rade u
8iS een vader--leer eerst de diepte des afgrouds
ken-
-ocr page 113-DERDE BEDRYF, nbsp;nbsp;nbsp;107
kennen, eer gij ’er in fpringt! - iudieft gij in de
waereid nog een eenige fprankel van vreugde weet op
te Zoeken - ’er konnen oogenbiikken komen,
waar in gij — gelukkig wierd, — eir dan — moge het te laat zijn : Hier treedt gij buiten den kring der
menschlijkheid : - of gij moet een verhevener
menscli zijn, of gij zijt een duivel. Nog eens, mijn Zoon ! wanneer gij nog eenige flaauwe draaien vannbsp;hoop ergens glinfteren ziet, zoo verlaat dit fchriküjknbsp;bondgenootfehap; geloof mij, men kan zich bedriegen, men kan dat geene voor fterkte van geest houden , wat aan het einde wanhoop is - geloof, ge
loof mij en fpoedt u ijlings hier van daan.
K o S I N S K Y.
Neen, ik wil niet meer omzwerven; wanneer mijne gebeden u niet treffen , hoor dan de gefchiedenis
mijnes onheüs, - gij zult mij van zelf den dolk
inde hand dwingen, —•— gij zult .... legt u allen hier op den bodem neder en hoort mij opmerkzaamnbsp;aan.
Moor.
^el aan, ik zal hooren.
K o s IN t K y.
Weet dan, ik ben een Boheemsch Edelman , en ¦werd, Oqqj, vroegen dood mijnes Vaders, Heernbsp;van een aanzienlijk Riddergoed: de Oord was een
Paradijs--^ij omvatte een Engel - eeri
Weisjeii, gehuld met alle de bekoorlijkheden der
bloeU
-ocr page 114-io8 nbsp;nbsp;nbsp;D E R O O V E R S
bloeijende jeugd, en kuisch, als het licht des Hemels. Doch, aan welken zeg ik dit? Het golft uwe ooren
voorbij - gij hebt nimmer bemind, en nimmer
zijt gij bemind geworden.
SCUW EIZER.
Zagt, zagt, onze Hoofdman wordt rood, als vuur.
Moor.
Houd op! ik wil op een andere keer u hooren — morgen , ten eerllen, of — als ik bloed gezien heb.
^0 s IN s K Y.
Bloed , bloed - hoor Hechts verder! Bloed,
zeg ik u, zal uwe geheele ziel vervullen. Zij was
van burgerlijke geboorte - een duitfche - maar
voor haaren aanblik verfmolt het vooroordeel des edels, met eene vreesachtige befcheidenheid nam zijnbsp;den trouwring van mijne hand, en overmorgen zoudenbsp;jk mijne Amalia voor het altaar geleiden.'
BI o o R
fchielijk oprijzende.
K o s IN s K Y.
Te midden in de bedtvelming der toekomftige zaligheid , onder de toerusfmge des Iluwlijks -werd
ik door een expreffe naar het hof opontboden, ik liet mij vinden. Men toonde mij een brief, vol verraadnbsp;opgeviild, dien ik zonde gefchreeven hebben; iknbsp;gloeide over de boosheid, men nam mij den degennbsp;af, wierp mij in de gevangenis; alle mijne zinnennbsp;waren beneveld.
SCHtVEI-
-ocr page 115-lOp
S C H W E IZ E K.
En middelerwijl--nu verder! ik ruik het
gebraad reeds.
K OSINSKY.
Hier lag ik een maand lang, en ik wist niet, waar het mij van daan kwam. Ik fidderde voor mijnenbsp;Amalia, die, door mijn noodlot, elk oogenblik denbsp;fmarten des doods ondergaan moest. Eindelijk verschijnt de eerlle Minister van het hof en wenscht mijnbsp;geluk met de ontdekking mijner onfchuld; met honigzoete woorden leest hij mij den vrijheids-briefnbsp;Voor en gaf mij mijnen degen weder. Nu in triomfnbsp;naar mijn Slot, in de armen mijner Amalia gevloo-gen! — zij was verdweenen, in den middernachtnbsp;Vvas zij vervoerd; niemand wist, waarheen, en find^
öien tijd had geen oog haar gezien? -ha ! ik
''loog op, als een blikfein, ik ijlde naar de ftad, on-
'lerzocht aan het hof---aller oogen waren op mij
gevestigd, niemand wilde befcheid geeven - ein-
‘^^lijk ontdek ik haar door een verborgen tralie-
^'engder in het paleis- zij wierp mij een brief-
ien toe.
S c H w E I z E R.
Heb ik het niet gezegd.
K o S I N s K Y.
Hel, dood en duivel! daar liond ik ! men had ^aar de keuze gelaaten, om mij te zien derven, of
maitrcs van den Vorst te worden; in den firijd
tus-
tio nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
tusfdieii eer en liefde zwiclite zij voor de laatfle, en (^lachend') ik wss gered.
S C H W E I Z E R.
Wat deed gij toen daar?
K o s I N s K Y.
Daar ftond ik, a!s van duizend donders geflaa-
gen! -- bloed! was mijne eerüe gedachte, bloed!
mijne laatlie; fchaamrood van woede, rende ik naar huis, haalde mijnen driekantigen degen en daar medenbsp;in allen fpoed naar het huis des Ministers, dan hij —
hij alleen was de helfche koppelaar geweest. -
Men moet mij op flraat gemerkt hebben, wan: toen ik intrad, waaren alle kamers gefloocen. Ik zocht,nbsp;ik vroeg : Hij was bij den Vorst gegaan, was hetnbsp;andwoord. Ik ging oogenbliklijk derwaards, men
hield zich niets van hem te weeten, ik ga te TUg,
fprong de deur in, vond hem, en wilde oogenblik-lijk —¦ maar vijf of zes kaerels fprongen uit een hinderlaag op mij aan en ontweldigden mij den degen.
SCUWEIZER
op den grond flampende.
En hij vogt niet, en gij trokt van leer?
K o s I N s K Y.
Ik werd gegreepen, aangeklaagd, Crimineel behan*
liandeld - als infaam - hoort gij het -- uit
bijzondere genade - als infaam uit de grenzen ge
jaagd, mijne goederen vervielen als een gitte, aan den Minister, mijne Amaua bleef in de klaauwen des
Tij'
-ocr page 117-Ill
Tijgers, verzucht en verteert haar leven in rouw, terwijl mijne wraak hongert en zich onder het joknbsp;van despotifme krommen moer.
SCHWEIZER.
opflaande en den degen wettende.
D.u is kooren op onzen molen, Hoofdman ! zie daar iets, om vuur te vatten.
Bï o o R, die tot hier toe in hevige beweging op en neder gegaan heeft, fpringt ijlings op. — rc^e«(/eRoovers,
Ik moet haar zien - op! pakt u te famen --
gij blijft, Kosinskv ! - pakt u (poedig te famen!
De Roovers.
Waar heen ?- wat ?
Moor.
Waar heen? wie vraagt waar heen?, (^hevig tegen Schweizer) verrader, wilt gij mij te mg houden.?
maar bij de verwagting des Hemels ! .....
SCHWE IZER. nbsp;nbsp;nbsp;^
Verrader-ik ? Ga in de hel en ik zal u vol
gen.
Moor hem om den hals vallende.
Broeder ! gij volgt mij - zij weent, zij vertreur! haar leten : , op - fpoedig! Allen ! naar
Frankenland ! binnen agt dagen moeten wij daar zijn.
Zij gaan heen.
Een Gallerij in het Slot van Moor.
Roover Moor , Amalm , heiden voor een pourtrait. een nonnen gewaad ligt op de tafeL
Moor. zeer ontroerd.
E.
lt;en voortreflijk man !
Amalia.
Moor, diepdenkend befchouwende.
O, een voortreflijk man - een godlijk man!-
en hij is niet meer?
Amalia.
Niet meer - even gelijk onze beste vreugden
verdwijnen, (jnet tederheid hem bij de hand vattende') Graaf! onder de maan rijpt geene zaligheid.
M OOR.
Waaiheid - volle waarheid - en hebt gij
leeds
-ocr page 119-VIERDE BEDRYP 113
reeds deze treurige ondervinding gehad ? gij kunt nog geen twee en twintig jaar zijn.
Amalia
En ik heb haar gehad - alles leeft, om in jammer te fterven -wij gewinnen daarom-daarom
iieemen wij belang - om alles weder met fmart te -
verliezen. nbsp;nbsp;nbsp;,
Moor , haar flerk aanziende,
Gijöhebt dus iets verlooren?
Amalia.
Niets —^ alles - niets. —.
M o o R.
En wilt het in dat heilig kleed leeren vergeeten?
Amalia.
Morgen, hoop ik - willen wij verder gaan,
Heer Graaf!
Moor.
Oogenbliklijk —— wiens afbeeldfel is dat, aan da linke hand? het is, dunkt mij, éene ongelukkigenbsp;Phijfiognomie.
Amalia
Het is de zoon van den Graaf, den tegenwoordi-gen Heer.
M OOR.
De eenige zoon ?
Ax M A L I A.
Kom, kom, volg mij.
Moor
-ocr page 120-114
Maar dit afbeelJfel, ter rechte hand? -
A MALI A.
Gij wilt niet in den Hof gaan ?
Moor.
Maar dit beeld ter rechte hand? - gij weent,
Ajialia ?
Amalia
f^oedt ijlings weck.
Moor.
Zij bemint mij! zij bemint mij ! verradelijk rollen de traaneii van haare wangen! zij bemint mij! —nbsp;Is dit de fopha, op welke ik, aan haaren hals, in
wellust zwom? zijn dit de vaderlijke zaaien! de gouden lente jaaren der jonglingfchap herleeven weder in
de ziel des ellendigen ! Hier zond gij wandelen -
eenmaal een groot, deftig, gepreezen man zijn -
hier uwe eerde jóngiings jaaren in Amelia’s opluiken-
de kinderen ten tweeden maal zien leeven - hier
de afgod nwes volks.....Neen! ik keer tot mijne
ellende weder - leef wel, dierbaar vaderlijk huis!
eens zaagt gij den jongling Karel - en de jonge
Karel was een gelukkig jongeling. - eens zaagt
gij hem als Man en hij was in wanhoop.
Hij keert overhaast naar het einde des too-
necls
-ocr page 121-iieek-, ft nat plotslijk flil- weemoedig:
Haar nimmer zien ? - geen vaar-A-e! meer —¦
geen kusch op haare tedere lippen? neen ! nog eens
moet ik haar zien —— nog eens haar omarmen. --
Het zal mij het hart verfcheuren! —- den vergifri-genden drank dezes weüusts moet ik nog inflorpen ^
CU dan voord -- zoo ver mij mijn noodlot henen
voert, en - wanhoopen.
Hij treedt nf.
Frans van Moor. . diepdenkend.
Wech met dat beeld! -- weg! lalTe ziel ! wat
zegt gij ? en voor wien ? is het niet in die weinige uuren, die deze Graaf biiinen mijne muiiren heeftnbsp;doorgebragt, als of een Jpion iiic de hel mijne treden
agter na fluipt? - ik moet hem kennen ! ’er is zoo
iets groots - iets bekends in zijn wild , briiin
verbrand gelaat, dat mij beeven doet. (hij gaat op en neder en trekt eindlijk aan een fchel') Holla!nbsp;Frans! zie voorn! daar fchuilt ergens een verderf-baarend monster agter!
If6 nbsp;nbsp;nbsp;deroovers
Frans, DaniSl.
D A N I, ë L.
Wat beveelt mijn Gebieder?
Frans , »lt;* nbsp;nbsp;nbsp;eefi veel beduidende
aandacht befchouwd te hebben.
Niets! voord ! vul mij een beker wijns-maar
fpoedig.
F rans.
Wat raad ? deze biegt, wanneer ik hem op dea pijnbank uitrekke; ik wil hem in de oogen zien,nbsp;zoo fterk, dat zijn getrolFen geweten midden doornbsp;het momtuig heen, verbleeken zal. (tegen over hetnbsp;pourtrait van Karel flaande') Zijn lange ganzenhals - zijn zwarte , vooroverwasfende, zwaars
wenkbraauw - zijn vuurig oog. (met vervoering')
verdervende Helle! jaagt zij mij dit vermoeden aan? HET IS Karel ! —
ZES-
-ocr page 123-11?
VIERDE be DRY F.
Frans, D/iNiê'L, met wijn.-
Frans,
Plaats u hier -- zie mij ftijf aan ! knikken uwe
knieën -flddert gij? -beken, oude! wat hebt
gij gedaan ?
D A N I ë L.
Niets, zoo waar God ieefc en mijne arme ziele,
Frans.
Drink dezen wijn uit! - wat? gij aarzelt? drink
uit! fpoedig! wat hebt gij in den wijn geworpen?
D A N 1 ë L.
Help God! wat? ik? in den wijn?
Frans.
Gif hebt gij in den wijn geworpen ; ziet gij niet zoo bleek, als fneeuw? beken, beken ! wie heeft
het u gegeeven? de Graaf, niet waar - de Graaf
heeft het u gegeeven?
D A NI ë L.
De Graaf? heilige Maria', de Graaf heeft mij niets gegeeven.
Frans, hem hard aangrijpende.
Ik wil tl worgen, dat gij blaauw wordt, grijskou-
de leugenaar, gij! Nistt? - en waaroüi lleekt gij
dan zoo de hoofden famen ? Hij, en gij en Amalia gt;
I j8
DE ROOVERS
en wa: fluiftert gij immer te famen? fcbiet zij niet zulke onbefcliaamde lonken op den knaap, met welkenbsp;zij anders tegen deganfche waereld zoo fpaarzaam is?nbsp;za'g ik het niet, hoe zij een paar traanen, ter fteels,nbsp;in den wijn vallen liet, dien hij, agter mijn rug zoonbsp;haastig inflnrpte, als of hij het glas mede wilde op-
liokken. Ja! dit zag ik--in den fpiegel zag ik
het, met deze mijne oogen.
