BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1929
Verzameling tooneel-fttukken uit de nalatenschap vannbsp;Prof. Dr.J. te WINKEL
Na
-ocr page 2-r 'â–
• nbsp;nbsp;nbsp;4^''
’ ■• nbsp;nbsp;nbsp;^ *-*-• V
-ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-burgei-lijke gerustheid, en, niet worden het voorwerp van den haet en vervolging van andere burgers. Nu! men voert altijd uit den Schouwburg met zichnbsp;eenige afbeeidingen van dc indrukzelen , die meivnbsp;dacr ontvatsgen heeft, en die, zich herhalende canbsp;vervolgens vestigende , eindelifk , zonder dat mennbsp;het gewacr wordt, eene aenincrkelijke verandering,nbsp;in dè genegenheden der ziele, uitwerken, gelijk ooknbsp;in de gefieldheid van den geest. Me» gewent zichnbsp;in vrede te’even, in de maetrehappij, met hen dienbsp;men gemeenzaenriijk op het tooneci ziet. Men zalnbsp;geiden in de waereld pijnigen dezelve perfoonen ,nbsp;wier rampen men in den Schouwburg beweende: me'tnbsp;één woord, ik kan mij niet onthouden van te denkenen te zeggen, dat, indien, in plaetze van dc oproerige Preddcacicn , waervan dc Prcdikfloelen tennbsp;tijde van Karei den iX. te Parijs weêrgalmde; dat,nbsp;indien. in plaetze,van het gruwiijk P'èest, ’t welknbsp;nog alle jaeren te Toiilouzs gevierd word; men bc-•kwaemlijk had vertoond de Eerlijke Misdadige , ofnbsp;eenig ander Tooneelftuk van het zelve lbort, ik zeernbsp;twijf^, dat vecle lieden, uit den Schouwburg komende , zouden gelopen hebben pm den dolk vannbsp;Sint Bartbolomeus te nemen , of het Schavot voornbsp;Calas opterechten.
^iedapr de aenmerkingen, welken ik te maken had,
. overdekeuze van mijn onderwerp: wat her foort van hctftukzelvebelangt, is niet meer nodig verdedigt tenbsp;worden. De Eerlijke Misdadige is tusfehen het Zedige-Blijfpel.en hecTieurfpel,of liever, het iseen waerach-tig Burger Treurfpel, welkers ontknoping gelukkig is.
Dit nieuw.-foort, opgemerkt door een man vaa verltaad (s) en befpotlijk gemaekc door hekelingen,
die
( e ) l^ick difc.fur /(j Peëf. Dram. achter du, Fêre ds Fsmilk..
-ocr page 6-4ic niets uitbeelden boven het geen ’er van is; be-igint niet minder aenhangers te krijgen dan het tegen-' Itrevers gehad heeft. De zielen, verfcheurd, door het lezen van den Engeljchen Bejpotter; zijn geflotennbsp;voor de boerterijen der ftekende Spotvogels, en zoonbsp;de waerde Akadeniist, die zich bij ons van dat ver-fchriklijk onderwerp heeft meefter gemaekt, zijn Too-neelftuk (ƒ ) doet vertonen, dan denkeik dat de doodnbsp;van den Befpotter, die zich,, in de gevangenis doornbsp;vergif van kant maekt, zoo'veel traenen zal doennbsp;Horten als die van een’ Prins of eenig ander’ Held.
Was het niet inderdaed de menfehelijke natuur al te veel te kort gedaen, met te geloven , dat het ongeluk van een’ mensch, wie hij ook zij, beneden denbsp;¦waerdigheid van het Treurfpel is? Ramp weêrvarenbsp;die laege en trotfche zielen, welke zich niet wetennbsp;te vermurwen dan alleen voor de Grooten! de gee-ne , die over de roodc muts van mijn’ Galeiflaef zalnbsp;lagchen, in plaetsvan, over zijn deugd en ketenen,nbsp;te wenen. De geenen , wier hart men niet rakennbsp;kan, dan door tusfehenkomst eener Kroon of Veder-bosch , is niet waerdig de tedere beweegingen dernbsp;natuur te gevoelen, of traenen van medelijden tenbsp;Horten.
(ƒ) Dit Stuk is reeds met een’ goeden uitllag gefpeeld, op het Tüoneel Vaa zijne Hoogheid dtn hertog van Orleans.
D,
'it aendotnlijk Tooneellliik , ’t welk voor weinig tijds in Parijs wierd uitgegeven , en Jlraks met zoonbsp;veel genoegen als aendoening van yder gelezen,nbsp;heeft ten grondjlage , eene waere Gefcbiedenis , voornbsp;weinige jaeren begonnen , en nu in ’t kort geemdigt.nbsp;De Heer Fabré , in dit ftuk voorkomende onder dennbsp;naem van Lifimon, was in zijnen tijd een Protestantsnbsp;Predikant, die zeer yverig was in bet voortplanten vannbsp;zijn’ Godsdienst, welken bij met hart en mond beleed.nbsp;Hij, zoo bet fcbijnt, niet genoeg voldaen door denzel-ven in 't verborgen voorttezetten, waegde dit ook meernbsp;openbaer, ’t welk van dit deerlijk gevolg was, dat bijnbsp;in hechtenis genomen en voorts ter Galeie veroordeeldnbsp;wierd. Deze yverige Grijsaert zuchtte reeds onder dennbsp;last zijner ketenen , wanneer zijn Zoon , hier voorkomende onder den-iiaetn van André, hefioot, bet kostenbsp;dan wat bet wilde , zijnen Haderfe verlosfen. Gedreven door de kinderlijkeliefde, wendt hij alle middelennbsp;aeti, [parende mcb klagten, nocb traenen, noch geld,nbsp;en haelt eindelijk den Geleider der Galeiflaven over,nbsp;dat zijn Vader ontjlagen en bij in deszelfs plaets metnbsp;de ketenen beladen wierd. Deze edehimcUge Zoon ,nbsp;na een allertederst affcbeid van zfnen Vader ( die zichnbsp;vervolgens in eene veilige fcbuilplaets verborg) genomen te hebben, en dus ongelukkig aen bet allerijslijkstnbsp;nooalüt overgeleverd zijnde, beeft in decz’ allerdeerlijk-Jteji Jlaet ve'rfcheidene jaeren daorgebragt , tot eindelijk zijne deugd met zijn ongeluk bekend zijn geworden, tot zelfs aen bet Franfcbe Hof, ’t welk over alnbsp;de aerde voor edelmoedig en deugdlievende beroemd is,nbsp;en van bet welke ook 'de jmge Heer Fabré , als eennbsp;deugdzaem raensch , en voorbeeld voor alle Kinderen,nbsp;zijn verlosfmg, niet alken, moer ook, ter vergelding
zij-
-ocr page 8-......
zijner deugd en ongemeene Vaderliefde, fints dat oó-genhlik, billijk alles mogt verwachten.
De Franfche Dichter, den Heer Fcnouillot de Fal-baire j is ee7z jong Heer, van eene zwakke gejleldbeid^ men_ verzekert dat bij, behalven ’t vermaek ’t welk bijnbsp;geniet, door zijn Tooneeljluk zoo alge^neen niet achtingnbsp;te zien ontvangen, ook toet genoegen zal mogen hebbennbsp;dat zijn fiuk zal vertoond worden, voor Mevrouwe denbsp;Hertoginne van Villeroi, welke in baer Hotel een kleertnbsp;Tooneel beeft ( a ).
Zondér twijfel zullen velen gevonden worden , welke zullen af keuren dat wij dit Tooneeljluk den naem vannbsp;Burger Treurfpel gegeven hebben, en wellïgt dat deze naem, in ons Vaderland, zoo veel tegenjerevers zalnbsp;ontmoeten, als bij, in den beginne in Vrankrijk aen-, trof. Dan, zonder uit de hiervoorgeplaetfle Voorreden des Franfchen Dichters te bewijzen, dat deze naemnbsp;ira Vrankrijk reeds niet minder aanhangers begint tenbsp;krijgen, dan hij te voren tegcnlbrevcrs had, en, zonder ons op bet gehfuik rfarFranfchen te beroepen, dunktnbsp;het ons, dezen naem zeer wel te mogen gebruiken; betnbsp;Stuk heeft ’er de wezenlijke veréischtens toe, en zou innbsp;deszelfs waerdigbeid te kort gedaen zijn, met hetzelvenbsp;beneden het Treurfpel te jehatten. Wij hebben ons ook.nbsp;te meer tot het gebruikén van dezen nam zien aenzet-
-ten •
(a) Dit Is voor de Eerfte mael gefchied op den 2. de-ier maend , (gelijk zulks iii de Nieuwspapieren gemeld Wordt) de Voornaemfte lieden van het Hof en de Stadnbsp;waren tot de aenfehouwing genodigt, gelijk ook de ge--inelde Hertoginne den jongen Heer Fahré, zijnde de Heldnbsp;van dit Tooneelftuk, heeft aei odigt zich daerbij mede tenbsp;laten vinden, doch deze kon den wensch der Hertoginnenbsp;oierin niet beantwoorden, dewijl hij zich, om ander zae-ken, geaeodzaskc zag ib zijne Piuvimie te moeten blijven^
ttn door des Dichters eigen uitdrukkingen, in bet laet-Jle gedeelte zijner Voorreden, ‘welken ‘wij dit verder laten verdedigen. Hoe, voor het overige, ons Werk dennbsp;hedendaegfcben Liefhebberen /maken zal, zal de tijdnbsp;doen zien, 't is ons oogmerk niet over de bevoerking veelnbsp;te zeggen. Vindt men ‘wezenlijke feilen , ‘waeraennbsp;voij niet t‘wijftlen , die ze ons, op eene verfiandigenbsp;quot;Wijze, ontdekt,^ ml ge‘waer ‘worden dat ‘wij leerzuchtignbsp;en dankbaer zijn.
De Printverbeeldingen, in dit Stuk gevoegd , zijn gemaekt naer die, ‘waermedt de Franfche Dichter zijnnbsp;Werk heeft doen opfieren , en te vinden zijn in dennbsp;echten franfcben druk van 1’Honnéte Criminel, ‘waer-van ons, kort na de uitgave, door een byzonder goednbsp;Vriend, een Af druk , uit Parijs , quot;wierd overgezonden,nbsp;en door ‘wiens aenmoediging ‘wij dit Werk hebben ondernomen en volbragt, hopende dat onze Eerlijke Misda»nbsp;dige onder onze Land-, en zijne en onze Geloof sgenooten,nbsp;net eenige achting zal ‘worden omhelst.
Kunst wordt door arbeid verkreegen*
/w onze Vergadering, lo. February 1768.
-ocr page 10-De Graep van Anplace, Commandeur der Galeien.
Cecilia, Weduwe van den Heer d' Orfeuil, een rijk Hoopman.
Anore', Een Galeijlaef, Zoon van Lifimon.
d’ Olpan, Hriend van den Graef, aenbebimde Neef van Cecilia.
Amelia , Vriendinne van Cecilia.
Lisimon , Een Grijsaert, Vader van André, Frontin, Knecht van Cecilia.
Pernille, Kamenier van Cecilia,
Een Knecht van den Graef.
Het Tooneel is te Toulon, en verheelt in ’J verfcbiet de Zee, met bet gedeelte eener Galei, wier overige nietnbsp;gezien wordt. Men ziet aen de eene zijde bet huisnbsp;van Cecilia en Amelia , en aen de andere zijde daPnbsp;van den Graef.
â– â– â–
■•
’ )
t ,
DE E E R L IJ K E
EERSTE B E D R IJ F. EERSTE TOÖNEEL.
Da N D R e', alleen. ¦
e komst der zoii heeft nooit,in dit uitmuntend oord, Zoofchoon als dezen dag mijn zwoegend hart bekoord.nbsp;De zee fchijnt vreedzaera, en de hemel, zonder wolken^nbsp;En v.an geen wind gejaegt, beloof: aen alle volkennbsp;Een’ ftillcn dag, bevrijdt van ftorm en woedend wcêr..,nbsp;Voor mij zijn, hier op aerd’, geen fchoone dagen meer!nbsp;De kalmte helpt niet als men fchipbreuk heeft geleden.nbsp;Helaes! ’k ben alles kwijt; de hoop zelfs is me ontgleden.
Gij, Hemel, die mijn fmarten wreede kwelling ziet. Gij weet, offehoon ikklaeg, ik morre daerom niet.nbsp;Ten fchandlijk teken van de misdaeden haerplaegen.nbsp;Decs keten, die ik reeds zoo langen tijd moest dragen ,nbsp;Is een zeer dierbaer pand aen mijn onfchuldig hart;
Ik min haer zwaer gewigc; zij heelt mijn zielefmart. Natuur en deugd doen mij het ydel kermen ftaken.nbsp;En geven mij het zoet vari haeren troost te fmaken.nbsp;Neen, ’kween niet over mij, ’t gefchiedt alleen omu.nbsp;Rampzalig’ vader! Gij, wiens deerlijk lot tot nunbsp;Mij onbewust blijft...! Ach, het zal afgrijslijk wezen!nbsp;Voortvluchtig, dwalende, gefolt door duizend vrezen^nbsp;Sleept tlaans mijn vader, en wie weet in wat woeftijn,nbsp;Zijn kwijnend leven heen...! Ligt heeft hij ’t, in die pijnnbsp;En bitterheid, alreé verwisfeld, vooreen leven'
Dat hem dees nietige aerd’ ver doet te boven ftreven. 6 Ja, want federc ik, geketend, aen dit ftrand,
3 De eerlijke MISDADIGE.
Mijn bange zuchten zonde naer ’t vrolijk vaderland, Zou mij, was hij niet reeds in zijn verdriet bezweken,nbsp;Het een of ander van zijn’ toeftand zijn gebleken:nbsp;Hclaes! mijn vader ftierf, mijn vader is reeds dood!
Wat doet mijn moeder, in deez’ jammerlijken nood? Gezeten op zijn graf, vervullende met klagtennbsp;Het uitgebreide zwerk, berooft van alle krachten,nbsp;Ontbloot van hulp en fteun,bekleed met fmaed en hoon.nbsp;Roept ze, opdiioogenblik, welligt, om haeren zoon!nbsp;Zij ro'epc vergeefs,ó finarc... I Vergeefs is al haer klagen!nbsp;Ach, welke hand zal zorg voor haere grijsheid dragen ?nbsp;Mogt ik nog ’t weinig gelds, ’t geen ’k hier, in flavernij,
Door langen arbeid, won, haer doen genieten! Zij____
Maer ach, v/ien vinde ik hier ? wie word tot mij bewogen... ?
Wij, ongelukkigen, llaen, onophoudlijk, de oogen Op ’t medelijden, maer het mededogen vluchtnbsp;Op ’t rammelen der boei, en fpot met ons gezucht.nbsp;Op onze nadering, helaes! zijn alle hartennbsp;Gefloten voor ’t gefchrei, en nooitgehoorde finarten,nbsp;Zij achten ’t zich een’ pligt gevodeloos te zijn!
Maer dat ik echter zoek’, ligt vinde ik, in mijn pijn, ISfog eenig vreemdeling, die met mijn tegenheden____
TWEEDE TOONEEL.
De Graef, Andre', Een Knecht mn den Graef.
GDe Graef , in het uitkomen, tegen zijn'' Knecht.
a heen, pas op hun komst, en wil uw vlijt belleden. Ik wacht u hier omtrend. En gij, André! naer boord.nbsp;Gij kunt deez’ dag aen wal niet werken, ’k Heb gehoordnbsp;Dat de Afgezondenen der Zee-raed zullen komen.nbsp;Opdat den ftaet van ’c fchip en volk worde opgenomen,nbsp;Draegzorgdatge aen uw bank, als deand’re roeiers,zijt;nbsp;Maer denk niet dat ik u zoo fchandelijk verflijtnbsp;Als al die fchelmen, die verdiende fttaf ontvangen. ¦nbsp;( Atidti binnen, ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;DER-
-ocr page 15-BURGER nbsp;nbsp;nbsp;TREURSPEL.
DERDE TOONEEL.
De G r a e F, alleen. ic zal dan eindelijk mijn leven, mijn verlangen.
Amelia, hier zien! En ’k ben aen liaer vriendin Verfchuldigd dit geluk! Het voorwerp mijner minnbsp;Bevindt zich indeesplaets! Ik zal, voor haere voeten,
’t Geen ’k in haer afzijn leedt, door dubb’le vreugd zien boeten!
6 Dierb’re Amelia, die, om mijn liefde alleen,
Zoo veelc harten, die u minden, hebt beftrcên; Bewaervoor mij uw hart, bewaer het voor de liefde.nbsp;Die mijne ted’re ziel met zijnen fclrcht doorgriefde.
Wanneer.toch zal het lot ons binden aen elkaêr?
Ik vrees, men zal ons dit verhind’ren, jaer op jaer.
6 Onrechtvaerdigeoom..! Ja,uietszou mij weêrftreven; Z;jn ftreng vooroordeel dat, zoo lang als hij zal leven.nbsp;Ons wederhoudt, ons fcheidt, is hier flechts de oorzaeknbsp;van.
tlij meent dat ik mijn hart, mijn min, verraden kan.... Moet ik udus ontzien, mijn eer, mijn liefde krenken ?nbsp;Hij fielt mij ’t goed wel duur ’t geen hij mij waent tenbsp;fchenken!
Zij is niet edel...! Zij! Amelia ? 6 fmaed I Wat is toch de adeldom als hij de deugd verlaet ?
Wat dwaesheid is ’t in ’tgraf der ouderen te wroeten, Hen raed te vragen wat wij doen of laten m.oeten.
Hun beend’ren zetten ons geen glans of luifter bij. Hun grootheid geldt hier niet, en ’t huwlijk ftaet ons'^nbsp;vrij.
Maer hoe! men zal nochtans op ’t yverigst beweren. Dat ik mijn ad’lijk huis op ’t hoogfte durf onteeren.nbsp;Met mij te trouwen, aen de fchoonheid, zeden, deugd.nbsp;Maer hoogmoed, die zoo zeer des menfehen hart verheugd,
Vondt de yd’lewaerdigheidomzichmetfchijn te dekken. nbsp;nbsp;nbsp;A 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VIERquot;
-ocr page 16-De eerlijke MISDADIGE. VIERDE T O O N E E L.
Dfi Graef , Cecilia, Amelia, Frontin.
Ga m e l I a , met baers l^riendimie uitkomende.
cvvislijk za! iiec hem coc veel yervvand’ring Itrekken Ons reeds zoo vroeg re zien,
Cecilia.
Vcrdaec gij het, Frontin? Ga, zeg den Graef, dat irj onsaengenaem zal zijn.nbsp;Dat men hem wacht. Maer hoe! zie ik hem zelf nietnbsp;nad’ren ?
Amelia, driftig.
Ach, ja, hij is ’c.
Cecilia, tegen Frontin.
Ga heen.
Amelia.
Ik voel door al mijne ad’ren, Door zijnekomst, vriendin ,een wond’re ontfteltenis.
De Graef, de band van Cecilia kusfcbende. Mevrouw! ’k weet dat mijn hart ualles IchalJig is:
Hoe zal ik u mijn dank----Hoe zal ’k uw vricndichap
lonen P
’k Zou mijn gevoelens u gebrekkelijk vertonen....
( wijzende op Amelia, j
Maer keer uw oogcn eens, zie, zie dat voorwerp aen, En oordeel van mijn’ pligt, en of die wordt voldaen.nbsp;èNeen,hij groeit nog ficeds.Uw reis naerdezeftranden.nbsp;Dit Ichidijke bezoek: dit doet mijn’ yver branden.nbsp;Schoon laec hier aengelandc, gebeurt me uw bijzijnnbsp;reeds V
Gij moet vermoeid zijn , want die verre togt is Reeds Verzeld van moeilijkheêu.
Cecilia.
Die haekt naer zijne vrinden Zal in het reizen nooit die moeilijkheden vinden,
Eu hunne omhelzingen vergoeden alle fmarc.
De G r a e F.
Dc vriendfchap en de min verdelen hier mijn hart. Gij zijc het dan, vriendin, die ’k lieden mag ontmoeten!nbsp;Qtegen Amelia.)
Gij zijthetdan,ófchoone!ach,lact ik vooruwyoeten.. Amelia, zieb om den bals en in de armen 'van Cecilia voapende.
Verberg mijn fchacmce en vrees in uwen boezem! Cecilia.
Hoe!
Waer dient dit blozen toch, wacr dient dat.vrezen toe? Scliaemc ge u dien zuiv’ren gloed, dien zijn verdien-ften wekken?
Waerom vertraegt gij nu hem zijn geluk te ontdekken ? Van die gevoelens, waer natuur ons hart mcê hert,nbsp;Is liefde deallerfchoondc, als haer de deugd beftierd.nbsp;Amelia.
Hij is mij dierbacr, ja, hij wee: dat hij mijn zinnen D.oor zijne tederheid heeft vveten te ove:winnen ,
Tot voeding van zijn vlam, waer van gij corzackzijt. Mijn hart verbondc zich reeds aen ’t zijn , voor langen tijd.
