BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1929
Verzameling: tooneel-
stukKen uit de nalatenschap vannbsp;Prof. Dr. J. te WINKEL
-ocr page 2- -ocr page 3-^ *^*
-ocr page 4- -ocr page 5-3
I rimtornFEK i^xoouu-
¦r V
gevolgd naar het FRANSGHE.
s ^ ^
fe^.;£AW;^ iiJi^OTHEEK DEE
RIJKSUNIVERSITElj
u T R * C H T.
BylzAAicDuiMy Boekvcrkoopcr , bezuiden betSMhuUi 1743. Met Privilefft.
-ocr page 6- -ocr page 7-De staten van Holland en Weftvtiellaud doen teweten : alro ons te kennen is gegevenby de tegenwoordige Regenten vannbsp;het Wees- en- Oude Mannenhuys dei Stad Amfteidam gt; ennbsp;in die qualiteyten te iamen Eygenaats, mitsgaders Regenten vannbsp;den Schouwburg aldaar, datzy Supplianten eenige Jaarenhaddennbsp;gejoiiifleertvan ’t Oöroy of Privilegie by hen van Ons op den 23*nbsp;May 1714. geobtineert, waar by Wyaan hunSupplianten goedguns-telyk hadden geaccordeert, engeottroycett, om, geduurende dennbsp;tydvanvyftien doen eetft agtereen volgende jaaren, de Werken,nbsp;die ten dienfte van het Toneel teets waren gedrukt, en van tydtotnbsp;tyd nog verdetin het lichtgebtagt, en tcnToneele gevoertzoudennbsp;mogen werden, alleen te mogen drukken, doen d tukken, uytgeevennbsp;ende verkoopen, en bevonden dat de Jaaren -by ’tvoorfz. OÜtoynbsp;ofPrivilegie genoemt, op den 21 May lyas.ftondenteexpireerenjnbsp;ende dewyle zy Supplianten ten meefteudieuftevandenSchouburg,nbsp;waar van hunne telpeftive Godshuyzen onder andere mede moetennbsp;'worden gefuftenteert, de voorengemelte Werken,zoo van Treur-Ipellen. Blylpellen. Klugten, als anders, die rcetsgedrukt,en tennbsp;Toneele gevoert zyn , of in toekomende gedrukt, en ten Toiiceienbsp;gevoertzoudenmogenwetden ,gaetnealleen,gelyk vootlieen, zou.nbsp;Sen blyven drukken,uytgeeven en verkopen , ten eynde dezelvenbsp;Werken door het nadrukken van andere haat Luyfter, foo in taal,nbsp;als in fpelkonft, nietmogten komen te verliefen, en dewylenfulxnbsp;haat Supplianten na de expiratie van’t boyengemelte Oftroy, nietnbsp;gepermitteert was, zoo keerdenzySuppliantenhaartotOns.on-derdaniglykverzoekende, dat Wyaan hunSupplianteninkwaliteytennbsp;Vootfz. geliefden te vetleener. prolongatie vanher vooriz. Oitroynbsp;ofPrivilegie, om de vootfz. Werken ,zoovan Treurlpellen, Lly»nbsp;fpellen, Klugten, ais anders, teets gemaakt, en ten Toneele gevoert, of als nog in het ligt te brengen, en tenToneeletevoeren,nbsp;den tyd vanVyftien eerftkomende, enagteteenvolgendejaaten,alleen te mogen drukken, en Verkopen,of te doendtukken,en verkopen, met verbod aan alle andeteopleekere hoogePeene by Onsnbsp;daar regens te Statueeten, SOO IS ’t, dat Wy, deSaake, ende’tnbsp;vootfz. verzoek ovetgemerkt hebbende, ende geneegenweezendenbsp;ter bede van dcSuppliantenuytOnze regtewctenlchap , Souverainenbsp;Mavt ende Authoriteyt, defelve Supplianten geconientteit, geac-eotdeett, en geocttoyeeti hebben, conlenteeten, accordeeren , ennbsp;oftroyeeten haar by deczen, dat Zy ,geduurendedentydvan Vyt-tieneerft Agtcreenvolgendejaaren, de Werken, die ten dienftennbsp;van het Toneel teets waren gedrukt, en van tyd tót tyd nog verder in het ligt gebragt, en ten Toneele gevoert zouden mogen werden, in dier voegen,alszulx by de Supplianten isvetzogt.en hiernbsp;Vooren uytgedrukt ftaat, binnen den vootfz. Onzen Landen alleennbsp;Vullen mogen Dtucken, doen Drucken ,uytgeven ende verkopen,nbsp;zerbiedende daaromme allen endeeenenygelyken dezelve Werken,nbsp;tn ’tgeheel, ofte ten deelete Dtucken naar tcDrukken, te doennbsp;Naatdrucken, te Verhandelen,of teVetkopen,oft|eeldersNaatge-drukt binnen den felven Onzen Landen tebrengen« uyt te geven,nbsp;of te Verhandelen en Verkopen , op Verbeurte van alledenagc-drukte, iugebtagte , verhandelde ofte vetkogte Ëxemplarcn, ende
-ocr page 8-•en boete ran di!e duyiend guldens datien beren te vetbeuien,tè Appliceeien een deide part vooi den Officier, die deCalangedoeanbsp;«al, een derdepart voor den Armen der plaatzendaathet Calusvooinbsp;vallen zal.enae het tefteerende derdepart voor de Supplianten, eu-de dit t’elkens zoo meenigmaal, als dezelve zullen werden agter-haalt, alles in dien vetftande, dat Wy de Supplianten met dezen onzen Oilioye alleen willendegtatificeeren totverhoedingevau hunnenbsp;fchade door het Nadrucken van de voorfz. Werken.daar doorianbsp;geenigen decle verftaan , den innehouden vandientcautorifecren,nbsp;•fte te Advouëten.ende veel min dezelve ouder onze procezic, en-de befcherminge, eenig meerder Credit, aanzien ofte reputatie tenbsp;geeven, nemaar de Supplianten in cas daar inneietsonbchootlykinbsp;zoude infiuëren , alle liet zelve tot hare Lallen zullen gehoudennbsp;«eezen te verantwoorden, totdieneyndewelExpreffelykbegeercude,nbsp;datby aldienzy dezen onzen Oiamp;roye voor dezelve Werken zullen willen dellen,daar vangeene geSbbreïicerdeoftegecontrahcetde mentienbsp;sullen mogen maken, nemaar gehouden wezen,hetzelve Oëtroy in ’tnbsp;Keheel,enzonder eenige onüilie daarvoor tedrucben.of tedoen droc-«cn,ende datzy gehouden zullenzyn,eenExemplaarvandevoorlz.nbsp;werken,op Groot Papier, gebonden en wel geconditioneert te brengennbsp;in deBibliotheekvanonzeUniverfiteytteLeydeu.binnendentydvaanbsp;zet wecken, na dat zy Supplianten de zelve Werken zullen nebbennbsp;nyt gegeeven, opeen boete van zes houdett guldens, na expiratienbsp;der voorlz. zes Weeken.bydeSupplianten te verbeuren tenbehoev®nbsp;van de Nederduytfe Armen van de plaatsalwaar deSupplianten wonen j voorts op peenc van met ’et daad verdeeken te zyn van hetnbsp;edefi van dezen Ofttoye. Dat ook deSupplianten fchoon by hetnbsp;ingaan van dit Oftroy een Exemplaar gelevett hebbende aan dcnbsp;voorfz, Onle Bibliotheek,by zoo vei te zy gediiurende dentyd van ditnbsp;Oftroy dcfelve Werken zouden willen hcrdtucken met eenige ver-meetdetlngen of anders , hoe genaamt , of ook in een ander formaat, gehouden zullen zyn wederom een ander Exemplaar van denbsp;gemelde Werken Geconditioneert als vooren, te brengen in'de voorlz,nbsp;iiÜiotheek, binnendefelvetyd, en op deboete en penaliteyt, alsnbsp;voren.Ende ten eynde de Supplianten dezen OnzenConfente , endenbsp;Ofttoyemogen genieten, als naarbehooren,Laden wy allen endenbsp;cenen ygelyken , dien hetdaiigaan mag, dat zydeSuppliantenvaonbsp;den inhouden van dezen doen, Laten, ende gedogen, Ruftelijk,nbsp;Vrcdelijk, ende volkomentlijk genieten endegebiuykcu, cesferendsnbsp;«11e belet ter contrarie. Gegeveuinden Hage, onderonzen Grote®nbsp;segele.hiei aahdoen hangenop den zevenentwintigftenMey.in’tJ aunbsp;pttxesHeeie ende Zaligmakers duy fend zeven hondett agtentwiutig,
J. G.V. Boetzelaar.
Onder ftond, tci Ordonnantie van deStaten , was get ekeni
WILLEM BUYS,
Lager ftond.
Aan de Supplianten zyn , nevens dit Oftroy, ter handgedeltbjr IxttaÖAuthentictj.haarEd.Gt.Mog.Rciblutien van deuzg.Juny,nbsp;lyis, en to'. April. 1728, teneinde om zig daainate legnleeien.
De Regenten van het Wees- en Oude Mannenhuis hebben, in hunne TOörfz. qualiteyt.het recht van deze Privilegie . alleen voor den tegen-wooidigen Driik, van THELAMI R.US, Xrturj^’clj Tergupt
diM 9. nbsp;nbsp;nbsp;1743.
-ocr page 9-AAN DE
kvnstliefentgt;e
DER
\
Beminnaars van Kunftöefeningen,
Die, ganfch vervreemd van ydlen waan.
Als Febus waardfte Lievelingen,
Met recht naar de Eerekroon moogt ftaan! Myn nyvre Melpomeen, gedrevennbsp;Door leerzucht, die haar’ geeft bekoort,
Dorft zich op ’t gloriefpoor begeven.
Van eedlen volgluft aangefpoort.
Zy hoopt, het zal U niet mishagen.
Dat haar geringe 'dichtpenfeel
Een Treurftuk aan U op koom’ dragen, Gefchetft naar ’t Franfche Kunfttafreel.
Zy legt, ó Kenners! voor uw voeten Haar’ Held, haar’ Thelamirus,neer:
Niet dat zy waane ’t heil te ontmoeten, Dat hy verdiene zulk eene eer:
Doch zy zal roems genoeg genieten,
Zo U haar werk in ’t minft voldoet;
Dan zal zy ’t rechte doel befchieten j Dan tart zy allen overmoed.
Laat vry der Vittren roede fnerpen;
Zy Hoort zeer weinig zich daar aan:
Maar zal zich willig onderwerpen,
Wilt gy haar vricndlyk ondergaan,
En
En onbewimpeld haar ontdekken.
Waar ia zjr dwaalde van de Kunft;
Dit zal haar ter verbetring wekken. ci -Zoo moet myn Held, door uwe gunft Beftraalt, op ’t Schouwtooneel verfchynenjnbsp;En, zegevierende in zyn’ druk,
Hét blind vóóroordeel zien verdwynen.
Myn Zangfter hoopt op dat geluk.
,Thel ami R US, Zoon van Cydnus, gehouden tooe wettig’ Koning van Sicilië.
f
Elismene, Prinfes van Sicilië, gehouden voor cene Dochter van Cydnus.
'Amintas, Weleer Zedetneefter, thans Staatsdienaar van Thelamirus.
¦ van Amintas.
Athis, Zoon L T c A s, Vertrouweling
Barsine, Vertrouwde van Elismene. Nicandeb., Hoofdman der Lyfwachten.nbsp;pHiLAx, Hofdienaar,
1.YF WACHT EN.
fftt TOONEEL isu STRACUSE, in htt Konin^klyk Paltis,
-ocr page 13-Pag. 9
EERSTE BEDRYF.
EERSTE TOONEEL;
Amintas, Lygas.
DAmintas.
er Goden gunft fchync,op dees’ langgewenfchtendag, Vorft Thelamirus , die ’t Sicilifch Ryksgezagnbsp;Wil met zyn zielsvriendin, zyne Elismene , deelen,nbsp;Door’t kronen van zyn’wcnlch,volmaakt te zullen ftreelen:nbsp;Tcrwyl zyn driftig hart, door lafFe min verblind,
De zorg des Ryks vergeet, in ’t wigtig Staatsbewind. Hy fmaak’ dat fchyngeluk: zyn hoop zal mooglyk daalen.nbsp;Eer de Avondftond bedekk’ den glans der zonneftraalen.nbsp;Bericht my, Lycas, wyl hier niemand is omtrent,
Den uitflag van de zorg, door u thans aangewend. Hebt gy myn’Zoon gezien? Spreek op^wat moet ik hopen ?nbsp;Koft gy, tot volging van zyns Vaders laft, hem nopen?nbsp;L Y G A S.
Verban uw twyfFeling; ója, myn Heer, verwacht Dat deugdfaame Athis fteeds gehporzaamheid betracht.nbsp;Dit al te wreed vertrek kon zyne ziel doen beven:
Hy zal zich niettemin dees’ dag naar ’t heir begeven. Maar laat ik, zo ’t mag zyn, uit uwen mond verftaannbsp;Waarom gy uwen Zoon aldus van hier doet gaan,
Hy, die aan Elismene is door het bloed verbonden, Verfcheen die immermeer op heugchelyker ftonden,
A nbsp;nbsp;nbsp;Ja;
-ocr page 14-so THELAMIRUS,
Ja, zelfs met meerder roem, in Syracufes wal,
Dan nu dees fchoone Maagd den croon betreden zal ? Ami NT AS.
tJw ftecds beproefde trouw kon my op’t hoogft verpligten; ’k Zal, uit erkentenis, myn Vriend, aan u berichtennbsp;Een glorieryk befluic, aan niemand ooit voorheennbsp;Bekend, dan aan myzclv’, en ’t Godendom alleen.
