E N
TXEVRS PEL,
DOOR
A. B Ó G A E R T.
JLIOTHEEK DER liUKSUNIVERSlTElTnbsp;UTRECHT.
Te A M S T E L D A M;
By IzAAK Duim, Boekverkoopcr , bezuiden het Stadhuis. M«t Privi/egit,
-ocr page 6- -ocr page 7-denheere
VAN
GROOT KENNER
DER
TOONEEL EN MÜZYKKUNDE;
WERDT HET
TREURSPEL
VAN
E N
GEDIENSTELYK TOEGEWYT,’ DOORiYNEN VRINDT
A, B Ü G A E R T,
A a
-ocr page 8-De Staten van Holland en Weftvtiefland doen te weten : ale# Ons te kennen is gegevenby de tegenwoordige Regenten v*nnbsp;het Wees- en- Oude Mannenhuys der Stad Arofteidam , eunbsp;in die qualitcyten te lamen Eygenaars, mitsgaders Regenten vannbsp;den Schouwburg aldaar, datzy Supplianten eenige Jaarenhaddennbsp;gejoiiilTeett van ’t Oftroy of Privilegie by hen van Ons op den 23.nbsp;May t7t4. geobtineert, waar by Wyaan hunSuppliantengoedguns»nbsp;telyk hadden gcaccordeett, en geofttoyeert, om, geduurende dennbsp;tydvan vyftien doen eetft agter een volgende Jaaren, de Werken,nbsp;dieren dienfte van het Toneel reets waren gedrukt, en van tydrotnbsp;tyd nog verderin het lichtgebtagt, en teiiToneele eevoertzoudennbsp;mogen werden, alleen te mogen drukken, doen drukken .uyrgeevennbsp;ende veikoopen, en bevonden dat ne jaaren ,by ’tvootlz Ofttoynbsp;of Privilegie genoemt, op den ;2, May tyrsi.ftondenteexpireerenrnbsp;ende dewyle zy Supplianten ten tneeftcn dienfte van den Schouburg,nbsp;waar van hunne relpeftive Godshuyzen onder andere mede moetennbsp;worden gefuftenteert, de voorengemelte Werken,zoo van Tteui-fpellen, Blyfpelleu, Klugteu, als anders, die reets gedrukt, en teanbsp;Toneele gevoert zyn, of in toekometide gedrukt, en ten Toneeienbsp;gevoettzouden mogen werden ,geerne alleen, gelyk voorheen, aou-den blyven drukken .uytgeevcn en verkopen , ten eynde dezelvenbsp;Werken door het nadrukken van andere haat Luyftet, foo in taal,nbsp;als in (pelkontt, nietraogten komente verliefen , en dewylen fuinnbsp;haar Supplianten na de expiratievan’t bovengemelte Octroy, nietnbsp;gepermitteeit was. zoo keerden zy Supplianten haartot Ons ,on-derdaniglykverzoekendcjdai Wy aan liun Supplianten in kwaliteyteanbsp;vootlz. geliefden te verlcenen , ptolongatievan het voorlz. Ofttoynbsp;of Privilegie, om de voorfz. Werken ,zoovan Treutlpellen, Jjly.nbsp;fpellen, Klugten, als anders, reets gemaakt, en ten Toneel» gevoert, ofalsnog in het ligt re brengen, en tenToneeletevoeten,nbsp;den tyd van Vyftieneetftkbmende, en agteteenvolgendeJaaren .alleen te mogen drukken, en Verkopen, of te doen drukken,en verkopen, met verbod aan alle andcieopicekere hoogePeene by Oninbsp;daar tegens te Statueeten, SOO IS ’t, dat Wy , deSaake, ende’tnbsp;voorfz. verzoek oveigemetht hebbende, ende geneegen weezendenbsp;ter bede van deSuppliantenuytOnze tegtewetenlchap , Souvetainenbsp;Magi ende Authoriteyt .defelve Supplianten gecoitlemeert, geac-eordeett, en geoctroyeett hebbeni conlenteeten .accotdeeten, ennbsp;oftroyeeren haat by deezen, dat Zy ,geduurendedentyd van Vyt-tien eetft Agteteenvolgende Jaaren, de Werken, die ten dienftennbsp;van het Toneel reets waren gedrukt, en van tyd tot tyd nog verder in het ligtgebragt , en ten Toneele gevoert zonden mogen werden, ill dier voegen,alszulx by de Supplianten isvetzogt.en hiernbsp;Tooren uytgedrukt ftaat, binneiideti voorfz. Onzen Landen alleennbsp;zullên mogen Drncken, doen Dtucken . uytgeven ende verkopen,nbsp;verbiedende daarommeaücn endeeenecygclyken dezelve Werken,nbsp;in ’t geheel, ofte ten decleteUrucken. naar te Drukken, te doennbsp;Naatdtucken te Verhandelen, of teVerkopen, ofte eldersNaarge-drukc binnen den fel ven Onze 1 Landen tebrengen, uyt te geven,nbsp;•fte Verhandelen en Verkopen, op Verbeurte van alle de nagedrukte, ingebragte , verhandelde ofte vetkogte ExempUien, ende
A 1 nbsp;nbsp;nbsp;eea
-ocr page 9-een boete van diieduyrend guldens daar en bovente verbeuren, te Appliceeten een derde part voor den Officier, die dcCaJangedocnnbsp;lal, een derdepart voor den Armen der plaatzen daar liet Calus voornbsp;vallen zal.endehct tefteerende derdepart voor de Supplianten,en-dedit t’elkens zoo meenigraaal, als dezelve zullen werden agtet.nbsp;haalt,alles in dien vetftande ,dat Wy de Supplianten met dezenoa-r.cn Oötoyealleen willendegratificeeten totverlioedingevaii hunnenbsp;ïchade door het Nadtucken van de vootfa. Werken,daar dootinnbsp;geenigen deele verftaan , den innehouden vandier.teautorifccten,nbsp;ofte te Advoueten, ende veel min dezelve ouder onze ptotexie,en-de belcherminge, eeiiig meerder Credit, aaiizien ofte reputatie tenbsp;geeven, nemaat de Supplianten i» cas daar inne iets onbehootlyksnbsp;zoude infincien , alle het zelve tot hare Lallen zullen gehoudennbsp;weezen te verantwoorden, t ot dien eynde wei Expteflèiyk begeerendc*nbsp;darby aldienzy dezen onzen Ofttoye voor dezelve Werken zujlen willen Hellen,daar vangeenegeSbbrevjeerdeoftegecomraheerde mentienbsp;zullen mogenmaken, nemaargehouden wezen, het zelve Oöroy in ’tnbsp;geheel,enzoudereenige oiniflie daarvoor tedrucken,of tedocn dtuc-zen ende datzy gehouden zullenzyu,een Exemplaar vandevoorfz.nbsp;werken, op Groot Papier, gebonden en welgcconditionceitte brengennbsp;in de Bibliotheekvan onze Univerfitey tte Leyden,binnen dentyd vannbsp;zes wecken, na dat zy Supplianten de zelve Wetkenzullcnhebbennbsp;nyt te geeven, op een boete van zes hoiidert guldens, na expiratienbsp;der voorfz. zes Wecken, by de Supplianten teverbeutentenbehoevenbsp;van de Nederduytfe Armen van de plaatsalwaatdeSuppliantcn wonen; envoorts op peene van met ’ctdaadverftecken te zynvanhernbsp;efteft van dezen Oflroye. Dat ook de Suppliant en fchoon by hetnbsp;ingaan van dit oaroy een Exemplaar gclevert hebbende aan denbsp;voorfz, Onle Bibliothcck.by zoo veitezy gediiurendc dentyd van ditnbsp;Oftroy defelve Werken zouden willen hetdrucken met eenige ver-meetdetingen of anders , hoe genaamt , of ook in een ander formaat, gehouden zullen zyn wederom een ander Exemplaar van denbsp;gemelde Werken Gcconditionectt als vooren, te brengen inde voorlz.nbsp;Bibliotheek, binnen defelve tyd, en op de boete en penaliteyt, alsnbsp;voren. Ende ten eynde de Supplianten dezen Onzen Confente , endenbsp;OÖioye mogen genieten , als naatbebooten, Laften wy allen endenbsp;eenen ygelyken , dien het aangaan mag, dat zy de Supplianten vannbsp;den inbonden van dezen doen. Laten, ende gedogen, iLufteliik,nbsp;vtedelijk, ende volkomentlijk genieten endegebtuyken, cesferendenbsp;alle belet ter contrarie. Gegeven inden Hage, onderonzen Grotennbsp;zegelehietaandoen hangen op denzevcncntvvintigïleiiMey.in 't j aarnbsp;OU zes Heeteende Zaligmakers duy fend z.evenliondert agtentwintig.
J. G.V. Boetzelaar.
Ondetftond.tetOrdonnantievandeStatcn, wasgetekent
WILLEM BUYS.
Lager ftond.
Aan de Supplianten zyn, nevens dit Oftroy , ter handgefteltby Exttaft Authenticq , haar Ed. Gr. Mog. E-efolutien van deiizS.Juny,nbsp;lyrj, en a o. April, 1728, ren einde om zig daar nare teguieeten,
De Aegentcn vaii het Wees cn Oude Maiincii'niis hebben, in hunne vooilz qualiteyt, het recht van deze Privilegie, alleen voor den tegeii-woordigen Druk , van RHADAMISTUS cn ZENOBIA; Treurfpil,nbsp;vergunt aan Izaak DuiMjnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;den 12, Septemier lyjy.
-ocr page 10-Pha rasmanes, Koning van Hyberiê. RhadaMistus, Koning van Armeniè^ Zoon va»nbsp;Pharasmanes.
Zenobia, Gemalinne van Rhadamistm, ander de» Haam van Ismeene.
A R z a M E s, Broeder van Rhadamistus.
Hier o. Afgezant van Armenië^ en f^ertrouweling van Rhadamistus,
MiTRANes, Hooftman van de Lyfwacht van Pha* rasmanes,
HyDASPES, Fertrouweling van Pharasmanes.
P H E NI c I A, Vertrouwde van Zenobia.
Lyfwacht.
Het Spel /peelt in ArtaniJ/e, Hoo/tftadt van V Konink* ryk Hyberii) in 't paleis va» Pharasmanes.
E N
T R E V R S P E L.
EERSTE BEDRYF. EERSTE TOONEEL.
Z E N O B I A,
{aat my, Phenicia, ten prooy aan myn ellen-I den:
; Bezwaar myn fmarten niet, in fttê van ze af
____\ te wenden:
Verlaat my doch; uw raadt noch ’t leven dienen niet. Dan toe vergrooting van myn rampen en verdriet,nbsp;ó Goden! Goden, zo rechtvaardig 1 zyn uw flagennbsp;Niet zwaar genoeg, en moet een ftrafFer lot my plagen?nbsp;Phenicia.
Zal dan myn hart, door uw gejammer als gefchroeft,
U fteeds zien fchreyen, en tot in de ziel bedroeft ?
Het ruft hier alles, in een’ diepen flaap gedooken,
Daar gy, hoe afgemat, geen oog noch hebt geiooken, O wreede! indien de min u onbeweeglyk vint,
Toon u ten minfte voor myn vriendfehap niet ontzint.’ Wat zyn uw rampen toch? gevangen, daar de trekkennbsp;Van uw fchoone oogen ft vuur der liefde op krachtigftnbsp;wekken;
A 4, nbsp;nbsp;nbsp;' Gy
-ocr page 12-RHADAMISTUS
Gy breekt uw boejen, en verbeert een VorftjZogrootJ Als oit Hyberic op xyn’ hogen troon genoot.
Wanneer hy eifcht, datgy denrykftaf meê zult voeren,’ Heeft die begeerte iets in, dat u dus kan ontroeren ?
Zo die verwinnaar, door zich fteeds verfmaat te zien. Thans moede is te vergeefs zyn hart u aan te biên;
Door hoe veel ftrafheit en verachting, my gebleeken. Hebt gy zyn woede en toorn niet tegen u ontfteken ?nbsp;Staak dan uw koelheic, en begunftig zyne min,
Gy zult eerlang hem zien vernedert naer uw’ zin.
Zenobia. . nbsp;nbsp;nbsp;(gen;
Dién overwinnaar, zo barbaarfch, fchoon ryk van ze-Voor wien gy, doch vergeefs, myn ziel zoekt tebewe-Ken ik, Phcnicia, veel beter dan gy denkt. (gen. Welke ook de naamzy, die hem d’overwinning fchenkt.nbsp;Wat glans hem ’t voorhooft ook doet brallen, wat ooknbsp;vreezen,
Geen voorwerp is 'er, dat my moet zo haatlyk wezen. Uw trouwe vriendfehap is door my re lang gehoont,nbsp;’tistydt, dat zy door myn ontdekking werdt beloont;nbsp;Gy zult ten minfte, als gy myn deerlyk lot zult hooren,nbsp;Myn doot niet fchorten , noch myn edel opzet ftooren.
’t Is in myn bailingfehap, dat gy my hebt gekent,
£n eenen llaaffchen Haat, die myn geboorte fchent:
’k Tel zo veel Koningen als ik Voorvadren reken,
En heeft myn bloedt nooit, dan voor ’t Godendom, geweken.
Vorft Pharasmanes, die gantfeh Afië trotfeert.
Al d’ydlc nydigheit des Roomfehen volks braveert,
Die wreede, aan wien gy wilt dat ik myn trouw zal geven, Is zelfs de broeder, van wien ik ontfong het leven.
Ach! gaf de hemel, dat het noodlot, kgeen myn bloet Aanhem vereenigt, my, inzynen overmoedt, (me!nbsp;Door andre banden niet verknocht hadt aan zyn ftam-Maar ’t noodlot, hechtende aan dien knoop een zoeternbsp;vlamme,
Heeft hem den vader van myn’ ega noch gemaakt.
Van
-ocr page 13-Van Rhadamistus . . .
Phe neci a;
Go6n ! wat wcrdc myn ziel geraakt! Hoe! gy Zenobia?
Zenobia.
Die ben ik, als gefprootcn Uit Mithridates en zyn koninklyke looten,
En ’c deerlyk overfchot eens ftamhuis, zo vermaart, Doch dat in rampen thans geen weerga vindt op aardt.'nbsp;Myn vader, na een twiit hoe langer hoe verwoeder.nbsp;Leefde entlyk in den fchoot der vrede met zyn’broeder;nbsp;Armenië, hem nu gehoorzaam en voldaan,
Zag hem met blydichap voor zyn'grootfte Koning aan: Gelukkig zeker, zo zyn broeder minder jachtignbsp;Was naar dat rykgewecft, en meer zyn’ccdt gedachtig;nbsp;Maar die trouwlooze, in ftcê van ’t loflyk voor teftaaanbsp;Belloot Armenië en zyn broeder te verraan.
Hy, om myn’ vader des te wiffeher aan te randen. Gaf ter verblinding hem zyn’ tedren zoon in handen;nbsp;En bracht hem Mithridaat in ’t hof op, opdat hynbsp;Voor hem een’ vriendt wierde, en een bruidegom voor my.’nbsp;’k Beken u, dat zyn min bekoorde myne zinnen,nbsp;Enik’c myn plicht achtte om hem mede te beminnen.nbsp;Onkundig, dat men kon een neiging tot het quaatnbsp;Verbergen onder zulk een heuflelyk gelaat.
Phknicia.
Geen Vorft nochtans zag zich beroemder allerwegen. Noch heeft doorluchter naam in Afië verkregennbsp;Dan Rhadamistus, reeds by elk door zyn beleic. . .nbsp;Zenobia.
Hy heeft te veel doen zien zyn’ moedt en dapperheit.
’k Was naauvvlyks in myn jeugt tot vyfticnjaar gekoi men,
Wanneer ’tbefluit wierdt tot dit huwelyk genomen. Prins Rhadamistus was reeds meeller van myn ziel.
Als Pharasmanes wreet in onze Staten viel,
Gevolgt van Tiridaat, die, door zyn min gedreven,
A 5 nbsp;nbsp;nbsp;Myn’
-ocr page 14-10 nbsp;nbsp;nbsp;R H A D A M I S T U S
Myn’ vader dwingen wou my hem tot bruit te gevend Die Parch, gebclgt dat ik alreê verlooft was, brachtnbsp;Alotnme d’yslykheic en fchrik met zyne macht.
