-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3-

«I

«I

^Jir/8Qgt;o^

*7

^■*é:d

* M

^'5.

^'â– :{ju. Hte-

c:


((i“

*% 0^

lii, nbsp;nbsp;nbsp;;::f

LsA4l,’7s»%s»'n

“/•■■'O-’’ nbsp;nbsp;nbsp;\ .#•■ ..7,'4»r ■■:vquot;V'T.,;vT

-ocr page 4- -ocr page 5- -ocr page 6- -ocr page 7- -ocr page 8- -ocr page 9- -ocr page 10- -ocr page 11-

AAN DEN HEER K

JOAN COUCK.

BEMINNAAR DER NEDERDUIT-SCHE DICEIT KONST-

Een Opperhoofd der Roorafche Burgery,

Te fel verdrukt door wreede dwinglandy,

Zo Zeer gehaat in vrygevogten' Landen,

Die de Eendracht fnoert aan on vcrbreekb’rc banden,

Verfchynt thans, in het Nederduitfche kleed, A 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ten

-ocr page 12-

Ten Treur-tooneelc, om zyn verdriet en leed, i Zyn deerlyk lot aan ieder voor te draagen.

In Vrankrylc had men deernis met zyn klaagen , Toen die begaafde en fchrand’rc Dichteres,nbsp;Barbier zyn Lyk beftrooide met Cipres,

Een’ Graf-naald voor hem ftigtte in alle harten, Wiens eelheid kan het fchoonfte marmer tarten :nbsp;Nu bid hy, dat de Liefde tot de Kunfi:

Voor hem verwerve een* diergelyke gunll:,

In een Gewefl:, daar deugdzaame Overheeden HunneAmpten met den grootften roem bekleedcn.nbsp;En daar het Volk voor geen’ Tierannen beeft.

Hier leert hy hoe men voor *s Lands welvaart fneeft:

Hier ziet men hem in ed’len yver blaaken,

En van het Y een’ tweeden Tyber maaken,

Als zogt hy daar zyn’s Broeders Lighaamweef. Door ’t woeden van een’ troifen Raad wel eernbsp;Te deerclyk, na zyne ontfangen’ wonden,nbsp;Gantfch tegens Recht mishandelt en gefchonden:nbsp;Hier toont hy welk een’ haatelyke Peftnbsp;De Tweedracht is in een Geraeenebeft,

Die zich vermaakt in ’t zien van bloed entraanen.

En 't Land beroofd van dierbaare Onderdaanen.

In

-ocr page 13-

In deeïcn ftaat treft by u aan, Myn Heer,

£n werpt zich met veel eerbied voor u neer,

Ms wilde hy , daar hy zyn’ waarden Broeder ^p’tdood’lyk fpoor moet volgen , zyne Moeder»nbsp;Z.O zeer van hem bemind, gevierd, gevleid,nbsp;Beveelen aan uw’ grootc minzaamheid ,

Waar door gy elk zo wonder kunt behaagen,

O Hoofd-Zuil, die des Amftels Beurs helpt fchraa-gen,

De Koopmanfehap, de Zenuw van ons Land,

Uw’byftand bied, door arbeid en verftand,

En ieder een van u met lof doet fpreeken,

Uw’ heusheid, my zo menigmaal gebleeken,

Ontfange die beruchte Romeinin,

Daar zy haar’ Zoon, hoewel door tcd’re min

Op ’t vierigft’ tot Licinia gedreeven,

Een’ moed infpreckt om liever ’t dierbaar leevcn

Te derven, dan in een’ verflaafden ftaat,

De wil te doen van een’ vermeet’len Raad.

Gelieft het u myn’ Zangeres te hooren,

Dan zal zy zich in ’t allerrainft niet ftooren

Aan Vittery van Momus haat’lyk krooft,

’t Welk elk befchimpt, en nooit van fchaamte blooft.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gy

-ocr page 14-

Gy fterat het toe,beantwoord myn’vcrwagting ^

Wei aan, myn Heer,dat Gracchus, van tnyo-, ageingnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;[_

Voor uwe deugd, u heden geeve een bl}'k, ke

Schoon klein, en aan de meening ongelyk. ie.

Zo moet uw Huis in alle welvaart bloeyen ,

Door Koopmanfehap van zegen overvloeyen. b'^

Elyf altoos door des Hemels gunft beftraalt:

Uw’ levens-zon daal’ langfaam, als zy daalt:

Beleefde COUCK, leef dus een’ reeks van Jaareni5«

Beveiligd voor alk onheil en gevaaren.

LUCAS PATER, f/'i

K re

VOOR*

-ocr page 15-

® VOORBERICHT,

¦h

yjit Treurfpel, nbsp;nbsp;nbsp;welke ik tbant den Liefhebberen meede

^eele , is eene navolging van het Franfche, genaamt Cor-lelia, Moeder der Gracchen, gedicht door de beroem-Ie Poiterffe, Mejuffrouw M. A. Barbier. Ik hebbe op deu 'aad van eenige letterkundige Vrienden het den Tytelge-\eevenvan DeDoodvan CajusGracchus; voornament-fk , om dat Gracchus , {of fchoou zyne Moeder hiernbsp;its de voornaamfie Aanvoerdfier van de woede des Vilksnbsp;Voorkomt) eigentlyk in zyn CharaSer als hun Opperhoofd, en ook volgens Plutarchus, wit wien dit Spel getrokken is , de Uitvoerder van alles is , en voor denbsp;Viftaake, welke hy voorflaat ,fuenvelt.

De oorzaak van deezen Opftand des Volks tegen de» Poomfihen Raad , eerft onder *t beleid van Tiberiusnbsp;Gracchus , en daar na van zynen Broedqr Gajus,

, fproot wit de laatfte wille van Attalus Philopater , Roning van Afie , welke alle zyne Landen en goederen aan het Roomfche Volk maakte ; Doch alzo denbsp;Raad dezelve onder zich behield, en naar zyn goed-tiinden wilde uitdeelen , was het de plicht dezer tweenbsp;ongelukkige Broeders , Amptshalven , het Volk voor tenbsp;fiaan en de ([elfs Rechten te befchermen : En Plutarchusnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dat Cornelia,Moeder,zich zo on-

Verfaagt en Jlantva/lig in alle die tegenflribbelingen gedraagen heeft , dat 'men baar geene iraanen heeftnbsp;zien fiorten , niet tegenjiaande deeze Burgerkryg eindigde met de elendige dood der twee Gracchen , de»nbsp;Raadsheer Fulvius, zynen gevangenen 'Zoon en omtrentnbsp;drie duizend Roomfche Burgers; welker Lighaamen allenbsp;wierden in de Rivier gefmeeten en hunne Goederennbsp;Verbeurd verklaart, ja zelf de Weduwen verboaden rouwe over haare Mannen te draagen. Zo dat die edelenbsp;Romeini» , de Dochter van den groeten Scipio Afri-Canus , met recht eene Hoofd rol in dit ‘Treurfpel ver-Pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dient

-ocr page 16-

VOOR BERICHT.

dient heeft , en de Franfibe Poèterjfe haar den luijiis van haare Kunne noemt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zo

Het Verraad van Drufus , dewelke Fulvius , digh een groot Vriend van Gracchus was , by den Raatenbsp;aanklaagde , fiaat meede in de Gefchiedenis vermeldDinbsp;Doch de Godfpraak , welker duiflerheid een gedeeltahnbsp;van den knoop van het fpel uitmaakt , en daar he,denbsp;gantfche /luk op /peelt , is door Mejuffr. Barbier daatninbsp;hy verdigt ; ook heeft zy Licinia , Gracchus Gemadhanbsp;finne , als noch zyne Minnaarejfe zynde , aangemerkt vcnbsp;en haar de Dochter van Opimius doen zyn , om helenbsp;Werk des te meerder cieraad by te zetten. Dat z)tenbsp;hier omtrent haar oogmerk bereikt heeft, geloove ikdaivinbsp;niemant zal tegenfpreeken, vermits , volgens haare ei- mnbsp;gene fraaye uitdrukking , de flryd tujfchen Liefde ennbsp;Plicht die foorten van Hartstogten te wege brengen, pinbsp;welke de ziel van het 'Treurfpel zyn ; en de Deugd g,nbsp;nooit in een' fchooner dag gejielt word , dan pjanneel dnbsp;zy met de grootjie zwarigheden heeft te worjlelen. v

Wat de Gaulcn belangt , waar van Cornelia zich a bedient om de party van haaren Zoon te verflerken, vnbsp;Mejuffrouw Barbier geeft daar omtrent deeze reede :nbsp;Plutarchus gt; zegt zy , onderrigt ons dat Gracchusnbsp;Moeder veele Vreemdelingen in Rome gebragt hadde ,nbsp;onder den fchyn van Maayers, om den Raad, die hetnbsp;Volk onderdrukte, te benaauwen ; en dewyl deeze Hi-Jlorie-Schryver geene Natie uitdrukt, hebbe ik my verbeeld hen den naam van Gaulen te kunnen geeven ,nbsp;vermits de Gaulen, woonende tujfchen het Alpifche en Ap-penynfche Gebergte, een groot gedeelte van Italië bejoegen,nbsp;langs de Rivier de Po, en Gebuuren van Rome waaren,nbsp;daar zy af en aan gingen, even als alle andere Vreem--delingen ; behalven dat zy dappere Volken zynde, zulksnbsp;te meer de keuze wettigt, die Cornelia hunnent wege gedaan hadde.

Mogelyk zal iemand zich verbeelden , alzoo deeze

Gc'i

-ocr page 17-

VOORBERICHT.

Gefcbiedenijfe onder eene Burgermeefterlyke Regeeringe tis voorgevallen , dat alle de Leden van den Raad,nbsp;Ko niet in het gantfche Spel , ten minjien in het be-dtgin des derden Bedryfs hadde behooren op het Tooneelnbsp;^‘t*e verfchynen , gelyk in het ‘Treurfpel van Cato :nbsp;fdDoch daar op moet ik, zo voor de Franfche Dichterejfenbsp;Itals voormy zelve ^ zeggen^ dat Plutarchus in het levennbsp;’edezer twee Broeders Fa. 374. meld dat de Bierger-aitneelier Opimius volle magt van den Raad gekreegennbsp;'fhad om met de zaak van Gracchus naar zyn welge-'t Vallen om te gaan ; zo dat de Hoofden van ’/ Folknbsp;’ei benevens Cornelia met niemand dan met hem alleennbsp;Z] te doen hadden ; en dierhalven is het billyk dat denbsp;'ai Veelheid der Perfonagien , voornaamentl^k in een Ro-d' meinfch ftuk gemyd word.

Ik hebbe de vryheid gebruikt van op twee of drie ’fplaatzen, alwaar het my noodzaakelyk voorquam, eemnbsp;geringe verandering te maaken., welke door de Kunjikun-H digen, die der franfche Faale magtig zyn, kan nageziennbsp;Warden, als te lang zsnde om hier te melden. In hoopenbsp;'h dat deeze myn eerfteling eenig genoegen zal geeven,nbsp;t, Wenfche ik den Leeg^er wel te vaaren.

VER.

-ocr page 18-

VERTOONERS.

Cornelia. Moeder van Gajus Gracchus en denL voorheen vermoorden Tiberius Gracchus;

O P IMI u S. Burgermeefter van Rome.

^ Opperhoofden des Volks.

Livius Drusus.

LI c IN IA. Dochter van Opimius. Philocrates. V ertrouweling van Gracchus.nbsp;Maximus. Vertrouweling van Opimius.

A LBiN üs. Vertrouweling vanDrufus.

F u L VIA. Vertrouwde van Cornelia.

Sabina. Vertrouwde van Licinia.

Lyfwacht.

Het Tooneel is te Rome, op het Capitool.

-ocr page 19-

Pag: i

DE DOOD

VAN

CAJUS GRACCHUS.

TREVRS^PEL.

ÉÉRSTE BEDRYF.

EERSTE TOONEEL.

LieiKiA, Sabina,

Sabina.

jOe! daar ons Gracchus thans den blydeii Vreede bied,

En Rome een eind van all’ zyne ongeluk^

Ja, daar de Raad, en zelf uw Vader, met verlangen. Hem hier in ’t Hof wagt, om hem naar zyn’ Itaat te ont*nbsp;fangen;

Kan ’t zyn dat hy ^ wiens hart voor u in liefde blaakt, Hoor zync komll. Mevrouw,u zo verleegen maakt?nbsp;Hat gy zyn by zyn fchu wt, en hem durft zien noch fpree*nbsp;LiciniA.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ken?

Ach! waarc ik zyn gezicht in eeuwigheid ontwecken! Sabina.

^elk droevig onheil, my tot noch toe onbewuft,

W at ramp is ’t, die u zo ontydig ’t hart ontruft ?

A nbsp;nbsp;nbsp;Doet

-ocr page 20-

i De dood van GAJUS GRACCHUS.

Doet u de ontdekking van een’ nieuwen aanflag vreezen En zou de Raad, Mevrouw, noch zo wraakgierig wee Jnbsp;Dathy, terwyl hetvolkhetCapitool omringt, (zeil *|nbsp;’t Geheiligt Opperhoofd naar ’t dierbaar leven dingt.nbsp;Door d’onvcrzoenb’ren haat hoe langer hoe verwoeder 1nbsp;Wil hy den levenden en den vermoorden Broedernbsp;Te famen voegen, nooit verzaad van edel bloed? ]nbsp;Ja, keurt uw Vader ook dceze euveldaad voor goed? 1nbsp;En tragt hy, tegens zyn belofte, aan u gegeeven, Jnbsp;Wel ver van u te faam in d’Echt te laaten leeven,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(

U beide tcftetis’t Haal te drukken in het hart? nbsp;nbsp;nbsp;]

Ai, fpreek, Mevrouw, is hy de bronadr van uw’ fmart ] LI c INIA.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ven j

Neen, myn’ Sabine, ik kan van hem niets kwaads gcloo ' Hy heeft my toegezegt zyn haat te zullen dooven. ]nbsp;Myn waarde Vader, daar ’k het leeven van genoot, ]nbsp;Heeft my te lief, dat hy zou tragten naar myn’ dood. ]nbsp;Ja,Gracchus zelf,den hoon,van hem voorheen geleeden jnbsp;Vergcetendc, wift zich van de genegenhedennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;]

Des Volks tot zo verr’ te verzekeren voor hem, 1 Dat hy als Burgerheer, met algemeene Hem,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i

De Bondelen der Stad en Bylen kreeg in handen,

In Ipytvan allen, die ook Honden naar die Panden. Door zulk een’ weldaad, zulk een treffelyk bellaan,nbsp;Heeft hy myn ’s Vaders toorn gellilt, zyn haat voldaannbsp;En waarlyk ’t zou zyn’ roem en grooten naam onteereiinbsp;Te denken dat hy thans hem weder zou verneêren,

En van dien luilier en ontzagchelyke macht Berooven, die hy zelf hem ecrll heeft toegebragt.

Sabina. nbsp;nbsp;nbsp;(gen

Wat mag dan dc oorzaak van uw leed zyn, van uw’ plaa Hoe, Gracchus heeft zyn’ liefde uw’ fchoonheid opgcnbsp;draageu;

U w Vader mint u ; niets beweegt ons meer tot rouw; Zult gy ’t alleen dan zyn, die traanen Hort, Mevrouw'

Lr

-ocr page 21-

TREURSPEL. 5

Li c I NI A.

Helaas! Sabine, ik moet, ik moet het u doen hooren.

*t Is Gracchus zelf,die my doet in myn’ traanen fmooren, Sabina.

Kan’t weezen,Hemel! datdeopregteTrouw,diehy... L I C I N I A.

Neen, zyne ziel heeft noch dezelve zucht voor my,

En echter is uit hem alleen myn’ frnart gercezen ; Behoudens al zyn’ trouw is hy het, dien’k moetvreezen.nbsp;Gy weet hoe ’t muit-vuur, ’t welk alhier ontileekcn is,nbsp;Myn Vader reden geeft tot groote ontroerenis-Kan hy al decze elende aani'chouwen, zonder beeven ?nbsp;Alle onze Maagen, van hunn’ Huis-Goön atgedreeven,nbsp;Zich bergen in dit Hof, verleegen en bedeell,

Een’ plaats, aan onze kunne altoos ontzegt gewcefl ? Kan hy dit V olk zien,’twelk ons dreigt in euv’lcn moede?nbsp;En eind’lyk Rome, reeds op’t punt om in die woedenbsp;Loor Rome zelve neer te Horten ? zo veel frnartnbsp;Kan hem vermurwen, en beweegt zyn moedig hart.

Hy kon me onmoog’lyk die gegronde vrees verz wygen; En om met Gracchus weer verzoeningc te krygen,

Wil hy dat deeze borft op nieuw een’ vlam hervat,

E)ic ik aan mynen=plicht reeds opgeofFerd had. (den; Hy doet voor Gracchus zelf meer dan ik dorilvermoe-Hy dooft zyn’ grainfchap uit om Rome dus te hoeden,nbsp;En wil dat onze Trouw voor ’t heilig Echt*Altaar,

E)enRaadeii ’t Volk op’t naaitveiëenemetelkaar-E)e bly de Maar van die verand’ring, waard te hooren gt; Maakt Gracchus zagter en buigzaamer dan te vooren;nbsp;Maar nu ’k gereed ftaa hem myn hand te geeven, ach !nbsp;Wordhy deonmenfch’lyk{te,dien’k,ooitmet oogenzag,nbsp;Sabina.

Kan hy u haaten ? Go6n, is’t moog’lyk te befeffen!

LlC t N I A.

¦ Ely tragt dit harte door den wreedilen flag te treffen.

Nu me alles toclacht, baart my alles fchroom en fchrik;

A 2, nbsp;nbsp;nbsp;En

-ocr page 22-

4 De dood van GAJUS GRACCHUS.

En to men ’t Godendom gelooven mag, ’t welk ik nbsp;nbsp;nbsp;N

Om raad gevraagt heb, Üaat me een’ iwaaren ramp te dugten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;k

Hoor naar hun antwoord,en beklaag myne ongenugtcn^

De 1‘rouw-taoris flikkert u vergeefs in het gezicht. nbsp;nbsp;nbsp;^

Uv) Minnaar zal elen haat uw ’’sl^aders wel betoomen^ ^ Maar beef vry , alsgy hier het edel bloed ziet flroomennbsp;Van hem, die Rome aan zich oneindig heeft verplicht.

Gy zult het door een' hand., u lief en waard., zien plengen'. Verwagt zulks. Dit's de Maardiende Goden brengen. *

Sabina.

’k

ö Hemel!

Licinia.

Denk hoe dit myn’ ziel verleegen maakt.

Dit is die Trouw-knoop dan; daar Rome zo naar haakt.quot; Het moet dien door het bloed, daar ’t aan verplicht is )!¦nbsp;köopen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V

’t Is ’t bloed myns ’s Vaders, ’k zie geen’ and’ren uitwegy

open.

Maar noch veel zwaarder flag ontroert my ’t ingewand;^ Het moet geftort zyn door een’ lieve en waarde hand: ^nbsp;Helaas! hebbe ik die hand in Gracchus niet gevonden i*

Sabina. nbsp;nbsp;nbsp;I:

Een’duiftre Godfpraak moet men nooit te diep door gronden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I

De Goden zyn fomtyds bedekt in hunne réén, nbsp;nbsp;nbsp;^

Op dat de Menfch niet dring’ door hun’ geheimen heen, ' En zeggen dikwils, wen ze ons iets te vooren leggen,nbsp;Geheel iets anders , dan wy meenen dat ze zeggen. ^nbsp;Licinia.

Ach ! tot myn ongeluk zyn zy noch al te klaar. nbsp;nbsp;nbsp;'

Ik zie geene uitkomll in dit onverwagt gevaar.

Hoe! daar my n V ader wil zyn’ toorn en haat verjaagen i ¦ Zal Gracchus dan alleen zyn de oorzaak myner plaagen!

Neen,

-ocr page 23-

TREURSPEL, s

Neen, ’k zeguogeens, ’k begeer zyn byzyn nimmer-te meer.

k Heb hem ontbooden, gaa, zeg dat hy aanftonds keer’, lik zoek den fnooden in zyn opzet niet te (ly ven,

Nog door my n’hand hem tot een V adermoord te dry ven. Maar, groote Go6n! hy komt; wat is myn hart beknelt!nbsp;p Noe zal, hoe moet ik hem ontlangen, dus ontftelt!

TWEEDE TOONEEL.

a. Gracchus, Licinia, Philocrates, Sabina.

k CjT enic

Gracchus.

eniet dan eind’Iyk eens ’t geluk van u te aanfchou-wen, nbsp;nbsp;nbsp;(wen

{Mevrouw: wat groote vreugd ! mag my ne ziel vcrtrou-s pHat alle tegenfland voot haare Liefde zwigt ?

Wat Godheid heeft voor my dat wonderwerk verrigt ? egWat ben ik dier aan haar verbonden! maar, kan 't weezen!

H w onverfchil lig oog fchyni myn gezigt te vreezen. d;Wat moet ik denken van dat koel onthaal ? ó Goön!

^erdient myn’ zuiv’re vlam in ’t einde zulk een Loon ?

? nbsp;nbsp;nbsp;L ICINIA, /er zjile.

I-s’t moog’lyk? Hemel I wiezoudit van hem verwagten? irnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gracchus.

Ik hoore u zuchten, gy verbergt my uwe klagten.

Om onze Liefde, ik bid, meld my daar de oorzaak van:

I, ’t Is my een Raadzel, dat ik nietbegrypen kan.

, nbsp;nbsp;nbsp;Lic i NIA, terzyde.

