-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3-

tY-

-ocr page 4-

:V».

•é



-ocr page 5- -ocr page 6- -ocr page 7-

»Du rcijn was oolc niet om den volgenden dag te cje-Iruiken” Zóó verontscknldigde zich de idjnkooper, toen zeker dorpsherbergier zich beklaagde, dat het vocht, hem bij gelegenheid der kermis toegezonden, den dag daarna allenbsp;smaak en geurja zelfs de kleur had verloren. Mn dienbsp;verontschuld^ing ,de schrijver van Zijn ek zoo ? maaktnbsp;haar ook tot de zijne. Zulke wijn moet ook dadelijk gedronkennbsp;icorden; eene zekere, van buiten aangebragte opgewondenheidnbsp;hij het gebruik, kan er alleen eenige geur en smaak aan geven. Wanneer die wegvaltals het gehoorde later gelezen en aan fijner proef onderworpen wordt, dan blijkt hetnbsp;vaak, dat er geene alcohol-deeleti aanwezig zijn; dat hetnbsp;slechts een kunstwijntje is.

Mn, nu eene herhaalde opvoering van Zijn eb zoo? den schrijver tot de uitgave doet besluiten, toil hij het ooknbsp;voor niets anders gehouden hebben; verschuilt hij zich geheelnbsp;achter zijne goede bedoelingenzéker niet zeer gangbarenbsp;munt bij Heeren beoordeelaarsen stelt hij alleen prijsnbsp;op den lof van iets geleverd te hebben , dat niet al te saainbsp;is, en eenigermate tot leering, opioekking en waarschuwingnbsp;van het volk kan bijdragen. Wel waagt hij daarmede , datnbsp;men dit als een nog niet geëxploiteerd onderdeel der phïlan-tropie zal beschouwen; en, sedert men begonnen is de phi-lantropen voor een bijzonder menschensoort te houdenlieden die zich op dat gebied eenen bepaalden werkkring kozennbsp;en mogelijk nog eenmaal aan patent-regt zullen worden onderworpen — nu meent hij tegen eene uitlegging in dien zinnbsp;te moeten opkomen. Nut te stichten, phïlantropie in beoefening te brengen , ieder op zijne wijze, naar elks vermogennbsp;en omstandigheden; dit zal wel onzer aller roeping zijn ennbsp;in dien algemeenen zin wenscht de schrijver dan ook gaarnenbsp;mede te dingen naar den eerenaam vanPhilanteoop.

November 1865.

*** De uitlatingen, hier en daar door de Tooneel-Directie, tót bekorting noodig geoordeeld, worden hier teruggegeven.

-ocr page 8-

VAN IIüVELL, een vermogend Particulier.

Lucia de Vermont, zijne Pleegdochter.

Balder, Baddokter.

Brown , een Kapenaar.

Badgasten.

VAN Geelsen,

Mevrouw van Geelsen,

Verbalen, Eigenaar van het Badhuis.

Links , Winkelier.

Zeeschelp , Badknecht.

Maeregje , zijne Vrouw.

Boekje , hunne Dochter.

Schol , Visscher.

Gustaae , Kamerdienaar van van Hdvell.

JoHAN , Knecht in het Badhuis.

Auguste , vijfjarig Dochtertje van Brown.

Grijp , Deurwaarder.

Benige Jongens en Meisjes uit het Kinder-Badgesticlit, Dorpelingen enz.

-ocr page 9-

EERSTE BEDRIJF.

EERSTE TOONEEL.

Het tooneel stelt voor, aail de linlterzijde het Badhuis, waarvoor cene warande. Ter regterzijde eenig geboomte •nbsp;waaronder de woning van den Badknecht eenig zins opnbsp;den achtergrond. Aan het einde van het tooneel een trapnbsp;waar langs men naar zee af daalt, en waarvan alleen denbsp;boveneinden der leuning zigtbaar zijn. In het verschietnbsp;zee en lucht.

JOH AN, SCHOL.

JOIIAN, bezig eenige stoelen en tafels in orde te schikken.

Ik heb het je nu al meermalen gezegd Soholletje, er is van (laag niets noodig. Je kan gerust je zoodje naar stadnbsp;dragen. Denk je dat die rijke lui alle dagen jou doodenbsp;tongen lusten? Ge zoudt van die mensohen wel geheelnbsp;en al visch willen maken, want behalve dat ze den gan.nbsp;schon dag met de visschen in zee zijn, wilt gij ze ooknbsp;nog met visch volstoppen. Neen man, ’t is van daagnbsp;een vleeschdag, breng je grommetje maar gaauw W'egnbsp;anders is het voor de poes.

SCHOL.

En wou jij dan levendige tong eten! Kaik nu hou je U, of je ze nooit gezien hebt. Een tong is altaid doo^d.

JQHAN.

Wel Schol ! nu wilt ge mc wat op den mouw spelden.

1

-ocr page 10-

Een tong altijd dood! Dan sterft liet stomme dier zeker van de sclirik als liij gevangen wordt. (Schol wil de vis-schen uilpaJcken.J Neen! brui nu maar op met je viscli ;nbsp;ik belioef ze niet eens te zien. Ik bemerk genoeg dat zenbsp;hardstikke dood zijn, hoor. Mogelijk kunt ge Eoekje,nbsp;de dochter van Zeeschelp er wel eens dp trakteren, datnbsp;arme schaap krijgt toch niet te veel sedert de ziekte vannbsp;hare ouders, en waar de honger kwelt daar let men nietnbsp;op een luchtje. — Maar daar wordt gescheld — ik groetje.

TWEEDE TOONEEL.

SCHOL , GDSTA.iF.

SCHOL , stuk voor stuk de tongen heruikende.

Daar zait de schelm zoo iets ! Zou ie gemerkt hebben, dat ik het maisken zoo lief heb? — Ik leuf het warempel, en toch heb ik er nooit of te nimmer een woordnbsp;over gesproken. (De vissollen weder in het mandje werpende.) Nou hoor, de tongetjes zijn nog zoo frisch alsnbsp;een neut, maar als ik ze eerst in stad heb, wil ’k etnbsp;niet zeggen , ’t is zoo’n bitter akkeratige visch, en ’t isnbsp;zeumerdag — sakkerloot! Als de oudjes van Eoek zenbsp;lustten , kaik, al sprongen ze dan ook onder men handennbsp;weg, dan kregen ze het zoodje zoo waar als ik Schol hiet.

GUSÏ.4AF, de laatste woorden afgeluisterd hebbende.

Vriend 1 Gij woont hier zeker in den omtrek, zij t visscher van beroep en verkoopt uwe vangst in het badhuis? Weetnbsp;gij ook of daar veel volk gelogeerd is?

SCHOL.

Dat weet ik niet precies, maar aan de tongen te zeggen zou ’k ’t wel haast denken....

-ocr page 11-

GDSTAAF.

Aan de tongen! Gij zijt toch geen dokter? Als er tongen zijn, zijn cr zeker ook gasten. — Of meent ge soms denbsp;tongen die ge daar in uwen korf hebt ?

SCHOL.

Ja I %vat anders ? — Die zieke lui moeten tweemaal in de week visch op tafel hebben en nou mot je maar eensnbsp;uitrekenen hoeveel man voor vijftig tongen neudig zijn ,nbsp;die breng ik dingsdags en vrijdags. — Maar ’t volk zienbsp;ik nooit, behalve als ik ze in het water zie gaan, dannbsp;lach ik me slap, ze gaan bevend er in en komen er klappertandend weer nit! — Ik heur als de zieke lui niet innbsp;zee zijn , dan eten ze of ze slapen.

GUST.^AF.

Nu dan zullen ze hier wel gezond worden —maar wacht, daar komt iemand uit het Badhuis zelf, die zal mij meernbsp;kunnen zeggen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;{Schol gaat heen?)

BERDE lOONEEL.

GCSTAAF, VERBALEN.

GUSTAAF.

Naar ik vermoed behoort gij hier in het Badhuis, in dat geval zoude ik u vragen of er nog appartementen bij unbsp;verkrijgbaar zijn, voor een bejaard heer en zijn bediende?

VEEB.ALEN.

Straks is eene familie onverwachts vertrokken en nu zijn daardoor mijne beste apartementen opengekomen, ik verhuur ze echter niet dan alle drie te zamen, omdat ze voornbsp;ééne familie ingerigt zijn.

-ocr page 12-

GUSTAAF.

Dat zal geen bezwaar zijn , meer komt het er op aan hoe ze gelegen zijn, want mijn meester kan niet andersnbsp;dan beneden vertrekken bewonen, daar hij te gebrekkignbsp;gaat om trappen te klimmen.

YEEBALEN.

Het is, eene fraai aan den tuin gelegen kamer, met drie ramen, rijk gemeubileerd, een stil slaapgemak daar-aangrenzende, en nog een vertrek onmiddelijk daarnaast,nbsp;dat alleen toegang tot het binnenste van het Hotel geeft;nbsp;men is dus geheel vrij en kan in- en uitgaan zonder metnbsp;de overige gasten meer in aanraking te komen dan mennbsp;zelf wil. Kom en overtuig U zelven van een en ander ennbsp;ik twijfel niet of gij zult alles volkomen naar wensch vinden. En, wat eene bonnette behandeling betreft, goedenbsp;tafel en uitmuntende geneeskundige verpleging, daar kannbsp;U heer staat op maken — maar daar komt juist de Dokternbsp;aan, bij hem zult gij U ook nog naar een en ander kunnennbsp;informeren.

VIERDE TOONEEL.

DE VOBIGEN, Dokter baldeii.

Dokter balder.

Zoo Heer Verbalen, wat is er voor nieuws van daag?

VERBALEN.

Er is kans dat ik mijne kamers weder bezet krijg, (ier zijde) en daar zal voor ü ook iets aan te verdienen vallen,nbsp;het is een kreupele (luid.) Die Heer doet voor zijn Meester onderzoek of er nog gelegenheid bij mij is om te logeren , en komt gij juist van pas om uwe diensten als Bad-dokter aan te bieden.

-ocr page 13-

Dokter baldek.

Gij weet Verbalen, ben niet gewoon mijne diensten zoo als gij dat noemt, aan te bieden. Zijn er lijders, dienbsp;daarvan gebruik willen maken , rijk of arm, bij dag ofnbsp;nacht, zij vinden mij altijd tot hunne hulp gereed, maaier komen zoo vele patiënten aan een Zeebad, die het meernbsp;om een goeden kok, dan om een goeden arts te doen isnbsp;dat ik menigeen een schrik op het lijf zou jagen, als iknbsp;hen mijne diensten aanbood. — Doch, gij waart met diennbsp;Heer aan het onderhandelen^ laat ik U niet storen. Iknbsp;zal hier zoo lang plaats nemen. (Hij zet zich onder denbsp;icarande.)

GUSTA.AE.

Na de appartementen bezigtigd te hebben mijnheer de dokter w-enschte ik U ook gaarne eenige oogenblikken tenbsp;spreken.

Dokter balder.

Goed, ik zal u hier w'achten.

GUSTAAF en verbalen verwijderen zich langs het Badhuis.

VIJIDE TOONEEL.

Dokter balder. Mevrouw van geelsen, van geelsen.

Dokter balder.

Die man maakt een gunstigen indruk op mij. Zijn meester is ongetwijfeld een fatsoenlijk man; maar op dien naamnbsp;maakt ieder aanspraak, die gewoon is badplaatsen te bezoeken , het geld brengt immers het fatsoen aan en die daarvan niet voorzien is mag w-el van hier blijven; doch, daarnbsp;komt mijn zonderlinge vriend van Geelsen met zijne moeder aan. (Hen te gemoet gaande) Goeden morgen mevrouw,nbsp;mijnheer van Geelsen, lioe gaat het? mij dunkt het loopen

-ocr page 14-

gaat perfect van daag mevrouw, en dat met zulk eeiie warmte, dat belooft wat! als de eetlust ook maar watnbsp;terug mag komen, dan zult gij spoedig de apotheek kunnennbsp;verlaten.

Mevrouw van geelsen (zuchtende en deunende.)

Ach dokter, Gij spot met mij! de apotheek verlaten, als ik mijne pilletjes niet bad dan was het spoedig met mij gedaan.

VAN GEEX.SEN.

Mama meent die pilletjes van boterhammen dokter , die zij van morgen na de Eevalenta gebruikte. — en zoo evennbsp;klaagde zij nog dat zij rammelde van den honger.

Mevrouw van geelsen.

Dat is juist wat mij bezorgd maakt, valsche honger anders niet ; of ik eet of niet, ik heb er niets geen nut van,

het gaat alles over......

VAN geelsen.

Toch niet op mij mama, want dat zou waarlijk door mijn figuur gelogenstraft worden.

Dokter balder.

Ja van Geelsen, dat is in zeker opzigt Uw eigen schuld; meermalen zeide ik het U, gij gaat te dikwijls en te langnbsp;achtereen in zee, men moet zich voor uitersten wachten.—nbsp;maar mama is vermoeid; mevrouw ik hoop ü na het ontbijt nog even te zien. Tot straks van Geelsen. (Vannbsp;Oeelsen en zijne moeder gaan het Badhuis linnen.)

ZESDE TOONEEL.

Dokter balder, verbalen, gustaae.

GDSTAAE.

Ik twijfel niet of mijnheer zal in Uwe voorwaarden genoegen nemen. Ik moet evenwel nog eeiis herhalen, dat

-ocr page 15-

eene algelieele vrijheid van in- en uitgaan op den voorgrond staat en dat niemand uwer ondergeschikten onaangemeldnbsp;zich tot hem vervoegen. Dat is nu eenmaal zoo zijn verlangen. Gij maakt de vertrekken gereed, weldra hoop iknbsp;met mijnheer hier te zijn.

yeub.^len.

Uitmuntend ik zorg voor alles, (heengaande doch nog even terugkeerende,) maar nog één woordje... mag ik dennbsp;naain van uwen Heer weten ?

GüST,4.AF, eenigzins in verwarring.

Ja, dat is ook waar ! Heb ik U dien nog niet genoemd?.... van Donau noemt mijn meester zich.—

VERBALEX, ter zijden in zijne handen icrijvende.

Nu ik hoop dat de vrije vaart op dien Donau mij geene windeijeren zal leggen. iJlij verivijdert zich.)

ZEVENDE TOONEEL.

Dokter balder, güstaaf.

GUSTAAF.

En nu dokter, vergun mij, indien geen ernstiger bezigheden ü n'achten, eenige oogenblikken, om U onder het diepste stilzwijgen eene mededeeling te doen, die met aller-gewigtigste omstandigheden in verband staat. — Ik hebnbsp;immers wel zeker het genoegen met Dokter Balder te spreken, die vroeger in militaire dienst was en zich lang innbsp;onze koloniën heeft opgehoudeii ¦— den stichter van hetnbsp;Kinderbad hier?

Dokter balde».

Die hen ik !

-ocr page 16-

GUSTAAP, eeue adreskaart verloonende.

Is u dien naam bekend ?

Dokter balder.

Van linvelIV van Huvell! mijn God! De trouwe vriend mijner jeugd, leeft hij nog? Die edelste der menschenvrienden. — O zeg mij waar vind ik hem? Dat ik dien bravenbsp;aan mijn hart drukke.

¦ GUSTAAP, zich een traan uit de oogen wmchende.

Mijn goede Heer, Dokter, die zoo veel tot het geluk van anderen toebragt; is thans zelf ongelukkig. — Hetnbsp;eenig overgebleven kind zijner overledene zuster is, doornbsp;een verleider op het dwaalspoor gebragt, de wereld ingegaan en spoorloos verdwenen. — Wij zijn, na Engelandnbsp;waar hij zich sedert eenige jaren met ter woon gevestigdnbsp;heeft, verlaten te hebben, geheel Diiitschland en een grootnbsp;deel van Frankrijk doorgereisd, maar vruchteloos — ennbsp;dezen morgen is zijne laatste hoop vervlogen, toen wij andermaal op Schoonoord, de plaats waar zij op het Damesnbsp;Instituut was, de bedroefde vrouwen hoorden getuigennbsp;niets van haar vernomen te hebben.

Dokter balder.

Uw bcrigt slaat mij geheel ter neder. — juist in de onmiddelijke nabijheid van de plaats waar mijn edelenbsp;vriend zich een eerzuil stichtte door zijne onbekrompenenbsp;mensohenlicfdc — juist daar moest hem het grievend leednbsp;worden aangedaan dat hem in onrust doet rondzwerven. —nbsp;Doch, zeg mij, sedert hoe lang is het arme meisje verdwenen , en wie is de booswicht die zich aan haren roof heeftnbsp;schuldig gemaakt?

GUSTA.AP.

Slechts de eerste vraag kan ik U met zekerheid bcant-

-ocr page 17-

woorden — omtrent acht weken geleden ontvingen wij eene expresse van de Dames van het instituut , dat Lucia, zoonbsp;heet de nicht van mijnen Heer, ingevolge het door liemnbsp;verleend verlof met eene der pensionnaires naar hare w'oon-plaats vertrokken was, om aldaar eenigen tijddoor te brengen, en dat zij van daar op zekeren dag het gastvrije daknbsp;verlaten had zonder terug te keeren! — Stel U den toestand voor, waarin mijn arme meester verkeerde ! Het eenigenbsp;kind zijner innig betreurde zuster aan de overzijde van hetnbsp;kanaal — in het bezit van een verleider, en niet wetendenbsp;waar haar te zoeken. Die toestand grensde in den beginnenbsp;aan wanhoop, hij verweet zich den grond tot haar ongeluknbsp;gelegd te hebben door haar naar Holland te zenden, ennbsp;verlof te hebben gegeven tot het verblijf bij hare vriendin,nbsp;en, zal ik het U behoeven te zeggen, dat wij den volgenden dag reeds de reis aannamen naar de plaats waarnbsp;het ongelukkige meisje den verleider aantrof, die haar tennbsp;verderve voerde?

Dokter balder.

Maar, daar vernam Uw Heer toch wie hij was die hem zijne nicht ontroofde? —

GDSTAAF.

Alles liep te zamen om het schandelijk plan bevorderlijk te zijn. — Hare vriendin wier moeder een landgoed in de nabijheid van een Geldersch grensstadje bewoonde,nbsp;onbekend met het adres van mijnen heer, gaf in hare ontsteltenis berigt naar het Instituut, en ten einde opspraaknbsp;te vermijden werden gcene de minste pogingen aangewendnbsp;om het loszinnig meisje weder terug te vinden. — Gij begrijpt dat zij daardoor ruimschoots den tijd vonden om ,nbsp;zonder achterhaald te worden een grooten afstand af te log-

-ocr page 18-

[O

gen. — Zoo bragteii wij eenige uren in vertwijfeling door, verlegen welken weg wij zouden inslaan om liet schuldigenbsp;paar te achterhalen. Moeder en Dochter uit welker woning het mei-sje gevlugt was , kenden niet eens den warennbsp;naam van den verleider, die zich opgaf Student aan eennbsp;der Akademien te zijn, doch wiens gevorderde leeftijdnbsp;het vermoeden opgewekt had dat ook die opgave slechtsnbsp;dienen moest om zijn persoon en ware betrekking te verbergen. — Zijn gunstig voorkomen en wellevende manierennbsp;hadden hem bij de aanzienlijkste familien van het plaatsjenbsp;toegang weten te verschaffen en zoo was hij dan ook metnbsp;de nicht van mijnheer in kennis geraakt, tot dat hij bijnbsp;gelegenheid van een landelijk bal, met haar verdwenennbsp;is. — Ja! dit herinnerde men zich later nog, dat hij gezegd had afkomstig te zijn van de Kaap de Goede Hoop,nbsp;en het groote verwondering had gebaard, dat het meisjenbsp;reeds kort na de kennismaking op zulk een vertrouwelijkennbsp;voet met dien vreemdeling geraakt was — hetgeen nietnbsp;weinig bezorgdheid bij hare gastvrouw had te weeg gebragt.

Dokter baldeu, terzijde.

Arme vriend! Wat zal uw edel en' gevoelig hart geleden hebben, {tot Oiisiaaf) Het geeft iutusschen blijken van hooge mate van ligtzinnigheid, om zich zoo in de armennbsp;van eenen vreemdeling te werpen ; de gevolgen, niet alleennbsp;voor haar, maar ook voor hare betrekkingen moesten haarnbsp;toch daarbij voor den geest gekomen zijn.

GUSTAAF.

Gij hebt gelijk, heer Dokter, doch het schrikkelijkst van alles moet ik u nog mededeelen. — Van de eenenbsp;Duitsche plaats naar de andere reizende en overal eennbsp;ijverig onderzoek instellende, ontmoetten wij te Wiesbaden

-ocr page 19-

11

op het vreemdelingenboek den naam van Leonard Harding Jur. student van de Kaap de Goede Hoop met zijne zuster. Stel u nu voor dokter, dat die Leonard de zoon isnbsp;van mijn meesters boezemvriend, om welker nabijheid tenbsp;genieten hij zich in Engeland vestigde, en, zal ik u behoeven te zeggen in welk eenen toestand wij onze reis doornbsp;Huitschland en Frankrijk vervolgden. — Doch mijn pligtnbsp;roept mij, spoedig zult gij den zwaar beproefden vriendnbsp;uwer jeugd zei ven hier zien. — Mogt gij, mijnheer, hemnbsp;in zijn leed ter zijde staan, maar vooral zoo mogelijk hemnbsp;behulpzaam zijn in bet opsporen zijner ongelukkige pleegdochter.

ACHTSTE TOONEEL.

Dokter balder,, zeeschelp.

Dokter balder.

Ja! w'are mij dat geluk beschoren! koude ik door opoffering van het mijne, zijn verloren geluk teruggeven, alles zoude ik voor dien edelen man veil hebben —doch,nbsp;moed gevat, ik heb in mijne verkeering met de mensohennbsp;al zoo vaak de braven met rampen en tegenspoeden ziennbsp;worstelen en de ondeugd een gelukkig lot te beurt vallen,nbsp;dat het mij niet verwonderen mag dat ook hem, dennbsp;besten der menschen, die zware beproeving treft. — Ah!nbsp;daar is vriend Zeeschelp — wel man! hoe gaat het metnbsp;de koorts-, hebt ge haar al eens in zee afgespoeld?

ZEESCHELP.

Neen dokter, zoo ver is het nog niet — de Heer Verbalen heeft mij beloofd, dat ik spoedig mijn post aan zee weder betrekken kon — maar dokter, ik kom daar nietnbsp;weer, daar heb ik zoo’n voorgevoel van; uitgeput door denbsp;ziekte die mij en mijne vrouw zoo lang reeds broodeloos

-ocr page 20-

deed zijn; wacht mij niets anders dan de bedsdstaf. — Eene nieuwe ramp vervolgt mij.

Dokter baldek..

Zeeschelp maak u niet aan ondankbaarheid schuldig, gij en uwe vrouw van eene zware ziekte herstellende, moestnbsp;gij u verblijden over uwe redding en het overige aan Hemnbsp;overlaten, die geen muschje onverzorgd laat en die ook datnbsp;bezwaar van uw hoofd kan afwenden — maar zeg mijnbsp;eens, wat is het dat u drukt, zijt gij dan niet te helpen,nbsp;en zou bij zoo vele badgasten niets voor u te doen zijn?

ZEESCHELP, bewogen.