Myn vader, dus verdrukt door eenen bloetverrader, Decdc vallen op den zoon de wreetheit van den vader;nbsp;En, tot een meerd’-e wraak van zulk een’dwingeJant,nbsp;Beloofde aan Tiridaat zyn’ fchepter en myn hant.
Prins Rhadamistus, door dien hoen als uitgelaten, Verwoelte op zyne beurt onze overige ftaten,
Nam ze aan myn vader, joeg zyn’ vader zelfs daar uit; En niets ontziende, aistoen wanhoopig van befluit,nbsp;Dwong Pollio in fpyc van Syrië, en daar nevennbsp;Numidius, om hem myn vader op te geven.
Ik zocht myn’ bruidegom, tot in de ziel begaan.
Daar toe te brengen, dat hy hem toch zou ontdaan:
*t W ierdt my belooft; en dat hy zou dien hoon vergetenj Indien zyn min door een onbreekbre liefdeketennbsp;Beloont wierd; ja dat hy, op’tuur van onze trouw,nbsp;Den ftaat in handen van myn’ vader ftellen zouw.nbsp;Bekoort door zulk een hoop, wierd door my voortge»nbsp;dreven
't Rampzalig huwlyk, dat myn’ vader kofte ’t leven, En die meineedige dorft aangaan, noch beklatnbsp;Van ’t zelve bloet, dat ik dus af te kopen hadt.
Maar ’t Godendom, getergt door zulke fchelmeryen. Verlichte ons trouwuur met de toorts der Razernyen.nbsp;Wat huwlyk! Goden! welk een bruidegom! ik gruw!nbsp;PhE N I CIA.
’k Weet j dat het gantfche volk, verbittert tegen u ,
En wyrende uhet lot deskonings, fnoot vertreden,
Die trouw niet aanzag dan met felle afkeerigheden.
E N o B I A.
Dat muitent volk, hier door tot toorne en wraak gehitft. Vloog toe, onkundig dat ik niets van ’c fchclmftuknbsp;wift.
De Prins, geteiftert door zynmisdaat, fcheen te vrezen. En door dat groot gevaar als onderdrukt tc wezen;
Doch
-ocr page 15-1C
Doch haaft herroepende lyn vorige euveldaan En woede, hecht hy een afgryslyk bloetbadr aan;nbsp;f'olg my , riephy my toe, dat volk y tefnoet aan't mnittn ^nbsp;Waant aan myn dapperheit vergeefs den weg te fluiten.nbsp;Volg my. Het outer toen veriatende, nam hynbsp;My in 7,yn armen, dol van toorne en raïerny.
Door Artaxata met T-yn lyfftoet fors gebroken,
Wiens manfehap vaders wraak in’c harnas hadt geftoken: Doch ziende ons kort daarna omringt van allen kant.
En nemende als verwoed den degen in de hant,
Stiet hy...Maar ver dat wy zyn misdaatudoenhooren. Laat ons ’tgeheugen cens rampzaligen verfmooren.nbsp;Verfchoon myn deugt van een verhaal, dat my ontftelt;nbsp;’k Heb reeds te veel van dien onzaalgen Prins gemelt;nbsp;Dat droef herdenken heb ik nooit in myn gedachtennbsp;Herroepen, of zyri lot deed my van rouw verfmachten.nbsp;’t Zaldan genoeg zyn , dat gy weet, myn zielsvriendin,nbsp;Dat ik, ’t flachtoffer van zyn hoopelooze min,nbsp;Zieltoogende in den vloedt gefmakt wierd door denbsp;woedenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(bloede.
Van my zo waardt een hant, fchoon rookent van myn PhE N I Cl A.
Hoe! was’t uw bruigom, die... óGoón! wat bitterheit! Z E N o B I A.
Des doods benauwtheit had myn oog reeds overfpreit. Wanneer de hemel, door de zorg van weinig knapen,nbsp;Toen weidende aan den vloed Araxes hunne fchapen,nbsp;My redde uit een gevaar, dat onvermydlyk fcheen.nbsp;Maar ik was nauw ontlnapt die doodlche angftvallig-heên,
Of’t lot myns bruidegoms trof my de ziel noch nader, ’k Vernam niet zonder fchrik, dat zyn ontmenfchtennbsp;vader,
Voorwendende de wraak zyns broeders, doch den rang Zyns Zoons benydende uit een haatlyk ftaatsbelang.nbsp;Ons volk had tegen ons de wapenen doen fmeden;
Dat hy, in ftilte in ’t ryk Armenië getreden,
Hy zelf zyn’ eige”. zoon hadc deerlyk omgebracht,quot;
En, tot een offer aan zyn ftaatzucht, wreet gedacht,
Toen , hebbende aan myn fmart den vryen toom gcge-Vervloektc ik cic zorg voor myn rampzalig leven ;
En zonder leer myn ryk verlatende en myn faam,
Zwurf ik in Medië met een’ bedekten naam.
Kortom , na tien jaar fmarts , na tien jaar Ilayernye,'
By ieder vreemt, ontbloot van hulpe en heerfchappye. Wanneer ik hoopte in ’t endt een zoeter lot t’ontfaan,nbsp;TroPtvuur des oorlogs myn onzaalge fchuilplaats aan.nbsp;Arzames, voerende den Ichrik op aller wegen,nbsp;Verwoefte dat gewcft, gebhxemt door zyn’ degenjnbsp;Arzames, vooregereek uu zulk een haatlyk bloet;nbsp;Arzames, die myn ziel nochtans beminnen moet,
Zoon van een’ vader, daar ik eeuwig voor moet vrezen ,
En broeder van een Prins, myn bruidegom voor dezen.
PH E N IC I A.
Kunt gy, wat ook de plicht mag wezen van uw trouw, De fchim wel hoonen van uw’ bruidegom, Mevrouw,nbsp;Zo gy de liefde van een’ Prins hoort, die zyn minnenbsp;Door duizent weldaan heeft getoont aan zyn üavinne ?nbsp;Zen oB I A.
Indien ik noch de vrucht van myne rampen las,
Dat deze alleen myn hoop toch niet afwezent was! Maar door zyn wreede plicht ver van dit hof gedreven ,nbsp;Berooft Arzames my myn toevlucht in dit leven.
Daar by verneem ik dat Armenië, de troon Myns vaders, daar ik ben gewettigt tot die kroon,
Staat in der Parthen of Romeinen hant te vallen, nbsp;nbsp;nbsp;(len j
Zo een min waarder met dien glans niet komt te bral-Wyl Pharasmanes, die zich met dat kroonrecht vleit. Zich ten vertrekke naar Armenië bereit.
Phe nicia.
Wel aan , fpan alles in om zyn geweld c’ontkomen: Hebt gy niet by uw recht voor u de macht van Romen?nbsp;Zy wil door haar’ Gezant, die ’thof alreê verwacht,
Hier
-ocr page 17-Ê N Z E N o B I A. nbsp;nbsp;nbsp;IJ
Hier 'tlot befliffen der Armenifche oppermacht.
Stel tegen dien barbaar, als heerfter van die landenj Uw wettig ryksbelang aan dien Romein in handen.
Hy zal hier heden zyn; welaan, fmeek hem om ’t recht Van zynen Keizer, die ’t verfchil der Vorften flechtjnbsp;Maak dat hy diene tot uw toeverlaat en trouwe,
Hy u befcherme en redde, ofvluchtmethera Me vrouwe. Zenobia.
Hoe, ik! kan ik myn boei verbreken.? zal men my Gelooven, dus berooit en noch in flaverny.? wen!nbsp;Zou,., ach! Arzames! Goên! durfikmynoogvertrou*
TWEEDE TOONEEL.
AR.2.AMES, Zenobia cnder den man van Lmeene, Phenicia.
IA R Z A M E S.
S ’c my geoorlooft noch uw fchoon gezicht t’aan-* fchouwcn ?
Zenobia.
Zyt gy het Zelf, myn Heer ? hoe! heeft uw dappfe hant Reeds heel Albanië . . .
Arzames.
’c Is alles overmant
Door mynen arm; doch als 't geluk my allerwegen Het hooft belauwert met verwinning, eer, en zegen,nbsp;Schynr my uw wreetheit, door myn ziel zo zeer ontzien.
Met onverwinbre kracht alleen het hooft te biên.
Ik ben verzekert, dat myn wedcrkomft den tooren ¦Myns ftraffen vaders als verwoedt op my zal ipooren ;nbsp;Myn wanhoop nochtans, en myn minnenydt ,• Mc-^nbsp;vrouw,
Vcrftouten my een ryk, bsvoolen aan myn trouw En zorg, hoe ilrafbaat ook die zaak zy, te verlaten^nbsp;Om u t’anfchouwen in myns vaders hof en ftaten.
Is ’t waar. Mevrouw, dat een vermeetle Vorfl, geraakt
Door
-ocr page 18-*4. nbsp;nbsp;nbsp;R H A D A M ï S T U S
Door uw bekoorlykhecn, tot u van liefde blaakt?
Dat haalt de huwlykskiioop zyn wenfchen za! bekroo-nen ?
Myn finart verbittert u j ’k merk dat uw Ziel en zin Met dwang de klachten hoort van een bevreesde min.'
’t Doet my geen wonder, dat myn woorden u misha* gen;
Een minnaar, dic’tgeluk begunltigt, voegt het klagen: Maar my, die fteeds het doel was van uw ftraffigheên ,nbsp;Die zonder hoop de min fteeds plaagt, en fcheurt vannbsp;een;
Maar my, dienimmer toonde uw’ wil te wederftreven. Waar klaag ik over, en wat hoop wierdt my gegeven?nbsp;Gebelgc nochtans om ’tlot, waarvoor ik biilyk gruw.nbsp;En dat u dreigt, klaag ik rechtvaardig over u,
En een mecminnaar, die u wil aan my ontfchaken.
De min, de tedre min, die my tot u doet blaken.
Ach ! hoe rampzalig ook, is door gerechte fpyt Niet vry nochtans van een verborge minnenydc.
Zenobia. nbsp;nbsp;nbsp;(ken^
’t Is al te 'waar, myn Heer j de Vorft, van liefde ontfte-Die ik verfoei, heeft van zyn huwlykmydoen fprcken j Maar wat zyn macht ook zy, en wien ze palen zet,
Hy tracht vergeefs mynzielle buigen naar zyn wet; Niet dat ik, als geraakt door eenig mededogen.
Uw driften goedkeur, of uw min my heeft bewogen. A RZAMES.
Ondanks de tedre min, die my voor u verteert.
Maak my het voorwerp van den haat, die u beheertj Leg op myn liefde vry. Mevrouw, de ftrengfte wetten,'nbsp;Als gy u trouw maar met myn’ vader wilt beletten.
Zo gy voor andre.ais my in min moet blaken, ach ! Geef my meêminnaars, die ik vry opofïren mag.
En waar aan zich myn ziel kan zonder knaaging wreken, De liefde heeft altydc niet voor natuur geweken;
ENZENOBIA. nbsp;nbsp;nbsp;ï?
'kVoel ’t aan myn minncnydt te klaar, die Heeds ver* groot.
Wat weet ik’t, zo de Vorft eens wierdtuw’ bedgenoot^ Waartoe ik wierdt vervoert, door my dust’onderdrukken?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(keni
't Is ’teenigft goedt niet, dat zyn hand my wil ontruk-Armenie, da: thans een’ V’orft begeert, heef: my Door Hieroos raa: verklaart tot d’ cpperheerfchappy ?nbsp;£n vlyrig om uw boei met luifter te verzoeten.
Kwam ik hier om die kroon te Hellen aan uw voeten j Maar’k vindt dat vaders nyd my, als een dwingelant.nbsp;Noch wil beroven van dien fchepter en uw hant.
Laat hy Armenië, begeert hy ’t, my ontroven.
Als hy me Ismeene laat, die alles llreefc te boven j Haar te behagen is my vvaarder dan een kroon,
Ln al de weldaan, die ik affmeek van de Goón.
Z E N o B I A.
Ach! waarom hebt gy my dan hier gevoert voor dezen ? Hoe droevig my myn lot ook elders fcheen te wezen,
’k Genoot ten minHe daar een fchynruH, my zo waart; Uw averechtfche zorg heeft myne ramp verzwaart.
Uaar by, wat moogt gy toch verhoopen van uw minne? FaH Zo veel liefde wel aan ’t lot van een iiavinne ?
U IS noch onbekent, hoe groot myn rampen zyn;
Niets kan myn tranen, die u baaren zulk een pyn, Doen drogen; niets, ó Prins! verlichten raynefmarten;nbsp;Ach! fchoon de min te zaam vereenigde onze harten.nbsp;Geen bandt van trouw kan ons verknochten immermeer.nbsp;Uw’ grootHe vyandc is de Koning nier, myn Heer.
Een Itraffe plicht, waar van geen wetmy kanbevryden. Noch hoormaar traanen, of rechtvaardig medelyden,nbsp;Móet voor altoos uw min, hoe teder zy ook blaakt.nbsp;Tot zwygen doemen, wyl myn ziel haar billyk wraakt.
Ik hoor gerucht. Goón ! ’c is de Koning! ach! zynnaderen
Jaagt door de vrees voor u en my myn bloecdoord’adercn.
D E R-
-ocr page 20-Pharasmanes,Arzames, Zehobia onder de» »a»m va» Ismeene, MiTRANES,Hy-DASPEs, Phenicia, Lyfwacht.
.w.
Pharasmanes.
at zie ik! ’t is myn zoon! bevlekt hy dus zyri trouw! .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(vrouw?
,, Wat opzet brengt hem hier? en gy... gy zwygt, Me* Arzames is by u? ik vindt hem hier gekomen.
En zonder dat ik van zyn komft iets heb vernomen?
,, Wat moet ik denken noch van haar ontfteltenis! ’Tegen Arzames.
Gy, aan wien myne wraak zoo duur bevoolen is,
Dien ik met zulk een keur grootmoedig kwam vereeren^ Spreekt, Prins, wat zorg heeft u hier wederom doennbsp;keeren!
Wat noodt, wat opzet bracht u weder in myn hof.
En zonder dat ik ’t weete, en zonder myn verlof? Arzames.
Kon ik vermoeden, na uw’ roem in top te voeren,’
Dat u myn wederkomft in ’t minfte zou ontroeren? Ach! gy kent al te wel myn trouw, om zo verdachtnbsp;Te houden, ’rgeenmy hier herroept, en heeft gebracht.nbsp;Denk vry, myn Heer, nu gy my hier ziet, dat myn dadennbsp;En zorg bekroont zyn met onkreukbre lauwerbladen.nbsp;Wanneer ik u verryk, ten kolle van myn’ bloct,
En ’t alles weêrgalmt door ’c gefchater van myn’ moet En oorlogszegen, om ’c verflaan van ’b vyands fchaaren,nbsp;Beken ik, dat ik u rechtvaardig moet verklaaren,
Dat ik tot loon van myn bedreve heldendaan,
Nooit hadt verwacht zulk een bejegening t’ontfaan.
’k Vernam van alle kant dat Syrië, dat Romen,
Dat Corbulo uw ryk thans dreigde t’overftroomen;
'k Dacht, dat myn plicht my riep om u myn armtebiên,’ En’k vleide my, dat gy my met vermaak zoude zien.
Ik
-ocr page 21-ENZENOBIA. nbsp;nbsp;nbsp;17
Ik kon niet denken, dat myn ongedult en fmarte De wantrouw brengen zou in ’t vaderlyke harte;
Datgy verdenken zoudt myn plicht, myn trouw, myn eer. *k K wam om in ’c uitgaan van uw ruft vertrek, myn Heer,nbsp;U teer t*ontmoeten, en myn zege u te verkonden,
En heb Ismeene by geval maar hier gevonden. Pharasmanes.
