BIBLIOTHOEJI DEH RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1929
Verzameling: tooneel-stukken uit de nalatenschap vannbsp;Prof. Dr, J. te WINKEL
-ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4-•'V
OF DE.
TOQNEELSPEL.
IN DRIE BEDRIJVEN,
¦ér te r o t t e r d ^ zi^
Bij C. VAN DEN DRIES, 1790.
BiBUOTHeeK oE«
rUKS')H\VEHo'
i
-ocr page 6- -ocr page 7-.. i -i
¦te
lt;5gt;
O F, D E
tooneelspel,
DRIE BESRIJVEN.
-ocr page 8-Edward , een Engelman , Inwooner van bei Eiland. ‘ Prosper , een jong Engelman , in het Eilandnbsp;epgevoed.
Azemia', Dochter van Eduard.
Akinson, een Engehcb Lord.
Paulüs Smith , een Officier van het gevolg van Lord Jkinjen.
Al V A R E ï , een jong Spaenscb Zeekaptein.
Fabricius, Bootsman op bet Schip van Shares. Eenige Spaensche enEngelshe Matroo- ^
ZEN.
Eenige Wilden.
Het Totneel is op een onbemond en onbekend Eiland.
rr nbsp;nbsp;nbsp;f r
' l wu
-ocr page 9-
A Z E |
M |
Bladz. I I A, |
0 r |
D E |
» |
W I nbsp;nbsp;nbsp;L |
D |
E N. |
ffet Too»eel verbeeldt een eenigzins vooest gedeelte van bet Eiland; aen bet einde ziet men de zee;nbsp;aen de eene zijde is eene vlakte op rotfen, die vannbsp;buiten ontoeganglijk zijn , en melken men moetnbsp;vooronderftellen niet te kunnen beklimmen ^ dannbsp;doorbet binnenste gedeelte van eene onderaerdfcbenbsp;grot; deze rotfen zijn omringd met doornefirui-ben, om den ingang der grot aen bet oog te onttrekken, Aen de andere zijde ziet men eene foortnbsp;vanpallijfaden, en, een weinig voorivaerds , eeni.:nbsp;ge dichte doornebeggen, die den voet eener rotsnbsp;verbergen ; op deze rots , ter balver boogte vannbsp;die aen de overzijde, is ook een pad , dat door denbsp;vertooners kan begaen worden , en een palmboom , terzijde de fcbermen. Bij bet opbaJennbsp;Anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van
-ocr page 10-V nbsp;nbsp;nbsp;A Z E M I A,
^van het go'r dijn,,' ziet men op de zee y'erfcheiden kanoos mei Wilden ; zi] komen aen land , verzamelen zich, dan/en, Eduard verfcbijnt opnbsp;zijne rots , achter de paUhCaden , toont zijne be-Kommering en fcbiet een fnaphaen af, bet geennbsp;de - Wilden doet vetfchrikktn ; eenigen bereikennbsp;manordenlijk hunne kanoos , fleken af en verwijderen zich:, de anderen werpen zich Van denbsp;rotfeninzee, en verdwijnen, zwemmende. Eduard gaet zien of zij vertrokken zijn , en komtnbsp;terug.
'EERSTE TÖONEEL.
E D U A R D.
^4 ij vlieden ; liet (’eluid van dit, voor tinn onbekende , wapen jae^ hen altoos Ichrik aen ; maer indten aij cr aen gewoon wiei'dea , JnJien zij het niet meer vrees-dwi ; indieii zij in meenigte terug kwamen, om m^nenbsp;wooning te overweldigen , ondanks al de voorzorg,nbsp;die ik gebruikte , omze voor ieders oogen bedekt tenbsp;houden ! wat dan gedaen ! Helaas ! in twaelf jaren,nbsp;geen hoop ter weereld om aen dit eiland te ontkomen! Ach! gelicfoeAzemia! eeniggoed, dat ik uitdiennbsp;droevigflen fchipbreuk redde ; gij, voor wie alleennbsp;ijt mijn Jot in deze ellendige woeftijn kan harden,nbsp;vóór wie het mij nog eenigzins verkwiklijk is; o mijnenbsp;Öochter! uw lot doet mij meer — oneindig meer — dannbsp;hk iBijtie fiddereh — üw« liefde fchonk mij troost voor
F B E WILDEN.
al deonlreüen , die ik het) doorgeftreden — zoo het le» V£n aen uwen vader nog eenig genoegen kan geven , is.nbsp;het alleen , om dat het voor uw geluk dienfïig is ^ he-laes! wat zou er zonder mijne waekzaemheid van u worden ! dan, met hoe veel teederheid hebt gij die ook altoosnbsp;beloond — niet.s viel u voor mij lastig — mijne afzondering, hoe.akelig die ook zij, baerde u nimmer angst —nbsp;deed u nimmer morren — ik ben alles voor u, gelijknbsp;gij voor mij zijt —¦ worde ik gepijnigd doof het gedenken aen dien rampzaligen ftorm , waerbij gij,mijn dierbaar Kind , roo wei als ik , alles verioort;; bevoelennbsp;deszelfs gevolgen mijne gefolterde ziel , uwe liefde alleen is genoegzaem om mij te bemoedigem en voor tenbsp;komen, dat ik niet van hartzeer flerve. Ik had tenmin-fte gehoopt, dat Mijlord Akinfon, wien liet bekend js,nbsp;dat zijn zoon zich bij mij bevindt, hem had komeh barnbsp;len en mij dus uit deze eenzaamheid verlosfea ! — indien ik deze hoop moet vaerweï zeggen, dan blijft mijnbsp;niets over, en alles is mijd uiiter — I-k zie den jopgeih,nbsp;Prosper en mijne Dochter tot die jaren gekomen , waer-in de liéftle hun aiet onbekend kan blijven; tioe veel be.nbsp;kommering veroorzaekt mij dit niet. Ik heb hen in alles, wat ik tot hun geluk dienltig oordegldo,. ondersie-zen; niaer juist om dit geluk niet te veifjiftigen, vondnbsp;ik mij verpiigt alles tettoen ,• wai-magelijk ware om de onderlinge trek der beiJe gedachten tot elkandeï iw, hoihhenbsp;jeugdige harten te fmcroreb; d^n,-tVatbaethet mij, datnbsp;ik de kunne mijner dochter voor den jongman vermom-mevdarik hrrer gsbfede dié geheim té honden, datiktzenbsp;beiden vrees inboezeme ; de natuurenliêldo, znlten-buanbsp;-Tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mij
-ocr page 12-4 nbsp;nbsp;nbsp;A Z E M I A,
mij welhaest voor een huichelaer doen houden, en deze leermeefters zijn welfprekener dan ik. — Ik hoor, dunk; mij, mijn’ jongen Voedfterling.
tweede tooneel.
Eduard, Prosper.
Prosper, of ie vlakte.
Goeden dag, mijn Vriend! doe open, als het u gelieft.-
E D u A R D, ingang geopend hebbende.
Ik befchuldig mij , zoo dikwils ik hem zie, over de soodzaeklijkheid , wierin ik mij bevind, om zijne op-regtheid te misleiden. Dikwils heb ik mij zelve omwend de vrouwen tegengefproken; onophomdlijk fpreekcnbsp;, .hij er van. — Maer daer is hij.
P Rlo SPER, Eduard omhelzende.
Ik heb te lang geüapen.
Waerom ?
Eduard.
Prosper.
De oogenblikken , die ik (lapende doorbreng , acht. ik voor veiToren; ik ben dan niet bij u.
. ¦ nbsp;nbsp;nbsp;E D u-
-ocr page 13-OF DR WILDEN.
Eduard.
lie dank u voordit bewijs van vriendfehap, en denkeer ook zoo over. Hebt gij niets vernomen?
P R o I P E R.
Niets, boegenaemd ; de donkere diepte van onze fthuiipiaets, de kronkel paden, die ons derwaerds leiden,nbsp;de dichte doornedruiken , die derzelver toegang verhinderen , beletten, dat niets tot ons kan doordringen —nbsp;Waer waerom vraegt gij dit?
Eduard.
Zoo even nog is cene horde Wilden, gelijk aen die,, welke u hier bragc, aen deze kust geland.
Prosper:
¦ t
Gij herinnert mij eene weldaed, waarvoor ik u altoos dankbaer zal blijven; zij bragten mij aen dezen oever,nbsp;®et mijn’ vader.
Eduard.
Lien ik niet kon redden! dit veroorzaekt mij de mee-fte fmart. Ik ware zelfs onkundig van uw’ naera , ouderdom en van uwe geboorte gebleven, zonder het kleinood , en het gefchrift, waerin ik het vond.
Prosper.'
Na gij van dat gefchrift fpreekt, herinner ik mij, dat . gij gilleren hebt belooft, hetmij heden te latenzien... •'nbsp;A 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;E D u-
-ocr page 14-S. nbsp;nbsp;nbsp;I h i t M I A, »
E D ti A R D. lb boud mijn woord } daer is bet.
Prospergt; lezende,
„ Mijlord Akinfon , meent (Je verlosfer van zijn’ zoon Id kennen voor een zijner landgenooten. Slaef zijnde bijnbsp;Wilden , die met onze vrijheid handel drijven , is hetnbsp;hem onbewust hoe lang zijne harde Ilavemij zal duren;nbsp;maerhij laet dit kleinood in deze oorden, hopende datnbsp;het gevonden en om den hals van den jongen Profper,nbsp;oud zes jaren, gedaen zal worden ; en dat hij eens zoonbsp;gelukkig zal zijn van zijnen zoon weder te vindennbsp;zijnen weldoener te omhelzen.”
A K I N s o N.
Pros p e r.
Akinfon J
E D U A R B.
Ik vond inderdacd dit kleinood daegs na dat fchrikba-rende tooneel, ik voedde n op, ik beminde u, als mijn eigen kind , ik befchouwde u als den genen , die mij tennbsp;eenigen tijd moest verlosfen. . • . Maer er zijn reedsnbsp;twaelf jaren verftreken, en mijn hoop is verdwenen.
Prosper,
Piet zonde mij nogthans ^eei aengenaem zijn aen n be\-dep je küHnengt;ergeIdeugt; het geen gij voor mij gedaen hebt.
E D ü-
-ocr page 15-E D U A n. D-
. De moeilijkheid om in deze flreeken te landen , poogde tot heden niet, dat ik anders dan verbrijzeldenbsp;fehepen vernam ; waerdoor ik , dit is waer , eenigennbsp;onderftand ontving ; maer het fchijnt alleen aen de Wilnbsp;den vergunt, hier, veiligj te kunnen inlopen, en hunnonbsp;kommerlijke invallen. ...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•
Prosper.
Wat vreest gij j uwe behendigheid heeft onze woö* ningen zoo wel verborgen ; wij alkeji weien het geheim, dat dezelven toeganglijk maekt . . . . ,
l
Eduard. nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*
liet is waer -» maer, alle drie altoos alleen te leven.
ylzemia wrfcbijnt op Je roi(. ;
Prosper.
lioejs het ook mogelijk, dat, daeriiet heelal, ?üo Iievolkt is, dit eiland onbewoond blijve ? zie daer, iknbsp;yoor mij geloof, dat de vrouwen, rvaervaii gij mij dik'nbsp;wils Zoo veel kvvaeds zegt, nog al iets zouden toebrengen om deze woeftijn te veraengcnameii.