Wat zal ik zeggen ? ach! myn hart is fchicr bezweeken. tegegt;t Gracchus.

Vaar wel, myn Heer, gaa, zoek myn Vader zelf tc fprec-ken;

lp Of kan het weezen, zorg dat gy hem nimmer fpreckt.

As

DER-

-ocr page 24-

C De dood tan GAJUS GRACCHUS.


'a

k

Is

•gt;

I nbsp;nbsp;nbsp;Gracchus.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;c

s ’t op die wyi’dat men de Trou wtoorts hier ontfteekt,Ia En met my hand’len komt van Vreede ? bitt’refmarte!

Is’t dan al vluchtende, o ondank b’re, dat ge uw harte t; Met dat van Gracchus wil verëenen voor’t Altaar ? nnbsp;Wat moet ik van my 7elt'befluiten, en van haarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;)i

Heeft niet haar eigen mond mc op deeze plaats ontboden? ’ic Vlieg herwaards heen; maar welk een’ vreemde onfi,nbsp;moeting, Goden!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'e

De Dochter zend my (welk een’dubbelzinnigheid ?)

Naarhaaren Vader, gantfehverleegenenbefchreid; la En teffens, om myn harte in wanhoop fel te ontfteeken, u


DERDE TOONEED.


Gracchus, Philocrates.


Gebied zy my dat ik hem nimmermeer zal fpreekeu. Philocrates, kunt gy bevatten deeze réén ?

Philocrates.

’t Is thans geen tyd, myn Heer, omu tevleyen,neen: ’t Gevaar is dringende, gy moogt zulks vry gelooven.nbsp;Eenfchielyk onweer dreigt gewis uw hoofd van boven.nbsp;Verlaat dit Hof, zo ’t niet te laat is; vlugt tcrilond ;


1(


Ontwyk dcez’ Schoonheid, dien heeft het hart gewoijdA


’k Zie dat dc Min voor u haar tot op heden griefde,

Maar eind’lyk wint Natuur het weder van de Liefde.

Zy lokte u flechts in dit Paleis, op dat gy aan De felle gramfehap van den Raad ten doel zoud liaan.nbsp;Haar z wygen zegt my reeds te veel, dies Iaat u raadennbsp;Vlucht, ieder ogenblik is dierbaar, en kan fchaaden;

’k Voorzic hier niets voor u dan hartenleed en pyn.

Gracchus. nbsp;nbsp;nbsp;^

Zy my misleiden? neen, zulks kan niet moog’lykzyn.^i Verraad men immermeer met traanen en met klagten 'fnbsp;Hetgeen men liefheeft ? neen, ’k heb betere gedagten

* Van


-ocr page 25-

TREU RSPEL. ^

^andeed’Je ziel die in haar huisveft: doch’t is waar, zie’t zo we! als gy , dccz’ plaats is vol gevaar,nbsp;iaar Vader haat my , en de Raad ftaat my naar ’t leeven.nbsp;dciüia doet niet dan weenen, zuchten, beeven;

•y heeft my klaar genoeg haar’ droefheid afgemaalt. 'elaftvanhaaren mond, zoras weer ingchaalt,

Maar vlugt, ’t leert me alles dat men’t eind wil myner ! dagen.

¦ ^ hoor het bloed van een’ vermoorden Broeder klaagen, 'ii’k zie me in ’t zelve Hof, ’k zie me in den zelven Raad,nbsp;^ie zich bevlekt heeft met die fchand’lyke euveldaad.

1? nbsp;nbsp;nbsp;P H I L o C R A T E S.

t'ii Zonder twyffelftaatu’t zelve lot te fchroomen.

*enk nimmer dat ge iets goeds zult van den Raadbekoo-men: nbsp;nbsp;nbsp;(meer.

*aar heerfcht geen’Trouw in dit doorluchtig Lighaam ij'Ulks leert u thans de Zoon van Fulvius, Myn Heer.nbsp;lenhoud hemtcgcns’t Recht der Volk’rcn hier gevan-. gen,

me zeer zy n V ader hem wenfcht wederom te erlangen, n ’t geen men eens durft, durft men andermaal beltaan.nbsp;Gracchus.

eregte Hemel! welk verwyt word my gedaan! aar voort, en (tel my weer my ne eerlte Deugd te voo-l.yna gereed om naar myn’s vyands raad te hooren, (ren.nbsp;ergat ik reeds de wraak des Zoons van Fulvius.

'm zyn belang is ’t, dat het V olk in woede dus 'ntlleekcnis, en’tHofinvuurenvlamwilzetten;nbsp;n ik , op ’t punt reeds om myne agting te befmetten,nbsp;n zyne Vriendfehap tevcrbrecken deezendag,nbsp;aat my beweegen tot bemidd’ling en verdrag.

'nor een’ gehaate Min gclyk als opgetoogen,

' aardeereikeeniglyk haar overgroot vermoogen, i. n ben als doof, inznlkeennet’ligtydgewricht’,nbsp;notdeed’le Wetten van Verwandfehap envan.Plicht,nbsp;“¦’laas! hoe qualyk houde ik de eer op van myn’ Broeder!nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Floe

-ocr page 26-

lt; De dood van gajus GRACCHUS.

Hoe weinig.volge ik thans de Deugd na van myn’ Mo° der!

Zy bloofde, indien zy me in deez’ ftaat 2ag; welk een py^' Kan ik , ik laffe, en Zoon en Minnaar teffens zy n ? ’nbsp;Neen, laat ons ^ edel bloed, ’t welk zulk een’zuiv^nbsp;ader

Tot zynen oorfprong heeft, niet als een fnood VerraCj Bezoedelen; laat ons, op onze beurt, dat vuur Jlnbsp;U itdooven, en de Min doen zwigten voor Natuur^nbsp;Men vliede, maar laat ons gelyk Romeinen vlieden, ynbsp;En wederkeeren om hen moedig ’t hoofd te bieden... ^nbsp;Maar hoe ! das enkel op een’ argwaan, die miffchiennbsp;Geen grond heeft ? neen, ik wil den Burgermeefter zic^nbsp;Zyn’ Dochter mint my noch, ’k lion’t uit haar’traannbsp;kezen.

Laat ons gaan hooren wat daar de oorzaak van mag w^-En wat myn lot mag zyn, Philocrates; ja, laat ^ Onsblyvcn.

Philocrates. nbsp;nbsp;nbsp;ï

ken,

(keJ

Hemel! wat begint ge in deezen (laat Mistrouw hen beide, of voor het minfl, eer ze u verflri^

Maak dat uwe aanfpraak duur’ flegts weinige ogenbl 7 Denk op uw vlucht.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Gracchus.

Die heeft men ons miffchien bel ^ En reeds den uitgang met een’ fterke Wacht bezet;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Ikkendezorg waar door myn vyand word gedreevei) ' Hy Zal gewiffelyk, zo hy my (laat naar ’t keven, ,nbsp;Zyn voorgekomen, maar’k geloof het echter niet;

Het Volk bemind me, en zal, als’tdicbehand’lingzi Myne eer verdedigen, en geen gevaaren fchroomen:

’t Is om hunn’ Vryheid,dat ik herwaards ben gekoomt Ook heeft my Drufus zyn’ getrouwheid (leeds getoonnbsp;Philocrates.

Maar ’k bid, myn Heer, dat gy myne agterdogt v fchoont.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

I

-ocr page 27-

TREURSPEL. 5

IqOU Drufus, Drufus telf u niet wel ontrouw weezen } Gracchus.

jyï heb geen’ reden, om voor zyne Trouw tevreeïen,

V’yl hy zelf meer dan ik voor ’s V olks belangen pleit. v£^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Philocrates.

-org dat hy u niet door dieiivalfchen fchyn mifleid. ainbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gracchus.

^ykan, indien hy wil, my ligtelyk bedriegen.

; -ene ed’le Ziel weet van geen veinzen, kan niet liegenj ! j -y beeld zich in, dat elk die zelve drift bemind,

, ,^ie zelve oprechtheid lieft, die zy in zich bevind; n -n durft de zuiv’re Deugd van geen bedroch verdenken^nbsp;ii-Uitvreezevandaar doordebillykheid te krenken.

in nbsp;nbsp;nbsp;Philocrates.

(¦Miffchien is Drufus trouw, niyn argwaan ongegrond », ^Maar het voorleedene leert my in dezen (londnbsp;Aan alles twyif’Ien, enmynhart, met vreez’bekadenjnbsp;^^rengt zich te binnen wie uw’ Broeder heeft verraaden.

't Was ook een Hoofd van ’t Volk, myn Heer, die ondet fchyn

Iri^an waare Oprechtheid, zich gel iet zy n Vtiend te zy m ce^us kan u Drufus meede in zyne ftrikken vangen,nbsp;j1 Terwyl hy uitterlyk pleit voor des Volks belangen.

’k Wil gaar-ngclooven dat hy ’t welzyn van ’t Gemeen i^ehartigt, ja dat zulks zyn oogmerk is alleen;nbsp;el Maar ik begryp niet, door wat Staatkundeingenoomennbsp;Hy voor den Raad zo wel gezorgt heeft als voor Romenjnbsp;;[i V an dien tyd af zelf dat hy heeft dit Ampt aauvaarunbsp;Gracchus.

’k Beken dat dit met recht in my ver wond’ring baart: il Maar al uw argwaan heeft my noch in ’t minli doen vree*nbsp;zen.

it Ik wenfeh in deeze zaak niet meer verligt te weezen; nnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V olk is niet hem vernoegt, ’k behoor zulks ook te zyn;

’t Heeft hem verkooren, cn ’k verdenk hem van geen Vnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fchya.

Z nbsp;nbsp;nbsp;A 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Maar

-ocr page 28-

io De dood van GAJUS GRACCHUS.

Maar ’k 7.ie hem nad’ren; hoe! wat heeft hem aangjy' dreeveiinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;)[,

Om my te zoeken, en zich her waards te begeeven ?

W at of ’er omgaat by het V olk en inde Stad ? nbsp;nbsp;nbsp;i

Philocrates, gaaheen, verhaalmyn’Moeder, wat Gy hier gezien hebt, welk gevaarons (iaat te naakcn; )i^nbsp;Op dat ze in tyds de zaak aan’t volk bekent moog’ ma\(.]nbsp;ken.

VIERDE TOONEEL.

Gracchüs, Drusus, Albinus.

Md R U S U S. nbsp;nbsp;nbsp;l

Yn Heer, uw afzyn heeft ons allen ’t hart ontruflJ^ Ik ben noch gantfeh van uw’ bclluiten onbcwull.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;y

J

^0

•iit

•'tGaatvaft, men wiluhierin’theimelykbelaagcn, z ' Dies zoudgy billyk van myn’ vrieiidfchap u beklaagen,nbsp;quot;Wengy uovergaaftaan ’t allergrootll gevaar,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;yj

Zo ’k niet het zelve Lot met u deelagtig waar’.

Gracchus.

Myn Heer, uw’ vriendfehap zal ik altoos hoogwaar'hy deeren:

Maar op eene and’re plaats kan men u min ontbeeren.

Gy kentdenlolTen aardtvan’t Volk wel; het begeeft Zich voort totwank’len als’t geen oiiderftand meer heeft;

’t Is als een roerloos fchip gefoltert door de Winden,

’t Welk nergens uitkomft in de woede Zee kan vinden;

Of als een Lighaam, ’t welk niets uitwerkt zonder Hoofd;

Hunyver is, flegts door een’ argwaan, voort verdoofd.

D R u s u s.

'Hs

lt;0

Myn Heer, ik hebbeuw’ Naam geprent in hun gedagten. ¦En die is magtig hen himn’ plicht te doen betragten ;

’k V errrouw daar op. Het zy ge afweezig zyt of niet,

’£ Is Gracchus, die alleen het hart des V olks gebied.

Ook

-ocr page 29-

TREURSPEL.

jok kent gy Fulvius, wil uwe xorg vry ftaaken;

tal voor u en my, het alles wel bewaakeii, lewyl we om zyn belang thans in de Wapens flaan.nbsp;Gkacchus.

erlaat me op ty nbeleid, myn Heer, ik ben voldaan.

. Lar’kziePhilocratcsonsiiad’ren: watzal’tweezen. wederkomft doet my voor onheil yreexen.

' nbsp;nbsp;nbsp;xyn ontroerd gezichtvoorfpeltmy niet dan qnaad»

VYFDE TOONEEL,

^Racchus, Drusus, Philocrates, Albinus.

ifl.

Philocrates.

y -yn Heer, uw’ Moeder is verfcheenen in den Raad. f ‘^tfchoon my zo ik u in u w gefprek kom ftooren)nbsp;j ^elve zend me, om u die Maar te laaten hooren.nbsp;Gracchus.

^ yo Moeder hier? ach ! welk een’ tyding brengt ge my! J^9*'nelia in dit Paleis! Goön! watof zynbsp;r*|- ’y komt verrigten ? wat mag haar doen herwaards koo-erlang te weeteii watzy hebbe voorgenoomen.(menï.nbsp;,'^atQe, myn Heer, dat ik haar gaa begroeten, ennbsp;de eer mooge aandoen, die ik haar verfchuldigt ben,

ZESDE TOONEEL.

[¦ nbsp;nbsp;nbsp;P R u SU s, Al BI NüS.

Jj. nbsp;nbsp;nbsp;Drusus.

Vi; '*:Maare, Albinus, doet hem in ons byzynbeeven, . ’^mits Ze aan zy n ontwerp niet kan dan nadeel geeven.nbsp;'(jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Albinus.

Stoot een yver word zo ras niet uitgeblull.

quot; ^aar, xy n’ Moeder is alleen op wraak beluft.

V9

-ocr page 30-

M De dood van GAJUS GRACCHUS.

De Raad toont vruchteloos tot VreedezichgeneegeniP Hy zal Cornelia daar nimmer toe beweegen.

Maar door wiens zorg ,my n Heer, is zy alhier ontbo^'^ Wie gaf haar kennis van den toeleg van haar’ Zoon ?

D R u s u s.

Jk zelf.

Albinus.

Hoe! gy, myn Heer ? nbsp;nbsp;nbsp;^

Drusus. nbsp;nbsp;nbsp;f'

Vrinden, h'y verraad het al om haar-y' Men fpreekt met hem van Trouw, en zoekt hem om ^nbsp;zetten,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Dies is het billyk dat wy zulks by tyds beletten. 5' Albinos.

Een hartals’t uwe, met den nood des volks begaan,

Ik heb van trouwe Vriiiti''' De rcên verftaan, waarom hy zich aan ’t Hof laat vind^nbsp;Hy mint Licinia, en ftclt ons in gevaar:

Volk, Ouders

Zoekt op eene ed’ler wyz’ hun welzyn voor te ftaan; ^

Gy wilt ten halve hen uw’dienft niet laaten blyken .* k De Vriendfehap moet in’t eind voor ’t HoofdmanfcKnbsp;bczwyken,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;h

D RUSOS.

Hoe weinig kent ge my, als ge u dus hooren laat.

Neen, ’t is iets anders, ’t geen me in Gracchus tegen ftab Éefefmyn’ ramfpoed dan, indien hy w'ord verwinnasCnbsp;Hy mint Licinia, en ’k ben zyn M edeminnaar.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j

Albinos. nbsp;nbsp;nbsp;$

Zyn Medeminnaar! nbsp;nbsp;nbsp;^

Drosos. nbsp;nbsp;nbsp;^

’k Heb’tgeheim daar van met fmaf^ Albinus, reeds voor lang verborgen in myn hart;

Maar ’t Noodlot fchryft my thans eene and’rcWet'^ vooren.

’t Is alles, zo ’k my niet verklaare in’t eind, verloordj Hoe, zoude ik dulden dat myn Medeminnaar, fier *

-ocr page 31-

*3

TREURSPEL.

tl ;P iy tl geluk , en ’t hoofd bekranft met Lauw’ren, hier ;ernete, ’t geene ik min? zoude ik hem voor de Altaaren,nbsp;)(5!^do(t in ’t Praalgewaad, voor myn gezicht zien paaren?nbsp;heiUlaat veilende op het puin van myn gezag,nbsp;niets uit voeren tot verhoeding van dien ilag ?

’It me in ’t gevaar, daar hy mee word gedreigt, be-. geeven,

eeren zelfde hand , die my berooft van ’t keven ? f ^^ndat zyn ongeluk gcly K het myne zy,nbsp;itjrürnoetik llerven, dat hy ikrve nevens my.

A L B t N u s.

nh! wilveel liever zulk een’groote woede ftaakens r.y Pultons allen daar door ongelukkig maaken.nbsp;is uw toeleg ? wat heeft li het volk misdaan ,

^^t^gy’t uw’ minncnyd ten doel wiitlaatcn liaan?

heeft alleen op u cn Gracchus’t oog gellaagen.

• Rome om uwent wil dan Ketens moeten draagen ? ^yt zyn ilcunzcl, maar door zulk een wreed befluit,nbsp;gy het over aan zyn’ Beulen tot een buit.

^ar is die y ver, waar die ed’le drift geblecven, den Raad zelfu kon zo veel agting geeven?nbsp;''Gracchus immermeer de droeve Burgerynbsp;Gchermt heeft, gy, myn Heer, deed tienmaal meernbsp;danhy.

DruSUS.

van myn’ yver een gezonder oordeel firyken. jj Geb Rome altoos in fchyn myn’ dienden laten blyken,nbsp;Voor het zelve niets gedaan : ik wilde alleennbsp;yri’Medeminnaar, van het Volk deeds aangebeên,nbsp;j,'' Van den Raad ontzien, in ’t heimelyk belaageu.nbsp;jf ^y triompheerde; ik moed door lid daar zorg voor draa-gen,

L ^ grooten glans verduid’ren van zyn’ vlyt.

»i ^nnd des V olks was my nootzaak’lyk ni dien tyd. ^oed hemweerdreeven,omdieopmyn’Zy te trekken,nbsp;tkort, ’k hebbe alles, wat hem kan tot nadeel drek-C ken,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;In

-ocr page 32-

i4 De dood van GAJUS GRACCHUS

In’t werk geftelt, en’k zal myu’arbeiddecien dag ^ Bekroonen, en elk een doen zien wat ik vermag.

AI, B I N u s.

Een zelve ramp, myn Heer, Haat u en hem te wagteS Door deeze onëenigheid; verander van gedagteiï; ^nbsp;Volhard in’t veinzen.

D Rusus. nbsp;nbsp;nbsp;/

Neen, ’tgevaardringtmy tcfl' Indien ik toeve, isalmynpoogenydel werk.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Om welke redenen zoude ik myn opzet tlaaken, nbsp;nbsp;nbsp;^

Daar meailes tragtgeheel wanhoopende tc maaken Alyn Medeminnaar heeft reeds meer dan ik bcltaan.nbsp;Gy weet wat dienft hy heeft Opimius gedaan,

Die’t Burgermeeftcrfchap alleen hem dank moet we£ Een’ gift, zo kod’lyk, doet hen allen T wid vergednbsp;En Gracchus denkt niet meer om ’t voorige gevalnbsp;Der Stad Fregelles: wat vermag de min niet al ?nbsp;Maar zo ’k my niet bedrieg, verbeelde ik me in zyn Vnbsp;zen

Een’ heimelykefmartc en rouw te konnen leezen: Een onvoorziene flag ontroert hem het gemoed.nbsp;MiflTchien word zynemin met weinig hoop gevoed.nbsp;Wel aan, bedienen we ons van zulk een gunftig teknbsp;’t Is meer dan tyd; laat ons Opimius gaan Iprecken;nbsp;Zyn mening hooren; hem rnyne agting en gezach,nbsp;Licinia ten pryzc, aanbieden deezen dag :

Ja zelf, zoo’tweezen moet, laat ons deTirannye Myn’ hulp,toezeggen, om een’ fchat van die waardynbsp;A L B I N u S.

Wat wilt gy doen? oGoón!

D R u s u s.

Hier helpt geentegenfta

Een Medeminnaar, zogevaarlyk, moet van kant. Wat raakt het my, zo Rome in ketenen moet zuchtdnbsp;(Wanneer’tdieflagvan’t lotonmoog’lyk kan ontvlnnbsp;ten)

: i

-ocr page 33-

g treurspel. if

g Gracchus’t brenge of ik in dien rampzaal’gen ftaat ? 'vilvandeeze Mill, zodoodlyk, 2ogehaat,nbsp;aar door wy beide zyii vervoert, door myue liften,nbsp;teL'ti teftens met de vrucht de misdaad ook bctwiften :nbsp;il alles waageii aan den uitflag van myn’ gloed,

‘^ïelf een’ Deugd, die ons vaak brengt in tegenfpoed. t kort, ’k moet Gracchus door Cornelia beletten,

: ft'He onderneemiugen noch verder voort te zetten, aar zo hy weder zich verëenigt met den Raad,nbsp;ïTiy niets ov’rig dan de wanhoop in dien ftaat.

1 P'ii, laat ons tragten thans van hem te zcgepraalen : Moet hem doen fncuv’len« of deez’ dag ten gtaavQnbsp;daalen.

;ci

Eiftde van het Eerjie Bedryf.

TWEE-

-ocr page 34-

«6 De DOOtgt; VAN CAjUS GRACCHUS.

!Vl


TWEEDE BEDRYF*^!

EERSTE TOONEEL.

OpimiuSjLicinia, Maxi mos.

'k:

JOpimius.