Mijn wacrdlte , gij hebt mij verlof daartoe gegeven I ]a,toevlucht van mijn hartjbefchormfler van mijn leven.nbsp;Gij rukt mij uitdien druk en fchrikkeiijken nood,nbsp;Waerin ik nederviel, door ’s ouders vroegen dood ,nbsp;Ontberende mijn’ lust, mijn liefde, mijn’ behoeder!nbsp;Gij helpt mij meerder dan een zuster, dan een moeder!nbsp;Goedaertig horende naer al mijn zuchten, ja,
Uvv gunst,
Cecilia.
Waer denkt gij om, mijn waerde Amelia ? G:j vleit mij! moet ik dan voor onze liefde fchromen ?nbsp;Gansch anJ’re zorg, uw edat, heeft mij doen her-waerds komen:
'k Scheak u ten Echtgenoot, door dees verbintenis,
A 3 nbsp;nbsp;nbsp;Kea
-ocr page 18-6 De eerlijke MISDADIGE.
Een’dcugdzaera’i'ninnacr, welke uw ziel zoo waerdig is-A W E L I A.
Wie, mij? Ik mei: den Gratfmij in den echt verbinden , Daer ’k, buitenu,bezit noch naem, noch goed,nochnbsp;vrinden ?
Ik oorzaek zijn dat men hem ’t zijne onterven zou? Ik? Neen. Veel liever....
De G r a e F.
Ach, daer is geen goed, Mevrouw, ’t Geen’k boven u waerdeer, ikgeef daegoed verloren,.nbsp;Amelia.
Wanneer een minnaer zich op zulk een wijs doet boren, Is zij, die zulks gehengc, zijn liefde onwaerdig. Neen,nbsp;Ik min u al te veel.
De G r a e F.
Mijn Waerde, als ik alleen Mijn eigen neiginge en bcgcertens racd zou vragen,nbsp;’k Zou op uw edel hart veel fterker aendrang wacgen Jnbsp;Macr ik bezwijk, ’t iswaer; ik vrees dit oogenblik.nbsp;En deze vrees brouwt mij een’ doodelijkcn fchrik;
Ik kan u door mijn trouw niet hoog genoeg verheffen. Mijn oom is opd, misfehiendat wij iets beters treffen.nbsp;Cecilia.
Wreedaertige Ouderen en Magen, die ons drukt Met fchrik,quot; komt, ziet wat vrucht gij vanuwdaedennbsp;plukt!
Vindt gij, bij voorraed, goed, de traenen in deze oogen. Eer no'g uw fterfuur komt, geheel te doen verdrogen?nbsp;(tegen den Graef.)
Mijn Heer, uw voorfpoed hangt van niemands fter-ven af.
Ik meen, indien het lot u de erfenisfe gaf.
Zoo zou ze, op’t hoogst, beftacnin honderdduizend kroonen.
Waer hangt dan uw geluk ...? Welaen ükzal’EU tonen. Ik geef ze mijn vriendin ten bruidfehat, dezen dag.
De
-ocr page 19-De Hemel zij gedankt da: ik ’c haer fchenken mag! Een raagcige erfenis decdtmeaen dien fchat geraken,nbsp;Waervanik, tot mijn vreugd, dit goed gebruik magnbsp;maken.
Ik vind het zoetst genot in mededeelzaemhcid.
quot;A m e l I A.
Uw gunst befchaemt mijn ziel zoo zeer als zij haer vleidt.
Gij maektraeondankbacr.Ja, gij dwingt mij----welke
reden. , . .
Wat moet ik doen . tot loon van die weldadigheden ? Cecilia.
’k Wil dat gij die acnvaerc, en nimmer daervan fpreekt. Amelia.
Wilcgij dat uw vriendin haer eer,haer’ pligc,verbr,cekt? Mijn vriendfchapmoethierinvoorde uwe zorgc dragen.nbsp;Zij eischt dat de ovcrmact van gunst word afgeflagen,nbsp;En dat men overal haer’ lof zal melden. Ja,
’k Ontvang ze niet, Mevrouw, of. . . .
Cecilia.
Zwijg, Amelia,
Dat weig’ren kwetstmijn hart. Ik wil,vooralIe zaeken, Mits gij mijn oogmerk volgt, uw heil volkomen maken.nbsp;Gij weet dat ik.... hclacs! en al te vroeg misfehien,nbsp;Mijn vrijheid misfehen moet, doch eer dit zal gefchiên,nbsp;Zal ik ten minfte nog die vergenoeging vinden.
Dat ik haer ’t laetst gebruik tot voordeel mijner vrinden.
, Amelia.
Uw edelmoedigheid is al te groot, vriendin !
De G r a e F.
ó Gadelooze vrouw! gij blacst mij eerbied in!
Uw deugd vervult mijn ziel met de allerteêrfle ontroering!
C Zij nemen yder eene hand mn Cecilia, dezelve op een verrukkende wijze kusjebende.)
8 De eerlijke MISDADIGE. Cecilia.
Gij zijc mij niets verpligr. Ei,matigt die vervoering. Men werkt alleen voor zich, wanneer men ’t goed’ betracht.
Bemint elkaêr, mint mij. Dit ’sail’ wat ik verwacht.
VIJFDE TOONEEL.
De Graef , Cecilia , Amelia , Een Knecht van dm Graef.
M nbsp;nbsp;nbsp;d F. K N E C H T.
ijn Hcer,deFIeercn zijn alreé hier aengekomea. Zij gingen. ...
De Graef.
Hoe! zoo ras ? Waer hebt gij hen vernomen ? De Knecht.
Zij gingen in het huis dat hen is toebereid.
D r, G R A E F.
Mevrouwen, ftaet mij toe dat ik mij van u fcheid’;
’t Zijn Commisfarisfen , hierdoor het Hof gezonden. Mijn pligc roept mij van hier.
(tegen Amelia.)
Maer’kzal in korte Honden Mij wederom bij u vervoegen.
( tegfn Cecilia, kusfehende de land van Amelia. } Ach, Mevrouw!
Wij zullen eeuwiglijk erkennen uwe trouw.
ZESDE TOONEEL.
CEC ILI A A M ELIA.
Ma M E L I A.
aer hoe! Gij zucht; wat’s dit? altoos betoont ge u drukkig.
Waerom werkt gij mijn heil, en blijft zelf ongelukkig? Ondanks u-ze!v’ zie ik dat gij uw traenen vergt....nbsp;Ach, gij hebt kwellingen, die gij voor mij verliergt!
C'ï-
Cecilia.
: ^ Dit is ons lot,Vriendinne,een yder heeft zijn fnarte. I*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Amelia.
Waerom vreestge uw geheim te delen met mijn h^rte, '' Opdat ik de oorzaek weet ? Waerom verbergt ge’t mij?nbsp;’k Ben ongelukkiger, en meer in nood dan gij,nbsp;Wanneer gij ’t geen q drukt mijn hart niet durft vertrouwen.
Ach, moet mijn trouw zich dan van u verdacht zien houên V
Is’tfcaerdoor gaeven , dat men liefde toont, vriendin? Ach, neen, ’t is uw verdriet, geenszins uw goed, waerinnbsp;Wijn zuiv’rc vriendfehap en mijn liefde willen delen,nbsp;’c Verbaei der fmarc geeft troost, gij moet die niet verhelen.
Zie onze zielen dus gcfmolren tot één ziel, Gevoelig om het lot dat u dus overviel.
Wij zullen t’onzen troost altijd te famen wenen. Cecilia.,
’t Zijn uw verrukkingen, die zich in mij veréénen, ’tZiciroerend fchouwfpel van uw’voorfpoed doet mijnbsp;aen.
Wijn hart heeft op zich zclv’vergeefs geweld gedaen. Om zijn ontroeringen te dekken voor uw oogen.
¦ W:ja zinnen zijn ontroerd en mijne ziel bewogen! ' Ach, die verrukkingen, dat zoet vlucht mij voorbij.nbsp;Door wrede pligten fteeds gefolterd, zag ik mij,nbsp;Van mijn geboorte af acn, tot ongeluk verwezen.
A M E L I A.
Zoo gij d’OIban niet mint, wat ftaetutoch tevrezeti? Wie zal u dwingen tot de liefde van dien Heer?
Of zijt g:j van u-zclv’ dan geen meeft’resfe meer? Cecilia.
Ik weet het niet: ’k zou gracg voldoen de laetfte beden ¦ EepsEchtgenoots,voor mij vervuld van tederheden.nbsp;Hij fprak, eer ’t fterfloc hem, voor eeuwig, de oogennbsp;floot:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;ik
-ocr page 22-3, Ik maek u erfgcnaem van alles na mijn dood,
,, Schoon ik een Neef heb; macr,Ceci!ia,’k durf hopen, „¦ Dat ge uw gelukkig lot cens aen hetzijn’ zult knopen,nbsp;„ En geven hem dat goed ’t geen ’k in uw handen laet.nbsp;„ Ach, mogtd’Olban van u bemind zijn in dien ftaet”!nbsp;Amelia.
Zeer goed. Maer als hij toch uw hart niet kan behagen, Verpilgt u niets daertoe. Wie zal u reden vragen?nbsp;Hij woonde lang in ’t hart van ’t woest America,nbsp;En wierd in dat gewest een menfchenhater. Ja,
Hij nam ’s Lands zeden acn.
Cecilia.
’k Z'e hem zijn reis niet maken.
Dan om mij door den echt____
A M E L I A.
Neen: buiten dit, zijn zaeken Vcrcischten dit altoos. Maer,hoe of ’t hera verging!
Gij weet hij had voorlang een fchriklijk pleitgeding____
Cecilia.
Hij wacht alleen naer ’c eind om ’t huwlijk aentedringen. Amelia.
Men zegt ’er zijn voor hem nog vele twijfelingen.... Cecilia.
En ik zou voor.zijn winst wel borge.durven ftaen.
’k Geloof de Heer d’Olban heeft nooit iets ’tminstmis-daen.
Al wat hij deedt,is,dat hij ’tkwacd heeft willen fluiten
*t Geen hij moest keren, of hij ging zijn’ pligt tc buiten; En zijn befchuldigers zijn menfehea zonder eer.nbsp;Amelia.
Dat raekt niet. Hij betrouwt zich-zclven ai te zeer. Zocht hij. wel immer om zijn rechters te behagen?nbsp;Hij heeft gevoelens, die voorheen, in de oude dagen,nbsp;Wel prijslijk waren, doch, die thans misdadig zijn.nbsp;Dat plomp verftaad is zijn bederf, naer allen fchijn.
Ce-
-ocr page 23-Hij is zoo (treng voor zich als immer voor een’ ander, Zjn on vernistequot;deugd isfdierp, doch altijd Ichrandcr.nbsp;Ik acht hem, en misfchien zou hij een’ teêrften gloednbsp;Van liefde inboezemen , als mijn bekntid gemoednbsp;Nog open ftund voor min.
Amelia.
Ik kan geen reden vinden
Dier treurigheid en fin3rt.,die iteeds uw hart verflinden; Want uw gemael was oud, ’t bkjkt, als gij dit wel wikt.nbsp;Dat nooit de Hemel u dien man heeft tocgelch’.kc.nbsp;Cecilia.
Mijn blozen zegt u meer: ’kZal u’t geheim doen horen, Het welk een donk’re nacht voor ceuwng moest ver-fmoren,
Offehoon ik’tjtnet verdriet,wcêrhield voor uw gezicht. Ik heb mijn’manbeweend,maerdankbaerheiden pligr.nbsp;Mijn Waerde, hebben mij veroorzaekt deze (marte.nbsp;Toen ’k trouwde met d'Oifcuil, ondanks den wenschnbsp;mijns harte,
Wierd mij, door ’s vaders wil,de bron van al rpijn druk, Dees trouw, ó hemel! een noodzaeklijk ongeluk.nbsp;Men gaf mijn hand niet weg dan met mij ’t hart tenbsp;fcheyren.
Amelia.
Ziedaerdan ’c onderwerp van’c onophoudlijk treuren , Waerdoordeluifter van uw’voorfpoed word verdoofd.nbsp;Ligt had een and’re vlam uw vrijheid u ontroofd.... ?nbsp;Cecilia.
Ik blpk ’er altoos in, zij is mij bijgeblcven.
Ach,als men eens bemind,is’cniet voor ’tganfcheleven? Ikbenniecftriifbaer.Necn,hêlaes, mijn zielsvriendin!
Mijn
-ocr page 24-12 De eerlijke MISDADIGE.
Mijn ouders ftemden lang in die rampzael’ge min. Wij woonden in her hare eens Landfehaps, waer veelnbsp;lieden
Den Godsdienst van den flaeten Vorst, tot nog ontvlieden.
Die, dolendein een’nacht van dwaling, en verblind. Volhardende in ’c geloof, dat zich verbannen vindt.nbsp;En ’t geen zij, in dit Land, in ’t heimelijk betrachten;nbsp;De zoete nodiging tot onze Kerk verachten.
Daer woonde, in’t zelve huis,met ons, een Predikant; Zijn naem was Liflmon, hij minde ’t Vaderland,
Hij was eenvoudig, vroom, en yv’rig in ’c verweren Van zijn geloof, en hen, die dat geloove leren.
De zorg voor het geluk van zijn beminde vrouw,
De opvoeding van één’ zoon, de vrucht van hunne trouw,
Deen in die fchuilplacts hem, hoe naerze ook was, vertoeven ,
En fteeds de zoetheên, die natuur bezit, beproeven. Alleenlijk rukte hij zich uit hunne armen, om,
In een geheime plaets, ’t verkoren heiligdom ,
Zijn broeders het geloove en lijdzaemheid te ontleden, En om den Hemd fteeds op te off’ren hun gebeden,nbsp;Had hij geen deugd gehad wat hadden wij gedaen!nbsp;Een rijkaert, van wiens werk mi jn vader heeft beltaen.nbsp;Stierf, zonder hem het geld zijns arbeids te betalen.nbsp;A M E L I A.
Dit is een flcchte zaek, doch die maer rnenigmae-len
Bij zulken gaet in zwang.
Cecilia.
Al ’t geen hij achter liet Kwam aen een’,rijken Vrek, die, in dien toeftand, nietnbsp;Dan een onmenschiijk recht doende, aen zijn fchuidc-naeren,
Hen zelfs verliezen deedt, ’t geen zij te wachten warep.
Mijn
-ocr page 25-BURGER TREURSPEL. 13
Mijn vader, onverwacht getroffen door dien flag,
Zag zich geheel te niet; 6 jammerlijke dag!
Loch, fteunende op zijn werk, hervatte hij zijn krach-tên;
Maet ’t lcheen,men had nu niet dan ongeluk te wachten: Men viel hem op het lijf, men roofde ’t huisfieraed.nbsp;En al wat hij bezat, ja, in dien jammerflaetnbsp;En rampen, zagen we ons ter woningc uitgedreven,nbsp;Amelia.
Wat zegt gij mij ? Helaes, gij doet mijn leden beven! Hoe! leefde men zoo ftraf...?
Cecilia.
ja, met een’ armen man Die door de rijken zich beflolen zag. ik kan.
Schoon ik toen jongwas,nogdieijslijkeoogenblikken Niet bannen uit mijn ziel. Mijn moeder fcheen te flikken
In traenen en gezucht, daer zij op de aerde zat,
En mij, die om haer weende, op haere kniën hadt. Mijn vader ftonddaerbij, hij toonde ons vreeslijke 00-gen
Om vast in ’t leed te ftaen, ja, fcheen zelfs onbewogen. Elij toonde een woest gelaetjdacr hij verbijsterd ftond.nbsp;Geen woord, geen zucht kon hem ontfnappen uitzijn’nbsp;mond.
Men zei, dat hij alreê zijn zinnen had verloren,
-^Is Lifimon ons vondt, en zich aen ons deedt horen: jj Ik heb uw’ ramp verftaen, doch troost u thans, mijnnbsp;9) vriend,
], Schoon men den Hemel op verfcheiden wijzen dient j. En onzen eerbied toont, wij zijn toch, al te gadér,nbsp;„ Wij blijven kinderen van een’ en zelven Vader,
” nbsp;nbsp;nbsp;0°”* liefde leert. Ik offer u het geen
j. DeHemel mij verleende,een fchuilplaets,en met één, ij De zorgen voor uw’ ftaet. Kom, voig mij, wilnbsp;Biet vrezen;
w Mijij
-ocr page 26-„ Mijn lot is vvd gering en ver van rijk te wezen „ Maer echter kan ik u een’ tijd mijn’ bijftand biên,
,, En met mijn deel, hoeklcen, in uwen nood voorzien.
,, Wij zullen ’t geen ik heb als broeders t’ faracn delen *
,, Tot u de Hemel weêr met nieuwe hoop zal llreien*
,, En in uw’ ftaet herftek. ” Na deze liefdetael, * Die ’k, fines dat oogenblik, nog hoorde n)eni'gt;-mael ¦nbsp;hij mij vriendlijk aen, ten blijk vangunstbetoning,nbsp;Hij nam mij bij de hand en bragt mij in zijn woning,nbsp;Waerheen mijne ouders ons opvoigden, met quot;eween.nbsp;Amelia.
’£ Geen gij mij zegt. Mevrouw, verwondert me, ongemeen. nbsp;nbsp;nbsp;’
Hoe! is dat volk zoo trouw ? wat hoor ik ii ve’-halen ? ’k Heb mij die lieden Reeds verlchriklijk af zien malen.nbsp;Cecilia.
Gij zijt misleid. Ons hart veroordeelt hen te zeer. Beklaeg hun dooling, maer bewijs hun deugden eer!nbsp;Men moet Reeds billijk zijn.
Amelia.
Breekiif, mag ik ’t u fmeken. Dat naer verhael, ’t welk mij het hart reeds dreigt tenbsp;breken.
Helaes, wat was uw Raet zielroerende en vol rouw! Spreek: wat deedt eindelijk die braeve man, Mevrouw?nbsp;Cecilia.
Offehoon hij ook zich-zelv’ door armoê zag verdrukken,
Kwam hij.ons, vol van liefde, uit onze ellende rukken. Hij zamelde, onder zich, eeng'ft, meer dan genoegnbsp;Tot redding van de ramp en plaegen, die men droeg.nbsp;Wij bleven voorts bij hem, en fchenen zelfs, na dezen,nbsp;Een éénig huisgezin, een zelfgcflacht, te wezen.
Ja Liümon , zoo ’t fcheen, nam mij als dochter aen. Terwijl, mijne ouders toen bewerkten onsbeRaen,nbsp;En alles deden om hun dankbaerhetd te tonen,
En hun behoeders met hunn’ zorgen te belonen,
Bragt Lifimon mij op, met zijnen zoon André,
Eie, van mijn ouderdom, oprecht van hart, en meê.., Amelia.
’fc Begrijp u. Liefde....
Cecilia.
Was ’t rampzalig eind , mijn Waerde! Van’tlotj’t welk,in’tgeheim,zich tegen ons verklaerde»nbsp;De Grijsaert deelde aen ons zijn teclïe Kindermin.nbsp;Daer was één éénig punt voor Lifimon, waerinnbsp;Zijn kiesheid vorderde dat mij mijn moeder leerde,nbsp;Litwas’t geloof. Schoon hij het zijne hoog waerdcerde,nbsp;Heeft hij mij nooit gevergt dat ik verand’rcn zou.
3) Wordt iemand ooit, fprak hij, aen zijn gdoove ontrouw ,
j, De dwaling der geboorte, en met de melk gezogen, 5, Zal eer vergeeflijk zijn in ’s hemels alziende oogennbsp;Dan de onbedachte keus der onverlichte jeugd.”
En wat de lesfen raela van zeden en van deugd,
Hij gaf ze ons beidefteeds, met duizend hartlijkheden. En zonder onderfcheid. Het is niet buiten reden,nbsp;tis niet verbazende, dat, doof dezelve hand,
Ewee harten, dus gevormd, geraekten in den brand. He vriendfehap, die weleer de kindlche harten griefde,nbsp;Wierd groter door den tijden maektepkaets voorliefde.nbsp;Hnze ouders keurden ’t goed, en hadden reeds den dagnbsp;.^otonzen echt bepaeld, toen ’k mij mijn moeder zag,nbsp;Hoor een’ ontzinden dood, op’t onvoorzienst ontroven.
^ Hemel! is het waer, en moet ik dan geloven.
Dat dees verbintenis voor u misdadig feheen.^
Kost gij die banden dan niet barfien doen van één, Uf moest uw grimmigheid dat dierbaer hoofd juist tref.nbsp;fen?
Hieflag was wreed! Gij kunt mijn droefheid nietbefcf-fen;
Het binnenst van mijn ziel gevoelt altoos dien rouw. Die wond bloedt heden nog, en niets zal ooit....
‘ZEVENDE TOONEEL. Cecilia, Amelia, Feontin.
F R. o N T I N, nbsp;nbsp;nbsp;\yf
IVi evrouw!
Dé lieer d’Olban komt aen, ’k heb van zijn’ knecht vernomen
Dat hij hier ras zal zijn.
Cecilia.
Wat hoor ik? zal hij komen? Amelia.
Ligt is hij in Toulon... .
Cecilia.
d’Olban... ? o wreede ünart I Amelia.
Zagt...!
Cecilia,, leunende op de fchouders van Amelia. ünderfteun me,ik beef...mijn zinnen zijn verwavd...nbsp;Amelia.