Eduard terzijde.
•-
Daer begint hij weder, (overluid') Neen , ik heb hec 11 gezegd, en ik herzeg het; zij zijn zoo gevaerlijk alinbsp;beminlijk.
A 4 nbsp;nbsp;nbsp;Pros-
-ocr page 16-i nbsp;nbsp;nbsp;A Z E M I A,
Prosper.
Ik heb echter tot zelfs haer’ naem lief; ik hoor u gaenie over haer praten, o. Mijn Vriend ! Weestzoonbsp;goed, mij van haer eene befchrijving te geven.
Eduard.
•
Welaen. (Ter ziidc) Ik moet hem vrees aenjagen, om hem tegen de onbedachtzaeinheid mijner eigen dochter te wapenen, indieiizij er teneenigen tijd toe verviel*
DERDE TÖONEEL.
* nbsp;nbsp;nbsp;Eduard, Prosper, Azemia,
op de rolu
Azemia, terzijde.
Ik moet een» luifteren, wat hier verhandeld worde.
Eduard,
•
Hoor toe. Zijt voorzigiig , dat gij niet in hare flrikken vervalt; wacht u voor hare verleidelijke gedaen-te ; ik zal u haer karakter naer waerheid ontvouwen;nbsp;geeft acht op mijne waerfchouwingen.
Prosper.
]k zargretig toeluifteren ; dewijl ik brand van verlangen om dit uit uw’ mond te horen; maer fpreek opregt.
E D U'
-ocr page 17-Eduard,
Ik zal. Op de eetfte befchoinvingzoudt gij u verbeelden een engel te ontmoeten,- alles wat aen haer isfcliijnt gevormd, om het hart in te nemen, en de ziel te roe;»nbsp;gt;¦011: een bevallige toon , een iicfgezigt , een vriendelijke blik , eene nette geftake , fchoonlieid ; ailes be^nbsp;koort ons. Zij vertooneh zich aen ons als eene frisfchenbsp;roos, zachtaerdig . lieftallig , aengenaem , zijibetove-rende. . . .
Prosper.
Wel nu, wat zou ons dan voor zulk een fchoon beeld doen- vreezen ? wat gevaer is er in met zulk een engel tenbsp;verkeeren.
Eduard.
Gij zult het weten vertrouw op mij ; ik misleid n niet.
A z E M I A, terzijde.
Zou hij de waerheid wel zeggen ? Ik moet dit trach-ten te vetllaen.
Prosper.
Spreek dan. nbsp;nbsp;nbsp;•
Eduard.
Die engel wordt dikwüs een kwelgeest, die de rust uwes levens ftoort; deze fchoone bloem verbergt eennbsp;'''ordt vergiftigd; deze verleidelijke bevalligheid is eene klip, waerop de rede en het verflandzich tenbsp;A 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;her-
-ocr page 18-Prosper.,
Dat is jammer — maor is het wel zoo ?
È D u A R D.
Ja, PtosrperI ge'.Qof mij; uw belang doet mij fpreeken, A z E M 1 A , tet zijde.nbsp;r Dat kan zijn ; maer de waerheid zegt hij uier.
Prosper.
IJ te geloven acht ik vooreen genoegen; en echter — ik weet er geen oorzaek van — weigert mijn hart dit
thans; ik verlang altijd — ik kan het niet ontkennen _
met^de grootfte drift', om deze gevaerlijke fchepfels te kennen; en, in weerwil yan hare boosaerdigheid , hebnbsp;,ik lust en kragten om haer te beftrijden.
; nbsp;nbsp;nbsp;A z E M 1 A , terzijde,
quot;Te beftrijden !
E D u-
-ocr page 19-tl
o » ¦ D 1 tv I L 6 N.
E V V A KV.
De liefde, die zij u zouden inboezemen, is ee» knagend vergift, dat u onophoudlijk zou martelen : totzelf* in uw’ ilaep zoude gij van haer geplaegd worden.
Prosper.
ik mij dan bij mijne ontwaking «iet fcbade— ioos kunnen ftellen ? Maer dat vergift, of die liefde,nbsp;Zoo als gijze noemt , heeft u toch , naer het fchijnt.nbsp;Zoo veel kwaed niet gedaen. Gij hebt mij wei egns gezegd , dat uw vrouw uw levenspad met bloemen b?- rnbsp;ftrooidc.
Eduard.
Er zijn gelukkige uitzonderingen, dit beken ik,/ - ) Prosper.
Als mijn vader komt, en wij deze eenzame plaets' va~ Eten , zal ik mij evenwel aen haer gezigt dienen tenbsp;gewennen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-
Eduard.
Dan is het zijn zaek om u gade te flaea. nbsp;nbsp;nbsp;j
Prosper.
Had u de Hemel, bijvoorbeeld, inde plaets van een’’ zoon, eene dochter gefebonken, *
Wel ijut
E D ü A R p,
. .f
Pros-».
a nbsp;nbsp;nbsp;A Z X M I A,
Prosper.
Dan ÏOU ik niets meer begeeren.
Eduard.
Dit ftrekte mogelijk tot uwe kwelling (Zer zijde') ge-wis tot de mijne ! {Overluid) zoo rasch ueene vrouw «aderde, vvaert gij verloren.
Prosper.
Laten wij er dan niet meer van 4’reken. Maer het komt mij voor , dat uw zoon van daeg lang blijft flapeu.
A z E M IA, zich vertoonende
O Neen ! ik Qaep niet: ik luider en — hoor.
Prosper.
Daer is hij.
E D u A R D, Azsmia omhelzende.
Kom , dierbaerKind! ik wachtte naer uwe ontwaking, om mijn dagwerk te beginnen ; Dringende nooddruftnbsp;doemt er ons toe ; begeeft u beiden aenuwe gewoonenbsp;bezigheden, en dwaeltniet af. Profper help uw’ broeder , en houd bet opzigt over zijn werk.
Prosper.
Ik doe naer mijn zin nooit genoeg voor hem.
E D ü-
-ocr page 21-o F D E w I L D E N. , nbsp;nbsp;nbsp;13
Eduard, terzijde, tegen zijne dochter.
Dat uw geheim u niet ontflippc! dit is zoo nood. zseklijk als ooit, indien gij u niet acii den grootftennbsp;ramp bloot wilt (tellen. Profper wierd terllond uw ge-ducluften vijand (Overluidj Vaertwel binders 1 ik komnbsp;ipoedig weder.
(^[lij omhelst ben en vertrekt'^ VIERDE TOONEEL.
Azemia, Prosper.
QAzemia naekt korfjes en Profper want koorriy
Ik merk, dat mijn vader ons beiden misleid. Hoe leelijk beelde hij de vrouwen af! en waeröm wil hij,nbsp;dat ik hem vreeze ? Hij ziet er zoo goed uit, wat kwaed'nbsp;hij mij kunnen doen ? (Overhiid, legen Profper']}nbsp;Dij werkt te hard — gij zult vermoeid worden.
Prosper.
VeriTjotidl als ik bij u werk, is dit ónmogelijk.
Azemia. nbsp;nbsp;nbsp;»
Dij hebt mij dan heel lief ?
Prosper.
Ja, zeker, en dit kwelt inij : want ik heb uw' vader lief; mijn bloed zou’ik voor hem willen geven ; en ilr.’
be-
-ocr page 22-b«griip niet hoe het komt, dat ik u nog üever heb; Zooraschals iknzie, klopt mijn hart, hevig ontroerdnbsp;en loöp ik naer u toe , het klop» nog harder , teihensnbsp;als ik n aenraek, gloei ik , zonder dat ik tveec Iioe hetnbsp;komt; en ben ik van u af, o ! dan verlang ik naer unbsp;in tartwijk mij alles verveelt, wordt dit verlangen fierker •nbsp;ik zoek u, ik nader u, en ik wensch nog nader bij u ténbsp;wezen, dan klopt mijn hartonophotidlijk, en zooraschnbsp;als ik u kuscb, dan , o, dan verlang ik nog naer iets, dat
ik niet weÈt te noemen! Wat of de reden van dit allés is ?
A Z E M I A.
Waarom vraegt gij het niet aen mijn’ vader ? ik weet het niet.
Prosper.
.Ja, ik kan bem wel verzoeken mij dit raedfe! op te iBsfen ; maer — kijk — als gij wilde — geloof ik dalnbsp;iftj: er mijj beter van zoudt onderrichteu.
A Z E M I A.
Het fchijnt mij wel toe , dat ik er een beetje van weet5 niaer.o® er openhartig met u over te. ipreken •nbsp;wordt ik door iets — ik weetniet wat, vvederhouden —nbsp;Ik gevóel mede telkens eene ontroering, gelijk gij, ennbsp;ik weet even min waardoor. Mijn vader heb ik er vyelnbsp;jjaer gevraegd ; maer ik geloof inderdaed ook , dat,nbsp;als ik het durfde vvagen , wij met raalkanderen beternbsp;Ae'oorzaek van die wonderlijkheid zouden te weten ko-jjjón. Maer hoor, Profper, toen gij ftralts met mija-
va-
-ocr page 23- -ocr page 24-ló nbsp;nbsp;nbsp;A Z E M I A ,
A 2 E M 1 A.
Zoudt gij mij nogliever hebben, al ware ik een meisje? Prosper.
Nog liever ? neen dat is onmogelijk, maer ik zou gelukkiger zijn.
A Z E M I A.
Gelukkiger f is het wel waer ?
Prosper.
Ja', zeker is het waer: mijn hart zegt het.
A z E M I A , terzijde
Hij Z0U gelukkiger wezen ! o , ik kan niet langef zwijgen! (Overluid') St ! Profper 1 hoor eensl
Prosper.
Wat is het ?
A 2 E M I A.
.;Zijt gelukkig: ik ben een meisje.
' nbsp;nbsp;nbsp;Prosper.
Hemel! . . gij fpot?
A 2 E M I A.
I
Neen, Profper, het is zoo. (^Profper wijkt van iatr of) wat fchort u ?
P R o V
-ocr page 25- -ocr page 26-IS
. A Z E 'M I A ,
A Z E M I A.
Wei nu, vvij zien elkander aen.
Prosper.
Dit verkwikt mij; ik ben minder ontfteld. A z E M 1 A.
Kom wat nadft bij — moedig.
Prosper, langzacnt en zijdelings naer Jiner toekomende , terwijl zij hem ojit gelijke wijze nadert-
Wacht .... wacht . liaesc bij u.
, ik kom .... ik ben
(^Zii raken elkander , en lopen fpoedig weder naer cene ¦uerjcbillende zijde van het Tooneelj
A Z E M I A.
Ik ben waerlijk bevreesd , en dat is bedroefd , dat ik
niet weet waerom.
Prosper.
Wij worden beiden betzeifde gewaer. Zou Eduard mij de waerheid gezegd hebben ?
Pros-
A z E M I A. Dit begin ik nu ook te geloven.
-ocr page 27-Het komt mij voor, dat ik u nog even zeer bemin, ^aten wij elkander nog eens in de oogen zien (ay etennbsp;^^kandcr tian verre -aen)
Dit geeft mij nog het eigen genoegen. Laten wij h«t ¦ eens wagen bij elkander te komen.
QZij naderen elkander met langzame A Z E M I A.
