-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5- -ocr page 6-

-


-ocr page 7- -ocr page 8- -ocr page 9-

B A E T o.

TREURSPEL,

DOOR

P. C. HOOFT.

TE HAARLEM, BW DE ERVEN F. BOHN,

J8A7.

bibliotheek oer

rijksuniversiteit

utrecht.

-ocr page 10- -ocr page 11- -ocr page 12- -ocr page 13-

INHOUDT.

Penta, dochter van Vinlandt, tweede gemaalin van Kat-mcer, Koning der Katten, nu Hessen genaamt, naa t mislulikcn van verscheide verraderyen, aangeleidt om dennbsp;Vorst Baeto, voorzoon haars mans, ende Rycheldin, zijnenbsp;gemaalinne, haar' sHefsnaar, in 's honings haat ende voortsnbsp;uit den wege te helpen, zich vindende met zwaar vermoeden belast, ende van ieder mistrouwt, ende overzulhs metnbsp;valsch gelaat voorgeslagen hebbende van vriendtschap tenbsp;maahen, ende eenen dagh bestemt om die voor 't autaarnbsp;des vuurs te bezweeren, gaat des naehts te vooren, alzoonbsp;zy eene tooveresse was, met helsche geesten te rade, omnbsp;tot haar opzet te geraaken, ende leert een vuur toestellen,nbsp;dat, zekeren tijdt uuren in de klederen verborgen blijvende , daar naa ontsteeken zoude, ende doodtlijk bevangennbsp;allen die 't genaakten.

-ocr page 14-

( ^ )

De tijdt van 't hezweeren der vernieuwde vricndtschap geTtomen zijnde, zoo sprcektze den Vorsten Baeto ende Ry-cheldin, opdat hunne doodt, een straffe Godts schijnende,nbsp;zy te gelijk om eer ende leven quamen, dusdanigh eenennbsp;eedt voor:

Opreclite vrundtschap zweer ili u van dezer unr,

Oft, meen ik t anders, sla my t lielsch en t hemclscU vuur.

Met welke woorden haar de Vorsten niet konden laten te volgen.

Daar op, gezonden hebhende het helsche konstvuur, bezworen in eenen sluyer aan gouden toppet, tot Rycheldin, ende, in eenen hoedt met vederbos, tot Baeto, nevens verzoek dat zy daar mede, haar ter eere, op den avondtfeestnbsp;te zeven uuren wilden erschijnen, geviel het juist dat Baeto, verhit op de jaght, zoo laat uit het veldt quam, datnbsp;het vuurwerk aan de perruik van Rycheldin ontstak, eernbsp;hy den hoedt had opgezet, ende de zelve, daar hy op eennbsp;tafel stondt, mede aan brandt vliegende, hem ergh deednbsp;denken, toen nu Rycheldin doodt lagh. Waar van de too-veres verwittight, doet den Koning boodtschappen, dat Ry-ehcldin, al meineedigh, van hemelsch vuur verdelght was,nbsp;ende Baeto zich even halssterk in wapenen gaf. Zulksnbsp;Kalmeer, door haar aanhissen, beveelt den Vorst in verzekering ie stellen.

Baeto, zich besprongen vindende, ende ongeraden in hechtenis te gaan, biedt weer, ende jaaght 'sKonings volk tot in t hof. Voorts, verstaande de zake in punt te wezennbsp;dat een van beide noodtlijk ruimen moest, zoo verkiest hy

-ocr page 15- -ocr page 16-

PERSONAADJEN.

BAETO. Vorsi der Katten.

HYciiEEDiN. Baetoos gcmaalin.

KATMEER. Koning der Katten.

PENTA. Koningin der Katten.

HES. Zoontje van Baeto.

ZEOEMOND. Paapin.

PROSERPINA. )

MEDEA, nbsp;nbsp;nbsp;K Geesten,

CIRCE. nbsp;nbsp;nbsp;J

EDiDEWijK. Heer van 'sKonings bloede. BDROERHART. Heer van 's Konings bloede,nbsp;OT. Kinlandsch Jonker,

REI YAN JOPFEHEN.

REI VAN NONNEN.

REI VAN soldaten.


-ocr page 17- -ocr page 18- -ocr page 19-

EERSTE BEDRIJF.

PENTA.

Dus lang onwaardelijk versmaadt, en op het schotst Bejegent met de nek, geterght, getren, getrotst.

Door dwang geduldigh, t leed verkropt met ydel pratten. Heb ik Vinlandsche vrouw, en koningin der Katten:

Oft, bromt dat niet genoegh, ik, die voor Pluto stel De wetten die t my lust, vervooghster van de hel.

Nu schijnt de minst des volks my over t hooft te wassen: Maar elks eerbiedigheidt men ziet met aandacht passen,nbsp;(Dies wringt de spijt het hart) op bet vervloekte paar,nbsp;Den stiefzoon hatelijk; en hatelijker snaar.

En wat ik onderwond tot baat, t is niet bedegen;

Dat arger is, my zelf mijn konsten vielen tegen.

En stonden naa mijn hooft. Want zoo mijn kamerling. Die van my opgemaakt, had toegestelt den springnbsp;Waar onder t was gemeent mijn vijandt te beknellen,nbsp;Gemart had, tot de twee gevangens aan het mellennbsp;Geraakten door de pijn, en braghten in het licht,

Hoe Baetoos staan naa t rijk by henlin was verdicht Op zijn verzoek, misschien nu werden ware woordennbsp;Ten halz hem uitgerekt, en ik gedreight met koorden.

T is euvler noch dan t dient. Elk van ray af zich dreit. Gluurt over dwers, en zwijght: maar dat s genoegh gezeidt.nbsp;Ik legh te laagh: en vind iny (laas!) Van alle zyennbsp;Verlaten en mistrouwt. Wat zal ik dan? my vlyennbsp;Tot duiken hangends hoofts, en met geboge nek.

Ten eind ik, opgejukt, een kortswijl schoon verstrek Aan dopgeblazenheidt; neem aan , met zwichten, tdreigen,nbsp;En alle trots in dank , en alle schimp met neigen ?

-ocr page 20-

{ 8 )

'T waar best. Op dal, indien ik by m^n man begordt. Een wenschelijke vrucht tot mijnen .schoot uitstort,

De bloem des adels van twee koninklijke struiken,

Zich zetten leer van jongs tot dienen en tot duiken:

Oft, dat men (sterft mijn man, en blijf onvruchtbaar ik) My, fraaije koningin, te rug naa Vinlandt schik,

Om, in een barren hoek, schier eenzaam te verouwen. En, zonder inkoorast van de afkoorast, hof te houwen.nbsp;Neen Rycheldin, toen ik uw vree verzoeken liet.

Ik had wat in den zin, maar dat en was het niet.

'Ten daag aanstaande zal mijn tong de vrundschap zweeren. Maar t onbedight hart zijn opzet niet verkeeren.

Dewijle dat my dan geen dienst te wachten staat Yan t menschelijk beleidt, en maar qua toeverlaatnbsp;Hunn suffe bystandt viel, slechts hangend aan t gelukken;nbsp;Zoo zal ik all de list der hel te hulpe rukken.

En rijden zoo t geval ten honk door wegen wis ;

Oft dwingen t noodlot ook; indien er noodlot is.

Daarom is t dat ik dus in eenigheidt my pijne Uit koninklijke koets opstaande, deez woestijnenbsp;Te zoeken barrevoets, by ontijdt, en by nacht.

Terwijl mijn grijze man leit van den-slaap verkracht. Door mankop in het hooft, en prevelen in dooren.

Zelv eunjer koom ik hier om eunjers raadt taanhooren: Want dit onzaligh dal dat is van aller tijdtnbsp;Den vyanden des lichts, en ongon toegewijdt.

Van alle kanten hier verzamelen de kollen.

En voeren slordigh veer by onderaardtsche pollen,

By t schemeren der maan, als t op een fluistren gaat, En ieder om een hoek van deze bosschen slaat.

Hier, met ontvlochten hair, omgordt met slangekranssen. Men leit verkeerde lust, en averechtse danssen.

Ter daghvaardt komt men hier om in t gemeen te raan. Een ieder heeft zijn stee ; daar Ikker boven aan,

Zit rechter van t beleedt in hooghverheve stoelen;

Neemt alle zaken op, en ieders eens gevoelen:

Maar doet naa zgnen wil. Wie dat hier wordt verdaaght Der konstgenoten, (t zy dat baar het aardlrijk draaght,nbsp;Oft dat zy door de lucht, van eenen geest heschredennbsp;Gevoert wordt over bergh, en dal, en groote steden)

-ocr page 21- -ocr page 22- -ocr page 23-

( 9 )

Is t nodigh dat terslondt den dagenden verschgn;

Dees handvest heeft de plaats van den verbon Jnpijn. Doch zulk en zoek ik niet, zy zijn my tonervaaren,nbsp;(Het lijf beleeft geen eindt van onvolleerde jaaren)

Maar zulke, die bestend haar zinnen en haar vlijt In t gronden van de konst, gescheiden uit der tijdt,

Daar t lichaam traagh den geest te luttel laat verslimmen, Op t euvelst afgerecht zijn by de bleeke schimmen.

Deez, en al safgrondts heir zijn ook gebonden met Hier te verschijnens noodt, als een gemeene wet.

Komt voorts dan uit he^ rijk met negen vlon besloten. Geen eunjers uit den hoop van onel bloedt gesproten,nbsp;Gelijk t gezelschap dat om nooddruft konst verhuurt,nbsp;quot;Wiens namen wyder niet bekent zijn dan haar buurt;nbsp;Maar zulke, die geen eeuw den gloor baars roems zal lessen ,nbsp;En my gelijk van staat, vorsllijke tooveressen.

Zelv Hecate voor al, rijst uit het helsche graf.

Met uw bezwalkte kroon, en bleeke schepterstaf:

En ghy, die levend zworft van deen tot dandre stranden . Prinses van Kolchos, en verschrikte lin en landennbsp;Met uwe wetenschap: de welke, in moede gram.

Te trotsen oft versmaan, noit vyandt wel bequam.

En ghy, die met het sap van heftige venijnen,

O dochter rijk der zonn, in wolven, leeuwen, zwijnen, Eertijdts verschiept het volk uit menschelijken stal.

Komt in de derde plaats, en sluit het hailigh tal.

PROSERPINA.

Hier koom ik, opgeprest door t vloeken van benenen. Uit het zwaarmoedigh dal, en kerker onbescheenennbsp;quot;Van t helle licht der zonn : uit; den bedroefden kolknbsp;Alwaar mijn Pluto streng het tsaaghachtighe volknbsp;Doet poplen met zijn stem, ja braafstgeweze riddren,'nbsp;Gelijk de popelboom zijn bladren, staan en tsiddren.

Wat port u, koningin der Katten, onbemindt.

Om my te steuren in het drokste van t bewindt En moeilijkhecn des rijks? die beezigh zat met schiften'nbsp;Der zielen uit elkaar; die wy daarnaa, by driften,

(.Alzoo tot elke peen een oord bezouder is)

Afvaarden, ieder hoop naa zijn verdoemenis.

-ocr page 24-

10

PENTA.

Waar blijft Mcdea ?

MEDEA.

Ziet my hier. Ik, die te zwichten Voor hel nocht hemel plagh, gehoorzaam nu uw dichten :nbsp;En stel my aan het recht der plaatsen onderdaan.

De hemel is t alleen die zonder wet kan staan.

Maar dysselijke vrees, het ongenadigh dwingen,

De peenen overwreedt, handthaven onze dingen.

En al den staat der bel. Uier om een ieder past Te doen het geen dat wordt van hoogerhandt belast.nbsp;PENTA.

En Circ ?

CIRCE.

Hier hen ik, die verleijende de vreemden Aan mijne kust verzeilt, door buitenweeghsche beemden,nbsp;Naa mijn gemarmordt hof, vervult met schat en pracht;nbsp;Geduurigh met mijn zang deed galmen over nachtnbsp;De wouden droef van groen, en schittren door het blakennbsp;Der toortsen zoet van reuk van onder guide daken.

Indien oit iemandt mocht ter wereldt munten uit In kennisse der kracht van droggen, en van kruidt.

Van wortelen, van zaadt, van watren, gommen, sappen; En die te mengen naar hunn aardt en eigenschappen,

Met steenen en met stof, met woorden en met schrift,

Met smettend slangebloedt van allerley vergift;

Ik ben t. Daarom, is t dat u iemandt magh gebreken In wolv oft beiremuil, of borstligh zwoordt te steken.nbsp;Zoo luistert naa mijn raadt, en andre gaat voorby.

PENTA.

Helaas! 't geluk en is zoo dartel niet met ray.

Dat het my beuren laat om kortswijl wraak te plegen: Maar, hebbend al den hoop van mijn gemeente tegennbsp;Met stiefzoon ende snaar, is t daar gekomen toe,

Dat, als ik my maar wreek, ik kreuns my weinigh hoe. Zoo kiesch een honger niet en heeft mijn haat onmenschiijk,nbsp;Dan alle middel, die maar wis is, is my wenschlijk.

Om te verdelgen t paar, dat op mijn eere gaat,

En draaiboomt my den wegh van mogenheidt en staat.

-ocr page 25- -ocr page 26-

-----

.i4-'V » ■. nbsp;nbsp;nbsp;‘■r--

f nbsp;nbsp;nbsp;'U.-'kï'^^-- ^^■'■'..Vü-' . —■ :-

f^Sjggj^airt nbsp;nbsp;nbsp;JrfaföESS

!9*5Ï-'!

!hamp; . .