Ge ontftelt u al te veel. Ik bid u, wil mij horen I C E c l .1, I A.
Het is gedaen, vriendin: ja, j;i, ik ben verloren.
Hij komt om ’t huwljk— zijn proces isafgedacn; Zie dat rampzalig uur...! Ach, laten we ons beraên.nbsp;Kom, gaen wij, ras, wil mij uw ted’re hulp bewijzen!nbsp;Ik beef en fidder, ja , mijn noodlot doet mij ijzen.
Einde van hst Eerjle Bedrijf.
-ocr page 29- -ocr page 30- -ocr page 31-,, T\ nbsp;nbsp;nbsp;d’ O L B A N, alleen.
^ ^ank eincllijk’s hemels gunsc, het lot heeft thans ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;beftierd
¦Jat mijn afkerigheid, voor’cmenschdora,billijkwierd: rijsn kom nu vrij mijn leed en ziejekwelling laeken ,nbsp;IJoor deel te nemen in eene eeuw die ik moet wraken;nbsp;^en vraeg mij vrij de reên,waerom mijn ziel haer duchtjnbsp;hoon zij me aendeed, en waerom ik klaeg en zucht.nbsp;?ch, ’t onrecht, dat zijn’ troon gevestigd heeft op aerde,nbsp;^groter dan ik dacht, de deugd heeft hier geen waerde.
kanker fchuilc in ’t hart, en alles ondergaet Een fchrikkelijk verderf. De billijkheid Verlaetnbsp;Haer’ naem, en is niet meer dan in haer’ naem te vinden.nbsp;De eer is een hersfenfchim, en ’t onderling verbindennbsp;Der famenleving is een hoop van fnood gebroed,nbsp;Verraders, zonder fehaemte, en zielen zonder goed,,nbsp;¦yoorwie een eerlijk mail het offer moet verftrekken,nbsp;En zvTjchten voor den last dien zij met list bedekken*
Tweede tooneel.
De Graef, d’Olban.
T De Gr AEF, toefebietende om d’Olban ie omhelzen,
®J.a, hij is het zelf____Het is met al mijn hart,
Mjjn waerde en dierb’re vriend. . . .
D’ O L B A N, terug wijkende.
. nbsp;nbsp;nbsp;Wie? ik mijn Heer? ó fmarti
heb geen vrienden meen
De Graef.
gt; nbsp;nbsp;nbsp;Wat zegt gij ? Wat vervoering.... l
Herkent gij niemand dan.?
D’ O E B A N.
’k Heb niemand, ó ontroering! JSnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’k Ben
-ocr page 32-i8 De eerlijke MISDADIGE.
’k Ben in den grond gezet.
De G r a e F.
Gij?
D’ O L B A N.
Ja. Ontbloot van goed.
Schiet mij niets over dan de wreedfte tegenfpoed. De G r a e F.
Hoe! gij zïjt geoordeeld P en uw zaek____
d’ O L B A N.
Is heel verdorven; Ach! was het gansch heelal met mijne zaek geftorven!nbsp;De G r a e F.
Nochtans fcbeen uw proces ontwijfelbaer, zoo ’k meen. D’ O L B A N,
Had ik ’t verloren zoo het kwaed geweest was ? Neen 1 Ramp zij de onfchuldigen die zich op ’t recht verlaten,nbsp;Daer’t onrecht thans regeert, en Koningen, en ftaeten,nbsp;Door list en zelfbelang, die zijne raedsliên zijn;
De booswicht leent, terwijl een ander, in den fchijn Van recht, hetnaer zichfleept, ja, die in deze tijdeOsnbsp;Geen fchelm is, loopt gevaervan door den ftrop tenbsp;glijden.
De Graep, item omhelzende.
Omhelzen wij elkaêr, mijn vriend! cn zeg niet meer Dat in dit fnood heelal geen deugd meer is, of eer ;nbsp;Al waren zij van de aerde, op’t gruwlijkst, uitgebannen,nbsp;In ’t hart van uw meeft’res zijn ze echter t’ ftem ge'nbsp;fpannen.
Och, klaeg niet om uw lot, dat zich aen ’t haere biedt, Zij heeft mijn heil volmaekt, mistrouw ook ’t uwe niet-D’ O E B A K.
Hoe 1
De G r a e F, driftig.
Haer Amelia fchonk ze aen mijn zielsbegeeren,, Met groten rijkdom, ja, wilde uit Parijs niet keren,nbsp;Dan om mij in dees plaets te brengen een vriendin,
Tet
-ocr page 33-BURGER treurspel. 19 Ter fluiting van een’Echt, dien ikop ’t hoogstbemin.nbsp;Opdat zc ons overftort met goedheên groot van waerdC.nbsp;o’ O L B A N.
U danke ik. Hemel! ’k zie, op deze onzalige aerde j ( Hoe zeer met kwaed bedekt, woont nog weldadig-heid!
Hit had ik nooit gelooft.
De G r a e F.
]a , deze dag bereidt
; nbsp;nbsp;nbsp;Voor ons een dubb’le trouw, die zal ze ons beide gunneOj
1 En gij moet hopen____
D’ O L E A N.
• nbsp;nbsp;nbsp;Hoe! zou ik nog hopen kunnen?
Cecilia,mijn waerdfte, ó mijn Cecilia!
¦ Gij blijft mij dan alleen nog overig? 6 Ja! f Uw hart is de ed’le plaets, waerin ik mag ontvluchtennbsp;r Het fnode menschdom, wiens geweld ik heb te duchten.
Ik vind den hemel dan dit onzalig dal 1 Door u, wacrdoor ik nog mijn leven minnen zal!
U Maer ach, wie weet wat hier niet nog op volgt! mijn Ie» 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ven
Is ongelukkig, en misfehien nog meer omgeven Met fmart dan ’t haere, maer men komt, ’k verlaet u....nbsp;fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;D E G R A E F.
’ nbsp;nbsp;nbsp;Hoel
, vVaerom ontwijkt gij haer ? wat reden.. •?
D’ O L B A N.
- nbsp;nbsp;nbsp;Sta’t mij toe;
) VVacht u, om van mijn leed aen haer iets te openbaren j Voegt mij om haer vriendin dit zelve te verklaren,nbsp;k Zal dan tot in den grond haers harte kunnen ziennbsp;De uitwerking van ’t verhad.
D E G R A E F. nbsp;nbsp;nbsp;.
f' „ nbsp;nbsp;nbsp;Wel nu, het zal gefehieoi
gt; Y gerust, ga heen, ik zal haer hier verwachten;
A oef aen mijn iiujs, tot ik u antwoord breng,
20 De eerlijke MISDADIGE.
derde TOONEEL.
De Graef, Amelia.
De Graef. nbsp;nbsp;nbsp;L
vA een krachten,
Ja, niets weêrftaet den gloed van mijne vlammen meer,
En ’cloceens minnaers, die, mijn fchoone! uw ziel zoo ceêr
Bernint, zal, tot ons heil, zijn hulp en bijfland lenen, Een band,zoo heilig,moet in’c kort ons t’faem verecacn,nbsp;Mijn heil fielt dan zijn bron alleen in uw geluk.nbsp;Amelia.
Hclaes! dat heil, ’t geen we ons beloven, zal met druk Voor altoos zijn vermengd, zoolang ikhaer, wier goedheid
Wij danken voor die gunst, moet zien in die verwoedheid
Der wreede kwellingen die haer ondraeglijk zijn.
De Graef.
Ik bid u, meldt mij toch de reden van haer pijn!
’k Zie dat natuur en ’t lot haer mildelijk befchenken Met welJaên, zonder maet, wat kan haer heil dannbsp;krenken ?
Amelia.
Het lot heeft in zijn gunst een heimlijk gif verwekt, Cecilia heeft mij haer zielefmart ontdekt;
Het huwlijk heeft voor haer niets overig dan boeien , De liefde van d’Olban doet haere kwelling groeien.
Zij ziet haer rust belet door zijn vervolging; 't geen Dewreedftelastisdaer haer ziel door wordt beftreén.nbsp;Zij heeft de kracht nog niet om zich daervan te ontlasten ,
Doen wij haer dezen dienst, en wil eens ondertasten Hethartuwsvriendsd’OIban,doeuwgeweld, dat gij )nbsp;Hem keert in zijnbefluit, gij zijt zijn’ vriend, zegt vrifnbsp;Dat hij niet langer naer dit huwelijk moet trachten i
Heoit
-ocr page 35-BURGER TREURSPEL, ar Nooit kan een deugdlijk man vermaek in ’c huwlijfcnbsp;wachten
Wanneer ’tzijn vrouw geftaeg vermengt met haer^e-^ ween.
^ Zeg hem....
Dl G R A E F.
Amelia, hoe! ik zulks zeggen? Neen! Helaes! zou ik, ontaert, mijn’vriend dien doodfteeknbsp;_ brengen,
k-n in zijn’ biit’ren druk nog groter wanhoop mengen ? Ach, moog’lijk overftclpt reeds ’c ongelukzijn hart!.nbsp;jielaes! wat zegt ge mij? zij mint hem nietV’ófmarc!nbsp;Dit ’s,Hemel!dan de flag dien hij in ’c eind moest dragen!nbsp;Beklaeglijk vriend....!
A M E I. r A.
’k Moet meer mijn hartvriendin beklagen; Maer’tmoetzooz;jn,nogeens,vcrfpilgeen langer tijd,nbsp;Haerzielis nog ontroerd, ikwildatmen, nxtvlijt,nbsp;liaer help’, zij komt, ei ga,wil tot haer’dienst u fpoe-den.
De Graff, beengaende^ termjl Amelia Cecilia te ge-moet gaet.
Voor deze boodfchap wil de Hemel mij behoeden.
Pk breng die niet, o neen, die tijding is te zwacr! Ligt wordt hij zelf, te vroeg, zijn doodliiklot gewaer.
Cecilia , Amelia,
MC E C I L I A.
en twijfelt nu niet meer, hij is dan aengekomen? Z'ju komst is vruchteloos, ’k heb mijn befluic genomen.nbsp;Ja, ’k heb ’t in ’teind gedaen. ik voeldat mijn gemoednbsp;^ Aleer afkeer,zelfs dan ooic,voor dees verbint’nis voedt.
^ Jk kan niet: dat hij flaek’van op mijn hand te hopen, j ’kZalhem het groot geheim van mijne ziel ontknopen,
; Dan zal hij zien daLnog een eerfte vlam mij blaekt,
B n nbsp;nbsp;nbsp;Wier
-ocr page 36-Ja De EERï;iJKE MISDADIGE.
Wier kradit noch ttiijne hand,noch tijd,te niete maekt. Mijn haft hoort u, André, u, die’c het eerst doorgriefde!nbsp;Amelia.
Ach, zulk een ted’re gloed, zulk een getrouwe liefde i. Verdienden wel dat hen de Hemel gunilig was.
’t Was alles reeds beftemd, hebt gij gezegt, om ras Dit dierbaer huwlijk, van u beide, te voltrekken.nbsp;Maer’k bid u,wil mij eens’t vervolg daervan ontdekken.nbsp;Door welkeen ommezwaei wierd deze band gofcheurd,nbsp;Dien, voor uw moeders dood , van haer wierd goedgekeurd ?
Cecilia.
De Hemel wilde mij, gewislijk, dubb’lc flagen Van zijne grimmigheid en heete wrack doen dragen,nbsp;Nadat men, in dien rouw, verfcheiden maenden fleet,nbsp;Verzocht André, op nieuw, mijn ’vader, wien het leed,nbsp;Om ’t fterven van zijn vrouw, tot fterven fcheen tenbsp;doemen;
Dat hij zich nu zijn zoon, en mij zijn vrouw mogt noemen.
Maer boe was onzen ftaet,en ach, waer bleven wij, ' Wanneer ons wierd gezegt, hoe dat de Hemel mijnbsp;Zijn hindefpaelen ftelde, omonselkaêr te ontrukken!nbsp;Mijn moeder, wie mijn echt fcheen op het hart tenbsp;drukken,
Sprak, op haer doodbed, zelf ons deerlijk vonnis uit.,
’t Zij zij vAerd aengezet, tot dit verkeerd befluit. Door hen,wier y ver haer toen bij fl:ond;’t zij de fchrikken,nbsp;Dieonze zwakheid werkt, inde uiterfte oogenblikken,nbsp;Haer dus veranderden; zij vreesde dat mijn jeugdnbsp;Door deze liefde zou verbast’ren van de deugd.
Dat mijne zie] hierdoor geftort wierd in gevaeren. . Dat mij een Echtgenoot,wiens hart zich dorst verklarennbsp;Voor een vervreemd geloof, verleiden zou op ’t fpoor 'nbsp;Der blinde dwalingen, ’t geen bijvoor zich verkoor.nbsp;In’tkorc, zij deed haer man op onze fcheiding zweren.
Mijn
-ocr page 37-BURGER TREURSPEL. 23
Mijn vader wilde haer dien troost niet doen ontberen , Maerdeed, terwijl zij hem in ftervendc armen floot.nbsp;Dien eed, die ’t onbedacht, misfchien, zijn’ mond ont-vloodt.
Hij ftorttCjOphet verhaelcen’ vloed vanbitt’re traenen. Doch niets kon ons een’ weg tot eenige uitkomst banen.nbsp;A M E L I A.
Gij moest gewis elkaêr verlaten! ’k zie wat leed U zulks verlchaiïen moest,’t was,zonder twijfel,wreed.nbsp;Cecilia.
Onze ouders weenden meê, en, met gefloten harten , Omarmde men elkaêr, terwijl, in deze fmarten,
’t Rampzalige vaerwel zoo dikwerf wierd herhaeld. Toen ’t oogenblik, in ’t eind, tot fcheiden, was bepacld,nbsp;Omhelsdeïk mijn’André nogmaels, vol mededogen!nbsp;Dit aek’lig treurtooneel zweeft altoos voor mijnenbsp;oogen,
En voedt in mijne ziel ’t verdriet dat mij verflindt. Amelia.
VVaer bleef toch eindelijk die teêrgeliefde vrind.
Als ook zijn ouders?
Cecilia.
Ach, ik zag ze ftraks vertrekken Naer een naburig Dorp, en kon voorts niets ontdekken.nbsp;Als dat zij kort daerna vertrokken uit het Land.
Het lot bereidde mij ,dien tijd, een’nieuwen band: d’Orfeuil, die, in zijn reis van Cadix wederkeerde.nbsp;Trok door Rochel ,waer hij mijn’ vader toen vereerdenbsp;Met zijn bezoek. Hij zag me,ik Rond hem zeer wel aen.nbsp;Ja,men beflootmijn trouw.’k Dorst dit niet tegcnftaen.nbsp;Wijl ik den ouderdom mijns vaders had te vrezen.nbsp;Wiens lot, voor mijn beilaen, haest kon rampzalignbsp;wezen.
Doch van mijn min, helaes! genoot hij weinig vrucht. Naeuw’was mijn trouw volbragt, in wanhoop en gezucht,
Als ik mijn vader, in mijn’ arm, den geest zag geven.
Ach, had de dood mij ook dat oogenblik doen (heven! Amelia.
Deugdzame vrouw, zoo zeer getroffen door ’t verdriet! Wat leerzaam voorbeeld toont ge in al uw daeden niet 1nbsp;Gij volgt in alles (leeds het opperst welbehagen.nbsp;G’Orfeuil, ilthoon gij met ('mart uw hart hem op moestnbsp;dragen,
Zag echter zijn geluk ten hoogden top gevoerd. Cecilia.
Gij weet niet welk een druk mijn ziel wel heeft beroerd. Hoe fchrikliik is de trouw, als men haer vaste boeien,nbsp;Waelmeê zij ons verbindt, verfmaedc, ja, moet verfoeien ?
Die ket'cn, die ons’t hart der minnaers dierbaar maekt, Maekc ons tot mart’laers, bij een’ man wien ’t hartenbsp;wraekt.
Zijn liefde is ons een’last, dien pligt ons doet gedogen., Waerdoor men teder fchijnt, doch (leeds blijft onbewogen.
Die banden zijn altijd een ted’re vrouw tot pijn,
Wier troost is,dat ze.in’c lced,(lechts mag geduldig z'jn. Amelia.
Gij mogt van dien André in al dien tijd niet horen ,
Of welk een lot in ’teind zijn ouders was befchoren? Cecilia.
Neen. Mogt, helae.s! de gunst des hemels, in hunn’druk, Den (leeds begunftigen met het volmaektst geluk !nbsp;Mogt gij, mijn wacrde André, gerust in vrede leven!nbsp;Mogt ge uw Cccilia ver uit uw hart begevennbsp;En (maken ver van mij dic rust, vol lieflijkheid.
Die nooit mijn hart gen iet, hoe ver ons ’tioc ook fcheidt!
A M t L I A.
Hoe! gij weet nicr.s van hen? nbsp;nbsp;nbsp;v
Cecilia.
Dit ’s de oorzaek mijner plaegen.
d'Or-:'
-ocr page 39-BURGER TREURSPEL. 25 d’Orfeui] vondc nimmer goed dat ik iets zoude waegeonbsp;Tot kennis van hunn’ ftaet, en federt zijnen doodnbsp;Is alles vruchteloos, het welk mijn fmart vergroot.nbsp;Ik zag nu reeds twee jaer mijn zorgen vruchtloosnbsp;dolen.
Misfchicn houdt hen hun lot ver over zee verfcholen, Misfchien zijn zij reeds dood. ’kStaftom, in dit geval.
Ik wanhoop dat ik ooit hun lot ontdekken zal.
Amelia.
Wat weet gij het.? Offehoon uw zorgen vruchtloos waren,
’t Geval kan echter nog die zaek u openbaren.
Dit is nog mogelijk____
Cecilia.
Neen, waerde Amelia,
Mijn fmart voleindigt niet dan met mijn fterven, Ga, Ik kan niet hoi-ien van hem immer wéér te vinden.nbsp;Indien ik weiger mij op nieuw te doen verbinden ,nbsp;Geloof niet dat, daertoe, die yd’le hoop mij voedt.nbsp;Niets min’dan dat, hclaes! Ik vlei’, 'k bedrieg mij— ’knbsp;moet____ nbsp;nbsp;nbsp;.
Hoe! vrij, aennietsverpligt: Vriendinne, zondtgij denken
Dat ik, onfchuldig dus mijn trouvr wéér weg kan fchen-ken,
Daer ik voor het altaer, bij't hechten van die trouw. Zou voelen dat mijn ziel zich trouwloos maken zou?nbsp;Neen, neen d’Qlban! gij moet.... Stel dit uit uwenbsp;zinnen.
Door vriendfehap,deugd,doorpügt... .Ik kanuniet beminnen.
Plij komt! Hij oordeel zelf, bij zie, hij fpreekdan uit, Maer ach, be.minc hij mij, zoo hoont hem mijn befluit {
VpFDE TOONEEL. ö’Olban, Cecilia, Amelia.
D’O L F. A N, tegen Cecilia.
^ ij zult mijn komsc alhier wis als een wonder achten, ’k Beken Mevrouw,’c is zelfs ver boven mijn gedachten.nbsp;Dat ik zoo ras u volg hier in Toulon. Ik fmaek,nbsp;Door uw gezicht te zien, een ongemeen vermack.nbsp;Cecilia.
Men heeft dan eindelijk uw pleitzack uitgewezen?
Ik kan, op uw gezicht, dunkt mij, dees tijding lezen, flet is gewonnen ?
d’ O L n A N.
Neen. Het is verloren. Ja Met aller uitfpraek, ben ik ’t kwijt, Cecilia.
Dit had gij niet gelooft; misfchienis’t ook te noemen Het fnoodite vonnis, daer men iemand toe kon doemen.nbsp;Een volk,’t welk niet verdient dat het op aerde leeft,nbsp;Aen wiemen, overal, dennaem van fehelmengeeft.nbsp;Met wie ik nooit begeerde in goed te zijn bevoordeeld;nbsp;Die fpreekt men vrij , Mevrouw, terwijl men mijnbsp;veroordeelt.
Al ’t geen de baetzucht, list en kuiperij vermag, (Want hier aen faeit het niet,wanneer men met ontzachnbsp;En geld te voorfchijn komt; dan ziet men Rechtersnbsp;wetten
En onrecht, tegen ’t recht, uit vuile fchraepzucht, zetten.)
’t Was alles tegen mij, ’k ben uit mijn goed gerukt, Op een gevloekte wijs gedoemd en onderdrukt.nbsp;Waerom? omdat ik trouvy mijn ampt heb waerge-nomen,
En de onrechtmatigheid dier fehelmen heb doen fchro-men,
Op wie ik 't oog moest flaen. Cecilia, denk vrij, Men had mij niet gedoemd was ik geweest als zij,
C E-
-ocr page 41-BURGER TREURSPEL. 27 Cecilia,
Hoe! ül uw goed, mijn Heer, die fchacten, dat vermogen ....
d’ O L B A N.
Zijn in ecns anders hand, op dezen ftond, vervlogen, Cecilia.
Maer ’c vonnis ftek uw’ naem ten minfte buiten fpraek? Men rooft uw eer niet ?
d’ O L B A N.