*k Vrees Rome, Corbulo, noch Syrië, neen, Prins, Dienamen, hoe berucht, verfchrikken my geen fins;nbsp;En my mishaagt met recht dat iets, niet waardt te fchro»nbsp;men,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*
U, zonder myn verlof, heeft van zo ver doen komen. Daar by, wat heeft uw arm, uw yver meer verricht,nbsp;Dan ’t geen een onderdaan, een zoon my is verplicht ?nbsp;En wat uw roem zy, welke uw daden, eer bedreven,nbsp;Waant gy, dat deze uw fchult haar niet heeft uitgewreven?nbsp;Weet,dat uw Vorft daar van ’t geheugen noch bewaart,nbsp;Alleen dat hy niet ftraffe een misdaat van dien aart.
Het zy hoe ’t wil, vertrek deez’ dag, of vrees myn’ tooren En ga uw minnevlam in ’t ryk van Colchos fmooren,nbsp;k Verbie u boven al Ismeene meer te zien.
Verneem, dat zy haaft met myn ryksftaf zal gebiên, Myn vlam bekroonen met haar tederheit en minne.
En heden zyn zal, door myn’ echt, uw Koninginne, Schoon ze uw flavin eer was, dcwyl haar goddelykheitnbsp;Wel dubbel waardig is zo groot een majefteit.
Dat ’s u genoeg gezegt gt; dat ik hier voor myn oogen Getuigen, als gy zyt, niet kan, noch wil gedoogen.nbsp;Vertrek.
i8
RHADAMISTUS
VIERDE TOONEEL.
PhakasmanesjZenobia onder den naam va» Ismeene; Mitranes, Hydaspes,
P H E N I c I A, Lyjviacht.
E,
Zenobia.
'i n uit wat recht meent uwe minnenydt Dat gy de heerfcher van myn ziel gev/orden zyt ?nbsp;Vergeefs biedt gy my aan met luider te verderen,
My op te beuren op den rykstroon der Hybeeren;
Myn hart is tot dien prys te winnen nimmermeer.
Daar by, wat weet gy, of ik door de trouw, myn Heer ’ Die heiige trouw,die nooit wierdt zonder ttrafgefchon-den.
Niet ben voor eeuwig aan een ander man verbonden? Wee: gy of ’t bloet, dat my het licht gaf in ’t begin,nbsp;My wel veroorlooft om te hooren naer uw min ?nbsp;PharasManes.
’k Ben ónbewud, ’tis waar, uit wien gy zyt verrezen; Doch was uw ftam zo fchoon,al$ hy behoort te wezen,nbsp;Genoeg verheerlykt is den naam van Pharasmaan,
Om zelfs te darren naer ’t verbont der Goón te daan. Vergeefs voegt gy de lid by uw bravade en tooren.nbsp;Een ydle diik, wylgy naer mynen wil moet hooren.
’k Heb al tot buiging van uw ziel in ’t werk gedelt, Myn liefde min als Vord, dan minnaar, u gemelt:nbsp;Maar myn gemoedt, getergt door uw verwaant bravecren.nbsp;Laat d’onbepaalde macht nu op zyn beurt regeeren:
En wyl ik my aan u als Vord verklaren moet,
Vrees myne macht, Mevrouw, of’t zieden van myn bloet: En weet dat Vorden ,fpyt de liefde en haar vermogen.nbsp;Nooit zo veel tegeodant gewoon zyn te gedogen;
Dat zy zelfs heerfchen op hun min met volle kracht.
’k Befpeur uw weigring, en waarom gy my veracht; Arzames wederkomd , die eer uw’ boezem griefde,
Is oorzaak, dat gy dus verfmaden durft myn liefde:
Maar
-ocr page 23-ENZENOBIA. nbsp;nbsp;nbsp;19
Maar vrees vry, dat ik in uw iraanen, my tot hoon. Noch heden vinden zal de wraak op mynen zoon,
ZenobiajPhenicia.
TZ E N o B I A.
icran, ach! zo tnyn liefde in 'c endt zich moet ver» klaaren,
Myn haat voor al uw woede uw ftrafFe moet verzwaaren, Vrees dat de min, gefterkt door myn bevalligheên,nbsp;Den donder van myn’ ramp ftorte op uw hooft alleen.nbsp;Wat ftaat my meer t’ontzien? is ’t noch geen tydt, onbsp;fchimme
Myns vaders! dat myn wraak om u van toorne glimmc ? Kom my te hulp, o fchim myns bruidegoms! begin,nbsp;En ftort uw minnenydt ten mynen boezem injnbsp;Wreek u door my, of door den zoon, hem noch gebleven:nbsp;De gruwel, die op ons uw vader heeft bedreven,
Kan niet zyn afgewifcht dan door zyn’ andren zoon j Aan hem is zyne ftraf bevoolen door de Goón.
Hy diene tot die wraak, hy wettige myn woede.
Ga, myn Phenicia, ga, fmeek hem om zyn hoede? Dat hy, om my van een gehaate macht t’ontllaan,nbsp;Toch Rome fmeeke om my grootdadig voor te ftaanjnbsp;Dat hy haar’ Afgezant, die heden ftaat te komenjnbsp;Tot myn’ befchermer maake,of al het volk van Romen.nbsp;Doe fcheemren voor zyn oog myns vaders kroon en ftaf jnbsp;Maal hem de grootheit van myn bictre rampen af:nbsp;Verwrik zyn plicht ^ fcherp door belang van ftaat zynnbsp;degen,
En fchets myn wanhoop om hem meerder re bewegen, Dewyl de min my al myn rampen heeft gewrocht.nbsp;Door wien werdt anders, dan door haar, myn wraaknbsp;volbrocht.
TWEE-
Eii$de vtn het Eerfle Bedryf, B 2
-ocr page 24-ao nbsp;nbsp;nbsp;RHADAMISTUS
EERSTE TOONEEL,
Rhadamistus, Hiero.
ZHiero.
yt gy het, dien ik 7.ie! kan ik myn oog vertrouwen! Leeft Rhadamiftus noch! mag ik hem hier aanfchou-wen!
Kan ’t zyn, dat eindelyk ’t verzoende Godendom Aan onze craanen u noch geve wederom!
Zyt gy het wel, myn Heer ? wat lot, wat groot vermogen Vernietigt het gerucht, dat gy ons waart onttogen?nbsp;Rhadamistus.
Ach! gaf het Godendom, dat my dezelve hant.
Die ’t ryk my roofde,’t ftaalhadt in myn hart geplant! Maar neen, de hemel, door myn wocn tot toorn gedreven ,
Heeft myne dagen, die met droefheic zyn doorweven, Verlengt, op dat zyn fchrik my uur op uur verteer’.nbsp;Bewys uw’ yver een’ rampzalig Vorft niet meer;
Zie my niet aan dan voor een’ razenden, een’ fnoden j Te waart de grimmigheit der menfehen en der Goden,nbsp;Die ’s hemels wraak voorlang gedoemt heeft voor zynnbsp;quaat.
Rarr^pzaalge mengeling van wroeging, woede en haat, Onwaart uw vrientfehap, noch zo teder als voor dezen!nbsp;Snoot voorwerp! tefFens waart gehaat, beklaagt te wezen 1nbsp;Verrader aan natuur en aan de min! barbaar,nbsp;Trouwlooze, dwingelant, ontmenfchte, moordenaar!nbsp;Indien myn ziel niet Itceds door knaging wierdt gereten,
’k Zou, dat ’er Goden zyn, en wraakvuur is, vergeten. Hiero.
’k Zie graag zulk een berouw, waar door ge uw deugt herfticht;
Maar
-ocr page 25-EN Z £ N O B IA. nbsp;nbsp;nbsp;21
Maar hoort men altyd wel de ftemme van de plicht ? Zelfs Mithridaat, toen u zyn ontrouw was gebleken.nbsp;Bemachtigde u genoeg om u daar van te wreken.nbsp;Rhadamistus.
Verfchoon mynmisdaat niet, maal my eer,tot mynftraf, Den gruwel van het lot van Mithridates af.
Herroep dien droeven dag, die overfchriklyke eeden. Die ik door ’t ftorten van veel bloets heb overtreden.nbsp;Zo gy noch heugnis van ’t getal hebt, wreet gedachtnbsp;Door myne dolheit, en moortdaadig omgebracht.
Zo fchat myn wroegingen naer myne gruweldaden.
’k Wou dat die Vorft, toen hy myn liefde hadt verraden, Noch ftrafFer lot van my verdiende dan de doodt;
Dat myn gehoonde min nauw haare wraak genoot; Maar myn Zenobia, wat hadt die my misdreven?
Gy tfiddert, ’k zie het wel; uw hant, uw hant, geheven Door een’ gerechten toorn, doorftiet myn trouwloosnbsp;hart,
Indien gy weten kont, myn vrient, hoe ver myn fmart De wreetheit heeft gevoert van myn’ ontzinden toorennbsp;En dolle minnenydt, genoopt door felle fpooren.nbsp;Verneem myn rampen, of veel eer myn gruweldaan;nbsp;Maar zonder dat verhaal, myn traanen wyzen ze aan.nbsp;H IE R o.
Geraakt, als gy, om ’t lot, dat gy met recht moogt vloeken, Zal ik niet, of gy zyt misdadig, onderzoeken.
Die zoo veel wroeging heeft, is zonder misdaat niet.
’k Beklaag alleen, myn Heer, uw fmartelyk verdriet; Bedaar, en wil u een min hooploos leven gunnen,
En zeg my verders...
Rhadamistus,
Hoe zal ik voleinden kunnen ? Hoe durf ik u myn woede en razerny ontleén,
Daar al myn bloet ftremt op ’t herdenken flechts alleen? ’k Behoef u, ’t geen gy weet, niet weder te vertoogen,nbsp;U zweeft noch , wat myn hant verricht heeft, klaarnbsp;voor oogen;
B 3 nbsp;nbsp;nbsp;Gy
-ocr page 26-2a
Gy zaagt, hoe een ontzinde en opgeftove fchaar Myn toegefchikt geluk kwam ftooren voor ’t outaar;nbsp;Hoe ix, in fpyt van al 't gevaar, dat my ontroerde.
En doodlyk dreigde, myn Zenobia vervoerde. Vergectfche poogingen! myn vlucht was vruchteloos.nbsp;Verheel myn wanhoop op dat uur u. Ik verkoosnbsp;De doodt, en wilde my doorftooten met myn’ degen;nbsp;Maar myn Zenobia, tot in de ziel verlegen.
Begon te weenen, en bel'proeide myn geweer Met haare traanen, droef geftort ter aarde neer;
Ze omhelsde myne kniên tot redding van myn leven, En zei me al wat de min het tederfte in kan geven.nbsp;Wat voorwerp, Hiero, voor een ziel verbaart en bang!nbsp;Geen fchoonder kwam ooit voor myn oog myn levennbsp;lang.
Doch al haar fchoonheit, ver van my het hart te raken, Vergrootc maar myn woede,en deedt my feller blaken.nbsp;Hoel zeide ik bevende, zou dan myn hant zo fnootnbsp;Den wenfch van Tiridaat vervullen door myn doodt?nbsp;Toen, wyl haar teêr gefchrei myn drift noch meerdernbsp;griefde, '
Gaf ik den doodrteek haar tot loon van haare liefde ; En niets ontziende meer in myne razernynbsp;E n dolheit, als gefchokt door een verwoedt getynbsp;Van fnode gruwlen, en door helfche drift bezeten,
W ierdt zy van my noch in d’Araxes neer gefmeeten: Daar was het, dat myn hant haar dompelde in de ruft;nbsp;Daar wierdt onz’ huwlykstoorts voor eeuwig uitgebluft.nbsp;Hiero.
Wat lot voor eenPrinfes, bekommert voor uw levenl Rhadamistus.
Door grooter dolheit, na die gruweldaat,gedreven,
Van al myn’ ftoet ontbloot, vervolgt, en fel beftreên. Verliet ik ’c leven op myn wanhoop üechts alleen;
Dat,al t’onv/aardig, ftelde ik bloot aan duizent klingen Van ’c woedenc volk,dat my hartnekkig quam befprin-gen,
ENZENOBIA. nbsp;nbsp;nbsp;aj
Uit laft myns vaders, die hec noopte en drong, om my Verwoet op t’ofFren aan zyn coorne en razerny.
En had ik,zwaar gewont,niec lang het licht genooten, Zoo een Romeinfche troep, uit Syrië aangelchooten,nbsp;Met recht gebelgt te zien dien ongelykcn itrydt,
My niet gerukt hadt uit zyn hant, en voorts bevrydt; ’tWasCorbulo, die daar uit ftaatsbelang van Romennbsp;Ter wraak van Mithridaat te laat was aangekomen,
En die my redde, my! wiens boei hy zocht te fmeêni Die Roomfcheheldt, geraakt door myn rampzaligheên,nbsp;Of door ’t befpeuren van wat dapperheits bewoogen,nbsp;Verlofte my, fchoon toen onkundig in zyn oogen.nbsp;Door een zorgvuldigheit, zo waart ’s mans majefteit.nbsp;Gevoelig voor zyn deugt, doch zonder dankbaarheit,nbsp;Hield ik myn’naam en ftam voor hem zeer lang verborgen;
Voortflepende myn lot met af keer, fteeds vol zorgen, Geduurig quynende in herdenking, met veel fmartnbsp;Een feller vlam dan ooit opvoedende in myn hart.nbsp;Verwekte ik zonder hoop een gadelooze liefde,
Die my fteeds teder voor een zielelooze griefde.
Dus fteeds in wroegingen, in liefde, in’s hartenlcet, En zynde aan my de dag en nacht al even wreet,nbsp;Leide ik in Afië een bedroeft en laftig leven,
Door geen belang, dan dat van Corbulo, gedreven, Steeds greetig naer ’t gevaar, doch door een lot te fnootnbsp;Vondtik den roem, daar ik üechtszocht eenwiffe doodt,nbsp;’k Hadt reeds myn achtbaarheit en voorige eer vergeten,nbsp;Een leet van tien jaar hadt die in myn ziel gelleten,nbsp;Wanneer ik hoorde, dat Armenië haaft ftontnbsp;Een’ Vorft t’ontfangen, op de keur des volks gegrontjnbsp;Doch dat myn vader ’t ryk door ftil verzaamde troepennbsp;Wou dwingen, dat men hem tot Koning uit zon roepen.nbsp;Ik voelde op dat bericht, dar myn belang van ftaatnbsp;Weêr deedt herleven in myn ziel myn’ouden haat:
’k Ontdekte aanftonds daar op myn’ aaam en ftam te gadcr,
B nbsp;nbsp;nbsp;Mis-
-ocr page 28-MifTchien te veel gebelgt op myn’ ontmenfchte vader ^ £n tegen zynen roem uit jaloezy gekant,
Maakte ik dat Corbulo my koor tot afgezant.
Hiero.
Wat hoopt gy van dien naam? v?at Zoet zal ze u doen fmaaken ?
Wat aanflag kan uw haat toch hier werkftellig maken? Hebt gy vergeeten in wat groot gevaar, myn Heer,nbsp;Uw heete wraakluft u gewikkelt heeft wel eer?
Laat een vcrmeetle drift u niet te zeer verblinden.
Ach! wat begeert ge u, zo rampzalig, t’onderwinden? Rhadamistus.
Weet ik het,Hieror dol, onzeker, ongeruft.
Misdadig zonder drift, en deugtzaam zonder luft. Rampzalig fpeeltuig van myn doodelyke fmane.
Kent zich wel in dien ftaat,waar in ik ben, myn harte? JDat hart, door zorg op zorg oncindelyk beftreên.
Haat wel de zonde, maar bemint de deugt niet, neen! En fchoon het dagelyks door knaging wcrdt gereten ,
’k Verzaak de misdaat niet in myn ontroert geweten.
Ik voel het naberouw, doch zonder vrucht! my plaagt Een felle wroeging, die my onophoudlyk knaagt.
Ik ken my zelven niet, dan om my te vervloeken.
W at weet ik, wat my hier doet komen ,wat doet zoeken ? Of ’t wel de wanhoop, of de min is, of de haat ?nbsp;Zenobia is doodt! kunt gy in zulk een’ ftaac,
Na zulk eeiV zwaaren flag de minfte reden vinden. Om my te vragen, wat ik my wil onderwinden ?nbsp;Gedoemt, wanhoopig, en ’t licht fchuwende der zon,nbsp;Wilde ik, dat ik my aan ’t heelal zelfs wreken kon.
