BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1929
Verzameling tooneel-stukken uit de nalatenschap vannbsp;prof. Dr. J. te WINKEL
AAN DEN KÜNSTMINNENDEN HEER
’c Is groorsch en ftrekr niet min tot eer, Zoodraa de vveidfche Naam van een ontzaglijk Heernbsp;Of Rijkaard, wel voorzien van gangbre muntmetalen,nbsp;Daar we ons verbeelden, dat de kragt van onze kunst,nbsp;Ons opzal voeren in zijn gunst.
Moge op het voorhooft van onsherfenvrugtjCjpralen,
Maar grootfcher is ’t, aan eenen Vriend,
Die door kunstliefde en deugd een’ waren lof verdient, De vrugt van onze vlijt, eerbiedig, optedragen;
Deze eer kan aan mijn hart, dat gierige eigenbaat En flavenmakend vleijen haat.
Meer dan gebedengunst en fchittrend goud behagen.
* •» nbsp;nbsp;nbsp;Dus
-ocr page 8-Dus wij’ ik, daar uw heusch gemoed Mij teeds in uwe gunst en vriendfchap deelen doet,nbsp;o Brave SCHRIJVER! U mijn kunitelooze zangen.nbsp;Wil deze letteibloem , die ’k, zeker vcelteftout,nbsp;Aan ’c oog der waereld heb betrouwd,nbsp;Schoon flaauw in geur en kleur, van mijne hand ontvangen.
Befchouw hier de afgedwaalde Deugd,
Tc fchandelijk verleid door dartelheid en jeugd,
In fpijr der vleijerij tot hare pligten keeren,
En op het fnood bedrog, de woekrende eigenbaat, De minnenijd en ’t valsch verraad,
In weêrvvil van de list, volkomen triumfhéren.
Voorzeker zal in dezen tijd De vitlust, die geftaag de flepende uren flijt.
Met alles, wat de kunst ons aanbiedt, te bedillen, De onnoQzle HENRiëxï’ verfchoonen noch ontzien;nbsp;Maar wil haar uw befcherming biên,
Dan zal hij op mijn werk vergeefsch zijn pijlen fpillen.
Ge-
-ocr page 9-o P D R A G T.
Genoeg, behaagt mijn fchilderij,
Hoe zwak in ’t ware fchoon der edie poëzij.
Aan uw kunstkeurig oog, veiTchoon mijn kleenekragten, En wil, opregce Vriend, daar naarftige oeifeningnbsp;J)e voedfter is der vordering’,
Hierna, van mijne vlijt, een betere vrugt verwachten.
G. MANHEER.
Gourville, de Fader.
¦ i
GouRViLLE, de Zoon.
Henrictte, onder den Naam van ]uUA, Dogier vaU
üourville.
Mevrouw Sauval, Vriendin van Herrtéüe. BeaumoND, Minnaar van Henri'ctte.
La Mair, Griend van Mevrouw Saval, en Medemin'
naar van Beauntond.
Du LIMA IR, Vriend van Gourville, en Oom vagt;
Beau mond.
Lizette, Kamenier van Henriêtte.
Marianne, Dienstmaagd van Gourville, den Vadef' Een Knecht van Dulimair.
Heï
-ocr page 11-4
OF DE
aH
EERSTE T O O N E E L.
fht Tooneel vtrbeehl een Burgerlijk vertrek, in de vooe-ning iian Gourville, de Fader; — Men ziet in het lü' zelve eene kas met beeken.
lt;ai
Gourville, de Fader alleen, zittende aan eene tafel, op welke een opengejlagennbsp;boek ligt, waar in hij gelezen beeft.
ff'
E‘
Dichter, die de Deugd bekroont naar baar waardij, Gi] l\feek mijn droeve ziel door uwe poëzij.
En doet mijn treurend hart wéér vrijer adem halen.
^ voel een flraal van hoop’ in mijnen boezem dalen.
Daar Gij, verdrukte deugd, die voor geen rampen zwigt. Waar zich op God verlaat, ons toont in ’t heerlijkst licht.
grijsaart, die door fmart en ramp mij voel verteren, Kan uit uw hemeltaal die onderwerping leeren,
Die ik verfchuldig ben aan ’s Hemels vvijzen wil. zie, door U, mijn’ pligt, en ’t morrend hart zwijgt ftil. ¦—
A nbsp;nbsp;nbsp;Ja,
-ocr page 12-Ja, dichter, God is goed! — Thans voel ik al ’t vermogen Der Godsdienst’, liefdeenHoop’, fe^hoon onder’t leedgebo-Berooft van Echtgenoot’, verlaten van mijn Kroost, (gen,nbsp;Is uwe gouden les mijn wellust, vreugd en troost.
’k Zag mij, door ramp op ramp, van eer en goed berooven, Den luister van mijn huis en braaf geflacht verdoove»,
Ik werd een’ fpeelbal van het tijstrend ongeluk.
Twee kindren, al den troost in mijnen bittren drukk’.
Zag ik mijn Gade en mij van ’t fchreijend harte fcheuren; En eindlijk moest ik haar, die mij nog op kon beuren,
En door haar liefdezorg mijn ziel vertroosting gaf,
Door droefheid afgeftreén, zien zinken in het graf.
Helaas!.....
TWEEDE T O O N E E L. Goürville, iJe Fadcr, Marianne.nbsp;Marianne.
Jieer Dulimair verzoekt U thans te fpreken. Goürville, de Fader.
Hoe — Dulimair? — hij komt......
GóükVil-hE, de Fader y alken.
’k Wquot;as hier ’t gewoel ontweken, In fOHibere eenzaamheid: doch Dulimair verdientnbsp;Dat ikhemheusch ontvang’, dien trouwen boezemvriend.nbsp;Die zoo welmeenend deelt in all’ mijn tegenheden,nbsp;Vertroost mijn droeve ziel, door zijne opregte reden.
GouRViLtE, de Vader, Düljmair» Gourville, de Vader.
Zit neder.
Zijt welkom brave Vriend! wat voert u herwaard aan Dülimair.
’kHeb, mijn Vriend, van heer Melcour vetftaan. Dat Gij onpaslijk zijt, des wierd ik aangedreven,
Om mijnen boezemvriend , een kort bezoek ce geven.
Gourville, de Vader.
’k Ben U op ’t hoogst verpligt, en zie hoe zeer uw hart, ï'lijn waarde Dülimair, nog deelt in mijne fmart’.
D u L r M AIR.
Vertroost U grijze man, als alles fchijnt verloren,
'V^ord dikwils, door Gods hand, het ogenblik geboren. Dat ons geheel ontheft van zielsverdriet en pijn’,nbsp;klij die D ftrafFen kon, kan U befchermer zijn.
Gourville, de Vader,
k Hoop flegts op de eeuwigheid, hier is mijn heil verdwenen, De zon van mijn geluk heeft ganschlijk uit gefchenen.
Het grat, o Dülimair! het duistre graf, alleen, teepaale ’t eindperk van mijn droefheid en geween.
Daar is vóór mij geen vreugd meer, opdezeaard, tevinden. Berooft van Echtgenoote en Kinderen eii Vrinden,
Verlang ik, daar mijn ziel haar bitter lot befchreid,
«aar een gewenschten ftaat, in de eindloozè eeuwigheid*. '' A 8nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mij
-ocr page 14-Mij blijft niets overig dan ’t droevige herdenken Aan mijn rampzalig lot. ’t Geen mij nog troost kan fchenken,nbsp;Is, dat ik tot deez’ ftond, hoe ook berooft van vreugd,nbsp;De Godheid zij gelooft, getrouw bleef aan de deugd.
’k Moest mij, door een Proces, tot lager ftaat gedreven. Naar ’t afgelegenst oord van ’t Franfche Rijk begeven,nbsp;Daar’k met mijn huisgezin, verlaten van elk een.
Mijn vaderlijke ziel door zorgen zag beftreên ;
Toen was hier voor mijn kroost mijn dierbre liefdepanden. Die mij nu zijn ontrukt, niets, niets dan leet voor handen;nbsp;Zij ftrekten mij, ’t is waar, ten troost’ in mijn verdriet;nbsp;Maar bier was tot haar heil, het flauwst vooruitzigt niet.
’k Wees haar het pad der deugd, met alle vlijt en zorgen ; Maar, tot mijn grootlle fmart, bleef voor mijn oog verborgen.nbsp;Wat beider lot zou zijn, wanneer de orptekre dood.
Wier komst geen’ ilerfling weet, mij fpoedigdeoogen floot. Zoo zorgt den menschvergeefsch, uit liefde tot zijn kindren ,nbsp;Daar niets het vast befluit der Godheid kan verhindren;nbsp;Maar, op het onvervvagts, ontving ik in mijn hnis.
Een zeker Officier, die ’t woelend krijgsgedruisch ,
Op ’t vrugtenbareud veld, in onze ftille (treken,
Tot rust voor zijnen geest’, een wijkijds was onnveken. Deez’ zag mijn’ waarden Zoon, toen agttien jaaren oud.nbsp;Naar dat dien oorlogsheld mijn’ toeftand had befchouwd ,nbsp;Verzegt hij, dat ik hem mijn’ Zoon zou aanbetrouwen; —nbsp;Hij zwoer mij, dat hij hem Iteeds zou in agting’ hou’en.nbsp;En, in den krijgsdienst’ doen bevordren, tot een’.rang.nbsp;Die ons tot êer zou zijn. — Het Vaderlijk belang.
Dat ik in ’t welzijn van mijn lieve Kindren ftelde,
Was oorzaak, dat ik tot zijn’ voorflag overhelde.
Ik fchonk dien man mijn’ Zoon, maar ach! nadezentijd. Vernam ik niets van hem: Ja, zeker in dien ftrijd,
Is mijnen Zoon, mijn Vriend, berooft van’t dierbaar leven,
Maar
-ocr page 15-Maar eenen tweeden (lap, die nog mijn hart doet beven, Een daad door mij begaan, die me eeuwig rouwen zal,nbsp;Vcrgroote mijn verdriet; — ’k Ontmoete, bij geval,
Naar bij ons Dorp een’ Vrouw, die, zoo zij mij deedthooren, ^an ’t zelfde ftamhuis, met mijne Ega was geboren;
Haar woonplaats was Parijs, daar leefde zij gerust, Eedeeld met overvloed, door ’t blij geluk gekust;
Dees Vrouw vertrok met mij, naar mijn geringe wooning. Hier won zij onze ziel door hare gunstbetoonlng;
E'j fchonk ons onderftaiid, en toonde ons hoe mijn fmart, Een teedre invloed had op haar menschlievend hart.
Dulimaik.
Dus vond gij echter nog, in ’t midden van uw flagen, Een’ eedleu bloedverwant om ’c fchreijend hart te fchragen,
Goürville, de leader.
Helaas! mijn Vriend! hoe duur betaalde ik dat geluk!
Haar goedheid was alleen de voedfter van mijn druk.
^'i eischte, vreeslijk eisch! Ik beef nog bij ’t herdenken! Dat ik mijn dierbaar pand aan hare zorg zou fchenken;nbsp;Mijn lieve Dogter, naast mijn Ega, al mijn vreugd,nbsp;fchittrend voorbeeld van bevalligheid’ en deugd’.
Dat minnenswaardig kind, waar op ik roem mogt dragen, ^Vier fchoonheid zelfs de Vorst zou ftreelen en behagen,nbsp;Stond ik haar eindlijk af. Zij deec mij duizend eên,nbsp;at zij mijn Henriè'tc’, door deugd en brave zeên,
^ou brengen tot dien (laat, waar in zij was geboren:
Ik leende, te onbedacht, aan hare taal mijn ooren.
^ Ega Hemde ze in; — maar deze teedre Vrouw, moit in een’ traanenvloed! — Mij dunkt ik nog befchouw,nbsp;A 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hoe
-ocr page 16-Hoe zeer mijn wederhelft, met bleek bedorven wangen. Haar lief, haar dierbaar kind, aan hals en borst bleef hangen.nbsp;En (laakte zucht bij zucht; riep, met een teedre taal,nbsp;Ontroerd en gillend uit — „ Dit is de laatfte maalnbsp;„ Dat ik dit waardig pand, ’t geen ik mij zie ontrukken,nbsp;j. Zal aan mijn kloppent harte, en in mijn armen, drukken,nbsp;’t Was of een voorgevoel, van ons genakend leed,
Mijn brave zielsvriendin, in tranen fmelten deedt! —
Ach waarde Dulimair 1......