-ocr page 27-

( 11 )

MEDEA,

Hitst op des ouwden mans gemoed om hun te hindren. penta,

De vader is verdwaast, en ziet geen leedt aan kindren, PKOSERPIMA.

Het yzer en geweldt uw vyandt help er uit.

PENTA.

Maar ope vyandlschap de poort voor schade sluit, cincE.

Zv slaat haar meester, en schikt wederzv ter weere, MEDEA.

T verraad is trouwer, dat en dient maar eenen heere.

PROSERPINA.

Men leg te werke dan de lagen en de list.

PENTA.

T is al geschiedt, maar al te schendelijk gemist.

CIRCE.

Zoo zal uw vyandt dan gewaarschouwt zich wel hoeden.

PENTA.

Ik vind my om end om bezet met quaadt vermoeden. MEDEA.

Geveinsde vriendtschap voegh uw bitlren haat een slagh,

PENTA.

Dit brouw ik : en heb dies doen handlen van verdragh.

PROSERPINA.

T wantrouwen eens verwekt, is zwaar in slaap te wiegen. CIRCE.

Wie is t, dien vleijery en eeden niet bedriegen?

MEDEA.

Zoo die noch niet bestaan, zet hun schenkaadje by. PROSERPINA.

In volle rusting treedt dus de verradery.

penta.

Ik zie 't, de wegh is goedt om in geloof te raken.

Maar om my voort dit paar behendigh quijt te maken. Met Hes hunn jongen zoon, alzoo, dat voor noch naanbsp;(Hier wacht ik uwen raadt,) my zulk een aanslagh schau,nbsp;PROSERPINA.

Ghy wist, Medea, met verbloemde valsheidl.s treken, op uw vijaudt, door zijn eigen handt, te wreken.

-ocr page 28-

( 12 }

Zoo hielpen Pelias zijn dochters in het graf,

Dien hare deeghlijkheidt uit liefd den moordtsteek gaf,

Op jdel toeverlaat van t deizen zijner jaaren.

CIRCB.

In schijn van pais, en als begaan om dank te baaren, Gingt ghy den koning van Korinthen randen aan,

En s konings dochter, zoo zy zouw te trouwen gaan:

En op een oogenhlik hebt haar, bekoort door gaven, Gedoodt, gebrandt, en met den val van t slot begraven.nbsp;PENTA,

Dat is, tot daar toe, schoon. Maar, wiet gedaan had, bleek. MEDEA.

En zond het niet? dit is mijn wit wanneer ik wreek.

Dat s harten lekkerny. Geen ding en maakt my blijder Als dat, tot spijt en schaa mijns vyandts, leer een ydernbsp;Wie dat Medea zy. Doch zoo met u de stondt.

En de gelegenheidt vereisschen zulk een vondt Van schelmery, om uw wraakgieiigheidt te koelen.

Dat wel uw vyandt magh, van waar t zich komt, gevoelen Maar vorder niet en blijk uw onbewijsbre schuldt;

Zoo luister toe. Uit my een trek ghy leeren zult Van helsche schallikheidt, zoo boos als noit verzierdennbsp;Die in een levend lijf den vorst des afgrondts vierden.nbsp;Maar sint mijn strenge geest t belemmerende kleedtnbsp;Der aardtsche leden lomp uitschuddende versmeet,

En ik noch stadigh, om mijn lust ter konst te slissen,. Orawroet al wat er is van de geheimenissennbsp;Der wonderbare leer j is van my ook doorsnuftnbsp;Die onderwindalgeest, dal werkelijk vernuftnbsp;Van hem, wiens lever door den gragen gier verslonden,nbsp;Stof levert tot zijn pijn, en aanheelt tot zijn wonden;nbsp;Prometheus zeg ik. Deez heeft my geleert een vuUrnbsp;Zoo te bereiden, dat het in een kleedt, ter uurnbsp;Toe die men t stellen wil, onzichtbaar zich verberge:nbsp;Dan blaak, en slaa door vleesch en been tol in den merge,.nbsp;Op eenen oogenhlik. Stelt ghy schenkaadjen toenbsp;Voortreffelijk in t oogh. En daar men t minst vermo,nbsp;Laat zitten deze pest hehendelijk gedoken.

Voorts om u buiten s scheuts en thouden onbesproken , Dus zult ghy t leggen aan. Zoo ras als hel veidiaglr

-ocr page 29-

■■vv'i.:v3

'4

-ocr page 30- -ocr page 31-

( 13 )

Geraamt magli wezen, doet verzoeken zekren dagh Om t zelve voor 't autaar te vestigen met eeden.

Dan past met eenen vloek uw vijandt voor te treedon, Vry roepend op uw hooft helsch vuur en hemelsch aan,nbsp;Indien ghy valschlijk zwoert. Het zelve zy gedaannbsp;Van uwe haters ook: op dat zy, naa verslagennbsp;Van onvoorzienen brandt, verraders namen dragen.

Als door der Goden wraak op valsheidt achterhaalt. PENTA.

Geen wegh zoo duister, o Medea, daar ghy dwaalt.

De dagh is al gestelt. Zoo ras de blanke morgen Versteurt het rijk der rust, en oprecht t rijk der zorgen,nbsp;Is het bestemt te gaan met onderlingen mondt,

In t aangezicht der Gon, bekrachtigen t verhoudt Der nieuwe vrundschap. Nu schort my alleen te leerennbsp;T bereiden van het vuur, en gaven te stoffeerennbsp;Aanminnigh, en van schijn zoo schoon, dat dachterdochlnbsp;Mijns vijandts daar door in bekoring werd gebroght.nbsp;PROSEBPINA.

De giften staan u licht, daar aan en zal niet letten.

CIHCE.

Maar t is Med uw beurt de konst haar by te zetten. Dus de verborgenthen ontsluit, en doet bediedtnbsp;e recht van alls.

MEDEA.

Die zaak is zoo geringe niet:

Nocht my hier by der handt voorzien haar toebehooren. De grootste Razery in haar geterghden tooren.

Wanneer zy wraak, en moordt, en woede wreedlheidtbrult, De blikken openspalkt, de lippen ommekrult.

Zoo doet met knarssen t vuur zy uit haar tanden springen, Zorghvuldigh queekt men dat in doeken die t ontfingen;nbsp;In doeken eens gebrandt, en tonder van het kleedt.nbsp;Besmet met Ilydraas gift, waar me dat ghy verdeedtnbsp;O Dejanir uw man. Noch moet men hehben vonkennbsp;Uit Sisyphs keizelsteen, met Plutoos staf geklonken:

En uit Kocyt gerukt steenkallek ongeslist:

En zwavel uit het diepst des jammerpoels gevist:

En van Megscraas toorts in Styx gedoofde kolen.

Al vuur dat veinzen kan, en houden zich verholen.

-ocr page 32-

( 14 )

Dit moet men roeren, en vermengen op zijn maal;

En lerpen met een windt die snel en scherrep slaat;

En jagen vlam door vlam, tot dat zy tzamen helen.

Door tochligh zwoegen van kortaamde slangekelen.

In voorraadt heb ik dit vergadert al byeen.

Dus laat het op my slaan : t en schort maar aant beren. Eer dat de zonne komt het middaghpunt te nakennbsp;Zal ik t u schikken toe, door eener mijner draken.

Maar op wat uure wilt ghy dat zich t vuur verbre?

PENTA.

De koning is gezint den ingang van de vre

Te vieren met banket; om, door het heughlijk woelen,

Het overschot des haats uit de gemon te spoelen,

Naa gissing die hy maakt. Beginnen zal die feest Wanneer zoo dat de zon aan t dalen zy geweestnbsp;Vier uren over drien. Dus dunkt my niet te wachtennbsp;Met het ontspringen van het vuurwerk over achten.

En zoo t ons dan gelukt, te lichter zal geschin,

Dat het werd voor een.straf der Goden aangezien;

Om legens hunne faam al s werelds haat te sterken. MEDEA.

Dat neemt ghy wel. Zijt ghy voldaan?

Ik zal dan op acht unren werken, PROSERPINA.

PENTA.

Ik bon t,

CIHCE.

T is tijdt dan ons lonlslaan,

MEDEA.

Zoo trekken wj onz weeghs te zaam.

PENTA.

Ik laat u gaan.

REY V-VN JO FF EREN.

len laalslen heeft hel edel hof Der brave Katten, hoogh van lof,nbsp;Gezet zijn moedt verbolgen neer.nbsp;De vader ziel den zoon niet meernbsp;Met achterdochtige oogen door.

-ocr page 33-

.i...


1,

--

I

-ocr page 34-


•■ r‘d I'

1

-ocr page 35-

( 15 j

De zoon en ducht niet langer voor Des vaders dreigende ongena.

T is tijdt eens dat de neef nu gaa,

En smeekend grootvars zorgen red. Help Gon! wat brengt het tweede bednbsp;Al onrusts en al scheurings in.

Daar een voortreflijk huisgezin Zich vlyen moet als onderdaannbsp;Van heersheidt nieuw? gemeenlijk staannbsp;Den kindren ook go sliefmors duur.nbsp;Maar ais zy, met een grimmend vuur,nbsp;Door forsse nijdt aan t won gebraght,nbsp;Ontsteeken op haar mans geslaght:

Wen leeuw oft tijger leedt geschiedt,

En zijn zy zoo verbolgen niet.

Dus quam te hoof, aan tween gesplist, In zwang te gaan de zware twist.

Die ieder zijde kiezen de:

En af keer nemen van de vree De beste en de gemeene lin.

De niors begosten om te zien Met deernis en verslegenheidt,

Naa t wit van haar genegenheidt.

Een ieder zagh nu komen aan Inlandschen krijgh , bron aller quaan :nbsp;Buur tegens buur; bloedt tegens bloedt;nbsp;Verraadt, verrassing, arremoedt.nbsp;Smaadt, ballingschap, aan allen oordt.nbsp;Verwoesting, vangenis , en moordt.

Wal zouden nienigh wees en weeuw,

O Goon, bedroeven onze eeuw.

Hing over t menschlijk zaadt onvroedt Uw hart niet bet, dan t eigen doel?nbsp;Onz levens lijdt spoeit zijne baan.

En sukkelt lgeenen herbergh aan.

Zy, die wel breedt zich open doet Wanneer men haar ziet in I geinoel,

Is, als men haar van achtren ziet.

Een slip, een oogenblik, een niet.

Noch pynt men zich (o blinde keur!)

-ocr page 36-

( 16 )

En t raoeter af dat het ons beur;

In plaats van zoete aanminnlgheidt,

Te zoeken met scherpzinnigheidt,

Tot eige quelling, s anders quaadt.

Men voert met statigh opzet haat.

T lust, om zijn vyandt eens te slaan,

Met onlust staagh geplaaght te gaan.

O dwaasheidt, zegt my doch, wanneer Is t in een wrijtend hart moy weer?

Ee geest, bewerpend anders kruis,

Vol donders is, vol hagelbuis.

Zijn stormen zonder pozen zijn.

Zijn nevels breekt geen zonneschijn.

Noch korten wy, met zulk verdriet,

Deez stip, dit oogenblik, dit niet.

Gaat heen, en vry uw wreeklust boet Met stoopen van vergooten bloedt:

Indien geen zang uw ooren vleit.

Zoo zeer als klaght en jammerheidt:

Indien uw neus den amber rijk Verfoeit by reuk van vyands lijksnbsp;Indien uw oogen steekt de walghnbsp;Van alls, behalven rad en galgh;

En nemraermeer uw aar en zwelt;

Als daar men stroopt t gedoste veldt,

Wen t in zijn voilen rijkdom staat!

En met hoefyzers maalt het zaadt:

Oft, daar men vossen tzamen bindt:

Oft, met een stokert van een windt,

De vlammen door het kooren jaaght;

Dat, als ghy t van een tooren zaaght. Verdronken in een zee van brandtnbsp;Zoud leggen al het platte landt:

Zoo bruist het vuur er door, en stroomt Ten laatsten over t hoogh geboomt;

En weidt, met eenen veegh, te maal T gewest van dorp en daken kaal.

Hebt in deez helsheidt uw vermaak:

Maar, vroegh oft laat, wacht wederwraak, Oft nu Fortuin de wapens neemt

-ocr page 37- -ocr page 38- -ocr page 39-

( 17 )

' Pdrlljtligli in uw eedt; t is vreemdt Zoo eerloos als zy overloopt;

En licht w eige benden sloopt:

En doet u zuchten naa den zoen.

De leeuw die krijght de muis van doen. Wat schepsel heeft zoo kleen gewaldt,

Dien quaadtdoen groote moeite valt, Wanneer t gesteeken is van spijt?

Een worrem neemt tot zijn ontbijt Het harte van een groot tyran.

Een Spaansche vliegh vermoordt een man. Zwicht ieder nu voor uw geslacht,

T wordt eens vernert, en ultgelacht.

En magh men dan zijn haat verhit Wel laten niet, van lidt tot lidt,

Als heerlijk goedt ten errefdeel?

Oft houden een gehuurde keel.

Die slaagh, uw leedt ophalend, gaap;

En steur der wrevelheidt haar slaap,

Zoo ras maar als zy ooge luikt?

Ik prijs den Vorst die zeege bruikt Tot noodweer; en met zulk een maat.

Dat hy by vyandt dank begaat:

Die alle toegedreven leidt,

En trots, en wederwaardigheidt,

Kan rusligh stellen aan een zy.

Ter liefde van zijn burgery. nbsp;nbsp;nbsp;,

Met eenen Prins zoo wel geleert Heeft nu de hemel ons vereert;

En t hart van onze Koningin Bestort met vredelijker zin.