Ach dokter wanneer gij den geheelen omvang van mijn ongeluk kendet 1 Neen! ik ben niet meer te helpen. —nbsp;Tot dezen ochtend toe had ik daar nog hoop op, maarnbsp;toen is die hoop vervlogen , en eer het avond is bezit iknbsp;geen leger meer waarop mijne arme vrouw en mijne lievenbsp;dochter het hoofd kunnen nederleggen, en mag ik nog vannbsp;geluk spreken als men ons niet nakend en bloot op straatnbsp;zet — en mijne betrekking als badknecht ook daarmedenbsp;verloren geraakt.

Dokter baldee.

Nu, nn, maak U nu niet al te beangst, met geld is veel goed te maken, en gij weet als het in mijn vermogennbsp;ligt dan help ik gaarne — maar vriend, hoe komt gij zoonbsp;onder schulden gebukt, dat is mij nog niet duidelijk ? Geneeskundige hulp hadt gij voor niets, nadat gij mijn raadnbsp;hebt opgevolgd door U in de Ziekenbos te begeven en daarenboven trekt gij nog ƒ 4,— ’s weeks daaruit, zoo lang gijnbsp;ziek zijt, ik begrijp dus niet dat gij uwe goederen zultnbsp;moeten aanspreken om uwe schuldeischers te voldoen. Zijnnbsp;cr dan ook nog soms oude schulden goed te maken?

-ocr page 21-

13 ziiESCHELP, in tranen nitharstende.

Ja Dokter! Ja! Oude schulden, één oude schuld, slechts ééne, die brengt mij ten val, en ïi'at ik door ijveren vlijtnbsp;heb trachten uittewisschen, die oude schuld blijft als eennbsp;vloek op mij kleven, — en daarbij een duivel onder men-schengedaante doet zijn voordeel met die schuld. Die is hetnbsp;die mij overal vervolgende mijn ongeluk zoekt en straksnbsp;mijn met moeite overgewonnen huisraad geregtelijk zalnbsp;doen verknopen.

Dokter balder.

Nu spreekt gij raadselachtige woorden, doch wij hebben geen uitstel te verliezen, zeg mij nu maar spoedig hoenbsp;groot is die schuld en wie is hij die U daarover vervolgt?nbsp;Zou hij tot geen uitstel of schikking te bewegen zijn?

ZEESCHELP.

Een haai, dokter, zou eerder te bewegen zijn om zijne prooi los te laten, dan hij om te schikken of uit te stellen.—nbsp;Neen dokter, als ik niet precies ten 13 ure met ƒ 500,—nbsp;in de Herberg het Bruine Paard ben, dan staat de deurwaarder gereed — en ik mag niet eens den schurk noemen , die mij dat ongeluk aandoet.

Dokter balder. Terzijde.

Vijfhonderd Gulden! Neen dat gaat mijne krachten te boven. O! in zulke oogenblikken zou men wenschennbsp;schatten te bezitten. Eijken, rijken, soms benijd ik Uwnbsp;groot vermogen. Wist gij hoe zwaar het dikwijls valt tenbsp;vragen al is het dan ook maar om anderen te helpen. Gijnbsp;zoudt ons vaak zoo stug niet, als of de aalmoes voor onsnbsp;ware, afschepen. Doch, hier moet met voorzigtigheid te werknbsp;Worden gegaan. — (Luid.) Zeeschelp ga gij nu maar naarnbsp;Uw huis, ik zal zien wat er voor ü te doen is, maar de

-ocr page 22-

14

kop er bij man, moed verloren al verloren. (Zeeschelp vertreld.)

Het geval komt mij vreemd voor ƒ 500,— schuldig aan een onbekende. En dan die raadselachtige woorden! maarnbsp;wacht daar valt mij iets in. — Dat incognito zal moeije-lijk te bewaren zijn als de kaerel tot de executie wil overgaan, daarenboven wat zal dat inboedeltje van dien armennbsp;Zeeschelp opbrengen; geen ƒ 60,— en dan is hij later gemakkelijker te helpen, dan nu door de ƒ 500,— in dennbsp;zak van dien man te jagen. — Wij zullen het boeltje vannbsp;den armen duiyel dus maar eerst moeten laten verknopen ,nbsp;om hem later des te beter te helpen. — Doch , hoe dienbsp;Zeeschelp onder eene schuld van ƒ 500,— komt is mijnbsp;volkomen duister —jaren lang kende ik hem hier als badknecht , hij was eerlijk en trouw in die betrekking en vannbsp;menig badgast die op zijnen ijver en op zijne hulpvaardigheid prijs stelde ontving hij extra bclooningen , zoodatnbsp;ik hem voor een gezeten burgerman hield — daarbij eenenbsp;brave zuinige vrouvv die nooit den winter ingirig , zondernbsp;voor een ƒ 40,— leven-sruiddelen en brandstof uit de spaarkas te huis te krijgen en slechts één kind ; een meisje zoonbsp;deugdzaam als schoon , dat ook al zorgde dat zij wat verdiende. — Neen! hoe'meer ik de zaak in denk, hoe vreemder zij mij voorkomt. —¦ Daar moet meer achter schuilennbsp;en ik wil trachten dien kluwen te ontwarren — ten eindenbsp;niet alleen dat brave gezin te redden , maar ook het vermoedelijk boos opzet van den een’ of anderen deugniet tegennbsp;te werken. — Vaak is er met goeden raad meer uitterig-ten, dan met een hand vol geld, doch men moet het kwaadnbsp;eerst in don grond kennen, om het te kunnen bestrijden.nbsp;(Ilij gaat de tooning van Zeeschelp binnen.)

-ocr page 23-

NEGENDE TOONEEL.

BEOWN. LINKS.

(Zij Iwmen op terwijl Dolder Balder de meaning van Zeeschelp binnentreedt.)

Links, op het litds van Zeeschelp tcjzende.

Neen Schelpje, tegen de kwaal waaraan Gij laboreert heeft dokter geen pillen of drankjes, en het geeft mij eennbsp;dubbel genoegen dat terwijl ik TJ, oude guit, een beentje ligt, ik dien pil ook iets in den weg kan leggen. —nbsp;Gij moet weten mijnheer de Schilder dat die kaerel mijnbsp;overal in den weg loopt; is er een mazzeltje te doen bij dennbsp;een of ander Visscher, die het ongeluk had de handennbsp;uit te strekken naar hetgeen de Zee hem toewierp, dan komtnbsp;die dokter met zijn zedepreken tusschen beiden, en in plaatsnbsp;dat, dat eerlijk opgevischte goed’snachts in mijne schuurnbsp;Wordt gebragt, gaat het naar den strandvonder, en denbsp;arme duivel kan met een klein bergloontje naar huis gaan,nbsp;terwijl die Zeeschelp als onze lieve Heer ons met eennbsp;schip op het strand zegent, den dokter aanbrengt,nbsp;Waar de stukken zoo wat blijven! -— Zoo dikwijls heb iknbsp;hem al een deel in de winst aangeboden als hij zijne oogennbsp;wilde toeknijpen, maar hij, die vroeger niet vies was vannbsp;een gevalletje, zit nu onder de preekstoel. — Nu zal hijnbsp;dan eens ondervinden wat men Voor die eerlijkheid koopt.

.Die eenmaal, zoo als ik en hij dat grijze pakje aan gehad hebben moeten zich die malligheid niet meer in het hoofdnbsp;halen. Bij de politie staan wij toch in het zwarte boeknbsp;en moeten wij alleen maar zorgen om het zoo aan te leggen datnbsp;Wen er niet voor de tweede keer inkomt; vooral nu men

-ocr page 24-

Ifi

de gevangenen als vogeltjes in de kooi opsluit, en men nergens zijne oude kameraden terugvindt. — Als ik nietnbsp;zoo bang voor de cel was, dan scheelde het mij niet omnbsp;nog eens een een paar jaar met mijne oude vrienden tenbsp;brommen. — Maar ik zal het U niet behoeven te vertellen,nbsp;want hoe deftig Gij er ook uitziet het gevalletje vvaar Gijnbsp;mij toe gebruikt, zou de knapste kaerel van de weefzaalnbsp;ü niet verbeterd hebben,

BROWN.

Gij bedriegt u Links,,met zulke plaatsen ben ik onbekend.

LINKS.

Nu, dat gaat mij niet aan; Zeesohelm noemden wij hem altijd, omdat hij de zee eenige balen katoen ontstolen had,nbsp;en het niet bij den grooten heeler maar toevallig in hetnbsp;duin achter zijne wdnitig gebragt had, waarvoor hij tweenbsp;jaar in ons gezelschap kwam — maar het is altijd eennbsp;pruiler gebleven. Maar wat ik ook zeggen wil? ja! iknbsp;begrijp volstrekt niet waarom gij dien armen duivel zoonbsp;ongeuadig behandelen wilt, dat gaat mij evenwel, zoo alsnbsp;ik zei, niet aan, de afspraak is eenmaal gemaakt, wat hetnbsp;boeltje ook opbrengt, ik krijg mijn ƒ 600,— juist hetnbsp;bedrag der schuldbekentenis die gij voor mij schreeft voorleden -week, en die door Schelp met een zuur gezigt ge-teekend werd. (Hij houdt hem de hand toe.) Toegeslagennbsp;heer Schilder!

BROWN, met af heer daaraan toegevende.

Altijd kunt gij op die ƒ 600, staat maken; maar gij spraakt daar straks van vogeltje in de kooi. — (zacht tegennbsp;Links) Daar binnen is een vogel die mij niet ontgaannbsp;moet, de overige prullenboel is mij geen cent waard. —nbsp;Let eons op — als men het voorhuis door is, hangt naast

-ocr page 25-

17

de klok eeiie kanarie in een blaainv kooitje — dat moet gij voor mij koopen, al zou het ook de gelieele/600,— kosten.

LINKS, met verbazing.

f 500,—! Maar, als de dochter van Schelp dat beest missen moot gaat zij dood, daar is geen mis op. Zij heeftnbsp;het opgevoed als een kind en na haar vader en moedernbsp;zou zij niets op de wereld minder lief dan hare kanarienbsp;willen missen.

BROWN, zijne vreugde tiaauwelijks kunnende verbergen.

Uitmuntend! — tot ƒ 600,— toe kunt gij er voor Weden; ik moet het hebben wat het mij ook kost,

LINKS.

Mijnheer de schilder, heb je ook nog meer van die koopjes te doen, Schelpie zou dan nog mooi van zijn boeltjenbsp;afkomen en een aardig stuivertje overhouden, maar hij zalnbsp;er zijne vingers niet blaauw aan tellen dat geef ik u opnbsp;een briefje. I)e kaerel is veel te eerlijk geworden, omnbsp;een groote inventaris te hebben, en met zijne laatste ziektenbsp;is er ook nog menig zeil uit de lijken geslagen. {In denbsp;banden wrijvende,) Nou ouwe jongen zal Links u eensnbsp;laten zien, dat je als een uilskuiken gehandeld hebt doornbsp;zijn goeden raad in de wind te slaan. {Op zijn horlogienbsp;!^iende.) Het is nu half twaalf en als de ƒ 600,— overnbsp;een half uur niet in het Bruine Paard zijn, dan leg jenbsp;van nacht met je eerlijke hart voor wind en weder hoor —nbsp;maar zeg eens mijnheer, je moet mij niet kwalijk nemen,nbsp;dat ik u na onze eerste kennismaking liefst zoo weinignbsp;roogelijk uit het oog verlies, je hart mag zoo eerlijk zijn alsnbsp;goud, maar je zou toch nog menig oude schelm met zulknbsp;een gevalletje een lesje kunnen geven en zoo liefderijk alsnbsp;je Zeeschelp uit het nest denkt te ligteu zou je den armen

2

-ocr page 26-

18

Links ook wel eena aan een kanarievogel van / 500,— kunnen laten hangen. Het was zeker de duurste koop dienbsp;ik ooit in mijn leven gedaan heb.

BiiowN, terzijde.

Welke vernedering! {Hij laat hem een gevulde beurs zien), (luid) Mijne voornemens zijn zoo eerlijk als deze beurs Links,nbsp;en dadelijk na den afloop tel ik u in klinkende munt toe,nbsp;wat het boeltje minder dan de ƒ 500,— heeft opgebragt —nbsp;maar denk er om — zonder den vogel krijgt gij geen cent.nbsp;{Hij verwijdert zich.)

LINKS, blijft hem verwonderd nazien.

Zoo’n rare snaak heb ik nu nog van mijn leven niet voor den boeg geliad! — ƒ 500,— over te hebben om eennbsp;armen duivel met vrouw en kind ongelukkig te maken ennbsp;nog daarenboven zoo’u sommetje om een kanarievogel tenbsp;bezitten. Het is, of de duivel in eigen persoon— of eennbsp;Enselsohman! —


-ocr page 27-

TWEEDE BEDRIJF.

Het vorig tooneèl, voor het himje von den Badknecht ziet men aanstalten gemaakt tot het houden van een openbarennbsp;verkoop. Eene lange tafel met banken er om henen geplaatst, en voorts een paar knechts bezig met het uitdragennbsp;van eenige meubelstukken.

EERSTE TOONEEL.

ZEESCHELP, MAKREGJE, EOEKJE.

(Zeeschelp verlaat in bedrukte houding met Marregje, ondersteund door hare dochter, hunne woning.)

ZEESCHELP, hij omhelst in tranen uitbarstende vrouw en dochter.

Arme, arme vrouw, moest het dan zoo ver met ons komen, dat wij het w'einige dat wij van het zuur verdiende goednbsp;nog overhielden ons moeten zien ontnemen, ontnemen door eennbsp;mensch, dien ik nooit kw^aad gedaan heb, dien ik zoo dikwijls getracht heb op den goéden iveg terug te brengen. —nbsp;Twee jaren lang bragt ik in de gevangenis door; mijnenbsp;oogen aanschouwden daar gruwelen, die de mond weigert uitnbsp;te spreken, en sedert zie ik mij zonder ophouden gefolterd door een dier duivelen in menschen gedaante; vroegernbsp;deelgenoot mijner schande, die zelf, voortgaande op dennbsp;weg des verderfs alles aanwendt om anderen daarop medenbsp;te slepen.

-ocr page 28-

20

JIAllREGJE.

Voor UW goeden naatn , beste man hebben wij alles over — zoo veel kwaad zijn wij al te boven gekomen; ook hetnbsp;verlies van have en goed zullen wij weder met Gods hulp,nbsp;door ijver en vlijt trachten te overwinnen. Onze lievenbsp;Foekje is jong en sterk, ook zij zal alles doen om voornbsp;hare ouders wat te verdienen, (de hand van hare dochternbsp;vattende) niet waar beste meid, voor ü zal geen offer tenbsp;zwaar zijn om de eer van uwen vader te redden ?

FOEKJE, ter zijde en hevig aangedaan.

Wist gij, moeder, welk een offer van uwe dochter ge-eischt wordt om den slag van uw hoofd aftewenden, — Voor welken schandelijken prijs ik vader’s eer zou kunnennbsp;redden. — (kdd tot hare ouders.) Niets zal mij te zwaarnbsp;zijn geliefde ouders om uw droevig lot zoo dragelijk tenbsp;maken als in mijn vermogen is , nacht en dag zal ik voornbsp;Ti arbeiden, (ter zijde.) Doch bedriegt mij mijn voorgevoelnbsp;niet dan is dit eerst het begin van het helsche plan , datnbsp;om uwe dochter te verderven, tegen u gesmeed wordt.

TWEEDH TOONEEL

DE VOKÏGEN, LINKS, en Vele dorpelingen.

(Laatstgenoemden scharen zich om de tafel voor de woning van Zeeschelp.)

LINKS.

AVel Schelpje heb je je nu nog bedacht? Je ziet dat het ernst wordt jongen. Als ik jou was draaide ik op het eerstenbsp;schot maar bij, of je heele vleet raakt aanstonds overboord.nbsp;Je hebt immers zoo vele vrienden onder de badgasten ennbsp;gt;.oo’n onnoozele ƒ 500,— heb je toch wel in je spaarpot.

-ocr page 29-

21

ZEESCHELP, zacht.

Daar liebt gij voor gezorgd schurk ! (Luid tegen lAnJts) Straks zeide ik het U dat ik geen cent meer rijk ben en denbsp;ziekte van mij en mijne vrouw mij verhinderd heeft om ietsnbsp;te verdienen.

LINES.

Dan hebt gij als een uilskuiken gehandeld, om een papier Ie teekenen, vooruit wetende dat gij niet betalen kunt. ZEESCHELP, in drift zacht tegen Links.

Mensch, hebt gij mij het mes niet op de keel gezet toen gij mij dreigdet. »Je poot onder den wissel, ofnbsp;morgen weet het heele dorp, dat je achter de traliën gezeten hebt!”

LINKS.

Bedaar Vriendje, daar komt volk uit het Badhuis en als je zoo hard schreeuwt loop je gevaar, behalve je inventaris, ook nog je eerlijken naam te verliezen.

(ILh verwijdert zich lagchende en gaat de woning van Zeeschelp binnen, gevolgd door Foekje.)

BERDE TOONEEL.

HE VOEIGEN, VERBALEN, VAS GEELSEN, MevrOUW VAN GEELSEN.

(T-jaatstgenoemde komt stenende, aan den arm van haren zoon naar luiten.)

Mevrouw van geelsen, tot Verbalen.

Disoht gij van middag weder tongetjes op Verbalen? — Het is de eenige visch dien ik verdragen kan , en bij zoonbsp;Vele vermoeijenissen moet ik mij goed voeden, anders raaknbsp;ik geheel van den Ijeen.

-ocr page 30-

22

TEllBALEN.

Excuseer Mevromv, met die erge warmte vertrouwde ik ze niet van daag en ik mag mijne gasten niet alle dagennbsp;visch voorzetten. Maar Mevrouw zal tevreden zijn; denbsp;de eerste snijboontjes, een delicieuse ossenhaas, kalfskarbonades, enz. enz. Maar liet soepje dat ik vooraf zal latennbsp;gaan. Mevrouw, ik maak mij sterk dat u zoo iets delicieusnbsp;nooit gegeten hebt.

V.AN GEEISEN.

Ik heb mij anders wel eens laten vertellen Verbalen, dat soep in een logement een suspect kostje is en dat mennbsp;dikwijls daarin terugvindt, waarmede men den vorigen dagnbsp;op zijn bord kennis gemaakt beeft.

VEKB.4.LEN , ioos.

Lasteraars en eerroovers. Mijnheer, die zoo iets durven verspreiden — zuiver vleeschnat, geen beentje zelf komtnbsp;er in Mijnheer, en....

Mevrouw van geelsen.

Daar bederft gij het weer met uwe dwaze openhartigheid Willem. Gij zult u iedereen tot vijand maken; men zegtnbsp;niet alles zoo maar. plomp weg wat men meent, dat hebnbsp;ik u nu al zoo dikwijls onder ’t oog gebragt, maar hetnbsp;helpt ook niets.

VAN GEELSEN.

Mama vergeet dat ik onder eene gelofte leg en dat ik niet anders spreken mag dan ik denk. Het is de philan-tropie in haren edelsten zin in beoefening gebragt. — Watnbsp;zullen alle die 'genootschappen, vereenigingen en bewaarscholen voor nut stichten , als men zich niet tot beginsel steltnbsp;altijd waarheid, nooit anders te spreken dan men denkt —nbsp;wanneer men niet zwart zwart, en wit wit, durft noemen.

-ocr page 31-

33

Als ons Waarheids-Vrienden-genootschap een tiental jaren slechts bestaan heeft, dan zijn wij een nieuw tijdperk ingetreden , dan zal de eene mensch den anderen niet telkensnbsp;met open oogen staan te Wedriegen en allerlei logens opnbsp;de mouw spelden ; dan zal dat ”aap wat heb je mootjenbsp;jongen” in het dagelijksch leven niet alle opregtheid en goedenbsp;trouw doen verloochenen.

VEUBALEN, schamper.

En hoe vele leden telt uw genootschap van Waarheidsvrienden al ?

VAN GEELSEN.

Buiten mij zijn er nog tien, die zich bij handteekening verbonden hebben, om altijd en onder alle omstandighedennbsp;de waarheid te huldigen, en te spreken zoo als men denkt.

VERBALEN , spotacMi^.

O! dan is u het N®. Elf?

VAN GEELSEN.

Met uw verlof N®. Een! — Het denkbeeld ging van mij uit, het is een kind mijner vinding, dat niet zonder moeitenbsp;ter wereld kwam.

VEEBALEN, ter zijde.

En sterven zal voor dat het tandjes heeft gekregen.

riERBE TOONEEL.

DE VOHIGEN, DE DEURWAARDER, EEN OMROEPER.

Men hoort in de verte het geluid van het bekken des 'Omroepers, waarna hij gevolgd door vele nieuwsgierigen op den achtergrond staande, den pwllieken verkoop op regter-lijk grzag en tegen dadelijke betaling uitroept van meube-

-ocr page 32-

24

len, huisraad en alles teat buiten ter verhoop zal worden

gehrayt, toebelioorende aan Maarten Zeeschelp.

Mevrouw tan geelsen, verwonderd.

Willem! wat. mag dat rumoer beteekenen, breng mij gaauw naar mijne appartementen, zeker eene omwenteling,nbsp;hemel wat een menigte volks!

VERBALEN.

Stel u gerust Mevrouw; er is voor u geen het minste gevaar. Het geldt slechts mijn armen Zeeschelp, den badknecht wiens huisraad men gaat verknopen. Hij zitnbsp;diuir met zijne zieke vrouw, on als hij niet door goedenbsp;inenschen geholpen wordt; dan ligt hij van nacht op denbsp;planken.

Mevrouw van geelsen.

Willem, hebt gij nog kaartjes voor de Passeerdergracht

bij u, geef die mensciicu.....

VAN GEELSEN , lagchende.

Mama vergeet dat wij midden in den zomer en ver van Amsterdam zijn. Buitendien kent u mijne principes te goednbsp;om niet te weten dat ik nooit iets aan armen geef. Spaarkassen, Armen- en Bewaarscholen, Werkinrigtingen, — vannbsp;niet minder dan achttien genootschappen ben ik lid, — unbsp;vindt de contributie op uw boekje — maar , aan een armnbsp;mensch iets te geven dat is het pauperisme begunstigen,nbsp;de armoede voeden — men moet ze .onderwijzen, metnbsp;goeden raad bijstaan, werk geven .— als men hetnbsp;heeft — maar zijn ze niettegenstaande dat alles tot armoede vervallen, en heft men ze daaruit op, dan werktnbsp;men do plannen der Voorzienigheid tegen, die ze zekernbsp;om wijze redenen in dien staat gebragt heeft.

-ocr page 33-

25

VERBALEN.

Alzoo ZOU u die arme lieden, zoo ziek als ze zijn, maar onder den blooten hemel laten vernachten en tot ze zeggen: n wordt warm of verzadigd?”

VAN GEELSEN.

Mijnheer Verbalen vergeet dat onze voorzaten, de Batavieren in hetzelfde klimaat waarin wij leven ook onder den blooten hemel verkeerden en levensonderhoud moestennbsp;vinden in hetgeen de jagt hun opleverde.

VERBALEN , hoos.

