De Syndicus moorlawd*
EMiLiE, zyn vrouw.
JENKY, zyn zuster.
TH o M A 5, zyn oude dienaar,
«DüARD SMITH,een Engehchman,zynfehryverm De Graaf vamp;N SCHAUFNECK , Ve regeerenitnbsp;minister.
De Kamerjonker VAN scHARPHECKt tieef, KH'ev.hHn, gèAeim-feeretaris.
PRONK, kainerdienaar.
De Hoofdman e l f E L d.
De vrouw van eltelv. benjamin krol. Slotvoogd.
EVA, zyn vrouw.
têZz, 'een amètemar der Pellsie.
De fVasht.
-ocr page 11-t)e Kamer van Moorland, Het h morgen^
De koffie ^aat op tafeU
ÈEKSTE T O O N E E L,
Ga
Ê mil IE. Qerwyl zy uit eeu zydeiir komt^ (jï igt;m*ferende j [preekt,')
Taa naar bed, Catharina, ik beveel het u. —
(231 komt de Kamer op.') Die arme oude mau is zo verkouden. Eiet is goed, dat het met datnachtloo*nbsp;pen haast gedaan zal zyn. Ik beloofde den goedennbsp;Elfeld wel'óm deezen nacht weder te koómeö —•nbsp;inaaf alleen te gaan, waag ik toch niet. — Waaromnbsp;niet ? Het Zyn maar eenige voetftappen ver — watnbsp;heb ik te vreezcnnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Neen, neen,wie ftaat myvoof
een toeval in ? — 2y is nu ook beter; zekerlyk op zyn geboortedag reeds volkomen herfteld. Ach, hoenbsp;groot zal het vergenoegen zyn, als ik niyn Moorlandnbsp;deeze liédcn iiiag vcorftellen' cnzeggeur Liéveman!nbsp;tnyue bezuiöigingea hebben deeze braaye jaenfchennbsp;h snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V«af
-ocr page 12-4 delasteraar,
voor den honger behoed, myne zorge heeft deeze goede vrouw het leven gered. — Neem deezanbsp;daad voor een gefchenk op uw geboortedag. — Maarnbsp;dan?— Jammer is het, dat het genot,hetgeen onshetnbsp;weldoen vergunt, zulk een tedere bloezem is, diennbsp;ieder vreemde adem afblaast. Als anderen U pry»nbsp;zen, dan hebt gy uw loon weg; maar is het hartuu^nbsp;eenige vertrouwde, dan blyft het vrolyke bewust-zyn u altyd nieuw. — Doch hart en gade, dat
komt op ’t zelfde uit.-- Goede Moorland, als gy
eens wist, welk een andere nog veel gewichtiger ontdekking u voor de deur ftaat.--— God zy geloofd, ik behoef ’er niet meer aan te twyfelen! Maar ooknbsp;deeze vrolyke boodfchap niet eer dan op zyn ge*nbsp;boortedag.
TWEEDE T o o N E E L.
EMILIE. JENNY.
JENNY.
Goeden morgen, zuster, van welke vrolyke bood» fchap liep toch uw mond zo luid over?
EMILIE.
Raad eens,
JENNY.
Heb je jonge kuikens gekregen?
E M I L I E.
Spotfter!
JENNY.
Of is het vlasfpianen zo regt aaar uw zin uit-gevall«n f
-ocr page 13-E M I L I E.
Als dit een vreemde hoorde, die zou wel denken dat ik niet dan om kuikens en vlas dacht.
JENNY.
Omdat uw geluk niets ontbreekt dan ontbeerlyka kleinigheden,
E M I L I E.
Ei, meent gy dat?
JENNY.'
Dan moest ik u zo dikwüs niet hooren!*'Daar zit gy gantfche avonden lang; mynheer broeder leest,nbsp;mevrouw zuster breidt, maarnaauwlyksheefthyédiinbsp;bladzyde geleezen, en zy een Heek of watgebreidt,nbsp;of’er worden grootè paufengema.Tkt,en een inter-’tïiezzo van liefkozingen tusfchen beiden gefpeeld. Iknbsp;ziedaar dan zo zedig en eerbaar tegenover, en flaa be-fchroomd myne oogen neder.
E M I L I E.
Weet gy wel wat Gothe zegt? „ Twee minnende Tie aanfchouvven, is eenfchouwfpel voorde Goden.quot; '
JENNY.
Weet gy wel wat Mnfaeus zegt? „ Voor de Gouden mag het een fchouwfpel zyn,maar voor de mén. fchen is het tamelyk verveelend.
E M I L I E.
^len dient zekerlyk zelf wel mede te Ipeeleo.
JENNY,
Dc een zucht; Ach zuster,wat ben ik gelukkig.
A 3 nbsp;nbsp;nbsp;Myn.
-ocr page 14-Mynheer broeder, dat heb ik al duizendmaal ge, koord. — De andere fluistert my in: Ach Jenny,nbsp;wat heb ik het wel! —. Vrouw zuster,ikkau al uwnbsp;fchoone bloempjes als van buiten,
E M I L I E,
Wie belet u een foortgelyk geluk te zoeken!
JEN N Y,
Alweer de oude deun? —^ Een meisje mag zelf niet eens zoeken, het moet maar vinden, en lievenbsp;kernel! hoe zelden vindt zy, die niet zoekt!
E M I L 1 E,
Wie bloemen plukken wil, moet ten minften di^ iand uitfteeken.
JENNY,
lgt;e Rofen der Liefde verwelken in den zomer j dd ioorneu van den echt biyven dan winter over,
E j* I h ^ E.
Hebt gy deeze aanmerking hier in huis gemaakt J
JENNY.
De hemel bewaar my! Hier en in Maaomets Par^ #!ys heerscht een eeuwige Lente.
E M ï E J E,
Hier en overal, waar huisfelyke rust en liefde k) zusterlyke eendracht famen woouen, —.
JENNY.
Ja maar met aj dat gefjnap raaken wy van on?ea tekst af. Ik weet »og volftrekt niet welke vrolykenbsp;koodrphsp,«, •
T Q o N E E L S P E L, nbsp;nbsp;nbsp;^
E M I L l E.
Hebt gy niet dikwils midden in het gevoel vaa OBS geluk, ook onze klachten gehoord?
JENNY.
Klachten?
E M I L I E.
Onzen vuurigen wenseh, dat de ftein der Natuur den band van ons hart wilde heiligen.
JENNY.
Gy drukt u zeer dichterlyk uit — maar — ik ge» ioof haast dat ik u verftaa -— (zj befchonvt haarnbsp;zeer opmerkzaam:) Zuster — gy lacht? — is hetnbsp;waar?- zyt gy moeder?
E M 1 L I E.
Ja lieve Jenny - maar flil...
Bravo 1 dat is uitmuntend! dat hebt gy eens zeer wel gemaakt! o hoe zal ik dat kleine popje in mynenbsp;armen follen, hoe zal ik ’er mede rondhuppclen,nbsp;jiap voox hem kooken, in den flaap zingen eija po»nbsp;peija! — maar een meisje moet het weezen, lievonbsp;zuster, dat zeg ik u van te vooren, die jongens magnbsp;ik niet lyden.
Meisje of joogen, ach ik zal het kind zo Usf
hebben»-
A 4 nbsp;nbsp;nbsp;JEN.
-ocr page 16-I K N N Y.
Ziet gy’er daarom zo holöogig uit? Arme ziel? ha, ha, ha! en myn broeder weet’er nog niets van f
E M T L I E.
Ik vreesde u beiden tot hier toe metydele hoopte vleijen.
Jenny, (huppelt naar de fludeerkamer en klapt ciri'tig aan de deur.')
Heruit, heer broeder! kom hier, kom hier, fchryf een andermaal eens wat meer!
E M 1 L I E.
Neen, Jenny, niet voor zyn geboortedag}
JENNY,
Ei wat! zou ik dat nog agt dagen ftilzwygen, men kan zich immers niet alleen verheugen, (zynbsp;fpsnt de deur.') Karei! Karei I Laat alles ftaaa ennbsp;liggen ! wy zullen u iets vertellendatnognagelnieuwnbsp;voor u is,
1 M I L I E,
Jenny!
MOORLAND, (van hutten.')
Nog maar weinige oogenblikken, lieve Jenny, fis kom terftond.
JENNY.
Neen, neen, op llaande voet moet gy komert, terftond zeg ik, of ik zend myn windhond op uwnbsp;fludeerkamer, om u alle uwe papieren door elkandernbsp;te haspeleft’
T o o N E E L fS P K L, 9 DERDE T O O N E E L,
MOORtARD. {komt hinngt;n.') tiE voRIGEN.
^u, wat is ’er ¦lt; hier ben ik. Goeden morgen, lievv Eicilie, wat is’er toch garns'?
JENNY.
Wat ’er ga^ns is? Zie my ecns recht aan! Waar., achtig gykomt my heden zo eerwaardig voor.
MOORLAND.
Het is de eerftemard dat ik dit uit UW mond hoor.
JENNY.
Ik zie u ook voor de eerde maal als vader. MOOR!, and.
Hoe? — Jenny — Emiiie — weet gy wel dgt deeze fpotteniy grievend ware? (//y zietbeurteiingsnbsp;qp gade en zuster. Jenn'y lacht fchalkachtig. Emi‘nbsp;Ue lacht en jlaat dc oogen neder.)
JENNY.
Zie eens, hoe hy daar (iaat. Karei I Hebt gy het grootde lot uit de lotery getrokken?
M.ORLAND.
Emilie —' uw gelaat — gy bloost — is het waar?
E M I L 1 E.
Ja, lieve Moorland!
moorland, r breidt verrukt zyne armep uU» Etnilte valt aan zyn borst^ftiHetus^nbsp;fehenpoozing.)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;...
As nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;lEN-
-ocr page 18-iO
J)f LASTERA AR#
JENNY.
Wasriyk! zo iets zou een zwak meisje kunnen verleiden, Als ’er nu eens een onderdanige dienaar binnen kwam en my zyn hand bood —^— help kuifche JLuna, ik was verlooren.
MOORLAND.
God, gy hebt myne vuurigfte wenfcheü verhoord 1
E M I L 1 £.
JENNY.
Dat is nog eerst een vrolykemorgengroet, — niet waar Karei?
E M I L I E.
Ik wilde het tot op uw geboortedag verzweegen tebben .— maar die fiiapfter,...
moorland.
Lieve vrouw! o Jenny, hoe zal zich onze oude, zeventigjaarige vader verheugen.
JENNY.
Morgen is het postdag, ik zal het hem fchryves,
MOORLAND.
Dan Weent de oude een traan in het meir van Geneve.
j E N N Y.
Ik ken hem beter; hy kruipt naar het grafvan onze moeder — daar verheugt hy 2«ch het liefde.
MOORLAND.
Ik heb hem in lang niet gefchreven, verzoek hem
der-
-ocr page 19-'At
T o' o N E E L S P E L.
derhalven mynentwege om verfchooning; gy weei jayiie bezigheden,...
JENNY.
Ik? Niet met al van dat. Dat gy den gamfchen dag op uw Iludeerkamer doorbreiigt, en zedert eenigenbsp;weeken zelfs de nachten, om maar vroeg weder bynbsp;de hand te zyn; dat weet ik wel j wat gy daarnbsp;uivoert...,
MOORLAND.
Dat zoude gy niet weeten ?
JENNY..
Zekerlyk, gy hebt ons reeds een cn andermaal met het fiere gelaat van een ouden Romein geanj-woord: kinderen, het welzyn der burgery rust opnbsp;myne fchouderen. Ei, keer liet liever 0111, eil rUStnbsp;Uit op uwe lauweren,
moorland.
Juist om dat te kunnen doenj moet lit nu werken. Nooit was het noodzakelyker het wapen van onzenbsp;Jlad, den waakzaainen Kraan vooroogen te hebben.nbsp;Aan den eenen kant wordt te veel gevorderd, aaanbsp;den anderen te veel geweigerd! DeVorfienwordennbsp;wantrouwend, de Volken verdrietig, en beiden verliezen zy hunne rust,
JENNY.
Maar by Qtts is het, God dank, nog rustig. D* Etna fpmuvt vuur, de aarde beeft, en wy — leezetinbsp;het in de nieuwstydiugen.
M 00 k-
-ocr page 20-7., DE L A S T E R A A 11,
MOORLAND.
Lieve zuster, als de aarde in Siciliê'n beeft, da* ontftaat ’er fomwylen in de Yslandfche zee een nieuwnbsp;Eiland. God zy dank voor onze rust. Myne nacht-oefeningen zullen ze helpen bevestigen. Het zynnbsp;geen beuzelingen de ftads Archiven zedert zes honderd jaren te doorloopen , rechten van gewoontens,nbsp;aanfpraaken van rechten te fchiften, en dat alles opnbsp;weinige bladzyden zodanig voortellellen, dat denbsp;Vorst genoeg weet, en de burger niet te veel.
RMILIE. Qederlyk.'y
Zyt gy dan haast gereed met uw werk? Wy hebben fedort vier weeken zo weinig aan u gehad.
MOORÏ-ANDi
Rasch, rasch, lieve Etnüie. Hedcil most ik nog maar het laatfte blad in ’t net fchryven.
JENNY.
Nu loop dan fchielyk heen en fchryfhet af, en kom ons niet weder onder de oogen, voor dat gy datnbsp;ftaatelyk gelaat hebt afgelegd,
moorland.
De hemel weet, of ik na dit blyde nieuws wel ia flaat zal zyn de pen te voeren*
JENNY,
Voor ieder letter zal u een aartig jongske voor de oogen fcheemeren, en zo dikwils een woord met eennbsp;P begint, zult gy denken dat het papa heet.
MOCR,
-ocr page 21-TOONHEL^PEL, moorland.
Ja, Tpot maar. De tante zal toch ook niet \vei« nig een hooge borst zetten.
JENNY.
Dat zou ik denken! QZy zet een hcuge borst op.') moorland.
Nu kinderen, drinkt intusfchen ; ik ben fchielyk weder by u. QHy wil heen gaan, keert weder terugnbsp;en fluit Emilie nog eenmaal in zyn armen?) Lievenbsp;vrouw I gy hebt my onuitfpreeklyk gelukkig gemaakt.nbsp;C^3' $tiat in zyn kamer.
gierde TOONEEL.
DE VORIGE N. zonder MOORLAND» emilie.
JENNY.
Nu ja, hy is zekerlyk niet van de ergften, het is een eerlyke Zwitzer. Zyne voorouderen hebben bynbsp;Moorgarten gevochten.
EMILIE.
Gelukkig voor my, dat ik myn eigsn hart, en niet »iyne oude, van haareadelykeftamvaderendroomeil»nbsp;de, tante gehoorzaamde.
JENNY.
fiet ij gelukkig, dat zich alles zo wel gefchikt
heeft»
-ocr page 22-lieefiT. Iktaoec w openhartig bekennen, lieve zn** ter, in den beginne tvas ik zeer tegendeezeverbiod*nbsp;tenis. ’Er komt gemeenlyk niet veel goeds van.
E M I L I E»
Had gy volkomen geweeten. Wat elgenlyk mya beliiiic bepaalde, en myn hare deed zegevieren....
Jenny.
En omgekeerd, lieve zuster» had ik toen gewee.. ten, dat een laaghartige tante uwe onfchuld ten prooinbsp;wilde geeven, dat gy u liever in de armen van eennbsp;eerlyken burger werpen, dan de minnares van eeanbsp;vorst wilde zyn....
E M I L I E.
St,! niet te luid.
j E N N y*
Waarlyk, gy zoudt zedert twee jaateii myne vej« wachtingen niet overtroffen hebben.
E M I L I E.
Deed ik dat? Nu. dit getuigenis, lieve Jenny, is myn trots, en geloof iny, ik zou beden uit verliefdenbsp;dweepery doen jhet geen my toen de reden voorfchreeflt;
J E N N V.
W.aar!yk, zeer grappig. Een vrouw, die verliefd
|5 op ha.’'' man.
Ë 'ji t t 1 E.
O, dat gebeurt niet feldzaam, en wie Weèt/trf
het niet beter is, dan den bruidegom ten kosten van
den luau te vefgöódein Derhalvén made ik vr/ l.^vö
-ocr page 23-IS
TQONEELSfELt
luster, wacht niet zo lang op den elektrieken fchok Eerliefde,die Welgeweldig dooralle de leden tintelt,nbsp;jj^aar geen warmte achterlaat.
JENNY.
Maakt gy weder een toefpeeling op myn eerwaar» digen maagdelyken Haat? Waarlyk,gy doet bet voor^nbsp;komen, als of ik van vryers omringd ware, gelyknbsp;eertyds de ryke Princes van BourgondiêO»
E M I L 1 E.
Welnu,- lt;k kamerjonker...»
j. E N N Y.
Gy fchertst. Zulk een lenteluchtje, dat om ieder bloempje hunkert; een infea, dat in ieder vlekloosnbsp;tlad een wtirmfteek achterlaat. Zyn tongmaaltiedernbsp;eerlyken naam af, gelyk de fyze het gras! Maar iknbsp;heb hem voor eenige dagen de Waarheid zo droognbsp;gezegd, dat lrera,zo ik hoop, delust wel vergaan zal.
E M r L I E.
• Ik weet niet, of gy uwe nieuwe verovering aj tramerkt hebt.
JENNY.
En die ware?
E »[ 1 L I E»
Onze fchryver.
JENNY.
De Engelschman ? — Gy droomt ¦—*
E M I L I E.
Vermom u toch maar niet. Zo iets ontfnapt de vrouiven zeldzaam.
^ nbsp;nbsp;nbsp;JEN»
-ocr page 24-i6
DE lasteraar.
J p N N y.
Ja, het is een Inimachtige Brit, en bovendien...
E M I L I £.
Ik gis al, wat gy zeggen wilt: een fchryven...
JENNY.
Dat juist niet. Éen fehryver heeft toch fomtyds Ook een knoopsgat aan zyn fok, waaraan de tyd fom»nbsp;wylen wellens een ridderord!ei.knoopt, maar....
E M I I. I E.
Hy heeft verdand, veele kundigheden...
J E N K y.'
Maar geen brood.... nbsp;nbsp;nbsp;.
E M I T. I Ï.J , nbsp;nbsp;nbsp;,
Wie weet het? ik boude hem voor ryker dflnTiy wel fchynt.
J E N N
Waarom?
E M I b I E.
¦ Wel, als gy ffly maar niet uitlacht — ik heb iets aan hem opgemerkt, dat de vrouwen zelden ontgaat?nbsp;hy draagt zeer fyn linnengoed. ,
JENNY. nbsp;nbsp;nbsp;^
Ik Zou ’er ook wel een aanmerking kunnen by voegen , flechts wat minder fyn dan de uwe. Zedert korten tyd zwerft hier een inensch om , die zich voor een Engelfchen taalmeester uitgeeft. Smith noemtnbsp;hem zy*^ landsman en vriend. Ik zag ze onlangs vannbsp;verre famen aan de trap. Smith had zyn hoed op zynnbsp;ï Vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hoofd,
-ocr page 25-1/
I?
TO ONEELSPEL,
hoofd, de zoogenoemde taalmeester Hond met ont-biootea hoofde voor hem, en maakte de eene diepe buiging voor en de andere na. Daar viel myn oognbsp;op. Ik beloerde hen, maar zy wierden my gewaar,nbsp;fdieenen verlegen, namen eenigzins gedwongen dennbsp;toon der gelykheid aan, gaven elkander de hand, ennbsp;namen affcheid.
E M I L I Eé
Ziet gy wel ? Ik wed, onze fehryver is een Prini incogniu, ^
JENNY.
Een Arcadiër, die gekomen Is ööi myne fchapej) te hoeden,
E M I t I B. -
In ’t kort, hy is geen gewoon mênsch, JENNY.
VT F ïf E TO 0 nbsp;nbsp;nbsp;£ Ê L. »
THOMAS. DE'VORlGENt
THOMAÏ.
C nbsp;nbsp;nbsp;quot;.'¦.Vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦’
kJecretaris Albrand vraagt of hy geen belet doet?
JENNY.
Dat lastige mensc’h, ik mag hem onder myne oogen niet zien. (Zy fuipt door een z^dturMieS')
B nbsp;nbsp;nbsp;XMI-
i8
DE LASTERAAR,
E M I L I E.
Helaas! dan moet ik weder de honneurs maalcen. (tegen Thomas,') Zeg, dat mynheer welkom is.nbsp;THOMAS, (gaat heen.)
E M 1 L 1 E.
Lieve hemel, hoe dikwils is men toch in de wae-leld genoodzaakt anders te fpreeken dan men denkt.
ALBRAND. EMILIE.
ALBRAND. nbsp;nbsp;nbsp;•••
quot;Vergeef my, mevrouw, dat ik u al zo vroeg kom lastigvallen.
E M I I. I E.
Gy zyt de vriend van myn man, mynheer , en eeu vriend kan nooit te vroeg komen.
ALBRAND.
De hemel gave, dat gy zo inuweigennaamfpraaktk
EMILIE.
Moorland is nog op zyn comptoir. Gy zult n moeten getroosten, eenige minuuten by een vrouwnbsp;dooitebrengfih.
A L B R A N D.
Gy fpot.mévrouw. en weet maar al te wel, welk een winst (iit verlies voor my is.
EMI-
-ocr page 27-fOONEE.LSPEL.
E M I L r E.
IVTogelyk zyn uwe bezigheden dringend? Als dat ao is, zal ik myn man terftond roepen.
albrand.
Dringend.? Waarlyk, mevrouw, ik heb geen dringender bezigheid, dan u te zeggen, dat ik in uw© tegenwoordigheid alle bezigheden vergeete.
E M I L I E.
De lucht van het Hof heeft u befmet.
albrand.
Ik heb de lucht van het Hof alleen de lloutraoe-digheid te danken, van myne gevoelens aan een vrouw zonder bewimpeling te durven zeggen.
E MI LIE. (verlegen.^
VVy hebben van avond èen nieuw tooneelfpel, ALBRAND.
Mag ik my vleijen, u daar te vinden?
- EMILIE.
Mogelyk.
albrand.
Gy geeft my door-dit mogelyk een vooruitzicht op «enige aangenafamè uuren.
EMILIE.
Dat kan nie^misfen. Het ftuk is van Schroder. albrand.
De Schouwburg is de eenige plaats, waar men u zien mag, zonder uwe geftrengheid te beledigen.nbsp;Wanneer ik daar zo alleen onder het gewoel der mea-B znbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fchea
-ocr page 28-ao
fchen tegen een pyler ftna te leunen, dan ftaart myn oog' op uw loge. Gy ziet my niet, en ik zie u alleen, ofnbsp;flechts uwvvaaijer of mof; maar ookdatis my genoeg.
EMir. IE. (_crnfitg.')
Heer Secretaris, gy vergeet onze affpraak. Niet dan onder beding, dat gy my in het toekomende metnbsp;deeze taal verfchoonen wilde, beloofde ik u mynnbsp;jnan, dien gy uw vriend noemt, niets van een hartstocht te ontdekken,die,op zyn zachtstuitgedrukt—.nbsp;een onbezonnenheid is.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
albrand. nbsp;nbsp;nbsp;¦ . ¦ ••
HoeJUwfchoonezielzoutweedracht kunnen ftichten tusfchen vrienden, die reeds op de Academie als jongelingen elkanderen trouw zweerden tot in den dood?
E M I L I E.
Hebt gy uw eed gehouden ?
albrand.
Is het dan een meineed tegen de vriendfchnp, te bewonderen wat de vriend fchoon vind, te beminnen wat hem gelukkig maakt? .
E M I L I E.
Doe in fiilte wat u belieft; maar vergeet nooit, dat Moorlands gade flechts op .vriendfchap en ach*nbsp;ting, doch niet op bewondering en liefde aan-Jpraak maakt.
albrand. •
löt te morren. Ik, die by de vrouwen altoos zedig en idgetogen, hy, diezedertzo veele jaaren een losfe,nbsp;zwerver in de liefde was; ik, die de onfchuldnbsp;altyd heilig hield, hy die te Straatsburg....
E M I L 1 E.
ALBRAND.
Het zy verre van my, mynen waardigen vriend te vvillen verkleinen. Heb ik hem niet reeds op liaan*nbsp;de voet ernfljig de waarheid gezegd, toen hy daarnbsp;een onnozel meisje door beloften misleidde? .
E M I L I E.
Dat deed Moorland nook!
ALBRAND.
Hy ws toen nog jong, de Held der Dames, cen weinig los; men weet hoe verre de losheid de mannennbsp;vervoert. Dat goede meisje verteert nog van hartzeer.nbsp;Maar de hemel behoede my ,dai ik hem dit vooreennbsp;misdaad zou willen toereekenen. Het was mogeiyknbsp;het gebrek aan gelegenheid alleen, die my voor zodanige misliappen hoedde. Ik kan ’t maar het noodlot niet vergeeven,.dat het hem een geluk heeft be-fchoren,’twdkalleen de zuiverheid eener eerileHef-de to kwam.
E M I L I E.
Gefield, heer Secretaris, het was alles waar, walt; gy gelieft te verdichten, waarom verhaalt gy datnbsp;juist atin Welk een doel kunt gy daarmede heb-B 3
-ocr page 30-22
DE LASTERAAR,
ben ? En wat gaat het my aan ? Ik ben federt twee jaaren Moorlands gade, zyne liefde verzoet my hetnbsp;leven, ik heb nooit een onbevredigden wenscb.nbsp;Wat voor onze verbindtenis gefchied is, is my on-verfchillig. Was Moorland voorheen los van aart,nbsp;dan wenfche ik iny des te meer geluk, dat hy hetnbsp;nu niet meer is. En over het algemeen heb ik nooitnbsp;mogen lyden, dat men iemands wegen van zyri wiegnbsp;af nafpoore, en vlytig opteüe hoe dikwils hy zynnbsp;voedRer bemorstte. In ’t kort, heer Secretaris, iknbsp;wil dcrgelyke dingen niet meer hooren i Hebt gymynbsp;wel verdaan? ik wil dit volflrekt niet! Om mynenbsp;hiiisfelyke rust te fpaaren, om myn man eênige droe»nbsp;ve uuren uictewinnen, heb ik tot nog toe gezwegen,nbsp;maar gy kunt heilig verzekerd zyu, indien ik nognbsp;éénmaal zulk een woord uit uw .mond verneem, iknbsp;2eg hem alles,’er mag dan van'komen wat’er wil.
AL ER AND.
Als gy een ongelukkigen hartstocht door dreigen denkt te verjaagen, dan kent gy het menfehelyk hartnbsp;nog weinig.
E M 1 LIE.
Waarlyk, Heer Secretaris, ik houdeuvoor een man, die in allen opzichte ieder hartstocht den vryennbsp;doortocht, maar geen blyvende wooning vergunt.
ALBRAND.
Ik weet niet, wat ik op dit fraaije compliment zal
antwoorden.
EMI.
-ocr page 31-sa
TOONEELSPEl.
E M I 1, I E.
Maak het met myn complimenten, zoo als ik met de uwe, flaa ze in den wind.
ALBRAND, eetieverbctenhitterheid,') Mevrouw,..
MOORLAND. DEVORIGEN.
iviooRj,AND, (zo ah hy in de kamer kant^
Ha , ik heb toch'recht gehoord. Ik kende de ftem al. V^eXkomi (hy geeft hem de hand.') Komtnbsp;gy uit hoofde van bezigheden, of als vriend ?
ALBRAND.
Beiden.
E M I L I E.
Ik wil de heeyen niet llooren. (Zy gaat heen.y
MOORLAND.
Laat ons gaan zitten. Hebt gy reeds gedronken? ALBRAND.
Reeds voor twee uuren.
MOORLAND.
Ik wilde volftrekt eerst met myn werk gereed zyn.
Dan fmaakt het beter. -Denkelyk heeft de M*’
nister reeds naar my gevraagd?
alBrand.
Dat was juist de reden van myn komst. Hy wacht » heden.
B A nbsp;nbsp;nbsp;MOOR.
-ocr page 32-MOORLAND.
Hy zal ook niet vergeefs wachten,
ALB RAND,
De Deduftie.,..
MOORLAND.
Ligt reeds gereed, en is, zo ikhoop ,wel geftaagd. Ten nipiften ben ik zp vrolyk, als, men flechts na eennbsp;nuttig-geflaagden arbeid zyn kan.
A L B R A N D.
pe Minister maakt ftaac op onderwerping....
MOORLAND.
Zeg liever: op befcheiden waarheid, en dan heef^ hy zich niet misreekend,
albrand.
Zekerlyk zult gy dan meenige hooffche begrippen moeten tegengaan. Maar des te beter! Laat u itwarnbsp;niet van het fpoor leiden, als hy u foms met zekere,nbsp;trotfche koelheid mogt bejeegenen.
moorland.
In myn plicht wyk ik nooit van het fpoor.
ALBRAND.
Hy is juist geen groote vriend van de rechten des; burgers.
MOORLAND,
Zy.zyn echter klaar.
ALBRAND,
En met dat al vrees ik, dat een beflisfend woord' \an, gezag.,,.
MOORLAND,
TOONEEL SPEL.
A 1.1'. R A N D.
Maar ik ken den zwakken hoveling. Gaa zynbe-flisfenden toon maar met eene manlyke ftandvascig-lieid te keer.
MOORLAND.
Ik zal zeggen, wat ik als onderdaan zeggen mag, en als voorlpraak der btirgery zeggen moet.
A L B R A N.D. (ttiei een geheime toeneemende vreugd'.')
Des te beter! — Zekerlyk heeft de Minister van het geen men zeggen mag, zeer bekrompen denkbeelden....
moorland.
De burgery heeft my haar vertrouwen niet gefchon-ken, om myne denkbeelden naar die van den Minister te vormen.
ALBR AND,
MOORLAND.
De eerlykheid is overal te huis.,..
,4lbrand. (zyne handen m'P’endei)
Ik verheug my reeds over die audiëntie.
MOORLAND.
Dat kan ik juist niet zeggen, maar ik gaa ’er vro* lyk en opgebeurd heen. 'Het zou algeheel ergmoeteu-loopen, als het den Minister heden gelukken mdgt,.nbsp;my van myn ftel te brengen, want ik ben zo vrolyknbsp;geftenid. Lieve Albrand,. neem deel aan mynnbsp;luk Emilie is moeder.
B 5 nbsp;nbsp;nbsp;AV
-ocr page 34-albrand. (ontfleld,')
Waarachtig I
MOORLAND.
Wat ik zedert twee jaaren zo vuurig wenschte, en naauwlyks meer dorst hoopen.— God! ik danku!
A L B R A N D. (^gcdivongen.')
Ei, gy verbiydt my daar eerst recht onverwacht. WaarJyk, ik neem het hnrtelykfle deel...
MOORLAND.
Geen complimenten. Uw Vriendfchap is my genoeg.
ALBR AND.’
Maar het is toch in de daad zeer fraai, dat Emilie u aan den eenen kant vergoedt, het geen zy u moge-lyk van den anderen kant ontfteelt.
moorlan d.
Het geen zy my ontfteelt? Ik verfta u niet.
albrand.
MOORLAND.
Omdat zy een burgerman haar hand gaf?
A I B R A K D.
Neen, dat niet. Daar heeft men drie dagen mede gelagchen, en toen was het weder vergeeten.
MOORLAND.
Al-
-ocr page 35-27
fOONE ELSPEL.
ALBRAN D.
Myii God! Gy weet immers wel...
MOORLAND.
Wat weet ik?
ALBRAND.
De Vorst is jong en los. Hy zal het u nooit ver-geeven, dat gy hem de kans hebt afgekeeken.
M OORLAND.
De Vorst?
albranp.
Welnu,houd u eens,ofik u wat nieuws verhaalde. moorland.