Ach! moeder, zonder t hart, genaamt Te wezen, zich te leelijk schaamt.

Maar wie zich quijt in stiefmors staat.

En niemandt onvernoeght en laat,

Met eenen zet zy opwaarts streeft Tot lof, die weenigh weergaas heeft.

K weet nauw, die heirkracht leiden weids, Oft zhoeven meer bescheidenheidls.

-ocr page 40-

TWEEDE BEDRIJF.

ZEOEMOND.

T zy veel oft luttel hun vernuft de menschen slijpen,

Zy vinden daler meer is dan men kan begrijpen:

En dater is iet Goeds, gewoon te nemen acht,

Met hartelijke zorgh, op t sterfFelijk geslacht.

Ooght op u; ghy zult licht bevroeden hoe uw leden Zoo tzaraen zijn gevoeght, en op alzulke steden;

Dat, die de maghl had, en veranderde van plaats Een lidt alleen, hem zoud berouwen zijnes raadts :

En blijken hoe al t best, dat zijn verwaandt bedillen Wist uit te rechten, was gemak oft maksel spillen.

Dus nieinands reen voor deez geschiklheidt danken zal Het ongebonden lot van eenigh wildt geval.

Kochtaris uw vader, toen hy u besloot te teelen,

Geen overlegh en maakt hoe dat hy deze deelen Toereeden zoud van minst tot meest; en zoo bequaam,nbsp;Dat geen den andren let, zoud mogen voegen tzaam.nbsp;Daar moet dan wezen kracht van wijsheidt, die met naadernbsp;Goedtgunsligheidt, uw nut bevorder, dan uw vader:

En de gedaante ontwerp, en zoo de sloffe vly,

Dat bet in t laatst tot dus een meesterstuk gedy.

Dit s Godtheidl. Geen verstandt magh dit verslandt bekrijgen, T en zy misschien een mensch verkeert wild heeten zwijgennbsp;Zijn sharten sterke stem, die luide roept hier van:

En dal hy garen zoud zijn boozer als hy kan.

Dies weet mijn toeverzichl geen gissinge te maken,

Dat Godtheidt emmermeer uit het geloof zal raken.

Want dyvrige geineent met bidden, brandt, en rook, Voor Goden vieren zoud veel eer ajuin en look,

Dan zorgeloozelijk verwerpen t innigh tsagen,

T welk rekent alle luk voor loon, en ramp voor plagen. Maar op wat zede dat de Godtheidt wezen wilnbsp;Met eer en lof gedient; hier in is groot verschil:

En schier zoo menigh volk, zoo velerlei gezindheidt.

Wieii wijsheidt hst verstandt genezen heeft van bbndheidt,

-ocr page 41- -ocr page 42- -ocr page 43-

( 19 )

Die stemmen overeen, dat geen ding bet gevalt

Aan t eeuwigh Wezen, dan de deftige gestalt

Van een oprecht geraoedt: en Godt niet aangenamers

Heeft dan het heiligh hol en zuivre binnekamers

Van vromer borst, daar zich een hart houdt met der woon

In dedele eerlijkheldt der deughden opgezon,

Maar dwaasheidt algemeen, slaande in den windt de reden, Zoekt Godt te paaijen met een pracht van staatlijkheden.nbsp;T welk nutter is nochtans, en bet de zinnen schuimt,nbsp;Daniwoestheidt, die den dienst der Godtheidt heel verzuimt.nbsp;Doch naademaal men niet komt overeen in dezen,

(Hoewel elk heftigh houdt zijn zede best te wezen)

Zoo kan t geloof des volks, gegrondt op wanklen waan, Wel lichtlijk dwalen, en geraken om te slaan.

Door zatheidl van hel oud , oft door hel kloek bekleden Van eenigh nieuw gebruik, met schijn van betre reden,nbsp;Die list oft yver dicht. In dit deel hangt de staatnbsp;Des priesterdoms voorwaar aan eenen fijnen draadt.nbsp;Nochtans, indien het wil zijn konst te werke stellen,

Het zal, met dezen draadt zoo teer, om verre vellen De Iroonen hoogh gebouwt, en standers vast geplant,

En bruiken tegens t landt de wapens van het landt.

Uit dit bedenken quam t in Duitsland, dat er douden De kraft des priesterdoms den mannen niet betrouwden jnbsp;Maar t opperste gezagh in t geestelijk stonden toenbsp;Aan t vrouwlyk zaadt: op dat de flaauwte van gemonbsp;Haar moght ontraan den staal der heerschappy te schaden.nbsp;Het welk lichtdoenlijkheidt een stout hart aan moght raden.nbsp;De Vorsten boven dien, noch niet gerust van geestnbsp;In donderpriesters, die men veel uit mannen leest,nbsp;Behouden aan zich zelft bewijzen der genaden.

En willen dat zy straf doen over de misdaden.

Zoo dat van hunner handt een mensch niet verdring smaakt: En ieder paap ontzigh; maar niemandt aanhang maakt.

Dit rijk houdt dezen voet. T naastgoddelijk vermogen Des Konings heeft daarom my dus hoogh opgetogennbsp;Tot zegsvrouw van den zin des hemels. Dit beleidtnbsp;Drijf niijn best, naa reen, met dandre geestlijkheidt.nbsp;De goedthen, die zich zelf ons oit te nul uitdeelden,nbsp;Verheffen wy als Gon; maar eeren zin geen beelden.

2'

-ocr page 44-

t 2 )

Want sterRljk hooft verziert (hoe diep liet zirli heraa) Geen maaksel, of t en f;aat hunn heerlijkheidt te naa.nbsp;Ook zijn wy ongewoon, t geen, dat zich niet begrijpennbsp;Van al de wereldt laat, in tempels te henijpen:

Maar wijen wel, tot eer der heiligbeen, in t wondt.

Een levendige kerk, van ongekorven hout,

T welk, met zijn telgen breedt en hemelhooge toppen.

Het dartelmakend licht bestaat den wegh te stoppen:

En stelt van binnen toe een akelijken dagh,

Die smenschen hart bestelpt met ootmoed, en ontsagh. Wat marmorsteene vloer ook zond zich konnen roemennbsp;By voettapeet van kruidt, gespikkelt met haar bloemen?nbsp;Wat wanten rijk vermaalt, of wat beeldt hou wery,

Wat orde van gebouw is zulke, dat ze by Een schaduwrijke beemd in majesteit magh halen?

Al deden porfir, jasp, en goudt, des hemels stralen Met spiegelgladden glans afstuiten, en de zonnbsp;Daar, met zijn hel gezicht, geen oogh op houden kon:nbsp;Wat zoud het wezen by de pylers der bosschaadjen,

Zoo reizigh, en gekapt met weelige pliiimaadjen Van aardigh vloeijend lof? by stammen nemmer losnbsp;Van klimop, geborduurt op groen fluvvgelen mos?nbsp;liet kostelijke koor zal doogen haast verveelen,

Maar nemmermeer het frisch der scheemrige prielen: Welk, als ghy duizendmaal en duizendmaal beziet,

Van duizendmaal aanschouwt op een gestalte niet.

Want waar ghy opkijkt, oft daar is nieuw groen gesproten; Oft vogel schudt de blaan : oft windt verschiet de loten.nbsp;Maar toeft. Hier komt de Rey van Nonnen, die zichspon.nbsp;Met voorbereidt gemoedt, om offerandt te doennbsp;In dit bejaarde bos der opgeschoten eiken,

Van welke s menschen oogh de kruin nauw kan bereiken. Aan de Godin des vuurs : en, volgens de gehoonnbsp;Van onzen Koning oiidt, in t aangezicht der Gon,

Als thnnnen overstaan, en dat zy s dragen kondschap. Te leggen vaste vreede, en stichten trouwe vrundschap.nbsp;Daar de gemeente om wenscht, int heerschende geslacht.nbsp;Komt voorts gewijde schaar, een ieder met uw draght.nbsp;Dien ghy godtvruchtigh hebt in handen puur geladen :nbsp;Gliy met den hamer: en ghy met de drooge bladen:

-ocr page 45- -ocr page 46- -ocr page 47-

( 21' )

Gliy met uet wierookvat: ghy met het heiligh zout r-Ghy met de zoele meed: ghy met het vuureohout.

JJe goedige Godin des vuurs heeft geen behagen In t reullen van het bloedt der dieren neergeslagen,nbsp;iJoor het moorddadigh won van scherpe bijl oft knijf:

Het stenen moedeloos, in schn van ziel en lijf.

En kan in haar geinoedt geen heughlijkheidt ontsteeken : Waar zis van aardt als liefd, waar by zy wordt gelee ken rnbsp;Die alles wafer is, in goedtheidt overtreft.

Om t autaar dan uw keer doet, en haar lof opheft.

ZEGEMOND. REY VAN NONNEN. PENTA HYCHELDIN. BAETO. KATMEER. HES. REY VAN JOFFEREN.

REY VAN NONNEN.

0 edelste Godin , geboren alzoo ras

Als van dit groot beelal de schets ontworpen was,

Noodigh is het dat in schoonheidt wijk Alles voor uw schoonheidt zuiverlijk.

Niet zoo klaar, niet zoo braaf, niet zoo streng, niet zoo fier,. Niet zoo bly , niet zoo mild, niet zoo lief als uw vier,

Naar het iiitert zijn kracht.

Dies zingt uw Imogen lof het Duitsch geslacht.

O grootste vyandin der doodt, ghy schut alleen

Haar toght by wintertijdt, en laat ons niet vertren Door t geweldt van sneeuw, en hagel koudt.

Die zy, met een noordschen moed, uilspouwt.

Over duin, over del, over veldt, over vlak.

Over bos, over broek, over den, over dak.

ht een bleekheidt aan t bestorven landt.

Over zee, over zandt;

En


Thans neemt ghy doverhandt, en doet ontspringen uit Hunn diepen doffen slaap, de hoornen en bet kruidt.nbsp;Lover ende gras weer winnen t veldt.

En de trotse Rijn van moede zwelt.

Hoor het peklen der sneeuw op de bergen vergaart.

Door het smelten van t ys, dat hem schorste zijn vaart: Hes hy stort ongetooint,

Eu schuurt de stranden uit waar heen hy stroomt.

-ocr page 48-

( 22 )

Door 't speelziek windekijn, Wekleven bygenaamt,

Dat uit den westen dan met laauwe blaasjens aamt, Minnevuuren ghy alomme stookt:

En de rauwste harten murruw kookt.

Des de tierende wolf, over zoo zoet een pijn,

Zet het wondt over endtj en de leeuw de woestijn,

En de walvisch de zee;

En al het kleen gediert dat volleght me.

Dan bloeit en zich verheught al waar een geest in speelt: Elks bloeisel volght het zaadt, dat zijns gelijk voort teelt.nbsp;U, Godinne, komt de dank hier af.

Zonder u, de wereldt waar een graf.

Wat zou t zijn met den staat van het menschelijk gildt. Zoo ghy daar, o Godin, niet uw handt aan en hildt?

Och! t verging alzoo knap,

Door flaauwt van min, en kraft van vyandtschap.

Wie doch, Godinne groot, zond opwaarts ooge slaan, Hadt ghy niet s hemels pel vernaait met goude draan.

Dat ze, met zoo menigh beeldt bemaalt.

Als een voettapeet der Goden praalt?

Och! de zon en de maan stonden zonder gezicht.

Zonder glans, zonder gloor, zonder lust, zonder licht. Waar t dat ghy t niet en deedt:

En al de starren in den rouw gekleedt,

ZEGEMOND.

O zalige Godin, die, niet in ope lampen

Wilt hebben, op gena van regen, windt, en dampen.

Bewaart het eeuwigh vuur, naar andre volken zen;

Maar het onleschbaar houdt in dezen keizelsteen Van t overoudt altaar; wilt gonstelijk ontsluitennbsp;De korst, die t licht verschuilt, en laat de vonken spruiten.nbsp;Lof dy. Godin. Het vuur vat in de drooge blaan.

Reikt nu het zuiver zout, en vuure sporten aan.

Om de kruipende vlam tot blaakren op te stooken.

Daar is geglomme kool. Reikt wierook om te smoken.

O zalige Godin, wy blaakren tot uw eer,

Wy rooken tot uw lof: sla goedertieren neer De stralen van uw oogh, t welk alles kan doordringen}nbsp;En voeren zijne kracht tot In het diepst der dingen.

Sla neer, sla neer uw oogh op t koninglijk geslacht:

-ocr page 49- -ocr page 50- -ocr page 51-

( 23

En met inv gloedt vermurwt van weJerzy T; gedaclit.

En hecht te zaamen I hart van onze Koninginne,

Door vaste vriendschap, met het harte der Vorstinne.

Dat deendraght van het hof tot s volleks heil gedy. Mevrouwen, u gelieft te komen naader by.

En looft elkandre trouw, te geener lijdt te breken. PENTA.

Maarghy, paapinne, moest den vloek deS vuurs uitspreken. Tot doemenis van die zal quetsen het verhoudt.

ZEOEMOND.

Grootachtbre Koningin, mijn naam is Zegemond.

Ik bid, gebiedt mijn arapt niet dat liet nit het spoor vaat', Deinisdaadt doemt zich zelf, en brengt haar vloeken voor haar.nbsp;Die keert des hemels gonst van de misdaders af.

En drijft hun hefligh tot de vreeze van de straf.

Maar wy zijn tusschen Godt en mensch gestelt in t midden , Om, als de misdaadt vloekt, de peenen af te bidden.

En t sterffelijk geslacht te lichten hunn*^ ellendt.

PENTA.