Mijnheer van Geelsen vergeet dat op dit oogenblik de jagt gesloten is, en dat de arme drommel een leelijke pijpnbsp;zou rooken als hij ook maar een konijn bij de ooren kreeg —nbsp;kom Mijnheer, morgen zal Zeeschelp zeker een goeden raadnbsp;van u willen aannemen, maar help hem van daag aannbsp;een stuk brood en aan een nachtverblijf; men kan het eenenbsp;doen en het andere niet nalaten.

FOEKJE, verschrikt en in tranen naar hare ouders ijlende.

{Zij heeft de kooi met den vogel in de hand. Links wil haar die ontnerun.) Neen, neen , gij krijgt hem niet, hetnbsp;is mijn eigendom en niet van mijne ouders.

LINKS.

Dat doet er niet toe, ik heb het beest in je vaders huis zien hangen en verkocht zal hy worden! — Hebben zalnbsp;ik hem, of ik roep den deurwaarder er bij. — Laat jenbsp;vader mij mijn geld geven dan kan hij zijn heele rommelnbsp;houden.

ZEESCHELP.

Ach Boekje, wat zal het u baten, verzet u maar niet langer, breng uwe ongelukkige ouders ook dit laatste offer.

-ocr page 34-

26

FOEKJE, mikkende en met afgewend gelaat de kooi aan Linkt gevende, valt aan de horst har er moeder.

LINKS, met den vogel zich verwijderende.

Jelui dacht me dat daar mooi te ontfutselen, neen vriendjes alles is geld waard! En nu zullen wij met denbsp;levende have eerst beginnen, al is het ook maar een on-noozele vogel, Mijnheer de deurwaarder hier heb je N®. 1.nbsp;{Men schaart zich om en aan de tafel. Zeeschelp met vrouwnbsp;en dochter blijven voor op het tooneel, in droefheid neergezeten.')

ZEESCHELP, de handen ten hemel heffende.

Zal dit dan de laatste boete zijn, die Gij mij oplegt voor het eenmaal gepleegde kw'aad !

DEURWAARDER, met den hamer slaande en stilte gebiedende.

»In naam des Konings en ten verzoeke van Barend «Links, winkelier in victualiën, wordt Maarten Zeeschelpnbsp;1) voor de laatste maal gedagvaard om te betalen eene sommanbsp;«van Vijfhonderd Gulden, die hij aan genoemden Barendnbsp;«Links blijkens geproduceerde bewijzen wettig verschuldigdnbsp;«is, terwijl, indien hij daarmede in gebreke blijft, ik,nbsp;«Eredrik Grijp, deurwaarder, krachtens een vonnis vannbsp;«de regtbank onmiddelijk zal overgaan tot den verkoopnbsp;«van meubelen, huisraad en alles wat gevonden zal W'or-«den in de woning van voornoemden Maarten Zeeschelpnbsp;«en daarmede voortgaan tot de algeheele voldoening vannbsp;«meergemelde somma van ƒ 500,—” Maarten Zeeschelpnbsp;zijt gij bereid de gelden oogenblikkelijk in mijne handennbsp;te stellen ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(Allen wenden in angstige verwachting de oogen

naar de plaats waar Zeeschelp zich bevindt, die onbeweeglijk zitten blijft.)

DEURWAARDER, met den hamer slaamde.

Alzoo ga ik over tot den verkoop van N®. 1. (Een

-ocr page 35-

27

knecht gaat op de tafel, den vogel aan het publiek vertoo-nende.) Wat bied je voor dien kanarievogel? Hij zingt twee liedjes! — nu, wat bied jelui er voor? (Iedernbsp;zwijgt.) Is het dier geen geld waard ?

LINKS.

Alles is geld waard, ik geef er vijftig Gents voor !

EERSTE VISSCHEE.

60 Cents voor mij.

TWEEDE VISSCHEE.

Nog een Kwartje voor mij.

LINKS.

De ronde som , één Gulden!

TWEEDE VISSCHER.

25 Stuivers voor mij.

DEUBW.VARDEE.

Wie meer dan een Gulden Vijfentwintig Cents.

LINKS.

Nog één kwartje — en dan schei ik er uit!

DEURWAARDER.

Een.... gulden.... en.... vijf.-tig cents.

riJIBE TOONEEL.

DE VORIGEN, SCHOL.

(Laatstgenoemde komt op een hondenkar gezeten ijlings aanrijden springt uit de kar en plaatst zich onder de menigte aan de tafel)

DEURWAARDER.

Niemand meer dan een.... gulden.... en vijftig... cents... nie ....

-ocr page 36-

2S

SCHOL, gejaagd.

Twee guldens veur main! (Aller oogen vestigen zich verwonderd op Schol.)

LINKS.

Wat moet die ploert? Wacht ik zal hem maar in eens er afhelpen... tien gulden voor mij!

SCHOL.

Nog ien guldentje!

DELEWAARDER.

Elf guldens voor N®. 1, niemand meer dan.....

LINKS.

Hei daar! dat gaat zóó niet! Twintig guldens geef ik er voor.

SCHOL,

Nog ien guldentje!

LINKS.

Ben je dol vent — het zijn guldens en geen centen!

SCHOL.

Dan doe ik er nog ientje bij. (Algemeen gelach. Zeeschelp en zijne vrouw beginnen belang te stellen in hetgeen er omgaat. Foekje plaatst zich met vreugdevolle blikken innbsp;de nabijheid van Schol.')

LINKS.

Kinkel, denk je mij een beentje te ligten ? Honderd guldens, en sla nou maar toe mot je hamer.

SCHOL.

Nog ien guldentje daarenboven veur Schol.

EERSTE VISSCHEE.

Houd je goed Schol!

DEURWAARDER, op de tafel slaande.

Stilte!

-ocr page 37-

29

VEEBALEN.

Honderd en e'én gulden voor een kanarievogel, wie heeft dat ooit gehoord !

LINKS.

Twee honderd guldens voor Links.

SCHOL.

Scholletje,, nog ien guldetje meer. (Algemeene verlazing.)

LINKS, terzijde.

Dat begint te spannen! (Luid.) Drie honderd en een Gulden voor mij.

SCHOL.

Vier honderd en ien veiir main.

LINKS, terzijde.

Nu er op of er onder. (Luid.) f 500,— en nu ook geen cent meer !

SCHOL.

En nog ienfje! (Alle aanwezigen staan spralceloos van verbazing.)

DEURWAARDER.

Vijftionderd — en een gulden, het hoogste bod voor N®. 1. Kanarievogel en kooi. — Vijfhonderd en één gulden éénmaal...... Vijfhonderd en één gulden andermaal....

niemand... meer... dan Vijfhonderd... en één... gulden... niemand... niet! (Hij slaat de koop toe.) De koopernbsp;wordt verzocht voor te komen.

LINKS, woedend.

Door zoo’n.... door zoo’n ellendige boer geklopt te worden!— Nu komt het op betalen aan. [Schol door Links gevolgd dringen, door het volk heen naar den deurwaarder)

SCHOL.

Hier heb je de kooper heerschop.

-ocr page 38-

30

DEUR'WAAKDER.

Hoe is je naam ?

SCHOL.

Kijk Schol — dat zal je toch wel weten.

DEUEWAARDES.

En wie zijn je borgen?

SCHOL.

Borgen , w^at zijn dat veur dingen — die hebben ze me niet meegegeven!

LINKS, verheugd in, de handen wrijvende.

Daar hebben we het al! Ik krijg den vogel nog.

DEHRWAAEDER.

Gij moet twee solide, bekende menschen tot borgen hebben voor de prompte betaling, of dadelijk in klinkende specie de ƒ 501,— met de veilingskosten voldoen.

SCHOL, verlegen.

Ik begraip gien woord van al die Stadhuiswoorden — doar hebben ze main niks van gezeid. (•uit zijn pet tweenbsp;bankbriefjes krijgende.) Alleen hebben ze me die tweenbsp;papiertjes' meegegeven. (Hij reikt ze den deurrvaardertoe.)

DEORWAARDER.

Twee bankbilletten van ƒ 300,—! De zaak is in order en Kijk Schol, kooper van de N®. 1. (Van alle kantennbsp;gaat gejuich en handgeklap op. Hoekje ijlt op Schol toe ,nbsp;valt hem in vervoering om den hals en kust hem, waarnanbsp;eij verlegen naar hare ouders terugkeert.)

SCHOL, blijft bedremmeld met den vogel in de hand staan.

Nog zoo ientje veur Schol 1

LINKS, hem nabaauwende.

Jij, metje »nog ientje”, ik zou je ook nog wel ientje geven willen, die je minder zou smaken, maar we hebben

-ocr page 39-

31

geen tijd te verliezen. —¦ Heer deurwaarder Iaat nu maar N®. 3 opbrengen. (Bij ziet zijne nota in.) Dat is eennbsp;tafel en twee stoelen.

VAN GEELSEN, tot den deurwaarder.

Die man vergeet, mijnheer de deurwaarder dat hij volstrekt geen regt heeft om meer te laten verkoopen, zijne pretentie kan ten volle worden voldaan uit de opbrengstnbsp;van den vogel. (Be aanwezigen maar vooral Zeeschelp ennbsp;zijne vromo zien elkander verrast aan en geven hunne toestemming te kennen. Links verkropt met moeite zijne teleurstelling.)

LINKS.

En waar blijven dan de kosten,

SCHOL.

Nou, er is immers nog negen en negentig guldens over; daar zal de papierenrommel wel mede betaald zijn. —nbsp;DEURWAAEDEK, verlegen.

Ik... ik... had juist hetzelfde willen aanmerken, het vonnis luidt dat er verkocht zal worden tot dat de geheelenbsp;som van ƒ 600,— voldaan zal zijn, en (met den hamernbsp;slaande) wordt de verdere veiling dus opgeheven. Denbsp;schuldvordering zal heden avond ten mijnen kantore worden vereffend en de Badknecht Maarten Zeeschelp onthevennbsp;yan alle verdere namaning. (Op nieuw gaat een gejuichnbsp;op en allen brengen als om strijd Zeeschelp hunne geluk-icenschen, terwijl Links verstoord zich verwijdert.)

SCHOL , Links nawijzende.

Daar heb ik dien tagrijn lillijk op zijn getij gevischt. Daar Foek , heb jij jouw veugel, als dat biest zoo blij isnbsp;als ik , dan zal ie je ooren nog doof zingen. — En nunbsp;jongens moeten we zorgen dat moeder Schelp weêr in haat

-ocr page 40-

82

weuning ken, — ieder een stuk , dan is de boel gaauw weer in buis, en dan zal ik jelui eens vertellen wat menbsp;straks onder weg gebeurd is. (Ieder beijvert zich om hetnbsp;huisraad in de ironing van Zeeschelp te brengen en de tafelnbsp;en banken voor het huis op te ruimen.)

VAN GEELSEN, tegen zijne moectór die gedurende dat tooneel onder de warande plaats heeft genomen.

Kom mama, gaan wij nu naar onze kamer, de koffij zal koud geworden zijn , (tegen Verbalen.) Gij vertelt onsnbsp;straks wel eens den afloop dier zonderlinge historie, hetnbsp;is nooit pluis in zijn werk gegaan. (Zij gaan het badhuisnbsp;binnen.) •

VEUBALEN, terzijde.

Niemand blijder dan hij, dat hij zijne centen in den zak gehouden heeft.

SCHOL, loordt omringd door Zeeschelp, zijne vrouw en vele der toeschomoers.

Je mot dan weten, dat ik van stad terug kwam, en bij Louw Cornelissen te halfwege eventjes aanlag om eennbsp;glaasje bier te koopen. Ik stapte van mien wagen af, ennbsp;naauw had ik het glas aan mien lippen of doar komtnbsp;Dokter Balder de harbarg uitstuiven, die teugen me zainbsp;hoe gaat het Schol, waarop ik zai, zunig Dokter, de vischnbsp;is met de hitte hoast gien geld woard, en hoe gaat Dokter? moar de man liet me hoast niet uitspreken, en vroeg,nbsp;of ik nog veur 12 ure op het dorp kon wezeir? Welnbsp;zai ik, dat spant er, het is tusschen de dunen gloen-de hiet en mien oude Karo loopt ook zoo hard niet meer. —nbsp;Moar ik dacht, kan ik dien goeje dokter, die zoo veulnbsp;veur een arm mensch over het, een plesier doen, dan zalnbsp;het aan Schol en Karo niet leggen. — Ik zai dan Dokter

-ocr page 41-

33

ik zal mien best doen om er klokslag 12 te wezen. — Ik schopte Karo op de bienen, ging op de kar en zou wegrijden, moarnbsp;daar was het niet meê uit. (Oelach der omstanders.)nbsp;Dokter hieldt me teugen, liep flusjes de barbarg weer binnen en er weer uit ook en toen vertelde ie me dat er bijnbsp;Zeeschelp krek om 12 uur boelgoed stond gehouden tenbsp;worden, en dat ik het allereerste stuk — het kon nietnbsp;schelen wat het was — veur ƒ 500, — koopen moest,nbsp;minder inogt ik er niet veur geven, maar wel wat meer,nbsp;het kwam er op geen gulden of tien oan — moar zai ie, alsnbsp;je dan dat stuk gekocht hebt, mag er niets meer verkochtnbsp;worden, want dan kan Zeeschelp zien schuld betoalen.nbsp;Toen ik markte dat het te doen was om onzen ouden Schelpnbsp;uit de pien te helpen, was ik niet te houden, en, hadnbsp;de man mien Karo niet bij den kop gegrepen, dan rvas iknbsp;zonder die tw'ee briefjes weggereden, en dat, zai die zwarte Kaerel ommers, waren de borgen, of nog beter als borgen, dat vatte ik niet regt — moar dat doet er niet toe,nbsp;toen hij ze in de gaten kreeg keek hij net als een dreugenbsp;visch, die weer rvater voelt en ik had de veugel — Jongens wat was ik blij dat et jurist dat veugeltje van Foek moestnbsp;wezen! Kom Schelpie geef me nou je hand reis, nou bennbsp;je er uit ouwe en de goeje moeder Schelp ook, niet W'oar?nbsp;(Zeeschelp drukt hem met tranen in de] oog en de hand,nbsp;terwijl zijne vrouw Schol omhelst.)

ZEESCHELP.

God zal het u looneii goede' Schol, maar waar is die brave Dokter? Nooit kan ik er hem erkentelijk genoegnbsp;voor zijn. Honderde menschen hebben aan hem leven ennbsp;gezondheid te danken, die in het arme kinderen-badgestichtnbsp;— waar zij dikwijls zoo ellendig uit de groote steden hem

-ocr page 42-

34

worden toegezonden, nu als flinke visscherlui of matrozen liun bestaan vinden.

SCHOL, op een der toeschomcers wijzende.

Hier heb je een van die gelukkigen, vrindjes! Ouders heeft ie nooit gekend — en hij wil ze ook nooit kennen ,nbsp;is het niet woar Joap? want ze lagen je immers op denbsp;blaauwe stienen van een stoep neer! — dat zou geen hondnbsp;doen, moar als de ondeugende moeder veur heur aigennbsp;bloed niet zorgt, (hij neemt zijn muts af) dan leeft onzenbsp;lieve Heer nog, en die zendt dan zijne engelen uit omnbsp;die stumpertjes te bewoaren en op te voeden. En zulknbsp;een engel nam ook hem in bescharming — leve de broavenbsp;Dokter! als een meloatsche kwam Joapie hier in ’t gesticht, ennbsp;kaik em nou es an ; hij is nou al stuurman op de Jonge Hendrik — en heb ik lange Piet hier ook niet gezien? joa doarnbsp;stoat ie! (op een ander der aanwezigen wijzende.) Dat isnbsp;ook nog zoo’n stadskindje, moar het zeewoater heit ernbsp;alles van de stad afgespoeld en ik wed, veur gien geldnbsp;zou ie er weer heen wdllen, wat zeg jij Piet? we mottennbsp;zee zien hè? de branding heuren, en as je van de rais tenbsp;huis komt, de hand van dien goejen dokter drukken. Zonder dat zouden we niet kunnen leven — is ’t woar ofnbsp;niet? — Kom vader Schelp, jij doet zeker meê niet woar?nbsp;Driemaal hoerah veur dokter Balder. (Allen onthlooten hetnbsp;hoofd en roepen hoerah voor den braven DoMer.)

VERBALEN.

Jammer inderdaad dat mijne rijke badgasten die goede lieden niet eens hooren juichen en den lof uitbazuinen vannbsp;een man die het geluk alleen zoekt in dat van anderen, [tegen Zeeschelp.) Kom Schelp, help uwe vrouw nu maar eerstnbsp;w'eder de boel in order brengen en laat Foekje even

-ocr page 43-

35

met mij gaan ik zal haar wat voor uw middagmaal me-degeven. {Zeeschelp gaat met Marregje in zigne woning. Verbalen treedt gevolgd door Foekje het Badhuis binnen en de overigen verlaten het tooneel.)

ZESDE TOONEEL.

BROWN, LINKS. Komcn te zamen aan de regterzijde van het tooneel op.

BROWN.

Gij hebt den vogel dus niet gekregen Links? en liet gij hem om dien ééuen gulden aan dien boeren kinkel? Honderd gulden meer hadt gij moeten bieden.

LINKS.

Zoo? En als ik dan met het beest bij U gekomen was en gij hadt U bij uw hoogste bod van ƒ 500, — gehoudennbsp;dan kou ik mijn kanarie dagelijks liooren zingen : (Hijnbsp;zingt de wijs van TVilhelmusJ »Links heeft zich bij den neusnbsp;laten krijgen” — Neen heer Schilder zie me zoo dom nietnbsp;aan, kanaries van / 600, — dat zijn atfairetjes waarmedenbsp;Links zich niet inlaat. — Voor zoo’n som heb ik mijnnbsp;schuur vol goed.

BROW'N.

Hoe kwam die Schol aan zoo veel geld? Dat kan immers nooit eerlijk toegegaan zijn?

LINKS.

Daar heb ik mij ook al gek op gepractiseerd, maar toen de vogel verkocht was en de Deurwaarder mij zei dat ik vannbsp;avond mijne ƒ 500, — bij hem kon ontvangen, heb ik denbsp;plaat gepoetst omdat ik geen lust had nog langer uitge-lagchen te worden, maar ik zal er wel achterkomen dat verzeker ik U, die Schol is te dom om een geheim te bewaren.

8*

-ocr page 44-

36

BROWN.

Zeeschelp is nu voor goed' uit den brand, en in zeker opzigt doet mij dat genoegen.

LINKS, brutaal.

Doet jouw dat plaisier dat Schelp uit den brand is! Heb je nooit gelogen dan lieg je nou als de duivel in eigennbsp;persoon. Eerst heb je mij den weg aangewezen, hoe iknbsp;hem door het teekenen van een briefje van ƒ 500,— opnbsp;strand kon jagen, en nou zou het je genoegen doen, datnbsp;hij er op eene eerlijke wijs af is gebragt! Neen man jenbsp;hebt met geen naaimeisje te doen, het gaat u als de ergste schavuiten in de gevangenis, als het kwaad dat zenbsp;wilden uitrigten mislukt is, dan beginnen ze den vrome tenbsp;spelen , maar met zulk soort, met huichelaars heb ik mijnbsp;nooit npgehouden hoor! — Die Links kent zal nooit zeggen dat hij zijne guitenstukken onder stoelen en bankennbsp;heeft willen steken en.....

BROWN.

Bedaar Links, {Jtij (jeeft hem eenig geld) ziedaar! koel daar uwe drift wat mede af, en zeg mij nu; wat gij verdernbsp;met Zeeschelp denkt te doen. Die zal nu mooi in zijnnbsp;vuistje lagchen dat hij u zoo bij den neus beeft gehad.nbsp;Zijne schulden betaald, eerlijk man gebleven en gij op hetnbsp;geheele dorp ten toon gesteld.

LINKS.

Ja! dat laatste bruit mij weinig. Sedert dat men mijn geval hier kent, vertrouwt niemand mij toch meer, datnbsp;heb ik aan een oud kameraad te danken, maar Zeeschelpnbsp;een eerlijk man gebleven? —Ja, zoo lang ik hem diennbsp;naam denk te laten houden.

-ocr page 45-

37

BKOWN.

Dat hebt gij hem immers beloofd, en uw woord moet gij houden, daarvoor heeft hij u de ƒ 600,— uitbetaald.

LINKS, knorrig.

Dat weet gij wel beter dat hij mij die niet uitbetaald heeft. Uit welken hoek hem die toegewaaid zijn mag denbsp;duivel weten en daarom ben ik het met mij zelven nognbsp;niet eens of ik wel verpligt ben mijn woord te houden.

BROWN.

Gij hebt in allen gevalle de ƒ 600,— er mede verdiend ; hoewel, hadt gij u den vogel niet laten afsnoepen er nognbsp;een goede fooi voor u overgeschoten zou zijn — doch datnbsp;is niet meer te veranderen.

LINKS, nadenkende.

isiet meer te veranderen? Wat geeft ge mij als ik u den vogel nog breng?

BROWN, zijne vreugde m,et moeite bedwingende. ƒ 60,— is hij mij altijd waard maar het zal u niet gelukken Links.

LINKS.

Dat is mijn zaak. Gij betaalt mij ƒ 60,— als ik hem U breng niet waar?

BROWN.

Ja! — dat had ik U toch toegedacht als gij er kooper van geworden waart.

LINKS.

Top ! (terzijde terwijl hij zich naar het huis van Zeeschelp begeeft) nu zullen wij eens zien of zijn eerlijke naam hemnbsp;niet meer waard is dan een kanarievogel!

-ocr page 46-

38

ZESBB TOONEEL.

BKOWN, FOEKJE.

BROWN zich naar het Badimis begevende.

Nu eens onder een glas madera gezien hoe de grap afloopt. Wat kosten die meisjes tocli een moeite en — geld! 'maarnbsp;daarmede is zij niet te vangen.

{Eoehje verlaat met een mandje, waarin eenige spijs, het Badhuis, maar zet op het zien van Brown verschrikt de mandnbsp;neder en wil naar hare woning ontvlugten.)

BROWN, haar bij de hand grijpende.

Wel meid lief, is het nu al zoo' ver tusschen ons gekomen, dat gij bang voor mij zijt? Ik heb u immers geen kwaad gedaan ?

FOEKJE, ontsteld maar zich vermannende.

Bang voorU! ja! de, vrees beklemt mijn hart als ik uwe schaduw slechts zie — en vraagt gij nog of gij mij kwaadnbsp;hebt gedaan! — Ik ben maar een eenvoudig meisje, maarnbsp;ik moest blind zijn , als ik uw boos opzet niet ten vollenbsp;doorgrond had. Mijne ouders hebt gij ten val willen brengen, om later als hun redder optetreden. — maar, hunnenbsp;redding zou hen duur te staan komen, niet waar? — Denbsp;prijs dien gij eischt zou het geluk hunner eenige dochter zijn.

BKOWN.

Juist meisje lief! uw geluk dat is mijn eenigst streven. Daarvoor houd ik mij aan deze plaats op.

FOEKJE.