Waarlyk, Albraud, gy vertelt my wat nieuws.'
ALBRAND.
Hoe, gy weetniet dat de Vorstvoorheen op Emi-lie vues gehad heeft?
moorland.
De Vorst op Emilie? Wat verllaat gy onder dat vues hebben?
ALBRAND.
Welnu, het geen ’er ^een Vorst gemeenlyk onder verllaat. ^
moorland.
Albrand, weet gy wel, dat gy my beledigt?
ALBRAND.
Hemel! vriend, hoe kan het u beledigen, uit den tnond van een vriend te verftaan, wat op alle falettennbsp;.deezer ftad reeds lang publiek bekend was?
M o o E»
-ocr page 36-28
DE LASTERAAR,
Moorland.
Zou de Vorst Emilie zekere vcorilellingeu gedaan lebben ?
ALBRAND.
Ja, ja, en wel zeer luiscerryke, zeer ernftig gemeende voorflellingen.
moorland-
En Emilie ?
AL BR A ND.
Heeft zonder twyffel gedaan, wati^dptigd :en eer haar geboden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J.¦ ¦ '7 lt;
MOORLANEf.
En zy heeft ’er my nooit iets vaii- gezegd? '
ALI’.R AND.
•Dat doet my toch wonder.
Moorland.
Alle Saletten waren ’er vol van, en ikwist’er niets
A L B R A N D.
Mogelyk om u niet. ongerust te maaTcen.
MOORLAND.
Ja, maar dat ontrust my meer, dan....
AL ER A ND.
Daar hebt gy zekerlyk gelyk aan, en uw vrouw 'had ongelyk. Zy moest het u reeds lang gezegd hebben,nbsp;-wantalsgy het nu toevalligerwyze dooreen vreem-.^deiingv'ernonien had — die ’em alle die historietjesnbsp;ly vertelde, waarmede het publiek zo gaarne ieder ge.-•iiiiciu uitbazuint..... nbsp;nbsp;nbsp;moor-
-ocr page 37-TOONEELSPEL,
BI OO R L A N D.
Pus luistert men dan elkander waarlyk bistorietjcs in ’c oor? Historietjes betreffende mynegade?....nbsp;albrakd.
Lieve hemel, doet u dat zo vreemd? Gy kent de wrereld, gy weet hoe gaarne ieder fchurk den bes.,nbsp;ten mensch beneden zich ziet.
MO orland.
En wat vertelt men dan toch!
albrakd.
Maar waarom wilt gy....
moorland.
Ik eisch hetvanmyn vriend,zeg mywac’ervanis. albrakd.
Nu, dan moet ik wel gehoorzaainen. Men zegt, dat uw vrouw — maar verfchoon my liever...nbsp;moorland.
Neen Ineen! ik geloof’er toch geen woord van» albrakd.
Men zegt, dat uw vrouw- den Vorst niet ongene» gen, gantsch niet ongenegen was. .
MOORLAND.
Wat wil dat zeggen?
ALBRAKD.
Het is immers wel mogelyk, dat de [perZoon en beminnenswaardige eigenfehappen van den Vorst eennbsp;jong meisje voor eenige oogenblikken verblind heb'nbsp;ben. Al het overige zyn kwaadaartige byvoegfels.
MOOR.
-ocr page 38-30
de lasteraar.
moorland. nbsp;nbsp;nbsp;'
Nti ja; maar dac men zo van Moorlands gade durft Ipreeken....
ALBRAND.
Men hoort ’er ook nu niet veel meer van.
MOORLAND.
Dus echter nog hier en daar.?
ALBRAND.
’ Moet ik den menfchenkenner nog herinneren, dat
een goede daad binnen viercntwintiguurenvergeeten wordt, en een kwaad gerucht zelf het graf nietnbsp;verfchoont?
moorland.
Waailyk, gy hebt het geheim gevonden, om de oangenaamfte uuren myues levens te verbitteren..-
ALIJRAND.
Foei! dat ik daar nu juist ook opkomenmoest; maar maak het zo als ik, lach ’er med-e-. Nog gisterennbsp;heb ik een oude Dame in haar gezicht uicgelagchen,nbsp;die niy wilde wys maaken dat ^er nog vriendelykenbsp;betrekkingen tusfchen den Vorst en uw vrouw plaatsnbsp;hadden.
MOORLAND.
Nog plaats hadden?
ALBRAND.
Zedertvierjaaren, halha! hal even als of de ver-liefdheid van een Vorst een Olympiade lang duuren tonde.
MOOR.
-ocr page 39-31
tooneelspei
moorland.
^Itemaal praatjes!
albrand.
Niets anders.
\
M o o R L X K D.
Vervloekte nyd!
A L B R A N n.
Juist daarom moet men den laster de vreugd niet gunnen, zich daarover te ergeren.
M o o R I, A ^ D.
Maar Viet fmart my toch, datEmilie my daar niet# van gezegd heeft.
A I. B 5 A \ D»
Drar (la ik ookveibarsd van,Zelf debeste vrouw is anders wel gewoon met dièrgc'yke veroveringen tenbsp;pronken, wel te verdaanrJs zy weet dat zy geennbsp;fchuld heeft, en dat is toch in mers hier het geval.
ÏI OÓ R L A V D.
Zy moet ’er zekörlyk: goede redenen voor gehad hebben.
.albrA:vd,
Dat is zo. Een Emilie kan nooit anders dan goede redenen hebben, (f/y fiaat op.') Het wordt laat»nbsp;Vaarwel, vriend! By den Minister zien wy elkande-ren weder.
M o o R L 1 ND. QopIJaande.')
Maar dat voor vier jaaren de Vorst vues op haar gehad heeft, weet gy dat uit zekere hand?
AU
-ocr page 40-32
alb-rand.
Wel, myn lieve man, ik heb zelf de rendezvoUi niet bygewooiid, ik zeg maar wat de waereld zegt.
Rendezvous^
ALB RAND.
Ach, wat breekt gy nu uw hoofd met kleine mis-llappen, die twee jaaren voor dat gy aan Emilie kennis kreeg, mogelyk Hechts weinige weekenduurden. O vriend, als de vrouwen zo met ons rechtennbsp;wilden , welk een getrouwd man zou dan de oogennbsp;durven opflaan. (//y gaat heen,')
A Q TS T E T O 0 NE È L.
moorland, (alleen.)
^Zonderling! — wat gaat ’er al niet in myn ziel om ! — Het is toch alles niet waar.— En al warenbsp;dat zo, wat kan Emilie dat helpen, dat zyfchoonnbsp;en beminnenswaardig is! — Zy zelve is zeker on-
fchuldig, — ja zo waar God leeft, dit is zy--
jiiaar zy had het my toch moeten zeggen — dat was toch niet wel yan haar.
r TOONEELSPEL. 23
negende t o o N e e l.
\
SMITS, moorland.
SMITH. Qeefthem een papier over.')
Hier is de copy.
moorland.
Welke copy? Ach ja, ik bedenk my — gy hebt fchielyk gewerkt — en ik vergat u te zeggen dat ’ernbsp;eigens een verkeerde aanhaaling uit Montesquieunbsp;moest verbeterd worden.
smith.
Ik heb het reeds gevonden en verbeterd. moorland. Verbaasd.)
Waarlyk ?
SMITH.
Mogelyk was het wat laatdunkend van my..,.
moorland.
Geenszins. ïk bedank u daar voor. nbsp;nbsp;nbsp;Gyhebt
dus Montesquieu geleezen ?
SMITH.
Hy is een van myne geliefkoosde fchryvers.
MOORLAND.
Zeg my toch eens, boe komt het, dat een jian,die buiten zyn moedertaal, het. Fransch, ennbsp;Hoogduitsch volkomen verftaat, en bovendien nognbsp;zoo veele kundigheden bezit, dat zulk een man al»nbsp;fchryver dient?
C nbsp;nbsp;nbsp;SMITH,
-ocr page 42-34 DE LASTERAAR,
SMIT H. fchouden ophaaknde.')
Het noodlot-
moorland.
Weet gy wel, dat gy iny reéds meermanlen de gedachten ingeboezemd hebt,dat gy niet zyt de geea waarvoor gy u uitgeeft,
SMITH.
Zyt gy met myn dienst te vreden?
MOORLAND.
Volkomen..
smith.
Nu, wat bekommert gy u dan, wie ik ben? moorland.
Is dit Mm, dan is het my wel; doch zyt gy ongelukkig , dan kunt gy u door vertrouwen een vriend verwerven.
SMITH.
Heeft dan de ongelukkige alleen een vriend van nooden? Ik ben niet ongelukkig, maar kon we]nbsp;geMtkiger zyn.
MOORLAND,
Kan ik u helpen?
SMITH.
Wilt gy dat doen?
MOORLAND.
Gaarne.
SMITH.
Geef my uw hand daarop. {Moorland goef( hem dt hand.') Staa ik u wel aan ?
koor-
-ocr page 43-35
TOONEELSPEl.
Moorland.
Als gy fteeds blyft die gy zedert twee maanden waart...
SMITH.
Ik ben altyd dezelfde.
moorland.
Na, dan boude ik u voor een bekwaam en eeriyk man.
SMITH.
Voor eeriyk boude ik my zelveii.
MOORLAND.
Als gy even zo van my denkt...
SMITH.
Ik denk volkomen zo van u.
Moorland. nbsp;nbsp;nbsp;. .
Spreek dan openhartig.
s m; I T H.
Welaan — ik bemin uw Zuster.
MOORLAND, (deinst achter uit,')
Zo waaracbtig! dat had ik niet verwacht l
SMITH.
Is het niet naar uw zin ?
MOORLAND.
Waarom niet! — Als...
SMITH.
Het blyft onder ons.
MOORLAND.
Daar kunt gy van verzekerd zyn. Maar uwe om-flandigkeden....
C a nbsp;nbsp;nbsp;suiXB.
-ocr page 44-DE LASTERAAR,
SMITH.
Ik ben ryk.
MOORLAND.
Dat is nog al iets.
SMIT H.
Niet veel. Ik ben een Lord, en dat is nog minder.
moorland.
Vertelt gy my fprookjes'^
• SMITH.
Heb ik dan het voorkomen, als of ik U Wat op den mouwfpelde?
MOORLAND,
Uw naam? nbsp;nbsp;nbsp;i
SMITH.
Sidney.
MOORLAND.
¦ En wat gaf aanleiding tot dit zonderlinge incognito^
SMITH.
Uw zuster.
moorland.
Maar....
SMITH.
«
Ik zie nu wel, gy kunt ’er niet recht wysuitwor. den. Ik moet dit maal wel meer fpreeken, dan iknbsp;anders gewoon ben te doen. — In niyn jeugd wasnbsp;ik een hoveling, maar het hof is myn element niet.nbsp;j3y geluk leerde ik John Hoivard kennen, hy maaktenbsp;een mensch van my. Vrede zy zyne asfche! Ik hebnbsp;menigeen gasthuis met hem doorkropenj door zyn
Om-
-ocr page 45-37
TOONEELSP El.
omgang wierd rayii ziel gezond en flerk. Toen hy jjngeland verliet, om een weldoener van hetmensch-dom te worden, begaf ik my in het gezelfchap,datnbsp;tot ontdekking van het inwendig gedeelte van Africanbsp;wierd opgericht. Ik ben in Abysfiniengeweest, dochnbsp;lieb daar niet, ais Bruce, by denoorfprong van dennbsp;Nyl de gezondheid van den een of anderen Vorst gedronken. Het was iny meer te doen, om de bron vannbsp;het goede en kwaade in het menfchelykhart, de bronnbsp;van tevredenheid in leven en rust in den dood, dienbsp;wilde ik leeren kennen....
Moorland.
En gelukte u dat.?
smith.
Ja, zo wat. Ik heb onder de palmen van den Neger, even als onder de eiken van den Duitfcher gevonden, dat het waare vergenoegen alleen in het huisfelyk geluk te vinden is.
MOORLAND. (Jachgende.')
En moest gy daarom naar Africa reizen?
SMIT H,
AVat den mensch het naaste by is, zoekt hy ge-mecnlyk het verst. De fchaduwryke lommer van ee» boom nodigt hem tot rust, maar hy gaat dien voor-by, en zoekt de rust aan de overzyde van het'graf.
M OORLAND.
Gy hebt op uw reis een fchat verzameld. tyd dien te genieten. .
C 3 nbsp;nbsp;nbsp;SMITH,
-ocr page 46-S8
DE LASTERAAR,
S M I ‘T H.
Dat wil ik ook doen, en wensclite het reeds lang, en zal hetmogelykookraserlangeu.Zedertvierjaarennbsp;zoek ik een goede vrouw.
MOORLAND.
Dan hebt gy zeer onachtzaam gezocht. ’Er zyn veele goede vrouwen
smith.
Dat is wel mogelyk. Maar ik heb te lang in de waereld rondgezworven, om niet wantrouwend tenbsp;worden. Dit is de flechte zyde der ondervinding.nbsp;Het gaat ons als de kenner van fchilderyen; in eennbsp;heerlyken groep van twintig figuuren bemerkt hy ter-flond waar een vinger misteekend is, en haait deneusnbsp;op, terwyi een ander door de werking van het geheel weggefleept, in diepe verrukking ftaat opgetogen. Geloof my, vriend,het is een droevige,maarnbsp;waare opmerking: onze aandoenlykheid voor denbsp;vermaaken des levens vervüegtgelykeendaauwdrop.nbsp;pel op een roos.j
MOORLAND.
Dan Zou ik den laatllen vluchtigen droppel greetig trachten optezuigen.
smith.
Dat zal ik ook doen. Myn pelgrimaadje is vol-bragtjikftaanuaanmyn doel. Jenny is juist een meisje voor my- Daar gedaante is fchoon,haar ziel nog fchooner. Haar verftand is gevormd, baar hart is
lou-
-ocr page 47-,T ü o N E E L S P E L, 35,
louter Natuur. Zy geeft den armen zonder het te wreeten, en is vernuhig zonder het te willen zyn.nbsp;Zy bemoeit zich niet met het doen en laaten vannbsp;mynheer haar buurman, noch met het nieuwe kleednbsp;van mevrouw. Zy legt het altoos in de bestanbsp;vouw, als men van een zwakheid fpreekt, en veroordeelt niet terftond als men haar een flechten treknbsp;verhaalt. Altyd is zy zich zelven gelyk en verge»nbsp;noegd van aart, heden zo als gisteren en eergisteren.nbsp;O, men weet niet hoe veel huislyk geluk in deezenbsp;eenige, vrouwlyke deugd ligt opgefloten!
Mo ORlaND.
En waar leerde gy deeze Phoenix kennén?
(Jachgende.')
SMITH.
In den fchouwburg.
MOORLAND.
In den fchouwburg? Ik wist niet dat gy ooit in onze Loge....
SMITH.
Neen , ik was in het parterre.
MO ORLAND.
Dus een Lorgnetten-kennis?
SMIT H.
Ja en neen. Een Lorgnette is waarlyk een goed ding, als de ziel flechts de moeite wil neemen, omnbsp;’ermededoorte gluuren- Mynheer, ikhouftaande,nbsp;C 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dat
-ocr page 48-40 DELASTERAAR,
dat men ieder vrouw vry treffend kan beSordeelen, als men haar driemaal ia den fchouwburg gezien heeft.
MOORLAND.
Gy zyt verliefd...
smith.
Maar de keus van het ftafc moet aan my overge-laaten worden. Als de aanfcbomvfter in het parterre zit rond te kyken, terwyl Fola met Philip ipreekt,nbsp;dan ken ik baar verftand. Als by dc weêklacbtennbsp;van de moeder in Ifiands Jagers het oog van de aan.nbsp;fchouwlier droog blyft, dan ken ik haar hart.
SI o o RL AH D.
En Jenny heeft toevallig het gelat...,
SMITH.
Toevallig?—— Jenn^was altyd Jenny. Zykwaïa nooit óm te zien en gêzfeii té worden. Zy,ging innbsp;ecBhoek derLogezitten, enw.as geheelgehoor. Lach-geiFcn traanen verlooren zich in baar mof. Zy klaptenbsp;nooit in de banden, maarwierd verdrietig wanneer mennbsp;by fehoone plaatfen hasr gevoel door handklappen liin-derde, Zy was altyd ftil, en in de Opera zat zynbsp;zomtyds te geeuwen. Dat maakte my opmerkzaam.nbsp;Ik zette niyne waarneemingen eenige maanden langnbsp;voort, zy bleven altyd dezelfde. Nu beflo'ot iknbsp;kennis met haar te maaken. Maar waar? hoe? Zonnbsp;ik hetafleggen, waaraan ik zo menig eennbsp;blik in het menfcbelyk hart te danken had? Zou iknbsp;myne toekqplfiige gade door rang en rykdomzoeken
te
-ocr page 49-4*
TOONEELSP el.
te verblinden? Nooit! Ais de arme Eduard Smith haar niet bevalt, de ryke Lord Sidney zou haar ook
niet bevallen. - Ik hoorde dat gy een Schryver
nodig had: ik bood my aan, en het gelukte my. Onder deeze vermomming heb ik zedert twee maanden ieder gedachte van uwe zuster beluisterd. Iknbsp;heb haar in het dagelykshnislyk leven onder deuwennbsp;gezien, waar men ieder masker, al ware het ooknbsp;Hechts het doorfchynend floers, .tflegt. Nu ben iknbsp;het met myn reden eens. Zy heeft myn hart vergumnbsp;te Ipreeken.
moorland.
Weet myn zuster het reeds?
smith.
De hemel bewaar my! Gy zyt haar broeder, een
bedaard man,en in een vreemd land haarvader. Hebt gy’er niets tegen?
MOORLAND. nbsp;nbsp;nbsp;‘ r
Mylord, hoe zon ik.... nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
SMITH.
Foei! Is my ergends een woord ontvallen, dat zó luidde, als of het uit den mond van een Lordnbsp;kwam? — Ook u heb ik keren kennen, gy zyt eennbsp;braaf man. Ik loop met myn vriendfcbap zo min tenbsp;koop als roet myn liefde. — Wilt gy myn vriend zyn^f
MOORLAND.
Van gantfcher harte.
SMITH.
Het zy zo! {Zygeeven elkanderen de hand.') Van het C 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ove-
-ocr page 50-DE LASTERAAR,
¦overige een andermaal. Voor het tegenwoordig# ftiizwygendheid.
MOORLAND.
Ja, maar ik kan u onmogelyk langer als mynfchry-ver behandelen.
SMITH.
Dat verzoek ik echter.
MOORLAND.
De vrouwen zullen myne verlegenheid bemerken.
SMIT H.
Verlegenheid? — waar over?
MOORLAND.
Jenny is een fyne waarneemfter.
SMIT n.
Dat is zy.
moorland.
En een vyandin der mannen daarenboven.
SMITH.
Dat is my lief. Verzoende vyanden worden dik- ¦ werf de warmde vrienden.
MOORLAND.
Wanneer wilt gy u dan ontdekken?
S M I T H.
Ik weet niet. Als de gelegenheid zich aanbiedt, en'de moed niet ontbreekt.
MOORLAND. Qfchertzend.')
Een man, die in Abysfiniën geweest is, zou zoo veel moed niec hebben?
SMITH.
-ocr page 51-43
TOONEELSPEl.
SMITH.
Een windbuil alleen heeft moed in de liefde. De Abysfiniers verllaan dat niet beter dan wy. — Hebtnbsp;gy nu bezigheden?
MOORLAND.
Ik moet naar den Minister.
SMITH.
Dan breng ik u heden middag de bewyzen van myn ftand en myn vermogen.
MOORLAND.
Ik vertrouw u wel.
SMITH.
Dat moer gy niet doen, Ik kon een gelukzoeker zyn, en u roet een driest gelaat voorliegen; mennbsp;moet niemand vertrouwen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gaat heen,')
TIENDE T O O N E E L.
MOORLAND, (alken.)
Niemand? — maar toch zyn vrouw! — Wee wanneer gy de waereld fleehts hebt doorgezwörven,nbsp;om te leeren, dat men niemand vertrouwen moet!-Beter bedrogen te worden, dan ieder oogenblik bedrog te vermoeden! — Ik kan dat niet doen, myn hartnbsp;verzet ’er zich tegen. — Emilie! het is toch goed,nbsp;dat de Brit met zyne luimen en lotgevallen my een weinig verftrooid heeft— Maar ik hadmy moeten ver-
blyden, en ik bleef zo koel. — Albrand, gy hebt
eeti
-ocr page 52-44
een worm in myn hart geplant! — Zou ik Emilie maar zo recht uit zeggen wat my drukt? Dat was hetnbsp;beste. Tusfchen echte lieden moet niets glimmen ,hetnbsp;vuur vat fchielyk alles rondsom zich, envvieisdannbsp;in ftaat om het te blusfchen “— Maar nog is het mynbsp;onraogelyk, heden zal ik den toon niet trelFen —•nbsp;mogelyk van avond by de theetafel, als alle bezigheden afgeloopen zijn, als de fchemering de huisly-ke rust aanbrengt. --
elfde T o o NE E L.
EMILie en MOORLAND.
EMILIE. Q'n een vrolyke luim haaren arm om hem flingerende.')
Zyt gy eindelyk alleen, lieve man?
MOORLAND, (verlegen, zich zelvch op eene zachte wyze lomaakcnde.')
Ja, ik ben alleen — (na eene tusfchenpoozingl) En ik wenschte alleen te zyn. — (^Hy gaat in zynnbsp;Kamer.')
EMILIE. (hhft getroffen flaanl^
Wat is dat? (Zy verzinkt in een [omber gepeins.') Myn God! wat is dat? - (Het gordyn valt,')
Einde van het Eerfle Bedrjf.
TOONEELSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;45
De Audientiekatner van den Minister
De Kamerjonker van Schavfneck zit op den voor grond zeer onachtfaam op een jioel,en fpeelt algeeuwen^^nbsp;de dan met zjn fnuifdoos, dan weder metzyt ringnbsp;en horologieketting, — Pronk ftaat tegen hemnbsp;over. Op den achtergrond ziet men den HoofdmaUnbsp;Elfeld, die tegen den muur leunt.
kamerjonker, (geeuwendedy
Nu praat dan toch tvat, Pronk....
PRONK.
kamerjonker.
Evenveel, wat.
pronk.
Van avond is hier asfemblée en party.
kamerjonker.
Dat weet ik reeds.
^ nbsp;nbsp;nbsp;pronk.
Van middag eet zyn Excellentie te buis.
kamerjonker.
pronk.
-ocr page 54-46
DE LASTERAAR,
PRONK.
Nu, wat zal ik dan praaten? — Gy weet toch al. les. Heden is het maandag.
KAMERJONKER.
Ha! ha J ha! — Kunt gy wel raaden, waarover ik lach?— Omdat gy my daar waarlyk iets nieuwsnbsp;vertelt. De duivel mag my haaien, als ik ooit weet,
welk een dag of datum....
pronk.
Behalven als zyn Excellentie wisfels teekent. KAMERJONKER.
Bravol die invsl wss. niet kwaad. Nu verder.*.
PRONK.
Ik ben uitgepraat. nbsp;nbsp;nbsp;*
kamerjonker.
Oude knaap, gy hebt nu reeds zo lang in de An' tichambre omgezv/orven, en hebt nog niet eens geleerd veel over niets te praaten?
PRONK.
Myn plicht is, niets over veel te praatenl kamerjonker.
Oy fpeelt met Antithefen. Maar.in ernst, hebt gy ,3an Zo veel te verzwygen?
pronk*
Ten minftcn heb ik aan het hof geleerd my zo
aanteftellen.
KAMERJONKER.
Gy zyt niet misgedeeld van vermogens.
PRONK,
-ocr page 55-47
TOONEELSPEL,
pronk.
Des te erger! Dan is het geen wonder, dat ikj eeuwig kamerdienaar blyf.
KAMERJONKER.
Hoe zo?
PRONK,
De groote Heeren houden veel van zelfs hunne orea-tuuren te vormen j doch een fchranderebolisreedsge» vormd, wat zouden zy van hem maaken? Een dom,nbsp;kop daarentegen is een ruuw blok, en als de Vorstnbsp;een Raad uit hem vormt, dan is het toch eigennbsp;maakely.
kamerjonker.
Gy meent: domkoppen komen fchielyker voort?
PRONK.
Neen, zy komen niet voort; zy worden over hot paard geligt.
KAMERJONKER.
En door wie? Door de vrouwen., — Geloof my. Pronk, het fortuin aan het hof is altoos een Appeii.nbsp;dix van de gunftige vlaagen der vrouwen, ,
PRONK.
Dat zou ik toch niet zeggen, omdat uw Excellentie nog deeds kamerjonker blyft, kamerjonker.
Dat is myn eigen fchuld. Had ik het van my kunnen verkrygen om by die leelyke geblankettenbsp;fghepfels roy» bof te maaken, ,ik ware reeds lang
tot
-ocr page 56-48
tot kamerheer bevorderd- Maar myn zucht voorde vrouwen beftaat in geen fpeculatie. Als ik een mooinbsp;kopje zie, dan vraagik nooit of het ligcbaam van adel is^
PRO N K-
By voorbeeld Juffrouw Jenny Moorland,nietwaar?
KAMERJONKER.
Neen, niet die is het glad af.
PRONK.
Alwéér?
KAMERJONKER.
Dat meisje is ZO preutsch, dat zy overal haar fpytig neusje voor ophaalt. Misfchién wil zy my een dwaas*nbsp;heid doen begaan, of door baare llrengheid het aandenken aan een ouden dubbeizinnigen minnenhandelnbsp;iiitwisfchen.
pronk.
Ik heb haar toch altyd als een eerbaar meisje hoo-ren roemen.
kamerjonker.
Eerbaar? Nu ja — Wy zyn niet alleen—hoor eens
hier Pronk: (/fy wenkt hem om- nader te komen.quot;y Wie is dat ftyvebeeld, dat daar ginds in den hoek ftaat ?
pronk.
Zekere Capjtein Elfeld.
¦kamerjonker.
Wat wil ky kebben?
PRONK.
Denkelyk, een penfioen, of zo iets diergelyks.
KA-
-ocr page 57-49
KAMERJONKER.
Zend hem maar weg.
PRONK.
Ik heb hem wel ai twintigmaal gezegd, dat zyu E.tcellentie heden niemand fpreeken wil, maar hetnbsp;helpt niet, hy gaat niet heen.
KAMERJONKER.
Het is een komiek figuur. Hy trekt zyn voet als een kraanvogel in de hoogte.
PRONK.
Hy is kreupel gefchoten.
kamerjonker.
Dat was ook hcc eenigrte waarvoor hy nog goed was. Zie maar, hoe ftyf hy zyn arui ia zyn vestnbsp;draagt.
PRONK.
Dat komt, omdat zyn arm van Ieder is.
KAMERJONKER.
Van leder?
PRONK.
Ja, een kanonskogel heeft hem zynen eigenlykeö arm weggeblaazen.
kamerjonker.
Waarachtig? Gy maakt my nieuwsgierig. Ik moet hem toch eens aaiifpreeken. (Tegen Elfeld^ Wiltnbsp;gy niet gaan zitten, mynheer?
E L F E L D,
Ik bedank n, mynheer.
D nbsp;nbsp;nbsp;KA'
-ocr page 58-DE LASTERAAR,
K(iMERJONKER.
Wilt gy niet digter by komen?
E L F E L D,
Ik bedank u.
kamerjonker.
Waarvoor?
E L F E L D.
Voor'een paar hoofiche woorden. .— nbsp;nbsp;nbsp;2ou
anders hier in huis het danken wel geheel en al af-leeren.
kamerjonker. Qtcr zyae.)
Die kaerel is niet gek. (overluid.') Ik geloof haast niet, dat myn oom heden zal te Ipreeken zyn.
Dan ipoet ik doen het geen ik reeds federt vier weeken deed.
kamerjonker.
En wat was dat?
e E r e E D.
Ik kwam den anderen morgen weder.
KAMERJONKER.
Heer Capitein, gy moet dat myn oom niet kwalyk neemen, wanneer hy onder de menigte follieitnnteunbsp;niet altyd den verdienfteJyken man van den geluk,nbsp;zoeker weet te oitderCcheideu.
E E F E E D.
Datmoesthy echter weeten,daarishyMiuistervoor. kamerjonker.
2odra hy verneemt, welke verdienllen gy by het vaderland.
-ocr page 59-Si
tooiveelspel.
E L p E L D.
Pat was niet meer dan myn plicht.
kamerjonker.
E L F E 1. D.
KAMERJONKER.
e L F E L D.
KAMERJONKER.
Mag ik wel vraagen, waar verloor gy UW afin?
£ L F E L Q,
kamerjonker,
Eu gy zyt nu buiten dienst?
E L F E L D.
En zonder brood, j
KAMERJONKER.
E L F E L p.
Dat doet my toch wonder.
kamerjonker.
E L F E I. D.
Omdat zy zo zwak bevolkt is» kamerjonker.
D t nbsp;nbsp;nbsp;s*»
gt;
-ocr page 60-kamerjonker.
En het is waar ook.
E L F Ë L D.
Ik kan het bezwaarlykgelooven. Ik heb wel twin* tig brieven uit het leger medegebragt aanbeden, die,nbsp;naar het zeggen, hier woonen moesten. Ik vind niemand; en als ik nog een week vruchteloos hier aannbsp;huis kom....
kamerjonker.
Dan zweert gy by kris en kras- dat ook myti
oom hier niet woont?
E L F E I, D.
Juist, mynheer.
KAMERJON KER.
Ha, ha, ha! Men hoort wel dat het Hof uw element niet is.
E L F E L D,
God dank! neen.
^ nbsp;nbsp;nbsp;KAMERJONKER.
Drie dingen zyn by het Hof onontbeerlyb: gezonde beenen, eeabuigzaamerug,eneen gladde tong.
E L F E L D.
Ik bezit juist geen van drieën.
IJAMERJONKER.
Dan zyt gy op een goeden weg om van honger te flerven.
E L F E L D.
o ja! ik en myn arme zieke vrouw waren ’er niet ver meer af.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ka,
-ocr page 61-T o- o N E E L S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;53
kamerjonker.
Ook gehuuwd?
E L F E L D.
KAMERJONKER.
Arme hals! Hoe helpt gy u toch?
E L F E L D.
Ik kan my zelven niet helpen, gelyk gy ziet.
KAMERJONKER.
En vreemde Inilp moet men in een Hoofdftad, als men arm is, niet zoeken.
E L F E L D.
Ja, maar in de Hoofdfteden zyn toch ook menfchen.
KAJIER JONKER.
Als Diogenes u zyn lantaarentje leende.
E E F E L D.
Menfchen, die den ongelukkigen zelf opzoeken, zyne ellende verzachten, en dan zich edel verbergen.
KAMERJONKER.
Waara chti g ? Ik dagt hier neg al tamelyk wel bekend te zyn, maar ik z'ou vergeefs raaden.
E L F E E D.
Zy wil ook niet eens dat men na haar gisfe.
KAMERJONKER.
Zo, dan is het ook nog wel eenzj?— Ofchielyk heer Capitein, voldoe toch myn nieuwsgierigheid.
E L F E L D.
Weet ik zelf meer? En durf ik het wel zeg' D 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gen,
-ocr page 62-DE LASTERAAR,
gen, als ik ook al meer wist? Mogelyk was de bloo^e melding van haar naam reeds een misdaad hynbsp;deeze ftiiie weldaadige ziel. Maar ik heb zo weinignbsp;aangenaame ogenblikken, dat ik niet meer meefternbsp;over die geenen ben, waarin myn hart aan haar ge»nbsp;denkt,
KAMERJONKER.
Dus een Dame? Zekerlyk nog jong en fchoon?
E 1. F E t o.