Nochtans, op dat alhier mijn yver werd bekent:

Zoo zal ik vloeken zelf, als die mijn trouw wil gaa slaan, HYCHELDIN.

Gelijk uw Majesteit my voorgaat, zal ik naa gaan. PENTA.

Oprechte vrundschap zweer ik u van dezer uur:

Oit, meen ik t anders, slaa my t helsch en t hemelsch vuur.

ZEGEMOND.

Tot deez beloften, o Godinne, geef uw zegen En doet ghy, o Vorstin, hier uw beloften tegen. ,nbsp;RYCUELDIN.

Oprechte vrundschap zweer ik u van dezer uur:

Oft, meen ikt anders, slaa myt helsch ent hemelsch vuur.

ZEGEMGND.

Tot deez beloften ook, Godinne, geef uw zegen.

BAETO.

Al wat mijn vrouwe doet grijpt plaats van mijnent wegen.

ZEGEMOND.

Op dat men dit verhoudt ten krachtighsten volvoer', w rechter duimen reikt, dat ik ze lzamensnoer.

Om t laauwe bloedt daaruit van wederzy te prikken :

-ocr page 52-

( 24 )

T welk u gelieven zal elk s anders in te slikken,

Ghy, o Godinne, gliy die hebt in uw beslier De werking van het uit- en van t inwendigh vier,nbsp;Verduwt zoo met uw warmt deez droppelen van bloede.nbsp;Dat ieder dezer zich van t bloedt der andre voede:

En t bloedt met gonst gemengelt naar elkander trek.

T welk haar tot zaligheidt, en t landt tot welvaart strek.

KATMEEH.

o heughelijkste dagh die my oit quam te voren!

My dunkt ik uit het graf verrijz, en word herboren Ten leven van nu aan. O gemaalin, uw deughdtnbsp;My, in dees dorre schors, herscheppen doet eenjeughdt ,nbsp;Bedauwt met vreughden , die de geest nauw kan verzwelgen.nbsp;T zal nu eens zijn een endt van steuren en van belgen.nbsp;Mijn geest (die, alzoo lang als vrouw en kindren slrecn,nbsp;Zich gaf te rekken twee verscheide wegen heen,

En deerlijk scheuren liet, om geen van bey de deelen Te vallen afj gevoelt alre zijn breuken heelen,

Mits uw vereeniging. Waar door dat ik verwacht T geluk voortaan gevest te zien in mijn geslacht.

PENTA.

Tsint ghy my deze kroon, mijn Heer, op thooftdeedt voegen Voeghd ik mijn zinnen, om in alles te genoegennbsp;Mijn man en opperheer. Wat uwer harte smaakt.

Daar heeft mijn hart wel haast zijn wellust af gemaakt; En al mijn eerzucht is uw grootheid te believen.

KATMEER,

Mijn kindren, nmmermeer laat deze vrundschap klieven Van eenigh misverstandt. Maar dat vergolden zynbsp;Door u, dit harte van de koningin lot my.

BAETO.

Voor trouw van onzer zijd. Heer vader, wilt niet vreezen. HYCIIEEDIN.

Heer vader, twit van onz gemon zal stadigh Wezen,

U en haar Majesteit, op nedrighst, dienst te bin, Gelieve t maar voor goedt te duiden, zoo misschiennbsp;Iet, tegens onzen zin, moght onverhoeds gebeuren.

KATMEER.

Die, zonder opzet, quetst, die quetst licht zonder steuren.

-ocr page 53-


;; nbsp;nbsp;nbsp;.;.?rrK::fyrT:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uti.-.- rie-i:. -

1 nbsp;nbsp;nbsp;r-.t- ^r lt;' .

.li:-i.r. nbsp;nbsp;nbsp; .;'- i'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lt;ainbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' . '.

rgt;'.. ----- i* nbsp;nbsp;nbsp;rnn* n ''rgt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-,',

. crr :!5?. j.;gt;quot; ' --- nbsp;nbsp;nbsp;.: -*

i.-e? *r-,'', nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, '' r* '.Vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i-!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_

V ir. .~;.rrjri; nbsp;nbsp;nbsp;: --rt.;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.:.' {.J .. i. - T'-rsissir:.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

T;.. nbsp;nbsp;nbsp;., * . . :s ,.;r;r3,. rr: !i2:!^^Vj;knbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'i.--,-.

li-I iiitl: i; nbsp;nbsp;nbsp;,V

: . ;..!t;z-.;t \ :a. ':v :

ijiur. i. r;.,; ~. :', quot;*/? , s- -.i::' r.t

u v f'

.



-ocr page 54- -ocr page 55-

( 25 )

ZEGEMOND.

Mevrouwen, eer dat ghy vertrekt van dezer stee,

Zoo drinkt, uit eenen kop, beid van deez zoete mee: Die met haar krachten u de zinnen za! verluchten.

Dit leer u, maatschappy te maken van genuchten.

Godin, op dat uw brandt van geen onheiligh nat Des regens last en lijd, zoo stort ik hier dit badtnbsp;Van warmmakenden drank, uit de gewijde vlesschen,

Op het gewijdt altaar, om heilighlijk te lesschen

Het heiligh zichtbaar vier, Blijl't gonstigh, en betracht

Altijds den welstandt van het heerschende geslacht.

Ghy, koninklijk gezin, versuft door t angstigh duchten. Kleedt uw gemon in vreughdt, en doet de zorgen vluchten.

EEY VAN JOFFEREN.

aar zijt ghy Vorsten, die, alleenlijk om te woeden

Met bloedvergieten, staagh, uw uemmerzalte zwaardt Voert in der vuiste, daar tnbsp;Gegeven is tot dwang der muitige geraoeden ?

Leert, helden, eens, leert eens, en prent u in, te stroopen Het gebruineerde staal om geenerhande ding,

Dan, daar men, met een kling.

Door hooge parssing, vree genoodzaakt is te koopen.

De vre, de vre, de vreed is, Vorsten, u bevolen, Te waren ongeschent, voor t sterffelijke zaadt.

Wie vre te buiten gaat,

(T en zy om vredes wil) zet buiten t spoor zijn zolen.

Oft, tot onwaardigheidt der welhooghwaarde wetten, Als schoon gebeurt, dat een met onrecht andren deer:nbsp;Noch is het niet zoo zeer

Uw ampt op t billijk recht, als wel op vree te letten.

T is kleene last het recht te kreuken of te vlijen,

Als t het beloop des tijdts, tot vredes steun, begeert. Blaar wordt de vre bezeert,

De wijze wetten zijn wel haast in bitter lyen.

W'ant, onder t krijghsgedruis, daartscherpe schieten ha-De woestmakende trom, daanschennende trompet [geb, Eu hooren na geen wet:

Met yzre punten wordt de mondt des rechts vernagelt.

-ocr page 56-

( 26 )

Die thans, slip op zijn zaak , geen voordeel-wilde mimen Van eer oft van genot, waaght dan zijn heelen staat,nbsp;Naam, rijkdom, ziel, en zaadt.

Als t opgewekt geweer beknelt is van de duimen.

Helaas! en waaghd hy maar niet anders dan zijn eigen! En dat den landlman arm het rietdak van zijn kotnbsp;Kiet af waar, eer men t slot

Van zijnen beere met den brandt begost te dreigen?

Als oversten verwaant de heiige vreed onteeren,

Eer dat de nooddwang op komt; wat ontgelter dan (Helaas!) al menigh man

Dient scheel niet aan en gaat, de schuldt van weenighbeeren.

DERDE BEDRYF.

BAETO. BTJHamp;EniIART, LUIDEWIJK. RYCHELDIN.

XI nbsp;nbsp;nbsp;BAETO.

Jllen gaa t gevangen wilt der Koningin vereeren.

Vergist de zon zich niet, zoo was 't hoogh tijdt te keercn. euugebiiabt.

Zy Eijght naa s aardtrijks kim geheelijk het aanschijn. LUinEWUK.

Veel laater diend het niet.

BYCIIELDIN-,

Mijn Heer die zal daar zijn.

En hoor ik geen geluidt, en t haffen van de honden?

Zijt wolkoom, Heer.

BAETO.

En ghy, Mevrouwe, welgevonden.

IIYCHELDIN.

Is t niet lang getoefl? de zevenste uur, gzet Om ons te vinden op het koninklijk banket,

Is al voorby.

BAETO.

K geloof t. Maar die de jaght beminnen, Zy stellen in het veldt te werrek hunne zinnen,

Met zulk een yver, en zoo onvcimoeibr een vlijt,

-ocr page 57- -ocr page 58- -ocr page 59-

( 27 )

Dat hun de tiidt ontbreelit om letten op den tljdt.

Vergeeft deez misdaadt aan de heete lust van t jaagen. HYCHELDIN.

De Koningin is t, die ik duchle te mishagen;

Die ernstigh, dat men op het uur past, had begeert. BAETO.

Wy hebben met de vangst haar Majesteit vereert.

RYCHELDIN.

Zy roy met dit toppet, en ingekaste steenen;

D met dien hoed en pluim : ten eind, dat wy verschenen Met deez schenkaadjen, haar ter eeren, op de feest.

JJAETO.

Voor waar, mijn gift is deez zeer ongelijk geweest.

Dit goudt is hier te landt zoo konstigh niet gedreven, RYCIIELDIK.

De sluijer aan t toppet is ook uitheemsch geweven. BAETO.

Dit zal terkennen staan altoos met daadt en dank.

RYCnELDIigt;.

T is over lijdt te gaan. Doch van den frisschen drank Gelief mijn heere tot verquikking, eerst te proeven.

BAETO. HYCHELDIN'. EUIDEWIIK, BURGERHART. OT,

f

Uenadigsl Heer, Mevrouw verveelt het lang vertoeven. En schikt iny herwaarts, om te porren uw vertrek.

BAETO.

Men drinkt eens jonker, meer is aan ons geen gebrek,

OT,

Tot dat mijn Heeren gaan, zal ik my hier onthouwen,

BAETO.

Neef Luldewijk, geluk.

RYCHELDIN.'

Zijt by der handt jonkvrouwen. luidewijk.

Ik dank mijn Heer op t hooghst.

HYCHEEDIN,

Ach! brandt in mijn perruik 1

-ocr page 60-

( 28

ETTRGEmiART^


Wa-, water jofl'ren.


BAETO.


Hoe ?

EDEWIJK.

Eascli, lescht maar met de kruik*.

33AETO.

Slaat af.


RYCIIELDIK.

Ay my!

bubgeuiiart,

Zy sterft.

BAETO.

Houdt. Niemand en besmette Zich met dhcillooze scbiddl eens anders; en verzettenbsp;Zich tegen s hemels wil. Dewijl die knndight afnbsp;Haar zware zond, laat hem gewerden met de straf.

Van boyen komt de plaagh. Der Goden recht te stooren , Waar alle moeiten, en noch hunn gena verlooren.

O al te blindt verstandt 1 waar heb ik op vertrouwt?

O loghrijk menscheu hart wat zijt ghy loos gebouwt,.

Vol achterwinklen en verborgene vertrekken,

Om uw ontoonbre quac gezindthecn te bedekken!

De lieve Rycheldln (geweest lief. Ook niet. Geen

Liefd droegh ik haar ooit toe ; maar zulk een die zy scheen.) Heeft nu op vroomheidts proef bestaan zoo veele jaren!

En geen genegenlhen in hare borst en waren My (waande ik) onbekent! Nu komt des hemels slagh,nbsp;Beschuldight, en verdoemt, en wreekt op eeneu dagh.nbsp;Acht echter nu geen trouw zoo trouw in man oft vrouwe.nbsp;Dat, zonder ommezien, uw hart daar op betrouwe.nbsp;Onwetend handthaafd ik een goddeloos bestaan,nbsp;ndien zy zonder klad door t leven waar gegaan ;

En haar gedachten noit de valsheidt lief en hadden,

Zy zoud baar dood niet met raelneedigheidt bekladden. BUBOEWIART.

De geest is heenen.

LUtDEWIJK.

Ach! t is met haar al gedaan.

-ocr page 61- -ocr page 62- -ocr page 63-

( 29 }

BTTBGEniIART.

Daar brandt de vederbos: en niemandt steekt hem aan. nuniEWijK.

Wat wonderhen zijn deez !

BIJRGF.RHAIIT.

o Goden wilt de zielen Yan t koninklijk geslacht niet teeneraaal vernielen.

Hier houd de wrake stal.

BA ETO.

Heeft de drievouwde punt Des feilen bliksems het op mijn hooft ook gemunt?

O Gon! waar loogh ik u, dat ghy my dus komt dreigen? Is t hart zoo duister, dat ik niet zie in mijn eigennbsp;De schuldt die r schuilen magh? of, heb ik mijn gedacht,nbsp;In t zweeren van den eedt, niet zuiverlijk gewachtnbsp;Voor argen inval, die'den Goden moght vergrammen?nbsp;Indien ik scbuldlheb, komtnoch, slaat my s hemels vlammen,nbsp;l\Ty, en niet dezen hoed, IMaar neen, ik zie niet misnbsp;In mijn geweten zelf, dat hier onscheidbaar is.

Ik was nochtans gemeent. VordeJght men zoo de braven? K bevro wat hier af is. Ha moorddadige gaven!

Al wat der Koningin was, momplend, naagezeit,

Heb ik gcsladelijk met yver wederleit,

7.00 lang zy bitter viel. Nu dwingen my haar gonsten, Verhoonight met fenijn op de Vinlandsche konslen,

Het quaadtsle te verraon. Niet langer kan t gemoedt. Dewijl t het boost gevoelt, zich t beste maken vroedt.nbsp;Weet, van haar oorsprong af tot daar zy t hair gaat doopen,nbsp;De zon iets mijns gelijk in onspoedt te beloopen;

Oft is de dagh, tsint zy bezweven quam de locht, Ontzuivert met een stuk dat hier by halen moght?