De Vorftjdoor min vervoert,liet reeds de pracht bereiden J Om zyn geliefde Bruid naar ’t Echtaltaar te leiden-’r Is alles vaardig; maar iets heb ik in myn magc,
Waar door ik weeren kan dat deEchtknoop werd’ volbragt. L ï C A s.
Hoe! gy, myn Heer ?
A M 1 N T A s.
'k Bemerk, ’t kan u verwondring baren: Doch , ’cgeen my daar toe noopt, zal ik aan u verklaren jnbsp;Ja, wyl ik my op u geheel vertrouwen dorft.
Meld ik u ook ’c geheim van d’overleden Vorft.
Hy,wien één Dochter flechts wierd uit zyn’ echt geboren, En wenfchte, dat zyn’ (lam ’c gebied moge zyn befchoren,nbsp;Zag, door een wiÓcling, zyn’ wenfeh voldaan naar eifch.nbsp;Men bragt, op zyn bevel, des nagts in ’t Hofpaleisnbsp;Een’ zoon van Cydnus, die alléén, na ’s moeders fneven,nbsp;Den droeven Echtgenoot ten trooft wa* bygebleven.
Gy weet, tot welk een trap van gunfthier Cydnus klomj En hoe hy wierd belaag: door ’c fchendig lafterdom.
De Vorft, wien naderhand zyne onfchuld is gebleken, Had, zyner trouw ten loon, dees wifleling befteken,nbsp;Timantes wierd alleen die aanflag geopenbaarc;
Zulks heeft hy, vóór zyn’ dood, my ook alleen verklaart. De tyd heeft nimmer magt op de onbetwiftbre panden,nbsp;Tót blyk van zyn bericht, aan my gefteld in handen.
In ’t kort, hy, die hier wierd geveftigd op den troon, Sproot niet uir’s Konings bloed, neen,hy is Cydnus Zoon jnbsp;Dit onbewuft geheim doet hem als Koning eeren:nbsp;Ontdek ik zulks, hy ziet zyn lot welhaaft verkeeren.nbsp;Doch’k merk,dat myn beftaan,hoeliftig,my mislukt,
In-
-ocr page 15-II
TREURSPEL.
Indien zyne Elismene aan hem niet word ontrukt.’
L y c A s.
My is bekend, hoe ik dit groot geheim moet achten: Maar, zo ik ongeveinft mag uiten myn gedachten,
’k Zorg, dat dees aanflag, thans in uwen geeft gevoed,’ Een heerlyk dekkleed zy tot heling van uw’ gloed.
Het oog van Elismene......
AmINT AS,
Achl durft ge ons dit doen hooren? Wierd ooit Amintas ziel dit laffe juk befchoren ?
Neen ! als de ftaatzucht eens vermeefterd onzen zin^ t)an moet men haten, niet gedenken aan de min.
L Y c A s.
Maar, Heer, indienge flcchts door eedle zucht gedreven ^ Der Ryksprinsfcffe uw hulp en byftand tracht te geven.nbsp;Waarom bewerktge dan des nieuwen Konings val,
I Wyl hy haar, door zyn’ echt, ten troon verheffen zal ? Amintas.
Hoe! hy ? Neen, grooce Goón, ’k betuig ’t hier voor uwe oogen!
|k Zal nimmermeer een trouw, die ik vervloek, gedoogen, c Is waar, ’k was menigwerf van wroeging aangedaan,nbsp;Eer ik tot dit verraad geheel kon overflaan.nbsp;k Zou mooglyk, min ontruftdoor knagende gedachten ^nbsp;Hees’ Prins op heden noch, gelyk wel eertyds, achten,nbsp;jmdien ik, op myn beê, begunftigd van de Goön,
k Wil op zyn jeugdig hoofd een gouden’kroon zien pralenj Niets kan ’t volvoeren van dit grootfeh befluit bepalen.
Zoo ras niet had erlangt een’ afgeftneekten Zoon.
K \A/ ll /^r\ T «M nbsp;nbsp;nbsp;oan /»y-vt»ri
{;
a, fchoon dit ftout beftaan my rukte in_^t naare Graf,
^ ben taya lot getrooft, verkrygt myn Zoon den ftaf. Hit is het éénigft wit, naar ’t welk myn ziel moet haaken:nbsp;Maar’k zal myn’Athis niet aan’t misdryffchuldig maken;nbsp;k Wil, dathy, onbewuft wat fpoorhy heeft betreen,nbsp;Ganfch ruftigjmaak’de vrucht van all’myn trouwloosheên.'nbsp;Gy ziet dit wreed bevel, dat hem heeft doen vertrekken.nbsp;Moet hem myn kloek beleid,geenzins myn’ toorn, ontdekken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Den
-ocr page 16-Den Koning, die geheel zich op myn trouw verlaat^ Heb ik gebragt in een’ vertwyffelenden ftaat:
Hyaarlelt; is ontfteldj en, door myn veinzeryën, Doe ik hem eene min, die fchuldloos is, beftryërr.
’k Merk, dat hy dikmaals om myn réén verlegen fchynf; Doch naauw’ komt Elismenc, of al zyn zorg verdwynt.nbsp;In’t kort, ik moet de hoop, dat hy verander’, dervenjnbsp;Licht zal ik meer gehoor by die Prinfes verwerven.
Ik weet, dat zy hem mintj cn’k wil, op dezen dag, Dat liefde zelf weêrftreev’ het magtig mingezag.
’c Vooringenomen hart laat lichtlyk zich misleiden :
’k Zal, tot het weigren van zyn hand, haar wel bereiden. ’kHeb alles reeds verzorgt... maar wie treed herwaarts aan.?nbsp;Het is de Vorft; hy fchynt met zwaare zorg belaén.
Thelamirus, Amintas, Lycas.
Ha M 1 N T AS.
oe! daar de duifternis noch naauwly ks is verd weenen, En ’t flaauwe daglicht in dit Hofpaleis verfcheenen,nbsp;ó Vorft, zou reeds de zorg van ’t nieuwe Kyksgcbied,nbsp;Uw ruft verftoorende, u verftrekken tot verdriet?
T H E L a’m I r ü s.
Neen, myne Amintas, neen, decs’ druk, die uv/ gedachten Zoo veel verwondringbaart,moetgy geen ftaatzorgachten.nbsp;Ik ben geboren om te heerfchen in dit oord;
Doch ’t fchittrend goud der kroon heeft nooit myn oog bekoord.
Een hulde, die ’t gezag alleen word opgedragen ,
Niet den verachten Vorft, kon nimmer my behagen. De liefde van myn Volk, en de achting van ’t Heelal,nbsp;Dit ’s ’t geen, tot in der dood, myn ziel vernoegen zal.nbsp;ó Neen, de aanloklykheên, of dreigende gevaarennbsp;Der ftaatzucht konnen thans my geene ontroernis baren.nbsp;Een fterker drift beheerfcht me^ een neiging meerder zoet,
(’k Ont'
-ocr page 17-(’kOntken het niet,myn vriend,)nam plaats in myn gemoed. Sints lang heeft Elismene in deze borft ontftekennbsp;Een vuur, tot heden toe aan u alleen gebleken.
Helaas! die zelfde min, nu door de hoop vermeert, ' Is oorzaak, dat myn ziel van kwelling word beheerd.
’k Uit bevende dees reen. Gy deed me vaak vertrouwen, Dat gy die tedre drift met weerzin moeft aanfehouwen jnbsp;’k Heb, van myn kindsheid af, fteeds opgemerkt, dat gynbsp;My openhartig fpreekt, vervreemd van vleijery,
’k WeeCy wat erkentenis ik uwer zorg moer geven •
Wil dan een zucht, die my zoo waard is, niet weêrftreveni ’k Zie eindclyk dien dag, zoo lang van my verwacht;nbsp;h’laar ’k voel, da.t rnyne ziel noch naar verzekring tracht.nbsp;A M I N T A S.
U is bewuft, zo ’k van uw jeugd af, op uw zinnen ’t Bewind kreeg, en ’c geluk had van uw gunll te winnen,nbsp;Hoe trouwe Amintas zulks nooit heeft misbruikt, mynnbsp;En,om des waard’tezyn,zich’tairvermeten dorft. (Vorft;nbsp;V/elaan, dat op dees’ dag eene eedle pligtbetooning,
My waardig keuren doe der gunll van mynen Koning. War ook gebeuren moog’, my walgt het fnood verraad jnbsp;Ik zal dan fpreken, fchoon ik wierd van u gehaat.
'k Zie Elismenes oog kan uwe ziel ontroeren;
Gy wilt haar trouwen. Door wat drift laatge u vervoeren ? Hoe! Thelamirus, fteeds geneigd tot ware deugd,nbsp;Steld, nu hy heerfcht, alleen in laffe min zyn vreugd?nbsp;Als twintig Vorften naar uw bontgenootfehap trachten.nbsp;Wanneer gy weet, hoe dier men moet hun vriendfehapnbsp;achten,
Kieft gy de Dochter van een’ Onderdaan tot Bruid?
‘ ’k Zal fteeds weêrftreven zulk een doodelyk befluit.' Ach! moet Amintas dan herroepen voor uwe oogennbsp;Wat onheil na zich fleept het woedend Ooreloogen?nbsp;Thans ftraalt de Vredezon; volhartge in uw beftaan.nbsp;Licht Zal ze in dit Geweft voor eeuwig ondergaan 1nbsp;l'Iooit kan ons ’t Oorlogsvuur genoeg verfchrikking baren jnbsp;Ja, ’toverwinnen brengt dien gloed niet tot bedaren;
1 T H E L A M I R U S,
'Afgrysfly k it’t gevolg; door tien jaar vrede en ruft. Word naauw’ het denkbeeld van den rampfpoed uitge-blufcht.
Hoe! wilrge u lien omringt van Vrouwen,Zufters,Moeders, Weêrëisl'chendevan u haar Mannen, Zoonen,Broeders?nbsp;Wat wroeging wekt dan niet in uw’ ontroerden z.in ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
De druk van ’t Volk, alleen rampzalig om uw min ? Neen, Vorft! myn pligt,uwe eer, ja alles moet my fporennbsp;Dat ik u ongeveinft uw zwakheid ftell’ te vooren :
En fchoon ik door uw’ toorn myn ftraffe zag bereid,
’k Heb nimmermeer, berouw van mync oprechtigheid. Thelamirus.
Ik weet, Amintas, welk een zucht u dus doet fpreken: Vrees niet, dat zulks uw Vorft wil als een misdaad wreken:nbsp;Uw zorg heeft my verpiigt; wees echter niet verfteld.nbsp;Indien ik heden zwicht voor ’c liefiyk min geweld.
Gy, midden in den Kryg gevoed en opgetogen,
Gy kende nimmermeer ’t betooverend vermogen Des Minnegods, die, doorzyneonweêrftaanbrekracht,nbsp;De reen, en zinnen, voert gekluiftert in zyn magt jnbsp;Dien Waerelds-Dwingeland,om wien men moet begevennbsp;De zagte ruft, de deugd, en menigwerf het leven jnbsp;Wiens doodelyke vreugd ons harte dus beheerd,
Dat elk niet min zyn ftniart, dan zyne gunft waardeert. Amintas.
®k Weet weinig van de min, ó Vorft • maar ik durf zeggen, Dat zo gy uwe ziel voor hem wilt open leggen,
Gyzelf dien fcherpen fchigt aan hem erlangen doet, iWaar meê hy vruchtloos op een’ moedger had gewoed.nbsp;Thelamirus.
o Neen, men moet de min ftceds voor geen zwakheid houwen.
U-zelv’,aan wien men dorft myn jonkheid toevertrouwen, Is zulks genoeg bewuft; door driften fel beroert,
Wierd ik geftadiglyk nu ginds dan hier vervoert;
’k Wou naar uw’ wyzen iaad,noch ’s Vaders lcflen,hooren; Niets wedeihield my, eer de zucht om te bekoren
Een trots gemoed beving, dat niet geboren fcheen.
Dan om ganfch onbefuift te ftryden met de reen.
Maar Elismene kon myne onverzetbre zinnen,
Door éénen opflag van haar minlyk oog, verwinnen. Doch eer ik melden dorft myn tedre minnepyn,
Heb ik met vlyt getracht hare achting waard’ te zyn; En bannende uit myn ziel een drift, al te verbolgen,nbsp;Gaf ik de reden plaats , om ’s wysheids wet te volgen.nbsp;Die fchoonheid zegepraalde op myn’- verliefden zin;nbsp;Myn deugd ben ik alleen verfchuldigt aan myn min.nbsp;Amintas.
MynVorftjleer toch een’waan,zoo doodlyk,onderfcheiden, Gy fchept behagen om uzelven te misleiden.
Vergeet gy, dat de roem fteeds op een’ Vorll heeft klem ? Hoor, hoe u ’t ganfch Heelal verkondigt door myn ftem,nbsp;Dat fteeds een deugdfaam Vorft is mcefter van zyn zinnen,nbsp;En kan, als hy ’t begeert, de driften overwinnen,
Die, bannende uit zyn ziel de reden, en de ruft.
Hem nopen,tot genot van ydle, of fnoodeluft.
Dit ondervindge, ó Vorft; en, zo uw moedig harte Naar’s Hemels ingaafhoort, gy doemt UW minnefmarte.nbsp;Thelamirus.