Neen , dit ’s geen gevolg dier zaek, Het was mijn goed alleen datfchelmen mij ontnamen,nbsp;Zij laten mij mijn eer, waervoor zij (leeds zich fchamen.nbsp;Maer zeg,wat baet mij thansdieyd’le hersfenfchim?nbsp;Die naem, zoo hoog vereerd,is (lechts een enk’len glim.nbsp;De eer is in ons, en niet in ’t geen de mcnfchen denken,nbsp;Die fnood, verllandeloos, het fchikken naer hun wenken.
Die blindlings prijzen en verachten, zonder reên. Een wijs endeugdzaem mensch, die eens dat boos gemeen
Leert kennen, acht het niet, maer fielt zijn hoogst genoegen
In de achting die hij zelf zich-zelven toe kan voegen. Maer, naer ik heb ontdekt, is ’t mij genoeg, mijn Nicht,nbsp;Dat met mijn voorfpoed ook uw achting nog nietnbsp;zwicht.
Hetov’rig menschdom is, voormij, niet meer in wezen, Cecilia.
Wil in dees zaek, mijn Heer, niet twijf’len, niet meer. vrezen.
Ik doe u recht, fchoon gij door rechters zijt gedoemd, Maer waerheid word fomtijds voor hun gezicht verbloemt ,
Waerdoor ze een kwaede zaek naer billijkheid regeren, D’ O L B A N.
• Neen, de billijkheid zien vw ia dees tijden weren,
De tnenfchen zijn zoo niet als gij hen acht. Mevrouw.
’k Denk anders dan voorheen, van hunne deugd en trouw.
Zij zijn godloos en vals, van ’t zelve flijk geboren. Men kent, als ’t lot verkeert, hen beter dan tevoren,nbsp;’k Had rondfom vrienden, toen van ’t fnode vonnis mijnbsp;De tijding wierd gebragt. ’k Ontdekte ftraks hoe zijnbsp;Mcêdeclden in mijn’ druk, ik zag hen traenen plengen.
En mij van hunne trouw opnieuw verzek’ring brengen. Zij vloekten ’c onrecht, zij beklaegden mij, maernbsp;vloón.
’k Bezoek hen, maer mij word een norsch gezicht gebod n.
’k Ontmoet ben op de ftraet, zij keren ’c hoofd ter zijr den,
Verdubb’len hunne fchreên, om mijnen groet te mijden. Dus is de waereld, ach, ik ken te wel haer dacn !
Hij, die niets nodig heeft, dien biedt men alles aen, IHer de ongelukkige geen (lerveling kan vinden.
Een troosteloos beklag is al de troost dier vrinden. Men ducht om van zijn’ ramp getuigen zelfs te zijn,nbsp;De doodlijke eenzaemheid vult hen met fchrik en pijn,nbsp;Als of hun nadering het alles zou befmetcen.nbsp;Cecilia,
Mijn Heer,zoudt ge in dit licht het ganfche mcnschdom zetten ?
ó Neen, ’t is waer dat men de zulken wel ontmoet,
I Maer nog meer zielen die raeêdogend zijn en goed; Die in de zuchten der rampzaligen fteeds delen,
Hun traenen drogen en hun bitt’re fmarcen heelen. Maer moog’lijk hebt gij zelf getrouwe vrienden, dienbsp;In uwen fcaec, met vreugd bereid zijn, om...,
d’ O L B A N.
Ik zie,
Tot mijn verdriet, jhelacs! dat ze allen mij begeven,
Mact
-ocr page 43-Macr gij alleen. Mevrouw, zijc me overig gebleven. Gij zijc mijn toeverlaec, ik wacht van u, dat gijnbsp;Het lot van mijn geluk beflisfen zult, voor mij.
G: j eindigt, of vergroot, voor eeuwig, mijne plaegen. ’k Zwijg, hoe uw deugd mijn hart, en yder, kan behagen.nbsp;Dit weet gij reeds genoeg. Voor dién ontzinden flag.nbsp;Wanneer ik mij, met u, gelijk in roidd’len zag.
En blakende in een drift van liefde, dorst ik wachten Op ’t aenbod van uw hand, waernaer ik vrij dorstnbsp;trachten,
Geflerkt door ’c woord uws mans, een weinig voor zijn’ dood.
Mijn heil heeft zich gekeerd, mijn onheil is vergroot; Maer fchoon het loc mij ook tot armoê heeft doen komen,
’t Heeft mij mijn goed’ren wel, doch nietmijn deugd ontnomen.
’k Was zonder trotschheid rijk, nu ben ik arm, doch niet Met laegheid van gemoed. Gij, die mijn ziel gebiedt.nbsp;Hoor mij: Ik kom u hier oprecht mijn’ wensch verklaren ;
Afijn ftaec moet mij geheel geen voordeel bij u baren. Uw ziel is vrij. ’k Wil niet dat ge in mijn onheil deelt.nbsp;Vergeet thans dat een man, wiens liefde u heeft ge-ftreeld,
Ons huwlijk heeft gewenscht, bij ’t einde van zijn leven.
Vergeet dat mij zijn goed ten erv’moest zijn gegeven; Ga niet, dan met uw hart, te rade, in dit geval.nbsp;Wacht u voor medelijde om mijnen wil, vooral.
’k Behoef die niet, mijn fchoone, en, zoo gij niet van binnen
En liefde en achting vindt, om mi j als man te minnen, ’k Sta dan volkomen af van uwe liefde en trouw, snbsp;Vaerwel, beraedt u-zelv’ en denk ’er op, Mevrouw.nbsp;Ik kom in ’tkorc terug, om uw helluit te weten, r.-» 1
30 De eerlijke MISDADIGE. ZESDE TOONEEL.
Cecilia , Amelia.
WC E c I L I A.
el nu, mag men mij niet het ongelukkigst heten , Mijn waerde? zie den poel, waer'in mij *c onheil drukt.nbsp;Amelia.,
Zijn onbezweken trouw houdt mijne ziel verrukt^
Maer. •••
Cecilia,
Zonder geld en goed!
Amelia,
Menkan , in zijne plaegerij Met een geringe hulp, nog zorge voor hem dragen.nbsp;Cecilia.
Helaes, wat zal ik doen? terwijl ’them all’ begeeft^ Blijf ik alleen de hoop die hij nog ov’rig heeft.nbsp;Amelia.
Mevrouw : vertrekken wij ,’k zie een Galeiflaef komen. C E C 1 L I A.
ilelaes! Denk aeh d’Olban, ’t is alles hem ontnomen j Wilt gij dat mijne ziel hem in zijn’ ramp verlaet?nbsp;Amelia.
Daer zijn nogmidd’len ter verbet’ring van zijn’ftaet.... Maer, keren wij inhuis, ik zie dien flaef onsnad’ren jnbsp;Hij heeft iets in den zin, de fchrik fpeelt door mijnenbsp;ad’ren.
Vergeefdie zwakheid mij, wij zijn van hulp ontbloot, Cecilia.
Ja, treden wij in huis .,., Wat flag, zoo wreed en fnood...!
A Hemel! is het leed, dat mijne ziel moet lijden, ïekleen,datgij mij nog met groter fmartdoet Itrijden?nbsp;Is ’t niet genoeg dat men zijn eigen’ druk verdraegc,nbsp;Moet ik nQg ’toffer zijQ.vyi ’tlocdatand’ren plaegt ?
Z E-
-ocr page 45-Zi,
'André', alken.
/iedaer, daergaen zijheen! zijfchijnen mij teonc-* vluchten!
De fchrik, van mij te zien, doet haer voor onheil duchten,
En mijne komst alhier maekt dat zij heengaen. Neen^ Ikkan’tnietlaekcn: Ach, haervreeze{leuntopreên.nbsp;Geketend, en vermengt met fchelmen, moet ik delennbsp;In al de afgrijslijkheên die ze in de harten telen.
Ach, ’k deed voorbarig , ’k moest met meer voorzichtigheid
Om toegang zoeken, dien mij thans weer is ontzeidt. Mislchien dat ik haer tref,door mijn verdriet en fmarte.nbsp;De vrouwen hebben mèest een teêrgevoelig harte;nbsp;Geboren met een ziel, die dees gevoelens voedt.
En die een ted're liefde altijd bev^eegen moet.
O! voorwerp van die vlam die rnoog’lijk u doet beven! O! gij, vvicr beeld altoos in mijne ziel zal leven!nbsp;Voor wie ’k in ’t zelve vuur, den zelven gloed nognbsp;blaek’
Waerin wij beide, eertijds, bevonden ’t hoogst ver-maek,
Wanneer het zoet geluk zich aen ons fcheen te binden; Waerom mag ik ook hier niet zulke harten vinden.nbsp;Met die menschlievenheid, die goedheid, die genaê?nbsp;Had gij dit ooit gedacht, helaes! Cecilia....!nbsp;Vergeeft mij, als dees naem zoo fchoon, zoo achting-waerdig,
Mij in dees places ontfnapt, zoo fnood, zoo onreeht-vaerdig!
Had ge ooit gedacht, dat eens de fnoodfle boei uw’ vriend____
Wreed, onrechtvaerdig lot! ach,had ik u verdiend?
Hamp;r
-ocr page 46-52 De EERLIJKE MISDADIGE.
Helaes 1 ’k zou in mijn’ ramp mepr moed, meer kloekheid voeden,
Indien i^ ’s hemels haet alleen o.p mij zag woeden;
Maer ach, mijne oudersi..! Ligt trefc hen dezelve pijn.
Gij, Hemel! fta hen bij, indien ze in ’t leven zijn!
' Vergeefs befproei ik hier het Itrand mee mijne craC-nen.
Dit uur fchijnt mij op nieuw tot wrpden pligt te manen,
En roept mij naer dat fchip van Ichande en ramp, te zwaer. . . .
Ik volg: maer word ik hier die juffers weer gewaer,
Ik zal,met nieuwen moed,één haerer knechten fmeken.
Om een ellendige aen haer voeten te doen fpreken.
Daer breng ik al mijn fmart, indien het mij gelukt.
Zij zullen om het lot, dat mij zoo deerlijk drukt.
Mijn leed niet horen dan met inhig medelijden.
Ja, ’k voel, in ’t eind, mij -zelv’ door zoete hoop verblijden.
Indien natuur haer ftem ooit in haer harten zondt.
Zoo de ouderliefde ooit vast in Haer gevestigd ftond j
Zie ik mijn wensch voldaen. Gij, Hemel! ftier mijn gam gen,
En doe mij naer uW hulp niet vruchteloos verlangen P Einde van het Tweede Bedrijf.
-ocr page 47- -ocr page 48-I'V
-a'--'
5----
¦ , •¦'.I'*' '
r P ' . . . ^w,-'asfé r %'. )i. - .'f,'’-
¦:fK ' nbsp;nbsp;nbsp;¦¦
. ;
quot;S'-
- i
-ocr page 49-De GRAEFj Amelia.
DD E G R A E F,
us zal dan mogelijk haer wankelend gemoed Eefluiten, om d’OIban te fchenken al het zoetnbsp;Der min? Ach, moge ze in ’c eind dat fchoon bè*nbsp;lluic voltrekken!
Ik zag aen mijn geluk niets meer tot hinder ftrekkén, Zoo wij deez’ avond nog, mijn fchoone, metelkaêr^nbsp;Den band eens dubb’len echts toeftrikten, voor ’t altaer.nbsp;Amelia.
Mijn Heer, ei, vlei u niet, dees dag zal onze vrinden Wel fchenken dat geluk, en hen te fainen binden j
Maer wat onshuwlijk raekt____
De G r a e F.
Wel nu?
Amelia.
Men kan ’t nog niet Voltrekken, of^, voor ’t minst, ’t lijdt lang eer zulksnbsp;gefchied.
De G r a e F.
ó Hemel! wat is dit? wat oorzaek, welke reden Doen u verand’ren?
Amelia.
Graef, die moet ge u-zelv’ ontleden, ’k Verbeeld’ mij, dat uw hart die reden ligt befeft.nbsp;Uw vriend bezit niets meer. Zoo hem ’t geluk verheftnbsp;Tot man van mijn vriendin, zal hij, zal de fier gedogeti.nbsp;Dat haere liefde ons fchenkt een deel van haer vermogen ,
Waerdoor hij in zijn goed te veel verminderd wordt ?’ En,fchoon bij in deez’ ftaet zich-zclv’ niet acht verkort^
3 De eerlijke MISDADIGÊ.
Zoo kan zij zulk een’ ftaec, als nu, daerna niet voeren. Tenand’ren zou hun kroost,hiernaoos hart ontroeren.
En ons verwijten dat____In ’t kort, gij moet,als ik,
BefeiFen, hoe veel reên....
De G r a e F.
Ja,’kzie dit oogenblik Mijn vlam vermeerd’ren ,maer mijn voorfpoed van mijnbsp;vluchten.
Uw deugd , fchoon zij mij fireelt, doet me al te deerlijk zuchten.
Men moet----
Amelia.
’k Zie mijn vriendin: begeef u hier van daen , ’kZal, in een oogenblik haer keuze u doen verftaen.
, nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;D E G R A E F.
’k Zie mijn geluk df -or dat van mijnen vriend verbreken! Helaes...! doch,’kbid, Mevtouw, wil tot Eijn vooi‘-deel rpreken.
TWEEDE TOONEEL.
Cecilia, Amelia.
\xr nbsp;nbsp;nbsp;Cecilia.
vv ensch mij geluk, vriendin, met niijtie zegéprael, Die ik op mijne liefde en op mijn hart behael’:
’kZa! trouwen met d’Olban, ’tis vast, ’k heb hem zoo even.
Doen melden dat hij zich terttond moet hier begeven, Om ’c antwoord uit mijn mond.... Het is gedaen,nbsp;vriendin,
Ik offer me, andermael, op het altaer der min. Amelia.
Ach wat heeft dit befluit u niet gekost, mijn Waerde! Cecilia.
Ik had een’ zwaeren ftrijd, die mij veel zorgen baerde. Ik was wanhopig, ja, ’k had nimmermeer gedocht
Dat
-ocr page 51-Dat ik zulk een geweld op mijne ziel vermogt.
In ’c eind, Amelia, mijn geest, op nieuw herkomen. Heeft moed en wakkerheid voor droefheid aengeno*nbsp;men.
Mijn ziel was tegen ’c vuur van mijne drift gekant, ’k Geloof een nieuwe gloed bezielde mijn verftand,nbsp;En deed mijngeestdc vreugd derzuivAe deugd nu fma-ken.
Laet ons, dewijl ’t moet zijn, een’ftrengen pligt volmaken.
Wij zijn een oogenblik op aerd’, laet ons dien tijd Hes hemelswil voldoen. Macrach, met welkeen’ftrijdnbsp;En fmarc voleindt men niet die korte en vluggedagen,nbsp;Hie nog te lang zijn voor bedrukten, die fteeds klagen 1nbsp;Amelia.
G'j, immers, weent niet meer. Neen, mijn Cecilia Aiügt cindlijk —
C E C I L I A.
’k Weet het niet, maer durf het hopen, ja , Mijn ziel verbeeldt zich-zelv’ reeds zeer gerust te wezen.
Ik adem’ min’ontroerd, mijn hart gevoelt geen vreezen. ’k Ben zelf verwondert, om die kalmte, in mij ontftaen.nbsp;Amelia.
Hit is het werk der deugd, zij hecht vernoeging aen Het offer, ’t geen zij eischt dat wij haer zullen brengen.nbsp;Zij'zal altijd ons leed met eenig voordeel mengen.
Cij zegepraelt door haer, van die rampzael’ge vlam, Die ’t eerst in uwe ziel, reeds vroeg, haer’ oorfprongnbsp;nam.
Cecilia.
Wat zegt ge, Amelia ? hoe! misfche ik dan die liefde? André is mij niet meer zoo dierbaer, die mij griefdenbsp;Hp de allertcêrfte wijs ? Ach, mögelijk, vriendin,nbsp;Heefc nooit dat vuur zoo zeer mijn ziel geblaektlfk min,nbsp;Aenbid hem, ja ’k ben hem nog waerder dan te voren.
Die kan mij, nu ’kmij-zelv’ opöffcr,’t meest bekoren^ Wam hj zdu ’c zelve doen, was hij in mijne fteê.nbsp;Dit zoete denkbeeld troost mc, en deelt mij blijdfehapnbsp;mcê.
Nooit hebt ge André gekend, dien minnaer, zoo volvat rdig,
Z ;o edelmoedig, trouw, en yders liefde waerdig! Amelia.
Mevrouw, ik zie d’üiban, ’k veHact u: duldt dat ik Dtn Graef terllond bericht dat ge, op dit oogenblik,nbsp;Zdn’ vriend gelukkig maekt. Ik vlieg om A hem te ontdekken.
DERDE T O O N E E L. d’Olban, Cecilia.
HC E C I L I A.
oe! kan het zien van hem dus mijn ontroering wekken V
Ik beef.. ¦. herdellen we ons van deze zwarigheên, ’c Is eindeijk te laet om wcêr terug te treên..nbsp;d’ O L E A N.
nooruwbevel,Mevroüw,op’trpoedigst Der gedreven. Wacht ik, vol vrees en hoop, wat antwoord gij zultnbsp;geven.
Cecilia.
Of ik wel waerlijk uw geluk door mijne hand____
Welaen, zij hoort u toe, ten wettig’ onderpand Van ’t huwlijk, ’t geen ik wenfehe eerlang te zien vol-voereu.
d’ O L B A N.
Mijn Waerde, ik voel mij’t hart door deze gunst ontroeren !
Ach, dat ik uwe hand, verrukt van ziel, ontvang! Zij wischt dc rampen uit, daer ’t menschdom mij zoo
-ocr page 53-Mcédrukte;dochmijn hart vergeeft hem al d'C trekken. Schoon ik al de aerd’voortaen met misdaên zie bedekken,nbsp;De deugd heeft echter nog één’ tempel in ’c heelal.nbsp;Die tempel is uw hart, waerin ik wonen zal.nbsp;Cecilia.
Gij weet hoe mij ’t geluk een zielsvriendin deed vinden; Ik fchonk, opdat zij zich in ’t huwüjk mogt verbindennbsp;Alet uwen vriend, den Graef, haer een gedeelte vannbsp;Alijngoed, doch hield genoeg, waervan iklevenkan.nbsp;n’ O L B A N.
Spreek mij n’et meer van goed, ’k.vcracht al’t aerdtch vermogen.
En heeft de vriendfehap dus uw ed’Ie ziel bewogen Dees edelmoedigheid te tonen een vriendin,
Dit heeft u, in mijn oog, nog meer verrijkt, ik mm. Ik acht den Graef, 6 ja; ’k zag nooit een dag als dezen!nbsp;Verheugd, dat we allen cens gelukkig zullen wezen.nbsp;Och, wijl de Hemel ons hier hij elktgdcr voegt,nbsp;Gewaerd’g u. Mevrouw, dat gij ons hart vernoegr.nbsp;Dat we, eeuwig door elka Ir gezegend, mogen leven ,nbsp;Dees dag moet hen en ons daérvan verzek'nog geven.nbsp;Cecilia.
Gij hebt mijn woord, mijn Heer, des ik mij naer u fchik; Doe alles, ftel het uur, bepacl zelfs ’c oogenbrk.nbsp;Mijn pligt is u mijn borg, 'k zal mijn wmord niet bfeken,nbsp;D’ O L B A N.
’k Vlieg naer den Graef; ’k zal voorts met den Notaris fpreken,
Opdat hij de actens ftraks kan ficllen in gefchrift.
’k Daeg nude boasheid uit, met een verrukte drift, Ondanks mija fchipbreuk zie ’k een haven voor mijnbsp;open.
k Zal zien of ’t ongeluk zoo ver mij na zal lonen ,
Eïi of ’c mij in uw’ arm nog ftout vervolgen zal.
Doch, ’t ga zoo ’c wil ,.mijnquot;hart blijft ftcedsin ’t noodlot pal.
C3 nbsp;nbsp;nbsp;VIER-
-ocr page 54-5B De eerlijke misdadige.
VIERDE TOONEEL.
.’in-
IC E c I L I A , alleen. n mijnen arm, heiaes...! zal hij dan Lhailplaets ¦nbsp;den!
Eenonverbreekb’re band zal mij met hem verbinden! Men heeft m.ij, zoo ontaert, dan dees belofte ontrekt 1nbsp;Wat deed, wat fprakik toch? wiens list is dit gelukt?nbsp;Is ’c waer, rampzael’ge vrouw, ach, zal hij met u leven ?nbsp;Welnu! ja, waerde André, ’kheb hem mijn woord gegeven;
Maer u héb ik mijn hart, u mijne min gewijd.
’k Voleindt in druk en fmart mijn vcrd'ren Icven'^tijd. Gij blijft alleen mijn troost, u zal ik nooit vergeten ,nbsp;Dat mij de hemel ftraf, eer gij me ontrouw zult neten !
Gedenk, totaen mijn’dood, uw min en ed’ledeugd, ’k Zal met u bezig zijn , en , midden in ’t geneuge.nbsp;Steeds zuchten,in ’c geheim,om’t noodlot dat ons pogennbsp;Yerydelt, als men vraegt wacrheen cij zijt getogen.nbsp;Ach, aen wat oevers bragt u’t loc, 7,00 wreed cn nacr?nbsp;In welk een wildernis verbergt gij u, barbeer?
