-ocr page 1-

BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1929

/

/

Verzameling tooneel»

stukken uit de ^

/

nalatenschap van

Prof. Dr. J. te WINKEL

No.-ZSS_

-ocr page 2- -ocr page 3-


%jlt;r nbsp;nbsp;nbsp;\



' y gt;



y


/




-ocr page 4-

-ocr page 5- -ocr page 6- -ocr page 7-

Ss

MEID,

KAPTEIN , SCHUTTER en T A M B O E R3 b

quot; UI ^

ÏÏ S O’

xgt;»

h- r

K L U C H T S P E L.^ ^

G. V. D ü L K E N.g 3 h

t’A M S T E R D A M,

% HENDRIK BOSCH, Boekverkooper, over hef Meisjes Weeshuis; en te Leyden ,• by GIL LISnbsp;KNOTTER. 1718.

-ocr page 8-

V E R T o o N E R S.

Jonker Jan, verlooft aan Ifabel. Ferdinand, Broeder van Ifabehnbsp;Isabel.

G o o S S E N, Knegt van Jonker Jan. K A T R Y N, Meid van Jonker Jan,

PIE T E R, Knegt van Ferdinand.

K O R N E LI A , Keineenier van Ifabel, Hendrik, Fryer van Kornelia.

Het Klugtffel fpeeld in een kaatner van Jonker Jan, het begint na de middag ten ^ uur en., en eindigt ten \nbsp;8 uuren,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;]

C A-

-ocr page 9-

Pag. i

MEID,

KAPTEIN, SCHUTTER en TAMBOER,

.’' KLUCHTSPEL.

EERSTE TOONEEL.

K A T R y N met vier Boeteljes Wyn.

® Ie heb ik weer gekraakt,, terwy 1 ik in de kelder I Wat fchommelde, ’k zag eeril of ’t veylig wasnbsp;’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en helder,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(huis,

' Want Gooflen onzeknegt, liep ftadigdoor het En zag die’teens, uit had myn llikpot; maar abuis!

Alwatinhuisgefchied, doethy ftraksJonkerweeten: Nu flaap ik hem te lang; of’k heb te veel gegeeten:

Daar’sfteeds wat in de weeg. Maar ’t beft, myn Heer die flaatnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(praat.

Niet veel geloof, aan *t geen hy van myn doen fleets Maar zagt, dit geeflig goed, dat moeft ik wel verftee-ken,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ken.

Eer dat op’t onvoorzienfl, de bommel uit mogt bree-Myn Heer moet daadlyk nazyn Bruidjen Ifabel,

En als die uit is, houd geen drommel uit de hel Ons flyve Jorden t’huis: dan denk ik vriend ga henen,nbsp;Sunt Galpert moet je aan ’t hout behouwe reis verleeiien.nbsp;Dan blyf je in d’open lucht. Maar daar komt Jonker Jan!nbsp;’k Moet zien of’k.GoolTea in zyn ongunfl bre:^en kan.

-ocr page 10-

i DE MEID, KAPTEIN, amp;c.

TWEEDE TOONEEL. Jonker Jan, Katryn.

Jonker Jan. nbsp;nbsp;nbsp;(ten,

KAtryn, maak t’avond dat omtrent de klok van ach-Demaaltyd vaardig is;want ’k ^ou niet garenwach-1'erwylikd’eerheb, datrnyowaardigeIfabel, nbsp;nbsp;nbsp;(ten.

Met Ferdinand, haar broer, hier eeten ïullen, Katryn.

’kZel,

Myn Heer en zo als ’t hoord volbrengen uw beveelen, Maar gy moogtGoolTen wel, dees tyding mededeelen.

Jonker Jan.

Waar zorgt gy voor ?

Katryn.

Myn Heer, ik zeg ’t om beft wfl maar. JonkerJan.

Uw zorg is nodeloos: hy neemt zyn plicht wel waar; Hy is een deugdly k kncgt, die ’t luft my op te paffen:nbsp;Engy, eén praatje by.

Katryn.

Gy kwaamt hemnooit verraffen. Maar wy 1 ’t myn Heer gelooft, is ’t zeekcr en gewis,nbsp;Dat hy een deugdlyk knegt, en vroomc vry er is.

JonkerJan,

Wel weet gy anders ?

Katryn.

Of ik’t will, wat zouw dat weezen,

Wyl gy de deltgdlykheid kunt uit zyn aanzigt leezen ? JonkerJan.

Daar moet nochtans iets zy n, waar in hy heeft misdaan. Katryn.

. *t Kon zyn, myn Heer r maar zulks gaat my in ’t minft niet aan.

’t Zou fchynen of ik zogt een plasdank te behalen,

ËQ

-ocr page 11-

KLUCHTSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;j

Pad zelf op, of hy van zy n plicht komt af te dwaalen,

’k Verfoey de achterklap.

Jonker J.^vn.

Gy zult het zeggen?’k zweer.. K A T R y N.

Wel ’k heb my daar toe, by jou niet verhuurt, myn Heer. Maar om myn werk voor jou behoorlyk uit te rechten,nbsp;En niet tot oogendienft ten nadeel van jou knechten.nbsp;Jonker Jan.

Nu wil ik dat'^y’t zegt.

K A T R Y N.

’k Zou dat niet doen. Jonker Jan.

Heel fchoolti'

Wel waarom denkt gy, geef ik u de koft en loon ? Katr YN.

Om dat ik die verdien.

Jonker Jam.

Waar mee ?

Katryn.

Wel met myn werken,

Èn daar ik denk dat gy nooit ontrouw aan koft merken. Jonker Jan.

^t L'; ontrouw als gy ziet, dat iemand ontrouw doet j En als gy ’t niet en zegt.

Katryn.

Wat zegt gy daar ? gymoet

Dat j okken, ’k ben uw Meid, maar ’k ben j ou Meid met eeren.

Ik ontrouw ? ontrouw! wel dat zat nooit in myn kleeren, ’k Ben van zoo’n vroomen moer, en dat die ’t wilt, iknbsp;zweer!

Zy eifte wis van jouw, vergoeding voor myn eer.

Ik ontrouw! wel myn Heer, ik zal het nooit vergeeten-Jonker Jan.

Nouwhuil nietKaa.

A a nbsp;nbsp;nbsp;Ka-

-ocr page 12-

4 DE MEID, KAPTEIN, amp;c.

K A T R y N.

Zouw ’k niet; daar gy my hebt verWeetcn Dat ik jou ontrouw ben.

Jonker Jan.

Dat zeg ik niet van jou. Katr Y N.

Gelooft gy dan van myn, dat ik jouw dien getrouw ? Jonker Jan.

Ja dat geloof ik: maar ik zeg u, zonder gekken,

Dat gy het zeggen zult, of voort kunt gy vertrekken; Want ik het weeten wil.

K A T R Y N.

Gy dwingt ’er my dan toe.

Ik zal’t dan zeggen, fchoon ik zulks niet gaarcn doe: Doch met beding, myn Heer, dat gy my nooit zult melden,

Want al te vreez’Iyk zou hy daaglyks opmy fchelden:

En denk wat kruis my dat zou zyn.

Jonker Jan.

Zyt nietbevreeft;

’k Beloof het u.

K a T R Y N.