Ik heb ’t u reeds gemeld; uw zorg heeft my voldaan: Maar denk, uw yver kon in ’t eind’ te verre gaan.nbsp;Indien de Hemel ooit dit offer mogt begeeren,
Ach ! ik gevoel dat ik zyn’ wil zou moeten eeren; Doch ik zal wachten tot hy duidlyk zyn geboön.
Door zyne ontzagbre ftem, ftelle aan myn hart ten toon; En verre dat ik roem’ van ooit met myn gedachtennbsp;Te dringen in ’t beüuit der goddlyke Oppermagten,nbsp;Vertrouw ik,dat een gloed, die, door hunn’wil, orls blaakt,’nbsp;Nooit, als verfoeylyk, van die Goden wierd gewraakt.nbsp;Maar de eedle fchoonheid, die myn ziel van min doet k wy-nen.
Zal thans,voor’tEchtaltaar,myne angften doen verd wynen; ’k Ga ’t uur verhaaften van dees trouw,zoo lang verwacht,nbsp;En denk alleen aan ’t heil daar myne ziel naar tracht.
*S T H E L A M I R U s; DERDE TOONEEL.nbsp;Amintas, Lycas.
Na M I N T A S.
u merkt gy ’t, Lycas, hoe ik poog’ zyn hart te treffen, Niets is bekwaam hem van dien liefdegloed te ontheffen,nbsp;’t Is echter meer dan tyd, dat aan u werde ontdektnbsp;Een aanflag, die tot ftut van myn befluit verllrekt.
Op Thelamirus min durft Elismene bouwen, (fchouwen • Zy hoopt, eer ’t Zonlicht daalt, zich op den troon te aan-En , dat ze al heimelyk den Goón haar’ dankbren pligtnbsp;Zal toonen voor diegunft, wicrd ftraks aan my bericht.nbsp;Dit is ’t geene ik verwacht, ’k Heb, door myn liftigheden,nbsp;Apolloos Tempeltolk in myn belang doen treden.nbsp;Verwonder u des niet; men leid op ’t onvoorzienftnbsp;Een’ Stervling van zyn’ pligt, zelfs in der Goden dienft;nbsp;Ik wift door myn gezag de Priefters te verblinden:
Voor ’t Altaar,als aan ’c Hof,zyn ftecds verraêrs te vinden, ’t Verdicht Orakel, haar gefpeld door myn beleid ,nbsp;Bewerkt, dat zy, uit min, den Vorfthaar’Echtontzeit.nbsp;Lycas.
Voor ’t aarflen myner trouw behoeft gy niet te vreezen; Doch waak vooral, dat uw belluit bedekt moog’ wezen.nbsp;’kZorg voor uw’roem,en voor dienZoon,zo waard geacht.
Wie weet,welk een verwyt hemeens wierd toegebragt ?.....
Amintas.
De misdaad baart geen fchande, als die ons doet regecren: Hy, die zyn ziel door roem, en flaatzucht voelt beheeren,nbsp;Word nimmermeer, van angft, of wroeging aangedaan,nbsp;Maar acht het als? een deugd die moedig te weêrftaan;nbsp;Hy trotft de geeflelroê van ’t lot; lyd zonder klagen;nbsp;Kan veinzen; treft; en laat vooral zich nooit vertfaageii.nbsp;Ja, nooit gedoog ik, dat hy Elismene erlang’,
Al brouwde ik heden zelf myn’ eigen ondergang:
En zo ’t wangunftig lot myn’ aanflag doet mislukken, Zal ik Sicilië, met my, ten afgrond rukken.
van bet Ëerjie Bedryf.
TWEE,
-ocr page 21-treurspel; 17
Elismene, Barsine,
NElismene.
een, myn gerechte druk word vruchteloos beftreênj Gedoog, Barfinc, dat ik onöphoudlyk ween’;
Der droeven toevlucht! maar ik moet dit middel achten Een’ ydlen trooft voor myn wanhopige gedachten.
Barsine.
Hoe, kan uwgrootfch gemoed,op dezen dag, Mevrouw,’ Noch zyn bcftrcden van verdriet, en bittren rouw ?
Het uur, zoo heugchlyk voor uw liefde,is haaft geboren; Vorft Thelamirus hart kunt gy alleen bekoren:
Hy heerfchticn door een keur,behaagchlyk aan zyn’gloed,' Ziet ge u van ’t Volk, in’t kort, als Koningin begroet;nbsp;Hier zult gy van dit heil verzekering genieten:
Wat mag dan oorzaak zyn van alle uw zielsverdrieten ?,
Herroep niet meer, Barfine, in niyn’onftelden zin Wat zoetheid ik welëer kon hopen van de min.
’t Heil dat ik minnen mogt verlengde een droevig leven ^ ’t Welk, van myn kindsheid af, met rampfpoed was door*nbsp;weven.
’k Min Thelamirus; en die tedre minnedruk Maakt dat ik adem fchep alléén door zyn geluk.
En hem, omringt van roem, kan flechrs ’t gezag behagen Om aan zyne Elismene een Rykskroon op te dragen.nbsp;Maar, ach! (ó ramp, waarom ik duizenddoodenly!)nbsp;d Onvermydbre flag van ’s noodlots razerny j
My, die weleer met myn geluk fcheen ingenomen, Blyft nu niets over, dan, helaas! dat ik moet fchroomeanbsp;Vervoert te wezen door de wanhoop, aangedaannbsp;Van fchrik , of dat ik thans myn’ Minnaar doe vergaan.nbsp;Ik dacht dees’ morgen in ’t geheim , door offerhanden,nbsp;Des Hemels zege te doen dalen op dees banden;
Myn ziel, verheugt om ’t lot, zoo roemrykhaar bereid. Betoonde reéds vooraf den Go6n haar dankbaarheid;nbsp;Maar naauwlyks had ik my voor ’t Altaar neêrgebogen ,nbsp;Of’k zie 't gewyde vuur zich blulTchen voor myne oogen;nbsp;„Hou ftand (roept Febus tolk) Onzalige ! waar dwaaltnbsp;,,Gy heen ? Aanhoor de ftem des Gods die u beftraalc!nbsp;Op dien benaauwden ftond, liet zich een Godfpraak hoo-
ren
Ik fidder noch van angft. Ach! Iaat ik ’t ovrig fmooren: Lees ’tuit myn tranen. Zo’k naar’sKonings Echt durf ftaan,nbsp;Verheft myn arm den fchigt, die hem ter néér zal flaan.nbsp;Wat vonnis, myn Vriendin! hoe kan ik ruftgenieten.nbsp;Daar my die droeve maar’beftormt met zielsverdrieten?
En gy, wier almagt vaak met wreedheid is gepaart, Goón! hebt ge uw fchepfel zulk een deerlyk lot bewaart!nbsp;Hoe word de ftervcling allecnJyk dan geboren,
Opdat hy ’t doelwit ftrekk’ van uw’ ontmenfchten tooren!
Barsine.
Wat gaat u aan. Mevrouw? Hoe! laat ge u dus vervoert Beheerfchen door de drift, die uv/ gemoed beroert ?nbsp;Denk, zo het Godendom kon ’s Konings val belluiten.nbsp;Dat gy hun wraak noch tergt.....
ËLISMENE.
Helaas 1 wat durft gy uiten ?
Is ’t mooglyk, dat dees Prins, zoo minlyk in myn oog. Zoo ryk van deugd,de Goón tot grimmigheid bewoog ?nbsp;Neen! zo hun razerny belaagt zyn dierbaar leven,
't Is meer uit yverzucht, dan wel door toorn gedreven.' Zy fchroomen, dat een Votff, opa zy nc deugd vermaard,
Der
-ocr page 23-TREURSPEL. ip Der Stervelingen hulde aan hun betwiile op Aard’!.:..nbsp;Vergeeft het my, ik dwaal van ’t fpoor, geduchte Goden!nbsp;Dochfchoon myn droeve ziel dorft wraken uw geboden,nbsp;’t Volbrengen van myn’ wenfeh Haat noch in uwe magt.nbsp;Zou Thelamirus ’t licht onwaardig zyn geacht ?
Maar welk een voorwerp, meer dan hy vol eerbrezeden^ óHemel, die hem fchiept, heeft ooit u aangebeden?nbsp;Bars I K i.
Denk eer datge uwen geeft, in deze angftvalligheid,
Zo ’tmooglyk is. Mevrouw’, tot kalmte weer bereid.' Hoe wreed gy ook in’t eind’ dit ftreng bevel moogt vinden,’nbsp;Wat zegt gy aan den Vorft ? Wat zult ge u onderwinden ?nbsp;Elismehe.
Helaas! Barfine, weet myn ongelukkig hart Wat of het wil beftaan, omringt, met zoo veel fmart ?nbsp;’k Waardeer myn’ Minnaar j ik moet voor zyn ftervennbsp;fchroomen.
Ach! dat myn droevig oog het daglicht waare ontnomen I 6 Teêrgcliefde Prins 1 badge immermeer verwachtnbsp;Dat, door u fteeds te ontvliên, myn wenfeh zou zyn vol-bragt ?
Durf ik zulks denken? zal ik ooit daartoe befluiten? Eer komeecn blikfemfehigt den loop myns levens ftuiten !nbsp;Wreed noodlot! ik gevoel me, in myn’gerechten druk,nbsp;Bereid te tarten al uw’ ramp en ongeluk!
B A R S I N£.
Hoe! kan dc liefde dus uwe eedle ziel ontroeren! Betoom dees drift, M e vrouw-waar laat ge u toe vervoeren?nbsp;Ik zie uwe inborft was Barfine niet bekend.
El IS ME NE.
Kende ik myzelf wel, eer dees’ dag, zoo vol elend’! Men dient van alle hoop vooraf te zyn verfteken,nbsp;Opdat ons zy, naar eifch, ’t gezag der min gebleken.nbsp;Ach 1 mynbeftormde moed, door rampfpoed overheerd,’nbsp;Is op dit oogenblik in bangen fchrik verkeerd.
Wat zeg ik ? waar heen wierd ik door myn drift gedreven? Hoe doet dit doodlyk uur myn angftig harte beven!
20 THELAMIRUS,
De Koning bied my ftraks zyn Trouw en Scepter aan.’ Helaas ! wat melde ik hem ? wat zal ik toch beftaan ?nbsp;De fchrik maakt my verbaart j de ontrocrnis kwelt mynnbsp;zinnen.......
Hy komt......Ik fiddcr.....’k voel,dat ik hem moet beminnen ......
Myn zwakke reden dreigt te dwaalcn in dees’ nood.....;
Goónlfterkt my door uw’ geert,of’k fmeek u om de dood J
TWEEDE TOONEEL.
Thelamirus, Elismekë, Barsine, Philax, Nicander, Lyfwaeht.
DTh.E L A M I RU S.
e Hemel fchynt in ’t end’ zich naar myn’ wenfch te kecren •
Mevrouw, ik mag uw deugd volmaakt doen triomferen; De Siciljaanfche Kroon heeft nooit myn oog gcftreeld,nbsp;Dan opdat haar bezit aan u wierd meêgedeelt.
Gy heerfcht op my lints lang door uw bekoorlykeoogenj En, ais ik u dees’ dag fchenk’t opperrte vermogen.nbsp;Volbreng ik Hechts den wil, en’traadsbelluitderGoón:nbsp;Gy zyt geboren om te voeren Staf en Kroon jnbsp;3a, om de zorgen van den Rykstroon te bepalen,nbsp;Befchonkenze u dus mild met deugd en Ichoone ftraalen.’nbsp;Welaan, dat ik myn trouw u dan voor’t Altaar zweer’.nbsp;En dat Sicilië met my buig’ voor u néér.
De blyde Hymen moet dit prachtig Feeft bellieren:
De fakkel van de Min verlicht zyn zegevieren j En myn vernoegde Volk zal uit myn’ mond verftaan.nbsp;Dat wie Zyn heil bemint, uw wet moet ondergaan.nbsp;Elismene.
Myn Heer, gy will te wel myn zucht voor u te ontdekken j Om myne erkentenis in twylFelihg te trekken.
Doch alsge my een’ rang, zoo rocmryk, aan komt biên, Moet my die zelfde gunftóók naar myn’ pligt docn^zien.
'De
-ocr page 25-De teêrfte neiging drong ons fteeds elkander te achten; En mooglyk, dat myn hart van ’t uwe dorft verwachtennbsp;Dat gy, gezeten op den troon, myn min dees’ dagnbsp;Een glansryk aanbod deed van uw doorluchc gezag.nbsp;Zulks hebt gy thans betracht; dit ftek myn hart te vredemnbsp;Maar hoe ik meer befchouw uw liefde en tederheden,nbsp;Hoe meer ik toonen moet, nu ik weêrftteve uw’zin,nbsp;ó Vorft, dat ik nochtans wel waardig was uw min.
’k Ben uit een’ Onderdaan, dit ’s my bewuft, geboren; En, eeuwig u te ontvliên , wierd my van ’t lot befchoreo.nbsp;’t Herdenken, dat, fchoon ik uw byzyn derven moet.nbsp;Ik fteeds uw hart behou, trooft me in myn’tegenfpoed ;nbsp;En ’t heil dat myne ziel geniet, door u te minnen,nbsp;Verzagt het wreed verdriet van myn bedroefde zinnen,
Wat boor ik.5 zie my op dit oogenblik. Mevrouw, Ondanks myzelv’ , geheel verwondert en vol rouw;nbsp;Hoeldaar ik,blydcom ’t heil dat ik hier dacht teontmocten,'nbsp;Myn’ Scepter, en myn hart ter neer leg voor uw voeten.nbsp;Als ik, door’t glinftrcnd vuur van uw gezicht geblaakt.nbsp;Dacht dat myn groot geluk’t Heelal naijvrig maakt.