A, Gracchus Moeder komt tcrftond in dceze zaal^^ Myn’ Dochter 5 maar Ik hebbc, eer ik haar’ trotfc t».nbsp;Beantwoorde, cerft voor af uw’ mcening willen hoorr^'i'nbsp;Gy ziet wat rampen ons door 't Volk thans zyai befcholt;^

*t Welk hier in ’t Capitool ons zelf beleegert houd: nbsp;nbsp;nbsp;^

Haar Zoon is ’t Opperhoofd. Dat Volk,zo fier als ftoii™ Gedraagt zich ondet hem, door toedoen van zyn’Mo'knbsp;der,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(d£

Gelyk voor deezen, toen ‘t bewind ftond aan zyn’ Bro'W Tiberius, vol trots en hoogmoed ^ op den Raadnbsp;Vcrgramt, vervolgde ons fteeds met doodelyken haaknbsp;TJ is niet onbekent dat zulks hem kofte ’t leeven.

Thans poogt zyn Broeder op dat fpoor hem na te ftr^'^ En’k weet niet of de Goón hem in dat ongeval (vdnbsp;Ook ftorten zullen, dan of hy verwinnen zal.

Het wierd van Gracchus met den zwaarften ramp

Voor’t welzyn van denStaat liet ik me in’t eind beleezö Deeze al te droeve dag deed Romen alles vreezen;

‘ • I?

*k Geliet my als of ik tot V reede was geneigt, (dreij En eindMyk moede dus noch langer voort te vaaren.

Hy komt om u zy n’ Trouw op te off’ren voor de Altü^ ren,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Zo gy den Vyand van den Staat uw’ hand moet geevc* Zult gy te vrceden zyn, en zul ks niet tegenftrecveil ? »

Of waant ten minfte u thans te ontfangen als zyn’Bruk Maar, hou uw’ Vader niets verborgen, fpreek vry uit-

-ocr page 35-

treurspel. ty

Lie INI A.

U nbsp;nbsp;nbsp;IjICINIA.

* Heer, gy weet dat ik u (leeds genoegen gaf. lot hangt t’eenemaal van uw believen af.

^ wil is my een’Wet, die’k (leeds moet hoog waar* ^ deeren.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ren,

ij^^hfchoongy me eene keur liet doen naar myn begee-^/^ou niet genoeg voor hem my kunnen wagten, dien j^Sy enRomeals uw’ Dood Vyandaan moellzien.

fchroomen,

gt; k ïou voor Gracchus zelf als voor een Mondcr

®finits ik u met hemop’tallernaauwd’ vereen. jtWienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Opimius.

naam dord voor my ne oogenkoomen. ik befchouw hem niet met zulk een’ at keer, neen:

¦1. 7 my ? verbanvry die gedagten uit uw’zinnen.

Licinia.


0 Doel nergens anders op dan om hem te overwinnen.

^‘1 hoe! myn Heer.

, nbsp;nbsp;nbsp;Opimius.

Hy zal myn’ meening draks verdaan(

ons hem midd’lerwylverderkeninzyn’waati;

¦ veinz’voor hem.....

® nbsp;nbsp;nbsp;Licinia.

Helaas!

^ nbsp;nbsp;nbsp;Opimius.

j; nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;M yn’ Dochter, daak uW klaagen,

«»jj^'l,ilaar myn’begeerte,u deeds gehoorzaam draagen:

Licinia.

^ nbsp;nbsp;nbsp;Ach ! myn Heer, is die gehoorzMmheid

de oorzaak van den ramp waarom uw’ Dochter •¦'j fchreid.^

¦'gy deezen dag u wilde op Gracchus wreeken,

¦tv

0 at hoefde gy myn harte in de oude vlam te ontdec ken ?

Ik


uur Was byna gedood, ’t welk myne fchuld vermeert.

-ocr page 36-

i8 De dood van GAJUS GRACCHUS.

Ik zal ’er ’t offer dan van zy n , wy I gy ’t begeert ; Inhoopedatde Goön, vernoegt op my te woeden gt; Hnbsp;U zullen voor den flag, dien’k reeds voorzie, behoedeUCj

ÏVl

TWEEDE TOONEEL. iV

El

Opimius, Maximus.

W nbsp;nbsp;nbsp;Opimius.

at komt Licinia my zeggen, droef te moe ? Voorzeker legt hy op myn’ Staat en leven toe.

Ligt wift ze in ’t heimelyk uit zyne reen te ontdekken V Een’ nieuwen valftrik, daar hy my zoekt in te trekken. Enbsp;Wel aan, voorkoomen wy zyn’ arm ; een zelve haat • Enbsp;Een’ zelve gramfehap fpoort ons aan tot zulk een’ daad.Enbsp;Ja, Maximus, maar ik kan daadelyk beginnen;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V

De flag, dien ik hem geef, zal’t van den zynen winnet Wyl de Rechtvaardigheid der Go6n , lang afgewagt, Enbsp;Hem thans van zelfbrengt in dit Hof, enonzemagt. ’tnbsp;Maximus.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A

Ach! wil u niet, myn Heer, in nieuw gevaar begecveli E Vrees alles van een Volk, ’t welk inftaat voor zyn levei; ’1nbsp;Ontwyk hunn’ woede in tyds, geef hen hun Opperhoof ’1nbsp;Weerom; maar eer men u van alle hulp berooft,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\

Tragt liever ’t onweer,’t welk u dreigt, te doen bedaaref C Hy is ’er mêe vernoegt. Zyn’ Trouwjvoor d’ Echt-Al ’lnbsp;taaren

Metuw’Licinia vereent, metvaftenband, Cflan^ I Rome op een nieuw met Rome, in een’ gcwenfchtd ’inbsp;Was hy tot heden toe alle uw’ belangen tegen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;l

Nu laat hy door de kragt der Liefde zich beweegen : nbsp;nbsp;nbsp;i

Hy offert zynen haat haar op, en wil voortaan Uw Schoonzoon zyiT.gy kuntzulksnietintwyffelflaaf ^nbsp;Gyzelf, gy hebt de grooteen hoüg-geduchtepandennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3

Van’t Burgcrmeefterfchap bekoomen uit zyn’ handen. ^

O pi

-ocr page 37-

treurspel. 19

Opimius.

‘¦ïy heeft my klimmen doen ten hoogden top van eer, '^^tn doste meerder roem te erlangen als hy weer

daar van af bonll; neen, hy vleid met zy n’ gcfchenken My vruchteloos. Ik weet wat ik van hem moet deuken.

e groote drift, die ik geftaag hebbe aangéwend

heeft in’t end

U!C in. nbsp;nbsp;nbsp;acuuca

ym zynen toorn te doen ontfonken, ..............

^Ueünderhandcling met my ganfehafgefneeden.

heeft my tegens hem altoos gezien te onvreeden.

^y gaf ons blyken van zyn’ haat en wreedheid ; J a ^|y volgde van naby zyn’s Broeders voctfpoor na, (ven;nbsp;.Wiens Hoofdmanfehap den Raad deed hdderen en bee-

* nbsp;nbsp;nbsp;En ik, opdat hy niet wierd in zyn plaats verhoeven,

* nbsp;nbsp;nbsp;Pord hem alleen met degchaate Muitery

quot; ^cr Stad Fregclics zelf befchuldigen: door my Werd hy verklaart voor ’t Hoofd der Wcderfpannelin-gen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(gen:

Maar ’t was mcontnogelyk hem het gebied te ontwrim ^ Behaagde Rome hem te vyz’len tot dien daat:

wat ik inbragt tot zyn nadeel, werd verfmaat.

Egt;ie dag, ?o fmartelyk , verydelde al myn pogen.

'*! Wil niemant, die my is in Staat gelyk, gedoogen, Laat daan dan een*, die my te boven dygt, o neen.nbsp;W^aut eind’lyk kan ik u myn harts-geheim ontleén,

1 P Maximus; gy zult uw’ zuiv’rc Trouw nooit kreuken. ^ hYl naar degrootheid, daarmy ’t Lotmêewilbefchen-jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(delt:

Peez* Waerelddad, heeft deeds’t Heel-Al de Wet ge-Is tyd dat ze op haar’ beurt in ketens word geknelt.

Et brand om haar al leen de Wetten voor te fchry ven,

En Zal niets fpaaren om dat opzet door te dry ven. Maximus.

Wel, toefdau niet, gy ziet den weg reeds open daan: ^iets doortu; Gracchus zelfbieduzyn’ bydaudaan.

• ^ernoeg dat Opperhoofd; wil hem uw’ Dochter geeven, lt;ozietgc eerlang uwhuis tot de .opperde eer ver heeven,nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B %nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Weet

-ocr page 38-

ao De dood van GAJUS GRACCHUS.

Weet gc een’Bcfchermer, die u daar toe beter dient ?

Gy hcbtdengantlchcn Raad,hy heeftal’t Volk tevricnlt;)^ Laat xyne en uwe magt te zaam verëenigt weezen,

Zo zal u alles lleeds gehoorzaam zyn en vreezen.

O P I M I U S.

Ik hebbe u reeds gezegt, het zy dan hoe het zy ,

’k Wil niemand dulden , my gelyk in Heerfchappy. J? ’k Zoude in een’Schoonzoon dus een’Mededinger viquot;j^nbsp;den.

Men dood’hem liever, en zulks is ligt te onderwindei^ ’k Zal u meer zeggen, ’t dient my alles in myn wraaknbsp;Ik hebbe uit Drufus mond, daareven, eenezaak qnbsp;Vangroot gewicht verllaan , die my houd opgetoogeOI^nbsp;Hy mind myn’ Dochter, en bcfchoud met nydige oogdnbsp;Die voorgewende Trouw, daar Gracchus zich mCJ?,nbsp;Hy heeft my zyne hulp en byftand toegezeid. (vleilj^'nbsp;Ik moet voorzigiig door dien nieuwen Minnaar tragtdnbsp;Myn wit te treffen: hy (laat diep in’s Volks gedagtennbsp;Geprent, en zyn bellier vertrout men overal.

Hun inzicht en belang , zo zeer verfchillend, zal L Het myne voordeel doen; zo hebbe ik niets te fchroö\rnbsp;men.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Y

Ik vtnl hen beide,d’ een door d’ and’ren,om doen koonido Indien ik kan. Maar ik zie gintfeh Cornelia:

Men veinze, en Ipoor’ de reen van haare herkomll nagt; J;.

DERDE TOONEEL. §

•u

Opimius,Cornelia,Maximüs, FtlLv^^^|

MC o R N E L I A. nbsp;nbsp;nbsp;Jy

en dagt my moog’lyk niet in dit Paleis te aaii' fchouwen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

De woede van den Raad, die myn bederf wil brouwemSi Droeg zorg genoeg dat my den ingang wierd belet.

Ik zie van allen kant, waar ik myn’voeten zet,

Hid

-ocr page 39-

21

Treurspel.

'2t dan Voorwerpcn, iny vyandlyk cn affchuwlyk; °*''''aardehanden , 2o onmenfchelyk cn gruwlyknbsp;^purpert met het bloed van my n’ doorluchtcn Zoon,nbsp;Mnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geftadig noch om wraak roept by deGoon.

J) Burgermeefter, Zo u myn gezicht verwondert, j^^nkhoemy, ’tgeenmy wordgezegt, indcoorcndon-overige Zoon, vergeetendeal diefmaad (dert.nbsp;ii'j^ '^reedheid, durft zich weer verzoenen met den Raad.nbsp;fchy nt zich alles reeds naar zyneTrouw te fchikken.nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gt;1 oog voor dat gehaateFeert niet fchrikken?

: nbsp;nbsp;nbsp;» ikbenmifleidj enkend’ontemb’renmoed

Q^^fheid al te wel van myn doorluchtig bloed, ;itJ^^ooittewaanendathy de eer daar van zou krenken.nbsp; ! zich verbinden.... neen, ik kan het nimmer dcn«nbsp;ifEe ken.

eiij^ Waar Romein, een zoon uit deezcn fchoot gebaart, tel ^'^iiooitinzyne Min zolafzyn, zo ontaard.

Opimius.

kan ’er fchand’Iyks inzofchoonenTrouwknoop j), Weezen,

)0'y''^Bomeeen ander oog verleenen zal na deezen ?

Y mient Licinia dat men haar’ hand verfinaat ? ielt;0/'^'ent Opimius dat men zyn’ Stam dus haat ?

^aant uw Zoon, als ik myn’ Dochter hem kom fchenken,

'Tietmy ftelgelyk, zyne eer daar door te krenken?

V -''vi, aeuKtgy tz egt. Mevrouw,

, dat hy voor d’u wen zwigtgn moet.^. ®fquot;}eer ik Gracchus tot dien ftaat tragt op te hetfen ,nbsp;jl^uwinge ik my miffehien meer dan gy kunt befeffen.nbsp;j^Weet hoe haatelyk my ftceds uw bioed moet zyn,nbsp;ii' ’t welzyn van ’t Gemeen is my meer waard dan ’tnbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cornelia.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(myn’.

iJiS, ® t Welzyn van’t Gemeen u heeft daar toe bewoogen, deezeTrouw, dicik niet kon gedoogen.nbsp;y n Zoon mag zich in d’ Echt verbinden, vvaar’t hemnbsp;ld lult, ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;B 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;En

’ denkt gy’t zelf, en is deluiiler van myn bloed

-ocr page 40-

iz De dood van GAJUS GRACCHUS.

En 'k ben op zyne zorg voor Rome gantfeh geruft. Maar mag men u niet voor alle and’ren dingen vraageH'nbsp;Hoe ge u, wanneer dit Feeft geviert is, zult gedraagei''nbsp;?ult gy de trotsheid van den Raad, en zyn geweldnbsp;Beteug’len ? zal het Volk in vryheid zyn herfteld ?

Zal ’t, niet meer zwoegende in een droeve flavernyc, Ontflaagen zyn van diegehaate dwinglandye ?

Zal mendegoed’reii, daar elk toegerechtigtis, Uitdeelcn? zal me in’t eind, nazoveel drocffènis,nbsp;Den dood van mynen Zoon, van graf en ruft verfleeke**nbsp;Van inyn’ Tiberius opzync Moorders wreeken ?

Is dit uw toeleg? fpreek; ’k zal u niet tegen ftaan. Vaar met dit Huw’lyk voort, ’k neem ’t op die vod'nbsp;waarde aan.

O PI M I U S.

’k Staa van verwondering verbaaft en opgetoogen.

Hoe ! moet ik in den Raad zulk cene Taal gedoogen? Mevrouw, ’k wil dat uw Zoon zelf myne ineenifl®nbsp;Het is genoeg ; hy zy op myn bevel gereed. (weet'nbsp;’k Zal hem wel zeggen, zo hy op die Trouw durft defl'nbsp;ken,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(kch'

Tot W'elk een’ prys ik hem myn’Dochter meen te fchcH'

VIERDE TOONEEL.

Cornelia, Fu l via.

F 17 L V I A.

’tis met deez’Echt, Mevrouw, zo ver niet als gy dagt' De Burgerineeftcr fpreekt als had hy de Oppermagt.

U w bloed is te edel om dien hoon en Cnaat te 1 y den , En Gracchus zou gewis dien flaaflchen band vermyderi’nbsp;Cornelia.

Oja, ik ken myn bloed, ’k ben daar verzeekert van. ’kWeet dat ecnZoon,als hy,nict gantfeh ontaarden kaf'nbsp;’t Kan zyn dat hem de Riefde een’ wyl maak’ miiiddnbsp;vaardig,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Maf^

-ocr page 41-

treurspel. is

^aar’k tz\ hem wederzien rcgtzyner Moeder waardig. ;ii| :^enhart, gelykhetzyne, is nooit ontzet in nood.

;ii’ gy heeft veel Liefde, maar zyn’ Deugd is ruim zo groot. Zal van zynen plicht niet wank’lcn; ’k wil hemnbsp;j, fpreeken,

zyti gemoed in een’ veel ed’ler vlamme ontfteeken. Och waar vertoeft hy, daar myn’ komft hem is bewuft.^nbsp;J,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;F u L VI.'V.

eiii

^y Wagt mifTchien tot gy alleen zy t, weeft geruft, ^ievrouw: maar ’k zie hy komt.

Cornelia.

Gy kunt zo lang vertrekkefii.

VYFDE TOONEEL.

Cornelia, Gracchus.

At nbsp;nbsp;nbsp;Gracchus.

^^JLevrouw , ach ! welk gevaar wilt ge over u ver* jNnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wekken?

Q^Raad, te onrecht vergramt, kan, in zyn’razerny» HP ü zich wreeken van myn’ Broeder en van my.

deugd, nog Kunne zal hem brengen tot bedaaren. Ifk’ 'tl der Godennaam, wiltochuwleevenlpaarai.nbsp;A oen de dood getrooft en met myn lot te vree n,

^aar ’k vrees voor u , helaas! ik beef pm u alleen. Cornelia.

! nbsp;nbsp;nbsp;waant myn Zoonnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;datnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;doodnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;befchroorht

t nbsp;nbsp;nbsp;lc3fi

^lt;^at zich myne Deugd nbsp;nbsp;nbsp;zoude in’t gevaarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;verZaaken ?

¦'¦aar Waar voor vreeze ik, daar de wanden, daar tge-

V .

an dit gehaat Paleis van Trouw en Vreede zelf t, ^'^aagt?een woord van u wift voort de ¦wond te heelen;nbsp;^ kom hier flegts öm meede in uwe vreugd te deelen.

G^ra'

-ocr page 42-

z4 De dood van GAJUS GRACCHUS. Gracchus.

Mevrouw, ’kbenfchaamrood, dat ik, om mynVii', derland

Te redden, buiten u hebbe uitgedooft dien brand.

’k Moefl; anders Rome zien in puin cn affch verkeeren-CORNE LI A.

’k Verwonder my , en moet uw’ Wysheid hoog waaC Die u voorkoomen doet veel ramp en ongeval. (deereiH:nbsp;Maar weet gy of het V olk zulks ook goedkeuren zal.nbsp;Zultgy, wanneer ge u voor uzelf dus hebt gequeetei'!nbsp;Het gantfche Volk,’t welk u zo liefheeft,niet vergeeteigt;'nbsp;Zal ’t zonder finarte uw heil aanfchou wen in deez’iloniinbsp;En eenig deel ten minfte ook hebben aan ’t Verbond ?nbsp;Gracchus.

Ik moet me aan’t welzyn van’t Gemeen gantfch ovelquot; geeyen,

Mevrouw: door deeze zucht worde ik alleen gedreevel’' ’k Zal Rometeffcns mctmyn’ Min voldoen; o ja:

’t Volk krygt den Vrecde, en ik genjet Licinia.

Maar zo het mogt in ’t eind, een’ and’ren Vreê begeerelit En alles in hunn’ woede en muitzucht omwil keeren,

Is 'tbillyk dat ik hen te keergaa als een Held,

En regens dank hen maak gelukkig met geweld.

Cornelia.

Gelukkig met geweld ? wat vreemder flavernye ! (dy^' Gy fpreekt de Taal reeds van den Raad, vol dwinglai’'nbsp;Maar fédert welk een tyd was toch des Volks gemoednbsp;Zo haat’lyk iq uw oog ? zo muitzick en verwoed}

Ach! zo gy hen met zulk een’ zwarte vcrw wilt inaaR^'' Watzal Tiberius by ons voor roem behaalen rnbsp;’t Geen hy heeft iiitgevoerd was dan een euveldaad.

Zyn yver ftrekte alleen tot nadeel van den Staat.

Ha! Wreede, moellgy niet voor die gedagteny zen, Zn zyne fchim, noch rood van bloed , ontzag bevvyzci'’nbsp;Gracchus.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

’k Doe zulk een ongelyk myn’ waarden Broeder niet. ^

-ocr page 43-

Ik

TREURSPEL.

If eer 2 yn’Deugd, die noch alom haar’ft ^ breng zyn leven en tyn dood my fteeds

ftraalen fchiet, te binnen.

j^Aaar weet ook dat my nooit uit myne ontroerde zinnen ^ ^ onbillykheid van dit ondankbaar Volk zal gaan.nbsp;toe, Mevrouw , dat ik my moog’ van hen ontflaan.nbsp;H Broeder ftierf flegts voor zyne eigene belangen,

Ml door het vluchten van het V olk wierd hy gevangen: yHeeft hem,hoe zeer gy ’t ook in hun gedrag verfchoont,nbsp;minder dan de Raad beleedigt en gehoont.nbsp;Cornelia.

®ar wagtte ik u. Hebt gy dien Broeder reeds gewroo-j nbsp;nbsp;nbsp;ken?

V* '•1 deez’ Raad, dien gy noch van zyn bloed ziet rooken, ^eer waard dan hy ? gy maalt zyn’dood op’t fchrik-.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;k’lykfteaf:

t'^b! ziet gy hem dan niet verfteeken van zyn graf.?

gt;^11 is zyn Lighaam, inden diepen vloed bedolven, iN^bgryslyk Ipeeltuig niet der woefteTybergolven,nbsp;^aar hy van u alleen eene eeuw’ge ruft verwagt ?

^al hem de grootfte fmart door u zyn toegebragt ?

iin

luift’ren naar de Liefde ? o laffe, gaa dan heen, j^aa, volg de Liefde, en llaa van de eer ook af met een.nbsp;Y?vlck in uw verftokt en toegefchroeid gevt'ilTenbsp;bloed der Scipioos, en hunn’ gedagteniffe.

•- 'dt gy hem geen gehoor, in al zyn kermen , geeven, gantfeh vergeeten, wie hem heeft berooft van ’t keven .?

om

ik dathcerlyk bloedu niet gefchonken, glans daarvantezien uitlchitteren alom.?nbsp;w^Goden! die my gaaft den een’ en d’ and'ren Broeder,nbsp;u as ’t niet genoeg dat ik my eens gedroeg als Moeder ?

l _’k was reeds by my zelfop ’tallerhoogft’ verheugd, j^atik twee Zoonen had, wier dapperheid en deugdnbsp;Zouden in ’t vervolg voor rampen en gevaaren,nbsp;gt;VP’t loff’lyk Heldenfpoor, hun Vaderland bewaaren.