D VLIMAIR.
Genoeg, ik weet de rampen, Waar meê mijn’ besten vriend toen verder had te kampen.
Gourville, de Fader.
Ach! gun mij, Dulimair, dat ik, door fmart vermast,
In uwen boezem ’t leed, dat mij verteert, ontlast’.
Dees Nigt van mijne Vrouw, is kort daar aan geftorven. En waar mijn lieve telg, mijn Dogter is gezworven.
Bleef allen onbekend. — Men zegt, dat ze in een nagt, In ftilte, al haar gew'aad, heeft uit het huis gebragt.
En ’t uitgeftrekt Parijs, zoo talrijk in gebouwen,
Heeft haar tot nog voor ons verborgen kunnen hou’en, Een loutre gisfing, en een fleets verward berigt.
Meld mij dat zig ons kind, vergetende eer en pligt.
Met een wellustig Heer, door dartelheid gedreven,
Gewis te fnood verleid, naar elders heeft begeven.
Zie daar den loon, die ik voor all’ mijn zorg geniet. — Mijn trouwe wederhelft, gedompeld in verdriet.
Bewoog mij, daar geen klagt, geen tranen konden baten, Ons eenzaam landverblijf en woning te verlaten.
Wij kwaamen in Parijs, in hoop, dat men, misfckieti üoor naarftig onderzoek, die dogter weêr mogt zien,nbsp;Maar alles vrugteloos; nog fchaars hier aangekomen ,nbsp;Wierd tor ons grievend leed, helaas! metfclirik vernomen.nbsp;Dat haar verleider, reeds zijn fnoode omhelzing zat.
Onze afgedvvaalde Spruit, trouwloos verlaten had.
Wij zogten, maar vergeefsch , wat middlen wij beproefde, We ontdekte niets van haar,denk,—denk hoe’t ons bedroefde Inbsp;Een kind, aan ons zoo lief, door ons zoo duur geacht,
Is nu een fchandvlek voor ons deugdelijk geflacht.
I^u was de ramp volmaakt, mijn weérhelft, gansch verflagen, Kon zulk eene overmaat van droefheid niet verdragen.
Het onheil overwon mijn minlijk Echtgenoot,
En zij voltooide rasch haar rampen, met den dood.
Zij ftierf.., Helaas!,..
Dulimair.
MijnVriend, vergun me één maai tQ fpreken, I^Ii) is iets van uw Kroost, van' uwen Zoon gebleken.
Hij leeft, mijn Heer! hij leeft!
Qqueville, Vndtr.
. nbsp;nbsp;nbsp;Ach kan hetinooglijk zijn! —
Wat zegt mijn Dulimair? — Zou de Almacht, in mijnpijn'’, I'i ’temidden van den ramp, die mij dus wil verllipdim.nbsp;Mij dien verlooren fchat, mijn Zoon, nog weêr doen vinden ?
° Ja 1 hem heeft de hand van de Oppermagt gefpaart. Herroep uw kragtmijn vriend, Gourville, ei.. 1 vvU bedaard,nbsp;Hw hart bereiden, om het wit van uw verlangen ,
Hw teerbeminde Zoon, in uwen arm te ontvangen.
-ocr page 18-Hou moed, o Grijzen man! hij fpoedt zichherwaardsaan; ’k Ben, voor zijn blijde komst, hem reets vooruit gegaan:nbsp;Op dat geen onverwagt, geen al te fnel ontmoeten,
Uw welzijn fchaden mogt. Zie nu uw leet verzoeten, Vergeet nu al ’t verdriet, mijn deugdenrijken Vrind,
Nu gij uw’ waarden Zoon, in welftand, wedervindt.
GoüRVILLE, de Vader.
Zez, tnij» waar vond gij hem? Waar is hij U gebleken? Dulimair.
Ik moest, om zekrezaak, de Heer nbsp;nbsp;nbsp;gaan fpreken.
Daar, daar ontmoete ik hem, fprakmethem, en, op’tend. Werd hij door een verhaal, geheel aan mij bekent.
Hij haakt om U te zien, en zal hier daadlijk wezen.
Gourville, de Vader, in verrukking'.
Verheven Majesteit! Uw goedheid nooit volprezen.
Daalt eindelijk op mij; uw wonderdoende hand.
Zal dan mijn lieven Zoon, dat overdierbaar pand.
Ten troost’ in mijn verdriet, tot rekking van mijn leven. Naar twee paar jaaren tijds, mij eindlijk wedergeven!
O gadelooze vreugd! ik zie, fchoon door ’t geweld,
Der tegenfpoed verdrukt, mijn blijdfchap nu herfteld! —
Marianne,
'F, en Officier verzoekt Heer Dulimair te fpreken. Dulimair.
Ik volg u Marianne.
-ocr page 19-GouiiviLLE, de Fader, alleen.
.^^igoedheid! die mijn fmeeken,
Zoo gunstrijk hebt verhoort, ontvang mijn dank ten loon’.
G o u RVIL L E, de Fader, D u L i m a 1 r , Goürville, de Zoon.
l^ulimair leid Goürville de Zoon, met een gelaat, waarop de blijdfchap te lezen is, ter kamer' in. Goürville, denbsp;Zoon, zijn Fader ziende, valt bem, verrukt, om den hals.
Goürville, de Zoon.
diefde Vader!
Goürville, de Fader.
Ach mijn Zoon! mijn waarden Zoon!
Zij blijver, eer.ige oogenblikkenaan elkandersboezem gedrukt.
Gij leeft!..
Goü'ville, de Zoon.
Ja, besten man! mijn vreugd kent maat nog palen.
Zijn Fader nogmaals omhelzende.
Voel! voel mijn craanen op uw bleeke wangen dalen.
Nu is mijn vvensch volmaakt! —
G o u RV IL L E,
O gadeloos geluk!
Noe diktverf heeft mijn hart, in ’t midden van mijn’ druk,
A 5 nbsp;nbsp;nbsp;Zijn
-ocr page 20-JO
Zijn beden uitgeftort, ora u eens weêrtevinden.
O eenigst overfchot van mijn geliefde vrinden!
Daar ’c al verloren fcheen, fchenkt de eeuwige Opperheer, U, op het onverwagtst, thans in mijn armen wedr!
Ach! mogt ik, braven Zoon, dus ook uw lieve Zuster Eens drukken aan mijn hart, — dan ilierf ik nog geruster,nbsp;En volgde, vergenoegt, voldaan met uwe deugd.
Uw Moeder, naar het hof der eindelooze vreugd.
G OURVILLE, lt;/e Z^o«.
Wat hoer ik, Vader! ach! is Moeder reeds geilorven? Gourville, de Fader.
O ja; mijn Vriend! de fmart heeft haar het hart doorkorven, Met droefheid en verdriet, tot dat de bleeke dood,
Haar’ rampen einden deed; haar minn’Iijke oogen floot.
Gourville, de Zoon.
Helaas! hoe wordt mijn vreugd getempert, door het hooren Van deze droeve maar! gij hebt haar dan verloren,
Haar, die mijn vroege jeugd, met zoo veel liefde en trouw’,
Teêrhartig gadefloeg, Die weérgalooze Vrouw
Zal ik dan nooit wéér zien ! — O teederhartig Vader !
Ik kus haar dan in UI — Maar ’k bid, verklaar mij nader, Wat toch uw lot mogt zijn, fluts ik uw huis verliet.
Mijn Zuster, waar is die?
Gourville, de Vader.
Ach Zoon! ach! vraag dat niet. Gourville, de Zoon.
Hoe Vader!.... zegt het mij.
G o U R-
-ocr page 21-Goürville, de Vadetr.
Mijn tong kan naauwlijks fpreken Wanneer ik aan haar denk. Na gij mij waart ontweken,nbsp;Verzogt een bloedvriendin mij om dat teeder kind.
Ik ftond het mede ook afj maar, laas! geliefde vrind,
Die Vrouw flierf onverwagt, dit was, zoo men verhaalde. Een v.’eg,vvaar door mijnkind van’tfpoorderdeugdendwaalde.nbsp;En eindlijk, buiten band en opzigt, wreed verdriet!
Eijn Ouders fnood vergat, ja: êer en pligt verriedt;
En, door een loozen fchelm, tot dartelheid gedreven, Zich tot een’ flaat van weelde en ontucht heeft begeven,
’t Ontweek geheel mijn oog, mijn vaderlijk gezigt,
In deze waereldftad. Ach Zoen! gij kunt zeer ligt Eefeifen , welk een fmarc dit onze ziel moest baren.
Men zogt haar, maar vergeefsch! —
Gourville, de Zoon.
Mijn Vader, wil bedaren.
Is zij nog in Parijs ? —
Gourville, de Fader.
Men zei mij zulks, o Ja! Gourville, de Zoon.
Hou moed, eerwaarde man , mijn onderzoek zal draa Uw tot verligting zijn.
Gourville, de Fader.
- Ach! raogt uw ijver baten! — Men zegt dat zij reeds door den fnooddaart is verlaten,nbsp;kaar dus heeft verleid, ea tot d,ea val gebragt.
G O U R-
-ocr page 22-Gourville, de Zoon.
Mijn Vader! zijt gerust, herroep uw moed en kragt,
Gij zult uw Dogter zien, ik zal, in alle hoeken.
Van’t Vorstlijk Lelijrijk, haar, onophotidlijk, zoeken. En ’t monfter, dat haar heeft van eer en deugd berooft.nbsp;Word’ met mijn blinkend Haal door kop en ftrot geklooft;nbsp;Ik zal, met waar vermaak, verwoed, in roode plasfennbsp;Van zijn rampzalig bloed, den lagen hoon afwasfen.
Die zulk een helgedrocht, heeft op ons huis gelaèn.
D u L I M A I R.
Bedaar Gourville ! laat uw drift niet overflaan Tot woede en heete wraak, den jongen krijgsman eigen,nbsp;De waare Held, hoe zeer zijn hart naar wraak mag neigen.nbsp;Bepaald zijn gloeijend vuur. ’t Is thans uw’ tijd nog niet.nbsp;Vernoeg u flegts in ’t heil, dat gij uw Vader ziet.
Zoek, zoek, met koel beraad, uw Zuster allerwegen;
En hebt gij haar ondekt, dien fchat weerom gekregen, Befchouw dan eerst de zaak, en onderzoek het feit.
Haar lotgeval is teêr, en eisclu bedagtzaamheid.
Gourville, de Vader.
O ja mijn Zoon! laat u deez’ raad ten leidsmann’ firekkca. Zoo gij uw Zuster, en dien fnoodaan mogt ondekkennbsp;Beheersch als dan u zelfs, bepaal uw jeugdig vuur.
En laat de wraak betrouwt aan ’t eindloos Albeftuur. Genoeg, zoo uwe zorg uw Zuster op kan fporeu.
Ach! mogt mijn oor nog eens uit hare lippen liooren,
Die Hem, die lieve ftem, die in haar prille jeugd,
Mijn vaderlijk gemoed verkwikte. Welk een vreugd, Mogt ik haar wederzien! Heeft zij de deugd verlaten,
In mijnen arm zou zij, gewis, wéér de ondeugd haten.
Ik
-ocr page 23-13
Hat deugdrijk hart is door een’ fnoodaart flegts vqrleid. Maar zou, (dit flel ik vast) mogt ik haar éénmaal fpreken,nbsp;Hoe ook van ’t veilig pad der blanke Deugd geweken,nbsp;Wel dra, door naberouw, weêrkeeren tot den pligt.
Maar welk een ijdle hoop ! nooit zal' mijn droef gezigt. Hoor traanen uitgedooft, mijn Dogter weer aanfchouwen.
Dulimair.
I^Iijn Deugderijke Vriend, wil op Gods arm betrouwen; Zijn onbepaalde magt fchenkt, mooglijk, U....
Gourville, de Zoon.
O Ja!
Hiet rusten, voor dat ik, al koste’t zelfs mijn leven,
Hat voorwerp van uw liefde, aan u heb w'eêrgegcven. ¦— Ik zal het al bcftaan!..
GouRVtLLE, de Vadtr.