De middelen die gij gebruikt, mijnheer, om uw doel te bereiken, doen mij aan uwe woorden twijfelen. Nooit mogen de middelen boos zijn, al is het doel dat men beoogtnbsp;ook nog ZOO goed, maar uwe plannen zijn even boos alsnbsp;de middelen, even schandelijk en misdadig als de man, dien

-ocr page 47-

39

gij gebruikt hebt om mijnen armen vader in het ongeluk te istorten. Neen nog eens, voor de laatste maal herhaal iknbsp;het ü, nooit zult gij mij bewegen om mijne ouders tenbsp;verlaten, al belooft gij ook hun lot te verbeteren. De rijkenbsp;kan veel, maar niet alles met zijn geld doen — de armenbsp;bezit ook nog iets — zijne eer en zijnen goeden naam, ennbsp;die zijn voor geen geld te koop 1

BROWN, zacht en haar omvattende.

En als gij nu door een offer te brengen, een offer dat u niets dau geluk eu genoegen zou opleveren, de eer ennbsp;den goeden naam van die armoede — van uwen vadernbsp;kondet redden ?

roEKJE, hevig verschrikt en in tranen uitbarstende , wikkelt zich uit zijne armen los en vlugt naar hare woning.

Dan — dan — neen ! nooit!

achtste TOONEEL.

BROWN, LINKS, laatstgenoemde verlaat juist de woning op het oogenblik dat Eoekje die binnen wil treden,

LINKS.

Wat is hier gebeurd ? — Hoe is het Heer Schilder, hebt gij het met Eoekje te kwaad gehad?

BROWN.

Ik? — Volstrekt niet, maar waar is de vogel, is hij gevlogen, of hebt gij hem in uw hoed? (lagchend.) Iknbsp;heb het ü wel gezegd, dat gij hem nooit kreegt!

LINKS, op zijn zak kloppende.

Ik heb hier wat beters dan een vogel Sohildertje, dat is meer waard dan honderd kanaries.

BROWN.

Gij zoudt mij waarlijk nieuwsgierig maken; zeker weder eeue schuldbekentenis ?

-ocr page 48-

40

LINKS.

Neen man! Toen ik bij Schelp binnen kwam vond ik ze drok bezig om den rommel weer op zijne plaats te zetten. Mij ziende verschoot hij van kleur en begon van topnbsp;tot teen te beven — maar daaraan ben ik al gewoon, datnbsp;doet hij altijd als ik hem met een bezoek vereer. — Hijnbsp;vroeg mij wat ik wenschte ? Dat is deze keer maar eenenbsp;kleinigheid zei ik. — Als ge mij dc kanarie geeft dienbsp;daar hangt ben ik te vree. Ik dacht dat de vent eenenbsp;beroerte op zijn lijf kreeg, toen hij dat hoorde, en toennbsp;hij weêr spreken kon, beriep hij zich op de voldoeningnbsp;zijner schuld van / 6Ü0,— noemde mij een bloedzuigernbsp;enz, enz. '— waarop ik weer zei, dat een ander en nietnbsp;hij de schuld betaald had, en dat ik daarmee niet behoefde genoegen te nemen, zoodat hij maar moest wetennbsp;wat hijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;deed — den vogelnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;laten vliegen, of zijn eerlijken

naarn , nbsp;nbsp;nbsp;om een van beidennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wasnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mij te doen. Zonder

een woord te antwoorden , begaf hij zich met zijne vrouw in het achterkamertje, en eenigen tijd daarna kwam hijnbsp;terug met de hand in de borst en met een gezigt omnbsp;bang voor te worden, zoodat ik al eens rondkeek welkenbsp;weg de naaste naar de voordeur was ; maar het liep beternbsp;af dan ik dacht. (Ben gouden horologie aan Broten vertoo-nende.) Hij trok zijne hand uit de borst en hield mij diennbsp;gouden knol voor, terwijl hij met een akelige stem vroeg.nbsp;«Zult gij mij als ik IJ dat geef dan altijd met rust laten ?”nbsp;Hij had mij dat al meer gevraagd, en daar ik heel watnbsp;anders dan een horologie verwacht had , zwoer ik er maarnbsp;op bij kris en kras, en metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;«innbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gods naam dan’’, gaf

hij het nbsp;nbsp;nbsp;mij — en ben iknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;blijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;datnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ik heel huids voor H

sta — .... koopen ?

-ocr page 49-

41

BKOWN.

Dank je Links! het kan wel gestolen zijn en dan zou ik er leelijk inloopen,... (Zich een oogenhlik bedenkende, ternbsp;zijde.) Hij schijnt er toch zulk eene waarde in te stellen —nbsp;(Luid.) Laat mij het ding eens zien ? (Brown het liorologienbsp;beziende.) Er is geen ƒ 50,— aan goud aan, maar ƒ50,—nbsp;geef ik er u toch voor.

LINKS.

Je hebt het! (terzijde)) Als gij f 35,— geboden hadt, dan had je het ook gekregen. Gouden horologies moetennbsp;zij bij Links niet vinden.

{Broion geeft hem het geld.)

LINKS.

Kan ik je ook nog verder van dienst zijn heerschap ?

BEOWN.

Neen Links! ik dank je — tot weerziens ! (Links vertrekt.)

NEGENDE TOONEEL.

BKOWN, Vrouw ZEESCHELP, laatstgenoemde komt uit hare woning om de mand met spijzen te halen.

BKOVVN.

Zoo moeder Schelp — hoe gaat het je — weer hersteld ? Gij hebt het kwaad gehad niet waar?

Vrouw ZEESCHELP.

Ja mijnheer de schilder , toen ik u laatst met mijn Eoekje in het duin ontmoette — dacht ik niet dat mij zoo ietsnbsp;hoven het hoofd hing.

BROWN, terzijde.

Men verdenkt mij niet, (luid.) Ja vrouw Schelp ik heb iets daarvan gehoord, maar tot mijn genoegen vernomen.

-ocr page 50-

42

dat gij van dien lastigen schuldeisclier ontslagen zijt — en nu komt uw man ook weer op zijn post aan zee, dannbsp;zijt gij er uit.

Vrouw ZEESCHELP, bedroefd.

Ja mijnheer! maar bijkans van alles ontbloot en met uitgeleerde ligchamen, (op de spijze wijzende.') Werd ons dit niet door goede menschen gegeven, dan kregen wij nietsnbsp;over onze lippen van daag.

BROWN.

Dat verwondert mij toch te hooren, moeder Schelp uwe dochter is jong en sterk, mij dunkt die kon voor u tochnbsp;den kost wel verdienen.

Vrouw ZEESCHELP.

Mijne dochter, Heer I O! dat goede kind heeft als een engel over ons gewaakt en nacht en dag gearbeid om nog iets te verdienen — maar nu ben ik bang dat het goedenbsp;schepsel zelf ziek wordt. Zij kwam zoo even weder zoonbsp;ontsteld te huis en ik vrees dat de nood barer ouders hetnbsp;meisje al te zeer zal hebben aangedaan.

BBOWN.

Hadt gij maar eerder gesproken beste vrouw. Ik had u wel kunnen helpen. Ik ben nu aan een groot schilderijnbsp;bezig, en daarvoor heb ik een model noodig — een meisjenbsp;even als uwe dochter, het is mij voornamelijk te doennbsp;om de kleeding en zou zij een vissohersvrouw voor te stellen hebben.

Vrouw ZEESCHELP.

Wel dat lijkt mij zoo kwaad nog niet toe, dat is toch gemakkejijk verdiend — maar daar valt mij in, dat hetnbsp;nog beter zou kunnen wachten dan Doek en ik kan nunbsp;hare kleêren wel aan hebben — dat zou vroeger niet gegaan zijn.

I

-ocr page 51-

43

BROWN, bijkans in lagclien uUbarstende,

Neen moeder, dat zou best gaan als gij niet zoo door de ziekte vermagerd waart. Bij die kleeren behooren eennbsp;paar welgevulde armen en daarom is het mij vooral tenbsp;doen — met een paar mooije armen kan een model dennbsp;kost wel verdienen.

Vrouw ZEESCHELP.

Mijnheer wat zegt U! ja ik had ze voor dezen ook zoo, maar, wat geeft men dan voor zulke armen ?

BROWN.

Wel! Als ze heel mooi zijn dan zijn ze me ƒ10,— voor ieder zitting waard. — Uwe dochter zou ik intusscheu eerstnbsp;nog eens moeten zien.

Vrouw ZEESCHELP, terzijde.

ƒ 10,— O, dat is eene uitkomst, daarmede wil ik Schelp eens verrassen, (luid) Hoor eens heer Schilder ik zal Boekjenbsp;er over spreken. O! zij doet het zeker, ik mag immersnbsp;medekomen?

BROWN.

Wel zeker moeder Schelp gij brengt haar bij mij en kunt haar ook terug halen, zoo als gij maar wilt. Laat mijnbsp;maar hoe eerder hoe liever weten wanneer gij komt. {Nanbsp;Broicn gegroet te hebben gaat zij verblijd met de spijzennbsp;naar hare woning.') Zie zoo! als deze proef mislukt, dannbsp;hlijft mij nog het gouden horologie over! {Hij verwijdert zich.)

-ocr page 52-

DERDE BEDRIJF-

Het tooneel verleeldt een zeestrand, op den achtergrond twee hadhoeUjes en voor op het tooneel kreupelhout en een paarnbsp;rustieke banken.

EERSTE TOONEEL.

¦VAN HuvELL, Dokter baldee, gustaaf, schol.

SCHOL, Hij komt met de vischmand op den rug op een drafje -¦aanloopen.

Wél doen verarmt niet,

Kark gaan verzuimt niet,

Arbeid vernedert niet.

Oneerlijk goed gedijt niet,

Gods woord bedriegt niet.

Ja, ik kan het veerske nog prompt van buiten, moar dat ik van avond nog' noar stad mot liekt me in ’t geheelnbsp;niet, net zoo min als de ouwe Karo. Hij keek me metnbsp;z’en goeje oogen an of ie zeggen wou” boas hoe denk jijnbsp;er euver?” ik blief liever woar ik ben”, en omdat ie vannbsp;morgen zoo zen best gedoan had liet ik em moar t’ huis.nbsp;En beest kan het zoo niet zeggen moar ik en Karo verstaannbsp;malkanderen — dat weet ie ook wel — Jongens, als iknbsp;nog an van morgen denk, dan zou ik van bliedschap willennbsp;dansen, wat keek die schelm van een Links mij valsoh aan—¦nbsp;en dan die zoen van die lieve Foék! — Ik heb het ge-heele geval in mien karkboek geschreven, want ouwe

-ocr page 53-

45

Grootje, zei altied — «gebeurt er iets isarkvvoardigs in je leven, schrief et op Eijk, as het een goeje doad is die jenbsp;verrigtte, dan kan je loater zien hoe je weer te handelennbsp;hebt, en hebt je iets kwoads gedoan dan kan het je eennbsp;waarschuwing zijn.” (Van Hmell, op den arm leunende vannbsp;dokter Balder komt met deze van de regterzijde het tooneel op,nbsp;Oustaaf met reisgoederen beladen volgt hen.)

Dokter b.^lder.

Als gij het goed vindt, vriend! zullen wij daar op die bank eenigen tijd uitrusten. Hoewel de togt niet

ver is geweest zult gij wel vermoeid zijn..... Maar, daar

is waarlijk onze goede Schol; wel mijn jongen hoe is het je gegaan ben je er nog op zijn tijd gekomen? (tegen vannbsp;Hmell zacht.) Dat is de man die onze Commissie vannbsp;morgen uitvoerde.

SCHOL, zacht tegen Dokter Bolder.

Mag ie (op van Huvell wijzende) et ook heuren?

Dokter balder.

®tuk maar groot w'as.

Die Heer weet er van, en daarenboven hij, niet ik, heeft Vriend Schelp met die groote som gelds gered — Gij zultnbsp;begrepen hebben ; er was geen tijd meer over om dienbsp;schuld aftebetalen ; om 13 uur zou de verkooping aan vangen en daarom verzochten wij U om het eerste het bestenbsp;voor zoo veel geld tekoopen, als die schuld

SCHOL ,

Moar kende hij Schelp


verwonderd.

dan, ik weet niet dat ik dat


Heerschop ooit te

Dokter balder.

Neen jongen, die Heer kende Schelp volstrekt niet, maar ik had hem gezegd dat een braaf oppassend man , die door


veuren gezien


heb.


-ocr page 54-

46

omstandigheden buiten zijne schuld diep ongelukkig stond te worden nog te helpen was. (Zacht tegen Schol.) En nunbsp;zijn er van die goede menschen op de wereld, die doornbsp;God rijk gezegend, het voorregt wat zij boven anderen genieten , niet alleen voor zich zelven gebruiken, maar veel,nbsp;zeer veel over hebben om anderen gelukkig te maken.

SCHOL.

Ik wist wel dat de rieken veul gaven aan de armen, maar ik dacht allied dat ze het geld toch nog lievernbsp;in de zak hielden — moar ik mot nog gaauw naarnbsp;stad Dokter, laat ik je even zeggen dat ik en Karonbsp;krek te 13 uur op het dorp kwamen. Zoo als Dokter mij gezegd had, heb ik het eerste wat te boelgoednbsp;kwam gekocht en tegen den schelmschen Links opgeboden,nbsp;die er vief honderd guldens veur wilde geven, toen ik hetnbsp;met ientje meer kreeg — moar duvekaters! doar heb iknbsp;iets gedaon wat je me niet gezeid had, doar deuk ik nounbsp;eerst om; begriep eens wat ik gekocht heb voor dat geldnbsp;heb ik niet aan je gebragt.

Dokter balder, lagchende

Nu dat verwondert mij niet, een koopje van ƒ 600, — zal zich zoo ook maar niet laten dragen, wat was het voornbsp;een ding daar die Links ƒ 600, — voor bood? ik dachtnbsp;niet dat zulke stukken bij Schelp te vinden waren.

SCHOL.

Het was maar een onneuzele kanarievogel Dokter.

Dokter balder , verioonderd.

Wat zegt ge Schol een kanarievogel, bood die Links daar ƒ 500, — voor!! — daar moet wat achter zitten — dochnbsp;gij hebt haast, later zult gij mij W'el eens meer vertellen,nbsp;en waar hebt ge het beestje gelaten?

-ocr page 55-

47

SCHOL, verlegen en dotterende.

Ik..... ik...,, ik heb het aan Foek gegeven — moar als

je vriend het hebben wil zal ik maken dat ie het terug kriegt.

Dokter balder.

Neen Schol! dan zoudt gij het met Foekje te kwaad krijgen; ik zal het wel voor u goed maken — ga nu maarnbsp;heen jongen.

SCHOL, loopt hard leeg.

Goejen avond dokter!

Dokter balder, bij van Huvell plaats nemende.

Gij hebt zeker geboord van Huvell dat uwe hulp nog bij Gjds gekomen is en er al weder een braaf gezin denbsp;redding aan u te danken heeft.

VAN hdvell.

Ik heb het met genoegen gehoord, doch ik ben straks door dien eerlijken visscher in mijn verbaal gestoord. —nbsp;Waar was het ook Gustaaf dat wij die depêche van mijnnbsp;Vriend den Consul ontvingen?

GUSTAAF.

De laatste keer mijnheer dat wij ons te Brussel ophielden. van huvell.

Juist! — Van Parijs komende en geheel zonder eenig narigt over mijne arme nicht! — Half ziek van het overhaastnbsp;vermoeijend reizen en nu niet meer wetende wat totnbsp;hare opsporing te doen, besloot ik eindelijk naar Engelandnbsp;aan mijn vriend Harding te schrijven en hem mede te dealen welk vreesselijk vermoeden op zijnen zoon Leonard,nbsp;dien hij steeds aan de kaap de Goede Hoop waande, rustte.

Dokter balder.

Ja Gustaaf zeide het mij! — Gij vondt de namen Leonard Harding en zijne zuster te Wiesbaden op het Vreem-

-ocr page 56-

48

delingcnboek — doch bleek het u niet op welke wijze die jonge lieden van Wiesbaden zich verwijderd hadden?

VAN HDVELL.

Neen! Zonderling genoeg is rnen daarover aanvankelijk geheel in het onzekere gebleven, men vermoedde dat zij onder eenen anderen naam verder gereisd waren. .... tenbsp;Brussel ontving ik berigt, dat die Leonard Harding doornbsp;eenen bekende van mijnen vriend, den Consul, op een dernbsp;stoombooten gesproken was, wien hij te kennen gaf, voornemens te zijn naar Holland te reizen om daar aan eenenbsp;der zeebaden het overig gedeelte van den zomer doortebrengen.

Dokter balder.

Maar..... uwe nicht ?

VAN HüVELL, opstaande gevolgd door dokter BaMer.

Die zag hij niet! — en verbeeld u, hoe mijne onrust sedert dat berigt is toegenomen, de berigtgever zag hemnbsp;aan eene der pleisterplaatsen het vaartuig alleen verlaten!

Dokter balder.

Maar vriend, dat is immers volstrekt onwaarschijnlijk, het zal een ander persoon geweest zijn.

VAN HÜVELL.

Daar vleide ik mij ook eerst mede, doch alle kleine bijzonderheden die vermeld werden , de tijd wanneer , alles versterkt mij in de vreesselijke gedachte, dat het armenbsp;meisje schandelijk bedrogen aan haar 'lot is overgelaten —nbsp;en dat in een vreemd land, zonder middelen — te eerge-voelig welligt om tot de haren terug te keeren. — O!nbsp;vriend de Alwijze Voorzienigheid heeft mij dikwijls ennbsp;zwaar beproefd, maar de smarten die ik sedert eenigennbsp;tijd lijd, gaan mijne krachten soms te hoven. (Sc'hreyendenbsp;Kendt Jiig zijn gelaat af.)

-ocr page 57-

49

Dokter balder j een tram uit de oogen wisschende.

Er valt mij in van Hnvell of zij niet naar Engeland zou overgestoken kunnen zijn, gij zijt zoo lang reeds van huis?

TAN HUVELL.

Dit drong mij te meer om dadelijk na de ontvangst dier tijding aan mijnen vriend Harding te schrijven — Godweetnbsp;wat het mij gekost heeft! Zijn eenige Zoon de verwoesternbsp;van het levensgeluk mijner eenige..... (in tranen uitbar

stende.)

Dokter balder.

En hebt gij hier ook de policie reeds van de zaak ver-u'ittigd? Het kon zijn dat hij zich ergens schuil hield, of eerst hier aankwam nadat gij reeds vertrokken waart.

TAN HU TELL.

Er bestaat een kwaad inde maatschappij, ja, strafbaar voor menschelijke wetten, maar meestal straffeloos gepleegd,nbsp;omdat de wereld den schuldige niet veroordeelt, maarnbsp;wel het onschuldige slagtoffer. Al betrapt gij dus den verleider uwer vrouw of van uw kind op heeter daad , dannbsp;moogt gij in uwe regtmatige toorn den verwoester van uwnbsp;geluk en uwe eer ter nedervellen — het verstand wijst ünbsp;een geheel anderen weg aan, menschelijk veroordeel dringtnbsp;Ü omzigtiger te handelen — (met bitterheid.) Smeek dennbsp;verleider dat hij ten minste uwe schande niet openbaarnbsp;Wake, en laat vooral den wereldlijken regter daarin onge-Woeid! — Dat is de reden, Balder dat ik mijn ongeluk tracht te verheden — dat ik, nu het mij hoefd-zakelijk te doen is om uit den mond van den verleidernbsp;de verblijfplaats mijner nicht te vernemen, rtiij zooveelnbsp;Wogelijk onkenbaar gemaakt heb — dat ik mij hier voornbsp;het oog der menschen verborgen wil houden, om doornbsp;U geholpen den schuldige uit te vorschen. — Zoodra ik

4

-ocr page 58-

50

mijne Lucia weder gevonden heb, verlaat ik dit oord, om er nimmer terug te keeren en in eenzaamheid haven misstap te betreuren.

Dokter balder.

Gij kent dus dien Leonard persoonlijk, en hij ü, zoodat gij hem herkennen zoudt als gij hem ontmoettet?

VAN HDVELL.

o ! Zonder eenigen twijfel, — nu drie jaar geleden is hij in Engeland over geweest en toen was het een jongnbsp;man van groote verwachting, dien ik voor zulk een schanddaad onvatbaar zou hebben geacht — en ik mag het unbsp;wel zeggen —’ dien ik gehoopt had eenmaal aan mijnenbsp;pleegdochter verbonden te zullen zien.

Dokter bai.der.

Hoe komt hij zoo op eens, zonder voorweten zijner betrekkingen op het vaste land en op het spoor uwer nicht?

VAN HDVELL.

Veel heb ik toen over het meisje met hem gesproken en eene kennismaking uitgelokt, wanneer hij eenmaal zijn voornemen zou ten uitvoer brengen van eene reis door Europanbsp;te doen, — er blijft dus voor mij niets duisters over, dannbsp;het gruwelijke, gewetenlooze van zijn karakter, bij zoo veelnbsp;beminnelijks in zijn voorkomen. Verklaarbaar zou mij nognbsp;de ontvoering zijn van een meisje wier hoofd en hart doornbsp;overdreven lectuur op het dwaalspoor zijn gebragt — mennbsp;kent het gevaar van een onbewaakt oogenblik — maar haarnbsp;in een vreemd land aan haar lot over te laten , dat is hetnbsp;werk van een eervÈrgeten roover!

Dokter balder.

Kom vriend, ik hoor menschen naderen, verwijderen wij ons en geef ligchaam en geest eeuige rust. — (Zij verlate»

-ocr page 59-

61

door Gustaaf gevolgd langs de tegenovergestelde zigde van waar zij gekomen zijn, het tooneel.)

TWEEDE TOONEEL.

ZEESCHELP, BROWN, VAN QEELSEN.

ZEESCHELP, alleen.

Na zoo vele weken van lijden en kommer, zie ik dan de plaats weder, waar ik vele jaren achtereen een eerlijknbsp;stuk brood mogt verdienen. [Zijn hoofd ontdekkende^ Iknbsp;dank U God, dat Gij niet alleen mijn leven spaardet,nbsp;maar ook dat mijner vrouw — dat Gij eene bravenbsp;dochter ons ter liulpe gaaft, en ons Uwe liefde. Uwenbsp;nabijheid deedt ontwaren in de trouwe zorg van dennbsp;edelsten der menscheu — van hem die onder Uwen zegennbsp;onze genezing bewerkte.

BROWN, terzijde.

Aha Zeeschelp! {Luid) Zoo! — zeker de herrezen Badknecht — zeg eens oudste, {Hij legt hem de hand op den schouderZeeschelp omziende verschrikt hevig j nu je behoeft zoo niet te schrikken — help ons maar eerst te water,nbsp;dan kunt ge uwe overdenkingen voortzetten. — {Terzijde.)nbsp;De vrees schijnt van de dochter op den vader overgeslageunbsp;te zijn; de kaerel zal toch geen lont geroken hebben! {Luid.)nbsp;Is alles in de koetsjes in order?

zeeschelp, onthutst.

Mijnheer moet het mij niet kwalijk nemen, maar ik ben nog niet op vorige krachten, en voor het eerst van daagnbsp;Weder aan zee; mijn kameraad heeft mij evenwel gezegdnbsp;dat ik alles in orde zou vinden — als de heeren dus maarnbsp;gelieven.

4^

-ocr page 60-

52

VAN GEELSEN.

Gij zult u wel dankbaar gestemd gevoelen mijn vriend, dat gij zoo uit den nood gered zijt geworden •— vergeetnbsp;nooit dat gij uwe redding aan goede menschen te danken hebtnbsp;— maar zeg mij wie is die pliilantroop die zoo veel geldnbsp;over had om uwe schulden te betalen.