Wel hoor; gy hebt nooit uit geweeft, Ofaanftontswasjouknegtmeê’tgat uit; en met redennbsp;Gelóóf ik, dat hy gaat zyn tyt onnut belleden,

By d’een of d’andre fnol, of waar het weezen mag, (flag ’k Heb hem wel nooit gevolgt; maar denk zelfs eens, watnbsp;Van volk, het is daar hy altyd na toe moet loopen ;nbsp;Want als hy uitgaat, heeft hy cerft jou wyn bckroopcn,nbsp;Die hy dan in zyn broek of talTen bergd, of daarnbsp;Hy denkt de fleflen, inpiffibelft zyn.

Jonker Jan.

Is ’t waar ?

Dicfcheim! diefynegaft! datzalikhembetaalen. Katr YN.

Dan komt hy, opdatgy, hem niet zoudagterhaalen.

Fikt

-ocr page 13-

KLUCHTSPEL.

Fiks op zjn tyd weer t’huis.

Jonker Jan.

’t Is wel; ik ben voldaan, En 2aljou trouwe dien ft, beloonen.

K A T Rï N.

’k Zal dan gaan,

Met u verlof, en al het noodige bezorgen.

DERDE TOONEEL. Jonker Jan-

HY zal ten huizen uit,dat fweer ik hem,voor morgen.

Wie had dat ooit gelooft. Maar met een fyn gelaat, Bedryft men meenigmaal het alderllimfte k waat.

Zy gift waarfchynelyk, ik dien het te geloovcn; (ven: Want k waad gezeifchapleerd de boon haar volk beroo-En myne wynen, die meer mind’ren als voorheen,

Die zyn getuigen van dit werkjen, doch ik meen {men. Dat ik hem... maar daar fchynt dien fynmanaanté keo-

VIERDE TOONEEL. Jonker Jan, Goossen.

G o OSSEN.

MYn Heer,verfta je wel,ik heb hemniet vernoomen, Maar’kging, begrypjena...

Jonker}.-VN.

’k Verftaje wel; maar ’k zeg, Pak voort uw goed by een , want gy zult aanftondsnbsp;weg:

’k Heb met verftaaj e of begrypje niet te fchaffen, y ertrekt zo aanftonds.

Goossen.

Maarmyn Heer! JonkerJan.

Dit tegen blaften, A 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mis-

-ocr page 14-

6 DE MEID, KAPTEIN, amp;c. Mishaagdmy: pak uw goed, zo dadelyk by een;

Daar meê ten huis uit.

Goosse.v.

Maar, myn Heer, waar zal ik heen? Jkheb, verftaajewel...

Jonker Jan.

Verftaajewel, verftaaje?

Gy hebt my lang genoeg bedroogen, daarom ga j c Maar ftil heen.

G o o S S E N.

Maar ik heb, begryp j e, nooit misdaan. En waarom moet ik dan terftont ten huis uit gaan ?nbsp;Jonker Jan.

Dat w'eet gy niet ?

Go OSSEN.

Wel neen; ik kan dat niet verzinnen. Of kom ik van, myn Heer, te grooten huur te winnen ?nbsp;Geef dan, verftaaje wel, wat minder; want ik wounbsp;Wel minder winnen, enhierblyven; wylwenounbsp;Malkaar gewent zyn; en zoo kennen akkerdeeren,nbsp;Verftaajewel, alsbroêrs, watwoujemecrbegeerennbsp;Vanmy, iouGooftTen, die nooit ftroo jou inde w'eegnbsp;Geleid heeft?

Jonker Jan.

Als, daar gy myn flefTen maakten leeg. Goqssen.

Ik, ik, Myn Heer?

Jonker Jan.

ó Neen, u is geen fchuld tegeeven, Dat u bekend is, waar myn wynen zyn gebleeven.nbsp;Goossen.

Welja, ik weet dat die myn Heer zelfs Confermeert. Jonker Jan.

Met uwe hulp.

Goossen.

Ik help u?

J 0

-ocr page 15-

KLUCHTSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;7

Jonker Jan.

Ja vaft,

Goossen.

Akkuzeert.

My, Heer; verfta je wel? ’k heb nimmermeer gedronken, Uitjouw bouteljes, of gy hebt het my gefchonken.nbsp;Jonker Jan.

Bedrieg my langer niet: zoo draa ik ’t huis uit ben,

Zo volgt gy, is’t niet waar?

G SOS SEN.

Zomtyts wel. '

Jonker Jan.

Nu beken

Al voort; hebt gy dan niet, inbroekoftasvcrfteken, Tweedriebouteljes?

Goossen.

Neen, Sunt Japis moet dat wreken. Als ik dat immer deê.

Jonker Jan.

Waar loopt gy dan na toe ? Goossen.

Wel na de kerk.

JonkerJan.

De kerk, wel dat komt raar! maar hoe Vermindert dan mynwyn, metnadeKerk teloopen.

Goossen. nbsp;nbsp;nbsp;;

Dat kan niet zyn; maar ’k wil,begryp jé wel,niet hoopen ? -Dat jy denkt, dat ik jou Bouteljes knap.

Jonker Jan.

Gewis.

Ik weet het zecker.

Goossen.

Maar hoe weet gy dat ?

Jonker Jan.

Het is

Genoeg dat ik *1 u zeg, en gy weet het nog beeter.

A 4 nbsp;nbsp;nbsp;Be-

-ocr page 16-

s DE MEID, KAPTEIN, amp;c.

Beken d^rom, ofik’tu noch vergaf.

G o o s s E N.

Ik weeter,

Zowaar, verftaajewel, niet of, waarampel! maar Daar fchiet my iets in ’t zin.

Jonker Jan.

Watofdatzynzal.

G o o s S E N.

Waar

Jou wynblyft?

Jonker Jan,

Wel waar 20.^

Goossen.

Ik denk, dat ons Katryntje, Haar lichaam, zomtyds eens gaat zalven met jounbsp;wyntje.

Jonker Jan.

Jou fchelm, gy wild de Meid betigten met het geen Gy zelvcr doet. Of ligt, zo doet gy’t met uw tween.nbsp;Wat reden hebt gy om op haar de lïhuld te leggen ?nbsp;Goossen.

Wel hoor, verftaa je, ’k zal die reeden jou wel zeggen,

’k Ben menigmaal in huis gekoomen, dat ik zag,

Hoe ’t anders met Katry n gefteld was, als het plag;

Zy ftamelde als zy fprak; zy fchudden heen en weder; Zy hieuw haar vaft, en dan viel zy wel eens te neder;

’t Was heel niet zo het hoort.

Jonker Jan.

Wel dit vind ik al raar!

Wel Gooflen is nu dees vertelling zuiver waar ?

Goossen. nbsp;nbsp;nbsp;(ken,

Ja Heer, wel waar; maar ’k wil, verftaa je wel, niet vloc-Dat ben ik niet gewent.

Jonker Jan.

’k Zal nader onderzoeken,

Of u gcloo ven mag.

G o o S'? ¦

-ocr page 17-

KLUCHTSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;lt;

Go os SEN.

Wel wanneer heb ik dog

Jou ooit mifleid, mynHeer, met leugens of bedrog ^ Jonker Jan.

’kWeet waarlyk niet,hoe ’k uit dees dooling zal geraken, G OOSSEN.

Gymoet, verftaajewel, gelyk een Arkes waaken!

Ik weet een middel, hoor, Katryn die is nou uit,

Dat we ons verftaaken, eer zy weer de deur opfluit: Zokonnenwy, mynHeer, begrypje, haarverfpieden,nbsp;En wagten eensjes bf, wat dat ’er zal gefchieden:

’k Geloof, verftaa je wel, dat wy haart ’t een of’t a^r Bemerken zullen.