Daar leit, daar leit verdelght, door des be veinsden haatslaagen; Zy die aan arge list noit slem gaf in haar raadtslaagen.nbsp;Donnozele, doprechte, donbevlekte deughdtnbsp;Leit daar geworpen neer in t bloeijendst van haar jeughdt,nbsp;Dn ziet zich onverziens met helsch bedrogh verrassen:

Nu zy zoud zien, tot steun des rijks, de vrucht opwassen Uit hare borsten, die zijn lijfloght onlangs zoop.

O blinde zorgen! o quacgissingmakend hoop!

Hadt ghy t hier naa gemaakt, dal u niet wordt gegeven,

-ocr page 64-

( 30 )

O klare spiegel van getrouwheidt! te beleven,

Dat onz genieene weeld uw zoontjen, over wien Zoo zeer hangt s volleks hart, rnet deiiglidt, en daadt, verdiennbsp;Deez overgeve go genegenheidt der Katten,

Waar me z hem, als een klndt van de gemeenl, omvatten? Dat meer is (ay ray ! o verfoeide snoodtheid van tnbsp;Rampzaligh luk, t welk met den afgrond t'zanen spant.nbsp;En dient hem schooner dan hy wenscht, en feller krenkennbsp;Komt, dan de toveres heeft weten te bedenken,

Wien ras eindende pijn voldeed!) my wordt het graf,

My wordt de doodt benijdt, my spaart men voor de straf, Op dat zy ommespring met my van liever lede:

Op dat ik de heillooze konstcu bystandt dede :

Op dat ik ontrouw werd door trouws te groot een min; In spijt mijns harten wreed, en schellemsch tegens zin:nbsp;En in den doodt verliet de deughdzaamheidt verheven.nbsp;Voor wie ik vaardigh staan moest om te laten t leven.

Is dit. Fortuin, het spel daar ghy uw lust me boet?

De bitste bitterheidt is die u t zoetste zoet?

O mijn verloeren troost! ten reukeloozen wangen Spoogh ik scheldwoorden uit, en lasterde de gangennbsp;Van uw gemoedt, dat noit een scheeven weg insloegh.nbsp;Schuldt ken ik veel te laat, schuldt gaf ik veel te vroegh.nbsp;Thans willen wagen van deez grouwel alle talen.

En waar men s ramps gedenkt, daar zal men my ophalen , Als medestander in d oorzaaken van uw smart:

Gelijk een zuipbloedt, dien noit jammer roerde t hart. Wat zal ik zeggen? Gon, aanschouwt dit uit den hoogen;nbsp;Oft, keert uw aanschijn af, en sluit al s hemels oogen,nbsp;Voor 't deerelijk toonneel van t wergaalooze leidt;

En, schendt uw lichten niet aan deez afgrijselijkheidt! Maar ghy, mijn lief, indien de ziel, des lijfs ontslegen,nbsp;Wat wezens heeft van ons, en zy zich magh belegennbsp;Om nederwaarts te zien, en acht slaan op liet geennbsp;Dat van het aardtsch geslacht met yver wordt geben;

U bid, u bid ik, ghy wilt my de schuldt vergeven Vant godloos quaadt, door mijngodivruchtigheidt bedreven:nbsp;Ik zagh voor s hemels straf des hels verwoedtheidt aan.nbsp;Zoo wonderteiken lieght, waar zullen wy op staan?

-ocr page 65- -ocr page 66- -ocr page 67-

( 31 )

LIDEWIJK..

Mijn* Heere, iraar is uw manhaltigheidt gebleken,

Der zinnclooze rouw dus, dus veel toe te geven,

Daar mee men niet en wint, is immers geen bescheidt. BAETO.

Rouw zonder endt wordt van den tijdt my opgeleidt,

BURGERHART.

De tijdt, in groot gevaar, eischt zorgen van de vromen. baeto.

ly zorgh die hoopt oft vreest, dat ben ik overkomen, BUIDEWIiKl.

In noodt is uw persoon.

BURGERHART.

Gewislijk is z* er in,

BAETO.

Daar magh H niet quader mee, die storf met Rycheldn, eidewjjk:.

Die is, mijn Heere, noch voor een goedt deel in t leven, BAETO.

Helaas! daar leit het lijk, en heeft den geest gegeven. l-uidenvijk.

Zy leeft in uwen zoon, haar eenigh overschot.

BAETO.

Ach al te jonge wees! een mouber strek u Godt.

BURGERHART.

Godt wil, en tisuw plicht, dat ghyhem, heer, verdadigbl,

BAETO.

Re tooveres zal met twee zielen zijn verzadight.

BURGERHART.

De wreede bloeddorst wordt door t zuipen niet geslist. euidewuk.

*T geweldt zal uiten t geen te kort quarn aan de list.

BAETO.

O Godenl zoudz er meer wel denken te verdelgen?

BURGERHART.

Al wat zich dezes heeft te klagen oft te belgen.

LUtDEWIJK.

Ken hart dat tocht naa t rijk heeft onlijdzaame jaght. BAETO.

Wie woelt er om?

-ocr page 68-

( 32 )

btirgerhakt.

Doorgaans de naast die t niet verwacht. BAETO.

Zy, die de kroone draaght, en hoeftze niet te werven. liTIIDEWIJK

De staatzucht strekt zich uit tot d alderachterst erven.

BAETO.

Om wettigh oir te zien zy noit veel hoops en zagh.

BUROERIIART.

Die heerscht, die hoopt en doet om oir meer dan hy magh; BAETO

Het onderwindt de mans, de stilte past de vrouwen.

litlIDEWIIK.

T is een moeiziek geslacht, dal qualijk rust kan houwen.

BURGERHART.

Ontdekte schelmcry zoekt heil aan stout bestaan.

EUIDEWIJK.

Laat u gezeggen Heer, en schiet het harnasch aan:

En wapent uw gezin, eer dat zy ons verrassen.

BAETO.

Ik volgh u. Ieder schik op zijn geweer te passen,

LUIDEWfJK.

Fluks wapent mannen, fluks, eer dat de vyandt kom. BURGERHART.

K gaa zotten schildwacht uit, en sluiten t hof rondom. EUIDEWIJK.

Ik onderzoeken, oft ook eenighe andre lagen Hier binnen schuilen noch.

OT.

En ik dit overdragen. l'ENTA.

Balsluurige geluk! wat batser togcnspoedt!

Wat ramp wei spannigh is deez ? die zoo spijtlgh doet Mijn koristen hoon op hoon? duus is alreeds verloopon,nbsp;En niemandt is noch hier. Hoe duur zal ik bekoopennbsp;Den aanslagh, by aldien hy tontijde is ontdekE'

Misschien is I dat alreeds mijn vyandt herwaarts trekt , Om, eer ik s Konings oor gewin, my toverslelpen.

-ocr page 69-

■ -*



-ocr page 70- -ocr page 71-

( 33 )

Kan alle dafgrondt met zijn boosheldt bet niet helpen? Oft raaz ik ?

TEKTA. OT,

nbsp;nbsp;nbsp;PENTA.

Jonker Ot. Hier. Herwaarts. Wat voor mied?

OT.

Van batser ongeval, Mevrouw, en boord men niet,

PEIS TA.

Wat zeght ghy?

OT.

Zyis doodt. Hy quam zoo laat van t jaagen, Dat*zy door kracht des vuurs ter neder was geslaagen.

En ook de hoedt ontstak, eer hy dien had aanvaardt. PENTA.

Hoe leit hy t over nu?

OT.

Hy heeft geraaden waar t

Hem herkomt: en, bevreest oft hem ge weidt moght deeren , Gebon dat ieder denk op overlast te weeren.

PENTA.

T is nu geen sufifens tijdt. Let hier op. Ik zal gaan.

OT.

Om wat te doen, Mevrouw?

PENTA,

Den Koning randen aan,

Met onvertsaaght gelaat, zoo dat hy niet bevroede Dat ik s met u verstaa. Ghy, in verbaasden moedenbsp;Schikt dan te komen voorts met donverwachte maar.nbsp;Stoffeert domstandighen met uitspraak en gebaarnbsp;Op t hatelijkst: en vult des Konings borst met vreezen.nbsp;Fluks aan een zijd. Ik hoor gerucht. Daar zal hy wezen.

PENTA. KATMEER.

PENTA.

^^at traagheidt oft het zijn magh, Heere, die dus laat De Vorsten achterhoudt?

-ocr page 72-

( 34 )

KATMEEB.

t Bezorgen van t sleraadt Heeft zulk een yver in, dat vaak de jonge vrouwennbsp;Haar tijdt vergissen, oft haar uur niet wel onthouwen.

Doch t is wel porrens noodt, en al te lang gebeidt.

PENTA.

Ik heb er ora geschikt: en krijgh ook geen bescheidt. Daar komt mijn bode.

KATMEER,

Wat verbaaslheid magh hem jagen 1

Hoe gaat het jonker ?

OT.

Ach! my smart dat ik moet dragen Een tijding, Heer, zoo droef voor uwe Majesteit,nbsp;KATMEER.

Wat is er? '

OT.

Wonder: ongehoorde schriklijkheidt.

O ramp, dat ray de Gon ten quaden bode namen! KATMEER.

Spreek uit. Twijfflende vrees vreest alle quaden tzamen. PENTA.

Wal is er dat u dus beteutert houden magh?

OT.

t Geen ongelooflijk schijnt ik met deez oogen zagh.

t Geen ongelooflijk schijnt, en waarlijk doch geschiede,

Is I nodigh dal ik breng tot al te droef een miede.

Dan t is zoo s hemels wil; die lange wordt begekt.

Die lange wordt versmaadt eer hy t zich annetrekt,

En, latend haren loop vol.uit de boosheidt rennen,

Zoo dat de boozen tot de voorspoedt heel gewennen,

Om de verweende bet te trefien met den smaak Der droefheidt, spaart ten langen laatsten toe de wraak.nbsp;Zijn en des konings leedt deez in bt endt gewroken;nbsp;En, met een wonderdaadt het vonnis uitgesprokennbsp;Heeft over de meineedt der dubbelde Vorstin.

Ik heb zien branden t hooft der looze Rycheldin :

En met de vlamme, die t vervloekt bedrogh verklaarde. Haar ligchaam staan omringt, tot dat zy zeegh ter aarde.

-ocr page 73- -ocr page 74- -ocr page 75-

( 35 katmeeh,

O Goden! en mijn zoon wat zeit hy nu hier af?

OT.

Hy, even halssterk, wijt zijn oudren s hemels straf:

En rust zich (geeft hy voor) ora overlast te weeren. PENTA.

Die zich niet en ontziet zijn ouders zelf tonteeren Met opspraak van verraadt, wilt twijfflen niet oft hynbsp;T ontzich van eer en deughdt heel overkmen zy.

Wat hoefd hy, rechts getroost, zich met geweldt te stijven ? En, vreest hytrecht, zoo zal t hy geen verweeren blijven.nbsp;Waartoe gesukkelt dan lot hy beleger t hof?

Tot hy breng op de been de schuim en lichtste stof Van t reukeloze volk, dat geen verlies van have.

By oproer, vreest? en troon met vrijjigheidt de slave? Men loop hem fluks op t lijf, en kerf zijn opzet spogh:nbsp;En help de kroon uit vaar. Is t maar noch tijdts genoegh.

OT.

Hoogh tijdt, voorwaar. Hoogh lijdt.

PENTA.

Men redt met lanterfanten

Geen oproer.

OT.

Daar dient in verzien.

PENTA.

Schaf raadt.

KATMEEH

Trauwanten,

Fluks in uw voll geweer.

PENTA.

Hunn hopman draaght de zy

Van Baeto. Leler op.

KATMEER.

Ik, jonker, wil dat ghy

Den last op u neemt van hun heden te gebieden.

Dit wil ik, gasten, hoort; ghy ook mijn edellieden.

Dat jonker Ot van daagh heb over u bevel;

En dat men dalelijk mijn zoon gevangen stel.

Dies wapen al wat nul is wapenen te dragen ;

En maken zich op wegh.

3*

-ocr page 76-

{ 36 )

OT.

Schie 's Konings welbehagen.

Ras, jongen, by der handt mijn harnasch, speer, en helm'!

PENTA OT.

Hl nbsp;nbsp;nbsp;PENTA.

Mejonlcer, hoor.

OT.

Mevrouw.

PENTA.

Mik ghy maar op den schelm, Indiener valt gevecht. Zoo niet; en by zich gevennbsp;Wil zonder weer gevaan; neem hem allijkwel t leven,

De noodt doch dwingt dat uit.

OT.

Ik vat het.

PENTA.

Ik weet raadt

Om goedt te maaken by mijn man t onrechtbaar quaadt. REY VAN JOFPEREN.

Wat gedruis, wat drokheidt woeller door het slot ?

Ach! ach! wat is my t hart bezwaart!

Ach! wat loopt men met alzulk een yver tot De wapens, die ras zijn aanvaardt;

Maar af te leggen als zhehben smaak van t bloedt.

Vallen niet even goedt ?

Wat voor dulheidt, mannen, heeft uw borst gevat.

Die op doet wellen uw gemon?

Wat voor razery bevangt uw harten, dat Ghy onvoorzichtig slaat aan t woen?

Ais oft van binnen de tooveres u met Helgeesten had bezet.

Zoud ^t wel wezen dat de qua verstandelhen Uw harten hebben opgevult ?

Waardigh zijt ghy dan dat ik uw ramp beween.