Zie ik, door zulk een maar’, myn tedre min bedroeven! Ach! ’k bid,Mevrouw,laat af myn zwakheid te beproeven:nbsp;’k Sta pal, gelyk een rots, voor’snoodlots bittre fmart;nbsp;Maar’k leef geen oogenblik, na’c derven van uw hart.nbsp;Elismene.
Gun my gehoor, ó Vorft] en wil’cvermoedenftaaken,’ Dat my iets anders dan uw glorie ooit kon raakeii,
Gy -weet, hoe vaak myn hart, ondanks uw razerny, Geftrecn heeft tegen u , ja zelfs ook tegen my : (nen ,nbsp;’k Bezweek fomtyds-.maar’t uur dat ons moeft faam’ veréé»nbsp;Door een’ onbreekbren band,was toen noch niet vcrichce-nen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(wrocht;
Myn angft gedoogt niet, dat onze Echtknoop werd’ ge-Stceds is der Vorften heil, aan ’t heil des Volks verknocht: En zo het Oorlog eens uw Staten mogt beroeren,
Dan zaagt gy tegen u die Prinfen wapens voeren,
Wkf
-ocr page 26-22 T H E L A M I R u S,
Wier bondgenootfcbap thans door u zou zyn veifmaad. ’k Herhaal het weder: ach! waar vond ge een toeverlaat ?nbsp;Wat wroeging, wat verwyt zou Elismene knagen,nbsp;Indienze uw ramp bewerkte, omdat ze u kon behagen!nbsp;ó Neen, ik ken uw hartj my treft uw ongeluk.
Ik oordeel, door myn’ rouw, van uw’ gerechten druk: Doch in den rampfpoed is Handvaftigheid .van noden.nbsp;Vaarwcl,myn Heer,vaarwel.. .Wat ftrydlgeduchtcGoden!nbsp;Moet zo veel liefde ?... Maar, vergeefs hier dus verbeid!nbsp;De Hemel wil ’t ^ noch ééns, vaarwel in eeuwigheid!
DERDE TOONEEL.
Thelamirus, Philax, Nicander, Lyfwacht.
G nbsp;nbsp;nbsp;Thelamirus.
oön, die de droefheid weet van myn geteifterd harte! Spreekt Elismene dus? Ontvluchtze my? (5 fmartel)nbsp;W anhopig, ganfch verwoed, derf ik danftceds het licht.nbsp;En heerelyken glans van haar volmaakt gezicht ?nbsp;Ondankbare, om wier min een Koning dus moet lyden!nbsp;Koft gy hem weêrftand biên ? Zyn tedre drift beftryden ?nbsp;Wat zeg ik ? Daar ze een’Echt,zoo roemryk,af durft flaan,nbsp;Schync zy, zoo wel als ik, met zielwee overlacn.
Ik zag haar weenen. Welk befluit! wat vreemd beraamen! Wat doodlyk mengfel van de liefde en haat te faamen ?nbsp;Zyzegt, de Hemel wirt\ Goön! heeft uw grimmigheidnbsp;Dan eeuwig onzer min een hinderpaal bereid ?
Maar, neen,de zuiverheid dier drift blykt voor uwe oogen.' Wat heeft, tot een beftaan zoo wreed,haar dan bewogen?nbsp;Myn rtem, voegt zy ’er by; ó al te zwakke fchyn!
Gy vult niyn hart met fchrik! of eer met doodfeh veoyn!
TREURSPEL: nbsp;nbsp;nbsp;43
VIERDE TOONEEL.
Thblamirus, Amintas^ Philax,' Nicander, Lyfwacht.
KThEL AMIRUS.
om, myne A min tas, doe de droef heid, zorg, en pynen Die my beftormen, door uw’ fchrandrcn raad vcrdwynen.nbsp;’k Ontdekte ftraks aan u myn’rouw, myn’ tegcnlpoedjnbsp;Toen zaagtge my ontroert; nu zietge my verwoed.nbsp;Steeds aan het flaaffeh gareel des Minnegods gebonden,nbsp;Kwetft zyn tyrannig juk my weer met nieuwe wonden.nbsp;Wanneer ik ’t heugchlykft lot te fmaken heb verwacht.nbsp;Zie ik myn hand en Kroon van Elismeen veracht;
En deed, myns ondanks, liefde in razerny verkeeren.'
Haar wreedc weigering dorft myn gezag trotfeeren.
A M I N T A s.
6 Vorft, indien uw ziel, door glorie aangefpoort.
Had naar den trouwen raad eens Onderdaans gehport. Dan had gy, min bereid de reden te beftryden,
Een weigering, voor u zoo fmaadlyk, konnen myden: Tot weering van dien flag heb ik myn beft gedaan.
’k Had redenen genoeg: gy woud me niet verftaan; Nu ftraft de Hemel u; en’k moet met leed befchouwen ,nbsp;Hoe Elismene al de eer der zege heeft behouwen.
ThEL AMIRUS.
Wat wreeder zegepraal! Amintas, ach! uw hart Had nooit dees reen bedacht, indien gy wift, wat fmartnbsp;Watyflelyke ramp, een’Minnaar word befchoren,
Die afftaan moet, of derft, al’tgeen hem kan bekoren! Elk oogenblik verwekt in my nieuwe achterdocht:
’It Bekamp vergeefs die drift, dit haatelyk gedrocht Goón! duld gy, dat die eer, die haar fchy nt op te wekken ^nbsp;Zou tot bewimpling van een faoode min verftrekken ?
AmiH-'
-ocr page 28-Amintas.
Vorftjgeeftgy dooruw reen tnynlos vermoeden kracht?..,; Maar ze is by u bekend: kan ze immer zyn verdacht?
*t Is waar, uw trouw had haar den ry kstroon doen verwer-ven,
Diestou men, nu £y dus de hoop der kroon wil derven ,
Verönderftellen, dat zulks fpruit uit groote reen.....
Doch ’t is niet mooglyk, dat ze u, na dees tederheên ..... T H E L A M I R U S.
Wie kan op éénen ftond zyn’ liefdegloed verfmooren, Om naar een valfche zucht van ydlen roem te hooren?nbsp;Ach! waarde Amintas! zie my overftelpt van druk!nbsp;Niets, niets ontbrak 'er meer aan al myn ongeluk,
Dan dat myn angftig hart ontroert wierde, en beftreden, Door feilen minncnyd, verzeld van ysflykhedenjnbsp;En gaf de Hemel, dar de ontrouwe uit haren zinnbsp;Voor eeuwig had geweerc het zoet vermaak der min Inbsp;Wat wenfeh! Ik Zucht voor haar, en ’t éénigfte verlangen,nbsp;’c Behaaglykft heil, ’t geen ik van ’c lot begeer te ontfangen,nbsp;Is dat de ondankbre, die myn tedre liefde wraakt,nbsp;Nooit door eens andrens min zy voor myn oog geblaakt!nbsp;Neen, de al te zachte ftraf die ’k in dees’ ftaat moet voelen,nbsp;Kan d’ongerechten haat myns noodlots niet verkoelen;nbsp;Doch zo ’k verraden word, dat uw meêdoogendheid,nbsp;Tot uit voer myner wraak, ten minften zich bereid’.
En gy, die flechts my woud misleiden door uw poogen, Uw valsheid heeft, helaas! my al te licht bedrogen.
U w Koning die u minde, en achtte dat uw hart Hem was bekend, leefde in dees’ zoeten waan verwart.
i^egen Atnittitt!.)
Kom,volgme;opdat myn woên haar ziel,voor uw gezichte. Dat wreed geheim ontwring’, tot fpreken haar verpligte!
Welaan.....Maar, hoe! waar heen? zal ik, geheel ontroert,
Vertoonen voor haar oog de drift die my vervoert ?
Ach ! die ondankbre kan myn grimmigheid bepalen, Door’tuiten van één woord, doorééne yan haar ftraalen.'
ó Neen,
-ocr page 29-TREURSPEL; ay 6Neen, men zie haar niet; datze ons op dezen dagnbsp;Niet weder bukken doe voor haar onttnenfcht gezag.nbsp;Amintas, ’k durf myn hart geheel u overgeven;nbsp;Ontroofj of fchenk wéér ruft aan myn onzalig leven.nbsp;Spoed naar die Wreede; en poog het wit van haar beftaan ^nbsp;Indien zulks mooglyk is, argliftig na te gaan.
Gy merkt genoeg,myn Vriend,de zwakheid myner zinnen: Maar eer een ander my ontrukk’ ’tgeeneik moet minnen,nbsp;Trotfeer ik duizend doón, door minnenyd verwoed.nbsp;En blufch myn driften uit in al zyn haatlyk bloed!nbsp;Vlieg heen.
VYFDE TOONEEL.
Thelamiruï, Philax, Nicander, Lyfwachten.
AThelamirüs.
Iziende Goón, befchouwers van myn lyden! Wilt myn benaauwt gemoed van liefde, of haatbcvryden;nbsp;Of zo ik langer, dus moet leven, tot myn ftraf,
Toont,bidde ik, toont my dan den weg naar’t duifter graf.
Eindt van het Twttde Bedryf,
DER.:
-ocr page 30-t6 thelamirus,
EERSTE TOONEEL.
Elismene, Ami NT as, Barsine.
J nbsp;nbsp;nbsp;Am INT AS.
a, Thelamirus word van’c wreedft verdriet beftreden: Opdat ik ’c u verwyt’, doet hy my herwaarts treden.nbsp;Fel om uw weigering veritoord, bied hy. Mevrouw,nbsp;Eene andre op morgen aan z,yn’ fceptcr en zyn trouw;nbsp;Het is gedaan. Maar ’k mag,verr’ van my n’ pligt te hoonen,nbsp;Aan u myn’ yver, als een trouwe dienaar, toonen.
Zo ik, tot ftilling van des Konings driftig woen, Geene ydle pooging trachtte op zynen geeft te doen,
’k Beken, ’t gefchiedde, omdat ik dacht de reen te ontdck-Die tegen uw geluk ur.elve dus verwekken. (ken, Hoe! Thelamirus roem, (ó wonderlyk beftaan!)
Zyn zelfbelang, kan u alléén ter harte gaan.
Elismene.
Ik weiger thans in d’echt met uwen Vorft te treden; Myn noodlot wil het, Heer, dies fteld my zulks te vredcn:nbsp;Maar ’k Vrees, dat gy niet kend myn ziel, noch hare kracht:nbsp;Op my heeft wel de min, maar op myn deugd geen magt.nbsp;Gy, Goden, die my hoort, datmy uw gunft bereide.nbsp;Deze offerhand’ ten loon, den dood dien ik verbeide!
A M I N T A s.
Wat is toch uw bcfluit? Baart aan uw moedig hart Een kleene tegenfpoed, mevrouw, zoo fel een fmart ?nbsp;De Kroon kan aan een ziel vol ftaatzucht fteeds behagen:nbsp;Maardikmaals word ze een bron Van angft, van wreedenbsp;plagen.
Dc laft der grootheid treed de Vryheid met den voet; De zorg, hoe dat men beft dien rang bewaren moet,nbsp;En afgunft, en verraad, en ramp, kan v/ederftreven.nbsp;Vergiftigt vaak den loop van ’s grootften Konings leven.
Neen,
-ocr page 31-TREURSPEL. 27 Neen, toon des geen berouw: een rang wat min vermaardnbsp;Verzekert u gewis een wenfchlyk heil op Aard’.
Ik kan, u dienende, myns Meefters laft voltrekken j *k Befta het ali’ voor u: dit zult gy ftraks ontdekken.nbsp;Mevrouw,’k weet in dit hof een’jong’en deugdfaam’ Held,’nbsp;Wiens hart lints langen tyd wierd door uw oog ontfteld:nbsp;Hy’s van geftalte,en naam,wel waard’ uw gunft te winnen.nbsp;Hy zweeg, uit eerbied, fteeds dat hy u moet beminnen;nbsp;Maar zo gy hem uw trouw en wedermin wilt biên,nbsp;Voert hem de liefde zelf op morgen voor uw kniên.
De zucht tot uw belang fpoort me aan; wil my vertrouwen: Het echtverbond alléén kan thans uw’ roem behouwen,.,:nbsp;Elismene.
Hou op: gy zyt het fpoor uws pligts voorby gegaan j Ik onderzoek niet, waar uw hoop naar heeftgeftaan;nbsp;Maar als de Vorft u zond om my zyn’ haat te ontdekken ,nbsp;Gelaftte hy u toen dit Huwlyk te voltrekken ?
Myns ondanks, word myn ziel door achterdocht ontruft. Schoon my geen reden van uw’ yver is bewuft:
W il geen’ getuigen van myn bitter zielsverdriet. Amintas.
’k Begryp niet wat u noopt aldus my aan te fpreken. Myn yver zal in ’t kort u beter zyn gebleken. •
Ik heb myn’ pligt betragt, dat zweer ik by de Goón! ’k Zeg maar één woord; Mevrouw,öpdat ik zulks betoon’.,,nbsp;’k Wou vaneen yslyklot, waar”tmooglyk, uontheffen.nbsp;Dit zultge eens weten, en myn trouw naar eifch befeffen;
Maar ’k zie het is vergeefs; ik ben by u verdacht.....
Misfehien heeft op den Vorft myn woord wat meerder
(kracht.
Doch gy behoeft aan my geen antwoord op d^eszaken, En Elismene wil u hier niet fchaamrood maken.nbsp;Vertrek; het zy genoeg; ’k begeer uw dienften nietjnbsp;’k W il eeen’ ffetui^en van mvn bitter zielsverdriet.