Een Engel! — Ik fchaam my haar een naam te geeven, dien Dichters en Romanfcbryvers zo dik-,nbsp;werf misbruikt hebben,
kamerjokkeb»
En deeze onbekende engel...?
E L F E L D,
Vernam door een toéval myne armoede en den el-lendigen toeiiand myner gade. Zeden dien tyd brengt Zy dikwils tegen middennacht troost en hulp ondernbsp;myn eenvouwdig dak.
KAMERJONKER,
Tegen middennacht?
E L » E L B.
Deugd en misdaad fchuuwen het zonnelicht, de eerSe uit zedigheid , de andere uit vrees,
kamerjonker.
Ik wenscli u geluk, Heer Capitein! iemand van TsW toeftfind inbakt anders zelden zulke verovermè^h.
-ocr page 63-to o N E E L S P £
E L P E L D.
Foei, mynheer!
KAMERJONKER.
De vrouwelyke devigd tegen middennacht op ftraat? Ha, ha, ha! dat moet gy ray nietwysmaaken.
E L F E L D,
Dwaas daar ik ben! waarom moest ik ia deezeka» mer zulke gevoelens uiten!
KA MERJONKER.
In het gedrang der groote waereld moet men het geloof aan verheven deugd laaten vaaren.
E L F E L D.
Ha! ik gevoel voor de eerftemaal, dat ik niet zo arm beu, als ik wel dacht.
DE VORIGEN en DE MINISTER.
(De Minhter komt uit zyn Kabinet^ de Kamerjonker fpringt op, en maakt een diepe buiging,')
Go
MINISTER.
foeden njorgen, neef! (iJy ziet om, Elfeldbuigt zich.)
(tegen Pronk.'^
Ik had u immers befast heden niemand.... pronk.
De vreemde Heer liet zich niet afwyzen. (.Ky raat naar de voorkamer.)
D 4 nbsp;nbsp;nbsp;SL.
-ocr page 64-DE LASTERAAR,
ELFELD. (nader tredende^)
Zedert vier wecken zoek ik dagelyks het gelak uwe Excellentie te fpreeken.
MINISTER.
Wie zyt gy?
E L F E L »•
De Capitein Eifeld van ’t Regiment Braunflein.
MINISTER.
Eifeld? —- Braunftein? --recht zo, ik kea
u wel.
E L F E L D.
Dan kent uwe ExceJlentie een eerlyk man, die kreupel gefchoten is, en zyn equipagie tweemaalnbsp;verloeren heeft.
MINISTER.
Wat zoekt gy?
E L F E L D.
Erood.
MINISTER.
Uw wyze van denken ftrookt niet wel met uwe behoeftigheid.
E L F E L D.
Myn wyze van denken ? Die kan uw E xcellentie niet wel bekend zyn.
minist er.
Het is toch zo.
E L F E L 0,
, En al ware zy uwe Excellentie bekend, dan zou ik
mei
-ocr page 65-57
tooneelspel.
met des te meer vertroviwen de vergunning myner bede (Ê getoost zien.
minister.
Ei, meent gy dat?
E L F E L D. ,
Ik onderftel dat eerlykheid die wyze van denken zy, welke na tuiirlyk ieder, verzoek een goeden uitdag belooft.
MINISTER.
- Uw Overfte is gantsch niet met u te vreden.
E L F E L D.
Myn,Overfle? Ik wil niet hoopen...
MINISTER.
Gy hebt grondftellingen gêuit...
E E F E L D.
Ik mag met recht vorderen alleen naar myne daa-den gevonnisd te worden. Myn kreupel been ,inyn lederen arm, zyn getuigen van myn vervulden piicnt.nbsp;Doch ik fchaara my ook niet myne grondlteliingennbsp;flaande te houden. Mag ik uwe Excellentie vraagen,nbsp;wal men in dit opzicht op my te zeggen heeft?
M INISTER.
Gy hebt u eenige aanmerkingen over dezen oorlog laaten ontvallen...
E L F E L D.
Het is niet heusch van myn Overfte,.het geen men in vertrouwen met elkander lpreekt,tot een voornaamsnbsp;inhoud van een Depêche te maaken.
D 5 , nbsp;nbsp;nbsp;MI.
-ocr page 66-58
MINISTER.
Gy hebt vergeeten dat een onbezonnen woord dik’-werf meer kwaad fticht, dan een dappere arm weder kan goed maaken,
E I, F E L D.
Ik heb niets gezegd, dan’t geen de vriend aan den vriend onder een gias wyn wei vertrouwen mag.
' nbsp;nbsp;nbsp;MINISTER.
Hoe hartelyk deeze vriendfehap geweest is....
E L F E L D.
Dat verneem ik, helaas!
MINISTER.
Gy zoudt in ’t Vervolg beter doen, in een tyd, waar men alle ballden losfflaakt en .vernietigt, ook dienbsp;der vriendfehap niet onverbreeklyk te achten. —nbsp;Ik ben uw dienaar, mynheer.
E L F E L D.
Uwe Excellentie, de les, die gy my daargeeT, boe bitter die ook zyn mag, kan wel tegen een te-leurgedelde verwachting opweegen, want,waar allenbsp;banden verbroken en vernietigd zyn — wat is daarnbsp;de band des levens? — Wat is het leven in ’t alge.'nbsp;meen voor iemand die kreupel en verminkt is? Iknbsp;ZOU met deeze eene hand kunnen'beproeven een pistool te iaaden, en deezen kop te verbryzelen dienbsp;zich verflout heeft te durven denken. Maar helaas!nbsp;in gelukkiger dagen heeft eenonfchuldig fchepfelhaarnbsp;noodlot aan het myne gèfmeed. Ik kan myn arme
TO 'O NEELSPEL nbsp;nbsp;nbsp;59
zieke vrouw niet aan den honger en wanhoop tenprooi overlasten, en — hoe zuur my dit ook valt — ifenbsp;moet uwe Excellentie toch fmeeken, door een geringnbsp;penfioenmy tegen dedrukkendftearmoedetebefcher-men. Denk niet, dat ik deeze, van kogels door*nbsp;fchoten, hoed uit loutere praalzucht draage; neen,nbsp;ik heb geen ander. Deeze degen, en dit hart, datnbsp;van vaderlandsliefde gloeit, is alles, wat my hetnbsp;noodlot overig liet.
MINISTER.
Ik zal uw verzoek,by gelegenheid aan den Vorst Yoordraagen.
E L P E L D.
Wanneer mag ik dan hoopen?...
minister.
Tegenswoordig is het aan het Ho f al te druk. —
De Vorst is ook niet in de beste luim; -- kom
eens over eeiiige weeken weder.
Ë L F Ë 1* O*
Over eenige weeken! — Groote God! — owa Excellentie weet niet hoe lang den ongelukkigeanbsp;één uur valt.
minister.
Mogelyk kan ik vroeger — ik zal wel om n zenden.
ELFELD. Qgt;uigt zieken gaat zwaarmoedig heen.'y
DER.
-ocr page 68-‘ DE MINISTER en DE KAMERJONKER.
MINISTER.
Dit foort van menfchen wordt van dag tot dag tal* ryker en lastiger.
kamerjonker.
Hy is niet zo arm, als hy zich wel hcmdt.
minister.
Kent gy hem?
KAMERJONKER.
Neen; maar ik weet dat die weigefpierde mank-poot nog menig een goedhartig meisje (laapelooze nachten veroorzaakt.
minister.
In de daad? — Men moet vooral een waakzaam oog op hem houdeir, die mensch isphilofoof, enphi-lofoofen zyn altyd gevaarlyk, al hebben zy geen armennbsp;noch beenen.
VORIGENlt; cn ALBRAND, ALBRAND.
Ml-
-ocr page 69-ei
tooneelsp El.
MINIST KR.
Zeerwel. — Hoe is het Albrand? Zal ik,haast de nodige ophelderingen over het nieuwe Steur-edianbsp;krygen?
albrand.
Moorland beloofde heden nog.
minister.
Denkelyk heeft de geleerde wurm zo lang in be-ftooven pergamenten moeten wroeten.
albrand.
trekt zich de burgery zeer fterk aan. kamerjonker.
Een dweeper,diealtyd de Grieken in den mond voert. minister.
Hy mag wel op zyn hoede zyn.
albrand.
Dat heb ik hem ook reeds gezegd. Wy zyn oude vrienden, maar het vaderland weegt het zwaarst.
MINISTER.
De Vorst wil dat niet gedongen.
ALBRAND.
De burgers, naar men verneemt, beginnen reeds te morren.
MINISTER.
Zou Moorland hen ook aanhitzen?
kamerjonker.
Hy wil hen de Zwitferfche vryheidszucht inboe» zemen.
al.
-ocr page 70-ALBRAND.
He: blyft altyd gevaarjyk een Republikein zulk een pp?: toe te vertrouwen,
MINISTER.
Wee hem, als hy zyn invloed'misbruikt!
albrand.
Dat heb ik hem ook gezegd. Hy mag deuken wat hy wi!, gedachten zyn tolvry. Maar het was zynnbsp;plicht den burger met goede voorbeelden voor-telichten.
KAMERJONICER.
En de waarde van zyn ambt te handhaaven; hy fpreekt met den geringften ambachtsman, als metnbsp;zyns gelyken.
MINISTER.
Heeft zyn vrouw dan in ’t geheel geen vermogen op hem? zy is toch van goede afkomst.
KAMERJONKER.
Over dit punt heb ik hem dikwils zien lachgen.
ALBUAKD.
Ook wel hooren lachgen.
KAMERJONKER.
In de Antichambre ftaat hy gemeenlyk te geeuwen. aebra n d.
Zo doet hy ook in de kerk.
kamerjonker.
Een Hioreele en politieke ketter.
al.
-ocr page 71-tooneelspel.
A L B R A N D.
In zyne zeden affeaeert hy zekere zwitferfche
eenvouwdiglieid... •
kamerjonker.
Met rondgefiteden liairea komt hy op de luister, rykfte party en.
AtRRASD.
Ik ken kem reeds zedert agtiien jaarcn. Het was-altyd zulk een dwarskop.
MINISTER.
Genoeg! De Vorst zal alles weeten; men mpet een feberp oog op hem houden.
al ri RAND.
Ik beef voor tnytl vrietid. Doch aï wns hy ook myn broeder-, ik heb moed genoeg voor het vader-land een tweede Timoleon te worden.
PRONK. (Jcomt binnen.'^ Syndicus Moorland verzoekt gehoor.
MINISTEa.
Laat bem maar binnen komen.
\V
DE VORIGEN. f» MOORLAND. minister.
at brengt gy voor goeds, Heer Syndicus? moorland.
jdet zal roy ten hoogden aangenaam zyn ,
uwe
-ocr page 72-64
de lasteraar.
uwe Excellentie deeze onderdaanige voordellen iets goeds gelieft te noemen.
MINISTER. '
Voordellen ? Ik begeerde alleen berichten uit oude ftukken, om het nieuwe edift zekere vorm tenbsp;geeveii.
moorland.
Het zyn juist deeze oude fiukken, waaruit die voordellen gefprooten zyn.
MINISTER.
En welke zyn die voordellen?
MOORLAND, (geefi hem een tamelyk dik boek papier overi)
Ik heb met alle mogelyke kortheid...
MINISTER.
Ik geloof, gy fpot, Heer Syndicus. Denkt gy, dat de Vorst zulk een foliant leezen zal?nbsp;moorland.
Zeer zeker, want hy is een rechtvaardig Vorst.
minister.
Ja, maar de rechtvaardigheid kan zeer welbedaan zonder die laiigwyJigl^eid.
MOORLAND.
Als een Vorst het geluk zyner burgers voor een paar verveelende uuren koopen kan, dan koopt hynbsp;jjet waarlyk niet te duur.
minister,’
moor»
-ocr page 73-tooistèelspez.
MOORLAND.
IK zdü Zélf duwen béweeren , dat geeft bezigheid verveelen kan noch mag, die het geluk def liurgeren ten doel heeft. Maar waarom zeg ik ditnbsp;ook aan'een Minister, die de verdienden van zulknbsp;èen arbéid zowel weet te fchatten,
.MINISTER.
Ik wenschte ten minden dat gy ’ereenkortuittrék-fel had bygevoegd.
MOORLAND.
Het refultaat van dit voordel is het onde^-daanig verzoek der burgery, om hen van de nieuwe belasting tóch genadig te willen verfchoonen.nbsp;minister.
Daar hébben wy het al! — En de réden daarvan ?
MOORLAND.
Gebrek. Uw Excellentie weet toch hoe gering de binnenlandfclie handel, en hoe groot het vertier dernbsp;buitenlandfché goederen in deeze ftad is. De in-landfche Fabrieken worden weinig aangemoedigd;nbsp;de Engelfche pröduften daarentegen verdringen denbsp;onze. Duizend brönnen droomen het land uit, ennbsp;flechts een klein beekjen vloeit ’er binnen. Wat denbsp;Vlyt van den Ambachtsman befpaart, vvordt wedernbsp;verllonden door de drukkende belastingen op coft'nbsp;fumptive middelen, op inkomden en vermogen.••nbsp;itlNISTER.
Myn God! waartoe die klaagliederen?
E nbsp;nbsp;nbsp;moor:-
-ocr page 74-es
Moorland.
UwQ Exceüehtie wcec tocii, dat terflond na de hatfte vrede weder een nieuwe belasting, ter goed*nbsp;maaking van de gedaanc kosten van den oorlog, wierdnbsp;ingevoerd, De belasting voor den oorlog tegen denbsp;Turken betaalen wy zedert de belegering van VVee-nen in de voorige eeuw. Nog een klein drukje, ennbsp;de laatfte droppel is uitgeput.
MINISTER.
Het doet my leed. — Maar de behoeften van den Staat — de wil van den Vorst.
moorland.
Beiden moeten eenftemmig zyn. De burger weet tvelk een fchok Europa thans beroert; maar hyweetnbsp;ook tevens, dat hy éea gelukkigen hoek dcraarde bewoont, dien de Natuur en de wysheid van den Be-ilierder voor zulke fchokken beveiligen. Hy weetnbsp;dat de Vorst aan deezen oorlog alleen door eenigenbsp;Regimenten, die in vreemde foldy ftaan, aandeelnbsp;jneemt,endat’er dus voorals noggeen zoo dringendenbsp;¦Bood is, die van de. liefde der burgers het uiterftenbsp;behoeft te vergen.
MINISTER.
’Er zvn foimnige dingen, Myidteet, die men alleen ïp bet Staatskabinet bëoordeeieii ban. Wat weet denbsp;biwgervan buitenlandfche verbindtenisfen, die dik-wils groote fommen kosten ? in ’t kort, inyuheer!
het bevel van dea Vorst ia onhaaxjepelyk.
MOOR.
-ocr page 75-6r
TOO NE E L S P E L.-
Mo o rland.
jbaa he6 ik toch myn plicht volbragt. ” minisier.
Wat'minder plicht, als ik U' verzoeken mag, en wat meer genegenheid voor den Vorst.
MOORLAND.
Wie de kinderen goed doet, bemint ook dèn Vader.
MINISTER.
Gaa heen, en zoek uwe cliënten wat meer gehoorzaamheid en onderwerping intebpezemen. Als gy den wil van het Hof bevordert, dan kimt gy oolcnbsp;op de gunst van den Vorst ftaat maaken.
MOORLAND, (jnet eene buigingP)
Ik erken de gunst van den Vorst alleen aan de rechtvaardigheid jegens zyne burgers;
' MINISTER.
Trotsch genoeg, Mynheer! maar ik waarfchouw ii. Wy leeven in tyden, waarin het ver wyderen vannbsp;eenige onrustige woelgeesten mogelyk de noodzaa'-kelykfte daad der gerechtigheid zou kunnen woï-den. gaat heenP^
ZES.
-ocr page 76-DE L A S T E R A zV R, ZESDE T O O N E E L.
BE vooRiGEN, zonder den minister.
MOORLAND, (haalt defchoudersop enz^fystlj
kamerjonker.
Ha , ha, ha! Gy Heeren Geleerden verwerpt al-tyd het goede van een ding, om het kwaad gebruik dat men ’er van maaken kan Gy fchimpt op denbsp;hovelingen, noemt ze onnutte fcheplels, en met datnbsp;al wil ik wel wedden, dateen kamerjonker in uw om-flandigheid zich geheel anders zou gedragen hebben.nbsp;MOORLAND,
Daar twylfel ik niet aan.
KAMERJONKERi
Zo gaat het, als men aan het Hof een vreemdeling is. Befchouw toch den fchoorfleen eens in de Antichambre en de Pagode die daar op ftaat. Hét hofisnbsp;het weldadige élement, vanwaar de warmte uitgaat; maar wie deeze warmte wat digt by wil koo-
nien, moet altyd knikkebollen even als de Pagodé,
en niemand in den weg Haan;
Gy vergeet, dat de burgers het hout aanbrengen, waardoor gy uws gelyken knikkebollen kunnen.
-ocr page 77-69
TOONEELSpEl.
KAMERJONKER.
Bravo! ha, ha, hal (^hy neemt een/nuifje.') Hoe vaart Mevrouw, uw gemalin?
MOORLAND.
Zeer well ^
KAMERJONKER.
Zo 'hoor ikl Waaraclitig buitengemeen w'el! moorland.
Wat wilt gy daarmede zeggen?
kamerjonker.
Mejuffirouw uw zuster heeft eenigezomermaanden op het laud doorgebragt ?
Moorland.
Ja*
KAMERJONKER.
Kwaade tongen' zyn haatelyke uitleggers. MOORLAND.
kamerjonker.
Welnu, gy kent de waereld. Wat is natuurlyker dan dat een jong Zwitfersch meisje gaarne de land*nbsp;lucht geniet? Maar hetnatuurlyke gelooft men nooit.nbsp;De praatjes van de ftad vergelyk ik altyd met eennbsp;vlésch champagne wyn. De beste naam, waar innbsp;men ftaat, is niet meer dan de kurk, die plocslinginnbsp;de lucht geworpen wordt.
moorland.
Het is my onverfchillig, wat zekere lieden van »iy zeggen of denken.
Es nbsp;nbsp;nbsp;Ka.
-ocr page 78-KAMERJONKER,
I ^ nbsp;nbsp;nbsp;. Poch maar niet te veel op uw Stoïcynfche .gevoe
lens. Een fteen wordt zelf ten langen lesten door de-regendroppelen tiitgjehoold. Geloof de waarfchou-wing van een ytiend: wat minder yver voor de bur-gery, en wat meer oplettendheid in uw eigen huis, anders-gaat het nog met u als met Cato en Marcusnbsp;Aurelius. Ha,ha,ha!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gaat alfprinsendeheenr)
Z E F E N D E T 0 0 N E E L.
DË VOORIGEN, zoiider dcti kaijierjonker.
MOORLAND.
A,
tlbrand! Wat is dat? - Ben ik dan reeds zoda
nig het fprook-je van de ftad geworden, dat gekskappen my met hunne bellen om de ooren klinken? albrand.
O, die windbuil laat niemand ongemoeid.
MOORLAND.
Hy mag met my zo veel gekfcheeren'als hy wil, maar voor den duivel, vau myn vrouw en zusternbsp;moet hy afbiyven, of ik breek hem den bals!nbsp;albrand-
Lieve Moorland 1 hoe veele halzen zoudt gy dan wel moeten breeken, als....
MOORiAND,
Höe.^ WatV « Noem my dat kraaijengebrped,
da:
-ocr page 79-TOONE elspel. nbsp;nbsp;nbsp;7I ¦
dat altoos zo vrolyk heen en weer vliegt, en fdireeuvvt en tiert, waar het op een gefneuveid rheetje loert:nbsp;Ik zal een voorbeeld Hellen. Ik zal al die Hoog^nbsp;adelyke faletdames, al waren ze ook met de Abysli-nifche Monarchie vermaagfchapt....
ALBRA.vn. .
Lieve Moorland! gy vergeet u....
MOORLAND.
Nooit,als mendeeervanmynevrouwtenafpreekt.
A'U BR A ND.
Gy bedenkt niet vvaar wy zyn.
moorland.
En al waren wy in de kerk, ik zou den Priester van het altaar rokken, die myn Emilie lasterde!
ALBRAND.
De koelheid, waarmede de Minister u bejegende, heeft 11 in een kwaade luim gebragt.
DE VORIGE N. DE MINISTER. (koiHt
MINISTER.
Lier fchynt wel een driftige woordeftwisfeHug plaats te hebben? ¦
. nbsp;nbsp;nbsp;ALBRAND,
De bemel bewaar my! nbsp;nbsp;nbsp;.
L 4
-ocr page 80-DE LASTERAAR, minister.
Hebt gy my nog iets te zeggen, Heer Syndicus f
M.O o R L A N D.
Niets, zyn Excellentie. nbsp;nbsp;nbsp;*
MINISTER.
Dan moet iku verzoeken uw levendig temperament in myn huis wat te matigen.
moorland, (bedaard.')
Ik heb ongelyk — ik verzoek vergifiiis. — ’Er zyn zekere ogenblikken, waar de llerker Natuur denbsp;Welvoeglykheid verdringt.
MINISTER.
Waarfchynelyk hebt gy te huis bezigheden ?
MOORLAND.
Den Grooten lastig te vallen was no^oit rayi^ gebrek.
MINISTER.
Men went zich fomwylcn in de Heden allerlei kwaa»
de hebbelykheden aan.
Zekerlyk is de lucht der Antichambre voor de be-wooneren der Alpen moeijelyk te verdraagen,' zy worden ziek aan ligchaam en ziel.
minister.
De lucht van den kerker geneest ze zomtyds.
MOORLAND.
Dat meenden de Oostenrykfche Landvoogden voor vierhonderd jaaren ook,Uw onderdaanige dienaar.C^/y •nbsp;saat keen.)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;NEt
-ocr page 81-XOONEELS pel. nbsp;nbsp;nbsp;73
PT E G E N D E T O O N E E L.
DE VOOEIGEN ZOflder MOORLAND. MINISTEK.
Xvandvoogden ? wat wil hy daarmede zeggen? wie waren die Landvoogden?
A LBR A ND.
Een hatelyke toefpeeling op de gefchiedenis van het Zwitferfche verbond.
minister.
Die fchoolvos onderllelt, dat ieder man van de waereld de gefchiedenis van zyn onbefchaafd volk
moet beftudeerd hebben - maar wac was hier
toch te doen?
ALERAND.
Uw Excellentie is niet in de beste luim, en ik zou niet gaarne olie in het vuur willen werpen. Hij is,nbsp;of was ten minften myn vriend...
MOORLAND.
Ik kan niet verdraagen, dat men myne vraagen ?oekt |e ontduiken. Wie is by u van meer aange-leegenheid, hy, of ik?
ALERAND.
Uw Excellentie is myn weldoener, mynbefcher-
pier....
MI NISTER.
'jjVel nu fpreek dan.
E 5 nbsp;nbsp;nbsp;Ar-
-ocr page 82-A LER A N T).
Eigênjyk gaf een niets beteekenende fcherts van den Heer Kamerjonker aanleiding tot het gelchil.nbsp;Moorland fchold op den gantfchen Adel, en noemdenbsp;hen kraaijengebroed.
M IN I S T E R.
Ja, de tong is altyd het wapen van den burger.
A L B R A N D.
Toen ik hem vriendelyk waarfchouwde , om toch te bodenbeii waar wy waren; lachte hy, en verze*nbsp;kerde dat hy zelfs den Priester aan het altaar nietnbsp;verlchoonen zon.
MINISTER.
De raensch is ryp. Nog eeii enkele rukwind, en hy valt af.
ALBR AND.
Myn ongelukkige vriend! (Hy veegt een traan van zjn oog.')
MINISTER.
Gy weent?
ALBR AND.
Zoo weendeBrutus,toen hy zyn zoon ftrafbaar vond.
MINISTER.
De vriendrch .p moet voor de plicht wyken, Al-irrmd, ik ftel vertrouwen op u. Uwe fchoone va-derlandfchc gedacluen liggen nog in myn portsfeuille, de Vorst zal ze leezen en beloonen. Maak u intns-fchen op nieuw verdienftelyk by den^taat en my.
Zet
-ocr page 83-75
TO o neelspel.
Zet de Vriendfclisp niet Moorland in fchyn voort j en houd een fcherp, oog op hem. Deel my ieder'nbsp;avond by het iikkleeden uwe aanmerkingen mede.nbsp;(Jeen woord moet u pntflippen —Gy begrypt mynbsp;wel. ’Er ligt my veel aangelegen om den man doornbsp;en door te kennen. QHy gaai Aeen.')
nu waarlyk, gij hebt den wolf wel QVer het fchaap gefield. Moorland loopt van zelf in den ftrik ,nbsp;hy heeft my heden fchoon in de hand gewerkt. Ifenbsp;kon wel maaken, dat hy op ftaande voet van zynnbsp;post ontzet wierd, maar dan gaat hy met Emïlienbsp;fchoot, en wat win ik daarbij Niet dan zyne ver-Wydering van haar doet my genot of wraak aan dat fpy-dg vrouwtje fmaaken — maar wraak is ook genot.~.nbsp;Intusfchen moet ik toch die fchets van vaderland-fche gedachten uit zyn handen zien tekrygen, op-dat niets tegen my getuigen kan. —- Dan moetnbsp;men den burgerlyken euvelmoed zien optewekken,nbsp;die komt dan natuurlyk op rekening van depnbsp;Syndicus...
-ocr page 84-PILZ eil A LBR -gt; ND.
PIL z, (aan de deur.quot;)
Pft, Heer Secretaris,
A LBR anp.
p i L Z. ALRRAND.
Ha, ha! Pilz, waart gij het, wat brengt gij voor goeds?
Zyn wy alleen?
PILZ.
Ik heb een ontdekking gedaan.
ALBR AND,
Laat hooren!
PILZ.
Daar ik deezen nacht, overeenkomftig myn plicht, op flraat ftaa te loeren, zie ik een vrouwnbsp;flilletjes over de plaats van het flot fluipen, deftignbsp;gekleed, met een meyd achter haar, die een bun-deUjeonder den arm droeg. Zykykt een paarmaal verlegen om. Ik denk, wie duivel zou dat toch zyn?nbsp;Zoo als zy digtby de bronplaats komt, blyft zy ftaan ennbsp;hoest driemaal achter een. Kort daarop gaat de deurnbsp;van N. 312. open en de onbekende Damenbsp;fluipt ’er ftiüetjes binnen. Uit eene loflyke
nieuwsgierigheid wandel ik op de plaats nog een uurtje heen en weder j op het laatst begon het my
TOONEELSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;.7
tamelyk te verveelen, toen eenklaps de deur weder open ging,' en dat zelfde vrouwtje van een'nbsp;Heer affcheid nam, en beloofde heden avond weder te komen; daarop trippelde zy fcliielykvoort,nbsp;én ik fluipte haar zachtjes achter na tot aan haarnbsp;wooning. Wie denkt gy nu wel dat het geweest is?
A L B B A N D.
Het een of ander geriefelyk meisje.
P I L Z.
Mevrouw Moorland.
albr and.
Zyt gy doi?
p I L Z.
Niets minder dan dat. Ik mag vier wecken op Water én brood zitten, als het niet waar is. Zy deed de tuindeur open. Toen zy in het duister het (leu-telgat niet fchielyk genoeg vinden kon en zy haarnbsp;fluijer opiloeg,nam ik dit ogenblik waar om het lichtnbsp;van myn dievenlantaarentje haar net in’t gezicht tenbsp;laaten vallen. Toen zag ik duidelyk,...
A L B R A N D.
Wie heeft zy dan toch bezocht?
p 1 L z.
Dat wist ik zelf nog niet, ik liet terftond den Wykmeester haaien. Het huis behoort een oudnbsp;besje toe; boven op den zolder woont zekerenbsp;Capitein Eifeld, daar zag ik ook het licht heen en
78
DE LASTERAAR,'
weer flikkeren, die heeft haar ook de dear opeilge-i ^aan, haar den trap af en uit geleid..
A L B R A N D.
Het is onmogelyk.
PIL z;
Wel ’er is geen ander mansperfoon in huis.
ALBR AND.
Kent gy dien Capitein?
P I L z.
Neen,maar,ZO ik hoor,moet het een arme duivel zy lir ALBR and.
Jongen, weet gy wel zeker dat het zo is?
P I L z.
Gy moogt my vry tot den jongllen dagopfloppers geeven, als mevrouw Moorland niet den voorleedennbsp;nacht den Capitein Elfeld bezocht heeft.
ALBRAND.
Maar, voor den duivel, wat had zy daar, toch te doen?
!=gt;gt; dat weet ik niet.
ALBRAND.
En heden avond, zegt gy, zal zy wederkomen?
I' I L z. nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦
Nog heden avond.
AL BR'AND, (Jn zich zelyen mompelende^ Hm! —nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^°ch niet denken dat ’er iets
on.
-ocr page 87-79
TOONEELSPEl.
't
óhbetatnelyks ^— mrar enfin, dat is even veel ~ liet keeft toch de fchyn — en is in beide gevaiJeiinbsp;altoos goed — hem kan het tot eeu overeilende daad
vervoeren — of baar door vrees doen tam worden__
ja ja, — het is wel een heerlyk,een onwaardeerbaar toeval! QegenPilz.') En deezeCapiteinElfeldjZc^tnbsp;gy, is arm?
P I L Z.
Zo als de Wykmeester zegt.
A L 5 R A H D.
Zeer arm?
P I L z.
Hy heeft zelf het lieve brood niet.
AbBRAND.
Des teberer.
P I L
Hebt gy hem dan niet gezien? Hy moet reeds zegt; dert verfcheiden weeken by zyn E.ycel’entie om eennbsp;penfioen geloopen hebben,
AU BR A ND.
Ha,ishetdie?—¦ voortreflyk, breagmy by hem!
P I L z.
Nu op het oogenblik?
AL BK and.
Terllond.
P I L Z.
Wy hebben niet ver te gaan. No. 312. op de plaats van hetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gaan keen.^
TirjALF-
-ocr page 88-so
D’E LASTERAAR,
A L F D E T 0 0 N E E L.
Le VROUW VAN ELFELD. (/« een wit ttegli-gée gekleed, zich rondsom bekykende.')
is tefyn, te kostbaar voor myn tegenwoor#
digen toefland -- die lieve goede Mevrouw.
IMii ik weder eenmaal op de been ben, en zo wac aangekleed, nu verbeeld ik my zelve dat ik wedernbsp;volkomen gezond ben. Nog een weinig kleur, ennbsp;niemand zou my aanzieu dat ik voor tien dagen op
den rand van het graf ftond - Myne handen zyn
ook weder toegenoraen , maar nog inoer myne krachten, ik kan nu weder gaan en ftaan, heb geennbsp;Itokje meer nodig, en behoef my aan denmuurniet
meer vasttehouden. - Dank myne weldoenfter,
dank de liefde van mynen Karei ! —komthy dan niet? (zy kykf door het vengller^ ik heb' my' toch alleennbsp;voor hem zo opgefchikt, hy zal recht in zyn fchi’knbsp;zyn — ’Er zal hier of daar nog wel wat fcheef zitten (jiy haalt een gebnoken zakfpiegeltje voor dennbsp;fjagd) Ik was voorheen gewoon my voor een fierly-
ker toilet te kleeden! - Foei ! dat moet ü geen
zucht korten! ik heb immers myn Karei nog! hy is wel kreupel, maar zyn hart Haat nog warm voornbsp;my, irtyne handen kunnen hem dekostgeeven.—¦nbsp;Toen men hem zwemmend in zyn bloed van het ilag-
veld
-ocr page 89-8r
jOONEELSPEL
bragt — toen gy zinloos naast hem neder* — had gy toen wel een anderen wensch,nbsp;een ander gebed, dan het behoud van zyn leven?nbsp;Welnu, hy leeftI hy leeft en ik ben gelukkig!