BEOWN, lagchende.

Gij moogt hem wel eerst duidelijk maken wat een phi-lantroop is, van Geelsen. (Tegen ZeescJielp.') Mijnheer meent wie of zoo vriendelijk is geweest om u dien kanarievogelnbsp;zoo duur af te koopen.

ZEESCHELP.

De man die Schol in staat stelde om mij die weldaad te bewijzen is dokter Balder, maar indien Jdj den gever vannbsp;dat geld ware geweest, dan had hij den goeden Scholnbsp;zeker verboden zijnen naam te noemen. — De ware men-schenliefde, mijnheer, heeft dat alleen met de boosheid gemeen , dat zij beiden in het duister werken. (Terzijde.)nbsp;Dit is wel aan mij bewezen.

BROWN, terzijde^

Ik hoop dat dat compliment vriend Links zal gelden? (Jmid en schampert) Als ik later wat meer tijd heb, moetnbsp;ge mij toch eens uwe levensgeschiedenis vertellen. — Mijnbsp;dunkt ge zijt vroeger schoolmeester — ziekentrooster of zoonbsp;iets geweest, want je praat als Brugman.

VAN GEELSEN.

Die opmerking maakte ik daar ook, maar de man schijnt te vergeten dat het hem niet past om lieden van onzennbsp;stand zulke opmerkingen te maken. Het is én de waarheidnbsp;én de beleefdheid te kort gedaan, de meest beroemde phi-lantropen werken niet in het duister, want anders hadden

-ocr page 61-

53

zij nooit als zoodanig, een wereldberoemden naam verkregen — en onbeleefd is het, daar het mogelijk ware ineen van ons beiden, zulk een als hij bedoelt aan te treffen, ennbsp;dan wil men toch niet gaarne zulke beschouwingen uit dennbsp;mond van een gemeen mensch hooren.

BKOWN, terzijde.

Die maakt het waarachtig nu nog mooijer. (Luid.) Nu verloochent gij uwe beginsels van Geelsen — neen!nbsp;neem dien man dadelijk op in uwe waarheidsvrienden-ver-eeniging; gij zult inderdaad eer aan hem behalen — dochnbsp;de wind begint mooi op te steken en als wij nog in zeenbsp;zullen gaan wordt het hoog tijd.

VAN GEELSEN.

Dat komt mij ook zoo voor. — Er is toch geen kwaad bij Schelp ?

ZEESCHELP.

De ware liefhebbers, mijnheer, gaan juist het liefst met eene zware branding in zee, wanneer men maar niet te vernbsp;gaat, mag het geen kwaad. De ongelukken zijn meestalnbsp;een gevolg van onvoorzigtigheid.

BROWN.

Daar begint de vent waaraohtig alwéér te redeneren! Zorg gij slechts dat uwe zaken in order zijn, voor hetnbsp;overige hopen wij zelf op te passen.

Zeeschelp, hij begeeft zich naar de badkoetsen en ziet er in of alles voorhanden is.

De Heeren zullen alles gereed vinden.

BROWN, op de badkoetsen wijzende.

Hebt gij ook preferentie van Geelsen?

VAN GEELSEN.

Volstrekt niet, ik ga hier maar in. — Adieu tot weerziens !

-ocr page 62-

64

ZETSSCHELP, op een der honken zitten gaande.

Het is toch zonderling dat ik zoo ontstelde toen die man mij zoo onverwacht op den schouder klopte. — Hetnbsp;was mij als of....

VAN GEEL SEN, door het venster ziende. .

Hoe komen hier zoo veel wespen Schelp, het is niet uit te houden.

{Zeeschelp staat op en spoedt zich naar de koetsjes.)

BROWN, spotachtig.

Zij dachten zeker welkom te zijn bij zulk een waarheidsvriend als gij zijt. Iemand die altijd de waarheid spreekt, wordt wel eens stekelig en aan de wespen gelijk. Als iknbsp;u was sprong ik maar gaauw in de pekel, dan zult gijnbsp;zeker van hen ontslagen worden.

VAN GEELSEN.

Zijn ze bij u niet?

BROWN.

Ik heb er nog geen gezien , de wespen schijnen het bijzonder op de philantropen gemunt te hebben , maar hoe is het, hebt gij nog lang werk? — Ik ben gereed.

VAN GEELSEN, binnen roepende.

Ik volg u dadelijk....

{Brown is buiten het oog der toeschouwers in zee gegaan.)

VAN GEELSEN , roepende.

Is het water warm?

BROWN.

Heerlijk! maak maar gaauw dat ge uit uw wespennest komt.

VAN GEELSEN , in zee.

Br..... wat is het koud! — Dat verschilt wat bij van

ochtend, de wind is zeker veranderd.

-ocr page 63-

55

ZEESCHELP.

De wind is naar het Z. O. geloopen en er komen zware huijen opzetten. Ik denk dat wij donder krijgen. Denbsp;heeren mogen wel wat in de nabijheid blijven.

BEOWN.

Van Geelsen, gaat ge nog wat verder mede? tusschen de branding zal het zvvemmen beter gaan dan hier.

ZEESCHELP.

In Gods naam mijnheer doe het niet, ik sta voor de gevolgen niet in.

BROWN.

Stoor u niet aan dat oud wijf van Geelsen, wij zijn er immers niet voor het eerst in. (Men hoort het in de vertenbsp;donderen.)

ZEESCHELP, loopt angstig op en neder.

Daar hebben we de bui al! — Wat zal mij nu weder boven ’t hoofd hangen! (üit al zijn magt roepende.') Men-schcn als ge uw leven lief hebt, komt dan uit zee! (Mennbsp;hoort den donder meer naderbij)) God! bewaar gij die roe-keloozen 1 (Be storm neemt toe, en Zeeschelp loopt handenwringende langs het strand, zich door gebaren inspannendenbsp;om de beide baders terug te roepen. Op eens hoort men eennbsp;eware slag.

ZEESCHELP, tot van Oeelsen roepende.

Mijnheer! help uwen vriend, anders verdrinkt hij! — Hemel hij laat hem aan zijn lot over, nu is hij verloren!

BERBE TOONEEL.

DE VOEIGEN, SCHOL.

SCHOL, haastig aan homende loopen. Wat is hier te koop!

-ocr page 64-

56

ZEESCHELP, roepende.

Schol! hier heen! — Een man in zee! [Men ziet heide mannen zich ijlings van het tooneel verwijderen.

VAN GEELSEN, hij is Onopgemerkt loeder in het badkoetsje gegaan en ziet uit het venster naar zee.

» Charité bien ordonnée commence par soi-même! Als hij mij bij een arm of been grijpt, dan ben ik ook verlo-J'en! — En het is zijn eigen schuld.— ... A! hij zwemtnbsp;nog — o jemenie! nu zie ik hem niet meer! — maar hoenbsp;is dat — drie hoofden! — Ja waarlijk, kijk, dat zijnnbsp;kaerels! — Zij hebben hem! — Heh! wat een golf! —nbsp;nu zie ik niets meer — Goddank daar zijn zij weer, allenbsp;drie — zij naderen toch — toe jongens houdt je goed -—nbsp;mooi! de branding werpt hen een heel eind naar ’t strand!nbsp;— Gelukkig! zij hebben den vasten grond! —Hoezee! —nbsp;maar de eene kan niet loopen — ja zoo! pak hem maarnbsp;op — daar ligt hij op strand! Nu moet ik maken dat iknbsp;er bij kom.

VIERDE TOONEEL.

VAN GEELSEN, LINKS.

(Eerstgenoemde in het badkoestje.)

LINKS , komt voor op het tooneel en ziet voorzigtig rond of hij ook iemand bemerkt.

Die nieuwsgierigheid kost mij een nat pak — sakkerloot dat was een bui! — Een maand of drie later, dan hadnbsp;die ons mogelijk een schipbreukje op de kust gegeven , maarnbsp;zoo midden in den zomer is het geen meenens, dat geeftnbsp;niet! — Die lange nachten moeten maar eerst komen (in

-ocr page 65-

57

ie handen wrijvende) dan raken ze den koers kwijt — en den kop er bij, als ze merken dat er aan geen afhoudennbsp;meer te denken valt — maar het schijnt toch niet waar tenbsp;zijn dat Schelp weer in dienst is, hij zit zeker nog bijnbsp;moeder te huis, want ik zag hem nergens — en ik kannbsp;ook niet zeggen dat ik hem hier gaarne alleen zou ontmoeten, na het geval van van morgen — en toch heeft hijnbsp;nog de laatste knoei aan mij te goamp;A (met de vnist dreigende)nbsp;je eerlijke naam zal er onder Schelpje, zoowel als de mijne!—nbsp;zoo lang hij het nog kan afkoopen, laat ik hem in ’t bezit daarvan , maar als je geen hemd meer aan je lijf hebt,nbsp;dan vliegt hij — reken daarop! — Sedert ik zelf doornbsp;een oud kameraad verklapt ben, heb ik een vervloekte hekelnbsp;aan eerlijke menschen gekregen. (Hij gaat naar strand ennbsp;vindt daar den hoed van Zeeschelp.) De hoed van Schelp ! —nbsp;dan is hij zelf hier ook geweest! {In het leêge koetsjenbsp;ziende, ontdekt hij de kleederen van Brown en na eenig aarzelen treedt hij voorzigtig het koetsje binnen, en .verlaat hetnbsp;spoedig weder, terwijl hij iets in z ijn zak verbergt)

VAN GEELSEN, uit het venster ziende, roept.

Schelp zijt gij daar?

LINKS, hevig verschrikt, doch zich herstellende.

Verknoest! — Wat was er van je believen?

VAN GEELSEN.

Ik dacht dat het de badknecht was — Zoo I nu zie ik wie het is, mijnheer Links niet waar?

LINKS.

Om U te dienen!

VAN GEELSEN.

Als dat waar is, dat gij mij dienen wilt, breng dan spoedig die kleederen uit het koetsje naast mij naar een

-ocr page 66-

58

heer daar op het strand, die een ongeluk rnet baden gekregen heeft.

LINKS, terzijde.

Ja dat kunt gij denken. {Luid) Ik dank je hoor! —Ik blijf liefst van een ander mans goed af — wil ik ü eensnbsp;een goede raad geven?

VAN GEELSEN.

Welnu?

LINKS.

Breng het geheele koetsje naar den man toe, dan doe je hem nog grooter dienst — ik groet je! {Hij verwijdertnbsp;zich.

VAN GEELSEN, verlaat gekleed en met eene sigaar in den mond het badkoetsje.

Daar hebben we het aj weder! — Logentaai dat ”om u te dienen” — En nog durft men beweren dat onze veree-niging een uitvloeisel is van een door valsche philantropienbsp;verward brein! — maar daar hoor ik iemand komen.

VIJFDE TOONEEL.

VAN GEELSEN, ZEESCHELP, Dokter BALDER.

Zeeschelp begeeft zich zonder op van Geelsen te letten naar het koetsje van Brown en komt met diens kleederen overnbsp;den arm terug.

VAN GEELSEN.

Hei daar Schelp, hoe gaat het met den schilder — wie heeft hem gered?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

(Zeeschelp naar hoven wijzende.)

VAN GEELSEN.

Dat zal wel waar zijn, maar heb ik u ook niet in zee

-ocr page 67-

59

gezien ? (Zeeschelp gaat zonder ie antwoorden met de Uee-deren heen.) .... met dat visschersvolk is toch niets aan te vangen , de een weigert mij eene dienst, de andere bedanktnbsp;zelfs te antwoorden op mijne vraag.

Dokter baldeb, homt haastig aangeloopen.

Zoo van Geelsen, ik verheug mij u te zien, mij werd gezegd dat er nog een paar heeren naar het bad warennbsp;gegaan en toen het zoo hevig begon te stormen en te on-weêren, maakte ik mij waarlijk ongerust — gij waart ernbsp;mogelijk reeds uit toen de bui begon ?

VAN GEELSEN.

Geen compliment dat gij mij daar maakt dokter. Gij hebt mij nooit proeven van lafhartigheid zien geven, hoop ik?

Dokter baldeb, lagchende.

Volstrekt niet, en zoo was het ook niet gemeend, ik zon u vooral daarvan niet verdenken, iemand die zoo alsnbsp;gij , zijn leven wijdt aan het welzijn zijner medemenschen,nbsp;acht ik boven lafhartigheid verheven, maar heel iets andersnbsp;is het, om zijn leven in de waagschaal te stellen voor eenigenbsp;oogenblikken van genot; dat is de philantropie met betrekking tot zich zelven verloochend — een geheel ander gevalnbsp;is het, zijn leven te wagen voor anderen, dan vraagt mennbsp;Biet is er ook gevaar voor mij?

VAN GEELSEN, nadenkend.

Gij schijnt al met het ongeluk bekend te zijn, dokter?

Dokter baldeb , verwonderd.

Van een ongeluk? — Welk ongeluk?

VAN GEELSEN.

Die schilder... hoe heet hij ook? Een der badgasten is gedurende dat onweder met mij in zee geweest — en

-ocr page 68-

Dokter BALDEK, verschrikt.

En is door u gered?

VAN GEEISEN.

Niet precies! maar hij is toch behouden, zoo ver ik weet. Dokter baldee , rondziende.

Maar waar is hij dan? — Hij kan mijne hulp wel noo-dig hebben — ik bid u , breng mij dadelijk bij hem. Ik ontstel er waarlijk van — zulk eene onverschilligheid zagnbsp;ik nimmer.

VAN GEELSEN.

Gij schijnt te vergeten dokter dat ik hier niet als badknecht aangesteld ben — men heeft voor eenige oogen-blikken zijne kleederen gehaald en bedrieg ik mij niet dan zie ik hem reeds komen.

ZESm TOONEEL.

DE VORIGEN , BUOWN , ZEESCHELP, SCHOL.

Brown door Zeeschelp en Schol ondersteund wijst hunne hulp af, zoodra hij in de naiijheid der overigen komt. .

BEOVVN, waggelt naar een der banken waarop hij plaats neemtop van Oeelsen het oog vestigende.

Daar staat die ellendige kaerel ook (tegenZeeschelp) zie zoo I ga nu eens in mijn koetsje zien of ze daar nietnbsp;liggen. (Zeeschelp volgt zijn order op.)

Dokter balder.

Tot mijn leedwezen hoor ik dat ü die storm in zee overvallen is, mijnheer?

BEOWN.

Zijt gij hier Baddokter?

-ocr page 69-

61

Dokter baldek.

Ja! en bereid U de hulp te verkenen, die uw toestand vereischt.

BEOWN.

Zóó! ¦— Dat is hier dan eene mooije directie — als het kalf verdronken is, staat men gereed den put te dempen,nbsp;in plaats dat men door de noodige bakens te zetten denbsp;ongelukken voorkomt. — Ik hoop uwe hulp te kunnennbsp;ontberen , heer dokter, wel heb ik wat veel zeewaternbsp;gedronken, maar een glas warme wijn zal mij van avondnbsp;wel weder cureren.

VAN GEEISEN.

Mijnheer de Schilder vergeet, dat zoo er al geen bakens gestaan hebben, de badknecht genoeg gewaarschuwd heeftnbsp;om terug te keeren — de waarheid moet men altijd huldigen.

BEOWN, bitter.

En gij mijnheer vergeet, dat de badknecht U ook toegeroepen heeft om mij hulp te verkenen, en dat ik al lang voor de visschen gewmest zou zijn, wanneer ik doornbsp;ü gered had moeten w'orden. Het laatste wat ik geziennbsp;heb, was een magere kaerel, die zijnen eveiimensch aan zijnnbsp;lot overliet — maar trek U dat niet aan — ik verzekernbsp;U, ik had hetzelfde gedaan en mij niet ligt voor U innbsp;gevaar begeven. (Hij rust met het hoofd op de hand.)nbsp;ZEESCHELP, hij Jeomt na lang zoetten van het badkoetsje terug.

{Tegen Broion.)

Ik vind niets mijnheer. — Gij zult ze hoop ik te huis hebben laten liggen.

BEOWN.

En ik zeg u, dat ik ze beiden in mijn hoed op de bank

-ocr page 70-

63 gelegen heb. — Gij hebt maar te zorgen dat ze terug komen.nbsp;Dokter baluek, tot Brown, die weder met het hoofd op denbsp;hand rust.

Ik moet u zeggen mijnheer, dat ik verstomd sta, over hetgeen ik hier, in die weinige oogenblikken, gehoord ennbsp;gezien heb. Een man, die zoo het schijnt naauwelijks vannbsp;eenen wissen dood is gered, tegen allen die hem omringen ennbsp;ter hulpe willen komen, onbeleefd, norsch en hard, in plaatsnbsp;dat zijn gemoed — tot dankbaarheid gestemd, — woordennbsp;van erkentelijkheid spreekt en wel in de eerste plaats totnbsp;Hem, die zijn leven genadiglijk bewaarde. — {Tot Zeeschelp en Schol.) Wat is hier eigenlijk gebeurd, mijnbsp;dunkt het is u aan te zien dat gij beiden te water geweestnbsp;zijt?

SCHOL.

Ja dokter, die Schelp heit weêr gezwommen als een visch. — Ik dacht nooit dat we sinjeur er gebragt zoudennbsp;hebben, want ie lag al mooi op zien rug — maar dienbsp;laatste breker. Schelp, nou, als we die niet gehad hadden,nbsp;dan waren we er alle drie om koud geweest. — Wat zegnbsp;jij er van Schelp?

ZEESCHELP.

Zeker Schol, ik kon ten minste geen slag meer doen; danken wij den goeden God er voor, dat Hij u zoo ter regternbsp;tijd mij ter hulpe zond. — Ik had toch wel gepoogd hemnbsp;te redden, maar zoo zwak als ik ben, had het mij nooitnbsp;gelukt.

Dokter balder , heiden met hartelykheid de hand driilkende.

Brave, edele menschen! {ter zijde.) O, hoe klopt mij het hart van vurigen dank bij zulke daden van menschen-liefde — God! dat zijn spranken van die liefde, die zich

-ocr page 71-

63

zelven niet zoekt, die zich zelven vergeet; tentoon gespreid door eenvoudige en zoo als de wereld ze noemt onbeschaafdenbsp;kinderen uit het volk. — O! hoe versterkt ons dat in denbsp;liefde tot Hem, die zoo veel voortreffelijks in de borst zijnernbsp;schepselen lag. {Luid.) Kom jongens laat ik die ruwenbsp;handen drukken, {ter zijde.) Dat zal uw eenig loon zijn,nbsp;want de geredde — die beklagenswaardige, zit daar heennbsp;met een hart zoo koud als zijn ligchaam, onvatbaar voornbsp;die zachtere gevoelens , die ieder andere menschenborst zouden overstelpen. {Oj? Brown de oogen vestigende.) Kondenbsp;ik uw levensboek opslaan, mij dunkt veel zondigs zou daarinnbsp;te lezen zijn. {Tot Zeeschelp.) Kom Schelp ga gij nu naarnbsp;huis en trek drooge kleederen aan. Gij hebt uwe taaknbsp;Weder goed aangevangen, ik zal er wel rapport van makennbsp;aan uwen patroon, hoor, en dan morgen maar weder metnbsp;frisschen moed naar uwen post.

BEOWN, het hoofd opbeurende.

Maak dan te gelijker tijd rapport dokter, dat één der badgasten twee gouden horologies uit zijn koetsje is kwijtnbsp;geraakt. Ik beschuldig nog niemand, maar de badknechtnbsp;is de eenige die mijne kleederen heeft aangeraakt.

Dokter baldee, in drift opstuivende.

En die badknecht dien gij in verdenking zoekt te brengen , is de man die u met gevaar van zijn leven redde! Zat het hart bij u op de regte plaats mijnheer, dan zounbsp;die gedachte nooit bij u opgekomen zijn — een lage diefnbsp;zal nooit zijn leven veil hebben, om zijn medemensch tenbsp;fedden!

BEOWN.

Dat was zijne roeping als badkneclit, waarvoor het aan ®aij staat om hem te beloonen — ... maar waarvoor ik nietnbsp;bestolen wil zijn.

-ocr page 72-

64

Dokter baldbe.

Zoo zeker als ik ben dat hij u niet bestolen heeft, zoo overtuigd ben ik dat hij zijn leven niet voor geld verkooptnbsp;— en dat zou hij doen indien hij van n loon daarvoornbsp;ontving.

VAN GEELSEN.

Mijnheer de schilder vergeet, dat de horologies best verloren kunnen geraakt zijn, toen hem de kleederen gebragt werden.

BKOWN.

Als dat vermoeden door den badknecht gedeeld was geworden , dan ware hij al lang van hier gegaan om ze te zoeken.

ZEESCHELP.

Ik weet mij zeker te herinneren, dat ik den hoed ledig van den grond heb opgeraapt, anders ware ik reeds langnbsp;van hier geweest.

ZEVENDE TOONEEL.

DE VOKIGEN , VEEBALEN.

VEKBALEN, haastig aan honende hopen.

Hemel wat is hier gebeurd? op het dorp loopt een gerucht dat een der badgasten verdronken is — Ik ben dadelijknbsp;met rijtuig hier naar toe gegaan, om er naar te vernemen.nbsp;Alles is in de grootste ongerustheid.

Dokter baldee , Verbalen terzijde nemende.

Het is goed afgeloopen Yerbalen — Die man daar is gedurende het onweder in zee gegaan en zonder uwen trouwen knecht en den goeden Schol, had hij zijne onvoorzig-tigheid met den dood bekocht.

-ocr page 73-

66

VERBALEN, naw hem toegaande.

Wel, wat hoor ik daar ¦— bijkans verdronken en zulk een goed zwemmer? — Hoe gaat het nu ?

BROWN, Jcorselig.

Als iemand die meer zeewater gedronken heeft, dan hem lief is — maar ge hebt rijtuig hier, niet waar?

VERBALEN.

Ja! het staat in de nabijheid.

BROWN. .

Geef mij spoedig uw arm en breng me naar huis, mijne beenen weigeren mij hunne dienst; (door Verbalen geholpennbsp;Verlaten zij het tooneel terwijl hij heengaande tot Zeeschelpnbsp;segt;) Tot morgen 9 uur zal ik geduld oefenen, maar alsnbsp;ik ze dan niet terug heb, zal ik weten wat mij te doennbsp;staat.

ACHTSTE TOONEEL.

DE voRiGEN, behalve Verhalen en Brown.

ZEESCHELP, terzijde.

Een evenmensch het leven gered en tot loon voor een dief te worden gehouden — doch dat is de vloek die opnbsp;hem rust, die zich eenmaal aan misdaad heeft schuldig gemaakt.

Dokter balder.

Stel ü gerust Schelp. Uw goede naam is hier op het dorp zoo vele jaren zonder smet of rimpel gebleven. Hijnbsp;^al niet in verdenking worden gebragt door den ondankbare , die naauwelijks van den dood gered, de weldaadnbsp;¦''ergeet die God hem schonk, en zijnen redder in dieoogen-blikken aan zulk eenen misdaad schuldig acht. Het komtnbsp;®ij ook vreemd voor, dat iemand met twee horologiesnbsp;naar het bad gaat.

5

-ocr page 74-

66

ZEESCHELP.

Het ZOU toch mogelijk kunnen zijn Dokter, dat gedurende ons afzijn de diefstal gepleegd was, en de schuld zounbsp;dan toch op mijn hoofd nêerkomen.