. . wij zijn haest dicht bij een.
(Zi; raken elkander en blijven flaen') Prosper,
Ik ben nu minder bevreesd.
-ocr page 28- -ocr page 29-21-
o F D E W I L D E N. A Z E M I A.
Des te flimmer; vvant mijn vader heeft mij gezegd, tiat zij ons misfchien veel zou doen lijden.
Prosper.
Dan zullen wij zamen lijden.
A Z E M I A.
^ij hebt gelijk ; kom , kom , ik waeg mij aen al het “'a'aed, dat de liefde ons kan doen.
QMen hoort achter hét Tooneel f^rekené)
Prosper,
Indien uw vader ons wilde trouwen.....
A z E M I A.
. ik hoor praten.
Prosper.
's de ftem van Eduard niet; misfchien zijn het ‘ den? 2ai n bcfchermen.
A z E M I A.
en.
Laten wij fchieiijk ons werk bergen , en ons weg (_Zij verbergen zich achter de Palisfaden'^nbsp;B 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V IJ F-
-ocr page 30-s-squot; nbsp;nbsp;nbsp;'• A Z t M I A ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
V IJ D E T O O N E E L. nbsp;nbsp;nbsp;1
F A B R I c I u s.
Maer, Mijn Heer , Foe dieper wij in dit eiland ko‘ men, hoe woeller het zich voordoet : dees oord is on*nbsp;bewoond, gi) behoeft er niet aen te twijffelen! wat doetnbsp;u nog verder gaen ?
Wat hebben wij anders te doen ? de vloed alleen kali onze floep vlot maken ; en derhnlven worden wij meer ’nbsp;dan vierentwintig uuren opgehouden.
F A ,B R r c I u s.
Nog vierentwintig uuren ! welk een plaeg ; -maer ten minde ware het voorzigtig zich niet van het ftrand tenbsp;¦ verwijderen ; wij zijn er reeds meer dan twee uuren af- ¦
• Alvares.
Altijd komt gij met die vervloekte lafhartigheid. Ik verlang te weten , of wij geen wrakken zullen aentreffen,nbsp;van het fchip , dat de florm ons verhinderde te reddennbsp;en voor ons gezigt te barrte flootte. He: kwam mijnbsp;vooï, dat het eene engelfche, vlag roerde.
F A'
-ocr page 31-23
OP DE WILDEN. F A B R I C I U S.
Wij dachten Iiier we! aen, toen wij ons zoo !an,e:opdie ^sestachtij^e kudeH ophielden: zij zijn vol met klippen.nbsp;Uw liefhebberij om ondekkingen te doen , zsl ons nognbsp;eens het zelfde ongeluk op den hals halen. Buiten d.arnbsp;Word ik nog door een veel grooter vrees gekweld.
Die is ?
A L V A R E s. F A B R I C I U
Vas door den cenen ofjnideren menfeheneeter , veor een ontbijtje, opgeknapc te worden.
' A L V A R E S,
De duivel hael dien bloedaerd.
F A B R I c I u s. '
Mijn Heer, me: u v'erlof, hoe dom gij mij mogt aen-Zten, ik heb cenige reisbefchrijvingen doorfnuffeid, /en ^^eruit heb ik geleerd , dat die gaden , zonder eerbiednbsp;Voor een mooi bakkesie , een mensch in een hap op-flokken , zonder hem tijd te gunnen, dat hij zijne zonquot;nbsp;den biechtte.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
A L V A R E s.
F A B R I c I u s, ontjidknde, op bet zien
van /izemia.
Ai! IMijti Heer!
A I.*
-ocr page 32-24 nbsp;nbsp;nbsp;^A Z E M I A»
A L V A R E S.
Wat fcliort u ?
F A B R I C I U S
Het eiland is bevolkt .... Laten wij onze biezen pakken.
, nbsp;nbsp;nbsp;A E V A R E s.
Wat zie ik !
F A B R I C 1 u S , hem vasthoudende.
Kom er niet dicht bij . . .
A L V A R s s.
Zie eens welke fchoone trekken. Ik ben niet bedrogen , het is zeker een jong meisje , en wel een wild meisje ! Welk eeue ondijkking 1
F A B R 1 c 1 u s.
Volgens u zeggen moet het wat zeldzaems wezen.
Prosper, fiil tegen /izemia.
' Hij ziet uw aen met oogen , die . . . Dit zijn gewis die mans , die gij moet mistrouwen ; ik voel dat ik hen jnbsp;haet: zoo hij nadert, moog hij beeven.
A z E M I A.
Hij ziet ’er niet boos uit.
A L-
-ocr page 33-25
OF DE WILDEN.
A L V A R Ë S.
Verfiaet mij! welk een wonderlijk geval f Hoor mi]; lief Meisje! deze woelle ftreeken zijn niet ge^nbsp;^nikt VOCHT zoo veel bevalligheid ; neen, die zou beternbsp;^’’kecland, waeruit ik gekomen ben, voegen; daerzounbsp;meer vereerd worden , wilt gij met mij derwaerdsnbsp;êaen.
A Z E M I A.
^Velk een vreemde taci! Vcrfchoon mij, ik kan u niet begrijpen :
A L V A R. E S.
A z E M I A, regen Profper.
Ver/iaet gij wat hij zegt ?
Prosper.
Heel wel.
A L v A R E s,
Heg deze wilde houding af.
A z E M I A, tegen Profper.
Hij noemt mij eene wilde. (Tegen Alvarei) Ik seen wilde: gij zijt een wilde, naer ik merk.
SS
F A B Tl I C 1 U S.
Ocli! Mijn Heer ! 'hoort gij wel dat zij u voor een •wilde houdt. Waeraohtig! zij verllaet zich op het men-fcheneeten.
.. nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A L V A R E S.
Het is in mijne magt ii gelukkig te maken ; leg uwe vrees derhalven af; in ons land zoiidt gij meer genoegennbsp;fnia.ken ik zal er u brengen , indien gij met mij dezenbsp;nare woeftijn verlaten wilt.
A z E M 1 A.
Wie? gij mi) gelukhig maken ! (Jh-ofper /lemitndc') jk heb in geen'ander land nodig oin gelukkig te zijn;nbsp;laetmij met rust.
Prosper, Alvares dreigende.
Laet af , of vrees mijn toorn!
A z E M I A, poogende Prefper tegen te houden. •
' Gij beledigt hem — zijt bedaerd.
Prosper.
¦4
-ocr page 35-sr
o F '0 E WILDEN. A L V A R E S.
¦ Wie zijt -gij ? warom verftout gij u, mij van haer af tc houden ?
Prosper.
Zij is de mijne. OntwijUt dezen oord, ontwijkt mijne woede , bf ik zal mij wreken , en u dwingen haei metnbsp;vrede te iaten.
F A B R I c I u s.
Mijn Heer! Mijn Heer ! ik bid n , bij al de heiligen , laten wij gacn, wij zijn anders vast om een iuclnje,
A L V A R E S. nbsp;nbsp;nbsp;t
Zwijg.' Welk eene verregaende on'oefchcidenbeid f F A B R 1 c I ü s, hem terug trekkende.
Och! wij zijner om kond! kijk cons, boe hij gaept! ~ zoo met een vreet hij ons met huid en hair op.
A L V A R E s.
Laet los , bloode Hond! (Tegen Profper') zinnelooze Jongeling, ik tart uwe woede!
Prosper.
Nog een* ga, of mijn gramfehap zal u treffen.
28 nbsp;nbsp;nbsp;A Z E M I A,
A Z E M I A, tusfchen beiden.
Bedaert 1 bedaen ! Profper , waertoe zoo drifijj? — Vreemdling, fpaerhem. l
A L V A 11 E S.
3Nl££n 3 ib nioct zoo vcsl vcrincccUisid ftraïTcii*
Prosper.
Straffen! gij, wacht zelf uwe ftraf ran mijne handen.
A z E M I A.
Ach! Profper! laet uwe gramfehap varen, ik fmeck het u , gij zult u en mij ongelukkig maken ; laten wijnbsp;heiiiliêver bidden , ons bij elkander te laten en ons genoegen niet te ftoreii j maer alleen na zijn land te vertrekken.
Prosper,
Neen; laet mij begaen: bij wil u van mij rukken — dat hij beeve !
A L V A R E s, zijn degen trekkende.
'Ik zal u leeren beeven!
F A B R I c I u s.
Och! mijn lieve KapteiiiijS'! nbsp;nbsp;nbsp;quot;'Et boozer.
ZES.
-ocr page 37-o F D É WILDEN. nbsp;nbsp;nbsp;ap'
ZESD E TOONEE L.
De voorigcn. Eduard.
Wat 2ie ik ! Mijn Dochter ! ó Hemel ! welk eene woede! laetaf. Jongeling, laetal. Wees voorzigtig fnbsp;al de ongelukken , die gij veroorzaekt , zullen op uwnbsp;hoofd verhaeld worden.
. nbsp;nbsp;nbsp;F A B R I c I u s.
riet is haer Vader; nu zult gij zoeter moeten zingen.
A L V A R E S.
Mijn Heer! heb de goedheid mij te horen. Het nood-, lot bragt mij aen deZe kullen , ik flak met mijn bootnbsp;naer land, om te zien of ik er ontdekkingen kon doen ; denbsp;vloed afwachtende , omnaer mijnfehiptekeeren , door-'vandelde ik dit eiland,- ik vond hier dit meisje en boodnbsp;haor aen om haer in een beter oord , naer Spanje, mijnnbsp;Vaderland , overtevoeren , dit deed dezen jongeling op-lluiven , ik zag mij genoodzaekt mij te verdedigen; zienbsp;daer de oorzaek van dezen twist; waeromtrend ik nietnbsp;weet mij in iets misgrepen te hebben.
Hemel! kan het wezen! zoude ik eindelijk mijn vaderland weder zien ! hoe wordt uiijhe ziel op deze hoop met blijdfehap doordrongen. O., Mijn Heer! gij fchijncnbsp;' .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mij
-ocr page 38-mij toe een reedlijic man te wezen, zoo gij genegen zijt , eene daed van raenschlievcndlieid te^ verrichten,nbsp;bid ik u, ons-alle drie uit deze akelige bosfeben te willennbsp;redden.
A L V A R E s.
' Wie? ook hem , mijn belediger ? neen , dit moet hij in éeiiwigheki niet verwachten.
P R o S P È R.
Wel nu , mijn Vader ! vertrek zonder mi] j ik ben te vreden als ik u beiden gered zie, en zal . . .
A Z E M I A.
Wij vertrekken, en u hier alleen laten , mijn vriend dit zal mijn vader nimmer gedogen.
Eduard.
Neen , Profper ! indien hij u niet nevens ons aen dit lt;;iiand oiuvoere , zullen wij er met u blijven.
A L V A R E S.
Ik ben bereid uwe dochter en u naer Spanje orer te brengen ; maer bein .... neen , hier toe ben ik nietnbsp;te bewegen.
Prosper.
Mijn Vadet! Aaemia ! ik bid u . • •
-ocr page 39-3*.
OF DE WILDEN.
E D U A B D.
Profper ! bet fmart mij , te ondervinden , dat mijn hart u tot op dezen oogenbük onbekend was, daer gij^nbsp;mij tot zulk eene trouwloosheid bekwaem oordeelt. (Tegen ^Ivares^ gij wilt dan onze bede niet voldoen?