Jonker Jan.

Wel dit was zo kwaad niet: maar ’k Moet na Heer Ferdinand.

Goossen.

Eiblyfnocheens...dedrommcl! Daar loof ik komt ze al aan; ’k hoor aan de deur gertom-?nbsp;Verberg je.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(mei;

Jonker Jan.

Wel ik zal, gaat met my aan een zy. VYFDE TOONEEL. ¦nbsp;Katryn, Jonker Jan, Goosseh

ter zyden,

Katryn.

HEtheelehuis, al leeg! wis zynzy alle bey

Het gat uit; wift ik Piet nu maar in huis te krygen, Hoe zouden wy, klok, klok, aan klink klank klorumrei-’k Weet raad, ik gaa terrtond aldaar de kamenier, (gen,nbsp;Van Juffrouw Ifabel zomtyds haar minne vier,

In rtilte blurt, by Hein, de zoon van Dikke jooris,

D^ar ’k van de morgen kreeg een glaasj e Brandcmoris;

Af nbsp;nbsp;nbsp;En

-ocr page 18-

JO DE MEID, KAPTEIN, amp;c. tfl zo die t’hufs is, zal ik zeggen dat hy Piet,

By my moet brengen: maarinftilte , dat men niet Befpied word, ’k Zal terwyl de vlesjes neder zettennbsp;Op deeze tafel; ’k hoop men zal ons niet beletten,

Om nu het hart te zaam’ braaf op te haaien, want Voor achten komt myn Heer niet van Heer Eerdinand.nbsp;En Gooilèn denk ik, 'zal wel na de Kerk weer loopen.,nbsp;Terwy 1 ’k met Piet het een aan ’t ander glas zal knoopen.nbsp;Dat ’s gang, de tyt verloopt.

ZESDE TOONEEL, Jonker Jam, Goossen.

G o o S S E N.

_ ’ At is, verflaa je wel,

Een ondeugd, wat of hier noch wel van worden zei! Ziedaar, defleflèn, kan myn Heer nu niet begrypen,nbsp;Wiedat, begrypjewel, jouw Bottels wilt tcnypen?nbsp;Ben ik nu fchuldig Heer ?

Jonker Jan.

Neen, gy hebt niet misdaan. Maar Iet hoe of’t Katryn in ’t end noch zal vergaan;

Zy heeft getragt om u by my verdagt te maaken. nbsp;nbsp;nbsp;«

Goossen.

Zyzal, verflaa je wel, niet tot haar wil geraaken; Myn Heer ziet nu te klaar, dat ik onnozel ben,

En dat Katryn niet deugd.

Jonker Jan.

Kom haal my voort een Pen, Papier, en Inkt, ikmoetterflondeenbriefjenfchryvên.nbsp;Goossen.

Ik zal myn Heer. .

-ocr page 19-

KLUCHTSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;tt

REPENDE TOO NE E L. Jonker Jan.

Jk hoop Katryn noch uif zal blyven, Tot ik Heer Ferdinand, methaaft, heb onderregt,

Op wat wys hy hem zal gedraagen; maar ipyn knegt Komt met het fchryftuig als een hart al aan géloopen.

ACHTSTE TOONEEL.

Jonker Jan, Goossen.

Dg o o s s E N. nbsp;nbsp;nbsp;(pen...

Aar is ’t, begryp j e wel, myn Heer, maar ik wil ho-JoNKER Jan.

Jazwyg. Geef hier, dat ik myn oogwit ftraks volvoer. Goossen.

Weldiekaronje! die bedriegfter! 6 die hoer !

Zou die een eerlyk menfch, zo zoeken te bedriegen! Foei dat men zoo zyn mond, gewennen tot het liegen.

Jonker Jan.

Hou Gooflèn, daar’s de Brief.

Goossen.

Waar moet die zyn myn Heer? Jonker Jan,

Aan ’t huis van Ferdinand; doch komt niet eerder weer, V'oor hier Heer Ferdinand is met myn Bruid gekoomen.nbsp;Goossen.

Al ’t geen gy my gebied, zal werden waar genoomen. Jonker Jan.

Gaat d’agter deur maar uit; want ligt kwam op de ftraat, ICatrynuwteegen.

Goossen.

Wel, hadie; uw dienaar gaat.

N E-

-ocr page 20-

de meid, KAPTEIN, amp;c, negende tooneel.

Jonker Jan.

NU is het alles klaar; ik ben reeds vol verlangen,

Op wat wys dat Katryn haar vrienden zal ontfan-gen;

’k Voorzie een wondreklugt; ik wou dat zy al kwam. En dat dit aardig fpel, alrec zyn aanvang nam, (open,nbsp;’k Verfchuil my; want my dunkt, de voordeur die gaatnbsp;Maar ’k zweer dat zy die klugt zal duur genoeg bekopen.

TIENDE TOONEEL. Katryn, Piet, Jonker Jan ter zyde.nbsp;Katryn,

KYk Pietje,dit ’s de Zaal,daar van ik heb gezeit; (reit.

Hier Haan myn bottels nog, die ’k voor ons had be-Maar Zeg, hoe komt dat ik je zoo kwam op te loopen;

’k Had zecker zulk geluk, van daag niet derven hoopen; Temeer, dewyl myn Heer, is najou huis gegaan.nbsp;Piet.

Wel hoor , ’k moeit voor myn Heer, hier vry wat ver van daan,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(Leiden,

Een boodfehap doen; ik moeit, heel uit de Kaag vaii Aan d’Overtoom, wel zes botteljes haaien; ’k fcheiden.nbsp;Vanhuis, maaropdcllraat, gafikdeKruyerlaltnbsp;Die voort te haaien, en my brengen; wylikvallnbsp;By Joris wagten zou; daar 'k nauwlyks was gekomen,nbsp;Óf’k heb myn Likkebaart, myn Kaatje, daar vernomen.nbsp;Katryn.

Wcl daar op eens gekult.

Piet.

Ziezoo, datfmaakt. Katryn.

Niet waar.

Nu ook een reis geproefd, wat zeg jy Pietje,

Piet.

-ocr page 21-

KLUCHTSPEL* nbsp;nbsp;nbsp;13

Piet*

Klaar.

KaTR YN.

Avoes, daar breng ik je op.

Piet.

Heb dank my n lieve Kaatj e* Katryn.

Zie ïo, hoe fmaakt die wyn ? maar Piet wat zie ik, laatje Daar nog wat in?

Piet.

Wel nou, zie daar dat ’s fchoontj es uit. Katryn.

Dat moet men weer verdoen; maar zo j e ’t weer verbruit. Piet.

Neen dog niet.

Katryn.

Wel avoes, ’t zal jou gezontheid weezen. Piet.

Neen, ’tzaldejouwczyn.

K atrVn.

Zo dat is waart gepreezen.

Maar zeldrement! wie of daar klopt aan onze deur ?

Hier moeft geen onraad zyn, kom, voort, gaat met my veür.

Daar zyt gy ’t zekerfte; en na ’k ’t volk heb ingelaaten, Zal ik akskaks voor deur noch wat liaan blyven praaten,nbsp;Dan heb j ’ een vrye pas, als zy na agteren zyn.

ELFDE TOONEEL.

Jonker J.\n.

T S dit die fynheid, daar dit goddelooze zwyn, i My nog zoo even will mee in de flaap te wiegen,

Eli fchuiven zo veel fchuld op Göoflen! zulk bedriegen! Wie hoorden ’t immermeer ? ’k had my byna ontdekt.nbsp;Dit fpel, fchoon ’t myn geduld tot felle gramfchap wekt.