' nbsp;nbsp;nbsp;DE vooRit3EN, Capitein elfeld.
Vrouw van E L F E L D, (hem te gemoet gaande!) IComt gy eindelyk, lieve Karei?
ELFELD, (y)lient ziaaai^moedigheid in VTol'^h-^ heid overgaat.)
Ik zou u waarlyk haast niet kennen.
Vrouw van ELFELD.
Staa ik u dan zp niet aan ?
ELFELD, (haar omhelzende.') - ¦ ¦ Verftaat gy inyn andwoord?
Vrouw van ELFELD.
Mynhart is uw tolk.
ELFELD. nbsp;nbsp;nbsp;:
Maar hebt gy u niet te vroeg op de been be* geeven?
Vrouw van elfeld.
Ik ben volkomen gezond.
' E I* F E I., D.
Gy ziet ’er nog zo bleek uit.
F nbsp;nbsp;nbsp;Vrouw
-ocr page 90-*2 DE LASTERAAR,
Vrouw van E L F E L D.
Ik heb lust om van daag eenwandelingjetedoeö, de frifche lucht zal my wel weer opkleuren.
E L F E L D,
Ja maar een inftorting kon u het leven kosten. Vrouw van elf eed.
Neen, myn lieve Karei, gy raakt my nog niet kwyt.
E I. F E L D.
Ach, wat was ik zonder u!
Vrouw van ELF EL D.
Hebt gy den Minister nog niet gefproken?
E L F E L D.
Vrouw van ELF E LD.
Hebt gy? — wel nu?
E L F Ë L D.
Vrouw van elfeld.
Nu fpreek toch ! waarvoor ben ik anders uw vrouw ? Ik heb een recht van deel te neemen innbsp;uw fmart.
elfeld.
Goede vrouw, daar loone u God voor!
Vrouw van elfeld.
Hy düar! Gy hier.
E L F e L D.
Waardoor?
tooi^eelspel. Sa
Vrouw van elfeld. poor liefde!
ELFELD, Qiaar met aandoening èy de hand vattende^
Gy verftaat de kunst, om eenen kreupelen Eelfs tje-cydenswaardig te maaken.
veertiende T o o N E E Li
ALBRAND, DEVORIGEN*
A L B R A N D, Qso als hy binnenkomt Ben ik hier te recht ?
elfeld*
Wien 2ioekC gy, mynheer?
AI.URAND* pen Capitein Elfeld*
ELFELD*
l)ie ben ik.
A L tl R A N D, (ontfield, zo als hy de VrouW van Edfeld zieti)
En deeze Dame?
ELFELD.
Myn vrouw.
ALBRAND.
Dus gehuUwd.?
elfeld.
Dat fchynt u te verwonderen, mynheer? magïk Wel vraagen met wien ik de eer heb te fpreeken ?
F a nbsp;nbsp;nbsp;AL»
-ocr page 92-H D.E lasteraar,
Al/S'RAivD»
*
Daaï de naam van een vriend niets terzaake doét,
zo bid ik om verlof den mynen te mogen ver-zwygen.
E L-F E t D-
Zonderling! bekende vrienden verlaaten my, eti onbekende zoeken my op.
AL BE A ND.
Uw noodlot is hard. Ik ben in flaat het te verzachten. Ik heb een witte voet by den Minister.
E L F E L D.
Gy zult dankbaare harten aan u verplichten. .albr^no.
Ik beloof u een rykelyk penfioen, als.,.
E L F E h o»
Dit ah fchynt zekere voorwaarde aanteduidcn. Ben ik in (laat die na te komen?
ALBRAND.
Ik eiscli vertrouwen en ftilzwijgendlieid.
E E FEED.
Dat is niet te veel voor een bedelaar die-tyn eer redt.
ALBRAND.
Gy krygt dikwils bezoeken van Mevrouw
Moorland.
_E L -F E L n.
TO o NEELS P-E l.a 85 Vrouw vnn e l r e l d.
Van iVtevrouw Moorland? nbsp;nbsp;nbsp;^
ALBB AND.
Zou ik my dan vergisfeii?......- ' /
Vrouw van ELF ELD.
Heet die dame, die ous met weldaadenoverlaadt. Mevrouw Moorland?
A LB RAND.
Hoe? kent gy haar niet?
\Vy kennen tot nog toe alleen haar edel hart.
A LB RAND. ''
Ik weet toch, dat zy dikwils tegen middennacht. Vrouw van E l f e l d.
Ja, dat deed zy ! Zy was' myne reddende engel uit een doodelyke ziekte.
*’ ALBRAND. ' '
En noemde zy nooit haar' naain?'
* * E L F E L D.
Nooit. nbsp;nbsp;nbsp;¦' I
ALBRAND.
‘ nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' vlOt ¦' V
Daaraan erken ik haar, zyjs eenffiinz^ame , voor* treflyke vrouw. ' ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;......
Vrouw van ELF ELI)»
Ja, dat is zy wel l , nbsp;nbsp;nbsp;'
en
• nbsp;nbsp;nbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;E I. F E L D, -
•¦¦ ¦ nbsp;nbsp;nbsp;F 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- ,
-ocr page 94-Ook den aanftaanden nacht belopfde zy,,.
Vrouw van elfeld.
|3, zy zal weder komen,
E L F E L D.
En de vruchten yan haare weldaadigheid genieten,
A L B R A N n
Gy zoudt deeze dame eenen dienst kunnen doen,
E E F E L D
Gaarne, al was het met myn bloed,
A LBR AHD.
In vertrouwen :ik ben zo gelukkig van door haar be? 5iind te yvordou,
Vrouw van elfeld,
Is zy nog pugehuuwd ?
ALBE ANI).
Zy is gehutiwd, maar ongelukkig...
Vrouw van elfeld.
Zulk een vrouw houdt zelf in het ongeluk haa? plicht heilig.
AJ,ERA»n.
is ook juist zo. Zy gaat deswegens nog vaij pjenige vooroordeelen zwanger.
E L F E L c,
Vooroordeelen, mynheer?
albrand.
Die met den tyd wel zullen fiyten, het komt mo» gelyk alleen op u aan...
-ocr page 95-tooneelspel. 3^
E. L F E L D.
floe, wat meent gy?
albrand.
Als gy my vergunnen wilde aan deeze byeenkom-flen des nachts by u deel te neemen — uwwooning is zo afgelegen en eenzaam — als ik hier alleennbsp;met haar blyven mogt — of dat gy zelf mogelylcnbsp;door verflandige overredingen zekere kinderachtigenbsp;zwaarigheden zoudt willen helpen uit den wegnbsp;ruimen....
ELF E LD, (beevend van verontwaardiging^
Armoede! Armoede! wie durft nogftaandehonden dat gy den mensch geen vernedéringeu doet ondergaan!
Vrouw van elfeld, lt;^alt op een ftoel neder
Neen, dat is teevee!.
A L E R A N ü.
Ik wil niethoopèn, dat gy my kwalyk verftaac. Wegens het penfioen geef ik u myn woord, nognbsp;opmorgen zal uhet nodige deswegens bezorgd wor.nbsp;den. Maar ik ftel myne dankbaarheid zulke naaa-we paaien niet. haalt een geldbeurs voor dennbsp;dag.') Deeze kleinigheid kan u doen zien..,nbsp;elfeld, ^woedend,')
Mynheer! ik ken u niet, maar als gy niet op het ogenblik de deur uit gaat, zult gy ondervinden datnbsp;een eerlyk kreupel man nog krachten genoeg heeft.nbsp;;om een fchurk uit het venglier te werpen.
88
D.E LASTERAAR,
•albrand.
Durft gy my dat te zeggen?
E L F H L D.
Ja, tl, zelfs al Hond gy op den hoogdefi trap van den troon. Weg, zeg iü, of ik maak gebruik vannbsp;de rechten van myn huis.
ALBRAND. nbsp;nbsp;nbsp;‘
i Het is zeer wel, Heer Capitein' Het penfioeil hebt gy door uw zotheid verbeurd. Enwat’erdaar,nbsp;enboven nog uit ontdaan mag, zult gy uzelventanbsp;wyten hebben. (_Hy gaat heen.')
ftftiende t o o n e e l.
DE voorigen, zonder aurrand.
E L F E L D.
Schurk, my woudtgy tot uw koppelaar huuren, my? Vrouw van el fel o.
Wie of die booswicht toch zyn mag ?
E L F E L D.
Zekerlyk de een of ander hoveling, die ons naar zyn eigen hart beoordeelt.
Vrouw van el FE ld.
Wy moeten die goede vrouwdatmaarnietzeggen.
E L F E L D.
Gy hebt gelyk, de onfchuld wordt fchuuw, als
.TOONEEJLSPEL.
zy denkt dat zy befpied wordt; maar ik zal haar toch niet weer alleen naar huis laaten gaan.
Vrouw van E L F E L D, (flaat op, en fiaat haar arm om kern.')
Karei, wy hebben deezen middag niet meer dan een fchotel aardappelen, maar wy hebben met datnbsp;at een geruster geweten dan hy.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• ' ^
ELFELD, (haar tegen zjn hart drukkende^ Onze harten zyii zuiver.
Vrouw van EL FEED.
Ky wilde de aruioetie onteeren.
ELFELD.
Om der menschheid wille behoedde de hemel ia. der booswicht voor armoede! (Het Gorden valtP)
Einde van het Tweede Bedryf.
FS
DER,
-ocr page 98- -ocr page 99-91
TOONEELSPEl.
AI.BRAND,
Luisterbemin’t oor.,,
PRONK.
Hy zal my antwoorden: loop naar den dniveU A lbrand.
De zaak is yan zeer veel gewicht,
PRONK,
Ja, by het hof is zo veel des morgens gewichtig,
dat des avonds mede opder de kaarten gemengd wordt.
ALBRAND,
Ik moet volftfekt...
ï* R o N jc.
Gy zult uw eigen zaak verbrodden.
ALBRAND.
Des te beter!
PRONK.
Nu voor uw rekening, (^Hy gaat keen,quot;) TfVEEDE TOO NEE L.
ALBRAND, (alleen.'i li
eeft hy ve.loren, dan is hyineen kwaadeluim, ongeduldig, Be oogen aan de fpeeltafel, de oorennbsp;hier, onderzoekt niet lang, zsgiFiat\ en ik zegevier ~ wees welgetroost Albrand! hetgelukwenkt
W toe, het geval lacht u aan! Dat ik daar na zo juist dien ,Pilz moest ontmoeten, dat ik juist van
heiR
-ocr page 100-pS
hem moest verneemén, in welken ftaat de Capitein
zich bevind- - De éene omftandigheid helpt
hier de andere, alles wordt zo waarfchynlyk...
D EJl DE TOONEEL.
ALBRAND, PRONK, terflond daarop de ministbR, -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-
«
• nbsp;nbsp;nbsp;pronk,
Pïy komt. nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
ALB^,AKB.
Ir welk een luim is hy? nbsp;nbsp;nbsp;¦ ’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
P,R Q N K.
In z.ulk een kwaade luim, dat ik geen lust heb ;de audiëntie bytewooaeo. ga(it door de middendeur heen.')nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
ALBRAND.
Ja, ^aa maar, ipypi vriend„ gy zoudt^r toch maar overfchieten.
M i.N I è T È R.# fkn^rtgC)
Welnu, wat is’er?
' nbsp;nbsp;nbsp;ALBRAND.
Een droevige ontdekking.
NCINlStER,
; Schielyk. nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:
ALi-KAND. nbsp;nbsp;nbsp;1.
Moorland is een-TCrraader./ :j slrl
-ocr page 101-J o o N:E E L S P E u nbsp;nbsp;nbsp;03
MINISTER.
‘ ’Zyii ’er nieuwe bewyzen tegen hem?
A.LBRAND. nbsp;nbsp;nbsp;'
Helaas maar zeer fpreekendebewyzen. Hy houdt verdachten omgang.
,M1NISTE r.
ALBR AN D.
. Daar is zekere Capitein Elfeld...
MINISTER.
Ja, ik ken die knaap.
AL BR and.
Sainenkoinften by den nacht.
minister.
Waar?
ALBRAND.
.MINJSTEIt.
Zyt gy uw zaak -wel zeker?
. ALB BAKT.
Moorland fluipt tegen middennacht in het huis
van een mensch , dien hy. by dag voorgeeft niet te kennen'.
Minis te r.
Dat baart zekerlyk veel vermoeden, maarwatis er te doen?
L'
-ocr page 102-94
ALBRAND*
Ik ZOU onder verbetering van begrip zyn, dat. Zo men den Syndicus op heeter daad betrapte...
* klNlSTER.
Dat men hem dan tusfchen vier münreri möess fluiten.
ALBRAnn.
En zyn papieren verzegelen...
BIINISTER.
En dan maar kort en bondig zyflproCeSopfliaaken, albrand.
Als uw Excellentie my deezen last gelieft opte» dragen...
MINISTËR.
Zeer gaarne — maar als ’er eens in zyne papieren niets tot zyn lasten te vinden was? de Vorst wil altoos dat men met omzichtigheid en toegeevendheidnbsp;te werk gaa.
Al. BRAND-
De zaak is buiten allen twyfel.
MINISTER.
Welaan!
Al. BRAND'
Mag ik om een fchriftelyke order vraageil...
minister Qongei^uldfg.')
Nu zo op bet ogenblik?
AL üRAND.
Als uw Excellentie anders maar den bediende der
TOONEELS pel. nbsp;nbsp;nbsp;95
Policie, die in de Antichambre ftaat te wachten, geliefde te beveelen.
MI NISTER.
Waar is hy?
A L B R A N D, Qipeni de deur.')
Pilz'
PILZ, DE VOORIGEN.
(
MINISTER.
Jk heb myn Secretaris zekeren last opgedragen, volg zyn beveelen!
PILZ, Qbuigt zich zeer nederig.) minister.
Kan ik nu heengaan?
albrand.
Als uw Excellentie verder niets anders te bevee-. len heeft?
minister.
Ik kan my niets herinneren. Nu, vaarwel, gaa fpoedig doch tevens met bedachtzaamheid tewerk.nbsp;Morgen vroeg wacht ik uwnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(Jijgaat heen-)
albrand^ (^zyne handen wryvende.)
Dat gaat voortreflyk. (Tegen Pilz.) Kom met my op myn kamer, daar zult gy uwe inftruftie ontfan*nbsp;gen. Maar neen, zoek eerst den kamerjonker op;
by moet op het ogenblik by my komen. ’Er' zyn orders van zyn Excellentie, van zyn Doorluchtigheid, loop fchielyk'heen. (^Pilz loopt heen.') Voor-treflyke inval ! De Kamerjoirfter moet de papierennbsp;verzegelen. Aan zyn ontwerp van vaderlandfche
gedachten ligt my alles — alles gelegen. --i_
(Hy gaat heen.)
y T F'D E TO O N E E L,
JENNY, SMITH.
97
fOONÈELSPËL,
JENNY.
Integendeel. Aan tafel heb ik dikwlls uwe be* gaafdheid in de converfatie bewónderd.
SMITH.
Ik moest liever diar zwygen en hier fpreeken.
. J E N N Y.
Het 13 zeer natuurlyk, dat by een meisje de ftof tot onderhoud zo menigvuldig niet is.
SMITH.
Ja, maar zo veel te belangrykef.
JENNY.
Men moet in de geheimen van het journaal der mode ingewyd zyn.
SMIT H.
Wat ik met u praaten kan,blyft altyd mode.
JENNY.
En gevoelt gy dan geen zucht Haar uw Vaderland, zo als wy Zwkzers?
SMITH.
Jenny.
Waarom gaatgy er dan niet heen? Een man als gy, kan overal door de waerftld komen.
G nbsp;nbsp;nbsp;smitH»
-ocr page 106-j)3
DE LASTERAAR,
SMITH.
Wilt gy van my oncflageii zyn?
J E N N V.
Foei! de hemel bewaar my!
SMITH.
Ik wou niet gaarne alleen in myn Vaderland terug keeren.
JENNY.
Welnu, trouw dan.
SMITH.
Dat wil ik ook doen.
JENNY.
Ik ZOU het u niet aanraaden.
SMIT H.
En dat waarom niet?
JENNY.
Als gy denkt, dat alle huwelyken zo gelukkjgzyii als dat van myn broeder, dan vergist gy umerkelyk.
SMITH.
Neen, dat geloof ik juist niet.
JENNY,
De meesten zyn ongelukkig.
SMITH.
Dat geloof ik toch ook niet.
JENNY.
Ik heb dat honderdmaal gezien. Een paar jonge lieden worden op elkander verliefd, denken dat zynbsp;zonder elkander niet kunnen leeven; komt’er dan
een
-ocr page 107-TOONÈÉLSPÉL. nbsp;nbsp;nbsp;pp
een gierige vader of lavaadaartige voogd inden weg, Jan vveenen en zuchten zy zolang, totdat zy Jennbsp;ouden overharden, om zyn toeftemming te geeven.nbsp;Nu ftaan zy op de tinhe van den tempel des geluks,nbsp;zien alle ryken der waereld onder hunne voeten üg.nbsp;gen, wandelen de eerlte weeken dér wellust, gelyknbsp;de nachtwandelaar op de daken, in begoochelingnbsp;rondi eensklaps rnischt de tyd'voorby, roept hennbsp;by hunne naainen; zy verfchrikken, ontwaakeö, ennbsp;Honen neder.
SMITH.
Dat is vernuftig, waar niet overeeukomftig de waarheid gefchetst.
JENNY.
Daar liggen zy dan in den poel der verveelendheld, en zien elkanderen droevig aan. Zyn het goede,nbsp;edele menlchen, welnu, dan verdraagen zy elkan-deren wederkeerig, en de lieve gewoonte komt heanbsp;te hulp. leder wandelt zyn fteenachtigen weg, ennbsp;is blyde dat ’er tén minften geen doornen tusfchennbsp;de fteenen groeijen.
smith.
Maar als nu Achting de moeder der Liefde was?
JENNY.
Op zyn best een fliefmoeder....
SMITH.
Wie over de Liefde kan redeneeren, heeft zekef-lyk nooit bemind.
JEN-
-ocr page 108-lOO
JENNY.
En is te benyden.
SMITH.
Neen! te betreuren.
j E K N
Een onbekend geluk heeft geen aantreklykheid.
SMITH.
Een valfche zinfpreuk. Denkt gy clan dat de menfchen in de Loodmynen van Newcaftel of Derbynbsp;nooit naar het gezicht van de zon verlangen?
JENNY.
SMITH.
En hooger nog vanhethuwelyk. QHj/'chuift met z.yn jloel een weinig nader, doch zonder voor hetnbsp;overige van houding te veranderend) De Li.fdenbsp;knoopt twee wezens aan elkanderen, het hnweiyknbsp;fchept uit beiden één ;de Liefde drinkt haaren vreugde beker op eenmaal uitj het huwelyk^flurpt hemnbsp;dropsgewyze in, en ledigt hem flechts aan den randnbsp;van het graf. De Liefde is een fmiiigende rups, totnbsp;datzy zich eindelyk in het hnweiyk infpint, en dannbsp;als vlinder een zuiverer vocdfcl uit den geur dernbsp;bloemen zuigt. De j:aren vloeijen heen, een goedenbsp;vrouw wordt nooit oud; winter en zomer wisfeieiinbsp;elkanderen af, huwelyksiiefde blyfe altyd warir.nbsp;De kuscli vaa een knisfehe vroutv is het teeken,nbsp;waarmede de Natuur haaren zegen fpreekt. Stormen
ruis.
-ocr page 109-T o o N E E L S P E L.
ruisfchCH voorby, wnnr Liefde huisvest; in den arm eener deugdzaame gade wordt ieder hartzeer flechtsnbsp;half gevoeld, ieder vermaak dubbel genoten,nbsp;JENNY.
Gy geraakt in vuur.
SMIT H. (^andermaalnog wat nad-'r fchtivende.')
Wee den mrn, die by vrouwelyke fchoonheid en deugd keel blyft! Wie zou met hem uit een bekernbsp;willen drinken? Wee den man, die zich aan eennbsp;goede vrouw gewent als aan zynflanprok, die zondernbsp;dank aaiineemt wat hy dagelyks ontfangt, en dannbsp;eerst gevoel voor huisfelyk geluk heeft, als het voorby is. Schud voor anderen uwe kroonen vry af, alsnbsp;fneeuvvvlokken, onbeftendig Fortuin! Laatvoormynbsp;flechts het eenvoudige kransje derLiefdebloeijen!nbsp;fchuift al weder wat nader.') Vind ik,wat ik zedert jaa-ren zocht, het ideaal myner wenfehen en hoopen, goeden nacht dan, gy kleine dwingelanden der ziele,nbsp;eergierigheid, roemzucht en wysbegeerte! In mynnbsp;hart is alleen plaats voor de liefde! Stil en vreedzaamnbsp;genot van het huisfelyk geluk, geineeufchaplyke vorming van den geest, vermaaken die de Natuur onsnbsp;aanbiedt, een onbefmette landlucht, te verre voornbsp;den laster, te gering voor den nyd; bedaarde werkzaamheid met de ftiiie liefde der eenzaamheid ver-maagfchrpt....
JENNY, {die alle ogenblikken de draad breekt.')
Onze fchoonllfi droomen worden zelden vervuld* G 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;SMITH.
-ocr page 110-102
SMiTiï. (zyn ftoel tot zeer digi hy haar fchuivende.')
Dat ik minne is geen droom, maar dat ik my yleije wedermin te winnen, is mogelyk een flout-moedige harsfenfchim. Voor de eerflemaal gevoefnbsp;ik myn geluk af hanglyk van de genegenheid van eennbsp;ander, en beef voor de eerde maal. Woorden zynnbsp;armzalige tolken, dit beeven ftrekt ten borge voornbsp;de waarheid van het geen ik gevoelt
JENNY.
5mith, wat deert u?
SMITH, {vat haar handi)
Als een man, die het harteiyk meent— nietfpreer ken kan — als zyn dein beeft daar de traanen uitnbsp;zyne oogen dringen — dan is dat waare liefde.
JENNY.
Myn God! Smith....
SMITH,
Het ogenblik is daar — dat het geluk myns levens bellist — een eerlyk nmn fmeekt om uw hand — eennbsp;vuurig minnaar fineekt om uw hart...
JENNY.
De ontroering, waarin ik u zie, laat my aan de waarheid van uw gevoel niet twyfelen — maar.,,
SMITH.
Jk ben zekerlyk flechts van geringe afkomst,....
Jenny.
Foeil dat was het niet, wat ik zeggen wildei
SMITH.
-ocr page 111-103
TOONEELSPEL.
SMITH.
Ik bezit niet veel, maar echter genoeg.
JENNY.
Ik was ook nooit van gedachten, myn hart te verkoopen.
SMITH.
Zo zy het dan de prys eener edele liefde!
JENNY.
Laat my tyd, lieve Smith.
SMITH.
Ik dank u. (Hy kuschtmet vet't'ttkkingham'hand^ Wat kan een getrouw hart aangenaamer zyn, dan denbsp;verzekering , dat men het beproeven wil?
ZES D E T O 0 N E' E L.
BE VOOBIGEN. MO ORLAND. EMILin.
eMILIE. (^aan de hand van liaaren echtge* noot binnenkomende.')
Daar is hy eindelyk, maar fomber.
JENNY,
Wat deert u, broeder?
MOORLAND*
Niets.-Verdrietelyke bezigheden....
E M i L i E.
Anders waart gy ten minden by het eeten altyd vrolyk-* moorland.
G 4 nbsp;nbsp;nbsp;EMILIE.
-ocr page 112-EMILIE.
Wy hebben u deezen middag zo fmartelyk ge*, wacht, anders pleegt gy nog wel iemand te zenden ,nbsp;als gy buitens huis eeten moest.
MOORLAND.
Vergeef my, ik vergat...
JENNY. nbsp;nbsp;nbsp;^
Dat had gy althans van daag het minst moeten ver» geeten. Gy had zelf heden niet moeten uitbiyven.
moorland*
De Minister....
JENNY.
Wat Minister! De Minister kan u op zyn bést een titel van Hofraad bezorgen, maar Emilie alleen kannbsp;u tot vader maaken. Ik dacht, wy zouden deezennbsp;middag een vrolyk feest vieren; ik wilde ook eensnbsp;een kalf glas wyn drinken, en.u hoopte ik in eennbsp;halve roes te zien.
moorland, {de hand voor zyn voorhoofd houdende^
Het komt my in-de daad ook zo voor, als of ik in een roes ben.
JENNY.
Waarhebt gy toch den gantfchen namiddag rondge,
ZWOrven?
moorland.
Buiten de poort — gewandeld..,
JENNY.
Eerk klaagt ge over bezigheden, en dan gaat ge wandelen?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;moor-
-ocr page 113-Moorland.
*lt;raged my, ik weet zelf niet wnt ik zeg.
JENNY, (zachtjes tegen. Smith.j)
Een donkerefchaduwe in het tafereel des huwelyks!
SMIT H.
Wat zou licht beteekenen zonder fchaduw? EMiLtE. (jederljk.')
Komt het u dan nu gelegen, manlief? Hef e^ten ftaat reeds op tafel.
MOORLAND.
Ja terfond — ik ben gereed,
ZEVENDE T O O N E E L.'
quot;Vergeef my, dit ik maar ongemeld — een gewig-tige bezigheid, lieve Moorland, voert my tot u. JENNY, (verdrietig^)
Al weder bezigheden?
MOORLAND.
Loopt maar vooruit kinderen,en gaat maar aa» tafel, wy zullen zo terftoud volgen,
E M I L I E.
Maar, lieve man, wy hebben e:n gerecht, daaf gy zo veel van houdt, en zonder u fmaakt het niet.
-ocr page 114-io5
DE lasteraar,
moorland, (jnet een gedwongen tederheid-'^ Gaa maar heen, lieve Emilie, binnen weinig mi-nunten ben ik weder by u.
EMILIE. Qangzaam heengaande , half voor zich zelven.')
Het is niet, zo als het zyn moest.
JENNY. Qiaar met Smith volgende^ Smith! Smith! Als ook dit voorbeeld niet op unbsp;werkt...
SMITH.
Geen voorbaarig oordeel, lieve Mifs. (Zy gaan allen drie heen.')
albrand. en moorland.
MOORLAND.
Albrand, gyziet ’er zo ontReld uit.
ALBRAND.
Dat bén ik ook.
MOORLAND.
Nieuwe rampen voor my?
albrand.
Helaas t
moorland.
Spreek maar voor de vuist weg.
albrand.
Ik gevoel voor de eerflemaal, dat de vriendfchap ook zwaare plichten oplegt.
MOOR.
-ocr page 115-107
TOONEELSPBL.
moorland.
Waarheid is de eerfte.
ALE RAND.
En heiligde. Ik vervul die met traanen in de oogen. Vriend, wees een man! Een harde flagnbsp;treft ui het hardde nog, omdat die van eenbemindenbsp;hand komt.
moorland.
Van myn vrouw?
ALBR AND.
Zy is deezen naam niet waardig,
moorland.
Bewyzen!
albrand.
Zy houdt in dennachtbyeenkomdenmetdenVorst.
MOORLAJ’D.
Dat is niet V/aar!
ALBRAND.
Wie heeft ooit hartelyker aan haar deugd geloofd, dan ik.? Wie heeft haar oprechter verdedigd dan ik?nbsp;Myn hart yst, dat ik deeze vrouw draf baar jegensnbsp;zulk een man moet vinden — maar....
moorland.
Het is niet waar!
albrand.
Zo fprak ik ook, zo lang ’er nog eenfchaduwvan mogelykheid overig bleef. Doch toen men iedernbsp;twy feling door wezenlyk gebeurde zaaken wederlegde.
MOOR.
-ocr page 116-jo3
DE LASTERAAR,
MOORLAND, (drift’g met de voet flampende,') ' Het is nietwaar! Gaa met my by haar, terflondnbsp;op het ogenblik.
ALBRAND.
Wilt gy zelf u van de middelen berooven, om de waarheid te doorgronden? De traanen van Emilienbsp;zyn geen bewyzen.
MOORLAND.
En welke hebt gy dan ?
A I, r. R A N D.
Emiüe gaat fed§rt eeiiigen tyd tegen middennacht ui: uw huis...
MOORLAND, {vat hem driftig by den arm.') Albrand I
A L B R A N D. {gaat bedaard voort.) Sluipt,zonder ieipand by haar, over de plaats vannbsp;het flot....
MOORLAND, {vat hem met beide handen aan , en ziet hem flerk in V gezicht.)
Verder....
albrand.
Sluipt in het huis van een koppeiaariler.... nbsp;nbsp;nbsp;..
moorland, {met een geflikte flem.) Verder...
A LBR and.
. En vindt daar den Vorst.
moorland, {pakt hem woedend by de horst))
. Mensch! gy liegt!
AL«
-ocr page 117-lop
TOONËEL SPEL.
ALERAND.
Gy zyt in een toslbnd. waavin men een vriend -lies vergeeft.
moorland.
Bewyzen!
aLbrand.
Wilt gy uwe oogen vertrouwen ?
moorland.»
Ja alleen myn eigen oogen!
ALBRAND.
Goed, ik blyf by u tot middennacht, wy gaan famen.
MOORLAND.
Ik houd u by uw woord.
ALBRAND.
Maar zonder wapenen.
moorland.
Hoe laat is het?
ALBRAND.
Negen uuren.
MOORLAND.
Te vroeg, te vroeg!
ALBRAND.
Wees zo lang bedaard! Het verzuimde ogenblik keert nooit weder. Het loochenen van Emilie zounbsp;toch den argwaan niet van uw hart wentelen, ennbsp;gy moet een pynelyk leven aan de zyde van een
vrouw
-ocr page 118-vrouw doorbrengen, wier onfchuld gy wenfchen zoude, en wier misdaad gy duchten moet.
MOORLAWD.
Ik beu bedaard*
ALBRAND.
Het ZOU het beste zyn, dat gy haar voor middennacht niet weder zaagt. Als Ëmilie vermoeden vat, dan gaat zy niet.
M o o R L A M D.
Ja, zy zal niet gaan.
ALBRAND.
Zy zal wel.
MOORLAND.
Ik vermoord hem, die haar lastert.
ALBRAND.
Als Emilie onfchuldig is.
MOORLAND.
Zy is onfehuidig.
ALBRAND.
Zy was het voorheen.
moorland.
Kom by haar, zie haar in ’t gezicht, en fchaamn!
ALBRAND.
Lavater kan hier niets beflisfen.
moorland.
Zy is zwanger...
ALBRAND.
Des te flechter.
MOOR'
-ocr page 119-MOORLAND.
Noem wy den lasteraar.
A L C R A N D.
¦ Stil, ik hoor iemand komen. O n’s hemels wil, verraad u toch nier.
DE VOORIGEN. EMILIE.
E M I L I E. nbsp;nbsp;nbsp;‘
H/ieve man, wy hebben u den gantfchen dag moeten misfen, de avond moest voor ons zyn. Wy kunnen zonder u niet eeten; ons fmaakt geen enkelenbsp;beete; my althands in ’t geheel niet. — ,Zyn uwenbsp;bezigheden nog niet afgeloopen? — Heer Secretarisnbsp;gelieft gy diet ons te foupeeren?
albrand.
EMiLi E. Qop een zachten envriendel'^jken toonP)
Als gy onzen kleinen familiekring niet verkiest te verwyderen, maak hem dan ten niinlten niet enger.
ALBRAND.
Het is tegen myn wil.
EMILIE.
beneemen?
En wat zyn dat toch voor bezigheden, diemynen goeden Moorland zyne anders zo zachte vrolj'klieidnbsp;' Myn God, met welk een gezicht
ftaart
-ocr page 120-II2 D Ë L A S T E R A A Ë,
Ëaart gy my aan!-lieve man, mag ik niet vvee-
ten wat u drukt?