Die schelmen wordt by haare schuldt.

Oft heeft de vader u zelfs door stiefmors list,

-ocr page 77- -ocr page 78- -ocr page 79-

( 37 )

Op eigen bloedt gebist?

Deeden hooghgezworen voor de go Godin,

T banket zoo koninklijk bereidt,

T sieren van de zalen, en van t hofgezin,

Is t alles hier op toegeleit?

Bruikt men de Goden, de vreughdt, en vrundlijkhen. Tot schelraeryeklen ?

O bedrogh, gepronkt van praat en van gelaat, Oneens van hart en van aanschijn.

Geen penseel kan malen aft verholen quaadt.

En etter vuil van uw venijn.

Onder de pijlen die t gram geluk uitschiet.

Weet ghy uw feller niet.

Wy, door u, zijn op een oogenblik gevelt In der ellenden diepste poel:

Wy (die 't luk voldoende, scheen dat had gestelt.

Op heden in zijn eigen stoel.

Om te genieten de vredevruchten tiigh)

Steeken in darghsle krijgh.

Groote Goden, die het sterflfelijk geslacht Hebt onder dwang van uwe ro;

Om den mensch te geven t hooghst daar hy naa tracht, Hoe zijt ghy zoo gereedt daar toe ?

En, om hem lhandthaven in zijn voorspoedt breedtj Zoo bijster ongereedt!

VIERDE BEDRIJF.

OT.


Een*^ groote stadt waar af te loopen met een drommel Zoo toegerust als deez. Men roer trompet nocht trommeLnbsp;In orden. Scheidt u hier. Ghylin trekt omme dit.

Bezet van achtren t hof. Houdt gy u in t gelidt.

En volleght roy, om aan de poort ge weidt te baren.

OT. BAETO. BUBOERHART, EIDEWIIIC.

OT.


aar is de vyandt*

-ocr page 80-

( 38 ) baeto.

Laat, mijnHeeren, deze scharen, (Bik ik) doch onderlings geenproef doen van haar moedt.nbsp;Schouwt (bid ik^ argernis, en stortinge van bloedt.

Indien men niet en acht verdiensten meenighvuldigh.

Men is zoo veel raijn staat wel en mijn afkoomst schuldigh , Dat ik aan vailigheidt en eere lijd geen schanbsp;Tot dat de Koniiig recht des handels grondt verstaa.nbsp;LITIDEWIJK.

Waar henen mannen? in een enkel ooghverdreijen Kan t zijn dat Kalmeer uit het leven koom te scheijen,nbsp;Zoo naar is Koning deez : en het en scheelt niet meer,

Oft ghy en velt uw spits op uwen opperheer.

BUaamp;EHHART.

Onthoudt u van geweldt. Is anders u geheeten Dat was door misverstandt.

OT.

Is dit zich wel gequeeten

Gezellen ? hoe ? gby suft. oft komt het iemandt toe Dat recht hy tusschen den persoon des Konings doe,

En tusschen s Konings zoon? Der zaken reen te wegen Is den landsheeren toevertrouwt: uw plicht geleegennbsp;In de gehoorzaamheidt. En twijfelt evenwelnbsp;Kiet aan de billijkheidt van t koninklijk bevel.

Yalt doproermakers aan, en weder velt uw speeren.

nUIDEWIJK.

Rechtvaardigh strijdt hy, dien de noodt dwingt zich te weeren. EUROEniIART.

Moedt mannen, moedt, ons valt te baat de burgery.

OT.

Te rug. De hoop die wordt te groot aan s vyands zy.

BAETO,

Houdt, burgers, hooger niet. Mijn vailigheidt is heden Genoegh bezorght. Om lof nocht eere wordt gestreden.nbsp;Wanneer men heeft te doen met vader en met heer.

Op voordeel denken waar van vroomheidt veel te veer, LUIDEWIIK.

Houdt, mannen, staakt de jaght, ent al te woedigh moorden.

BAETO,

Keert burgers.

-ocr page 81- -ocr page 82- -ocr page 83-

( 3 )

BURGERHART.

Maunen, staat, en luistert naa de woorden Van uwen Vorste.

BUIDEWIJK.

Bloedt is, zonder noodt gestort,

'S verwinnaars naatn' een vlek, die niet verwonnen wordt.

BAETO.

Dewijl 't gekomen is hier toe, dat by den vader De zoon wordt aangezien (o ramp!) voor een verraderjnbsp;En deen in zekerheidt niet blijven met der woonnbsp;Kan by den andren; wijk, als billijk is, de zoon.

Wilgh ruimen zuivere mijn noodweer van de smelten. Wie zijn geluk by t onz getroost is op te zetten.

En aan te gaan een reis, om neer te slaan ter slee.

Daar t zy des noodlots wil ons te beleenen me:

Die gaa, beweegh de zijn, en daadiijk schik zijn zaken. Om zich te mywaart, en ons voort op wegh te maken.nbsp;Wien zyn gelegenheidt is anders, zulks dat hynbsp;Gedogen kan oft moet de Vinlandsch heerschappy.

En t juk der looze vrouw; die spoei ter yl zijn treden Van hier, en steek zich niet in onz gevaarlijkheden.nbsp;Deez klaarbeweze trouw, deez gonst die ghy mydraaght.nbsp;En wat ghy yvrigh hebt voor uwen Vorst gewaaght.

Ik tegens deene wil verschulden : tegens beide.

Zoo die my volgen, als de geen daar ik afscheide. Erkennen, alzoo lang my kennis overschiet.

BURGERHART.

Hier blijft het beste deel der burgerye niet:

O goedertieren Vorst, indien ghy onverkeerlijk Besloten hebt, de kroon en t rijk der Katten heerlijknbsp;Te missen liever dan de kroone van de deughdt.

Die (zonder vlaijen) ghy in top wel voeren meught:

Een kroon, wier edel lof ontwossen is t verdorren. UUIDEWIJK.

Dit droef gelaat des volks, dit overdroevigh morren Wil zeggeb: Vaders lands, wy zijn genegen omnbsp;Te volgen waar ghy voert. De rouw die maakt hen stom.nbsp;Het onrecht, dat u schiedt, wringt tranen uit hunne oogeu.nbsp;BURGERHART.

Wy volgen onzen \oTSt, om met hem te gedoogen

-ocr page 84-

( 40 )

T onschuldigh ballingschap, en al wat meer voor ramp De hemel zenden wil.

LriDEWIJK.

Onz eenigh licht en lamp,

Tn deez starloozen nacht van steuringe der vreden,

In deez holgaande zee, in deez balstuurigheden,

O goedertiere Vorst en Heere, die zijt ghy.

Het zy dat ghy te landt zoekt uw geluk, oft t zy Dat ghy te water hebt uw reis te doen besloten.

Voert ons te lande meede, oft waaght ons op uw vloten: Al waar t ter wereldt uit, in t noorden ongezondt.

Daar t grondeloze diep leit als een hooge grondt Gestapelt door de vorst: Indien men slechts de kustennbsp;Van Vinlandt schouwen magh. T zal alle ding ons lustennbsp;Te lijden; over al te leven wel; mitsdiennbsp;Het zy, daar wy maar niet alzulke grouwlen zien.

BAETO.

Het volk verschok te met.

EUBGEBHART.

Ten hoof wilt spoedigh keeren, O burgers, die gezint zijt me te gaan.

BAETO.

Mijn heeren,

Wie neemt op zich den last dat hy de stadt doortrek Met deze troep; en t slapst der burgery verweknbsp;Tot onze gunst; en hoed den yver voor t verkouwen;nbsp;En zoo de quan verbluff, dat stille zy zich houwen.nbsp;Ter tijdt toe dat de hoop zy aan mijn hof vergaart.

BURGERHABT.

Dat neem ik aan, mijn Vorst. Komt mannen.

BAETO,

T volk te paardt

Dient ook by een gerukt; om stal tot aan den morgen En s vyands vollek op te houden, dat uit zorgennbsp;Een stuk voorheen geraak onz weereloze schaarnbsp;Met doorlogbslien te voett en by aldien het waar

Men ons door bywegh zocht op I zwakste tonderscheppen, Daar voor te wezen, oft de sporen wel te reppen,

Ojn ons daar kundschap af by tijds te brengen aan.

-ocr page 85- -ocr page 86- -ocr page 87-

( 41 )

LUinEWIJK.

Zoo t u gelieft, mijn Vorst, laat dit op my slechts staan.

BAETO.

Ik dank u neef.

JjUinEWIJK,

Ik gaa vergadren de gezellen.

BAETO.

En ik naar binnen toe, op alles orde stellen.

PENTA.

0 hoon ! hier staa ik fraaigediende Koningin.

Zoo schoon een hoop van volk, en niet een man daar in. Die t spel van t gladde staal kan in t gezicht gedogen;nbsp;Oft zien dar onvertsaaght zijn vyandt onder oogen?

O de manhaftheidt van den dappren jonker Ot!

De hoop die was te groot. En oft hy ? ghy moest tot Mijn vyandt, met uw dag, door spits heen, inneloopen.nbsp;K heb u van doen noch. Maar ghy zult het my bekoopen,nbsp;En niet onlvlin (hoe zeer ook ghy ze vliedt) een kling.nbsp;Zoo ik in vailigheidt mijn zaken eenmaal bring.

Dat ghy voor u meer dan voor my bevreest zijt, reeken Ik even als verraadt: en hier in t harte teekennbsp;Deez my gespeelden trek. Hoe nu toe? dochter vannbsp;Ates, vrouw in drogh, in stout bestaan een man,

Ik heb besloten, hoop op u alleen te stellen;

By wien geleken, suf zijn alle Gon der hellen.

Komt handlhaaft uwen raadt. Zeg my wat Baeto brouwt. Die ons genoeghzaam hier in 't hof gevangen houdt,

En hoe ik zijner word, en zijnes zoons ontsleege ?

Kunt ghy in deze noodt my helpen aan de zeege.

Ik zal {en by uw hooft dies loftenisse doe)

Een staatsi naar, met pracht vol grouwels, rusten toe. Ter eeren u, o braaf sieraadt der helsche rijken;

Met deze nagels zelf ontwaijen al de lijken Van Baeto, Rycheldin, en Hes; en scheuren felnbsp;T hart onder rib van daan, en siropen t taaije velnbsp;Der spieren blaauw; en booren doogen uit hunn winkels;nbsp;En schillen t vleesch vant been; en bouwen van de schinkelsnbsp;Voor u een trots altaar; behangen t met de pronk

-ocr page 88-

( nbsp;nbsp;nbsp;42 )

Des afvals; smelten tzaam het mergh uit elke schonk ^ En branden t met gedrooghie strotten hunner keelen,

In lampen van hunn afgerukte bekkeneelen.

Dan zal ik uwen lof de kollen aanbesten Te toeten over nacht in 't holle menschebeen;

En zellef, ongeschoeit, ontgordt, en ongeylochten,

U dienen voor paapin, en, met oneve bochten, Oinvoeren aarzeling de rey; en uw gemoeJtnbsp;Verfraaijen met den offer van t geronnen bloedt.

O grootste tooveres, ik heb geraakt uw ooren.

Ik ken den grooten draak, ik zie. Naa dezen toren Uw afgezonden boode ik nemen zie zijn vlught.

Zijn wieken gieren, hy vergiftight all de lucht;

De kruiden, daar zijn schaduw over zweeft, bezwijmen. Komt naader, felle dier, getemt door maghtigh rijmen:nbsp;Komt rust op deez kanteel t gevlakte lichaani bondt;nbsp;En levert my den brief, dien ghy voert in den mondt.nbsp;Dat deze letter dy verklaar.

Het geene veel te spijtigh waar Om te belijden mondeling.

De konst vermagh niet alle ding.

Dat iemand Baetoos leven heb,

Oft zijnes zoons, ons weigert t web Geweven van oorzaaken lzaara.

Het welk heeft noodlot tot zijn naam;

' En s Heelals vooghdt die t zelve weeft.

Uw vyandt al de starren heeft Eendraghtigh op zijn voorstandt uitnbsp;Aileen, tegens alle muitnbsp;En blijft van uwer zijde staannbsp;De wisselstaat vermoge maan.

Deez (nu zy niet te vinden weet Aan all den hemel een komeetnbsp;Die t heeft op s Vorsten hooft gemunt)nbsp;Genoodzaakt, ook hem t leven gunt:

Maar, wat zy magh, zich pijnen gaat Om om te keeren zijnen staat.

Zulks hy besluit, met moede slap.

Te trekkpn wegh in ballingschap:

En ghy (oft hy al schoon ontlijft

-ocr page 89- -ocr page 90-

^z my A.y,

-ocr page 91-

( 43 )

Niet worden kan) verwinster blijft.

Nu fors. Het zy zoo. Dank hebt bode voor uw tijding. Ik zal, van hier om hoogh, aanschouwen met verblijding,nbsp;Hoe dat mijn vyandt vlught met all de zijn. Aanvaardtnbsp;Ghy weer de reis te rug, en tuwer vrouwewaart.

ZEGEMOND. HEY VAN NONNEN. PENTA.

OZEGEMOND.

groote Goden, ghy ziet alles uit den Imogen,

En neemt op alles acht.

KEY VAN NONNEN.

En kunt ghy dit gedoogen ?

En wankt uw bliksem niet? Is t u gelegen t quaadt Alleen te straften in geringe liti van staat ?

Ziet door de vingren dan uw wraak, om te verschoonen De grooten die t geluk verheven heeft op troonen?

Oft leit zy op haar Itm, om, met een wissen slagh,

Te treffen eens voor al, dat werrek strekken magh;

En van den val t gedruis alomaie te doen hooren ?