Beken dat de cerfte myn’ verwagting heeft voldaan:

B j- nbsp;nbsp;nbsp;Zyn

-ocr page 44-

•3.6 De dood van GAJUS GRACCHUS,

Zyn arm heeft voor xy n’ plicht al wat hy kon beftaan. De laatfte heeft dien weg tot hier toe ook bêtreeden;nbsp;Maar in het eind, helaas! verlaat hyxyncfchrecden.nbsp;Hy volgt hem naaulyks in zyne Ampten op, ó frnaat!nbsp;Of hy verwaarlooftdie, en fchaamt zich niet den Raadnbsp;Als Slaaf ten dienft te ftaan in fchand’lyke euvcldaaden.nbsp;Deeénftierftotheilvan’tVolk, endeanderwil ’tver-raaden.

Door welk eén’wrceden flag wilt gy my moorden? moet Gy my doen bloozen datgy voortfproot uit myn bloed ?nbsp;Dat ik my Moeder noemder Gracchcn ? daar te voorciinbsp;My deezen naam alleen kon’t allermeeft bekooren.nbsp;Laat gy my dien, o Zoon, nu tot een fchandvlek na ?nbsp;Gracchus.

O Plicht! o Liefde! o Eer! Helaas Licinia! Cornelia.

Ik zie, gy wankelt noch, ontaarde van uw* Moeder, Gaa heen, verraad het Volk en uw’ vermoorden Broe-’t I s u te lang in uwe ontrocrenis gcftyft,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(der.

Dewy! diedwaaze Liefde u in gedagten blyft.

Ik hebbe in myngemoed my van myn’ plicht gequeeten. ’k Laatnuhetov’rigeaan de wroeginge uw’s geweeten.

ZESDÉ TOONEEL.

WG R A C CII U S, alleef}.

Elkecnvcrwyt,o Goön! ontrooft my myneMih! Kan, kan myn oog, nazoo veel’ plaagen,

Hef heugch’lyk dagligt noch verdraagen ?

Slaa Ik op deeze wyz’ hét fpoor myn’s Broeders in ?

’k Ben, zonder dat ik ’t weete, een* and’ren Weg getoö-gen.

Myn’Moeder, met myn’lot begaan,

Wyft my die fnoode dwaaling aan.

Een’ Vrouw,o fchandeiecn’ Vrouw ftelt my myn plicht yoor oogen.

Wyk,

-ocr page 45-

P E L.

, TREURS.

laffe Liefde, die dit hart hield in uw’magt.

Gy hebt de Deugd haar plaatze ontnoomen.

2y eifcht daar weder in te k oomen. j,^-y my toefpreekt, ben ik doof voor uwe klagt.nbsp;hlaake uw’ boeyens los, en ben tot vluchten vaardig:nbsp;Maar Goón! ik hoor Licinia!

Zy wil niet dat ik van haar gaa. nbsp;nbsp;nbsp;(dig ?

Schoone is myner waard, maar ben ik haarer waar-

Ueen: Indiende Min in ’t eind myn’ Deugd verwonj Zou zymyn’drift met recht weerftreeven:

Ik moet haar eenen Minnaar geeven,

^ gt;cns Deugd by zyne Min blinkt als de Middag-Zon* ^ar’s Dochters wederliefde, en ’s Vaders dood tc haa-Zyn’s Broeders waarde fchimten zoen : (ken,nbsp;’tis mcerdanmenfch’lykomtedoen.nbsp;zulk een’ daadkan een’ Romein onfterff’lyk maa*nbsp;ken.

^'^1 aan, o Liefde, ik paffe op uw geroep niet meer:

’k Ben Meeller van myn hart geblceven:

Q, Laat om in ’t einde wet^rgeeven

-^''^fneliahaar’ Zoon, en een’Romein zyne Eer.

naauwlyks in myn’ magt, maar echter’t moet zo weezen;

Kom, gaanwe, en redden wc in deez’Haat,

^blyf myn naamaltoos by hengeroemt nadcezen.

‘y nbsp;nbsp;nbsp;Het Volk voor’t woeden van den Raad.

lO'

Z E,

-ocr page 46- -ocr page 47-

TREURSPEL. 29

DERDE B E D R Y F.

EERSTE TOONEEL.

OpiMiüs, Gracchus, Drusus, Gevolg,

DO p I M r us.

atelk vertrckke: engygt; zet ute zaamenneer,

O Opperhoofden , lang gewoon door tegenweer Alle onheil en gevaar kloekmoedig door teltreeven.

Het magtig Rome heeft tot hier toe,zonder beeven.f Al En zonder zich in ’tininft teontftellen, ’t gantfeh Heel*nbsp;Zien fatnenfpannen tot bewerking van zy n’ val. (gen;nbsp;Thans is die Waereldllad voor ’t eerlt ontroert, verllaa*nbsp;Zy wil door my nen mond zich van haar’(land beklaagen.nbsp;’t Moet alles Icevennaar de Wetten, die zy ftelt,

Maar alles is noch nietgebragt inhaargeweld.

Daar vinden zich op nieuw weer fnoode Muitelingen, Die zy moet temmen, en tot onderwerping dwingen.nbsp;Laat ons niet ver van hier, om hen te zoeken, gaan.nbsp;Haare eigen Kind’ren zelf doen dat verdriet haar aan.

’t Is u niet onbekend. Dat Volk, ’t welk, dol van woede,

In dit Paleis ons houd bezet, in euv’len moede,

Durft tegens ons zelfzich aankanten. Niets weerhoud Hun dollen yver, die van alles zich mistrouwt.

En ver van hen zo groot een moedwil te beletten,

Zyt gy zelfde eerden om hen daar toe aan te zetten.

Maar welk een uitdag kan hethoopenindien Haat?

Hen blyft niets ov’rig, dan de goedheid van den Raad. Hy bied zen heden aan, uit gunden mededoogen.

Gy moet gehoorzaam zyn aanzyn geducht vermoogen.

Gracchus. nbsp;nbsp;nbsp;(plicht,

Myn Heer, welke eerbied wy den Raad ook zyn ver-’t Belang van decze Stad is ons van meer gewicht.

Zy

-ocr page 48-

50 De dood van GAJUS GRACCHUS.

Zy geeft bcveelen, die men trouw dient naa te koomen, En als zy fpreekt, moet zulks voort zyii in acht gcuoo*nbsp;men.

Ik hoor den Raad,gelyk haar’ Godfpraak; maar wanneer Die haar heur’ Vryheid rooft, agt ik zyn’ ftem niet meer.nbsp;*k Ben een Romein, en ’k ben tot Hoofd van ’t Volk ver-kooren.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ren.

’k Weet van niets anders; ’k wil van ’t ov’rige niets hoo-Als een Romein, betragte ik ’t welzyn van ’t Gemeen. Als Hoofd van’t Volk, is ’t heil des Volks myn’ zorg alleen.

Indien het u, myn Heer, dorft met geweld genaaken, Wat hebt gy niet beftaan om het verwoed te maaken ?nbsp;Gy zette het met dwang zelf tot deez’ Ophand aan.

Dat men het recht doe, ’t zal zich nooit te buiten gaan. ’k Beken, de Raad heeft zyn’ Voorrcchten, maar nietnbsp;mindernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(der

Heeft ook het Volk de hunne; of waant men zonder hin-En zonder tegenfpraak, hen lleeds te kort te doen ? Want dit alleen,myn Heer, is de oorzaak van al ’t wodn.nbsp;Heeft men de laatfle Wil van Attains, naa ’t fterven,nbsp;Reeds uitgevoert ? zyn goed gegeeven aan zyne Erven ?nbsp;All’zyne ftaaten, all’ zyn fchatten, in ’t gemeennbsp;Ten dienft van elk gefchikt, houd gy voor u alleen.

Waar dient het toe dat Rome, in magt en eer verheeven, Zyn’ grenzen uitbreid?wat kan ’t ons voor voordeel gce-ven ?

En Leeuw en Wolf heeft noch ten minftc ecn’fchuil-plaats, daar

Hy in kan wyken, op aannad’ring van gevaar:

Terwyl Romeinen, die zich overal doen vreezen,

Zelf in hun eigen Land niet veilig kunnen weezen.

Wat baat het,dat men hen als Waereldheerfchers roemt? ’t Is waar,zy zyn door ’t Recht des Oorlogs dus genoeint,nbsp;Maar ’t ftrekt den Grooten flegts ten nutte, en hun ’s Ge-lyken

Zya

-ocr page 49-

3*

TREURSPEL.

^yn hunn’Tierannen, die zich met hun goed vcrryken.

Me daar in’t kort, myn Heer, een’ waare Schildery »an Rome, en mogclyk voegt Drufus meer daar by.

Dausus. nbsp;nbsp;nbsp;(hooren.

Myn Heer, ’k heb me in myn Anipt gedraagen naar be-’k Ben Hoofd van’t Volk ; die naam fchryft my mya’ plicht te vooren.

Niets kan my immer doen myn Vaderland verraSn.

Myne eer zal zo ver nooit zich zelf te buiten gaan.

Maar wen ik nadenk welk gevaar ons (laat te vreezen, Betuige ik meer Romein, dan Hoofd van ’t Volk te wee-Wy moeten Rome thans behouden in’t geheel (zen.nbsp;N zie alreeds metlinart hoe een moorddaadig deelnbsp;Van zy nc Kinderen den arm heeft opgeheeven,

En zynen boezem wil den wiflen doodfteek geeven.

Hoe (lemme ik langer dat onmenfch’lyk opzet toe. k Heb’t reeds te lang gedaan, en ben die wreedheid moe.nbsp;Ne droevige uitdag, dien we’er allen van aanfehouwen,nbsp;Laat my niets over dan een billyk naberouwen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(is;

Hoe meer men’t quaad verfchoont,hoe’t meer te duchten En ’t Volk bederft zich, daar ’t zoekt hunn’ behoudenis.nbsp;Verzoekt het iets,hetis hen naauwelyksgegeeven,

Of’t voelt zich wederom door hebzucht aangedreeven Om weer iets anders te begeeren op dien voet.nbsp;t Gaat in hunne eilTchen voort, als raazend en verwoed.nbsp;Hun hart is nooit verzaad. Niets kan hunn’ drift doennbsp;fmooren,

En alles (laat hen aan, wat hen flegts komt te vooren. Zie daar in’t kort, myn Heer, een’ waare Schilderynbsp;Van ’t Volk. Zo Gracchus dorft,hy voegde meer daar by.nbsp;Gracchus.

O Hemel! zo ik dorll ? wanneer is u geblceken,

O Opperhoofd ? indien ik u noch aan mag fpreeken Met deezen grooten naam, en gy dien waardig zyt;nbsp;Wanneer hebt gy befpeurt dat ik my t’een’gen tyd’

Met fnoode liften heb bchulpen ? welke reden

Zou

-ocr page 50-

p De dood van GAJUS GRACCHUS.

Zou my beweegen om myn’ plicht dus tc overtreeden Schaam u veel eer dat ge u daar zeJf aan fchuldig maakt,nbsp;En door uw’ veinzerye uwe eerfte Deugd verzaakt.

D R us us.

Ik veins niet, dat ’s een kunft, die ik nooit zogt te leeren. Ik heb het Volk befchermt, maar’t zou myn’ naam ont-eeren,

Zoo ’k daar in voortging, nu het dus aan ’t woeden flaat^ En in hunn’wraakzucht zich zover te buiten gaat-Maar’k vrees myn yver zal een deerlyk loon erlangen:nbsp;’kWeet wat uwBroeder voor den zynen heeft ontfangen;nbsp;Ja, Rome heeft dien duur genoeg betaalt.

Gracchus.

Hou lland,

Vermeet’le; vaar niet voort met uwe réén, en rand Een’ zoo doorluchten naam niet aan, die, allerwegennbsp;Beroemt, fpyt deafgunft, is ten Hemel toegefteegen.nbsp;Maar ’t is tot u, myn Heer, dat ik my wenden moet;nbsp;En, wyl een Hoofd van’t Volk, in zo veel tegenfpoed,nbsp;Ons wil verraaden, en zyne agting dus ontberen,

Zal ik alleen den roem van’tHoofdmanfchap verweeren, Zo tegens u, als hem; ja tegens al den Raad.

O P I M I u s.

Volg, volg veel eer zy n fpoor, zo ge u noch raaden laat; Maar weet ook tot wat prys de Vreede u word gegeeven.nbsp;’t Is Fulvius, die van al ’t geene ’cr is misdrevennbsp;’t Eerft heeft de grond gelegt. Hy heeft zy n’ handen metnbsp;Het bloed een’s Wigch’laars op een’ fnoode wyz’ befmet.nbsp;Hoe! zal men ongeftraft, ten aanzien van elks oogen,nbsp;Die Heiligfchennis op het Capitool gedoogennbsp;Wy zagen hem fchier aan de voet des Outers doón,

T erwy 1 men olFerdeaan de onfterffelyke Goön,

En toen hy, naar ’t gebruik , de rookende ingewanden Van’t Offervee vertoonde in zy n’ bebloede handen.

Wy moeten GoönenMenfch in hunne wraak voldoen, En Aagten liever all’ de Muiters hen ten zoen;

Doch

-ocr page 51-

TREURSPEL.

öoch wyl ons Fulvius broudeal deez’ Staats-gefchillen, 2y ons zyn hoofd genoeg, om deezenftormte Üillen.

Gracchus.

2yu hoofd zy u genoeg? Goón! wie had zulks verwagt! Hoe! zoude ik Fu-lvius dus lev’ren in uw* rnagt ^

H R-ome! ’t welk uw’ roem ten Hemd zaagt gereezen, Zytgy het zelf noch ? neen, zulks kan niet moog’lyknbsp;weezen.

Hy zyt den luifter quyt, waar mêegy waart vereert.

He Raad heeft alles door zyn’ Wetten omgekeert. ten fnoodeWigch’laar, die ons dorlf met fchimp bra-. veeren,

Hurft eenen Raads-Heer thans tot zynen zoen begeeren: Tcrwyl een Hoofd van’t Volk, lafhartig omgebragt,nbsp;Heen graf zelfheeft, wel ver dat menzyn’Moordersnbsp;Het al Icredelft’bloed, o onuitwisb’refchande! (Aagt.nbsp;Strekt het vcragt’lykfte nu tot eenc Offerhande.nbsp;k Wil liever llerven, eer ik zulks ooit toe zal ftaaii.nbsp;Hoch cind’lyk is het tyd uit dit Paleis te gaan,

Hewy 1 ’t vergeefs is op den Vreede meer te hoopen.

O p I M t u S.

Haat, gaat dan heen om in uw wis bederf te loopen.

H wederhoudeu niet, MynHeeren; maar bedenkt Hatmentotdeezen prys alleen den Vreedeu fchenkt.

Het is noch tyd, behoed het Volk voor zo veel fchaaden. Hy kunt daar over met u beiden u beraaden.

TWEEDE TOONEEL.

Gracchus, Drusus.

O nbsp;nbsp;nbsp;Gracchus.

pimius vertrekt; gaa, volg hem; dat is toch He weg, dien gy verkieft ; waarom bedwingt ge u noch?nbsp;iiiy belangt, ik gaa het Volk weerom verzeilen,nbsp;hen uw’ y ver op het klaarlP te voorcnitellen.

C nbsp;nbsp;nbsp;Drü-

-ocr page 52-

34 De dood van GAJUS GRACCHUS. Drusüs.

Nu ’k my niet meer behelp met hen door vleiery Het oog te blinden, doe ik hen meer dienft dan gy.nbsp;Gracchus.

Wy zullen hooren wat het Volk ’ervan zal zeggen. Drusus.

Gy zult de zaak voor u wel weeten uit te leggen :

Maar zo het handelde naar billykheid en trouw,

Ben ik geruft dat het myn’ zyde kiezen zou.

Gracchus.

Gy hebt gelyk, uw’ gunft kan ’t Volk niet weinig baaten. Op zoo’n Befchenner mag het zich geruft verlaaten.nbsp;Drusus.

*£ Gevolg zal toonen wie ’t het beft weet voor te ftaan. Gr ACCH us.

Op dat zulks blyke, vange ik alles moedig aan.

Vaar wel, want uw belang verbind u hier te blyven. Men zou my voor uw’dienft te grootenloon toefchryven.nbsp;Een fmeekend Opperhoofd, ’t welk zynen plicht vergeet,

Iseen doorluchte Slaaf in ’t Amptdat hy bekleed.

Doch, tulfchen onsgezegt, gy moogt met reedenfchroo-Dat ge eens het Lot zult van Ottavius bekoomen. (men, ’t Zal Drufus heugen, dat, in fpy t zelf van den Raad,nbsp;Hy zich verfteeken zag van zyn gebied en ftaat.nbsp;Drusus.

Wyl’t Noodlot wederzyds komt ons geluk beftryden, Zal’t Gracchus heugen, dat Octavius, na’tlydennbsp;Van zo veel hoon , zich wift te wreeken, vol van moed,nbsp;En zulks Tiberius betaalt heeft met zyn bloed.

Vaar dan niet langer voort zyn Voorbeeld na te ftreeven, Of vrees hetzelve Lot; vrees mcede voor uw keven.nbsp;Gracchus.

Een’ grootfe Ziel vreeft niets , als zy haar’ plicht betragt. De Deugd beftiert me, en wat gy ook van d’uitflag wagt,nbsp;Gy zult voorzeker fghande, ik roem en eer behaalen.

D R u-

-ocr page 53-

TREURSPEL. Drusus.

De tyd zal leeren wie van ons zal zegepraalen.

Maar ’k zie Licinia, ’k weet dat gy haar bemind. Ligt dat die grooife Ziel, wanneer zy zich bevindnbsp;In’t byzyn van die geen, die haar heeft overwonnen,nbsp;Zo oüvertzaagtniet meer zich zal gedraagen konnen.nbsp;’k Laat u alleen.

DERDE TOONEEL. Gracchus, LiciNfA.

M,

Licinia.

.yn Heer, ach 1 wat hebt gy beftaan l Gy Zet myn’ Vader weer op nieuw tot gramfehap aan.nbsp;Zyn hart word op het feilt’ door toorn en wraak gedree-ven.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(leeven.

Gy ziet my hier, maar’t Zal voor’t laatltzyn vanuw Ik kom u zeggen flegts vaar wel in eeuwigheid.nbsp;Gracchus.

Goön! kan het zyn dat gy voor altoos van my fcheid! Licinia.

Schoon ’t onze Liefde fmart, het is my flreng gebooden.'

Gracchus.

Ach! kunt gy ’t doen ?

Licinia.

Helaas! behaagde’taan de Goden, Dat ik, nu gy toch niet mpi Bruidegom moogt zyn,nbsp;Slegts voor my zelve bleef: ’k zou dan met minder pynnbsp;Die fchoone vlam, die’k moet verbergen, in myn hartenbsp;Befluiten kunnen: doch nu treft my grooter fmarte.nbsp;Myn’s Vaders wil Haat valt; ik ben voor u niet meer;nbsp;Durf ik het zeggen ? ach'! ikbenvoorDrufus, Heer.

Gracchus., nbsp;nbsp;nbsp;(ren!

Gy zytvoor DrufusGoön! ach! watkomtmy teroo-C a nbsp;nbsp;nbsp;Doch

-ocr page 54-

36 De dood van GAJUS GRACCHUS.

Doch ^y ne trouwloosheid komt my niet vreemt te voo* ren;

Hy heeft myu’ V yandcn reeds bly k van trouw getoont, Vermits eenprys als u, alleongelyk verfchoont:

Zo veerbekoorlykhcênzyn magtig’t al te winnen. Doch Drufus fcheen me altoos af keerig van het minnen.nbsp;Hy heeft de kragt van uw’ fchoone oogen nooit gekend.nbsp;Waarom benydhy my dien waardenfchat in’t end ?

Is het de Staatzucht, die hem maakt tot een’ V crrader ?

L I C I N 1 A.

Oneen, MynHcer, het is de Liefde; en zo ’k myn’ Geloove, is reeds voor lang....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(Vader

Gracchus.

Ach! ’t is genoeg, Mevrouw. Ik ben rampzalig; ja, gy zyt my ongetrouw.

L 1 C I N 1 a.

Ondankb’re, ik ongetrouw.^ durft gy zo fchand’lyk fpreeken ?

En moet gy, daar ik fchicr van droefheid ben bezweeken, Myn’ Ziel noch pynigen met zulke wrccdc reên.

Gracchus.

Ach ! mogthet zyndat ik defchuldllegtshaddealleen! En dat uw’ Liefde, opregt en ongevcinlt in ’t blaaken,nbsp;My deed myne agterdogt als onbehoorlyk wnaaken !nbsp;Maar gy hebt reeds te klaar my doen begry pen, datnbsp;Myn’ zuiv’re drift niet veel van u te hoopen had.

De wroeging van uw hart was uit uw oog te leezen.

Ja, Druüts mindeu, en gy wilt zulks lang voor deezen. Moert gy, Mevrouw, me in dit Paleis doen koomen,nbsp;U te zien paaren met een’ and’ren Bruidegom ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(om

Licinia.

Wil myne vreeze en fchrik niet als een’wroeging laakcn.

Een’Godfpraak____ach! Myn Heer, ’k durf’tuniet

kenbaar maaken;

Maar zo gy wirt de helft van myne elende en pyn,

Ik zoude een Voorwerp vannieédoogen voor u zyn.

Grac»

-ocr page 55-

37

TREURSPEL.