Ach! weergalooze Zoon, flenoot ik dat geluk, zag uwe vlijt dien loon,
Hat ik die dierbre weêr aan ’t kloppend hart mogt drukken; Han zou ik, vergenoegt, voor ’sHemels (lagen bukken;nbsp;Han (lierf ik ruim voldaan, — maar laas!...
DulIM AIK.
Mijn braven Vrind,
G o i; R'
-ocr page 24-t4
Gourville, de Zoon.
A“li! om de liefde, die ons hart op nieuw verbondt.
Mijn Vader! zfjt bedaard! — rasch daagt een blijder ftdnd.
Göurville, de Vader.
Ik voel mij afgemat, all’ mijne leden beven.
Dulimair.
Kom waarde man, wil u een poos ter rust’ begeven.
’t Gevoel treft al te fterk uw reeds verzwakte kragt,
Eu fchokt uw levensklei, meer dan gij had verwagt.
Göurville, de Vader.
’t Is waar. — Welaan! wil mij in ’t naast vertrek verzeilen.
Terwijl Dulimair en ziin Zoon bem onder de armen houden,nbsp;om hem weg te leiden.
Kon ik dit heil, mijn Zoon, dees morgen mij voorfpcilen. Dat ik, thans, welk een vreugd! naar zoo veel druk en rouw.nbsp;Geleid door uwe hand, dees plaats verlaten zou.
Einde van bet EerjJe Bedrijf.
T W E E-
-ocr page 25-TOONELSPEL. 15
EERSTE T O O N E E L,
Het Tooneel verbeeld een vertrek , in de JVoning van Henrictte, onder den naam van Julia, en ünbsp;votrnien van een Toillet, waar voor Julia zich gekleednbsp;beeft.
Julia, alleen, houdende een Diamante Haïrfpel innbsp;de band!
^ Schittrend pronkjuweel! gij, gij waart de eerfte vnigtcn ï'er fchandelijke min, waarom mijn ziel moet zugten,nbsp;glans, welêer zoo fchoon, zooftreelendvoor’tgezigt,nbsp;^lerrinnerc nu aan mij mijn’ fnood vergeten pligt! —nbsp;floe zeer bekroonde gij mijn uitgeftrekt verlangen,
^aar waereldlijke pragt, toen ik U mogt ontvangen,
^an hem, die mijne ziel aan de edle deugd onttoog,
^ijn nog eenvoudig hart, door zijne taal, bedroog;
’Tot oneer bragt, en, met een toegefchroeid geweten, ^lij. Ouders, eer en pligt, ligtvaardig deedt vergeten;
£n mij, van deugd berooft, gedompelt in verdriet,
I^aar’k hoopte op zijne trouw, medogenloos verliet.
S'agts éêne troost kan aan mijn fmart verligting geven,
I^at ik, hoe vaUch verleid, hemi ben getrouw gebleven. Ja: fchoon gij mij veracht, Beaumond, en fnood misleidt,nbsp;^ijn hart mint u alleen, — ’t mint u in eeuwigheid’,nbsp;beklaag, ó Henriett’! de rukelooze liefde.
u, rampzalige, het fchuldig harte griefde.
Wat baat u nu, dees pragt, dit fchittrend diamant?
^een zee van vloeibaar goud, wisf immer uwe fchand’. waarom liet gij u dus, tot uw bederf en fchade,
Was dit de vrugt der liefde en weergalooze trouw,
Van uwe Moeder?.....ach] ontijdig naberouw.
Wat baat gij aan mijn ziel? — Dit akelig herdenken.
Kan mijn ontroerd gemoed geen rust,geen kalmte,fchenken,— Gij waart het, fnoode Vrouw, verleidende iS'rt’av/a/,
Die ’k eeuwig, a!s de bron dier rampen haten zal,
Waar onder ik thans zugt; uw taal heeft mij bedrogen,
Gij maalde de ondeugd als beminlijk voor mijn oogen ^
Gij florte in mijne ziel’ de lust tot ijdle pragt.
En hebt mij dus, ten topp’ van mijn verderf gebragc;
Ja; uw fireenenzang betooverde mijn zinnen,
En,deedt mij Heer Beaumond, gelijk zijn Ega, minnen. Dus werd mijn teedre jeugd , door ii, te fnood verleid,nbsp;En een’ vervloekten flrik tot mijn verderf gelpreid.
Ach! dacht ik, toen het lot mij van mijne üudrenfcheiirde, En zij het droef gemis van mij, haar kind, betreurde.
Dat ik de zuivre deugd, die op ’t eenvoudig land Mij, door mijn Vader, zoo volmaakt was ingeplant.
Dus rasch vergeten zou, voor dartelheid en weelde? Rampzalige Beaumond, die mij zoo vleiend ftreelde.
En eeuwig trouw zwoer, zelfs ten koste van mijne eer’, . Gij denkt aan uw vriendinn’, aan Julia, niet meer.
Moest ik om uwe min mijn braaf gcflacht verzaken,
Mij aan bet fnoodst bedrog te ruukloos fchuldig maken, Op dat mijn valfche naam, 't vergeten van mijn’ pligt,
MÜ loos verbergen zou voor ’t Ouderlijk gezigt.
Hoe liet ik mij, helaas! door dartelheid verblinden,
De Naam van Julia ontrok me aan ’t oog der vrinden. Mnar, ’t is vergeefsc’a geklaagt. Ik fmelc in ziels verdrietnbsp;En zijn verflokt gemoed hoort mijne klagten niet. —
Maar zagt, men maakt gerucht, mij dunkt Lnzett’ treed nader’' Bedaar, o llenriette! en veins, fchep moed, vergadernbsp;(Jw eerlle fierheid weêr, ligt wierdt gij in uw lot,
Zag uien uw naberouw, door de ondeugd zelfs befpor.
TIFEP
-ocr page 27-f O O N E Ë L S P E L. l-
Julia, hizzTTZ , ibrengende eenig theegoed, dat zij op een tafelnbsp;nederzet.
LizETTE.
ö Neen! —
¦A^ejuffer, hebt gij van Bsaumond nog niets veröomen? Julia.
L I Z E T T E.
Men zegt; hij is weêr in Parijs gekomehi Julia.
Zwijg van Beaumond, Lizett’, ik denk aan hem niet meer; L I Z E T T Ei
^lejiifFer heeft gelijk, ’k Verzeker ü, de Heèr Mair heeft beter hart; kon u zijn min bekoren,nbsp;had gij aan Beaumond, in ’t minfte niet verloren.
Ik weet zijn tedre min is zuiver en opregt.
Julia, met eenige verontwaardiging^
' Schijnt dat hij n, Lizett’, den post heeft opgelegt , mij, door uwe taal, in zijn belang te trekken.
^laar zwijg. — Het is genoeg. — Ga héén! etnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦
LiZETTë, terzijde.
t’‘ nbsp;nbsp;nbsp;„ Ik kan ontdekkan,
” Dat mijn gefmede list en hulp, in dit geval,
” La Mair, in zijne'minn’, zeer weinig baten zaL
B nbsp;nbsp;nbsp;DBR.’
-ocr page 28-Julia, alken. Peinzende.
Beaümond wéér in de Stad 1 — maar, wat is toch de reden, Dat zij dus in ’t belang van Heer La Mair wil treden.
En voor zi jn liefde pleit ? — neen: hoe ’t bedrog ook mikt, Nooit wordt, ten tweedemaal’, mijn fchuldig hart verftriktlnbsp;Neen nooit! —
Tulia, Lizette.
Lizette.
JV^evrouw Sauval.....
Julia, verwondert.
Hoe! — Laat haar binnen komen.
Julia, alken.
aar naam alleen baart mij een’ fchrik, en doet mij fchromea-Zij, die ik heb bemind, mij tot Beaumond bewoog,
Is, na hij mij verliet, affehuwlijk in mijn oog;
Zij Word van mij veracht.
Julia, Mevrouw Sauval.
Mevr. Sauval, ^uUa gemeenzaad omhelzende.
J^oe vaart mijn lieve fchoone?
. Het fterk verlangen, om mijn Julia te zien,
En haar op nieuw mijn liefde en vriendfchap aari te farên, Noopt mij, om, onverwagt, u een bezoek te geven.nbsp;MaarT...hoe! — gijzijtontMd, UW poesle handjes beven jnbsp;Schep moed, mijn Julia! —
Julia.
Moed! neen Mevrouw, ik zal, i^aar al te veel geleeh door mijn gewisfen val,
Haar ik, in fpijt’ der Deugd', zoo fchandlij k ben bedrogen j Niet langer luistren naar gevlei en valfche logen*
* Berouw verfcheurt mijn hart, —
Mevr. Sauval.
’t Is waar, gij zijt misleidt,
Eeaumond verbrak zijn woord, maarkind, wat zwarigheid? Hij kent de min nog niet, de min heeft duizend vonden.nbsp;Hw fimple eenvoudigheid, daar gij uw hoop mogt grondennbsp;Hp zijn gegeven woord, misleide uw jeugdig hart.
Hit pijnig nooit uw’ geest, baart u zijn afzijn fmart j . Hnnoozel meisje, iaat dien laifen minnaar varen.
He gulle vrolijkheid past aan uw prille jarcn.
Julia.
^^ij voegt de fchoone deugd, te lang door mij verzaakt; Sar ik aan dartelheid mij fchuldig heb gemaakt;nbsp;u door een ijdle waart, dat hij me opregt beminde ^
( ®rtrouwende op zijn woord, te deerlijk liet verblinde.
Mevr. Sauval*
9'i 2'i: intusfchen rijk in heerlijk pronkfieraad,
- ....
Werd,
door zijne min, uit uw vervallen ftaat B 2
Ver-
üó
Verheeven tot een’ rang, die u, naast de eerfte vrouwen. Van ¦‘t Koninglijk Parijs, met eerbied, doet aanfchoüwen.nbsp;Zaagt gij nog gistten niet, onnoozel fchaap, zoo dranbsp;Ge uw plaats genomen had, den (loet in de Operanbsp;Verdommen voor uw pragt? Men zag uw fchoonbeid prijkennbsp;Gelijk de roos, voor wie alle andre bloemen wijkennbsp;In zwier, in gloed’ en kleur! Gij dak, aan allen kant,nbsp;Door uvv bevalligheid, het mannenhart in brand.
En zoudt gij, om één’ Man, die u nu heeft verlaten,
U zelf, de waereld, en een’ kring van minnaars, haten? Bedenk, mijn Julia! Het hangt aan u alleen,
Een vrouw van rang te zijn, bemind van groot en kleen, Door duizend minnaare, om uvv fchoonhcid, aangebeden.nbsp;Ten troon’ van eer’,' van roem en wellust’ op te treden;
Of deeds, van elk verfmaadt, kwanswijs in fchijn der deugd, Een eind te vinden, aan uw’ glorie en uw’ jeugd.
Wat baat die fchrale deugd? leef vrolijk in de waereld. Mijn kind, men leeft maar eens, gij, numet roem bepaareld,nbsp;(’tMoetlachgenom uw waan) zou, door verbeeldingkracbt,nbsp;En valfche zedigheid, door liên van fmaak veracht,
U, van een hoogte, thans, zo’o glorierijk beklommen, Doen dorten in ’t verderf! —Uw keurdoetmij verdorainen.nbsp;Zijt wijzer dan gij fpreekt! —
Julia, in drift.
Laat af. Mevrouw, laat af. Uw ongegronde taal verdrekt mij zelfs ten draff',
Voor mijne dwaaze da^n, en ligtgèloovigheden.
Uw vriendfchap is mij waard, maar uw verfierde reden, Bedriegen mijne ziel niet meer. Den valfchen waannbsp;Heeft mij genoeg misleid.
Mevr. Saüval.
-ocr page 31-3,1
gij zoo ver verdwaald. De droefheid leidt uw zinnen ^an ’t fpoor, mijn Julia. Wild ge uw Sauval niet minnennbsp;Gelijk weleer, en U gedragen na haar raad?
La Rlair zal ftraks hier zijn, mijn Julia, ai! Iaat Le taal van uw Vriendin uw teeder hart bewegen,
Vergun hem flegts gehoor; ftreef mij niet langer tegen.
Gij kent hem, ’t is een man, wellevend, vol van fmaalc, Schatrijk, van edlen rang, geboren tot vermaak.