A z E M I A.
Ik fmeek u !
A L V A R E S,
Ik heb u mijn befluit gemeld. ,
Eduard.
Vlugt dan , barhaerfche Ziel! verlaet ons; uwe onge-'¦oeligheid moet u doen bloozen. Achter het masker van ’Bedelijden, hieldigijecn ondeugend oogmerk verborgen.nbsp;2oo ons lot immer het uwe worde , dat dan uwe onme-dedogenbeid rr niet ftralFe,- vind dan menfchen, die uwenbsp;'''adding u niet tot eenen onbetaelbaren prijs aenbieden.
A L V A R E s, (lil, tegen zijn volk.
Ik ben gezind hen te ftraffen ; dezen nacht, door deti duider beguuftigd , hoop ik deze geliefde dochter vve-'let te zien ; ja , Heeren ! wij zullen ii hier laten , ditnbsp;''orzeker ik u ; maer gij zult u uwe halsftatrigheid be-J'ouwen,
(Zij vertrekken , na zij ile plaets naenvokeurighebhen
epgenomen , ten einde haer te herkennen.')
E D U.
-ocr page 40-3i nbsp;nbsp;nbsp;AZI3MI..,
Eduard, na de Spanjaerds vertrokken zijn.
O! Mijn Vriend ! zoude ik gedoogd hebben , dat wij van elkander gefcheurd vvierden ; neen , ik heb u voornbsp;mijn’ zoon aengenomen, en ik zal altoos toonen nw vanbsp;der :e zijn. Dat ons die wreedaerds vrij in deze bos-fchen achterlaten , en voor eeuwig affcheid van ons nemen ; het is beter den felften ramp te lijden , dan eennbsp;worm aen ons geweten tc voelen knagen.
(Zt; gaen achter de Palhfaderi) Einde van bet eerde bedrijf.
o F D È W I L D E N. nbsp;nbsp;nbsp;33
tiet Tomeel blijft onveranderd. Gedurende dit bedrijf, ‘Biordt bet allengs nacht.
EERSTE TOONE EL. Akinson, Smitiï.
S M ï T H. ¦
-lOCerneem uw’moed, Mijlord! de Hemel fchijnt ons lt;e willen fparen, en, Zelfs midden in den ramp , gun-flig te wezen; het is waer wij zagen ons fchip tegen «Jenbsp;^Jlippeii verbrijzelen; maer hij vergunde, dat onze floepnbsp;^en het eiland , dat gij zocht, aenlandde. Sta mij toenbsp;eenige naerfpooringen te doen; ik zal, zoo rasch ilcnbsp;’®ts ontdek , u terftond aaervan kennis komen geven.
Akin son.
Ga, mijn Vriend ! maer ik vrees , dat ik mijn hoop : ®quot;'^erniael als rook zal zien verdwijnen, Stormwolkelinbsp;‘ebben alle mijne uitzigten verduiflerd.
' tweede tooneel.
I
I nbsp;nbsp;nbsp;A K I N s o N.
ïs het u wil , ó Hemel! dat ik , hulploos, van alles* zelfs van de hoop beroofd worde, dat ik in de diep-Gnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fte
-ocr page 42-fie e'Jfende nederflorte ! hsrgeef, hergeef mij echter mijn’zoon! ^aec mij hem vvedtrvindeii ! o,Zijt niet doofnbsp;voor, de laefte bede eenes verlaten vaders ! Ach ! indicunbsp;ik, in deze v/oeie ftreehen dien dierbaren mogt ontmoeten! _ neen — dan beb ik niet alles verloren • o Hoe
fireelt mij deze gedachte 1 ik voel mijnen moed her’oc-ren ! — wreed noodlot! — ondanks a! uu-e woede? trotfeer ik uw geweld! dat hij kome — dat hij 'norne —nbsp;en ik hera aeir dit vaderlijke hart drukke ! ^ mae; —nbsp;iedelc verwachting ! ligt heeft reeds de wind dit jeugdig teigje nedergeftormt, en zijne bladeren vethroosc Inbsp;Ach! ik ongelukkige! ¦
DERDE T 0,0 N E Ë L.
A K I K S o N, S li I T H.
Smit h.
'.lijlord , ik wo;d gevoigd.
A it I H 3 o u.
t' nbsp;nbsp;nbsp;-
Smith.,
Door Matroozen van eene vijandlijke Natiz,', door Spanjaerds.quot; Het is mij onbekend hoe zij hier komen ennbsp;wat zij er doen ; maar uit hunne gefprekken fchcen hetnbsp;mij toe, dat zij eenen heimlijken acnliag lineedden.
-ocr page 43- -ocr page 44-35 nbsp;nbsp;nbsp;A Z E M I A,
Een Matroos.
Ja, ja, alles zal wel gaen,
A K 1 N s o N, tegen Smith.
Wij moeten terdeeg toe luifleren! o Hemel ! zoude gt;jij mij de genade doen van door mij de onfchuld tenbsp;bcfchermcn !
I F A B R I R 1 u s.
Om de duiten te verdienen , zult gij u goed moeten houden.
Een Matroos.
Zij zijn al zoo goed als in onze zak. (Tegen eenen anderen Matroos') Hebt gij het meisje gezien ?
Tweede Matroos.
I Dat denk ik. Zij ziet er best uit.
y
A K I N s o N, terzijde.
Wat! fpraken zij van een meisje ?
Eerste Matroos.
Dat kleine ding , moeten wij, geloof ik , zoo veel als fchaken»
A K 1 N s o K.
Schaken ! o, Die fchurken !
E E R'
-ocr page 45-o F D E WILDEN. nbsp;nbsp;nbsp;37
Eerste Matroos.
3\Taer , begrijpje ? de vader mag er niets van weten.
A K I N s o N i terzijde.
De Vader ! o Hemel! ik zie dan , dat ik de eenige Ongelukkige vader met ben.
F A B R 1 c I ü s.
Ik geloof, dat het nog wat te vroeg is ? laten wij, Zonder gerucht te maken , de aengewezen plaets zoe*nbsp;keu ; alles moet voor het aenbreken van den dag afge-daen wezen. (Terzijde.') Ik wenschte wel dat de Kapitein een ander op die expeditie had uitgezonden : iknbsp;l'eb , om den duivel , geen zin in dat opëeten; maernbsp;'k zal mijn piek fchuren , en er de matroozen voornbsp;'ïten opdraeijen.
(Zij saen zoekende heen.)
A R 1 N s o N , terzijde , terevijl de Spanjaerds aftreden.
Almachtige! befcherm de onnozelheid, in dezen hach-*')ken oogenblik ! Rampzalig Vader , mogt het u ¦liet aen middelen , ter afvveering dezer boosheid, ont-'Teken!
V IJ F-
-ocr page 46-^ nbsp;nbsp;nbsp;Akin^on, Smith.
Smit h.
Een vreemde ontmoeting.'. Zij fpraken van een meif-}e . . . van een’ vader . . . dit doet mij zeker ftellea dat liet eiland bewoond wordt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’
A K ï N s o rr.
Wij moeten hen niet uit het oog verliezen , en poo-gen te weten, wat zij in den .zin hebben, 'en welke pjaers zij bedoelen : op dat wij , is het mogcüjk , een deer-nijvvaerdig gezin behoeden voor den ramp , ivaenncdenbsp;hetzelve door dc?e kinderen der hel bedreigd wondt.
sitorfchijn kamen, E D U A K E.
E D u A R n , F R o s p F, lï,. *-csrtootif;n zhh öp de rots , teroxiH Akinjon en S,ni:h aen de a-.iderenbsp;Slide vert.xekk^ni men z.ct Imi de nallufddesi hbendignbsp;apenen , en uit dezei-ee» ten vtorfehijn kamén.
Gij ziet ten minfle , dat ik n niet bedroog: lijks had niijre dochteru het geheim eeopenbaerd, of denbsp;minnenijd, die altoos de liefde, nis een fchaduw volgt,nbsp;overmeelierdc 11 ; en, daer'door deedtgij ons de gciegen-iieid , om aen dit eiland te ontkomen , verliezen.
Pros*
-ocr page 47-o F D E V7 I L D E N. nbsp;nbsp;nbsp;3 f
P ?. o S P E R.
Ik livb hier over het grootde .berouw , mijn Vader!
dewij; het u bedroeft : war.t ik begeer niets.....
maer in dien die V'reemdelirgcn nog niet vertrokken vraren.....
Eduard.
Vertrokken zijn zij zeker: zij ziilien hier niet over-nacluen.
' nbsp;nbsp;nbsp;Prosper.
\
Maer waerom ook dit geheim voor mij verborgen ? Ik verheel ti niets , eh gij mij zoo vee! — maer nunbsp;Verhindert u evenwel niets oai ons te trouwen — ]a —nbsp;hvv’ dochter en mij.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•
E ü 'J A R B. nbsp;nbsp;nbsp;/
Mijn Vriend, zoo lang cis ik hoop heb uw’ Vader '.Veder te vinden en deze plaats te verlaten , kan ik unbsp;hiet vereenigen ; hij alleen heeft regt over u te be-^'^hikken , en zou mij verwijten. ...
P r. o s p e D.
H'ets .... Azemia ziende , zou hij haer, zoo wel
ii; beminnen.
; j ' D U A R
''’'el nil , indien dit ganfdie jaer wederom verioopt, donder dat ik tijding van hem koor , zonder mij cenignbsp;C 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;uit-
-ocr page 48-A Z E M I A,
uitzigt te geven , waer door wij uit deze weeflijn zouden kunnen gered worden , zal ik u zamen verbinden.
Prosper. nbsp;nbsp;nbsp;j
Gij belooft het mij ? binnen een jaer ? Vergeet het ' niet .... maer zeg mij eens, zoo rasch wij getrouwd lt;nbsp;zijn, zal dan het eiland niet langer onbevolkt blijven ?
Eduard, terzijde.
Ha , daer hebbenwe het vracgkapittel (Jegen Profper.') Het is nu te laet, wij moeten fcheiden —nbsp;morgen zal ik er u meer ,vaa zeggen.
Prosper.
quot; Het is nog niet te' laet ; laten wij nog wat praten vertel mij nog het een en ander.
Eduard.
Profper, het gt;s reeds nacht, laten wij gaen flapen. Prosper.
Neen , fpreek : wanneer wij getrouwd zijn.... Eduard.
Worden n, door het huwelijk , zware pligten opgelegd.
Pros-
-ocr page 49-Ik heb fterkte genoeg om deze pligten op mij te ne* men.
Eduard.
Verpligt men zich , van in alles eenHemmig te denken , te (preken, te handelen. . .
-ocr page 50-4^
•VA r E^ M I Af P n o s p K t;.
En dan ?
Eduard.
Schenkt, de vrouw aeri hem , dien zij bemint , met hare hand, haer hart, hare gA-*7uvvheid. ...
Prosper.
En dan ?
Eduard, heensaende-
Pan .... macr bedenk, d:.c het reeds zoo lae: is* Prosper.
Blijf noA wat. Indien hierin ailles beCaet, wat er toe behoort om man en vro„w te wezen, zai het mijnbsp;weinig moeite kof.en.
Eduard.
lïoe dat ?