Gracchüs.

Wel, 20 ge in uwe min ftantvaftig zyt gebleevcn,

2y kan my heden daar het fchoonfte blyk van geeven. Slaa Drufus af, en zo gy deel neemt in myn’ fmart,

Vcrwerp een’ Echt, die my den doodfteek geeft in’t hart. Licini A.

Wie, ik ? dit zou gewis myn’ naam tot fchande llrekken; En wie zoumy daarna weer zuiv’ren van die vlekken?nbsp;Neen, laat vvy afmy zulks te vergen; zwygveel eer;

Ik moet myn’ Vader (leeds gehoorzaam zyn, myn Heer. Maargy, diewiltdatik myn’plicht niet meer zalagten,nbsp;Moet gy de Wetten van uw’ Moeder niet betragten ?

Zy fpreekt pas, of gy volgt op ’t fpoedigft haar’ geboón. Ben ik, als Dochter, min verpligt dan gy, als Zoon?nbsp;Wat zegge ik ? gy fchy nt gantfeh voor haar alleen te keven.

Rome is gereed zyn’ ftem tot onze Trouw te geeveu;

Gy mint me, ik min u, doch Cornelia weerhoud Dien zoeten knoop, terwy 1 ze ons aller onheil brouwt.nbsp;W at baat het, of de Min voor u my ’t harte griefde ?

’k Zie de eerbied is in u veel fterker dan de Liefde. Gracchus.

’t Is waar, gy wilt toch dat ik ’t u rond uit beken,

’k Bewys myn’ Moeder de eer, die ik haar fchuldig ben. Zy heeft van myn gemoed de zege weg gedraagen :

Doch fchoon het Heeds betragt haar’wil en welbehaagen, Weet echter, dat het min naar haare Wetten leeft,

Dan naar deleffen, die de zuiv’re Deugd hergeeft.

Myn eigen plicht heeft door haar’ mond my toegefproo-ken; nbsp;nbsp;nbsp;fken;

Dit treft me op ’t zeerfte. Ik zie my n’Broedcr ongewroo-Romein den hoogden nood. Ziedaarde w'aarereén , Waar door zymyne Ziel bewoogen heeft alleen.

Zal’k u meer zeggen ? ’k hadde alreeds deteed’re Liefde erbannen moeten, die voor u myn hart doorgriefde.nbsp;En even eens als gy myne Eer voorfchaud bewaart;

C 3 nbsp;nbsp;nbsp;Maar

-ocr page 56-

58 De dood van GAJUS GRACCHUS.

Maar neen, Mevrouw, ik beu ftantvaftiger van aardt, V aar, bidde ik , dan niet voort met myn gedrag te doemen,

En de eerbied fterker dan de Liefde in my te noemen.

’k Minden nooit tederder, ik worde uw Vyand, maar Ikblyve uw Minnaar gt; 2elfin ’tuitterfte gevaar,

En deeze drift, die ’k om myne eer moet tegenftreeven, Zal myne zegepraal den grootlien luifter geeven.

Lic INI A.

Ach! welke eene Eer fpoort u thans aan, Ondankb’re? gy Befchermt een muitend Volk, vervoerd door razerny;nbsp;En noemt uw’ woede een’ plicht, dien gy trouw na moetnbsp;koomen,

Terwyl gy y v’rig ftryd voor Romen tegens Romen. Indien ’t u lufte door uw’ moed te zyn vermaard,nbsp;Waarom geene anderen verwonnen door uw zwaard ?nbsp;Zoo gy vertrokken waart naar de Africaanfche kuften,nbsp;Om vreemde Volk’ren door uw’Wapenen te ontrullen,nbsp;Ik hadde u zelve een’ krans van Lauw’ren toebereid-Maarindit(luk, helaas! zwigtmyn’(lantvaftigheid.nbsp;Wie zyn de Vyanden, diegy het hoofd komt bieden ?nbsp;Wilt gy dat uwen arm zal het verwyt gcfchiedcn,

Dat hy het werktuig is geweeft van Rome ’s val ?

Dat hy met brein en bloed gevult heeft zynen Wal ?

Dat niemand van zyn’ wraak verichooning kon verwerven ? nbsp;nbsp;nbsp;(ven ?

Maar Zelf de onnooz’lc met den fchuldigen moell (ler-Helaas! myn Heer, ’kdurve u’t vervolg niet doen ver-(laan.

Vrees voor den hoon, het Lyk uw’s Broeders aangedaan. Ach! zogy fneuv’len moet, laat my de hoop behouwen.nbsp;Dat ik het vieren van uwe uitvaart zal aanfehouwen.

G R AC c HU s.

Neen, dat men vry myn rif by ’t zyne werpen laat:

De eer zal te grooter zy n, die my te wagten (laat.

Men hoeft my namyn’ dood geen’ praaltombe op terig-tcu. nbsp;nbsp;nbsp;Myn

-ocr page 57-

TREURSPEL.

Myn ed’lenaam zal iii elks hai'te een’ Graffteê (ligten; En dat ’s de fchooiille, die de deugd ooit had, Mevrouw.nbsp;Licinia.

Gy wilt uw fterf-uur danverhaaftcn, en myn’ rouw, Uebitt’retraanen, dieikfchreye, enalmyn’klagtennbsp;2yn magt’loos om uw haat en gramfchap te verzagten.nbsp;Gr ACCHU s.

Ik heb myn Vonnis reeds uit uwen mond gehoort, Enfchoon ’t onbillyk is, ’k ben echter niet verftoort.nbsp;Wat trooft kan |och het Licht aan een’ rampzaal’geönbsp;geeven ?

Nu’k u moet derven, ftaat my alles naar myn leeven. Zoude ik myn’dagen noch verlengen, om te ziennbsp;Lat gy een’ ander voor ’t Altaar uw’ hand zoud biên ?nbsp;Wiehoordeooitvaneen’ laft zö haatelyk engruwlyk!nbsp;Ncen,’t daglicht is,tot zulk een’ prys,my veel teaffehuw-k Wil door een’ korter pyn my redden uit den nood.(lyk.nbsp;Vooru, Mevrouw, niet meer te leeven, is de doodnbsp;Te fterven dag aan dag. Wel aan, ik zal niets fchroomen;nbsp;Laat ons vergaan, maar tegelyk ook om doen koomennbsp;Een’ Medeminnaar, die myn’ ondergang betragt.

Als dit verrigt is, moet de reft ook zy n geflagt.

Lat dan de Ty berltroom , door bloed en doode Ly ken Gezwollen , aan de Schim myn’s Broeders klaar doenbsp;blykennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(heeft.

Wat wraak deez’ dappere arm voor haar verworven En hem een’ fchatting breng’, daar ’t al voor fchrikt ennbsp;beeft.

Lat niets het vuur van toorn ontkoom’, ’t welk my doet branden.

Beefvoor den Raad; Beefvry voor onze Dwingelanden; Beefvoor uw’Vrienden : Beefv.ooruwe Maagen. Alnbsp;Wat een wanhoopend hart dan uit kan voeren, zalnbsp;Gewettigtzyn; ja zelf myn’hand, zo ras niet moede,nbsp;^al uwen Vader in die overmaat van woede....

Li-

-ocr page 58-

40 De dood van GAJUS GRACCHUS.

Lie I N IA.

Ha! Wreede...

terzyde.

Groote Goön! gy hebt het my voorzegt. tegen Gracchus.

Helaas! mynHecr, help myn’ontftelden Geeft te regt. ’k Zal uw’ gerechte wraak geen ongely k meer geeven,nbsp;Maar fpaar ten minfte, Ipaar myn’ lieven V ader ’t leeven.nbsp;Ach! dwingmy niet dat ik hem zelf verraade, eninnbsp;Zyn’ Moordenaar moet zien een’ Held, dien ik bemin.

Gracchus.

Waar ben ik ? Goón!

Li Cl NI A.

Ik hoore u zuchten, gantfeh verleegen. Zo ik unoch behaag, waarom my zulks verzweegen ?nbsp;Zyn air myn’ pogingeri dan vruchteloos gcfchied ?

Gy wyktuitmyngezicht, ach! vrees het langer niet ; Ik zie Cornelia u reeds te hulpe koomen.

VIERDE TOONEEL,

CoENELiA, Gracchus, Licinia, Fulvia,

M nbsp;nbsp;nbsp;Licinia.

Evrouw, gy hebt in ’t minft niet voor uw’Zoon te fchroomen.

Neen, hy toont al te klaar wie hem het leeven gaf.

Zy n’ Trouw voor u worde ik gewaar tot myne ftraf.

Gy hebt op zyn gemoed reeds een volftrekt yermoogen, Hy blyft voor myn gefchrey en klagten onbewoogen.nbsp;Maar ’k gaa, vermits ik door de fchrik naauw fpreekennbsp;kan.

Vaar voort, verhard noch meet het hart van dien Tieran.

V Y F-

-ocr page 59-

TREURSPEL.

VYFDE TOONEEL.

Cornelia, Gracchus, Fulvia.

WCORNE LI A.

at kan lyn’fmarteen zyn’ bekomm’ring iny vcr-maaken!

Floe ftaat die rouw my aan, die bleekheid zyner kaaken! ’t Getuigt my alles dat by zich verwonnen heeft.

En weder als voorheen voor zy ne Moeder leeft.

Kunt ge uw triomph, myn Zoon, naarzyn’waardyc fchatten ?

De grootheid van uw’ roem zo wel als ik bevatten ?

Na zulk een’ Heldendaad kan u niets tegen gaan.

Nu gy deMinvetwint kunt ge alles onderftaan.

Gracchus. nbsp;nbsp;nbsp;(den!

Welk een’ verwinning! welk een wreede roem! o Go-Defmart daar van alleen is magtig my te dooden;

Want, alsikeindelyk, wel verre van de Min Gantfch te vermcelVren, haar ontvlucht met tegenzin,nbsp;Driuge ik haar’ fchigt my tot in’t dieptle van het harte.nbsp;Hoegrootisuwgeluk, oDrufusJnbsp;Cornelia.

U we fmartc

Is my bekend: zeg my niets meer; ik kom alleen O m uwen moed en kragt te Herken door myn’ reen.

Gy zytverrain, myn Zoon, men durft u Haan naar’t Iccven.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(geeven.

Daar fchort niets aan, dan dat ge u durft totwraakbe-U w’Liefde wyke; dat de Medeminnaar fterf.

En met den Vader een’ gely ke ftrafverrv erf.

Gracchus.

Wathooreik! Goön! watkomtgy my tevoorenrtellen! ’k Beken, Mevrouw, ik moerden Medeminnaar vellen;nbsp;Maar zo gy wilt dat ik den Vader ook verflaa,

C ƒ nbsp;nbsp;nbsp;Eij

-ocr page 60-

42 De dood van GAJUS GRACCHUS.

En plenge ’t dierbaar bloed van my n’ Licinia,

Moet ik dien wreeden plicht als onbehoorly k wraaken: ’k Weet hoehaar’ibyzyn van haar’Vader kanvermaa-niaaken,

En welk een’angft zy toont voor zulk een waardig pand; En zoude ik durven, met zy n hoofd in my ne hand,nbsp;Datdeerlykfchouwipel, my vertoonen voorhaareoo-

XT nbsp;nbsp;nbsp;^

een, zo veel zal de wraak nooit op myn’ Ziel vermoo-Ik fta van d’ eernaam van Romein eer af, Mevrouw, Dan dat ik tot dien prys onmenfch’lyk weezen zou.nbsp;Cornelia,

Wel, wylgeonmagtig zyt de Liefde te overheeren,

Zal ik niets met geweld op uw gemoed begeeren.

Verfchoon Opimius; hy kan my niet ontgaan ;

’k Weet duizend armen, in uw’ plaats, om hem te liaan. Ik heb Soldaaten tot myn’ dienft, in deeze W allen,

Die op den gantfehen Raad gereed zyn aan te vallen.

Gy kent de Gaulen, een ontembaar dapper Volk , ’tWelkvoorhunn’Vryheidftryd, en vuur ontziet nognbsp;dolk.

Hunn’wakkerheid weet zich door alles heen te dringen. De Raad zag nimmer zich van Vyanden omringen,

Die zoo verfchrikk’lyk zyn. Ik heb hen in de Stad Verborgen, ofik hen milTchien van nooden had.

’t Is eind’lyk tyd, ik moet myn’ wraak eens vergenoe-

^ sen-

Gaa, wil u aan het hoofd van hunne Benden voegen.

Wat toeft gy langer hier ? daar Rome in Ketens zucht, En yder oogenblik voor zwaarder rampen ducht.nbsp;Gracchus.

Ja, ’t is te lang gefvagt j kom, gaanwe om ons te wrec-ken.

Laat ons den moedwil van een’trotfen Raad verbreeken; Tierannen (luiten in hunn’ buitcnfpoorigheén ,

En Rome in vryheid weer herftellen als voorheen.

ZES.

-ocr page 61-

ZESDE TOONEEL.

Cornelia, Gracchus, Fulvia, Maximus, SoUaatm.

VM AX I MU S.

erfchoon my vandenlaft, dien’k aanftonds hebbe ontfangen.

Gy ïyt oporder van den Raad in’t Plof gevangen.

Geef uw geweer.

Gracchus, zich verweerende.

Pdoe! kent de Raad dan trouw nog plicht? Welaan, Trouwloozen, komt, en neemt my’tlee-I ndién gy durft.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(vens licht

Maximus, hem ontwapenende.

Myn Heer....

Gracchus.

O Hemel!

Cornelia.

Wreede plaagen!

Onzalig Noodlot, zult ge ons eeuwig haat toedraagen ? Myn Zoon.....

Gracchus.

Vaar wel. Mevrouw, wreek mynen Broeder, gaa: Maar fpaar üpimius met myn’ Licinia.

ZEVENDE TOONEEL.

Cornelia, Fulvia.

GC o R N E L I A.

oön! kan het moog’lyk zyn? Gy pleit noch voov zyn leeven I

Voor hem die u en my den doodfteek tragt te geeven ! Ach! dat veel eerder die ontmenfchte Wrecdaard fterf.

En

-ocr page 62-

44 De dood van GAJUS GRACCHUS.

En voor zyne euveldaS n gerechte ftrafverwerf.

Hoe! zoude ik een’Tieran, die ons bederft, verfchoo-nen?

Een’ onbarmhartigen barmhartigheid bctoonen ?

Neen, Fulvia, gaan wy myn’ Zoon weer eilfchen; laat Ons vraagen naar de reên van zulk een fnood verraat ¦nbsp;Of anders Rome alom in vuur en vlam ontlteekcn;

Op dat men eeuwig van Cornelia moog’ fpreeken.

Einde van het Derde Bcdryf^

VIER-

-ocr page 63-

TREURSPEL. 45

VIERDE B E D R Y F.

EERSTE TOONEEL.

Drusus, Albinus.

OD R usus.

Ja, Albinus, ’k ïie geen einde aan al myn’fmart. Vergeefs vleid noch de hoop dit minnenydig hart.

Wat baat my’tvoorregt, ’twelk ik op myn’Medeminnaar

'Verkreegen hebbe ? ik ben in fchyn alleen Verwinnaar;

’k Weet dat hy van het hart dier Schoone Meeftet is.

Hy boogt zelf op die Zege in zyn’ gevangenis.

Tcrwyl Licinia xich weet op my te wreeken ,

Van ’t geene ik by den Raad heb tot zyn’ val befteeken. Ai,bini;s.

Gy fcheurt haar van de Min van Gracchus af, myn Heer: Opimiusfehenkt haar aan u. Wat wilt gy meer?nbsp;Drusus.

’k Weet dat op ’s Vaders wil zich zal gehoorzaam draagen;

Maar kan my eene Trouw, zodeerelyk, behaagen?

• ’k Zie als eene Offerhand haar deepen naar’t Altaar.

Is dat de Min, die men moet zweeren aan elkaar ?

Zal ik, zo ’k haar verkry g, niet (leeds de klagten hooren. Dat ik haar afpers,’t geen zeeen’and’ren had befchooren.'nbsp;Jazelf, wat weet ik of ik haar verkrygen zal ?

Wat weetik of de Ondankb’re alleen my brengt ten val ? Albinus, ik voorzie den toeleg van haar’ Vader.

Hy wilden Raad, eerwy verëenigentegader,

Door myne hand eerd zien in veiligheid gebragt.

’k Kan niet gelukkig zyn, ten zy’k de Muiters dagt. Maar wie zal van zyn woord my toch verzek’ring geven.nbsp;Wanneer ik Rome eens doe naar zyne Wetten keven ?

Doch

-ocr page 64-

46 De dood vak GAJUS GRACCHUS.

Doch echter myne Min wil alles onderdaan.

Ja , Gracchus moet, het korte ook wat het wil vergaan. Hy zou, indien hy my hetleevenslicht deed derven ,nbsp;Die ed’le Schoonheid van haar’ V ader zelf verwerven.nbsp;Opimius is tot het uitterrte gebragt.

Een Schoon-Zoon, dien het Volk bemind, heeftgroo-te kragt.

Beraaden we ons niet meer: dat Gracchus’t leeven milTc: Zyn heil baart myne Ziel de grootrte ontroerenilfe.

Hy ondervinde, wylLiciniamyhaat,

Wat Liefde al uit werkt, alszy dol aan ’t woeden fiaat. Al BI KUS.

Betoom uw’drift; ik zie Opimius genaaken.

TWEEDE TOONEEL.

Opimius,Drusus,Maximus,Albinus.

W nbsp;nbsp;nbsp;Opimius.

aar wagt gy na, myn Heer, om aan een eind te raak en ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(hoofd,

Gaa, zonder tyd-verzuim, uw’Vrienden» hoofd voor Aanmaanen tot de hulp, die gy my hebt beloofd.

’Jc Ben op myn’ beurtgereed om u myn woord te hou-Drusus. nbsp;nbsp;nbsp;(wen.

Ja, Heer, gy zult myn’Liefdeeny ver beide aanfehou-wen.

Myn’ Vrienden zyn voor u, en gy zult heden zien Dat ik den prys, dien gy my toelegt, wel verdien.nbsp;Opimius.

Gaa dan, en denk dat aan den uitflag van uw’degen Ons beider ongeluk of welzyn is geleegen.

DER-

-ocr page 65-

TREURSPEL. 47

DERDE TOO NEEL.

Opimius, Maximus.

TO P I M I u s.

k voel myn’ Ziel door veel’ beweegingen ontroerd.

’k Heb Gracchus te vergeefs in hechtenis gevoert,

O Maximus., en waan vergeefs hem te ovcrheeren.

’k Zal in een uur de kans ligt weder om xien keeren.

Het Volk heeft naaulyks zyn’ gevangenis verftaan,

Of’t valt op dit Paleis met nieuwen moed weer aan. Eenftaat, alsmyne, is vol van wilfelvalligheden.

Die dikwils ’t hoogft’ vJt, ftort het eerfte naar beneden, ’k Word de gelukkigftedes Aardryks deezendag,

Of zo rampzalig als men ooit een’ Sterv’ling zag. Maximus.

Niets hindert u, mynHeer, haak die bekommeringen. Gy zult haalt Drufus zien uw’ Vyanden befpringen;

En wyl gy hem den naam van Schoon-Zoon waardig agG

Zal hy het RoomfchcVolk doen bukken voor uw’magt. De hooge waardigheid, die gy hem aan komt bieden.nbsp;Die Trouw....

Opimius.

Hoe ! waantgy dat die Trouw noch zat gefchieden? Maximus.

Zoude u Licinia verraadeti durven ? zou....

Opimius.

Neen, myne Dogter toont zich in haar’ plichtgetrouw j En de eerbied die zy voor Natuur my Iteeds Iaat blyken.nbsp;Weêrllaat de Liefde, en doet die uit haar’boezem wy-ken.

Maar ’k agt nog eeden, nog beloften, hoe gefchied.

De Staatzucht is ’t alleen, die myne Ziel gebied.

Laat Drufus, door de hoop, die ik hem gaf, gedree-ven, nbsp;nbsp;nbsp;Myn’

-ocr page 66-

48 De dood van GAJUS GRACCHUS.

Myn’wraak uitvoeren, zelftenkoftevaniynleeven, En dit is ’t doelwit van myn’ pogingen geWeeft.

Myn’ Ziel is echter noch verlcegen en bedeelt.

’k Heb voor zyn’ Amptgenoot, voor Gracchus,’t meelt tefchroomen-

Hy haat my , en het Volk is met hem ingenoomen. DieVyand, ïogeducht, moeteerltzynomgebragt.nbsp;Eer ik my in myn’ Haat volkoomen zeker agt.

De Raad wil nevens my dat hy zy n’ llraf ontfange; (ge; Doch ’k vrees zyn’dood veel meer dan ik ’er naar verlan-En ’t Onweer,’t welk ik op myn hoofd haal deezen dag.nbsp;Weerhoud myn' arm, en doet my lidd’ren voor den llag.nbsp;In ’t eind, zo ik my wreek , myn Vriend, gaaik ver-looren,

Gy ziet het.

Maximus.

U we vrees komt my niet vreemt te vooren, Myn Heer: ik durf u niet, zo Gracchus raakt ten val,nbsp;V erzeek’ren dat het V olk zy n’ dood niet wreek en zal.nbsp;Ach ! kolt gy uwen haat en wrok op hem vergeeten ?nbsp;Hem hechten aan uw’ Itam door cene valte Keten!

Op I MI us.

Neen, z wyg daar van, weet dat ik nooit die Trou wge-heng.