D A N I C L.
God weet het .... indien ik ’er een eeiiige letter van verfta.
Frans.
Wilt gij het lochenen? wilt gij mij in het aangezicht loogcnllraften ? welk eene kabaal heeft u aangeprikkeld, om mij uit den weg te ruimen? niet waar? mij in den .flaap te verdikken? mij onder hetnbsp;fclieeren den gorgel af te fiiijden? mij den wijn of
chocolade te vergiftigen?--fpreek uit! of in de
foep mij den eeuwigen flaap toe te reiken? her uit! fpoedig ! ik-weet alles.
D A NI ë L.
God helpe mij, zoo ik u iets anders, dan de reine, zuivere waarheid zegge.
F RANS.
Ditmaal wil ik het u vergeeven ,--iv-zr
zagt! — hij dauwde u gewis geld in den zak? di akte hij u de hand niet harcelijker, ais gewoonlijk? zoonbsp;oratrend , ais men zijne oude bekenden gewoon is tenbsp;drukken ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Da-
-ocr page 125-up
VIERDE BEDRYF.
D A N I ë L.
Nimmer ,--mijn Gebieder!
Frans.
Zeide hij Ujbij voorbeeld,niet: dat hij u zeer wel
kende —- dat gij hem zeker kennen moet--dat u
welhaast de fcliellen van voor de oogen zullen vallen - dat - wat? hij zoude u niets daar van
gezegd hebben ?
Danicl.
Niets het minfle.
Frans.
Dat hij zich wreeken zou - op het grimmigst
wreeken zou?
D A NI ë L.
Niet een letter daar van.
Frans.
Wat? geheel niets? bedenk u wel - dat hij den
ouden Heer zeer nabij - bijzonder wel gekend
heeft - dat hij hem beminde - uitneemend be
minde , als een zoon beminde.
D A NI ë L.
Iets diergelijks erinnere ik mij van hem gehoor.d re hebben.
Frans ontfield.
Hebt gij ? hebt gij waarlijk? zeide hij, dat hij mijn broeder was?
D A N I ë L.
Juf-
Neen, dat zeide hij niet; maar, terwijl hem de H 4
-ocr page 126-120
DE ROOVERS
Juffer in de gallerij geleide - ik luisterde aan de
deur- bleef hij plotslijk bij het powtrait van den
ouden Heer flil ftaan, als waar hij van den donder
getroffen : - de Juffer wees het hem , en zeide:
„ een voortr.eflijk man !quot; „Ja, een voortreflijk man” gaf hij ten andwoord, terwijl hij zich de oogen afdroogde.
Frans.
Genoeg, ga! loop! fpring! haal mij Herrmann.
quot; nbsp;nbsp;nbsp;“Frans.
Vast is het Karel ! - Hij zal opkomen en vraa-
gen: waar is mijn erfgoed? - heb ik daar aan
mijne nachten opgeofferd , daarom velden opgeruimd afgronden effen gemaakt? beu ik daarom tegen de in-fpraak der menschlijkheid opgeftaan, opdat eindelijknbsp;deze onguure landloper uit den draaikolk, waar in iknbsp;hem zoo kunstig nederftorte,ontworftelen zou. Zagt!
zagt! ’er fchiet nog een fpeelwerk over, - zoo
eert foort van moord, hij is een lafaart, die zijn werk
ten halve volvoert - en dan heen gaat, en ledig
ftaac te gaapen , hoe het ’er verder mede zal af-loopen.
AGT-
-ocr page 127-VIERDE BE DRY F. lil
Herrmann , Frans.
Frans.
Ha, welkom m\]n Eurijlgt;alus, heerlijk werktuig mijnes vernufis !
Herrmann kort en ftuimck.
Gij liet mij haaien , Graaf!
F R A N s,
het zegel op mijn meesterfluk te tirukken, * Herrmann in de rede vallende.
Waarlijk?
Frans.
De laatfte penfeel-fireek aan het fchilderftuk.
Herrmann.
Phoe !
Frans op een ftroeve wijze.
Zal ik den wagen laaten voordgaan? Zullen wij het op onze fpeelreize in orde brengen.
Herrmann trotsch.
Zonder bedenking, als het u belieft -- tot dat
geene, het welk wij heden in orde te brengen hebben , zal deze quadraatvoet ruimte toereikend zijn. — in al en gevalle kan ik u twee, drie woorden vooruit Z-’ggen, ora uwe longen voor het gevolg te fpaa-ren.
H 5 nbsp;nbsp;nbsp;Frans
-ocr page 128-122 nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
Frans achterhoudend.
lira ! - en wat is dit?
Herrmann.
„ Gij zult Amalia hebben - hebben van mijne
hand. -
Frans verbaasd.
Herrmann !
Herrmann ten hoogsten trotsch — met den rug naar Frans gekeerd.
Amalia is een fpeelfaal van mijnen wil - dit
kunt gij wel denken - kort en goed, alles gaat
naar wensch - (hij breekt in een •.voedend gelach
uit; daarop met trotschheid. tegen nbsp;nbsp;nbsp;wat hebt
gij mij te zeggen, Graaf Moor ?
Frans verjlrooid.
U ? niets j ik zond om TltRRMAisN.
H E R R M A N N.
Zonder omweg!
w'aarom werd ik hier
ontboden? ora weder, als voorheen den nar te fpetlen, en den dief, bij het inbreeken, den ladder te houden? Mij voor een fchelling tot uw beerenleider tenbsp;verhuuren? of zoo iets diergelijks?
Frans zich herflcUer.de.
Juist ! - laat ons de hoofdzaak niet voorbij
praaien -- mijn Kamerdienaar zal u reeds te kennen
gegeeven hebben - ik wilde u'ovcr de briiidfchat
yan Amalia fpreeken.
Herr-
-ocr page 129-VIERDE B E D R Y F. 123
UeRR^I A X N.
Ik geloof gij bedriegt mij, of Üimmer - flimmer'
zeg ik, indien het bedrog niet reeds gepleegd is.
Moor! neem u in acht, - maak mij niet raazend.
Moor: wij zijn alleen; vertrouw den duivel uier, dien gij ?elf aangeworven hebt.
F R A NS,
Past deze bejegening uwen genadigen , gebiedenden Heer? Siaaf! fidder.
Herrsiann [pottend.
Echter niet voor mve ongenade? - foei Moor!
reeds veracht ik den fchutk in u -— maak niet, dat ik ook den Gek belachge. Ik kan graven op doen
fpringen, en dooden gebieden te herleeven--wv'r
is nu f.aaf?
Frans inneemend.
Vriend! wees verft.mdig-, maarniet trouwloos.
Herrmann,
Zwijg; de vloek is hier het beste verfland en waanwijsheid is hier trouv^S wien? trouw- den een-
wigen leugenaar ? - mijne tanden zouden klapperen
om deze trouw, indien esiie kleine dofls ontrouw mij
hierna niet tot een heilig gemaakt hadde. - doch
geduld , geduld ! de wraak fchiet op, als duivelsbrood.
Frans.
Ach goed -- zeer goed! dat ik het mij crimicr,
gij hebt onlangs een beurs met honderd Losiizen in
-ocr page 130-(24 nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
deze kamer verlooren, zeker zoude het vergeeten zijn; neem te rug, vriend! ’t geen uwes is.
Herrmann verachtelijk de beurt hem voor de voeten werpertde,
De vloek daal op uwe ^«lt;/«s-beurs I het is handgeld der helle! - eens dacht gij reeds mijne ar
moede tot een koppelaarfter van mijn hart te maa-ken, - maar misgerekend, Graaf ! oneindig misgerekend - die beurs vol geld komt mij fchoon
te ftaade, om - zekere Lieden te onderhouden.
Frans ontzet.
Herrmann , EIerrmann ! laat mij zekere dingen niet van u droomen, wanneer gij meer deedt, als gijnbsp;moest -- gij waard ontzettend , Herrmann !
Herrmann verblijd.
Was ik? was ik het waarlijk? nu dan, tot uw naricht, Graaf! (jnet nadnili) Ik mest uwe fchande, en fpijzig uw gericht. Eens zal ik het ter feeste op-disfehen en de Volken der aarde ter tafel nodigen.nbsp;Qhoonendj Gij verftaat mij immers, mijn fouvereine,nbsp;genadige, gebiedende Heer!
Frans
Opfpringend buiten zich zalven.
Ha, duivel, valfcbe Speler! vuitt voor ^thoofd faandej En mijn geluk te doen afhangen van de lui-
pien eens wuften kops
ja, dom was het!
Hij werpt zich fpraakloos in een armjloel.
Hekr-
VIERDE BEDRYF. 125
Herrmann fluit op de vingen,
Fij ! die doortrapte kunstenaar! —.
Frans.
Zoo is het dan waar, en nog eens waar! geene ^draaden zijn zoo fijn gefponnen onder de zon, en dienbsp;zoo fnel van een breeken , als de banden eenesnbsp;fchelinfluks !----
Herrmann.
Zagt, zagt! zijn dan de Engelen uit hun kring ge-flaagen, opdat de duivels zouden preeken?
Frans fnel opfieieinde, en tegen Herrajann met •woedend gelach.
En bij deze ontdekking zullen ook zekere lieden mooglijk veel eer inleggen?
Herrmann
in de handen klappende.
Meesterlijk ! onvergelijklijk ! gij fpeelc uw rol uit-neemend ! Eerst den ligtgeloovigen dwaas in den poel getrokken, en daarop het vreeslijk wee oker u.nbsp;Zondaar! (lachend en op de tanden knerfend') o , hoe
fijn weten de Beëlzebubs te onderfcheiden. -- doch
Graaf! ( hem op den fchoudcr kloppende') wij zijn nog niet uitgeleerd, bij God! eerst moet gij hooren, wat
de verliezer waagt. -- Vuur in het kruidmagazijn,
zegt de Kaper, en dan frisch op in de lucht —lt; vriend en vijand!
Frans
-ocr page 132-T2S nbsp;nbsp;nbsp;D Ë R o Ö V E R S
Frans gaat fpaedig naar ééne zijde cn grijpt een piftool.
Hier fchuiit verraad - een boos opzet. -
.lt; Herrmann haalt even fpoedig een zakpifl.iol ¦ ' tilt en haalt over.
Maak toch geen moeite - van dat foort voorziet
men zich bij u.
Frans laat het pijlool vallen er. werpt zich zinneloos in den arr.ijlocl.
Slechts, zoo lang gezweegen, tot ik ¦—• mij nader bedacht heb!
Tot hier een duizend muiters opkomen, die mij den tong verlammen? niet waar? maar (V oornbsp;luiftcrendej het geheim Haat op papier , en mijnenbsp;erfgenaamen breeken bet op.
Frans oprijzende,
Frans ! Frans ! wat was dat ? waar bleef uw moed, uw, anders zoo vaardig, vernuft ? wee, wee,nbsp;ook mijne kreatuuren verraaden mij, de pijlen mijnesnbsp;geiuks beginnen te verzwakken en de vijand breekt
woedend in. - wel -- een fpoedig bediiit doet
alles af! wat? als ik zelf heen ging, en hem agter-waards den degen in het lijf drukte?.....een ver
wond
-ocr page 133-VIERDE 15 Ë D R Y F, 127
wond man is een kind. -- kom aan! ik wil het
wangen.
Hij gaat met fterke fchved. n naar het einde des tooneels , blijft echter plotslijk in Jlchrik-lijke bcpuitehosheid jlaand)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^.
Wia fluipt mij agter na ? (^ jnet verwilderde dogen)
Gezichten, zoo als ik ’er nog geene zag. -- .....
Moed heb ik genoeg - zoo goed, als een ......
zoo mij een fpiegel verraadde? of mijne fcliaduw? of de wind mijner moordaadige beweging? ha, ha! fchrik
fiddert door mijne lokken -- door mijne beenderen
verwoesting, (j hij laat den dolk van onder de klede-^
ren vallend) Lafhartig ben ik niet -- ik ben al te
tederhartig. - Ja, zoo is het I het zijn de bewegingen der flervende deugd - ik bewonder dezel
ve. — Ik moest een monfter zijn, indien ik de
hand wilde leggen aan mijnen eigenen broeder : --
neen, neen, neen! dat zij verre! ik wil deze reli~ quiên der menschlijkheid in mij in eer houden —-
ik wil niet doodeu. - Natuur ! gij hebt gezege-
praalt —¦ ik gevoele ook iets, dat naar liefde zweemt - hij leeve!
ïaS nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
Een Tuin vooraan een Prieel, op het welk verfcheiden padennbsp;uitkopen .
Amalia.
Gij weent, Amaua? en dit zeide liij zoo nadruk
lijk- zoo nadruküjk - het was, of de tijd zich
verjongde. —¦ de gouden lente der liefde ontlook
in deze woorden - de nachtegaal floeg, als toen,
de boomen waafemden, als voorheen , en ik lag, in
wellust verzonken, aan zijne borst. - Zeker, W'an-
neer de geesten der afgefcheidenen onder de levenden wandelen, dan ook is deze vreemdeling de Engel van
KAn.EL!__ziet gij) o valsch, trouwloos hart, hoe
loos gij uw mijn'eed bewimpelt ? Neen, neen! wech uit mijne ziele, gij zondig beeld ! wech, wech, gijnbsp;verradelijke , heillooze w'enfchen! in dat hart, waarinnbsp;Karel begraaven is, zal geen ander menfehenkindnbsp;nestelen. - maar! maar! waarom mijne denkbeel
den zoo onafgebrooken , zoo onweerlhanbaar naar dezen onbekenden uitgeftrekt? ingeplant in het beeld.
inijnes eenigen ? verfmolten--begraaven in het
beeld mijnes eenigen? Gij weent, Amalia?--
Ha! vlied, vlied ! morgen ben ik eene Heilige!
izij
-ocr page 135-(^zij flaat op) Heilige ? artn hart! welk een woord •was'dat? — voormaals in mijn oor zoo welluidend —
nul nu! - gij waard huichelachtig, mijn hart!
overreed mij, dat het overwinning .waare ! Leugenachtig hart! neen ^ het was wanhoop!