VAN GEELSEN.

Ik heb mij toch niet van deze plaats verwijderd en er is niemand geweest dan die mijnheer Links, met wien iknbsp;nog eenige woorden gewisseld heb.

ZEESCHELP, verschrikt.

Wie zegt gij mijnheer, Links!.... (terzijde.) Dan ben ik verloren 1

Dokter beldek.

Links, Links! Dat is immers de man die al eenmaal in de gevangenis geweest is —- doch neen , dat mag geennbsp;reden zijn, om hem voor den schuldige te houden. — In-tusschen, mogt aan de zaak gevolg worden gegeven, dannbsp;zal er een onderzoek kunnen gedaan worden. Het zalnbsp;goed zijn , dat er vooreerst niet over gesproken wordt. —nbsp;Vaartwel vrienden — kom van Geelsen gaan wij huiswaarts,nbsp;(Allen verlaten het Tooneel.)

-ocr page 75-

VIERDE

E D R IJ F.


Het vorig Tooneel.Het is zeer vroeg in den morgenstond. JEERSTH TOONEEL.

LUCIA DE VERMONT, AUGUSTE een meisje van 5 jaar.

Eerstgenoemde in eene bleeding die met haren stand overeen-Icomt, doch in loanorde en versleten, draagt een reis-korfje in de eene hand, aan de andere houdt zij het kind vast, dat in eene eenigzins vreemde bleederdragt, denbsp;duitscJie afkomst verraadt.

LUCIA, zoodra zij op het tooneel verschijnt, zijgt afgemat op een der banken neder.

Zoo digt genaderd aan het oord mijner bestemming — öaar nu ook krachteloos, uitgeput van ellende en gebrek ennbsp;uiet in staat eene schrede verder te gaan, en toch wilde iknbsp;ia deze bekende streken, die ik weinige weken geledennbsp;Uog vrolijk door dartelde, niet dan gedurende het nachtelijknbsp;duister naderen — niemand mag mij in dien toestandnbsp;herkennen en toch, zonder een stuk brood —¦ zonder eennbsp;dronk waters zal ik nog bezwijken... en men zal mij hiernbsp;''inden, met dat onschuldige kind aan mijne zijde (zijnbsp;omhelst Auguste) en mijn laatste, mijn innigste wensch zalnbsp;'erijdeld worden — ten spot van anderen — en niettemin —nbsp;'Vel divaas — wél — maar niet — schuldig. (Zij zinktnbsp;bewusteloos op de bank neder.)

-ocr page 76-

68

TTFEEDE TOONEEL.

SCHOL, DE VOKIGEN.

SCHOL, met de vischmand op den rug. Hij ziet Lucia met het Und, gaal voorzigtig naar haar toe en beschouwt zenbsp;eenige oogenllikken, met stilzwijgen en verbazing, {tot Auguste)nbsp;Wat scheelt dat mensoh? (Het Tand plaatst zich eenigzindsnbsp;verschrikt achter de bank.) Kan je nog niet spreken ?nbsp;AUGüSTE, [Jiet meisje trekt de schouders op.)

Nicht verstehn!

SCHOL.

Dat liekt wel een klein molFmneke — die arme stum-

pers

zoo uit hun land en dan ziek — of meuglik wel

dood. (Hij legt de hand op het gelaat van Lucia.) Neen, dood niet; moar ’t is er leuf ik niet wied af meer {opnbsp;goedigen toon) Is dat je moeder, kleine?

AUGUSTE.

Nein, — nicht Mutter — Mutter is tod, mein Engel ist sie.

SCHOL, aangedaan.

Wel zoo! — is het jou Engel — je bent een zoete deern, heur 1 — maar {liij krabt zich achter de ooren) watnbsp;mot ik met dat mensch beginnen —^ zou ze ook de geeuvv-honger hebben ?

.4.UGUSTE.

Ja ! hunger! hunger 1

(Schol, hij loopt snel naar zijne vischmand, zoekt eenigen tijd en trekt teleurgesteld de schouders op. Daarop neemtnbsp;hij een gedroogde visch uit zijne mand en spoedt zich naarnbsp;Auguste, terwijl hij tot het kind neergehogen, haar den vischnbsp;voorhoudt.)

-ocr page 77-

69

ATjGt'STE, zij neemt den visch in hare handjes.

-Ulanke recht sehr!

SCHOL, verlegen.

Ja dat is nou goed veur jou deernke, moar een mensch dat de geeuwhonger heeft, kan ik toch geen scharren innbsp;den mond douwen. — Kon ik heur moar alleen loaten,nbsp;dan liep ik fluks naar dokter — ja , doar zei toch niksnbsp;anders opzitten. — fHij neemt een linnen zak wit zijnnbsp;mand’ en tracht Lucia daarmede wat gemakkelijk te doen leggen.) Zie zoo, meer kan ik er niet aan doen. (tegen Auguste)nbsp;Hier blijven heur, anders gaat de Engel dood.nbsp;acgdste, begint te schreijen en houdt niet op het gelaat vannbsp;Lucia te kussen.

Nein, nicht tod! — nicht tod!

BERBE TOONEEL.'

DE VOEIGEN, Dokter baldee.

Hokter BALDEE, heeft eenigen tijd met aandoening dit Too-neel gade geslagen.

Wel Schol, zoo vroeg in den ochtend al op weg — en quot;'at is dat voor eene vrouw' ? — Zij schijnt wel in eenenbsp;flaaurvte te leggen.

SCHOL.

O! Dokter wat ben ik blied dat je komt, ik zou juust goan om je te roepen. — Ik ben vvat vroeger naar stadnbsp;gegaan om onderweegs nog eens naar de horologies te zoekennbsp;doar vind ik me dat arme mensch aan de geeuwhonger,nbsp;zoo’n minnelik deernke daarbij. Ze hebben ook beternbsp;dongen gehad, dat is wel op te merken. — Het deernkenbsp;Spreekt mofs, moar ze lust toch Hollandsche scharrekens.

II

-ocr page 78-

70

Dokter balder , heeft ondenoijl m.et helangdelling den ioe-dand van Lucia onderzocht.

Wat is zij nog jong , en goed gekleed ook. Het komt mij ook voor Schol, dat uitputting en vermoeijenis hiernbsp;alleen oorzaak der flaauwte is. — Van waar kunnen wijnbsp;mi het spoedigst iets krijgen voor het arme niensch —nbsp;wacht, de herder zal nog niet vertrokken zijn. Zie daarnbsp;een glas melk en een stuk brood te krijgen.

SCHOL, hij wil langs de badkoetsjes het tooneel verlaten, maar komt oogenblikkelijk terug.

Doar heb ik al wat Dokter! — De arme Schelp heit gister avond in de confoesie zien boterham en woater loatennbsp;stoan. Dokter mot nou moar de dumen unt de hand hoa-len, dan zal ik et brood wel in heur mond stoppen — iknbsp;ben er niet bang veur.

Dokter balder , glimlachende.

Als wij haar zoo behandelen moesten Schol, dan zou ik aan misleiding beginnen te gelooven — neen jongen denbsp;rust heeft haar al goed gedaan, een weinig koud waternbsp;zal haar wel bij brengen. — Zie, zij slaat de oogen al op,nbsp;(hij leascM haar het hoofd.) Gaat het al wat beter? —nbsp;Welk bevallig gelaat!

LUCIA, zij rigt zich met moeite op.

Waar is het kind? — Ah meine Auguste! {Zij omhelst haar.)

Dokter balder.

'iZoudt gij ook eens wallen drinken — dat zal u goed doen, maar ik kan u niets anders aanbieden dan deze kruiknbsp;water.

LUCIA, drinkt.

Gij zijt w'el goed mijnheer!

-ocr page 79-

71

Dokter balder.

Tracht nu ook iets te eten, ziedaar! (Hij reikt Mar een gedeelte van het brood.)

LDCIA, geeft het aan Auguste.

De arme kleine heeft het nog meer noodig dan ik.

Dokter balder.

Zeg mij nu, hoe gij in den toestand komt, waarin ik u aantref — en waar heen ik 'u geleiden kan? Schol houdnbsp;gij u nu niet verder op, de jufvrouw is nu zoo ver hersteld, dat ik haar alleen wel helpen kan, (tot Lucia) datnbsp;is de man die u het eerst hier ontmoette.

LUCIA, hem de hand reikende.

Dank u goede vriend — doch mag ik u een verzoek doen. Spreek dan met niemand over deze ontmoeting —nbsp;flij zult mij daarmede een groote dienst bewijzen.

Dokter balder.

Hoort gij het Schol, mondje digt jongen!

SCHOL.

Als een visch, dokter. (Hij neemt nog een visch uit de mand en geeft het aan Auguste, ivaarop hij zich, na het kindnbsp;Qehust te hebben, haastig veru'ijdert)

Vimi)E TOONEEL.

Dokter balder, lucia, auguste.

LUCIA.

Hoewel gij door uwe inenschlievende hulp aanspraak hebt op de meeste openhartigheid van mijne zijde, mijnheer, bidnbsp;ik u Voor als nog het stilzwijgen te mogen bewaren op uwenbsp;¦''raag, wat mij in den toestand bragt waarin gij mij ziet. Iknbsp;twijfel er niet aan of later zal ik u alles kunnen openbaren.

-ocr page 80-

72

wanneer ik de plaats mijner bestemming zal hebben bereikt — Bedrieg ik mij niet in nwen stand en voorkomen, dsnnbsp;zult gij mij — al is het ook onder nog zoo ’n nederig daknbsp;de gelegenheid willen verschaffen om eenige uren rustnbsp;te erlangen, opdat ik mij voorbereide, tot eene ontmoeting,nbsp;die mij aan nieuwe schokken zal blootstellen — Het lievenbsp;kind — zij bezit geeue oud... — geene moeder meer —nbsp;vereischt in de eerste plaats de teederste zorgen.

Dokter balder, zich bedenJcende, {terzijde.')

Een allerzonderlingst geval ? — Een welopgevoed meisje dat is blijkbaar! En dan die moederlijke zorg voor hetnbsp;vreemde kind!

LUCIA.

Hoewel het aanschouwen van twee zulke hulpelooze wezens u weinig vertrouwen moet inboezemen, mijnheer, zoo geloof ik u te kupnen verzekeren, dat geene geldelijkenbsp;offers van u geeischt zullen worden.

Dokter balder.

Schrijf mijne aarzeling daaraan niet toe, bid ik U. — Is U een verblijf ten mijnent aangenaam, ik zal zooveel mogelijk uw incognito trachten te bewaren.

LUCIA.

Indien het mogelijk ware, dan zoude juist met het oog daarop, een ander, nedriger verblijf mij welgevallig zijn —nbsp;het zal toch, zoo ik hoop, slechts voor een of twee dagen zijn.

Dokter balder , zich bedenkende.

Al Zeeschelp! Daarop kan ik mij verlaten. — Kom me-jufvrouw volg mij en vertoeven wij hier niet langer, wij kunnen nu nog daar zijn, vóór de badgasten zich op wegnbsp;begeven.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(Zij verlaten het Tooneel.)

Het scherm valt.

-ocr page 81-

73

VIJFDE TOONEEL.

Het Tooneel zoo als de twee eerste Bedrijven.

ZEESCHELP, MAEKEGJE.

ZEESCHELP, met zijne vrouw de woning verlatende, en gereed naar zijnen post aan zee te vertreTcken.

Neen Marregje, niet ten onregte maak ik mij ongerust en kostte mij dat vermissen van die horologies een slape-looze nacht. Als Schol ze niet nog vindt, dan heeft Linksnbsp;ze gestolen en wij kennen hem genoeg om de vrees tenbsp;koesteren, dat hij mij daarmede den doodsteek zal willennbsp;geven — en dan zijn alle offers die ik bragt voor nietsnbsp;geweest; dan is de gedachtenis die ik meer dan twintig jaarnbsp;op mijn hart droeg en waarmede ik gisteren eerst zijn stilzwijgen kocht, ook weggew'orpen.

MAKEEGJE.

En denkt gij dan dat de heer, wiens leven gij gered hebt, zóó slecht zou zijn om U aan te klagen — dat zou immers ongehoord zijn!

ZEESCHELP.

Zoo als ik hem gisteren avond leerde kennen, moet ik het ergste vreezen.

MAKEEGJE.

Nu, en als het dan die zelfde heer is, die hier onder den naam van den schilder bekend is, dan geloof ik het nooit. Gisteren middag sprak hij mij nog deelnemend toe, en toen hijnbsp;hoorde dat wij zoo achteruit gegaan waren door de ziekte,nbsp;bood hij mij aan om Foekje wat te laten verdienen door....

ZEESCHELP.

Wat zegt gij vrouw! — Foekje wat laten verdienen. — Ik hoop toch niet dat gij er in toegestemd hebt?

-ocr page 82-

74

MARR£G/JB.

Laat mij dat nu maar eens bedisselen, er is niets geen kwaad bij. — Ik ben er bij hoor, en vergeet niet, dat wdjnbsp;bijkans geen cent in huis hebben, en het weder op eennbsp;stukje roggebrood aan moet van daag.

ZEESCHELP, boos.

Nu! en ik zeg u dan, dat ik de nagels liever van mijne handen zal eten, dan onze goede Loekje in de nabijheidnbsp;van dien man te brengen.

ZESDE TOONEEL.

Dokter balder, lboia, aügdste, de voeigen.

Dokter balder.

Goeden morgen — goeden morgen! Marregje kom eens even hier. (Marregje gaat met dokter ter zijde.) Deze damenbsp;met dat lieve kind zou gaarne een of twee nachten bij unbsp;vertoeven. Gij kunt dat immers wel schikken?

marregje.

Lieve, beste dokter, mijn geheele huis, mijn bed, alles wat ik heb is tot uwe dienst.

Dokter b.ai..der, tot Lucia.

Nu, dan maar spoedig naar binnen. (Tot Zeeschelp.) Ik moet u ook nog even spreken Schelp.

(Zij gaan allen de leaning van Zeeschelp binnen.)

ZEVENDE TOONEEL. joHAN , Mevrouw van geelsen, van geelsen.

JOHAN, komt geeuwende en zich uitrekkende naar buiten.

Dat is w’eder een nachtje geweest — om twee uur naar

-ocr page 83-

75

bed, en om zes uur er weer uit, en dan nog een uur met die helsche muggen gevochten. — Het is een moei baantjenbsp;knecht in een badhuis! De zoogenaamde zieken laten zichnbsp;bedienen alsof zij slaven voor zich hadden en kijken unbsp;daarenboven nog' aan als oorwurmen, wanneer men watnbsp;lang wegblijft — en de gezonden zitten tot midden in dennbsp;nacht aan de champagne — nooit geen rust! — wachtnbsp;daar hoor ik al een de trappen afslofifen.

(Hij zet tafels en stoelen in order.) mevrouw VAN geelsen, in een wjdscli morgen-toïlet.

Goede morgen Johan! — Jongen wat laat je me weer op de Eevalenta wachten, — over een half uur ontbijtennbsp;'ve en het voorschrift luidt, dat men niet te gaauw op hetnbsp;gebruik der revalenta wat anders eten mag!

JOHAN, ter zjde.

Daarom geven we u dan ook maar linsenmeel te slikken. (Luid.) Mevrouw weet ook niet welk een raar goed dienbsp;Hevalenta is, De kok staat al een half uur te roeren, maarnbsp;bet wil niet dik worden. Dat heeft het meel zoo wat metnbsp;de Arabieren gemeen.

Mevromv van geelsen.

Zeker van de warmte! — Zeg hem ook dat ik er gisteren twee vliegen in gevonden heb , dat is niet smakelijk.

JOH-AN.

Ja Mevrouw! vliegen in het eten en muggen in je bed, dat behoort zoo wat bij het badleven.

Mevrouw v.an geelsen.

Praat me niet van muggen, ik ben van nacht haast opgegoten van dat gespuis.

JOHAN, terzijde.

Dan hebben ze toch nog het grootste stuk overgelaten.

-ocr page 84-

76

VAN GEEiiSEN, iti ziju cliamber-cloalc komt niezende en hoestende buiten.

Die beroerde muggen, zij kosten mij eene zware verkoudheid — een uur lang heb ik van nacht in het duister en met een open venster rondgeloopen.

JOHAN j spotacMig.

Mijnheer vergeet, dat hij gisteren met dat onweer in zee geweest is en daar de verkoudheid wel kan hebben opgedaan.nbsp;VAN GEEISEN, boOS.

En gij vergeet den verschuldigden eerbied weer. — Mama de revalenta staat op uwe kamer.

Mevrouw van geelsen, haastig opstaande om naar hare hamer te gaan,

Willem, gij mogt ook wel een lepel of wat nemen.— Tegen verkoudheid moet het ook zoo heilzaam zijn.nbsp;JOHAN, terwijl hij naar binnen gaat.

Mevrouw heeft wel gelijk — voor muggenbeten is het ook probaat.

ACHTSTH TOONEEL.

DE VOEIGEN , V.AN HDVELL.

Van Euvell homt op eene rotting leunende en met eene blaauwe bril op, langs het badhuis; van Geelsen onder denbsp;warande zittende, leest de courant en hoest of niest vannbsp;tijd tot tijd.

VAN GEELSEN.

Dat laatste bad is mij toch slecht bekomen.

VAN HDVELL, voor op het tooneel.

Ik moet, zoo als mijn vriend Balder mij gister avond laat nog schreef, vroeg hier zijn (Hij haalt eenen brief uitdenzah.)

-ocr page 85-

77

»Om zekeren heer te ontmoeten, die algemeen onder den »naam van den schilder bekend is en juist omstreeks dennbsp;«tijd hier in het badhuis zijn intrek nam, dat de jongenbsp;«Harding opgegeven had voornemens te zijn, eene der bad-«plaatsen in ons land te bezoeken. Hij noemt zich Brown,nbsp;«heeft een gunstig uiterlijk, en de reden waarom iknbsp;«vermoed dat die Brown en ü\v neef dezelfde persoon is,nbsp;«deel ik U morgen mondeling wel mede. Hij gaat door-»gaans dadelijk na het ontbijt op de wandeling, zorg dusnbsp;«dat gij hem nog voor zijn vertrek ontmoet.” — Dit berigtnbsp;heeft mij in eene vreesselijke spanning gebragt! — Brandend verlangen om het lot en de verblijfplaats van mijnenbsp;ongelukkige Lucia te vernemen, maar ook de vrees van innbsp;den zoon mijns geliefden Vriends, haren'verleider te ontmoeten, dat berigt heeft mijnen geest den geheelen nachtnbsp;bezig gehouden. En nu het oogenblik nadert dat ik hemnbsp;mogelijk voor mij zal zien, nu —

NEGENDE TOONEEL.

DE VOEIGEN, Dokter baldeb, zeeschelp.

CDe beide laaisten Icomen uit de woning van Zeeechelp.)

Dokter BALDEE , tot Zeeschelp.

Ga gij nu gerust naar uwen post, Schelp; ik heb mijne maatregelen, zóó genomen, dat de dief ons niet ontkomen zal.nbsp;(Zeeschelp vertrekt).... Ah daar is van Huvell. (Hi) gaatnbsp;naar hem toe en druJd hem in zekere vervoering de hand.)nbsp;Wel Vriend? — Neen, ik bemerk het al. Gij verkeertnbsp;nog in onzekerheid.

VAN HUVELL.

Zeg liewr in de grootste ontroering. Het oogenblik na-

-ocr page 86-

78

dert welligt, dat ik den roover mijner pleegdochter tot verantwoording zal roepen — maar die roover had eenmaal mijn bloedverwant moeten worden — hij is het eenig kindnbsp;van mijnen vriend, op wien hij al zijne hoop gebouwd heeft —nbsp;doch hebt gij geen anderen grond voor uw vermoeden dannbsp;de tijd zijner komst hier?

Dokter baldee.

Is TJ niets ter oore gekomen van het ongeluk, dat gister avond bijkans den dood aan een der badgasten berokkende?

VAN HBVELL.

Gustaaf heeft mij er iets van mede gedeeld.

Dokter baldek.

Ik ben toevallig kort na het geval, met den geredden persoon in aanraking gekomen en heb hem leeren kennennbsp;als den ondankbaarsten der menschen, iemand dien ik totnbsp;alles wat boos is, in staat acht — nu, die geredde was dennbsp;zich noemenden Brown, en zonder dat ik rekenschap weetnbsp;te geven van mijn vermoeden, gaat sedert die ontmoetingnbsp;gedurig de gedachte in mijnen geest om. «Zulk een ondankbaarnbsp;mensch is ook in staat een meisje, na haar op het dwaalspoor te hebben gebragt, aan haar lot over te laten.” — Ofnbsp;mijne menschenkennis mij bedrogen zal hebben kan iedernbsp;oogeriblik aan het licht worden gebragt. — Wapen ü dusnbsp;met bedaardheid Vriend. — Ik zal onderzoeken of de bedoelde persoon spoedig kan worden verwacht, neem gij zoonbsp;lang plaats onder de warande. (Hij vervoegt zich tot vannbsp;Geelden.) Zoo mijnheer van Geelsen, gij schijnt het gisterennbsp;in zee weg te hebben gekregen.

v.AN GEELSEN, de cowant nederleggenJe.

Dokter vergeet dat er nog andere oorzaken kunnen zijn, waardoor men eene verkoudheid kan opdoen.

-ocr page 87-

79

Dokter ldeb, lagchende;

Dat zal u niemand minder betwisten dan ik, maar al ware liet zoo, gij zoudt u toch nog gelukkig kunnen noemen het gevaar gisteren zoo gelukkig ontkomen te zijn — hetnbsp;had u ook kunnen treffen. Hoe of het met den patient

gegaan is van nacht?

Van geelsen.

Ik denk dokter, dat gij hem spoedig hier zult zien, straks was hij ten minste al weder op en zag er uit alsofnbsp;hem niets deerde.

Dokter baldeb, met een veel heteeJcenenden. blik tot van Hmell.

Hij schijnt voor geen kleintje vervaard, die mijnheer de schilder.

TIENDE TOONEEL.

DE VOBIGEN, BROWN.

Dokter baldeb, soodra hij Brown ziet, die stilzwijgend de courant opneemt en zitten gaat, wenkt van Hmell, dienbsp;hem tot voor op het tooneel volgt.

Welnu?

VAN HUVELL, het oog op Brown gerigt, in vervoering de hand van Balder vattende.

God zij geloofd! Hij is het niet — (in tranen uitbarstende.) Maar mijne arme Lucia dan?

Dokter baldeb , ijiij blijft met gelogen hoofd eenigen tijd nadenkend staan.)

En toch! — {ter zijde.) dan moet de tweede proef gewaagd — maar die zal ook de ontwijfelbare waarheid aan het licht brengen. (Luid.) Van Huvell, goede vriend! allenbsp;hoop is immers nog niet vervlogen. Wie weet hoe spoedig

-ocr page 88-

80

wij hem, dien wij zoeken, hier zullen zien. fTer zijde.) O mogt ik hem nu reeds, ware het slechts ook ée'ne enkelenbsp;lichtstraal doen opgaan, maar, dan vindt hij Haar welnbsp;terug, maar het voornaamste , hare eer wordt niet gered ,nbsp;en daarbij , ik acht mij ook niet. van den pligt ontslagennbsp;om dien verdwaalden (ojgt; Brown wijzende) zoo mogelijknbsp;nog op den regten weg terug te brengen. {Luid.) Komnbsp;vriend, verwijder u van hier. — Zoodra mijne bezighedennbsp;het veroorlooven, ziet gij mij weder bij u.