Ik weet niet wat vergift my maakt dus dol te moede, Maar, tot myn wanhoop toe, ’t verandert al in woede,nbsp;’k Zoek hier den ftichter van myn’ ramp en droeffenis.nbsp;Natuur zegt my vergeefs, dat hy myn vader is;
Doch ’t is miflchien hier, dat de hemel, om myn boosheit, Zich wil rechtvaardigen van zyne ftraffeloosheit;nbsp;Miflchien dat my hier wacht d’onmydelyke fciflchtj
Te
-ocr page 29-E N Z E N o B I A. nbsp;nbsp;nbsp;25
Te lang tot treffing van myn hooft reeds opgelicht;
En gaf ’t wreet Godendom, dat d’uitgcftclde ftrafFen Miet langer marden, om my 't wraakvuur te verfchaffen.
H I E R o.
Vlucht uit dit doodlyk hof, ei vlucht, en haal, myn Heer,
Des hemels gramfchap op uw hooft niet zwaarder neêrj Ten minfte, laat natuur uw wraakluft wat venoetcn.
’t Is alles heilig, wat uw oogen hier ontmoeten.
Denk, zo ge u wreken wilt, dat gy moet elders gaan ; Gy kunt met my den weg naer ons gebiet inflaan,nbsp;Rhadamistus.
Neen, neen, ik moet het lot volbrengen van myn leven;
’k Moet Rome dienen, ’k moet my wreken, of hier fneven. Steeds tegen vaders wit gekant en aangeftouwt.
Heeft Rome zelfs haar recht en laft my toevertrouwt , Verzekert, dat ik tot myn nadeel niet zal faalen.
Om door zyn’ ondergang haar roem in top te haaien. De Romer is voor een’ onzekren kryg bevreeft.
Die meer dan eens voor hem is fchandelyk gewecll j Hy wil Armenië behouden, of daar Itookennbsp;Een twift vuur, dat ftceds fel door onze nydt mag fmooken.nbsp;Door Cezars gift ben ik reeds Koning van dat ryk,nbsp;Doordien hy waant, dat ik ’t geleden ongelyknbsp;Haaft door 't verwoeften van Hyberië zal wreken.nbsp;Myns vaders gramfchap is tot my te veel gebleken.
Om zelfs te duchten, dat ooit eenig vrêverbondt Ons zal vereenigen op eenen vaften grondt.
Dus is ’t dat Rome, door elk eens verderf te brouwen. Zich komt meeftrefle van der Vorften lot t’aanfchou-wen.
Dus is ’t ontwerp dier ftadcj dus weet zy haar beleit Te leiden langs den weg ter oppermogentheit;nbsp;Dusomhaar macht,hoe wreet,onwrikbaar vaft tehechtenjnbsp;Durft zy aan myne wraak vertrouwen haare rechten:nbsp;Zy zent my hier in een’ ontzachelyken ftant.
Meer dan een zinnelooze en dolle, als Afgezant,
B 5 nbsp;nbsp;nbsp;Die,
-ocr page 30-RHADAMISTUS
Die, door lyn d rife vervoert, en heet op bloec te plengen ^ Bekwaam is z.yne wrok tot’s vaders moort te brengen.nbsp;’k Befpeur haar inzicht wel j maar myn vergramt ge-moedt
Omhelft dat uiterfte en die wanhoop, hoe verwoedt. Dus is't, dat ik uit haat tot Rome hem te gader,nbsp;Thans weer befehouwen kom’t paleis van mynen vader.nbsp;H I E R O.
'k Ben mede een Afgezant: d’Armeners hebben my De rechten toevertrouwt van hunne heerfchappy.
Ik kwam om uit hun’ laft uw’ broeder op te dragen Een kroon,die, ondanks ons, uw’ vader kon behagen,nbsp;’k Heb reeds gehoor verzocht, om aan dien dwingelantnbsp;Te zeggen, dat zyn ziel vergeefs door kroonzucht brant;nbsp;Dat om hun ftaatsbelang d’Armeners noch begeeren,nbsp;Noch willen, dat hy hen als Vorft zal overheeren,
Hy zal hier aanftonds zyn maar gy, myn Heer, vreeft gy. Dat, ipyt uw afzyn, en uw lang verfchuilen, hynbsp;U niet...
Rhadamistus.
Hy zag my nooit fint myne tedrejaren. Noch zal natuur zich aan zyn ziel genoeg verklaaren^nbsp;Om hem t’erinneren myn jeugdige gelaat.
Ik vreesde alleen voor u j doch hadt ik u myn’ ftaat Verborgen, gy miCTchien waart ook verblint gebleven.nbsp;Ik heb van myne komft reeds kennilfe gegeven,
En meê gehoor verzocht,.. ik hoor den Vorft: wat heeft Myn ziel, die reeds van woede op zyn aannadring beeft.nbsp;Al moeite, om haare drift naar reden voor te komen!nbsp;Laat ons nochtans die felle opziedentheit betomen,
En oefFnen het beleit van eenen Afgezant,
Op dat ik Rome diene, en boude d’overhant.
TWEE.
-ocr page 31-*7
EN ZENOBIA. TWEEDE TOONEEL.
PhARASMANES, RhADAMISTUS, HiEROj Mitranes, Hydaspes, Lyfwacht,
SRhaDA MISTUS.
choon ’c my bewuft is dat geen Prins, ten troon verheven ,
Aan twee Gezanten te gelyk gehoor moet geven j Nochtans, dewyl myn laft ’t Armenifch ryksbewincnbsp;Betreft, en zyn Gezant zich in uw hof bevinr.nbsp;Verzoek ik, dat gy my wilt in zyn byzyn hooren.nbsp;Pharasmanes.
’k Zou buiten dit geval my daar met recht aan ftooren I En dat beletten, wyl zulk een beftaan geenzinsnbsp;Voegt aan het wys beleit van een voorzichtig Prins jnbsp;Doch ’k wil my deze keer dit laten welbehagen.
En hoeren met gedult, wat gy hebt voor te dragen.
R H ad A MIST U S.
Een zegepralent volk, vermaart door roem en eerj Dat heden van myn ftem zich dient by u myn Heer,nbsp;En uwen aanflag weet, hoe gy hem tracht te heeien.nbsp;Verkondigt u door my zyn opperfte beveelen.
*t Is niet dat Nero, trots op ’s ryks gefteitenis,
Is onbewuft, wat hy aan u verfchuldigt is.
’t Is Rome wel bekent, hoe ver uw oorlogszegen Uw glorie opbeurt voor alle andere allerwegen.
En dat kloekmoedig volk is over uw beleit Niet min verwondert, dan het eert uw dapperheit.
Maar gy weet mee, hoe ver zyn macht en kracht zich llrekken ^
Desjmoet ge u wachten u zyn toorne te verwekken. Armenië, onderzaat, of liever bondgenootnbsp;Van Rome, wacht thans van haar keur, en uit haat’nbsp;fchoot.
Naar ouder wyz.e een’ Vorft, tot voordeel van zyn Haten ;
Gy
-ocr page 32-a8 RHADAMISTUS
Gy weet het wel, myn Heer, en nochtans uw foldaten Zyn reeds in optocht naar de Phafis, langs ’tgebergtnbsp;Van Kaukafus, dat met zyn kruin de wolken tergt:
De fneile Cyrus, langs haar boorden plat getreden, Vertoont uw vaanen, die reeds zwaaijen naar beneden.'nbsp;’t Fier Rome, grimmig om dien toellel, haar bekent.nbsp;Heeft tot die ftoutheit nooit de Koningen gewent jnbsp;En fchoon zy, door haar recht dus lang ter zy te zetten.nbsp;Uw overwinningen niet poogde te beletten,
Schoon zy ’t ryk Medië en Tigranes liet begaan, Begeert zy nochtans niet Armenië af te ftaan,
’k Verklaar u dan den wil van Cezar; zyn begeeren Houdt in, dat gy u naar d’Araxes niet Zult keeren.nbsp;PhaRAS MANES.
Schoon ik de dreiging van uw ydle reen veracht,
’k Beken nochtans, dat ik die taal niet hadt verwacht. Soldaat van Corbulo, met welk een trots en toorennbsp;Durft gy my Ncroos laft in myn paleis doen hooren ?nbsp;En fint wanneer dacht hy, dat ik, die mynen naamnbsp;Den aardkloot omvoerde op de wieken van de faam;nbsp;En door de zege, alom door mynen arm bekomen.nbsp;Reeds ben geleerd niet meer te tzidderen voor Romen,nbsp;Verge:cnde myn’ roem en glorie op een’ dag,
N u voor zyn’ Afgezant zou hebben meer ontzag ?
Ik, die een krygsvolk kweek, gehart door oorelogen. Waar mede ik dikwils zag de Romers onder d’oogcn?nbsp;Ik, die noch beven doe de Parthen, die tot fchriknbsp;Der Romers zyn, en hen braveer elk oogenblik }
Dat zegepralent volk heeft met zyn’ ftaatfywagen,
Ten prooy van zynen hoon, myn beek nooit omgedragen; De fchande, die myn arm hem toebracht, heeft alrcênbsp;Den hoon gewrooken, die hy zo veel Vorften deê.nbsp;Maar waarom zyt gy toch in dit geweft gezonden ?
Wil Nero my hier door den oorelog verkonden ?
Hy zie wel toe: de pracht van dit onvruchtbaar oort Heeft niets, dat d’oogcn of doet fcheemren, of bekoort;nbsp;Myn hofftoct zelfs, al wat gy hier ziet, ja de luifter
Van
-ocr page 33-ENZENOBIA. nbsp;nbsp;nbsp;29
Van myn paleis, ’t is al maar wildr jen bar, enduifteri Dc bittere natuur teek hier, in fteê van gout,
Maar volk en yz.er, daar dit ryk zich op vertrouwt:
't Lant jonbequaain dc zucht der menfehen aan te fpocH ren.
Heeft niets dat Rome, noch haar vrekheit, kan bekooren. Doch om te ftaken ’c geen is buiten ons gefchil;
Gy zegt, dat Rome myn bcQuit beletten wil:
Maar waarom, zo zy reeds myn aanüag heeft vernomen ^ Doet zy haar krygsvolk niet in ’c velt, en herwaarts ko-;nbsp;men ?
Wat doen uw benden nu? ftryt nu dat heerfchent volk Slechts door Gezanten, en ontziet het ipeer en dolk ?nbsp;’t Is door het yzer, en ’t verwoeften van myn ftaten.nbsp;Dat gy my dwingen moeft myn opzet na te laten jnbsp;Niet door een ydlc reen, den Roomfehen naam onwaar:.
Wanneer ik my een’weg wil baanen door mynzwaart^ En Corbulo milTchicn gaan trotfen aan d’Euphrates,nbsp;Door my te wenden van het ryk van Mithridates.nbsp;Rhadamiitus.
Het Roomfche volk, dat fier en edelmoedig is, Waarfchouwt zyn vyanden tot hun behoudenis jnbsp;En zo gy weigert naer zyn ftemme thans te hooren ^nbsp;Beet voor de rampen tot uw’ ondergang befchooren.nbsp;Zyt gy hovaardig op uw voorge heldendaan,
Dien hoogmoet zullen wy wel haaft te gront doen gaan.' Pharasmanes.
’k Zal wachten, zonder my daar over eens t’ontroeren, Al wat uw Roomfche volk zal weten uit te voeren.nbsp;Hiero.
Indien dat moedig volk de keur ons van een’ Prins Gewillig overliet, myn Heer, vermoedt geenzins.
Dat gy d’Armeners, naar uw luft en welbehagen,
Zoudt kunnen brer n om hun ryk u op te dragen.
De Parther nydig, ...1 de Romer ongeruft.
Zoude elk van allen kant beftooken onze kuft.
d’Ar-
-ocr page 34-|o nbsp;nbsp;nbsp;RHADAMISTUS
d’Armencrs, bezig om hun rampen te betreuren, Rekha’iZen naer een’ Vorft, die hen weer op mag beuren;nbsp;Dat vuIk wenl'cht maar om vrede, en onder uw gezagnbsp;Zou ’c nooit befchouwen dien zo lang gewenfchten dag.nbsp;De deugden, diegy hebt, en die uw hart verfieren.nbsp;Uw heldendaden, en beruchte krygslaurieren,
Al deze zyn by ons in waarde, en hoog geacht.
Doch uw heerfchzuchtigheit is ons niet min verdacht j En wy verlangen maar een’ Koning te bekomen,
Niet haatlyk aan den Parth, en trouw aan ’t volk van Romen:
In ’t ent,wanneer ge ons tracht te brengen onder’t juk, Brouwt gy den ondergang veel eer dan ons geluk.nbsp;Pharas Manes.
In dit vertoog, met zo veel ydelheên doorweven,
Min door de reden dan door Romen ingegeven, Befpeur ik al te klaar, wat u dus fpreken doet.
Wel, wyl dan ’t oorlogsvuur het vonnis vellen moet,’ Zukgy haaft weten, of der Romers dwinglandyë.
Of my betaamt te Haan naar uwe heerfchappyë;
En of, fpyt zelfs uw vrees en averechts beleit.
Een ander op u heeft meer recht, meer wettigheit: Aan wien toch zou myn recht dan over zyn gedragen.?nbsp;W ie moet zyn erfgenaam van broeder, zoon en magen.?nbsp;Rhadamistus.
Hoe! gy, myn Heer, die hun verderf hebt voortgebracht? Gy erven, van die gy zo grimmig hebt geflacht?nbsp;Pharas manes.
Wat hoor ik! durft gy my in myn paleis dus hoonen? Myn lyfwacht!
H I ERO.
Ach! myn Heer, kunt ge u gevoelig toonen? Pharasman es.
Dank vry den naam, waar mede u Nero heeft vereert; Die heiige naam alleen, waar op gy my braveert,nbsp;Ontrukt u myne wraak, waaraan, al moed ik fneven,nbsp;Ik d’onbefchaamtheit van uw tong zou overgeven.
In
-ocr page 35-E N Z E N o B I A. nbsp;nbsp;nbsp;Jï
In fpyt des rangs, dien gy bekieec als Afgezant, WykjZytgy vroet, myn’toorn, reeds lichter laagein brant;nbsp;Keer weer, en boodfchap en aan Corbulo en Romen,nbsp;Hoe Neroos laft alhier by niy werdt aangenomen.
Rhadamistüs, Hikro.
WHiero,
at doet gy,Heer? wanneer gy alles, wat gy ziet.;? R H AB AMISTUS.
Wat wilt gy, Hiero? my bedwingen konde ik niet; Daar by, hem tergende, verzeker ik myn poogen.nbsp;Door zulk een ruchtbaarheit verfchalk ik Romes oogen.nbsp;My blyfc maar over, op dat ik myn’ laft volvoer’,
Dat ik Hyberië in zyn ingewant beroer’,
Een tweefpaalt bron we, die hier arbeit mag verfchafFen Aan hem, die door zyn waan elkeen durft tegen blaffen.’nbsp;Zyn onderzaten, door zyn hecrfchzuchc fteeds ontruft,nbsp;Afkeerig volgende zyn blakende oorlogsluft,
Zyn all’ zyn vyanden, en haten hem te gader.
Kom, fpooren wy hunn’ geeft noch feller op myn vader; Ik, tot een meerdre wraak van zyne razerny,
Zal zelfs myn’ broeder zien te trekken op myn zy.
Ik weet een middel om zyn trouwheit te verwrikken; Ten minfte, laat ons hem met my in’tkwaatverftrikken.’nbsp;Een Vorft, die teffens is een vader wrang van aartnbsp;En dwinglant, is een krooft,dat hem gelykt,welwaart(
Eind* v»n bet Tweede Bedr^%
ja RHADAMISTUS
M,
EERSTE TOONEEL. Ruadamistvs, alUtm.
Lya broeder wenfcht met my in ’t heimelyk te fpre* ken?