ZEGEMOND.

Jupijn vergrimt met raadt. Traagh is des hemels tooren.

KEY VAN NONNEN,

O grouwel!

ZEGEMOND.

O ellend! o onverwachte druk 1 KEY VAN NONNEN.

O valsheidt fel! o godvergeten schellemsluk!

ZEGEMOND.

o deerenis! o rouw! o schaa voor de gemeente 1 KEY VAN NONNEN.

O onvermurwbaar hart, en harder dan t gesteente.

Dat nocht op aanbeeldt, nocht op zware mokers past!

ZEGEMOND.

o jammer! o verlies! o ramp die ons verrast!

KEY VAN NONNEN.

O wreedlheidt wrer dan wreedt, moordadelijk bedreven J

ZEGEMOND.

Gaat burgers, gaat u aan de beste zijde geven.

Voeght u by uwen Vorst. De Goden in verdriet

-ocr page 92-

( 44 )

En zullen eeuwelijk die vroomheidt laten niet.

nr.Y VAN NONNEN.

o ysselijk beslaan! o list! o goddeloosheidt!

ZEOEMOND.

Lijdt liever met de deughdt, dan dat ghy smeekt de boosheidt, Die altaars, oferhand, eedzweeringe, gebedt,

Kerkzeden, Lgeestelijktien 4 werrelijk besmet.

Hoewel groot onrecht drijft den Vorste toe dit lijden. Indien dat hy nochtans bestonde te bestrijdennbsp;Zijn vader en zijn Heer, ik zoude niemandt raan.

Om iemandt, tegens zijn landtoverst op te staan,

IVocht met de voet te tren t ontzigh der aardsche Goden, Dal s tonrecht recht gezocht. Nu wordt er maar gevloden rnbsp;T welk zonder onrecht kan geschieden van het rijk.

Wie magh, dan volge my die met den Vorste wijk,

Om in een ander landt te zoeken s hemels zegen,

PENTA.

Wijkt henen, daar u smaadt en alle ramp bejegen.

GEMOND. REY

PENTA, BURGERHART.

VAN NONNEN. BAETO,

p nbsp;nbsp;nbsp;BURGERHART.

Eierwaarde moeder, vind ik u nu hier ter ste?

ZEGEMOND.

Mijn Heer, wy zijn gezint den Vorst te volgei;. me ;

Ik, en al deze schaar van onbesmette nonnen.*-., nbsp;nbsp;nbsp;'

BURGERHART. nbsp;nbsp;nbsp;,

Ter goeder nure met den Godsdienst wordt begonn^,

En welk een troost zal dit den Vorste zijn, dat ghy ' Zijn zaak rechtvaardight, mits u voegend aan zijn zynbsp;In legenspoedt ?

ZEGEMOND,

Dewijl dat heiligh nocht ontheiligh,

Mits duillandsch heerschappy, is hier te lande veiligh, Zoo zoeken wy een plaats, daar ons werd toegeleit,.

Den Godsdienst gaa te slaan in zijne zuiverheidt.

Zulks ons vertrouwen is met Baeto te bekomen.

BURGERHART.

Ziet daar den Vorst. Hel schjjnt hy van u beeft vernomen,

-ocr page 93- -ocr page 94- -ocr page 95-

( 45 )

En zich u maken gaat eerbiedigh te gemoet.

BAETO.

Eerwaarde moeder, weest met aller eer gegroet.

ZEGEMOND.

Godt gunne dat mijn Vorst raagh alle werspoedt doorstaan. Wy zullen volgen hem.

BAETO.

Niet volgen dan, maar voorgaan.

De Godskund, s hemels gaaf, beid nut voor best en boost, In voorspoedt s menschen toom, in onspoedts menschen

troost,

Bekomen wy door u. Dat dheilzaame Godtvruchtigheidt; De geenen die op de wet niet passen, houdt in tuchtigheidt,nbsp;Erkent men van uw ampt. Dies ik, met groote reen,

, hooger eere geef.

ZEGEMOND.

Voor onzen Vorst te tren En leggen wy ons zelf niet toe. Van de gerechtennbsp;Is de Voorschepen t hoofd: de Veldheer van de knechtennbsp;Des krijghs: de Toppaapin gelijk des hemels tolknbsp;Van t geestelijke gildt: de Vorst van t heele volk.nbsp;Daaromme wie dat maght tot Godsdienst heeft verkregen,nbsp;Zy zeker, en gedenk hoe dat hy die, van wegennbsp;Der hooger ovrigheidt, te voren heeft aanvaardt;

Gelijk uit dien naam, wet en wapen zijn bewaart.

De mijter, t rechtboek, t zweerdt en dienen niet gescheiden. De derde pyler vest: en dandre met hun beiden,

Wanneer hun deen begeeft, en weten geenen raadt Om staande t zwaar gebouw te houden van den staat.nbsp;Zulks best den Vorste past het hoogh gezagh in allen;nbsp;Dal hy hen tzamen bind, en ieder hoed voor vallen:nbsp;Gelijk, van oudtheid af, den Katten heeft behaaght.nbsp;BUHGEB.HART.

Verandring in een staat zeer zelden wel beslaaght.

ZEGEMOND.

Mijn Vorst gelieve deerst te zijn.

BAETO.

U lin , de naaste.

I Lijk gaa voor aan. Dan voigh de schaar; het krijghsvolk t

laatste.

-ocr page 96-

( 46 )

PENTA.

En ruimt ghy noch niet? hoe dan heeft men t in den zin?

PENTA. EAETO, ZEGEMONI). KEY VAN NONNEN.

KEY VAN lOPPEREN.

PENTA.

Iraar komt het lichaam van mijn doode vijandin.

Daar komt mijn vyandt; met den balling van twee jaaren. ZEOEMOND.

O Gon, op dezen toght, wilt volk en Vorst bewaren. EEY VAN NONNEN.

O Goden, zegent ghy deez toelegh, bidden wy;

Zoo dat dit droef begin ten goeden eindt gedy.

PENTA.

My blijft het veldt. Ik heb mijn wil, en niet te schromen. Zoo licht als ghy vertrekt en zult ghy weer niet komen,nbsp;Ku sluit mijn kroon op t hooft,

EAETO.

O hof! o hooge slot!

O overoudren erf! o woninge van Godt Verkoren, om t gebiedt der Katten op te vesten!

Was t dan, wast dan uw lot, in vreemdt geweldt ten lesten, Niet storreraenderhandt, door wijdtgebroken logh.

Maar, door de treken slim van t vrouwelijk bedrogh,

Te vallen slaandes muurs ? dat jammere de Goden.

Die bid, die bid ik, dat van heniien werd geboden Eenmaal, te zijner tijdt, tot uw verlossing, handt.

Dit s t laatst dat ik u zie: en ruim mijn vaderiandt. Staat hooge toorens. Lang moet u den hemel sparen.

ZEamp;EMOND.

O Gon, op dezen toght, wilt Volk en Vorst bewaren.

HEY VAN NONNEN.

O Goden, zegent ghy den toelegh, bidden wy;

Zoo dat dit droef begin ten goeden eindt gedy.

PENTA.

Trekt heen om alle leedt en kommer te betrappen.

EAETO.

Onnozel zoontje, spoeit de kinderlijke stappen.

Wat ziel ghy deerlijk om naar uw grootvaders rijk?

-ocr page 97- -ocr page 98- -ocr page 99-

{ 47 )

Broos goedt isheerschen. Volght mijn handt en moeders lijk. PENTA.

Ellend vervolgh u tot der doodt.

Door gaanz. Ik heb genoegh; en weet van dit verwinnen Kocht krijght, nocht krijghsgodt dank; maar t spits van eigenbsp;En dovergroote konst van u , Medea groot.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[zinnen ,

Vliedt henen ghy. nbsp;nbsp;nbsp;'

REST VAN JOFEEREN. KEY VAN NONNEN.

KEY VAN JOFFEKEN.

0 zoete maaghschap, o trekkende bloedt!

Die, tegens t neigen van uw gernoedt,

Hier blijft in den strik!

O buurt, daar ik Ben opgevoedt.

REY VAN NONNEN.

O Goden, zegent ghy den toelegh, bidden wy. Zoo dat dit droef begin ten goeden eindt gedy.nbsp;REY VAN JOFFEREN.

Onz vreughdt wy plegen te brengen by een.

Nu is t vergaren ons afgesnen.

Het noodlot ons scheidt Van u , en leidt,

Wie weet waar heen?

REY VAN NONNEN.

O Goden, zegent ghy den toelegh, bidden wy; Zoo dat dit droef begin ten goeden eindt gedy.

REY VAN JOFFEREN.

De blijde feesten, naa tijde van t jaar,

Daar met verlangen wy wenschten naar,

Ach! koraenze weer,

Verwacht niet meer Dit zelschap daar

REY VAN NONNEN.

O Goden, zegent ghy den toelegh, bidden wy; Zoo dat dit droef begin ten goeden eindt gedy.

REY VAN JOFFEREN.

O burght! o zalen! o koninklijk hof!

Die, met festoenen van ooft en lof,

Wy sierden met vlijt.

-ocr page 100-

( 48

Als t was de tijdt.

Nu is het of.

REY VAN NONNEN.

O Goden, zegent ghy den toelegh , bidden wyj Zoo dat dit droef begin ten goeden eindt gedy.

REY VAN JOFFEREN.

O zoete beeken! waar nevens in zwang Te gaan eendraghtigh plagh onze zang.nbsp;Hooghheffende t doennbsp;Der helden koennbsp;Van over lang.

HET VAN NONNEN.

O Goden, zegent ghy den toelegh, bidden wy; Zoo dat dit droef begin ten goeden eindt gedy.

REY VAN JOFFEHEN.

Wy zullen echter, met lieffelijk liedt.

Uw momplend ruisschen verdooven niet:

Nocht, met ons gerucht,

Slaan op de vlucht T wilt uit uw riet,

REY VAN NONNEN.

O Goden, zegent ghy den toelegh, biddeii wy; Zoo dat dit droef begin ten goeden eindt ged^.nbsp;REY VAN JOFFEHEN.

Men plagh, o bosschen, o vrolijke blaan,

In uwe schaduw ter rey te gaan,

Elk met zijn gespeel. '

Dat is nu heel

Met ons gedaan. nbsp;nbsp;nbsp;r .

REY VAN NONNEN.

O Goden, zegent,ghy den toelegh,-bidden wy; Zoo dat dit droef begin teh.goeden eindt gedy.

REY VAN JOFFEHEN. '

Staat lang, o tomben, waar inne gevelt Zijn onze Koningen hooghgemeldt.

Die hebben geweirt,

Met schildt en zweirdt,

T uitheemsch geweldt.

REY VAN NONNEN.

O Goden, zegent gby den toelegh, bidden wy;

-ocr page 101- -ocr page 102- -ocr page 103-

( 49 )

Zoo dat dit droef begin ten goeden eindt gedy.

-VV. nbsp;nbsp;nbsp;JOFFjEMN.

o ou^e altaren der heiligen groot,

Om u t laten drijft ons de noodt.

De hemel bevry Onz burgerynbsp;Voor wederstoot,

hey van nonnen.

O Goden, zegent gy den toelegh, bidden wy; Zoo dat het droef begin ten goeden eindt gedy.nbsp;En hoedt ons eeuwelijk voor twist en tyranny.

REY VAN lOFFEREN.

W ien zit de wreedtheidt in t gebeent Zoo diep nu, dat hy niet en weent.

En, met verslegen hart, betreurt De droefheidt die ons valt te beurt?

Die deez versufte schaar ziet gaan.

Met zorgh, met rouw, met angst belan. Schoorvoetend uit hun vaderlandt:

Wel heeft hy t hart van diamant.

Ziet hy t met onbewogen oogh.

Houdt iemandt wang van traanen droogh, Geen mensch, maar eenigh woedigh diernbsp;Moet hem gewonnen hebben. Hiernbsp;Voeteert de vrouw van kinde groot.

Deez draaght den zuigling in haar schoot, En tsiddert, duchtend even zeernbsp;Voorman, voorkindt, voor lijf, voor eer,nbsp;Waar dat zy hoort den minsten schreeuw.nbsp;Hier gaat de naagelate weeuW,

Zoo kinderrijk als zonder kindt:

En elk zijn staat bekommerst vindt.

Hier gaat de rype maaght verlooft.

Die minnewalm den boezem stooft:

En treedt voor baren bruigom uit,

In plaats van ingehaalde bruidt.

Hier gaat de deirne vol van vrees.

Der wereldt onverzocht, de wees

-ocr page 104-

50 )

Onmondigh, voor zijn vooghden heen. Hier strekt de stok het derde beennbsp;Den ouden man, die niet als slaafnbsp;Gezint te vaaven is te graaf.

Zoo groen is t hart in dorre borst,

Dal onverzaadt naa vryheidt dorst.

Hier scheiden douders van hun kindt T welk eedl in s Konings dienst verbindt.nbsp;De broeder van de zuster spreidt,

De vricndt van oude kennis scheidt.

De burger huis en hof verlaat:

De Heer zijn ampt; de Vorst zijn staat; En sleept zijn zoon tweejarigh met.nbsp;Onschuldigh balling ! dien de wet,

Al hadt hy schuldt, verschoonen zouw.

Piu blijkt bet, dat wy tonrecht rouw Bedreven om de helden groot.

Die aan een loffelijke doodt Geraakt zijn door huns vyands weer.nbsp;Gelukkigh driemaal, dien een speernbsp;Met yzre punt, oft houten staf.