^ Neen! Mevrouw, ik kan zijn bijzijn niet gedogen.
Zijc met mijn ongeluk en tegenfpoed bewogen.
Ik bid , herroep uw vreugd, verban die zware zorg,
Ik blijf, dat zweer ik u, voor uwe welvaart’ borg,
Julia.
Illevrouw! verfchoon mij! ach! ’t bezoek zal mij mishagen. Le lust ontbreekt mij thans! —
Mevr. Sauvai..
Iloe moet ik U beklagen, Gniioozel Meisje, dat haar welzijn dus veracht.
Gw keuz’ verdient dat u de gaiitfche Stad belacht.
Sclui u’t gij et-n Heer van fmaak’! kom wil u dankbaar toonon , H'''' mijne zorg voor u met geen verachting loonen.
Ik gaf mijn woord dat ik uw hart verwinnen zou, hem die u bemind; en zult gij dus een vrouwnbsp;ik, dien liiiaad aandoen ?
JüLiA, ter zijde.
’t Is langer niet te lijden.
Tegen Mevr. Sauval.
Welaan, Mevrouw, ik zal u van dien finaad bevrijden;
Maar ik verzeker U, zoo Hij een fchaduw’ toont,
Van laffe vieijerij, zie dan zijn trots beloont.
Ik zweer!
Mevr. Sauval.
Uedaar, mijn kind , laat die verbeelding varen , Men zal uw droefheid rasch, door biijdfchap, doen bedaren. -’k Vermaak mij waarlijk, met uw inval en uw’ geest’.
Uw zinnen zijn, Vriendin, nooit zoo verward geweest. Dien florm bedaart wel dra, hij komt, en zal ons beiden.nbsp;Op dat uw’vreagd hetleev’, ten Schouwburg’binnen leiden.
Julia.
Ten SchouwburgI NeenMevrouw! óneen! ikzalnietgaan . ’k Wil in dit oogenblik, mij te eenemaal ontdaan ,
Van al wat Itrekken kan, om mij het hart te ftreelen.
Laat andren, op hun beurt, in die vermaken deelen.
Doch; denk niet, dat mijn hart, fchoon ik de vreugd verlaat, Den Schouwburg, en deles, diehij ons voorfchrijft, haat;nbsp;Maar ’k zie zijn nut vermaak,thans,met gantsch andre oogen :nbsp;Daarik, weleer, doorpragt, en wulpsheid, werd bedrogen ;
Is nu, het geen ik zie, van een’ gantsch andren aart’,
’k Hoor lesfen, daar mijn ziel, door wanhoop thans bezwaart, Te fterk door wordt ontroerd ; wil des uw opzet ftaken.
Mevr. Sauval.
Ont
Wat onbezonnen taal! wat ommekeer van zaken
-ocr page 33-Ontmoet ik. Julia, Gij fpot met mij, gewis.
Julia, in drift.
ö Neen : denk dat mijn taal, de taal van ’t hart thans is.
’k Vervloek het uur, Mevrouw, toenik, dooruwereden. Te rukeloos misleid, van ’t fpoor der deugd kon treden.
Ik ben, door u alleen , in mijne eenvoudigheid.
Op dien vervloekten weg naer ’c fuood verderf geleid.
Mevr. Sauval
ter zijde.
Ondankbare Julia!
* nbsp;nbsp;nbsp;Hoe zal ik mij hier wreken?
De vorigen, L i z e t t e.
LI z E T T E, tegen Mevr. Sauval.
evrouw, dejHeer LaMair verzoekt om U te fpreken, I^erzeld van eenen Vriend’.
Mevr. Sauval, tegen Lizette.
Ga. Lei hen beiden in.
Julia, Mevr. Sauval.
Mevr. Sauval.
quot;O' w taal beledigt mij, rampzalige Vriendin ,
Oeti'gij aan mi]'de ichuld 1 — maar: ’k zie de Heeren komen,
B 4 nbsp;nbsp;nbsp;NE-
-ocr page 34-Julia, Mevr. Sauval, La Mair, Goürville, de Zoon.
la Mair en Coutville maken eenige buigingen, waar door den eeritgenoemden zijn verwaandheid, en den laat-fflen zijn ernjlige bedaardheid vertoond.
La Mair.
j^^adames, zijt gegroet, ’t is heerlijk ondernomen;
’t Is waarlijk fchoon, Mevrouw, gij beiden reeds gekleed,
Tegen Julia,
Vergeef, MejufFer, dat uw dienaar binnen treed,
Verzeld van eenen Vriend’, die U niet zal mishagen. Vergun aan mij, dat ik dien Heer U op moog’ dragen; —nbsp;Maar hoe! zoo fomber, ’k weet, ’ t is Veel van mij gewaagt,nbsp;’k Denk echter niet, dat dit mijn Julia mishaagt.
Mijn Schoone!
Julia.
Neen, Mijn lieer!
La Mair.
Gij fchijntniet wel te wezen, Mevr. Sauval.
Men kan de droefheid uit haar oog en houding lezen.
Ju-
-ocr page 35-Julia.
^ Neen, mijn Heer, uw oog bedriegt ü, door den fchijn. Mevr. S AU VAL.
Ze is ziek, mijn Jieer; doch waant, volkomen wel te zijn, Zij treurt om haar verlies.
La Mair,
Hou moed, mijn lieve fclioone, Gun dat ik mi] bij U thans in de plaats vertoonenbsp;Van uw verloren Vriend. Gij kent mijn hart, mijn min.nbsp;Meestresfe van mijn ziel! volichoone hartvriendin;
Zoo lief als Venus zelf’, bekoorlijkfte aller vrouwen,
V^ii, op mijn eed, mijnwoord, enzuivremin, vertrouwen, k Zal niet, gelijk Beaumond. —
, verfloort terwijl La Blair haar hij de hand vat.
Laat af, mijn Heer, laat af!
iJw ftoutheid gaat te ver!
Le Mair, met een gemaakte grimlach en buiging.
’k Verdien de zwaarfte flraf, Mijn fchoone ik bid, vergeef! — ’k zal iets andersnbsp;fpreken, —
öeezHeer is ’t oorlogsveld, een’ korten tijd, ontweken, ^'i fchijnd, gelijk als gij, neêrflagtig, maar hij moet,nbsp;^oor nieuw , door grootsch vermaak, dat ware blijdlchapnbsp;voedt,
B 5 nbsp;nbsp;nbsp;Die
-ocr page 36-Die droeve fomberheid. die treurigheid , verdrijven.
Hij is een dwaas, wie lleeds droefgeestig tragt te blijven. Zijn hart moet, als het mijne, aan blijdfchap zijn gewijdt.^nbsp;En wijl gij de eer, den roem, der Franfche Dames zijt,nbsp;C’k MaakU geencfftK/Z/zara/,} zoohebik’t durven wagen.nbsp;Deez’ jongen krijgsheld aan uw vriendfchap op te dragen.
Julia.
Mijn Heer, gij zijt een zot, vol lage vleijerij.
La Ma 1 r, verwondert.
Gij fcherst, mijn Julia! hoe nu! nooit kwam Gij mij Zoo onwellevend voor, dat naar gelaat, dit wezen.
Waar in weleêr de vreugd, de blijdfchap, was te lezen, Verwonderd mij op ’c hoogst. — Is ’t ernst ? —
Juli a.
Mijn hart, gewoon
Aan buitenfporigheên, ontving in ’t eind den loon,
Voor zijn ligtvaardigheid, en al te flerk vertrouwen.
De fnoode vleijerij, dat lokaas voor de vrouwen,
Bragc me in een’ raaalftroom van verleiding; maar de deugd Vertoont zich weer aan mij; — dus wil ik, daar mijn jeugdnbsp;quot;Mij nog de kragt verleent, dat monfterdier verpletten ,
En mijne fchreden op’t onfchnldig voetfpoor zetten ,
Waar ik, tot mijne fchandc cn fchaê ben afgetreên.
Mevr, S A ü V A L.
Mijn lieve Julia, ftaak die verwarde reen,
De droefheid heeft gewis uw edel denkvermogen ,
ÜW vlug verlland, bedwelmt. Ik ben met U bewogen.
Gij
-ocr page 37-Gij raaskalt, lieve Kind.
Julia.
ó Neen! Mevrouw, mijn taal Komt uit geen onverftand, denk, denk niet dat ik dwaal’,nbsp;Ken eerlijk naberouw doet mijne ziel ontgloeien,nbsp;ïk moet mij zelf, en hem die mij misleidt, verfoeien,nbsp;t Is lang genoeg gcvcinst, ik zie een hooger raagt»nbsp;öie mij terugge Wi.nkt, bedeelt met moed’ en kragt,
Go’uaviLLE, Je Zoon.
^levrouw Sauval, ik moet dees lieve Juffer prijzen.
Koo uit een zuivre ziel, deez’brave reden rijzen, k Heb meer herboren deugd, in al haar kragt gezien,nbsp;ïlebt gij een edel hart, gij zult haar bijlland biênnbsp;Kn helpen (daar zij dus, zoo’tfchijnt, de deugd wileeren)nbsp;Gp valschheid en bedrog heldhaftig triumfeeren.
Mevr. Sauval, tegen Courville
Haar herfens zijn ontftelt.
Gourville, de ZeoK.
Haar taal maakt mij ontroerd.
La MaIr, [pottende.
Ken grappig zedenfpel.
Julia, vol drift.
Ja: feboon ’t bedrog weer loert, P® mij, op nieuw, door list, te vangen in zijn’ ftril.ken,nbsp;Kal ’t nochtans vrugtcloos op dezen boezem mikken.
La
-ocr page 38-La Ma 1 r, tegen Mevrouw Sauval.
Mevrouw, waar wil dit heên? —
Mevr. Sauval.
Gij hoont ons,'Julia!
Julia, meer verwildert.
Ik hoon U, en mat regt, ik zal, het ga, hoe ’t ga,
Het licht erkennen, tot mijn zelfbehoud verkregen.
G o u RV1L L E, de Zoon, tegen Sauval, met eenige verachting,
Mevrouw,haar deugd ftreeft thans uw heilloos oogmerk tegen.
Tegen ^ulia, op een mindelijken toon.
Mejuffer, ’k bid, verfchoon, dat ik hier ongevraagt.
Een vrijheid ondernam, die mooglijk elk mishaagt.
Ik ga! —
Julia, fchielijk naar Gourville tredende . grijpt hem met verrukking bij de hand.
ó Neen! mijn Heer! blijf, blijf, zoiidt gij vertrekken 1 Uw bijzijn is mij waard, en, moge ik U ontdekken,
De bron van mijn verdriet, en de oorzaak van mijn fmart, ’k Vond mogelijk in U een medelijdend hart.
Zoo gij de deugd bemint, die ’k in uw oog mag lezen, Zoudt gij voor mij een vriend , een vader, kunnen wezen;nbsp;Meer waardig, dan den ftoet van minnaars, die alleen.
Mij lokken in den ftrik van haar losbandighcên,
En
-ocr page 39-Eu haken naar mijn’ val. —
La Ma IR, nbsp;nbsp;nbsp;f»ef drift in
de oogen zettende-
Mejuffer ! welke reden ?
Gij hoont mi], door die taal, dien laster treft mij meden, ^V’ijrik mij in den kring van uvve minnaars tel.
Julia, met eene edele fierheid.
ï^n gij verdient, dat ik U in dat daglicht ftell’,
^lijnlleer La Mair, —en gij MevrouwSauval, toont blijken, ^^at oogmerk gij bedoelt; dés wil mijn huis ontwijken,nbsp;^'lec uw verwaten vriend.
Mevr. Sauval.
Welk een ondraagbren fmaad f
jvL\A,'op een' verachtenden toon-
1 Is lang genoeg gedraalt, uw list verdient mijn haat.
Gij hebt mij eens misleidt, en tragt, door nieuwe wegen, f^aar mijn volmaakten val; dit loopt uw oogmerk tegen.nbsp;Zie door het masker van uw vleijerij. Mevrouw,nbsp;vloek uw bijzijn thans, daar ik uw taal mistrouw.