’k Moet echter veinzen, op dat ik hem t’onder breng’. Ligt zal zyn’ M oeder, fchoon door wraak en toorn ge-dreeven,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ven,

Hem ziende in doods gevaar, den Raad voldoening gee-Het Volk opofF’ren aan den welltand van haar’ Zoon, En maaken dat voortaan ons ’s Vy ands haat verfchoon’.nbsp;Doch, zo de Item van ’t bloed niets op haar uit kannbsp;werken,

Zal ’k Gracchus op zyn’ beurt in zyne min verllerken, Belooven alles, om hem nooit iets toe te Itaan,

. En my welwecten,opzyn’tyd,vanhemteontflaan. Indien hy zich laat door die yd’le hoop beweegen,

Zal

-ocr page 67-

49

TREU RSPEL.

Zal hy het Volk verraSii, zo zeer tot hem geneegen;

En’t Volk door dat verraad fot grimmigheid gcbragt,

Zal hem zelf lev’ren, naar myn’ wenfch,in myne magt. ’t Gerugt ^ datzyne Ziel door Liefde is ingenoomen,nbsp;Heeft Drufus, op myn’ lafl:, alreeds verfpreid door Romen.

Zoklimmeikdoor zyn’val ten top van Haat en eer.

Maar ’k zie Cornelia, vertoeven wy niet meer.

VIERDE TOONEEL.

CorneliAjOpimiuSjFulvia, Maximüs.

MCoR NELIA.

oet zich Cornelia hier ook gevangen geeven i'

O P 1 M I U S.

Neen, niemand zal u in uw’ Vryheid tegenftreeven.

De Raad,met eerbied voor uw’ Kunne en wys beleid.:. Cornelia.

Stel vry ter zyde die gemaakte eerbiedigheid.

Zal hy aan rnynen Zoon die zelve gunll betoonen Opi MIUS.

Wy kunnen uwen Zoon onmoogelyk vcrfchoonen :

’t Was tyd dat zyhe woede en wraakzucht wierd belet, Dies is hy, als het Hoofd der Muit’ren, vaft gezet.nbsp;Cornelia.

Word dus al de agting voor een Hoofd van’t Volk ver-treeden ?

En geeft men geen meer plaats aan billykheid nogreeden? Helaas! gy zwoert zyn’ dood, ik merk reeds het bedroch-^ergeefs verbergt gy my uw haat’lyk opzet. Dochnbsp;k Moet van den Raad, zozeer op onzen ftam verbolgen.nbsp;Niets anders wagten, dan de bloedige gevolgennbsp;Van zynen wrok en haat, die onverzoenlyk is.

^ Voorleed’ne fpeelt my noch in myn’geheugenis^

En als ik nadenk hoe hy voormaals pleeg te woedeii,

D nbsp;nbsp;nbsp;Kan

-ocr page 68-

JO De dood van GAJUS'GRACCHUS.

Kan ik gemakk’lyk het toekoomende bevroeden.

Opi M I us.

De Raad, in ’t vonniffen lleeds zuiver en opregt,

Heeft nimmer draffen den Onnoz’lcn opgelegt. Cornelia.

Wat had Tiberius mynZoori dan toch misdreeven ?

O P I M I U S.

’t Lot,’t welk hem overquam, kan ’t u te kennen geeyen, Mevrouw: hy dyfde zyn gezag door dwinglandy,

Ja zyne trotsheid dond naar de Opperheerfchappy. Cornelia.

De Lader zogt altoos de zuiv’re Deugd te onteeren. Men durft voorgceven dat hy toeleide op regeeren,nbsp;Daar hy niet anders dan voor Rome’s V ryheid dreed,nbsp;Het welk men dwinglandye, als hy van kant moet, heet.nbsp;Is u vergeeten, dat zyn dam deeds was voor deczennbsp;Ten hoogden top van Staat en Mogentheid gereczen?nbsp;Dat myneziel, gantfeh niet verleegen om een’ troon,nbsp;Grootmoedig weigerde Vord Ptolomeus kroon ?

Indien myn Zoon waar’ tot de Heerfchappy geneegen, Waar heeft hy ooit van my dat voorbeeld toch gekree-Zeg liever dat de zugt, om zyn’ Geboorte-dad (gen?nbsp;Te wreeken, hem te diep in ’t hart gewortelt zat,

En dat hy zogt deinagt der Grooten in te toornen ,

Op dat.het V olk voor geen’Tierannen meer zou fchroo-Dezelveredenfpoortthanszynen Broederaan, (men. En daar door is diefchrik in uw gemoed ontdaan.

Uw’ magt had, buiten hem, gantfeh geen gevaar te vree-zen, nbsp;nbsp;nbsp;(zen.

Maar die het Volk befchermt zal deeds uwVyand wee-O P I MI u s.

Neen, hy daat by den Raad niet met dien naam geboekt: Hy ’s Rome ’s Vyand, fchoon gy dus eene uitvluchtnbsp;zoekt;

Wy kunnen zonder bloed de fchaadeniet vergoeden; EnwyluwZoon, Mevrouw, is de oorzaak van aTtnbsp;woeden,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Is

-ocr page 69-

SI

TREURSPEL.

Is’t ligt te zien wiens bloed ons flrekken moet ten zoen. Cornelia.

Gerechte Hemel! zou de Raad zulks durven doen Zoud gy een Hoofd van’t Volk ter Slagtbaiik kunnennbsp;doemen?

Door welk een’ tytel durft gy u zyu’ Rechters noemen ? Maar’t is vergeefs geklaagt, indien Rechtvaardigheid ,nbsp;En niemand anders, tot zyn hulp en voordeel pleit:

Die hebtgy lieden reeds voor lang van’t Hofverdreeven; *k Ziehier de Dwinglandy alleen maar Wetten geeven.nbsp;Doch weet,dat als en de eene en de and’reBroeder fneeft,nbsp;De Raad niets heeft verrigt, zo lang de Moeder leeft.

Ik weet Romeinen , die in plaats van myne Zoonen, Voor’t recht der Vryheidmy hunn’ by Hand zullen toogt;nbsp;Ja, Rome, myne fmart moet u ter harte gaan. (nen.nbsp;Ikneemeuw’ kind’ren thans voor myne kind’ren aan.nbsp;Ontrooft men my ’er twee, die flag zal ons niet krenken,nbsp;Uw fchoot, uw milde fchoot kan my weer and’rennbsp;fchenken.

Maar zo gy draagen moet het jok der flaverny,

Ten minfteuw’ Vryheid zafnict flCrven dan met my.

O p 1M r u s.

Zowiltgydan, Ontraenfchte, om uwen moed te koelen

Den haat des Volks ons doen in eeuwdgheid gevoelen ?

’t Is wel, wy zullen wel voorkoomen dcezen nood ; Maar wyt, zo GracChus flerft', nooit aan den Raad zya’nbsp;dood;

moet den Muit’ren, die niet naar zyn’Wetten leeven. Een voorbeeld, daarZy zich aanfpieg’lenkunnen, gee-CoRNELiA.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ven.

k W«et dat de Raad niets is onmoog’lyk door uw’ vlyt. Wi ezou niet fteunen op een’ Krygsheld als gy zyt ?nbsp;Earbaar , vrees echter, beef voor ’t Lot , voor u be*nbsp;fchooren.

Gy zyt door myncn Zoon tot Burgerheer verkooren,

D 2. nbsp;nbsp;nbsp;En

-ocr page 70-

JZ De dood van GAJUS URACCHUS.

En dit is alles wat hy ooit misdreeven heeft;

Hy fchonk u zelf de magt, die hem den doodfteek geeft. Maar weet, als ons de Goónten top van eer verheffen.nbsp;Dat ze ons weer kunnen door den zwaarften rampfpoednbsp;treffen.

Al blyft de Tieranny een tyd lang ongeftraft,

Haar word in ’t eind nogtans regtvaardig loon verfchaft. De Goón zyn vaak gewoon hunn’ gramfchap op tenbsp;fchorten,

Om die daar na weer des te zwaarder neer te Horten.

Gy vleid u met hunn’ gunft, en bouwende op dien fchyn, Veragt, befpotgyze, om dat zy lankmoedig zyn.

Mislei u niet, gy zult hunn’ blixemhaaftgevoelen ;

Niets is in ftaat om ’t vuur van hunnen toorn tekoclen:

’t Volk, u omfing’lende door ’t Oppcrfte beft uit,

Voert reeds de wraak van den getergden Hemel uit.

Gy kunt, door haat vervoert, het bloed myn’s Zoons . wel plengen,

Maar zyn bederf zal ook het uwe met zich brengen.

De Trouw is in elks hart noch niet gebluft. Indieri Hy Beulen heeft, gyzultook Wreckers van hem zien.

O PIMI u s.

’k Kan nietgenoegfaam, in gerechten toorn ontfteeken, My van zyn’ opftandenuw’ groote trotsheid wrceken.nbsp;Doch ’k wil voor deeze maal myn’ drift noch weder-’k Geef u één uur om u daar over te beraiti:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ftaan.

’k Stel Gracchus Lot thans in uw’ hand: gy kunt hem fpaaren,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ren.

Mits dat het V olk ons tot hunn’ Meefters moet verklaa-’k Zal hemu zenden; kies zyn’ welvaard ofzyn’ ftraf. Zyn keven of zyn’ dood hangt van uw antwoord af.

V Y F-

-ocr page 71-

TREURSPEL. fi

V Y F D E T|0 O N E E L.

Cornelia, Fulvia.

WC o R N E L I A.

athooreik, Goden! word myn Zoon het Licht faenoomen ?

De woede van den Raad is dan niet in te toornen!

’t Was weinig, zo men üegts de helft myn’s bloeds ver-

Men wil me al ’t overfchot noch rooven in den nood.

Fulvia. nbsp;nbsp;nbsp;(len.

Gy fchreid te vroeg , Mevrouw; ftel uwe droefheid paa-Philocrates zal ’t Volk den ftaat uw’s Zoons verhaalen ; DeGaulen, Fulvius, elkfpoedzich totdcwraak.

En weiifcht zelf duifcndmaal te fneuv’len voor zyn’zaalc. Cornelia.

’t Is waar, ’k weet dat myn Zoon geen’ onderftand zal derven,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ven;

Nog, zohy ftervenmoet, gautfeh ongewrookenfter-Maar als ik voor zyn’ wraakalwatikkanbeltaa,

Kryge ik en ’t V olk hem daar door w'cer, myn’ Fulvia ? ’k Heb tot op heden toe den gantfehen Raad doen vret-zen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(weezen.

Ach! laat me een ogenblik, Getrouwe, eens Moeder U we oogen zyn alleen getuigen van myn’ fmart,

’k Heb die te lang verkropt in dit beangftigt hart.

Barft uit, ja, fchaamt u nict,barfl: uit myn’ droeve traanen; ’t Is eindlyk tyd , wilt u een’ weg ter vryheid baanen,

Vlied heenen door ’t gezicht, op dat ik adem haal.

. Engy, rechtvaardeHaat, behcerfchmy tceenemaal. Op dat ik, eer myn Zoon vcrfchynt, my zelfverwinnc.nbsp;En voor zyn oog vertoone als eene Romeininne:

Verfterk my in myn leed. Hy komt, laat ons myn’ rouw Voor hem verbergen om te toetfen zyne trouw.

D 3 nbsp;nbsp;nbsp;ZES-

-ocr page 72-

^4 De dood van GAJUS GRACCHUS.

ZESDE TOONEEL.

Cornelia, Gracchus, Fulvi a,

W nbsp;nbsp;nbsp;Gracchus.

elk gunftig Lot doet my in ïo veel Zielsverdrieten, Daar ik de dood verwagt, uw by xyn weer genieten,nbsp;Mevrouw ? Ben ik aan myn’ Tierannen zulks verplicht?nbsp;Ran’t waar zyn dat in ’t eind huun’ woede en grainfchapnbsp;zwigt?

Cornelia.

Meer dan gy denken zoud: de Raad fchenktuhetleeven. Ik kom u' kondfchap van zyn’ groote goedheid geeven.

O Ja , men heeft dien lalt aan my betrouwt, myn Zoon.. Maar voor die weldaad moet gy wederom tot loonnbsp;Uw’ Broeder en het Volk hem tot een OtFer fchenken.

’k Zegge u niets meer, gy kunt daar over u bedenken. Gracchus.

Hebbe ik u wel verdaan ? Goön! zoude ik op die wyz’ Zyn’ gramfchap dillen ? tot zulk een’ vervloekten prys ?nbsp;Zou’k met een koel gezicht die fnoodcdwinglandyenbsp;My n’Broeder zonder wraak , het Volk in davernyenbsp;Aanfchouwen.?' zoud ge u zelf daar na niet lchaamen,datnbsp;U w Zoon zoo’n fchandelyk verdrag geteekcnt had.nbsp;Cornelia.

Ik zoumetreeden voor zo groot een’ misdaad gruwen, En zo ge een ander waart uw byzy n altoos fchuwen:nbsp;Maar’k ben uw’ Moeder, en ’k moet u ter dood ziennbsp;gaan.

De Eer fpreekt my vrucht’loos toe; ’t bloed tpoort my ’t kragtigdeaan.

Gracchus. nbsp;nbsp;nbsp;(len,

’k Merk in deez’ groote keur, die gy my voor komt del-Te klaar naar welken kant dat ik moet overhellen.

Ik zie uw hart geraakt door liefde en tederheid,

’tis

-ocr page 73-

L.

*t Is ’t bloed alleen, ’t welk in myn voordeel by u pleit. Maar als ik ’t Volk verraade cn myn’ vermoorden Broeder,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-

Zal elk met de oogen my dan aanxien van een’ Moeder ? Neen, myne glorie wil dat ik my kloeker toon’;

Zy (lelt myn fterf-uur vaft. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’

CoitNELIA.

¦ O roemens waarde Zoon ! Nu toontgy welk een Stam u’tdaglicht heeft gegeeveri.nbsp;Blyfeeuwig door uw’moed by laater Volken leeven.nbsp;Ach! datikuomhclz’voordeallerlaatftcmaal.

Dank zy de Goön dat ik in ’t einde eens adem haal!

Gy zyt thans in mvn oog, ’tgeen gy behoort tp weezen. ’k Beken, myn Zoon, ’k begon voor Rome alreeds-tenbsp;vreezen,

Toen ik in een’ Romein dezwakhcên van een’ Menfch Moeit zien: doch in dit uur verkrygeik mynen wenfeh.nbsp;Zo ’t denkbeeld van de dood, ’t welk veelcn doet ver •nbsp;fchrikken,

U w’ moed vermeellert had flegts weinige oogenblikken; Indien uwe eer waarc op die klip gellrand in ’t end,nbsp;Cornelia had u nooit voor haar’ Zoon erkend.

Maar wyl gy zyt in zulk eene ed’le drift ontfteeken,

Zo vlieg ter dood, en ik, ikvliegeomute wreeken.

ZEVENDE TOO NEED;

V Gr A cc HUS, alleen. ergeefs, okortcleevenstyd,

Stelt gy me op’t fchrikkelykll’de naare dood voor oogen; k Behaal de zege op haar,en lagch met haar verinoogcn,nbsp;Hoe zeer gy daar ook tegen ftryd.

Dus is my, llervcnde, eene onltcrlF’Iyke eer befchooren; Ja, dus, oonverzoenb’reRaad,

Braveere ik uwe woede en haat,

Want ik kan leeven, en ik heb de dood verkooren.

D 4 nbsp;nbsp;nbsp;Gy,

-ocr page 74-

y6 De DOOD van GAJUS GRACCHUS.

Gy, die meede om myn uit-eind treurt,

O lieve en waarde fchim van myn’vennoorden Broeder! Myn’ wraak en de uwe is thans bevoolen aanmyn’Moe-der,

Wylmyuw Lot ook valt te beurt.

Gy hebt my door uw bloed den weg gebaart voor dce-Nu ftrekke ik ook ten Otferhand, nbsp;nbsp;nbsp;(zen;

En fneuvel voor myn Vaderland :

Wy zullen eeuwig haalt in één gezelfchap weezen.

Volvoerenwe ons befluit____Maar zagt ik hoor gerucht. *

Ach! ’tisLicinia! ’t fchynt dat zyfchreid en zucht.

Wat ramp! Cornelia ! myn Broeder! Rome ! o Goden!

’k Hebbe al myn’ moed en kragt hier te gelyk van noo-den.

AGTSTE TOONEEL.

Gracchus, Licinia.

Kg R A c c H u s.

omt gy me in dceze Zaal aankondigen de dood, Mevrouw ? of fielt gy my aan nieuwen ftryd weer bloot?nbsp;Watvergtuw traancnvloedmy af, inzo veel rampen?nbsp;Licinia.

Myn’ traanen zyn te zwak om tegens u te kampen;

Zy zullen, ’k merk het wel, geen kragt doen , tot myn’ fmart.

Cornelia heeft reeds uw hart geheel verhart;

En wyl zy u in deez’ gevaaren laat verleegen ,

Kan nog de Liefde, nog de Dood u iets beweegen.

Ja, ’k hou myn’ traanen in , dewyl ze u llooren : maar Kan ik ’er wel genoeg vergieten, als my ’t naarnbsp;En fchrikkelyk vertoog komt v an uw Lyk te vooren ?nbsp;Kanmy wel grooter ramp van’t Noodlot zyn befchoo-

Dan

-ocr page 75-

SI

TREURSPEL,

Dan, wen ik u niet voor uïelfbehoeden kan?

Ik zeiden vruchteloos dat zich myn Vader van Zy n’ haat ontdoen zou, en het gantfche Volk wil .fpaa-ren,

Door middel onzer Trouw voor de gewyde Altaaren. Gyhebt, ondankb’re, my uw’min getoont voorheen.nbsp;Maar’tisflegts tydverfpilt innoodelooze reen,

Een goed, ’t welk gy niet meer begeert, u aan te bieden. Gracchus.

Laat mynemin zo groot geen ongelyk gefchieden, Mevrouw. Gy zegt my niets, ’t welk my niet zuchtennbsp;doet.

Ik derf, alsikuderf, myn waardfteen grootllegoed.

’k Hebteffens het gevoel van uwe en myne fmarte.

De Trouw, diegy my bied, bekoort genoeg dit harte, ' Gy hoeft uw’traanen niet tot hulp te roepen, neen.

U w zoet genot zoude al myn welluftzyn alleen.

Maar’t zou den luifter van myn’ ed’len Ham bevlekken , En eeuwig mynen naam tot fchande en oneer ftrekken.nbsp;Want, wiltgy dat de Raad alom verbreiden gaa,

Dat een rechtichaapcn telg van Vrouw Cornelia De Dood ontziet ? dat ik, door lafheid aangedrecveii,nbsp;Heb tot dat haatelyk Verbond myn’ Hem gegeevcn ?

’k Haak naar den V reede; en zal dien onderfchryven; Men my in vry heid Helle, en loslaate in de Had. (datnbsp;O ja, Mevrouw, gy zult myn zeggen waar bevinden.nbsp;Ik zal den Raad tot niets onredelyks verbinden:

’k Eifch niet dat hy my vreez’, maar dat hy ’t heilig Recht Slegts hanthaaf; dat het Volk zal werden toegelegtnbsp;De goederen, die hen regtvaardig toebehooren,

En op dezelve wyz’ weer leeve als van te vooren.

LiCI NIA.

Is dceze Taal een blyk dat gy my trouw bemind ?

Gy fpreektals VorH , daar ge u in hechtenis bevind :

Dit ’s alles Wat de Min op u heeft winnen konnen.

Wat zoud gy dan niet doen zo ge ons had overwonnen?

D f nbsp;nbsp;nbsp;Ach

-ocr page 76-

^58 De dood van GAJUS GRACCHUS.

Ach! ’k toonu grooterblyk van Liefde, als u mynraad Wil hoeden voor den ramp, die u te wagten ftaat.

Maar ’t is onnoodig voor ’t toekoomendc te fchroomen, Myn leed is zwaar genoeg om zulks niet voor te koo-Gracchus.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(men.

Wel hoe ! Mevrouw ...

Li Cl N IA.

Het is genoeguw roerloos hart Blyft onverz.etbaar ; gy zyt doofvoor myne fmart.

U treft nog myne min, nog droevige ongelukken. Maar’t is gcentyd meer om u met verwyt te drukken:nbsp;Wat van uw Lot ook zy, ’k verlang naar d’uitflag niet jnbsp;Myn bloed zal llroomen eer gy ’t uwe ftroomen ziet.nbsp;Gracchus.

O Hemel!

Licinia.

Gy verfchrikt, Ontmenfchte! en wilt my moorden. Hoe! ’k doe u fidd’ren, en gy luiftert naar geen’ woorden!nbsp;Goón! hy blyft even trots, fchoon hem de dood genaakt.nbsp;Zyn’ Moeder heeft hem reeds tot een’ Barbaar gemaakt.nbsp;Welaan, o Wreedaard, kom, vaar voort, waar toenbsp;te wagten gt;

Kroon uwe liraffe Deugd, met my heteerft te Aagten. Gun my een’ zagte dood, na zulk een’ felle pyn.nbsp;Gracchus.

Helaas!

Licinia.

Zult gy altoos dan onverbidd’lyk zyn ?

Zoogy geen Aaal hebt om myn hals-Sar te doorkerven, Blyfmaar een weinig Aaan, ik zal van droefheid Aerven,nbsp;Gracchus.

Go6n!welk een’ folt’ring heeft myn moed al uit te Aaan! ’tZal beAzyn, door de vlucht my van haar’klagt te ont-Aaan.

N E.

-ocr page 77-

S9

TREURSPE

NEGENDE TÖONEEL.

HLicinia,

y laat me alleen. Helaas ! zytgy niet om te zetten ? 6 Wreedaard! kan myu’ min u ’t fterven niet beletten ?nbsp;Hy loopt in zyn bederf, en agt myn’ klagten niet.