Wat land,of welk een zee fcheun; ons d us van elkander? Wat toeft gij ? Kom...! maer neen, ’k verbind mij aennbsp;een’ ander.
Blijf, waer gc ook wezen moogt,cn kom hier nimmer wcêr;
Watitkvzaemrgij, ’t waste laet na zulk cen ommekeer.
Waer blij't Amelia? wat doet haer dus vertragen? Maer ’k zie hacr.
VIJFDE TOONEEL.
Cecilia, zicbinele armen van AnieUa axerpende..
¦ ch, Vriendin, hc |
isalreê volflagen 1 liet |
BURGER TREURSPEL. 39 Het offer is volfaragt, ik heb ’t beloofd. Kunt gijnbsp;Mij nu verlaten, in het onheil dat ik lij’?
Amelia.
Helaes! ’k vinde u bedroeft, bekommerd van gedachten! Kon ’k, u verlatende, dees ommekeer verwachten Vnbsp;Wanneer men itraks u zag had yder wis gezegt....nbsp;'.Cecilia.
Ik had mij-zelv’ verblind, ik hoopte (” maer hoe flecht, Hoedwaes is deze hoop!} mij-zelven kracht te geven.nbsp;Ik had mij-zelv’ verhard, 1'choon ’k waerlijk ftond te beven.
Doch beter heeft dit uur mijn zwakheid mij ontdekt. Deez’ avond trouw ik hem, die mij tot kust verPrekt.nbsp;Wij zullen beide, met in - één-gePagen handen,nbsp;Gaen vormen, opdien ftond de onrzachcüjkfte banden.nbsp;Maer welk een onderfcheid, helaes...!
Amelia.
Cecilia!
¦Gij weet, ik volgde fteeds uw’ wil gehoorzaem na; ’kblehaltoosopgevolgt’tgeen gij mij woudtbevelen;nbsp;Nu wensch ik,opmijn,beurt,een gunst mij meêtedelen.nbsp;Cecilia.
Spreek vrij, wat moet ik doen ?vr;endin, gij kent mijn hart.
Amelia.
Ik moet wel, doch ik vrees dat zulks uw goedheid Hirt; Maer weiger ’c mij toch niet!
Cecilia.
üwtwijf’lingraoetmij honen, ’k V'erbind mij dan vooraf, ik zal mij vaerdig tonen.nbsp;Amelia.
’k Bid ftel mijn huwlijk dan, met onzen Gracf, nog uit. Zijn oom is digt aen ’c graf, wij zullen ons befluienbsp;Vertragen tot zijn’ dood.
Cecilia.
C 4 nbsp;nbsp;nbsp;ik
-ocr page 56-40 De eerlijke MISDADIGE.
Ik zie gij hebc berouw dat gij mij kost verpligten.
En mijn gefchenk is u een haetelijk gewigt.
Gïj haekt dat ik dien last van uwe fchoud’ren ligt.
Denk beter van mijn hart, ’t welk u fteeds aen zal hangen,
Denk hoe ’k met dankbaerheid die weldaed heb ontvangen. nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
Doch alles is verkeert, na dat zulks was gefchied.
Een onverwachte (lag maekt ons ontwerp te niet.
De man , dien gij verkiest, heeft al zijn goed verloren, Zijn eigen mond deed ons zijn ongevallen horen ;
Gij waert niet rijk genoeg, ais ge ons dien bijftand deed. C equot;c I l I z.
Vervolg;voltooi ,daer ik in craenen fmelt, mijn leed. Ündankb’re..! fpaermij,ga, wantuw barbaerfche handen
Verfcheurden nimmer dus mijn tederfte ingewanden! Ga, ’k ben niet dan te veel in wanhoop en in fmart.
(op een Jlerken en gebiedenden toon. }
Wacht u dees weigering, wacht u dat gij volhardt, Enipreek’er nooit weer van , dan wil ik ditvergeten.
( zij moordt van Amelia omhelst.)
Bereidt liefst uw vriendin tot die rampzael’ge keten. En moedig aen de kracht die mij nog ov’rig is.
’k Zal bij u zijn, ’t gezicht van uw verbintenis gt;^al rnij, als ik raij-zelv’ zie klinken in die boeien,nbsp;Ue afichuwlijkheid daervan ligt minder doen verfoeien.
Amelia.
Somtijds vine onze ziel zeer veel bekoorlijkhtên la ’(huvviiijk, fchoon men ’c had begonnen met gew
Eloopmeer; de hemel heeft uw deugd teveel vergroot Dan dat hij tot uw heil, in’t eind, niet nog belloot.nbsp;Gij achtd’PIban, Mevrouw, de tijd za! in uw zinnennbsp;Gevoelens vestigen, om hem allengs te minnen.
geween. Mis-
-ocr page 57-Misfehien vergeet gij----
Cecilia,
Neen, ’k vergeet hem nooit, mijne oogea Zien fteeds zijn trekken aen met innig mededogen,nbsp;ik ftel geen oogenblik het beeld uit mijne ziel,
Des minnaers, wiens gemis mij lang ondraeglijk viel. Wilt gij dat u mijn mond nog meerder zal ontvou--v/en!
Helaes! ’k verbeeld mij-zelv’hem op deez’ftond teaen-fchouwen.
Terwijl hij me,in’t gezicht mijn trouv/verwijt,en ach! Hier, voor mijn voeten ftort zijn traenen en geklag.nbsp;’k Weet niet wat ftemzich thans uit mijne ziel doepnbsp;horen:
,, Houdt op, hij is nabij, hij komt u haest tevoren, ,, ’t Is niets dan’t licht der deugd dat ge in zijn fchoon-heid ziet.
„ Verraedt geenszins zijn vlam! voltrek uw huwlijk niet! ’’
Misprijs mij vrij,maerach, dit wonder voorgevoelen Ontroert mij, ’k vod den fchrik door al mijn ledennbsp;woelen.
’k Geloof dees infpraek, ja, gij zult gewislijk zien, Zoo haest ik aen d’Olban mijn hand en trouw zal biên,nbsp;Dat mij het lot André, op nieuw, terug zal geven.nbsp;Ik zal hem zien, mijn waerde, en op dat tijdllip fneven,nbsp;A M E L I A.
Gm welke reden toch vergroot gij dus uw fmart? 'Die hersfenfchinimen zijn de vleiers van uw hart.
De zorgen die gij kweekt doen u genoegzaem vrezen Dat die geliefde André reeds zal geftorven wezen.nbsp;Hield hij u, zoo hij leefde, onzeker waer hij was?nbsp;ö Neen, in tegendeel, die minnaer was wel ras,
Daer hem cjedood uws mans weer nieuwe hoop moest lenen
Op uvy liefde en trouw; alhier terug yerfchenen.
Cecilia, wenende.
’t Is dan zijn overfchot, helaes! dat ik beween! Vergeef’tm’j, wacrde André! ikzal in ’t huwlijktrcen,nbsp;Daergij, mislchien, voorlang ten grave zijt gezonken.nbsp;Vergeef het mij, zijn ramp deed mijne ziel ontvonken ,
Gepaerd met mijnen pligt, tot dit zoo wreed verbond. Maer ’k roep den hemel zelf tot tuige van mijn mondnbsp;Èn hart, had u zijn magc ooit weer tot mij doen keren, 'nbsp;Gij had, met mijne hand , mijn trouw u zien verderen.nbsp;Natuur was niet in flact, van zulk een unr af aen,nbsp;pm immer cusfehen ons haer fcheidspael in te flaen.
ZESDE TOONEEL.
Cecilia, Amelia, Fr ontin.
MF R o N T I N.
evrouw, een zek’re llaef doet u ootmoedig fmeken. Dat gij hem toe wilt ftaen dat hij met u mag fpreken.nbsp;’klieb, aen de haven, hem, op’coogenblik ontmoec.nbsp;Hij viel, met dit verzoek, al fchreiend, mij te voet.nbsp;Hij fchijnt,_ voor zulk een gast, vrij eerlijk en zagc-moedig,
En zoo ik ftraks vernam men prijst hem overvloedig, H'jword zelfs in de Stad, zoo’k hoorde, welgeacht,nbsp;ik breng hem u terftond, zoo gij hem bij u wacht.nbsp;Hij is van beter foort dan ’tgrootfte deel dier boeven.nbsp;Cecilia.
Hij koome,
Amelia, tegen Frontin.
Ga, Frontin, wil hier nabij vertoeven, Opdat, als men u roept, ’t geen ligt gebeuren zal,nbsp;Gij aenftonds jaij ons zijt, en hoedt vpor ongeval.
Z E-
-ocr page 59-Cecilia, Amelia, Andre'
IA M E L I A. k maek zeer weinig werks van zulk cen foort vannbsp;vroomen,
Die aen de roeibank dus tot hun bekering komen.
Ik weet niet of ’er zijn, maer denk welliefst van neen. Daer komt de flaef; het is dezelve, zoo ik meen.nbsp;Die hier deez’ morgen kwam.
Cecilia.
Hij komt met trage fchreden.
Zijn tred is treurig.
Andre, JlilJlaende, in ’t verfcbiet.
Hoor, ó Hemel! hoor mijn beden! Vergeefs is ’t dat ik fpreek, als gij mij niet verfterkt.nbsp;Gebie dat baer.gemoed tot meêlij’ wordt bewerkt.nbsp;Laet mededogen thans dat edel hart bewonen!
Cecilia, eenig geld uit baere beurs nemende.
’t Is een rampzalige, ivioet men zich wreed betonen Wij! hij ftraffchuldig is.^ ’k Beklaeg hem des te zeer.nbsp;Ik wil hem bijftaen.
Amelia, tegen André.
Kom, tree nader, vrees niet meer. Cecilia, bem geld aenhiedende.
Zie daer, laet deze gift uw noodlot doen verzagten. A ND re', terug ‘wijkende^ zonder bet ae?itenemen,nbsp;en beffende zijne handen ten Hemel.nbsp;ó Hemel 1 Gij verhoort dan eindlijk eens mijn klagten!nbsp;’k Vind, eindlijk dan een ziel gevoelig met mijn rouw!
( naderende Cecilia, met neèrgejlagene oogen. j G'j kunt mij troosten, ja, gewisfelijk, Mevrouw....nbsp;Mijn onheil is te groot, ’tgeld kan mijn’ wensch nietnbsp;kopen.
hopen.
’c Is
k Z’jn andere gunften, daer mijn ziel thans op durft
-ocr page 60-44- De eerlijke MISDADIGE.
’t Is groter weldaed nog, meer edelmoedigheid.
Die ’k van u fmeek, en waer mijn hart zich ook racé vleit.
Ik had een moeder,’k had een teêr beminden vader..., ’ Helaes! heb ik ze nog, of misch ik bei te gader?
Hun ftaet was fcdert lang, voor mij gansch onbekend. Ach, leven zij dan nog ’t is in de wreedfte ellend’.
Gij zijtjduszei meiimij,uitde eigen piaets gekomen, Waer ligt hun vreeze, opnieuw, haer fchuilplaetsnbsp;heeft genomen.
Zoo liefderijke zorg, of ’t gunfiige geluk U eens die ouders zal doen kennen in hunn’ druk;
( Hij krijgt een beursje met geld uit zijn’ zak en biedt Let kaer aen.)
Ik bid, gewaerdig u, en doe dit geld hen geven,
’c Geen zwaeren arbeid mij, ten kosten van mijn leven, Decdc gaêren tot hunn’ troost, ach, hadden zij’c genot!nbsp;Ei, doe hen weten, dat, geduldig in zijn lot.
Hun zoon alleen om hen zijn traenen hier doet vloeien. Dat,aen dit fcbriküjk ib-and,in ’t midden mijner boeien.nbsp;Ik ’s hemels gunst betrouw, en altoos fmeek, dat zijnbsp;Hunn’ ouderdom,voor’tminst, bewaren, buiten mij.nbsp;Cecilia , de beurs aengenomen hebbende^ tegen Amelia.nbsp;Hoe! heb ik wel gehoord... ? Mag ik ’tgezichcgcloven?
A M F, L l A.
’k Ben even zooverbaest. ’tGaet mijn verftand te boven.
Cecilia.
Hoe brengt men overeen die deugden. dat verftand. Met deze ketenen, dees tekenen van fchand ?
'(tegen André.)
Wel nu, uwe ouders ? kom, wil mij hunn’ ftaet verkla-ren,
Zeg, toen gij hen verliet, in welke piaets zij waren. Wanneer verliet gij hen V Zoo ik u in die zaeknbsp;Mijn dienst betonen kan gefchied het met vermaek,
Sints
-ocr page 61-Sints welken tijd hebt gij van hen niets meer vernomen?
A N B R e', altijd met neérgejlagene oogen.
Sints meer dan zeven jaer, dat ik hier ben gekomen, En flaeffche ketens droeg. Toen ’k fcheide van hun zij’,nbsp;En ’c lot mij herwaerts voerde, in v/rcede flavernij.nbsp;Had men in Languedoc zich naeuwlijks neêrgeflagen.nbsp;Wij gingen uit Rochel, waer ’s hemels welbehagennbsp;Ons met een zoeter lot, veel tijd, begunftigd had,nbsp;Cecilia, driftig.
Wat zegt gij mij ? Rochel... ? Is dit uw Vader flad? A N B R e'.
6Ja....
Cecilia.
’k Voel, op dien naem, fteeds mijne ontroering wekken,
En’chart klopt mij.... maer ach, mogt ik door hem ontdekken. ...
Spreek: Gij hebt daer gewoond; maer zeg mij ook in’t end:
Zijn haer bewoonersu, voor’tmeelledeel, bekend? Zoude gij mij kunnen.,. ? Neen, cjie zorgen zijn verloren.
Hij zal niet weten, van wien ’k tijding wensch te horen. A N B R e'.
Mevrouw, ik vrees zulks ook. De lieden die gij mij Zoudt noemen, zijn gewis van zulk een’ ftaetals gij.nbsp;Misfebien dat mij, op ’c hoogst, hun naem bekend zalnbsp;wezen.
Want afgezondert, arm, en in geftadig vrezen Een’ Godsdienst volgende, dien Vrankrijk doemt,.;.nbsp;Cecilia, verbaest.
Gij waert
Een van die geen.... ? ’k HerleeflMijn h^rt is min’ b?-^waert.. •!
Ik zal wis eenig licht van hem .... V^klaer u nader: Zeg, kent gij Liümon?
A N,
-ocr page 62-4« De eerlijke MISDADIGE.
Andre', baer verlaest aenz’erule.
Mevrouw.... U:e is mijn vader, Cecilia, met groten fcbrik terug wijkende.
Die is uw vader____! Ach rampzalige... ach, An-
dré!
(Zij valt in zwijm, in de armen van Amelia. )
A N n R 'e', verjcimkt.
6 Hemel! welk een naem trefe mij ? zij zw; j mt ? ó wee! Wat zie ik? is zij ’c wel?
Amelia, Cecilia onderJleimde.
Haer kennis is verloren____
Frontin! Pernille! komt, fchiet toe.
A N D R E'.
Wat moet ik horen! Amelia.
Help, Hemel, wat geval I
Andre^, ganscb verrukt Cecilta omhelzende.
Ach, welk een blixemflag! Ö Hemel! Mijn vrindin! Cecilia'...! Maer ach...!nbsp;Cecilia...!
Amelia, tegen de Bedienden, die haestig aenkomen.
Komt ras en haesc u, want mij moeten Haer’ fcbrik, door de eenzaemheid en rust weer doennbsp;verzoeten,
( Zij omarmt Cecilia.}
6 Ongelukkige vriendin.....I Cecilia!
Uw leed doorgrieft mij ’c hart.
Cecilia, weder bekomende.
Is hij ver heen... ? zoo dra!
• Waer is Irij dan gegaen ? wat onverwachte reden .... Ach... !.’k Zie hsm eindlijk weer... maer met wat ijslijk-heden ..•!
o Hemel! wat is hij veranderd...! ach____
( Tegen Amelia, wijzende op de Bedienden. )
¦ nbsp;nbsp;nbsp;Maer zij,
Wat doen zij hier? nbsp;nbsp;nbsp;-
A M E-
-ocr page 63-47
Amelia.
GeJoog dac men u heenleid’. Cecilia.
Mij?
A M E L I A.
Het is hoognodig u een wemig rust te geven, ïkbidu , gaenwcin huis. Deontüelt’nis vanzooevcn
Was zoo geweldig, dac men moet____
Cecilia.
Ik ga niet, nccn.
Ik wil hem fprcken; maer zendt ras die heden heen, Amelia, tegen de Bedienden, die voorts langzaeninbsp;en verbaest vertrekken.
Vertrekt.
A N D R e'.
Zijt gij het dan ? zijt gij’c die ’k mag ontmoeten? Mijn diero’re minnaeres! Gedoog dat voor uw voeten....nbsp;( Hij nadert driftig, om zkb voor baer neer te werpen,nbsp;docb Jcbieiijk opjtaende keert bij met jchrik terug.)nbsp;Rampzalige, wat doet ge? Ach, wat durft gij beftaen?nbsp;Waertoe Ipoort a een gloed, zoo zeer vermetel, aen ?nbsp;Ach! ik vergat.... Zie hier dac fchriklijk uur verfchenen,nbsp;Wacrin, in mijne ziel, dcp'.acgen zich verë.nennbsp;Van ’t lot, dat mij verdrukt! ’k Voel thans al zijn ge-wigt!
(Hij leunt tegen eenquot; muur, lozende diepe zuchten, j ' Amelia.
Is dit dan die-André...! W^at fchrikkelijk gezicht! Moet hij in zulk een’ Itacc vcrfchijnen voor haere oo-gen?
Cecilia, André droevig aenziende.
Het feh:jnt dac zijn gemoed door wanhoop wordt bewogen.
Kom,n3d’ren wij.... Helae.s! wat zegge ik hem? ó fmartl A Ongelukkige, om wiens noodlot zich mijn hartnbsp;Verfcheurd voelt,matigu,cnltack dacijslijk treuretK-
Heis
-ocr page 64-48 De eerlijke MISDADIGE. Herken een ftem, die u zoo dikwerf op kon beuren.nbsp;Wat zijn die tijden ver! Wat vreeslijke ommekeernbsp;Heeft hen gevolgd...! Helaes ! Hoe zou ik immermeernbsp;Ih ftaet geweest zijn hem te kennen, in die boeien,nbsp;Dat eerloos kleed, dien ftaet, die yders fchrik doennbsp;groeien ?
Wat zal ik zeggen? Wacr, waer toch ontvlucht ik ’t licht?
A Aerde. ach, open u, ontruk me aen haer gezicht
En haere tracmen !
Cecilia, fchreiende.
Hoe! dit treft mijn ziel nognader. De zoon van Lifimon____van zulk een’ deugdzaem’ va
der!
Voorheen mijn miniiaer, ja, mijn broeder....
A N D R e' , zijne handen ten hemel beffende.
Ach,gijzijc
Getuigen, Hemel, van dit fmartelijk verwijt.
Gij ziet ’ermij, helaes, de bitterheid van drinken. En kent de fchuld ,die mij deez’ afgrond in deed zinken!
Cecilia, mijmerende.
Hoe meer ’k van hem herdenk, hoe min’ ’k begrijp, hoe hij....
Eendwaes beftaen der jeugd, één oogenblik... Als wij Zijn ongeluk verftaen, zal ons misfehien ook blijkennbsp;Dat een te ftreng geweld zijn vonnis heeft doen ftrij-ken.
Cecilia, tegen Andre. Ikwenschte,maerikdurf niet vragen.... ’kzou,ach,ja!nbsp;Zou u doep blozen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
Hoe! Wie, mij? Cecilia!
Het is dan waer? Ik fchijn veracliclijk in uw oogen! misdaed had op mij dan zulk een groot vermogen...?
C e^
-ocr page 65-Cecilia.
Ach,zoo ik twijf’len mogtjwat was mijn heil niet groot! A N D R e'.
Uw ziel ontfluit zich voor een denkbeeld, a! tefnood! Dat dus een ander dacht het zou mijn ziel niet krenken;nbsp;Maergij!
Cecilia.
Hclaes, André! zeg mi j, wat moet ik denken ?
A N D R e'.
Ikdagt men moest een hart min’ fmartdoen ondergaen, Dat nimmer, zonder deugd, naer ’t uw had durvennbsp;ftaen,
Datualsnogaenbid, maer ’tgeen ik fchijn te derven! Cecilia, zeer verbaest.
Ondanks den fchijn____Helaes! Ik zou van blijdfehap
fterven____!
Maer deze ketenen? dees plaets, vol fmaed enfchrik? A N D R e'.
Het zijn deboeiensnietdie de oneer maken. Ik, Hoezwaergeftraft, ben vrij van knaging ;mogt mij ’tnbsp;harte.
Door’s hemels goedheid Hechts niet drukken met meer fmarte
Dan ’k in ’c geweten voel, mijn heil was niet te koop. Cecilia, verrukt.
Mijn ziel ontvangt met vreugd, en gretig, deze hoop. Spreek: haest u, wil mij ras uit deze dwaling rukken.nbsp;Wat monfters zijn ’t,wier Item en vonnis u verdrukken?nbsp;Wacrmeê wierd gij beticht? Wat welbekleed bedrognbsp;Gaf hunne fnoodheid klem? Ik bid, verklaer mij tochnbsp;Dit fchrikkelijk geheim, zoo vol verborgenheden.