(Van Tluvell gaat diep bedroefd en langs demelfden weg naar het badhuis terug, terwijl dokter Balder zich met spoednbsp;naar de woning van Zeeschelp begeeft.)

ELFDE TOONEEL.

VAN GEELSEN , BEOWN , VEEBALEN , Dokter BALDER, LÜCIA , JOHAN.

VAN GEELSEN, verlaat zijne zitplaats.

Wie of dokter daar bij zich had, dat kau de vreemdeling wel zijn die gisteren gekomen is, en zoo ik hoor een vermogend man moet wezen. {Hij haalt een pakje papieren uitnbsp;den zak.) Als ik hem in persoon niet te spreken kannbsp;krijgen schrijf ik hem eens een beleefd briefje, ten geleidenbsp;van eenige prospectussen — de vangst is hier niet ruimnbsp;geweest. — De philantropie is beter te exploiteren als denbsp;bloemen op de glazen vriezen, dan bij het ondergaan vannbsp;eene badkuur. Bij enkele herstellenden reüsseert soms eennbsp;loopje op hun zak, maar zoo lang de ledematen stijf blijven, blijft het hart ook koud. Ik zal dan ook met diennbsp;rijken vreemdeling zoo lang maar wachten, tot dat ik hemnbsp;wat vlugger zie loopen. {Hij bladert de prospectussen door.)

-ocr page 89-

81

De statuten van de waarheidsvrienden-vereeniging heb ik waarlijk nog allen! Men wil ze niet eens aannemen! —nbsp;Neen, dan gaan de bewaarscholen, spaarkassen, afschaffingen van slavernij en sterke drank tegenwoordig beter.nbsp;Daar komt wat beweging in.

BKOWN.

{Hij slaat hevig met de rotting op de tafel.) VERBALEN, buiten komende.

Mijnheer?

BKOWN.

Een glas rum.

(Verbalen wil zich verwijderen.)

BKOWN.

Zeg eens Verbalen! (laatst genoemde komt terug.) Is de badknecht al weder naar zee?

VERBALEN.

O ja mijnheer, al sedert lang, zult gij het weder eens wagen? BKOWN.

Jal waarom niet? Breng mij eerst maar wmt verwarmends. (Verbalen vertrekt.)

VAN GEELSEN, aarzelend Brown naderende. Gebruikt gij die rum als medicijn?

BKOWN, bits.

Ja! als tegengift tegen het Zeewater, dat gij mij gisteren hebt laten drinken.

(Gedurende dat gesprek, ziet men dokter Bolder met Lucia een oogenhlik in de deur van Zeeschelps woning en laatstgenoemdenbsp;hevig ontstellen op het zien van BrownBeiden gaan oogen-blikkelijk de woning weder binnen.)

VAN GEELSEN.

Gij schijnt nog boos te zijn mijnheer.

C

II

-ocr page 90-

82

BROWN, ópstaande.

Mij dunkt dat daar genoegzame grond voor is — en wilt gij er meer van hebben dan hebt gij slechts te kiezennbsp;tussohen...

VAN GEELSEN , ontsteld.

Gij... gij schijnt te vergeten, dat het duel met alle beginselen van philantropie in strijd is en dat...

BROWN, in lagclien uitbarstende.

Gij... gij schijnt te vergeten, dat ik U wilde laten kiezen, niet tusschen degen of pistolen — maar tusschen een glasnbsp;rum en een glas cognac! en ik geef ü permissie om hetnbsp;als medicijn te gebruiken. — Wat kiest Gij ?

VAN GEELSEN, angstig.

Als medicijn? maar mij mankeert niets.

BiïoWN, spottende.

Zeg dan maar dat gij het tegen de vrees genomen hebt. Dokter balder, homt uit de woning van Zeeschelp, het laatstenbsp;gesprek aangehoord hebbende.

De Heeren schijnen het niet eens te zijn, dunkt mij?

BROWN.

Neen 1 Dat is ook zoo — hij weet niet of hij cognac of rum zal gebruiken.

Dokter balder.

Dat is zeker geen belangrijk verschil, immers voor u niet mijnheer, die, vergeef mij de uitdrukking — het levennbsp;niet van eene zeer ernstige zijde schijnt te beschouwen.

BROWN, lagchende.

Is u dat soms gebleken uit onze weifeling tusschen cognac en rum.

Dokter BALDER , met waardigheid.

Neon! dat is mij gebleken toen ik u van voor de poorten

-ocr page 91-

83

des (loods gered, uw gemoed vervuld zag, — niet van dank tot den liefderijken Eedder daarboven, maar van zorgnbsp;Voor nietige aardsclie dingen, — en geloof mij, zoo iemandnbsp;acht ik niet in staat om zieb tot heil van zijnen mede-mensch eene opoffering te getroosten, of een genot te ontzeggen.

BUOWN.

Aha! nu vat ik u — gij wilt een afschaffer van mij maken — daar deug ik waarachtig niets voor.

Dokter balder.

Dan zou ik even dwaas handelen — hetzij met verlof gezegd — als straks de heer van Geelscn — zulke onhandige pogingen schaden de goede zaak meer dan de verregaandste onverschilligheid; men geve zelf het voorbeeld dernbsp;onthouding, en, des gevraagd zijn oordeel en inzigten metnbsp;zachtmoedigheid te kennen — dat is de weg dien ik gewoon ben te volgen, bij eene bestrijding van een kwaad,nbsp;dat meer verwoesting in de maatschappij aanrigt dan denbsp;langdurigste oorlogen. De goede God schenkt bij aanhoudendheid allerlei zegeningen, maar wat doet de mensoh? Hijnbsp;misbruikt dien zegen en verbrandt het noodigste voedsel totnbsp;Genen schadelijken prikkel — doch wdj zullen het op dat puntnbsp;zoo spoedig niet eens worden, buitendien moet ik mij ver.nbsp;wijderen , mijne patiënten wachten mij, adieu heeren!

BROWN, schamper en terzijde.

Met al uw mooi praten hoop ik evenwel uit uwe handen Ic blijven. Heer dokter! (Luid tegen van Geelsen.) Ik zalnbsp;GGn kopje anijsmelk voor U bestellen hoor! vaarwel. O^Vnbsp;gaat hei badhuis binnen.)

VAN GEELSEN.

Ik dacht waarlijk dat de vent mij daar straks wilde uit-

6 *

-ocr page 92-

84

(lagen. — Dat zou' een mooije historie geweest zijn, een philantroop! (Hij doet even als of hij schermt.)

JOHAN, hij •presenteert van Oeelsen een glas rum op een Uaadje.

Gebruikt mijnheer er ook een klontje in?

VAN GEELSEN , hoOS.

Loop naar den duivel met je klontjes — dat heb ik niet besteld — dat is voor den schilder. — {Hij gaat verstoordnbsp;naar binnen, gevolgd door Johan, die moeite heeft zijn lag-chen te bedwingen.)

TWAALIBJi TOONEEL.

BEOWN, Vrouw ZEESCHELP.

BEOWN.

Nu voor de laatste maal de netten uitgezet! Zij zal en zij moet de mijne worden, al zou het mij ook de zwaarstenbsp;offers kosten, nog die ééne en dan— Schrikkelijke onwe-derstaanbare hartstogt, die mij gewis ten verderve zal leiden , en dien ik toch geen kracht meer heb te bestrijden , die mij van het eene kwaad tot het andere, ja totnbsp;boosheden gebragt heeft,' waartoe ik mij van nature onbekwaam zou hebben geacht. — En toch ! sedert ik den doodnbsp;onder de oogen heb gezien gaat er iets bij mij om, datnbsp;mij aan mijne jeugd herinnert, toen nog eene roepstemnbsp;daarbinnen mij van het kwade terug trachtte te houden....nbsp;doch neen, nu is het te laat. — De slagtoffers zijn nietnbsp;meer te redden, en terug te keeren, dat zou nu zwakheidnbsp;zijn. {Hij gaat naar de woning van Zeeschelp en klopt nanbsp;eenige aarzeling aan de deur.)

-ocr page 93-

85

Vrouw Zeeschelp.

[Zij ontstelt op het zien van Brown en dringt hem onwillekeurig van den ingang der woning terug ^

BROWN.

Hoe is het vrouw Schelp? Gij behoeft niet bang te zijn dat ik uw huis stormenderhand zal innemen.

Vrouw ZEESCHELP.

Ach, heer schilder, neem het mij niet kwalijk, maar ik ontstelde toen ik u zag — mijn man heeft mij verbodennbsp;n verder aan te hooren en hij zegt, liever de nagels vannbsp;zijne handen te willen opeten, dan zijne dochter u toenbsp;te vertrouwen.

BROWN.

Zoo, heeft hij dat gezegd! — Gij weet zeker dat ik gisteren avond bestolen ben geworden ?

Vrouw ZEESCHELP.

Ja! maar daar weet mijn man niets van.

BROWN.

Dat zal hij dan voor den regter te bewujzen hebben, niemand dan hij , heeft mijne kleederen aangeraakt.

Vrouw ZEESCHELP.

Het is wel mogelijk, maar Schelp heeft gezegd, dat hij U'v leven niet gered zoude hebben om u daarna te bestelen,nbsp;en dat, als hij toegaf aan uw verlangen, uit vrees voornbsp;den Eegter, hij juist den schijn van schuld op zich zounbsp;laden en....

BROWN, neemt haar ter zijde.

En als ik den regter dan zeg: »Die man heeft voor vroegere misdaden reeds meer in de gevangenis geboet, en....”nbsp;Vrouw ZEESCHELP, legt hem verschrikt de hand op den mond.

Om Godswil mijnheer, houd op. (Zij werpt zich op de

-ocr page 94-

86

knieën.) O dat niemand u lioore. ¦— Zeg mij wat gij verlangt, ¦— in alles zal ik u te wille zijn, maar ik bid u, spaar de eer van mijnen man en van mijn kind, nietsnbsp;dan die is ons meer over gebleven.

SHOWN, haar opheffende.

Gij brengt Poekje heden avond ten zes ure in het Badhuis, en alles zal vergeten zijn.

(Hij verlaat het tooneel.)

Vrouw ZEESCHELP, weenende.

Het zal geschieden.... maar mijn arme man zal het niet te weten komen en later eerst vernemen, voor welken prijsnbsp;wij op nieuw zijne eer hebben moeten redden. Maar ooknbsp;voor de eer van de dochter zal eene moeder weten te waken!

-ocr page 95-

V IJ F D E B E D R IJ F.

Eene kamer in het Badhuis, onmiddelijk naast die mn van Hu-vell waartoe eene deur ter linkerzijde van het tooneel toegang verleent. Op den voorgrond eene canapé en schilderezel waarop een onafgewerkt paneel, voorts jagtgereed-schap en pistolen aan den wand en verder ameublement.

EERSTE TOONEEL.

BEOWN, JOHAN.

beown. Hij onderzoekt de deuren terzijde van het tooneel of die gesloten zijn en wil op zijn horologie zien hoe laatnbsp;het is , doch herinnert zich dat hij er geen meer heeft.

In een Logement — en geen horologie te bezitten! Het is alsof mij die vervloekte historie aan zee ook telkens herinnerd moet worden, — geen oogenblik kan ik die gedachtenbsp;¦''an mij verwijderen en of ik waak of slaap, altijd is hetnbsp;Blij alsof de grond mij zal ontzinken, zoodra ik maar innbsp;eenzaamheid ben. —¦ Dat is niet uit te houden. {Na eenignbsp;twijgen) Twee wegen staan er nog voor mij open, van hiernbsp;te vlugten om onder het ouderlijk dak een ander mensohnbsp;te worden — of nieuwe verstrooijing, nieuwe avonturen —nbsp;maar dan ook nieuwe schuld! {In nadenken verzonken.')nbsp;Doch al wilde ik ook terugkeeren, de gedachte aan dienbsp;onschuldige slagtoffers, zal mij over den Oceaan vervolgen! — Hoe zal ik het beeld ontvlugten van dat trouwenbsp;Dnitsche meisje, dat alles voor mij opefferde^ ouders, vrien-

-ocr page 96-

88

den en die met haar aanvallig kind •— met mijn kind telkens mijne komst met zooveel verlangen te gemoet ziet.... En Lucia! — die onschuldige reine ziel, de toekomstigenbsp;gade van den vriend mijner jeugd, wat is er van u geworden in het vreemde land; de kinderschoenen naauvvelijksnbsp;ontwassen. —¦ Neen! ik kan niet terugkeeren. Ik zou diennbsp;vriend onder de oogen moeten zien, wiens geluk ik in zijnenbsp;Lucia verwoestte! — voorwaarts dus op den weg, die tennbsp;verderve leidt — maar die mij toch ook zoo veel zoets ,nbsp;zoo veel belangwekkends heeft opgeleverd! {Op het schietgeweer aan den wand wijzende!) Er blijft mij altijd ook nognbsp;een derde weg over! {Hij trekt hard aan de schel en neemtnbsp;op de canapé plaats.)

JOH AN.

Wat is er van uwen dienst?

BROWN.

Hoe laat?

JOHAN.

Het zal kwartier voor zessen zijn, mijnheer

BROWN.

Breng mij wijn! {Johan wil zich verwijderen!) Hier, nog een oogenblik — om 6 uur zal vrouw Zeeschelp zich metnbsp;hare dochter laten aandienen. Laat haar onmiddelijk binnen en zorg dat ik niet gestoord worde. — Ik ben voornbsp;niemand te spreken.

JOIIAN.

Mijnheer!

BROWN.

Welnu?

JOHAN.

Dat blonde meisje dat hier dikwijls bij Dominé komt

-ocr page 97-

89

is de dochter van den schoolmeester uit de stad. Ik ben er eindelijk achter gekomen.

BROWN.

Goed Johan! — Ziedaar! {Hij geeft 'hem een etuk geld.) En nu wijn — spoedig!

JOHAN, vertrekt.

Dank u wel mijnheer!

BKOWN.

Hoe de moeder verwijderd gekregen? Als het niet anders kan, dan maar weder gedreigd. — Ik had nooit gedachtnbsp;dat zulke gemeene menschen zoo op hunne eer gesteld waren; had ik dat maar eerder kunnen vermoeden. — En zoonbsp;zal de dochter ook in mijne magt moeten komen.

{Johan hrengt loijn, dien hij voor Broicn op de tafel plaatst. Terwijl Brown met gretigheid eenige glazen wijn verzwelgt,nbsp;zet Johan schijnbaar eenige meubelen in order en weet onopgemerkt het slot der linherzijdeur te openen, waarop hijnbsp;zich verwijdert.

BROWN, zich het zioeet van het aangezigt droogende.

Zie zoo! dat doet den vorigen moed herleven. zich nog een paar malen in.

TWEBBE TOONEBL.

DE VORIGEN, Vrouw zeeschelp, ldcia.

(Laatstgenoemde gekleed als Boekje, met ontbloote armen en met een digte, sluijer over het gelaat.)

JOHAN.

Kan ik vrouw Zeeschelp maar binnen laten ?

BROWN, zet ontsteld het glas neder. {Terzijde.)

Hoe is het nu met mij, bang voor een meisje! (Luid.)

-ocr page 98-

90

Ja Joliaii. (Lucia komt door vrouw Zeeschelp ondersteund het vertrek binnen.) Nader moeder Zeeschelp — maar watnbsp;is dat voor comédie ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;— Is uwe dochter bang voor de

muggen? (Op Lucia toegaande, wil hij haar den sluyer af-rukken, doch zij wijkt terug.

Vrouw ZEESCHELP.

Mijnheer had mij gezegd dat hij alleen maar de armen van Foekje na te schilderen had, en ik heb het goedenbsp;kind anders niet mede kunnen krijgen. (Zij beproeft denbsp;mouwen van Lucia's kleed nog iets hooger op te schuiven.Jnbsp;De mouwen kunnen nog wel iets hooger als het noodig isnbsp;mijnheer!

BBOWN, zich bezinnende. nbsp;nbsp;nbsp;'

Dat is ook waar vrouw Schelp, daaraan had ik in ’t geheel niet meer gedacht, (hij neemt geld uit de beurs)nbsp;Ziedaar! hier is Uw geld.

Vrouw ZEESCHELP.

Neen mijnheer , geld vooruit verlang ik niet. Dat vindt zich later wel.

BROWN.

Ook goed!..... Dag moeder Schelp.

Vrouw ZEESCHELP, hem veel beteekenend aanzisnde, blijftnog onbeweeglijk staan.

BROWN.

Dag vrouw Schelp! — Ga nu maar gerust heen hoor!

Vrouw ZEESCHELP , op haar hart wijzende.

En klopt het U daar binnen nu niet een beetje. Heer? brown , in lagchen uitbarstende.

Neen moeder volstrekt niet. (Hij dringt haar zacht naar de deur en sluit die achter haar digt. Bven te voren isnbsp;de linker zijdeur voorzigtig geopend en op een kier gezet.)

-ocr page 99-

91

BERDE TOONEEL.

BROWN, LUCIA , VAN IIUVELL , Doktei BALDER.

BROWN.

Ah! eindelijk! — Lief kind, kom gij nu maar gerust nader — U zal niet het minste leed geschieden, — maarnbsp;doe mij één pleizier en Iaat ik u dat akelige ding van uwnbsp;hoofd halen. Dat ziet er even eens uit, alsof de vriendelijkenbsp;maan zich achter een onweerswolk verschuilt. — Kom!nbsp;{Hij wil haar den slmjer afligten.)

LUCIA (pp nieuw achleruit wijkende.)

Evenzoo bedekt zich de beleedigde menschheid het aangezigt, wanneer der onschuld snoode lagen wordt gelegd 1

BROWN (verwonderd maar schamper.)

Wat zijn dat voor woorden! — Nu geloof ik waarlijk , dat gij eene les van buiten hebt geleerd.

LUCIA (met waardigheid^

Doch niet altijd triomfeert de boosheid. De Almag-tige, die de onschuld bewaakt, is wel langmoedig; maar eindelijk nadert met volle zekerheid het uur der vergelding en dan ! dan neemt Zijne magtige Hand het floersnbsp;der verblinding van des boozen gelaat; — dan ontdektnbsp;Hij hem in al zijne afschuwelijkheid aan zich zei ven.nbsp;BROWN (met de grootste verbazing en ontroerd terugdeinzende.)nbsp;(terzijde.)

Hemel! wat hoor ik! — maar, (inlagchen uitbarstende.) Zou ik mij nu door een eenvoudig Visschersmeisje latennbsp;verschalken. — Kom deern nu niet langer komedie gespeeld. (Hij tracht haar weder te naderen.)

-ocr page 100-

93

LUCIA (i« klimmende opgewondenheid.')

Het vriendelijk hemellicht, dat gij meent te zullen aanschouwen, zal 11 een vlammend wraakzwaard worden. — Trek dus den sluijer niet weg, die vroegere misdaden bedekt houdt, en zoo er nog eenig menschelijk gevoel in uwenbsp;borst aanwezig is , waag u dan niet een gelaat te ontslui-jeren!.... dat u verpletteren zal.

BiiowN, gaat wankelend en het oog onafgewend op Lucia geslagen naar de tafel, waar hij een glas loijn inschenkt.

Geesten zijn er toch niet!—^ {toildlagchende.)Gek\\ciè. \ — Nu is het genoeg! — (Jdj stormt op Lucia los en ontruktnbsp;haar den sluijer.)

LUCIA, roerloos staan blijvende.

Gij hebt het dan gewild!

BROWN, hij staart haar verplet aan en stort zich met de han~ den voor het gelaat op de canapé.

Lucia!

LUCIA, op hem toegaande.

Ja — Lucia! De dwaze, maar God zij vurig gedankt! onschuldige Lucia, — Dwaas, toen zij in kinderachtige opgewondenheid eene loopbaan koos, die hare krachten tenbsp;boven zoude gegaan zijn, en toen gij u van die opgewondenheid bediendet, om haar tot uw slagtoffer te verlagen. — En dit deedt gij onder den schijn van harenbsp;menschlievende gevoelens te deelen — den naam aannemende van den vriend uw^er jeugd, zonder welken gij geennbsp;toegang tot haar hart zoudt hebben gekregen. — De brieven die door haar werden afgezonden, om haren eenigennbsp;bloedverwant, haar geliefden pleegvader, {zij droogt harenbsp;tranen) van hare vlugt te onderrigten, hieldt gij terug ennbsp;toen gij zeker meendet te zijn van uw slagtoffer , toen gijnbsp;haar, ver van de haren, in het vreemde land hadt ge-

-ocr page 101-

93

voerd; — toen vertoondet gij u in het ware dagdicht; — maar toen ook ontvlugtte zij u, alsof zij eene adder hadnbsp;aangeraakt, — en — op den weg van kommer en ellende , die zich toen voor haar opende , heeft het God behaagd haar een ander slagtoffer uwer booze lusten te ge-moet te voeren — die {weenendé) op haar sterfbed boetenbsp;heeft gedaan voor de zonde, waartoe zij door u gebragt werd.

BROWN, wanhopig.

Auguste dood! en haar kind?

VAN HCVELi, door Balder vergeefs teruggehouden, iglt het vertrek binnen en werpt zich in Lucide armen.

O mijne dochter!

LUCIA.

Vader! {Zij rust eenigen tijd sprakeloos aan de borst van van Huvell.) — Kan ik op vergeving hopen? — Zult gijnbsp;uwe berouwhebbende pleegdochter, die ü zooveel leed berokkende hare dwaasheid kunnen vergeven?

VAN HUVELL. (Omhelst haar op nieuw.)

Ik heb alles aangehoord, geliefde! — Gij hebt boete gedaan voor die dwaasheid; ik heb, dank zij de liefderijke zorg der Voorzienigheid, niet alleen mijne Lucia teruggevonden y maar ik ontvang haar terug, zooals mijne onvergetelijke zuster haar mij achter liet, rein en onschuldig.nbsp;{Op Brown wijzende, die op de canapé gezeten onverschillignbsp;voor zich staart.) Daar alleen is de schuldige, wiens zondige plannen op de deugd mijner Lucia zijn afgestuit. —nbsp;Het kwaad dat gij mij hebt toegedacht mensch! heeft Godnbsp;ten goede gekeerd. — Den menschelijken regter zal ik nietnbsp;inroepen om het aan mij gepleegde kwaad te straffen ; daarnbsp;binnen heeft misschien reeds een ander, vreesselijker regternbsp;u voor zijne vierschaar gedaagd, {Zij vertrekken door denbsp;deur ter linkerzijde.)

-ocr page 102-

94 riERBE TOONEEL.

BEOWN , dokter baldee.

EEOWN, na het vertrek van van Huvell en de overigen, hligft hij nog eenigcn tijd wezenloos voor zich heen staren ,nbsp;maar de stilte om zich heen doet hem opzien en niemandnbsp;bespeurende, valt hij achterover op de canapé.