Zou hy my kennen ? Goón ! wat mag hem zyn gebleken ? Het zy zo ’c wilj hy koome. Ik voel dat myne wraaknbsp;Zich reeds vleit met de hoop, het zoetfte zielsvermaak.nbsp;Hy kan niet wenfehen my in’t heimlyk t’onderhouwen ,nbsp;Dan aangedreven, door zyns vaders misvertrouwen,nbsp;Tot breking van zyn plicht. Hy komt; ’k merk zynnbsp;verdriet,
’k Ben ’t eenigft offer van een’ wreden vader niet.
TWEEDE TOONEEL. Rhadamistus, Arzames,
ZArzames.
o vaders oogen my niet komen te misleiden,
Is hy ganfeh toornig en misnoegt van u gefcheiden;
En kenne ik al te wel zyn trotsheit, fleeds zo flraf. Dat ik zou denken , dat hy u vernoeging gaf.
Mag ik op dat vermoén, en zonder te verbreken ’tOntzaguws rangs,myn Heer, in veiligheitu (preken?nbsp;M-g ik vertrouwen dat my Rome hooren zal,
En my afzonnren van myns vaders ongeval ?
Rhadamistus.
Schoon hy ’r ontzag fchont, dat ik wettig heb bekomen. Verwacht vry alles van uw deugden, en van Romen;nbsp;Het is van heden niet, dat zy uw heusheit acht.
Arz ames.
Wat zal die heusheit, wat die deugt, u zyn verdacht! Ik vrees, myn Heer, dat ik in dit gelprek zal krenken
Al
-ocr page 37-ENZENOBIA. nbsp;nbsp;nbsp;35
Al *c goed j dat gy van my en myne deugt moogt denken.
Wat ook het Icet mag zyn, dat my ter neder flaat, ik voel v/el, dat myn ziel geen mindre fchult begaat;nbsp;En dat ik,fchoon ik werdt door wroegingen beftreden.nbsp;Me: meerder toeftel doe te kort myn deugtzaamheden.nbsp;Ik wcec, zo draa de kryg werdt tuamp;hen ons verklaart.nbsp;Waar roe myn vader reeds zyn oorlogsmacht vergaart.nbsp;Dat ik u niet mag zien, veel minder u mag fpreeken,nbsp;Dan met myn trouw en plicht gelykelyk te breken:
Ik weet het, en nochtans, met grooter fchult bclaan, Roepe ik thans Romes hulpe en uw meedoogen aan.nbsp;Een ftrafFe vader, die myn heil niet wil gedoogen,nbsp;Dwingt my dat ik u zoeke, enfmeekc om uw vermoo-gen.
’k Zal tot verfchooning van myn misdaat u, myn Heer, Al ’c doen myns vaders op het fnoorftc nimmermeernbsp;Afmalen voor uw oog, wat my ook ftaat te vrezen:
O neen ^fchoon hy zo ftraf,zo wreet voor my mag we-zen.
Schoon ik het doelwit ben van zyne grimmigbeit,
Hy is niet min voor my een Vorft vol majelteit.
’tis waar, dat nooit natuur zyn ziel zo wift re leiden, Om van zyn vyanden zyn zoonen t’onderfcheiden,
Of’t bloet t’erkennen, dat van hem zyn oorfpronk nam. Ik ben ’t alleen niet van zyn’ koninklyken Itara,
Die zyne llrafheit heeft verwezen, om te fmaken Het wrangfte lot, dat een onedle ziel kon wraken,
’k Hadt noch een’ broeder, Heer, doorluchtig en vermaart.
Om zyne dapperheit een beter noodlot waart.
Helaas! wat moet ik noch zyn ongeval beklagen! Neen, een rampzaliger heeft d’aarde nooit gedragen!nbsp;Een vader tegen ’t bloet, zyn eigen bloet, gekant.nbsp;Heeft zelf het gladde ftaal in ’t hart zyns zoons geplant.nbsp;Miffchien dat my, om hem in rampen t’evenaaren,nbsp;Dezelve hant, te wreet om ’t bloet zyns zoons te fparen,
C nbsp;nbsp;nbsp;Noch
-ocr page 38-3^ RHADAMISTUS
Noch heden treffen zal; en ’t yzer, fnoot bemorll Door ’t broederlyke bloet, my wringen in de borft.nbsp;Meer fchuldig noch als by, ftaat my niet min te wachten;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ten.
Doch dit is ’t niet, dat meell bekommert rayn gedach-O neen,de doodt heeft niets dat my voortaan vervaart; De zorg, die my ontroert, is van een’ andren aart.nbsp;Rhadamistus.
Wat ook uw aanflag zy, gy kunt u my vertrouwen.
En u volkomen van myn hulp verzekert houwen.
’k Voel, op dien dwingelant veel meer als gy geftoort. Dat my zyn naam alleen tot felle gramfchap fpoort.
Ik, t’eenemaal voor u, en met uw deugt bewogen. Neem deel in uwen ramp, fchoon duifter voor myftnbsp;oogen.
Zoo ge al ’t belang wift, dat ik in u neem, gy zoudt De fmart haaft ftillen, die uw ziel dit onheil brouwt.nbsp;Spreek,Prins,is ’t noodig,dat de Roomfche Monarchyenbsp;Zich tegen dien barbaar en zyne dwinglandyënbsp;Met fpoet in ’t harnas gefpe, en alles ftelle in brant ?
’k Verzeker u dat ik, met u in een verllant.
Thans met dezelve zucht tot wraak ben ingenomen.
Zo ’t nodig is, dat ik hier Corbulo doe komen,
Wat uw bef] uit ook zy, wy zullen haaft uw luft Vernoeging geven, en verzekeren uw ruft.
Al moeften wy voor u Armenië verwinnen.
A R z A M E s.
Wat voorftel! welk een raad ! wat brengt gy my te binnen ?
Hoe quaalyk kent gy noch dit hart en zyn beftaan! Zou ik myn Vader en myn vaderlant verraan?
Zou ik de Roomfche macht in zyne ftaten voeren.
En heel Hyberië in zyn ingewant beroeren ?
Ach! zo ik dus myn trouw moet fchenden, heeft vanmy Niet meer te wachten die beruchte Monarchy :
Ik eifchniet meer van haar, zo ik zo fnoot moet kopen Een weldaat, daar myn ziel io wettig op dorft hopen;
£n
-ocr page 39-ENZÈNOBIA. nbsp;nbsp;nbsp;35
En ifc ziff Waar, dat ik, gedrukt door tegenfpoét.
Een andren fteun voor een rampzaalge zoeken moet.
Ik dacht dat Rome voor alle aardfche ftervelingen Zo nut was als de Goón, zo trouw in alle dingen;
’k Dacht, dat gedrukt te zyn genoeg was, om van haar Gefteunt te werden in zyn ramfpoet en gevaar.
’k Durf dat noch denken; en met die hoop ingenomen. Vergun my, dat ik om de byftant fmeek van Romen.nbsp;Het is voor een flavin, die hier beweent haar fmart.nbsp;En zich van my dient tot beweegnis van uw hart;
Het is voor een flavin, met ramp op ramp beilreden, Een beter lot wel waart om haar bekoorlykheden.nbsp;Indien men op haar deugt haat’ ftam zalgiflen, moetnbsp;Zy waariyk zyn geteelt van een doorluchtig bloec.
Zy toont ons klaar genoeg haar adelyke ftanden. Wanneer zy haar belang den Romer ftelt in handen.nbsp;Zy zelf wil u hier zien en fpreken, doch alleen;
Geen menfch is ooit uw zorg zo waart geweeft voorheen.
Myn vader, lang door een verwoede min gedreven. Wil my beroven ’t geen my ovrig is gebleven.
Dat in myn rampen my verrukte, en o ver won.
En flechts myn ziel, myn Heer, aan hem betwiften kon. ’k Verzoek uw byftant niet, om als een aardsverradernbsp;Haar wéér r’ontroven op myn beurt aan mynen vader;nbsp;Neen! fchoon hy afftant deedt van zyn Üavinne aan my,nbsp;Myn lot waar daarom niet van alle fmarten vry;
Ik tracht die fchoonheit flechts te redden, te behouwen, Zelfs zonder hoop van haar ooit wederom t’aanfchou-Rhadamistus.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(wen.
Ontbloot van alle macht, van weinig ftoet voorzien,
Is alles wat ik kan, een fchuilplaats u te bién.
A R z A M E s.
En alles wat ik wil. Myn ziel is wel te vreden,
En ik ga myne vlyt tot haar vertrek hefteden.
*k Gevoel, geroert door iets, dat my te boven gaat, Dat ik Ismeenc thans met minder leec verlaat;
Ca nbsp;nbsp;nbsp;En
-ocr page 40-}6 nbsp;nbsp;nbsp;RHADAMISTUS
En ’t is tot ftilling van myn fmarten in dit leven Genoeg, myn Heer; dat ik ze aan u mag ovcrgevenjnbsp;Ach! kon ik my aan u, ten kofte van myn bloet,nbsp;Toch quyten voordien dienll,die my uw goedheitdoctjnbsp;Maar myn ramp wil, dat, om die weldaat te beloonen,
Ik flechts de weldaat zelf tot ofFriog u kan toonen. Rhadamistus.
’k Begeer van u ook, Prins, geen’ loon van andren aart Kan hy niet uwer zyn, hy is wel myner waart;nbsp;Gedoog, dat ik voortaan u tot een broeder ftrekke,
En uitbet doolhof, dat uw fmart veroorzaakt, trekke.
'k Beklaag u, Prins, dat gy een vader hebt zo wreet. Maar,waarom zal zyn toorn u brouwen zo veel icct?nbsp;'Waarom wilt gylsmeeneen baar bekoorlyke oogennbsp;Verlaten, zo uw ziel is dóór hunn’ glans bewogen ?nbsp;Vertrouw haar lot en’t uwe aan myne trouwe en borg,
En volgt me op zekre plaats, bevryt van alle zorg. Gevoelig om uw leet, kan ik niet zonder fmartenbsp;Ten prooy u laten aan uws vaders bitter harte.
Ik merk aan uw gezicht, dat u myn raadt mishaagt j Doch zo gy wilt, wie ze u met ziel en monde opdraagt...
ArZ AME S.
Geef my een’ raadt, myn Heer, die ik vry na mag komen, nbsp;nbsp;nbsp;(men.
Meer waardig aan myn’plicht, en een’Gezant van Ro-Op morgen meent de Vorft uit dit paleis te gaan.
Om naar Armenië den weg voort in te flaan;
Wy moeten heden hem Ismeene zien t’onfchaken; Myn vader kan ons haalt die zaak ondoenlyk maken.nbsp;En zy heeft in haar noodt geen andre hoope meer.
Dan die zy cp uw hulp en goedheit velt, myn Heer. Reeds op uw wys bcleit en deugden, vol vertrouwen.nbsp;Wacht zy met fmart om u re mogen onderhouwen.nbsp;Vaar wel, myn Heer, vaar wel, myn byzyn zou mifl'chicnnbsp;Beletten, dat zy u haar ’s hartengront liet zien.
DER.
-ocr page 41-ENZENOBIA. nbsp;nbsp;nbsp;37
DERDE TOONEEL. RhadamisTUs, allee»,
Is’t dus dan dat uw haat, barbaar, ontmenfchte vader, Zich tegen ’t bloet verklaart, gefprooten uit uw ader ?nbsp;Vrees, wyl de liefde reeds Arzarocs ziel regeert,
En door haar doodlyk vuur hem innerlyk verteert,
Dat zelfs dat bloet, zo vaak verfmaat, aan ’t muiten raake.
En, door uw woên gebelgt, van felle gramfchap blaake. Hoe groot ’t ontzag ook van dien vroomen zoon zy,nbsp;waar
Zyn toch meêminnaars, die niet wrokken op elkaar ? Keen, daar is geen gemoedt, hoe groot, hoe hoognbsp;verheven,
Dat door de min niet werd tot zondigen gedreven. Maar ’k tracht vergeefs zyn ziel t’ontworclen van haarnbsp;plicht;
Myn broeder, wiens gemoedt voor geene aanlokfels zwicht,
Is tot geen zondigen, gelyk ik ben, gebooren.
Waart gy een’ zoon zo trouw wel waart, lieran! uw tooren
En ftraf heit noopen zelfs zyn deugden fterker aan; Niets kan zyn trouw en plicht van ’t rechte fpoor doennbsp;gaan.
En onderworpen fteeds... Wat voorheek voor my! Goden!
Hebtgy myn broeder, fchoon gebooren uit dien fnooden, Dan met die deugt gekroont, verfiert met zo veel trouw,nbsp;Op dat ik vaders aart te meer gelyken zou!
Wat is ’t, dat myne woede en razerny durft waanen ? Een zoon t’ontrukken aan de deugt, en hem te baanennbsp;Een’weg tot gruwelen? ach! volgen wy haar eer;
Dat vry natuur verwinne, en myn gemoed herkeer’. Heb ik d’invloejingen van haar geduchte machten
C 3 nbsp;nbsp;nbsp;Niet
-ocr page 42-58 nbsp;nbsp;nbsp;R H A D A M I S T U S
Nietlanggenoeggefmoort, gedempt met al myn krachten? V/at z.eg ik? moet ik dan voortaan, en min geftoort.nbsp;Haar ftemme hooren, als myn vader die niet hoort?
O wrede vaders! zyt gy meer als wy ontQageti Van’t recht der deugt, en van de reden na te jagen?nbsp;Wat voorrecht hebt gy meer als wy, om niet in achtnbsp;Te nemen, ’t geen de deugt in haare plicht betracht?
VIERDE TOONEEL.
Rhadamistus, Hier o.
ARhapamistus.
ch! Hiero, ’k heb niets met myn poogingen vee* kregen:
Myn vroome broeder, hoe rampzalig allerwegen,
Lydt d'overdwarsfing van zyn liefde, en fmoort haar ftem:
Indien de min niet kan, wat wacht men dan van hem ? Wat deugt bezielt hem! en wat fnoodheit fpöort mynnbsp;lullen!
Ik ben de hoop quyt van Hyberië t’ontruften.
De Vorft gaat morgen naer Armenië; wel aan. Voorkomen wy hem daar; laat ons de gruweldaannbsp;Volvoeren, daar het lot my noch toe fchynt te fparen.nbsp;Ik wacht maarnae Ismene om met u voort te'varen;nbsp;Gy weet dat Pharasmaan , door haar bekoorlykheênnbsp;Betovert, met die fchoone in’t huwelyk wil treên.nbsp;Hiero.
Wel hoe, myn Heer?
Rhadamistus.
Zy kan my thans te ftade komen j Men zegt, zy is het bloet eens Bondgenoots van Romen.nbsp;Kan ik een byftant aan myn’ broeder, die my haarnbsp;Reeds waart doet houden, dan ontzeggen ? ver van daar!nbsp;Daar by, is ’t niet genoeg om haar van hier te fchaaken.nbsp;Dat haar bekoorlykheên myns vaders ziel doen blaken ?
E N Z E N o B I A. nbsp;nbsp;nbsp;39
Zy ftrekt een borg aan my. ’k Verwachc haar hier • verfpie Dees’ plaats rondom, op dat geen menfch ons hoore ot zie.nbsp;Gaaheen, zy komt daar lichtj begunftig onze reden,nbsp;£n maak dat zy my kan naar wenfch haar zaak onclc'nbsp;den.
VYFDE TOONEEL.
Rhadamistus, Zenobia.
IZ E N o B I A.
s ’t aan rampzalige, die zuchten onder ’t juk Eens trotfen dwinglants ,, en beftulpc met fmart cnnbsp;druk,
Geoorcloft, myn Heer, hoewel in flavernyë,
Te fmeken om de hulp der Roomfche Monarchyë ? Mag ik de zorg, tot heul van myn ellende en valnbsp;By u verzoeken van die Heerfchers van ’t heelal ?
f'
De hemel, die het al voor hunne macht doet vrezen..': Rhadamistus,
Wat’s dit! rampzalige!wat hoor ik! welk een wezen! Watftem! gerechte Goón, wat voorwerp! welk eennbsp;licht
Vertoont zich thans voor myn onmenfchelyk gezicht! Zenobia.
Hoe! kan myn oog uw ziel zulk een ontroering geven, Myn Heer.-'
Rhadamistus.
Ach! zo myn hant niet hadt berooft van ’r leven,,. Zenobia.