TWEE.
-ocr page 32-Eu SM ENE, Barsin E.
JElismene.
a, fnoode Staatsman, ga: ondanks uw loozevonden. Zal Thelamirus myn oprecht gemoed doorgronden jnbsp;’t Geheim befpeurt hy uit myne oogen, nat befchreid...;nbsp;Maar, (6 verdriet!) ik derf hem thans in eeuwigheid.nbsp;Zyn tedre liefde, door dees weigering aan ’t woeden.nbsp;Kon geenszins’t oogmerk van myn droeve ziel bevroeden:nbsp;’kSchyn hem misdadig, en, myn waarde zielsvriendin,nbsp;Hy rooft my te gelyk zyn trouw, en zyne min.
Ik toon, tot zyn behoud, myzelve dan llrafvaardig j ’t Is billyk dat ik ly’; die ftraffe is myner waardig.
’k Gevoel om’t derven van zyn’ fcepterftaf geen fmart; Maar dat hy ’t licht my roove, ontrukt hy my zyn hart.nbsp;Ach! fpoeden wy naar hem; dat ik voor zyn gezichte,nbsp;Ten minfte eenc achterdocht,die my dus moord,verlichte..nbsp;Neen: blyf, onzalige! of ontwyk veeleer dit oord!nbsp;Uw tranen, cn de Ichrik dieu het hart doorboort.
Uw zuchten moeten fteeds aan u noch blyken geven, Wat ramp, als gy hem zaagt, uw zwak gemoed deed beven.nbsp;Stel u niet roekloos bloot.... maar wie treed herwaarts aan ?nbsp;Hejaas! hy is ’t. Ik vlucht ..... ó vruchteloos beftaan Inbsp;Welaan, opdat hy merk’ de wreedheid zyner zinnen,nbsp;Hüor’hy noch ééns,voor’tlaatft,dat ik hem moet beminnen.'
Thei.amirüs, Elismene,Barsine, Lyfwnehuft.
Z nbsp;nbsp;nbsp;Thelamirus.
o ik de ontroerenis van uw gelaat vertrouw, Hadge op dit oogenblik my niet verwacht, Mevrouw.
En mooglyk, wilde ik flechts naar myne glorie hooren, ’k Zou zelfs ’t geheugen van rayn minnedrift verfmooren •nbsp;Maar myne oprechte ziel, die voor uw fchopnheid zwicht,nbsp;Verlaat geenszins haar min, dan met het levenslicht.nbsp;Undankbre! moeft ik u, wier weigring my dorft hoonen,nbsp;Met recht in toorne ontftak, myn zwakheid noch vertoo-ó Ja, wyl niets verdooft den gloed,in my verwekt, (nen ?nbsp;Stel ik myn’ roem daar-in, dat die niet blyv’ bedekt.
Ik had, helaas! door zulk een tedrc zucht gedreven. Om uw bezit alleen, al ’s Waerelds goed begeven.nbsp;Niets haddeooit fchrikverfpreidin.myn vernoegdenzin,nbsp;Dan de enkle vrees van haar te derven die ik min.
Lees, lees in myn gemoed, Zo kunt gy zegepraalen! ó Wreede ! met wat ramp durft gy myn min betaalen?nbsp;Juich, juich geruft, om all’ den rouw my aangedaanjnbsp;Maar 'k bid u, wil voor ’t minft niet langer my vcrraên.nbsp;Ach! alsgetoteen ftraf, zooysflyk, my kunt doemen,nbsp;Moetge uwe ondankbaarheid, door’t veinzen, niet verbloemen ;
In ’c kort,zorg dat gy ’t leed uws Minnaars niet verzwaart, Door eene onëedle lift, ons beider deugd onwaard’.
El ISME NE.
Dat u de droefheid kan tot achterdocht vervoeren, Moet Elismene, ó Vorft, op ’t allerfelfte ontroeren.nbsp;Bereid uw min en ’t licht te derven door één’ flag,
Heb ik dien dag geacht myn’ glorierykften dag.
Myn ziel kan deze daad alleen naar eifch bevroeden ..;. V/ at zeg ik ? Neen, myn Heer, vaar voort, vaar voort in ’tnbsp;woeden j
Toonde ik myne onfchuld, gy veranderde van verf. Leef, heerfch gelukkig, en vergun my dat ik fterf.
Thelamirus.
Hou ftandjOndankbre, blyfj waar heen wiltge u begeven ? Wat tederheid zie ik door uwe tranen zweven }
Ach! moet uw ziel dus om een’ ander’ zyn gekweld ? Had ik bc: alles niet voor u in ’t werk gcfteld ?
Bs nbsp;nbsp;nbsp;Ik
-ocr page 34-30 THELAMIRUS,
Ik wil noch meer beftaan j dat myn verrukte zinnen Thans tuigen ftrekken, hoe volmaakt ik u kan minnen,nbsp;'k Befef wat zwaare flag dit zyn zal voor myn hartjnbsp;Maar in dees foltering ontzie ik ramp, noch fmart.
Ja, ’k zal myzelv’ verraên, myzelv’ op ’t wreedft doorboor Vernoegt u zulks, ó Min ? maak die my kan bekoren (ren.nbsp;Gelukkig, wylik haar myn tedre zucht bewys:
’k Volbreng haar wenfehenj het verfcheel’ niet tot wat prys,’ Welaan, myne Elismene! ontdek nu zonder vreezennbsp;Wat hcilryk Sterveling tot liefde u kon belezen;nbsp;Schroom niet dat hy gevoel’ myn felle razerny;
’k Wil dat hy zyn geluk myn’ zorg verfchuldigt zy,
En ’t heil van ’t voorwerp dat my treft met minnepynen Maakt heugchlyk voor myn ziel de fmart die haar doet k wy-- Elismene.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nen,
’k Voorzag dit oogenblik, onmoogelyk te ontgaan : Doch myn geprangd gemoed kan zulks niet wederftaan.nbsp;Geef my gehoor, ö Vorft. Uw deugd, uw tederheden,nbsp;Zyn tevens ’t voorwerp dat van my word aangebeden.nbsp;En de oorzaak dat myn hart is overftelpt van druk:
Een wreede hinderpaal verhindert myn geluk;
Het noodlot, dat my wil een wenfchlyk heil benyden, Doet, door myn liefde zelf, het geene ik min beftryden.nbsp;Wat doodelyk geheim word ftraks aan u bericht!
Maar gy, gyzelf hebt ter ontdekking my verpligt.
Myn druk meld u genoeg wat lot my is befchoren.
Ik vroeg den Goónom raad;dusliet hunftem zichhooren.
3, Zorg, datge een heilloos vuur verdooft;
„ Dees tedre neiging doe u beven:
Nooit moetge uw hand en trouw aanThelamirus geven; ,, Wyl hem dees haatlyke echt van ’t levenslicht berooft
Neen, Vorft,nooitzultge mynftandvaftigheid doen buigen; Maar laat de godfpraak thans myne onfchuld u betuigen.nbsp;Thelamirus.
3t
TREURSPEL.
En dat myn blydfchap myn verwondring evenaart.
Hoe! zou de zorg om voor myn levenslicht te waaken, Bekoorlyke Elismene, u ’t Ryksgezag doen wraken?nbsp;Dit ydel dreigement ontftelle uw harte niet:
En, wylge my bemint, wat vreeze ik voor verdriet! Der Goden gramfchap moet uw Ziel niet meer vcrtfaagen;nbsp;En gun my ’t wenfchlyk heil, dat ik u moog’ behagen.nbsp;Niets maakt my nu ontroert; ik zie ’t genoeg, Mevrouw,nbsp;Amintas kende u niet, als hy verdacht uw trouw.nbsp;Vergeef dit misverftand, door u in hem ontfteken.nbsp;Elismene.
Zyn yver voor uw’ dienft is beft aan my gebleken. Zynftaatkunde is’t, ó Vorft, die hem dus maakt geëert:nbsp;Maar zyn gemoed wordflechts door zelf belang beheerd.
’k Heb reeds te wel bevroed____
Thelamirus.
Wat durftge my doen hooren? Hy was my toegedaan fints dat ik ben geboren;
En fchoon hy, doemende myn keure en minnegloed. Vaak, tot uw nadeel, my ontdekt hebb’ zyn gemoed ,nbsp;Misprees ik hem des niet. Hy heeft, vol ftuurfche zeden.nbsp;Steeds onverwrikbaar ’t fpoor des ftrengften pligis betre-E LI s M E N e'.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' (den.
Neen, V^orft, geloof me; gy word fchandelyk verracn: En waar’ hy jegens my alléén van ’t {poor gegaan,
Dan hadde ik, verr’ van ooit by u naar wraak te trachten , Door ’t zwygen, hem betoond hoe ik hem kan verachten;nbsp;Maar zultge uw grimmigheid bedwingen , als gy hoortnbsp;Dat hy my tot de trouw eens anders heeft gefpoort?
Gy minde my niet meer; (dus fprak hy,) en op heden Deed gy eene andre Bruid met u naar ’t Altaar treden ....nbsp;Thelamirus.
Go6n! wat berichtge my ? ’k Befpeur zyn trouwloosheid. Myn Lyfwacht! dat hier ftraks Amintas werd’ geleid :nbsp;Ja, ’k wil voor uw gezicht tor fchaamte hem verwekken.nbsp;En hooren met wat glimp hy ’t fchelmftuk kan bedekken.nbsp;Hy dorft u nopen tot een’ andren echt, Mevrouw!
^ nbsp;nbsp;nbsp;B 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hoe!
-ocr page 36-52 T H E L A M I R U S,
Hoe ’ hy betigt me dat ik wankelde in myn trouw!
’k Doe al z.yn haatlyk bloed uit wonde op wonde vlieten, Ten zoen der bange zorg, en wreede zielsverdrieten,nbsp;Aan Elismene door dees’ lafFcn fchelm gebaart,
Toen hy, van eer berooft, haar trouwloos heeft verklaard Zoo fnood een lafterftuk. Mak ’k zie hy komt.
VIERDE TOONEEL.
Thelamirus, Elismene, Amintas, Lyfwachten.
Thelamirus. Verrader! Onwaardig Gunfteling! vermeetele! tree nader.nbsp;Geveinsde Booswigt, wien ik al myne achting gaf.nbsp;Uwe overtuiging zy ’t begin van uwe ftraf!
Wanneer uw Koning u zyn’ angfl: kon toevertrouwen. Dat zyn bedrukt gemoed alléén op u dorft bouwen,
En dat hy, door uw lift en veinzery verblind,
Uw’ valfchen raad gebruikte in’t wigtig Staatsbewind, Wat was toen uw befluit ? Wat inzicht kon u fporennbsp;Aan my te ontrukken ’t geen myne oogen kan bekoren }nbsp;Nu antwoord, het is tydj bericht ons voort de reen.nbsp;Ontaarde! zo gy durft, van alle uw trouwloosheêq.nbsp;Amintas.
’tSchynt my niet vreemd,een ziel die fnoodegruwlcn kwel-Te zien tot achterdocht dus fpoedig overhellen. (len Verwyt ray niets. De Goón vcrftrekken my tot borg,nbsp;Hoe fteeds uw zuivre deugd bewaakt wierd door myn zorg.nbsp;Ik wilde, doch vergeefs, u voor de fchand’ behoedennbsp;Der fnoode minnedrift die gy in u durft voeden:
Maar hoor, wyl gy ’t my vergt,' de dooling van uw’ zin. Beef! 2,ie uw Zufter in het voorwerp uwer min#nbsp;Elismene.
Thelamirus.
Amin«
-ocr page 37-33
A M 1 N T A S.
’c Geen ik eeuwig wou bedekken. Maar tnyne oprechtigheid dorft gy in twyfel trekken.
Gy hebt myn’trouwen raad ftecds fchandelyk veracht; Zie waar u de achterdocht in ’t eind’ heeft toegebragc.
’k Beftond het all’ om u die vlam te doen verwinnen; Doch toen ik zag dat ik vergeefs werkte op uw zinnen,nbsp;Was op de Ryksprinfefle alléén myn hoop gebouwd;
Ik wou haar dwingen datze u nooit had weêr befebouwd.' 2y vluchtte uwbyzynjdaar menu haarfchreen zag vólgen-Thans is de wraak vervuld van ’t lot, op u verbolgen.nbsp;Gy haakmaat bloedfchand’; maar het Godendom verhoed’nbsp;Dat ik voor myn gezicht dien gruwel dulden moet;nbsp;Mogt myn onfchuldig bloed (waar in ge u licht wilt baden)nbsp;De fchande uitwiffehen daar myn Vorft mede is beladen!nbsp;Thelamirus.
Ach! Elismene is dan myn Zuftcr! Goón! duld gy... ? Wat rampen doen zich op!... Amintas, hoor naar my;nbsp;Het éénigft middel om myn’ feilen toorn te ontwyken,nbsp;Is, datge ons duidelyk dit wreed geheim laat blykcn.nbsp;Amintas.
’k Voorzag uw grimmigheid j ik dcê ’t u reeds verftaan; Maar wylgy’t doodfeh geheim noch kunt in twyfel Üaan,nbsp;Zal dit gefchrift, weleer door ’s Konings hand gefchre ven,nbsp;Van ’c geen gy niet gelooft, u klaarder blyken.nbsp;Thelamirus (/ee^.)
,, ’k Wil, ftervend', dat het lot myns Dochterszy bekend; „Myn hart heeft, wyl ik zulks verborg, genoeg geleden:nbsp;„ ’t Gefchiedde om reêntmaar’k wil dat,na myn levensënd’,nbsp;„ Men wete dat zy leeft in Elismene op heden”.