P R o S' P B R.
E D rj A R L..
Gij kent die !
Ja, zeker, en ik weet ook datze heel aengenaem zij’, ‘i ¦ '¦!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;E D U’
-ocr page 51- -ocr page 52-Om dat ik niets meer weet,
Niets meer! gij bedriegt mij, Profper!
Bedriegen ? dat ken ik niet.
Nu, goede nacht! binnen een jaei zijt gij getrouwd; i gedraeg u intusfchen verftandig.
Ik zal. Binnen een jaer, is Azeinia mijne vrouw i
E D u-
-ocr page 53-Binnen een jaer zal ik wel meer weten. Maer het i* tiog zoo lang.
Eduard.
Wij kunnen dien tijd verkorten. Slaep well Prosper.
Goede nacht, mijn Vader!
tmhelzen elkander , en Eduard fluit Proflper gt;n de grot,')
Het verkwiklijke maenlicht herfchept dees nacht, in ®®nen dag; ik zal mij hier van bedienen, ter voltoijingnbsp;''Sn het werk, waerin de gebeurtenisfen van dezen dag.nbsp;Hoorden.
-ocr page 54-46«
A Z E M I A, -gt; Eduard.
Mijn Kinders! liet genoegen van in uv/en nooddrdrt te kunnen voorzien , doet mij den zwaerften arbeidnbsp;ligt fchijncnr, fchoon Ik niet tot denzelven geboren ben.
A Z E M I A.
Goed ! bii heeft de patlisfaden opengelaten , die verheugt mij! hoe Ichoon is dees nacht! Profper zal zeker al napen — dat is jammer — indien bij hier ware, za.iinbsp;de nacht mij nog fchooner fchijnen.
P R o S P E R,- A Z E M I A.
Prosper, boven op de vlakte^
Azemia !
A z E r.1 1 A.
Ha ! düer is hij.
Prosper.
Hoe , gij zijt niet opgeiloten ?
Neen ; maer gij ?
Ó S'*
-ocr page 55-© F , è E' V/ I L Igt; E 'N. nbsp;nbsp;nbsp;i^\
Prosper»
Ik zal wagen arccklimmen. nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;7
A Z E M J A.
, Ik verbied het u.
Wacrora.
P R o s p E S. - nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
A z E fj I A.
Ik v.'cet het niet — niaer indien gij mij Opramp;gt lief nebt , zult gij mij gehoorzamen zoo niet , ga iknbsp;heen.
Prosper.
Ach ! blijf, Azemia ! de vrees van u te mishagen , de ilerklle band , die mij wederhouden kan. Ik kannbsp;’''ij nogthans niet begrijpen , waer voor gij vreest.
Azemia.
hdijn’ Vader te verfiooren , die mij verboden heeft, ponder zijn verlof, bij ualleen te vlezen; dees morgen,
, voor de eerlremaal , ongehoorzaem geweest;
* Hemel heeft mij daervoor geftraft, met het gevaer, quot;’'ïorin gij 'geweest zijc — ik moet hierin.Eduard gelo- ,nbsp;3 want hij weet er meer van als wij.
Prosper.
^'Ipt is om dat ik zoo ver van u af ben , om met 11 tê '• ik heb u rvac nieuws te vertellen.
A z E-'
-ocr page 56- -ocr page 57-Ik moet 11 nog iets zeggen ; gilleren vond ik in onze ''osfchen een tiriefje, het welk mv’ Vader waerlchijnlijknbsp;^eeft laten vallen, — het is van uwe Moeder, — hetnbsp;•quot;preekt van min en zaligheid; maer zegt niet genoeg omnbsp;ïiij te ondenichten.
A z E M I A.
^'een , ten eerde.
Prosper.
, Hoe zou ik het wedefkrijgen ? Als gij het gelezen 5 zal het mij nog liever wezen.
A z E M I A.
'Igen , en y weder doen geworden, D
'^'acht, knoop wat bladeren aen een j daermede kunt ; • 'gt;et langjnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;adaten ; door dit middel kan ik het
'nin-,
Pros-
-ocr page 58-5» nbsp;nbsp;nbsp;A Z E M I A,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
Prosper, bladeren knopende.
Goed 200. Uit dit briefje van uwe moeder zult gij zien , dat zij uw’ Vader teder lief.had* Wanneer zal iï[nbsp;üojv zoo gelukkig wezen ?
A z E M I a.
In dien hij' eens wederkwam !
Prosper, luijlerende Mi) dunkt ik hoor hem.
A z E W I rondziende.
Ik zie niets.
Prosper.
Zie wel toe. Wij moeten ons niét laten verra,:fche •
A Z E IM I A.
Wees gerust. — Ik boor niets, dan het fuisfchen vaO den wind.
P R o s p e R, briefje latende afzakken.
Daer komt het.
A z E M i n , het Itimabende.
Ik heb het; Hemelsch genoegen!
-ocr page 59-51
OF DE WILDEN. Prosper.
Lees, gij zult zien lioe lief de tael van man’en Vrouw is.
A z E M 1 A , lezende.
„ ’k Behoor gsheeJ aen u , aenbidlijk Echtgenoot J gt;. o Iloe veel zaligheid verfpreidt gij door mijn leven!nbsp;5, Door’t hu wlijk wordt het heil, dat ik u min, vergroot;
’t Vergunt mijn mond en hart u daervan blijk te geven.” o Profper , wat is het lief !
P R o s p E R, ;¦« verrukking.
’k Behoor geheel aen u aenbildijk Echtgenoot!
' A Z E SI 1 A.
Door ’t huwlijk wordt het heil, dat ik u min, vergroot:
^ Vergunt miin mond en hart u daervan blijk te geven.
Prosper,
Geef weer.
A z E M I A.
Daerverheeld n maer dat tk het voor u gefclireven heb. QZij .maekt het v/eder vast , en bij haeltnbsp;bet BV.y
-ocr page 60-Geloof mij, Profper , geloof mij, mijn hart zegt, dat gij , binnen kort , zoo gelukkig zult zijn , als mijnnbsp;Vader was. . . . Maer de maen verfchuilt zich achternbsp;de wolken ^ het wordt donker. Ik ga — vaerwel !
A Z E M I A.
Gij W'eet wel, dat mijn Vader dikwils door de andere ingang der grot , van den kant van het kleine boschjenbsp;komt , zonder hier langs te gaen , en indien hij mij niet
vond. . . .
Ik weet het niet; maer dit af'
-ocr page 61-A Z E M I A.
Mij insgelijks — maer het moet wezen — tot mor-gen — goede nacht, Piofper — goedenacht — mija Vriend — thans nog — eerlang mijn Man — kom —nbsp;nu voor goed — vaerwel!
(^zij gaet door de pallisfndcn ftaer binnen,')
Prosper.
Hoe kwalijk deed Eduard van mij vrees in te boeze» Uien , voor eene neiging , die mij zoo llreelend fchijnt^
A K I N s o N, S Ji I T II , Prosper.
A K I N s o N.
I^üor de dnifterheid dezer dichte bosfehen , heb ik ‘‘•e Ichandelijke rovers uit het oog verloren.
Prosper,
V'at hoor ik.
A K I N s o N.
l^it eiland moet echter bewoond worden ; wij weten ininlle hun verzamclplaets, en dat de wind hen hiernbsp;'^*^'’i,,en tijd op houdt. Wij hadden beter behoien tenbsp;^'^'¦gen.....
D 3 nbsp;nbsp;nbsp;s M 1 T Hf
-ocr page 62-Smith.
Qli) vertrekt.')
Akinïon, Prosper.
’ nbsp;nbsp;nbsp;A K 1 N s o N
Wat of mij telkens , ondanks mlf zelve , op deze
plaets lokt.......Ik denk geltadig, dat bet de
zelfde is . . . niaer neen . . o Hemel ! kunnen mijne lampen u niet vermurwen ? heb ik niet genoeg geleden!
Prosper, terzijde.
Hij klacgt.
A K I K S o K.
Zult gij , gij, die de zuiverheid van rrijn hart kent, mijne tranen en gebeden blijven verwerpen ?
Pro sper, terzijde.
’^''elk cene aendoenlijk'e tacl ! hoe treft zij mij!
-ocr page 63-¦55
OF DE WILDEN.
A K 1 N S o N.
; I Hoe wreed mijn lot zij, zal ik er mij aen onderwcr-i Pen — maer vergiia mij ten minlle , dat ik de onfchuid ®t)ge redden 1
Prosper, terzijde.
Hij is goedhartig. Waerom kan ik zelf hem niet '¦fidden!
A K r N s o N , zich nederzettende onder de rots, '^d 'r op zich Profper bevindt.
, I Indien dit eiland onbewoond ware, indien ik er geen oiuierlland aentreffe , is mijn dood onvermijdelijk.
Prosper, terzijde^.
A K I N S o N.
?-ijn dood !
^k za! dan moeten fterven , zonder den genen , die ‘“‘j aen het leven liegt , te omhelzen.
Prosper, terzijde.
öen genen diehem aen het levenhecht! Ach! — Hij gewis zeer te beklagen. — Ik zal hem aanfpreken.nbsp;'d^verluid') Brave Man !
A K I N S o N.
Cod ! Ik hoor eeiie flem . ter mijner hnlpe 1
D 4 nbsp;nbsp;nbsp;Pros
-ocr page 64-Prosper.
Gij zult niet fterven : neen — kom nader bij.
A K I N s o N.
Het is de flem van een’ jongeling !
Prosper.
Ja , ik ben het, die deel neemt in iiwe klagten. Gij zijt zeer ongelukkig , niet waer ? Wel nu , fpreeknbsp;wat kan ik voor u doen ?
A K I IS s Q N.
Weldadig wezen , wiens flem mij zoo hevig ontroert , wie zijt gij ?
Prosper.
Een bewooner dezer bosfchen. Dewijl ik in deze grot ben opgefloten, kan ik u van geeneii grooten dienstnbsp;zijn —Maer , wacht , indien gij het begeert, zal ik Unbsp;eene veilige fchuilplaets aenwijzen, vvaerin gij de naclunbsp;kunt doorbrengen ; gij zult crnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vader vinden —
hij zal zeer in zijn fchilt wezen , als hij u kan dieucR»
A K I N s o K , terzijik.
Zijn vader! Ik heb mij te veel gevleid, — (^Ovcilui'l') Gij hebt dan een’ vader? wat is hij glt;fukkig een zoon,nbsp;als gij zijt , te bezitten ,, . . Atli !
ofdeWILDEN. DERTIENDE TOONEKL.
De rorigea ,Eenige SpaENsche Matroozen, jiil inkomende en luillerenae,
EenMatroos, fill, tegen zime Mnktcers,
ts het dan ónmogelijk dat vervloekte hol uit te vinden! A K 1 N s o N.
Zeg-mij dan , liefkind ! waer ik uw’ vader kan aen-trelfen ?
Een M a t R o o s , tf/r vosren.
Stil! Ik hoor praten.
Prosper.
•
Luifter. Eene helangnemiug , die ik niet kan we-‘ï^tllaen, de toon van uwe fteiu, alles (lelt mij gerust — niaer indien ik het u zeg , moet gij mij ook niet bedriegen.
A K I N S o N.
Ik u bediiegen !
Dn Matroos, nh voorai.
Latftei !