A N D R e', droevig.
Ik kan niet! '
Cecilia.
Wreedaert, hoe! gij kun t niet ? om wat reden ? Gij kunt uw onfchuld niet.... ?
A N D R e'.
Och, verg hec mij niet meer.
Ikmaekmij ftrafbaer----
Cecilia, wenende.
Ga, gij zijc hec al te zeer. Rampzalige, vertrek, laet mij mijn rust herkrijgen.
Gij z^wijgc? helaes, mijn ziel verftaec dat 'haetlijk
zwijgen !
Voor mij, geheimen! hoe! meineedige! hebt gij. Toen gij nog zuiver wacrc, die ooit bedekt voor mij ?
A N D R E'.
Ik weet niet waer ik ben: ’kvoel al mijn leden beven. Ach! gaerne zou ’k mijn bloed tot haer vertroostingnbsp;geven.
Cecilia.
Gij, goede Hemel! gij, getuigen van mijn’ fchrik! Waerbm wasiknietdood, voor zulk een oogenblik ?nbsp;Ikhad, voor’c minst, in’cgraf zijn ac.hciug meêgedra-gen.
ïk, die mijn grootst vermaek , mijn eenigst welbehagen
Inzijngedachc’nis vondt.
(Tegen Amelia.')
Waer ’k ftraks nog blijk van gaf. Gij weet het.... ja, gij hoorde... en zie....
A N D R E'.
O! welkeen ftraf!
Zoo ’t wacrheid is, dat ons het weldoen kan berouwen ,
’kZou in dit fchriklijk uur mij-zelv’daeraen betrouwen,
De hemel dwingt me ’er toe, en mijne (mart____Maer
neen.
'kVolg een’ barbaerfchen pligc, dien’kniecraagover-. treên.
ó Dicrb’re Minnaeres ! gi] weent — ? Zoo ik u . , meldde....
• nbsp;nbsp;nbsp;Be-
-ocr page 67-Befchrei mijn ongeluk en niet mijn fchuld. Menftelde
Reeds alles tegen mij____Helaes! gij zijt misleid.
De deugd bederft ons, daer het ongeluk ons fcheidt. Denk niet... .Men komt. Vaerwel.... vaerwel, breeknbsp;onze banden.
En, om mij nooit te zien, ontvlucht dees wreedellran-den.
Vergeet mij , zoo gij kunt;maerikbezweereu, denk. Denk aen mijne ouders!
Cecilia.
Aeh....!
(
De Graef, d’Olüan, Cecilia, Amelia.
d’ O L B A N. f
’t 1 s, op een’ enk’len wenk. Geheel gereed. Mevrouw, ’t Contract is reeds ge-fchreven,
Wij komen, om het ftraks zijn volle kracht te geven. Bedrieg ik mij'PHelaes! wat ’s dit? ’k geloof gij weent.nbsp;De Graef, tegen Amelia.
Gij ook...?
Amelia.
Ach, wie zou niet befchreien....
I)’ O L B A N.
’k Had gemeent... Cecilia,iaar Jjand tegen ’t hoofd houdende,tegen Amelia.nbsp;Mijn hoofd is ganseh oncfteld. Kom, laten wij vertrekken ,
Geef mij uw’ arm.
d’ O L E A N.
Wacis....
De Graef.
Ei, wil het ons ontdekken I A M £-
-ocr page 68-Amelia, tegen den Graef.
Draeg haere fmart ontzach, en volg ons niec mijn Heer.
d’ O L B A N. nbsp;nbsp;nbsp;I
Tc Sta ongemeen verbaest.
Cecilia, heengaende.
O! Welk een omkeer!
Wat heb ik ’c lot misdaen ? waerom ben ik geboren ?
negende TOONEELv nbsp;nbsp;nbsp;j
DeGraef,d’Olban. nbsp;nbsp;nbsp;I
VD’ O L B A N. nbsp;nbsp;nbsp;I
Wat wil zij zeggen, en wie werkt haer ongenucht? j Welk fchielijk toeval toch mag haer zoo droevig maken!-;nbsp;Ik wenschte wel, dat mij, op nieuw, dees flag moge |nbsp;raken.
Daer kom dan van wat wil, en-wat mijn lot mag zijn, 1 ’k Begeer te weten wat de reên is van haer pijn.
’t Lot heeft mij voorgefchikt altooszijnhaet te vrezen, , Ach, mogt ik flechts alleen zoo ongelukkig wezen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j
V I E K'
-ocr page 69- -ocr page 70- -ocr page 71-BURGER TREURSPEL. 53
E,
_ nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;d’ O L B A N , alleen.
’k tl/rken daerin tc wel mijn wrcê geboortefter.
Ik moet gefproten zijn uit een geflacht, dat ver ^'an ’t woer geluk en heil, als balling is verdreven.nbsp;Eet noodlot dreigt me, op nieuw, een’ wreeden flag canbsp;geven,
lin ik geloof, met recht, dat zuil: een zielepijn Een ihensch in ft:'ec ftelt om zijn eigen beul te zijn.nbsp;Ivlaer wie dorst immermeer acn zulk een onheil demnbsp;ken ?
'dj ftondgereed om mij haer hand en hart tefchenken; Eoeh tlcen, dit moge niet zijn. De hel heeft haer gevvelanbsp;En alles, tegen mij, en mijn geluk gefield,nbsp;ja, ’t noodlot, nimmer moê van alles te onderwinden,nbsp;EtKtmij in ’t eind een’ flacf tot medeminnaer vinden.
Maerzou’khier indeez’ ftaet alleen rampzalig zijn? jk ken Cecilia cn klaeg nog om mijn pijn !
E''’^fons veel liever deze, om haeren ramp beklagen, kcrdicpdo zij dit loc, ó Hemel! ooit tc dragen?nbsp;o Neen ! Haer cd’lc ziel, in grootheid opgegroeid ,nbsp;Verbergt voor mij haer' flrijd', dacr zij haer traeneiinbsp;boeit.
^Laetik haer misfchcn,raaerlaet zij gelukkig leven...! Eoch neen . ..lacc ons het loc door c^nen flag doennbsp;fneven.
Daer komt zij aen. Mij dunkt, haer wankelende trcên Enen mij dc wanhoop zien.vvaermcê zij wordt beftreên,nbsp;Ia hoor haer zuchten, ja, haer bange zie! loost fnikken,nbsp;Ee dood blinkt in’t gelaet. Wiens hart zou niet ver-fchrikken
Op ’c ij slijk fchouwfpel, ’t welk voor mij zich thans vertoont?
De menschlijkheid, die fteeds in mijnen boezem woont,
Is een gewigt, te zwaer voor mij, in deze dagen.
’k Weet niet hoe men op aerd’ zich - zelven kan verdragen.
Ach, zij is waerlijk thans een fchuilplaets vol venijn, Waer'geen acnloklijkheên of deugden veilig zijnnbsp;Voor het beklaeglijkst lot, dat, met of zonder reden,nbsp;liet kwacd verheft,en deugd tracht op den nek te treden.
d’O LI! AN, Cecilia.
Cecilia, met neêrgejlagene oogen, zonder d’Olban, die eea nxeinig ter zijde gaet, en haer treurig aen-ziet, ge^vacr te worden.
quot;Waer ga ik... ? welk cen vrees heeft mijne ziel ontroerd ?
Wacrheen heeftmij,opnieuw,deontfleItenis gevoerd? Een dille neiging, en cen magt, die ’k niet kan daken,nbsp;Doen mij, onJanJvsmij-zelv’, dit fchriklijk ftrand genaken.
Wkat hoop geleidt ’er mij ? wat is 't dat ik hier zoek?
’t Is op dees wreede plaets, dat zich voor mij de vloek i Doet zien, wa^ ik mijn graf, waer ’k mijn verlies ;
‘ moest, vinden.
Waerom ontwijk ik niet de banden die mij binden? ; Wat magt, of wat vermaek houdt mij hier in den band ? ^nbsp;6 Zwak en droevig hart, aen dit noodlottig ftrand,nbsp;Doet ge u die wreede fchieht veel dieper nog doorkerven.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[
Gi]
-ocr page 73-Gij nadert wéér den flag, die u voorheen deed flerven.
(_Zij wordt d’Olban ge‘u:aer, die baer nadert.^ Wien zie ik hier? d’OlbanV
C Zij wil terug gaen, dekkende haer aengeziebt, zij zdet hem emdelijk al fcLreicnde aen. Zij zien el- ¦nbsp;kaér eenige oogenblikken aen, zonderJpreken.jnbsp;D’ O L n A N.
’k Verfla u we!, Mevrouw! Üwfmart zegt itiij genoeg, ’k lees in uw zie! uw’ rouw;nbsp;Maer ’kheb uw hartsgeheim nog veel te laccgewetcn.;nbsp;Geloof, indien ik eer die kennis had bezeten ,nbsp;pat ik u mogelijk nog tracnen had gefpaerd.nbsp;ik wil niet dat uw gunst en goedheên, mijzoowaerd,nbsp;In dit vcrfchriklijk uur,-tot wapens mij verftrekken,nbsp;Om.daerdoor uwe ftnarc nog verder optewekken.
6Neen: ’kbeloof u iets, wijl ik, op dezen ftond. Niet zonder laeg te zijn, mij - zelv’ bevoordeeld vondt^nbsp;Bewust van de achting, die ’ku fchuldig ben te tonen ,nbsp;Zal Itceds in mijn gedrag uw deugdlijk voorbeeld wo- ;nbsp;nen.
Goor ’c wreedst geweld, ’t geen ge op u-zclvcn deed , gaeftgijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;p
U over acn mijn min, herneem dit offer vrij, ik kan mij. van mijn’ pligt, dan tot dien prijs, nietnbsp;kwijten.
Wij zullen in een’ band ons ov’rig leven flijtén , yie wel zoo lieflijk niet, maer weêr zoo achtbaer is.nbsp;Al was het lot voor mij nog wreeder, ’k zal gewis,nbsp;«choon ik uw man niet word,nochtans uw halsvrientinbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;blijven.
kWensch-in ’t vervolg niet meer, dan dezen nacm jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tc .fchrijven.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
kVerzagt daerdoor-fcn minfte^ uw fmart, 'waènn'ik' - deck
D 2 nbsp;nbsp;nbsp;Ce-
-ocr page 74-Cecilia.
Zoo iets bekwaem is, ter verzagting,’c is geheel Een ede!rnoedigheid,ecn teder mededogen,
Waerinede uw vriendfehap zich voor mij thans voelt bewogen.
6 Hemel! door wat kv/aed verdiende ik zulk een ftraf..? Mijn H.eer, zie welkeen gunst het {tuurfche lot mij gaf! !nbsp;Ik vind hem, na acht jaer wordt hij mij weergegeven,nbsp;ik vind hem wcêr....maerneen,’k zal dit niet overleven.
( Zy bedekt baer febreiende oogen. J JD’ O L B A N.
Verberg uw traenen, die zoo wettig zijn, niet meer, ik ftort ze zelf met u, het onheil, dat zoo zeernbsp;Mijn hart getroffen heeft, verzagt gij door dit klagen.
Cecilia.
ó Hemel!
D’ O L B A N.
Weet gij niet wat hem dees ftraf doet dragen V Cecilia.
Hij zegt, en houdt geftand, dat hij onfchuldig is, Meer meldt hij niet, de rest is een geheimenis,nbsp;ïlij blijft, hardnekkig, die ftilzwijgenheid bewaren.nbsp;Welk een verbeelding moet dit zwijgen ons niet baren?nbsp;Wat moet ik denken,in dien ftaet,zoo bang,zoo wreed?nbsp;Amelia fpreekc thans den Graef of hij iets weet,
Of in dees duift’re zaek iets voor ons kan ontdekken. Dit middel kan, alleen, ons uit die dwaling trekken.
u’ O L B A N.
Gij zult het weten, ’k zie, zij komen herwaerts aen. Cecilia.
Ach, wat al leeds zal ons hun mond niet doen verftaen? ik beef, ’c was mij, misfehien, veel beter niets te horen,
De Graef, d’Olean, Cecilia, Amelia.
WC E c ILIA, den Graef verlegen aenziende.
el nu, hebt gij ontdekt wat ramp mij is befchoren? Spreek: geeft het ioc mij hoop,of weder nieuwen firijd?nbsp;De Graef.
Ik heb zelf, overal, met ongemeene vlijt,
Hoewel gansch vruchteloos, zijn’ ilact doen onderzoeken.
Men wist, dit (lel is vast, dien door een list te doeken, ’k Heb al defchriften, waer zijn vonnis in moest ftaen,nbsp;Met ongemeene zorg, naeuwkeurig nagegacn;
Doch, ziende, van dien kant, mijn hoopgansch vruchtloos maken.
Zocht ik een’ and’ren vreg, om tot mijn doel te raken, En vroeg naer hem , die, toen André gevonnist wierd.nbsp;Tot deze fnode draf, de flaeven heeft bedierd.
’k Had uit dees poging nog,gewis,iets nuts verworven , Maer dees bedrerder is, m ’t vorig jaer, gedorven.nbsp;Dus moet men ’t van André en uit zijn’ mond verdaen;nbsp;Want zonder dat hij ’t meldt wendt ge alles nutloos aen.nbsp;Cecilia.
Hij wendt zijn onfchuld voor, en zegt... .
De Graef.
Wie kan ’t geloven ?
aerde
Zou hij, onfchuldig, dus ellendig zijn verfchoven v’ De ketens, die hij draegt, en zijn verachte ilaet,nbsp;Z’-jn wisfe tekenen van zijn bedreven kwacd.nbsp;o’ O L 1! A N.
Ik vind u wonderlijk; als of men op
dees
Niet alles zag verdraeic,geen recht met onrecht pas-de.
D nbsp;nbsp;nbsp;Ce-
-ocr page 76-Cecilia.
'Wacrom dit zwijgen dan ?
d’ O L n A rr.
Die is ’t geheim alleen. De G r a e F.
Bekennen wij dan vast, hec is niet ongemeen
Datrechcersdus----
D’ O L B A N.
Een zaek geheel ten kwade wijzen Nietwaer?zoudtgij hun tael fteedsals orakels prijzen?nbsp;Irdicrtgij immer pleic.achlgij zulc zien,mijn vrind,nbsp;Dat, zonder wonderwerk, geu-zelv’ bedrogen vindt,nbsp;llcroep u vrij op mij, dit nieuws is mij gebleken.nbsp;Dank zij de hemel, ’k weet hier dubbel van te fpreken.nbsp;Cecilia.
Hoe 1 niet meer deugdzaem.... en gevoelig voor de pijn Van and’ren! ’k Had geJacht,zu!ks kon onmoog’lijk zijn.nbsp;Kan ’c wezen, ais het kwaed zoo ver m ’t hart kon drin*nbsp;g™»
Dat hij ’t niet gansch verhardt,om’tnaerzijn'wil tc dwingen?
Ik mcenue'dat natuur door ’tkwaed wierd uirgeblust, Dat iteeds een ced’re ziel was eerlijk en gerust.nbsp;Amelia.
Eén uur, één oogcnblik is hiertoe maer van noden, Een deugdlijk hart wordt vaek het kwaed door list geboden,
En cle eerde onnozelheid is een zeer dicrbaer pand Des hemels, dat zeer ligt bederft in onze hand.
Een jongeling, vooral, loopt honderde gevaeren, Wacrvoorgeen deugdlijk bartin ftaerishem te fparen.nbsp;Genoeg is hem,die deeds’t verderf ten doel moet daen?nbsp;Eé I fnootlen makker, om het vioekpad in te daen.nbsp;A!s h'j ’tgevaer omfnapt zoo is men ’t, menigvuldig)nbsp;Veel uieeraen het geval dan aen de wijsheid Ichuldig-
CÉ-
-ocr page 77-BURGER TREURSPEL. SQ Cecilia.
Steeds voor zijne ouderen met ted’re zorg voorzien, Zocht hij naer midd’len, om zijn hulp hen aencebiên;nbsp;Dees edelmoedigheid deed hem bij mij verfchijnen.
(tegen Amelia.)
Gij zaegthem, toen hij ’t geld, ter zalving hunner pijnen,
Door moeite en zorg vergaerd, mij heeft ter hand gefield.
Ja, fchoon het noodlot hem zoo jammerlijk beknelt. Hij werkt nochtans voor hen,in ’t midden zijner boeien,nbsp;Daer ted’re kinderpligt zijn krachten aen doet groeien.
d’ O L B A N.
Wat tegenftrijdigheid 1
De G r a e F.
’k Begrijp ’er niets van; en De billijkheid vooriil eisent dat ik ook beken,
Hoe fints acht maenden, dat dees plaets mij zag gebieden.
Hij zich gedragen heeft als een der braeffte lieden. Men onderfcheidt hem, van alle and’ren, van zijn foort.nbsp;Een ydcris door hem cn zijn gedrag bekoord,
’k Heb zelf, naer zijnen ftaet, veel vrij heids hem gegeven ,
En doe zoo zagt ik kan, hem in zijn boeiens leven. d’ O L B A N.
trekken.
Ik zal ’t uit zijn gelaet en zijne houding De G r a e F.
’k Zal hem u zenden, ’k Ga.
D 4
Dit’s een geheim dat ik moet weten, zendt hem mij. Ik moet dien wond’ren man eens zien, hij zoek dan vrijnbsp;’t Geheim, dat hij bewaert, zorgvuldig te bedekken.
6o De eerlijke MISDADIGE.
VIERDE TOONEEL. P’Olban, Cecilia , Amelia,nbsp;d’ O L B A N, tegen Cecilia.
ïk' hou reeds voor gewis, Nacr ’tgeen ik heb gehoord, dat hij onfchuldig is,nbsp;Laet mij de vrijheid flechts dien wond’rea knoop te
oniw'indcn.
Cecilia.
Wat zal ik acn uw zorg mij met verfchuldigc vinden , Mijn Heer? Ik fta verzet door zulk een groot beiluir.nbsp;Nooitblonkt uw ziel zoofchoon als heden voor mij uit.nbsp;Ik kan niet zeggen, hoe uw deugden mij bekoren.nbsp;Hoe lief is ’t mij tc zien cn uit uw’ mond te horen,nbsp;Dat gij voor ’t ongeluk van een rampzael’gc pleit!nbsp;Wanneer ’c, gelijk Ivi zegt,eens wacr was,dat geen feitnbsp;Zijn ziel bezoedeld had; helaes...! Magik vern-ouwennbsp;Dat gij, in zuikeen’ ftact, hem blij ft onfchuldig houen?nbsp;Wefnu, ’k Geloof zulks ook, in dit noodlolicis uur.nbsp;Maer ach, zoo’k mij misgrijp, llaet mij mijn dwalingnbsp;duur.
Amelia.
Daer is hij.
o’ O L n A N , tegen Cacüia.
Gij, Mevrouw! vertrek, ’!•: zal zijngedachmn Doorgronden. Doch ’t is best hem hier alleen te vradi-ke.n.
Cecilia.
Wij gacn, ’k VDrlaec nic op u, en hoe *t zich keere of wendt,
Maek mü den uMlag toch, zooras gij kunt, bekend. hGccn gij volbrengen zait zal mijn geluk bellislcn,nbsp;*£ Vydic m;i, of’t leven Ichenkt, of’c zelve zal doen mis-Rhen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V IJ F'
-ocr page 79-K nbsp;nbsp;nbsp;_ D’ O L R A N.
oTi nader, vriend;men zegt dat ge eertijds in Roahel, Mevrouw d’Orfeuil beminde. Ik ben van alles weinbsp;En duid’iijk onderricht.
A N D R F.'.
Word das dc man geheten
Die met Cccilia... ?
D’ O L n A N.
Hoe! Gij zoudt dat niet weten? A N D R e'.
Ja, ’kwist, een fchacrijkman boodt haereen huvvlijk aen,
Dit ’sail’ wat ik, mijn Land verlatend, heb verftacn. Is 7.'j gelukkig? fpreek: en kent haer man de waerdenbsp;Van zalk een’ fchat? m'jn Heer!
D’ O L B A N.
Zij is alleen op aerdc,
Haer echtgenoot is dood.
A N D R e’, driftis.
Hoe ! hif'is dood zegt gij? D’ O L B A N.
Cecilia volgt hem in al dat goed, want hij
HeeFc haer bij testament----
A N D R e'.
Ach! hebt gij waergefproken? De band dier wreede trouw, is dan in’t eind verbroken?nbsp;Cecilia is vrij...! Rampzalige, helaesinbsp;Wat raekc hetu? waerdoolt ge? en ach, v/at zijt g;jnbsp;dwaes!
Vergeet ge altoos uw’ Raec ?
éi nbsp;nbsp;nbsp;De EERLTJKE misdadige.
„ nbsp;nbsp;nbsp;f.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gij kunt uw’ ftaet vergeten,
Z.00 gij hem niet verdient. Mijns oordeels toont dees keten.
Nochtans een blijk van fchuld, men komt hier om het kwaed.
Maer welk een and’re weg bragt u in dezen ftaet?
A N D R e'.
Zijn alle menfehen dan rechevaerdig, in uw oogen ?