Wat komt my over? Goon! die myne droefheid ziet. Waar zal ik my in zo veel onheil heenen wenden ?

Als de oude zyn voorby, vinde ik weer nieuwe elenden. Myn Vader, Minnaar, elk brengt my den doodfteek toe.nbsp;De Godfpraak maakt my ’t brein geheel verwart, en hoenbsp;Ik die meer nadenk, hoe ik meer begin te fchroomen,nbsp;En twyffel wat voor bloed het zy, ’t welk hier moetnbsp;ftroomen.

’k Heb ligt tot heden toe haar niet te regt vcrftaan.

Een* lieve en waarde hand moet deezen moord begaan : O Min, zal ’t Gracchus zyn? Natuur, zal ’t Vadernbsp;weezen ?

Van wien heeft my ne Ziel dien wreeden flag te vreezen ? De Godfpraak noemt hem niet, dien zy daar mêebetigt.nbsp;En Rome is en aan d’een en d’ander dier verplicht.

’t Is Gracchus echter, die de dood thans ziet voor oogen; ’t Is Gracchus, daar myn hart alleen meede is bewoogen,nbsp;Myn Vader komt. OGy, die alles ziet en weet,

Goón, geef dat zyn gemoed hebb’ deernis met myn leed.

TIENDE TOONEEL.

Opimius, Licinia.

HOp I M I us.

oe zal’t met Gracchus zyn? kiert hy de dood of’t LI c INIA.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(leeven?

Myn Heer, hy is gantfeh doof voor myne klagt geblee--ven;

Hy

-ocr page 78-

De dood van GAJUS GRACCHUS.

Hy wil vergaan. Helaas I men zal op uzyn’dood Voorzeeker wreekeni’kziegeene uitkomft in dien nood,nbsp;Gy plengt uw bloed, indien gy ’t zyne wilt vergieten:nbsp;Geef Gracchus weer aan ’t Volk, zo zal ik ruft genieten.nbsp;O P 1 M I U S.

’t Is wel, gy wilt het zo; ’k zal hem weergeeven, ja; Maaropeeneand’rewyze, en zoals ik’tverftaa: ¦nbsp;Zyn hoofd dient onder’t Volk ten Raadhuize afgefmee-ten,

Zo toon’ hy zich voortaan zo trots niet envermeeten.

L I C I N I A.

Helaas! myuHeer, bedenk tot v/elk een’woede gy Het Volk zultbrengen, door die wreede Tieranny.

Gy ziet waar toe’t zich durft in zyn gevaar verbinden ; Wat zal het niet om hem te wreeken onderwinden ?

O PIM I U S.

Maar wat zal Gracchus zelf niet durven onderftaan,

Als ik hem laar uit zyii’ gevangenis ontflaan ?

Gy weent. Kuntgeopdiewyz’myn’ted’rezorg beloo-nen?

Moet dan my n eigenKind zicjr ook weerfpannig toonen? Indien ik Gracchus fpaare, en aan uw’ beê voldoe,nbsp;Brengt gy door zyn behoud aan my den doodfteek toe:nbsp;Of heeft men u de zorg voor zyne wraak gelaaten ?nbsp;Zoumy het Godendom met zulk een’ ftrengheid haaten!'nbsp;Word hy door uw bedryf tot deezen moord gefart ?

Wilt gy zyn’ hand de plaats zelf wyzen van myn hart.

L I C I N I A, ter zyde.

Ik beef.

tegen Optwins.

Ncen,’t Godendom zou zulks vergeefs gebieden : Die gruweldaad zal nooit door Gracchus hand gefchie-den.

ELF-

-ocr page 79-

6i

TREURSPEL.

ELFDE TOONEEL.

Opimius, Lici NiA,Maximus,Sabina.

VM A X I M u s.

lucht, vluchtterftond, MynHeer, of’tismetu gedaan;

U w’ Krygsliên kunnen ’t Volk niet langer wederftaan. Gy zult ligt daad’lyk , als’t Paleis is ingenoomen,nbsp;Genoodzaakt worden, om’er nooit weer uit te koomen.nbsp;Opimius.

Wat hoore ik ? Goón! hoe is myn lot daar door ver» keert!

Welaan, menfterve, wyl de Hemel zulks begeert. Maar laat ons mynen moed beproeven, eer wy fneeven,nbsp;En Gracchus eerft vooraf den wiffen doodfteek geeven.nbsp;L I C I N l A.

Lood my dan’t eerft, eer ge u iets verder onderwind, Myn Heer; ftraf hem in haar, die hy zo teer bemind.nbsp;Opimius.

O Hemel!

L I C I N I A.

Ik omhelze uw kniën , hoor myn fmeeken J Ach! Vader, dat hy leeve, of wil my ook doorfteeken.nbsp;Opimius.

Wat vergt gy my ?

L I C I N I A.

Kunt gy my dus geboogen zien,

En zal my van uw’ hand nog ftraf nog gunft gefchien. Opimius.

Laat my begaan.

Maximus.

MynHeer, gy moet haar ditmaal hooreii. Hs thans geen tyd dat gy zoud Gracchus hart door-booren.

Vlieg

-ocr page 80-

lt;5z~ De dood van GAJUS GRACCHUS.

Vlieg heen, verweer u, eer dit Hof word ovcrheert: Zyn hoofd ftrekke u ten borg tot dat gy wederkeert.

O P t M I U S.

Wel aan , 6 Maximus , kom laat ons moedig llrygt; den,

En op my n’ wederkomft hem ïyne ftraf doei^ lyden. EiuJe tan het Vierde Bedryf^

-ocr page 81-

TREURSPEL. 63

V Y F D E B E D R Y F.

EERSTE TOONEEL.

L I c I N I A, Sabina.

WL 1 C I N I A.

at gaat my aan, Sabine, in deezen laatilen nood,! Al wat my lief is, zie’k op d’oever van de dood.

Ik hoor van alien kant verbaasde Krygs-rumoeren,

Die myn’ verleegen Ziel benaauwen en ontroeren.

Hoe deeze wreede Kryg ook uitvall’ deezen dag,

Hy treft my’t harte met d’afgry ffely k lien flag.

Kan my de Hemel wel rampzaal’ger Noodlot geeven ? Myn Vader fneuvelt, of myn Minnaar raakt om’t keven.

O Gy, die de oorzaak van myn fmart zyt en verdriet, Goön, wat ik u ook fmeek, verhoor myn’ beede niet.nbsp;Sabina.

Wagt, wagt uw Noodlot af met wat bedaarder zinnen. Indien uw Vader kan de Muiteren verwinnen,

Zal ’r Godendom ligt door een’ weg, ons onbewuft. Uw’ Zielherilellenin haareeerfte kalrntecn ruft.

En zo uw Minnaar ftaat de zege te bekoomen,

Moet hy uw V aders toorn en feilen haat betoomen,

Ten zy de Godipraak u een’ Leugen heeft voorlpelt.

L I C I N I A.

’t Is waar, hy moet zyii’haat betoomen, maar vermeld My ’tov’rige ook: vaar voort, en doe my tetfens hoorennbsp;Den droeven ramp, dien my de Hemel heeft befchoo-ren:

Indien de Godfpraak my de waarheid zegt, moet hy Myn’ Vader Aagten in zyn’ woede en razerny^

Hy is de Wreedaard, die dat fchelmftuk zal verrigten.

Sa-

-ocr page 82-

64 De dood van GAJUS GRACCHUS. Sabina.

Wat oorzaak doet u hem met deezen moord betigten ?

L I C 1 N 1 A.

Opdat de Godfpraak haar’ vervulling dus bekoom’.

’k Beken, Sabina, ’k ben vol twyiFelirig en Ichroom. Daar fchynt een Wonderwerk tot dit bedryf vaniioo-den:

’t Is onbegryp’lyk, hoe men kan myn’ Vader dooden,

En tefFens zynen toorn verzoenen en zyn’haat.

Niets Helt myn’ Ziel geruft in deez’ bedroefden ftaat.

Ik weet niet wie van twee hier blyven zal ver winnaar;

’k V rees voor myn’ Vader, ’k beef niet minder voor myn’ Minnaar ;

En ’k raak nochtans deez’ dag ,in deezen wreeden ftryd. Of d’een of d’ander, of miffchien wel beiden quyt.nbsp;Geregte Goón ! laat my veel eer het offer weezen :

Wilt door een’ korte dood my van myn’ pyn geneezen. Laat een gelukkig eind my van ’t verwyt ontflaan,

Dat ik de Liefde en de Natuur ooit hebb’ verraan.

Stort, ftort op my alleen alle uwe gramfchap neder;

Gy treft hen beide in my, wy I zy my beide teder Beminnen; enwyl een van hen toch fneuv’len moet,nbsp;Plengt gy hun bloed met een,door’t plengen van mynnbsp;bloed.

Maar hoe! is Gracchus. i..

TWEEDE TOONEEL.

Gracchos, Licinia, Philocrates, Sabina.

Gracchus.

’k K^om het voorwerp myner Liefde, ’t Welk my het harte door een’ reeks van gaaven griefde,nbsp;Mevronw, myne eerftezorg opofF’ren in deez’ ftand.

Uw’

-ocr page 83-

6S

treurspel;

Uw’ veiligheid en ruft is thans in myne hand:

Dit is de wenfch’lykfte eer, die my kan overkoomen. ik heerfche in dit Paleis, gy hebt hier niets te fchroomeninbsp;My n toorn bedaart nu ik u weer aanfchouwen mag,

En ’k moet op anderen my wreeken deezen dag. Licinia.

Hoe! op myn’ Vader... ach! myn Heer, gy doet my bce-Gracchus. nbsp;nbsp;nbsp;(ven.

O neen, Mevrouw, ik heb noch agting voorzyn leeven. ’t Is Drufus, dien myn arm, voor zyn vervloekt verraad,nbsp;Wil ftraiFen. Hy zal nooit metu ind’Echten ftaatnbsp;Verëenen; neen, gy zult wel haaft ontflaagen weezen...nbsp;LlC INI A.

Laat een rampzalig Kind geen’ verd’re rampen vreezen: Helaas! wat gaat gy doen ?

Gracchus.

My wreeken, of vergaan. Licinia.

Zyt toch bewoogen door myn zuchten en getraan:

Blyf, Gracchus, kan het zyn.

Gracchus.

Hoe! zoude ik dus bevlekken... Licinia.

Helaas! ik durf u niet myn Ziels-geheim ontdekken : Maar uwe hand zal ligt, zoo ge u niet wederhoud,nbsp;Meer bloeds vergieten, dan gy zelf begeeren zoud.

De Goön...

Gracchus.

Vaar voort, Mevrouw.

Licinia.

Myn Vader... Gracchus.

Blyf niet fteeken.

Licinia.

Ik kan van vreeze, en van ontfteltenis naauw Ipreeken. Maar ’k heb reeds veel te lang die Godfpraak, zo verwoed,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Enbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Voor

-ocr page 84-

66 De dood van GAJUS GRACCHUS.

V oor u verxweegen, die my telkens fidd’ren doet.

Myn Heer, ’k hebbe aan de Goón ons Noodlot w eezen vraagcn;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;( gen;

Doch droever antwoord hoorde ik nimmer van myn’ da-Zy eillchen ’t bloed van een’, daar Rome aan is verplicht; *tZal vlieten ( zeggenze) in ditHof, voor myn gezicht,nbsp;En ’t moet geplengt zyn door een’ hand, my lief en waar-Helaas! ik zie u reeds om u te wreeken vaardig ; ( dig.nbsp;Zal ik u weer zien met myn ’s Vaders bloed bemorlt ?nbsp;Gracchus.

Hoe! my, Mevrouvv ? ’k doorftiet veel eer myn eigen borft.

Geloof die Godfpraak vry,en laat flegtsafvanfchroo-LI c 1 NIA. nbsp;nbsp;nbsp;(men.

’k Weet met wat Liefde gy totmy zyt ingenoomen. Maar ’t Noodlot dwingt ons vaak tot zulk een’ cuvel-Gracchus.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(daad.

Neen, fchoondemagtder Goönlleedsover’tMenfch'

¦ dom gaat,

Zy zyn te goed van aardt om aan de Stervelingen Eeneeniggruwelftuk, hnn’s ondanks, op te dringen.nbsp;Maar ik moet gaan, dewy 1 men myue komft verbeid,

’k Heb Heldenmoed van doen, maar geen’ llaphartig* heid.

’t Is meer dan ty dom ’t V’olk,’t welk (leeds door flinkfe laagen

Is om den tuin geleid, myn’ byfland op te draagen:

’k Moet in hunn’ Vryheid hen herllellendoor dcez’ dolk.

Ll C I N I A.

’k Vrees alles van dat los en wispeltuurig volk.

Helaas! myn Heer.

Gracchus.

Gy fchreid. o droefheid, waard te aanfehouwen! Wie kan zich dus van u te minnen wederhouwen ?

Een uwer traanen is veel koftelyker, dan

Al’t bloed, ’t welk ik ooit in uw’dienft vergieten kan.

’k Wil

-ocr page 85-

TRE URSPE

Wil door een groots beftaan die myner waardig maa-ken: nbsp;nbsp;nbsp;(ftaaken;

Mevrouw, ’k zegge andermaal, wil uw’ bekomm’ring Betigt my niet dat ik uw’ Vader zoek te doón.

H,y 7al niet derven, neen, ik zweere u by de Goön, DiezelveGoön, dieudoeii iidderen envrcezen,

Dat myne hand nooit met zyn bloedbemorft zal weezen.’ Jk ftaa’eruvoorin.

Licinia.

Gaadan, enzytbedagt

Dat zyn en uw behoud het Wit is, daar ’k naar tragt.

DERDE TOONEEL.

Licinia, Sabina.

S nbsp;nbsp;nbsp;Sabina.

tel u geruft, Mevrouw, en ftaak uw’jaminerklagten. Gy moogtvandeezenftrydeen’gunftige uitkomft wag-ten.

De Liefde zal in ’t kort den Haat verwinnen; ja, Mistrouw vry, in die hoop, der Goden ongenaa.

De Min, die u befchermt in all’ deeze ongevallen,

Is deallermagtigfte endegrootftevan hun allen-Hy zal, naar ’t geene ik zje, voor u noch wond’ren doen, En deez’ gedreigdcn ramp en wreedcn moord verhoên.nbsp;Hy wil thans meer dan ooit voor uwen welftandwaa-ken,

En zelfdoor Gracchus arm de Godfpraak onwaar maa' Opdatuw Vader voorts, door hem uit dit gevaar (ken,nbsp;Gered gt; u doe te faam vereen en voor ’t Altaar.

Licinia.

Helaas! wat moogt gy my met die verwagting vleien, En my noch meerder door uw’ reedenen misleien.

Een voorgevoelen van.ik weetniet welk een’fmart, Neemt alle hoop weg uit dit droef en troóft’loos hart.

E a nbsp;nbsp;nbsp;Neen,

-ocr page 86-

68 De dood van GAJUS GRACCHUS.

Neen, ik ïou zulks vergeefs van Gracchus min vertrouwen :

Ik zal hem nimmer in het leeven weer aanfchouwen,

Zo ikgeloofflaaaanmyn’ vreez’. Hy zal vergaan.

Gy zaagt de Wanhoop, waar door hy was aangedaan. Hyzalhet OtFerzynvaneen’ rampzaal’geLiefde,

Die tot ons ongeluk ons al te teder griefde.

Niets kan hem aan zyn’ woede onttrekken in deez’nood. Die naar de dood verlangt, geniet wel haaft de dood.

Hy heeft gezien welk een’ gevoeligheid en fmarte ’t Gevaar myn’s Vaders my veroorzaakte in myn harte,nbsp;En wil, ontfteeken in een’ ed’len Heldenmoed,

Myn’ traanen droogen, zelftenkoftevan zyn bloed.

Ja, daar is niets, ’t welk hy voor my niet durft beginnen.

Hy mind me, en echter, (welk een vrucht van zyn beminnen ?)

Brouwe ik zyn’ ondergang , en haak naar zynen val.

Ik ben zelf oorzaak, dat hy zich bederven zal.

’k Voorzie reeds dat hy door myn’ V ader ’t Lyf te hoeden ,

Zyn’ eigen Neêrlaag zal bewerken in dit woeden.

Wat brouwt deez’ Burger-kryg het magtig Rome al quaad!

Ach waar’ Cornelia bevreedigt met den Raad!

Sabina.

Zy, om het Noodlot van haar’ eerften Zoon verbolgen,

En vreezende dat hem deez’ laatfte ftond te volgen Op dat rampzalig fpoor, is voort, als een’Heldin,nbsp;Gevloogen naar het Volk : zy raafde als een’ Leeuwin,nbsp;Die, dol van fpyt en wraak om haare ontroofde Jon-

De M oorders fl agten wil, die naar heur leeven dongen, En alles ombrengt, wat zy in de Boffchen ziet.

Deeze aanval is alleen door haar bedryfgcfchied;

Zy

-ocr page 87-

TREURSPEL.

Zy heeft het Volk den nood van Gracchus voorgedraa-

gen,


En aangemoedigt om het uitterfte te waagen.

Maar iemand nadert ons. ’t Is Maximus, Mevrouw. L I C t N 1 A.

Hy fchynt geheel verbaad, vol hartenleed en rouw. Ach! ’k lees myn ongeluk uit zyn’ neerflagtige oogen !nbsp;Gerechte Hemel! blyft gy even onbcwoogeu.

VIERDE TOONEEL.

Licinia, Maximus, Sa u in a.

V nbsp;nbsp;nbsp;Maxi MUS.

erlaat dit dood’lyk Hof, Mevrouw, ach! vlucht terdond.

Wyk, ïonder lydverzuiin, van deez’ vervloekten grond. Voorkom de wraakzucht des Ver winnaars , dol tenbsp;moede:

Ligt zou hy uwe bord ook treffen, in zyn’ woede.

De Raad is overheert: de Wagt legt necrgeveld.

De wreede Gracchusj vanzyn’Gaulen vergezelt.

Heeft de Romeinen voor zyii’ wapenen doen becvcn,

En zal voortaan alleen aan hen de Wetten geeven.

Kom i gaan wy voort van hier.

Licinia.

O doodelyk verdriet ?

Waar bleef myn Vader, toen gy zyne Zy verliet ?

Hebt gy geen’ kondfehap van zyn’ toedand k*uiinen kry»

sen?

Maximus.

Mogtik in eeuwigheid zyn’ toedand nverzwygen!

Maar ’t moet ’er eind’lyk uit; uw Vader leeft niet meer. Licinia.

Ach! is hy dood ?

E3

Ma X'

-ocr page 88-

70 De dood van GAJUS GRACCHUS.

Maximus,

Hy viel door Gracchus hand ter neer. Licinia.

O Goón ! door Gracchus hand! zoo heeft hy dan ge-loogen,

tn al te trouwloos door zyne Eeden my.bedroogen ? Kan ’t mooglyk zyn, dat my de Ondankb’re heeft ver-rain!

Ma ximus.

'k Hebbe al te veel gezien, om geen geloof te flaan Aan zyne woede, door geen reden te betoomen:

O Hemel I welk een’ fchaade en fchande is dit voor Romen ! nbsp;nbsp;nbsp;roofd,

’tVergramt en fpoorloos Volk , van alle ontzag be-V erwinnaar van den Raad, en Wreek er van hun Hoofd, Werd door Gorneliageleid en aangedreeven,

Om wat hem voorquam voort te brengen om het keven.

Zy tart den ftoutften Held, in ’t üryden opgevoed.

Elk ftaat verwondert van haar’ weergaloozen moed,

En zegt: deez’ Romeinin verdient met lauwerblaaden Gekroont te worden, om haar ed’leendapp’redaaden.nbsp;Uw Vader, gantfeh door een’ barbaarfchen troep om-

¦n,-

Oie, uitgelaateu, hem van allen kant befpringt,

Ziet zyne dood te moet, doch toont zich onverilaagen, Van meening blyvende om het uitterfte te waagen.

In deczen (laat valt hy wanhoopende op hen aan,

En wil de zege den V erwinnaar duur doen liaan.

Doch Gracchus midd’lerwyl komt fchigtig aangetoo-

En Ipreekt hen toe: Houd jiand, Romeinen, Jlaakt uw foogen.

Ik eifch het Hoofd van een' Aards-dwingland van 't Ge^ meen;

De eer van dat Heldenftuk behoort aan my alleen.

Laat

-ocr page 89-

TREURSPEL. 71

Laat rwj begaan; 'k wiltny zelf wreeken op dien fnooden. Men maakt hem aanftonds plaats, gehoorfaamt zyn’geboden.

Hy rukt ten eerften voort, met ui'tgetoogen dolk,

Naar ’t voorwerp zyner wraak; terwyl een drang van Volk,

Het welk hem navolgt, my belet de relt te aanfchou-wcii,

Ennochdegunftbenyd, na zoveel Ziels-benouwen En droeve rampen, dat ik meede ’t leeven derf,

U w’s Vaders oogcn luike, en aan zyn’ zyde Iterf. Uoch’k haat het daglicht, en begeer hem na te ilreeven,nbsp;Om u van myne trouw het laatfteblyk te geeven.

L IC I N I A.

Wel, wrecdeGoden, isuw’wraaklufteensgekoelt? Hebbe ik al leeds genoeg van uwe magt gevoelt ?

Deez’ dag, zo droevig als noch ooit myneoogenzaa-gen,

Baart myn’ benaauwde Ziel de onlyd’lykfte aller plaa-gen.