Pros-
-ocr page 66-53
A Z E'' M I A ,
Prosper, zacbt$r ; bet gccn de Matrotzett noodzaekt dichter bij te ktmen.
Dc gevaren , waeraen wij in deze eenzame plaets onderhevig zijn , hebben mijn' vader genoodzaekt , zijne wo'jHiug oiuoegangiijk te maken ; maer hij zal hernbsp;mij in dank af nemen , dat ik zijn geheim opcnbaer, mccnbsp;oogmerk om eenea ongelukkigen behulpzaem te wezen’
De jM a t r o o s , als veren.
Welk een gelukkig geval!
Prosper.
Dertig fchreden van de laetdc palmboom , die tegen de rots ftaet, zult gij , door het openen van de I’süs-ladeii , achter eenc hegge van acacia. . . .
* nbsp;nbsp;nbsp;De M a t r o o s , «a/j veren,
De pallisPaden! goed. (^Oie openende') ja , dat gaet Prosper.
Onder rtruikeii , een bont luik vinden ; dit verkergc . dc iiiganc van eene onderaerdfehe gang ; zij leidt naer gt;nbsp;eene git t, waervan de tweede opening in het kleine jnbsp;bofch is ; acn bet einde moet gij kloppen , onder het ;nbsp;zeggen vair; Azemia,
-ocr page 67-De Matroos, ah voren»
Goed !
T R o s p E R.
Iiidien mijn vader zich daer nog niet bevind , zeg 'ian , dat de jongman uit de naefte grot u zendt , . , •nbsp;. ^i'crzijde') Hij is dan ten minflen veilig.
i nbsp;nbsp;nbsp;D E M A T K o o s , ö/s voren,
I
Gezwind — zij is ons !
{Rlen ziet ben de rots beklimmen,')
Ileminlijke Jongeling, de Hcaielbelooneuwemensch-l'eveiidheid ! — maer vergeef het mij , ik kan mij aen ; dit aengename onderhoud niet onttrekken — zeg mij ,nbsp;! quot;aeroin gij niet ^bij uw’ vader woont ?
Prosper.
öac is om dat gij niet weet.....het is wacr, dat
hem in het eerst vader noemde; maer echter is'hij niet.
A R 1 N S o K.
^Vac zegt gij ;
éo nbsp;nbsp;nbsp;A Z E M I A,
Eduard, Akinson,^ Prosper, Eduard,/» ief opkooien.
Mijn zoon met iemand bij zich !
Prosper.
Daer is bij zcH’.
Eduard.
Wat zie ik!
Prosper,
Vader , vrees niets. fpreek met hem — bet is een ongelukkige , die huip verzoekt — vergun mij af tenbsp;komen , dan zullen wij hem zamen troollen.
(^EfSiiard doet hem open,')
A K 1 N S O N.
Edelmoedig Vreemdüng ! Wie gij ook zijn moogt, vrees niet, dat het u berouwen zal mij behulpzaera tenbsp;zijn geweest ; misfcliien kan ik u ook van nut wezennbsp;gij behoeft geen mistrouwen te koefteren ; gij zoudtnbsp;dee ni.i met mijn lot hebben , kende gij de aeneenfclia-kelir.g van onheilen , die, feden zulk eenen geruimennbsp;tijd , zijn nedergedort op liet hoofd van den rainpzali*nbsp;cell Lord AKiufon.
i; c c-
-ocr page 69-^Veik een oogenbiik voor mijn teder — gevoelig ! ach ! ik dacht alles verloren , daer vvaer , ik ai-ies wederviud.
Eduard.
Ik neem deel in uwe vervoering ! wij zullen dan de-woellijn ontkomen.
Prosper.
Azemiamoetmijngelukkennen: zijzalerin deelen...
K D u-
-ocr page 70-62
Eduard.
Ga, hael Iiaer.
Ik ben u allc.lt; verpligt; uit uwe handen ontvang ik bet voorwerp mijner liefde terug — hoeveel dank bennbsp;ik n verrchtildigd ; welk een troost vcrfchafc eij mijnnbsp;ouderdom — hoe zal ik u dc blijdfchap mijner zielenbsp;uitdrukken — woorden zijn te kond — veel te koud —nbsp;tot zulk een warm gevoel- — dat ik u in mijne armennbsp;drukke ! o Gij zorgde niet alleen , voor zijne lichaem*nbsp;lijke opvoeding ; maer zijne ziel — welke fchoone bÜj*nbsp;ken gaf bij mij van hare zuiverheid — van harenbsp;verhevenheid.--
E D U A E D.
iVIijlord , hoe veel heil tevens ! mij (ireeit uwe bli’d-fchap ; ik voet die volkomen — en gij , jdj redt ook mij.....
lii'.kawehdt-
.Ilclacs!
Eduard! Hemel! vergecfsch riep ik Iiaerl 7,lj is nergens te vinden.
-ocr page 71-^3
OF DE WILDEN» Eduard»
IVerscDs, s:roote God ! raijne dochter i waer znlleii u-ij haer zoeken ? Profper ! iVJijlord 1 help mij ! mijnenbsp;Dochter ! Azcmia Azemia !nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. . .
(Zio als zij willen vertrekken komt Smith uit.quot;)
VIJFTIENDE TOONEEL. Akijjson, Eduard, Pr osper, Smith.
Smith.
Ach ! hlijlord , de gruwelijke aenflag , dier boos-wigcen is gelakt: zij hebben haer reeds ver van hier.....
Eduard.
Laet ons vliegen !
A K I N s o rf.
Biljf.
Mijne dochter!
E D ü A R D.
Smit ti.
Wordt weggevoerd !
E D u A R D.
Wecrhond mij niet; ik wil haer zoeken , en uit de ‘'•elfche kiaeuwen dier duivels nikken j wraak ! . . ,
-ocr page 72-hem met geweld tegenhoudende.
Ik ken de fnoodaerds en zal u helpen. Ik zag hen , ik heb alles iiaergevorscht. Zij worden hier door dennbsp;wi.id opgehouden , e» kunnen nog in eenige uureanbsp;nie. uit het eiland vertrekken , dus hebben wij tiids genoeg om hen op te fpooren. Gij zijt te driftig mijnnbsp;Vriend ! ik ben bedaerder , laet de zaek aen mij over ;nbsp;ik zal u geleiden ; voorzie u ieder van een wapen : iknbsp;fta u borg , dat wdj door list of geweld uwe dochternbsp;redden zullen ; hun vloekwaerdig verraed moet ons nietnbsp;doen fidderen : de verrader is meestal bloohartig.
Welaen — ik verlaet mij op u j wij hebben édn beans.
Vereenigen wij ons dan — ik tart alle gevaren , wij ! moeten ons wreken j Azemia aen hen ontrukken , oT !nbsp;ik vecht mij dood. ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i
Laet ons gacn , Vrienden ! de voorzigtigheid moet onze fcbreclen btfturen.
Binde^iin bet tweede Bedtiif,
-ocr page 73-• F p E W I L D E N. nbsp;nbsp;nbsp;6j
I
¦ tiet Tooneel verbeeldt een ongedekter gedeelte van bet [ Eiland.
EERSTE TOONEEL.
A L V A R E S.
ïlaest beb !k mijne gevangene In handen. VVaer vertoeft zij ; ik vervVaclu haer hier. Liefde en ongeduld maken mij uuren tot eeuwen. Ik hoop dat zij , als iknbsp;iiaer vr.n hier voer , mij haer hart en hand niet zal wei-Seren. Liefde! uw roem vordert, dat gij mijne poo.nbsp;fiingen onderfteunt .• begeert gij onder alie Inchtfireekennbsp;heerfchen , dan ook moet gij mij doen zegepralennbsp;deze lieve fchoone. Engelachtig Mei.-je , bekoor-''jk voorwerp van het vuur, dat mij verteert; uwe be-'“i'igheid , uwe yenvouwdigc opregtheid verdienen mijnenbsp;’tederheid , verdienen de opoiTering van alles, wat iknbsp;'^ezit ; de (Ireclende hoop van uw hart tc bezitten ^
; 'haekt de liefde voor mij tot eeiie dringende, niaer aen-eeiiame behoefte; .... dan —heb ik mij niet vergre-, Pen ? is het bewijs van liefde — is het wederliefde verdienen — haer uit de armen van haren vader te ruk,-? kan ik dit.....maer Fabriciiis komt.
-ocr page 74-A Z E M I A,
TWEEDE TOONEEL. Alvares, Fabricius.
A L V A R E S.
Wel nu, ziet gijze nog niet komen ?
Fabricius.
Ik heb hen in eigen pcrfoon , op de plaers , weer wij haer giftercn gezien hebben , gebragt; dit kan niet vcfnbsp;van hare woning zijn ; niaer zij hebben moeten wachtennbsp;tót de vader van honk was; d e kerel lijkt geen katnbsp;om zonder handfchoenen aentetallen ; daerenboven isnbsp;het nog al een heel eindje hier van daen.
Alvares.
Het fpijt mij, dat eene vervoering van haeftighcid en fpijt mij zoo verre gebragt heeft ; maer dat is nnnbsp;niet meer te herdoen — gij hebt hun, hoop ik, wel bevolen voorzigtig te zijn , en de betaemlijkheiü in achtnbsp;te nemen ?
Fabricius.
De tijd van ons vertrek nadert, en indieii. zij haer bragten^
-ocr page 75-B t D E W I L D E N. nbsp;nbsp;nbsp;6 j
F A B R 1 C I U S.
Zij kunnen nu niet lang meer weg blijvep.
A L V A R E S.
Nfl alles M'el overwogen te hebben , zal ik liaer niei Veken voor wij bet ftrarid’ verlaten hebben : zij is on-*’ewust, dat het op mijti bevel is , w'ai er gefchiedt — Ja,nbsp;ik koer naer boord terug, ft'aer dewijl ik hen hier be-ieheiden heb , moet,gij, hier blijven , om hen aftewach-•en en naer het fchip 'te brengen , zoo rasch zij zichnbsp;daer bevinden zullen , moet gij lêin doen , om he' anker te ligtcii. Ik ntaek ftaet op uw ijver en voorzigtig-b.'id.
DERDE T O O N E E L.
F A B R L C I U S.
Ja, Mijn lieer, ja. Hij laet ér mij mooi voor op-*iraeiien. Hot duurt weergaes lang eer ollés zijn beflag 'leeft, en niets ons vertrek ¦, wacriiaer ik zoo zlt; er ver-'ang , verhiudere , om uit dit duivels eiland te komen.nbsp;^Vat z.al ik blij wezen , als ik mijn vaderland wederzie Inbsp;'ent zal ik te vertellen hebben ! welk eenc deftige hou- •nbsp;zal ik aenneuien J hoe zal elk iiacr mij luifteren !nbsp;^'1 wat zal ik liegen 1 o Mijn lieve Vaderlandje , wa: 'nbsp;'erlang ik r.aerje!' daer zal ik op mijn gemak , vroegen 'nbsp;^'¦gt;et , in de kooi kunnen uiiriiften ; en met inijp vaderland zie ik mijn wijfje weder ; dat zal prettig wezen [nbsp;heb ook een heel lief wijfie i hoe zal zij mij in denbsp;E 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hou-
-ocr page 76-lt;53
A Z E M I A,
bonten vliegen! hoe zalze mij zoenen. . . en dan mijn kinders ! — mij dunkt ik hoorze al zeggen : „Zoo pa-patje benje daer ? hebje niet wat meê gebragt ? kom ,nbsp;vertel ons wat.” En dan ik:„Wie zal mij omhelzen? wienbsp;zal mij een zoen geven ?” en dan zij, allemael gelijk :nbsp;^^Ikiik! ik”! dat zal een drommel van een leven geven. Ja , ja , als ik weer te buis ben, geel ik de galgnbsp;van de zee, en die vervloekte eilanden vol menfcheii-vreeters — dan zal ik ook zingen :
„ Laet varen , Laet varen,
Die lust in ’t varen beeft !’