Zal

-ocr page 22-

*4 DE MEID, KAPTEIN, amp;c.

Zal ik aanfchouwen om van zulk een dartel malle j Bewull te zyn, op welk een eind het uit zal vallen.

Maar zagt, ik hoor rumoer, beft ik my weer verfteek j Eer dat ik werde ontdekt, en al den handel breek, (ken^nbsp;*k Hoop met een korte vreugd ^ dit volk haar zal verma-Dat ’k na een korte tyd kan uit myn fchuilhoek raken.

TWAALFDE T O O N E E L.

Katryn, Piet, KorneHa, Hendrik^ koomen danjffnde 't ‘ïooneel, J o N K E Rnbsp;Jam ter zyden.

Katryn^

WEI felleweken! hoe komt ’t volk zo by malkaSr ? ’tisofhet fpul zelfs fpreekt. Nou is het baantjenbsp;klaar!

Nou reid de vreugd te poft! nooit van uw levendagen, En kwaamt gy zo van pas.

Hendrik.

Hoe zo ?

K A T R Y N.

Leg niet te vr aagen,

Jebent’er, endat’sgoed, ikhietjewellekomj En tot een aanvang, drinkt eens van die wyn rondom:nbsp;Wy moeten nu ons hart, eens luftig op gaan haaien;

En zingen dat het dreund, deur keuken, kamer, zaaien, Het hek is van den dam.

‘ïer'iuyl Katr^n dit havenltaoMde fpreekt, drinken de andre, en brengen ’’t malkander over en weer.

Maar holla vrienden, zagt,

Gy zuipt als fpeellui! en daar ’s niemand diemy wagt: Dat gaat zoo niet, ik moet de wysheid hier bewaaren.nbsp;Piet.

Zorgt daar niet voor, men zal jou dat zo netjes klaaren 1 Want wy zyn menfehen die meé ftaan op ons relpefl.

Ka-

-ocr page 23-

St

K L U C ti T S P È L.

Katry N.

Maak dat gy op de ftraat dan niet en word begekt.

Maar een ding wou ik nou van jou lui wel begeeren,(ren, Dat ’s dat ik hier Kaptein mogt zyn: ’k zou jou dan lec-quot;nbsp;Een nuwe dri llery.

Piet, KoRHÈtiA en Hendrik tegelyk. Fiat, leef lang Kaptein.

Katryn.

Ik zal met een Tamboer, en ook een Schutter zyn, Boutelje is het woord j elk zal zyn plicht bewyzen.nbsp;Breng hier die Taafel.

Of dit zegge» -van KMtyn, haalt Piet en Hendrik de ‘Tafel die aan eind van ‘‘t Tooneel Jlaat^ ennbsp;brengen dezelve midden op het Tooneel.

Katryn vervolgt te fpreeken^ Zo: ikmoetjouyverpryzcn.

Elk flaa kloekmoedig nou zyn handen aan’t geweer, Gelyk als ik.

Op dit zeggen flaat ieder zyn regterhandaan eenBou~ ielje, en de flinker aan een Glaasjedoch laten hetnbsp;op taafelJiaan. Katryn blyft fpreeken.

Om hoog, pas Op :za: regtsomkeer.

Geef agt om agter een in ordre te marfeeren;

Ziet op uw voorde Man, zo kond gy mak’lyk leeren; Tree dan parmantig voort, op d’eerfte trommel dag.nbsp;Katryn begint te zingen, de Mars van Prins Eugeen ;nbsp;en marcheren agter malkander ^ met Boutelje ennbsp;Kelk voorzien rontom de Taafel. 'Katryn voor, vannbsp;Piet gevolgt, en daar na Kornelia^ en eindelyknbsp;Hendrik.

In *t geweer: •

Ieder toond zig als een4appefe Soldaat.

Saa, faa, marcheer.

De trom des Oorlbgs flaat.

Rouw de rouw, de rO,uwdöüw4ouWi Rouw de ritje ditje, ditje douw.

Steekï

-ocr page 24-

-JO' DE MEID, KAPTEIN, amp;c.

Steekt nu harpauken en veld trompetten;

Ieder wil lig in flagorder zetten.

Tan, tan, tan, tire tan, tire tan.

Vat uw Roer,

Piek op fchoer.

Keer uw flegts Slinks en regts:

Stry in ’t veld Als een moedig held.

Katryn van de andere gevolgt, drinken een glas IVyn ^ die zy onder 't zingen van tan tannbsp;tngefchanken hadden; en vervolgt al zingende we-*nbsp;derom te marcheeren.

Rouw de rouw, de rouw douw douw.

Rouw de ritje, ditje, ditjedouw.

Steekt nu harpauken en veld trotnpetten;

Ieder wil zig in flagorder zetten.

Tan, tan, tan, tieretan, tieretan.

Vat uw Roer,

Piek op fchoer.

Keer uw flegts Slinks en regts:nbsp;vStry in ’t veldnbsp;Als een moedig held.

7,y drinken weer als'vooren, en vervolgen te zingen en te marcheeren.

t’Saa aan ’t flaan.

Luftig als getrouwe Helden in ’t gevegt. t’Saa t’faa, val aan;

Stryt voor Vorft Carels regt.

Rouw de rouw, de rouw douw douw,

Rouw de ritje ditje, ditje douw.

Laat nu musket en granaten kraken;

Schut en Mortier, vuur en vlam uitbraken.

Taf taf taf taf, paf paf paf paf.

Hak

-ocr page 25-

KLUCHTSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;ïgt;?

Hak al doot,

Klein en groot;

Plunder uit,

Om de buit;

Prins Eugeen Is voor heen getreen.

N(i dat zy wederom, als voor en, gedronken hebben, vervolgen zy zingende^ te marcheeren.

Rouw de rouw, de rouw douw douw.

Rouw de ritj e ditj e, ditj c douw.

Laat nu musket, en granaten kraken;

Schut, en mortier, vuur en vlam uitbraken.

Taf, taf, taf, taf, paf, paf, paf, paf.

Hak al doot.

Klein en groot;

Plunder uit,

Om de buit;

Prins Eugeen is voor heen getreen.

Zietio; ’k wedniemantooitgereederSoljers^ag!

Met zulk een Riddement, bedreef ik duizend wonderen, ’t Geen alle kitte broers, zou vreemt in d’ooren don-deren,

Door ’t ftormen op haar drank! nu dat ’s tot daar en tóe. Geefagt, datmengelykeenheelezalvodoe;

En let alleen op drie commandoos vuur te geven.

Maak uw gereed, leg aan, geef vuur.

M.et het vjoord^ geef vuur , drinken zy wederom een glas kf^yn', diezyof't woord ^ maak u gereed^nbsp;ingefchonken hadden. Katryn vervolgt te fpree-iem

Nog van myn leven,-

En heb ik ’t zo.gelyk niét meer gehoort, wél aan!

Een yder laat ’t geweer nu op de taafel liaan.

Piet.

Dedrommel, wel ik zweet! is dat bok exérceeren ?

B nbsp;nbsp;nbsp;Hen.

-ocr page 26-

iS DE MEID, KAPTEIN, amp;c. Hendrik.

Op lo een wys ïo louw men ’t egter maklyk keren. Piet.

Ja, maarkwamJonkerJanhieragter,

Katryn.