Helaas! het is dan waar?
Elismene (gt;» de «.rme» van Barjine vallende ) ’kSterf. Onderfteunmy; ach! ....nbsp;Thelamirus.
My word niet meer gegund te hooren uw geklag; Behoed uw leven, in dees droevige ongelukken,
En wil my’t éénigft goed, my ovrig, niet ontrukken.
B y nbsp;nbsp;nbsp;Elii-
-ocr page 38-the
34gt;
Elismene.
Die wreede godipraak is dan eindelyk volbragt!
En gy rechtvaardigt dus myn wanhoop door uw magt, OntmenfchteGoon! VaarweljPrinSjdien ik moet betreuren:nbsp;’k Gevoel, op uw gezicht, myn angftig hart verfcheuren.nbsp;Begeef my.
Thelamirus.
Het moet zyn i’k ontvlucht u: maar, Mevrouw, Leef, bid ik u, voor ’t laatft, geprangd door bictren rouw!nbsp;En toonen wy ons beide, in zoo veel zielsverdrieten,nbsp;Der tranen waardig die we uit zuivre deugd vergieten!
VYFDE TOONEEL.
A MI N T A s alleen.
en neem’ zorgvuldiglyk de ontroerenis in acht, Hun, door dees vreemde mare, op ’t liftiglt toegebragt.nbsp;Een ziel vol flaatzucht kan geen mededoogen toonen:nbsp;Jajlaat ons, wyl hun ramp myn’ waarden Zoon moet kroo-Op dees’ gewenfchten dag het uiterfte beftaan, (nen.nbsp;En die oiü'chuldigen geheel ter neder liaan.
Einde van bet Derde Bedryf.
35
TREURSPEL.
EERSTE TOONEEL. Elismene, Barsine.
WBarsine.
aar heen,Mevrouw?Ik zic u door deZaalen zwerven, Nu eens geheel verwoed, dan weer bereid te fterven....nbsp;Elismene.
Ach! wie bezweek niet in deze overmaat van druk ? Befeft ge all’ deyslykheên van zulk een ongeluk?nbsp;Wanneer ik was getrooft, myn’ Minnaar te begeven,'nbsp;Dacht ik der Goden wraak te konnen wederftrevenjnbsp;Barfine, ik was misleid, ’k P3ehield noch in myn hartnbsp;De droeve vryheid van te voên myn minnefmart;
En ’k voerde nochtans mede een zagt verborgen kwyncn , Welks liefiykheid myn’ramp my heugchlyk had doenfchy-Een teder harte vreeft geen’ bittren tegenfpoed: (nen.’nbsp;Zo ons de Minnegod in ketens zuchten doet,
Schoon hy ons vaak een zee van onluil kan verwekken, Hy kan ons ook, alléén, een’ trooft, een toevlugt ftrekken;nbsp;En hoe ons ’t wrange lot beftorm’ door zyn gezag;nbsp;Onzalig is men niet, zoo lang men minnen mag.nbsp;Barsine.
Bezadig u. Mevrouw: wil toch uw’ druk bepalen; Herroep uw’ moed, om van uw’ ramp te zegepraalen.’nbsp;Gy waart, om uit dit Hof te trekken, reeds bereid;
Gy had uzelf dees wet, uit zwakheid, opgeleid .... Elismene.
Hoe! waant gy dat ik dus myn min kan overwinnen? Neen, ’k voel hoe verre gaat dezwakheid myner zinnen:nbsp;Wilt gy tne bloot zien voor de wroeging, voor de fchand’,nbsp;Dat ik vergeefs bevocht een drift, die me overmant?
b6 t h e l a . M I r u s,
Want waarlyk, (durf ik lulksnoch 2.eggen,iondcr beven?) ’k Beminde flechts, Baifine, om zyne min het leven.
Ik hoor tny heden door myn’ roem, door deugd, gebiên Dat ik moet zorgen hem in eeuwigheid te ontvliên:nbsp;Maar,ach! myn pligc durft noch naar grooter offer trachten ,nbsp;’t Geen myn geteilterd hart kan als rechtvaardig achten,nbsp;In droeve vriendfehap moet, helaas! nu zyn verkeerdnbsp;Die gloed, waard’ medely en fchrik, die ons verteert:nbsp;Dit hart dat my verried, zou my op nieuw beftryden.
’t Verdubbelt alles hier den angft, dien ik moet lyden. Hoe!... Maar ik hoor gerucht. Kom, vlieden wy; welaan,nbsp;De dood baane ons een’ weg om allen ramp te ontgaan!
Amintas, Lycas.
JA M 1 N T A S.
a, ’t echtverbond zal hun voortaan onmoogly k fchynen; Ik wift hun driften op ’t gevoeligft te ondermynen.nbsp;Maar ’kmoet bekennen, was die lift ook niet gelukt,nbsp;Dan waar’ my al de vrucht van myn beftaan ontrukt.nbsp;Dus weet de veinzery aan ’t Hof, door looze treken,nbsp;Zich van een’ ramp,die ons treft onverhoeds, te wreken.nbsp;Lycas
Het fchrift en tekening van d’overleden Vorft Belet dat men verdenk’, watge onderneemen dorft:nbsp;Doch moet gy thans,myn heer,niet voor degodlpraak vrec-Als of die fchadelyk voor uw beüuitkon wezen? (zen.nbsp;Staaft zy de bloedfchand’, zy beveftigt ook met-éénnbsp;Hoe Thelamirus mag met recht den troon bekleen.nbsp;Amintas,
Laat af, voor myn beleid,myn'Vriend,aldustezorgen, De helft van dit geheim is noch by my verborgen;
En als het tydig is, zie ik hen ftraks verlicht,
Wanneer ik Cydnus brief vertoon’ voor elks gezicht.
Dit dubbcld pand heeft my Timantes nagelaten;
-ocr page 41-U is bewuft, hoe ’c tny tot nu heeft konnen baten;
£n ik vertrouw , dat niets in ftaat zal zyn voortaan Den loop te ftuiten van myn grootfch en ftout beilaan.nbsp;Opreclitheid, zuivre deugd, en onbevlekte zeden,
Zyn onbekwaam om in het hoogbewind te treden.
Men haat my: maar zulks valt den Gunftling vaak te beurt. Een ramp, veel meer veracht by Grooten, dan betreurd.nbsp;Myn naam word niettemin ten top van eer verheven,nbsp;Wy I ons de glans der magt den roem haaft weer kan geveii.’nbsp;De Koningacht my ; niets hecht op zyn'blind gemoed.nbsp;Schoon de afgunft onvermoeid op all’ myn daden woed.nbsp;(Dus werkt de fchranderheid eens Hof bedienaars zinnen.)nbsp;Ik heb getracht, alleen, zyne achting te gewinnen;
’k Volvoer door zyn gezag al ’t geene ik wil beftaan. En mag hem achten als myn’ cerften onderdaan.
Maar hebt gy wel voorzien ? ...
A M1 N T A S.
Door veel voorzienigheden,
Is ydle voorzorg vaak van ’t rechte ipoor gegleeden.
Een hart als ’t myn’ kan, wen het word van ’t lot beftreén ^ Zich grootfch gedragen in de wreedfte angftvalligheên.nbsp;Men mag de wroegingen voor harfenfehimmen tellen.nbsp;Die ’c hart der Helden doen tot zwakheid overhellen:
En als de ftaatzucht hen den Goden maakt gelyk,
Is ’t wélgclukt misdryf hun grootfte deugdenblyk.
’k Wil Thelamirus zien, eer iets werde ondernonaenj Ik weet, dat hy terftond op deze plaats zal kometi.
’k Moet hem verwachten j en, indien zulks mooglyk is, Zyn’ fchrik verdubbelen , en zyne ontroerenis,
Zyn wroeging en zyn min, door mynereên vermeéren. Hem nopen, dat hy zorg’ zyn zwakheid te overheeren,nbsp;Opdat ik middlerwyl mooge onze vrinden zien.
En ’c Volk aanfporen om myn’ Zoon zyn hulp te biên. By’t ftichten van ’t verraad, heb ik ’t geheim verzwegen:nbsp;•De vrucht des oproers was aaa’t zwygen ganfeh gcleegen.’
THELAMIRUS,
In’t kort,mynVriend,men wacht nu flechtsnaar my alleen* Myn aanüag ial.... Maar’k z.ic denKoning herwaarts treên.
DERDE TOONEEL.
ThELAMIRUS, a iM intas, Lycas, Lyfv/achte».
Z nbsp;nbsp;nbsp;ThELAMIRUS.
yt gy’t Araintas?Heip een’ Prins, die u moet minnen, Thans zuchten om den waan van zyn verdoolde zinnen.nbsp;Hoe licht geloofde ik, als ik u verdenken dorft ,
Zelfs toenge uw’ yver klaar betoonde voor uw’ Vorft ! Ik merk myn fchuld;fpreek, fchoon ik weerloos heb misdre-Bella ik’tail’, opdat die hoon werde uitgewreven, (ven,nbsp;Amintas.
Amintas trouwe zqrg verdient geenszins deze eer,
Myn pligtis my bekend ;’k weet ook genoeg, myn Heer, Dat de eer van zynen Vorft te doen een pligcbecooning ,nbsp;Den Onderdaan verftrekt een waardige belooning.
Gy hebt my nooit gezien, voor uwen toorn vervaard. Ontveinzen voor uw oog de ftraf heid van myn’ aart.
’k Ben onbewuft der taal van laffe Hovelingen; Nietsdoetmyfchroomenj’kweet waartoe my de eer moetnbsp;dringen,
Ik volgde fteeds met vlyt hare allerftrengfte wet;
.Nooit heeft der Vorften gunft mynzuivre ziel befmet; En, fcHoon men in uw hart min grootfchheid moeft ontdekken ,
Uwhaat waar’niet bekwaam uwe achting my te onttrekken, ’k Zweer by bet daglicht, dat myn mond niet,dan ontfteld.nbsp;Het doodelyk geheim uw ’s noodlots heeft gemeld.
Ik heb, Zoo lang ik kon, zorgvuldiglyk gezwegen:
M aar,wylge in’c eind’bericht hebt van haar’ftam gekregen^^ Vergeet nu de Prinfeffe; en denk, dat uw geweennbsp;ü waardig maken zou alle uw rampzaligheên,
The-
-ocr page 43-L.
39
E U R S P E
T H E L A M I R U S.
Helaas! ’c is al te waar, ’k moet, fiddrende, gevoelen Hoe de oniiitblufchbre gloed in ’c angftig hart kan woelen.nbsp;Van wroegingen verfcheurd, door driften overheerd,nbsp;Weêrftreef ik vruchteloos een vlam die my verteert.nbsp;Am 1 N T A s.
Verwacht niet, Vorft, dat een onvvaardig medclyden My ooit beletten uw zwakheid te beftryden.
Ja, word vry fchaamrood om een fnoode minnefmart, Wier kragt de wroeging weert uit uw grootmoedig hart.nbsp;Der V'^orften zwakheid kan niet lang verborgen blyven;nbsp;Het ganfche Hofgezin bewaakt alle uw bedryven:
Wat zeg ikf’tWeet bereids, wat fchandlyk vuurgy fnaoort. Straks ziet gy u, naar wenfch, door vleijers aangefpoort jnbsp;De gunft ftrekt hun een wet; men ziet die laffe zielen,nbsp;Door eigenbaat vervoert, in fchyn van eerbied, knielennbsp;Voor hunnen Vorft, wiens roem nooit hechtte op hun gemoed ...
Gy wend het oog van my ? Ach! thans heb ik bevroed Dat ik uwe eedle ziel tot grimmigheid kon wekken ;nbsp;Doch’k mag,door pligt genoopt,hier niets voor u bedekken.nbsp;Ontaarde dienaars (dat verderf van Vorft en Staat!)nbsp;Vergiftigden uw’ geeft door hunn’ vervloekten raad:nbsp;Uwe onbezonnen drift word fchaamtcloos geftevennbsp;Van hun, die zich ontzind der welluft overgeven;
’t Voên van uw dwaling is op hun belang gegrond. Ach! overweeg diteens, myn Vorft; een enkle ftondnbsp;Maakt dat ’s Volks zucht voor u gehcelykgaat verloren.nbsp;Hoe! zou uw deugdfaam hart tot gruwlen zyn geboren?nbsp;ó Neen! myn eigen ftaal beroov’ my eer van ’t licht.nbsp;Dan dat ik zie, dat gy voor’s noodlots woede zwicht.nbsp;Thelamirus.
Ach! zyt gy warelyk met myn belang bewogen,
Ontzie myn zwakheid, en myn fchaamte, uit mededoogen,' En wacht, ten minften , daarge my dus blozen doet,nbsp;Amintas, dat dees fchaamt’ zich prente in myn gemoed.nbsp;Het is gedaan; ik ban, voor eeuwig, uit myn zinnen
40 THELAMIRÜS,
Een zucht, die mooglyk weer myn wroeging zou verwinnen.
Baart een onwaardig vuur myn hart noch ongeneugt’, Dan is de zege des te grooter voor myn deugd.
’icHeb’t weêr-ontbranden van een’fnooden gloed te fchroo-Dochjdoor mynZu{ter,werd’my alle hoop benomenj(meD, Ik fchenk haar een’ Gemaal: en, opdat ik naar rechtnbsp;My ttrafï’, verbind ik hen voor’t Altaar door den echt.nbsp;RampzaalgelDurf ik ’t ?Ja, dees ftrafFe, zoo recht vaardig,nbsp;Maakt mooglyk jegens my het lot wat min wreedaardig.