MOORLAND.
Wilt gy het vveeüen?
ALBRAND.
Een onaangenaam voorval in zyn beroep. Niets anders.
E M I L I E.
Zo ik niet raaden noch helpen kan, dan is licfde-ryke deeineeming toch nooit onwelkom* MOORLAND.
Neemt gy deel aali my?
E M I L I E.
Welk een vraag.... nbsp;nbsp;nbsp;-
MOORLAND.
Gy ziet my zo minzaam aan.
E M I L I E.
En gy my zo woest.
MOORLAND.
Gy had dat niet verdiend.
E M I L I E.
Neen zeker niet.
MOORLAND.
Neen, by God! niet! QHjfluit haar in zyn armen.') ALBRAND.
Wy vergeeten onze bezigheden.
E M I L I E.
Uw gedrag iS ZO ongewoon....
MOOR*
-ocr page 121-ALBRAND.
Het was beter dat gy nu fcheiddè; De rust is alleen zoet na volbragten arbeid. My dunkt het was het best, dat wy ons in uw ftudeerkamer opfloten,nbsp;want wy zullen niet wel voor het aanbreeken vannbsp;den dag gereed zyii.
E M .1 L I E.
E M I L I Ë.
Het zal uw gezondheid benadeeien. Gy hebteêni-ge wecken lang zo weinig geflapen.
MOORLAND.
Gy had dan liever dat ik ging flaapcn?
-ocr page 122-ïr4
DE LASTERAAR;
* M I L I E.
Hoe kunt gy daaraan twyfeleii?
ALBRAND.
Vriend! het wordt fchielyk niiddeunacln!
moorlakd.
Ha! — Goeden nacht, Emilie!
E M I L I E.
\Vy zien elkanderen deezen avond nog weder?
moorland.
Dat hoop ik niet.
emilie.
Hoopt gy het niet?
MOOR LAND.
Vergeef my ,ik ben verftrooid.— Kom Albrand goeden nacht Emilie!
emilie.
Gy geeft my niet eens een kusch ?
moorland. (Jluit haar ontroerd in .zj ne armen,')
Het is de laatfte niet!
EMILIE,
Daar bewaar ons God voor!
moorland, (zich losrukkende.) Neen, het is niet mogelyk! (//y gaat filings innbsp;zyn kamer.)
Albrand, '(/lew volgende.)
Wees zo goed, Mevrouw, om tezorgeii, datons niemand ftoore. (Hy gaat heen.)
tien-
-ocr page 123-115
tooneelspel. tiende t o o n e e l.
’E,
emilie. {alleen.')
moet toch iets gewigtigs voorgevallen zyn, — en hy zeide het my niet! —“nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;moet een
drukkend leed op zyn hart draagen — en hy deelt het my niet mede! Wat heb ik hem toch misdaan?nbsp;{Zy weent.)
ELFDE T 0 O N E E L.
JENNY en EMILIE.
JENNY.
(jy alleen? waar is myn broeder?
emilie.
Dadr. Hy heeft den gantfchen nacht bezigheden.
JENNY.
Hebt gy geweend?
EMILIE.
JENNY.
Wat is ’er voorgevallen ?
emilie.
Ik weet het niet.
JENNY.
Was myn broeder gemelyk op u.?
emilie.
Ach neen! maar hy is niet zo ali hy anders wel plag te z,yn,
n 2 nbsp;nbsp;nbsp;JEN-
-ocr page 124-'JENNY.
Wat deert hem dan? nbsp;nbsp;nbsp;^
E M I L I E.
Albrandzegt, dat’erinzyn beroep iets Voorgevallen. ...
J E N N Yi
Nu, wees dan maar tevreden, het zal wel o vergaan.
E M I L I E.
Q ja _ dat hoop ik- maar ik kan u niet be-
fchryven, boe droevig ik ben, ik moet tegen myn wil weenen.
JENNY, (half hl zich zelve:)
Dat is nu een van de beste huwelyken, en echter nog hartzeer en traaneq.
E M I E I E.
Denkt gy, dat ik uwe vryheid tegen dit hartzeer zou willen verwisfeien? —Neen! ook is het kinderachtig dat ik fchrei.— De hand der liefde zal deezenbsp;traanen wel ras weer afdroogen.
DE VOORIGEN. SMITH.
_ _ nbsp;nbsp;nbsp;SMITH.
eeten?
IVJoet ik dan heden geheel alleen JENNY.
Voor ditmaal, ja!
EMl LIË.
Eet maar, lieve Smith, ik heb geen honger.
Je:gt;
-ocr page 125-II?
JENNY.
Ik ook niet.
SMIT II.
En de heer Syndicus ?
JENNY.
Heeft zyne bezigheden.
SMITH.
Gy ziet ’er beiden zo ontroerd uitis hiei ists voorgevallen?
E M J L I E.
Niets.
^ nbsp;nbsp;nbsp;JENNY,
Vollirekt niets.
SMITH.
NiHik wil nietonbefcheidenzyn. gaai heen.') JENNY.
Wil ik u gezelfchap houden, zuster?
E M I L I E.
Ik wenschte liever alleen te zyn.
JENNY.
Zo alsgy wilt; ikbenhedenooknietgefchiktvoor gezelfchap — ik had u anders nog zeer veel te zeggen — maar ij3t is [jjans [jgt gunftige ogenblik niet.nbsp;Goeden nacht, zuster!
E M I L I E,
Goeden nacht, Jenny!
JENNY.
Myn klavier zal u toch niet hinderen?
11
EMI.
-ocr page 126-Il8
E M I L I E.
o, neen.
J E N N Y.
Mozart zal my die muizenisfen wel verdryven. gaat heen.')
E Mil. IE. galleen.)
U de muziek, en my het weldoen.- Daar zal ik ver-geeten,wat my mogelyk zonder reden zo angftig omhet hartklemt _ maarzo geheel alleen, zonder dat Moorland’er iets van weet? Ik zal hem roepen — ik zalnbsp;het hem zeggen — maar dan is dat vermaak op zynnbsp;geboortedag over.— Ooit is hy heden zofluursch.—.nbsp;Stil, wat is dat ? Hoorde ik daar niet myn naam noe«nbsp;men? Hoe komt myn naam onder hunne bezighedennbsp;(e pas? Zou ik— foei! luisteren — dat zy verrenbsp;van my! Maar nu durf ik zelf niet eens aan de deurnbsp;tikken; men zou denken dat ik geluisterd had. Waartoe ook? — hy zal my niet misfen — en zo dit al
gebeurde — hy kent my. - Doch lang zal ik my
heden niet ophouden; maar weinige miiiuuten , om my wat optebeuren. Ach God, geef dat ik hemnbsp;morgen vrolyker mag ontmoeten! (Zy gaat heen.)
Einde van 't Derde Bedr'if.
TOONEELSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;up
De ftraat. Het is nacht. EERSTE T O O N E E L.
Pii,z. een korporaal met den wacht,
P I L Z.
Pltiuu ftil. Klau, verfchiiil u hier met uw volk, en zo ras gy geluid holt;)Tt, fpring dan terftond voornbsp;den dag. (^De Koiporaal verfchuilt zich met dennbsp;J'Hcicht. Pil^ opcfit zyn lantaarentje ^en ziet hoe laatnbsp;het 0.) Het is maar vyf minnuten voor twaalve.nbsp;Lang zal het niet meer duuren. Maar ik b^grypnbsp;geen woord van de gantfche historie. De vrouwnbsp;zondigt, en de man moet ’er voor boeten. Zonder,nbsp;ling! Nu, wat raakt my dat ook, de orders moetennbsp;gehoorzaamd worden. Stil, ik hoor daar wat —nbsp;fchielyk op inyn post. (JHj verfchuilt ziek digt hynbsp;een huisdeur.')
TWEEDE T 0 0 N B E L.
de kamerjonker, (digt in een mantei gewikkeld.')
Hier was het omtrent — digt by de Hof-apotheek — iié, wat zweet ik onder dien dikken mantel.' of maaktnbsp;'H 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dee.
-ocr page 128-deeze expeditie my zo benaauvvd warm? Ik heb ’er juist niet veel zin in. Ik weet niet of Albraiul niy'inbsp;oom niet wei zq wat om den tuin leidt, en iny daarenboven. Zo een vrolyk guitenftukje mag ik nog welnbsp;eens mededoen, maar fchurkenllreeken fluiten my
altyd tegen de borst.- Maar dat is ook voor zyn
rekening. gaat in een hoek jlaan.') Hier ftaa ik althans genoeg verfcholen — maar alshetuogtiennbsp;minuuten duurt, dan gaa ik naar huis.
DE VOOEIGEN. MOORLAND. ALERAND, albe AND.
ïïier zyn wy op de plaats.
MOORLAND.
En het huis?
AI. B RAND.
Ziet gy niet daar boven licht branden'? MOORLAND.
Voel eens, hoe myn hart klopt?
AL3RAND.
Een fchriklyk ogenblik voor een man, die zyn vrouw lief heeft.
• Moorland.
Het ij het vreeslykst uur van myn leven. hoort de klok fiaan.'^
AL-
-ocr page 129-I2I
ALbRAN D. pe klok flaat twaalf.
MOORLAND.
Zy klinkt als de doodklok in myne ooren.
AL BR AND.
Belooft gy my nog eens bedaardheid?
MOORLAND.
Gy ziet wel, dat ik nu niet in Haat ben om iets te belooven.
ALBE A ND.
Vergeet toch niet, dat de Vorst hier digt by is.
MOORLAND.
Gy giet olie in het vuur.
albrand.
Hoe ligt kon hy,in het ogenblik vanverrasfching, van tyrannieke middelen gebruik maaken.
moorland.
Laat hy my door zyn gevolg doen vermoorden —. een weldaad!
A L a E A N D.
Spreek toch zo luid niet.
MOORLAND.
Waarom niet? Denkt gy, dat pmilie ons Iioorch ¦—• o.zy zal gewis niet komen.
A L SR AND.
Moorland.
Dan zal ik my morgen voor haare voeten neder.
H 5 nbsp;nbsp;nbsp;AVer'
-ocr page 130-werpen — haar alles bekennen- deezen avond
nog- ik wek haar— kusfchen en traanen zullen
dan de wangen doen bloozen, die nooit over een misdaad behoefden fchaamrood te worden.
A L «R A JVD.
Stil! ik hoor iets gaan.
MOOR t,AND. {door alzyn leden beevendc.') Is het een vrouwlyke tred?
A L I! R A N D.
Het kwam tny zo voor. — Maar, om Gods wil, uwe tanden klapperen tegen elkanderen.
MOORLAND.
Ik yze. {Hy blyft Jldderend ftaan.y
DE VOORIGEN, EMILIE.
EMILIE. {loopt zacht iver de plaati: zo als zy voor het hui jlaat, hoest zyd)
Capitein elf e ld. {komt aan de deur ly
ïk verwachtte u reeds.
EMILIE.
Hoe is het boven?
E L F E L Dgt;
Zeer wel! {beiden gaan in het huisdy ALBRAND.
M o o K*
-ocr page 131-123
TOONEELSPEL
moorland.
Almachtige God! zy wns het.
AI. BR AND.
Zyt gy HU overtuigd?
moorland.
Nog niet, maar terftond.
ALBRAND.
Waar wilt gy heen?
MOORLAND,
Is dat een vraag ? nbsp;nbsp;nbsp;vliegt y lings naar' t huis toe,')
ALBRAND,
Ja, gaa maar!
FILZ. Qkontt te voorf'chyn.'^
Halt! Innaam van denVorst, zyt gy myn gevangene. moorland, (yerftomd.)
Hoe?
FILZ.
Wacht! (De Wacht omringt Moorland, dlbrand gaat ftilletjes terug )
moorland.
Weet gy wel wie ik ben?
FILZ.
Juist lt;le geen dien ik zogt.
MOORLAND.
-ocr page 132-124
P I L Z.
Daar ik orders heb u te brengen.
MOORLAND.
Ik wil in dit huis.
p I L z.
Dwing my niet geweld te gebruiken.
moorland.
Barmhartige God, vernietig my! (Tegen het verlichte vetigfterT) Ik vloek u, Emilie! Hoor my , hoor my in de armen van uwen boeleerder. Ik vloeknbsp;ii, vloek uwen verleider! (De Ifacht flecpt hemnbsp;voort, en de laatjle woorden hoort men dof in de verte,')nbsp;A LB R A N D. (komt weder te voorfchyn,')
Hoe woedend is hy! Als Pllz toch maar zo ver-ftandig was om hem den mond te Hoppen. Hy is in ¦ Haat de gantfche Itraat op de been te brengen.
KAMERJONKER, (komt te voorfchyn.')
A LB rand.
Ach, Heer Kamerjonker! Ik bedank,u, datgyzo wel op uw tyd gepast hebt.
kamerjonker.
Ik heb ’er byna al berouw van.
albrand.
Waarom?
kamerjonker.
Wie was de vrouw, die hier ftraks binnenfluipt^?
AL-
-ocr page 133-*25
al BRAND.
Denkelyk mede een van de faamgezwoornen.
RAMERJONKERi
Waarom neemt gy dan niet de gantfche klub gevangen.?
A L B U A N Di
De overigen zyn nog niet ryp.
KAMERJONKER.
Waarom vloekte Moorland toch zo opZyn vrouw?
ALBRAN D.
Omdat hy buiten zyn zinnen was.
K AM ERJONKER.
Ik wenscbte wel dat ik maar in myn bed Ing. -
Wat heb ik hier lui nog te doen ?
AI. BRAND.
Wy volgen den Wacht van verre. Zoras de gevangene op het Jlot zal afgeleverd zyn, moet Pilz met u naar Moorlands huis gaan.
KAMERJONKER.
En dan? nbsp;nbsp;nbsp;'
ALERAND.
Dat weet gy immers; de papieren.-..
KAMERJONKER.
Waarom haalt gy ze niet zelf?
A EBRAND.
Om dat ik niet overal te gelyk kan zyn. Myn tegenwoordigheid is elders anders noodzakelyk. Konr nu maar voort: het overige zegiku onder weg. (-Z'ynbsp;beiden htenS)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;F2 F-
-ocr page 134-12(5 DE LASTERAAR,
FT F D B T O O N E E L.
Een kamer op het Slot. Het h nacht.
EVA. KROL.
EVA (Spint hy een lamp, en nikt tusjchen beiden met haar hoofd, ah door denfiaap overweldigd. De Slot‘nbsp;voogd Krol zit aan een tafel met de bril op de neus ,nbsp;en leest in een Foliant.').
KROL.
2ieovende Kapittel. Hoe Sultan Bajazet door Tamerlan in een yzeren kooi gefloten wierd. Het ge.
rc’aieddc in den jaare 1402 dat een bloedige flag--
Eva, flaapt gy?...
EVA.
Lees maar, Jk hoor alles.
KROL.
Welnu, wat heb ik dan geleezen?
eva.
Viin de blinden en de kreupelen.
KROL.'
Recht ZO, Eval Bajazet was blind aan één oog, en Trancrlan ging mank. Maar gy nikt alweder.
E V A.
De oogen vallen my toe.
Krol.
I k weet ook waarlyk niet, waar de gevangene Wyft? Het is reeds middennacht.
• nbsp;nbsp;nbsp;EVA.
-ocr page 135-la^
TOONEELSPËL.
EVA.
Wie of het toch zyn raag?
KROL.
Mynheer Pilz wilde ’er niet voor uit komen. eva.
Wel, wy moeten het toch eenmaal weeten.
KROL.
Dat zou ik denken, uit hoofde yanmyn ambt, (^Men hoort kloppen. Hy legt het boek en den brihoeg.')nbsp;Hoort gy wel, daar komen zy al, QHy gaat met denbsp;kaan in de hand heen.')
eva.
Daar laat hy my nu zo alleen, en dat in ’t donker zitten. Het is nu al drie jaaren dat ik hier op hetnbsp;Hot woon, maar zonder licht zou ik ’er geen drienbsp;minuuten durven blyven. Nu Is my alle flaap uitnbsp;de oogen. Luister eens, hoe akelig ieder voetftap
in den hollen gewclfden gang weergalmt! - De
poort kraakt — de grendels knarsfchen — een fom. ber muziek voor het ongelukkig mensch, dat zy ons
daarbinnen brengen.- Het moet nogal een aan»
zienlyk man zyn, omdat Mynheer Pilz de kamer ^et goudleder behangen voor hem bedelde.
zesde T o o N E E L. moorland pilz. krol en eva.nbsp;krol.
V.Tod bewaar my, edele HeerSyndicus.zytgybet?-
eva.
laB
E V A.
Maar myn lieve hemel! geftrenge Heer Syndicus!
P I L Z.
Nui till, vrouw Krol, zo veel woorden niet.
i
MOORLAND. Qftaat diep peinzende in zich zelven met de'armen fiyf over elkander gejlagm, zonder tenbsp;bemerken wat rondom hem omgaatd)
E R o L.
Ilm! hm ! Waarlyk als my iemand voorfpeld had dat de hemel zou inftorten, ik had dit eerder geloofd , dari onzen Syndicus hier te zien.
EVA.
Het is als of debeenen ray door fchrik verfty fd zyn.
P I L Z.
Ja vrouw, het gaat in de waereld al bont toe.
EVA.
Neen, dat is niet bont, het is wel zwart. Zulk een man als de Heer Syndicus,dien de armen zegenen...
KROL.
Die ieder zyn recht laat wedervaaren.... eva.
Die voor de kinderen op ftraat uit den weggaat.... P I L Z.
Ja, maar zyn Doorluchtigheid hee ft het zo belast....
KROL. (neemt zyn muts af.)
Nu zekerlyk, als zyn Doorluchtigheid...
EVA.
-ocr page 137-TOONEELSPEZ.
EVA.
Ja, wie weet wat men dien goeden Heer al voor-geloogen heeft....
Vrouw, vrouw! bedwing uw tong... .¦
EVA.
Nui ik zeg daar immers geen kwaad aan, de Vorst is toch ook een mensch.
p I L z.
Ja, maar een mensch door Gods genade.
KROL.
Nu ja i dat is zeker.
P I L Zi
En dus vriend Krol, ik ftel u,ambtshalve,deèzeri gevangene ter hand Gy moet wel op hem pasfen.
KROL.
Ja, flot en grendel zullen hem genoeg verzekeren, p I L z.
’Er mag niemand by hem komen. Hebt gy my wel verdaan?
KROL.
Volmaakt wel.
p I L z.
Goeden nacht!
KROL.
Goeden nacht! (^Hy geleidt hem hutten de deur ^tidtit hy voettif nog een kaars heeft aangejiokeniy
i
-ocr page 138-J30
EVA.
Ik ZOU toch wel eens weeten willen, hoe iemand gerust kan flaapeii, als men een eerlyb man inde gevangenis gefleept heef t!Ik voor my heb’er niets mede te doen, maar ik wil wel wedden dat ik den gantfchen naclicnbsp;geen oog toe doe. Zie me die ongelukkige mannbsp;daar eens ftaan!— Kom, frisfclien moed gefehepc,nbsp;Heer Syndicus — het flechte wéér treft zo wel den-deugdzaamen kerkganger als den losbol die naar dennbsp;kroeg zwiert. Maar waar hart en geweétó'n warmnbsp;zyn, daar worden de lilederen fchielyk weer droog. —nbsp;Hy ziet en hoort niet. Ik ben zekerlyk maar een armenbsp;burgervrouw zomaareenvoudigjes weg, menkan hetnbsp;van my toch niet vergen, een geleerd Heette troosten.
K R o ra (komt 'iveerom^
EVA.
Zie toch eens. Benjamin, onz’e gast heeft noch leven noch adem, hy kykt dnar in den hoek zo tlyi'nbsp;voor zich heen, als of hy daar iéts zag dat niet pluisnbsp;was. Waarachtig, ik zou bang wordeii aliik hem
lang aanzag.
KROL.
Nu, mynheer Syndicus, gy moet het u zo fteik niet aantrekken; men heeft reeds zo inenig ecu fat-foenlyk man by my geherbergd, en hy is aicydnbsp;der met eere ontflagen geworden,
EVA.
Wy verdrukken niemand. Wie hier by ons komt,
heeft
-ocr page 139-ist
heeft het zelf zwaar genoeg. Wy helpen waar wy maar kunnen.
KROL.
Het flot is nog lang na geen yzeren kooi.
EVA.
Och Benjamin, dat is alles maar in den wind ge-praat, Men moest hem liever een ader laaten.
KROL. (vat Msorland eerbiedig by den arm,') Edele Heer Syndicus!
moorland. (fchielyk opvliegende.)
Wie Zyc gy? Wat wilt gy? — Waar ben ik? KROL.
Nu, lieve hemel, ként gy my niet langer? moorland. {^Ziet hemgevoelloosvdnhethoofdnbsp;tot de voeten aan.) .,nbsp;ïk ken niemand- ik ken niemand!
EVA.
Hebt gy dan vergeetén....
MOORLAND.
Vergeeten? — (^Zich met de vuist voor het voor^ hoofdpaan de.) Neen, ik heb niet vergeeten!nbsp;KROL.
Wilt gy niet tot verfterking een glaswyn, zogoed wy dien hebben?
ïman, gelukkig hy, die be*
moorland. Drink! drinjt, eeriykenbsp;felioaken is.
EVA,
-ocr page 140-13a
DE LASTERAAR,
EVA.
Laat hem toch met vrede. Benjamin,,gy zietim-mers wel dat hy geraelyk is.
KROL.
Wilt gy niet wat gaan rusten? Myu Eva heefteen goed bed voor u gefpreid.,
MOORLAND.
Rusten? Ha, ha, ha!
EVA.
Gy zyt het zekerlyk te huis veel beter getvend. MOORLAND.
EVA.
Lieve God, hoe zal Mevrouw uw liefïle ontfield zyn?
MOORLAND, {vliegt Woedend na haar toe.) Vrouw! waarom hoont gy my ?
EVA.
O weel hy is niet v/el by zyn zinucu! moorland.
Dat gave God! (’Er wordt beneden gekloptd)
K ROL.
’Er wordt alweêr geklopt. Wie of dRt nu zyn mag? (j//y wil heengaan.')
EVA.
Neem my mede, Benj.amin. Ik wifhiernie: alleen blyven. {Zy gaan beiden heen.)
M o o R-
-ocr page 141-Moorland, {ziet eenige ogenblikken onbeweeglijk voor zich neder, wringt zyne handen en flaatnbsp;ze nederwaards. Zijn oog valt op den ringnbsp;van EmiUè’o hair gevlochten, Hy trekt dienbsp;driftig van zyn vinger, fmp ze van zich weg,nbsp;en zegt, terwijl hij zich zelven woedend in denbsp;borst tast.j
O, konde ik u 20 uit myn hart rukken!
ALBRAND, KROL Ctl Zyn VtOUW, MOORLAND.
Nkrol, {hy het binnenkomend)
U, fds zyn Excellentie hetdanzo bevolen heeft.. albran d.
Voor myn rekening. Laat ons alleen.
Ck R o L en EVA gaan heen ; a l b k a N d komt by MOORLAND, die hem niet bemerkt; nanbsp;¦ eene tusfehenpoozing.)
Is dit dan het loon voor liefde en burgertrouw?
MOORLAND.
'Wie fpreekt daar?—Albrand! ook gij in de ge. vangenis ?
ALBRAND.
Een leugen kwam de vriendfehap te hulp. De naran van den Minister opende mij de deur.
MOORLAND.
Dus geen gevangene? maar waarom zoudt gy .t ook zyn.. Zy was toch uw vrouw niet!
-ocr page 142-134
DE lasteraar.
ALB RAND.
Ongelukkige mishandelde vriend!
MOORLAND.
Wat komt gij hier doen?
A L B R A N D.
ü trpoften.
moorland.
Is myii huis dan afgebrand? Een arm man kan men troosten , tnaar geen vuurig minnend en bedrogen echtgenoot!
ALBR AND.
Nu dan raad fchaffen.
MOORLAND.
Raad voor een hulpeloozen, die in een draaikolk verzwolgen ligt? Wilt gy my raogelijknaar een ftroohalm wijzen?
ALBR AND.
Hulp ten minden.
MOORLAND.
Kan men de trouw der vrouwen fchoorgp gelijk een bouwvallig gedicht ? Kan men liefde en vertrouwennbsp;weder aandeeken gelyk een uitgebluschte kaars.?
albrand.
Neen, maar de man, die een dang in zijn boezem koesterde, kan ze van zich werpen, en moedig zijnen weg bewandelen.
moorland.
Ook' als zy haar angel in zijn hart dak ? ook
als
-ocr page 143-ï35
T o o N E E L S P E L.
sis haar beet zijn levenskracht vergiftigde ? albrand.
Kent Moorland- dan alleen het geluk der lièfde en huislijke geneugten? Heeft de natuur hem nietnbsp;tot welzyn zyner medeburgers met uitmuntendenbsp;gaven uitgerust? Vindt een edele ziel niet dik-wils de rust weder» terwijl zij aan anderen verfchaft
het geen zij zelf verloor?- Verllrooijing-
Werkzaamheid...
MOORLAND.
In ketenen! ha ! ha! ha 1
albrand.
Schijnt dan hier alleen de zon? Moet deeze on-dankbaare grond alleen de vruchten van uwe eer. lyke vlijt dragen? — Zou niet uw vaderland trotschnbsp;zyn een man weder te winnen , die uit haarnbsp;fchoot te voorfchijn kwam?
moorland
Myn vaderland! waarom moest ikuverlaaten. albrand.
Vlucht vriend , en drink uit de bron uwer Alpen de vergetelheid der fchandelijkfte ondankbaarheid,nbsp;'vaarvnede men u hier beloont. Vergeet een vrouw,nbsp;die liefde onwaardig is; doch denk flechts aannbsp;den Vriend, die zich zelven vergeet, daarhy ufmeektnbsp;om hem te verlaaten.
MOORLAND.
Ik vluchten? _ £)e onfchuld zichverfchuilen?
I 4 nbsp;nbsp;nbsp;AL'
-ocr page 144-AL BR AND.
Wie was het, die voorheen den onfdnjldigen Socrates laakte, omdat hy zyae ketenen niet wilde affchudden?
MOORLAND.
Eerlyke Albrand! Gy droomt terwyl gy waakt. Welke middelen om te vluchten...
ALBRAND.
Laat dat aan my over!
moorland.
Weet gy wel wat gy waagt?
A L IJ R A N D.
Ik weet her, en voor wien!
MOORLAND.
I3(J
'I
Man, gy knoopt tiisfchen my en de menschheid weder een draad aan. Maar ik kan niet vluchten ,nbsp;en myn onfchuld tusfchen de tanden der Laster ach»nbsp;terlaaten. „ Moorland is ontvlucht, zou men zeg-„ gen, waarom wierd hy in hechtenis genomen? en
waarom is hy ontvlucht? waarom moest hy zich ,, aan de gerechtigheid onttrekken?” — Denkt gynbsp;dat men zou antwoorden: zjni eenigfte misdaad wasnbsp;het bezit van een fchoone vrouw?
ALSRakD.
Helaas, neen! want men heeft reeds de verw gemengd om het een kleur te geeven. ,
MOORLAND.
Heeftmenwaarlyk? Hoezo.?
AL’
-ocr page 145- -ocr page 146- -ocr page 147-TO ONEELSPEL. 139^
hoofd — deVorstbeloofdehaareejidipIoma vooru... moorland.
Een gi'oote eer!
albrand,
Bcvoidcring aan het hof...
moorland.
Zekerlijk! — dat kon niet misfen.
A L B R A N n.
Gy hebt door uw drift een dwaazen flap gedaan. moorland.
]a bet was een domme ftreek vaneen heethoofd, niet waar!
A LB S AND.
Gy hebt den Vorst in de hand gewerkt, want hec was hem nooit ernst u in de nabnurfchap te dulden.nbsp;Reeds lang zogt hy gelegenheid, liet iibefpieden...nbsp;M o o B Land.
En betrapte my, daar ik in zijn gewaande rech* ten trad.,
alerand.
Nog zyt gy hem geyaarlyk. De Kamerdienaar twyfelde of men u in deeze draagelyke gevangenisnbsp;Wel lang laaten zopde. Een vesting op de grenzen..
MOORLAND.
» ha, ha!
ALERAND.
O vriend) myn hart bloedt! als het zo verkomt, dan zyt gy verloren! ddar, waar u niemand, kent,nbsp;rvaar één woord van den Vorst u tot een misdaadi-
êer
140
DE LASTERAAR,
ger (lempelt; waar geen ftem vnn eenen vriend, zelf niet eenmaal een brief in uwen kerker dringt..
M o o K L A N D.
God is overal.
ALBSAND
Geen wonderwerk znl de zegepraal der boosheid ftremmen — vlucht terwijl het nog tyd is. Hiernbsp;kan inyn invloed, inyn betrekkingen ii van nutzyn,nbsp;daar vermag ik niets.
MOORLAND.
Ik beroep my op de wetten, men moet myhooren.
A lbkand.
Wetten? z'yt gy dan de eerde leevend begravene? waarom zou men u hooren? weet men dan niet datnbsp;gy onfchuldig zyt? moet men dat openbaar lattennbsp;worden ? Ligt de eer van den Vorst niet daar ar.nnbsp;gelegen, om u een eeuwig ftilzwijgen opteleggen ?nbsp;Gy zyt een vreemdeling; gy hebt geen bloedverwanten, geenc betrekkingen in deeze flad, wie zalnbsp;’cr na vraagen , waar gy gebleven zyt?
moorland.
Maar Emilie 1 — nbsp;nbsp;nbsp;wel dat zinlyke drift
en eerzucht een vrouw tot overfpel kunnen verlaa-gen; maar ook zulke vrouwen draagen nog een hart om. De fchaamte kan zich voor een oogenbliknbsp;wel verbergen en de vlucht neemen; maar de nagedachtenis grypt de wellustige op het zachte rozenbed aaji,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;het lachgen der wellust inpynelyke
trek-
-ocr page 149-HI
TOONEELSPELt
trekken uit. De wroeging moet haar aangrijpen , sis zij zich herrinnert, hoe ik uit liefde haar allesnbsp;heb opgeofférd, hoe ik haar twee jaaren lang opnbsp;mijne handen gedragen, haar in myn hart heb rondgevoerd! hoe ik geene vreugde kende 'zonderhaar,nbsp;eit geene fmerte gevoelde waar zy tegenwoordignbsp;was — ó! — ó!...
ALBR AND.
Gy verfcheurt liiyn hart.
MOORL AND.
En deeze vrouw zou myn verderf kunnen wenfchen 1
A L n R ft N D.
Dat kan zy niet doen; maar zy zal het wel wenfchen moeten. De fchrik van zich ontmaskerd te zien, de vrees voor uwe wraak, zal haar dien wenschnbsp;van het hart persfen.
MOORLAND.
Zy was zo goed — als zy het klamme zweet op myn voorhoofd zag...
ALBR AND.
Zy zal haare fchaamteblos in den boezem van ^ea wellusteling verbergen.
moorland.
• -- Albrand! om Godswil fchud my dat
nk ontwaake!
A L B R A ND.
God gave dat het maar een droom ware! zaagt
gy
-ocr page 150-14a
DE LASTERAAR,
gy dan niet hoe zyn doorluchtigheid haar aan d« deur de hand reikte?
MOORLAND,
Was hy het zelf?
ALBE AND.
Kende gy hem dan niet meer?
MOORLAND.
Ik zag wel een mans gedaante...
A L B R A N D.
Dat was hy.
MOORLAND.
Wel vervloekt J
ALBR AND.
Hoorde gy hem dan niet?
MOORLAND.
Ik hoorde niets.
A L E R A N D.