Om zich met mijne reis te vermaken , denk ik dat miiu 'huis alle dagen vol zal wezen met nieuwsgierigen. Iknbsp;zal er , volgens loflijke gewoonte , braef leugens vertellen ; en zij zullen mij vast daerom te beter geloven inbsp;de waerheid vindt geen herberg. Wat zuilen zij mijnbsp;met een open mond Itaen aengapen ! wat een plaizisi'nbsp;zal ik hebben hoe zal ik ze allen vermaken ; maernbsp;vooral mijn vrouwtie ... nu dat verflaet zich . . —•nbsp;Maer evenwel ik wensebte , dat ik er al was ; ik bennbsp;niet gerust: want het gezigt van deze heifche kuP.ennbsp;doet mij van angst fterven ; den ganfche nacht zag ik ,nbsp;dacht mij , hier geheele benden wilden zwerven. Iknbsp;ben er niet heet op , om , gelijk zekere reizigers, hiefnbsp;mijne dapperheid te luchten te hangen ; neen, op mijnnbsp;zie'! ik houd van die grappen niet — Ik hoor genigt.nbsp;Nu dit zijn zeker onze matroozen met hunna aerdig®nbsp;gevangene — neen, iktwijficl ernietaen, ofhetisons
vro'
-ocr page 77-\ToIijk i’olkje — Welk een bli'ldfchap ! kom , Vrienden ! '— Sanfta Fea !
(^Zoo ah hij heen wil gaen , om het bootivolk te ontquot; boeten', ziet hij eer. hoop [Vilden, die zich eerst doornbsp;'Ie hoornen vertoonen , hem in bet oog krijgen , lang-*r»em naderen , acnkijken en den weg affnijden.j
VIERDE TOONEEL. Fabriciüs, Eenige Wilden.nbsp;F A B R I c I u s.
Ai ! ai ! ai ! ik ben dood ! arme Fabricius ! och ! '’et is met mij gedaen ! Ja, Fleeren , ja , — zeer totnbsp;’’¦'•v' dienst ....
(^Hij valt op zijne kniën')
Wat ivüt gij met mij intvoeren. Goede Menrchen ^etzijdej lelijke Duivels! wil ik zeggen ? (^Uvetluid')nbsp;''‘j infiokken ! ai ! ai ! neen doet bet, als je blieft,
! hebt medelijden met mij ! och ! goede Hemel ! Wn ik maer weglopen !
(jUij zoekt •mtg te hopen ; zij halen hem in ')
Indien zij mij voor een'Wilden aenzagen — ik zal 'eu of ik er die grappen iiaer kan maken.
I tracht hm geluiden geboeiden naer tc bootfen.)
* nbsp;nbsp;nbsp;E 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ïk
-ocr page 78-Ik doe er laclien — best — moedig — neen — bet is of zij zich kvvaed maken ! ai ! ai ! ai! dat «iet etnbsp;donker uit ! welke lelijke bekken trekken zij !
(JOnder de Wilden anlllaet greote beweging ; zij hadden zich tot bier toe op eenen afjland gehouden , nanbsp;naderen zij alle onverhoeds Fabricius, grijpen bem aennbsp;en binden hem aen' een' booin')
Ai ! ai! ai ! dat kwade volk ! dat er de duivel hacl!
(^Zij danfen rondom hem)
Ja , jijlui hebt gerust danfen ! maer ik , ik ben voor de kat! ai ! ai ! ai ! vaerwel vermaek ! goede nachtnbsp;Vrie;,den ! Wijfie, och ! och! aHemael, voor eeuwignbsp;goede nacht ! ai ! ai ! ai ! bij dit volk is geen genade •
(^flier hoort men verfebciden fr.aphaenfehoten ; een hoop Wilden loopt over het Tooneel, zij geven een ree-hen aen die , -joclke met Fabricius bezig zijn , dat zijnbsp;vervolgd worden ; en vlugten allen.)
V IJ D E TOONEEL.
Fabricius, aen den boom gebonden.
Zij lopen weg -- dit fchieteii heeft hen zeker be-naeuvvd gemaekt ,• misfehien hadden zij nu geen tijd om mij op te eecen ! ja, dat zal zoo wezen, zij hebbennbsp;mfi bier voor een provizietje bewaerd. Zal cr dan geennbsp;chiiftenziti komen om mij uit de klaeii'wen van die duivelskinderen te vcrluffcn ! Ik zou wel fchreeinven; maer
diin
-ocr page 79-, o F D E W I L D E N. nbsp;nbsp;nbsp;71
dan kvramen zij ligt weder, om hun koftlijk werk te voitooijen. Ai ! ai ! ai ! ik hoor iets, dacr zijn zijnbsp;Waerachtig wederom.
ZESDE TOONEEL.
Alvares, gevolgd van eenige M A T R o O Z E N, F A B R I C I ÜS.
Alvares.
Volgt hen , volgt hen; die weg zijn zij ingeflagen.
F ABRICIUS.
Zooo daer is mijn Kaptein , de Hemel zij gedankt! deze weg , Mijn Heer ! ais het u gelieft , en wat fpoe-dig ook.
Alvares.
Fabricins vastgebonden ! welke gekheid 1 F A B R I C 1 U S
i^'oemE gij dat gekheid ? ik ben op dat gekken niet Seftcld.
Alvares.
Hoe komt gij in dien toefland ?
Och 1 dat hebben de Wilden gebakken ; er waren er '^n minde tien duizend.
E 4 nbsp;nbsp;nbsp;A L'
-ocr page 80-•7^ nbsp;nbsp;nbsp;A Z E M I A,
, nbsp;nbsp;nbsp;A L V A R E S.
Hemel 1 wat nu gedaen ?
F A B R I c I u s.
Mij ten eerfte .losmaken ; daer is de meefte haest bij. A L V A R E s.
Ik vrees , dat zij mijne Marroezen zijn ontmoet , en zich van dit jonge meisje hebben meeder geinaekt ! ilcnbsp;brand van ongeduld en vrees (/7/; ml met de Matroo-xen vertrekken.)
F A c R I c I u s , fcbreeuvtenJe.
Dat ziet er wel uit — gij vergeet mij , Mijii lieer I help ! help 1 help !
AlVares, hem lovnakende.
Ga naec het fchip , en breng het overfchot van mijn volk hier.
F A B R I C I ü ï.
• Dat is al wat ik verlang (//// loopt te vier voet heer.,) A L V A R E s.
Ik befchuldig mij meer dan ooit over mijne misdadige gril. Indien zij er het offer van ware 1 . . . Ilemcl •'nbsp;wat zie ik j
, nbsp;nbsp;nbsp;Z E-
-ocr page 81-o T n E W I L D E N- nbsp;nbsp;nbsp;^3
A z E M I A , met lothangenie bairen, zi’et telkens eii ; hli'tft een' oigenblik flaen ; zij is in de grootflenbsp;ontfleltcnis , ziet eindelijk Alvares , en ijlt naer hemnbsp;tos.
Ac'b J red mij! red mij!
Ik
A Z E M I A.
Ja ! men wil mij acn alles , wat ik lief Ixeb, ontroven ! Gij fchiint mij toe een braef man te wezen — ik Vertrouw u mijn noodlot •— mijn leven — Nu ben iknbsp;wat gerufter
Welk eene vertooniiig ! zij geeft zicli zelve acn mij over !
A Z E M I A.
Die wreedaerds ! Laten zij nu komen — ik ben on-uwe befcherming — nu vrees ik niets meer; gij Zult mijn verdediger zijn — liiervan ben ik verzekerd Inbsp;'Jw gelaet blijft mij. borg voor uwe ziel.
-ocr page 82-74
• Wat is Z'i fchoon ! maer hare ongeveinsdheid niaekt liaer tot een engel! Het geen ik thans gevoel laet zichnbsp;niet befchrijven,
A z E M 1 A.
Ik hoorze — verlaet mij niet, ik ben troLs op nwa hulp ! gij zult hen doen blozen over de ijsnike gru-weldaed van eene dochter acn haer’vader — een vrie.-.dinnbsp;aen haer’ vriend te ontroven ! wat heb il: hen misdreven ? waerom willen zij mij kwacd doen ? zij zagennbsp;mijne tranen , mijne wanhoop; maerdi.e tijgers waren nietnbsp;te vermurtven. Gi| ziitover hunne ontmenschtheid ver-ontvv.aerdigd. Gi] hebt zeker ook ecu’ vader — eenenbsp;vriendin — eene zufter — gij moe: gevoelig wezen.
A L V A R E s.
Is het uiogelijk , dat gij u tot mijn wendt 1 Hoe zijt gij uwe I’diakers ontkomen ?
A Z E M I A.
Een horde Wilden liep hen voorbij. Zij oncftelden — die bloedaerds : ik heb mij door de vlugt gered 1 —denbsp;Hemel zij gedankt , dat ik n ontmoette ! Gij zult mijnbsp;immers wel bij mijn’ vader — bij mijn’ vriend terugnbsp;brengen ? zij zullen zeker fchreijen en zuchten — wijnbsp;zouden de ('mart van gefcheiden te wezen niet- overle#nbsp;ven ; maer gij zult hunne tranen droogen — gij zult
hen
-ocr page 83-F DE WILDEN.
hen aen uwe kniën zien —• zij zullen n hunne dank-baerheid betoouen — dit zal uwe eerftebelooning zijn J
A L V A R E s , terzijde.
Mijn eerde oogmerk waj misdadig — haer vertrouwen te misbruiken; waer voor mij een eeuwig verwijt.
A Z E M I A.
Gij praet alleen — kunt gij u nog bedenken ?
A I. V A R E s.
Neen, lief Meisje! ik behoef mij niet te bedenken — gij zult uw’ vader wederzien.
A z E M I A,
O ! Ik heb mij niet bedrogen ! .... ik vind geen boorden, om u mijne erkentenis te betuigen ; maer zie
mijne tranen.....En gij , Hemel 1 neem de beloo-
ning van mijnen weldoener op u ,v befcherm hem, gelijk hij mij gedaeii heeft! dat hij nimmer — nimmer — on-dervinde, wat het zegge gefcheiden te ’.voiden van hen ,,nbsp;di^ men lief heeft 1 — Daer zijn die ^verraders !
AGTSTE TOONEEL.
Azemia, Alvares, Eekige Matroozen,
E E N
-ocr page 84-Het arme kleine ding is daer in bede handen gevallen! NEGENDE TOONEEL.
De Forigen , Fabricjus,Nog
Mijn Meer ! hier zijn wij allemaei. Ili , ha , daer is zij ook : kom , dat is goed , nu kunnen wij afhraflon.nbsp;ti , het is of je al met malkaer te vredeh waei t ! hó ?