Tegen Courville, de Zoon, met aandoening.
gij, die ik door een bijzondre zugt gedreven, ®«^rchonw als mijnen vriend, U zal ik blijken geven,nbsp;at deze floute taal, die zeker U ontroert,
'¦''ijn lippen niet ontrold, door vrouwe drift vervoert:
Maar,
-ocr page 40-Maar, waarlijk is gegrond — blijf gij i— ikzalUtoonen, Of ik, door valfclien haat. Mevrouw heb durven hooiien»nbsp;En of ik zonder reên.
Mevr. Sauval, tnet woede.
Ondankbre! ik gal mijn voet Is voor den drempel van uw woning vdel te goet.
Is die erkentenis, laaghartigfte aller vrouwen?
Madam, gij zult mij nooit weêr op dees plaats aanfehouweni Mevr, Sauval, in veile gramfehap.nbsp;Wij gaan, maar beef!...
Mevr. Sauval en La Mair, in verwarring', binnen.
WTat is mijn ziel ontroerd. ~ ach mij! Mijn kragt verflaauwt! ... ik fterf! ... ó hemel, — fta-mij-bij,
-ocr page 41-TOONEBLSPEL. 2%
G0ÜRVII.LE, de Zoon, terwijl bij baar boofimet zijn eene bandquot; on-derfleunt, en met de andere metnbsp;de Tafelbel fcbelt,
^lejuffer! ....hetnel! ach! ... De kragt is haarbenomen.
ELFDE T O O N E E L.
Julia, van zicb zelfs. Gourville, de Zoon, Lizette.
Lizette.
'''fijn lieve Juffer, ach! — Wat is haar overkómen? — ^lijnHaer— wat’shiergefchied? beminde Juffer! —’kbeef!
Gourville, de Zoon.
®«daar en help haar rascli!
Lizette, een flesje uit de zak balende.
Hier heb ik iets.
Gourville, de Zoon.
Goed — geef!
L izp.TTE , terwijl zij Julia bet flesje onder den néus houdt, en,nbsp;met baar' zakdoek, de flapennbsp;van bet hoofd nat maakt. —
cn tot de dood ontftelt! wat ij haar wedervaren?
Ach! hier ontbreekt ons hülpl —
GouR'
-ocr page 42-Gourville, óVZfftf».
— ó Neen; wii flefTts bedaren; Zij koomt reeds bij;— Een drift heeft haar de ziel ontroerd.
Julia, met een zagte flein.
Achihiji — waar-ben-ik? ... Waar heeft mij de finart vervoerd?
Mijn Heer! — Lizett’ zijt gij ’t. Aeh! wil mij bijRand bieden.
Waar zijn de monllers, die ik voor mijn oog zag vlieden ?
Gourville, Je Zoon.
Bedaar, mijh Julia; — herroep uw kragteri weCr;
Julia, verlegen.
Verfchoon mijn flout beftaan; — verfchoon mijn drift; mijn Heer.
’k Heb U beledigd. Ach! — hoe zal ik mij gedragen, EiiU, een Vreemdeling, hier om verfchooning vragen.-
Gourville, de Zoon.
Gij hebt mij niets misdaan, Mejuffer, ’k zag uw jeugd., ;Met blijdfchap, vol van vuur, tot eer dér blanke deugd.nbsp;Schep moed, en mag een vriend, dien ’k mij voor U durfnbsp;noemen.
Een vriend zijn van uw hart, wil niets voor mij verbloemen; Ontdek me uw lotgeval, en de oorzaak van nvv pijn.
’k Zal, is ’t mij mooglijk, Ueen’ trouwen raadsman zijn.
Julia.
Gij zult het weten. Ja: ’k zal niets voor tJ verbergen,
Tin zi® waarden Vriend, wat men van mij wii vergerr.
'If ¦
-ocr page 43-Tegen Lizette.
k Gevoel mij wel Lizett’, vertrek — en zijt gerust.
JulIa, Goürville, iie Zoon. Gourville, Zoom
k 2jaggt; in dit oogenblik , uw weêrgekeerde lust, liefde, tot de deugd, die listig werd beflredennbsp;^oor uw Vriendin Sauval. — Haar deugdelooze redeilnbsp;J'^ishaagde mij terftond, ’k zag, dat uw jeugdig hartnbsp;eencn maalftroom van verleiding was verward.
* Verfoeide haar gedrag*
JulIa*
; nbsp;nbsp;nbsp;Wil vrij in ihij befchouwèn ^
Rampzaligst voorbeeld van te ligt verleide vrouwen, k Bemin de deugd — ó ja: ik voel al haar waardij;
^aar ’k heb haar fnood verzaakt, voor w'eelde en vleijerij. I^ewaereld, fchoonheid, jeugd— ditalles deed mij dwalennbsp;^gt;1 in een poel van ramp en fchandlijk onëer dalen.
‘^ Betreur, helaas! te laat, den ijsfeüjken val;
^le mijn gefoltert hart voor eeuwig grieven zal.
Goürville, de Zoom
^'1'’ taal verrukt mijn ziel — Ik zie uw edel harte ^ aan de deugd ontvoert; doch , matig uwe fmarte,
Hou moed, daar is nog hoop! Geloof mij , Julia,
«D tijdig naberouw herllelt de fmarten dra.
C
-ocr page 44-Julia, wanhopend.
Ach! vlei mij niet, mijn Heer, ik ?ou yergeefsch zulks wenfcheii,
’k Ben haatlijk en veracht, in ’t oog van allemenfchen;
Ik haat mij zelfs, helaas! ik ben het licht onwaard! —
G o u RVIL L E, de Zoon.
Wat is U misdrijf dan, Mejuffer? fpreek bedaard,
’t Hart,dat zijn dwaasheid ziet, op nieuw zijn pligt wil • minnen,
Zal rasch wéér de achting van het algemeen herwinnen. Nooit is men nader aan ’t herftel van zijn verdriet,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
Dan als men zelfs zijn fchiild, in ’t volle daglicht, ziet, j Gij waart het niet alldén, die, door de helfche vonden, !nbsp;Der valschheid zijt misleid; uw deugden hebt gefchoudec.nbsp;Verleiding loert het eerst op een eenvoudig hart.
Dat haren flrik niet kent, en dra daar in verwart.
Ja; meer dan een Geflacht bareuren nog de treken , Waardoor het fchelmsch bedrog fnoode ondeugd wist.tffnbsp;k wecken,
In de onervare Jeugd, die, door geboorte en rang.
Tot eer van haar geflacht, en ’t nut van haar belang.
Had deugdzaam moeten zijn; maar’t ouderlijke harte, Gedompelt heeft in rouw en png^neesbre fmarte.
Julia.
Dit is, mijn Vriend, dit is den doodelijken Ichicht, f Die mij de ziel doorwondt; — Ik heb mijn eer eitpligE, jnbsp;Mijn achtingwaard geflacht, mijne ouders,fnoodvergetenrjnbsp;Mijn waren naam verzaakt, op dat men niet zou tvetennbsp;Waar ik mij zelf verborg. Zoo ver heeft mij 'de kragt 'nbsp;Der weelde, dartelheid en overdaad, gebragt,
En eindelijk, door hem, die mij de deugd deedt haten, Op 't fchandelijkst onteert, en rukeloos verlaten,
Vervloek ik mijn beftaaii. — Maar, wat baat mijn geween? ïk zie niets, dan een poel van nare afgrijslijkheên. —
Gourville, de Zoon, met drift.
Keer tot uw Ouders wéér. Mijn Julial keer weder,
En werp U, vol berouw, voor hunne voeten neder,
Ee weêrgekeerde deugd vind: a|toos raad en troost.
Oeen teeder Vader zal zijn afgeweken kroost,
Eoo ’t flegts zijn pligtomhelst, enomgenaêkomtfmeekenj Eoe ver ook van zijn raad’ en lesfen afgeweken,nbsp;^erftooten. —Neen, Vriendin! vlieg herwaards, en UW druknbsp;rasch herboren zijn in een volmaakt geluk,
Julia, eueenende.
jj'jn dierbre boezemvriend, ach! zoudt gij waarlijk donken ,
*t mijn verftoort geflachf mij nog gena4 zou fchenken,
En
mij mijne ouders, die’k zoo gruwlijk heb misdaan?.... G o ü RVIL L E, de Zoon, ontroerd.
^ch! ja, mijn Julia,' ach! twijfel daar niet aan.
^elk hart zou nfet, wanneer’t de deugd ziettriumphëeren, . a t afgedwaald gemoed, tot zijne pligten keeren,
voldaan. — Ach! zag ik eens. Vriendin, 'i'ï Zuster dus weêrom! met welk eeu teedre minn’,
2 Welk een uitgeftrekt en gloeijend ziels verlangen, mijnen Vader haar wéér in zijn’ arm ontvangen,nbsp;drukken aan zijn hart! ...
Ju-
-ocr page 46-JvLlA, met drift.
Hebt gij een Zuster? — Gourville, Je Zoon.
'Ja!
Julia, ontroert.
W»t hoor ik, hemel! Ach!
Gourville, de Zoon.
Een Zuster, die zoo drgt;j zij de ouderlijke zorg en opzigt was ontogen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^'
Haar deugden heeft verzaakt, haar braaf geflacht bedrogen» En hare Moeder reeds den dood heeft aangedaan;
Wier grijze Vader, thans, haar’ val, met traan bij traan. Vol bittre fraart, betreurt. Mogt ik haar woning weten! 'nbsp;Maar, laas! ze ontvlugt aan ons.
JULJA, met de uiterfte drift.
Zeg hoe zij is geheten.
Gourville, de Zoon,
Haar naam is Henriëtte!--
Julia, zich voor Oeurville nederwerpende.
é God! waar berg ik mij!
Gov*'
-ocr page 47-.Gourville, deZoon.
J»!
Zijc gij ’t mijn zuser 1 gij Julia.
Gourville, ziende haar met de uilterfi* verbaaitheid aan.
Gij Henriëtte!
Julia.
ó Ja! mijn waarde broeder I ben de moorderes van uw geliefde moeder,
'i fchandvlek van uw huis, al de oorzaak van de fmart,
: ^'e uwe ziel doorwondt, en ’t vaderlijke hart ; fmelten van verdriet, en hem zijn rust doet derven,nbsp;‘‘ben het licht onwaard, ’k moet voor uw voeten llerven.
Mi
‘jn lieve Zuster!
Gourville, de Zoon, richt haar op, en omhelst haar,
Julia, met fcbaamte te rug deizende.
Neen: ik heb dien naam verbeurt, Ou ik, ik, om wier fchuld den besten Broeder treurt,nbsp;*en lieven naam nog uit uw lippen mogen hooren ?
eenigst dat mijn hart nog van mijn broeder vraagt, 5 dat hij mij veracht; maar teffens mij beklaagt.
I ^ heb te veel misdaan, en uwe gunst verloren.
Is
Mi
‘jn Zuster!
Gourville, de Zoen, omhelst baar andermaal.
Ju-
-ocr page 48-vreugd.
Julia, tnet eettige verwilderds
Ach! fean ik genaft bij, U verwerven? Verdien ik nog dat heil, ik zal, van blijdfchapp’, fterven.nbsp;Waar is mijn Vader, die ik trouwloos heb verfmaad?
Waar is hij ? dat ik hem, die mij met reden haat,
Mijn diepe fchuld belij, ’k wil voor zijn voeten Iheven, Wil zijn grootmoedig hart mij flegts mijn’ val vergeven ,nbsp;Acht zoo ’k eene enkle maal! — maar ijdle hoop! mijnnbsp;Ichuld!.,.
Gourville, de Zoen,
Hou op, mijn Henriè'tt’, verdwaalde telg, gij zult,
Gij zult uw Vader zien, Tragt dan, door zilte tranen Van waar berouw, voor Ü, een weg in’t hart te banen.nbsp;Van dezen braven man; die door het lot verdrukt,
2ijn dierbre wederhelft zag uit zijn arm gerukt.
Zoo dra hij van het land was in de ftad gekomen.
Julia, zuchténde.
Ach, mij 1..
Gourville, de Zoon.
Zyn zorg heeft hier vergeefschnaar U vernomen-. Ik was in ’c Oorlogsveld, ver buiten ’c Lelierijk;
Doch naainvlijks had ik mij begevea naar deez wijk,
Óf ’t eindloos Albeftuur, des levensbron en ader,
' Bragt mij, door eeneii vriend, tot mijn’ geliefden Vader. Die, fchoon door mijne komst zijn hart werd opgebeurt,nbsp;Nog om het liegt gedrag van ü, zijn Dogter, treurt.