Myn Vader leeft niet meer, en eeneontmenfchtehand Heeft my benoomen zulk een overdierbaar pand....nbsp;Maar Gracchus echter moeit zyn’toorn en gramfchapnbsp;itillen.

Heeft hy dezoetheid my dan nog ontrooven willen Van tegclooven dat hy valfch’iyk wierd betigt,

En gantfch onfchuldig was aan ’t quaad, hemopgedigt. Gerechte Hemel! flraf, ai ftraf toch dien Verrader.

’k Roepe u om by (land aan: Wreek» wreek myn’lieven Vader.

Myn’ traanen en zyn bloed verzoeken u om wraak,

En pleiten om het zeer ft’ voor die rechtvaardezaak. Barftuit, ’tistyd, barftuit, wilmyuwhulpbewyzen.nbsp;Kunt gy ditaanzien, en voor’t gruwclftuk niet yzen ?nbsp;Zend uwen Donder neer, en dood dien Moordenaar.nbsp;Maar, waarom aan de Goón die zorg bevoolen, daarnbsp;E 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zulks

-ocr page 90-

De dood van GAJUS GRACCHUS.

Zulks my het meed betaamt ? Kom, laat ons onbeïwee. ken,

O Maximus , de Liefde en ’t bloed te lamen wreek en, En baanen wc ons een’ weg naar ’t hart van dien Ty ran.nbsp;Daar is geen draf, die al xy n’ fchuld ophaaien kan.

Maar wil my’t Godendom niet in myn’wraak vernoe» ^ gen,

Laat hem by d’eerden moord dan eenen tweeden voe* gen:

Dathy al ’tHuisgexinverdelge, fchelms enfnood ,

En op des Vaders Lyk de Dochter ook doordoor’.... Maar welk een Voorwerp, Goón! vertoont xich voornbsp;myn oogen!

Kan ’t mooglyk zyn, of heeft my myn gezicht bedroo» gen?

VYFDE TOONEEL.

Opimius, Licinia, Maximus, Sabjna.

MO P I M I u s.

yn’ waarde Dochter, droog uw’ traanen, zyt verheugd :

Door myne wederkomd verkeert uw druk in vreugd. Maximus.

Gerechte Goden!

Licinia.

Ach! myn Vader! kanhet weezen! Gy leeft noch! Hemel! nu is myne pyn geneezcn.

Gun dat ik u omhelz’. Wie van het Godendom Is my zo gundig, en fchenkt u my wederom ?

’k Ben zonder reden niet tot deezen rouw gekoomen;

Jk hadde uw’ dood alreeds van Maximus vernoomen. Welk een’ verwond’ring heeft myn’ zinnen aangedaan!nbsp;Hoe zyt gy Gracchus woede en razernye ontgaan ?

O PI-

-ocr page 91-

73

TREURSPE

O P IM I U S.

Myn’ Dochter,buiten hem, waare ik niet meer iii’t lee-ven:

Gy moet die waarde hand alleen daar d’eer vangeeven.

L I C I N I A.

O Hemel!

O PIMIUS.

Luider naar ïyne Edelmoedigheid.

Hy nadert my,terwy 1 myn’ V tienden, gantfch verfpreid, Te rugge deinzen, eii verfchrikken voor zy n’ woede.

Ik wagt hem echter af, en heffe in euv’len moede Myn hand op, om hem zelf te moorden met myn daal.nbsp;Laat af-, roept hy my toe, met eene heuflche Taal,

Schort uwe flagen op, en wil uw' drift betoomen.

Vergiet een bloed niet, dat voor uw behoud wil Jiroome», Zo fpreekt hy; en daar op zich dellende in myn’ plaats •nbsp;Keert hy de aanvallen af des woedenden Soldaats,

En drekt myn Lyf ten fchild, tot berging van myn lee-ven.

Iir’t kort, myn’ Dochter ,’k moet my eiiid’lyk overgee-Die weergalooze Held behaalt, hoe fel gehaat, ( ven. De zege op myn gemoed, zo wel als op den Raad.

Gy hoeft om my voortaan die Trouw niet meer te daa-ken;

Neen, uwe Ziel kan in geene eed’ler vlamme ooit blaa-ken.

Ik dem den wenfeh van dien volmaakten Minnaar toe, En wagt hem hier, op dat ik hem zulks weeten doe.

Gy zult uw’ Trouwtoorts haad zien voor’t Altaar ont« deeken.

Sabina.

Myn Heer, Cornelia verfchynt om u te fpreeken.

ZES,

-ocr page 92-

74 De dood vah GAJUS GRACCHUS.

ZESDE TOONEEL, Cornelia, Opimius,Licinia,Maximus,

SaBI na, F UL VIA,

WC OR NELIA.

el pu, Opimius, zy c gy in ’t eind voldaan ?

Of haat gy mynen Zoon, na zulk een groots beftaan } Opimius.

Hoe! ik hem haaten? kuntgy lulks van my noch denken? Dat zoude eeir’ misdaad zy n, die al myn’ roem zou krenken.

’k Heb dien doorluchten Zoon te laat gekent,Mevrouw, En ’k roep de Goden tot getuigen, dat zyn’ T rouwnbsp;Met myne Dochter...

Cornelia.

Zagt, hou ftil, en Haak die reeden. Gy laftert, gy onteert de Goden door uwe Eeden,nbsp;Indien gy zweert op eene ondoenelyke zaak.

Gy fpreekt van Liefde en Trouw, fpreek my veel eer van wraak.

U heugt den moord noch, aan myn’eerften Zoon be-dreeven;

Bevreedig zyne Schim, en doe zyn’ Moorders fneeven.

’t Volk heeft tot heden toe in flaverny getreurt,

’k Heb hen daar uit gered; nu is het uwe beurt; Voleindig nu myn werk. Zogy de dood wilt wreekennbsp;Van myn’ Tiberius, kunt gy my verder Ipreeken.

Opimius.

Denk aan dat ongeluk niet meer.

Cornelia.

Ik daar niet meer

Aan denken ? welk een hoon! neen, Burgermcefter, leer My beter kennen, en van and’rcn onderfcheiden:

*k Zou Gracchus, zo hy ’t deed,voort zyne ftraf bereiden.

Ten

-ocr page 93-

7S

TREURSPEL.

Tenzy ’er bloed ftroom’, weg met Vreede, weg met T rouw.

Opimius.

Die zo beroemde Zoon, wel uwer waard, Mevrouw, Zal, hoop ik, tot behoud en welzyn van gantfeh Romen,nbsp;U w’ gramfehap dillen, en uw’ heete drift betoomen.nbsp;Cornelia.

Die Zoon, reeds door de Min van zyneii plicht ontaard, Doet my zeer twylF’len of hy wel is myner waard.

De Ondankb’re Helt uw Kind veel hooger dan zyn* Moeder,

N iet meer gedenkende aan zyn’ V rienden.nog zyn’ Broe-Hy heeft u van de dood gered, door fnood v erraad; (der-Ik wil hem vraagen naar de reên van zulk een’ daad,

En wagt hem hier: want door zyn’ laffe drift gedreeven. Zal hy voorzeker zich wel haaft naar ’t Hof begeeven.nbsp;Om voor zyn’ Miimaares te toonen zyn ontzag.

Hy zal bevinden... maar waar of hy toeven mag V er van zyn’ Moeder, ver van u, wat mag hem deeren,nbsp;En wederhouden om niet aanftonds weer te keeren.^

Ik voele in myn gemoed een’ groote ontfteltenis. ü Go6n! wat of dit voor een droevig voorfpook is ?nbsp;Een onbekende fchrik komt my op ’t felft’ beftryden.

Hy heeft u durven voor’t gevaar des doods bevryden,

En ’t Volk, dit merkende, is geheel verfchrikt daar van. Die een Tieran befchermt is zelf een halfTieran.

Helaas! ik vrees dat hem dit bitter op zal brecken :'

Ligt dat de Hemel my, myn ’s ondanks, noch zal wrec-ken,

En ftraffen hem voor ’t quaad, door zy ne hand begaan, Wyl hy der Goden magt om u dor ft vvederftaan.nbsp;Opimius.

Stel u geruft, Mevrouw, en wil voortaan vergeeten... Ik hoor gerugt. Gy zult zyn toeftanddaad’Jyk weeten.nbsp;Maar welk een naar vertoog! o Hemel!

Z E-

-ocr page 94-

7lt;S De dood van GAJUS GRACCHUS.

ZEVENDE EN LAATSTE TOONEEL.

-Cornelia, Gracchus, door Philo-C R AT E S en iemautvanbet Gevolg onderjieunt^ Opimius, Licinia, Maximus,nbsp;Sabina, Fulvia, Gevolg.

G-

Cornelia.

Troote Go6n ƒ Wat zien myne oogen ? ach! het is myn waarde Zoon.nbsp;Licinia.

Sabina, ik bezwyk.

Cornelia.

Myn Zoon! moet ik u derven ? Maar welk een’fnoode hand,helaas Iheeft u doen fterven?nbsp;Gracch us.

Het is myne eigen, ’k Heb dien wreeden Vadermoord Voor ’t Volk gelaaten, en my zelf het hart doorboord,nbsp;De Ontmenfchten wilden met geweld myn bloed doennbsp;ftroomen;

Myn arm heeft hen in die barbaarfchheid voorgekoomen. quot;Tegen Opimius.

Ik fterfj myn Heer, om dat ik hebbeuw lyf gered.

Het woedend Volk, op ’t felft’ door Drufus aangezet,

V erbeelde zich, dat ik had hunne Zy begeeven,

Te meer, zo ras ik deed myn’ Medeminnaar fneeven.

’k Fleb my gewrooken opdienTrotfen, en zyn bloed Heeft reeds de fnoodheid van zyne euveldaSn geboet.nbsp;Doch de Romeinen, door zyn’ dood noch meer ontflee-ken

In toorn j verbonden zich om zynen val te wreek en:

’k Heb my geoffert aan hunn’ongerechten eifch.

De Gaulen hebben my een’doortogt naar’tPaleis Verleent, om dus myn rif voor wreeder lot te onttrekken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’tis

-ocr page 95-

TREURSPEL.

tis my bekent hoever hunn’drift ïich uit ion ftrekken. O Go6n! vergeeft het Volk hun trouweloos beftaan:

*k Bemin de Ondankb’ren noch, hoe zeer ik ben verra^n. Zy zyn genoeg geftraft.

Tegen Cornelia.

Vaar wel, myn’ lieve Moeder,

Ik gaavernoegtvan hier, en zal voortaan myn’ Broeder Gezelfchap houden in des afgronds duift’ren Nacht.nbsp;Tegen Licinia.

En gy, Mevrouw, naar wier bezit ik heb getragt;

De Godfpraak is vervult. Gy ziet het bloed,daar Romen Zo dier aan is verplicht,thans voor uwe oogen ftroomen.nbsp;En wyl uw Vader is door my in’t Licht gefpaart,nbsp;Moet u de hand, die ’t heeft geftort, zy n lief en waard,nbsp;’k Verdiende de eer niet u als myne Bruid te groeten;nbsp;Doch’k fterf voor u, en dat geluk kan’t al verzoeten.nbsp;Vaar wel, vaar eeuwig wel, volmaakteRomeinin...nbsp;Helaas! die laatfte zucht betuigt u noch myn’ min.nbsp;Licinia.

Hy fterft. o bitt’re fmart!

O P I M IIT s.

O droefheid, zonder gaade! Cornelia.

O waarde Zoon! o Rome! o onherftelb’re fchaade. Einde van het Vyfde en laatfle Bcdryf,

-ocr page 96-

PRIVILEGIE.

De Staten van Holland en Weftvriefland doen te weten : alzo Ons te kennen is gegeven by de tegenwoordige Regenten vannbsp;het Wees- en- Oude Mannenhuys der Stad Amftetdam , ennbsp;in die qualitcytcn te (amen Eygenaars, mitsgaders Regenten vannbsp;den Schouwburg aldaar, dat zy Supplianten eenige Jaaren haddennbsp;gejoiiiflcert van ’c Obtroy of Privilegie by hen van Ons op den 23,nbsp;Alay i7J4,gcobtineert,waarby wy aan hun Supplianten goedguns-telyk hadden geaccordeert, en geoft toy eert, om , geduutende dennbsp;tyd. van vyftiendoen eerft agtet een volgende Jaaren, de Werken ,nbsp;die ten dienfte van het Toneel reets waren gedrukt, en van tydtotnbsp;tyd nog verder in Ijet licht gebragt, en ten Toneelegevoertzoudennbsp;mogen werden, alleen te mogen drukken ,doen drukken,uytgeevennbsp;ende vetkoopen, en bevonden dat de Jaaren, by ’t,voorfz. Oftroynbsp;of Privilegie genoenlt, op den 22. May 1729. Hond te expireeren ;nbsp;ende dewyle zy Supplianten ten meeften dienfte van den Schouburg,nbsp;waar van hunne relpefiive Godshuyzen onder andere mede moetennbsp;werden gefiiftenteeit , de voorengemelte Werken, zoo van Tteur-Ü^llen, Blyfpellen, KUigten, ads anders, die teers gedrukt,en tennbsp;Toneele gevoert zyn, of in toekomende gedrukt, en ten Toneelenbsp;gevoert zouden mogen werden, geernealleen,gelykvoorheen,zouden blyven drukken, uytgeeven eu verkopen , ten eynde dezelvenbsp;Werken door het nadtucken van andere haar Luyfter, foo in taal,nbsp;als in l'pelkonft, niet mogten komen te vetliefeu, en dewylen liilxnbsp;haar Supplianten na de expiratie van’t bovengemelte Oöroy , nietsnbsp;gepermitteert was, zoo keerden zy Supplianten haat tot On» on-derdaniglyk verzoekende, dat Wy aan hun Supplianten in kwaliteytennbsp;voorfz geliefden te verleenen, prolongatie van het voorlz. Oftroynbsp;of Privilegie, om de voorfz. Werken, zoo van Treurfpelleiij Bly-Ipellen, Klugten , als anders, reets gemaakt, en ten Toneele gevoert, of als nog in het ligt te brengen , en lenToneele tevoeicn,nbsp;den tyd van Vyftien eetftkomende, enagter eenvolgende Jaeren, alleen te mogen dtucken, en Verkopen, of te doen drucken, en ver-kopen, met verbod aan alle andere op feekete hooge Peene by Onsnbsp;daar tegens te Statueeren, SOO IS’t , dat Wy, de Saeke, ende’tnbsp;voorlz. verzoek overgemerkt hebbende, ende geneegen weezendenbsp;ter bede van de Supplianten uyt Onze tegte wetenfehap, Souverainenbsp;Magt ende Authoiiteyt, de felve Supplianten Gecoufeuteeit, Geac-

«01-

-ocr page 97-

eordeert, en Geoctroyeett hebben, Confenteeren, Acceideeten, en Oöioyeejen haar by deezen, dat Zy, geduutendeden tyd vanVyf-tien eerft Agtereenvolgende Jacren, de Werken, die ten dienileanbsp;van het Toneel teets waien gedrukt , en van tyd tot tyd nog verder in her ligt gebragt, en teiiToneele gevoert zouden mogen werden in dier voegen, als zulx by de Supplianten is verzogt, en hielnbsp;Vooten uytgedrukt ftaat, binnen den vooifz. Onzen Landen alleennbsp;zullen mogen Drukken, doen Drucken, uytgeven ende verkopen,nbsp;verbiedende daeromme allen ende eenen ygelyken dezelve Werken ,nbsp;ini’t geheel, ofte ten deele te Drucken, naar te Drucken, te doennbsp;Naardrucken, te Verhandelen, ofte Verkopen, ofte elders Naarge-dtukt binnen den felven Onzen Landen te brengen , uyt te geven,nbsp;ofte te Verhandelen en Verkopen, op Verbeurte van alle de nagedrukte, ingebragte, veihandelde ofte veikogtc Exemplaren, endenbsp;een boete van drieduylend guldens daar en boven te verbeuien, tenbsp;Applieeeten een derde part voor de.i Officier, die de Calange doennbsp;zal, een derde part voor den Armen der plaatze daar het Cafus voornbsp;Vallen zal, ende het tefteerendederdepart voor de Supplianten , ende dit t’elkens zoo meenigmaal , als dezelve zullen werden agter-haalt, alles in dien verftande ,dat Wy de Supplianten met dezen onzen Oef toye alleen willende Gtatihceeten, tot verhoedinge van hunnenbsp;Schade door het Nadrucken van de vootlz. Werken , daar door innbsp;geenigen deele verllaan,den innehouden van dien te Autorifeeren ,nbsp;ofte te Advoueten, ende veel min dezelve onder onze protexie, ende befcherminge, eenig meerder Credit, aauzien ofte reputatie tenbsp;geeven, nemaat de Supplianten in cas.daat inneiets onbehoorlyksnbsp;Zoude infiuëren , alle het zelve tot haren Laften zullen gehoudennbsp;Weezen te Verantwoorden , tot dien eyndewelExpiellèlykbegeerende,nbsp;dat by aldienzy dezen Onzen Oftroye voor dezelve Werken zullen willen ftellen,daarvan geenegeabbrevieerde ofte gecontraheerdementienbsp;ZuUenmogenmaken,uemaar gehouden wezen, het zelveOftroy in’tnbsp;geheel, en zonder eenige Omiffie daar voor te drucken, ofte doen druk-Ken , ende datzy gehouden zullen zyn, een Exemplaar van de voorfz.nbsp;jverken, op Groot Papier, gebonden en welgeconditionecrt te brengennbsp;gt;n de Bibliotheek van onze Univerfiteyttot Leyden, binnen den tyd vannbsp;Zes weeken, na dat zy Supplianten de zelve Werken zuilen hebbennbsp;Oyt te geeven, op een boete van zes hondett guldens, na expiratienbsp;der vooifz. zes weeken, by de Supplianten te verbeuren ten behoevenbsp;kan de Nederduytze Armen van de plaats alwaar de Supplianten wo-ben; en Voorts op peene van met’er daad verfteeken te zyn van hetnbsp;pffea van dezen Odttioye. Dat ook de Supplianten, fchoon by hetnbsp;Ingaan van dit Odtroy een Exemplaar gelevert hebbende aan denbsp;koorfz.Onfe Bibliotheek, by zoo verre zy geduurendeden tyd van ditnbsp;Oétroy defelve Werken zouden willen hcrdrucken met eenige vermeerderingen of anders, hoe genaamt, of ook in een ander for-hiaat, gehouden zullen zyn wederom een ander Exemplaar van denbsp;gemelde Werken, Geconditioneert als vooren, te brengen in de voorfz,nbsp;bibliotheek, binnen defelve tyd, en op de boete en penaliteyt, alsnbsp;kooien. Ende ten eynde de Supplianten dezen Onzen Confente, endenbsp;Oftroye mogen genieten, als naar behooten , Laften wy allen ende

enea

-ocr page 98-

¦“T

enenyegelyketr, dien het aangaan mag, dat zy de Supplianten van den ; inhouden van dezen doen, Laten, ende gedogen, Ruftelyk, Vredelyk,nbsp;ende Volkomentlyk genieten ende gebiuyken. Cesfeiende alle belet lnbsp;tei Contiatie. Gegeven in den Hage, onder onzen G toten zegele hiei inbsp;aan doen hangen op denzevenentwintigfteMey, in’i Jaai onzes Heeie 'nbsp;inde Zaligmt^eis duyfend zevenhondeit agt-en-twintig.

J. G. V. Boetzelaar.

Onder ftondteiOidonnantie van de Staten, wasgetekent

Lager ftond.

wilLem buys.

Aan de Supplianten zyn, nevens dit Oftroy, ter hand geftelt by ExtraÊt Authenticq, haar Ed.Gr. Mog.Relblutien van denzg. Junv,nbsp;171S, en 30. April, ryzg, ten einde om zig daar na te reguleert..

De Regenten van het Wees- en Oude Mannenhuis hebben in hunne voorfz. qualiteit, het Recht der bovenftaande Privilegie, alleen voor den tegen-woordigen Druk, van De DOOD van GAJUS inbsp;G R A G C H U S , 7re»r/^e/, vergund aan Davidnbsp;Ruarus.

ƒ« Amfteldam de» 2. Javtturyt 1733.

-ocr page 99- -ocr page 100-


»:





.O


„.. nbsp;nbsp;nbsp;Ai

..i nbsp;nbsp;nbsp;..*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„-. o^,.,



¦ it nbsp;nbsp;nbsp;*?


r*--


,-• nbsp;nbsp;nbsp;••: ..m O


llt;lt;i


.•/.¦'* r-’.ÈÏ^'


-ocr page 101-

I



k.


^ â– â–  ^-1


'â–  â– â– %,.



!»■ ^


quot;r*

ii lt;•'*'


‘•••If,



v'.»*


â– rlt;^


1



Ó


^ nbsp;nbsp;nbsp;-tr.


â– .'P'X



i»




■quot;i- •gt; ■• ‘ - '

m’


'i'.. nbsp;nbsp;nbsp;gt;



#: ,';

v)è- o -

•-lt;


V-


'ï^ ■


gt; .



'•ry




ii?quot;.. nbsp;nbsp;nbsp;■-. ■ ■'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.-.,? 4*’, 3




.V

quot;gt;- .i ‘^Vquot;-


J' â– â– 


^Sf . C'v:


'' ,*4-



-ocr page 102-

â– #r

• '■4 nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. ■ #v.

gt;â– .'5. â– 

»■■'■ '’•«

.4

^ *â– gt; *

- 4.

-1«|

'■ nbsp;nbsp;nbsp;i.'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'''' ■•'■nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■

=C»“'r

w:’xi9i

■ # ’■ 'T%quot; ';i

Squot;';# '* i

Vt ' , 'â–  .-