Welwatzoüw

Dat weeïen’k wed hy meê, touw freelen rouw rouw douw;

Hy heeft een vrolyk hart.

Hendrik.

Ja, maar met Knegts en Meiden! Kat R Y N.

Wel waarom niet} wy doen dat dikwils met ons beiden.

Jonker Jan. nbsp;nbsp;nbsp;(jaag?

„ Jouw pry! wat houd my dat ’k u niet voort ’t huis uit „ Ik werd te lang gezerd!

Kornelia.

Is Jonker Jan zo graag ?

Dat komt ons JufFrouw wel, die was al lang verleegen. Katryn.

Sagt! lagt! daar word gebeld; hoe loopt het luk ons tegen | Hendrik.

Geen nood, datisdeWyn. nbsp;nbsp;nbsp;^

Katryn.

WatWyn.gt;

Hendrik.

Van Piet zyn Heer*

Katryn.

Ky k eerft door ’t glas; en kom, als ’t onraat is,voort weer.

dertiende tooneel.

Katryn, Piet , Kornelia, Jonker Jan ter zyden.

IK A T R Y N.

K ben verfchrikt! ik vrees ’t zal onze GooITen wezen 1

Piet*

-ocr page 27-

L U C H T S P E Piet.

Kom, kom; een glaasje wyn, dat zal ü w wéér genezen;

K A T R y N.

Ziezo, dat helpt: och ja! och had ik’er nog een. Piet.

Houw daar myn kindj e.

Katryn.

Zo: daar vloog de fchrik meê heenu H E K D RIK roeft van binnen,nbsp;Boutelje mannen. Hei !

Piet.

Ik hoor Boutelj e roepen. Katryn.

t’Saa mannen: op ’t geweer. Laat ons,met heele troepen^ ’t Convooy ontmoeten.

leder neemt zynBoUtelje en glas op ^ en marcheert^ daar Hendrik, niet Bouteljesgeladen op in komt Jnbsp;Én hem in de midden isoegt. Katryn zingt.nbsp;Rouw, de rouw, de rouw, douw, douw 5nbsp;Rouw, de ritje, ditje, ditje douw.

Tan, tan, tan, tierötan, tiere tan.

Steekt nu harpauken, én veld trompetten j Ieder Wil zig in llagorder zetten.

Vat uw Roer,

Piek op fchoer;' Keer üw llegts.nbsp;Slinks en regts.

Stry in ’t veld,

Als een moedig held.

VEER-

-ocr page 28-

DE MEID, KAPTEIN, amp;c. VEERTIENDE TOONEEL.

Katryn, Piet, Kornelia, Hendrik, Jonker Jan ter zyde.

KaTR YN.

leg neder uw geweer. Kom, iaat ons deze wyn, reis proeven van uw Heer.nbsp;Piet.

Daar ben ik meé te vreen.

Kornelia.

Maar’t zyn getelde fchaapen. Öok loopt t' uw ligt in ’t hooft.

Piet.

Dan gaan wy leggen flaapen; En ’k fpel, myn Heer, heel ligt, een leugen op de mouw.nbsp;Avoe? Katryn.

Katr YN.

Heb dank; houw Hein, ik brenghel jouw. Die wy n is goed, zie zo, ik weetze fchoon te veegen.nbsp;Hendrik.

Entkweer, vangelyk, deglaazenmeêteleegen. . Houw daar Kornelia.

Kornelia.

Gezondheid van de vier.

Houw Pieter, ’k breng het jouw.

Piet.

Het ftrekt my tot plaizier. Wie zouwjom zulk een vreugd, het leven willen miflen jnbsp;En, voor geen uur of twee, zyn Meefters tyt vergilTen ?nbsp;Hendrik.

De droes, daar word gebeld!

Katryn.

Gewis, daar ’s J onker J an.

De

-ocr page 29-

KLUCHTSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;ii

De taafel op zyn plaats; berg al wat bergen kan.

Piet. nbsp;nbsp;nbsp;,

Ik neem myn Bottels op.

Katrïn.

Door d’agter deur na buiten,

Terwyle dat ik ga, de voordeur open fluiten.

Piet.

Maareêrwygaan, Katryn, zogeefmyeenseenkus. Katryn,

Nouwdaar.

Hendrik.

Kornelia, wyook.

Katryn.

Zus mannen, ïus;

Gy zoent daar dat het klapt! ’k blyf dankbaar voor ’t bc» zoeken.

P IET.

En ik zouw wel de komfl: van Jonker Jan vervloeken.

Piet, Hein, e» Kornelia igaan de agterdeur Hit\ tervjyl Katryn na voorengaat om open te doen.

VYFTIENDE TOONEEL. Jonker Jan.

VLoek, vloek op myne komft; ’k vervloek zulk een bezoek,

Doch weinig weet gy, hoe ’k uw euveldaan verkloek, Met u, dit dieve fcefl, in kort te doen herhalen;

Om uw, gelykerhand, diekunsjens tebetaalen.

B3

ZES-

-ocr page 30-

« DE MEID, KAPTEIN, amp;c.

ZESTIENDE TOONEEL.

Jonker Jan, Ferdinand, Isabel,

G DOSSEN.

Jonker Jan.

ZYt hert-iyk wellekom, bekoorlyke Ifabel, Vergeeft my, dat ik dus, onagtzaam uw bevelnbsp;Heb overtreden; ’t is myn Engel toe gekoomen.

Door een vreeint voorval.

Isabel.

Zulks heb ik daar (Iraks vernoomen, Uitiiw gezonden brief. Maar, waardevreemdigheid.nbsp;Van ’t voorval in beftaat, hebt gy niet uitgeleid;nbsp;Alleenig fchryft gy, dat ge uw Meid will uit te zenden.

Ferdinand. nbsp;nbsp;nbsp;(den;

’t Gelykt wel naar een draad, Heer Jan, gants zonder en-Zo duifter is uw brief; niets kan me ’er uit verftaan.

Jonker Jan. nbsp;nbsp;nbsp;(gaan,

Haaftzoudgy’tweeten, mogt myn knecht naaruwent En haaien Pieter met Kornelia.

Isabel.

Die beiden,

Enzynniett’huis. ..

JO NKER J AN.

Zo was ’t toen gy van huis affcheide;

Nu anders,

Ferdinand.

Maar myn knegt is na de Leidze Kaag.

Hoe weet myn Heer dan of die t’huis is ?

Jonker Jan.

Maar ik vraag

Na Kaag of niet, zy zyn nu t’huis.

Ferdinand.

Ik ben tevreden.

Loop

-ocr page 31-

KLUCHTSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;ij

Loop Gooflèn, haald haar hier.

Jonker Jan.

Maar,doet wat raue treden, G o o s s E N.

MynHeer, verftaajewel, ’k zei (lappen als een man, Zo maar Kornelia met Piet my volgen kan.

ZEVENTIENDE TOONEEL.

Jonker Jan, Ferüinand, Isabel.

Isabel.

MAar ’k bid myn Heer, geef ons wat opening van zaaken,

Wy zyn nieuwsgierig.

Jonker Jan.

Om u beide te vermaaken,

Weet, dat uw Meid en Knegt, wel zyn een uur of twee Hier in dit huis geweeft.

Ferdinand.

Myn knecht! myn Heer, waar meê

Bewyftgy zulks.!*

Jonker Jan.

Hoor toe, is dit geen zeker teeken? Hoe ’k twee Bouteljes van de zes, zag open breeken,

Waar uit de wyn, haar liep, zo glad door ’t keelgat heen, Of dat gefineerd was.