-ocr page 49-Julia.
Be fchaamte en ’t naberouw doen mijne ziel bezwijken! Goürville, de Zoon.
Be zaak is nu gefchied, toon flégts vernieuwde blijken Aan ons, dat gij den naam van Zuster waardig zijt.nbsp;Herboie deugd bedekt de misdadn door den tijd.
Bw hart was nooit gefchikt om altoos aftedwalen.
Bank de Almacht', die tot hier aan uwe dwaasheid palen Geftelt heeft, en U rukte uit die losbandigheid’.
Maar noemt aan mij den maii die U dus heeft misleid.
En tot dien -val gebragt,' ik moet, ik zal hein vinden.
Mijn haat dale op zijn hooft, mijn wraak zal hem verflinden. Wie is ’lï fpreck Heiiiiëtte!
Julia.
Ach, Broeder! fpaaruweer. Goürville, de Zoon.
Mjn loon is hem bereid, door ’t punt van mijn geweer. Wie is ’t? ...
Julia, befcbroomt.
De Heer Beaumoud.
Goürville, de Zoon.
Hij zal mij niet ontkomen, Ik heb zijn wisfen val te zeker voorgenomen,
Julia, zeer verlegen.
G o U R-
Ach! Broeder lief! ik bid.
-ocr page 50-Gourville, de Zoon, in drift.
Hoe — fpreekt gij hem nog vpor! Een nieuw bewijs van fchuld.
Julia.
Ach! leen mijn klagt gehoor! Ik fmeek voor hem niet, neen: maar voor uw dierbaar leven,
Gourville, de Zoon.
Welaan, zijn fchuit zij hem, gelijk als u, vergeven.
Zoo hij berouw betoont.
J ÜLIA.
Hoe groot is uwe deugd — ATaar waar is Vader ? fpreek! —
Gourville, de Zoon.
Ik zal, terilond, vol vreugd. Aan dien eerwaarden man, de groote blijmaar brengennbsp;Dat ik ü vinden mogt. Zijn kragt zou niet geheugennbsp;Dat gij hem onverwagt voor ’t oog verfcheen; defraartnbsp;Verzwakte reeds te veel zijn teêr gevoelig hart.
Bereid U tot uw’ pügt, verwagt mij fpoedig nader,
Zoo voer ik U, verrukt, in de atmen van uw Vader.
Einde van bet Tweede Bedrijf.
BER..
1;
-ocr page 51-4ï
TOO NEELSPEL.
Zijnde een vertrek in het huis van Gourville, de yader. Gourville, de Vad^r , Dulimaii),.nbsp;Gourville, de Vader,
\\7' aar of mijn Zoon vertoeft? Mijn ziel is aangedaatj. Zou mij een nieiuven flag van ’t lot te wagten ftaan?
Een zeker voorgevoel fehijnt mij het hart te prangen.
Mijn waarde boezemvriend, hoe Ilerk is mijn verlangen Naar zijne tyederkomst!
Dulimair.
Vrees niet, mijn vriend, hou moed. Ligt wordt al uw verdriet door meer geluk verzoet.
Maar iemand nadert ons. ^ Ik zie uw Zoon reeds weder,
Gourville , de Vader, Dulimair, Gourville, de Zton.
G o u RVIL L E, de Zoon, verheugd.
Mijquot; Vader, de Almacht ziet in goedheid op ons neder, *dns heil groeit meer en meer, herroep uw moed en kragt.nbsp;L'W Dogter, die gij reeds voor u verloren acht,
Is door uw’ Zoon ontdekt, ik heb uw kind gevonden.
En Ichoon zij, afgedv.'aald, haarpligtenheeftgefchonde», C 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;En
-ocr page 52-44
En. gruwelijk misleid, het pad der deugd verloor,
Haar hart gevoelt zijn fchuld, haar ziel geeft wcêr gehoor Aan de infpraak van heur pligt. Ik zag haar bitter treurennbsp;En door het naberouw, haar tedr gemoed verlcheuren.
GoURVlLLE, de Fiidcr.
Wat hoor ik! Waarde Zoon , — waar is’t rampzalig kind ?
Gourville, de Zoon.
Ik zag, ten blijk’ hoe zij haar lieven Vader mint.
Het zilte tranenvocht langs hare wangen vloeijeii,
Ik hoorde haar vol drift, haat fuood bellaan vetfoeijen. Een grievend hartelecd vertcederde haar ziel;
Djar zij, gansch fpraUeloos, voor mijne voeten viel.
En , bevende , in mijn arm , mij ongeveinsd deedt blijken , Hoe haar het fchelmsch bedrog,de deugd had doen ontwijken-Zij fmeckt bij U genad, en wenscht, zoo’t mag gefchien»nbsp;Nog in dit oogenblik, haar Vader weór te zien.
Vergeef! vergeef haar fchuld, zij heeft genoeg geleden. Toon haar op nieuw een blijk van uwe teederheden.
Ik bcfop üw edlé ziel!....
Zoon'
Gourville, de Fader.
Kan ’t mooglijk zijn, mijn Zoude ik een Dogcer, die mijn lesfeu en geboóiinbsp;Zoo rukloos heeftverfmaad, mijn Zielsvriendin deedt derven,nbsp;Haar eer en pligt vergat, genade doen verwerven?
Zij heeft mijn huis onteert, en fchondt ons braaf gcflacht.
D u H M A I R.
Haar jeugd is valsch verleid, eii tot dien val gebragt.
Uw
43,
Uw vaderlijke zorg en toeverzigt onttogen.
Heeft haar de vuige taa! der vleijerij bedrogen.
Gij kent hetmenschlijkhart. Ach! —brave man! vergeef» Het geen uw jouglle telg, door’t vuur der jeugd, misdreef.nbsp;Volg hier het voorbeeld na van’t eindloos Opperwezen,nbsp;Wiens goedheid,' door uw mond, gedankt wordt en geprezen.
Uw vaderlijke ziel fpreekt zelfs thans voor uw bloed.
Gourville, de Zoon, tegen de leader^
Ach ! zie hoe ’t naberouw haar harte fmelten doet.
Ue tranen zullen U , in baar bevallige oogen ’t Getroffen hart dóen zien! — mijn Vader zijt bewogenl
GoVRVilee, de Vader.
Welaan! ... Maar wie heeft haar aldus ’t gczigt verblind? Gourville, de Zoon.
Hij, die den droeven val bewerkte van uw'kind,
Is zekere Beaumond, dien fnoodaart heeft, door vonden. Haar zuivre ziel verleid , haar deugd en eer gefchouden.
D OLIM AIR, driftig.
Wien noemt gij ?--
Gourville, de Zoon.
Heer Beaumond.
Dulimair.
ó Hemel! kan het zijn'!
Beaumond! mijn ZustersZoon, is oorzaak van uw pijn.
En.
-ocr page 54-44
En bitter zielsverdriet! — ó ja! hij zal het wezen.
’k Ontving van hem een’ brief, waar in hij mij deedt lezen , Dat hij, naar zijne keuze en fmaak, zich aan een Vrouw’,nbsp;Vol fchooiiheid, liefde en deugd, eerlang verbinden zou;nbsp;Een Vrouw, die hij nu ruim den tijdkring van twééjaren.nbsp;Gelijk zijn Gemalin, doeh zonder wettig paren,
Eeminde, en dat hij nu, door hare deugd voldaan, Eerlang een echtverbond met haar dacht aan te gaan:
Doch, kort daar na , heeft hij mij, vol van fpijt, doen horen, Dat zij, die door zijn hart tot Egaa was verkoren,
Hem grnwljjk had misleid, en zijne liefde zat.
Haar reeds gegeven woord, trouwloos verbroken hadt; Door aan de Heer La Mair, (dus was de taal mijn vrinden)nbsp;In fpijt van zijne minn’, zig ruukloos te verbinden.
Sints zwoer hij duizendwerf, haar nimmer wéér te zien. En deez trouwlooze vrouw, tot hare ftraf te ontvliên.
Gourville, de Vader f zeer droevig.
è Eindeloos verdriet! — Ach mij! Rampzalig Vader. Mijn Zoon , ik wil niet dat die fnoode tot mij nader.nbsp;Ik kan haar nimmer zien, — Aldoende Hemel, gafnbsp;Uiv' hand mij zulk een kind dan enkel tot een ftraf? —
Gourville, de Zoon.
Veroordeel haar niet voor ons alles is gebleken, Hier fchuild gewis, verraad.
tegen Dulimair.
Uw Neef is haar ontweken , Gewis om andre reên: — mijn oog heeft zelfs gezien ,nbsp;Hoe dezen Heer La Mair zijn min haar aan dorst biên;
Maat
-ocr page 55-ilaar verr’, van aan dien man her minst gehoor te geven. Zag ik haar voor zijn taal’, zijn lage vleitaal’, beven;
Zij heeft hem ftout verfmaad, beledigd en veracht.
Gewis heeft minnenijd dit onheil voortgebragt.
Mijn waarde Dulimair, laat ons dit fluk doorgronden. Welligt word de oorzaak van dit misverftand gevonden.nbsp;Waar is uw’ Neef, mijn Heer? als ik hem fpreken mag.nbsp;Treedt deez nu duistre zaak ligt in een' heldren dag.
DUL-IMAtR.
Ik heb zijn aankomst in Parijs alreeds vernomen.
Hij fcbelt met de tafelbel.
Welaan, ik zal hem hier met allen fpoed’ doen komen, Gourville, de Zoon,
Wat heil! Ik ftreel mij met den uitflag van’t geval.
Zoo ik mij niet bedrieg’, mijn waarde Vader, zal Uw kind onfchuldig zijn,
De vorige, Marianne.
Dulimair, tegen Marianne,
G a , roep mijn dienaar binnen, M arianne.
zal, Mijn Heer.
-ocr page 56-Goorville, de P'ader, GofiRYil.LE, de Zoon, Dulimair.
Goorvjlle, de Zoon.
E en llraal van hoop verrukt mijn zinnen. Mij dunkt ik zie alreeds het loos bedrog ontkleed.
Voor zeker is La Mair al de oorzaak van het leed.
De vorige, een Knegt.
quot;du LIMA IR, tegen de Kpegt, met drift'.
V lieg naar mijn Neef ^eaumond, verzoek hem hifr tè komen,
En zegt, dat ik voor hem berigten heb vernomen Van ’t uitterfte belang, dus ik hem fpreken moet. —
Ras — dat hij niet vertoev’. ~ Verzuim geen tijd.
De Knegt.
Zeer goed.
ZES-
-ocr page 57-Gourville, de Fader G nbsp;nbsp;nbsp;deZoon^
Du LIMA IR.
GovKwii^hK, de Fader, tegèn DuUmair^
at wondre lamenloop! mijn ziel is vol verlangen.
Om door uw bioedvenvant een waar berigt te oiuvangeti,-
Gourville, de Zoon.
Wel aan, is ’t met uw wil, mijn Vader, dat uw kind Zich hier, ten zelven tijd’ met Heer Beaumond, bevindt?nbsp;Gij zult uit haar gelaat, hoe ook de zaak moog’ wezen,nbsp;Ooor ’t vaderliik gezag, de waarheid kunnen lezen.
Oe ontroering, —uwe taal, tof haar, zal ons gewis,' I^oeii zien, wie aan bedrog en ontrouw fchuldig is.
Ik ken haar teeder hart, zij zal zich bij ’t aanfchouwen ^an U en Heer Beaumond voorzeker niet weérhouwen,nbsp;lödien zij heeft gedwaalt, het geen ik niet verwagt,
tegen Dulimair,
En heeft uw Neef misdaan, dan zal, terftond, de kragt Van haren tranenvloed, zijn hart geheel verfcheuren, .
Dulimair.
Ik moet uw grootsch befluit, ó jongling! billijk keuren. Gourville, de Fader,
Gij vergt mij veel, mijn Zoon! — doch heeft uw Zuster .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fchuld,
I U dan niet dat gij mijn haat verbidden zult.
Dan «al mijn vloek, dat kind!....
Gourville, «/e Zfl9«.
Ach wil nw drift bepalen,
Verwagt een heerlijk eind. — Ik ga mijn Zuster halen!