Moet wezen-'k wil 't beftaan;maar, Goón! als ik een min, Gedoemt door uw befluit, verbanne uit mynen zin.nbsp;Mag immers my ’t geluk van haar te zien gebeuren;nbsp;Gedoogt die zucht in my! men moet die billyk keuren,nbsp;Opdat elk oogenblik myn oog getuigen zynbsp;Van ’t heil eens Bruidegoms haar toegefchikt door my.
Am 1 N T AS.
De min heeft noch op u niets van haar magt verloren; Verfch(X)n my, zo ik’t zegimaar ’k moet het u doen hooren.nbsp;Dees deugdlyke inkeer, die gy toont, befpeurt men lichtnbsp;Dat me uwer wanhoop, Vorft , alleenlyk is verpligt.nbsp;Door u word my geleerd wat gloed men ziet ontvonken,nbsp;Als iemand is verleid door valfche minnelonken jnbsp;Maar’k zie, dat, als’t venyn éénmaal ons harte treft,nbsp;De dood ons naauwelyks van zulk een fmarte ontheft.
Ik ken uw deugden; ’k moet met eerbied die befchouwen; Doch’t woord eens minnaars noopt myn ziel tot misvertrouwen ,
En door den tyd alleen .....
Thelamirus.
Welaan, ’k wil u doen zien ,
Dat dees verandering op heden kan gefchiên.
Uw Vorft heeft zich in ’t eind’ van’t minnejuk ontheven^ {Tegen een' der Lyfvjaehten.)
Men roep’ de Ryksprinfes. ’k Zal haar te kennen geven Het vonnis dat ikzelf heb met myn’ mond geveld ....
’I5 Moet jegens haar, en my, bevryd zyn van geweld.
Doch
-ocr page 45-treurspel: nbsp;nbsp;nbsp;41
Doch uw’ getrouwen dienft, uw’ yver voor uw’ Koning, Verfchaf ik tevens ook een waardige belooning. (waard’;nbsp;U w Zoon is, omzyn deugd , mee recht myne achtingnbsp;Hem wil ik heden met myn Zufter zien gepaarc.
Amintas. nbsp;nbsp;nbsp;(klanken
Gun dat ik neêrgeknield! .... Ach, Vorfl! met welke Zal ik myn’ Meefter voorzyn dierbre gunft bedanken?nbsp;Duld echter, dat een drilt, die my noch waarderis,nbsp;Eén oogenblik onttrekke aan myne erkentenis.
Thans heb ik van deGoon myn’ Koning weêrgekregeuj Dit moet, dit kan alleen, tot blydfchap my bewegen.nbsp;Hy overwon zichzelv’; wat onverhoopte vreugd!nbsp;ik zie ’c verbaaft Heelal naijvrig van zyn deugd.
T H E t- A M I R U S.
’k Hoor iemand naadren : Go3n i nekroont uw wonder-
werKen.
Wilt myn benaauwd gemoed voor ’t minnegif verlier-ken 1
VIERDE TOONEEL.
ThEL A.\1IR us, Elismene, Amintas, L y c A s. Lyfwachteü,
Me L IS M E N E.
yns noodlots yslykheid door u te zien volbragt. Ik moet bekennen, Prins, dit hadde ik nooit verwacht.nbsp;Wat is toch uw befluit ? wat hope dorft gy bouwen,nbsp;ó Wreede! toen gy wenfchte om myn gezicht te aan-Ichouwen }
Noopt u ’tgeheim niet van ons ftamhuis, nu bekend. Dat gy myn byzyn vlucht, zelfs tot uws levensënd ?
W aarom betoontge u op een droeve aldus verbolgen ? Waarom liet gy me niet,naar wenfeh, myn noodlotnbsp;volgen ?
k W aar’,buiten fchuld,gedaalt in ’s aardryks naren fchoot; En nu ontrooftge my de vrucht van mynen dood.
U S,
4i
E L A M I R
ThEL AMIRU S.
'Ach, Zufter! door dees reen, vermeerdert gy myn plagen • Wil, om myn wroeging, u voor ’t minft rechtvaardernbsp;dragen.
Maar weinig is ’t, dat ik my ftrafloos heb verklaard, Myn fchuld dient uitgewifcht: dees ftond is my te waard;nbsp;Ja,’k zal, (dit tuigen zy, die ons hier zien, en hooren!)nbsp;Door’t plengen van myn bloed, een fnoode zucht ver-Elismene.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(fmooren.
Ha,Wreede! ondanks myzelf, maakt gy myn ziel bevreeft. Thelamirus.
Zo gy myn fterven fchroomt, wees dan niet meer bedeesd. U zien ,u minnen,zal my fteedsop’t hoogft vermaken.nbsp;Zou ik, hoe dier ’t my fta, het daglicht immer wraken ?nbsp;Nooit kan een ftervcling, ’k befpeur. daar van een blyk,nbsp;Gelukkig wezen, en misdadig te gelyk.
Maar bloos ik des?’k Wierd door onkundigheid bedrogen, ’t Lot houd den ftcrveling geboeid aan zyn vermogen jnbsp;Het fchiep vermaak om ons te domplcn in de fmah:
Ach! ftaat het ons dan vry te fchikken van ons hart Dat ongelukkig hart is niet aan ’t misdryf fchuldig,
Ik offer nochtans my ter wraake op,ganfch geduldigj ’c Voegt u te volgen zulk een moeijelyk beftaan.
’k Beken, ’t valt pynelyk dees pooging aan te gaan: Maar nu we in dezen ftaat gebragt zyn , is 't van noden,nbsp;Dat elk voldoening geve aan ’t menfchdom, aan de Go'nbsp;Prinfes,’t is niet genoeg, ftceds van my af te zien, (den.nbsp;Gy moet .... op heden zelfs.... uw trouw een’ander’nbsp;biên.....
Bewillig dit. Licht dat myn deugd fl echts af zal hangen Van’t volgen eener wet,wier wreedheid ons moet prangen.nbsp;Myne al te zwakke ziel word vaak door drift beheerd jnbsp;Gebruik dees’ tyd: wyl pligt op liefde triomfeert.nbsp;Ehsmene.
Wél waardig zytge, óPrins,een ftaatshulk tebeftieren, Nadienge, in fpyt der min, op u kunt zegevieren:
TREURSPEL. 4j Door ons te ontvlieden, valt ons ftrafs genoeg te beurt,nbsp;Thelamirus.
Ik merk, gy laat u tot dees weigering vervoeren,
Omdat zich noch uw hart door zwakheid voelt beroeren; Verwin voor eeuwig zulk een drift, vol minnenyd,
Wyl gy ft den Goön, uzelve, en my, vcrfchuldigt zyt; Zou ik ft bezwalken van myn deugd noch overleven ?. ,.inbsp;Neen; wraakt gy d’echt, gy hebt myn vonnis onderfebre-ELIsME NE.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ven,;
Ach! fchik veel liever van myns noodlots yslykheên j Welaan, wyl ft wezen moet, zal ik ten Tempel treên.'nbsp;Verkies een’Bruidegom voor my, naaruwbegeeren.i,;;nbsp;Helaas! ik moet hem wel op ’t allerteêrft waardeeren;
Hy {paart u ft levenslicht, en roem, dien ik hoog acht. Thelamirus.
Deze eedle pooging had ik van uw deugd verwacht.
Ehsmene. nbsp;nbsp;nbsp;(befluiten j
Myn zwakheid deed, meer dan myn deugd, my zulks J a, wat ik ook moeit doen, om ’t wreed gevaar te fluiten,nbsp;ft Geen thans u dreigt, ikzouft kloekmoedigiyk beflaan jnbsp;Leefdanjik ben bereid myn noodlot te ondergaan,
VYFDE TOONEEL;
Thelamirus, Elismene, Amintas^ Lycas, Nicandër. Lyfwaebte».
VNicander.
orft, op uw bevel,is Athis hier gekomen. Amintas.
Myn Zoon'
Thelamirus.
6Ja: wil uw verwondering betoomen.
Nadien zyn heerlyk lot bereids u is verklaard.
{Tegen Elismene.)
Kom, datgevanmyn hand dees’ Echtgenoot aanvaard.
C 2 nbsp;nbsp;nbsp;Prin^
-ocr page 48-PiinfeSjditoogenblik vermeert uw zielsverdrieten. Ikzeif voel uit myn oog een’ ftroora van tranen vlieren:nbsp;Men fmoor’ dien rouw. Wel'aanjbewyzenwe aan ’t Heelal,nbsp;Dat ware deugd niet zwicht voor ’c wankelbaar geval.
Ja, dat de pracht dier trouw, zoo dpodlyk om te aan-fchouwen,
Denfchrik verbann’ door deze erkentnisons gebrouwen j En,daarwe ons alle hoop ontzeggen, ieder toon’,nbsp;Hoewe ons beftraffen otn het misdryf van de Goón.
AmimtasjLycas.
NAMI N T AS.
u mag ik eindelyk ’t gewenfchte wit befchieten; Myn Zoon zalElifmene, en ’t Ryksbewind genieten.nbsp;Myn vrinden middlerwyl, voor ’t Hof byéén vergaérdnbsp;Verbeiden tot de leuze aan hun werd’ geopenbaarc.
Ga derwaarts Meld hun, dat het trouwuur is geboren; Men wachte zich vooral dees plechtigheid te ftooren:nbsp;Maar zorg,dat ieder, eer zy fcheiden,zich verbind’
Ons hulp te bieden als ik zulks geraden vind.
Etude van hit Vierde Bedryf.
VYFDE BEDRYF.
WThelamirus, alleen. nbsp;nbsp;nbsp;(den?
aar heen ? wat deed ik ? wat vernieuwing van elen-Laat ons, voor ’t minft, het oog van zulk een fchouwfpel wenden.
Men volg’ de Ryksprinfes niet Tempelwaarts. Begeer, Geduchte Hemel, van een’ fterveling, niets meer!nbsp;Thans heb ik meerder, dan ik immer dacht, bedreven jnbsp;’k Volbragt myn’ pligt: myn’ roem kon ik voldoening ge-’t Is dan gedaan: en gy, (ó duldelooze fmart!) (ven.'nbsp;Myn Zuiler, gy verpand voor eeuwig hand en hart!
Hees dag zal met Zyn’ glans uw doodlyk Feeft beftraalen. Go6n! moeft ik in een’ poel van onluft nederdaalen!nbsp;D e roem ,’t vermaak , dat aan myn’ levensloop mogt zynnbsp;Verknocht, zal van nu af my ftrekken tot venyn.nbsp;c Lot wou myn ongeval beklaagelyker maken,
Watneer het my volop zyn looze gunft liet fmaken.
Nu dtff ik alles ^ of veeleer ’k begaf het all’:
Ik kluill»rde myzelv’ aan rampen zonder tal.
Maar wat wil Piilax! moet ik meerder onheil vreezen ....£
Vergeefs'seftaan! het vuur, welks kracht ik wou beftryën ^ Oncfteektzich weder aan de toorts der razernyën....nbsp;o Wreeden' ftaakt uw woên: de wroeging is mynftraf;nbsp;Gedoogt datmyne deugd my volge in’cduiftergraf!
Thel\mirus, Philax.
W.
Tielamirus.
at tyding brengtgv my f de droefheid van uw wezen Vermeêrt den fchrik, War-van myn ziel is aangedaan.
1 3 nbsp;nbsp;nbsp;’kVer-
-ocr page 50-4(5 THELAMIRUS,
’k Verlang,maar beef, dat gy mcuwboodfchapdoetver-ftaan.
Zou myner iwakheid noch meer rampfpoeds weder-vaaren!
Wel nu, is ’t uitgevoert ? Zaagtge Athis voor de altaren... P H l L A X.
J a, hy trouwde Elismene, ó Vorft: maar, ach! verfta Wat nieuwe rampu dreigt,door’snoodlotsongenaê.nbsp;Amintas kroont zyn’ Zoon; verhard in gruwelftukken.nbsp;Durft hy u ’c Ryksgezag, en uw Prinfefl'c ontrukken.nbsp;Thelamirus.
Goon!
P H11. A ie.
Elismene had noch naauwelyks, vol rouw, Met jongling Athis zich verbonden door de trouw,
Or een verwoede galm klinkt door de Tempelkoren. Amintas voorbeeld fchynt de muiters aan tefporen.
Hy uit dees woorden, die ons domplcn in ’t verdriet: Volkl Thelamirus is uw wettig Koning niet;
U w overleden Vorft, (beducht dat, na zyn ftervea, Een ander bloed, dan ’t zyn’, den fceptcr mogt verwerven ,
N adien hem ’t lot geheel verftak van manly k krJoft,
En ééne dochter üechts had toegclchikt ten trooft j ) Verwiflelde weleer, naar affpraak met zyn’ ^ader.nbsp;Hem voor de Ryksprinfes gefproten uit ader.nbsp;Die wisüing was geheim: Siciliërs ! de Koonnbsp;,, Behoort aan Elismene; en hy is Cydnus Zoon.”nbsp;Voorts durft hy, wyl dees mare ons aller fart doet beven,nbsp;Een’ brief van Cydnus aan den Opperprgt;ifter geven;nbsp;Eifcht dat men dien befchouw’. De tce’ning word erkend.nbsp;Men leeft:maarCydnus melduwsnoollots wreede elend’;nbsp;En elk, wien ’t vreemd geval moet t'^ verwondring wek-Mag zulk een wifleling niet meer irtwy fel trekken, (ken,
THELAMirUS.
ó Hemel, is ’t genoeg! alömpide'd, verraên,
Wat Hagen moet myn hartealteffens ondergaan!