Ja het is zoo als die grijsaard zeide. Er is reeds een vreesselijk rogter in mijn binnenste werkzaam. (Opstaande.)nbsp;Dat mag diezelfde regter wel zijn , die mij in de bruisendenbsp;baren der zee den dood voor oogen hield, den dood diennbsp;ik mij altijd heb vooi'gespiegeld, na een lang leven vannbsp;genot, en welks aanblik mij nu onvatbaar heeft gemaaktnbsp;voor dat genot, een aanblik die mijne wilskracht verlamt,nbsp;en van den man een kind heeft gemaakt — doch heen !nbsp;nóg man! nóg een wil! — Is er geen genot meer voornbsp;mij hier op aarde te vinden — is de moed, de kracht innbsp;mij uitgebluscht om die genietingen voortaan natejagen,nbsp;dan de dood — dan afgetreden van een tooneel dat mijnbsp;niets dan foltering en naberouw zou opleveren. [Ilij grijptnbsp;een der pistolen van den wand.) Doch eerst nog hersteldnbsp;wat te herstellen is. — Mijne Auguste in het graf! mennbsp;heeft mij in de onzekerheid gelaten waar zich ons kindnbsp;ophoudt. Maar voor dat kind te zorgen, zal mijne laatste taaknbsp;zijn. (Hij zet zich neder om te schrijven, doch er wordtnbsp;aan de deur geklopt. Hij ziet verschrikt op en doet open.)

Dokter baldee.

Ik stoor u welligt, doch eene ernstige tijding voert mij tot u en vergunt gij mij, dan zal ik u bij bet overhandigennbsp;van dezen brief, in korte woorden mededeelen wat de inbond daarvan is — want de schrijver daarvan is uw vriend

-ocr page 103-

9c

Leonard Harding, wiens voortdurend verblijf aan de Kaap de goede Hoop zijnen vvaardigen vader de zekerheid gaf, datnbsp;hij het niet was, die den snooden aanslag op Lucia beraamde.nbsp;In zijne vreugde geeft hij daarvan berigt aan mijnen vriendnbsp;van Huvell en voegde daarbij dezen brief. (Hij geeft Jiemnbsp;dmi.) waarin zoo ik vrees eene noodlottige tijding voor unbsp;ligt opgesloten. — Indien gij dien zelf verlangt te lezen,nbsp;zal ik mij terstond verwijderen, maar —

BROWN, in bedrukte houding.

Neen! — blijf — ik heb geen moed dien brief te openen, uit uwen mond wil ik mijn vonnis vernemen.

Dokter balder.

Dat, wat ik u heb mede te deelen mijnheer, moge u tot andere voornemens opwekken, dan er thans nog (Jiif wijdnbsp;op het pistool) in uw binnenste omgaan, — O! dat zou eennbsp;verschrikkelijk einde zijn, van een verspild , van een verschrikkelijk leven. — Doch , wat zeg ik, het einde! neen!nbsp;het begin van eenen rampstaat zou dat wezen, door geennbsp;zingenot, door geen zelfmoordende hand meer te ontvlug-ten. — Mijne kennis van het menschelijk hart, de zielstoestand waarin ik u sedert de ramp aan zee aantrof, gafnbsp;mij te vermoeden dat zulk een vreesselijk besluit bij u zounbsp;levendig worden en tot rijpheid komen — maar dat er voor unbsp;nog een liefderijk God waakt, o merk het op uit de omstandigheid die mij tot u voert, en uit de taak die gij voor eeuennbsp;stervenden vader hier op aarde nog te vervullen zult hebben.

BROWN, in tranen uitbarstende.

Mijn vader dood! — O! dan toch onbew'ust gestorven van de schuld zijns eenigen zoons?

Dokter b.alder.

Ja! daarvan wist hij niets, maar verneem nu wat uw vriend Leonard zelf over dat sterven aan zijnen Vader schrijft.

-ocr page 104-

{Jiij leed den brief voor.) »De brief dien ik aan mijnen ouden «schoolmakker William Brown hierbij voeg, bevat helaas denbsp;ndoodtijding zijns waardigen Vaders. Hij is kalm en gelatennbsp;!gt;in mijne armen gestorven , en het eenige wat hem ver-»ontrustte op zijn doodbed, was de herinnering aan eennbsp;«treffend geval, dat hem op mannelijken leeftijd overkwamnbsp;»en dat zich nu weder in alle klaarheid aan zijnen geestnbsp;«opdeed. Op eene reis naar Drankrijk namelijk, die hijnbsp;«als gezagvoerder van een rijk beladen schip bijkans vol-«bragthad, leed hij schipbreuk op de Hollandsche kust, ennbsp;»was hij de eenige, die door den moed en de volharding vannbsp;«eenen visscher, bewoner dier kust, het leven er afbragt.nbsp;»Deze man alleen had die redding, door ieder als een roe-»keloos waagstuk uitgekreten, volbragt, en niet genoeg hemnbsp;«het leven gered te hebben, nam hij den schipbreukelingnbsp;1) in zijne woning op en verpleegde hem gedurende velenbsp;«weken, toen eene zware ziekte op de redding volgde. —nbsp;«De eenige belooning die de edele visscher bij zijn vertreknbsp;«wilde aannemen was fMj ziet Brown aan) een goudennbsp;» horologie en welke moeite de oude Brown ook later in hetnbsp;«werk stelde, om zijnen redder op te sporen”,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;toen

was zeker de gevangenis zijn verblijf «alles bleef vruchte-«loos, en nu in de laatste oogenblikken zijns levens, draagt hij »zijnen zoon het onderzoek op, of die man nog in levennbsp;«is, en of, zoo hij dood mogt zijn, kinderen zijn overge-»bleven, aan wie zijn kind, zijn zoon de schuld van dennbsp;«vader konde afdoen.” — Het horologie dat als bewijsnbsp;kan strekken, beschrijft hij naauwkeurig naar de opgavenbsp;van den stervenden Brown.

BKOWN, staart hem met angstige blikken aan. En de naam van den redder mijns vaders?

-ocr page 105-

97

Dokter bameb.

Dien lees ik niet in den brief, doch vcrmoedelijk zal Leonard u dien gemeld hebben. (Brown hetad den brief, dochnbsp;hem schijnt de moed te onthrehen dien te openen.) Kora ,nbsp;vat moed, ik ga nu van hier, maar verlaat u niet zondernbsp;dat gij de plegtige belofte aflegt, dat gij de taak die luvnbsp;stervende vader u op het harte lag, zult volbrengen. —nbsp;Belooft gij dat?

(Brown reikt hem met gebogen hoofd de hand. Dokter Balder verlaat het iooneel.)

riJIDE TOONEEL.

BBOTVN, hij werpt zich weenende op de Canapé', breekt den brief open en leest.

«Vriend mijner jeugd!” — Ja zoo was het voorheen, {7uj gaat ' voort met lezen, en staat eenige oogenhlikken daarna plotseling op met den uitroep.) Zeeschelp! «Zeeschelpnbsp;heet de redder van uws vaders leven!” —¦ Zeeschelp! —nbsp;Hij was ook de redder van het mijne! —¦ En ik? (Hijnbsp;barst in tranen los.) Ik loonde hem met de schande zijnernbsp;eenige dochter. Ik riep de hulp van eenea onverlaat in ,nbsp;om hem ten val te brengen — (nadenkende) en, zoo iemandnbsp;werd nog in ’t leven gespaard! — Voor zulk een onmenschnbsp;werden twee menschenlevens in de waagschaal gesteld? [Nanbsp;eenig stilzwijgen op plegtigen toon.) Vader, uw zoon aanvaardt de taak die gij in uwe laatste oogenblikken hemnbsp;oplegdet — van nu aan zal hij het kwaad dat hij bedreefnbsp;trachten goed te maken! — Onbegrijpelijk Wezen, die mijnbsp;in Uwen toorn niet vernietigde, nog waag ik het niet mijnenbsp;handen tot U op te heflen, later — O! later hoop ik dat

7

-ocr page 106-

voorregt meer waardig te zija — Vooraf wil ik vergiffenis van de menschen trachten te erlangen, en dan.,..

De scherm, valt.

ZESDE TOONEEL.

Hetzelfde iooneel ah in de beide eerste bedrijven.

Dokter balber ,

onder de ivarande


VAN HBVELL, LBCIA

gezeten.


Dokter balüee, opstaande, gevolgd door van Hmell en Lucia.

Gij kunt gerust zijn vriend! op het oogenblik dat ik-den ongelukkige verliet, waren alle gedachten aan zelfmoord uit zijne ziel verwijderd. ¦— Hij werd beheerscht door betnbsp;ernstig voornemen om den laatsten wil zijns vaders te volbrengen, en, bedrieg ik mij niet dan is hij reeds op wegnbsp;naar de badplaats om Zeeschelp daar te ontmoeten.nbsp;van hcvell.

En is u nog niets bekend ten opzigte der beide vermiste horologiën ?

Dokter balder.

Neen! de policie is werkzaam, doch een onderzoek ten huize van dien Links gedurende zijne afwezigbeid gedaan,nbsp;leverde niets op.

VAN HÜVELL.

Als bewijsstuk dat Zeeschelp waarlijk de redder van den ouden Brown was, zal het toch noodig zijn, dat het onderzoek daarna met kracht worde doorgezet.

Dokter balder.

Ja, en nog te meer omdat de eer van den braven man

-ocr page 107-

99

er mede gemoeid is. Gij Weet, op het dorp is men er van bewust dat Zeeschelp van den roof der horologiën verdacht is geworden.

ZEVENDE TOONEEL.

DE VORIGEN, BROWN.

(Laatsigenoemde gaat naar de woning van Zeeschelp, doch van Huvell ziende , wendt hij zich dot hem en blijft metnbsp;neergeslagen blikken voor hem staan.)

Dokter b.vlder, Brown bij de hand nemende.

Nader vrij mijn vriend. Uwe komst te dezer plaatse getuigt van den gunstigen ommekeer die in Uw gemoed heeftnbsp;plaats gevonden. Er is hier veel goed te maken doch....nbsp;v'AN HUVELB, op Brown toegaande.

Ik wil U de taak verligten jonge man en de verwijtingen terughouden die in mijne borst opwellen. De eerste schredenbsp;op den beteren weg is nu afgelegd. O! volg nu verdernbsp;de leiding dor Voorzienigheid, die U zoo liefderijk bewaardnbsp;heeft. — Niet rvaar Lucia, ook gij dierbaar kind, reiktnbsp;hem de hand van vergeving, al huivert die hand ook bijnbsp;aanraking van hem die U meer dan het leven heeft willen ontnemen.

bRown , knelt in diepe ontroering beider handen in de zijne.

Het ontbreekt mij thans aan woorden om uit de volheid van mijn gemoed den dank iiittesprekcn — en toch triltnbsp;er nog eene snaar in mijn binnenste, die tot zwijgen moetnbsp;W'orden gobragt. — Lucia! — Uwe plegtig uitgesprokennbsp;woorden eindigden straks met eene doodstijding van haar,nbsp;die mij lief was, de eenige die mij door hare trouw, met

7*

-ocr page 108-

100

telkens wederkeerenfle liefde tot zicli trok — zeg mij, heb ik U goed verstaan — is zij____?

LUCIA.

Gij hebt mij goed verstaan! — Ik heb hare door zon-denschnld moede gekreten oogen toegedrukt. (Broionioendt zioli snikkende af.) Toen ik U ontvlugtte, stond aan dennbsp;ingang van het Hotel eene jeugdige vrouw, die ik uwennbsp;naam hoorde uitspreken — aan haar deelde ik in mijnenbsp;angst uw opzet mede, waarop zij mij drong haar te volgennbsp;en mijn in trek voorloopig bij haar te nemen — kort daaropnbsp;overviel haar eene krankte en nog dank ik er den liefderijken God voor, die mij op zoo wonderbare wijze totnbsp;haar zond en die mij vergunde om in het vreemde land eenenbsp;zondaresse te behouden — niet van den iigchanielijken dood,nbsp;dien zij op het laatst biddend inriep, maar voor het eeuwignbsp;verderf. — Zij stierf met uwen naam op de lippen, de vergiffenis in het hart de hoop op uwen zedelijken terugkeernbsp;met zich' medenemende in het graf! — Toen ik haar laatste overschot onder de groene zoden had zien nederleggen,nbsp;was mijne taak daar ten einde gebragt.

Dokter balder, tot Brown.

Ja! Zij was wél ten einde gebragt — doch verneem nu ook wat zij heeft moeten lijden en ondergaan om in haarnbsp;Vaderland terug te keeren....

LUCIA.

Ik bid U spreek daar niet van! — Het was de geregte straf voor mijne dwaasheid dat ik, jeugdig kind, welnbsp;naar het voorbeeld van andere edele vrouwen, maar doornbsp;eene onberaden vlugt en de inspraak volgende van mijnnbsp;hoogmoedig en roemzuchtig hart, mij aan eene zaak dacht te

wijden die andere drijfvceren vereischte

doch de Algoe-

-ocr page 109-

101

de heeft mij bewaard en in de armen van Hem, dien ik lief heb, teruggebragt. (Zij omhelst van Huvell.')

BROWN, in angstige verwachting tot Lucia.

En — mijn arm kind?

(BoMer Bolder verwijdert zich onopgemerkt en gaat ZeescJielps woning binnen^

LUCIA, Brown met aandacht gadeslaande.

Het kind der arme Auguste leeft en ik hoop één harer vurigste wenschen op te volgen, door het weesje onder mijnenbsp;bescherming te nemen — zij is bij achtenswaardige- burgerlieden opgenoraen.

BROWN , op plegtigen toon.

En als ik nu mijn kind — mijn eigen bloed uit uwe handen terug eisch en haar in alle regten stel, waarop zijnbsp;als mijn kind aanspraak kan maken — Zult gij dan nog....

ACHTSTE TOOHEEL.

DE VORIGEN, Vrouw ZEESCHELP, BOEKJE, AUGDSTE.

(Laatstgenoemden volgen dokter Bolder die Auguste tot Lucia voert.)

LUCIA, zij legt het kind in de armen van Broton.

Neen! dan zal uw kind u terug gegeven worden!

BROWN, ontroerd.

Geliefd kind! — Aan u zal ik trachten te vergoeden. Wat ik aan de zalige moeder ben te kort gekomen. {Mennbsp;hoort een verwijderd geluid van muzijkinstrumenten.)

Dokter balder, hij neemt van .Huvell terzijde.

Ja vriend, thans wacht u eene kleine verrassing. De jeugdige bewoners van het kinder-badhuis verlangen den

-ocr page 110-

102

man te aanschouwen, die de grondlegger was van hun geluk; en den wensch om in kinderlijke klanken den edelen stichter hunne zwakke hulde te brengen, mogt ik nietnbsp;tegen gaan.

NEGENDE TOONEEL.

DE VOEIGEN , VAN GEEI.SEN, MeVl'OUW VAN GEELSEN , VERBALEN.

Eenige jongens en meisjes idt het Kinder-Zeebad. Direkteur van het gesticht en visscherlieden. Een drietal der jongens met miizijkinstrumenten blazen een marsch, andere dragen fakkels.

VAN GEELSEN, hij komt met zijne moeder en Verbalen op het geluid der muzijk uit het Badhuis.

Eene serenade . waarschijnlijk! {ter zijde.) Zou dat mij gelden?

Mevrouw van geelsen.

Ik lag zoo lekker in den dommel en nu word ik door zulke ellendige muzijk gestoord!

VAN GEELSEN.

Gij hadt mij ook al lang genoeg met uw gesnork gehinderd mama ; dat is waarlijk ook geene mooije muzijk!

(De kinderen komen paarsgewijze en, voorafgegaan door den direkteur op het tooneel, dat daardoor tceder geheel verlichtnbsp;is. De muzijk houdt op en een knaapje nadert met bloem-botiquetten den Heer van Huvell.)

-ocr page 111-

103

EEN KNAAPJE.

Als ’t arme wicht van honger weent.

Als hem geen moeder hulp verleent.

Als hem bij ’t eerste levenslicht De dood zijn oudren rooft —

Dan plengt de menschenvriend een traan En trekt hij zich die kleinen aan.

Maar als bij armoede en ellend Die dood ook nog zijn boden zendt,

In kwalen, ziekte of gebrek.

Dan krimpt het menschlijk hart.

Dan rijst een vraag tot Hem omhoog. Die 't arme wicht aan ’t niet onttoog.

Doch dan ook daalt weer hulpe neer — Dan zendt d’ Erbarmer nog veel eernbsp;In menschenvrienden, rijk aan goudnbsp;Maar rijker nog aan liefd!

Genezing, brood en lafenis —

En ’t kind treurt niet meer om ’t gemis.

VAN HDVELL, aangedaan.

Ik dank u kinderen — ik dank u! wat ik voor u deed was het minst zware offer. {Hij druM dokter Bolder die hand.)

Dokter ba.lbek.

Neen kinderen! — Hij die tot nu toe als de onbekende menschenvriend dagelijks in uw kinderlijk gebed herdachtnbsp;werd, gij brengt hem teregt uwe hulde — zonder hemnbsp;zoudt gij nog ouder den last van een ziekelijk ligchaam,nbsp;een treurig leven te gemoet gaan. — Leve de stichter van

-ocr page 112-

104

het Kinder Zeebad! {de kinderen en toeschouwers heffen een driewerf Iiurah aan).

TIENDE TOONEEL.

DE VOEIGENj ZEESCHELP, SCHOL.

SCHOL, hij loendt zich het tooneel opkomende tot van Eu-vell, terwijl Zeeschelp zich in hedriikte houding eenigzins achter op het tooneel plaatst.

Woar het hart vol van is, loopt de mond van euver... dat hart hier klopt moar onder een ruwe visscherspij, moarnbsp;nou ik den man veur me zie, die zooveel ellendige stumpersnbsp;tot frissche kaerels heit doen opgroeijen, nou , nou mot etnbsp;er uit... nou wou ik meneer... nou wou ik... dat je overnbsp;de derde bank in zee lag, alleen om het geluk te mogennbsp;hebben je er uit te mogen hoalen. {Algemeen gelach, hijnbsp;dringt een der visscherlieden terug die van Huvell wil toespreken.) Neen ! ik heb nog niet gedoan — en als meneernbsp;eens weer dezen koers uitkomt , goa dan mien oudenbsp;Karo.... {op den visscher wijzende) neen, goa dan sien tweenbsp;jongens eens zien ! — of dat kinderbad ook goeje vruch -ten oplevert! — en de man is toch van de stroat opge-roapt — op sien vijfde joar kon ie op sien kromme bienennbsp;nog niet stoan — en — kiek ze nou reis!

Dokter b.4Ldek.

Ja jongens dat zeewater kan wonderen doen — en nog meer dan kromme' beenen regt maken.

BROWN, zacht tot dokter Balder.

Dat is wel aan mij bewezen Dokter, doch mag ik nu een heilige pligC vervullen omtrent den goeden Schol, een dernbsp;redders van mijn leven?

-ocr page 113-

105

Dokter BALDEK, Mj roept.

Schol! De Heer dien gij gisteren het leven gered hebt, zou U zoo gaarne eene belooning schenken, wat zondt gijnbsp;wel het liefst hebben?

SCHOL, I'oekje schalks toelonkende.

Dat kan hij me niet geven Dokter!

Dokter baldek.

O! nu begrijp ik U [zacld) maar hebt gij het meisje wel hartelijk lief?

SCHOL.

Of ik Doek liefheb! nou, hoor, ik moest een aordappel in plaats van een hart in mien lief hebben — zoo als ze bijnbsp;ons op ’t dorp zeggen, als ik dat meiske niet lief had —nbsp;en we zijn het zamen eens ook heur! nioar vader Schelpnbsp;zegt, ik mot vief guldens in de week verdienen — en iknbsp;en karo kunnen er nog moar vier ophoalen.

Dokter balder.

Die ééne gulden staat Uw geluk dus in den weg?

SCHOL.

Ja moar in den natied worden de tongetjes weer duurder — en dan zal ’t wel goan.

VERBALEN.

Mag ik een woord spreken dokter? — Ik stel den braven Schol aan als tweede badknecht met vrije w'oning en ƒ5, — ’s weeks.

SCHOL, van blijdschap opspringende.

Karo! — karo! woar zit je ouwe?— nou zijn onze koetjes op ’t dreuge, jongen! — moar woar is vader Schelp toch?nbsp;Dokter balder, gaat op Zeeschelp toe en leidt hem voornbsp;op het tooneel, terwijl hij hem eenige woorden toefnistert.

-ocr page 114-

lOÖ

ZEESCHELP, de handen van Schol en 'E'oeJcje, in. een leggende^ tenvijl hij met letcogen stem idtspreekt.

God zegene Ü jonge lieden!

SCHOL, zich bezinnende en met opgetogenheid de aandacht der aanwezigen op zich vestigende.

Duvekoaters — doar bad ik nog bet voonioamste verge-, ten ! (Allen dringen zich om Schol henen j Doar loop ik straks even buten op den grindweg te prdkkeseeren, woarnbsp;die iLinks gebleven mogt zijn en wat zie ik niet wied vannbsp;me af uit et kreupelhout schieten — de schelm in eigennbsp;persoon; moar ie had me ook al in de goaten ; dat beleufnbsp;ik je ¦— pak em karo, riep ik en doar lag de gaauvvdiefnbsp;lank uit op het gras en zen bienen in de sloot ! Jongenpnbsp;ik had zoo’n lust om em er heele goar iiitedonwen, moarnbsp;ik dacht, »die voor de galg geboren is, mot niet in ’tnbsp;woater sterven.” Karo had em ook zoo stevig in siennbsp;kroag, dat ik op mien dooje gemak sien zakken kon nanbsp;pluzen — en wat vond ik doar; {hij haalt de vermistenbsp;horologien uit zijne horst en vertoont ze aan de aanwezigen,nbsp;die een algemeen gejuich doen opgaan) en nou Heer — {zichnbsp;tot Brown wendende en hem de horologien ter hand stellende.)nbsp;Wil je me nou een belooaing schenken, geef dan Voadernbsp;Schelp sien eer terug en dan zal Schol riekelijk genoeg beloond zijn!

BROWN, op Zeeschelp toegaande en hem, zijn horlogie teruggevende .

Zie hier edele man, de gedachtenis terug, die u tot eer en mij tot diepe vernedering strekt — zij werd ü eenmaal door mijnen vader geschonken. De herinnering dienbsp;zich aan dat voorwerp hecht, is mij nu eerst kenbaar geworden cn zij vervult mijne ziel met diepe schaanatoen be-

-ocr page 115-

107

rouw; maar, zet de kroon op Uwe menschlievendheid en schenk vergiffenis aan den door U geredden Zoon van dennbsp;geredden Vader!

zEESCHEiiP, hij sluit Brown m zijne armen.

God! hoe wonderbaar zijn uwe wegen!

Dokter baldek.

En nu vrienden, de hoeden af' voor den redder van vader en zoon — Leve Zeeschelp! {Algemeene vivats.)

TOT HET PUBLIEK :

En gij, inwoners van het weldadig Amsterdam! mogten de weinige proeven van ware menschenliefde, in tegenoverstelling dier valsche philantropie, die koud en ongevoelig,nbsp;slechts ijdel roembejag en zucht naar onderscheiding bedoelt u niet ongevallig geweest zijn, en ook de voorstellingnbsp;van het menschonteerende eener enkele botgevierde harts-togt het: Ja! zoo zijn er — op ons zijn er zoo? bij unbsp;hebben uitgelokt.

-ocr page 116- -ocr page 117- -ocr page 118-