Gij zult hier Regters zijn, in dit verward geval,
Waar van de ontknooping ’t lot volmaakt beflislen zal,
V»» beider braaf geflacht.
Goürvili,e, de Fader.
En mijn rampfpoedig leven,
Gourville, de Zoati.
Rïijn waarde Grijsaard! laat den moed U niet begeven,
Zijt nog een wijl tevreên , en hoopt I... Ik ga en keer, Zoo dra mij ’t mooglijk zij, hier met uw Dogter weêr.
Gourville, de Fader, Dulimair. Gourville, de Fader.
Ach! mogt, getrouwe vriend , door misverfland oflogeii. Mijn Dogter en uw Neef misleid zijn en bedrogen,
Gelijk mijn Zoon zich vleit. — Maar ’k vrees......
D ÜLIM A IR,
Stel V gerust.
Uw Zoon fchijnt meer dan wij de zaak te zijn bewust,. De ondekking is nabij, wij zullen ’t fpoedig hooren.
Ligt zal uit minnenijd dit onheil zijn geboren.
De
-ocr page 59-49
l^ie moeder van ’t verderfquot;, die zuster van den haat,
' dikwils oorzaak van de fchandelijke daad. tgt;e liefde, waarde vriend, heeft duizend looze vonden.nbsp;Geen wijsheid kan haar list en overleg doorgronden.nbsp;Historiekunde toont, fints aardrijks eerften dag,
Hoe veel de dartle mln op ’t menseblijk hart vermag,
Zij doet door bare kragt, niet zelden, edie zielen Voor ’t outer van 't bedrog laagdenkcnd nederknielen.
Het oogbetoovrend fchoon der vrouwen, kan ’t verftand Hes besten mans verraén, en zet zijn hart in brand;nbsp;Ontrukt hem aan de deugd, die zijne ziel bekoorde.
Voor dat bij naar ’t gevlei der ijdle weelde hoorde,
Èn (lort hem , eer zijn oog zijn lage dwaling ziet,
Voor eeuwig in ’t verderf en knagend zielverdriet.
V^eêrftaat de kragt der min , waar voor hij bnkken moet. V^at vormde dartelheid een aantal bloedtoneelen!
^Vat zag men menigwerf een droeven treurrol fpelen Gp’t vorstelijk febavot, daar enkel ’i fchoon gelaatnbsp;Van eene teedre vrouw de bron was van verraad.
He deugd heeft op deez aard’geen grooter vijandinnen, Haiiiiefdeen dartelheid, zij boeijen ziel en zinnen,nbsp;Heguigelen het hart, en fchenken, in den fchijn’
Van mijrclic en ambergeur, het knagende fenijn.
’t Zij ver, dat ik een min, gegrond op zuivre reden. Verachten-zou, 6 neen! daar reine teederhedennbsp;Twee harten llrenglen, blaakt ook dikwijls’tvuurdeu deugdnbsp;Tl ’t liefde voedend hart der frischontloke jeugd.
Dus kan’t ook mooglijk zijn, gelijk ik reeds durf denken, Hat list, of minnenijd, de oprechte trouw koil krenken
50
Van mijnen bloedverwant, en van uw waardig kind,
’t Is zeker, dat hij haar heeft ongeveinst bemind;
Mij is zijn aard bewust, hij toonde nimmer blijken Van hatelijk bedrog, kon hij de deugd ontwijken.
En minde hij uw kroost, fchoon niet door de echte trouw Vereenigt met eikaér, dan heeft het naberouw,
(Ik kan zijn inborst vriend) gelijk hij mij reeds melde. Hem tot zijn’ pügt gebragt, hij prees haar deugd, en Heidenbsp;Die in het heerlfjkst licht, en wat uw Dogter raakt.
Zou zij, die nu eerlang haar welzijn zag volmaakt,
Door’t wettig echtverbond, zichzelf zóó gruwlijk haten, Dat zij haat’minnaar, ja: haar egad, zou verlaten? —
Gourville, de Fader'
Wat za! ik denken Vriend? Toond als de waarheid blijkt. Dat u W'elmenend hart niet buiten 't voetfpoor wijktnbsp;Van billijkheid en regt; — is uwen bloedvriend fchuldig,nbsp;Veroordeel, draf hem dan, en draag uw lot geduldig.nbsp;Gelijk ik ’t mijne droeg, in all’ mijn tegenheên: —
Maar heeft mijn kind de fchuld, heeft zij haar woord ver-treên,
Heeft zij zich zelv’ gellort in onheil en verachting.
Gun dan, dat ik mij kwijt’ van mijne pligtbetragting’.
En haar gevoelig ftralF’, naar haar’ verdienden loon,
En als een Vader mijn geregte gramfchap toon’.
Haar eeuwig van mi) banne, en de ijsfelijke dralen Van mijn getergde wraak op haar doe nederdalen.
DuLIM AIR.
Bedaar, mijn Vriend, uw drift! — Men nadert ons.
jIGT-
-ocr page 61-De vorige', EenKnegt.
K NE or*
vv Neef.
pULlMAI R.
Ga, laat hem binnen treên.
Goürville, de Fader, Dulimair. Gourville, de Fader.
Jvtijn waarde vriend, ik beef ^oor de uitkomst’ van’t geval. Aanbidlijk Opperwezen,nbsp;Gij die in ’t binnenst van den fterveling kunt lezen,nbsp;^erfterk mijn zwakke Ziel, op dat ik, naar mijn' piigt,nbsp;r 'ïgt;en post van Vader en van Regter hier verrigt'. —
tiende t o o n e e l.
Gourville, de Fader, Dulimair, Beaumond, Beaumond, naar «enige buigingen.
ijn Heer! — mijn Oom!
D 2
G OüR*
5»
Gourville,
Mijn Heer, zet u hier bij ons neder, Beaumond.
Gelukkig Oom, dat ik, in deze Hofftad, vvÈder Verfcheenmet zooveel fpoed; wijl gij! —
Dulimair.
ója, mijn Vriend!
’k Zie dat het gunftig lot nu tot mijn oogmerk dient,
Wijl ’k U om een geval, zoo even hier vernomen,
En ’t geen U zelfs betreft, verzegt heb hier te komen — Gij melde aan mij weleer, dat eene fchoone vrouw,
Het voorwerp uwer min, rasch, door eene echte trouw. Met U zou zijn vereend. — Maar ; namaals zag ik blijken ,nbsp;Hoe gij haar oog’en minn’ten fpoedigst’ wilde ontwijken.nbsp;Daar gij, zoo ais uw pen met fmart mij lezen deedt,
Haar ontrouw ondervondt.
Beaumond.
ó Ja! het grievend leed, Dat hare valschheid wrocht, heeft mij haar doen verlaten.nbsp;Ik zwoer die dartle Vrouw in eeuwigheid te haten,
Sints mij hare ontrouw bleek; ’k had haar gehuwt, maar, door Een’ fmadelijken brief, kwam mij haar fnoodheid voor,nbsp;Een brief, vol fchampren hoon , door hare hand ge-fchreven,
Ontzegt aan mij haar min. Maar’k voel mij ’t harte beven, Wanneer ik (legts bedenk, hoe ze onze liefde fchondt.nbsp;Doch wat beduid deez vraag!
Dé?'
-ocr page 63-Dülimair.
Ik denk, ter dezer ftond’j, U, vaneen misverftand volkomen t’overtuigen.
Uw hart vveêr tot haar min en uwen pligt te buigen.
Beaümond, met drift «pflaande.
Mij tot haar min! neen nooit. — Wat wil mijn Oombeftaan? Dat ik, zoo laag een’daadt, een fchand-daad, zou begaan —nbsp;Mij aanteraden, — Hoe! — Waar dwalen uwe zinnen,nbsp;Zou’k een ondankbre , die mij hoont en haat, beminnen?-—nbsp;Wat vergt gij dus van mij ?,...
G0URV11.LE, deFader, Dülimair, Beaümond,
Gourville, de Zoon, Henkiette, Lizette.
Q^urville, d* Zoon, komt febielijk binnen, met zijne Zuster aan de band, die alle teekenen van hefchaamd-beid doet blijken.
Gqurville, de Zoon, in verrukking',
JViïjn Vader!
IlENRtëTTE, baar Fader ziende.
Ik bezwijk!
Helaas!
Zij flaat de togen op Leatttnond, met de uitterjle ver-baastbeid.
ó God! —! wat zie ’k!
D 3 nbsp;nbsp;nbsp;Ie-
-ocr page 64-54
tegen Beaumend.
Wat doet gij in deex plaats?
Zij vliegt naar haar' Fader, m valt aan zijne voeten.nbsp;Genade, ó dierbre Vader!nbsp;Ontferm U over mij, daar ik U bevend nader,
Ben ik nog waard, dat ik aan utve voeten kniel’ ?
Zij, die zich zelv’ bedierf, en uwe groote ziel.
Door zoo veel leedenfmart, doet om haar misdrijf treuren! Vergeef! ik bid genaê, ach! laat het mij gebeurennbsp;Dat ik uw kniên omhels, daar mij ’t berouw vervuldnbsp;Ontferm U. Ach, genèl ’k erken mijn diepe fchuld,—
Ik ben uw gunst onwaard, door’t geen ik heb misdreven. Ach! wil door kindermin , mijn dartelheid vergeven !nbsp;Aanfchouw deez’tranenvloed! aaiifchouw mijnbittrefmart,nbsp;En opent, voor uw kroost, het vaderlijke hart! —
Gourville, de Fader,
Rijs op, ondankbre, rijs! — wil mij geen Vader heten, Rampzaal’ge! die uw pligt en Ouders kon vergeten.nbsp;Door ongehoorzaamheid. Ontvlugt aan mijn gezigi!
HENRiëTTE, ^eder knielende, 'Ach! Vader! ach! ik fmeek!
Gourville, (Ie Fader,
Gij hebt niet flegts uw pligt En Ouders fnood verraên, door ontucht en door fchande.nbsp;Daar gij mijn les en raad uit uwen boezem bande ,
’ Uw
-ocr page 65-Uw Moeder fterven deedt, van hartzeer en verdriet.
Het was nog ni?t genoeg , dat gij de deugd verliet,
Gij hebt uw eer — uw pligt — ten tweeden maal’ ge-fchoiiden,
Toen gij deez’Hcer verliet, aan wien gij waard verbonden.
Henrictte, fchieltjk opflatinde.
Mij draf, des Hemels wraak, ó Vader! voor uw oog. Zoo ik Beaumond misleide of fchandelijk bedroog.
Be AÜM OND.
Wat zegt gij, Julia?
Gourville, de Vader, verwtnderd, Hoe, Julia?
Henrictte, andermaal knU' lende.
Ja, Vader,
Vergeef, vergeef mijn fchuld, ik heb om dien verrader Mijn waren naam verzaakt, en uw geflacht onteert.
Die fnoodaart heeft de fchuld, hij heeft het dus begeert, Op dat ons laag gedrag U onbekend zou blijven,
’k Val nogmaal Ü te voet, verfchoon mijn wanbedrijven, Mijn onervaren jeugd is tot mijn fmart verleid.
Beaumond, tegen Henrïètte,
’t Is waar, wij zijn door min en vuige dartelheid,
Van ’t fpoor gedwaald, maar....... Gij.....
Go»r*
-ocr page 66-66
Goürville, de Vader,
Dus zijt gij dan dien wreeden Die haar en eer en pligt zoo ruukloos deedt vertreden,
Haar door uw taal bedierf, en naar uw geile Just,
Hebt, buiten’t Echtverbond, ais uwe gaft, gekust. Laaghartig fchepfel, dat mijn braaf geflacht dus hoonde.nbsp;En mijnen grijzen kruin met fchande en oneer’ kroonde,,,
Mijn vriend, bezadig U, geen ramp , geen tegenfpoed , Wordt door verwijt herftelt; maar ’t allermeest vergoednbsp;Door nieuw herboren deugd —
B E A u M o N D , /egeti Goürville, de Vader,
Mijnlleerl ik moet bekennen, Ik heb uw kind verleid , ik durfde uw Dogter fchennen,nbsp;Maar, braven man , vergeef die feil aan onze jeugd.