. nbsp;nbsp;nbsp;Isabel.

Wel, gy dwingt my, door uw reen, Tevraagen, wat dit volk, hier verder heeft bedreven.!*

Dit bid ik, dat myn Heer, ons wil te kennen geven. JonkerJan.

Ik bid u zyt geruft; zo draa uw meid en knegt Hier zyn, zult gy terftont daar van zyn onderregt:

’k Zal zonder fpreeken, u den gantfchen handel toonen, Op dat gy ziet, wat volk by my, enbyuwoonen;

B 4 nbsp;nbsp;nbsp;Wat

-ocr page 32-

gt;4 DE MEID, KAPTEIN, amp;c.

Wat Meid, en Knegt, bedryft, als zy alleenig zyn... Maar, na my dunkt, %o hoor ik ’t nad’ren van Katryn.

*k Verzoek deez’ reden, in haar byxyn wat te ftaaken; Zo zal ik, met een klugt, u beide eens vermaaken.

ACHTIENDE TOONEEL.

Jonker Jan, Ferdinand, Isabel,

K A T R Y N.

MK A T R Y N.

ejufFrouw, Ifabel, dit heb ik al befteld.

Isabel.

Daar hebt gy gaauw geweeft.

K A T R y N.

Nog was myn hart bekneld. Dat Juffrouw denken mogt, waar of de meid mag bly ven.nbsp;Gy zoud niet looven, hoe ik yver in’t bedryven,

Van’t geen my word belaft! al zeg ik ’t zelfs Juffrouw, ’Ie Ben ras in al myn doen; en ’k dien myn Heer getrouw.nbsp;Isabel.

Zo zultgy zeekcrlyk, uw Heer zyn gunfte winnen.

Katry N. nbsp;nbsp;nbsp;(nen.

Daar twyffel ik niet aan j ’k bragt hem nog korts te bin-Hoe dat hem, van zyn knegt,zyn goedje wiert ontvreemt. Isabel.

VanGooffen? wat gy zegt!

K A T R Y N.

Ja, Gooffen die ontneemt, Diefagtig ’s meefters goed; dan komt hy vol en dronken,nbsp;In huis: en zegt dat deze, of die hem heeft befchonken.nbsp;Wie weet, waar of hy, nu zy n tyt al weêr verpraat!nbsp;Isabel.

Wel Qooflèn die is...

JonkerJan.

MaarKatryn, zwygftil; en Iaat

ikan

-ocr page 33-

KLUCHTSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;aj

Aan my maar over, om de misdaat fel te wreek en.

K A T R Y N.

Ja Juffrouw, ik mag van die guit, geen woord meer fprceken:

Myn Heer is yo verftoort! en hy heeft dubb’le reen;

Het leit daar by, breekt hy hem nog niet hals en been: Jonker Jan.

Ik wenfte dat hy al in huis was; ’k zou w betoonen, (nen. Hoe ik het kwaaddoen draf, en h goed doen wil beloo-K A T R Y N.

Maar nu van avond nog! ik bid, myn Heer, ei borgt Hem dog tot morgen toe ?

Jonker Jan,

’k Weet niet waar gy voor zorgt. Ferdinand.

Myn Heer, daar word gebeld.

Jonker Jan.

Nu zal ik fchuld betaalen.

Doe op Katryn.

Katryn.

Ei wild jou gramfchap watbepaalen ? Schopt hem de deur uit; maar bezeert hem niet, mynnbsp;Heer.

Jonker Jan.

Doet gy de deur op; en kom hier terflond maar weer.

NEGENTIENDE TOONEEL. Jonker Jan, Ferdinand, Isabel.nbsp;Isabel.

M Aar Jonker, is hy zulk een deugniet ? ’k had myn leven

Zulks van hem niet gedagt! wat heeft hy al bedreven; Heeft hy uw’t goed ontvreemd

By nbsp;nbsp;nbsp;Jon-

-ocr page 34-

2,6

DE MEID, KAPTEIN, amp;c. Jonker Jan.

Mevrouw, ei heb geduld;

Een weinig tyt.

' nbsp;nbsp;nbsp;Isabel.

Wat of gy ons vertoonen zult ? Jonker Jan.

Iets nieuws. Heer Ferdinand, wild Pieter aanftonds vraagen,

Hoe veel Bouteljes dat hy herwaards heeft gedraagen; Maar, zo ik niet en mis, zykoomen herwaart aan.nbsp;Isabel.

’k Ben vol verlangen hoe dit fpel hier zal vergaan.

TWINTIGSTE TOONEEL.

Jonker Jan, Ferdinand, Isabel,Goos-SEN, Katrïn, Pieter, Kornelia.

'Ferdinand.

WEl Pieter, is de wyn behouden t’huis gekoomen ? Of is ze u onderweeg van iemand afgenooinen ?

K ATR YN.

„ Dat ’s op zyn kop geraaii! ’t Is even of hy ’t weet!

„ Wat leugen nu bedogt!

F erdinand.

Wel Pieter, hoe vergeet Gy ’t fpreeken ? hoort gy niet wat ik u vraag .?*

Pieter.

Uw reden,

Myn Heer, verftaa ik wel: maar ’k bid u, zyt te vreden: Het was myn fchuld niet..

Ferdinand.

Wat} ik kan u niet ver ftaan ;

Spreek klaar.

Pieter.

Myn Heer, zo als ik zouw na huis toe gaan.

Zo

-ocr page 35-

KLUCHTSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;if

Zo kwam, een dronke vent, my op het lyf geloopen, En brak twee Bottels, daar de wy n is uit gedroopen,nbsp;Katrtn.

„ De droes, dat ’s wel bedogt! gy hebt een groot verftand, Ferdinand.

Maar d’andre vier, ïyndie, behouden aangeland ? Pieter.

V oorzeker; ’k heb, myn Heer, daar 7.orge voor gedragenj Maar twee zyn tot myn leet, op weg aan ftuk geflagen;nbsp;Ik dee myn beft om die te houden; maar, eilaas!

Ik kon niet: want die vent, die fpeelden zo den baas, Dat ik verblyd was, vier daar van geheel te houwen.nbsp;Ferdinand.

’t Is wel dan,

Katr YN.

„ Dat ’s een vent! daar mag ik op vertrouwen! Jonker Jan.

Myn Heer, en Juffrouw,’t is inyns dunkens nu hoog tyd, Datikmy, tegensu, van myn belofte kwyt.

Ferdinand.

Myn Heer, als ’t u behaagd: wy zullen zulks verwagten.

Katryn. nbsp;nbsp;nbsp;(klagten,

Nouw GooITen, maak je klaar tot kermen, fteenen , Het zal uw gelden: ik beklaag jouw ongeluk.

Maar ’t kwaad ftoot eindlyk zyn meefter in den druk. Go os SE N.

Ik heb, verftaa jewel, Katryn, geen kwaad bedreven. Katryn.

’t Is wel, myn Heer, die zal ’t jouw wel te kennen geven.

Jonker Jan.

Breng met malkander eens, die gintfehe taafel hier. Katryn, fchikthierterftond, een bottel drie of vier,

Met Zo veel kelken.

Katryn.

Wel myn Heer, het zal gefchicden._

Jon-

-ocr page 36-

ï8 DE MEID, KAPTEIN, amp;c. Jonker Jan.

Loop Gooflèn, wilt Katryn, een weinig hulp aanbieden. Pieter.