Met welke vleijende woorden hy haar ontving. Hoorde gy dan niet het lachgen achter de deur, toennbsp;de dienaar der Policie u gevangen nam?
MOORLAND, {woedend^
Lachgen! (ineer bedaard.^ Maar dat zal de Vorst gedaan hebben, hy alleen kon lachgen. Neen Al-brand! neen, zo vvaar God leeft! Emilieheeft nietnbsp;gciachgen!
ALER AND.
liet is mogelyk dat ik my vergiste.
moorland.
Zie Albrand — een beminde vrouw kan zich tót
143
een laage misdaad vernederen, zy kan myn naain
onteeren en myn hart verfcheuren, -ik zal van
haar fcheiden — en weenen — maar Qmet een klimmende woede') als het haar mogelyk geweest ware in dit ogenblik te lachgen, als onfchuld en deugd zichnbsp;onder de voeten van een Vorst kromden; als haarnbsp;bedrogen gade mishandeld wierd. Qlly trekt zynnbsp;hand bebloed iiit zyn bont.) Zie daar, dwaas daarnbsp;ik ben! ik heb in myn eigen vleesch gewoed.
ALBRAKD.
Een ysfelyke maar rechtvaardige woede.
moorland.
Alszydeezenbloedigen nagel zag...
ALBRAND.
op Moorland I een fcheidbrief voor die listige Syrene.
MOORLAND.
Recht zo! fcheiding — de dood alleen kan my van haar fcheiden; nu ja, zy is immers dood! iknbsp;Wring myne handen over haar lyk! — God zal mynbsp;•n deeze begoocheling hoop ik onderdennen ! — iknbsp;^en toch zo ligt te misleiden — Emilie dood! —.nbsp;Hoe troost my dat, ik kan weder weenen! —nbsp;^’oekt in trunnen uit.)
ALBRAND.
heb fleclits édn dag van doen om uwe vlucht
voortebereiden...
moorland,
Albrand, ,p;,j ggn rouwkleed maakcn.
AT.'
-ocr page 152-144
A L B R A N o.
Vlucht in de armen van uwen ouden vader!
M o o R L A N Di
Een rouwkleed, Aibrand!
A L B R A ND.
Neem uw zuster met u!
MOORLAND.
Een rouwkleed wegens myne gedorven Emilie!
A l. B R A N O.
Vriend, dat is niet zo als het een man betaamt; wilt gy u dood kwellen , terwyl de overfpeelllef innbsp;de armen der wellust met u fpot.
M o OR LAN D.
Spotten? neen Aibrand leen gevalleiiEmilie fpot niet.
' ALERANP.
Wie zo vallen konde — nu dat is ook hetzelfde. Binnen vierentwintig uuren zyt gy op den weg naar Bafel. Doch de huichelaartter nioetalvoorensnbsp;te weeten komen dat zy ontmaskerd is, dat zy haa-re fchandelyke zegepraal niet zoo zekergeniet —nbsp;een brief, Moorland, vol koelheid, verachting —nbsp;een fcheidsbrief. —--
MOORLAND.
Meent gy dat de vorftelyke lyftrawanten een biief van my aan Emilie...
ALBR AND.
Ilc zelf zal haar dien ter hand dellen, in tegenwoordigheid van den vorst zal ik vooiv haar tree-
|i i;
T O O N E E L SP E L. nbsp;nbsp;nbsp;145
den, met een enkelen blik zal ik haar doen ver»
Haan....
moorland.
Albrand, gy zelf zoudt....
alerand.
Ik geef’er u myn woord van eer op.
MOORLAND.
Welaan!
albrand.
Hedaar! (Krol komthinnenmetEva.') Pen en inkt.
KROL.
Ja, maar ik weetniet— het 3aat ieder een niet vry...
albrand.
Voor myn rekening.
KROL.
De zykamer is voor den Heer Syndicus gereed ge» Slaakt, daar zal hy alle gemakken vinden.
MOORLAND.
Ik ben op het ogenblik weder by n. (Krol licht Voor tot in de zykamer, en komt dan weder terugS)
ALBRAND. (voor zich zelvenl)
is eindelyk gelukt! Het heeft moeite gekost.
EVA. (by hem komended)
Hm ongeiuijkige Heer Syndicus! Hy is zekerlyk onfchuldig, '
albrand,
EVA,
-ocr page 154-14Ö
EVA.
Wat of liy toch misdaan heeft, als ikhetvraa-gen mag?
A L B R A N Igt;.
Misdaan ? Ja wie kan dat weeten — een Staatsgeheim. Men fpreekt ’er al heel wonderlyk van...,
E V A.
De hemel zal zyn onfchuld wel aan den dag brêngin.
A L B K AKD*
Ja, moeder, als liy maar met den hemel wat beter Hond.
• E V A.
AEBRAK0.
Men beweert — maar ik wil het niet na vertellen - doch dat is waar - in de kerk zag ik hem nooit.
EVA.
albrand.
De verleiding is groot. Godlooze boeken, en trotsheid op eigen vernuft hebben reeds menig eeonbsp;braaf Hiah tot een vrygeest gemaakt.
EVA.
Een vrygeest! de hemel bewaar ons!
albrard.
Dat hy aaii geen duivel gelooft, weet ik uit zyO eigen mond.
KRO L. ¦
At'
-ocr page 155-UI
TOONEELSPEL,
ALBranD.
De Vorst is een godvruchtig man, ik denk...
K B o L.
Is dat zo? Daar heeft zyn Doorluchtigheid zeer xvel aan gedaan.
ALBRAND.
Nu ziet gy wel, kinderen, dat uwmedelydenver» keerd geplaatst is.
Ë V A.
Medelyden? met een mensch die aan geen duivel gelooft?
K R o L.
Het is al erg genoeg, dat wy onder één dak mes hem huisvesten moeten.
ALBRAND.
Ik raad umaar, hem wat kort te houden.
KROL.
Heb daar geen zorg voor. nbsp;nbsp;nbsp;•
ALBRAND.
Buiten my mag niemand hem ipreeken.
KROL,
h^iemand dan de Satan. God vergeef my de zonde!
ALBRAND.
Althans zyn vrouw niet, hoort gy wel ? — Gjr zelf Zoude beter doen u in ’t geheel niet met hemnbsp;intelaatèn. ^yn gladde tong kon u betoveren.
EV A.
Neen, myn geJooi zal hy niet doen wankelen. —.
K n nbsp;nbsp;nbsp;Maar
-ocr page 156-Maar de kinderen, Benjamin, de kinderen inoetea niet by hem komen!
KROL.
Ik zal een flot voor de deur hangen.
EVA.
Neen, nu heb ik in ’t geheel geen medelyden meer met hem. Ik dacht dat hy zich in ’teenof anderbynbsp;zyn Doorluchtigheid te buiten gegaan had, een kaSnbsp;beftolen.of zo ietsdiergelyks , dat kan toch ook den
vroomften mensch gebeuren. Maar aan geen duivel te gelooven!....
DE VOOEICEN. MOORLAND.
moorland, (komt weerom met een brief in z'^n
Hhand. Hy geeft dien aan Albrando vér.') ier!...
ALerAND. (wenkt Krol en Eva dat zy zich ver-wyderen , ontvouwt den brief en leest dien by zich zelven,')
Te woest — te hartstochtelyk— een koele hoon Was beter geweest; deeze Woede zal haar vleijèn;nbsp;doch (terwyl hy denhrief inzynzakwilfteeken.) watnbsp;de fchryver vergat, zal de bode ’er wel byvoégen.
- V MOORLAND, (grypt driftig zyn hand.) Vriend! als wy ons vergisten -— als zy eens on-
fchuldig ware ¦— deezebriefzouhaarhetlevenkosten S
ALBRAND. (verbaasd.)
I45gt;:
MOORLAND-
Zekerlyk — ik ben een dwaas — wy hebben het toch zelf gezien — ik heb niets gezien — maar'gy...nbsp;A L B K AN D. {nadfuklyk.')
Ik zag en hoorde den Vorst.
MOORLAND.
Heelwel — maarzytgy wel zeker dat uwe zinnen u niet bedrogen hebben - men heeft meer voorbeelden,...nbsp;albrand.
Ik was een koele aanfehouwer.
moorland.
Dat is waar, inaarde nacht had u kunnen bedrie. gen •— de duisterheid....
ALBRAND.
De maan fcheen helder.
moorland.
Dat is ook waar — en het gantfche geval door een louter toeval te verklaaren...
ALBRAND.
Dunkt my belachlyk.
MOORLAND.
Zo is het — fteek het papier maar by u — ftil; {jnet een zichtbaar klintmende angstP\ Niet waarnbsp;•Albrand, het is onmogelyk dat Emilie onfchuldig is ?
ALBRAND.
Zo koint het my in alle opzichten voor. moorland.
De Vorst kon by toeval — maar neen ! dat is K 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;“iet
-ocr page 158-ISO DE LASTERAAR,
niet wel te denken. — En waswilde toch Emilie? by wien wilde zy... Neen! neen! zy is draf baar! -
De band is verfcheurd 1 Ga heen -fchilder haar
myn lyden — breng haarmyn vloek.— Maarneen,
om Gods wil, ik ben vader! Emilie is moeder!--
geef my den brief wederom.
ALDRA ND.
Vriend, gy doet my verbaasd Haan. Ikmoetvoor n denken en handelen. Ik moet uw eer redden. Reedsnbsp;zedertvierjaarenisEmilie dooreen fchandelyken bandnbsp;aan den Vorst verkleefd. Denkt gy dat EiniJie dennbsp;vader van haar kind zou hebben kunnen verlaaten?
MOORLAND,
.^.Ibrand, gy doet my yzen.
ALBR AND.
Zoudt gy een bastaard voor uw eigen kind wille» opvoeden?
MOORLAND.
Gy zuigt den laatften droppel bloed van myn hart.
A L 8 RAND.
Wilt gy u tot een fpot van het gantfche landver-Bederen?
MOORLAND.
Ha, wraakl
aldrand.
Verachting! een edel hart moét alleen verachten» laat de wraak aan haar geweeten over.
NOOR.
-ocr page 159-TO o N E E L S P E L.
MOORLAND.
Zoekt gy ook nog een geweeten, waar deugd en liefde zo lang gehuicheld hebben?
A L B R A N D.
' Het ligt altyd in een' dikken Tchors, de worm des doods knaagt die. eiudelyk door.
MOORLAND.
Nu dan, dood.' -- 'iVanneer gy haar eens op
iiaare overfpclige fponde in verachting van u (loot; wanneer geen zyden peiiluw zacht genoeg-is om haarnbsp;rustte geven, en de vengfters digt behangen moetennbsp;worden,opdatgeen lichtftraal baar zwakke oogen creffe;nbsp;wanneer de kostelykfte wyn uit vorllelyke keldersnbsp;haare drooge lippen vergeefs prikkelt; geen verkoelende Ptilanc naar zwart bloed verdunt; wanneer gehuurde oppasfers aan haarziekbed tegen iniddennachcnbsp;in diepen flaap gevallen zyn, en haar benaauwdenbsp;hulpelooze zuchten naauwelyks haar fchoothondnbsp;Wekken; dan verfchyne haar myne fchimine, doornbsp;de duistere nachtlamp verlicht, grynze haar holöogignbsp;nan, vvenke, dreige en verdwyne. - quot;Voort, voortnbsp;roet den brief!
ALBRAND.
^Vees hcij^ard vriend! - Ik gaaheen. De Vorst
zal de Waarheid vaii my hooren. Waarheid is de geesfel der Vorsten. (Uy gaat heen. Zo als hy heen
gaat ^ komt Krol binnen, neemt een kaars op en volgt
hem.')
K 4 nbsp;nbsp;nbsp;^ E.
-ocr page 160-152 DE LASTERAAR, NEGENDE T O O N E E L.
MOORLAND, (na eene lange tusfchenpoozing,')
H,
Ly is heen.- Wat ben ik thans nog?-Alle
banden zyn verbroken; de flechtfte alleen, de band des levens, wordt langzaam, vol martelingen, losgemaakt. Weg! weg naar het graf! Ik heb van denbsp;menfchen niets meer te fineeken dan een haiidvoinbsp;aarde op myn gebeente.
KROL. (met Eva terug,')
Mynheer zal zo goed gelieven te zyn van naar zyn kamer te gaan. Dit is myn vertrek.
EVA.
Wy hebben öm Mynheer den gantfchen nacht op» gezeten.
M OORLAND.
Vergeeft het my, goede menfchen.
KROL.
Ja, ja, God vergeeve het u!
eva.
En heipe een ieder van verderfelyke dwaalwegen op den rechten weg. (met een vroome zucht.)
moorland, (half hy zich zelven.)
Van dwaalwegen is nog redding, maar in den afgrond kan men den verbryzelden flechts naöogen, en weenen! Gy verllaat my niet. Goedennacht,nbsp;gaat naar zyn hamer.)
krol.
153
tooneelspel.
KROL.
Ja wel, Mynheer, wy verftaan u maar al te wel. (Hy fluit en grendelt de deur.')
EVA.
Hebt gy het gehoord? Hy fprak van den afgrond.
KROL.
Denkelyk van de hel.
EVA.
Ach, lieve hemel!
K R/O L.
Kom, Iaat ons maar naar bed gaan.
EVA.
Wie geen duivel gelooft, gelooft ook niet aan de lieve engelen. Hoe kan die gerust flaapen? (Zynbsp;gaan beiden heenf)
TIENDE T O O N E E L. Moorlands Wooning.
(Een hyna uitgebrand licht.')
THomas, {zit en fluimert, een horologie ligtnaast hem op tafel. Hy fpringt half in den f aapnbsp;op, wryft zyne oogen, ziet op het horolo-gie, fchud het hoofd en flaat op.)nbsp;•^eeds drie uuren! dat wordt my al te bont. Zolangnbsp;bleef hynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^it. Als hem maar geen ongeluk is
overgekomen — dat hy my ook niet wilde inede-iieemen! — Qy jg huis, zeide hy, en zag ’er
z-o woest uit,--Ik wierd recht bang voor hem —
354
DE LASTERAAR,
als ik hier maar zo geheel alleen niet ware — wanneer men met zyn beiden is, dan geeft men elkander nognbsp;hier een weinig raad, daar een weinig troost. —^nbsp;Ik hoop maar r.iet dat onze Mevrouw het hoorennbsp;ijiag, zy zou de doodsangst op haar lyf krygen.nbsp;Maardatik juifrouw Jenny eens wakker maakte, mo-gelykweet die meer dan ik— zy mag het dan kwalyknbsp;neemen of niet. Toen zy de kinderziekte had, heb iknbsp;zo menigen nacht by haar gewaakt, dan mag zynu
den ouden Thomas ook wel wat gerust (lellen._
Ja, 'ja, ik doe het. Laat zy dan wat kyven, nood breekt wet. Zy is zo kwaad niet. (//y k/opt aan
4e kamerdeurP) Juffrouw! — Juffrouw! - het
ding is jong, het llaapt vast. (//y klopt weder.') Juffrouw Jenny!
JENNY, (jyan binnen.')
Wie klopt daar?
THOMAS.
De oude Thomas.
JENNY.
Wat wilt gy hebben?
THOMAS.
Ik wilde van u weeten waar onze Heeris. Het is reeds drie uureii gellagcn. Neem het my niet kwalyk. Ik wist van benaauwdheid niet wat ik doen zou-QEi' wordt van buiten aan de huisdeur fterkgeklopt.}nbsp;THOMAS. Qiaar het licht hopende P)
ELF-
Wel duivels, daar komt Mynheer. Nn, God zy dank! Had ik Jufirouw Jenny nu maar laateu llaapen. C^ynbsp;gaat heenP)
-ocr page 163-TOONEELSPEL nbsp;nbsp;nbsp;135
elfde t o o n e e l.
JENNY, (komt in nachtgewaad uit haar Jlaapvertrek.')
AV elnu? Wac zal dat beduiden? Waarom word ik gewekt? Is ’er ergens brand? — dat oude mensch
jaagt my uit den flaap, en loopt nu weg. -Welk
een geraas op de trappen ? — Wat zal dat laate bezoek?
TWAALFDE T 0 O N E E L.
DE kamerjonker. PILZ. THOMAS. JENNY.
Tde kamerjonker, (tegen Thomas.')
eruglompert* gy zult wel liooren wat wy hebben moeten. (Jenny ziendeL) Ha, ha! myn lieve juffer Jenny, hoe ongaarne ik ook den last op mynbsp;nam om uwe rust te ftooren, zo Zoet beloont mynbsp;toch uw bekoorlyk gelaat.
JENNY.
Mynheer de Kamerdienaar, ik begryp niet....
KAMERJONKER.
Op last van zyne Doorluchtigheid komen wy ons **'^ester raaaken van de papieren van mynheer uw
broeder.
JENNY.
ibhertst depkelyk?
KAIWERJONKER. (op Pilz wyzendeP) Pe IJrenge ernst van hem die my vergezelt, verbiedt my allen fchertj.
jen-
-ocr page 164-DE LASTERAAR,
JENNY.
Myn God! wat is dat?
KAMERJONKER.
Een kleinigheid — zo iets van een famenzweering — een njisdaad van Staat— niets van het geen een vrouwnbsp;raakt — want ’er komt geen liefde in het fpel. Dochnbsp;ik vergat dat myn gezelfchapiialtydte veel was. Vergun my dat ik de beveelen van zyne Doorluchtig'nbsp;heid zo Ipoedig mogelyk uitvoere.
JENNY.
Ik verflaa u niet, Heer Kamerjonker, en het zal het beste zyn, dat ik myn broeder laat wekken.
KAMERJONKER.
Ditmaal heeft mynheer uw broeder ons gewekt; of hy zelf gerust flaapt, daar zou ik haast aan twyf-felen, want het verblyf op het flot is niet al tenbsp;gemaklyk.
JENNY.
Wat zegt gy? myn broeder....
KAMERJ o N KER.
Is zedert een half uur gevangen op het flor.
THOMAS, nbsp;nbsp;nbsp;z'^ne handen te famen.')
Myn God!
t
JENNY.
Het js onmogelyk! Welk een misdaad zou hy...
KAMERJONKER. *
Hy wilde in den burgerftaar doen’gelden het geen alleen in de liefde geldt: Vryheid en Gelykheid....
JEN*
-ocr page 165-i5r
TOONEELSP EL.
JENNY.
Het is laster.
kamerjonker.
Des te minder hebt gy voor zyne papieren bekommerd te zjm. Pilz, kwyt n van uw ambt!
JENNY.
Mynheer, ik zal niet gedoogen....
KAMERJONKER.
Het doet my leed, dat ik voor de eerflemaalin ttyn leven èen Dame moet ongehoorzaam zyn.nbsp;THOMAS, (jiie als van fp’jt berst^ half in V geheim tegen yenny.f
MejnlFrouw, wil ik den koetzier endenftalknecht Van boven roepen ?
JENNY.
Wees bedaard, Thomas. Heer Kamerjonker, ilc verzoek uw fchrlftelyke order te zien.
KAMERJONKER.
Mejuffrouw, ik te in dienst van den Vorst. Dee. dienaar der Policie en de wacht beneden in ’tnbsp;Voorhuis zyn voldoende bewyzen dat ik alleen eennbsp;^ooger bevel gehoorzaarae. Ploe veel liever was iknbsp;Zonder dit fchrikbaarend gevolg Hechts op een galant avontuurtje uitgegaan, zo niet uwe geHreng-heid....
JENNY.
Gy Wordt onbefchaamd.
THO’
-ocr page 166-158
DE LASTERAAR,
1 H o M A s. (binnen. mondt mompelende^
Ja wel oiibefchaamd.
KAMERJONKER.
Gy fpreekt denkelyk met uw bediende?
THOMAS.
Die was nooit onbefchaarad.
JtAMERJONKER.
Kaerel!
THOMAS.
Mynlieer, ik ben een Zwitfer, een vry man. KAMERJONKER.
Ha, ha! fpèelt gy hier ook een rol ?
JENNY.
Zwyg Thomas, loop heen en wek myn zuster op.
THOMAS, (misnoegd heengaande P) Lieden, die des ndchts in de huizen indringen —nbsp;ik weet wel wat by ffly té lande.. (H'j mompelt' denbsp;laatfte woorden binnensmondsP)
KAMERJONKER.
Ik heb hier reeds te lang vertoefd. Zo veel ik my herinneren kan, is hier de ftudeerkamer van den Heernbsp;Syndicus. Püz, volg iny!
JENNY,
Heer Kamerjonker voor uw verandwoording..., kamerjonker.
Mag ik u verzoeken my de fleutels van' dèn leï* zenaar.. • •
JENNY.
Die draagt myn broeder by zich,
KA.
-ocr page 167-159
TOONEELSPEL.
KAMERJONKER.
Dan zullen wyonszonderfleutelsmoetenbehelpen.
JENNY.
Mynheer, ik waarfchuuw u voor de laatfte maal. Met het aanbreeken van den dag verneemt de Vorst...
KAMERJONKER,
Ik ongelukkige! dat ik gedwongen ben de waai-fchouwingen van zulk een beminnelyke Dame in den Wind te liaan. QHy gaat met Pilz, die een lantaarnnbsp;in zyn hand heeft ¦, vaar de fhideerkamer' Vannbsp;Moorland.')
JENNY, (alleen
Ik beef — ik weet niet hoe jk het heb. —— Ach God! hoe zal myn arme zuster verfchrikken! alsnbsp;maar geen droevige gevolgen....
TiióMAs. (komt fchielyk buiten adeniweerotn,')
Weer nieuwe ramp!
JENNY.
Hoe zo?
T H o:m a';s.
Onze Mevrouw is ookWeg.
JENNY.
^at is onmógelyk!
THOMAS.
In ’t geheel niet te bed geweest. — Mietje (loop
Il'l'stjes binnen, opende de gordynen, riep zachtjes. Mevrouw! --—— maar geen andwoord ¦ —¦
zy voelde met de hand op het bed, alles koud, Ein.
de-
-ocr page 168-j6o
DE LASTERAAR,
delyk haalde zy de nachtlamp , doch ’er was niets te zien noch te'iln^XenJ
Y.
Alyn God! wat zal dat'
T H o M A s.(
Zy zal by Mynheer zyii.
JENNY.
Hoe kan zy vernomen hebben,...
--------THOMAS. nbsp;nbsp;nbsp;f
Wie weet l^et! -^ Zy heeft mogelyk een ongunllig voorgevoel geh-ad^ Als men elkander hartelyk liefnbsp;heeft, gebeurt dat wel meer.
JENNY.
Zo ben ik dan geheel alleen in huis!
THOMAS.
Vrees niet, mejuffer, de oude Thomas is hier,eu God is ook hier. Als ik maar den koetzier en huisknecht mogt roepen, die zouden alles wel fchoonvee-gen. --
JENNY.
Gaa heen,Thomas ,en wek fchielyk mynheerSmith op.
THOMAS.
Welhagels! mynheerSmith, dien hebben wy geheel enalvergeeten. . {Hy hopt fchielyk heen.')
JENNY, (alleen.)
Welvoegelyk of onwelvoegelykj in verlegenheid vraagt men niet wat welvoeglyk is.
löt
TOONEELSPEL,
DERTIENDE T O O N E E L. Kamerjonker, pilz met de papieren
K AMER JO NKER.
is alles vólbragt. Ik bid nogmaals dm vét-IclioI^tiBg, eri wensch u een zoet inorgenflaapjé.
JENNY. nbsp;nbsp;nbsp;^--
Nog een ogenblik mynlieer. De SecretiiriVA^ii ïnyn broeder zal terflond hier zyn. Gy zult t6iinbsp;minden de goedheid hebben bem te zeggen, welke papieren...
kamerjonker.
Welke j mejudïouw? allen j aUeiï!
JENNY.
Hy is de man die hier nevens myn broeder werktelt;:ra ^eet beter %vat hij hier te eifchen of te weigerennbsp;hecfï. -^ nbsp;nbsp;nbsp;***
KAMÉR JONKER.
Mynheer de Secretaris heeft hier niéts meer té ei-^'^hen noch te weigeren. Wel te verdaan wat de papieren betreft.- Wat hy hier anders te vorderennbsp;hebben —— ik ben al te befcheiden omnbsp;daarna te vraagen.
JENNY.
W het ongeluk.
kamerjonker.
L nbsp;nbsp;nbsp;lyk
-ocr page 170-lyk zyn, als een llaapelooze nacht deeze vvangerr
nog langer zou verbleeken.---Kom Pilz, wy
moeten de juffer niet langer ontrusten. (/?j maakt een diepe fpotachtige buiging en zy gaan beenj)nbsp;JENNY, {alleen^ Zy weent, na eenetusfcbenpoozing.')
Waarom ween ik? waarom ben ik in dit ogenblik gevoelig over eene belediging die my treft ? —nbsp;Ik gevoel dat het nu geen tyd is om te weenen.—
Myn arme broeder!--rayn arme zuster! —
ach dat Ik een vrouw ben! — Doch dat zal my niet terug houden. Ik vlieg zelf naar den Vorst.
SMITH.
homas verhaalt my daar al wonderlyke dingen.
JENNY.
Raad 1 hulp I lieve Smith.
SMITH.
Moorland gevangen ? de papieren verzegeld ? uw zuster weg S
JENNY.
Wat moeten wy doen?
-ocr page 171-TOONEÈLSPÈL.
smith.
-Naar Engeland gaan, en daar als vrye mea,* fcliea leeven,
j E N N Ti
Goed, maar nu?..»
s iw 11 it.
Tusfchen vsees en hoop wachteü , totdat dé ^dag aanbreekt. ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
J E N N Yi - nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;: ...Ó ,
Dan , Misf, myn woord daarop I ik veriofj ^wen broeder.
JENNY*
Maar hoe?
_ ¦ nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-- SMIT».nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• ,4
Hoe? Q[fy denkt een oogenblik na.!^ Ja, nUipos,t.!fv^^
Ik fpreeken - mij» -lieve Misf 'er zijn fom-
mige boeken in de waereld, die de kenner ongebon* den laat, doch die de hoveling iiit zya bibliotheeknbsp;¦Werpt, oindatzy nietnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zulk .•
een boek is eerlijkheid in een burgerlijk hart eij on- ¦. Schuld in een ttechte .r.ok. Beiden worden in denbsp;Antichambre een fpei der kamerdienaars,
JENNY.
Moet dat myn troost zyn?
SMITH.
% In geetie deele, ik wilde u maar bewy^eü, dat
L a nbsp;nbsp;nbsp;WW
-ocr page 172--1Ö4
uw broeder verlooren is, omdat zyne deugd eciit en de gespen op zyne fchoenen valsch zyn. By denbsp;hovelingen is het juist omgekeerd.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;
J E N N y.
Myn God is het nu de tyd pm zulke aaniherkiö' gen te maaken? {gemelyk^
- nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;SMITH.
Juist nu,, Misf, gy denkt mogelyk dat ik koel ben, dat ik mindei; gevoel by het geen hier voorgevallen is?— Gy vergist u. Het is alleen dege-woonte — ik heb dergelyke dingen duizendmaalnbsp;(beleefd. De raensch bezit de edele gave zich aannbsp;alles te gewennen , uitgezonderd alleen aan geluknbsp;en rust.
JENNY.
En waar komen toch alle die fpreuken eindelyk op te huis?
SMITH.
Op de droevige noodzaaklykheid door grof geld te zegepraalen, waar de adel der ziel Hechts een legpenning is. Ik zal naar den Minister gaan, ik zalnbsp;hem zeggen, dat ikLord Sidneij ben....
JENNY.
Smith, droomt gy?
SMITH.
Ik zal hem een brief van aanbeveeling van onzen Minister voor de oogen houden, en wat wedt gy,
dat
-ocr page 173-dat de Lord gehoor zal vinden, waar men den Schry. V£r met minachting van de hand zou gewezennbsp;hebben.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-
JENNY.
• Smith, fpreekc gy in ernst?
SMITH.
Ja, lieve Misf, die zonderling,wien gy liefde in. boezemde, leidde zyn rang af op een tyd, toen hetnbsp;»og twijfelachtig was, of een Lord by u meergeld-de dan een eerlyk man.
JENNY.
¦ Ik ftaa verbaasd.
SMIT H.
Waarom? liefde en luim hebben wel grooterveranderingen uitgewerkt.
JENNY,
Milord.,.
SMITH,
Foei!... Milord zal heengaan om uwen broeder Je redden , en Eduard Smith zal te rug komen, omnbsp;nwe hand te verzoeken. Dan heb ik een bevallignbsp;landgoed liggen in Warwickfhire,een echte Zwitfer-^he landllreek, waaraan niets ontbreekt dan dienbsp;Vrolyke bewooners, vryheid en liefde, de tegen.
1 oeters der Hovelingen. Wat dunkt u Misf? is hec toch niet goed dat ik ryk ben? daar zullen wyallennbsp;Eenoeg hebben.
L 3
-ocr page 174-JENNY.
Ik ben thafts onbekwaam om u iets daarop antwoorden,
SMITH.
Waarom? gy vindt niet ligt iemand, die het eer-» lijker met u meende dan ik.
JENNY.
Moet dan «u de nood toeftaan, het geen deliefda vorderde?
SMITH.
Dat is braaf gedacht, ik wl! u ook niets afdringen. Het Berouw is overal een Hechte gast. NeemE hy by de Liefde zyn intrek, dan eet hy den gastheer uit, — De dag breekt aan , ik gaa naar dettnbsp;Minister,
JENNY.
En ik naar myn broeders gevangenis, s M 1 T n.
Uw hand , Mïsf. geeft hem haar hand, hj drukt die al fchuddende.') Ik kan niet veel Woordennbsp;Ijrillen , maar, zo waar God leeft, ik bemin u !
01y gaat heen )
JENNY,
¦Hoe is het rty? — Ik ben ontroerd enalsbuitert my zelve—foeij Jenny! verzaak de zwakheid vaiinbsp;€èn vrouw, en denk aan uw ongelukkigen Broeder,nbsp;Tfaanen éh Goud zullen my den toegang tot hemnbsp;baanen. (.Zy gaat heen.ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•
, T o o N E E L S P E L, ÏÖ?
Sc armoedige wooning van den Capitein Eifeld. — De Heer en Vrouw van elfeld en emilie,
Ae M I L I E.
lies, zo als het behoort, lieve vriendin. Eetlust en flarp zyn zekerlyk de kenteekenen van eene wederkeerende gezondheid; en God lof men kan hetnbsp;« wel aanzien, Gy zyt zedert drie dagen zichtbaarnbsp;aangekomen. Maar gy moet u nog wat ontzien.
ELF E L D.
Dat zeg ik haar geduurig.
Vrouw van EI. F E L D.
Het weder was zoo fchoon...
E M I L I E.
Ja maar koud.
Vrouw van 'e l F e L D.
De wandeling is my zo wel bekomen, Defrisfche lucht, de zonnenftraalen — het was als of meinbsp;ieder ademtocht my nieuwe kracht bezielde.
E M I L I E.
Dan had gy ook by tyds naar bed moeten gaan.
'e L F E L D.
Dat heb ik ook al gezegd.
Vrouw van ELFELC.
ït. heb een zacht llaapje op de lloel gedaan. Ik kon niy oniuogelyk het genoegen ontzeggen van my-^ weldoenfter gezond te mogen ontvangen.
j68
DE LASTERAAR,
E M I L I E.
Ja, als ik deezeti naam verdien, dan ben ik voL komen beloond. Voor de eerftemaat verlaat ik anbsp;met een luchtig hart. Het is reeds laat. (^Zy doetnbsp;haar halsdoek om^ Wanneer wy elkanderen zullennbsp;wederzien, kan ik voor ditmaal niet bepaalen.
E L F E L D.
Zou het twee dankbaare menfchen niet geoorloofd zyn u in uw huis hun OjJwachting te komen maaken ?