Wat hoor ik! welk berouw! helaas! ik beef van fchrik f Wat droef herdenken treft myn hart dit oogenblik!nbsp;Waar ben ik? ach! myn ziel begint haar kracht temilTen!nbsp;Beneem, myn Heer, beneem my myne ontroereniflen!nbsp;Myn bloet heeft zich geftremt in ’t binnenfl: van myn hart.nbsp;Rhadamistus.
Ach! ’k twyffel niet meer naar de drift, die my verwart.
C 4. nbsp;nbsp;nbsp;Myn
-ocr page 44-40 nbsp;nbsp;nbsp;RHADAMISTUS
Myn hant! hebt gy dan maar de helft van’t feit bedrea^ ven?
Slachtoffer van een wrede, onwaardig ’t licht en ’t leven! Droef voorwerp van een min, wanhoopcnde, verdacht,nbsp;En die myn dolheit tot bet uiterft heeft gebracht!
Na zo veel woede, die iny noopte om u te dooden, Zyt gy ’t Zenobia?
Z E NO n 1 A.
Zenobia! o Goden!
O wrede, doch my noch zo waarde, bruidegom !
Zyt gy het Rhadamift? zie ik u wederom?
Rhacamistus.
Kanwel uw ziel, zo fchoon van glans, zo vry van vlekken.
Dat noch een oogenblik, Mevrouw, in twyffel trekken ? Ja, ’k ben die wreedaart,die ontmenfchte, die barbaar,nbsp;Die trouwelooze, die verwoede moordenaar;
G af toch J upy n, dat gy me, als ’t voorbeelt der tierannen ' Voor eeuwig uit uw zielen zinnen hadtgebannen!nbsp;Goónl die my haar hergeeft; waarom hergeeft gy dannbsp;Haar niet aan een, die zich haar waardig noemen kan?nbsp;Door wat geluk, als door myn waar berouw bewoo-
Staan zy noch toe, dat my uw luifter ftraale in d’oogen ? Maar ach ! moert ik myn bruit, myn lieve bruit, dan innbsp;’t Paleis myns vaders noch ontmoeten als flavin ?
Goón ! heb ik niet genoeg betreurt myn euveldaden ? Moet gy myn ziel noch met dat voorwerp overladen ?nbsp;O minlyke offerhant van myn uitzinnigheit!
Wat maakt me al wat ik zie misdadig ¦ maar, gy fchreit ? Uw traanen vlocijen?
Zenobia.
Ach ! kan ik, en u aanfehouwen, En mync traanen, en myn zuchten wederhouwen?
O wrede, gaf Jupyn, dat uw bloetgierge hant Geenandrealsmy het ftaaiooithaddein'thart geplant!nbsp;Myn toorenlooze ziel, door uw gezicht bevredigt.
Zou
-ocr page 45-ENZENOBIA.
Zou haafl: vergeten, hoe zy wierdt door u beledigt;
De min, verfchoonende uw jaloerfchc razerny,
Gaf met gewenfebte vreugde u wederom aan my.
Denk echter niet, dat ik, en zonder mededoogen,'
U wederom kan zien met wrange en hatende oogen. Rhadamistus.
Hoe! ver van my voortaan met fchaamte en bittre fpyt Te drukken, en myn ziel te doemen voor altyde,
Is 't zelf Zenobia die vreeft van my te haten ?
En, als vergetende haars vaders moort en ftaten,
En al de wreetheit door myn razerny verricht.
Zich wil ontfchuldigcn, ó Goón! voor myn gezicht ? Helaas! ftraf my veel eer : uw doodelyke goedheit,nbsp;Zelfs my vergevende, behout van myn verwoedheit.
Ei, fpaar myn bloet geenfints: beroof my zelfs ’t geluk Van u t’aanfchouwen tot een’ trooft in mynen druk.
Hy valt haar tt vottl
Moet ik, om u daar toe te prikkelen, uw voeren Ombeken, op dat ik myn razerny mag boeten ?
Denk tot wat prys ik wierdt uw’ bruidegom j ’c wil al. Zelfs tot myn min toe, dat ik ’t leven miflen zal.
Die ’t quaat niet ilraft, werdt zelfs meêplichtig aan de zonden.
Stoot toe; maar denk, fchoon ik myn ceden heb gc-fchonden,
U hoonde en griefde door de drift van mynen geeft. Dat gy nooit uit myn ziel afwezent zyt gew'eeft;
Dat, zo het naberouw voor onfchult kon verftrekken, Ik bittren haat noch wraak in u zou kunnen wekken;nbsp;En dat, in fpyt uws toorns, myn grootfte razernynbsp;Alleen was, dat gy wierdt te teer bemint van my.nbsp;Zenobia.
Sta op, ’k vergeef het u;’kheb deernis met uw fmarte. Waar toe dient dit berouw, dat u verfcheurt hel harte }nbsp;Myn ziel, dieonvermoeit zich aan de deugt verbint,nbsp;Zal nimmer haten, 't geen zy eertyds heeft bemint.nbsp;Zeg my in wat geweft gy voortaan wenfcht te leven:
C 5 nbsp;nbsp;nbsp;Spreek
-ocr page 46-'4a RHADAMISTUS
Spreek maar, en ik zal my mee u daar heen begevenj Geruft dat het berouw, dat dus uw ziel befchreic,nbsp;Meer voortkomt van uw deugt dan uw rampzaligheit:nbsp;Gelukkig zeker, zo myn vlyt voor u kon ftrekkennbsp;Ten voorbedde, om daar door d’Armcners op te wekken.
Uw macht t’erkcnnen als myn ziel, die daar voor zwicht,
Of flechts te leeren het betrachten van hunn’ plicht. Rhadamistus.
Gerechte Goón! kan ’t zyn, dat d’yffelykfte zonden Met zo veel deugden aan elkander zyn verbonden!
Dat gy aan ’t lot van een’ ontzinden hebt gepaarc *c Volmaakftcvoorwerp,dar uw eigenhantwas waart!nbsp;Hoe! kunt gy my weerzien, en zonder dat myn woede, 'nbsp;De fchim uws vaders,fnoot vermoort in koelen bloede.nbsp;Noch broeders liefde, een Prins zo zeer berucht alom,nbsp;U doen vervloeken uw’ rampzaalgen bruidegom ?
Hoe! kan ik waanen, dat ge Arzames min zoude wra» ken,
En, als gevoeleloos, niet om zyn deugden blaken ? Wat zeg ik? is myn heil noch niet te groot, zo gynbsp;De minfte liefde uit plicht noch over hebt voor my ?nbsp;Ze N OBI A.
Verban die achterdocht, die myn gemoedt zou tergen. Of wil uw minnenydt, voor my onwaart, verbergen jnbsp;En denk vry dat een ziel, die u vergeeft en acht.nbsp;Nooit zonder misdaat werdt gehouden voor verdacht,nbsp;Rhadamistus.
Vergeef, myn waarde bruit, myn zinnelooze liefde. Vergeef een achterdocht, die my met weerzin griefde.nbsp;Min uwer waardig dan uws bruigoms, meer gegrontnbsp;Om u tehoonen, dan myn ziel daar recht toe vondc.nbsp;Geef my uw hart heromj gewaardig aan myn zuchtennbsp;Om heden met my naer Armenië te vluchten:
’kBen Koningvan dat ryk doorCezar: kom befchouw, Hoe ik myn misdaan daar zal boeten door berouw.
Myn
-ocr page 47-ENZENOBIA. nbsp;nbsp;nbsp;4s
Myn Hiero is alhier j wy mogen op hem bouwen,
£n kunnen onze vlucht aan zyne zorg vertrouwen.
Ei, wacht myn komft hier af ,ik zal’er zyn, als’t licht Zyn fakkel heeft gedooft, en voor de naarheit zwicht.nbsp;Laat, als het lot ons weer vereenigt, ons niet beiden.nbsp;Dat een barbaarfche bant voor eeuwig ons komt fcheiden.nbsp;Vaar wel.
Zenob IA.
Vaar wel^myn ziel,geruft en overheert^ Zal willig volgen, ’t geen uw hare op haar begeert.
ZESDE TOONEEL.
Rhadamistus, alleen.
Goden! die my haar herom geeft, om myn wen^ fchen
Te kroonenj my, hoe ftioot, den blydften aller men-fchen
Te maken, door een gaaf zo heerlyk; gun aan my Doch een gemoedt, dat deze uw weldaan waardig zy!
Einde van bet Derde Bedryf»
? nbsp;nbsp;nbsp;RHADAMISTUS
EERSTE TOONEEL.
' nbsp;nbsp;nbsp;ZenobiAjPhenicia;
MPhenicia.
evrouw, ik bidt blyf ftaan. Hoe! vreeft gy mf t’ontdekken,
Wat uit uw oogen kan dien vloedt van traanen trekken? Hebt gy een 7.ielsgeheim, dat ik niet weten mag.
Na %o veel zaken my vertrouwt op dezen dag? Arzamesgaat van'hier.,, gy zucht! zou dan de fmartenbsp;En ’t ftraffe noodlot van dien Prins u gaan ter harte ?nbsp;Baart hy die Zuchten ? hy die traanen ? ach! hy gaat,nbsp;En zich verbeeldende dat gy zyn min verfnoaat.
Als balling uit dit hof, op dat hy zyn Ismeene Bctreure in Colchos, en zyn groot verlies bcweene.
Ze NO BI A.
Ach! ver dat ik u zou vertrouwen myne fmart.
Zo fchuldig, waarom kan myn fel benepen hart Die fchande van myn ziel niet in myn traanen fmooren ?nbsp;Laat af, Phenicia, ik wil u niet meer hooren.
’k Verwacht hier den Gezant van Cezar Nero; Iaat, Laat ons alleen.
TWEEDE TOONEEL.
Ze nobia, alleen.
W at is ’t, dat my te hoopcn ftaat? O onvoorzichtige! waar wordt gy toe gedreven,
Om u ganfch over aan een’ blinden plicht te geven?
’k Voorkoom hier zelfs den nacht en duifternis; voor wien?
Voor een’ ontmenfchten, die myn bloet niet heeft ontzien;
Voor
-ocr page 49-Voor een’ meinëdigen, meer als de hel te vrezen,
En die natuur met recht heeft uit myn ziel verwezen. Vergeet ik dan zo licht, dat zyn barbaarfche hantnbsp;’t Moorddadig ftaal heeft in myns vaders borft geplant ?nbsp;Wat zeg ik? zelfs befmet met wettelooze luftcn,
Heb ik wel deugts genoeg om my om hem t’ontruften ? Zou hy wel heden zo misdadig zyn voor my,
Indien myn ziel zich van een fchuldig vuur vondt vry? Ach! laat ons zonder leet die fnoode zucht verfmooren ;nbsp;Myn bruigom is’t alleen,naer wien myn ziel moet hoo^nbsp;ren:
Schoon hy is wreet, hy is een gift van ’t Godendom.
't Staat my niet vry het doen van mynen bruidegom Te wraaken, noch van hem iets heilloos te vermoeden,!nbsp;Helaas i in weerwil van myn rampen en zyn woeden,nbsp;Was ’t my onmooglyk hem herom te zien, en nietnbsp;Gcroert te worden door zyn doodelyk verdriet.
Wat heeft de huw'lyksbandc een wonderlyk vermogen* Men komt; wat voorwerp, Goón! vertoont zich vooïnbsp;myne oogen!
DERDE TOONEEL;
Arzames, Zenobia.
H nbsp;nbsp;nbsp;Arzamks,
oelzie ik u weerom?zyt gy noch hier, Mevrouw? W at Godt geeft my u weer tot trooft in mynen rouw ?nbsp;Zenobia.
. Ach! vlic van my, myn Heer, gy waagt alhier uw leven.' Arzames.
Al moefb myn vader my aanftonds den moortfteek geven , Zou ik wel eenig deel begeeren aan het licht,
Wanneer ik miffen moet uw godlyk aangezicht ?
Door zo veel fmart verdrukt, eifch ik maar van de Goden Dat droevig zoet, dat hy my voor uw oog mag dooden,nbsp;De ziel, zo diep geraakt, dat ik van u moet gaan.
%S R H A D A M r S T U S
Als of tnyn liefde uw hart voor my hadt aangedaan , Zoek ik alleen de doodt... Goón! ’k zie uw traaneanbsp;vlieten!
Zoudt gy gevoelig zyn voor myne zielsverdrieten! jWas ’t zo, het wrangfte lot verzette my niet meer.
Z E N o B I A.
'Ach! ver van naer uw min te luifteren, myn Heer, Zieüechtsd’ontroeringendentoeftantvan myn hartejnbsp;Ontferm u over myn erbarmelyke fmarte.
Ri vluchti ontzie het leet, dat my verdrukt, gy hebt Een’ medeminnaar, die in woede welluft fchept.
Ach ! zo hy u by my quam onverwacht verraffen,
Ik Iturt van leet, en 1'moorde in myn gefchreide plaiTea. Vaar wel, myn Heer, vaar wel; indien myn bede op unbsp;Ooit iets vermocht, ei fmoor de driften, die u nu...
A R z A M E s.
Wat medeminnaar, zo vervaarlyk, mag dat wezen? Staat my een ander als de Koning dan te vrezen ?
Z E N o fl 1 A.
Ach! zonder dat gy zoekt in dat geheim te treên.
Was ’t niet genoeg, dat het uw vader was alleen? Vlucht, Prins, en wil u aan myn traanen overgeven,nbsp;Vernoegt dat my uw ramp beweegt, en ’t hart doet beven.
yertrek, eêlmoedig Prins, ei vlucht van ftonden aan. A R z A M E s.
Zou ook een trouwloos vrient myn tedre min verraan ? Goón! wat ontfteltenis komt in myn ziel gerezen!nbsp;Hoe! ftceds meêminnaars,en zelf nooit bemint te wezen ?
Vergeefs wilt gy dat ik zal vluchten; dat. Mevrouw, Is my onmooglyk, fchoon ’t my ’t leven koften zou.nbsp;Gy weent, maar niet voor my. Wie is die medeminnaar,
Ismeene ? noem my toch den naam van dien verwinnaar. Hoe komt dat gy noch in dit doodlyk hof verbeit ?nbsp;Werdt u de hulp,door my verzocht, dan ook ontzeit?
Heeft
-ocr page 51-ENZENOBIA. nbsp;nbsp;nbsp;47
Heeft Cezars Afgezant dac onheil ons befchooren ? Ach! laat my d’oorzaak van uw zielsontroering hoo*inbsp;ren.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
Spreek'triyn llantvaftigheit, Mevrouw,zal daarom niet Bczwyken,fchoon ’t myn ziel mocht aandoen met verdriet.
Hoe! zult gy nimmer uw ftilzwygentheit verbreken?
Ik u nooit meuken met myn onophoudlyk fmcken? Verlaat my alles? en, tot meerdring van myn pyn,nbsp;Moet gy, fchoon gy niet mint, fteecfionmeêdogentzyn?nbsp;Z £ N o B I A.
Wel aan, myn Heer, wel aan, ik Zal u vergenoegen i En my volkomen naer uw zielsbegeerte voegen:
Dat nodig onderricht betreft my meer als u.
Uw edelmoedigheit, aan my betoont tot nu ,
Beloonde ik flecht, wilde ik’t geheim u niet vermonden^ Ik ben door 't huwlyk aan een ander man verbonden.nbsp;Ar.ZAM£S.
Gerechte Go6n!
Zenobia;
En hy, aan wien ik ben verknocht; Is die Romein, wiens hulp gy hebt voor my verzocht.nbsp;Arz ames.
Ach ? was het Cezar zelfs, myn toornc,zo rechtvaardig.. ^ Zen oB IA.
Bedwing d’oplopentheit dier drift ,uw ziel onwaardig. Maar ’t is hem aan uw haat te lang reeds bloot gcftelt;
Is een meêminnaar, die, fchoon hy u ramp voorlpclt, G w mededogentheit meer waart is dan uw tooren,nbsp;Wiens naam uw ziel niet zal dan met ontroering hooien ,
Aan u verbonden door den zoetften knoop: ’t is dan Yorft Rhadamistus,
Arz AMES.
Hoe! myn broeder ?
ZenoOIA;
En myn man.
Ar-
-ocr page 52-RHADAMISTUS
A R Z A M E S.
Zyt gy Zenobk? ó Goón! moeft, tot myn fmarte. Dan zulk een fnoode vlam ontfonken in myn harte?nbsp;Wat ziel durf. zich voortaan beroemen, naer’t geen mynbsp;Thans overkomt, dat zy van zonde en quaat is vry ?nbsp;Ach ! welk geheim ontdekt ge aan my, ó Koninginne?nbsp;Beloont ge op deze wys dan d’allcrteerfte minne?
Ze N o B 1 A.
Zulks wilde ik u zo veel verbergen als ik kon ;
Maar nu gy ’t weet, en wie zyn ziel eer overwon j Moet gy voortaan myn eer en mync deugden fpaaren.nbsp;Wat u te doen ftaat, kan zyn naam u wel verklaaren jnbsp;Die zege u, dat gy nu voor eeuwig moet den brancnbsp;Der liefde fmooren, die in u heeft d’overhant.
’t Geheim, myn’mondt ontglipt om u te vergenoegen j Doemt u tot zwygen, en uw hart daar naer te voegen.nbsp;Myn ziel was aan haar’ plicht te veel verbonden, om...nbsp;fk Hoor iemant j vlucht, myn Heer, ach 1 'c is myn bruUnbsp;degom.
vierde tooneel.
Rhadamistus, Zenobia, Arzames,' Hiero.
Rhadamjstus.
M,
gt;y
yn broeder!.., Hiero, fta. Wat komt myn oog t’aanfchouwen!
„ Myn ziel kan nauwlyks haar ontroering wederhouwen. Wy zyn gereet, Mevrouw, het valient avondlichtnbsp;Zal met zyn fchaduw haaft verduiftren elks gezicht.nbsp;Zenobia.
Dewyl ik my, myn Heer, u over heb gegeven. Houdt my hier niets; ik ben bereit met u te leven.
Gy, meeftervan myn lot,kuntflechisgebieden,’kzal. Waar gy me ook brengen wik, u moedig volgen, alnbsp;Was ’c in de bicterfte goweften.
Rh A-
-ocr page 53-ENZENOBIA. nbsp;nbsp;nbsp;49
Rhadamistus.
„ Snoode logen!
Ik dacht, Prins, dat gy alnaerColchos waart vertogen; Te wel bericht, waar na uws vaders gramfchap tracht,nbsp;Had ik, dat ik u hier 2.0U vinden, niet verwacht:
Maar wyl gy voor aityd Iitneene moet begeven,
Zorgt gy xeer weinig voor ’t behouden van uw leven; En daar gy vreezen moeft een’vader, u zo wreet.
Zie ik, dat ge u in dit zoet oogenblik vergeet.
A R z A M E s. nbsp;nbsp;nbsp;fgen,
Wanneer een ziel haar min moet aan haar’ plicht opdra-Achtzy’tgevaar niet, dat haar dreigt, of kan belagen; En dat zoet oogenblik, dat gy aan my verwyt,
Staat duur een’minnaar, die’t moet miffen voor altydt. ’k Zie al te klaar, dat ik myn liefde moet verzaken.nbsp;Ten minfte kan ’tmy uw bejeegning kenbaar maken:nbsp;Maar eer het duifter u vanhier vertrekken doe.
Sta my j myn Heer, dat ik my uws beklage, eens toe. Waar aan toefchryf ik beft de koelheit van uw redennbsp;Wat baart my een onthaal van zo veel tegenheden ?nbsp;Deez' dag, deez’ zelve dag, het heugt my wel, liet gynbsp;Op een veel teerder wys uw vrientfehap zien aan my.nbsp;Myn vader, die gy my vertoont zo wreet te wezen,
Is die meêminnaar niet, die ’tmeeft my ftaatte vrezen; Daar is ’er, fpyt zyn troon, een ander noch, meer wreetnbsp;Als hy is, die my baart myn fmartelykfte leet.
Myn taal verzet u, ’k merk uw toorne uit uw gepeinzen; Maar ’t is hier uit, myn Heer, het is hieruit met veinzen:nbsp;l^atuur kan in myn ziel zich langer niet wcêrftaan.
Ach ! waarom werdt uw hart ook zo niet aangedaan Door haar onfmoorbre ftem, die zelfs uw ziel moet loven!
Dan Zou een wreet geheim my langer niet beroven Van u, myn broeder, thans te kennen, en vernoegtnbsp;t’ Omhelzen, nu het lot ons weder t’zamen voegt.
Ach! wil u niet aan myne omhelzingen ontrekken;
Waarom wilt gy dat zoet met bitterheit bevlekken ?
D nbsp;nbsp;nbsp;Keer
-ocr page 54-50 nbsp;nbsp;nbsp;RHADAMISTUS
Keer weder toe my met een min geftoort gelaat:
Verdruk my langer niet met een’ onwaarden haat.
’t Is waar, haar fchoonheit heeft myn ziel in min doen blaken;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ken.
Maar kende ik haar ? des wil voor my uw koelheit fta-Rhadamistüs.
Wat hoor ik! hoe! dorft u Zenobia, ö Goón!
’t Geheim myns levens dan vertrouwen? welk een hoon! Die zaken zyn voor my zulk een gewichtig teken,
Dat ik my dwingen wil om daar niet van te fpreeken: En ’t is uw deugt, die my van u verzekert houdt.
Dat gy vergeeten zult dat ze u zyn toevertrouwt.
Doch ik kan midlerwyl myn gramfehap naauw wêerhou-wert,
Mits zy u een geheim, zo wichtig, dorft vertrouwen ^ Dat moeft ten minften met myn ftemming zyn gefchiet.nbsp;En eer verzwegen, dan ontdekt tot myn verdriet-Ja, zo ik iets daar van ooit wilde aan u verklaaren,nbsp;Myn liefde alleen tot u kon ’t u wel openbaaren.
Die myn verborgentheen trouwlooslyk durft verraan, Kan naar den naam niet van een fchuldelooze ftaan.nbsp;Noch vry, het zy hoe’t zy, van fnoode misdaat wezen.'nbsp;Uw deugt, Prins, die elk een kan uit uw oogen lezen,nbsp;Is my bewuft, ’t is waar, maar dat beneemt de fmart,nbsp;Noch d’achterdocht geenzints van myn beledigt hart.
Hoe! breit uw minnenydt, dus bitter, dus uitzinnig. Zich tot Zenobia dan uit, myn Heer, zo vinnig?
Kunt gy dus hoonen, die...
Zenobia.
Myn Heer, laat hem begaan, Die hartstocht paft wel aan een ziel met fchult belaan.nbsp;Gy kent myn’ bruigom niet, noch ’t zieden van zyn’nbsp;tooren.
Noch zyne oplopentheên, die naer geen reden hooren. Maar wyl men dus myn deugt durft hoonen, die thansnbsp;vry
Van
1
-ocr page 55-Van blaam is, Rhadamift, fpreekt op, cn antwoord my: Waar over klaagt gy ? baart uws broeders min uwnbsp;klachten ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ten,
Barbaar,al was’tzo, dat myn ziellyndeugt moeft acht-De maar van uwe doodt, zo meenigmaal verfpreit, Laat die my geen meeftres van myn genegentheit?
Waar dacht gy, dat my hadt ecn echtknoop toe ver. bonden,
Die op een' zelven dag gemaakt wierdt en gefchonden? Wat voordeel meent gy uit dien dag te trekken, daarnbsp;Myn bloet, myn min tot loon, geftort wierdt voor ’cnbsp;altaar ?
Herroep het noodlot eens van myn doorluchte magen; Denk aan 't vergoote bloet, uw moortluft opgedragen.nbsp;En oyerv/ceg dan ecus, waar op gy bouwen kont,
Wat liefde en trouw aan u verfchuldigt was myn mont.
’t Is waar dat ik, als met uws broeders ramp bewoogen, Ons beider lotgeheim verraan heb aan zyn oogen:
’k Weet echter niet, of ik ’tdaar door wel heb verraan j Maar weet, dat ik ’t alleen heb voor uw eer gedaan.
Ik Zocht alleen de hoop van zyne vlam te fmooren,
Een ftem te dempen, die myn ziel nu niet mag hooren; Maar wyl ge uw achterdocht niet meer kunt toornen,nbsp;ken
Dan vry dit hart, dat gy verdrukt, en wie ik ben; '
’k Zal ’t door een enklc fchets u kennen doen , en laten Daar na u meeftcr van myn noodlot en myn ftaten.
Ow broeder was my waart, ’k ontken het niet, noch wil Het zelfs nu loognen, of eens trekken in gefchil;nbsp;Maarhy, die zulks niet will, zou ’t heden noch nietnbsp;wceten,
Wierdt door uw achterdocht myn hart niet fel gereeten.
Tegen Arzames.
Na die bekentenis zeg ik aan u niet meer \
Gy kent te wel een hart als ’t mync is, om, myn Heer, Le denken, dat ik het niet zou regeeren kunnen:
Myn bruigom leeft, des kan myn ziel u niets vergunnen;
D a nbsp;nbsp;nbsp;Myn
-ocr page 56-5a nbsp;nbsp;nbsp;RHADAMISTUS
Myn liefde fterft voor u. Vaar wei^ gy kent uw plichti Smoor dan uw vlam, en kom nooit weer voor myn gezicht.
7tgen Rbadamistut.
Voor u, zo dra ik zal den naaften nacht beleven,
Zal ik op deze plaats my aan u overgeven j Ik ken de woede wel van uwe minnenydt jnbsp;Maar ’k ben te moedig om te vrezen voor uw fpyt.
VYFDE TOONEEL.
Rhadamistus, Arzames.
BRhadamistus.
arbaar, als ik ben, zal ik dus haar deugt beloonen! Dus en myn’ broeder en myn bruit dan teflFens hoonen 1nbsp;Vaar wel, Prins; thans befchaamt myn dooling klaar tanbsp;zien,
Zal ik myn razerny gaan boeten voor haar kniên.
zesde TOONEEL.
Arzames alleen.
aart doelwit van myn min; aanbidlykfte aller vrou
wen.
Volmaakfte voorwerp, dat myn oog ooit kwam befchou-wen,
’t Is dan gedaan! gy werdt voor eeuwig my ontrooft! Voor eeuwig l en uw zon voor myn gezicht gedooft!
6 Min! o wrede min ! moeft gy, om my te plagen, Myn medeminnaars dan verkiezen uit myn magen ?nbsp;Ach! vluchten wy van hier,.. Maar hoe! wat wil Mi-traan.
ENZENOBIA. ZEVENDE TOONEEL.
Arxames, Mitranes, Lyfwaeht.
IMitranes. k volg met leet myn plicht, myn Heer , maar Pha.'nbsp;rasmaan,
Wiens gram gemoedt men nooit met bidden kon bewegen..' A R z a M E s.
Wel nu ?
Mitranes.
Wil, dat ik u zal vorderen uw’ degen. Gedoog. . .
Daar is myn ftaal j maar wat heb ik misdaan.? Mitranes.
Daar van, myn Heer, kondc ik de reden niet verftaan; Doch ’k vrees voor u, en nooit heeft eenige vervoeringnbsp;Van ’s Konings gramfehap ons veroorzaakt meer ontroering.
Hy Woelt, hy noemt uw’ naam, hy raaft, hy knarfTetant, En dreigt met u gelyk den Roomfehen Afgezant.
Ik hoorde een momplingby dep Vorft, als ofgy heden Met iemant waart in een geheim gefprek getreden.nbsp;Arzames.
Mitranes, *t is genoeg; ’k ben over u voldaan:
Volvoer uw’laft: waar gy my heen leit, wil ik gaan. ó Noodlot! aan uw fchicht zal ik my overgeven,
Spaar maar myn’ broeder en Zenobia by ’t leven.
Ei»de valt het Vierde Bedryf.
54. RHADAMISTUS V Y F D E B E D R Y F.nbsp;EERSTE TOONEEL.nbsp;Pharasmanes, Hydaspes, Lyfwatht,
HPharasmanes.
ydaspcs, 't is dan waar, dat myn ontrouwe zoon Verftant houdt met den vloek en vyanc van myn kroon?nbsp;Die zoon, wel eer zo trouw, zo braaf, zo waart geprezen.
Zo tninnclyk, zou nu dan wederfpannig wezen?
Die zoon, die al myn hoop was tegen’t Roomfche volk. Vergeet dan dus zyn’ plicht, en wet op my zyn dolk?nbsp;Ach! ’c is te veel, dat gy Ismeene, o fnó verrader!nbsp;Durft minnen, en dit ryk te kort doen met uw’ vader!nbsp;W eêrltrcven te gelyk myn glorie en myn min....
’k Heb eer uw’ broeder om veel minder misdaar in. . . Maar ’t is vergeefs, dat ge een ftoutmoedig Prins, önbsp;Romen!
Dus orozet, om daar door myn opzet voor te komen j Niets kan zulks ftremmen dan myn nederlaag en doodrjnbsp;Een vyandc min of meer baart my geen vrees of noodt.nbsp;De drift, die tegens u my doet zoo wettig zieden,nbsp;Komt my, o Romen! een flachtofFcr meer t’aanbiedennbsp;In myn’ontrouwen zoon j koos hy uw zyde? hy ! (my.nbsp;Hy wordt dan, tot myn wraak, zelfs een Romein voornbsp;Maar wat zeit Hiero ? deedt gy u wel rondlyk hooren ?nbsp;Weet hy wel, wat hem van myn goedheit is befchooren,nbsp;Zo hy myn’ aanflag ftcunt, en ’t volk methoope voedt?nbsp;Hydaspes.
De hoop van weldaan raakt zeer weinig zyn gemoedt j Steeds onbeweeglyk aan uw’opdracht, tot myn fmarte.nbsp;Heeft hy getootit, myn Heer, een onverzetlyk harte,nbsp;’r Zy dat hy waarclyk zyn’ plicht W’il volgen, ofnbsp;Zyn mtcht tot hoogerprys wilftellen aan dit hof.
E N Z E N o B I a; nbsp;nbsp;nbsp;55
Te wel bewuft, dat hy u dienen kan of fchaden, Verzuimde ik niets om hem uw weldaan aan te raden.nbsp;Pharasmanes.
Wel aan; ’t is dan vergeefs naer vrede meer te Haan. Als moeft de laft des krygs my eerloos doen vergaan,nbsp;Zal ik het oorlogsvuur in ’t Roomfeh geweft ontfte-ken.
En van dat trotfe fchuim de ganfche werelt wreken. Wat haat ik ’t Roomfche volk ! de bloote naatn alleennbsp;Van zyn’ Gezant vervoert myn ziel tot bitterhedn.
En baart een af keer van een doodelyk vermoogen:
Zo dra hy zich alhier vertoonde voor myn oogen, Ontroerde zich myn hart. Hy is het, die myn’ zoonnbsp;Verleit heeft; hy, die fnoot belagen durft myn kroon!nbsp;Hier beide en te gelyk op een’ dag aangekomen...
Men haal ... maar ’k zie hem.
Die fcheim! ha, ’t is te veel! ’t beüuit is reeds genomen.
TWEEDE TOONEEL.
Pharasmanes, Arzames, Mitranes, Hydaspes, Lyfwacbt.
Pharasmanes.
O trouwlooze! ondankbre! maar Wat zeg ik? in uw ziel licht reeds myn moordenaar!
O flaaf van Nero! fpreek, wat hebt gy voorgenomen ?
T'egen H'jd^sfes.
Hydaspes, haal my hier den Afgezant van Romen.
Tegen Arzames.
Voor hem is ’t, dat ik u befchaamen wil; voor hem Dat ik befchouwen wil, met wat gelaat de ftemnbsp;Des ooggetuigen van uw opzet u te vorennbsp;Zal komen, en hoe gy hem aan zult kunnen hoeren.nbsp;Wy zullen daar na zien, of dan uw. vloekgenootnbsp;ftoutheid houden zal in ’t aanzien van de doodt,
D nbsp;nbsp;nbsp;Ik
-ocr page 60-5(f nbsp;nbsp;nbsp;R H A D A M I S T U S
Ik zie, gy doet thans van uw trouwheit geen betooning. Arzames.