’k Ben fchuldig, ja; ó ja! ik heb haar ’t fpoor der deugd, Door ’t vuur der min verblindt, zoo ruukloos doen verlaten,nbsp;Heur Naam verandreu en haar dierbre Ouders haten,nbsp;Dewijl ik toen, (ik bloos om deze lage daad)
Geen oogmerk had, om met uw kind den echtenftaat.
Naar billijkheid, en regt, en wetten, intetreden.
Maat, om, naar ’t flegt gebruik der diep bedorven zeden, Als mijne Minnares te minnen. Ik fchonk haarnbsp;Al ’t geen wat dienftig was om, in het openbaar,
Gelijk een vrouw van rang en aanzien, te verfchijnen. Doch; pragt nog grootheid dcên uit hare ziel verdwijnen.nbsp;De liefde tot de deugd, die gij haar had geleert.
Zij bad mij duizend werf, fints ik haar had onteert,
Dat ik haar huwen zou, dit Hond, iii’t eerst, mij tegen, Maar hare teederheid kon mij, in ’t eind, bew'egen.
Ik
-ocr page 67-.5?
Ik zag mijn pligt, en zwoer, dat eene vaste trouw. Eerlang, naar billijklieid, beur eer herftellen zou.
En ik haar ziiivre min, met mijne hand beloonen.
’k Zag, meêr en meêr, mijn fchuid; — en, om aan elk te toonen
Dat mijne min niet (!eg:s op wellust was gegrond ,
Betragte ik allen Tpoed, om, door het echt verbond Mij met mijn Zielvoogdes voor ahoos te verëenen.
En deze blijde dag waar’; zeker, reeds verfchenen,
Had zij haar ontrouw mij niet zonuaklaar doen zien.
Door mijne liefde met ondankbaarheid’ te ontvliên. —
11E N K1 ê' T T E, vol drift, cpftaandt.
Wie ik — barbaar!
B E A U M o N o.
Jagij!-. hoe! —durft gij zulks weêrfpreken? Bloos, om uw fnood beftaan, zie hier het duidlijk teekennbsp;Van uw ontrouwe daad. —
Hij haahl een brief uit zij» zak.
Deez brief, van uwe band, Regtvaardigc mijn gedrag, tot uw fchaamce en fchand.nbsp;Ontken dit, zoo gij kunt! — ontrouwe, die niijhoon.de.nbsp;En mijn flandvaste min dus averegts beloonde.
Hij veil vertrekken. ïMaar al genoeg. Ik ga!
Gour.
-ocr page 68-'JR
Gourville, de Zeon, hem tegen houdende.
Neen blijf, Mijn Heer, gun mij, Dat ik den inhoud leez’. — Ik bid, ftaa toe, dat wijnbsp;( Hier fchuilt gewis verraad ) dit nader onderzoeken.
Beaumond geeft hem de brief over,
Gourville, de Zeon^ leest.
Mijn Heer Beaumond !
Cij zult Unimmer meer verkloeken Tot mij te nadren, ik ontfla U van uiv woord;
Vergeet mij, voor altijd, bekt gij mijn hart bekoort;
V Berouwt mij, ja , mijn fleer! dat durf ik U verklaren, Dus denk niet meet aan mij, wil alle moeite fparen,nbsp;Bekroon eene andre vrouw met uwe liefde-en mimi !,,,
Henrictte, — in woede.
Hou op, het is genoeg!... ó Hemelvorst! die in ’t Verborgen harte ziet, kunt gij, — kunt gij gedogen.nbsp;Dat men dus de onfchuld drukt, door haat, bedrog en logen ?nbsp;Gij zult mijn helper zijn, en regter, in deez zaak’,
’k Betrouw mij op uw hand, verfchaf mijne onfchuld wraak. Affchuwelijk verraad! —nbsp;tegen Beaumond,
Straft mij het Afbeftuur! Ach! — help! —
Zoo ik hem heb gefchreven, - *k Voel mij dekragt begeven! —
Zij zijgt armen van baar* Broeder en van Lizette,
Gourville, de Fader, van zij» jloel tpjlaande,
6 Welk een ftorm van onheil en verdriet!-»' Mijn afgefolterc hart, weêrftaac deez rampen niet.
G o u Rv IL L E, de Zoon.
Wat duistre omtlandigheên! —
Henrictte, weder tot ziel zelfs komende.
Ik ben!,.. Ik ben onfchuldig. Mijn Vader! Broeder!.. Ach! ik draag dien fniaad geduldig.nbsp;Dat vrij de fnoode Hst, haar vuige lust voldoe,
Mijn hart en ziel zijn vrij! — Ik ben het leven moe.
tegen BeaumonJ.
Vlugt! vlugt, verrader! die mijne eer, mijn deugd, dont fchennen.
. ^
Gourville, de Fader.
Bedaar, rampzalig kind, ’k eisch dat gij zult bekennen^ Zoo gij dien Brief hem zondt.
Hen-
-ocr page 70-' nbsp;nbsp;nbsp;Henrictte.
Dat fchandfchrift is verdicht |
Geloof, 6 Vader! mi) — mijn ziel is waarlijk vrij!- |
BEAUivroND, vol drift.
Verdicht! — dat kan niet zijn; on tot nog klaarder blijken Hoe gij mij lafverriedt, en van uw pligt kon wijken.nbsp;Beleed La Mair mij zelf, dat hij, van tijd tot tijd,
Ueeds deelde in uwe gunst, dit baarde mij een (pijt,
Niet draaglijk^oor mijn hart, ik zwoer ü fel te haten , Deez’ ftad, uw oog teontvlién. —-
He N R I ëï t E, droevig.
Ach ! kunnen tranen baten, Eu kent ge uw Julia? — Gij zijt, gij zijt misleid,nbsp;Beaumond, de nijd beeft ons dien valfchenftrikgelpreid.—
G o u Rv IL L E, de Zoon.
Mijn Zuster heeft geen fchu'd , mijn Heer, dat kan ik zweren, Zij heeft La Mair veracht, en al zijn ininbegereunbsp;Verfoeit, ik zag het.zelf, ’k ben daar getuige van.
Gij. beiden zijt verblind’, en, zijt ge een eerlijk man.
Zoo als ik nog vertrouw, welaan! wil hem dan ftraiFcn, Of ik zal door het Haal mijn Zuster wraak verfchaften.
Gourvilee, de Vader, den arm van zijn’ Zoon, die naar zijn zijd-geweer grijpt, vattende.
Mijn Zoon! — iaat af!
Li-
-ocr page 71-TOONEELSPEL. 6p
Lizette, fer zijde, ml dt uiiterfle ontroering'.
„ Straks komt mijn fchelmftuk aan den day.
Beaumond.
’k Zond antwoord op uw brief, zoo dra’knw ontrouw zag, H E N R1 ë T T E verwondert.
Aan mij?
B EAÜM o N D.
Ontkent gij zulks?
HenriStte.
’k Heb nooit uw’ brief ontvangen,
Wat ijsfelijk bedrog!
Beaumond.
Ik voel mijn boezem prangen Door wanhoop, woede enfpijt, ,\yatza!iiiernoggefchiêa?nbsp;Ik gaf den brief Lizett'.
fa
Ljzette, •oei fcbaamte^ zich voor de voeten van Henriêttenbsp;en Beaumond nederwerpende,
Helaas! wil mij verfchoonen. Ik heb uw ramp bewerkt, en zag mijn fiioodheid loonen.nbsp;Door ’t goud van Heer La Mair, deez’ diamanten ring.
Zij rukt een' ring van baar' vinger.
Dien ik als't lokaas uit zijn eigen hand ontving,
Heeft mij ’t gezigt verblind, en tot die daad bewogen.
La Mair heeft, door mijn hulp, U fchandelijk bedrogen. Met dezen valfchen brief, door zijne hand verdicht.
Ik zelf bragt ü dat fchrift, en fchond mijn trouw enpligt. Ik draag de zwaarfte fchuld ; maar 't goud kon mij bekoren.nbsp;Koel vrij uw toorn aan mij! wil ’t fchuldig hart doorboren !nbsp;Ik! Ik heb U verrain, mijn Meesteres misleid.
En om ’t vervloekte geld uw beider leed bereid.
Henrictte.
Rampzalig fchepfel!
Beaumond, in woede.
’k Zal dat helgedrocht verpletten! Dien doemenswaarden fchelm 1 niets! niets zal mij belettennbsp;In’toeff’nen van mijn wraak, dat zweer ik! —Hemel, ach!nbsp;Gun dat ik naar mijn wensch dien fnoodaart ftraffen mag.
tegen Lizette,
Maar nu den brief van mij, die ik U heb gegeven ?
Lr-
-ocr page 73-LizETTE, nogiekttitiu Die gaf ik aau La Mair. —
EEAUM OND.
Verraadfter gij meugt beven.
Om iiw vervloekte Hst
Li ZETTE.
Helaas 1 mijnHeerJ vergeef*.
Vergeef! ik bid genai!
Lizette, rukt een goudbeurs uit baar zak, en [mijt die,nbsp;met den ring', op den grond*
Leg daar, loon, dat eeuwigmij zal knagen, Door’t grievent naberouw, gij, gij kost mij behagen.
En bragt mij ten verderf’, ik ga! maar, om mijn fchuld. Die ’k eeuwig dragen zal, met naberouw vervult.
-ocr page 74-¦ Go UR VIL LEj deZaon, de beurt en dett ring opnemer.de, ml die Lizettenbsp;‘uiedergevert.
Vertrek nit ons gezigt, raaar neem dat fchandloon mede, Lizette,
óNèen! mijn lieer, ivil vrij, dit helsch fenijn vertreden. Dat fnood vergif! Helaas! — ‘
HenriStte, terwijl Lizette wil heên gaan.
Lizette! —
Lizette! in wanhoop vertrekkende.
Ik ga — ik moet! —
G o u R VIL L e, de Nader. ó Vreugd! wat ommekeer!......
De vorige, bebalven Lizette,
Beau MOND, voor Henri'étte te j:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;voet vallende.
Ik val voor U te voet, Jeugdminnende Vriendin! vergeef, vergeef, mijnwaardelnbsp;liet grievend harteleed dat ik U, fchuldloos, baarde!
Hen-
-ocr page 75-Henriêtte.
^ijs, dierbren boezemvriend! wij beiden zijn misleid, zie op nieuw uw trouw en edelmoedigheid.
Gourville; de Zoon.
Nu is mijn wensch volmaakt.
Jb E A u M O N D, Henriitte omhelzende.
Ach! dierbare Engelinnef Gun dat ik, als weleer, opregt en trouw ü minne,
£n dat het ecluverboiul, waar ik met drift naar haak,
Oos beiden rasch vereen’, en ons geluk volmaak’.
tegen GonyviUe de Vader.
^ Vader! dierbre man, wil ’t geen ik heb misdreven,
¦l’ot ons en uw geluk, uit liefde, aan mij vergeven,
En zie nu, of Beaumond, uw braaf en deugdrijk kind. Hoeft ten verderf gevoerd, door dartle lust verblindt.....
IlENRlëTTE.
Ik zie mijn’ wensch voldaan. Niets kan mijn blijdfchap hindren,
Leef, door Gods gunst verzeld, gelukkig en vcrnoegt, Maar dank Hem, die U dus weêr heeft te faam gevoegt,
E
-ocr page 76-En al ’t bedrog ondekt. — ’t Is alles U vergeven,
Laat voorts de blanke deugd een rigtfnoer van uw leven En alle uw daden zijn, ’k vergeet mijn zielverdriet,
Nu mijn reeds fcheemrend oog alle onze rampen, ziet Herfchapen in geluk. — i^lmagtig Opperwezen!
Dat eindlijk mijne fmart, hoe hoog ten topp’ gerezen,' Verkeert in vreugde en heil, mijn ziel geheel voldaan.nbsp;Eerbiedigt uw beduur, neem mijn erkcntnis aan ,
En wil dit deugdrijk paar met uwe gunst beftralen ; goo zal ik, vergenoegt, gerust, ten grave dalen.
JLinde van bet Derde en Laatjle Bedrijf.
Pagina 4 regel 15 van boven ftaat, Wann'eer de onzekre dood, meet %ijn, Wen eens de onzekre doodnbsp;-----64 regel 2 van onder flaat Jeugclininnende vriendin, moet zijn beugdiuinnende vriendin
-ocr page 77-\-
I
-ocr page 78- -ocr page 79- -ocr page 80-