MynHeer, met uw verlof, ’k denk ik heb hier gedaan.

K o R N E L I A.

Mejuffrouw, ’k zal met Piet, dan maar na huis toegaan. Ferdinand.

Gy zult hier, alle bei, een weinig nog vertoeven. Katryn.

Ziet hier, myn Pleer, de vier; belieft gy eens te proeven. Of ’t van de regte zy n .ï*

Jonker Jan.

Zet op de taafel neer.

Ik bid een weinig plaats, Mejuffrouw, en myn Heer. En geef wel agt; ik zal terftond nu gaan beginnen.nbsp;Katryn.

Sta vafl nou Gooffen.

Go OSSEN.

Wel, bentgy wel by jou zinnen? Zo ’t jou maar niet en geld!

Katryn.

’k Ben daar niet bang voor broer. Jonker Jan.

Katryn, ’k maak uw Kaptein; en Schutter; en Tamboer: Zy zullen u getrouw, waar gy haar zult geleiden,nbsp;Navolgen.

Piet.

„ ’k V rees men hier zal’t nageregt bereiden! Goossen.

Katryn, Tamboer, myn Heer, en Schutter, en Kaptein! Wat zal, verftaajewel, voor my dan over zyn ?nbsp;Jonker Jan.

Gy, en Kornelia, met Piet, zult Schutters wezen ?

En ik ben Adjudant, wat heeft gy dan te vreezen!

Al t’zaamen hoog ’t geweer.

K.V

-ocr page 37-

KLUCHTSPEL.

K A T R Y N.

Ik kan dit niet verftaan, PlETi


En ik nog minder.

K o R K E L I A.

’k Bid, laat my na huis toe gaan ^ Mevrouw; ’k bengantfch niet wel.

Isabel.

Gy moet hier nog wat blyven. Göossen.

’k Weet niet, %o waar ik leef, wat of ik moet bedry ven. Jonker Jan.

Loetgy, to als Katrynu voor doet; maar twyg ftil. Nogeens; ’t geweer om hoog.

,PlÉT.

Met uw verlof; ik wil

Hier voor geen gek ftaan; geef my geld; en laat my lopen. Kat R Y N,

Ik teg myn huur op: en dan ben ik vry, touw ’k hoopen. Jonker Jan.

Gelooft my, by myn woord, ik kom u op de huit,

Iiidien gy weigerig tyt; of zo gy ’t meer verbruit;

’k Heb zelfs gezien, hoe net gy lien kunt exerceeren: EnGooflen, zalvoorHein, zynbyzynuvereeren;

’k Wil dat gy \ weer herhaald, zo als ’t flus is gelchied, En zonder veel gelnap: eer dat myn gramfehap nietnbsp;Geregte ftraf verfchaft. tot loon voor uwe daaden.nbsp;Katryn.

Ik bid, myn liefde Heer, vergun aan my genaden.

G o o S S E N.

Zeg Kaatje, heugt ’t jou wel? flus wad ,fla vad voor myiij Maar’tis, Verflaajewel, da vad nou voor Katryn.nbsp;Piet.

Heer, Ferdinand, ei wild my deeze fout vergeven ? Kornelia.

En ik beken, Juffrouw, ik heb te veel misdreven:

Maar ’k hoop uw goedheid zal... nbsp;nbsp;nbsp;Jon-

-ocr page 38-

DE MEID, KAPTEIN, amp;c.

Jonker Jan.

Wat goedheid! kom maar voort, En volg myn order, encommande; wyn is’t woord.nbsp;Ziet ofgy dan, daar na, genade kunt verkrygen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(gen.

Nog eens; ’t geweer om hoog, t’zaa wakker ^zonder drei-Katryn, kom flaa de mars: een ieder volgt malkaar. Goossen.

Dit akerceeren is, verftaajewel, al raar!

Zy beginnen ah vooren^ rondom de T'aafel te mar-cheeren : Katryn, half huilende, zingt de voor

in ’t geweer:

Ieder toond zig als een dappere Soldaat.

t’Saa, t’faa, marcheer.

De trom des oorlogs flaat.

Rouw de rouw, de rouw douw douw,

Rouw de ritje, ditje, ditje douw.

Steekt nu harpauken en veld trompetten } ïeder wil zig in dagorder zetten.

Tan, tan, tan, tieretan, tieretan.

Vat uW Roer,

Piek op fchoer.

Keer uw flegts Slinks en regts:

Stry in ’t veld Als een moedig held,

JonkerJan.

Hoe! waarom op zyn tyt,als ’t hoort, geen vuur gegeven ? ’k Moet zien, waar of van daag, de wyn hier is gebleven,nbsp;Maakopzyntytgereet; geef vuur, gel yk’t behoord,

In order, tegelyk. Marcheert nu weder voort.

Katryn half huilende zingt, en marcheren, Rouwderouw, de rouw douw douw,

Rouw de ritje ditje, ditje douw.

Steekt nu harpauken en veld trompetten;

Ieder wil zig in dagorder zetten.

Tan,'

-ocr page 39-

KLUCHTSPEL.

Tan, tan, tan, tire tan, tire tan.

Vat uw Roer,

Piek op fchoen Keer uw flegtsnbsp;Slinks en regts:

Stry in ’t veld Als een moedig held.

“Zy drinkett, ieder een glas tuyn, dié ty op V zingen van tan tan,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ingefchonken hadden.

Jonker Jan.

Ziezo, dat lykt’erna! t’faawakker, mctuWallen, Marcherende, vol moet, den vyand aangevallen.

Go OSSEN.

Wat zcid myn Heer van my ? ’t bruit immers al wat heen. ’k Help haar wat zingen; ’t is de mars van Prins jangeen.nbsp;K A T R y N.

Myn alderlieffte Heer, ’k bid Iaat het hier by blyven. Goossen.

Neen Kaa, verftaa j e wel, gy moet, myn Heer, gery ven, In ’t geen dat hy begeert.

K A T R Y N.

Waar in fteekt j y j OU bek. Gyoogendiender! wel, gyzyteenfynegek!

Zeg wanneer zyt gy...

J o N K E R J A N.

Maar zwygt ftil; hier helpt geen fchelden, ’k Wou gy de mars maar floeg; en’t op ’tmarcheerennbsp;fielden.

Katryn, huilende, zingt, en rnarcheeren te zaa~ nien, Goojfen helpt haar zingen, al lachende.nbsp;t’Saa aan’t'liaan.-

Luftig als getrouwe Helden in ’t gevegt. t’Saa t’faa, val aan;

Stryt voor Vorfi Carels rpgt.

Rouw, de rouw, de rouw, douw, dou w; Rouw, de ritje, ditje, ditje, douw.

Laat

-ocr page 40-

gj DE MEID, KAPTEIN, amp;c.

Laat nu musket en granaten kraken;

Schut en Mortier, vuur en vlam uitbraken. ,

Taf taf taf taf, paf paf paf paf Hak al doot.

Klein en groot;

Plunder uit.

Om de buit;

Prins Eugeen Is voor heen getreen.

quot;Zy drinken; en vervolgen haar marsi Rouw, de rouw, de roüw, douw, douw;

Rouw, de ritje, ditje, ditje, douw.

Laat nu musquet, en granaten kraaken;

Schut en mortier, vuur en vlam uitbraakem Taf, taf, taf, taf; paf, paf, paf, pafnbsp;Hak al doot,

Klein en groot;

Plunder uit,

Om de buit;

Prins Eugeen Is voor heen getreen.

Jonker Jan.