Door t vuur gescharpt, in t veiligh graf Geborgen heeft voor all ellendt.

lieden is het onbekent,

Hoe bitter dat de keure zy Van ballingschap oft slaverny.

Wy trekken in een ommering Van droefheid en bekommering;nbsp;Angstvalligh zelf, angstjagend aannbsp; volk daar wy zullen nederslaan.

VYFDE BEDRYF.

BAETO. BURGERHART. ZEGEMOND. REY VAN NONNEN. REY VAN JOFFEBEN.

BAETO.

0 mannen kloek, in wienmen vryheids liefd bespoort gewis, Mebroeders van geluk, meborgers van geboortenis,

-ocr page 105-

^ nbsp;nbsp;nbsp;U / nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gCf^r^e r^

/ 3 /f, y

-ocr page 106- -ocr page 107-

( 51 )

Ziet hier de grenzen s lands, en de vermoellheidt van Den hoep belemraerl, die niet langer voort en kan.

T is tijdl dat zy, en al die hebben thans gestreden, Verversschen, met een poos van rust, hunn love leden.nbsp;G-odt geev dat vredigh van hen over werd gebraght,

In t vaderlandt, een kleen deel van de laatste naclit.

Die naa den strijdt is bygekomen, waak in wapen,

En zoo voor t vechten loon de geen die zullen slapen. De weerelooze schaar zich in het midden vly.

BRGEnHAUT.

T bezetten van de wacht, mijn Vorst, neem ik op my. Al wat ghy goedt vindt, daar zal nieinandt tegens momplen,nbsp;BAETO.

Godt hoede myn gemeent voor s vyands overromplen. BET VAN JOFFEHEN.

Godt zy met onzen Vorst, en zegen zijn bestaan.

RET VAN NONNEN.

De hemel Vorst en Volk bewaar voor alle quan.

BAETO.

Ghy jongsken, dien t geluk onvrundlijk komt begroeten, Vroemorgens uwes tijds, zult harden leeren moeten.

En rusten in mijn schildt.

ZEGEMOND.

Godt wouds. T voorspook is goedt.

BET VAN JOEFEREN.

Dy achterhaal, in deughdt en onverwonnen moedt,

Den vroomen Herkules. Wiens kindsheidt nieuwgeboren, ^ch, in gelijke wiegh, tot slapen liet bekoren.

lens wakkre manheidt zoo veel aanslaghs naa volbraght,

_ nbsp;nbsp;nbsp;BAETO,

, quot;oeilijk etmaal! ik gevoel aan t eindt gewracbt Mijn lichaam en ragn geest.

REY VAN JOEFEREN.

P nbsp;nbsp;nbsp;Niet vremdt ist. OlFren, jagen,

-eroofi te worden van zijn lief, vergrammen, klagen, e duchten voor verlies van alls, ten strijde Irecn,nbsp;esluiten tot een reiz als deez, die toe te reen,nbsp;o komen dus een einde weeghs te voet getogen;nbsp;as onverwinbaar heldt , alleen in uw vermogen,nbsp;m uit te staan in zoo eens korten tijds bestek.

nbsp;nbsp;nbsp;4*

-ocr page 108-

( 52 )

BAETO.

T zal goedt zijn dat ik my gewapent nederstrekkk Rust ghymythooft, o baar, bekleedt met bruine doeken,nbsp;Die hebt geladen, daar ik rust aan plagh te zoeken.nbsp;hey van joefeben.

De wouden zijn in slaap, daar rept nocht vee nocht wildt, De starren stroijen vaak. Het leger raakt in stilt.

De Vorst, heel afgemat, schijnt van den slaap beschoten. Hy plukt geen puure rust met oogen half gesloten.

Rust gezellinnen ook een korte wijl. Ik acht Het wel ontrent een uur is over middernacht.

GEEST VAN BYCHEEBIN. BAETO, ZEGEMOND. HEY VAN NONNEN. BURGERHAET. REY VAN TOFFEREN,

REY VAN SOLDATEN.

_ nbsp;nbsp;nbsp;GEEST VAN RYCHELDIN.

U Eegaa waardt, wat lust u t hart Zoo zeere tot den rouw te tergen?

^ En wilt, met duldeloze smart,

T gemoedt zoo veel niet langer vergen,

Uw borst van alle der quellingen stoet Opruimen doet.

Beneevelt niet met weenen naar Den glans manhaftigh van uw oogen.

Vergeefs bewaart ghy deze baar,

Men moet my zoeken in den hoogen.

Mijn geest ontslagen van t sterffelijk pak,

Leeft in gemak.

My zal de dochter van den Vin,

Voor haar staatdochter meer niet houwen.

Het voorhooft van de tyrannin En zal ik echter niet aanschouwen:

Nocht list, nocht leugen, nocht lagen mijn eer Bekladden meer.

Haar staat haar straffe vast. Ghy zult Dit, met een ander rijk, vergeten.

Het volk zal, ziende u builen schuldt,

Eens t rijk der Katten, Hessen heten5 Ter eeuwger eere van t edele bloedt,

-ocr page 109- -ocr page 110- -ocr page 111-

( 53 )

Dat ghy opvoedt.

Voor u, de Goden onbelan nbsp;nbsp;nbsp;^

Een legbgelate plek bewaren.

Die Maaz, en Rijn, en Oceaan Omheinen met hunn fiere baren.

Aldaar een achtbare kroone verwacht Voor uw geslacht.

d^ar zult ghy stichten volk bequaam,

Om alle eeuwen door te duuren.

Baetauwers eerst zal zijn hunn naam : Hollanders naa, met hunn gebuuren:

Het welk in vreede, en in oorlogh, in al Uitmunten zal.

Vaart wel. Van onze zone jonk En wilt uw harte nemmer scheiden.

D, en uw volk, de hemel pronk

Met lof van zulke vromigheiden,

faam wijdluchtigh uw gloory uitbrom Al t aardrijk om.

En mart zoo lang niet hier ter plaats,

Tot dat men u belemmert vinne.

p schennis, en veel droevigh quaadts Is t hart uit van uw vyandinne.

Trekt voort, en over de grenzen u geeft,

Die Katten heeft.

BjtETO. HES. BURGERHART. ZEGEMOND. BEY VAN nonnen, rey van JOFFEBEN,

REY VAN SOXBATEN.

0EAETO.

zulverlijke ziel, ghy die zijt opgevlogen Ter heilzaam helle plek: en, smet en smart onttogen,nbsp;Met trotscher schoonheidt dan een sterffelijke bruidt,nbsp;lo t mid der starren steekt ten hoogen hemel uit:

Voor wier vergoodt aanschijn de glooryrijke lichten,

En sprenklen tinlelgoudts aan 't blaauwe welfsel zwichten : Wier eerelijk gelaat dat menschen harten konnbsp;Verslaan op aardlrgk hier, daar suffen doet de zon.

O eedle Eycheldin, hoewel wy zyn verscheiden

-ocr page 112-

( 54 )

Zoo meenigh eeuwigh mijl, endat 'er tusscben beiden. Een eindloos midden leit van zoo veel lege lochts,

Van zoo veel helder vuurs, van zoo veel mistigh vochtsf Hoewel, in 't zelschap van de lichaamloze beelden,

Uw reine geest deurgalmt wordt met de ware weelden Van 't onverkeerlijk hof, ghy neemt de moeiten aan,nbsp;Van uit den hoogen, hier in deze diept te slaannbsp;'T verquikkend spel uw's ooghs: en laat mewarigh dalennbsp;Op deez verdoemenis die lukzalige stralen.

Zulks dat het flonkren van zoo troostelijk een licht,

In mijn verzonken hart een hoogen hemel sticht.

Wilt, ooren, dit geluidt bemuuren; en doet stremmen Zoo stijf als diamant de goddelijke stemmen;

En nageltz in mijn borst: op dat ik, met haar kracht,

In spoedt en tegenspoedt, gewapenl houw t gedacht.

Ik volgh, Godinne, daar ghy henen raadt te trekken. Men steeke de trompet oni t leger op te wekken.

SAEto. hes. burgerhart, zegemond. hey

VAN NONNEN. BEY VAN JOPEEHEN.

REY VAN SOLDATEN.

OBAETO.

trouw gezelschap, hier te marren is niet goedt.

Den vaderlande geev nu elk de laatste groet,

En zish aan geen zijd van deez grenzen. Eeutvigh duuren De hemel doe uw roem, by vreemden en gebuuren,nbsp;Landouwe lief. Dit is t lest dat ik u betre,

Eu laat u, op dat u niet laat dinlandsche vre.

Ghy jongske volgtme , en wenscht dat nemmer gaa verloren De kroon die ghy verliest? al wasze u aangeborennbsp;Van aver taver. Zegt; Godt hoed myn grootvars rgk!

HES.

Godt hoed mijn grootvars rijk.

BURGERHART.

Wy wenschen 't al gelijk,

ZEGEMOND.

De hemel, vaderlandt, spreide over u zijn zegen!

HEY VAN NONNEN.

De hemel houd zijn gonst allijdt tot u genegen!

-ocr page 113- -ocr page 114- -ocr page 115-

RBY VAN- OFFEHEN.

O plaats van onz geboort, die hoede u voor gequel!

KEY VAN SOLDATEN.

O vaderlandt, wy gaan. Het gaa u eeuwlgb wel!

BUREKHART.

Grootmoge Vorst, wy zijn nu. van de plaats begeven Hie met den eersten am opblies onz aller leven;

Die niet haar vruchten eerst ons heeft al lzaam gevoedt; Dit wier gewas ons is gewassen vlees en bloedt.

Wy hebben nu geruirat, mijn Vorst, en zijn hier buiten De grenzen van het rijk, en palen die besluitennbsp;De koninklijke maght, daar onzer kleen en grootnbsp;Aan onderworpen werd zelf van zijn moeders schoot.

En vinden ons ter plek, daar niemandt te gebieden Heeft over ons. Dies staat u vry ons vrye liedennbsp;Tontfangen in vooghdy: en ons te kiezen, wiennbsp;Wy toevertrouwen dat oorbaarlijkst zal gebin.

Het openstaande rijk wilt over ons aanvaarden.

KEY VAN SOLDATEN.

T is onze wil.

ZEGEMOND.

Verstrekt den volk een Godt op aarden.

BAETO.

Ik heb de maght niet om te weigren t geen ghy wilt.

BtTHGERHART.

Eaat ons ontfangen dan den Vorst op dezen schildt.

Hef op.

BAETO.

Ik zweer, naa wijz en wetten, dheerschappye y raadt van dedelsl en de best der burgeryenbsp;. voeren over u, mijn lieden; dien naar my,

_et wien ghy t houdt, voortaan uw naam Baethauwers zy. odt hoed ray voor t aanstaande, en boete my t vervlogennbsp;oo Waar als dit is.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[leidt,

BURGERHART.

Hier is der Baetauwren mogenheidt.

f nbsp;nbsp;nbsp;REY VAN SOLDATEN,

leev de Koning!

REY VAN Jct'FEHEN,

Lang gezondt!

-ocr page 116-

( 56 )

HEY VAN NONNEN.

Allijds in eer!

Ent mangel zijner stam aan spruiten nemmermeer! BAEXO.

In vrede kloek als byn, in oorlogh kloek als leeuwen Doorleev mijn volk, met hunn naakoraelingen, deeuwen,nbsp;En nemmermeer en nijp hen een te straf beleidll

ZECEMOND.

En nemmermeer en sloop hen dongebondenheidt!

HEY VAN lOFEEHEN.

Vorsten hoogh, die wilt bekleden Met glory eerlijk uw hailige troonen.

Weten moet ghy, dat reden

Zinnelijk Beeft, met uw glansryke kroonen

Naagekuist de zons sieraden:

Om u haar zeden

Naa te doen yvren, en toonen

Uw genaden.

Aan gon en quaden.

-ocr page 117-

tc-.

-ocr page 118-

■■■ i»-»-

- /f

:, 'C' nbsp;nbsp;nbsp;ï*«fe-^ f‘- K, 'v : ï :pf ;'

^ nbsp;nbsp;nbsp;’ YvÈ^'' 'C:

A’^;::lt;rf nbsp;nbsp;nbsp;-r'.. -'T- 'V-' ,gt; r *quot;

'. .».¥'y#'-4-'-f.''^i'*

‘U-^ quot;■' nbsp;nbsp;nbsp;quot;quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' ''V

' nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. •'-•;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■-.. .v.quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■••nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• ■-..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ó- •,.. W.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r,

M-:

-.-r-'-iF nbsp;nbsp;nbsp;-.If*

^J•'■ .-^'ir'-^SKisr «S’-',

■ nbsp;nbsp;nbsp;-gt;4^ ^1

jê'

. .... nbsp;nbsp;nbsp;,,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■ '~^-''ii'quot;»'■

■' nbsp;nbsp;nbsp;:i.YÉié

-gt; nbsp;nbsp;nbsp;,, jf


•■it-'


'*;.- '.gt; nbsp;nbsp;nbsp;''-• r*--:

'• nbsp;nbsp;nbsp;■ ..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'*'• 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;'W i''

■!' '■' 'lA-X- -f nbsp;nbsp;nbsp;■■w*-si ■

gt;


‘5 v-.f-


f,/.


• igt;f 1*^


.''? quot; I'.

-ocr page 119-

' A-

-



. ' A .

V nbsp;nbsp;nbsp;^ -

V : nbsp;nbsp;nbsp;‘ '


'Hr


.gt; ■'■'Si.

jr


'■


r





^''' ... - ?■•



:n*lt;-





igt;f.


?*:

Vgt;.

p-





' ■ gt;•'■ ■'





-ocr page 120-