Gy
-ocr page 51-treurspel. 47
Gy zyt myn Zufter niet,Prinfes te trouw gebleven! En iulk een wreed bericht word Üechts aan ons gegevennbsp;Op ’t yslyk oogenblik , waar-in een heiige wetnbsp;Ons ’t minnen van elkaêr voor eeuwig heeft belet!nbsp;ó Gy, wiens boosheid my berokkend zoo veel plagen,nbsp;Uw wocn verlichtme, opdat ik meerder fmarts zou dra-Trouwlooze Amintas, had gy noch, uit medely’, (gen ;nbsp;My jdoor den doodjbevryd van ’s noodlots razerny 1nbsp;P H I L A X.
Wees op uw hoede,Vorftj die fchelm,die zich laat blinden Doorzyne ontzinde drilt, zal meer zich onderwinden.nbsp;Hy vreeft u ; om dees reen moet hy u zyn verdacht.nbsp;Zyn Zoon, nu Koning, kan hem fterken door zyn m^t.nbsp;Ookheefthy Vrinden : hun geweld is niette keeren:nbsp;Nicander ziet men flaauw de Hofpoort noch verweeren.nbsp;Vertoon u; en belet, is ’c mooglyk, dat uw hartnbsp;2y , buiten uwe min, beftormt met meerder fmart.nbsp;Thelamirus.
Helaas! zou ’t Ry ksgezag noch aan myn ziel bekoren ?
Wat baat my ’t licht ? ’k heb niets dan Elismeen verloren. Stond my haar liefde vry, en hadde in ons gemoednbsp;De tyd nooit uitgeblufcht een’ onbevlekten gloed!
Hoe! mogt ik, neêrgeknield voor hare aanbiddlykc pogen,’ Myn’ ramp vergeten, en haar dierbre tranen drogen !
Maar, (welk een wreed verdriet!) Zy trouwde een’ ander’. Ach,
Wangunftig lot! dit is uw laatfte blikfemflag;
Voortaan durft myne ziel aw razerny trotfeeren:
H we uitgewoede wraak kon nooit myn’ moed verheerea,’ Kom, volgmc, Philax! men betoon’ hun wat geweldnbsp;De liefde heeft, als die tot wanhoop overhelt....!
Ach! ik begeer niet in het Ryksgebied te dringen: Heen! de eedle wraakzucht, die myn’ boezem kom£nbsp;befpringen,
^fchr Hechts, dat ik een’ Schelm ontroov’het levenslicht,' Noch ééns zie myn Prir^Efle, en fte» V’ voor haar gezicht *nbsp;C4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;PER-
-ocr page 52-Thelamirüs, Philax, Nicander.
WNicander. nbsp;nbsp;nbsp;(dreven,
aar heen , ó Vorft! gedoog dat ik, door pligt ge-Een onverwacht bericht u moog’ te kennen geven. Ontrouwe Aminras, met de wapens in de hand,nbsp;Geraoedigc door de hoop van Athis onderftand,nbsp;Zocht, ganfch verwoed , tot u een’ doortogt zich tenbsp;baanen:
Hy wift der muitren arm tot ftryden aan te maanen:
„ Men volg’ my, (roept hy uit, met een verbolgen ftem;) ^Vóórkomt des Dwinglands woén-verzekert u van hem.’’nbsp;Thans poogt hy met geweld ter Hofpoorte in te rukken,nbsp;Maar ziet zyn zwak gevolg dien toeleg haaft miflukken.nbsp;Uw Lyfwacht fpringtme by; wy vallen moedig aan.
De dood, de fchandCjis ’t loon van hun vervloekt beftaan. W anneer myn ftaal,gewis beftierd door ’s Hemels tooren,nbsp;Der muitelingen Hoofd doet in zyn bloed verfmooren.
„ ’kBezwyk,dochfl;erfmetroemiZoofpreekthy: ’kheb „ myn’ Zoon,
,, Het Godendom ten trots, zien praaien met een kroon. ,, Wat zeg ik-J* ’t fterven moet zelfs aan myn ziel behagen,nbsp;„ Wyl Thelamirüs fteeds myn fterfuur zal beklagen;nbsp;Ja, nu ikzyner min heb alle hoop ontrukt,
Nuhy nochleeft, acht ik myn wraak genoeg gelukt’^ Thelamirüs.
Helaas! ’t is al te waar j had hy my ’t licht benomen,
Min wreeder waren my zyn gruwlen voorgekomen. Maar, wie genaakt ons,
49
VIERDE TOONEEL.
Thelamirus,Elismene,Athis,Barsi.* NE, PhilaXjNicander. Lyjvjachte».
Thelamirus, tegen Athis.
Ak.ch! myn Heer, ’k zie dan in ’t end’, Door’c ftrengeloc, de maat vervult van myne elend’.nbsp;Amintas, dien ik fteeds geacht heb als een’ Vader,
Word op het onvoorzienft; een Booswigt, een Verrader j Hy rooft my te gelyk, op dees’ onzaalgen dag,
JVIyn ruft, myn Minnareffe, en ’t Opperfte gezag;
Ja, dit vernoegr hem niet: hy laat my noch in’t leven. Opdat hy zynen haat een ftrenger wraak mogt geven.nbsp;INicander heeft hem 'c loon dier euveldaén verlchaft;nbsp;Hy ligt geveld: maar, ach! offchoon hy wierd geftraft,nbsp;’k Heb, vall’ch door hem mifleid, my veel rampzalighedennbsp;Verwekt, ik heb met u in ’t echtverbond doen tredennbsp;Dees Ryksprinfcffe, die myn Zuftsr wierd geacht;
En naauwlyks is een trouw, die my dus prangt, voibragt. Of ik, noch korts ten top van mogendheid gereezen,nbsp;Helaas! bevind my niets, dan Cydnus Zoon, te wezen!nbsp;Welaan,myn Heer, thans daal ik van een’rykstroon af.nbsp;Dien het geboorterecht aan Elismene gaf.
En dien uw Vader, door haar trouw, u had befchoren. Athis.
Hoe! waant gy dat de Kroon myneoogen kan bekoren ? Ach I verre dat ik ’t fpoor myns Vaders zou betreen,nbsp;Heb ik een’ afkeer van zyn gift,vol trouwloosheên;
En op dees’ dag, myn Heer, wil ik ’t Heelal betoonen. Dat in verraders bloed noch eedle deugd kan wonen;
Dat fchoon Amintas van zyn’pligt zich toonde ontaard. Zoon noch evenwel is uwer achting waard’ (den.nbsp;Ontfang u\^ Zielsvriendinne, als Bruid, weêr uit myn ban-C ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Te-
-ocr page 54-U S,
50
E L A M I R
(Tegen Elismene.)
6 Ja,Mevrouw,’kverbreek ons beiderhuwlyksbanden; Genie: uw trouw weerom.
Thelamirus.
Wat fchielyke ommekeer!
Hoe!... Kan zulks mooglyk zyn? ...
A T H r s.
Ik leg het Ryksgezag voor uwe voeten neder:
Het lot fchonk u de kroon j Prinfefle, ik geefze u weder: Gelukkig ware ik, zo, door ’t plengen van myn bloed,
’t Woên,dat ik fchuldloos heb veroorzaakt, wierd geboet! Maar, ach! 't herdenken dat ik uw bezit zal derven,nbsp;Doet op myn teder harte uwraaks genoeg verwerven.nbsp;Vergeet dan, dat ik ooit heb naar uw’ Echt gellaan,
En acht my heden uw’ getrouwften onderdaan.
Ik heb myn’ pligt betracht: Vorftin, wil nu gehengen Dat ik, om ’s Vaders dood, moog’ bittre tranen plengen jnbsp;Natuur verëifcht dat ik zyn droevig lot beween’.
VYFDE TOONEEL.
Thelamirus, Elismene, Barsine, Philax, Nicander. Lyfwachten.
: i^ie u (
Thelamirus.
’k JL-d\c u dan weer!gy heerfchc! na veeleonzaligheên, Prinlëflre,zytgein’teind’ Meeftreffe van uw zinnen jnbsp;En ik verkryg het all’ van haar die ik moet minnen.nbsp;Wat heugchelyker ftond! wat ftaat meer waard geacht!nbsp;De Hemel heeft,naar werifch,myn zoetfte hoop volbragr...nbsp;Maar, ach! wat zie ik ? Goon! zou ’t waarheid konnennbsp;(wezen ?
'k Voel, door dit droef onthaal, myn’ druk op nieuw ver-Spreek, Elismene. Hoe! wat of u zuchten doet! (rezen! Gy fchynt myn oog te ontvliên j gy looft een’ tranenvloed,...!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’kOm-
-ocr page 55-yi
TREURSPEL.
*k Omhels uw kniën, die ik nimmer zal begeven ^
Ten zyge een twyffeling verbant, die my doet beven. Elismene.
Myn Heer, ik bid, fta op. ’k Gevoel myn teder hart,
Zoo veel ’t myn ftaat gedoogt,in deze uw vreugd verward.
Men vleij’ zich echter niet......3gt; Wat zal ik hem ver*
„ klaren?
gt;i Myn fpraak begeeft me; ik zucht...... de fchrik
„ zweef:door myne acren.... nbsp;nbsp;nbsp;(myn hand;
H ’k Bedwing my noch”; ’k ben geen Meeftres meer van Ik kan my niet ontflaan van een’ gehaten band:
En die Gemaal, aan wienuw laft myhad verbonden, Heeft vruchtloos 't fchenden van dien Echt zich onderwonden :
2yn deugd bedroog hem. ’k Ben hem fchuldig dit bericht, ^erwyt hem niets; hyziet niet lange myn gezicht.nbsp;Hoch wyl ik my met hem verbond voor de echtaltarennbsp;Moet ik aan hem myn trouw, zoo lang ik leef, bewaren.nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Thelamirus.
^ Hemel! wat bericht 1 word zulks aan my verklaard ?
Hu voel ik meer dan ooit myn ziel met fchrik bezwaard.' Hoe! daar men onze min geen misdaad meer moet achten,nbsp;Wanneer wy, wettig, naar een’heilftaat mogen trachten,nbsp;Wanneer de fchakels van een’ echtband, die u drukt.nbsp;Hier daadlyk voor uw oog zyn plechtig losgerukt,nbsp;Wanneer uw Echtgenoot aan my u toe wil voegen,nbsp;Weerftreeft gy zulks. Mevrouw, en toont des ongenoe-Elismene.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(gen?
j'¦aag my niets nader, ’k Bid, gedenk aan my niet meer. Hv/ tranen zyn vergeefs. Ik kan u flechts beklagen,nbsp;Thelamirus.
Helaas! fta ik noch bloot voor yflelyker flagen!
’c geene ik heb gehoon maakt mynen geeft verward.... * erklaar u.... Ach, Prinfes! gy bant my uit uw hart.
, nbsp;nbsp;nbsp;Elismene.
d Zal blyken. ’t Doodlyk uur, myn Heer, is haaft geboren.'
Leg
Het Godendom was borg voor myne trouw, myn Heer;
Vr-- nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r.- 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_ _ J_-l------- ; nbsp;nbsp;nbsp;.
-ocr page 56-52 T, H E L A M I R U S:
Leg zulk een wreed verwyt aan my niet meer te vooren; Heb met myn angftig hart ten miniten deerenis;
En gun my’t weinig tyds/tgeenmynoch ovrig is.
Ja, toen de ftrengheid van een lot, dat my doet treuren, Dezeydle bloedfchandTmeedde, om ons vanéén tefcheu-Minde ik u echter noch, in weerwil van myn’ pligt j (ren,nbsp;En om dees’ dierbren gloed behield ik ’t levenslicht:
Maar als ik,opuw’laft,moeft met een’ander’ trouwen, Toen hebtge uzelv’, en my , een’ wreeden rampgebrou-’k Gehoor7.aamde,u ter ftraff'eten wy 1 ik uit myn’ zin (wen.nbsp;Onmooglyk bannen kun ’t geheugen onzer min,nbsp;Verkortte ikzelf den driat van myn onzalig leven.
Om vaneen’ trouwpligt, dien ik wraak, te zynontheven. Gelukkig, zo dieHild, wien ik myn trouwe bood,
Hooit had den naam gevoerd van mynen Echtgenoot! Gelukkig, zo't venyn, te langfaam in zyn woeden.nbsp;Voor dien ontzagbren ftond my noch had kunnen hoeden!nbsp;Maar ’t werkend gii betuontme in ’t ende zyne kragt,.....
De dood genaakt.....haalt is myji levensloop volbragt.
( Zy valt de armen van har fine.) T H E i, A M I R u s.
Ikzelf kon dan myn mm zoo groot een’ ramp bereiden 1
Ja, myne onzaalge deugd doet u van’t leven fcheiden......
^Welaan, dat al myn bloed.....!
( Hy tuil zich doorflektn, dueb werd belet) E L I s M E N E.
Betoom uw vruchtloos woén;
Verdraag uw ongeluk met moed , myn' dood ten zoen. Ons noodlot, thans bekend,had my de kroon befchoren.quot;nbsp;2iy zal, wylikze ulchenk , voor my niet zyn verloren. •nbsp;Dat ik voor ’t minft van u dees laatlte bec verwerv’ ¦¦¦quot;,
LeefjThelamirus,......wees gelukkig,... ach! ikftem
Thelamirus. nbsp;nbsp;nbsp;I
Goón, wiergeftrengheid my dit onheil kon verwekken-Ikeerde u fteeds, en moet uw’toorn ten offerftrekkeO'
EINDE.
-ocr page 57- -ocr page 58- -ocr page 59- -ocr page 60-