Die is daarom niet min oprecht voor mynen Koning. Pharasmanes.
Zoon, ’t licht onwaardig, maak, tot redding van uw leet, Dat ik ’t geheugen van uw fnoot belluit vergeet.
O Goden! kenners van myn’ haat, en ziel, en zinnen, Konde ik een’ vrient van dat vervloekte Romen winnen!nbsp;Arzames.
Dat fchandige verwyt, my donrecht opgeleit.
Toont geen bewys in ’t minft van myn ontrouwigheit. Waar dient die fmaat toe, waar die namen, my gegeven ?nbsp;Heb ik de doodt verdient, beroof my vry van ’t leven jnbsp;Doch vlei u gcenzins, dat ik, in dit ongeval,
U door vernedring om genade fmeeken zal. (nen , Zou een , die zich zo wreet tot myn verderf komt too-Een’ medeminnaar noch begeeren te verfchoonen ?
Ik weet dat d’achterdocht, ook hoe gering, by u De plaats van niisdaat heeft gehouden, zelfs toe nu;
Dat hy, die gy verdenkt, reeds is gedoemt daar neven, En dat gy nimmer hebt geweeten te vergeven.
Wie kon my fchutten voor uw woede, heet op moort.? Gy, die my altydt doemde, en nooit my hebt gchoort?nbsp;Pharasmanes.
Wat zoudt gy zeggen om uw misdaat te verfchoonen? Arzames.
AI wat myn deugt u tot myn voordeel kan vertooneoj Dat uw verdachte zoon, indien hy zyne trouwnbsp;Gefchonden hadt, zich in uw macht niet geven zou. .
Ph AR ASMAN ES.
Hoe komt op heden dan dat heimlyk onderhouwen, Zo ’t waar is, dat gy t'zaam geen’ toeleg zoekt te brouwen ?
Wanneer ik Rome haat, en haar myn ziel vervloekt, Zyt gy my trouw, als gy haar’ Afgezant bezoekt ?
Hebt gy getracht met hem in ’t heimelyk te fpreken, Om zyn’ geleden hoon en fmaat op my tc wreken ?
Want
-ocr page 61-Want gy hebt nimmer, dien ik haace, mogen ^ien, Dan om myn wraakiuft of te fchaan, of hulp te biên,nbsp;Het een of ’t ander heeft u van uw’ plicht doen wyken ^nbsp;En ’t is daar op, dat ik het vonniffe moet ftryken.nbsp;Verlicht roy dan daar op; verdedig vry uw eer,
A R Z A M E S.
’k Heb niets, dat ik aan u meer zeggen kan, myn Heer;
’t Is een geheim, dat u myn ziel niet kan verklaaren. En ’t heiligfte belang my dwingt voor u te fpaaren.
DERDE TOONEEL.
Pharasmanes, Arzames, Hydaspes, Mitranes, Lyfwacbt.
A,
Hydaspes.
L rmcnifchc Afgezant en die van 'c Roomiche
ryk,..
Pharasmanes.
Wel nu?
Hydaspes.
Zyn reeds gevlucht, en hebben te gelyk Ismeen gefchaakt,
Pharasmanes.
O Goón.' wat hoor ik! ha, verrader, Is dit uw toeleg met dien fchelm dan op uw’ vader ?
Dat myn verfpreide wacht by een rukke, ieder een Zich voort vervaardige om myn voetfpoor na te treên.nbsp;Eerlooze! vlei u niet van ongeftraft te leven.
Hydaspes.
Uw wacht, by een gerukt, heeft zich op weg begeven. En volgt de Romers reeds op ’t fpoor van allen kant.nbsp;Pharasmanes.
Ach! waarom kunt gy niet, o Rome! van myn hant. Als ooggetuige van hun ftraf, nu d’eerftelingennbsp;Ontfangen, daar myn wraak zo wettig naar zal dingen !
Hy wil weg gaan. D ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ah-
-ocr page 62-yS RHADAMISTUS
A R Z A M E S.
Ach! ik verlaat u niet, al moeft ik fterven: neen! Leen ray gehoor, ik zal aan u ’t geheina ontleen.
’t fs geen Romein, myn heer, dien gy dus wilt vervolgen; Ver dat zyn oorfpronk u moet maken zo verbolgen,
Is hy gefprooten uit het heerelykfte bloet;
Zelts uit een bloet, geëert, en in dit hof gevoedt.
Een bitter naberouw zou zyne doodt u baaren;
In ’t endt, zo gy hem fpaart, zult gy met eene fpaaren Ismenes bruigom; ’t is...
Pharaimaneï.
Volvoer uw lift: meent gy,’ Dat dit zal ftremmen myn gerechte razerny?
Arzames.
Ach ! wil doch, dat ik u verzeilen mag gehengen,
’k Verbindt my uw flavin hier wederom te brengen. Pharasmanes.
Trouwlooze! zwyg, en ga van my verrader, ga. Mitraan, verzeker hem. Gy alle volgt my na.
VIERDE TOONEEL.
ArzaxMes, Mitranes.
OArzame s.
Goon! getuigen van zyn dolheit, waart te haaten, Zult gy hem aan zyn woede en drift dan overlaten ?nbsp;Door wat lot mag het zyn, dat dit rampzalig uurnbsp;Met gruwelen belaat de liefde en de natuur?
Maar ik moeft fpreeken , en milFchien hadt hem bewogen
De naam van zoon; natuur hadt mooglyk ’c mededogen... Helaas! wat zou het zyn, fchoon ik dien had gemelt ?
Ver van dat deze naam dien wreedaart hadt beknelt, Hadt die alleen gedient tot meerdring van zyn plagen.
Wat zeg ik ? ach! wat baat, wat baat my toch het klagen ? Wat ftaac my in dien ftaat, waar in ik ben, noch alnbsp;Te vreezen! Sterven vvy: licht dat myn ongeval
Myn*
-ocr page 63-E N Z E N o B I a; nbsp;nbsp;nbsp;59
My ns vaders ziel beweege, en koom’ tot meêly noden Van twee rampzalige, verlaten van de Goden.
Myn waarde vrient, indien myns vaders bitter hart Uw ziel bewogen laat voor al myn ramp en fmart.nbsp;Neem ik tot u, tot u myn toevlucht vol vertrouwen.
Ik eifch niet, dat gy zult myn noodlot tegenhouwen. Vrees niet, dat ik iets zal bellaan uit overmoedt.
Maar zo gy kennis hadt aan dat doorluchtig bloet, Thans zo gedreigt, gy zoudt, ten kofte van uw leven Jnbsp;Het wis befchermen, en het uwe daar voor geven.
Volg my. myn waarde vrient^ dat uw erbarming my Te hulp koom’, het bewaar’ voor ’s vaders razerny.nbsp;Ach! ben ik hulploos en ontwapent zo te vrezen,
Dat uw onmeukbaar hart noch kan bekommert wezen ? Ik eifch alleen van u, dat gy in aller fpoedtnbsp;My Hechts geleiden wilt, daar ik den Vorft ontmoet.nbsp;M 1 T R A N E S.
Dat ik uw deugden eer, moet ik, o Prins! bekennen^ Maar ’k volg myn’ plicht, en zal uws vaders wet nietnbsp;fchennen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(van.
’k Verzoek dat gy my zulks niet vergt : ik fchrik daar A R Z A M E S.
Wel aan, dewyl u niets voor my bewegen kan...
Maar ach ’ het is gedaan ! ik zie hem herwaarts komen. O Goden ! welk een bloet laat ge ons door d’adrennbsp;ftroomen!
* Tef'en V har asmanes.
„ Myn broeder is van kant! * Ach! wat hebt gy beftaan? VYFDE TOONEEL.
Ï’HarasMANES, Arzames, Mitranks, H Y D A s p e s, hyfwagt.
, pr nbsp;nbsp;nbsp;Pharasmanes.
k IJ. eb my gewrooken, en myn gramfehap is vol* ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;daan.
k Ontmoette omtrent dit hof den fchelm, te meer ge-, prikkeltnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Door
-ocr page 64-6o RHADAMISTUS Door ’t nakent onheil, daar hy zich hadc ingewikkelt?nbsp;Een wal van lyken, die zyn arm reeds hadt gevelc,nbsp;Weêrhielt de ftoutften, als bevreeft voor zyn gewelf.
’k Heb hem tot tweemaal toe, en zonder iets te fchroo-men,
Zien trachten om herom Ismeene te bekomen;
Zvn yver wierdt daar toe zo krachtig aangefpoort,
Dat hy tot tweemaal prangde en doordrong in de poort. In ’c endt, geheel gebelgt om zyne uitzinnigheden,nbsp;Ging ik in ’t midden van zyn ftoet hem tegcntreden;nbsp;Hier op verbleekte elk een, en heeft myn dappre hant jnbsp;In Ipyt der zyne, ’t Haal hem in het hart geplant.
Ga, fnoode, zie hem in Ismcenes armen fterven :
Ga ’t loon ontfangen, dat uw ontrouw kon verwerven. Arzames.
Hoe! hy is doodt, myn Heer ? ftoot toe, ftoot toe,en ipaar. Na zulk een wreden flag, uw’ zoon niet, moort my maar.nbsp;,, O Goden ! hebt gy my myn broeder weêr gegeven,
„ Op dat hy door de hant myns vaders dus zou fneven; JVlitranes, ik bezwyk.
Pharasmanes.
Hoe komt toch, dat Zyn hart Door ’t lot eens fchaakers werdt beroert met zulk eennbsp;fmart!
Die Romer , aan wiens ziel myn ftaal zich heeft ge-fchonden,
Is aan Ismeene, zo hy waarheit fprak, verbonden;
En hy nochtans , zo door haar fchoonheit aangedaan, Êezucht zelfs zyne doodt, en fchreit de Goden aan !
Wat doet in zyn bederf hem deelen ? wat hem zuchten ? Wat is ’t geheim dan van zyn doodlyke ongenuchten?nbsp;Maar ik, hoe komt nu, dat, na zo veel bitterheit,nbsp;Myn ziel, myns ondanks, dus inwendig in my fchreit?nbsp;Door wat betovering voel ik het medelydennbsp;Daar binnen fluipen, en met myne gramfehap ftryden?nbsp;Wat ftem, zo klagende, beroert myn ziedend bloet,nbsp;En baart dien droeven galm, zo wrang, in myn gemoedt ?
Hoe
-ocr page 65-E N Z E N o B I A. nbsp;nbsp;nbsp;lt;fi
Hoe komt nu dat ik beef? wat quaat heb ik bedreven ? Heb ik den moortfteek een onichuldige gegeven ?
Of is ’c Rotneinfche bloet zo dierbaar, dat het niet Geplengt kan werden dan met nafmart en verdriet gt;
’k Heb door myn heerfchzucht eer doorluchtig bloet doen ftroomen,
En zonder dat berouw ooit in myn ziel kon komen j En nu ik, die my hoonde en fardé, heb geftraft.nbsp;Schrikt myn ziel voor haar wraak , zo wettig haar ver-fchaft I
Waarom baart my zyn doodt die ziels ontroereniffen ? Wat moet ik doch van myn ontftelt geweten giffen?nbsp;Toen ik het haatlyk bloet des trotfen heb geftort.nbsp;Beroerde al ’t myne , en fcheen myn arm zelfs als ge-fchort i
Hy, eer zo vreeffelyk, fcheen tot zich zelf te keeren, Veranderde terftont j en ver van zich te weeren,nbsp;Verfchoonde fteeds myn bloet, toen ik zyn bloet ver»nbsp;goot.
En wederhiel zyn’ arm, fchoon reeds gewont ter doodt.
’t Geen my Arzames zeit, herroept myn ziel met fmarte.' Verlicht d’ontroeting, diegy my verwekt in ’t harte;nbsp;Myn zoon, hoor my, myn zoon, herneem uw zinnennbsp;wcêr,
Arzames.
Wat kan dit naberouw u baten ? ach! myn Heer, Mocht gy in eeuwigheit dat droef geheim niet weten ^nbsp;En nevens hem, van wien gy vader waart, vergeten.nbsp;Pharasmanes.
Ach! gy verfchrikt my meer: leg my dat uit , verlaat My langer niet, myn zoon, in myn’ onzekren ftaat.nbsp;Maar, Goón! wat voorwerp, om myn ziel op nieuwsnbsp;te plagen,
tn rel te ryten, laat gy voor myn oog opdagen!
LAATSTE TOONEEL:
Pharasmanes, Rhadamistu SiZ e n o b i a,' Arzames, Hiero, Mitranes, Hr-daspes, Phenicia, Lyfwacht.
R nbsp;nbsp;nbsp;Pharasmanes.
ampzalige! wat is ’t, dat u hier weder brengt. Daar u de blixetn van myn ziel dus heeft gezengt ?
Wat komt gy zoeken?
Rhadamistu s.
Ik kom voor uw oogen fterven. Pharasmanes.
„ Wat is myn ziel benauwt!
Rhadamistu s.
Schoon ik het licht moet derven De doodt gevoel, vrees niet dat ik, vervoert door fpyt,nbsp;Uw ziel zal knagen met een doodelyk verwyt. (ven ,nbsp;Uw hant heeft my het‘loon, voor ’tgeen ik heb bedre-Met zo veel razernye en fnootheit, Hechts gegeven jnbsp;’k Wenfeh dat dit ftillen mag des hemels toorn , ge-fpaart
Voor my dus lange; ik was het daglicht niet meer waart# Tegen Zenobia.
Ei, wil uw traanen, myn Zenobia, toch toornen;
Uw vader Mithridaat heeft nu zyn wraak bekomen. Pharasmanes.
Wat hoor ik! Mithridaat I wat beek heb ik gefchent ? Rampzalige! kan u dat bloet zyn onbekent ?
Wat ander kan uw ziel zulk een ontroering geven ? Maar ach ! wat gruwel, zohy’t is, heb ik bedrqven!nbsp;Natuur! ach! wreek uvry: het is myn zoon!nbsp;Rhadamistu s,
De dorft.
Die gy naar ’t plengen van myn bloet voede in uw borft, Was die niet machtig om dat helder aan uw oogennbsp;t’ Ontdekken, ’k zag u daar met zulk een drift naer poogen,
Dat
-ocr page 67-EN'^ZENOBIA. nbsp;nbsp;nbsp;6^
Dat ik niet anders dacht, of ’t was u wel bewuft. Pharasmanes.
Waarom verzweegt gy ’c my in ’t blaaken nlyner luft? RhadaMistus.
Gy hebt zo vreeffelyk, zo ftuurs geweeft voor dezen, Dat uwe kinderen, rampzalig en verwezen,
U, als hun vader, in hunn’ mannelyken ilaat Nooit konden aanzien om uw’ onverzoenbren haat.nbsp;Gelukkig dat, wanneer uw bant myn Itraf volvoerde.
Ik u zo heilig fpaarde, en iets myn ziel beroerde; Gelukkig dat natuur, die nooit myn drift verwon,
Van my zich op dien ftond meeftrefle maken kon:
In ’t endt, nu ik een bruit, myn ziel zo waart, moet derven,
Gelukkig, dat ik vindt myn vader in myn fterven.
Ik zie uw traanen; gy verandert fteeds van verf.. .
legen ylrzames.
Myn broeder, kom, omhels my voor het laatfte; ikfterfi Ze N o B 1 A.
Is uw gerechtigheit door zulk’ een flag gebleken.
O hemel! waarom moefb ge aldus myn’ vader wreken ? Pharasmanes.
Myn waaade zoon!... ó Rome I is nu uw haat voldaan ?
Tegen Arznmes.
Gy, wien ik fmeek om van haar fnootheit my voortaan Te wreken, ga, beheerfch d’Armeners trouw en teder jnbsp;’k Geef u Zenobia met myne vrientfehap weder:
Ik, fel geteiftert door de gramfehap van de Goón,
Ben zulk een ofFerhant verlchuldigt aan myn’ zoon.
Einde van het Vyjdt en lantjle Bedryf.
-ocr page 68- -ocr page 69- -ocr page 70- -ocr page 71- -ocr page 72- -ocr page 73-