Ik ben zeer over mij zelven te vredcn.
Laten wij geen ogenblik verliezen — de vader zit ons anders met een op de hielen.
Ik zal hem wachten , of zelf gaen zoeken.
IVctT w.at raers !
4 k
Laet ons alleen.
77
F A B R I c I u s, met de Matreozen naer bet schtereinae van bet Tooneel begevend Cm
Het is of de droes ons in dit ellendige eiland vast ia zijn klaeuiveii hield!
A L V A R E s , tegen /Izemia.
liet ware geluk verwacht u , in de armen van een’ vader en minnaer — hoe dierbaer moet gij hen wezen — uw geluk te aenfchouwen is thans mijn hoogstnbsp;Verlangen.
A Z E M I A.
O Zij hebben mij zoo lief! kom laten wij naer mijn’ rader gaen.
A L V A R E S.
Zal ik hem durven aenfchouwen ?
A Z E M I A.
Gij zult in hunne blijdfehap deelen.
A L V A R E s.
Zijn gezigt zal mij het^ bloed in het asugezigt jagen.
A z E M I A.
Kom , zie hoe gelukkig wij zamen zijn ; ik ben verlangende om u bij elkander te zien. Wat hoor ik %
A L r A R B s.
e Uimal !
TIEN.
-ocr page 86-TIENDE T O O N E E L.
De Forigen , Eduard, Akinson,
P R o s p ER, Smith, En g e l s c h e Matroozen.
A z E M I A , zich in de armen van Eduard veer-
Mijn Vader!
pende.
E D u A R D.
Geliefde Dochter!
A K 1 N s o N, tegen jdlvarcs.
Scheur haer nu , indien gij durft , uit de armer, van een’ vader !
Prosper, Alvara naderendc. Wreedaerd)
A L V A R e S.
Vermetele!
A Z E M i A.
Stack [uwe ^ramfehap ! hij • -Prosper.
Jlij’rukt mij het hart uit den boezem !
Eduard, r,Iij vat’, u te beroven I
A z r.r
-ocr page 87-(^Eduard, door ver'oocritsg, dit gezegde van Jzemia niet horen s'e , «'// n-et Akinfon , i'rofper , Smith ,nbsp;en de Engeijche Ma roezen op Alvares aenvallen ; denbsp;Spacnfche Matroozen naderen , om den laetüer, te ver~nbsp;dedigeu ; ^ Fabricius verbergt zteb achter eenen boom.')
Adi ! Vader ! boor paer mij — zoo even nog zeide ^ „Mi;n liiuiist verlangen is u in de armen van ecu'quot;nbsp;Vader eq jliimaer te aenfchouweii.”
Ie
A Z E M I A, Alvares, terzijde.
Zijn graoïfcliap is mij draeglijker dan de befebuidi» ging van niijn geweten (JJverlutaj) Mijn Heer ! is heenbsp;ü dan zoö vreemd , dat bet berouw over eene flegtenbsp;daed , ons eene goede daed doed bedrijven ? dit immers is van een man , als gijzijt, niet te verwachten?
E o U A R D,
Het kan waer zijn — maer alles is zoo raedzelachtig! Prosper.
Hij, is het j die haer mij vvederlchenkt !
A K 1 N S o K.
Haer vader ontvangt haer uit zijne handen 2 Eduard, fege» dlvarct.
Indien uwe handelw'ijs uit een berouwhebbend gs-inocd voortfprnit , indien gij den wenscb van eenen vader volmaekt, dan verdient gij mijne volle dankbaer-beid — dan zal de herinnering dezer edele daed u ge-Uikkig maken — ik wensch u zulks liartlijk toe — dit zij.uwe belooning — ik kan ugeene andere aeubieden ...
Alvares.
Zwijg, bid ik! uwe vervoering doet mij bloozen — zij voltooid het geen nog aen mijn berouw ontbrak.
E D t7-
-ocr page 89-o F D B WILDEN.
! nbsp;nbsp;nbsp;E p u A R D.
Aeh! Mijn Heer ! vergeef een vermoeaen, dat de omidandigheden regtvaerdigen. Ik befehoiiAHie u aisnbsp;i*;aèr’ fchaker — gij waert h4et’befchermer — gij zijt'nbsp;gewroken.
A z E M I A.' nbsp;nbsp;nbsp;'
I
I Ja , beiden hebt gij hem heden beleedigd; maer ik j heb hem heel lief.
I nbsp;nbsp;nbsp;Alvares.
ïe lang geniet ik eene achting , die ik niet verdien ik was misdadig — vOor uWe oogfin te bloozen is'mijnnbsp;grootfte ftraf.
' nbsp;nbsp;nbsp;, A z E M I A.
Hoe ! gij waert ondeugend , gij 1 dan moet het we* zen , dat iemand en heel lief kan iiitzien en toch eennbsp;hoos hart hebben ! wat wilde gij dan van mij hebben S
Ik kon de uwe niet zijn ; dewijl ik voor hem ben . . , * ^aer gij hebt mij aen allen, die ik bemin , wedergege» ;nbsp;V*n — wat wil ik meer ?
Alvares.
Mijne wroegingen hebben uw’ vader gewroken; maer i ^lijne beleediging heeft mij he' regt, ora u van dienstnbsp;wezen , doen verliezen : tracht voor mij de gunst tenbsp;Verwerven , dat het mij vergund zij, ii aillè dtie aea'nbsp;^eze eenzame plaats te ontrukken.
Sa
A 2 E Irf I A;
A E M I A.
Och 1 Vader! vergeef het hem ; ïK vergeef het hem van harte ; dewijl bij u .eeiié vriendfchap wil bewijze'anbsp;en mede nemen ....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i
A L v A R E s, haer de band kusfcbende.
Goedhartig Meisje 1
Prosper.
Azemia ! nu zou ik hem ooE haest lief beginnen te j krijgen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i
B D ü A R D,
Ik zou mij geen’ oogenblik beraden , mijne Dochter i' maer ik kan thans Mijlord niet verlaten.
A L V A R E S.
’Mijlordf onze Natiën leven in vijandfchap , dit weet it; maerfeij zijt ongelukkig en dus mijn broeder j vertrouw u op mijn woord — ik heb u niet beleedigd; Inbsp;gun aen mij de verdiende en het vermaek eener goede ;
daed. nbsp;nbsp;nbsp;.
A K 1 N S o N. nbsp;nbsp;nbsp;1
Brave jóngëling 1 hij , die, als gij , voor berouw vatbaer is , verdiend alle vertrouwen. Ik zal u volgen.
• * nbsp;nbsp;nbsp;A z
-ocr page 91-83
• f be WILDamp;N.
A Z E M I A.
Profper ! zeg mij eens, wat i» die Mijlord er. toch voor een ?
Prosper.
o ! Wensch mij geluk — het is mijn VaderI
A z E M I A.
Zoo veel te beter, dan zullen wij er voortaen ieder twee hebben. (Tegen /lkinfon')G\\ hebt er niet tegen,nbsp;dat wij zamen trouwen?
Eduard, uijne dochter bij den arm vattende.
Meisje! wat zegt gij ? Prolper wordt een groot lieer, en kan uw man niet zijn.
A Z £ M I A, Profper van -onder tot hoven bekijkende.
, Hij ! een g;root Heer ! Ik kan niet zien , dat hij iets veranderd is , en al was het zoo , dan is Ijet nog zijnnbsp;fchuld niet, dat hij een groot Heer wordt ; waeroinnbsp;moet hij er dan voor geftraft W'orden ? o ! ik zal hemnbsp;daerom niet minder lief hebben.
Eduard.
Eochter ! gij weet niet . . • •
A K i N-
-ocr page 92-A K 1 N S o N.
Eduard gij vergeet den oord, waeringiju bevindt, err de vooroordeeleu van Europa volgen u . . . . laet denbsp;natuur hare tael voeren — zij geeft ons beiden een enbsp;zeer goede les QAzemia omhelzende) Ja , gij zult mijnnbsp;dochter wezen.
E p U A R D,
P R ,0 s P E Rr-
¦ Heb dank, mijn Vader!
« nbsp;nbsp;nbsp;A z E BI I A, fo de armen van
Pr of per,
Profper! zult gij dan mijn man irorden ?
(jlzemia en Profper exiorden van alle den aenwezen-den , uitgezonderd bet bootsvolk , met teekenen van de innigfte deelneeming , ospbelsd)
• F A B R I c I u s.
Mijne Heeren ! het weer is voordeelig — de wind aller geweiisclit — de zee lokt ons uit, laten wij onsnbsp;toch haeflen om den vallen wal te bereiken ~ indiennbsp;gij mij wilt gelooven — verwed ik er mijn hoofd onder j dat wij eeue voorfpoedige reis zullen hebben.
-ocr page 93-* r D E-W r L D':E N. A L V A R E Si
Maek alles ia gereedheid — wij zullen terflond vér-trekkeii.
F A B R I c 1 u s.
Nu fchijnt het evenwel meenens te wezen ! o 1 Hee-ren 'Vilden , als gij mij weer beet krijgt / mag ik wel lijden , dat--raaer ik zal er wacht voor houden.
Laet varen , Laet varen ,
Die lust in ’t varen heeft!”
(^Hij 'ocrtrckt zit^gende.'^
A L V A R E S.
Koomt, mijne Heeren ! laten wij fpoedig vertrekken ; de wind mogt veranderen. Welk een gelukkig oogcn-blik !
Prosper.
'Dierbare Azemia ! het genoegen vergezelt ons! -
A Z E M I A.
Wij zullen welhaest, voor eeuwig, vereenigd worden.
Eduard.
Hoe helder is dees morgenftond ! maer niet helderer dan mijn hart, geopend voor de treiFendfte blijdfchap ,nbsp;daer de gunftige Hemel alle mijne vvenfchen heeft vervuld.
F 3 nbsp;nbsp;nbsp;Akin-.
-ocr page 94-Wij moeten van deze gunftige omftandigheden gebruik maken , op dat wij fpoedig in Engeland aenlan-den, waer het ftreelendfte geluk ons verbiedt. Koomt, gaen wij , mijne kinders 1 Vrienden! koomt, maer hoe . • •nbsp;Ednard ! Gij ftort tranen ?
Het is waer , Mijlord! ik kan mijne tranen niet fluiten , nu ik dit eiland verlaten zal; maer het zijn tranen van dankbaerheid, voor den zegen, dien ik hier twaelfnbsp;jaren genoten heb , midden ouder alle de gevaren , dienbsp;de natuur en het menschdom kunnen verwekken— Hoenbsp;onnafpeurlijk zijn de -wegen der Godheid ! wat had mijnbsp;nog gifteren deze heilrijke uitkomst kunnen doen geloven ! koomt gaen wij,'dierbare Panden , die mij hier tennbsp;troost verflrekken, gaen wij! vervuld met eene vurige ennbsp;onuitblusbare erkentenis voor alle de ontvangen weldaden der Voorzienigheid. Rampzalig hij , die tegen haernbsp;mort, «n in den diepflieo nood niet op hare wijze fchik-kingen vertrouwt.
Einde van het derde en laetfie Bedrijf.
-ocr page 95- -ocr page 96- -ocr page 97- -ocr page 98-