Zet t’zaamen nu ’t geweer op deeze taafel neef.

Ik laat, Heer Ferdinand, volkooraen zyn begeer,

Om Piet, of Kee, voor ’t exercecren te betaalen; (len. Maar gy, Katryn, wild voort, uw goed by een gaan haa-En fluks de deur uit! wyl ik, geenzints ben gezint,

Zulk leeven meer te zien: maar ziet gy iemand vind,

Die meer pleizier heeft, u rouw douw te laten fpeelen, En hoe gy ’t verder maakt,kan my in ’t minft niet fchelen.nbsp;F ERUINAND.

Gy lien kund beide, uw goed ook pakken; en dan gaan : Want zulk een meid en knegt, en Haan my ook niet aan.nbsp;Katryn.

Myn Heer, ’k beloof het jou, ik zal myn leeven bee-t’ren.

G o o s-

-ocr page 41-

33

KLUCHTSPEL.

G o o S S E N,

Neen, neen; verftaajewel, ’k lal jou het huis uitvee-teren.

K ATRÏN,

Ei laat ik dog genaa....

Jonker Jan.

Genaade! dat’s te laat.

Go OSSEN.

Dit ’s galg berouw: myn Heer, ’t is beft dat ^y maar gaat. Piet.

Myn Heer, ik zal hier na, getrouw, myn pligt betragten. Korneli A.

MqufFrouw,zal meer dienft, en hulp van my verwagten: Verfchoond myn misdaat dog; ’k zal ’t nooit weer doennbsp;Juffrouw.

Go OSSEN.

Kom Kaa, nogeensjes rond; rouw ,douw, douw,ditje douw.

Jonker Jan.

Dit talmen vordert niet: maar haaft uw goed geborgen. Katr YN.

Wat komt my over! og! wie zal nu voor my zorgen?

Ik val voor u te voet. Genaa, myn Heer, genaa:

Verfchoon my deze reis.

Jonker Jan.

Wat, watverfchoonen! gaa De deur zo daadlyk uit: of ’k zal u voeten maaken.

K o R NE LI A.

,, Og Piet! ik weet niet hoe wy hier nog uit geraaken.

K A T R y N.

Kan ik dan, geen genaa verwerven, van myn Heer,

Zo val ik, ag! Juffrouw, voor beijou voeten néér;

Jou goedheid is zo groot! dit geeft my dublc reden,

Tot hoop, dat gy, Heer Jan, zult (lellen wéér te vreden. Ik bid jou nou, om de eer, van’tvryfterlykgellagt:nbsp;Waarom gy, van myn Heer, op ’t meefte werd geacht;

C nbsp;nbsp;nbsp;En

-ocr page 42-

M de meid, KAPTEIN, amp;c.

En ’k bid ook, om de min, die gy myn Heer gaat toonen; Ei maakt toch dat, myn Heer, myn misdaat wil ver-fchoonen ?

Ik zal, zo lang ik leeft, jou daar voor zynverpligt; Indien gy wild, Juffrouw; zo is die zaak heel ligt.nbsp;Isabel.

Is vrees, uw Heer, Katryn, die zal niet na my hooren: Maar fchoon myn moeite, en vlyt, was vrucht’loos verloeren ,

Tc Zal ’t echter dog beftaan, of ik gena verwurf.

Myn Heer, vergeef het haar: hoewel zy ’t grof verkurf ? Katryn, bekend haar fchuld; en zal noit, van haar leeven,nbsp;Weér tegen u misdoen; wild dan haar fout vergeven ?nbsp;Poet zulks, myn Heer, ommy?

JonkerJan.

Haar fchüld die is te groot.

Zyzal, nadezen, nooit weer proeven van myn brood. Isabel.

Ei, laat ik, voor de Meid, genade by u vinden:

Zy zal, na dezen, nooit iets kwaats weer onderwinden.

Jonker Jan.

Was ik daar verzekert van ?

Katryn.

Myn alderbefte Heer,

’k Beloof jou fleets getrouw te dienen, by myn eer. JonkerJan.

Op die beloften, endatgy uw woord zult houwen,

Vergeefik’t deze reis, maar gy moogt vry vertrouwen, Dat dit alleen gefchiet, om j uftf ouw Ifabel;

Dies weeft haar dankbaar.

Katryn.

Ik beloof. Mejuffrouw, ’kzel Zo lang ik leef, aan u, myn dankbaarheid betoonen.nbsp;Korneha.

Mejuffrouw, ’k bid, ei wild ons beiden ook verfchoo-nen?

Isa-


-ocr page 43-

3}

KLUCHTSPEL.

Isabel.

Gy wild dit, denk ik, opuwwoordvanbeterfchap. Piet.

Voorzeker; anders niet: wy zullen altyd rap,

En veerdig in uw dienft...

Goossen.

Gy moogt haar wel gelooven, Dat woord dat helpt alleen, haar alle ramp te boov en.nbsp;Isabel.

Heer broeder, Jonker Jan, vergeeft hier aan Katryn, Haar misdaad, ’t zouw voor ons dan immers redelyknbsp;zyn,

Datwy, aan Piet en Kee, dees tyt gena bewcczen.

Ferdinand.

VVel aan, ’k vergeef het haar.

Piet.

U w goedheid, noit volpreezcn,

Zal altyt zyn geroemd.

Kornelia.

Heb dank, Heer Ferdinand,

En Juffrouw Ifabel.

Goossen.

KomKaa, geefmydehand Weer; allegoejemaats.

F ERDINAND te^e» Piet en Kornelia. Gy liên hebt met u beiden,

Hier al gedaan.

Jonker Jan.

Katryn, gaat alle ding bereiden,

Gelykgezeitis.

Katrtn.

Heer, het zal terftond gefchien. Goossen.

niet gelooven wil, die kan het koomen zien.

EEN^

-ocr page 44-

//é'3? 3/

36 DE MEID, KAPTEIN, amp;c. EENENTWINTIGSTE TOONEEL.nbsp;Jonker Jan, Ferdinand, Isabel,

Goo SS EN.

Jonker Jan.

MYn Heer, en JulFrouw, ’k hebvolbragtdus myn beloften,

Hier ziet gy, wat zy ons, voor trouwe dienft, verkoften: Ditzyndereêngeweeft, dat ik niet, opmyntyd,nbsp;Gekoomen ben by uw, gelyk het was gezeid.

’k Verzoek vergiffenis, van u, myn overfchoone. Isabel.

Myn Heer, ik ben verheugt, dat gy ons ging vertoone, Dees raare klugt.

Ferdinand.

Myn Heer, ik had zulks niet verwagt. -Jonker Jan.

Myn Heer, en Juffrouw, wylditisteneindgebragt,

Verzoek ik, dat gy t’faam, met my wild binnen treeden, Om van ons huwelyk te fpreeken.

Isabel.

’kBentevreeden. Jonker Jan.

’tBevord’ren van onze Egt, Mevrouw, zal dienftig zyn. Op dat ik raak, ten eind van myne minne pyn.

Goossen.

Nu Knegts en Meisjes, wild u dit nooit onderwinden; Want mooglyk, zuid je uw volk, niet zo genadig vinden.nbsp;Maar, ligt’lyk zouw het fpel van rouw, rouw, ditjenbsp;douw,

U ftooten uit JOU huur, verftaaje’t, in’tberouw.

E Y N D E,

-ocr page 45- -ocr page 46- -ocr page 47- -ocr page 48- -ocr page 49-

-ocr page 50-