Gansch niet; men word door hen op ’t gruwelijkst bedrogen , nbsp;nbsp;nbsp;•'
Het zijn meest monHers, in deeze eeuw, mijn vriend. A N D R e'.
, „ nbsp;nbsp;nbsp;Wel nu ?
Ik ben er c offer van; zou ’c ook zoo zijn met A N D R E '.
Ik ben onfchuldig.
., geloof u, ja , volkomen En zoo gij waerhcid ipreekt m ’t geen ik heb vernomennbsp;’c Verwon Jert mij zeer min. ’t Is zonder twijfel, vrind*nbsp;Dac men de vroome lui op zulke fchepen vindt. *nbsp;Want die aldaer niet zijn.... Maerlaet ons wederkerennbsp;W:j zijn in ’t ongeluk dan makkers? ’k Zie mij derennbsp;Bijna door ’t zelve lot het welk u heeft beftreênnbsp;En tegen ’c fnood gebroed is onze zaek gemeen. *nbsp;Verberg mij niets, voleindt, doe mij te weten krijgennbsp;Om welk een oorzaek gij....
A N o R e'.
Aiijn Heer, die moet ik zwijgen. Ik zou mijn ongeluk verdienen, in der daed,
Zoo ik u dit geheim dorst melden, in deez’ ftaet.
’c Is een verborgenheid te heilig om te ontdekken.
Ce-
-ocr page 81-BURGER TREURSPEL. 63 Cecilia zocht dit vergeefs mijn hart te onttrekken;nbsp;Ach, oordeel dan of gij wel flaegen zult, mijn Heer!nbsp;Gij weet niet, ja gij zult nooit weten zelfs, hoe teêrnbsp;Ik dees volmackte vrouw altijd heb aengebeden.
En hoe ’k haer nog bemin, met de eigen tederheden. Ik had mijn leven graeg tot haeren troost beftcedt,nbsp;En, met mijn’dood, gelluithaer tracnenen haer leed.nbsp;d’ O L B A N.
Kom, luider, om mijn reên zult ge u verwonderd achten,
Maer ’k ben oprecht en gul, dit moogt gij vrij verwachten.
Denk niet dat ik u pres door een nieuwsgierigheid.... Mijn inzicht is geheel verfcnillig, ’k ben bereidnbsp;U die te ontdekken, weet; ’k min ook dat puikdernbsp;vrouwen.
A N o R e'.
Hoe! gij bemint haer ook?
d’ O L B A N.
Ja wel. ’k Zou met haer trouvren..,. A N D R e'.
d’ O L B A N.
’k Had alreé haer flem tot dezen echt..,; A N D R e'.
’k Was dan vergeten ?
o’ O L B A N.
Toen het lot dit heeft beflccht. En u deed vinden, om een huwlijk te verbreken,nbsp;Waerover haere ziel in wanhoop w'as ontfteken.
Het deerlijk ongeluk, helaes! daer ik in viel. Bewoog haer tot die trouw.
A N D R F.', verrukt.
Zicdaer haer fchoone ziel!
o’ O u
-ocr page 82-(54 De eerlijke MISDADIGE.
d’ O L B A N.
Zij heeft mij hacr heimelijke zorger». En ’c geen zij om u leedc, zorgvuldiglijk verborgen;nbsp;Maer naeuw’ had ik den grond van haere fmart verftaeOjnbsp;Of’k heb haer uic mij -zelv’ die huwlijk afgeraên,nbsp;Da:, mij vertroostende, haer plaegen zou doen groeien.nbsp;Ik wil, zoo gij mij zelf niet vruchtloos doet vermoeien,nbsp;Als waarlijk uv/ gemoed oprecht ea deugdzaem is.nbsp;Bewerken beider heil. Zeg mij wat hindernis....
A N D K e'.
Is ’c moog’lijk ? Hemel! ’k Zou....
d’ O L li A N.
Gij hebt in uw handen Het lot van uw mcefl’res, en van uw eigen banden.nbsp;Zoo waer is dat gij haer nog waerdig zijc, zoo gijnbsp;Altoos de deugd betracht, verklaer uw ramjnen vnj.nbsp;Zeg mij wat de uorzaek was, wie u zulks heeft beltokcn,nbsp;’c Akacr verwacht u, en uw boeien zijn verbroken.
A .1^ I) R e' , net verrukking.
'Dat is te veel. Wel nu. Hoor alles, ’k Heb geen fchuld! Hooreindlijk het geheim, ’t welk mijneziel vervuld.nbsp;De'cs keten is nieo dan eerwacrdig; deze boeien ,
Die in uw ziel, zoo’c fchijnc, mij, Ichuldloos, doen *nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;verfoeien.
De deugd kent hen, en ver dat zij meonteeren, ja,
Zij zijn____Rampzalige! beef, beef, wat gact gij... Ra!
Geduchte Hemel! Ach! ’k worde eindlij keen'verrader? Wat ging ik zeggen... ? ó mijn Vader! ó mijn Vader!
D’ o I, B A N.
Voleindt. Wat hindert u? wat beeft gij nu zoo zeer? Wat is 't geheim? fpreck ras.
A N D R e' , met een vepixiilderd gelaet vervolgende.
Ik ken mij - zeiv’ niet meer...! Cecilia... mijn fchat! mijn vader...! ó Ontroering!
Ik fidderlen mijn ziel fchrikt voor zulk een vervae-ïing...! nbsp;nbsp;nbsp;Dq
-ocr page 83-De neiging, pligt, natuur en min, beUrijden mij. En fling’ren, beurt om beurt, mijn’ geest...!
Ploe! wantrouwt gij ?
Het is geen yd’le hoop....
6 Hemel, zoo rechtvaerdig! Wicdraegt dc zege weg,wie is die gunst meest waerdig?nbsp;Ik wenschee....
En wat toch ? fpreek.
Dat ’k mij vernietigd zag-
Ik heb u haer beloofd, vertrouw op mij, dees dag 2al, door één enkel woord u zien dien ramp ontrukken.nbsp;Om u van ’t grootst geluk de vruchten te doen plukken.nbsp;A N D R e', nmjiagtig.
Neen, ik verwacht geen heil of voorfpoed meer op aerd’. Zoo veelgeluks, mijn Heer, is niet voor mij bcwacrd.nbsp;’k Moet buigen onder ’c lot en zijne felle Hagen,
De Hemel wil dat ik mijn’ ramp in ’t graf zal dragen.
Op welkeen toets, helaes,fielt men dit treurig hart! Maer hoe! ’k zou eigen zijn haer, die ’k ondanks mijnnbsp;fmart,
Aenbid! ’k zou kunnen____Neen, ’t lot zal ons eeuwig
fcheiden.
Ver van rnij, met dees hoop, die mij van ’t fpoor zou leiden.
’k W as haest bezweken.en ik bloos nog. Ach.mijn Heer, Uw goedheid doet mijn’druk vermeerd'ren, meer ennbsp;meer,_
Zij bragt mijn deugd in nood, dacr zij mij ’t hartdoor-griefde.
Ik vlucht. Ik vrees’t geweld van mijn te teed’re liefde.
’a Bid
-ocr page 84-66 De eerlijke l^ISDADIGE.
’kBid, dac gij nooit mijn ziel dien zelfftrijd weêr bereidt.
Laet mij, ten minfte, nog mijn zuiv’reonnozelheid, Heteenigst goed, helaes! dat me ov’rig is gebleven,nbsp;]a, ’teenigst dat mij nog is geoorlooft in dit leven. •
(Hij‘vertrekt.)
ZESDE TOONEEL.
Hd’ o l b a n, alleen.
ij is onfchuldig, ja, ’t blijkt duid’lijk en gewis. Zjn ziel is zoo volmaekt als ’t hart hem teder is.
Ik twijfel nu niet meer , hij heeft een vrij geweten.
’k Moet hem niet fchuldigmaer wel ongelukkig heten. ( Hij gaet al mijmerende tot voor op bet Tooneel.)
ZEVENDE TOONEEL, D’OlbAN, XlSlMON.
Z Li SIMON, aen 't einde van het Tooneel.
ie hier dan’tftrand, waeraenmijn zoon in flavetnij Gaet kwijnen! Staet uw arm, 6 Hemel! hem nog bij,nbsp;In ’t midden van den fchrik en die afgrijslijkhedennbsp;Van Zulk een droevig lot, of heeft hij uitgeleden?nbsp;Zie ik hem hier,of zal ’t in’t eens-hier-namaels zijn?nbsp;Word hem daer reeds zijn deugd vergolden en zijn pijn?nbsp;n’ O I. ii A N, mijmerende.
Dat zwijgen, evenwel, van die verborgenheden____
’t Verwondert mij. Waeraen fchrijve ik dit toe? VVat reden...?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦
L r s 1M o N, een weinig naderende.
'wen ?
Ach,-watbegin ik hier? Ik ken geen mensch. Wie zal Mij, armeGrijsaert ,toch, gedrukt door *t ongeval;nbsp;Wie zal mij heJpea ? wie mijn’ zoon mij doen aenfehou-
-ocr page 85-d’ O L K A N , mijmerende.
Het zijn geen knagingen, die zijne tong weérhouén. Hij zvdjgt met hartzeer, en zijn vader is, zoo ’k meen ,
Gemengd in ditgeheim____]Viaer,gaik fpoedigheen,
Cecilia verwacht me, cn ’k voel mij-ze]v’ verpligcea Om haer den uitflag van deez’ handel te berichten.
’k Heb argwaen. Maer____
L I s I M o N , hem aenfprekende.
’k Ben hier een vreemdeling, mijn Heer! Och, zie met gunst op mij, beklaegiijk Grijsaert, neêr!nbsp;En heb medogenheid met mijn verdriet en fmarte.nbsp;Het is natuur, helaes ! en ’t vaderlijke harte,nbsp;Waerdoor ’k mij zie ontrukt aen ’t graf van eene vrouw.nbsp;Zoo dicrbaer aen mijn zie!, door haere deugd en trouw;nbsp;En die mij nopen om, ondanks mijn hoogc jaeren,nbsp;Te zoeken dit gewest. En, mag ik ’t u verklaren.nbsp;Ik kom een flrenge wet, hoe zwaer ook van gewigt,nbsp;Vervullen, aen dit ftrand, dit eischt, dit wil mijn pligr.nbsp;Doch deze pligt doet mij van vergenoeging fchreien Inbsp;Weet dan: ik heb een zoon, die zucht op dees galei en:nbsp;Ik kom, ’k wil dat hij mij de ketenen hergeeft.
Die hij, om mijnen wil, zoo lang gedragen heeft. d’ O L B A N.
Om uwen wil, zegt gij? om u te doen ontkomen
Van fmart, heeft hij zoo trouw----
L I s 1 M o N.
Mijn ketenen genomen, ’k Heb mij,om hem daervan te ontlasrcn,hier vervoegd,nbsp;Eu als mij dit gelukt fterve ik, op’c hoogst vernoegc.nbsp;d’ O L n A N.
De nacm van dezen Zoon... ?
L I s I M o N.
H ij wordt André geheten, D’ O L B A N.
André?
-ocr page 86-De eerlijke MISDADIGE.
L I S I M o N.
Kunt gij mij iets van zijnen ftaet doen weten ? Zijt gij zijn meeder ook, of kom ik hier te fpaê.^nbsp;d’ O L n A N , verheugd.
André! hij is uw zoon? h’j draegc uw boeien? Ja.
Ik ken hem ... dit komt uit; ik had het wél geraden. Mijn hart kan naeuwelijks van blijdfchap zich verzaden!
^,n nbsp;nbsp;nbsp;’¦* «, ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.....V -----.if/ . nbsp;nbsp;nbsp;14.» v-ix*
Ta ’Ic heb zelf deel dacnn. ichoou t lot mij heeft
6 GoedeUrijsat-ri. inujd , zuicnug meer oncucKKcn 5 r.ii wendt u wél tot mij,’k zal u tot hulp verllrekken.
_ J . 1 _i______:• 1_____r. _
hoond,
Zoo ’k hen gelukkig maek zie ‘k mij genoeg beloond Ik dank den hemel, die mij iiiertoe heeft doen komen !nbsp;Hij die een ander helpt heeft voor geen’ram pee fehro-rnen.
-ocr page 87-DeGraeFjD’Olban, Lisimon.
|V/f d’ O L B A N, met den Graef uitkomende. ¦‘¦''i.aer, gij gelooft mij niec,gij hebc gelijk, ’cis waefjnbsp;-kZou moog’lijk doen als gij, de zaek is wonderbaer.nbsp;En zeker al ce fchoon voor dees bedorven dagen.nbsp;Maer zagc: dacr is de man, gij kunc hem ondervragen.
. nbsp;nbsp;nbsp;L I S I M o N.
Mijn mondherhaelt alcoos met groot vermaek, depijn En rampen die ik leedc. Hoe iehriklijk zij ook zijn,nbsp;Mijn ziel vindt fteeds iets zoets, als ik hen af mag raaien.nbsp;Dit is ook teffens de eer en lof mijns zoons herhalen .nbsp;Zijn deugd verheffen , die een and’ren prijs behoord,nbsp;’c Geheugen van mijn’ pligc herroepen; met één woord,nbsp;Mij-zelven eeren, door zijn’, roem te doen herleven.nbsp;(tegen den Graef.)
Ligt dat André het u te kennen heeft gegeven;
Ten minfte zijn gedrag moest u zulks doen yerltaen. ’k Beken’ c,wij kleven bcideoprecht een’ godsdienst aen.nbsp;Dien uwe kerk verbant. Men wilde hem verftorennbsp;Met vruchteloos verwijt. Wij zijn ’er in geboren.nbsp;Men kan niet laeken, dat men yverig bemintnbsp;’t Geloof der vaderen en zich daeraert verbindt.
Ons hart befchuldigt ons van geene trouwloosheden. De Hemel ftelde ons op den weg dien wij betreden.nbsp;En zoo de reden ons, door llaeuw en fcheem’rend licht.nbsp;En door een’ yalfchen glans beroofd had van ’c gezicht,nbsp;Zou ’c dan misdadig zijn zich-zelven te misleiden?nbsp;Steeds onderworpen, zoo we in dwaling zijn, verbeidennbsp;En hopen we op de gunst des hemels, ja, men achtnbsp;Zich waêrdig het gedulc van ’c ménfchelijk gedacht.
7o De eerlijke MISDADIGE.
De Gr aeF , tegen d' Olban.
Befchouw eens welk eco vuur hij voor zijn volk doeï fchijnen ?
Dit is gewis, mijn vriend, een mart’Iaer van de zijnen, o’ O L B A N , gemtUjk,
Een man, zoo vroom en goed, eischt meer eerbiediging. L I s I M o N.
Rochel had ons, veel tijd, in haeren otnmekring, Ken zoet en vreedzaam lot te famen zien genieten.nbsp;Als ik en mijne vrouw, en zoon, die plaets verlieten.nbsp;En trokken naer Toulouze. Ik meende daer in rustnbsp;Te leven als voorheen, en, met vernieuwden lust,nbsp;Ivlijn broeders in ’t geloof te Richten en te leren.nbsp;jViaer ’k z?g, helaes, mijn vreugd in tegenfpoed verkeren ,
’t Geen ik bewenen moet, zoo lang mijn leven duurt. Dc Hemel, die mij Reeds zoo gunftig had beftuurd.nbsp;Verliet me, ik wierd verrast, en ter galei’ verwezen.nbsp;O L B A N.
Wat deedc ge ook in dit Land, waer ge alles had te vrezen ?
De Gr a e F, tegen d’ Olban.
Men vonnist ’er zeer ftreng, het zijn de wetten daer. L I s I M o Ff.
Men Reepte mij alreé naer deze plaets, zoo naer En ijshjk, Hemel! ach! wat loosde ik bange zuchten!nbsp;Hoort, wat ik hier ontmoette, Ó deerlijke ongenuchcen!nbsp;Mijn zoon, mijn waerde André, rukt aen, met fnellenbsp;fchreên.
Natuur, verbaest, ontftak zijn aenzicht, ongemeen, Verhief zijn’ moed en deed hem over mij ontfermen.nbsp;Hij geeft een fchreeuw, fchiet toe, en werpt zich innbsp;mijne armen._
„ Sta R;i], roept hij mij toe, neen, neen, gij zult niec gaen.
Vlieg
-ocr page 89-BURGER TREURSPEL. 71
Vliegnaer uw echtgenoot, of’t is met haer gedaen.
99
Mijn moeder fterfc j ga heen, wil haeren dood yer-mijên.
,, Vlucht, met haer, ih het hart der naerfte woeftenijeni j, Gij zijc reeds vrij, ga heen, die ketenen zijn mij.”nbsp;Ontfteld, verbaesd, ontroerd, haelde ik naeuw’adem;nbsp;Hij,
Mijn dierb’re zoon, valt ftraks voor ’t opperhoofd ter aerde,
Wien hij bezweert en prest, opdat hij mij bewaerde. Gebruikende in dien nood zijn traenen en zijn geld.nbsp;Hij overwint in ’t eind, wordt in mijn plaets gefteldnbsp;En naer dit ftrand gevoerd.
d’ o l b a n , tegen den Graef.
Wel nu, gelooft ge uw oogen? Gij antwoordt niets, mijn vriend!
De Graef.
'k Geloof het wel.
’k Sta ganschlijk opgetogen. ’ O L B A N.
L I s ï M o N.
Verrukt om ’tflaegenvan dees bed. Fier , door ’t ontnemen van mijn boeiens, nam Andrénbsp;Mijn plaets, en ik, helaes, ’k beken het, meer verflagen,nbsp;Mm’ edelmoedig, zag dien zoon mijn ketens dragen.nbsp;Ik zwichtte voor de hoop, dat ik mijn echtgenootnbsp;Misfehien nog redden zou van een’ te rasfen dood.nbsp;En waerlijk, ’t leven was haer vegen mond ontgleden ,nbsp;Zoo ’k haer niet had gered door duizend tederheden^nbsp;Doch zij heeft al haer’tijd in traenen doorgebragt.nbsp;Gedrukt door armoê, ja, van al ’t geluk veracht.nbsp;Terwijl wij ’t deerlijk lot van onzen zoon befchreidden;nbsp;’k Stond fomtijds op het punt cm van haer af te fcheiden.nbsp;Opdat ik hier, opnieuw, de boeiensnam, maerneen,nbsp;Zij hield mij tegen, en verdubbelde ’t geween.
Doch pas een maend geleên verminderde haer leven. Wij fpraken van haer zoon wen ’k haer den geest za^nbsp;geven.
Ik groef haer graf, mijwas de troost en hulpontzcgt. En ’k heb, met eigen hand, haer lijk daerin gelegt.nbsp;Dien pligt volbrengende, die mij het hart deed breken.nbsp;Was ik gewislijk ook, aen ’t zelve graf bezweken;nbsp;Maer nog een ted’re pligt, voor mi j nier minder groot,nbsp;Bleef mij nog ov’rig, en wcêrhield mij van den dood.nbsp;Mijn zoon zuchtte in mijn plaets, mijn dood liet in dienbsp;iToeien
En wrede flavernij voor eeuwig hem vermoeien;
Ik wilde hem in ’teind verlosfcn uit dien rouw.
Eer mij het fterflot weêr vereenigt met mijn vrouw.
De G r a e F, tegen d’ Olban.
Wij weten reeds genoeg, wat kan ons meerder baten? Mevrouwd’Orfeuil,ten prooi’ van haere fmart gelaten.nbsp;Stikt op dit oogenblik in haer geween; welaen!
Die goede man moetmeê, komt, laetons fpoediggaen.
d’ O r. B amp; N, hem wederhoudende.
Haer vreugd was niet volmaekt: neen: laet ons dit nog ftaken,
Tot wij haer blijdfchap eens volkomen kunnen maken. De zaek raekt u,gij moet bewerken....
De G r a e F.
Wat?
Ei, ga.
d’ O L B A N.
De Commisfarisfen zijn fomtijds u..
De G r a e F.
6 Ja.
’k Begrijp u, mogelijk dat zij ’t, op mijn gebeden. Mij zullen toeflaen, ’k zal hen zoeken te overreden.nbsp;Zij zullen wel iets doen dat mij verpligten kan.
73
BURGER TREURSPEL.
D’ O L B A N.
Hoe! u verpligten? U? Helaes, mijn goede man! Gij fpoc ’er meê,zoo’k meen,zoudt ge uop hen verlaten?nbsp;Gij kent de grooten niet, of zoude wel anderspraten.
L I s I M o N, de Galei aenziende.
Dat is, gewislijk, die rampzalige Galei,
Die mijnen zoon befluit! ’k durf haer niet aenzien , *k fchrei
En beef van fchrik. Ik voel het hart mij overftelpen Van knaging, wanhoop, Ichaernte.... 6Hemel! wilnbsp;mij helpen!
Isditdan’tnaer verblijf, en voor die deugden ’tloon? Q tegen d’ Olban.)......
Ei toef niet meer, mijn Heer, breng mij bij mijnen zoon. Kom, laet ik gaen.
d’ O L B A N.
Nog niet, men moet den tijd verwachten. L I s I M o N.
Gij hebt belooft....
D’ O L B A ir.
’t Is waer, ik zal het ook betrachten. Gij zult in ’t kort hem zien, mijn woord is u mijn borg.nbsp;(tegen den Graef.)