E M I L 1 E,
In myn huis dan moest ik u immers zeggen wie ik ben, en, waar ik woone?
E LFELD,
Zou het niet wreed zyn om dat nog langer voor ons te verzwygen 1
B M I L I E.
Lieve Capitein , laat iny toch m3rne grillen. Gy begeert den naam van iets te weeten dat geeUnbsp;naam heeft: myn hart alleen deed u wel, en datnbsp;hart is naamloos; over ^agc dagen breng ik u innbsp;myn huis, dan zult gy my en nog een, zeker iemandnbsp;leeren kennen.
E h F E L D.
Ja maar als de lluijer deezer beminnelijke be-fcheidenheid niet digt genoeg gefloten was, om u voorden blik der dankbaarheid te verbergen; hoe-,nbsp;als wy H reeds kenden ?
£ W, I*
'V
-ocr page 177-1^9
E M 1 L I E.
Dat is oiimogelyk, of gy hield uw WOord niet. Vrouw vnn elfeld.
Keen, dat heeft hy eerlyk gehouden.
£ M I L 1 £.
. Zyt gy my nooit op de ftraat gevolgd?
elfeld.
Op myn eer, neen!
E M I L I El
Nu, dan kent gy my ook uier.
elfeld.
Pe naam Moorland is diep in ons hart gegraveerd» EMiLiE, (verbaasd,')
Waarlyk ? kent gy tny ? — hoe komt dat? — Waardoor heb ik iny verranden?
ELFELD.
Als gy my op myn woord van eer vertrouwde, dat het zonder ons toedoen is , d.nn wenschte iknbsp;gaarne een hatelyk toeval liever te mogen verzwygen.
EMILIE.
Gy fpant myne nieuwsgierigheid deeds hoger. Ik ben verzekerd dat zelf in myn huis niemand vannbsp;onfchuldig geheim iets weet.
elfeld.
gy wel verzekerd, dat men unietnafluipte?
EMILIE.
Wie? nbsp;nbsp;nbsp;.
t70 nbsp;nbsp;nbsp;. D E L A S T E R 4 A R,
ZESTIENDE T O O N E E L.
ALBRAND, DE VOORIGEN.
HELFELD.
a ! - deeze! -
E M I L I E.
Secretaris Albrand —— ik üaa verbaasd! Wat voert u hier?
E L F E L D.
Wat wilt gy, mynheer?
ALBRAND.
Ik kan naaulyks adem Iiaalen -- vergeef my dit ongewoon bezoek — Mevrouw ik moetu volflrektnbsp;voor eenige oogenblikken alleen fpreeken.
E M I L I E.
My?
ALBRAND.
Mynheer i, ik bezweer u by het gevoel der mensch-lyUheid, laat my jnet deeze Dame alleen.
E L F E I. D.
Zo ras zy het zelf verkiest.
E M I L I E.
I Wat kunt gy my toch te zeggen hebben ? albrand.
Om ’s hemels wil, talm niet langer! de oogen* blikken zyri dierbaar.
¦ E M I L I E.
Als het alleen my betreft, dan heb ik voor deeze goede lieden geen geheimen.
^ nbsp;nbsp;nbsp;AL
-ocr page 179-TOONEELSPEL.
AL BR AND.
Het raakt uw Gemaal, inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;y (wantrouwende')
Waarlyk? — nu de leugen zal u weinig baa-ten. — Een enkel oogenblik, myne vrienden! Maas gy gaat immers niet ver van hier?
E L F E L D.
In de kamer hier naast.C//y nbsp;nbsp;nbsp;vrouw heen.)
£ M 1 L I E.
, Wy zyn nu alleen. Wat wüt gy toch?
ALBRAND.
Ach dat ik de bode des on^eluks zyn moet? emilie , (drifttg.)
Ongeluk.? (bedaarendé) Maar — Ipreelc Hechts Verder — wy kennen toch elkanderen — welknbsp;ongeluk?
ALB R A ND.
Myn vriend — uw echtgenoot — d —
E M I L I E.
Wilt gy myn verftand door fchrik bedwelmen?
ALBRAND.
Welk een hoonend wantrouwen*
E M 1 L I E.
fpreek dan dnidelyker. Uw vriend, gelyfc Sy hem gelieft te noemen — wat is hem dan tod*
vvedervaaren ?
ALBRAND;
Oy fchyntzeer bedaard, mevrouw?
em:.
-ocr page 180-E M I L I E.
Ik ben zo zwak van zenuwgedel niet, raynheef Scretaris, en val niet terftond in onmacht, als eennbsp;lt; Qgt;in aan myn hals kruipt.
A L B R A N D.
Verdien ik deezen hoon?
ini' nbsp;nbsp;nbsp;£ M 1 L I £,
1 MogeJyk.
A L B R A N D.
Vergeet toch in dit'ogenblik de afdwaalingen der liefde, om*flechts de ftem der vriendfchaptehooren,
E M I L I E,
Welaan, ik hoor,
ALB RAND,
Zo even heeft men uw gemaal in de gevangeni? gefleept...
E MIL IE , (/pottend.')
Waarlyk ?
AL BR AND.
Hy is als oproermaaker aangeklaagd.
£ M I L I £,
Wat gy zegt!
A LR RA ND,
Men heeft zyn papieren verzegeld,
£ M I L I E.
Hoe langer hoe fraaijer. — Zeg my :och waartoe dit fprookje u dienen moet,
AL'
-ocr page 181-173
A L B R A N D.
Gy gelooft my niet?
E M I L I Ë.
AL BRAND.
God gave, dat ik u niets erger te berichten had.
E M t L I E.
Niets erger ? voortreflyk! — Nu , hoe luidt dat ergere?
A L n R A N D.
Of Moorland ten opzichte van den Haat onfchul-digis, wil ik niet onderzoeken.
E M I L I E.
Dat heeft ook geen onderzoek nodig.
AL R R A ND.
Maar dat hy zich omtrent u fchuldig maakte, is helaas maar al te zeker.
E M I L I E.
Aan my? — Laat toch eenshooren?
ALBRAND.
Moest hy n voor medeplichtig houden, omdat gy hem eenige lagen, die u voorheen gelegd wierden,
verzvveegen had?
EMiLTE. (ontfteld.')
^“gen, die my voorheen gelegd wierden?
ALBR AKD.
Gy kunt ’er immers uwe bondige redenen voorge*
had hebben? nbsp;nbsp;nbsp;emi*
-ocr page 182-E M I L I E.
Moorland weet....?
ALBR and.
Dat de Vorst uzekereaanbiedingcngedaatjheeft..*
.E M I L I E.
Verder....
albrand.
Hy heeft vermoeden.... hy denkt zeker te weCquot; ten dat die betrekkingen nog voortduuren.
EMI LIE. Qtrotsck.')
’Er waren nooit eenige betrekkingen tusfcheii my en den Vorst.
albrand.
Wie is daar meer in zyn ziel van overtuigd dan ik?... Maar Mooriand...
E M r E I E.
' Welk een booze geest heeft hem aangeblaazen?
ALBRAND.
Uwe getrouwe liefde onwaardig, durft by van fcheiding fpreeken.
E M I L I E.
' Scheiding? van my?
Al brand.
Hy begrypt niet, dat de haat eener aanzienlykfl beledigde vrouw, onder de asfche eener uitgedoofdenbsp;liefde het flerkflebrrndt.
E M 1 L I E.
Mynheer, fpnuw uw vergif op eenmaal uit! Spreek duidelykjWant by al watheiligiSjikverflaauniet. ,
Ah*
-ocr page 183-175
TOONEELSPEL.
albrand.
• Uwe bezoeken by den nachtin dithuiszynverraaden.
E M 1 L I E.
Dan zal de fchande op bet hoofd van den verraa» der nederdaalen.
A L E R A N n.
Moorland acht zyn eer gekrenkt...
E M I L I E.
Moorland kent my.
A L B R A N D.
Hy moest u ten minden kennen; des te onver* geeflyker is zyn jaloerfche argwaan, des te fchrikiykernbsp;zyn befluit, om u nooit weder te zien.
E M I L 1 E.
Alles logentaai!
A C B R A N D.
¦ Ja! dat gave de hemel!
E M I L I E.
Albrand, indien u iets op deeze waereld heilig is, zweer my by dit heiligdom....
AL 3 tl AND.
By uwe deugd!
E M I L I E.
Boei! Bevlek gy myne deugd niet--zottin daar
ik ben! dat ik nog hier blyve, en my het gift in de ®oten laat droppelen. Nog maar weinige fcbreden,nbsp;£y ligt in zyne armen, nog maar weinige woor
den
-ocr page 184-den, en de booswicht is ontmaskert. (Zj wil gaani)
ALBR AND.
Waarheen, ongelukkige vriendin?- Moorland
Verfmncht irt den kerker. Ily wil u iiietzien, eri,al wilde hy oo'k, liy mag niet...
Ë M I L I Ê.
Albrand, wdt hebt gy met my voor? wilt gy Itiyn Verftand benevelen, waartoe deeze ysfelyke logen?
A L 3 R A D.
Dat moest ik vraageir? Waartoe een logen, dien de eerde dap in ulv huis wederleggen zou?
E M I L I E.
Hoe? Zoü liet waar zyn ? Moorland zou gevangen zyn?
albrand*
Wees maar bedaaïd! gy zyt daarom nog niet ver-laateii. Ü blyft nog een viiend overig, dié önvergt; .diende beledigingen reeds Img vergeeten heeft.
E M 1 L ' E.
Ec Moorland wil 'vari my fcheiden —... zou dit ook waar zyn?
albrand.
Beleedigde deugd, roep uwen edelen broeder, den hoogmoed, te hylp!
E M I L I E.
Mensch, wat hebt gy gedaan?
AL'
-ocr page 185-T o Ó N E E L S P E L.
ALBKAND.
17?
Ik?
E M I L I E»
Gy alleen waart in ftaat om zulk eenhelschfatneil-'veefzel te brouwen. Duivel, wat hebt gy gedaan!
ALBRAND.
Mevrouw, gy wordt beleedigend...
E M I L 1 E.
Maar verheug u niet te vroeg! De Vorst zal den Staat eenen burger, de Liefde my mynen echtonbsp;genoot wederfcbenken.
ALBRAND.
Hoe vuurig dez e li Èfde is, zu It gy ui t dit brief j e zien,
E M I L I E.
De hand van myn man! — (zy vouwt het briefjefidde* rend open, leest, trilt,. iaat het vallen, Z'ijgt op haarnbsp;hnien neder,geeft een ysfelykengil en valt in onmachtnbsp;ALBRAND, (yerfmaadend op haar nederziende.')nbsp;Ha ,eindelyk zyt gy toch vernederd. — Streelendenbsp;Wraak! (Jjy verwydert zich fchklyk,')
negentiende t o o n e e l.
De Capitein en zyn Vrouw komen fehielyk binnen.
ELF E L D.
8t is hier gebeurd?
Vrouw van elfelö. Mya God! wat is dat?
M
-ocr page 186-X L F E L D.
Onze weldoeneer! {Zy helpen haar van den grO^^ ep een ftoel.') Waar bleef de booswicht? (^Hy on~nbsp;derfteuht Emilie^')
. Vrou w van E L F E L D, (ziet het briefje dat op der! grond ligt, neemt het Jckielyk op, en leest hetnbsp;S'luchtigP},
Hemel!durveik myne oogenvertrouwen? — Is’t Biogöiyk? lees!
E L r E r. D, (nadat hy het gelezen heeft^ ,
Zo het my voorkomt — dan hebben üaare wel-daadige bezoeken by ons.. •
I . nbsp;nbsp;nbsp;Vrouw van eLfeld.
Haar ia de affchuwlykfte verdenking gebragt.
ELFELD.
Haar man dagt haar hier.. ?
Vrouw van ELFELD,
In een flecht huis!..
ELFELD,
God! myneer,.
Vrouw van ELFELD.
Denk toch aan haare weldaaden I zonder haar lag «w vrouw reeds in het graf. — Schielyk^ fchielyknbsp;naar Moorlands gevangenis! een enkel woord moetnbsp;dit fchandelyk bedrog ontzwachtelen !, (rondse*'nbsp;Z)ii0aijended) Waar is myn mantel?
ELFELD.
, I.ieve vrouw — hoe? wilt gy...
Vrouw
-ocr page 187-Vrouw van EL FE LD,
Kunt gy nog vraagen wat ik wil? — Zoudea wy deeze Engel haare liefde zoo vergelden? koelenbsp;aanfchouwers zyn van een leed, dat zy om onzent,nbsp;willelydt? — Waar is mynmantel...
E L F E L D.
En als men u den toegang ontzegt?
Vrouw van el fel o.
Dan naar den Minister. Ik zal zyn paleis zolang met myn klaaggefchrei vervullen, totdat het einde-lyk iu zyn ooren dringt. Dedoodelyka'angst, diènbsp;op myn gelaat zweeft, zal de hovelingen ontroeren,nbsp;het trillen van al myn leeden zal hun hart treffen. Ik bennbsp;Verzekerd dat men my den toegang niet zal ontzeggen,
E L F E L D.
Maar gy zyt ziek en zwak...
Vrouw van elfeld.
Ik ziek en zwak? — Nog nooit heb ik myza *etk gevoeld.
ELF E L D.
Laat my Uever gaan 1
Vrouw van elfeld.
Neen, gy moet hier blyven, haar trooflen; ils kan haar niet troosten...
ELFELD.
^iev® Carolina! het zal u al te hevig aandoen...^ Vrouw van elfeld.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ '
Haare fmgjt ^ien by bet eerde ontwaaken, dat
M a nbsp;nbsp;nbsp;20U
zou my ontroeren. Maar een verblind echtgenoot in d*e armen myner wcidoenfter te rug te brengdn,nbsp;dat zal iTiy eene hartfterkende artzeny zyn. (Z-j heeftnbsp;intusfchen haar 7nantel omgejlagenf) Lieve Karei!nbsp;zeg my toch niets meer, ik moet gaan, of de angstnbsp;doet my derven! daa de ongelukkige by! — iknbsp;kom zo op het oogenbiik weerom. God geevenbsp;ons troost en hulp ! (Zj loopt fchielyk heenl)
, E L F £ L D , (^Emilie nog gednurig onderfteunencle.')
Wat zal daar van worden! Noodlot, welke doornen hebt gy op myn pad geftrooid!
E MILI £, (Joott een diepen zucht en fiaathaart oogen opl)
E L F E L n.
Zy komt weder by — Mevrouw!
E MILIE, (ziet hepi jlerk aan, en floot hem zachtjes van zich. Daarop ziet zy , zonder bewustheid, de kamer rand. Zy komt allengskensweder by zich zeUnbsp;yen,flaat beiden handen voor haar gezicht,en weent,
E L F E L D.
Schep moed, Mevrouw!
«Ml LIE, (wenkt hem te zwygen wringt haart handen, ziet naar den hemel, v alt van den fl oei opnbsp;haar knien, en bidt fidderend.')
E L F Ë L D.
God, ik kan Hechts één hand tot uophefièn iTïd, led myn weldoender 1
Eiinde van het Fierde Bedryf. i
iSi
TOONEE. LSP EL,
De Qezelfchapskamer van den Miniiter. Men ziet eenige Speeltafeltjes, waarop de kaarten .nbsp;door elkander liggen. Half uitgebrande Was^nbsp;kaarsfen. Hel is morgen. ,
EERSTE T O O N E E L.
* nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;PRONK, (alleenj)
Hy neemt de gebruikte kaarten weg ,¦ en firykt he$ kaartengeld van de tafel naar zich.
TTwee uitvindingen doen den Spanjaarden lt;»ere aan ; de heilige Ir.quifiiie en de Kaarten, Tweenbsp;lgt;olwerken tegen de kettery en de zelfverveeliiig j.nbsp;in het oppervlakkige vry onovereenkoinftig met elkander, en echter in veele opzigten van een gelykennbsp;aart. De Inquifitie belet de Phiiofophirche hairklo-veryen, de Kaarten doen dat ook. De Kaartennbsp;tnaaken bcüorvene kaakep en hollen oogen, de in-quifitie doet hetzelfde. Zy verdooft de liefde voornbsp;^ader en moeder, voor vrouw en kind,' dat doennbsp;kaarten ook. ,De dolle zucht voor het kranfpelnbsp;htengt haare offers aan den galg en de Inquifitie »ra»nbsp;2frny brengt hen op de brandftapel., Maar het nutnbsp;kaarten is nog veel uitgeftrekter, want de In-quifitienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Joden en ketters aan, de
üsrten daarentegen verfchoonen zelf het vroomdo
Vrede zy de asfche van deu ma»
zusje niet.
•wien ik dit kaarteiigeld te danken heb. Mocht men uit zyn knokkels dobbelfteenen maaken, en zynnbsp;afbeeldzel in ieder Ruitenkoning drukken.
TWEEDE T O O N E E L.
DE kamerjonker, PILZ etl PRONK.
PRONK.
Üy , ey. Heer Kamerjonker! hoe zo laat? ea van waar zo vroeg.
KAMERJONKER,
Is myn oom al opgeltaan.?
PRONK.
Hy heeft pyn in zyn hoofd.
KAMERJONKER.
Is ’er niemand by hem ? nbsp;nbsp;nbsp;¦
PRONK.
Ja, de mops.
KAMERJONKER.
Ik moet hem fpreeken.
«ronk.
Ik weetniet of...
kamerjonker.
Pilz, leg de papieren maar hier néér.
P I L z.
Maar de Heer Secretaris Albraiid heeft'gelast... kamerjonker.
r I L z.
De papieren op zyn kamer te brengen»
KAMERJONKER.
Ja, dat zal ’er even veel toe doen.
P I L z.
Hy drukte het.Biy op myn eonfcientie...
KAMERJONKER.
Op zyn eonfcientie, wilt gy zeggen — nu dit iteelt juist niet veel te beteekenen.
P I L z.
Den Heer Secretaris fcheen ’er zeer veel aangele-Sen te zyn.
KAMERJONKER,
Genoeg Pilz! ik heb’er myne redenen voor.. Dat
gebeurt my niet alle dagen.
p I L z.
Voor hoogst uw edelens verandwoording dan —; (//y legt de papieren op tafel, buigt zich'engaat heen.fnbsp;DERDE T o O N E E L.
DE voRidEN. zonder vitz.
p nbsp;nbsp;nbsp;KAMERJONKER.
“¦onk, ik heb daar een goeden vaagst g^sdaan,
1* R o Nquot; K .
meisje?
KAMERJONKER.
Niets Van dat: ik heb den Staat een dienstgedaan.
PRONK.
Vom, Dani
Den ^aat? dat wil hier te landen zeggen; den ' moet ik myn vraag herhaalen,
M 4 nbsp;nbsp;nbsp;KA-
-ocr page 192-gt;84
KAMERJONKER.
Gy zyt een fchalk. Neen,Pronk, zogewigtigis de dienst niec. ik heb maar een Jacobynvernestelt.
PRONK,
En wie was dat?
kamerjonker.
De Syndicus Moorland...
PRONK.
' Moorland een Jacobyn? - Hm, daar zou ik
hard aan twyielen.
KAMERJONKER,
Waarom,?
PRONK.
Hy ziet ieder een vrymoedig onder de oogen.
KAMERJONKER.
Juist daarom; hem ontbreekt eene onderdanige be-' fchroomdheid.
PRONK,
Hy zegt alles wat hy denkt.
KAMERJONKER,
Juist daarom; hy denkt te veel.
pronk.
Een nieuwe foort van misdaad.
KAMERJONKER,
Niets minder dan dat! gekken enwyzen, goudmakers endenkers heeft ..men reeds van oudsher op* gefloten,
-ocr page 193-PRONK.
' Maar als gy anders geen bewyzen....
KAMERJONKER.
Hier liggen de bewyzen. Nu kan myr. oom my niet langer verwyten; dat ik my op niets toelegge.nbsp;Spel en Rendevous heb ik verzuimd, een gantfcheanbsp;nacht heb ik opgeolFerd. •.
PRONK.
Om een mensch in ’t ongeluk te brengen, kamerjonker.
Dat'was niet, zo ais hec behoort. Pronk, pronk.
De waarheid klinkt akyd als een ontdelda viool...
IMITH EN DE VOORIGEW,
SMITH.
eer Kamerjonker, ik ben u op de hielen gevolgd. kamerjonker, (tegen Pronk.')
Is de deurwaarder ziek?
SMITH.
O neen, hy heeft my genoegtoegegraauwd,maar ik ken deeze foort van lieden reeds.
kamerjonker, (fpotachtig.') hebt denkelyk veel omgang met elkanderen?
M 5 SMITH,
-ocr page 194-BE LASTE RAAR,
SMITH.
Zyn (land,zou myn niet affchrikkea, maar zy» beroep...
KAMERJONKER.
Zekerlyk, als hy het geluk had een fchpeairaa-ker te zyn...
SMITH.
Recht zo, dan was hy een nuttig en werkzaam mensch. Maar een deurwaarder en Kamerjonkernbsp;zyn nergens goed voor.
KAMERJONKER.
Mensch, zyt gy dol?
SMIT H.
Ik bewees u zo even het tegendeel-
KAMERJONKER.
Pronk, een paar pootige kaerels. ,.
SMITH.
Vermoei u niet, want ik gaa hier niet van daaii, voordat ik den MiiiUter gefproken heb. Alsdan kuntnbsp;gy my overal vinden.
KAMERJONKER, (jtiet cenigeverlegenheid-^
Pronk!...
PRONK.
Wy durven hier immers geen geraas maak en. tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kamerjonker.
My dat te zeggen in het huis van myn oom!
SMITH.
Jongman, ik heb medeliyden met u , de post di* aw oota bekleedt, is uw ongeluk.
KA-
-ocr page 195-tif
T00NEEISPEL
kamerjonker.
Uw (praak...
s M 11 H.
Was u voorheen nier vreemd.
KAMERJONKER.
In de daad , het komt my voor, als of...
SMITH.
Kan ik u alleen fpreeken ?
KAMERJONKER.
Pronk! ^Hy geeft hem een wenk Pronk gaat heen^ FT F D E T O O N E R L.
DE VOORIGEN, nbsp;nbsp;nbsp;PRONK,
KAMERJONKER.
el nu,Heer Sonderling?
SMITH.
Om dit karakter vol te houden, zal ik met een vertelfel myn aanvaiig maaken. Ik kwam eens ,nbsp;^eduurende myne reizen, ineenftad, welkerroma-Heske ligging my voor eenigeweeken aan haar gekluis»nbsp;¦terd hield.— Dagelyks klauterde ik de bergen op ennbsp;aan wier voet een kabbelende ftroom heennbsp;*uischté. Eens had ik my daar op zekeren avondnbsp;wat lang opgehouden. De nacht was reeds gevallen,nbsp;ik eenzaam langs het water naar huisnbsp;¦wandelde. Eensklaps zag ik in de verte tusfchennbsp;lt;^2 boomen de gedaante wan een meisje. Ik zie haar
!S8
de hnnden wringende aau de rivier heen en weer waggelen. Ik hoor haar zuchten. De nieuwsgie*nbsp;righeid houdt my achter een bofchije verfcholen.nbsp;Eén ogenblik nog, en het arme fcbepfel fpringt innbsp;den ftroom. Ik ben een goed zwemmer, het gelukte my haar te redden, doch zy bedankte my nietnbsp;eens, want-wat denkt gy wel, Heer Kamerjon
ker, waarom zyzich zelve van kantwllde helpen?
' KAMEEJOKKER, Qzeer verward,')
Hoe kan ik dat raaden?
SMITH,
KAME RJONKER,
Nu verder. „
SMITH.
Ik ben een burgerdochter, zo fprak het meisje, eerlykheid en onfchuld zyn myn gantfche rykdom.nbsp;Een jong aanzienlyk Heer, die hierftudeert, zochtnbsp;my te verleiden, en toen hem dit nietgelukte,fpraknbsp;hy overal kwaad van my, en beroofde my van myne»nbsp;goeden naam, de buuren weezen my met den vinger na, mynefpeelkameraads zagen my over den fchou-der aan, en ach! myn bruidegom, een eerlyke ambachtsman, liet my zitten. Toen verviel ik totnbsp;wanhoop , en ik wilde van myn leven een eindenbsp;maaken. — Zyi gy, niet wel, heer Kamerjonker?nbsp;kamerjonker, {itiet neer^efagen oogen.')
SMIT H,
-ocr page 197-S M 1 T H.
ïk hield dien Lasteraar toen voor een deugniet. Ik vergiste my, hy was flechts een loshol j want toennbsp;ik met de (landvastigheid van een eerly k man hem in denbsp;oogen zag, en zeide: mynheer, ziedaar uw werkfnbsp;toen verfchrikte hy over de gevolgen eener ydelenbsp;praatzucht, toen zag ik de traanen van berouw innbsp;zyne oogen glinfteren, en het fchaamrood op zynenbsp;wangen gloeijen.
kamekjonkek, (hem de hand toereikende.'}
s M I T ö.
Toen rekende hy het zich geen fchande, zyn misdaad Zo wel als de onrchuld van het meisje openhartig te bekennen, berouw en weldaadenwisfchten de vlekken af, en aan myn hart dankte hy God metnbsp;lieete traanen, dat hetnog niet te laat ware de gevolgen zyner losheid weder goed te maaken.
kamerjonker, (hem omhelzende.'} Eduard Smith 1
smith.
Herrinnert gy u nu myn naamweder.^
KAMERJONKER.
dat ik uw gelaat ooit vergeeten konde! — dronken toen broederfchap.
En
SMITH.
KA-
ipo
kamerjonker.
Zou ik zo diep gezonken zyn?..
SMITH.
Ik beu maar Scbryver.
kamerjonker.
En ik ben een mensch.
SMITH, (drukt hem de hand,')
Recht zo! gy fprong even ais dit meisje In een aL les wegfleependen droom ;mogelyk gelukt het inyjOoijt
V te redden. Jongman! dit fchrikkelyk voorbeeld had u moeten waarfchouweti. Toen beloofde gy my dienbsp;onzalige neiging tot kwaadfpreeken te beftryden.nbsp;Niet allen, die het flacb toffer uwer tonge wierden, hebben zich in ’t water geflort; maar hoe menig eennbsp;bittere traan is mogelyk in ftilte over u geweend geworden ! Hoe menig huislyk geluk hebt gy mogelyknbsp;dooreen dubbelzinnig woord ondermynd! Da menschnbsp;heeft helaas altyd open ooren om het kwaad van zyiinbsp;naasten aantehooren. Een indruk is ligt gemaakt',nbsp;doch langzaam weder nicgewischt. Een woord gliptnbsp;ligt over de tong, maar de Almacht zelveisnie't innbsp;ttaat om het terug te neeinen.
KAMEEJONKEK.
Gy hebt een recht om zo met my tè fpteeken* Maar waarom verdien ik juist nu...
.SMITH.
¦yVat deed Moorland u?; nbsp;nbsp;nbsp;; ï
KA»
-ocr page 199-ipii
‘ nbsp;nbsp;nbsp;KAMERJONKER.
Men houdt hem voor een gevaarlyk mensch.
$ M 1 T «•
Loutere laster.
KAMERJONKER.
Hy heeft zich der Burgery zo fterk aangetrokkén.
s M I T B.-Dat was zyn plicht.
KAMERJONKER.
Hy is mogelyk den een of ander een doorn ia het oog.
SMITH,
Daar ligt de knoop. Albrand....
KAMERJONKER.
Juist geraden.
SMITH.
En gy Iaat u tot het werktuig van zulk een mensch gebruiken?
KAMERJONKER.
Ik dacht myn oom dienst te doen.
SMITH. nbsp;nbsp;nbsp;r
Man van verftand en hart, de natuur gaf u uw ®igen veerkracht. Ontwaak uit uwen onwaardigennbsp;Laat de Albranden kniipen. Kleef niet aan hunnbsp;gift- Gynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;deugd fchitteren, en gyfchemerc
^i^hts door rang ; gy kunt door den luister uwer verdienfi^^ uitblinken, en gy verblindt flecbts doornbsp;et klatergoud yaimvv vernuft, üwhart zou vrienden
win-
-ocr page 200-lp2
DE LASTERAAR,
winnen, maaruw vernuft jnagt ze terug. Gy kunt liefde verdienen en gy zoekt u liever gevreesd te raaaken, EeQnbsp;cerlyk man te lasteren,die bedaard zyn weg gaat,is evennbsp;zo gemaklyk als iemand in den llaap te vermoorden;nbsp;maar den goeden naam van een onfchuldiggelasterdenbsp;weder te herftellen valt moeijelyker dan de vorens,nbsp;die de kinderziekte op bet gelaat geprent heeft,nbsp;gladuittewisfchen.
KAMERJONKER.
. Hier hebt gy myn hand, het zal nooit weer
gebeuren.
SMITH.
Mag ik op u vertrouwen, red dan Moorland! kamerjonker.
Al wat in myn vermogen is, op myn eer} SMITH.
Waar zyn zyne papieren ?
KAAIER JONKER.
Hier liggen zy?
SMITH.
Wilt gy die aan uw oom ter hand flellcn? kamerjonker.
' Neen.
smith.
Wat zult gy hem dan zeggen.
KaMcBJONKER.
Ik heb ze verbrand — verloren: in ’t kort ik neem alles op my.
IS3
r o o N E E L S P E L. ZESDE T O O N E E E.
de Vorigen, de minister, (iiit z'^n Slaapkamer komerrdc.')
MiNiSTtR, (j-oept.')
Pronk!
PRÓNK, {uit de AntichamhreP)
Uw Excellentie!
SMITH, {zachtjes tegen den Kamerjonker.') Nu komt het *er op aan!
MINISTER.
Wat was dat voor een onfaetamelyk geraas hier blaast inynfi kamer?
P* R o N H.
Deeze vreemdeling...
MINISTER.
Wat wilt gy?
SMITH.
Uw Excellentie om vergiffenis vfaagen dat ik Z7 kaat kome.
Min tsT ^-B^/izietglimplagcJiendnaardePendule.')
2o laat.?
SMITH;
Te laat voor een man, in wiens huis de gerechtigheid Hooit fluimert; te laat voor een onfclmldigen , dien de lagtgjnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kerker wierp.
Wie zyt gy? |
MINISTER. |
w «MITH.
-ocr page 202-1P4
SMIT H.
Een gelukkig, benydenswaardig inensch, als het my gebeuren mag dédr de onfchuld te redden, ennbsp;hier den goeden naam van uw Excellentie voornbsp;vlekken te bewaren.
MI MI s ï E K, {inet minachting^
Gy?
SMITH.
Zo zag de gevangen leeuw op de muis neder, vóór dat zy zyn net had doorgeknaagd.
MINISTER.
Voor wien fpreekt gy?
SMIT H.'
Niet voor myn vriend; want voor vrienden ben ik alleen werkzaam. Ik fpreek voor den eerlykfteunbsp;man in den Staat, voorden Syndicus Moorland.
MINISTER.
Ha! waar is hy ?
SMIT H.
Waar hy niet moest zyn, in de gevangenis.
MINISTER. nbsp;nbsp;nbsp;V
Waar ving men den vogel?
kameRjqnker, Qi’ertegen.)
De Secretaris zal het u zeggen.
SMITH.
Zeg alles; fpreek maar de waarheid; voor haar zal myn vriend nooit bloozen, noch ik vet'nbsp;ftommen.
Ml.
I .
-ocr page 203-•TOO NEE L S PE X.
al IN i s T E R.
De waarheid, jongen heer!
KAMERJONKER.
De Syndicus fliupte tegen middennacht...
s M I T H.
Sluipte P dat is onwaar ! nbsp;nbsp;nbsp;’
Minister, (op een gellrengen toon.quot;) Ik verzoek, dat gy hem in zyn reden niet Hoort,nbsp;'niynheer.