Zij zet zich op de kanape, en bedekt ziek het gelaat^
1
Amali.'U'HeIIRMANN door een zijpad.
Herrmann ter zijden
Flet begin is aangevangen — laat de ftorm nn verder woeden, al zou het mij ook tot aan de keelnbsp;''Opwellen. Qoverhardj —— Juffer Amalia! Juffernbsp;Aaialia !
Amalia verfekrikt.
] Een verfpieder! wat zoekt gij hier?
! nbsp;nbsp;nbsp;Herrmann.
Ik brenge tijdingen ......vrolijk en vreeslijk. Is
het u opgelegd, beledigingen te vergeeven, zoo zjult gij wonderen hoorcu.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
A M a I. I Ai
Voor beledigingen heb ik geen.... — en voor nieuwigheden ..... verfchoon mij.
1 nbsp;nbsp;nbsp;IIerr-
-ocr page 136-130 nbsp;nbsp;nbsp;DER 0.0 VERS
Herrmann.
Beweent gij geen geliefden ?
Amalia
hem met een verheeven blik befchouwende. Zoon des onheils ! wie geeft u recht tot dezenbsp;vraag ?
Herrmann , donker voor zich neder ziende.
Haat quot;en liefde.
A M A LI A , hitter.
Bemint ’er wel iemand, onder deze hemelftreek? Herrmann , v/ild omziende.
Al zou het een fchelmftuk kosten. —^ - flierf
onlangs uw Oom niet?
Amalia , teder.
Een vader zijner dochter !
Zij leeven!
Hij gaat fpoedig wech,
Amalia , Roover IVIooR, door een zijpad.
Amalia, die ah verjlomdgeflaan heeft, barstin hevigheid uit.
Karel leeft! (zij wil Heermaan naijlend doek loopt op Roover Moor aan.j
Moor.
-ocr page 137-VIERDE B E D R Y F. i^r Moor.
Waarheen zoo onftuimig, Mejuffer!
Amalia, bevend te rug deinzende.
Kraak onder mij, aarde ! - deze!----
Moor.
Ik kwam om affeheid te neemep, doch! — Hemel ! - in welk een toelland moest ik u aan.
treffen ?
Amalia.
Ga heen. Graaf! - blijf! - o mij gelukkige , waard gij nu juist niet gekomen - waard gij
niet gekomen.
Moor.
Gij waard dan gelukkig geweest? —— nu dan, vaar wel !
Hij wendt zich plotslijk 6m.
Amalia hem tegen houdende.
Om Gods wil, blijf - dit was mijne meeiiing
niet. (jle handen wringende') God 1 en waarom zijt gij het niet? Graaf! wat deed u het meisjen, dat gijnbsp;haar tot eene trouwiooze maakte, wat deed de liefdenbsp;u, dnt gij haar verftoorde ?
Clj vermoort mij. Juffer!
A M a 'L I A.
Mijn hart was zoo zuiver, eer mijne oogen u zf-gen — o, dat zij verblindden, deze oogen, die mijn hart verontreinigd hebben!
I 2 nbsp;nbsp;nbsp;• Moor.
-ocr page 138-132
DE ROOVERS Moor.
Mij ! met dezen vloek! mijn Engel! uwe oogen zijn onfchuldig, gelijk uw hart.
Amalia.
Geheel zijn oogblik! Graaf! ik bidde u - keer
dezen blik van mij af, die mijn binnendfte doorgrieft. Ilein, hem zelfs fchildert de verradelijke verbeelding mij in deze blikken af- ga en keer ta
rug in krokodillen gedaante, en gij zijt mij aange-naamer.
Moor met den vollen blik der liefdoé
Gij loogent, Meisjen !
, Amalia tedercr.
En zoud gij, valsch zijn, Graaf? zoud gij korts-wijlen met mijn zwak vrouwenhart? Doch hoe kaa valschheid in een oog woonen, dat zoo zeer zijn oog
gelijkt.-ach! en vervloekt, indien het zoo waa-
re! — wee mij! als ik u niet beminnen konde.
Moor drukt haare hand in vervoering tegen zijne lippen.
Amalia.
Uwe kusfchen branden, als vuur.
Moor.
Mijne ziele brandt in n.
Amalia.
Ga, nog is het tijd ! nog! - fterk is de ziele
des mans -licht mij voor, met uwen moed, Man
met de fterke ziele.
Moor,
-ocr page 139-VIERDE BEDRYF, 133 Moor.
Uwe fiddering ontzenuwt den fterken. Hier wil ik inwortelen Qzijn gelaat op haaren boezem verbergende') en hier wil ik fterven. ¦
Amalia verfloord,
¦ Weck ! - verlaat mij -- wat hebt gij gedaan,
Man ? wech met uwe lippen - {zij verdedigt zich
inagteloos legen zijne aanvallenj godloos vuur lluipt in mijne aderen (jcder en met traanenj en moestnbsp;gij uit verre landen komen, om eene liefde te verwoesten , die den dood trotfeerdc ? (jzij drukt hemnbsp;Valter tegen haaren boezem') God vergecve het u,nbsp;Jongeling!
Moor (om haare hak geklemd)
Wanneer dit de fcheiding der ziél van het iichaara is, dan is fterven het meesterftuk des lev ent,
Amalia weemoedig en verflrooid.
Hier, waar gij nu ftaat, (iond hij duizendmaal, en nevens- hem die , die nevens hem Hemel en aarde
vergat. - Hier zweefde zijn oog de, in hem gloo-
rende, natuur door. — Hier hield hij, met een he-
melsch muziek de nachtegaalen gevangen. - hier,
bij dit bosch, plukte hij roozen, en plukte die roo-
zen voor mij; hier, hier lag hij om mijnen hals -
hier gloeide zijn mond op den mijnen , (MooS., buiten zich zelvcn , drukt zijne lippen op de haaren,, en'kunne kttsfehen beandwoorden elkander, bUjnbsp;hlijft, vervoerd, aan haare lippen kleeven ; zijnbsp;I 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
-ocr page 140-zinkt half in onmagt op de Kanape) ftraf mij, Karel! mijn eed is verbrooken.
Moor treedt half trotich van haar af.
’Er moet ergens eene hel op mij loeren! ik bea zoo gelukkig. ( hij ziet haar fiijf aan')
Amalia op haaren sing ziende, r^jtt onjinimig Op, van haare Kanape.
Wat ? gij nog aan den vinger der trouwlooze! zult gij getuige zijn, hoe Amalia met haaren eed
fpot ?-vvech met u - {^zij trekt den ring van
den vinger, cn geeft hem aan Moor.) neem hem,
neem hem, geliefde verleider.- En met hem ipijn
geheiligden, - mijn allee —^ mijnen Karel!
Zij valt weder op de canape neder. Moor verbleekt.
o Gij, hier boven ! was dit uwe bedoeling? — het is dezelfde ring, die ik zelf u gaf, ten teken
onzer verbindtenis - vaar in de Ho!, liefde ! Ik
heb mijnen Ring weder I
Amalia verfchrikt.
God! wat is dit? - wild rollen uwe oogen--
bleek als fneeuvv uwe lippen!--wee mij ! hoe
fuel rolt zij daar heen - de taal des verbreekers.
Moor met zelfiverwinning.
Niets, niets, (jnet een grootmoedigen toon) nog
ben ik een man ! - (hij trekt zijnen ring af en
fleekt dien aan Amalia’s vinger) neem ook dezen —
dezen, zoete dwiiiglandes van mijn hart, - en
met
-ocr page 141-VIERDE B E D R Y F.
met licm mijn heiligjle, mijn v7//« - mijne Ama
lia !
Amalia.
Uwe Amalia?
Moor weemoedig.
O! zij W2S zulk een lief meisjen, en trouw, als
een Engel - een diamant gaf zij mij bij mijn af-
fcbeid - een brillanten ring liet ik haar te rug, ten
getuige mijner verbiiidtenis. Zij hoorde, dat ik ge-ftorvcn was , en bleef den geftorvenen getrouw. Zij hoorde weder, dat ik leefde , en werd den levendennbsp;ontrouw. Ik vloog in haare armen - mijn wellust was, als die des onfterflijken : - gevoel den
donderdag, die mijn hart trof, Amalia 1 mijne bril-ianten gaf zij mij weder; ik -gaf haar den dia
mant.
Amalia
Q flaart vol verwondering op den grond.')
Zeldzaam, vreeslijk zeldzaam.
Moor.
Wel vreeslijk en zeldzaam! goed kind, veel ¦— zeer veel heeft de mensch nog te leeren , eer hij datnbsp;Wezen over hem uitleert, dat zijne eeden belacht, en
om zijne plannen weent -- mijne Amalia is een
ongelukkig meisjen !
A MALI A.
Ongelukkig -- wijl zij u van zich ftiet.
Moor,
-ocr page 142-DE ROOVERS
M OOR.
• wijl zij mij tweevoudig om-:
I3Ö
Amalia met een tedere fmart.
O, dan zeker ongelukkig! het lieve raeisjen 1 dat zij mijne zuster zij - maar wij verwagten een be
ter waereld.
Moor.
Wagr de fluiërs afvatlen, en de liefde me: verbaa-
zing terug deinst: - Eeuwigheid is de naam --
jMijne Amalia is een ongelukkig meisjeu.
Amalia.
Mo OR ,
Allen, indien zij zich verbeelden een Engel te
Amalia met den vollen nadvuk des fmartclij^ ken gevoek.
Ik be’.veen haar.
Moor
neemt haare hand, en houdt haar den ring voor de oogen.
Ween over u zelven!
Hij vertrekt ijlings.
Ama-
-ocr page 143-VIERDE B E D R Y F. ¦ 13?
Amalia den ring herkennende.
Karel! Karel! Hemel en aarde!
Zij zinkt in onniagt neder.
Een Wond; Maanlicht; Nacht.
(Een oud vervallen Slot voor aan op het Tooneel.)
De Rooverbende tien grond gclccgerd. Spiegelberü , Raemann , ( in gefprek treedcnde.y
R A Z M A N N.
Het wordt nacht - en de Hoofdman is nog niet
hier ?
Spiegelee RG.
Een woord in het vertrouwen , Razmann. __ '
Hoofdman zegt gij? wie heeft hem ten Hoofdman over ons gemaakt? of heeft hij dien titel niet misbruikt, die, van rechtswege de 7Hijne was? Hoe?nbsp;dobbelden wij daarom met ons leven -— daagdennbsp;wij daarom alle de wijfeüngen des noodlots uit, opnbsp;dat wij het in ’t einde ons tot geluk zouden rekenen,
de lijfeigenen eenes Slaafs te zijn? - Lijfeigenen,
138 nbsp;nbsp;nbsp;D E R O O V E II S.
'daar wij Forfien konden zijn! Bij God I Raz.mann! dit heeft mij nimmer gefmaakt.
R A Z M A N N,
Bij den donder! mij ook niet - maar wat ge
daan ?
Spiegelber G.
Vraagt gij mij dat, en zijt gij een der Spitsbroeders? Razmann , wanneer gij zijt, waar voor ik u immernbsp;hield , — Razmann — men vermist hem — geef hem
als half verloeren op; -Razmann ¦— mij dunkt»
zijn donker üur wordt reeds gehoord. Hoe? fpringt gij niet vrolijk op in de lucht, daar de klok der vrijheid flaat? hebt gij niet zoo veel moed , om eennbsp;koenen blik te verliaan.
Razmann.
Ila ! Satan ! waarom verftrikt gij mijne ziele S P I E G E L B E R G.
Hebt gij het gevat ? goed ! zoo volg mij! ik merk reeds, w’aar het heen wil. Kom , twee pistoolen
misfen zelden, en dan -
SciiwEiZER /« de hoogte fpringende.
Ha -- beest! ook nu erinnert gij mij aan de Bo-
heemfche wouden! waard gij niet de lafaart, wmlke begon te jammereu , als de roepftem opging : denbsp;vijand komt! toen heb ik bij mijne ziel gevloekt —nbsp;vaar heen.
( ZiJjrekken de degens en raaken handgemeen.
VIERDE BEDRYF. u?
De Rooveus in beiveeging.
Moord ! moord ! Scuweizer — Spiegelberg — rukt hua uit één.
ScnwEizER, Spiegelberg doorjleekende.
Daar- fterf!--wees gerust, kameradeu -—.
laat die haazeujagt u niet opwekken, het beest is ira^ nier den Hoofdman vijandig geweest, en geen een
lidteken heeft bij op zijn ganCcIie huid. - Ih--
de Rakker! agter den rug wil hij mannen te fchande maaken, mannen agter den rug ! is ons daarom het
klaare zweet over de kaaken geloopen, - opdat
wij als fchurken uit de waereld zouden fluipén ? gij beest! hebben wij ons daarom in vuur en rook gebaad , opdat wij eindelijk , als ratten zouden omkomen.
Grimm.
Maar de Hoofdman zal, voorden duivel, r.aazend vvorden.
S c H w E I Z E R.
Laat mij daar voar zorgen. - Schufterle heeft
het ook zoo gemaakt, maar daar voor hangt hij reeds, gelijk mijn Heer hem ook voorfpeld heeft.
Men hoort een fcUoot' Grimm opfpringend.
Hoor een pistoolfchoot, ( nicn fchlct ten twéeden maal') nog een! hiifa ! de Hoofdman.
Kq.
140 nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
K os IN SKY.
Geduld -hij moet ten derden maal fchieten.
(^nog een fchooi.')
Grim ji.
Hij is ’t, hij is ’t ! verberg- u, Sciiweizer ! Iaat ons hem andwoorden.
Zij blaazen de Hoornen.
Moor, de voorigen.
Sciiweizer, hem te gemoed tredende. Welkom, mijn Hoofdman ! - ik ben een weinig
voorbaarig geweest, finds gijwech waard, (Jum bij het lijk brengende') wees gij rechter tusfehen mij ennbsp;dezen — verradelijk heeft hij u willen vermoorden.
Moor , in diepe befchouwing —^ daarna met hevigheid.
O onbegrijplijke vinger der wraak-verkondigende rechtvaerdigheid ! was het deze niet, die mij het Si-
reenen lied voorzong ? - wijd dit zwaart aan de
Verborgen wreekfter- dit hebt gij niet gedaan,
Sciiweizer !
SCH WE IZ ER
Waaraclitig - ik heb het gedaan, en het is, voor
den
-ocr page 147-VIERDE BEDRYE. 1*1
den duivel, hei flegcfte niet, dat ik in mijn leven gedaan’ heb.
llij werpt den degen op hem neder cn gaat mistroostig van hem af.
' ¦ Moor, diepdenkend
Ik verfta het —^ oogwenk des Hemels! - ik
verfta het - de bladen vallen van de ftamme —^—
mijn herfst is gekomen - brengt mij dezen uit
mijn gezicht.
Het lijk wordt wechgedraagen.
Grimm.
Geef order. Hoofdman 1 wat moeten wij verder doen ?
Haast, haast is alles vervuld. Ik heb mij zelven
verlooren, federt ik gindsch was - neemt ult;re
hoornen en fpeelt - ik moet mij te rug zetten, in
de dagen mijner kragt. - fpeelt!
Kost NS KY.
Het is middernacht,Hoofdman! de flaap drukt ons,
ais lood —¦ federt drie dagen geen oog toe.....
Daalt de balfemachtige flaap ook op de oogen der fchurken neder? waarom ontvliedt ze mij? ik ben een
lafaart geweest, of een flegt kaerel. - fpeelt-
ik beveel het. Muziek moet ik hooren , opdat mijn liaapende Genius weder ontwaake.
Zij fpeelen een maisch.
r42 nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
Moor , die, onder het muziek diepdenkend op en neder gegaan heeft, ondervangt hunnbsp;plotslijk.
Houd op 1 goeden naehc ! laat u morgen verder hoorei).
; De Roovers zich op de aarde neder leggende. Goeden nacht, Hoofdman !
Zij faapen in.
Roovér Moor, alleen veaakende.
( diepe flilte.)
Een lange —— lange goede nacht, de morgen zal
u met haar zagten gloed nooit meer toefcheeme-
ren !---gelooft gij, dat ik Adderen zou?
Geesten mijner verworgden! ik zal niet Adderen. Uw bange doodftuipen, uw zwart geworgd gezicht, uwenbsp;vreeslijk gaapende wonden zijn immers allen fchakelsnbsp;aan den onverbreekbaaren keten des noodlots, metnbsp;het einde, aan mijne vrolijke avonden, aan de luimen mijner voedfler en hofmeester, aan het tempé,nbsp;rament mijnes vaders, aan het bloed mijner moeder
vastgeliecht. -- Waarom heeft mijn Perillus een
Os uit mij gevormd, opdat de cuscliheid in mijnen gloeiënden buik braaden zonuc lt; ( hij laadt het pistool')
-ocr page 149-tooi') tijd en eeuwigheid! ¦—. over dezen loop elkander omarmende! - vreeslijke fteiitel ! die den
kerker des levens ageer mij toenuit, en voor mij de woning der eeuwige vrijheid ontgrendelt. —. Zgg
mij, o zeg mij -waar heen? waar heen gij mij
voeren znlr. Vreemd onbezogt oord! - zie, da
menschheid verflapc bij dit beeld —i. de veerkragt det eindigen, wordt ontzenuwt, en de verbeelding,nbsp;die moedwillige aap der zinnen , gochelt onze kleinmoedigheid zeldfaame fchimmen voor! neen —-
neen, een man moet niet llruikelen. - wees, zoo
gij wilt — naamlooze toekomst! — Ik blijve flechts
mij zelf getrouw -wees, zoo gij wilt, als ik mij
zelf overvoere, de verbeeldingen van den geest zijn flechts buitenfpoorigheden, ik zelf ben mijn Hemdnbsp;en mijn Hel!
Het oog flijf omhoog gekeeven.
Indien gij mij ergens een afgefcheiden waereld-kreits alleen overliet, een waereldkreits, die gij iflc uwe oogen verbannen hebt, w'aar de eenzaame nacht
en de eeuwige woestenij mijne uitzichten zijn!----
dan zoude ik de zwijgende ledigheid met mijne droo-men bevolken - de eeuwigheid zoude werk heb
ben, om het verwarde beeld der algeraeene ellende
te ontleden. —— ¦—. - of wilt gij mij immer door
nieuwe geboorten en vernieuwde tooneelen der ellende van trap tot trap ter vernietiging voeren ? Kan ik de levensdtaaden, die dan voor mij gefponnen zijn,
zoo
-ocr page 150-zoo ligt doorrukken, als dezen ? gij moogt de roage
hebben, mij te vernietigen - deze vrijheid kunt
gij mij niet ontneemen.
Hij laadt de pistoolen , doch houdt plotslijk op. Maar zal ik, uit vrees voor een jammervol leven,nbsp;Jlerven ? zal ik de zege over mij aan de ellende over-
laaten? - neen ik wil het tarten ! (^kij werpt de
pistoolen wechj mijne trotschheid quot;‘omzenuwe dit kwaad, ik.wil het voleinden !
Immer duijlerer , het jlaat twaalf uuren.
Herrmann , daarna de fiem des ouden Moors in den . toren. De voorigen.
II ER RM ANN.
Hoor, hoor! gruuwlijk krast de Uil, het flaat ginder in het dorp twaalf uuren - wel--wel
alles llaapt--alleen het boos geweeten waakt--
en de wraak.
Hij treedt naar den tooren cn klopt.
Kom op, man des jammers!--torenbewooner!
uwe maaltijd is gereed.
VIERDE BEDRYF. 145
E'en Stem , uit den toren.
Wie klopt daat? he? zijc gij het, Herrma™, mijn Raaf?
Herrmann.
Ik ben Herrmann, uwe Raaf, kom op, aan de
tralie, en eet:--vreeslijk gieren uwe flaapkamera-
dea,--Oude--1 hoe fmaakt het?
De Stem.
Mij hongerde zeer, heb dank, o Ravenzenderl voor het brood in de woeftijn! en hoe gaat het mijnnbsp;lieve kind, Herrjiakn ?
Herrmann.
Stil -- hoor! een gefnork als van flapenden --
hoort gij het niet ?
De Stem.
Hoe? hoort gij iets?
IIerrbiann.
De winden fluiten door de fpleten des torens -— een nacht-muziek, rvaar van u de tanden klapperen
en de nagels blaauw worden. - hoor - nog
eens -het is mij immer, of ik hoore fnorken,
gij hebt gezelfchap , Oude -hu, hu, he'
De Stem,
Ziet gij iets ?
Herrmann.
Vaar wel, vaar wel! ijslijk is de woestijn — duik
neder in de diepte - mooglijk nadert uW redder!
Bw wreeker.- ( Mj ml vlieden.')
K nbsp;nbsp;nbsp;Moor,
-ocr page 152-Moor, treedt met ontzetting voorveaardt.
Sta.
Wie daar?
Moor.
Sta, fpreek ! wie zijt gij? vvat hebt gij hier te doen ? fpreek !
Herrmann , voorwaards.
Gewis, een der befpieders! ik vrees niets meer, ( hij trekt den degen') verweer u fchurk ! gij hebtnbsp;uw man voor.
' Moor , hem den degen ver wedt fiaande.
Andwoord wil ik; waartoe dat jongensachtig de-genfpel'? gij fpreekt van wraak? de wraak komt mij toe - onder dit maanlicht! wie wil in mijn hand
werk treeden ?
Herrmann, verfchrikt te rug.
Bij God ! een wijf baarde u niet! zijn aanraaken ontzenuwt ons, als de dood.
De Stem.
Wee , wee! zijt gij het, Herrmann ! die daar fpreekt? met wien fpreekt gij, Herrmann?
Moor.
Is daar ginder nog iemand ? hoe gaat het hier toe ? {naar den tooren treedende) ’er legt een monller vannbsp;geheimnis in dezen toren vemomd — met den denbsp;gen wil ik het ontmaskeren.
Herr*
-ocr page 153-V I E R D E B E D R Y F. 147
Herrmann , bevreesd nader bij.
Vreeslijke vreemdeling! zijt gij ook de duivelfche Qjookgeest dezer wildernis? of zijt gij een van denbsp;dienaaren der donkere vergelding , die door de bene-den-waereld patrouilleeren, en de voordbrengfels des
middernachts monfteren - o, indien gij zoodanig
een zijt, wees dan welkom aan dezen toren.
Moor.
Geraden ! nachtwandelaar , doods-Engel is mijn naam; vleescb en bloed heb ik, als gij; is het eennbsp;gevangene, door de menfchen verbannen? ik zal zijn
ketens breeken. Stem - nog eens ! waar is de
deur?
Herrmann.
Even zoo ligt onüuit Beëlzebub de deur des hemels, als gij deze — ga heen, fterke! de wijsheid der jongens benevelt de zinnen der mannen. QhijJlaat.nbsp;met den de^cn tegen den toren.'^
M OOR.
Maar de wrijsheid der dieven niet! ( hij trekt eeni-se koofdfleutek ten voorfchijn. j Ik danke u, o God ! dat gij mij aan het hoofd der benrzenfnijders geplaatstnbsp;hebt! deze fleutels belachen de voorzorg der hel.
Hij neemt cm peutel en opent den toren , een cud man, uitgemergeld ah een geraamte,nbsp;fiijgt uit den grond, Moor fpringt ver~nbsp;fc krikt te rug,
Oluzetlijk fchouwfpel! mijn Vader!
K 2 nbsp;nbsp;nbsp;ZE-
-ocr page 154-,4? nbsp;nbsp;nbsp;D E R O O V E R S
Maximiluan, de voerigen.
M AXI,MIHAAN.
Heb dank, o God ! het uur der verlosfing is ver-fcheeiien.
Moor.
Geest ees ouden Moors ! wat heeft u in het graf ontrust? is deze of geene zonde in de andere waereldnbsp;u nagevolgt, die u de poorten des hemels toenagelt?nbsp;Ik wil bidden, ik wil misfen laaten leezen, om dennbsp;dwaalenden geest in zijne woonllede te brengen^nbsp;Hebt gij het geld der weduwen en weezen onder denbsp;aarde begraaven , drijft dit a in het uur des niidder-nachts hier om ? ik wil de onderaardfche fchat uit denbsp;klaauwen des helhonds rukken, ook, fchoon hij duizend roode vlammen op mij fpuuwde en met zijnenbsp;fcherpe tanden tegen mijn degen grimde; of komtnbsp;gij, om op m-jnc vraagen het raadfel der Eeuvvigheidnbsp;te ontwarren? Spreek ! fpreek ! Ik ben de man dernbsp;bleeke vrees niet.
M A X I M I L I A A N.
Ik ben geen geest -raak mij aan; ik leeve , o!
een ellendig, erbarmlijk leven!
Moor.
Hoe? werd gij niet begraaven?
Maxi-
-ocr page 155-VIERDE BEDRYF 14$
M A X I M I L I A A N.
Ik ben begraaven, dat is te zeggen : een doode
hond ligt in mijns vaders graf. En ik - drie volle
maanden verfmacht ik in dezen donkeren toren, van geen licht befcheenen, van geen zoel Inchtje omwee-meld, waar milde raaven kfasfen , en de Uilen in denbsp;middernacht huilen.
Moor.
Hemel en aarde! wie heeft dit gedaan ?
Herrmann , met een grimmige vreugde.
Een zoon!
M A X I M I L I A A N.
Vervloek hem niet 1
Moor.
Een zoon? Qwoedend tegen Herrmanrn {aanjioo-tmde') (langentongige leugenaar. Ken zoon ? fpreek dat zoon nog eenmaal , cn ik boore tien zwaarden innbsp;uwen lasterenden gorgel! een zoon ?
Herrmann.
En fchoon de hel daarbij bankroet ging! een zoon, zeg ik !
Moor, verftijft als een jlandhceld.
O eeuwige Chaos!
Maxi MiLi AAN.
Wanneer gij een mensch zijt, en een menschlijk
hart hebt - verlosfer, welken ik niet kenne, ol
hoor dan de jammer eens vaders , hem door zijnen
Zoon bereid. ¦- drie maanden lang heb ik haar der
K % nbsp;nbsp;nbsp;‘‘00’
-ocr page 156-T50
DE ROOVERS
doove wildernis toegezucht, maar een holle wederklank bootfte flechts mijne klagten ua. - daarom,
wanneer gij een mensch zijt, en een menschlijk hare hebt. -
M o o a.
Deze bezweering zoude een wolf doen luisteren.
Maximilia AN.
Ik lag nog op het ziekbedde , en had nauwlijks eenige kragten na eene harde krankheid verzameld,nbsp;wanneer een man mij naderde en boodfehapte, dat
mijn eerstgeboorne was gevallen in den (lag - hij
bragt mij zijn laatst vaarwel en zeide, dat mijn vloek hem gejaagd hadde in llrijd, in dood en wanhoop.
Herrmann.
Gelogen , godloos gelogen ! deze fchurk was ik zelf, door goud en beloften omgekogt, om u hetnbsp;navorfchen te beneemen en door de doodelijke tijding u van kant te helpen.
Ma ximi liaa n.
Gij ? gij ? o Hemel! en het was afgefprooken ? — en ik was bedroogen ?
Moor , ter zijde - buiten zich zelf.
. Hoort gij het ? Moor ! hoort gij het ? het begint te daagen! vreeslijk, vreeslijk !
Herrmann.
Vertreed mij, als een adder te pletter; - Ik was zijn handlanger, onderfehepte Karels brieven;nbsp;vervalschte de uwen en vulde ze aan met haatlijke
trek-
VIERDE B E D R Y F. 151
trekken, zoo agterging men u - zoo verdreef men
bem uit uw testament en hart.
Moor, in het hevigst gevoel.
En daarom Roover en moorder ! {jmet de vuist tegen hoofd en borst flaande') o gij bloode, bloode,
bloode dwaas ! - jongens kunsten ! en daarom
brandftigter en moorder ! ( half raazend op en neder gaande.')
Maximiliaan, met gematigde toorn,
Frans! Frans! - doch ik wil niet vloeken I en
boe kon het zijn , dat ik niet zag, niet merkte! wee over den blinden, dwaazen vader!
Moor, plotslijk ftil flaande.
En de vader in den toren ! Qmet opgekropte fmart) dan het is onnoodig, mij te vertoornen, (jegcn Maxi-aiiLiAAN, met bedwongen gelaatenheid.) verhaalnbsp;verder.
Maximiliaan.
Ik geraakte, bij die boodfchap, in onraagt; men moet mij voor dood gehouden hebben; want, toennbsp;ik weder bij mij zelven kwam, lag ik reeds in denbsp;doodkist, ontkleed gelijk een doode, ik krabde te.nbsp;gen bet dekfe! der kist, zij werd geopend; bet wasnbsp;een donkere nacht, mijn zoon Frans ftond voor mij;nbsp;wat? riep hij met eene vervaarlijke (lem, wik gü dan
eeuwig' leeven - en oogenbdklijk vie! het dekfel
weder digt; de donder dezer woorden hadden mij van mijne zinnen beroofd; toen ik weder ontwaakte,nbsp;K 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voel-
-ocr page 158-iSa
DE R O O V E R S
voelde ik de kist ophefFen, en in een wagen voord, voeren, een half uur lang. Eindelijk werd zij geopend, ik ftond aan den ingang van dit gewelf — mijnnbsp;zoon voor mij, nevens hemden man, die mij het bebloede zwaard van Karel gebragt had. — tienmaal omvatte ik zijne knieën, en bad en fmeekte en omvatte
ze weder,en bezwoer hem : - het jammeren zijnes
vaders drong in zijnen boezem niet - hier af met
u ! donderde zijne ftemme, gij hebt genoeg geleefd.— zonder erbarmen werd ik hier in geftooten, en mijnnbsp;zoon Frans floot de deur agter mij toe.
Moor.
Het is niet mooglijk, -niet mooglijk! gij moet
geijld hebben.
M A X IM I L I A A N.
Ik kan niet geijld hebben. Hoor verder, maar vertoorn u niet! aldus lag ik twintig uuren, en geennbsp;inensch gedacht aan mijnen nood, ook had nimmernbsp;de voetllap eenes ftervelings dezen woesten oord be-treeden, wijl het algemeen gerucht ieder diets maakt,nbsp;dat de geesten mijner vaderen in deze ruïnen rammelende ketenen omtleepen, en in de uuren- des mid-deniachts hun doodlied met een raauwe flem opzingen. Eindelijk hoorde ik de deur weder opengaan;nbsp;deze man bragt mij brood en water, en ontdekte mij,nbsp;dat ik tot den dood des hongers veroordeeld was, ennbsp;hoe zijn leven gevaar liep, indien het uitlekte, datnbsp;hij mij fpijzigde. Aldus werd ik, dezen langen tijd
door.
-ocr page 159-door, kommerlijk onderhouden; maar de onophoud-
lijke koude -- de bedorven lucht mijner vervuilde
klederen -- de grenzelooze ellende verknaagdea
mijne kragten - mijn ligchaam mergelde uit; wee-
iiende bad ik dikwerf aan God, om den dood ¦—. maar do maat mijner ftralFe moet nog niet vervuld
zijn - of ergens moet mij eenige vreugde wagten,
daar iki zoo wonderbaarlijk behouden ben. Maar ik
lijde reditvaerdig - mijn Karel , mijn Karel !
en hij droeg nog geene grijze haircn.
M OOR.
Het is genoeg, op! gij rotsfteenen, gij ijsklompen ! gij traage, gevoellooze flaapers! op! wil niemand uwer ontwaaken?
Hij fchiet een pistool over de jlaapende bende af.
De voodgen, en de Roovers, uit den flaap opfpringende.
De Roovers.
Ile, holla! holla! wat is daar?
M o o R.
Heeft deze gefchiedenis u niet aan den flaap ont. rukt? de eeuwige flaap zoude ontwaakt zijn! zietnbsp;K 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hier,
-ocr page 160-154 nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
hier, ziet hier! de inzettingen dei vviereld zijn een kaatsbal geworden; de band der ratuur is ia tn’eënnbsp;gefcheurd; de oude tweedragt is los; de zoon heeftnbsp;zijnen vader verflaagen.
De Roovers.
Wat zegt de Hoofdman ?
Moor.
Neen, niet verflaagen 1 dit woord is veel te zagt! de zoon heeft zijnen Vader duizendmaal geradbraakt,nbsp;gefpietst, gefolterd, gefchonden! - neen —• deze woorden zijn mij te menschlijk: - waarbij de
zonde fchaamrood wordt ; waarbij de Kannibaalen fidderen, waarop, fints de /Eancn., geen duivel isnbsp;nedergedaald. - De zoon heeft zijn eigen Vader......o aanfchouwd, aanfchouwd hier 1 hij is in
onraagt neder gezonken - iu dezen toren heeft de
zoon zijnen eigen Vader - der koude - naakt.
heid, - honger--dorst - ó ziet toch -
ziet toch! - het is mijn eigen Vader, ik wil het
bekennen.
De Roovers treden n.-idcr en omringen den Ouden,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
Uw Vader? uw Vader?
ScHWEiZEi;, treedt eerbiedig nader en valt voor he:n neder.
Vader mijncs Hoofdmaus 1 ik kusfe u de voeten! gij hebt over mijn dolk te beveelen.
Moor
-ocr page 161-Moor.
De wraak - de wraak zij u! gruuwüjk beledig
de, ontheiligde gfijsaart! alzoo verfcheur ik van nu af aan, voor e^wig den broederlijken band, (^hijnbsp;verfchcurt zich het kleed van boven tot beneden^,nbsp;alzoo vervloek ik eiken druppel broederlijk bloed ianbsp;het aanzien des open Hemels! hoort mij, Maan eanbsp;Starren ! Hoort mij. Hemel des middernachts, daarnbsp;gij op de gruweldaad nederblikt! Hoor mij, driemaalnbsp;vreeslijke God; die.gindsch boven de Maan wandelt»nbsp;en wreekt en verdoemt boven de ilarren en blikfemt
boven den nacht - hier kniel ik - hier heffe
ik, in de fiddering des nachts mijne drie vingeren
opwaards - hier zweer ik, en zoo waarlijk fpumve
grenzen, wanneer ik den eed niet houde - hier
zweer ik, het licht des daags niet weder te zullen aaiifchouwen, tot het bloed des vader-moorders, voornbsp;dezen fteen vergooien, de zonne tegendainpt.
Hij {laat op,
Welk een Belials-flreek! iaat een uwer zeggen, dat' wij Ichelmen zijn ! néén, bij alle draaken, zoo euvelnbsp;hebben wij het nimmer gemaakt.
Ha, en bij al het vreeslijk gejammer der geen en, die voormaals door uwe dolken llierven, der geeneii,nbsp;die mijne vlammen verknaagden, en mijn vallende toren
-ocr page 162-156 nbsp;nbsp;nbsp;D E R O O V E R S
ren verpletterde, - eer zal ’er geen enkel denk
beeld van moord en roof in uwen boezem plaats vinden , tot uw aller gewaad van het vervloekte bloed
fcharlaken-rood zal gcverwd zijn. -- hal gij wel
immer gedroomd, dat gij de arm der hoogere inaje^ fieit zijn zoud? de ingewikkelde knoop onzes nood-
lots is ontwikkeld - heden, heden heeft eene on-
zigtljaare magt ons handwerk vcradeld; bid hem aan, die tl dit verheven lot heeft toegekend, die u her-wiiards gevoerd en verwaardigd heeft, de fchriklijkenbsp;Engels zijnes duilteren gcrichts te zijn.
Scti w f.izer.
Gebied , Hoofdman ! w'at moeten wij doen ?
Moor.
Sta op, SciiwEizER ! roer deze heilige lokken aan ! Q hij brengt hem bij zijnen Vader en geeft hem eennbsp;hairhk in de hand') gij weet nog., hoe gij voor.nbsp;maals eén Boheerasch ruiter den kop doorhieuwt gt;nbsp;terwijl hij met den fabel op mij mikte en ik ademloosnbsp;en ontzenuwd van vermoeidheid, op de knieën neergezonken hg? toen beloofde ik u eene belooningnbsp;die koninglijk was; tot hier toe kon ik deze fchiildnbsp;niet betaalen,
S c II w E I z E R.
Dat zwoert ge mij, het is waar, maar laat mij u eeuwig mijnen fchuldenaar noemen.
M OOR.
Neen, thands wil ik u betaalen, Schweizer ! geen
!ter-
-ocr page 163-flerveling is nog zoo vereerd geworden, dan gij! — wreek mijnen Vader!
ScnwEiZER, opjlaande.
Groote Hoofdman I heden hebt gij mij voor de eerde maal trotsch gemaakt I gebied, waar, hoe,nbsp;wanneer zal ik hem flaan ?
Moor.
De oogeublikken zijn vervuld , ijlings moet gij
gaan
- kies u de waardigften uit de bende en voer
hun — rechtftreeks naar het flot des Edelmaiis 1 fleur hem uit het bed, ais hij flaapt, of in de armen desnbsp;wellusts ligt; fleep hem van den tafel af, w'anneernbsp;hij door den wijn dronken is; ruk hem van voor hernbsp;crucifix als hij daar voor biddende op de knieën ligt!nbsp;maar ik zeg u, ik zegge het u ten duurden, leevernbsp;hem mij niet dood; dien, die zijnen huid kwetst ofnbsp;een hair aan hem verzeerd, zal ik het vleesch iunbsp;Pukken fcheuren en het den liongerigen Gieren tennbsp;fpijze voorwerpen! geheel moet ik hem hebben, ennbsp;wanneer gij hem mij gaaf en levend brengt, zult gijnbsp;een miijoen ter belooning hebben, een koning wil ilcnbsp;u, met levensgevaar, wechdeelen, cn, als de wijde
lucht, zoo vrij zult gij uitgaan. - Hebt ge. mij
verdaan, zoo fpoed u voord.
ScilWElZER.
Genoeg, Hoofdman - ontvang daar op mijne
hand -- gij ziet of twee - of niemand te rug
keefen. Schweizer’s doodsengel nadert.
-ocr page 164-158 nbsp;nbsp;nbsp;D B R O O VERS '
( Hij vertrekt met Herrmann en een der Roovers.’) Mo»r. .
Gij overigen, verfpreid u in het woud — ik blijf,
VTFDE BED RTF.
Uitzicht van verfcheiden vertrekken.
Frans, in een ilaaprok gewikkeld, een weinig; daarna, Danicl.
Frans.
erraaden, verraaden ! geesten fpooken op uit de
graven - het rijk des doods, losgebroken uit den
eeuwigen flaap, brult tegen mij 1 Moorder! Moor-der! - wie richt zich daar op?
DANié'L, beangst,
Help Hemel! zijt gij het, geftrenge Heer! die zoo vreeslijk door de gewelven fchreit, dat iille de flaa-penden outwaaken.
Frans.
-ocr page 165-VIERDE B Ë D R Y F. 15,
Frans.
Siaapende ! wie gebiedt u te flaapen in dit uur?
Hoort gij? alles moet op zijn - in de wapens ——
alle geweeien gelaaden - zaagt gij hun niet gind*
in de gaanderij jieen zweeven ?
D A N 1 ë L.
Wie, edel Heer!
Frans.
Wie, domkop! wie? zoo koud, zoo le'’ig vraagt gij, wie? het heeft mij aangegreepen als een bedwelming! wie? ezelskop! wie? geesten en duivels! hoenbsp;ver is de nacht ?
D A N I ë L.
De nachtwaker riep zoo even twee uuren.
F RANS
Hoe? zal deze nacht dan tot aan den .jongden dag diiuren ? hoort gij geen ramoer in de nabijheid ?. geennbsp;trioinfgefclirei ? geen gekletter van galloppeerendenbsp;paarden? waar is Kar. — de Graaf, wil ik zeggen.
B A N 1 ë L.
Ik weet het niet, mijn gebieder!
Frans.
Gij weet het niet? behoort gij ook onder het rot? ik zal u het hart uit de ribben dampen, met uw vervloekt ik weet het niet. Hoe? hebben zich ook denbsp;bedelaars tegen mij verzwooren? Hemel, Hel! allesnbsp;tegen mij door een eed verbonden ?
Da*
-ocr page 166-i6o nbsp;nbsp;nbsp;D E R O O V E R 9
Mijn gebieder--
Frans.
Neen, ik fidder niet! het was alleen een droom.
De dooden ftaan nog niet op - wie zegt het,, dat
ik fidder en bleek ben? het is mij zoo ligt, zoovtel.
D A N 1 ë L.
Gij ziet ’er doodsbleek uit - uw fiem is be-
naauwd en heesch.
Frans.
Ik heb de koorts ; morgen wil ik mij doen ader. laaten. .
Waarlijk, gij zijt zeer krank.
Frans.
Ja zeker, zeker! dit is het alleen. - en krank
heid verbijstert het brein en broeit dolle en wonderlijke droomen; -droomen beduiden niets -niet
waar, Danicl ! droomen komen immers uit den buik
en droomen beduiden niets. - Ik had zoo even
een aangenaamen droom.
Hij zinkt in onmagt neder.
¦ o God ! wat is dat? Georg! Coenraad! Bastiaan! Jakob! roep mij toch toe, waar gij zijt! (^hij fchudt
hem') keer toch tot het verftand weder - men zal 'd
zeggen, dat ik hem gedood hebbe. God ontferme zich mijner !
Frans
-ocr page 167-I6i
Frans , verbijsterd.
Wech, wech; wac fcliudc gij mij zo, affdjuvvlijk
geraamte ? de dooden ftaaii nog niet op. --
D ANI ÖL.
o eeuwige Goedheid! hij heeft het verftand verboren.
Frans, zich vermoeid oprichtende.
Waar ben ik? - gij, Danicl? wat heb ik ge-;
zegd? let ’er niet op! ik heb een lengen gezegd,het
zij wat het wille - kom, help mij op ! het is
alleen een aanval van bedwelming - wijl ik ——
^yij[ ik - niet uitgeliaapen heb.
Daniël.
Ik wil hulp roepen, ik wil de Artfen haaien.
—- nbsp;nbsp;nbsp;Frans.
Blijf! zet ,u nevens mij op de Sopha — zoo,
gij zijc een befcheiden , een goed man -- laat mij
u verhaalen.
Daniël.
Nu niet, op een andere keer! ik zal u te bed brengen. Rust is u beter.
Frans.
Neen, ik bidde u, laat mij verhaalen, en lach mij duchtig uit! zie, mij dacht, ik had een Koninglijkennbsp;maaltijd gehouden en mijn hart was door veel goeds
vervuld - en ik lag dronken van genoegen in den
geur des hofs - en plotslijk -plotslijk; maar ik
zeg u 5 lach mij duchtig uit! --
L nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Da-
-ocr page 168-Daniël.
Plotslijk?
Frans.
Plotslijk trof een vreeslijke donder mijn lluimercnd
oor; ik tuimelde levend op - en zie, het was mij»
als zag ik den ganfclien horizon in één vuur, en bergen, en lieden , en wouden , als wasch in dennbsp;oven verfmelten , en een huilende ftormwind dreefnbsp;zee, aarde en hemel voord.
D A N I ë L.
Dat is waarlijk een levendig af beeldfel van den jong-ften dag.
Niet waar?het was een dollemans verbeelding? toen trad ’er een voordwaards, met een groote weegfchaalnbsp;in zijne hand, deze hielde hij tusfehen den opgang ennbsp;ondergang, en fprak : „ Treed nader, gij kinderennbsp;des ftofs —¦ ik wecge de gedachten! ”
D A N I ë L.
God erbarme zich mijner.
Frans.
Sneenwbleek ftonden daar allen; angUig klopte de
verwagting in ieders borst, - daar ivas het mij,
als hoorde ik mijnen naam het eerst, uit het onweder des bergs noemen, en mijn binnenfle merg bevroornbsp;in mij, en mijne tanden klapperden hard.
D A NI ë L.
Frans.
-ocr page 169-V Y F D E B E D R Y F. nbsp;nbsp;nbsp;163
Frans.
- Dat deed hij niet - zie , eeiisflags verfcheen ’er
een oud man, diep gebukt onder de ellende, ver-
knaagd van den woedenden honger- alier oogen
keerden zich fchuuw van den man af; ik kende den man.; hij fneedt een lok van zijn zilveren lioofdhair,
wierp dien heen -heen - en - daar hoorde
ik een flemrae daveren van uit den rook der Velden; Genade! genade lederen zondaar der aarde en des afgrond», gij alleen zijt verworpen! {diep fiihmjgen')nbsp;Ku, waarom lacht gij niet?
D ANiëL.
Kan ik lachen, wanneer de huid mij van fchrik fa-inen krimpt? droomen komen van God.
Frans.
Foei, foei! zeg dat niet! noem mij een gek, een bijgelovigen, overgedreeven gek! doe dit, lieve Da-Klën! ik bidde er ii om, lach mij duchtig uit!
D A N I ë L.
Droomen komen van God, ik zal voor u bidden.
Hij vertrekt.
Frans.
Volks vooroordeel! volks vrees! — het is immers nog niet uitgemaakt, of het voorbijgegaane niet waarlijknbsp;vergaan is, of het oog weder opheft, boven de ftar-
ren - hm! hm! - wie ontwikkelt mij dit? is
*er dan een wreeker gindsch boven de Harren ? Neen, neen! — ja, ja, vreeslijk weemelt dit denkbeeldnbsp;L 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;om
-ocr page 170-104 nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
om mij - is ’er een Rechter, boven de ftarrenï
Neen, zeg ik - ellendige fcliuilhoek, ageer Welken zich Hwe lafheid verfteken wil - ledig, eenzaam - doof is het gindsch boven de darren --
indien ’er echter nog iets aanweezig waare? neen, neen, ’er is niets! ik wil het- ’er is niets! in
dien ’er echter iets waare? wee mij, indien het opgeteld geworden waare; indien het mij toegerekend
wierde - dezen nacht nog ! waarom zweeft deze
huivering mij door de beenderen? derven! -— tvaar-
ora grieft mij dat woord zoo ? rekenfehap geeven --
den ivreeker gindsch boven de darren - en wanneer hij rechtvaerdig is -rechtvaardig is?
Frans, een Bediende, driftig.
B ED lEN DE.
Amalia is het ontfnapt, de Graaf is eensklaps ver-dweenen.
DER.
-ocr page 171-ÏÖ5
VYFDE BEDRYF.
De .voorige, Danicl, beangst.
D A N I ë L.
Genadig Heer! ’er kom: een troep vuurige Ruiters
den weg af, ea fchreeuw'en, fla dood, fla dood-
iiet ganfche dorp is in allarm.
Frans.
Ga, laat alle klokken te gelijk luiden - elk zal
in de Kerk - op de knieën vallen - voor mij
bidden alle gevangenen zullen losgelaaten worden; ik wil den armen alles dubbel en drievouwdig
wedergeeven; ik wil- ga dan toch -roep mij
den Biechtvader, dat hij mij mijne zonden wechze-gene -- zijt gij nog niet voord.
Het rumoer wordt duidelijker.
ÜANlëL.
God vergeef mij mijne grodte zonden 1 hoe zal ik dat weder redden. - Gij hebt immers het lieve gebed over alle huizen heen geworpen. - Gij hebt
mij zoo meenige - - '
Frans.
Niets meer daar van - fterven ! ziet gij ? der
ven ? Het wordt te laat, (men hoort Scuweizer woe-den) Bid toch, bid !
Da-
-ocr page 172-IÖ(S nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
Danig l.
Ik zeg u - immer verachtede gij het lieve gebed zoo - maar geef acht- geef acht —lt;
wanneer de nood aan den man komt-wanneer u
het water tot aan de ziel opklimt.
ScHWEiZER, van luiten.
Loopt ftorm - Haat dood! breekt in 1 ik zie
licht- daar zal hij zijn.
Frans biddende.
Hoor mij bidden, God in den Hemel! - dit is
de eerfte maal - verhoor mij, God in den Hemel!
ScHWEiZER, buiten.
Slaat ze te rug: kameraad -het is de duivel en
wil uw Heer haaien - waar is de zwarte mbt zijne
hoopeii ? pofteer u in het Slot, Grisim ! - loop
ftorm tegen den ringmuur.
Grimm.
Geef hier lonten -wij ’er op of hier onder-
ik zal vuur in zijn Zaal fmijten.
Frans , biddend.
Ik ben geen gemeen moorder geweest, mijnHeere God ! ik heb mij nooit met kleinigheden bemoeid —nbsp;mijn Heere God.
D A N I ë L.
God zij ons genadig ! ook zijne gebeden worden zonden.
'Er vliegen fleenen en lonten. Het Slot brandt.
Frans.
-ocr page 173-Frans. nbsp;nbsp;nbsp;^
Ik kan niet bidden - hier, hier ! (op horst en
voorhoofd flaande') alles zoo ledig, zoo verdord» ( hij jlaat op) neen, ik wil ook niet bidden.
D A N I ë L. nbsp;nbsp;nbsp;,
Jefus Maria! help - red - het ganfche Slor
Haat in den brand!
Frans.
Kom hier - neem dezen degen. - fpoedig —
floot hem mij agter«'aards, in den buik, opdat deze fchiirken niet komen en den fpot met mij drijven.
Het vuur neemt de overhand.
D A NI ë L.
1‘ewaar - bewaar ons!--ik mag niemand
zoo vroeg in den hemel helpen , veel minder ie vroeg. —
Hij ontloopt Frans.
Frans, hem grimmig naglmirenda , na eenig flihwijgen.
In de Hel, wilt gij zeggen ! - waarlijk ! ik zie
Zoo iets: zijn dat uwe helfche benden ! Hoor ik u ichuifclen, gij adderen des afgronds? zij dringen her-vvaards aan — belegeren de deur — waarom fchriknbsp;ik zoo voor deze doorboorende fpietfen ? de deurnbsp;kraakt ~ flort neder — 9nmooglijk te ontvlugten,nbsp;L 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' Hij
-ocr page 174-Hij fpringt in do vlammen, de indringende Roovers hem na.
Het Tooneel is als in het laatfte Tooneel des voorigen Bedrijfs,
Maximiliaan van Moor op een fleen zittende. Roover ^ooR tegen over hem. Rooversnbsp;Èier en gindseh in het woud.
Moor.
En uwe andere Zoon was u lief.
Maximiliaan.
Dit vveet gij, o Hemel ? waarom liet ik mij door de treken eenes boozen Zoons verblinden ? als eennbsp;lofvvaardig Vader ging ik onder de Vaderen der men-
fchen, - fchoon bloeiden mijne veel beloovende
kinderen om mij - maar- o onzalig uur 1 de
booze geest voer in het hart mijnes jongden zoons — ik vertrouwde de flang en mijne beide kinderen waa-ren verloeren.
Hij hedeki zich het gelaat.
Moor .
ver van hem afgaande.
Maxi-
-ocr page 175-M AXlMIHAAN, nbsp;nbsp;nbsp;'
O diep gevoel ik, het geen mij Amalia zeide; de geest der wraak fprak uit haaren mond; vergeefschnbsp;zult gij uwe dervende armen naar eenen zoon uit-ftrekken; vergeefsch zult gij u verbeelden de warmenbsp;hand uwes Karels te omvatten, die nimmer voornbsp;uvve legerftede liaan zal.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
B 'I o o R,
reikt hem de hand met een afgekeerd gelaat, Maximiliaa n.
Waard gij de hand van mijn Karel ! - maar hij
rust verre af in de enge woning ,(]aapt reeds den ijzeren liaap, hoort njiiimer de liera mijnes jammers •—•
wee mij ! derven in de armen senes vreemdeüngs--
geen zoon meer - geen zoon meer, die mij de
oogen kan toedrukken.
¦ Moor, /« hevige ontroering.
Nu moet het zijn - nu: (jegen de Roovers'y
laat ons alleen ; - en echter, kan ik hem zijnen
zoon wedergeeven ? -- immers kan ik hem zijnen
zoon nooit weder geeven -—- neen, ik wil her niet doen.
Maxim ILIA AN.
Hoe? Vriend! wat mompelde gij daar?
Moor.
Uw zoon -- ja oude Man -(^flameknd') uw
zoon--is -— eeuwig verlooren.
Maxn
-ocr page 176-170 nbsp;nbsp;nbsp;D E R O O V E R S.
M A X I M I LI A A N.
Eeuwig?
Moor, in de vreeslij Ijle beklemdheid van hart ten hemel ziende.
O! laat ditmaal - ach, dat vuiji'.e ziele niet bc-
Zvvijke - laat mij ditmaal llaaiide blijven.
Maxi m u, i a a n.
Eeuwig zegt gij?
Moor.
Vraag niet verder; eeuwig, zog ik.
BI A X 1 JU LI A A N.
Vrecmdling, vreeradling! waarom voerder gij mij uit den toren?
RIoor.
En hoe ? wanneer ik nu zijnen zegen wechroof-
de - wechroofde als cen dief - en voorctfli.üp
met dien Godlijken buit. - (/;ry valt voor hem
ticderj ik verbrak de grendel uwes torens - kusch
mij, Godlijke Grijsaard !
M A X 1 M I L t A A N . hem tegen zijn borst drukkende.
Denk, het is een vaderlijke kusOh ; ik zal denken,
dat ik mijnen Karel omheize -- kunt gij ook
vveenen?
Moor, hoogst ontvoerd.
Ik dacht, het was een Vaders kusch. (jtan zijnen hals. Stilte. Men hoort cen verward rumoer, ennbsp;wordt het geflikker van fakkelen gewaar. Moor cp-
fprlii-
-ocr page 177-V Y F D E B E D R Y F. 171
fpringende.') Hoor, de wraak roept 1 zij komen! (j hij verpt een vollen blik op den ouden Man, ennbsp;ziet vervolgens grimmig opj Yaut de inoordziiclicnbsp;eenes Tijgers in mij aan, lijdend lam, ik vvil ii eennbsp;offer brengen, dat de nederziende fterren verdiiülecennbsp;zullen, en de natuur, onder de fiddering des doods,nbsp;verftommen zal. Qde fakkels meer zigtbaar. Het ge-riihch hoorbaarer. Herhaalde phtoolfchooten.')
M A X1M I L IA A N.
Wee, wee! wat is dit wild rumoer? zijn het medehulpen mijnes zoons? willen zij mij van den toren naar den zandhoop deepen ?
hïooR, op de andere zijde de handen met nadruk in elkaar gevouwen.
Hoor de diepe verzuchting des Strnikroovers, Rechter in den Hemel! — maak hem onllerflijk! —nbsp;raap hem niet wech bij den eerden flag; maak elke
hartswond tot eene lafenis - elke fabelflag tot een
verkwiklijken dronk!
M A X IM! r, I A A N.
o Wee! wat mompelt gij, vreemdeling? — vreeslijk, vreeslijk!
M o o K. ^
Ik bidde.
TVild muziek der aankomende Hoovers.
Maxi m i i, i a an.
O, Gedenk dan ook mijn Frans in den gebede.
Moor,
-ocr page 178-172 nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
Moor , met bijtenden wrok.
Ik gedenke.
M A X I M I I- I A A N.
Maar is dat de toon eenes bidders ? houd op, houd op! - ik Adder van uwen eerbied.
^CHWEJZER vooraan. Een troep Roovers. Frans VAN Moor, geketend, in het midden.
Sc H WE IZ ER
Trioinf, Hcofd;nan ! hier is de boef- mijne
eer is behouden.
Grimm.
Uit de vlammen zijnes Slots gerukt —. zijne Va-faüen ontvlooJmi. -
K OSI NSKY.
Zijn Slot agter hem in de asch - de gedachte
nis zijnes naams verzonken.
Hier volgt een vreeslijk flilzwijgen, Roover Moor treedt langzaam vooru'aards.
Moor tegen. Frans, met eenc doffe, bedaarde flpn.
Kent gij mij?
Frans.
-ocr page 179-IT’S
Frans, het-oog ftijf ter aarde geflaagen.
Geen andwoord.
Moor , ah boven, terwijl hij hem voor zij’ nen Vader brengt.
Kent gij dezen ? nbsp;nbsp;nbsp;,
Icamp;A'SS, fpringt 1 ah van den donder ge. trof en, te rug.
VerpJetter mij, dpnder des Hemels! mijn Vader!
MAXtMiLiAAN, zich heevend afwendende.
Ga - God vergeeve het u ^ ik vergeet het —
Moor, vreeslijk jlrcng.
En mijn vloek hechte zich dnizendvoiiwdig aan deze bede —— kent gij dezen toren ook?
Frans hevig tegen Herrmann.
Monfl-et 1 vervolgde uw Familie- liaat mijnen Vader niet tot aan den toren?
I I E R R M A N N.
Bravo! bravo! welke duivel is ’er zoo fchelmsch, dat hij zijne vafalkn in den laatflen nood verlaat?
Moor.
Genoeg, voer den ouden Man dieper in het vvoudj tot dat geene, het weik ik thans verrichten wil, behoeve ik geene vaderlijke traanen, ^ zij voeren dennbsp;ouden Graaf, die akverfonid is, van het tooneel.')nbsp;Komt nader, Banditen! (jzij maakeii een kalven (ir-kei om heiden, en leunen vreeslijk over hunne fnap-
haancn.j IMu! geen woord verder; - zoo waar ik
vergeeving der zonden hoope - den eerden, die
zij-
-ocr page 180-1/4
zijne tongs roert, eer ik het beveele, zal deze geladen pistool dootbooreti - zwijgt.
Frans , met de hevigfle woede, tegen
HitRr.MANN.
Ha! fchandvlek ! dat ik niet al mijn gif mot dit
fchuira u in het aangezicht fpuuwen kan! -- o het
is bitter!
weenende in de heten bijtende.
Moor , in eene majejlueufe houding.
Als een gevolmagtigde des waereldlijken Gerichtj
fla ik hier - ik zal een gerichtshandel houden.
zoo, als nog niemand der reinen gehouden heeft-
Zondaars zitten in het gerichte, —“ ik, de groot
STE, boven aan, - Dolken zijn de loten - wie
naast dezen niet bonder zonde,zuiver gelijk een lu-i-lig is, treede af van het gerichte, en verbreeke zijnen dolk - laat vallen! {jle Roovers werpen allen
hunne dolken onverbrooken ter aarde. - Moor
tegen Frans) wees hoogmoedig ! euveldaaders hebt gij heden tot Engelen gemaakt! ontbreekt ’er nognbsp;een dolk aan ? C hij trekt den zijnen. Een lang fill-
zwijgenj Zijne moeder was ook mijne moeder -
(jegen Kosinskv cn Schweker.) Recht gij lieden hem lt;jkij verbreekt zijn dolk en treedt diep ontroerd ter zijdc.j
SctnvEiZER, na cenig ftilzwijgen.
Sta ik niet daar, als een Ichooljongen, en ver, moeie mijn brein met uitvinding ? zoo rijk aan vreugden
-ocr page 181-VYFDE BEDRYF. i?5
den des levens, zoo arm aan fmarten des doods, (j)p dm grond jianipende) fpreek gij , daar ik te kortnbsp;fchiete.
K o s IN s K Y.
Denk aan den Grijsanrd ! 11a een blik op den toren
en vat vuur. - Ik ben een leerling, fchaam n,’
Meester !
Ben ik niet grijs geworden in daaden des jammers, en zou ik nu ten bedelaar verarmen aan dezen!nbsp;wrocht hij zijne euve'daaden niet bij dezen toren?nbsp;richten wij niet bij dezen toren ? hier onder metnbsp;jjgijj j -- in dezen toren verhongere hij levende.
De Rooviw.s met gcflamp hunne goedkeuring te kennen geevcnde.
Hier onder! hier onder! (zij fionr.en op hem aan.')
Frans, zijnen broeder in de armen vliegende.
Red mij uit de klaauwen der Roovers I red mij, broeder!
Moor , zeer ernftig.
Gij hebt mij tot uwen Vorst gemaakt! (Frans ver-fchrikt te rug) zult gij mij nog bidden?
Roovers , onjiuimigcr.
Hier onder! hier onder!
Moor , (hem met edelheid en [maat nader treedende.)
Zoon mijnes Vaders ! gij hebt mij den' Hemel ontdooien : deze uuren zijn aan u ontnoomen -vaar
tef
-ocr page 182-170 nbsp;nbsp;nbsp;D E R O O VfE R S
ter helle, raaven-aas! ik vergeef u, Broeder!
(^hij omarmt hem, cn ijlt van de fchouw-plaats af. Frans wordt in den toren ne-dergefiooten en 'er gaat een gelach over hem op.
Moor , diepdenkend terug komende.
Het is vokindigd ! Bettuurer der dingen, u zij
dank ! het is voleindigd ! -(^diep nadenkende over
de grootfche gedachte') Indien deze toren het doeleinde waare, tot het welke gij langs bloedige wegen mij heen voerdet ? indien ik 'daarom een zondaar geworden waare?---—
eeuwige Voorzienigheid 1 hier flddere ik, en bidde u aan! wel aan ! op u betrouw ik, en viere een heiligen Feest avond , bij dit doeleinde; - in den
fchoonften flag valt de overwinnaar zoo heerlijk -
in dit avondrood wil ik alles volbrengen ! dat de Vader kome.
Benige Roovers treeden af cn brengen den ouden Graaf te rug.
Werwaards wilt gij met mij heen ? waar is iniji’. zoon ?
Moor, met waarde en bedaardhetd hem tegen gaande,
Planeeten en zandkorrels hebben hun afgemceten plaats in cle fchepping -- ook uw zoon heeft de
zijne; wees rustig en zet u neder.
‘ nbsp;nbsp;nbsp;Maxi-
-ocr page 183-Maximiliaan meer? ê
weenende, meer ?
Geen kind
kind
MoORi
Wees rustig en zet u neder.
Maximiliaan.
O die goedhartige Barbaaren! zij rukten een fter-Venden grijsaard uit den toren, oin hem te eerbiedr gon: zijne kinderen zijn geflagt ! o, ik bidde u.nbsp;Voleindigt uwe barmhartigheid , en floot liiij wedernbsp;hier onder.
Moor , zijne hand met vuurigheidgrijpende en die vol gevoel ten Hemel heffende.nbsp;Laster niet! oude Man ! Laster dien God niet,nbsp;'vien ik heden vutiriger aanbidder Zondigef, dan gijnbsp;^ijtj hebben hem heden van aangezicht tot aangedicht gezieUi
Maximiliaan , verbitterd.
En moorden geleerd?
Moor, vergratndi
Zestig jaarige Grijsaard ! fpreek zoo niet meer, {zagter en met fmarf) wanneer de Godheid zelfsnbsp;zondaars aanvuurt, zullen de heiligen hun dan tenbsp;dug flooten? en waar zoud gij woorden vinden, ora
hem aan te bidden, wanneer hij u heden -eenen
^oon )i2ct den doop bezegeld had.
Maximiliaan, bitter. t^oopt men heden met bloed?
Moor.
-ocr page 184-i;8
DE ROOVERS Moor.
Hoe zegt gij ? fpreekt dan ook de Wanhoop dé
waarheid? - Ja, oude Man, ook met bloed ka%
de Voorzienigheid doopen - met bloed heeft zij O'
heden gedoopt - haare wegen zijn bijzonder en
vreeslijk, - maar vreugdetraanen aan het einde.
MA XIMILIAA N.
Waar zal ik die weenen ?
TvIoor , in de armen vallende.
Aan het hart uwes Karels.
Maximiliaan, met tekent van hoo^fie vreugde.
Mijn Karel leeft !
Moor.
Uw Karel leeft - is u ten redder, ten wreeker
uitgezonden! zoo beloonde u uw begunftigde zoon! (j3p den toren wijzende') zoo wreekt zich UW verlOO'
ren zoon !
Met vuurigheid hem aan zijn borst drukkend^.
Roovers.
Volk in het woud ! wij hooren ftemmen!
Moor, hevig.
Roept de overigen, nbsp;nbsp;nbsp;Roovers vertrekken, yioo^
in zich zelvenj het is tijd, mijne ziel - de beUef
des wellusts van de lippen, eer hij in gif verkeere.
M A .V I xM I L IA A N.
Zijn deze mannen uwe vrienden? immer vreeze 'dS-hunne blikken.
MooR*
-ocr page 185-V Y F D E B E D R Y F.
o R.
Mo
Vraag alles, mijn Vader! - alleen dit niet.
A:,iai,ia, met vliegende hairen; de ganfehe Bende,' haar achter na volgende en zich op de agter-grond des Toneels verzamelende^
De voorigen.
Amalia.
De dooden, roept men , zijn ontwaakt op zijne ftenime —- mijn Oom leevende - uit dezen toren - Karel ! Oom ! waar vinde ik hun.
Moor, bevend, terug.
Wie brengt dit beeld mij voor de oogen ?
RIaximiliaan, jidderend opflaande.
Amalia, mijne nicl^t! Amalia!
Amalia , dm Grijsaard in de armen vallende.
Uw weder, mijn Vader - en mijn Karel —-
en alles!
M AXIMILI A AN.
Mijn Karel leeft — gij — ik — alles, leeft —gt; alles! mijn Karel leeft.
Moor, woedend tegen'de Bende.
Breekt op , Broeders! de aartsvijand heeft mij verraaden !
-ocr page 186-iSo nbsp;nbsp;nbsp;DEROOVERS
Amalia, zich vmi tien Vader losrukken de, ijlt niet drift naar Moüii en omarmt hem metnbsp;verrukking.
Ik heb hem, o gij ftarren! - ik heb hem.
Moor.
Rukt haar van mijnen hals! — doodt haar! doodt hem ! mij ! u ! alles ! de ganfche waereld ga tennbsp;gronde.
Amalia.
Uruidegom! Bruidegom I gij raaskalt - ha -
van verrukking! - waarom ben ik ook zoo ge.
voelloos ! ,zoo koud midden in den maalftrooin der verrukking.
M A X I M I L I A A N.
Komt Kinderen ! uwe band, Karel ! —— de uwe,
Amalia! - o, kon ik hoopen, dat mij, voorden
dood, deze wellust geworden zoude? — ik wil u te faamen voegen - voor eeuwig!
Amalia.
Eeuwig de zijne! eeuwig ! eeuwig! eeuwig de mijne ! o gij Magten des Hemels ! ontlast mij vannbsp;dezen doodlijken wellust, eer ik onder deszelfs ge-vvigt vergü.
Moor zich van Amalia losrukkende.
p Wech , wech ! onzaiigfte der Bruiden ! - zie
zelve, vraag zelve! hoor! - onzaüglle der Vade
ren! laat mij eeuwig daar van afvlieden.
Ama-
-ocr page 187-Amalia.
Waarheen? wat? liefde! eeuwigheid! wellust! oneindigheid ! en gij wechvlieden ?
M A X I M I L I A A N.
Mijn zoon vliedt ? mijn zoon vliedt ?
Moor.
Te laat! vergeeffch! uw vloek, Vader! — vraag
mij niet meer -ik ben - ik heb itw vloek,--
uw gewaande vloek! (^bedaarder') zo verga dan, Amalia ! fterf, Vader! flerf door mij ten tweedennbsp;maal! deze uwe redders zijn Roovers en Moorders!nbsp;uw Zoon is - hun Hoofdman !
MaXIiMI L IA AN.
God \ mijne .... kinderen ! ( hij fierft. ) Amalia , verfiomd en ftijf ak een jiandbeeld.nbsp;De gmfche Bende in een vreeslijk fiil-zu’ijgen.
Moor, wild tegen een eik aanvallende.
De zielen der geenen , die ik uit de armen der liefde fcheurde - der geenen, die ik in den heiligen (laap verpletterde, -der geenen - ha ha ha!
hoort gij den Kruidtoren niet donderen over het leger der baarenden? ziet gij de vlammen niet lekken aannbsp;de wiegen der Zuigelingen? dit is de Bruidsfakkel!
dit is het feestmuziek! - o. Hij vergeet niet! -
Hij weet de fehald in te vorderen! daarom ontvlugt
mij het heil der liefde I - daarom is mij de liefde
ten gerichte! zie daar de vergelding! ....
M 3 nbsp;nbsp;nbsp;Ama-
-ocr page 188-Amalia, ah door den donder ontwaakt.
Het is waar! Heerfclier in den Hemel! hij zegt;
het is waar! - wat heb ik gedaan, ik onfcbuldig
lam ? ik heb dezen bemind !
Moor.
Dat is meer, dan' een man kan verdraagen: heb ik den dood niet nit meer dan duizend fnaphaanen opnbsp;mij aan zien fluiten en ben hem geen voetftap ont-weeken; zal ik nu eerst leeren beeven voor een wijf?nbsp;beeven voor een wijf? neen ! eene vrouw doet mijnnbsp;mannen moed niet daveren , bloed ! bloed ! het zal
voorbij gaan: Bloed wil ik zuipen - en ik trotfeer
der tijrannen noodlot.
Hij wil haar ontwijken.
Amalia.
Moordcr! duivel! Engel - ik kan u niet ver-
laaten.
Moor, verwonderd ftil gaande.
Droom ik, raaskal ik? heeft de hel een nieuwe pijl uitgevonden , om haar gevloekte kortswijl metnbsp;¦ mij te drijven ? zij hangt aan de hals des Struik-roovers?
Amalia.
Eeuwig ! onaffcheibaar!
Moor.
Nof bemint ze mij ! nog ! - zuiver ben ik ais
het licht ! zij bemint mij met alle mijne zonden! Qi’crfmolten in vreugdej de kinderen des lichts weenen
-ocr page 189-VYFDEBEDRYF. 183
nen aan de hals der begenadigde duivels — mijne furiën werpen haare Hangen af- de hel is vernietigd - ik ben gelukkig!
Hij verbergt zijn gelaat in haaren boezem.
(een groep vol aandoening. Stilte.j Grimm gt; vergramd voorwaards treedende.
Houd op, verraader! laat oogenbliklijk dezen arm
los - of ik zal u een woord zeggen , dat u de
ooren zullen fidderen, en uwe tanden van ontzetting zullen klapperen.
SciiwEizER, het z'saard tusfehen beiden ftee-kende.
Denk aan de Boheerafche wouden! hoort gij? ziet gij? aan de Boheemfehe wouden zult gij denken.nbsp;Ttouwlooze! waar zijn uwe eeden? vergeet men de
wonden zoo ligt - daar wij geluk, eer en leven
voor u in de bresfe Helden ? daar wij voor u, als
muuren (tonden - hieft gij daar uwe hand niet ten
ijzeren eed op? zwoert gij niet, ons nimmer te zullen verlaaten, gelijk wij u nimmer verlaaten hebben?
De Roovers , door één , hunne kkederen open trekkende.
Zie hier, zie hier! kent gij deze lidtekens? met
ons bloed hebben wij u ten lijfeigenen gekocht -
gij zijt de onze, fchoon ook de aartsengel Michael daarom met den Molog handgemeen wierde 1 wechnbsp;met ons! offer voor offer! liefde voor trouw ! eennbsp;wijf voot de Bende.
M 4 nbsp;nbsp;nbsp;Moor
-ocr page 190-Moor van Amalia afhoudende.
Ik wilde te rug keeren, en tot mijnen Vader gaan;
maar de Hemel zegt: neen! - Rol uwe oogen
toch niet zó, Amalia ! Hij behoeft immers mijne*
niet -Heeft Hij niet de volheid der fchepfelen-
eencn kan hij zoo ligt misfen. En deze eene ben
ik. Komt - medgezelleti, Qzifh naar de Bende
koerende, j)
Amalia hem te rug rukkende.
Sta, laat af! een floot, één doodlijke floot! -
ep nieuw verlaaten! trek den degen, en erbarm u mijner.
Moor.
’ Het erbarmen is in de Beereu gevaaren; ik doode u niet.
A aiALA , zijne knieën omarmende.
O, om Gods wil ! om aller ontfermingen wille ! ik begeer geene liefde meer —• ik weet wel, dat hier
boven onze ftarren van elkander vlieden--mijne
bede is alleen de dood, zie, mijne hand llJdert, ik heb het hart niet, om toe te fleeken, ik beeve voornbsp;het blikkerend flaal. U is het zoo ligt, gij R'Jeester
in het moorden - trek den degen, en ik ben
gelukkig.
Moor.
Wilt gij alleen gelukkig zijn? voord ! ik dooJe geen wijf.
-ocr page 191-VYFDE BEDRYF.
Amalia.
Ha, verworger! gij kunt alleen den gelukkigen dooden ¦- die des levens zat zijn, gaat gij voor
bij. (fmeekend, legen de Bende) o Hebr gij dan deernis met mij, gij, leerlingen des Beuls, ’er is eennbsp;zoo bloeddorftig medelijden in uwe blikken, dat de
ellendigen croostlijk is, fdiiet toe - uw Meester
is een lafhartig pocher.
Eejiige Roovers leggen aan.
Moor , buiten ziek zelven.
Te rug , Harpeiën t (inet majefteit tusfehen beiden treedende') dat een uwer het waage, in mijn heiligdom te breeken! Zij is de mijne - (Jiaar met
Jlerkcn arm omvattende') En nu treklre de Hemel
aan u - de Hel aan mij - liefde boven eden J
(amp;)¦ heft zich hoog op en keert zich in deze houding onverfchrokken tegen de Bende.) wat de natuur aan elkander fmeedt - wie zal dat fcheiden?
Roovers , aan 't geweer jlaandc.
V/ij ?
Moor , hitter lachende.
Omnagtigen ! (^hij laat Amalia kalf ontzield, op een jieen neder) zie op , mijne BAiid, Priester-zegennbsp;zal ons. niet vereenigen - maar ik weet iets beters.
hij neemt Amelia’s hals fleraad weck, en ontbloot haar den boezem. Bedaarder tegen de Bende.) Zietnbsp;deze fchoouheid aan, gij Mannen! - Qmmcr treu
rig) vermurwd zij B'mditen niet? (r;« een '.reinig hl 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;flil-
-ocr page 192-i86
ftilzwljgdu, zagter') zier mij aan, Banditeni jonj
ben ik, en bemiiine - hier werd ik bemind en
aangebeeden; tot aan de deur van het Paradijs ben ik gekomen, (^teder ontroerd en fmeekcnd') Zoudennbsp;mijne broederen mij te rug feheuren?
De Roovers.
Ilejfen een gelach op.
Moor, moedig.
Genoeg ! tot hier aan toe de Natuur! - nu
vang ik aan een Man te zijn! ook ik ben één der Roovers —— en (^tegen hun , 7net onbefchrijfiijkcnbsp;hoogheid') uw Hoofihnan ! Met het zwaard wik gijnbsp;met uwen Hoofdman recht houden! (jnet een gebiedenden toon) legt uwe geweeren neder ! uw Heernbsp;fpreekt met u.
De Roovers,
werpen verfchrikt hunne wapens neder.
Moor.
Ziet, nu zijt gij niets meer , dan kinderen, en
ik - ben vrij. Moor moet vrij zijn , a!s hij groot
wil weezen ; deze overwinning geef ik voor geen paradijs van zaligheden. ^ kij trekt den degen) noemtnbsp;het geene waanwijsheid, Banditcn , ’t geen gij hstnbsp;hart niet hebt, groot te noemen. Het vernuft desnbsp;wanhoops overvliegt den flakkengang der rlistige tvij^-
heid.' - Daaden als deze overlegt men , a's zij
gedaan zijn - daarna wil ik van dezelve fpree-
ken.
VYFDE BEDRYF.
(Hij fldot op Amalia toe en werpt haar tnet een degenfteek- neder’
De Roovfrs , met gejuich in de handen klappende.
Bravo, bravo! dat kan genoemd worden, zijn ccr te redden, als een Roovers Vorst. Bravo!
Moor , plaatst zich voor Amali.a en bewaakt haar met uitgeftrekten degen.
Nu is zij de mijne! -- de mijne ! - Of da
Eeuwigheid is het grillig gewrocht eens domkops
geweest. - Ik heb mijne Bruid, ingezegend mee
het zwaard, te huis gevoerd, voorbij alle de tover-hoiiden mijnes vijandlijken noodlots; jmet trotfche fchreeden van haar af.j raeeoigen dans zal de aardenbsp;om de Zon doen, eer zij eene tweede daad, als deze , aanfehouwt: Qteder tegen Amalia} En lieflijk
moet het geweest zijn, - de dood van de handen
uwes Bruidegoms, niet waar, Amalia?
Amalia, ft er ven de, in het bloed.
Lieflijk! — (^Zij ftrekt haare hand uit en ft er ft.')
Moor, met majefteit tegen de Bende.
Nu gij, armhartige medgezellen ? niet waar ? zoo hoog verhief zich uwe fchelmerij niet? gij hebt mijnbsp;een leven opgeoiTerd, — een leven, dat reeds vervallen was -- een leven vol affchuwlijkheid en
fchande: -- ik heb u een Engel geflacht (r/e;; degen
met verachting voor hun werpende,') Banditen ? wij
ziiii
-ocr page 194-lU
DE ROOVERS
zijn gelijk - op dit lijk ligt mijn handrchrifi ver-
fcheiird - het uwe hergeef ik u.
Roovers , digt op hem aandi tngcnde.
Uwe lijfeigenen weder, tot in den dood.
M o o R '.
Noen, neen, neen! waarlijk wij zijn gereed;mijne Genius fluistert mij zagt in :nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ Ga niet verder.
Moor! hier is de eindpaal der n:enfchen —• en ook de Uiveneemt hem te rug, dezen bluedigen busch ,nbsp;( hij werpt denzelven ter aardej die lust heeft nanbsp;D;ij IJüüfdman te zijn, werpo zich op.
Roovers.
Ha — lafhartige! waar zijn uwe hoogvliegende plannen? zijn het waterbellen geweest , die bij hetnbsp;doodlijk rogchelen eener vrouw van één fpringen ?
Moor - met waardig'eeid.
Onderzoekt niet, hoe Moor handelt, dit is mijn
laatfte bevel. Komt - fluit een kring om mij, en
verneemt de uiterfls wii van uwen llervenden Hoofdman ; (^een langzaamen blik op de Kende vestigende') gij hebt getrouw mij aangehangen —- getrouw,
zonder voorbeeld - had de deugd u zoo vast aan
zich verzwagerd , kis de zonde - gij waard Hei
den I geworden . en het menschdora noemde nwe naamen met verrukking. Gaat heen, offert den Staatnbsp;uwe gaaven, dient eenen Koning, die voor de reeh-ten der menschheid Itrijdt —- met dezen zegen ont-
lla
-ocr page 195-V Y F D E B E D R y F. ila ik i).--Schwfjzer e« Kosinsky )
gij _ blijft.
De overige Roovers 'gaan langzaam en be-neegd van het Tooneel.
Moor. SchwêiZek. Kosinsky*
M OOR.
Geef mij mve rechte , Kosinsky; Schweizer, uwe linke hr,:Ki. (Jiij neemt hunne handen en jladt tus-fchen hun beiden. Tegen Kosinsky) Gij zijc nog
rein, jongeman - onder de onreinen de eenige
reine ! (tegen Schweizer) Diep heb ik deze hand
in het bloed gedoopt; - ik ben het, die zulks
gedaan liebbe. Wet dezen handen-druk neem ik te rug, wat het mijne is. Schweizrr ! gij zijt rein.nbsp;(Jinnne handen met nadruk ten hemel heffende') Vader in den l leraei! hier hergeef ik ze u —— zijnbsp;Zullen u vuuriger aanhangen, dan zij, welken nira-mer gevallen zijn! - dit weet ik zeker.
ScinvKiZF.R en Kosinsky vallen van beide zijden hem om den hals,
M OOR.
Nu niet -nu niet,mijne geiiefden! verfchoont
mij-
-ocr page 196-mijnen moed in dit richtend oogenblik - heden ij
mij een Graaffchap ten deel gevallen - een fchat,
op welken geen vloek den harpeiën-vleugel floeg — deelt het onder u, kinderen, wordt goede burgers,nbsp;cn zoo gij ’er ooit ëenigen ontmoet, welken ik ténnbsp;gronde nederwierp, en flechts éénen van dien geluk*nbsp;kig maakt, dan zal mijne ziele gered zijn, — gaat —
geen vaarwel - ginder zien wij elkander weder,
of ook niet weder - voord - fnel ! eer ik
zwak worde.
Beiden gaan ,' 7net een bedekt gelaat van het Toonecl.
Roover Moor alleen, opgehclderd.
En ook ik ben een goed burger - vervul ik
niet de vrecslijkde wet? eer ik haar niet, wreek ik
haar niet? - ik erinner mij een armen OlEcier ge-
fprooken te hebben, die om dagloon arbeidde en
elf levèitde kinderen had - men heeft honderd
dukaten gebooden, die den grootett Roover levend overleverd - de man kan geholpen worden.
Hij gaat ^’an het Toneei.
-ocr page 197-