Wij gaen, en wachten ’t eind van uwe goede zorg, TWEEDE TOONEEL.
ID E Graef, alleen, k hoop dat deuieflag thans rnijn wenlchen zal bekronen.
De billijkheid eischt hier genade te betonen.
’k Z'il hen vermurwen met dees zaeken hen te ontleen, Want zulk een wonderdr.'gtdoorllaele harten heen.nbsp;( Hij vertrekken inaer wjrdt door Cecilia ennbsp;Ajielia ontmoet.)
£ 3 nbsp;nbsp;nbsp;DER-
-ocr page 92-74 Djj eerlijke MISDADIGE. DERDE T O O N E E L.
De GraeFj Cecilia, Amelia.
LC E c I L I A, tegen den Graef.
iet die rampzalige nog eenraael bij mij komen ,
’k vVil hem nog zien.
De Graef.
Weliien, uw wil word waergenomen, Amelia.
ö Hemel! onderfteun ze, in de onverdiende fmart.
De Graef, driftig, tegen Amelia.
Hij zal het doen, Mevrouvv. Ikbid, verfterk uw hart. ^k Verklaermij niet. Vaerwel, vertroost haer in die pijnen ,
Ligt zal haer ongeval welhaest voor vreugd verdwijnen.
VIERDE TOONEEL. Cecilia, Amelia.
M Amelia,Cecilia,in een diepe mijmering zijnde,
• vrüuw,hoor welk geluk zijn mond aen u voorCpelr. Daor moeteen oorzaek zijn , waerom hij ons dit meldt.nbsp;Zij hebben iets ontdekt, de vreugd blonk in zijn ongen :nbsp;3k ken zijn hart te wel, dan dat ik wierd bedrogen,nbsp;flij is verhc'jgd, vernoegd, en ’t ftik mijn droeffenis,nbsp;Schoon ik nog niet begrijp watdcoorzaek daervan is.nbsp;Ik voel een zoete hoop in mijnen boezem blazen.
’k Acht alles mogelijk, ja,'’c zou mij niet verbazen Al had de Hemel thans een wonderwerk gedaen.
Gij zijquot; het waerdig! ... Hoe! blijft ge onbev/ecglijk ftaen?
Gij hoort nietjraacr blijft ftesds gedompeld in uw Anar-
-ocr page 93-BURGER TREURSPEL. 75 Ach, laet die hoop, Mevrouw, ook dralen in uw harce!nbsp;DeGraef zegt dat uw ramp zal eindigen.
CtCiLiA, met een 'zwakke fiem, zonder van gejlalte te veranderen.
6 Ja!
Gewis.... Maer, in het graf. Ik hoop, Amelia, Daer zal het einde zijn.
Amelia.
Hoe fpreekt gij dus, mijn leven! Cecilia.
Ik zeg de waerheid flechts.
Amelia.
Helaes! gij doet mij beven. Cecilia.
’k Voel dat mijn eind genaekc, de flag is tcegebragt. Amelia.
Neen, denk niet____
Cecilia.
’k Ben aen ’t eind, dat ik met vreugd verwacht; Mijn leven was verzeld van al te wreede rampen.
De dood is een geluk in ’t leed daer ’k mcê moet kampen. Mijn ziel wordenu niet meer door valfche hoop misleidt.
’t Is vruchtloos dat men dus mijn deerlijk hartzeer vleit. Ik heb de dwalingen, door die beguichelingen.
Zoo veel ik kon gevoed, ’k zocht fteeds mij-zelv’ te ‘ dwingen.
Door haer heb ik geleeft: zij houden op, ik fterf. De maet is opgehoopc, ik zie-, ’k zie mijn verderf.nbsp;Amelia.
Wat zegt gij, ach, Mevrouw! wat doet uw mond mij horen ?
Gij fterven, Hemel! gij? en dit kan u bekoren?
( baer tederlijk bij de band nemende.) (^Wreede! weet gij wel op wie ge uwplaegen wreekt?
E 4 nbsp;nbsp;nbsp;’tl«
-ocr page 94-76 De eerlijke MISDADIGE.
’t Is uw vriendin, ik ben ’t, tot wie uw mond dusfpreek\! 'Gij mint mij dan niet meer ?
Cecilia.
, nbsp;nbsp;nbsp;Vergeef mijn bitt’reklagtcn.
Vergeef mijn wanhoop; niets, niets kan mijn’ drukver-zagten._
Watwasiknietverpligt aen ’shemels gunst, wanneqr Mijn hart, geCchapen met gevoelens al te teér,
Aen uwe vriendfehap nog tot dezen dag verbonden,
'tVergif der liefde nooit in zich had ondervonden! ’kMoet zwichten door ’tgewigt van al mijn ongeluk,nbsp;’kMoet wenfehen om m.jjn’dood, hij eindigt mijnennbsp;druk,
En echter voel ik ’thari; op,die gedachten beven;
Ik denk niet zonder fchrik dat ik u moet bqgevea: Want ik heb niemand die ’k beklagen moet op aerd’nbsp;Dan u. Maer 'tgeen mijnziel alleen vertroostingbacrt,nbsp;Ji^dat gij,voor het minst,mijn’ bijlland niet zultderven.nbsp;Gij zult met Ncef d’Oiban al mijne gocd’ren erven.nbsp;’kHeb dit bij testament op deze wijs gefchikt.
Gij weent .... Ik laet het niet, ’kbegrijp ligt dat gij fchrikt,
ója, mijn dood zal u een hartvriendinne ontdragen.
Wier lust en troost gij zijc,en ’thoogflcwelbehagen. Gij voert, zoo langt gij leeft, haer nagcdacht’nis meê.nbsp;Ik ken uw cd’le ziel.... Maer luider nacr één beê,nbsp;Zq is van mijn tederheid de laeefte proef, mijn VYaerde.nbsp;liüudt mijne plafts, ikfteif, ’k behoef niets mqer op
aerde.
Draeg zorg voor dien André, ’k beveel hem u,fchaon hij
Hclacs! geboren is om----
Hemel, fta mij bij!
.Hij is het ze!f,'k word koud,hij doet mijn hart verbazen. ’kVocl dat ik voor zijn oog den adem uit zal blazen,nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V IJ F-
iv
-ocr page 95-BURGER TREURSPEL. 77
VIJFDE TOONEEL.
Cecilia, Amelia, Andre'.
(AiUelia’li^ecnt, André nadert langzaem, Cecilia JIaet de oogen néér op zijn nadering, en blijft esnigcn.nbsp;tijd zonder Jpreken. j
D nbsp;nbsp;nbsp;Ce CILIA, tegen André.
enk niet dat ik op pieuw ’c geheim te ontdekken tracht.
Jk weet maer al te wel, ’k heb op uw hart geen magt. ¦ Spaer, fpaer uw hartsgeheim, gij kunt dien wcnsch verkrijgen,,
Gij wilt het, ’k ftem zulks toe. Gij moogt voor eeuwig zwijgen.
Digt bij ’t noodlottig eind, en op den boord van ’t graf, VeVfchilt mij bijna niets, ik fta van alles af.
Ik kon mij eindlijk, en voor ’t laetst doch niet ont-houên —
Ach, wat ? de vreugd of fchrik ? eer ’k flerf u neg te aenfehouwen.
’t Zegt rne alles te vergeefs hoe ’k voor u fchrikken moet.
Gij hebt alleen bewerkt mijn fmart cn tegenfpoed, Maer wreede, fchoon ik mij door u in ’t graf zienbsp;drukken,
Gij kunt mij ’t leven wel, macr nooit mijn liefde ontrukken.
Ja, dees bekent’nis wordt vergeeflijk, bij mijn’dood, H ij wiseht haer eindlijk uit, of ’t fchuldloos is of fnood,nbsp;’k Scerve, u aenbiddend’...
{tegen Amelia, j
Kom, wil mij uw’ bijfland bieden. Amelia, haer verjehrikt onderjleuttende.nbsp;Jvlevrouvr!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;E 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ce-
-ocr page 96-78 De eerlijke MISDADIGE.
Cecilia, in baere armen vallende.
'k Bezwijk.
A N n R e’ , gantsch ontroerd.
Heines! wac zie ik hier gefchieden! Amelia, tegen André.
Dit is uw werk, harbaer, zij Iterfc, ko u zie haer aen. Ct.ciLi A, met een zwakke jleni, in de armen van Amelia.nbsp;ó He nel!kort mijn 1’narc, mnekeensmec mij gedaen!nbsp;A N o R e', naer Cecilia toejcbietende , en drukkende haer hand in verrukking tegen zijn’ mond.nbsp;Neen, leef, Cecilia, leef om André te minnen Inbsp;Leef om mij ceachcen.lief,herroepopriieuwuw zinnen,
’k Ben 'talcoos waerdig. Ach,zie____
Cecilia , in denzelven Jland, bem kwijnende aenziendt.
Ik nog leven ? hoe!
Gij wilt niet dat ik leef.
A N D R e'.
Gij, hemel! dwingt me ’er toe!
¦ Ik zwijg niet langer, neen,het is gedaen ,’k moet fpreken. Cecilia.
Ondankb’re,zijt ge eertijds ooit in uw’pligt bezweken? Wij, die dezelve fmarc, dezelve vreugd altijd....nbsp;A N D R e'.
Cecilia, ’k erken dat gij de fterkfte zijt,
Ik geef mij over, ja, ’k zal u niets meer verhelen.
Cecilia, haer krachten hervattende.
'k Herleef: doch laet geen hoop, die ydel is, mij ftrelen. Gelooft gij ’enier André? ’c geheim dat in mijn harenbsp;Bewaerd word, blijft in ’t uw. Vervolg dan, vrees geennbsp;ftnart.
Spreek, ik bezweer het u, bij ’t heilige ’t geen liefde En ’t welk natuur bezit; bij die dit hart doorgriefde,nbsp;’t Welk nogdie vlammen kweekt; bij mijne traenen, dienbsp;Nooit vloeiden dan om u, wien ik met deernis zie.nbsp;'kBezweer ’c u, eindelijk, bij uw’ godvruchten vader....
A rf 0 R e'.
Watdurft zij...Heniel!hoe!menpersttiiij telkens nader! Gij wcei niet.... ach, hij is ’c, mijn vader zelf, die mijnbsp;Tot op dit. oogenblik toe zwijgen dwingt, zoo hijnbsp;Mog leeft....
De Graef, d’Olban, Cecilia, Amelia* Lisimo n, Andre'.
Lisimon , zich in de armen van André werpende.
M jn dierb’re Zoon, ja, ’k ben nog in het leven,
Macr, u omhelzende, zal ik den doodfnik geven. Andre'.
Mijn Vader!
Ce cilia.
Lifimon!
Andre'.
ó H-mcl, wat genaê...!
Door welk een goedheid toch____?
Cecilia, Lifimon om den hals vliegende.
Zie uw Cecilia.
L T s IM o N, baer omhelzende.
En gij mijn Dochter, ook?
Cecilia, driftig.
Ach! hij is dan onfchuldig? Andre', Lifivnon omhelzende.nbsp;Weldoende Hemel! u, u dank ik menigvuldig!
Mij‘1 Viderlach,zijt gij ’tVzijc gij ’t?Nu krijgt uw zoon. Vooral zijn’ tegenfpoed, het langgebeden loon.
Mer welk een tederheid- voel ik mijn ziel verrukken. Nu 'k, in dit heuglijk uur, uaen mijn hart raig drukken!nbsp;Wat is ’t mij zoet,.. Maer achl wat zeg ik? in watnbsp;nood,...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ik
I
-ocr page 98-So De eerlijke MISDADIGE.
Ik fchrik door u te zien! Gij in een plaets zoofnood? Gij hier? mijn Vacier?gij?acb, gij vermeêit mijn pijnen!nbsp;Waerom... Watkomtgijdoea? Watdeed u hier ver»nbsp;Ichijiien ?
L I s I M o N.
Kunt gij dit vragen, Zoon, nu gij uw’ Vader ziet? Cecilia.
Durf ik ’t geloven ? ja, ik twijfel langer niet.
Hij is’c, ’tlsLiürnon, ’k voel al mijn’ druk verzagten. ( Zi/ neemt een hand van Liji'mn, dezelve met eentnbsp;tedere verrukking h.isjcbende.)
Nooit had ik dit geluk op aerde durven wachten. Ach, mijn e.;rwiiorde vriend, mijn Vader!
Lisimon , tiisjcben Andréta Cecilia, die elkaêr omhelzen.
Welkeen vreugd!
Mijnkwijnendeouderdom wordt al teveel verheugd, Ivl;jn kinders, ik geloof’k zal in uwe armen derven.nbsp;Vv''atdierb’re tedcrhïéu doet g'^j mijn hart verwerven !nbsp;Mijn blijdfdiap is te groot. Na zoo veel leed en druknbsp;Als ik geleden heb, volgt ai te vetd geluk.
Doch ’k fterf nu gaasch gerust, ’k zie mij den weg reeds banen.
Mijnoogen houden op, verduifterd door de traenen, Mijn kind’ren aen te zien. En mijn bedreden hartnbsp;Slaet niet dan zwak en traeg,
( Hij leunt op de jetouders van André, j Cecilia.
Nu zie ik ’t eens ontward ! Dank zij de Hemel! ’k vind, ik vind André recht-vaerdig-
Hij is niet drafbaer,neen,’kachchem mijn liefde waardig, nbsp;nbsp;nbsp;.....
Hij kan niet fchuklig zijn in ’s Vaders armen, ach, }lec is vergeefs dat hern zijn boeien.,..
-ocr page 99-Lisimon, in verrukking.
Draeg ze ontzach Mijn Dochter! ’t Fijnfte goud, waermeê de grooceanbsp;pralen,
Én ’c welk den rijkaerc dekt, kan bij den glans niet halen,
Dien deze keten, zoo doorluchtig, fpreidt ten toon ïii ’t edelmoedig hart van dezen braevcn Zoon.
Zij is van zijne deugd het dierbaer deel op aerde, De eer der natuur, ja zelfs, de kracht der moed 1nbsp;A N D R e', verfcbrikt.
Mijn Waerde!
Mijn Vader, ’k bid houdt op, mijn ziel verftijft van fchrik.
Wacht u... wat gaet gij doen... ? Rampzalig oogen-' blik!
Lisimon, bartelijk en teder.
6 Gij,die door uw deugd verdiende een’ and’ren Vader..-Mislchien zoo teder en gevoelig ook, te gader. Doch min’ dan ik gehaet van ’t wankelbaer geluk.
Gij, dien de hemel mij doét zien, na zoo veel druk. Mijn Zoon, mijn waerde Zoon! dees naem, die in mijnnbsp;zinnen
Ëen dubb’len pligt verwekt, om eeuw'g u te minnen; Van wien gij als een held de pligten hebt voldaen;nbsp;Die naem deed u dit leed en al uw rampen aen.
Ik zag uw liefde zelfs het all’ te boven ftreven Wat ’s hemels hooge magc ooit kind heeft voorge-fchreven,
En, door het ondergaen van dees ontmenschte ftraf ^ Gaeft gij mij meer terug dan ik u immer gaf.
Belet mij dan ookniet, in’tgeen mijhierdoetkomen: Gij waert te trouw,toen gij mijn ftraf hebt aengeromen;nbsp;’t Is maer rechtvaerdig, Zoon, dat ik mijn ketens vraeg,nbsp;Gij droeg die lang genoeg, 't is tijd dat ik ze draeg,
^ nbsp;nbsp;nbsp;A N D R e'.
' Wat zegt gij...?
L I s I M o N.
’t Geen Toulon, ja, ’t gansch heelal moet weten. Gij moet mijn’ wil voldoen.
Cecilia, tegen Lifimon.
Hoe, Lifimon! zijn keten..., L I s I M o N.
Behoort aen mij alleen, hij droeg mijn banden, jaj Maer ik herneem die.
Cecilia, verrukt van blijdfcbap, haere armen verheffende.
Acn! d’Olban! Amelia!
( Beurtlings tegen den Graef en .Amelia.}
Mijn Heer, hoort gij dit wel? Verftaet gij ’tf Welke reden...?
A N D R e' , tegen Lifimon.
Verlies geen tijd, ontvlucht dees plaets vol ijslijkheden. Vlucht naer mijn moeder, en verfterk hacr in den nood.
L I s I M o If.
Helacs! zij is niet meer.
A N D R e'.
Wat hoor ik, zij is dood?
Mijn moeder...!
Zij? Zij ftierf!
A N D R e'.
Moest mij dit ook gefchiedenj L I s I M o N.
Gij weet, het was alleen omhaer mijn hulp te bieden. Dat ik belluiten kon mijn ftraf u af te ftaen.nbsp;Maernaeuw’zagik haerfmart en levensloop voldaen,.nbsp;Of’k misch den naem van man, en blijf alleenlijk vader..nbsp;Ik kweet mij tegen haer,nu blijft mij niemand nadernbsp;Dan gij,voor wien ik me ook wil kvfi}tcn van mijn pligt.
BURGER TREURSPEL.
Rn dan, mijn waerde Zoon, dan is hjt all’ verricht.
( Hij wendt zich naer den Craef en valt voor hem op zijne knien.j
Het hangt aen u, mij n Heer, dees braeve daed te plegen, ’k Smeek, voor uw voeten, ’k bid, laet u mijn fmartnbsp;beweegen ...!
Andre', zich ook febielijk voor de voelen van den Graef werpende.
Neen, neen, geloof hem niet.
Cecilia, zich werpende in de armen van Amelia.
Mijn ziel fmelt weg, van fchrik, D’ O L B A N.
6 Hemel! zie deez’ftrijd! wendt voor één oogenblik Uw oogen nederwaerds, dit fci'ouwfpel is het waerdig!nbsp;LI s IM o N, als vooren.
Heb mededogen metmijn droefheid zoo rechtvaerdig; Ei, luifter naer ’t gezucht van ’s Grijsaerts teder hart;nbsp;Befchouw zijn hair, dat grijs, ja wit wierd, in zijn fmart;nbsp;Zijn voorhoofd, door den tijd gerimpeld; zie mijn trac-nen,
En laten zij uw ziel tot mijnen troost vermanen! _
Ik moest hier zijn. Ik wierd gedoemd tot flavernij.
Hij is onfchuldig, ’t zijn mijn boeien, geef ze mij! Och, geef ze mij! ik fmeekt ’t, en laet zijn ramp volenden.
Andre', als vooren.
Geloof toch niets, mijn Heer, wat hij ook voor zal wenden.
Het vaderlijke hart, helaes! te zeer verblind!
Voert hem thans herwaerts,om een’zoon dien hij be- ] mint,
Hij offert zich voor hem, wil dat men hem zal doemen. En durft in mijneplaers zich-zeiv’ misdadig noemen!nbsp;(Hij keert zich; met gevouwen banden naer Lifi non.jnbsp;En gij, mijn Vader, ga, maek u van bier, gij moet.
Laec
-ocr page 102-'84 De eerlijke MISDADIGE.
Laet mij mijn ketenen, hun zwaarte valt mij zoet. Uw.lichaem is te zwak voor zulke fèUe plaegen.nbsp;Doch ik ben jong en fterk, ik kan ze beter dragen.
L I s I M o N.
Neen ,’t is reeds al te lang. Uw jeugd moet in die pijn. Om weinig dagen, die mij ov’rig kunnen zijn.
Niet kwijnen, aen dit ftrand, tot gij den dood zult vinden.
Mijn dagen moeten hier uw jaeren niet venlinden* Die nog iets goeds voor u beloven,
C op nieuw de knien van den Graef omhelzende, j
Och, mijn Heer, In ’s Hemels naem j ik bid j geef hem zijn vrijheid wcêr!nbsp;Laet billijkheid, natuur en eer u niet ontglippen.
De zuiv’re waerheid fpreekt tot u, door mijne lippen, ’k Misleiden niet, geloof mc, cn (la mij ditniet af..nbsp;De gunst is niet te groot, ’t is niet dan zijne ftraf ,nbsp;’tZijn niet dan ketenen, waerom gij mij hoort fmeken.
De Graef, ben opbeffende en omhelzende. Rijs, goedeGrijsaert, rijs; gij ook, ó onbezwekennbsp;En braeve zoon! omhelst me, ach, hoe verrukt gij mij!nbsp;Wat zijn uw harten niet grootmoedig! wat zijn zijnbsp;Ver boven de onze! Hoe, gij laegt voor mijne voeten,nbsp;Neen, eerder voegde ’t mij uliedcn dus te ontmoeten.nbsp;Maer ’k heb gewild, eer nog mijn woord u had verlicht,nbsp;Dat al uw deugden zich vertoonden voor ’t gezicht.nbsp;Zij eeren de eeuw die thans uw boeien ziet verbroken.
(Hij ontjluit de keten van André.)
6 Edelmoedige, gij zijt reeds vrijgefproken.
Uw gadeloozc deugtf't’erdient een beter loon.
’k Heb uw ontflag bewerkt.
LI s X M o N, Andt é omhelzende.
-i
Wat zie ik, ach, mijn zoon! A NO RE , ineen verrukkende mijmering.
Mijn tong is fpraekeloos. Ikdwaelin mijn gedachten-
¦ J
-ocr page 103- -ocr page 104-