KAMERJO N KER.
De Syndicus wilde, tegen middennacht, zekeren Capitein Elfeld bezoeken, die op de plaats van hetnbsp;flot woont.
SMIT H.
Dat is niet mogelyk; hy kent geen man van dien Caam.
MINISTER.
O Ja; hy kent hem wel, en wy kennen hem ook Wel. Ku verder.
KAMERJONKER.
J^o als hy in het huis wilde treeden, wierd hy ëearrellccrd.
SMIT II.
vviens last?
MINISTER.
Op myn last.
kamerjonker.
Secretaris Albrand belastte my de papieren van Syndicus te verzegelen.
N e nbsp;nbsp;nbsp;MI.
ip6
DE LASTERAAR*
MINISTER.
Waar zyn die papieren ?
kamerjonker.
Door zeker toev.!!... (_/Iy zwygt verlegen.')
MINISTER.
Welnu ?
SMITH.
Hier liggen zy. Het eigendom van een burgef onder de bewaaring van den eerden dienaar van flaat,nbsp;MINISTER.
Men moet die papieren onderzoeken.
SMITH.
Met welk recht?
minister, l^opjlm vende.)
Mynheer!
SMIT H.
Diehetrechtbemlutfchroomt zulk een vraag nooit, en den plaatsvervanger van den Vorst moet zy niernbsp;beledigen.
MINISTER,
Nog eenmaal ,wie zyt gy ?
SMITH. '
Een Engelschinan, tot dus verre fchryver in diCnst van den Syndicus.
minister.
Nu, mynheer de Schryver, uit achting voor uvve natie vergeef ik u uwe ftoutmoedigheid.
SMIT H,
-ocr page 205-197.
SMITH.
Vergiffenis is nlleen voor den misd-indiger. De naakte waarheid ontvlucht den gewoonenniensch,ennbsp;werpt zich in dearmenvan eenedelmoedigenrechter.
minister.
De man,voorwien gy met zo veel echtEngelfche vrymoedigheid fpreekt, is zeer verdacht van oproerige grondftellingen.
SMITH.
Wie is zyn aanklaager?
de voorigen, albrand.
MINISTER.
tJet is goed dat gy komt. Uw voorzorg was reeds waakzaam. Voltooi uw werk,ontmasker eengevaarlyknbsp;mensch, en verdeedig de maatregelen,die mynheernbsp;den Engelschman hier despotiek voorkomen.
SMITH,
Deeze man zyn aanklager? - Hoor my, Heer
Graaf, eer nog een woord over deeze onreine lippen ''ioeit. Deeze man was Moorlands daaglykfchegast.
Vriend van zyn huis, die voor elk vertrouwely^ “®degedeeldgevoelen,een gedienftighoofdknikken,nbsp;voor ieder vernuftige fcherts een Irxhjein gereedheidnbsp;^sd, die aan tafel de gulhartige gefprekken beloer,nbsp;de. Wanneer de wyu het bloed vlugger deed vloei.nbsp;] en, en een levendig gevoel zich mogelyk in eennbsp;N 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;on.
-ocr page 206-spn
onbedagt woord wat vry uitboezemde; die aitijd vrien* delyk,aitydvleijend, doorkundige wendingen wistuit-telokken wat hy gaarne hoorei! vvilde^ieder onfchuldigenbsp;fcherts van zyiien eerlyken gastheer,uiet gal gemengd,innbsp;zyn zakboekje opteekende ,.om hem by gelegenheid opnbsp;den nek te kunnen treeden, en door deeze zynelaagheid de toejuiching van het hof te bekuipen. Zulknbsp;een aanklaager moet Graaf Scharfnek niet hooren!nbsp;Waar een eerlyk man verhoord zal worden , daarnbsp;moet ook een eerlyk man regen hem optreden.
MIN-ISTER.
Gy zult niet uit de kamer gaan, voordat gy uwe fmaadredenen betyeezén hebt.
.n L E R A ND.
. Mag ik wel vraagen, van wien hier cigenlyk ge-i^irookeii wordt?
SMIT n. (^fpoiac’üig.')
Zie daar de fchiildeloozc onwcetendheid I
MI NISTER.
Moorland is in hechtenis?
A L B R A ND
Hiervan kwam ik uwe Exceljentie eigenlyk be. richt geeven.
Air NIS TE F.
Zeg deezen Heer, waarom by in hechtenis is.
alerand.
Al te vryraoedige aanmaatigingen, onbefonnene
¦ uitdrukkingen, verdachte onigifiig.
SMITK,
-ocr page 207-I9Sgt;
TOONEELSPEU
SMITH.
Bewyzen, mynheer!
A L B R A N D.
Wat zyne vrymoedigheid betreft, heb ik uwe Excellentie maar aan de tooneelen van gisteren te herinneren, toen hy de zoogenaamde rechten van den burger met eene trotschheid verdcedigde, die..,.
SMITH.
Weetgy.wel, hoceeninanfpreekenmoet., diexyn plicht doet?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
ALBR AHTgt;.
Ik gaf’er u zo even een bewys van. Van zyn oubezonnene gefprekken kan de Heer Kamerjonkernbsp;tot getuige ftrekken.
SMIT H. (tegen den Kamerjonker.')
Waart gy dat ?
kamerjonker, (metfiandyaitigheid.)
MINISTER.
Hoe, neef, hebt gy my niet zelve.., KAMERJONKER.
Ja, lieve oom, ik moet dat met fchaamte en leed-'t'ezen bekennen; ik was een lasteraar, maar, God is myn getuige, nooit heb ik op de gevolgen gedacht.nbsp;Losheid.g,j kwaade voorbeelden hebben my wegge-maar het geldt hier het geluk van een eerlyknbsp;titan, en ik keer tot myn plicht weder. Moorlandsnbsp;huis is een fchool der zeden. Zyn tafel een verfamel-N 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;plaats
-ocr page 208-200
plants van fchuldelooze vrolykheid; zyn fcherts be-leedigt nooit, en zyn ernst is leerzaam. Geen na-deelig woord is ooit zyne lippen ontglipt. Zucht voor den Staat, eerbied voor den Vorst, achtingnbsp;voor mynOom —— zoo ken ik hem, en wie zynnbsp;beeld anders maalt — al ware ik het ook zelf— dienbsp;heeft het mishandeld, en verdient ftraf.
SMITH.
Bravo, jongman! Heb ik wel meer dan dit onpar-tydig getuigenis nodig? ö mynheer de Graaf, fluit toch uw ooren voor den lasteraar! Hy is de gevaar*nbsp;lykfte booswicht inden Staat, want hy vereenigt innbsp;zich alle misdaaden. Hy is een dief, die in de huizennbsp;fluipt, en meer dan goud en zilver fteelt. Hyis eennbsp;moordenaar, die den weerloozcil aanvalt, en hemnbsp;dikwils meer dan het leven rooft. Schenk gy dennbsp;Staat eenen burger weder, dien zyn plicht altydnbsp;heilig was, en die zyn eenigfte zwakheid, zyn ver.nbsp;trouwen op deezen man, maar al te duur boet.
. nbsp;nbsp;nbsp;A L n R A N D.
Juist zo declameert altyd een medeplichtige.
SMITH.
Ha, laage ziel! was dat nwlaatfte uitvlucht?
-A L B U A N D.
Maar di :hec rechtaan zyne zyde heeft,blyft altyd koel en bedaard. Gelukkig voor my, dat mynheer denbsp;Graaf myï’ vaderlandfcheu yver maar al tewelkent..-
MI-
-ocr page 209-20 ï
MINISTER.
' Wasnoenldiepraaijes? Moorlandspapieren zuUen ons wel licht geeven.
A L 15 R A N D.
Zy liggen op myn kamer, en ik zal ze nog heden pwe Excellentie ter onderzoek openleggen,
MINISTER.
\
Zy liggen hier reeds op myn tafel, wy kunnen ze terftond doorzoeken.
albrand. Qzeer verle^en*^
Iloe — wat — ik h id immers bevolen...
SMIT n.
Nog eens, mynheer de Graaf, ik verzoek deeze papieren te yetfchoonen! ik weet niet wat zy behelzen, ik was nooit Moorlands vertrouwde, duch iknbsp;durf ’er myn hoofd wel borg voor fiellen, dat ’ernbsp;niets bedenkelyks onder fchuilt. Maar Moorland isnbsp;wysgegj. en dichter! wat fchryft men niet fomvvylennbsp;men tot verlustiging het een of .nder op het papiernbsp;2®t of vaerfen maakt. — Eeii los heen gefchreevennbsp;briefje kan iemand doen vcroordeclcn, wiens val mennbsp;'venscht te berokkenen. Het papier is een vriendnbsp;''^®3raau men ieder luim en inval toe vertrouwt. Wienbsp;het recht deezen vriend op de pynbank te
sen? en vvie zou zich van dat recht willen bedienen? nbsp;nbsp;nbsp;1
Jit-
-ocr page 210-202
MINISTER.
Weet gy wel,dat gy myne nieuwsgierigheid lioc langer hoe hooger fpauc?
SMITH.
Een rechter moet zulke gevoelens te keer gaan.
ALBR AMD.
Uw Excellentie heeft deezen voormiddag zulke drukke bezigheden, dat ik liever de papieren voorafnbsp;op itiyti kamer...
minister.
Zy zullen hier blyven.
A L B R A N D.
Mynheer had daar even waarlyk juist geen ongelyk. Een wysgeer, een dichter— hoe veel dingen ont-flippen zynpen, die nooit bertemd waren het daglichtnbsp;te aanfchouwen. Ik zou ’er vooraf zeer naauwgezetnbsp;van afzonderen, wat voor den Staat van geen belangnbsp;is, en uwe Excellentie zou eenige kosibaare ogenblikken befpaarcn.
MINISTER.
Nu, als gy denkt...
SMITH.
Vergeef my, mynheer de Graaf, nu moet ik u verzoeken de papieren te openen. Deeze man isnbsp;verlegen; deeze man zoekt dit voortekomen; fiynbsp;jnoet daar zyne goede redenen voor hebben. Goedenbsp;redenen! uweExcellentie,hoop ik,verftaatmy wel!nbsp;het goede is betreklyk.
AL-
-ocr page 211-203.
TOONEELSPEL.
AtBRAND.
Mynheer, gy fhpelt de eene fmendreden op de andere. Ik ken u niet,ikheb u nooit beledigd; dochnbsp;ik zal nooit vergeeten waar ik ben. Myn voldoening zal ik aan mynheer den Graaf overlaaten. Ik zalnbsp;best doen naar myn kamer te gaan, daar ik, zelf innbsp;tegenwoordigheid'van den eerften Minister, niet voornbsp;beledigingen veilig ben. /^Hy neemt de papieren opnbsp;en wil heen gaan.quot;)
SMITH, (houdt hem,tegen.quot;)
Hou! niet van uw plaats.
MINISTER.
Mynheer de Schryver, uw vermetelheid is grooter dsn myn geduld. Kamerdienaar! Wacht! (^Proninbsp;iaat heen.'\
SMITH, (haalt zyn portefeuille uit,quot;), , Mynheer de Graaf. Ik moet thans tegen myn zinnbsp;vim een brief van aanbeveeling gebruik maaken, diennbsp;gt;k alleen voor de uiterlle noodzaakelykheid bewaardnbsp;^cb. (JTy geeft hem een brief over.)
MINISTER, (met minachting.)
Gy, èen brief van aanbeveeling aan my?
SMITH.
^k verzoek u den brief te openen ^tiNisTER. (breekt den brief open, ziet naar denbsp;teekening, en mompelt verwonderd innbsp;zich zelven.)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘
^filliam Pittj— (Hy leest zachtjes: verbaasdheid
en
-ocr page 212-204
en verlegenheid worden in zyn gelaat zichtbaar, h’j wendt zich zeer beleefd tot Smith.') Milord! - fchoonnbsp;iknietdadelykbegrypen kan — Pronk,eenfloel!-^nbsp;Milord! - zulk een dringende aanbeveeling was over»nbsp;tollig voor een man, die zich zelven zo edel aan-,nbsp;kondigt, -— Hei! — bedienden! ftoelen!
SMITH.
Ik behoude aan my, uwe Excellentie nader reken-fchap te geeven van het geen aanleiding gaf tot myn incognito.
MINISTER.
Niemand, mynheer, heeft recht ora daarnaar te vraagen.
smith.
De hoofdreden daarvan mogt misfchicn wel een iiationaale luim fch'ynen.
minister, (jnetflaatigheid zyn neef aanbiedende.)
Milord ! De Kamerjonker van Scharfneck —.—« Neef! Milord Sidney.
SMITH, {geeft den Kamerjonker al lagchetii de hand.)
Wy kennen elkanderen reeds.
PRONK, {komt binnen.)
De wacht.is in de vr orkainer.
MINISTER.
Ewyg! — Milord, ik hoop, gy zult onzen Vofs' het vermaak aandoen....
AL*
-ocr page 213-A L E R. A N D. (heeft eenige maaien beproefd fiilletjes heen te fulpen, Smith houdt altyd een waakzaamnbsp;oog op hem, en daar hynuandermaalwilwegfluipen,nbsp;zo vat hy hem een weinig onzacht by den arm.')
SMIT u.
Men zoekt deeze papieren zo zorgvuldig te ont-futzelen, dat ik inyn verzoek lierhaalen moet^ 0111 die in myn tegenwoordigheid tè openen.
MINISTEI'.
Ogenbüklyk. Maar ik kan iiwLordfchap toch vooraf Verzekeren,dat gyu ten opzichte van myn Secretarisnbsp;vergist. Ik heb' overtuigende bevvyzen van zynenbsp;trouw en bekwaamheid.
SMITH.
Nu, dan fpyt het my van den eerlyketi liian, dat de Natuur hem daar als zulk een armen zondaar hcettnbsp;uitgeieekend.
minister.
VVeiaan, Albrand! waarom ftaatgy daar zo verleger? Ontzegel het paket.
ALBRA ND.
Nu, ik zalgehoorzaamen; maar Milord zal het ^'ch zelven te wyten hebben, wanneer 'et nu nietsnbsp;Rcfibergehouden vvord van het geen den aangeklaagdennbsp;kunnen bezwaaren.
SMITH.
Mynheer de Graaf heeft verzogt geeii verdere
voor-
-ocr page 214-20Ö
voorafTpraak te manken, (^Het pahet wordt geópend. Albrand,Smith en deMinister flaan rondsom de tafel?)
MINISTER, (de papieren zelf ontvouwende.')
Betaalde rekeningen — quitantien — brieven — (Hy maakt 'er eenigen open.) van zyn vader uitnbsp;Zwitferland — Wysgeerige gedachten over de on-fterfelykheid der ziel — brieven en gedichten aannbsp;niyn vrouw— geheime weldaaden (ingeval ik mogtnbsp;komen te fterven , verzoek ik myn lieve Emiliedeezcnbsp;rubriek onafgebroken voorttezetten) Dat is edel! —nbsp;Lied aan de Lente — Ontwerp van een gedicht voornbsp;de kinderen van den Graaf van Scharfneck op zyunbsp;geboortedag. Wat is dat?
PRONK.
De jonge Heeren verzogten hem daar onlangs om. Uw Excellenties geboortedag is in de. aaullaaudcnbsp;week verjaard.
minister.
Waarlyk? Dat heb ik hem flecht beloond. (Jly gaat vöörr.)Teekeningen — Liederen met Muziek-
Requesten —- deduaiën.
smith, (driftig tegen Albrand.
Wat fleekt gy daar in uw zak?
ALBRand. (zeer verlegen.)
Niets.
S M 1 T H.
Schielyk voor den dag daarmede!
MI-
-ocr page 215-T o o N E E L S P E L. 20;
minister.
Geene uitvluchten!
A L B R A N D. (^geeft hem beevend een papier gver.'^
MINISTER, (leest.')
Vaderlandfche gedachten, op verzoek van myn
vriend Albrand ontworpen. - Hoe ? - ik wil
immers niet hoopen - (H^ doof kopt het gefchrift
met een vluchtig oog.') Ja, Waarachtig, van woord tot woord. Mynheer Secretaris, dat is immers hetnbsp;zelfde gefchrift, waardoor gy myn gunst verworven,nbsp;het zelfde ontwerp waaraan gy uw gehcele fortuin tenbsp;danken hebt....
ALRR AND.
Vergeef my, zyn Excellentie...
MINISTER.
Foei! fchaam u, gy perstte eerst den citroen uit, en nu wilt gy de fchil wegwerpen. Moorland*nbsp;oiifchuld is genoeg gerechtvaardigd. Neef, gaanbsp;fchielyk heen, om hem zyn ontflag aantekon.nbsp;digen. Geef otder dat myn rytuig ingefpanneiinbsp;wordt, het moet u terftond volgen, en Moorlandnbsp;uit de gevangenis hier brengen. Ik ben den edelennbsp;man eene openbaare fatisfaftie fchuldig. In uw allernbsp;byzyn za'. ik hem die geeven.
kamerjonker.
Ik verricht heden de fchoonlte daad van myn leven. (Hy gaat heen.)
A I -
-ocr page 216-soS
DE LASTERAAR,
ALBRAND.
Ik voorzie myn val. Moorlands vryfpraafc behelst te gelyk myn vonnis. De hemel geve datuwe Excellentie niet te voorbaarig Handèle.' Ik wilnbsp;gaarne bekennen, dat ik den Syndicus Moorland ditnbsp;opftel te danken heb, maar ik dacht, dat de Vriend-fchap zwygen moest, wanneer den Staat eenig gevaarnbsp;boven het hoofd hangt. Ik ben intusfchen blydedatnbsp;’er onder deeze papieren niets gevonden wordt datnbsp;eenig verdenken baart; maarhierdooristoch devalsch-heid van myne befchuldigingen nog niet bevveezen.nbsp;Uwe Excellentie herinnere zich nog wel, waaromnbsp;Moorland eigenlyk gevangen wicrd genomen. Zynnbsp;geheime, verdachte omgang met denCapiteinElfeld,nbsp;zync (luipwegen in den nacht...
SMIT H.
Heeft de (lang al zyn vergif nog niet tiitgefpogen? (^Men hoort de fiemvaneenvrouwin de Antichambrenbsp;hevig fchreeuwen.')
Ik moet hem fpreeken.
(/Je« Bediende antwoordt.^
Zyn Excellentie heeft geen tyd.
CMen hoort de flem der vrouw al nader.')
Ik moet binnen weezen.
(De Bediende aan de deur roept -d) Terug!
MINISTER.
tVie is daar toch?
pronk, (die intusfchen de deur opengedaan heeft.)
Een onbekende Dame. nbsp;nbsp;nbsp;AGT~
I*':)
-ocr page 217-TOONEELSPEL, sop AGTST E T O 0 NE E L,
De Vrouw van êlfeld en de voorigen.
Vrouw van elfeld» Q.omt doodelyk bleek env/ag* gelende binnen-, haar oog z^veefe ongerust rond.)
aar is toch de Minister?
MINISTER.
Hier, Mevrouw! Wiezytgy?
Vrouw van ELF EL D.
De vrouw van CapLtein Elfeld.
MINISTER.
Ha, ik begryp u al; gy komt wegens het penfioen van uw man ?
Vrouw van elfeld.
Neen, Mynheer de Graaf, nooit zou ik my vernederen een Antichambre tebetreeden, omdat de be-hoefte my drukt; ik ben ook in de groote waereld gebooren en opgevoed, ik weet, hoe men daareennbsp;bedelaar onthaalt.
(Zy houdt zich aan de leimmg van een ft oei vast.)
SMITH, (Jsaar een ftoelgeevended)
De goed^ vrouw is ziek. Gaa zitten, Mevrouw! Vrouw van elfeld.
]k dank u,mynheer; ja ik ben ziek. Doch ten on-tyde herinnert gy my hieraan. (Zy ziet Alhrand-') Ha, gy ook hier, boosaartig fchepfel.'
minister.
Wat wil dat beduiden? nbsp;nbsp;nbsp;'
O nbsp;nbsp;nbsp;SMITH.
-ocr page 218-!I0
SMITH.
Welkom, braave bóndgenootel
AL3KAHD.
Ik heb de eer niet, eene dame te kennen, die my daar zo gemeenzaam aanfpreekt.
MINISTER,
Verklaar u nader. Mevrouw!
Vrouw van elfeld.
Ja, mynheer de Graaf! ik wil de weinige krachten eenernaauwlyks herflelde gezondheid niet aan dezennbsp;raensch verfpillen. Ik kom hier om eenonfchuldigennbsp;te redden, en myn weldoenfter te verdeedigen. — Hoenbsp;myn man voor hetVaderland geftreedenheeft,hoehynbsp;gekwetst, en hoe hy beloond is geworden, dat weetnbsp;gy — zyn krahkbed putte ons vermogen en niyn gezondheid uit — een hevige koorts beroofde mynbsp;twee maanden lang van het gevoel van ons lyden. —nbsp;Ik 'ZOU zonder bewustheid uit de waereld gegaannbsp;zyn, zo niet de weldaadigheid eene my onbekendenbsp;Dame op ons zoldertje gevoerd had. Langen tydnbsp;genoten wy haar hulp, zonder haar naam dankbaar
voor God te kunneo noemen. Door eenhatelyktoeval {eenhlik van verachting op Albrand werpende.') ontdekten wy eindélyk, dat hetMevrouw Moorland was.nbsp;SMIT H,
Ha 1 edele vrouw!
Vrouw van elfééd.
Zy kwam alleen des nachts, in ftilce, en zoader
ie-
-ocr page 219-2II
Jemand by haar-- zy ging in den morgen weder
heen ~ en ik geloof haast dat zelf in haar huis nie. mand iets van het geheim haarer deugd wist.
SMIT H.
Niemand, Mevrouw!
Vrouw van er.fe t.d.
Helaas, want zo gelukte het deboosheid,eenen engel in haare duisternis te verftrikken. Inden laastledeu nacht was zy ons weder tot troost verfcheenen — zonbsp;als zy ons tegen den morgen verlaaten wilde —kwamnbsp;deezemenschbinnen — deeze mensch — die weinignbsp;uuren tevooren, my — o hoe diep vernedert onsdenbsp;armoede — my tot eene koppelaarder wilde omkoo-pen — ik weet alles niet wat ’er voorgevallen is —nbsp;maar ik kon het ten naastenby wel gisfen, nadat ik ditnbsp;briefje geieezen had, dat de ongelukkige in haarennbsp;wanhoop had laaten vallen.
S JI I T H. (j'ukt haar het briefje uit de hand
,, Uit de gevangenis. - Huichelende vrouw 1
,, geniet uwe zegepraal! gy zyt thans vry! Gykunt ,, zonder dwang in de armen van een Vorst wellustnbsp;„ ademen. Ladi vry! myn woede is onvermogend;nbsp;„ hier zit ik in ketenengellagen doorn! zo belqont gynbsp;„ myne getrouwe liefde — waan niet, dat het langenbsp;5, voorwendfel myner gevangenis my verblindde?
„ Weet waarom ilchier ben. Ik zelf heb u in het huis der ,, wellust zien fluipen. Geweld alleen kon u voor myne
2U
Dank zy den getrouwen
„ wraak behoeden! -„ vriend, die myden blinddoek van deoogenrukte.
„ Gy zult wel zorge dragen. Mevrouw, dat ik eeuwig „ opgeflooten blyv^e, opdat gy ongeftraftmynnaamnbsp;„ mogt fchenden. Doch fidder voor myn wraak,nbsp;„ als Gods rechtvaardigheid my ooit van deeze on-„ waardje boeijens verlost. -
Moorland.”
QHy grypt Alhrand driftig aan.y
Ha, Ichurk! dat is uw werk. Zegmy, welk een dolk ilootte gy den ongelukkigen in ’t hart?
albrand.
Mynheer, gy vergeet u. Wat ranken my Moorlands huisfelyke gefchillen? Mevrouw zyn echtge-i noote Hond voorheen in zekere verbindtenisfen metnbsp;den Vorst — zo zegt men ten minften —• denkelyknbsp;zal Moorland dat vernomen hebben — mogelyknbsp;heeft hy zelf wel geloofd, dat die betrekkingen nognbsp;voortduuren — wat weet ik het — wat gaat my datnbsp;ook aan — ikbegrypvan dat alles niets, enwil’ernbsp;®ok niets yau begrypeii.
Vrouw van elf eld,
Hy zelf Hond heimelyk naar haare gunst-— ik
zou koppelaarfter weezen — een penfioen voor jnyn man was het befprooken loon voor het fchelm-Huk — het mislukte hem — en de laagfte wraak.....
-ocr page 221-Slis
MINISTER.,
Ik ftaa verbaasd over alles wat ik eIc en hoor — Spreek oprecht, Mevrouw! Had Moorland nooitnbsp;verkeering aan uw huis ?
Vrouw van e l f e u D,
Wy hebben hem nooit gezien,
MINISTER.
Nooit gezien? Albrand, wat is dat? Gy Iprak my immers van verdachte byëenkomftea by deezeunbsp;Eifeld?
A L E R A N ö.
’t Kan zyil dat itiyne berichtert my misleid hebben.
Vrouw van elfeLd.
Verdachte byëenkomften by ons ? Ach mynheef, myn man is kreupel, maar zyn ziel is gezond.
minister.
Ik ben lehandelyk bedrogen! Aan weFk een mensch heb ik my overgegeeven!
smith.
Myn rol Is uit. Nu, Heer Graaf, is het aart ii.
MINISTER.
Pronk! is de Wacht nog ill de Antichambre? •
P R o N
-ocr page 222-ALBRAND*
Ik ben te zeer van de rechtvaardigheid van uwe Excellentie overtuigd, dan dat ik vreezen zou , on*nbsp;verhoord veroordeeld te worden. Alles wat men tenbsp;gen my heeft ingebragt, zyn niet dan woorden.nbsp;Men heeft my overfchreeuwd. Myn onfchuld moetnbsp;voor my fpreeken. {Hy gaat met Pronk heen.'y *nbsp;s M I 1 H.
Brnvo, hy is geen halve booswicht.
NEG E‘N DE T O O N E E L.
. nbsp;nbsp;nbsp;C .1
DE MINISTER. SXIITH. de Vl'OUW Vau E L F E L D.
Vrouw van EL FE LD,
Indien uwe Excellentie my vergunnen wilde, hem, die als Staatsburger thans gerechtvaardigd is,nbsp;ook de onfchuld zyner vrouw aantekondigeti ? Ach,nbsp;dat zou hem zyne vryheld en de rechtvaardiging dienbsp;hem gefchied, eerst als een wezenlyk goed doennbsp;fmaaken.
SMITH.
Voortreflylc, Mevrouw! ik zal u vergezellen, ik draag u op myne armen.
Vrouw van elfe l r.
De blydfchap zal myn Haf zyn.
SWITK,
-ocr page 223-215
SMITH en Vrouw vaUELFELc willen heengaan.
QPronk opent de deur-, intusfchen dringtEmilie in. Capitein Elfeld volgt haar. Pronknbsp;gaat ter zyde.')
EMl LIE. (zich aan de voeten van den Mini it er werpende.')
Gerechtigheid, uw E-Kcellentie, voor myu on-fchuldigen man, en mededogen met zyne trooste-looze gade!
minister.
Staa op, Mevrouw! (JP^ geeft haar een Jloel.) Bedaar toch.
E M I L I E.
Eerst moet gy het woord ontflag uitfpreeken !
O, myn ongeluk is oiibefchryfelyk! - Uit mynè
onmacht en bedwelming ontwaakt, verneem ik, dat eene edele vriendin zich myner aantrekt, en hiernbsp;naartoe 'gëyld om het ontflag van mijn man te bewerken. Maar zy komt niet terug- ik kan my
niet langer bedwingen ~ de angst dryftmy voort — deeze waardige man reikt ray zyii arm — ik vlieg
hem vooruit — ach} ik kan niet meer! --
minister.
Bedaar, Mevrouw! Uw braave man is vryge' Tprooken; in dit ogenblik wordt hy uit zyn kerkernbsp;gehaald. Ik ben van zyne en u\ve onfchuld overtuigd. Zo even wilden...
EMI'
-ocr page 224-u6
Moorland vry ? myn onfchuld erkend? Grootc Goci! ^Zy giypt de hand van den Minister, en drukt dienbsp;fpraakloos aan haar hartP)
PRONK, (komt binnen.y ,
De koets van uw Excellentie is weerom.
MINIStER.
Ach, myn gast! Schielyk! breng hem binnen!-
Kunt gy wol randen. Mevrouw?— Uw Moorland...
TIENDE T 0 0 NEE L.
DE VOOEIGEN. DE KAMERJONKER, MOORtAKD en JENNY.
E M I L I E.
IVÏoorland ! (Zy vliegt naar hem toe — hy ont-wykt haar. Zy beeft, en valt veenend in de armen van Smith en Jenny()
'moorland* (verpt een blik van verachting, op Emihe, vervolgens, zegt hynbsp;•met een gedwongen koeiheid.ynbsp;Wat moet ik hier .doen?
Vrouw van elfelö.
Ongelukkig - misleide! Weg, met het gif van een onrechtvaardig vermoeden! Eawlielsonfchuldig.nbsp;Hoor my!
moor.
-ocr page 225-MOORLAND.
Wie zyt gy. Mevrouw? Welk deel neemt gy ii myn noodlot?
Vrouw van elfeld. üwe gade redde myn leven.
moorland.
Vrouw van elfeld.
Ik ben die arme zieke-my heeft zybezogt-
voor my (laap en rust opgeofFerd. -
moorland,
Vrouw van e l F e L D,
Uw vermoeden viel op een weldaadige engel.
MOORLAND.
Vrouw van elfeld.
Heeft nooit myn vloer betreden.
MOORLAND.
Een mansperfoon ontfing echter Emilie aan da deur...,
elfeld.
MI-
-ocr page 226-2:8.
D E LïA, S T E R A A iv,
MINISTER.
Was een werk der kwaadaartigheid.
MOORLAMD.
Van wien?
MINISTER,
Van myn Secretaris.
MOORI.AND.
Van Albrand? myn vriend? Is het mogelyk!
Vrouw van elpeud-Hy was verliefd op uwe gade ——~
moorland.
Vanwaar weet gy?----
Vrouw van elf e ld.
Foei! dat ik dit nóg eenmaal herbaalen moet! _
My wilde by tofzyn kojppelaarftér misbruiken. moorland.--En Emilie zweeg my...
SMITH.
Uit eene onzalige verfchooning...
JENNY.
Hoe dikwerf heb ik u dat reeds verzeekerd ?
M o o RL A N D.
Raadde by my daar om te vluchten ?
SMIT H.
Hy wilde zich den man op de eene ofandere wyze van den hals/chuiven.
moorland.
Moest ik daarom dien wreeden biief...
Vrotiw
-ocr page 227-T o o N E ELS PEL.
Vrouw van ELF KL-D.
Die deed haar zinneloos op den grond neder-zygen.
MINISTER.
Wy allen wierdcn door éénen booswicht misleid, die nu reeds de fchande zyner euveldaaden in dennbsp;kerker draagt.
MOORLAND.
GrooteGod! wat heb ik gedaan? (liy wetft zich naar de voeten van Emilia.') Emilie is onfchuldig!
E MILI E. (buigt zich over hem heen.)
Ja, zy is onfchuldig.
moorland, (fta at op en omhelst haar.)
Myn Vrouw 1 (Tusfchenpoozing.)
EMILIE. (fnikt aan zyn hals.)
JENNY, (jgeeft Smith haar hand.)
Ik ben de uwe.
Einde van het Vyfde en laatfte ftedryf.
-ocr page 228-(,. nbsp;nbsp;nbsp;■.ï'i r.^ %.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.- -.;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:
'f.ï?,S ,4i' ,: . ■,€•“. '• 'X^nvi •■.: