-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5-

ANTIPATER,

D E^i


miSlJOTHEFK^ / JVQORÜ-im/VB^Dj /

DOOD

VAN

ALEXANDER en ARISTOBULUS. TREVRSTEL,

Stheek der

rijksuniversiteit

7 A „ T o nbsp;nbsp;nbsp;utrecht.

t’A M S T E R D A M,

-jy de Erfgen: van J. Lescailje, en ]), Rakk, op de Beurslluis, 1723.

Mtt Privilegie,

-ocr page 6- -ocr page 7-

O P D R A G T

AAN

DEN HEERE

GEORGE BRUYN,

HEERE VAN HARDENBROEKj

REGENT VAN ’T OUDE MANNEN EN VROUWENHUIS TE AMSTERDAM;

DIRECTEUR VAN DEN LEVANTSCHEN H A N 0 E L ; amp;c. amp;c. amp;c,

’t nbsp;nbsp;nbsp;ehaage U dat een Jong’ling in de kmifl,

O Brave Bruyn ! U durft ïyn Schermheer noemen.

Mag hy op U , als zyn Mecenas, roemen ,

Daar gy zyn Dicht beftraalt met uwegunft;

Mag hy die vrucht van zynen arbeid wachten,

Hy zal ’t zich nooit bekreunen hoe de tand Van albedil en vittend onverllandnbsp;Woede op zyn werk, enfpill’zyn laattte krachten.

Zo zal ’t aan U , van wien ’t deez’ gunft verwacht, Verfchuldigd zyn, zyn roem en fchoonften luiücr,

Ik U verplicht, dat gy het uit het duiftcr,

Hebt ten Tooneel tot nutter proef gebragt.

' A: H.

I-

-ocr page 8-

VOOR S. EED E.

:)e vaft hy in de Tooneel Poezy zich bind, 'J. die zich aan den Text der gewyde Hihoriennbsp;tracht tc houden, heeft my dc ondervinding nunbsp;tweemaal geleerd. En hoe zeldzaam het is zodanige bekwaamc gefchiedeniflen te vinden, zalnbsp;ik de liefhebberen, v/elkc wel gencegen zyn hunne Penne tot rooncel/tof tc verlhyden, maar zelden wel gei'chikrc llofFen kunnen vinden, laatennbsp;oordcclen. Doch het Ichynt de Dichters aan-gebooren, dat zy altoos, daar de berg het fteil-ile is , hem het ecril willen beklauteren. Wantnbsp;hoe mocijelyk niy dit in myn eerde Huk voorkwam , nochtans 'wierd ik daarna , wederom van een zelfden drilt aangefpoord, my vleijen-de, dat ik al doende zoude geleerd hebben , ennbsp;my dit werk ten tweedemaal veel gemakkeiykernbsp;van de hand zoude fchieten. Zie dus dan voornbsp;het oordeel van de waereld myn Anti pat er,nbsp;of de Dood van Alexander en Aristobu-Lus , waar van ik vooraf iets tot ophelderingnbsp;moet zeggen.

in dc Gefchiedenis werd gevonden.

Hier ia

Het zal den Hilloriekundigen miflehien in het oog ilecken , dat het berdag dezer gefchiedenisnbsp;een goed getal van jaaren uitmaakende, hierbinnen vier en twintig uuren afloopt : en als of iknbsp;eenigzints oneigenclyk, de dood van Antipater,nbsp;zo kort had laaten volgen op die van Alexandernbsp;en Ariilobulus, waar tuflen een geruime tyd,nbsp;pi zelf cen alweezendheid van Antipater totRonbsp;men

-ocr page 9-

VOORREED E.

in zal ik my vooreerft verweeren, met het algemeen tegenwerp der Tooneeldichters: dat zonder dat genoegzaam niet één bekwaame Hilloric ianbsp;de Gefchiedboeken te vinden is. Enditvad ge»nbsp;Itekzynde, kan ik niet zien, dat het de regelmaatnbsp;te buiten gaat, hoe wydloopig de Geichiedenisnbsp;zich ook Liitftrckke, den oorlpi ongen uitdag aannbsp;een te koppelen, en alzo in weinig tyd te ver-toonen , wat in veele J aaien is gelchied , als denbsp;zaak zyn kracht en waarfchynlykheid blyft behouden : waar van wy ar.dcren laatcn oordcelen.

Ook moet ik iets zeggen van de perfoonenvan Pheroras en Salome. Ji)ezclve voer ik in ’t begin in, als vuiirige medelanders van Antipater,nbsp;gelyk zy weezcndiyk zyn geweeft, laaiende dennbsp;eeriien met een bci ouwlyk harte fterven , en denbsp;laatÜe wederom in de gunlt van Herodes indringen. En hoewel eigentlyk dit de oorzaaknbsp;niet IS geweeft, dat zy met Herodes wcêr zynnbsp;bevreedigd geworden , gelyk het volgens dennbsp;text blykt, zo hebbe ik , om het getal der Vev-tooners niet tc vermeerderen , my daar in vannbsp;haar Perloonen bediend. En nochtans niet zonder grond , gelyk zy zullen bevinden , die denbsp;moeite neemen daar over Jofefus wat naaukeurignbsp;in^te zien, daar het genoegzaam klaar blykt,nbsp;dat Salome zich op deeze of diergclyke wyzc,nbsp;door ontdekking van verraad, weder in de gunltnbsp;van Herodes heelt ingedrongen. En van Pherorasnbsp;fterven zegt hy dukiclyk genoeg , dat dit eennbsp;bcginzel is geweeft van Antipaters onheil, dat

A 5 nbsp;nbsp;nbsp;hem

-ocr page 10-

VOORREED E.

hem als tot ftraf, wegens de onfchuldigc Broedermoord, ftond over te koomen.

Wat het Tooneel belangt,daar inhebbeikmy onmooglyk aan de eenheid van plaats kunnennbsp;binden, gelyk de Franfchen willen, zonder hetnbsp;naar myn gedachten, eenigzints van zyn luifternbsp;te ontblootcn. En daar in komt my geen mis-ftand voor, alzo men zich ligt kan verbeelden,nbsp;aan een Hof te zyn, alwaar men van het een totnbsp;het ander vertrek word geleid.

C O-

-ocr page 11-

VAN D E

PRIVILEGIE.

De Staten van Holland ende Weftvriefland doen te weten, alfoo ons vertoont is by de Regenten van hetBur-ger Weeshuis ende Oude Mannenhuis, der Stad Arn-fterdam, en in die qualiteyt, te zamen eigenaars , mitsgaders Regenten van den Schouwburg aldaar, dat fy Supplianten , federt eenige Jaren hebben gejouiileert van onfen Oclroye of Privilegie van dato zi.Mai 1699. waar by wy aan hennbsp;Supplianten, in hun qualiteyt hadden geheven te confente-ren, accorderen ende Oftroijeren , dat iy, gedurende dennbsp;tyd van vyftien eerft achter een volgende Jaren , de Werken, die, doenmaals ten dienlle van het Tooneel reeds gedrukt waren , ende van tyd tot tyd, nog vorder in het ligtnbsp;gebragt, en ten Tooneele gêvocrt foude werden, alleenfou-de mogen drukken , doen drukken , uytgeven ende verkopen, nu ondervonden, dat de jaren , by het voorgemeldenbsp;Odroy of Privilegie genaamr, op den ii. dezer Maand Mainbsp;was komen te expireren ; ende dewyl de Supplianten tennbsp;ineeflen dienfte van den'Schouburg t waar van hunne refpe-fti-ve Godshuizen onder andere mede inoeften werden gelhb-centeert,) de voorgemelde Werken , foo van Trein fpcllen ,nbsp;Blyfpellen, Kluchten, als anders, die ree'.s gedrukt en tennbsp;Toncele gevoert waren, of in het toekomende gedruckt, ennbsp;ten Toneele gevoert foude mogen werden, geerne alleen ,nbsp;gelyk voorheenen , louden blyven drucken, doen drucken,nbsp;uytgeven en verkopen, ten einde defelve Wereken doorbetnbsp;nadrukken van andere, haer luyi'.er , foo'in tael , als Spel-konft, niet mogten komen te verliezen; dogdatfulksaan hennbsp;Supplianten, na de expiratie van het bovengemelde ons Octroy, en fulks na den 11. Mai deezes Jaars 1714. niet gcpcr-initteert foude wefen, l'oo vonden fy Supplianten hun genoot-i'aakt figtekeeren tot ons, onderdanig verfoekende, dat wynbsp;aan hen Supplianten, in hare bovengemelde qualiteit, geVief-den te verlecnen prolongatie van het voorfz. Offroy of Privilegie, ommede voorfz. Werken, loo vanTreurfpellen , Pdy-A 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fpelicn,,

-ocr page 12-

fpcllen, Kluchten als andere, reets gemaakt en ten Toncelc gevocit, en als nog in het ligt te brengen ende tenTooncelenbsp;te voeren, den tyd van vytrien eerft achter eenvolgcnde Ja-ren, alleen te mogen drukken en verkopen, ofte doen drukken en verkopen, met verbod aan aden andere op feekercnbsp;hogcpenai, by ons daar tegen te flatuecren in communi forma : So is’t dat \vy defaacke, ende ’t voorfz. verfoek over*nbsp;gemerekt hebbende, ende genegen wefende, ter bede van denbsp;Supplianten, uyt onfe rechte wetenfehap, Soitverainc magtnbsp;en authoriteit, defelve Supplianten geconfenteert , geaccor-deert en geodroyeert hebben, conlenteren , accorderen ennbsp;ociroyecren haar by deezen , clatzy, geduurendedentydvannbsp;vyftien eerft achtereen volgendejaaren, de voorlz. Werken,nbsp;lbo van Treurfpellen, Bly(pellen. Kluchten als andere, reetsnbsp;gemaakt ende ten Tooneele gevoert, en als nog in het lichtnbsp;te brengen, ende ten Tooneele te voeren; binnen de voorfz.nbsp;onfe f.anden alleen fuUen, by continuatie, mogen drucken,nbsp;doen drukken, uytgevcn en verkopen, verbiedende daaromnbsp;aften en een ygelyk, de voorfz. Werekeu, in het geheel oftenbsp;ten dcele , naar te drukken, ofte, elders naargedruckt, binnen den felven oiifen lande te brengen, uyt te geven, oftenbsp;verkopen , op de verbeurte van alle de naargedrukle, inge-hragte, ofte verkogte exemplaren, ende een boete van drienbsp;honderd guldens, daar en boven-te verbeuren; teapplicerennbsp;een darde part voor den Officier, die de calange doen fal,nbsp;een darde part voorden Armen der Plaatfen daar ’tcafus voorvallen tal, ende het refterende darde part voor den Supplianten , alles in dien verftande, dat wy de Supplianten met dezen cr.’en Oftroye alleen willende gratificeren tot verhoedin-ge van hare fchade , door het nadrukken vande voorfz. Werc-kcii , daar door in genigen deele verltaan den inhoude vannbsp;dien te auihorifcrcn, ofte te advouëren, ende, veelmin denbsp;fclve onder onfe Protexie ende befcherminge eenig meerdernbsp;credit, aanfien, of reputatie te geven, nemaar de Supplianten , in eas daar inne iets onbehoorlyksfouden influëren , allenbsp;het felvetot haren lafle lullen gehouden wefen te verantwoorden , tot dien einde wel expretTe'lyk begeerende , dat by al-dien fy dele onfe Odlroye, voor de voorlz. Werken fullennbsp;Willen Hellen, daar van geen geabbrevieerde ofte gecontraheerde mentie fullen mogen maken , nemaar gehouden fullennbsp;WcfenhetfclveOdlroy inftgeheel, en fonder eehigeOmiffie,

daar

-ocr page 13-

daar voor te drukken, ofte te doen drukken, endedat fy gehouden fullen fyn een exeinplaer van de voorfz. Wereken, gebonden en wel geconditioneert, te brengen in dc Biblio-theecq van onfe Univerliteit tot Leyden, ende daar van be-hoorlyk te doen blyken, allesoppene vanheteffeft van diennbsp;te verliefen , ende ten eynde de Supplianten van den inhou-de van defen onfen Oftroye ende confente mogen genietennbsp;als naar behooren , laden wy allen ende een yegelyk, die ’ünbsp;aangaan mag , dat fy de Supplianten van den inhoude vannbsp;defen doen laften ende gedogen , ruftelyk , vredelyk , endenbsp;volkomentlykgenieten ende gebruiken, celTerende alle beletnbsp;ter contrarie gedaan. _ Gedaan in den Hage, onder onfennbsp;groote Zegele , hier o'nder aan doen hangen op den drie ennbsp;twintigfte Mai, in ’t Jaar onfes Heer en Zaligmakers, feven-tien hondert en veertien.

A. H E I N S I U S.

Ter Ordonnantie van de Staaten, SIMON van BEAUMONT.

De Regenten van het Wees-cn OudeMannenhuis hebben , in haar voorfz. qualiteit, het regt van deeze Privilegie, voornbsp;antipater , OF DE DOOD VAN ALEXANDERnbsp;En ARISTOBULUS, Ireur/pel, vergunt aan dc Erfgenamen van jf. Lescailje, en D. Rank.

In Amjierdarnden 14. Augufius, 172.3.

VER,

-ocr page 14-

VERTOONERS.

Herodes de GrooTE, Koning van Judea.

.lEXAnDEK, 7 2,oonen van Herodes en Mariamne^

.RlSTOBUI-US,)

Ant I P a T E R , Zoon van Herodes en Doris.

Al Al

LukvjlluS , Geheimfchryver van den Koning. Glafyra, V'¦ouw van Alexander.

PhERÓRAS, 's Konings Broeder.

S A L d M E, V Konings Zufter.

EuRIKELES, een Spartaan. Geheime raad van Herodes en medefiander van Antipater.

S ATUR NIUS, l nbsp;nbsp;nbsp;. r, ,

_ nbsp;nbsp;nbsp;f -f Konsns's Kaaden.

Pedanius, gt;

TigranES, ) Kinderen van Alexander en Glafyra. Alexander, inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦'

S A M N a , Vertrouwde van Salome.

Gemellus, Slotvoogd der Gevangenis,

V o L U M NI ü S, Overjle der Lyfwacht.

Ljfwacht.

Inheteerde en tweede Deel verbeeldthetTooneel een Voorzaal; in het derde en vyfde Deel een BiRnenxaalnbsp;van ’t Hof te Sabade: en in’t vierde Deel de Gevangenis van Alexander en Ariftobulus.

-ocr page 15-

Pag. II

ANTIPATER,

o F D E

DOOD

VAN

ALEXANDER en ARISTOBULÜS. EERSTE DEEL.

EERSl'E TOONEEL. Antipater, Pheroras.

PlIEROR AS.

y hebt Antipater op nieuws iets ondernomen ? Antipater.

Jagt; ’k zal wel cind’lyk eens dien hoek te boven komen,

Schoon ’t met uw by lland my nu tweemaal is miflnkt. Nietsis ’erdat myn ziel vol flaatzuchtmeerderdrukr,

Dan dat ik ’t Broederpaar in ’s V'orflen gunil zie leeven.

Ik word veel feller nu als immer aangedreeven,

Om door een ed’len haat na hunnen val te liaan;

En kan ik eens myn hand aan Alexander (laan,

’k Zal Ariliobulus oqk haart myn wraak doen voelen,

Om mynegramfchap in dat haatlyk bloed te koelen. Pheroras.

NeenPrins, fteun niet te veel op zulk een lortèn waan. Dellaatzucht heeft’er méér met fchyngeluk verraan,

Dan die door dezen drift zyn in gezag verheeven.

Het is zelfs kommerlyk in ’s Vorllcn gunfl te leeven.

Gy

-ocr page 16-

t» ANTIPATER, of de DOOD

Gy hebt alreeds, ’t is waar, dit voorrecht op uw hand.

En alies wat zich met uw lill te zaamen fpant,

Kan’t vor ft’ ly k oog,hoe fcherp in’t waaken,noch behaagen, Terwyl hem deagterdocht hethertefchynt teknaagen,

Nu hy een fiiood verraad op 7,yne ïoons vermoed :

IVlaar ’t Kroonegoud verheft 7ich vleijende in den gloed Van ’t purper Ryksgewaad, daar wy ’t behaaglyk levennbsp;Aan 7ulk een razerny en dolheid overgeeven.

De glans die’t fchyngeluk vaak in de ziel verheft,

Is ’t die ons weder als een feilen blixem treft, üm, daar wy vol van waan op ftaat en hoogheid ftofFen,nbsp;Ons in den afgrond van rampzaligheid te ploften.nbsp;Antipater.

Pheroras neen, hoe zeer gy my dit wilt ontraan,

IVlyn ziel zoekt nimmer van die glorie af te ftaan.

Die zy door zoete hoop in ’t binnenft voelt verheeven:

’k Zoek naar de ftaatles van ’t hecrfchzuchtig hert te keven. Vv’’al kan ? wat moet ons niet gebragt tot zulk een ftaat,nbsp;Vrymuedigmaaken ? Jaeendrift: een ed’lehaat,

Noopt ons dan ftaadig aan het alles dus te ontroeren,

Om’tfnoodfteRyksverraadvrymoédig uit te voeren.

Ik die in my een zucht tot heerfehen leevend vind’,

Schoon my n geboorte my verftak van ’t Ryksbewind , iloor ’s Konings laage trouw met Doris myne moeder,nbsp;Zal toonen dat my n drift en haat daarom verwoedernbsp;Zich edelmoedig van myu hcerfchers wreeken zal;

.Zelf tot een fpiegel voor het uitgeftrekt heelal.

P n E A o R A S.

Uwziel, oPrins! tediepinzulkeenftaatgewikkeld, Voelt zich te hcevig van verwoede nyd geprikkeld,nbsp;Om’tregte doelwit van uw ftaatzuebt voorre ftaan.nbsp;(ïedenkh'oc vorft Augult methunnenrampbegaan,nbsp;Vrrorheen uw Vader iieeft verwekt tot mededoogen ,

Of hem gedwongen tot genad door zyn vermoogen, Terwyl hy , onbewuft van onzen lift, mifleid ,

Zich wederhouden moeft van zyn wraakgierigheid.

Meefc Archelaas niet. Prinfes Glafyra’s vader,

(Ja

-ocr page 17-

VAN ALEXANDER en ARISTOBULUS. 15

(Jadeez’ herhaalingdringttotmyde vrees veel nader)

Zich heeft bekommert met hun’ haggelyken Hand;

En wat deed hem toen niet, (o onuitwisb’re fchand!) Zyn zorg en waakzaamheid een prys van eer behaalen,nbsp;Terwyl ik de ongunft op myn hoofd zag neederdaalen,

En als wraakzuchtig by den Ryksvorft wierd verdacht. Hoewel dan uwe zucht en ondcrnceming trachtnbsp;Ten derdemaal, ’t befluit dier rtaatzucht te volvoeren,nbsp;Laat myn af keerigheid uw fierheid niet ontroeren.nbsp;Antipater.

Hoe! myne ziel by na verwonnen door uw taal,

Moet zich verwonderen van zulle een koel onthaal.

Ach! zoekt gy dus myn moed en Hrafheid te bedroeven ? Of myne heerfchzucht door geveinlfheid te beproeven ?nbsp;Myn openhartigheid, die my wéér fpreeken doet,

Strek u een fpiegel van de driften van ’t gemoed.

Neen ik zal nimmermeer de Kroon en ’t Ryk begeeren, Dan om die lafheid uit dit moedig hart te wecren.

De wraakzucht die my dit weer onderneemen doet Ontvonkt, zelf in gevaar des doods, myn heldenmoed.nbsp;Wat wierd myn hart gedaag van zorg en fpyt gedreeven!nbsp;Hielt Ariftobulus met Ale.xander ’t leven!

O neen!, nu is ’t de tyd! dewyl wy zyn verdacht,

Dar myn begonnen lid ten einde werd gebragt.

Hoe zouden wy,wierd eens een Prins ten troon verheeven En tot volvoering van gerechte vt'raak gedreeven,

Niet bloot Haan voor het woen vanzync Hrafleband ?

Hoe zouden wy, behcerfcht als van een dwingeland, Nietbukken moeten voor zyn opperheerfchappyë,

En zo ten doel zyn hun gevreesde tirannyë ?

Ja altoos bleef het hert met angHen vrees bclain,

Dat een gerechtsbeul eensde hand aan ons zou Oaan. Pheroras neen ; o neen, zie vry uit andere oogen.

Een noodelooze vrees heeft u gewis bedrogen,

Gy Helt u zelfen my in ’t allergrootH gevaar:

En welk een laH valt ooit wraakzuchtigen tezw'anr,

Zo lang ’t geval hen in die zoete hoop doet leevcn,

Ora

-ocr page 18-

14 ANTIPATER , OF DE DOOD Om aan het voorwerp van hun haat den Reek te geeven.

Ja ligter valt de dood : niets is hen meerder pyn,

Dan geen volvoerdcrs van hun wraak te kunnen zyn. EntwyfFeltge, bezie in my zo één, wiens hertenbsp;Ten uiterft’ zwanger gaat van zulk een fpyt en fmerte.

De vrees in ’t grooit gevaar baard my geen méér verdriet, Dan dat myn oog, o Held! uzoafkeerigziet,

Om uwe en myne wraak te zaamen te voltrekken.

Ph EROR AS.

Welaan, ik moet, o Prins! my nu aan u ontdekken,

Nu ’k u volharden zie in zulk een groot befluit.

Neen waan niet méér dat ik uwe onderneeming ituit.

En, fchoongy zulks vermoedt, uw lift zoek om te ftootcn. Zie haaft hoe mynezucht, als een der wraakgenootcn,

Op ’t edelmoedig fpoor van uw ftandvaftigheid,

Zich heeft de grootfte vrucht dier zeege toegeleid.

Ik wagt niet als in uw geluk myn deel te ontvangen. Vergeef my onderwyl’t weérftaan van uw belangen»

Het agterdenken deedt me uw fierheid tegengaan.

Ontdek my het geheim, en uwe lift.

Antipater.

Wel aan.

Dieis nu vaft gegrond tot heil van ons te gader...

Maar ’k zie Salome, die de gramfchap van myn vader Berokkent: zy zal ons vei flag van zaaken doen.

TWEEDE TOONEEL.

Antipater, Pheroras, Salome.

Salome.

T k kom, o Prins! my van uw vader herwaards fpoén.

Gy kuntu in dehoopuw’s voorfpoedsnu verblyden;

’t Geval begunftigt u, myn neef, aan alle zyden.

Want na ik aan den V oril tiad een verflag gedaan Hoe men hem onverhoed, na’t,leven dacht te liaan,nbsp;Wanneer hy op de Jacht zich zelve zou vermaaken.

En dat hy daar in voorde lift zyns Zoons moeft waaken ,

Wierd

-ocr page 19-

VAN ALEXANDER en ARISTOBULUS. ij-

Wierd van Eurik’Ics, die zich by den Vorft bevond,

My onverwagt een haat betuigd door zynen mond,

Die hy my, naa’t vertrek des Konings ftrak verklaarde, En, zohy toonde ,in hem een felle gramichap baarde,

Om met of tegens recht na’s Prinfen ondergang,

Zyn heil te zoeken in uw weif’lend ftaatbelang;

Op dat hy , zynde reeds van hen gehoond met fchanden, Naa ’s Vorften dood toch niet zou vallen in hun’ handen.nbsp;Dies houd hy, Prins, zich fleets tot uwen dienft gereed.nbsp;Antipater.

De Hemel flemt zo ’t fchynt in de aan flag nugefmccd. Doch, hoe geliet de Vorft zich toen op die ontdekking ?nbsp;Salome.

In ’t eerft had zulks by hem een duiftere betrekking,

En hy fcheen peinzende in die raadsgeftalte (lom:

Maar mompelend liet hy daar na zich uit; waarom^ U'^aarom heeft u myngmtfl, o fnoode! noch doen keven ,nbsp;‘Toen my 't vermoede voor uvjftaatzuchtdeede beeven!

Was 't om ten derdemaal meteen gevoel'ger fmert,

My vinniger het ft aal te drukken in myn hert ?

Hier naa ontwaakte hy als uit zwaarmoedig droomen,

En deed den hoofdman van de lyfwacht by zich koomen: Belafte hem dat hy zich daad’lyk zoude fpoén,

Om zonder draaien zyn beveelen te voldoen.

Dat m’ Alexanderzou ten nauwften op doen fluiten,

En hen vry ftraflendiehemdaarin wilden (luiten.

Dit dacht my was genoeg gevorderd in uw zaak.

Antipater.

Ach zoete blydfchap in ’t voltrekken van myn wraak!

Wat doet uw hoop my reeds in ’t bloed myns Broeders baaden ?

Ik kan my nauwelyks aan zulk een vreugd verzaaden Als reeds het vorftlyk recht verwekt in myn gemoed.nbsp;Behaag my nu niet meer o Koningklyke gloed,

Of ik kan door uw glans rnyn driften niet betoomen,

Van’c geen maarheimlyk noch niyn ziel heeft ondernoo-men.

PII E~

-ocr page 20-

ló ANTIPATER, OF üE DOOD Pheroras.

Men (leun niet al te veel op d’aangcboodcn raad,

En trouw der grooten, als Eurik’les zich gelaat Zyn groote dienden zo gulhartig aan te bieden.

Myn rykservareiidheid heeft meer zulks zien gefchieden, Maar ’t was om deaanflag dus te trekken uit de mondnbsp;Van hen, wiens drift en lift een euveldaad beftondnbsp;Te waagen, om de macht zyns heerfchers te befnoeijen.nbsp;Laat deaangeboodendienft u w hoop zo niet doen groeijen;nbsp;Mifichien is ’t maar geveinft, en om door zynen raadnbsp;Ons aanfiag en de lift te ontdekken in dien ftaat.

Antipater.

Hoe zou hy veinzen daar hy van hen is beleedigt,

En met ons tegelyk een zelve wraak verdeedigt ?

Salome,


Men Ipeur heil uit zyn mond de waarheid of den fchyn. Wel, zeg hem dat wy hier in ’t voorhof zaamen zynnbsp;Salome, en dat wy hem daar met geduld verwagten.

Ik gaa.

DERDE TOONEEL. Antipater, Pheroras,

— nbsp;nbsp;nbsp;Antipater'.

’i \ jaat alles dus ver boven myn gedachten.

Maar ik moet u noch iets ontdekken ’t geen ge in my Wel ligt verwerpen zult, Pheroras, 'ja zo gynbsp;Met my niet ftaroogd op een Troon die’tal doet wyken.nbsp;Düchdeongunftdiede Vorft aan u korts heeft doen bly*nbsp;ken,

Doet my vrymoedig u daar van een voorftag doen,

En my daar in noch eens uw trouwe hulp vermoên.

Ach ! hoe kan ik me alleen in’s Prinfen dood vernoegen, Schoon my die zeeker fchynt hetKroonrecht toe te voegen,nbsp;Da •ar ik reeds na ’t bezit van zyne glori haak ?

De Hemd, ach! vergcefmy deal tiwreedewraak !

Dat ik in dezen drift den V orft ook ftaa na ’t keven.

Ph E-

-ocr page 21-

VAN ALEXANDER en ARISTOBULUS. 17 Pheroras.

U vv Vader, Erins, lioe wordt uw yver aangedreevea III dit kort oogenblik! wat meldt niy uwe mond?nbsp;Antipater.

Ja eèr de dageraad weerom verfchynt op’t rond, iVloct myue wraak voldaan, de zaak voltrokken weezen,

P II E R o R A S.

Welaan, ik laat me, o Held! totuweluilpbeleezen.

] des Vorllcn haat op my heeft reeds myn ziel bekoord,

Eu edelmoedig my in d’aanval aangefpoord,

Om met een koelen moed me in’sBroeders bloed te baaden. Zo zal myn toorn zich cens in zynen eifch verzaaden,nbsp;Terwyl de drift waar door ik my voel aangefart,nbsp;Alleenigmcefterblyft van myn wraakzuchtig hart.

Ik ZlC Eurikeles.

Antipater.

Men hou’t voor hem verborgen.

VIERDE TOONEEL.

Antipater, Pheroras, Eurikeles; en AristobULUS ter zyde.

Eurik eles.

TTquot;ergeefs beklemt de vrees uw ziel met duizend zorgen,

’ Terwyl gy my verdenkt, o Prins! neen de ed’le moed Die by een hoveling van jongs af is gevoed,

Leert my na ’t toppunt van een eeuw’ge glori ftreeven,

En doet my niet als voor den Ryksbezitter leeven.

Salome heeft my uw bekomm’ring doen verdaan:

Doch nimmer gaf ik grond daar aan geloofteflaan,

Dat ik in myne trouw en raad wierd vals bevonden.

Dan daar ik was gehoond en in myne eer gefchonden:

En’t wroegc my dat ik zulks van Alexandermoet Verdraagen: Ja dat is ’t dat in my woelt en wroet,

Om my cens van dien hoon op ’t allerfelft te wreeken. Pheroras.

Wy hooreu u tergunft van uwe wraakzucht Ipreeken»

B nbsp;nbsp;nbsp;Hoe

-ocr page 22-

it ANTIPATER , OF DE DOOD

Hoe wankel fmeed men vaak een zorgelyk verbond ?

E u R I K E L E s.

Wat drift is vader dan op haat en wraak gegrond.

Pheroras.

Zyt gy getrooft de guuft des Konings te verliezen ?

E U R I K E L E S.

Indien ik in deez’ Haat van beiden één moet kiezen,

Zult gy my moédig in uw keur ook deelen zien,

En hoe de haat alleen myn hart maar zal gebiên.

Maar ’k waan my nimmer van die gunll te zien verfteeken. Waar door ik my haalt zal op Alexander wreeken,nbsp;Pheroras.

Zo gy u niet te los in zulk een zaak betrouwt.

Dit heeft ons tweemaal al met fmert te laat berouwt. Eurikeles.

Daar heeft myn voorzorg zich heel anders in gedraagen. Doch vreelt Pheroras noch voor onvoorhoede laagen,nbsp;Die hy zou waanen dat ik noch voor hem verberg ?

Neen, dat de Hemel my vry een betuiging verg’!

Dat ik nooit kiezen zal myn wraakzucht te verzetten, Noch myneziel met zulk een laf heid te befmetten.

Wat kan een Hov’ling niet al zonder vrees beltaan,

Die aan het richtfnoer van bedreevene euveldaan,

Plet alles valt hecht, om zyn luider te verheffen,

En geene vrees bezit dat hem ooit draf zal treffen.

Heeft Alexanders lilt dan tweemaal zich gered,

^t Is tyd dat ik hem eens die trotsheid nu belet,

Om hem van ’t voorrecht van de Rykskroon te verdeeken, En ons op ’t bloed van hem met moedigheid te wreeken.nbsp;Antipater.

Ontdek ons uwe lid, of die werd goed gedacht,

E U R IK E LE .s.

Wel aan: weet dan dat ik vooreerd maar heb getracht, Den fchry ver van dien Prins door fchatten aan te dryven,nbsp;Dat hy als van zyn hand, my eenen brief zou fchryven,nbsp;Waar in een Inood verraad ten vollen word verdicht.

En, wordende van my die onderfchept, zal ligt

Voor

-ocr page 23-

vAH ALEXANDER en ARISTOBULUS. 19 Voor’s Konings oog daar uit zyn vloekverwandfchap bly-ken.

Ja dus zal zelf myn raad het ftrengfte vonnis ftryken. Aristobulus.

„ O Hemel! laat gy zulk een boosheid ongeftraft! Antipater.

U w hulp is al te groot die gy my dus verfchaft.

Wat zal, wat kan ik u myn Heer daar voor bewyzen ?

Wil ’t onvermoogen van de erkent’nis niet mispryzen,

Wy laaten ’t alles aan u zorg en groot beleid,

Terwyl wy deelen in uw edelmoedigheid,

En zullen ’t alles met verlangd van u verwagten,

Om naar uw wyzen raad het noodig te betrachten.

VYFDE TOONEEL.

Aristobulus, alkeft.

O Hemel! Hemt gy ook in zulk een fnood verraad) Laatgy dien aanflag u behaagen !

Hoe kan myn ziel al ’t leed verdraagen Hoe word zy niet van vrees verflonden in deez’ Haat ?

’t Schynt alles tot den val myns Broeders aangefpannen.

’t Schynt al te Hemmen in den drift van aardstirannen.

En, gy Eurik’les ook inzulkeen vals verbond!

Gy, op wiens trouw men moed betrouwen,

Daar ons de wraak deez’ ramp wou brouwen I Gy, die nooit aanflag dan tot ’s Vorflen heil bedond !nbsp;Ach, kan ik wel myn oog en luidrend oor gelooven!

Tracht gy door eenen v loek uw deugden te v erdooven ?

O ja: en niet alleen dat zich zyn heilloos hert Liet tot dien boozen euvel raaden:

Maar ’t kon zo ’t fcheen zich niet verzaaden,

Dan in myns Broeders dood, enmy tezwaarefmert. Rampzalig Noodlot, van zo hooggeboore zielen Inbsp;Wat doet gy ens niet al voor dwingelanden knielen ?

B % nbsp;nbsp;nbsp;Naauw

-ocr page 24-

10 ANTIPATER, OP igt;E DOOD Naauw ziet men zich by tyds van ’t een gevaar gered,

C )f’t ander fchynt weer op te daagen,

Eu dreigt ons met veel feller vlaageu,

Daar ’t nieuw gewette ftaal word op de boril gezet. Vergeefs beveelt mcu y icit in ’t hart der hovelitigcïi,

Zy lh’.a;igereedoiis zeii vcadolk ia’t hart tcdringeit.

De ricerfclizucht ecus gcheelit in’t wankelend genioe ', Schynt voor geeugruuweldaad te vreczeu;

Zy laat zich door een woord beleczen Dedeugden heiligheid tetreedenmetden voet:nbsp;Jatrachtzich aan geen plicht van Vorftenteverbinden.

Hoe kan de zucht tot ftaat, helaasj hethartverbliuden.

o Hemel! zie hoe veel het kroonrecht al vermag,

Dat elk op’t grootfteheil doet boogen,

En dus op ’t heerlykft fielt voor oogen Den luirterryken glans van’t vorfielyk gezag ?

Hier is het oor fieeds doof voor koningklyke wetten Hier tracht men ’t alles by een ftaatftorm op te zetten I

O Haat! odood’lykzwacrd! dat myte vinnig treft Om’s Vaders onverzoenlykeeedcn.

Die zich mistrouw t in al ons reeden,

En door zyn wreedheid niets van zyn geluk befeft!

Maar ’k zal mc uit Broederzucht daar echter tegen zetten, En naar vermoogen die vervloekte lilt beletten.

'Mfi het Ecrjle Deel.

TWEE-

-ocr page 25-

VAgt;? ALEXANDER en ARISTOBULUS. 21

T W E E D E DEEL.

EERSTE TOONEEL. Herodes, Eurikeees.nbsp;Eurikeles.

T istroiuv in ’t einde dan de waarheid nu niet meer,

Die u door inynen mond verzeekerd word inynHecr. ’ii Heb ü’iianüag reeds ontdekt, cn’t alles uitgevonden.nbsp;Herodes.

O Hemel! wordtaldus Herodes naam geichondcn,

Die cêr in ’t grootftc deel van ’t vvaereldlyk Iseclal,

Op ’t 'lOügit begunftigt wierd in ’t wilTelcnd geval,

En die 7,0 hoog in ’t hart der volken is gereczen,

Dat op zyn klank een reeks van groote vorlten vreezen! Tvloet ik dien roem nu zien bezwalktdoor mynen zoon,

] gt;ie zicii door ’s vaders dood wil ftellcn op den troon ? JMoct ik daardoor in’t bloed my zelve zien bcflrccden,

Of duiden dat men my op ’t herte tracht te treeden ?

(J ramp! ondraagely k voor mynen heldenaard!

Euuikeles.

Dat zich uw flrafheid niet dan met de roede paart O'.n ’t geen gy Vorfl. tans uit inyn onderzoek kunt trekken.nbsp;Deez’ Drier alleen za! u de waarheid wel ontdekken.nbsp;Herodes keji.

A lexander e;? A ri(lobul us ar.n den Slotvoogd van 't K.iiflccl Alexandrian.

'tGehelra.^ amiivoorlanggemcld.,

EiJcht nu dat vey cens door ge lucld Ons van onz' leaders vjoc» en Tirannyc ivrcckcn.

De Ufi heefreeds z.yn dood en ondergang bcjleeken,

Hetgeen de drift van ons gemoed Op zynen Rykskroon hoopen doet.

En V noodige voor ons betrachten.

B 5

Dies vjilons in het kort ly u op 't Slot vervJachten,

Gy

-ocr page 26-

ai ANTIPATER, of de DOOD

Gy Ariftob’lus ook tot myne dood geneigd!

Hoe kan ik ’t onweer en den donder die my drcigd Ontgaan ? waar vlucht ik voor dedoodelyke vlaagen,

Die in deez’ llaatsorkaan my fchy neu op te daagen?

Ja a!les, zelf myn bloed ftemt in myn wifle dood,

En ik ftaa voor de hand van zo veel fchelineti blood,

Dat ik my naauwlyks voor den minften weet te wachten. Eurikeles.

Herftel u, Vorft, in uw zwaarmoedige gedachten,

En denk nu gy zo ver zyt in de zaak verlicht,

Om ’t oeff’nen van uw ftraf en vorftelyken plicht.

H E R o D E S.

Aan wien Eurikeles, aan wien zal ik beginnen ?

Een kinderliefde knaagt het herte noch van binnen,

Als ik aan ’t vonnis van myn fchuldenaaren til.

Die zucht van ’t eige bloed verhindert mynen wil,

O m met den fchuldigften in ’t rechtsgeding te treeden.

Ach d waaze zucht! hoe word myn ziel van u beftreeden ? Eurikeles.

’k Heb nimmer u zo zwak uw drift zien wederftaan.

Nooit vond rechtvaardigheid zich met de ftraf belain. Herodes.

Welaan, ikwÜmy, en myn lafheid dan verwinnen i En ’t mededoogen eens verbannen uit myn zinnen,

Wy 1 my hun’ misdaad blykt: en hunne fchuld zo klaar, Aan myn getergde ziel de ftraf maakt openbaar.

’k Wil dat rneii daadelyk en zonder tegenfpreeken,

IVl y door desSlotvoogds dood van dit verraad zal wreeken, Gaa: maak dat myn bevel op’t fpoedigft werd verricht.

TWEEDE TOONEEL.

Herodes aüeex,

A chRykskroonlhoeontfteekt ge uwftraalen aan het licht Der heldendeugden vangptroonde Moogendheden,nbsp;En hoe doet weêr ’t geval uw glans met voeten treeden ?

Ik die een heldenroem, vereeuwigt door myn hand,

Heb

-ocr page 27-

VAN ALEXANDER en ARISTOBULUS. 13 Heb in den omtrek van heel Siricn geplant,

Moet in de rampen van myn huisaiiy zien bellryden. Gedenk eens wakk’re ziel aan u w'’ voorgaande tyden,

Toen ge al wat ge ondernaamt grootmoedig overwon,

En trotfte met uw Kroon de ilraalen van dezon.

Hier van kan Romen, ja dit vvaerelddeel getuigen,

Wat Koningkryken ik deed voor myn Scepter buigen.

Wat myne moed vermogt op’s vyands trotfc macht.

Wat dwingelanden ik al t’ondcr heb gebragt.

Maar ach! wat baat my het herhaalen van diczeegen,

Door 's Hemels dierb’re gunü en myne deugd verkreegcn ? Ik voeldeindeezen drift myn heldenaard gekoeld,

Daar in myn hart een zudht van kinderliefde woelt,

Om my gerechte ftrafen mynen eifch teontraadeii, Bleefik, o Hemel! niet met uwe wraak belaadcn.

Doch, ik herhaal om u weer myn voorgaanderi moed. Rechtvaardigheid ontziet nog (laat, nog eer, nog bloed-Den minften fchuldenaar moet m’ als den meellcn ftraffen.nbsp;Dit zal my eeus het eind van al myn ramp verfchatFen,nbsp;Welaan, vermeet’lezoons! waantnietdatikuzalnbsp;Verfchoonen, omhet bloed: ’k faa in myn rampen pal,nbsp;En zal my nimmer om uw fmcekenzien bewoogen, ^nbsp;Nogin myn hart een vonk van medely gedoogeu.

De Rechtsplicht wyft my klaar uw doodlyk vonnis aan ; Die tegens ’t recht misdoet moet door het recht vergaan....nbsp;Maar zagt: ik zie myn zoon dien bociswicht nader treedon.nbsp;Ach! hoe bevangt de fchrik myn ziel en -al myn leedcn,

Nu ik myn moordenaar voor myn gezicht aanlchouw!

Wel, datikmy verbyte en noch myn wraak weêrhouw.

DERDE TOONEEL.

Herodes, Aristobulus, Lyfvjacht;

Herodes.

Jyj[ en laat ons hier alleen.

Aristobulus.

’k Tree u vrymoedig nader,

13 nbsp;nbsp;nbsp;Daar

-ocr page 28-

24 ANTIPATER, or dk DOOD Daarikalsvorft u vrees, en groet als niyacu vader,

Schoon mync deugd bezwykt voor uwen heldenaard.

U w goedheid heeft ray in veel ongeval gefpaard,

En voor den klaauw behoed van zo veel hoigcdrochtcn, Waar van ik, inuwhaatgebragt, ftcedswierd bevochten,nbsp;En die niy dreigden op’t onfchuldlg hert te tredn.nbsp;Hekodes.

„ Hoe weet de tong door fchyn zyn misdaad te bekleen, Aristobulus.

Diestreê ik Vorft tot u, (deez’ gunft verbind iny nader)

En openbaar m'yn hert aan u als aan een vader,

Die de euveldaaden ftraft, de deugd der helden loont,

En hetonfchuldighart hoezeer benard verfchoont. Vergeef my zulk een drift, diemy zo Hout doet Iprecken:nbsp;Men poogt onfchuldig zich in ’s Broeders leed te wreeken:nbsp;Men tracht door liften die’ty erfland te boven gaan,

U in uw Ryksbefluit argliflig tp yerraan.

H Ë R o D E S.

Kunt gy dan zyne fchult zo zonneklaar weerleggen ? Aristobulus.

Verworfik maar de gun 11 by u, om’tvry te zeggen Al wat my n oor gehoord, en ’t ooge heeft gezien,

In eenen handel van dehoflift te befpiên,

U w gunft zou ’s Prinfen leed voorhoeden en die laagen. Her o DES.

Zozyudefchuldigen gewoon fleedsaan teklaagen,

Hen, die hun Ryksverraad ontdekten, en het kwaad Te fchui ven op diens hals, als een verborgen haat.

Doch, ik laat my zo niet door zulk een fchyn verblinden. Kan ’t liftigc vernutt geen ander uitvlucht vinden,nbsp;Zoblyfthy fltafbaar: engy, reeds by my verdacht,

Nu gy ’t verdeedigen van zynen misdaad tracht Door een befchuldigiug van and’ren te verbloemen,

U zal een zelve flraf der fchuldigen haart doemen Myn wraak te voelen.

Aristobülus.

Ikmyn VorflJ

He-

-ocr page 29-

VAN ALEXANDER en ARISTOBULUS,

Hekodes.

_Jaf!ioodc,jjy!

Men hccft my al ontdekt uw’ lift on muitcry,

En datik my terecht moeft voor uw laagcn wachten. AiiiSTOBULUS.

t') Hemel! gy die weerden grond van myn gedachten,

En, wien myn hartsgeheim ten vollen is bewii/1,

Verkoel den moed niet, die inmy worduitgebleii Door ’t vorftelyk gezag, om voor myn recht tel)' cchen.nbsp;Doe, fchoon de haat my drukt, my’t hoofd wcêr bov.,anbsp;fteeken.

J a Vorft, flaa vry myn reen onachtzaam in den w iud, l'erwyl de fchyndoek van een hoflift u verblind,

En gy u een ontwerp zo haatlyk af laat maaien,

I iaf het zyn meefter in de verwen zal doen d waaien.

D een, gy zult de eerfte niet dier dwingelanden zyn.

Eloe meenig Vorft heeft zich vertaft in zulk een l'chy jt. Herodes.

Het paft geen fchuldigen hier zulk een taal te voeren. Aristobolus.

He t paft me,om dat uw wraak myn ziel niet kan ontroeren. En dat de Hemel zelf hier voor myn onfchuld pleit,

Schoon gy onbuigzaam my hebt uwcguüft ontzeid.

Hero DES.

Vergcefs tracht gy zo trots door uw geveinsde treeken,

De bauden van uw fchuld en loos verraad tc bi eeken, Aristobulus.

Men nocm’tgeveinftheid darmen onszovals beticht,

En u de misdaad zo behaaglyk heeft verdicht.

’t Ontbreekt een Hof nooit aan argliftigen, verraaders Die dorften na het bloed der afgekurveneaders,

Ja greetig klaauwen aan onnoz’lezielen flaan;

V crvloekte, die hun haat niet als met bloed verzaan.

Ja zelf, zy die in waan van vrindfehap daar verkceren, Zyn lam’ren in den fchyn, in ’t hart mceft wreede becren.

6 Oog, dat in het hart der raadsgeheimen zaagt,

Waimeer uw Broeder wierd in hun befluit belaagd,

Bf nbsp;nbsp;nbsp;Cc.

-ocr page 30-

26 ANTIPATER, OF DE DOOD

Beween uw rampen ook die gy op u liet komen!

Pleng door een traanen vloed in ’t ftof nu lÜte ftroomen! Want uw getuigenis verwerft myn onfchult niet.

De Vorft noch onbewuft in d’oorlprong van ’t verdriet, Dat eens de hoftrans als een donderflag zal treffen,

Kan noch, onwrikbaar, zy ne rampen niet befeffen.

He r odes.

Ja waant gy door de lift van uw geveinsde klacht,

Myn hand te fluiten in haare onbepaalde macht ^

Neen, myne rechtsplicht zal, om grooter ramp te flatten, En my voor eene ftraf des Hemels te befchutten,

U eêr doen Zien, hoe ik tot zuiv’ring van ’t gemoed,

Myn handen waffehen zal in uw doorluchtig bloed, Aristobülus,

Befchermt gy ’t heilig Recht, ftraf dan die ons betichten. Gy doet deonfchuldigen voor uwe ftraf heid zwigten:

En zy, die door den fchyn van hun verniften raad,

Reeds hebben uwen drift vervoerd tot zulk een haat,

Doen u het Heilig Recht misbruiken en verkeeren.

H E R o D E S.

Ik zweer, ik zal u haaft die trotze taal verkeren.

Myn Lyfwagt!

VIERDE TOONEEL.

Herodes, Aristobülus, Volumnius, Lyfwfgt.

' nbsp;nbsp;nbsp;Herodes.

5 ka den Prins terftond inkeet’nen vaft. Wel aan, ontzie hem niet, volvoert gy mynen laft.

V olUMNIUS hem een keten aandüende. Vergeef het ons, o Prins!

Aristobülus.

Men flaat aan my de handen! Gy waant my Rykstieran te kluift’ren met deez’ banden,nbsp;Maar nimmer zal u w magt; uw fnoode tiranny,

Myn ziel beknellen in de wreedfte d winglandy.

Haar onfchuld kan de kracht der ketenen rerbreeken,

-ocr page 31-

VAN ALEXANDER en ARISTOBULUS. 27 En doetmy,fchoon geboeijd,noch onbelemmerd fpreeken.nbsp;Neen, geene duiftreliagt van uwen Kerker zalnbsp;Den glans van myn gemoed bedekken, fchoon 't heelalnbsp;Was in den fnooden lift myns haaters zaam gefpannen:nbsp;Dat blyft onfchenbaar voor de magt van aardstirannen.nbsp;Hkrodes.

Sleep flux dien fnooden weg, xyn taal tergt myn geduld, VYFDE TOONEEL.

HeRODES allee».

Wat is de Heerfchappy met zorgén opgevuld,

Al vind een Vorft het al voor zyne ftrafFe vaardig ?

6 Hemel! is de deugd by u niet meerder waardig ?

Gedoogt gy dat een zoon my deezen finaad aandoet,

En ik dit fnood verwyt moet dulden van myn bloed:

Dat ik het Heilig Recht misbruik op een verraader.

Waar is rechtvaardigheid ? o Hemel fterk een vader!

Niets is ’er of’t ontdekt my hunnen fchuld zo klaar,

Dat ik in my een drift van gramfchap word gewaar.

Die me al de xwakheên van myn ziel doet overheeren,

Om deex’ recht vaarde ftraf van mynen hals te wccren.. * Hoe hier de Ryksprinfes! in welk een naaren ftaatnbsp;Treed zymy nader? ach! met wel keen droef gelaat?nbsp;Wel, dat myn ziel zich voor haar traancn blyf weérhou»nbsp;wen.

ZESDE TOONEEL.

Herodes, Glafyra, Tigranes e» Alexander, Lyfwagt.

— y. Herodes tege» de Lyfwagt.

V ertrek.

Glafyra.

Vorft wilin my het droevigft leed aanfchouwen, Dat ooit een fterveling op ’t aardryk viel te beurt.

Deel

-ocr page 32-

iT ANTIPATER, or DOOD Peel in de rampen die myn bange ziel i: ‘reurt.nbsp;Achgingenzeu, oVorft! zowelalsniytcri arte,nbsp;EniroiFenzeookuwborftmet een cnzcive finarto!

Gy hcbtdeonfchuldigen reeds doen in banden fiaan,

Om een onrechten eis uws wraakzuchts te verza-Sn.

Maar neen, vertrouw niet dat uw ramp zo k an v erd w y rxn, En ooit uw heilzon op de hoftrans neer zal Rlrvur ' ;;

Gy brouwt uw eigefmert in uw wcerfpanni^'- aani;

Wat lichtgelovigheid gaat met uw haat gepaard, Endoetunietop’tfelft myn Ega’s deugd verdoem

Herodes, nbsp;nbsp;nbsp;(:.r',

Hoe, tracht ge al meê den aard zyns misdnadstev. i.^;

En hem te ontfehuidigen van ’t allcrfnoodlk kwr.au ?

Neen, ik ben al te wel bewuft van zyn verraad, Glafyra.

Wel ,kan ik door myn klagt zyns haaters lift niet brecken, Hoor me aan een vader dan om zyn vermurwinglinecken.nbsp;Wat heil verwerft berouw niet van bedreeven fchuid ?

De Hemel, lang getergd in ’t uitgeftrekt geduld,

Vergeeft de misdaad en het allerfiioodft betrachten;

Kan dan een vader wel zo ftraf zyn van gedachten,

Dat hy een misdaad niet veel eêr vergceven v.oa,

Die zyn verheeve ziel dreigt met veel nabci ou w.

Ja hooge Hemel! al is uwe wraak rechtvaar J'g, Hoezagtkaftydgy onsuw ftraf vaak dubb-i v, a.,rdig?

He ROT) ES,

Het geen de Hemel cifcht moet van ons zyn verricht. Rechtvaardigheideifchtftraf, cn vordert m, . ir.) u plicht.nbsp;Dies zultgy niniinermy in deeicn lirik vcir....en.

Glafyra.

Ach! dat myri ooge ftort een zee van zilteplalTen,

Nu ik tot medely hem niet beweegen kan.

Wel aan, ftaat gy verhard alleen na wraak Tiran,

Hier legt voor ’t blanke ftaal aired mpi boezem open;

Zo toeh’t OlUchuldig hart uw haat verkoelen moet.

Wil om’t volvoeren van dien drift niet verder loopeii. Stoot toe, verzaadig u in’t aangebooden bloed,

Na

-ocr page 33-

VAH ALEXANDER Eilt; ARISTOBULUS. ^7

Na zyfi zviaard gr'jpende.

Ell fchrikt gy voor den ftoot, Iaat ik gerechtïbeul weten.,, 1'iGRANESe» Alexander,nbsp;hiiir vjeêrhuudcnde.

Ach Moeder! Moeder ach!

ü L A F Y R A.

?vly zal geen dolk doen vreczen.

Ne ROD ES.

Wat dolheid gaat u aan, betoom uw drift Mevrouw,

Die zich te i iir.eloos aan ’t bloed vergrypen zou, Glafyra.

Bctooni dan ook uw wraak, en haat, zo onrechtvaardig.

' nbsp;nbsp;nbsp;Herodes.

ikgaa; haar wanhoop is myngramfcbap doch on waardig.

ZEVENDE T O O N E E L.

Glafvp.a, Tigranes, Alesa:’üer,

T nbsp;nbsp;nbsp;Glafyra.

a gaa, en laat my hier alleen,

A Vyreediiard, die in fchyn van vader,

Dc onnozelheid en deugd te gadcr Dreigt op ’t onfchuldig hert te trcèn.

Ik .oin u toch niet wederftreeven,

En moet, door u gedwongen, leeyen.

’t Verharde hart ftaat als een rots In’t midden van zyn ongelukken;

Schoon ’t zich met ramp en fmert voelt drukken,

Het tart noch ’t yllyk zeegeklots Van felle winden, holle llroomcn.

Die langzaam dreigen op te koomen.

t Strafheid! die geen weerga vind Van wraakzucht en vermetel woeden,

Ten trots van felle tegenfpoeden,

Wat dwaasheid heeft uw ziel verblind.^

Dst

-ocr page 34-

50 ANTIPATER, or DE DOOD

Dat gy den fchyn «elf kunt gelooven,

En alle waarheid tracht te dooven.

Ja ach! myn Krooft! myn waardfte fchat! Wat moet gy van die hand niet vreezen ?

Gy zult ten doel der wraakzucht weezen Van hem die ’t al op ’t harte trad.

Zyn drift heeft alle zucht verdreeven,

Om naar zyn wreeden aard te leeven.

Zyn woede zal geen zoon, geen bloed, Noch ooit berouwend hart verichoonen.nbsp;De nyd zal uwe deugden loonen,

Hy u eens drukken met zyn voet.

Ach help my uwen ramp beklaagen!

Myn ziel kan al het leed niet draagen.

Einde van het Tweede DeeL

DER.


-ocr page 35-

VAN ALEXANDER en ARISTOBULUS. 31

DERDE DEEL.

EERSl'E TOONEEL.

Salome, Samna.

Samna.

Wat is’t Mevrouw, dat u zo in de zinnen fpeelt,

En waar door gy, zo’tfchynt, in zulk een wanhoop Salome.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(deelt?

Ach! hoe vind zich myn ziel beklemt door duizend zorgen! Wel aan myn Samna, ’k hiel nooit iets voor u verborgen,nbsp;Dies zal ik onbefchroomt myn leed u doen verdaan:

Het liftigft Ryksverraad heeft zyn meeftres verradn. Samna.

Mevrouw wat kan ik toch van zulk een raadzel denken ? Laat nimmer herfenfehim uw dapp’re daaden krenken.nbsp;Sints ge u een oogenblik ter rufte hebt geleid,

Schynt gy ontbloot te zyn van de edelmoedigheid,

Die u voorheen ’t gevaar ftoutmoedig deed veragten. Salome.

Ja dit is de oorfprong dier zwaarmoedige gedachten,

En, ach! niet zonder réén: want na zich’t luikend oog Ter ruft begeven had, wierd in een naar vertoognbsp;Van ’t onderaards deez’ taal, zo ’t fcheen, my toegebeeten;nbsp;'Ja ffioode, die u heeft in uwe liftgekweelen,

Po Ivo er, van menslykheid ontaard, een gruweldaad.

Die voor des Hemelsftrtfaltydgebrandmerkt ftaat.

Gy moogt de onnozelen doenfneuvelen en zuchten,

Maar gy zult, waargy vlucht, den donder nooit ontvluchten, Die in een zwang're wolk u reeds hangt boven 't hoofd.

Ach taal! die my myn moed en alle kracht ontroofd!

Hoe hebt gy my een py 1 in ’t nydig hert gedreeven ?

2y doet my eêr de dood verkiezen dan het keven.

S A M N .‘i..

Herftelu, ’t is een droom, die u de ziel verblindt, Gywaantmaar, ach Mevrouw! datgeutezwakbevindt.

Kan

-ocr page 36-

ANTIPATER, OF BE DOOD

Kail u het ritf’lcnd blad van cikciiloot btwcegcii ?

Wil ’t onvcrmoogen van dien damp toch wedci (Irccvcn, Salome.

Neen, niets viel iny voorheen om myne wraak te zwaar: ’t Onfchuldig maakte ik ’t eerft als fcliuldig opei;b.'.ar,

En ik wierd nimmer in my n driften wederhouwen.

Ik vond my nooit te zwak: riien niogt my ’t zwaai ll vertrouwden :

Ja alles ftond, hoe trots, voor mynegramfehap bloot. iV laar op ’t herinneren van Mariamnes dood,

Die my in dit gezicht, is op het wreedft verfchccncn,

Is alles plotfeling met eenen flag verdweenen.

Haar onrechtvaarde dood is ’t die my zidd’ren doet,

1- n myne drift weerhoud in ’t Horten van méér blued, i'hcroras. Broeder, ach! konikumaarbevryden ,nbsp;Oeeuftraffevandehand eens wreeden Vorll telydcn ,

Ik zou my in het kort van deezen laft ontflaan, iKich, om’t gevaar van u moet ik myzelfwcérflaan,

1 )c wyl gy al te diep zyt in ’t gevaar gewikkelt.

1 li vind om u al leen my n drift weéir aangeprikkcl t, ,

En moet, in weerwil van de vrees: die my beknelt,

My noch bedienen van myn wraak en fnood geweld, Dcwyl de zucht tot u my waardiger moet weczen,

Dan zy die onzen haat en gramfohap moeten vreezen. Samn.a.

Mevrouw, deFiinsgenaakt.

Salomï'.

H}' wekt my dit verdriet! Men zeg hem toch vooral myn wi sdervaaren niet,

Noch dat hy zelf het minll ontdek van myn gedachten.

TWEEDE TO'ONEEL.

Antipater, Salo me, Samna.

Antipatiïr.

IWerfchoon myn vryheid : ik ii loet^hicr den Vorft ver-

Sa-

-ocr page 37-

VAM ALEXANDER e« ARISTOBULUS. 33

Salome.

Gy waagt te veel, mynHeer, indeezeomftandigheld. Antipater.

Hy waagt het allerminft, die alles met beleid Durft onderneemen, om zyn zaaken voort te zetten,

En het vermoeden in zyn nadeel kan beletten.

Salome.

Hoe! waantgy, dat gy niet zyt by den Vorft verdacht? Antipater.

6 Ja: en hierom is ’t dat ik reeds heb getracht, Hemophetallerccrftin deezen ftaat teontmocten.nbsp;Salome.

Deez’ tegenfpraak kon ons ligt voor’t verraad doen boeten, ’k Herhaal myu woord noch eens, mynHeer, gy waagt tenbsp;Antipater.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(veel.

Ik waagvoormy alleen het allcrgrootftedeel.

Of waant gy, dat ik zal zo laf myn plicht vergeeten,

Dat hy int my één woord van onze iill zal weeten? ó Netii! mistrouw zo ligt myn ed’le driften niet.

Ik voel my al te ver gewikkeld in’t verdriet,

Dat ik myn ziel de zucht tot heerfchen wil beletten.

Ik wil, en zal myn voet op ’s Vaders Rykstroon zetten. Die glans'fchynt my te fchoon in’t darrende gezicht,

Dan my te binden aan een lafFen kinderplicht. nbsp;nbsp;nbsp;(ken.

Maar,’!? bid Mevrouw, wil toch terftond van hiervertrek-Ligc zou decz’ zaamenkomft ons wel tot onheil ftrekken. Salome.

Welaan, ’k volg uw bevel.

DERDE TOONEEL. Antipater

nverzaadb’rehaat!

Wat zytgy yvrig in het allerfnooaftc kwaad,

Om ’t heil uw’s voefterlings op ’t hevigft te betrachten? Hoe ongevoelig doet gy ons de deugd verachten,

Om eens ia’c Ryksgezag te heerlchen op den troon ^

C nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Daar

-ocr page 38-

54 ANTIPATER, OP DE DOOD

Daar ons die waardigheid word gunftigaangeboón ?

Maar: hoe zal ik my in des Vorften byzyn draagen ?

Zal ik ine als vyand meê van ’t fchynverraad beklaagen, Om hun gewaande fchuld noch meerder te doen zyn ?nbsp;Neen: ik mislei den Vorft door een bedachten fchyn,

Dat ik voorben, van hem, vergilFenis kom fmeeken,

En voor hun misdaad tracht uit broederzucht telpreeken. 11 y nadert my.

VIERDE TOONEEL. Heropes, Antipater, Lyfwagt.

Antipater.

6 eld, en hooggeduchte Vorft! Wiens hand met zo veel heil den Ryk sftaf heeft getorft,nbsp;Dat het beroemd heelal deelt indeblydezeegennbsp;Door dappreu heldenmoed cn uwe deugd verkreegen,nbsp;Vergun my dat ik in uw ftaatsbelangen fpreek,

En door myn taal voor u des Prinfen banden breek. Heropes._

Eloe kunt gy toch, myn Zoon, die fnooden zyn genegen ? De liefde tot uw Vorft en Vader ftrydhier tegen.

\ ntipater.

’t Is waar, als my de vrees doet denken aan dien dag,

Die u zou waggelen doen in ’t machtig ryksgezag,

En ons zien bukken voor het juk der dwinglandye,

Door ’t aangeftookt geweld van hunne muiterye,

Dan moet myn ziel, om u, als in bekom’ring ftaan,

En toonen hoe zy reeds daar door is aangedaan:

Maar nu u ’t Ryksverraad iszonneklaar gebleeken,

En gy rechtvaardig u in ’s Prinfen dood kunt wreeken,

Verminder nd den ramp die uwen hoftrans dreigt.

Het mededoogen, daar eens Vaders hert voor neigt,

En dat een ed’le zucht zo teder voedt van binnen,

Moet, in uwgramfehap, nu u zelf doen overwinnen Verfchoon de misdaad om hun edel hertsberouw,

Dat hen herbooren zal doen keven in uw trouw.

Hoe

-ocr page 39-

VAN ALEXANDER en ARISTOBULUS. 3^

Hoe overtuigend moet een onderdaan niet keven,

Die hier een moordbefluit word van zynVorft vergeeven. Herodes. '

Dat is een weldaad van het vorftely k gemoed,

Die de edelmoedigheid van eenen held voldoet,

Maar die des Hemels draf en ongena^ moet vreexen. Laataf, oPrins! laataf; ik laat my niet beleezen.

’k Wil eind’lyk eens het eind van al deez’ twyfF’ling zien i En u naa my ne dood doen op deez’ troon gebiên.nbsp;Antipater.

V^crgeefhetmy aldus een Rykstroon tebekleeden,

Een troon, die ik niet als deeds dddrend kan betreeden, Door’tuicgedorteblocdmyns Broeders. Neen,myn Heer,nbsp;Oiitflaa my van dien lad, en verg my nimmermeérnbsp;Aan zulk een wa.ardigheid totdcezen prys tedenken.

De glans diergrootheid zou den roemder deugden krenkcni Herodes.

Z wyg; myn gezag duldt hier die trotfe woorden niet.

Men volg alken myn lad, en vordelyk gebied.

Vertrek: ik moet terdond den Ryksraad hier verbeiden,

V Y F D E T O O N E E L.

Herodes alken.

Wat dond zal me eind’lyk eens van al myn ked doen fcheidcn ?

’t Gaat al, o Hemel! uw gerechtigheid tekeer!

’k Herroep nochtans myn moed en oudedeugden wéér, Waar door ik eens zal van myn rampen zegepraakn,

E,n myn bedreede ziel doen ruimer adem haaien.

Ja deez’ontmoeting geeft myn onderneeming kracht,

Nu gy Antipater, die my ook waard verdacht,

U it teed’re broedermin hun fchuld noch wilt verbloemen.’ Maar, mag ik wel geru d op zyne deugden roemen inbsp;Zou ’t uit geveinsdheid zyn dat hy die voorfpraak doet?

’k Mistrouw het alles, ach! o tintelende gloed \'an eene Rykskroon, hosbezwalkt is uwe luider.'

' nbsp;nbsp;nbsp;C inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gy

-ocr page 40-

'jó ANTIPATER, of de DOOD Gy licht inyn hairen, maar voor ’t oog is alles duifter...

Ik zieden Ryksraad op’t bevel my naader treên.

ZESDE TO O NEE L.

Herodes, Eurikeles, Saturnius, Y'E\)AHlVS,Lyfivacht.

Her ODES, eerft tegen den Lyfwacht,

^ertrek; gy dicden lall helpt Ichraagen van ’tgemeen,

'' En ineen meenigtevan rykszorgvuldigheden,

Het ftaatsbelangen wikte in tegenwigt van reeden, Wanneer ik van een drift te fel wierd aangefard.

Myn wraak te vord’ren, en zich ’t edelmoedig hart Veeltyds te haaftig zogt op ’t fchuldig bloed te wreeken,nbsp;Laat my in grooter ramp, waar in ik my voel fteeken,

JSfu u w onzyd’ge raad een vorft’lyk richtfnoer zyn,

Die ons eens redden zal van al ons leed en pyn.

’k Heb tweemaal myne zoons hun misbedryf vcrgeevea Om hooger ftaatsbelang van Cezar aangedreeven,

Om Archelaus guild (dien Koningklykenheld)

Te winnen, als van my dit vonnis wierd geveld:

Dat ik uit daatsgezag of gunft het recht deed buigen , Hoewel de Hemel van myn deugden kan getuigen,

Dat ik rechtvaardig, en van wraak tot walgens toe,

My, overreed ,. altyd heel anders vond te moê.

Maar nu ten derdemaal hun’ trotsheid zo vermetel My tracht te bonzen van den Paledynfen Zetel,

Is ’t tyd, dat ik eens uit dien d waazen flaapontwaak,

F.n mync hand verhef ter vord’ring van myn wraak. Eurikeles , lang hen den brief,

EKrjkeles geeft hen den brief ^ van Alexander en Arillobulus aan den Slotvoogd van 't Kafieelnbsp;Alexandrion , over.

op dat zy leczen,

Lok welk een bron nryn haat zo fterk is opgereezen.

Om een gerechten eifch des Hemels te voldoen.

Neen vadermin, gy kunt hun lier ven niet voorhoên!

Neen

-ocr page 41-

VAN ALEXANDER en ARISTOBULUS. 37

Neengy, 6 vrouweklagt! kunt op niyniiel niets winnen, U w traanen zyn te laf; ik voel een wet van binnen,

Die in my heerfcht: neen Prins: uw afkeer van’t gebied Vermag niets: ik win veld: gy wederhoud my niet.nbsp;Saturnius.

Hun fchuld is ons wel klaar uit dit gefchrift gebleeken:

Maar lo ’t my vry ftaat in uw ftaatsbelang te fpreeken,

En u rondborftig het gevaar te doen verdaan, Dewylmyn7,iel, óVorll! is metuw lot begaan,

Laat dan myn reeden u in uwen drift bepaalcn.

Wat rampen dreigt gy niet op uwen hals te haaien,

Zo Romen ’t ongeval der Prinfen word gewaar ^

Is ’t waarheid dat hun fchuld 70 naakten openbaar,

Ten uiterd (Irafbaar fchynt voor uwe wraak en wetten ,

Om hen, door ’t recht genoopt,den voet op ’t hart te zetten,

’t Was even klaar toen eerde fchuld hen opgeleid,

V oor ’t gunflig rechtsgezag van Cciar wierd bepleit,

En hen Augultus gunitten vollen is beweezen, Terwylgyu, óVorft! liet van uw haat beleezen.

Wat was dit anders, alseen overgrooteblyk,

Hoe Cezars oog, gcvell op uw gezegend Ryk,

Steeds waakende het recht der Prinfen zal befchermen,

En als onfchuldighen ontfangen in zyn armen ?

Hoe! zyn zy aan zyn Hof als kinders niet gevoed?

Ja deachting die hy heeft voor ’t edelmoedig bloed ,

Zal hem demisdaad in hun voordeel doen verfchoonen,

• En hy zal u daar door ligt zynen haat betoonen.

Heroines.

Anguft heeft me al voor lang in myne magt herfteld, Omhunnemuitery te wreeken en ’t geweldnbsp;Waar door men my belaagt, en weder ftaat na’t leven.nbsp;Met myn ontzachlyk recht op’t hevigft te weêrftreeveu.nbsp;Het ftaatsbelangen hangt aan myne keur alleen :

Zo kies ik dan hun dood tot welftand van ’t gemeen.

Saturnius.

Behalvendatuwkeur, hetvaderlykmeêdoogen,

(Dat ongevoelig zich vindt in geen ramp bewoogen)

C 3 nbsp;nbsp;nbsp;Tracht

-ocr page 42-

3S ANTIPATER, OF DE DOOD Trachtuituwgrootfezielteweeren: eneenzuchtnbsp;Die meed gekoefterd wordt met de allergrootftc vrudit,nbsp;Noch zal zich ’t npeft gemeen daar t’zaamen tegen zetten,nbsp;Om u’t vol voeren van die ftrafheid te beletten,

En om een Kroon, ó Vortt! die gy zo waardig acht, Noch eens befchermd te zien in Alexanders magt.

Zyn deugd heeft reeds de gunft der volken ingcnoomen, Dies zie ik niet hoe gy dit zult te boven koomen.

He ROD ES.

Hoe! kent Saturnius Herodes magt dan niet ?

Weetgy mynbrallen, enkentgymynRyksgebied?

En is u niet bewull hoe ik my heb doen vreezen ?

’k Heb Siriën voorheen wel mync gunft beweezen,

Terwyl om myne magt my idcr viel te voet,

Daar ik verwinnaar bleef in eenen feilen gloed,

Maar nooit liet ik uit vrees van hun oploopendheden Hun trotsheid ongeftraft: ’k heb altoos ’t kwaad beftrceden,nbsp;En onbefchroomd myn arm vcrheeven in ’t geweld,nbsp;Schoon ik al onverwagt van muiters wicrdt bekneld.nbsp;Satdrnius.

Ik ken uw heldenaard, jaVorft, enuw vermoogen; Maar zyn ’er veelen niet in zulk een (laat bedroogen ?

Gy hebt maar ’t minfte deel der Muiters in uw magt.

En fchoon gcu w Zoonen hebt tot ’s Hemels zoen gefiagt, Wat zal ’t tl tot de ruft van uwe rykszorg baaten ?

Het allergrooftgevaar, inhoogverheevenftaaten. Verheft zich dikmaal op het uitgeftorte bloednbsp;Van hen, die tot de Kroon en ftaf zyn opgevoed.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(gen.

Dan wordt veeltyds het hart geknaagd doorduizenti zor-Dan ziet men ’talles dat in’t eerft zich hicldt verborgen, Als ingefpannen, om door felle muitery,

Een Vorft te bonzen uit zy n ftaat en hcerfchappy:

Gelyk de donder, door een luchtorkaan gedreeven,

Het hemelhoog gebergt voor zyn geweld doet beeven. Herodes.

Hoe I waant gy dat die vrees my noch verfchrikken zal ? Neen, ik ftaa als een rots in alle ftormen pal.

S

-ocr page 43-

VAN ALEXANDER en ARISTOBULUS. 39 Satornius.

* Een ftortn, die door uw drift zich kan te hoog verheffen, Zal door zyn woede, Vorft, u al te vinnig treffen.

Spaar, fpaar uw Zoonen, en fluit grooter ryksgevaar.

H E R o B E S.

Ik word, 20 ik hen fpaar, haafl ’s Hemels wraak gewaar. Die my rechtvaardig om myn lafheid zal doen ftraffen;

En my gerechten loon voor myn bedryf verfchaffen.

Neen, kon eêr de eerzucht in een Brutus vol van moed, Zich zonder medely verzaadigen in ’t bloednbsp;V an zyn weêrfpannig zaad, en ongetrouwe Zoonen,nbsp;’kZal voorn, Hemel! noch een zelve deugd betoonen,nbsp;En u doen zien dat my geen kinderliefde vleit,

Daar gy myn bloed begeert door uw rechtvaardigheid!

Dies flem in myn befluit, dat zy rechtvaardig fterven.

Pedanius.

Laat my noch eerft, ó Vorfl! toch eenegunfl verwerven. Dat ik deblyk vanfchuld voormy noch cwyffclbaarnbsp;Mag onderzoeken, of die wel zo zonneklaar,

En onweêrfpreekely k beftaan kan voor de reeden.

Wat zag men niet van ouds verraad en onheil fineeden, Daardeargeliftigheid, bedekt in lam’ren vacht,

Aan hoven zonder tal verborgen heeft getracht,

Meert de aliereedelften met haaren voet te drukken ?

Wat ziet men meenig Vorfl door zulke gruuw.elftuk ken Niet tot een top van eergefleegen : ja ten troon,

Des Hemels wraak en ftraf trotfecren by hun kroon ?

De felfte flagen die een ftervel ing heeft te duchten,

Kan hy het allerminflin ’t hofpaleis ontvluchten.

Daar dekt een vleitaal meeft den boezem en het hert Dat reeds van binnen door den haat beftreeden werdt.

En zo kanookdeez’ brief hen valfchelyk betichten.

Een klaarder blyk moet u in deeze zaak verlichten,

Eurireles.

Wat wilt gy klaarder blyk ? daar is hun eigen hand.

Niets is ’er dat zich hier met reeden tegen kant.

C 4

-ocr page 44-

40 ANTIPATER, of de DOOD Pedanius-

Die kandoor kond en vlyt nochtans lyn nagefchrceven.

’t Zou ’teetll niet zyn dat 2ulk een fchelmftuk was bedree-Dezucht tot flaat ontziet geen gruweldaad hoegroot.(ven. Deliftigfte flaan zelf voor zulk een woede bloot.

E U R 1 K E L F S.

Zo moet gy dan een daad zo fnoc gt;d van my vertrouwden,

En my verdenken of ik had deez’ lifl: gebrouwen.

P E p A N I u

’k Mistrouw hier uiernqnd , maar ik fpreek in ’t algemeen. Eurikeees.

Gy hoont my door deez’ taal, dewyl ik maaralleen ’t Verraad ontdekt heb, en deez’ fnoó vervloekte laagen,nbsp;Omzorge voorden Vorft en ’t heil des Rykstedraagen.nbsp;Maargy Pedanius, dieniynedeugd mistrouwt,

En onbefchroomd my zulk een daad te vooren houdt, Hoebillyk zoude ik u in deeze zaak verdenken,

Zo ik ’t vermoeden van uw deugd niet dacht te krenken. PeD ANI us.

Zeg vryal watgy wilt: ’k kreun mygcenlaflertaal.

Men wik de wdaarheid maar in eene reedenfchaal,

Want die gebiedt my voordeonfchuldigen telpreckcn.

’k Eifch reeden w^aar in ooit myn misdaad is gebleekeii. Eurikeles.

Die blykt reeds nu gy noch voor ’s Prinfen onfchuld pleit, En ’s Hemels wraak weérfpreekt in zyn rechtvaardigheid.

P E D A HI u S.

Die zal ’t verborgen kwaad, waarop verraaders (lofFen , Eens ftraffen, en hen door een donder néér doen ploften.nbsp;Herode s.

Ei Hecren ftaakt deez’ twift, en ftcint in mynbefluit.

Niets is ’er dat my in myne onderneeming (tuit.

’k Voldoe, ó Hemel! u, om in uw gun ft te keven.

En, ’t onderzoek wordt u, Pedanius, vergeeven. Pedanius.

Kan dan geen reeden, Vorft, vermurrewen uw hert,

Qm ’t Ryk te ontheffen v^n eene algemeene fmert,

Die

-ocr page 45-

VAN ALEXANDER en ARISTOBULUS. 41 Die gy gevoelen iult in al uwe ongelukken,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ken,

En zwaarderalsgy denkt de Kroon op’t hoofd zal druk-Rek dan om Cezars gunft den tyd een weinig uit,

Op dat hy zyne ftemook geeve in dit befluit.

Herodes.

Geen gunft van Cezar zal my’t heiligRechtdoen fchenden. Men moet in zulk een zaak zich tot den Hemel wenden.nbsp;Geen Vorften gunft befmet den glans van ons gemoed,nbsp;Daar Themis weegfchaal eifcht het allerwaardigft bloed,nbsp;Pedanius.

Wel, dat ik in hun naamdan om deez’gunft magCneeken; Datgy voor’t laaft hen zelf hoort voor hun onfchuld fpree-H E R o B E s.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ken,

Vergeefs vergt gy my dit: want myn befluit ftaat vaft,

Op dat ik nimmer werd in my nen plicht verraft,

N och uit geen d waaze zucht van eenig mededoogcn,

Myn hert onwrikbaar door hun traanen voel bewmogen.

liegen Saturnius en Pedanius.

Gy Heeren, volgt my tot bevordring van hun ftraf.

ZEVENDE TOONEEL.

Eurikeles alleen,

6een Pedanius! uwreedenzyntelaf, nbsp;nbsp;nbsp;(den,

LN Dan datgy ooit den Vorft van my zult doen vermoc' Dat ik als de oorzaak van deez’ ramp en tegenfpoedennbsp;Den grondflag heb gelegd. Schoon’t waarheid is, ója,nbsp;En ik uit ftaatzucht zulk een groote daad beftaa,

Die uwetegenfpraak my daadlyk wou beletten,

’t Wantrouwen van den Vorft is zo niet om te zetten... Maar, ’t beft is, dat ik nu deez’ftormen eerft ontvlucht,nbsp;En by Arch’laus my bediene van ’t gerucht,

Als of hy door myn zorg zyn Zoon noch kon behouwen. 2o kan ik veilig my op myn geluk vertrouwen.

VIER*

Uinde van het Derde Deel.

C f

-ocr page 46-

4i ANTIPATER, of de DOOD

VIERDE DEEL.

EERSTE TOONEEL.

Het ’Tooneel verbeeldt de Gevangkenis van Alexander. Alexander, leggende op een ledekant, en oniwaakende.

aare fiond! 6 dujft’re nacht!

Waar in de flaap my wil begeeven, üm dat myn ziel door klagt op klagt,

Niet dan in zwaaren rouw kan leeven!

Gy drukt in my het beeld van mynen tegenfpoed,

Daar ik in ’t duider treur, onfchuldig van gemoed.

Ach Keten , die my houdt gevangen,

En myne leen beknelt met fmert!

Hoe zeer uw harde fchaakels prangen,

Noch treft my zwaarder leed aan ’t hert,

Om dat ik uwen lalt moet zo onfchuldig draagen,

En myneoprechtedeugdgedreigt wordt door veel laagcn. Maar hoe! hoe zou ik beter lotnbsp;Van zulk een wreedehand verwagten,

Dan zy, door wien ik ’t waard genot Der levensftraalen hoog moet achten ?

AchMoeder! uwe trouw en deugd, my liefen waard, Verwekt in my een drift die de uwen evenaart.

Gy, gy rampzaligfle aller vrouwen,

Onfchuldig by den Vorft verdacht .

Zaagt door een damp van misvertrouwen,

Ü op het wreedft ter dood gebragt:

Het edel bloed ontzonk uw zagte levensader Door uwen Ega’slad, dien aardsiiran, myn Vader!

En ik, nu’t voorwerp van zyn haat,

Moet fel geboeijd in banden zuchten,

Daar ik in deez verleegen ftaat.

Die zelve wreedheid heb te duchten:

Die wreedheid, die geen ramp nog trouwe deugden agt,

En

-ocr page 47-

VAN ALEXANDER en ARISTOBULUS. 43 En ongevoelig zich op ’t uiterft ziet gebragr.

6 Hof! ó fchuilhoek! daar de laagen Bellooken’t edelmoedig bloed!

Hoe moet ik my van u beklaagen,

Daar men op my zo vinnig woed ?

Wat Hang legt hier zo diep in ’t welig gras gedook en,

Die my de hartsar reeds zo naheeft afgeflooken ?

Wat monfterdier treed my op’t hert,

En tracht my metzyn klaauw te fcheuren?

Wie koeftert zich in myne fmert ?

Wie waant te lagchen door myn treuren?

Wie durft reikhalzen na een Kroon die my behoort,

Terwyl men my het hert te jammerlyk doorboord ?

Ja ’k weet, men kan zich nimmer wagteii,

Daar ’t hof van wreede monllers krielt,

En de ondeugd fteeds met felle krachten Meed deallereedelften ontzielt.

Maar achldc wreedheid en ontmenfchtheid van myn Vader Kaak t,om ’t voorgaande leed,my in dcez’ ramp noch nader.nbsp;Die is het die my houdt geboeijd,

En myne ziel in druk doet leeven.

Hy die van wraakzucht brandt en gloeijt,

Zoekt my den laaften ftcek te geeven,

Schoon deargelidigheid maar heeft myn deugd bevlekt,

En ’t ligtgeloüvig oog blyft in den fchy u bedekt

Opfiaande,

Doch hou myn ziel, weérhou uw tra.anen,

Schep moed in al uw leed en druk.

Wil u een zalig voetfpoor baanen,

De Hemel vordert uw geluk.

Zo is u Mariamne al moedig voorgetreeden,

Zy heeft onfchuldig eerft die felle ftraf geleedcn.

Wel, laat de nyd van ’t liftig hof Dan vry baar gal en zwadder braaken,

En met myn zuiver bloed het ftof Bezoed’len: my de nek vry kraaken:

£ea

-ocr page 48-

44 ANTIPATER , OF PE DOOD Een denkbeeld, Hemel! ja, ontvoert my alle pyn,

Om dat ik van hun haat daar in bevryd kan zyn,

Befchuldig naar uw ftrenge wetten, ó Vader! uwen Zoone vry.

Ja laat uw dond’ren hem verpletten,

Hy fterft nochtans vernoegd en bly,

Om als een dierbaar pand den Hemel te behaagen,

En’! denkbeeld vau 2,yn deugd hem eeuwig op te draagen'..

Wie nadert me onverhoed in’tnaarfte van den nacht?

tweede tooneel.

ALEkANPER, Gemellus. Gemellus.

Des Vorden gramfehap is op ’t uiterd nu gebragt,

6 Prins! en myne ziel kan naauw uw ramp bdéften.

Alexa.mder. nbsp;nbsp;nbsp;(feu?

Hoe! waant myn vriend noch dat deez’tydingmy kan tref-Neen, ik heb niyneii drift verwonnen : ’k ftaa nu pal. Geen dood zo yffelyk die ik meer vreezenzal.

De ruddie’k nu bezit in ’t fchuldeloos geweeten,

Is by degrootheid van myn leed niet af te mceten.

Ik vind my in myn deugd en trouw zo wel voldaan,

Datik met vreugd verlang na’c moordfehavoptegaan.

Gemellus.

Maar gy hebt meerder dan eca drenge dood te vreezen.

Ach Aridobulus!

Alexander.

Spreek op; wat zal dit wcezen ?

Gemellus.

Dien heeft de Vot'd met u doen dellen in myn magt. Alexander.

A Rampfpoed! drukt gy noch myn ziel met feller kracht, En doet gy myne wond op nieuw weer fneller ftroomen!nbsp;Ik waande dat ik was uw dreigen reeds ontkoomen.

Maar ach! dit treftmy méér dan al ’t voorgaande leed.

Ach

-ocr page 49-

AS

VAN ALEXANDER en ARISTOBULUS.

Ach Ariftobulus! \vordt ook uw val gefmeed,

Om tot voldoening van vervloekte wraak teflerven! Moet gy om ’s Broeders lot het levenslicht ook derven!nbsp;Hoe kan ’t volkropt gemoed lyn rampen wederftaan ?

Ja Rykskroon, hoe verkeert ziet elk uw luider aan,

Daar gy ’t verhemeld licht van vorltelyke zaaien!

Het rufleloos genot van uw verheeve draaien,

Is voor den Ikrvcling een fchadelyke gloed:

Het dort ons blindlingin een kolk van tegerifpoed. Gemellus.

Betoom uw droefheid, Prins, Glafyratreed ons nader,

Zy heeft de vryheid tot deez’ toeg mg van u w Vader. Alexander.

Wel aan, ’k heb moeds genoeg haar klagten te weêrftaan, Schoon ik het allermecd ben met haar lot begaan.

DERDE TOONEEL.

Alexander, Glafyra, Tigranes, Alexander, Gemellus.

Glafyra, ontjleld.


T^ind ik myn waarden .., ach!vind ik unoch in’t keven. ’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Alexander.

Wat heeft, myn Lief, u tot die wanhoop aangedreeven, Die ik, helaas! befpeurinuwontdeldgelaad.'*

G L A F Y R A.

Ach! leevend denkbeeld van dien doodelyken ftaat,

Waar in ik u te wreed, te fel zag aangegreepen, Jazogefchonden door’t bebloede dof heen deepen,nbsp;Terwyl een droeve flaap myn oog beving! ach! hoenbsp;Vondt zich myn ziel in diegedaltenis te moe!

Ja myn ontdeld gemoed kan zich noch niet bedaaren. Vergun my echter dat ik ’t u mag openbaaren,nbsp;Alexander.

Zo ’t tot verligting van uw hert verdrekt, Mevrouw, Spreek dan vry uit.

G L

-ocr page 50-

46 ANTIPATER , OP PE DOOD

G L A F Y R A.

6 Droeve en weérgalooze rouw I Hoe kan ik fpreeken en inyn traanen w'ederhouwen ?nbsp;Alexanper.

Herftel u nu, gy my, Prinfes, noch moogtaanfchouvvcn, Glafyra.

’k Aanfchouw u wel, maar ach! hoe doodelyk! hoenaar Schynt noch uw ed’le ziel te vvorll’len in ’t gevaar,

Waar in ik u terftond den laaiten üiik zag geeven l Een woedend Tygerrot van bloeddorftaangedreevcn,

Dat zyne Ichuilplaats houd t niet verre van dit hof,

Scheen, in tnyn droom, uw rif te fleuren door het ftof, Naadat men woedende met openklaauw en monden,

U doodlyk hadt gek weft door tallelooze wonden:

Een ider fcheen hetfelft op uwe deugd verftoord,

1'ütgyia’tcind, helaas! tedcerlykwaartvermoorJ. AxEX A N DER.

„ Gewis dit naar gezicht heeft haar niet heel bedroogen.

,, Het (lelde haar te klaar myn nad’rend lot voor oogen.

„ ’k Moet evenwel haar rouw en droefheid tegen gaan. Wat kuntgy uit een droom, eeudamp, eenyd’lewaannbsp;Bcliuiten ,'eimyn Lief, laat die gedachten vaaren,

Z) doeti ons vruchteloos veeltyds onsleed verzwaaren Geen edelmoedig hert voegt ooit zich nadien lalt,

Die meerder aan de jeugd dan rypejaaren paft. Gyzietmywcl, ’tiswaar, gekneld in boeijeen banden.nbsp;Al waar men my taus dreigt onfchuldig aan te randen:nbsp;MaarCezarheeftmy eens vooralzyn hulpbeloofd,

Hoe liftig hierde nyd komtdingen na myn hoofd;

Dies laat ons als voorheen van daar onslot ver wagten. Glafyra.

De raad van Romen bant de Vorft uit zyn.gedachten.

Hy hoort allern naaar na de taal van’rvlci jend hof.

Daar zyn de Tygersd'e u fleurden doorbet ftof.

Alexander.

Laat dan on ze onfchuld op des Hemels by ftand hoopen;

Voor dat al fpieglend oog legt alles naakt en open.

G ï. A'

-ocr page 51-

VAN ALEXANDER en ARISTOBULUS. 47

G L A F Y R A knielende.

Ach! laat ik dan voor u, als ’t voorwerp van myn rouw, Eer ft toonen dat ik aan uw deugden ben getrouw.

doet de Kinderen ook knielen.

Beweent myn Kinderen, beweent ons leed te gader,

Nu uwe Moeder fterft om de onfcbuld van uw Vader. Alexander.

Staa op myn Lief: wat angft beftrydt uw zwak gemoed ? Leer, leer uwe ed’le ziel den ramp en tegenfpoednbsp;Braveeren, dieons(leedsgewoonzynteonderdrukkcn.nbsp;Glafyra.

Achimogtmy in deez’ ftaat myn hoop,myn wens gelukken! Het allerlaaft vaarwel, dat myne mond u gaf,

Zou my met vreugd, vooru, doen ftorten in het graf. Alexander.

De wanhoop, die uw ziel te zeer heeft ingenoomen,

Doet u myn Bedgenoot voor zwaarder onheil fchroornen,

Dan ons te wagten ftaat: het vaderlyke hert

Zal tot ons trooft miflchien haaft deelen in deez’ fmert,

En wroegende zal’t zelf eens voor onze onfchuld fpreeken, Hoe fel de haat zich zoekt in ’t bloed van my te wreeken.nbsp;Glafyra,

Ach! neen myn waarde lief, u is de wrokkende aard Uw’s Vaders onbewu It: by, die zo trots vermaardnbsp;Heel Paleftina doet voor zyne wreedheid vreezen,

Zal u verdenkende ook wel haaft een rechtsbcul weczen. Geen vaderlyke plicht grypt ftand in't woedend hert,nbsp;Schoon hy van agterdocht alleen beftreedcn wcrdt.

Hier van kan het onthaal, aan my getchied, getuigen.

Hy, die my weenendezag voor zyn voeten buigen,

Daar ’kin myn traanen fchecn te finelten, en rny ’t leed Van onzen ramplpoed op tiet uiterfte beftreedt,

Wierdt hy het allerrninft niet in zyn ziel bewoogen,

Noch gaf een enkle zucht van eenig mededoogen.

Geen bosgedrocht, hoe fel, toonde ooit zich zo verwoed, Dan hy te dorften fcheen na uw oufchuldig bloed.

Ach wreed herdenken, ach! ach! wie zal ons befchermen ?

Haar

-ocr page 52-

48 ANTIPATER, OF DE DOOD

Haar Kinders omhelzende.

Ik neem u, jamyn Krooft! ’k neem u wel in myn armen, Om u uit teed’re liefde en onwaardeerb’re zuchtnbsp;Te omhelzen als een pand van myn dierwaarde vrucht!nbsp;Maar, wat hebt gy toch van myn by ftand hier te wachten,nbsp;Daar u het noodlot dreigt met onweêrftaanb’re krachten,nbsp;Omdatgy, ed’len, zytgeboorenineenflaat,

Waar in men ’t allermeeft gevloekt wordt en gehaat ?

De hoogheid die u fchynt ten top van eer te heffen ,

Zal u, rampzaligen, het allereerlte treffen,

En ons doen Horten in het uiterfte gevaar.

Slaa uw onnozel oog op’s Vaders voorbeeld maar Myn waarde Kinderen; uit zy n betrokken weczen,

Is myn bekoinm’ring en uw onheil klaar te leezen.

Hy heeft den voorrang van uw zo rampzalig lot.

En toont u hoe een Kroon ons ftreelt met vals genot. Tigranes.

Ach Moeder! laat ons ook met onzen Vader derven !

GlAFY RA.

Ja mogt ik, Hemel! ach! mogt ik deez’ gunft verwerven! Alexander.

„Hoekuntgy, ach! myn ziel haar droefheid wederdaan ? ’k Ben meer met n myn Lief, dan met my zelf begaan.nbsp;Laatonsdoorongeduldden Hemel niet bedryden.

Myn olifchuld zal my doen myn leed geduldig lyden. Gemellus.

MynHeer,Lukullus komt,naar’t fchynt uit ’sKoningslad. Alexander.

Wel aan, Mevrouw, mid'chicu heeft ons ’t geluk verrad.

VIERDE TOONEEL.

Alexander, Glafyra, Tigranes, Alexander, Lukullus, Gemellus.

Luk u llus.

^^erfchoon myn lad, Prinfes, ’t believe u te vertrekken. V ’jf Heb uit oes Konings naarn iets aan den Prins te ontdekken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gla-

-ocr page 53-

VAN ALEXANDER en ARISTOBULUS. 49

Glafyra.

Gy zoekt een felle klaauw in zyne borft te flaan, Aardsmonfter! ja, valvry met lift deonnooz’lenaan.

Vergroot uw helfchen buit met zyn onfchuldig fterven, Om eer en aanzien by een Bloedhond te verwerven.nbsp;óNeen, my n waarde Lief! ’k begeef unimmermeér,

Of ftort het laatft vaarwel met traanen voor u ne'êr.

Ach! zie zyn levenszon voor ’t laatft uw kruin befchynen, Myn waarde Kinderen! die glans zal haaft yerdwynen.nbsp;Zie hoe ’t beneveld licht van zulk een ryksgloed daalt:

Zyn vaderlyke zucht tot u heeftuitgeftraald.

Gy hebt voortaan nu geen befcherming méér te hoopen.

Gy zult in ’t woud ten prooi van wreede wolven loopen. En ik, van hem voor heen gekuft, geftreeld, gevleijd,

Blyf zuchten, daar een dood, een wreededood, ons fcheidt. Ach, droef herdenken! wat zal eens myn rouw bepaalen ?nbsp;Hoe zal ik troofteloos langs bolch en bergen dwaalen!

Hoe zal de wreedheid van een uitgelaaten V orft,

Niet duizendmaal het ftaal doen wetten op myn borft! Alexander.

„ Zyperft, 6 Hemel! dus de traanen uit myneoogen.

Ei gaa myn Lief,myn ziel wordt door uw klagt bewoogen, GlAFY R A.

Vaar dan voor eeuwig wel; is dit ó deugd uw loon! VYFDE TOONEEL.nbsp;Alexander, Lukullus, Gemellus.nbsp;Lukullus.

Uweed’Ie deugd, diemy veelgunft heeftaangeboón , En meenigmaal aan my haare agting dorft betoonen,nbsp;Wil nu den laft dien ik volbrengen moet verfchoonen.

Myn pl icht gebiedt my dat ik uw'C deugd erken,

En het bevceleii van myn Vorft gehoorzaam ben:

Ik zal ze in’t by zyn van uw Broeder uverklaaren ,

En 's Konings meening aan u beidenopenbaaren. Gemellus haal den Prins,

D

-ocr page 54-

JO ANTIPATER, of de DOOD

Gemellus binnen.

Ik deel in uw verdriet,

Myn Heer, terwyl myn oog u zo betrokken zier.

Tc rampfpoed Ichynt te fel uw deugden te beürydeu.

Z\Lt' XANDER.

Schoon zich myn onfcHuld om veel reeden kan verblydcn, En ik geen doodangft vrees in ’t allergroutfl gevaar ;

Ja voor geen vonnis fchrooin van eenen wreê Barbaar, Noch moet het zuchten van myn Vrouw iny meerdernbsp;Dan al de laftdr van myn ramp en ongelukken, (drukkennbsp;Ach, waarde Bedgenoot! ik treurom uwefmert.

Ach! uw mtêdoogèndeaard drukt my een dolk in ’t hert, IDaar ik in ’t (terven dacht geen wonden meer te voelen;

Ja wien ’t ook lullen inogt zich in myn bloed te koelen,

Ik dacht, een korte dood zou my een zagte ruil Verfchaffen, daar de lamp myns levens wierdt gebluft,

En geene hof lift zou, door vallchc gruwelllukken,

My ooit op ’t nedrig hert met haaren voet wéér drukken,

L U K o I. L U S.

Myn Heer, uw Broeder komt.

ZESDE tooneel:

Alexander, Aristobulus, Lukul-Lus, Gemellus.

A LEX A ND ER.

V erklaarnukortuw laft. Aristobulus.

Ach! datiku omhels, gclykd ons Broeders paft.

Die t’zaam onfchuldig in een zclven rampfpoed deckii! j a deeze ontmoeting kan eerll rechte liefde teelen.

A L t X A N o E R.

Myn Broeder, uwe komll ontbloot op nieuw rnyn wond. Maar, hooren we eerll den lall des Konings uit den mondnbsp;Vandeczenafgezand, dieze uks hiermoei verklaaren.

L u.

-ocr page 55-

VAN ALEXANDER en ARISTOBULUS. fi Lukullus.

Myiiriel bczwykt fchierin het vonnis te openbaaren.

Uw Vader heeft den Raad doen (temmen in uw dood. Alexander.

Het is genoeg ; ik (laa voor zyn verwoedheid bloot,

En zal tot aan het eind der dervende oogenblikken Voor geen vermoogen van zvn wreed beveelenfchrikken.nbsp;Waar wagt men ons ter draf?

Lukulhis.

In deez’ gevangkenis.

Dit is alleen de laft die my bevoolen is.

Alexander. nbsp;nbsp;nbsp;(den.

Gaa, zegden Vord dat we ons voor’t laad ter dood berei-En dat wy maar één uur verzoeken voor ons fcheiden. Lukullus.

De Hemel derk u in u wramp en ongeluk.

ZEEVENDE TOONEEL.

AlexandeRjAristobulus, Gemellus.

Alexander. nbsp;nbsp;nbsp;(druk,

TLJoe fchynt, myn Broeder, ach! hoe fchynt uw ziel vol In deezen laatden dag haar rarnpfpoed te betreuren ?nbsp;Wil in onze onfchuld uw neérdaagen hoofd opbeuren.nbsp;Wy, diedagtofFersvaneensVadersgramfchapzyn,

Laat ons een wreededood omhelzen zonder pyn. Hierinkanzichdezielop’tedelmoedigd wretken.

’t Isbraafdatzicheeu hert, nooit voeltin ramp bezwecken. De deugd der helden wordt het aliermeed vermaard,nbsp;Terwyl zy fneuvelen door ’t opgeheeven zwaard :

En niets doet méér hunn’ roem met heilige eerbied leeven, Dan dat zy willig zich ten odor overgeeven.

Laat ons aan Romen, daar wy meed zyn opgevoed,

Ook toonen dat geen vrees noch lafheid ons gemoed Bedreeden heeft: ja zelf in dit onfchuldig derven,

Oin eens de onderdykheid kloekmoedig te verwerven.

Wy volgen maar van verr’ op ons V ooroud’cen (poor

D a nbsp;nbsp;nbsp;De

-ocr page 56-

jz ANTIPATER, of de DOOD De Voril Hyrkanus, en onz’ Moeder traden voor,

Om ’s V orden wreedheid door hun dood te vergenoegen, Hoeinoeftzfch Jonatas naar’t dreng bevel niet voegen,

Tot het vermoeden, en des Konings agterdocht,

Door een ontaard befluit wierdt in zyn dood volbrogt. Laatzyne wreedheid zich ook met ons bloed verzaadigen,nbsp;Eénzelvevryfpraak zal onze'onfchuldeens verdaadigen.nbsp;Maar ach !gy zucht te bang, myn Broeder, laat uw deugdnbsp;Nietwank’len.

Ar;stobulus.

Ja, Helaas! hoewel ’t my fchynt een vreugd, Dat noch uwe ed’le ziel zo moedig al de fiagennbsp;Van ons rampzalig lot, en ontieil kan verdraagen.

’t Moet egter treurende om den oorfprongk onzer fmert, Den drift beklaagen die flus meefter was van ’t hert.

’k Heb al te fier den Vorfl zyn misdaad toegebeeten.

’k Heb hem in’t aangezicht zyn fnood bedryfverweeten: Ach! had ik vleijende u we ontllaaking maar verzogt,nbsp;MilTchien had myne beê uw vryheid noch gewrogt.

Doch,, door een mondgefprek van uwevloekgeuooten Gewekt, zag ik my haalt van vleijery ontblooten,

En myne tong te trots ontzag zich geene taal Tc voeren, tot verwyt van zyn ontmenfcht onthaal,nbsp;Waaromhymy, verdacht, ook liet in banden fluiten.nbsp;Alexander.

Ach Hemel! welk een haat! wat zal zyn woede fluiten? Myn Broeder, werp u noch voor zynegramfehap neer.nbsp;MiflTchien herroept hy wel, uwdood’lyk vonnis weer,

En doet u als voorlieen weêrom in vry heid leeven.

My raakt defchuldalleen: ik^ ik vj'terdaan^edreeven Om door vervloekt verraad en valfche muitery,nbsp;Na^sVorJiendoodteJlaan en zyne Heerfchappy,

Dewyl my was het recht dier w.aardigheid befchooren. Ach! val hem noch te voet; gaa niet met myverlooren.nbsp;M iirchicn zal u een Troon, van my met recht veracht,nbsp;Meer heil verfchafFen alsgy immer hebt verwagt.

Myn ziel kan zulk een glans met blydfchap nu ligt derven.

Ik

-ocr page 57-

VAN ALEXANDER en ARISTOBULUS. n Ik wil onfchuldig wel vooruwevryhcid derven.

Ja Rykskroou! ik verv loek uw tintelenden gloed,

Die ons op uw genot zo valslyk hoopen doet,

Gy fchynt aan ons het heil der grootite vreugd te geeven: Rlaar gy ontrooft ons meed bedriegelyk het leven.nbsp;Aristobulus.

Neen, waan niet dat ik ooit zal daannazulk een daat, Dievanu, eninetrecht, gevloekt wordt en gehaat,

Om liefd bevryd tczyn van al deez’ tegenheeden.

Doch, Ach! gy hebt te veel om inynen drift geleeden.

’k Heb uw gewaandefchuld het allermeed verzwaard,

Ja door myn fierheid voor een fchuldige u verklaard. Alexander.

Myn Broeder I kan uw taal myn ziel noch méér bedroeven. Ik kan myn lydzaamheid genoeg aan ’t leed beproeven,

Dat reeds myn fchoud’ren drukt, al maakt ge u niet ver-Als ofgy heimelyk hadt na myn dood getracht. (dacht, Wat rampbedreedt my noch deedt gymy ditgelooven ?nbsp;Maar ach! vermurwden Vord, en kom uw leed te boven.nbsp;Ik daa gewillig afhet recht tot hoogen daat.

En onderwerp my aan een onverzoenb’ren haat.

Aristobulus.

Al wilde ik onbedacht na zulk een hoogheid dreeven,

En dat den Ryksdaf my vry willig wierdt gegceven,

Hoe! waant gy dat ik dien bezitten zou met vreugd i* óNeen!mynBroeder,neen!mistrouw hier nooit myndeugd.nbsp;’k Zou u veel eêr, indien ik kon, dedoodbenyden,

Om my van ’s Vaders haat en laagen te bevryden.

Ik walg noch meêr als gy van’tKoningklyk gebied ,

Om dat myn oogin u een deerlyk voorbeeld ziet.

’k Wil liever ’t levenslicht in’s Hemels hulpe derven,

Dan in die dwaaze hoop myn vryheid eens verwerven.

Dies laat me ook derven. Prins, om buiten alle pyn.

Van een onfchuldig lot met u bevryd te zyn.

Alexander.

Myn dood zal u milTchien bevryden, blyft gy leeven.

Aristo»

-ocr page 58-

ƒ4 ANTIPATER , OF KE DOOD Aristobulus.

Ik was ramp7,al'g, kon ik u niet wederllreeven,

O zucht! die alles met een levensgccll beftraalt,

Igt;aar gy myn heillot in myns Broeders dood bepaalt.

Ach ! laat devrindtchap in het derven nimmerfcheiden Ik zal verheugd u in den laatllen nood geleiden,

En jny vermaaken by het Horten van uw bloed,

7'erwyl de hoop in my eene ed’lcr vrindfchap voedt. Alexander.

Gy kunt, 6 Hemel! van myns herten z’ucht getuigen! Aristobulus.

Welaan , moet dan de deugd voor ’s Verdien wreedheid En onzeonnozelheid, met vals verraad beticht, (buigen,nbsp;Elaar glans zien duiken voor het waardigzonnelicht,

Laat ons dcez’ zwaare proef van lydzaamhcid bekooren. Ons is vee! beter lot in onze dood befchooren,

Dan zorgelyk te Haan na’t heil van eene Kroon.

De voet treedt wankel op een Vordelyken Troon, Diemeeft omringd vvordtvan verwaaten’hovelingen ,nbsp;Waar van elk tracht bedekt na’s Vorften val te dingen.nbsp;Alexander.

Uwe edelmoedigheid, myn Broeder, is zo groot,

Dat ik my byna vin Jt van alle magt ontbloot,

Om in dit oogenblik myn dienft u aan te bieden. Gemellus.

Ik bid, myn Heeren, kort uw reen af, kan ’t gcfchieden. Dc tyd ver loopt dat my de V orft vetheiden zal.

Alexander.

Dat dan in onze dood zich Ipiegel het heelal,

Eioe waard de vrindfchap is op d’ oever van het leven.

Ik wil myn Broeder, maar ik kan hem niet begeeven:

Elén zelve noodlot legt een knoop in ’t Broederhert,

Dat hier niet fcheiden kan dan met dc zwaarlle fmert. Achüaat ik nu voor’t laatll noch eens myn hert uitfpreeken.nbsp;Aristobulus.

Myn Broeder, ach! de tyd gebiedt ons af te breeken. Hou u k loekmoedig in hetnypend doodsgevaar.

De

-ocr page 59-

VAN ALEXANDER en ARISTOBULUS. sf

De Broederliefde en trouw gellrcngeld in malkaar,

Zal, fchoon wy fterven, in de deugd ons nooit begceven. Alexander.

Dat ik omhelzende u het laatll vaarwel maggeev'en. Malkander omhelzende.

V'^aar wel, myn Broeder, ach! vaar wel tot in de dood! A R ISTOBU LUS.

Vaarwel, myn Broeder, ach! ditisdeiaaflenood. b Affcheid! druk uw merk in ’t vadcriykgeheugen!

Gy valt myn ziel te zwaar; te bitter zyn uw teugen! Alexander.

Malkander vjecr omhelzende.

Vaarwel, mynBroeder! jatotineenandrendag. Aristobulus.

Vaarwel! laatlos, ofikbezwyk, óHemel! ach! Gemellus, kom wil my na myn vertrek geleiden.

Ale.XANDER hem wederhoudende.

Blyf! blyfmyn Broeder! ach! hoe zwaar valt zulk ecu fchei-den.^

ACHTSTE TOONEEL.

Alexander alleen.

j\.ch!moet ik dan uw aanfehyn miflen Myn halsvrind, in decz’ laatllcn nood,

Daar wy een wreede en felle dood Ten doel liaan in deez’ duillerniiren !

Daar onze onnooz’Ie deugd gedrukt.

Nu de allcrwrangfte vruchten plukt!

Ach Hemel! zie ons ’t leven derven ,

Gedreigd met de allerzwaarlle fmert!

Doorzoek noch het onfchuldig hert,

Daar we in uw gunft gewillig llerven.

Spreek gy Rcchtvaardc! fpreek ons vry,

En ftaa ons in dit lyden by!

Een

-ocr page 60-

ANTIPATER, of de DOOD Een wreede Vorll blyft onbewoogen,

Én is in lynen rampfpoed blind.

De haat en nyd geheel ontiind Steeds afgerecht op lift en loogen,

Leent hy, Tiran, zyn Vorftlyk oor,

En geeft geen onfchuld meêr gehoor.

Wraakzuchtige en ontmenfchte Vader, Verhard weêrfpannig in ’t gemoed,nbsp;Ontziet gy niet uw eigen bloed,

Dat ftroomt uit de afgekurven ader.

Te flurpen. Ach! waar vind ik heul?

Een Vader wordt een kinderbeul.

-ocr page 61-

VAN ALEXANDER en ARISTOBULUS. ƒ7

VYFDE DEEL.

EERSTETOONEEL.

Herodes, Glafyra, Lyfiuacht.

Daar de verworgde lyken van Alexander en Ariftobulus, in 't verfchiet ten toon leggen.

__ nbsp;nbsp;nbsp;Glafyra.

LI oe! kunt gy dan Tiran my dit vcrxoek onthouwen ? Herodes.

Gy zult zc beiden hier Mevrouw terflond aanfchouwen.

0ygt; de lyken wyzende.

Zie hier des Hemels eilch en mynen plicht voldaan. Glafyra.

Wat fchouwfpel Hemel! wat zien hier myne oogen aan! Na de lyken toetreedende.

Ach! moet myn ziel uw dood betreuren Daar ik u dacht bevryd te zien?

Moet ik van rouw myn boezem fcheuren Daar alle trooft my fchynt te ontvliên ?

Moet ik voor ’t laatft uw aanfehyn waflehen Met zulk een vloed van zilte plaflen ?

Ach Hemel! Hemel! help een vrouw!

Die in de zwaarfte duifterniflèn

Van rampfpoed, hertenleed, en rouw,

Haar waarden Bedgenoot moet miflen,

En hem in alle tegenheên Onfchuldig op het hert zien treén.

Ach zon! die uwe goude draaien,

In ’t aangebrooken morgenlicht,

V erfpreide op heuvelen en dalen, nbsp;nbsp;nbsp;,

Hoe ryft gy noch in ons gezicht?

Daar ’s Vorften ryksglans is verdweenen,

En hier de deugd heeft uit gefcheenen.

Ach, droef herdenken van ’t onthaal,

D f nbsp;nbsp;nbsp;Dat

-ocr page 62-

,fi ANTIPATER , OF DE DOOD

Dat my van u noch mogt gebeuren!

Was dit, helaas! de laatftemaal Voor dat ik moert uw dood betreuren ?

Wierdt my dus in dien droom, 6 Held!

U w ’s levens uitgang al voorfpeld.

Ach! ach rampzaalige gedachten Gehuisveft in dit treurend hert!

Had ik van u dcez’ flag te wagten ?

Treft gy my met zo zw'aare fmert?

Laat gy, 6 Hemel! met behaagen ,

Voor af my xulk een rtrafheid draagen?

Ach, wreede Vader! kon uw oog Dit droevig treurfpel wel aanfehouwen ?

En zonder dat het zich bewoog.

Wierdt, wierdt uw drift niet wederhouwen. Die van natuur geheel ontaardnbsp;Geen bloed in gramfehap heeft gefpaard ?

6 Neen hy kent geenszints de vruchten Van zyn barbaars en wreed gemoed.

Na Herodes treedejide, Doe, doe vry bloedhond my hier zuchten,nbsp;Door ’t plengen van dit dierbaar bloed,

De Hemel zal zyn oog verbergen,

Op dat gy die noch meêr zoud tergen.

Wel aan, Tiran, tref ook dit hen,

Dat nu uw woede niet zal vreezen En ’t achten voor geen pyn noch fmert,nbsp;Dat gy het hebt ter dood verweezen.

Laat zich uw wraakzucht meerder voên, Om my deez’ laatften dienft te doen.

Hoe! ftaat gy ftoin voor myne klagten.

En dekt de wraakzucht noch uw oog ?

Heb ik van u geen dood te wagten ?

’k Wend dan myn zuchten na om hoog. Om van daar eenegunft te fmeeken,

Waar door ik eens uw hert zal breeken.

TWEE-


-ocr page 63-

VAN ALEXANDER en ARIST0J5ULUS. TWEEDE TOONEEL.nbsp;Herodes, GeafvraWolomnius, Lyfwacht,nbsp;V O L U M N 1 U s.

De Vorft verfchoon inyn drift die tich te 7.eer verhaaft, Om 7onder vrees te 7yn. Salome komt verbaart,

In een verwoed gelaad, met nat bekrectene oogen,

En doodelyk ontrteld ter hoofpoorte in gevloogen.

De wanhoop leert men uit de trekken van haar mond, Enduswiliy, óVorft! unaadcrenterrtond,

Om aan u de oorzaak van dit droef gelaad te ontdekken.

H E R o D E s.

Hoe! zal een fnoode daad weêrom myne eer bevlekken ? Gaa ; zeg dat ik met fmert reeds haarekomftverwagt.

DERDE TOONEEL.

Her,odes, Glafyra, Lyfwacht.

H E R o D E S.

Hetfchynt, 6 Hemel! hoe ik na de ruft rteeds tracht^ Dat ik ze nimmer zal van uwehandontfangen.nbsp;Derykszorgvuldigheên, en’t Vorltelyk belangennbsp;V erfchaffen ftofs genoeg tot onruft voor ’t gemoed,

Al teirtertgy geen V'or ft met ramp en tegenfpoed. Hoedoctnwongunrtmydeez’iartmct komiiier draagen?nbsp;Kandanrechtvaardeftrafu, Hemel! nietbehaagen.

’k Heb my in alles naar uw heil’gen wil gevoegd,

En uw gerechten eifch door ’t bloed myns Zoons ver-Laatik myn Ryk nueens in volle ruft regceren. (noegd, G E A F Y R A.

Zie’s Hemels gunft, met recht, uzodenektoekeeren,

6 Kinderbcul! en ja, hoezoudgyvry van fmert Die vreugd bezitten, die gy fteeds bant uit uw hert,

Door’talles met uw haat en wraakzucht te beroeren,

En uw ontaard befluit vol gramfchap uit te voeren ?

Uw

-ocr page 64-

.60 ANTIPATER, OF DE DOOD U w wreedheid is de bron van al uw ongeval.

Ge ontfteekt den blixem die u zelf ecns treffen zal. Herodes.

Gyhoondme, erkenmyn magt, Mevrouw, enmynver-G L A F r R A. nbsp;nbsp;nbsp;(moogen.

Ach, Hemel! had ik hem tot zulk een wraak bewoogen. Dat ik myn waarden Held mogt volgen in de dood.

Maar neen, ontmenfchte, neen uw wreedheid is te groot, Dan dat uw hand my van meer rampen zoubevryden.

Gy wilt het, Hemel I en ik moet geduldig lyden. Herodes.

Ik heb in alles maar alleen myn plicht betracht.

VIERDE TOONEEL. Herodes, Glafyra, Salome, Samna,

V OLUMNIUS, Lyfwacht.

S A LOME.

_ _ _ nbsp;nbsp;nbsp;Na de Lyken ziende.

vV afezien myn oagen, ach! wat zie ik, ’t is volbragt I G LAFÏRA,

Geveinsde huich’laares!

Salome.

Ik kom u Vorfl; begroeten,

En werp me als fchuldig hier eerbiedig voor uw voeten. Vergeef me een drift, diemy te fel heeft aangefpoord:nbsp;Myn ziel heeft onbedacht zich in uw ramp bekoord.

Ik zal voor zwaarder flag uw gryze kruin bevryden,

En om myn misdaad van den Hemel ftraffe lyden. Herodes.

Staa op, Mevrouw, en fpreek, op dat ik tydig waak. Salome.

Hoe duur Pheroras, ach! hoe duur ftaatu die wraak! Herodes.

Spreek op myn Zufter, fpreek;wat is hem dan weérvaaren.^ Wil ons den inhoud van dit blind geval verklaaren.

Sa-

-ocr page 65-

VAN ALEXANDER en ARISTOBULUS. 6t Salome.

Ik fchrik op het verhaal; myn Broeder is niet méér! Hyfticrf: cndoorzyndood, 6 Vorft-! herleeftgy weer.nbsp;Her. ODES.

Ik bid u, wilt ons dien verwarden kluu w ontwinden.

Hoe! 2al ik in myn ramp dan nimmer uitkomft vinden ? Salome.

Gy wilt dan dat my n mond u ecn verraad ontdekt, Waarmede Antipater zich fchand’lyk heeft bevlekt ?nbsp;Herodes.

Antipater! 6Zoon! hoekandatmooglykweezen! Salome.

De heerfchzucht, die voorlang was in zyn hert gereezen, Schoon hy zich heeft geveinsd nooit na uw Kroon te ftaan,nbsp;Ried hem, ontmenfchte, zelf tot Vadermoorden aan.nbsp;Herodes.

Uwgramfchap,Hemel!doetmy in myn rampfpoed bceven! Salome.

Hy, door deez’ zucht tot (iaat en boosheid aangedreeven, Trok dus Eurikeles, en my op zy ne zy,

Om u te porren tot ontmenfchte tiranny :

Jazo, datgy uw Zoons op’tvalfchelyk vermoeden,

In uwegramfehap zoud opoffren aan uw woeden. Glafyra.

Wathoorik? Hemel! fterkmyinmyntegenfpoedl Salome.

Maar ziende zich noch niet verzaad door ’t dierbaar bloed Der Prinfen, tracht hy u, 6 Vorft! ook niettefpaaren.nbsp;Pheroras komt hy (trak zyn meening openbaaren,

Die, met hem ftemmende in dit heilloos vloek verbond, Dus voedfel tot de wraak voorzulkeen afgunft vondt.

Als gy een ruimen tyd hem nu hebt toegedraagen.

Doch, die, tezeer bevreesd in ’t midden van deez’ laagen, Duikt voor des Hemels ftraf in d’ allermeefteii nood,

£n wenfcht zyn misbedryf te boeten voor zyn dood.

De lift van zyneVrouw heeft hem deez’ nagt doen fneeven; En daar hy fcheen allengs den laatften fnik tegeeven,

Ver-

-ocr page 66-

él ANTIPATER, of de DOOD

Verioekt hy my, die ben om ’ t zei ve leed benard,

’t Verraad te ontdekken tot vermind’ring van zyn fmart; De wraak, zo fpreekt hy, heeft zyn eigen Heer verraaien,nbsp;En ik moet 's Hemels wrok in myne dood verzanden.

Ik voel een Godjpraakin het weifelendgemoed

Die me of 't herdenken van myn misdaadjidd’ren doet,

En die my, daar ik me aan ‘‘t onfchuldig heb vergreepen,

Om 't heilloos wanbedryfwil voor zyn vierfchaarfleepen.

Wel aan, myn Zufter! zie hoe na ik zink in 'tgraf,,

Door eene vrouwe lift, die my de doodkelkgaf;

Hoewel ik om myn fchuld de zucht verban tot leeven.

Laat in dit oogenblik uw hulp my niet hegeeven,

Daar ik bezwangerd ben met edel hertsberouw,

En my voor V allerlaatft, op uwe kracht betrou w.

Laat, laat de V')rji van u dit fnood verraadtoch weetèn ,

En hoe Antipater blyft trouw en plicht vergeeten,

Om na zyns Vaders dood en zyne Kroon te Jlaan,

Daar het onfchuldig bloed zyn haat niet kon verzadn.

En ach! bedek uwfchuld, met aan den Vorfl te toonen,

IVat monfiers aan zyn Hof als in frhuilhoek woonen:

En neem, ter wyl tkjlerf., in uwen ramp geduld.

Met reikt hy my een Kop met doodsvergift gevuld, Hervattende weerom aldus zyn laatfle reeden :

1 iet vorfl'lyk oog gedrukt door veel rampzaligheeden,

Zie hier de laajle vrucht van V onverhoed geweld,

En op wat fnooden prys zyn leeven was gepield.

De Vorfl wil my voor V laatjl dit wreed bedryf vergeeven.

Ik dank den Hemel dat ik noch voor hem mag leeven.

Hier zweeg hy , ach ! helaas! engafden laatftenfuik!

Her O DES.

Wel aan Volomnius, verzuim geen oogenblik,

Om llraks Eurik’les dien verraader op tefpooren.

Hy flierf, hoe waard, 'hem was een beter lotbefchooren. M) n Zufter gaa: breng ook ’t vergift voor ons gezicht.nbsp;Salome.

Ik gaa.

Vo-

-ocr page 67-

VAN ALEXANDER en ARISTOBULUS. 63

VOLOMNIUS.

't Wordt alles, Vorft, naar uwen lad verricht,

VYFDE TOONEEL.

Her ODES, Glafyra, Lyfwacht.

I nbsp;nbsp;nbsp;Herod ES.

s ’t wonder,Hemd! dat uw gramfchap my doet beeven.^ G L A F Y R A,

Is ’t w onder, dat ik w'enlch geen oogenblik te lecven?

¦ Hero DES.

Ik maak my ftrafbaar in myn eigen tegenfpoed.

G I. A F Y K A.

’k Sterf duiienddooden, Vorft, om uw ontaard gemoed.

11 ER ODES. nbsp;nbsp;nbsp;(ken.

Wel aan, Mevrouw, fchep moed: de rampen die ons druk-En als een baarezee van woedende ongelukken Opkomen voor dit Hof, en myne Heerichappy,nbsp;Eellormen wel zo ’t fchy nt veel meerder u als my.

Maar, Hemel! ’k heb van u een grooter draf te wagten! Gy kunt uw leed noch in het fchuldig bloed verzagten ,

Dat daadly k draf baar voor uw treurend oog zal zy n.

G L A F Y R A.

Hoe! zou mc een derde moord verligting in myn pyn Ver V., k ken, zonder weêr myn wonden op te haaien ?

Zal dan myn levens eind myn rampfpoed eerd bepaalen l Her ODES.

Laat ons, myn Dochter, Iaat ons moedig uit het hert Verbannen zulk een zucht, die de oorfprongk is dier fmert,nbsp;Die ons veel zwaarder doet ons hertenleed gevoelen,nbsp;Terwy 1de wraak zich tracht in ’s Prinfen bloed te koelen-Ik wagt Antipater in dit vertrek terdond,nbsp;lu waan dat hy zyn heil zal huoren uit myn mond,

En dat ik naar myn wil en uiterd welbehaagen ,

Hem deez’ beruchteKroongulhertig op zal draagen..,

Hy nadert ons reeds, van zyn lot noch onbewult. Diefnoode, diezovalsmyn Ryksdaatheeftoniruft.

En

-ocr page 68-

64 ANTIPATER, op de DOOD

En wien het Ryksverraad argliftig ftraalt uit de oogen: Doch, ach! hoe vindt hy zich eerlang daar in bedroogen.

ZESDE TOONEEL.

Herodes, Antipater, Gtafïra, Lyfwacht.

Antipater.

’k r^rken uw magt, myn Vorii, en buig my voor unedr. Herodes.

Myn Wacht: verzeker u terftond van zyn geweer. Antipater,

Wat ’s dit ? berooft men dus myn aanzien, eer en luifteri Verklaar my dit geheim, óVorlM voormyzoduiiler.

Is dit degunlt, die ik had van uw hand verwagt Herodes.

Die guhft viel u te beurt, hadt gy uw plicht betracht. Antipater.

„Hoe! zou het moordbefluit aan hem wel kenlyk weezen ? „ Neen: ’t is lafhertigheid die me in deez’ ftaat doet vreezen.nbsp;Mynplicht, 6 Hemel! ach! getuig van myne deugd,nbsp;Hoe ’t altoos myne ziel geftrekt heeft tot een vreugd,nbsp;Datikmyns Vaders deugd van verre naamogttreeden :nbsp;Hoe myne oprechtheid nooit door ontrouw is beftrecden!nbsp;Ja, dat hoe zeer voorheen myn deugd u vv hert verwon,nbsp;My nimmermeer de zucht tot Haat bekooren kon,

Als tot befcherreming van u, ó Held! te leeven.

Men heeft my buiten fchuld dien fchandvlek aangewree-Ik liet my nimmer, Vorft, tot eenig euvel rain. (ven, Herodes.

Hebt gy dan, fnoode, met Pheioras niets bedaan?

Antipater verzet [taande.

Niets dat uw Ryksgezag of ed’len roem kon krenken. Herodes.

Gy Haat verzet: die naam geeft u reeds agterdenken. Antipater.

Neen, nimmer zal de biife en trouweloozenyd,

Die my niet in uw gunll ziet leeven dan met fpy t,

Myu

-ocr page 69-

VAN ALEXANDER en ARISTOBULUS. 6^ Myn reeds geftoorden roem bezwalken noch verduiöeren:nbsp;Wil na geen vleijtaal van vervloekte hoflift luifteren.nbsp;Herodes.

Gy blyft noch fteeds verhard, ontaarde van natuur i Gy fnoode 1 dien ik heb geteeld ter kwaaderuur,

Om my een wreev’len voet op ’t fmertlyk hert te drukken, En my ten toets te zyn van al inyne ongelukken.

Hoe kan ik zwygen, daar hy my deeze eeden doet.

Maar ach! myn fmert verzwaart: ik zie zyn trots gemoed Noch door geen enkle vonk van waar berouw bewoogen.nbsp;Zie hier een Vader, en een Zufter voor uwe oogen,nbsp;Verbafterde! diegyhebtineenftaatgelleld.

Waar in’t rampzalig lot myns levens my voorfpelt,

Hoe wy de teiltering des Hemels moeten duchten.

Verwekt één misgreep dan zo doodel yke vruchten! ó Afgefturven Krooll! te fel door myne handnbsp;In onbezonnen drift onfchuldig aangerand,

Hoe moet ik my met rechtniet om uw lot bcklaagen 1 Hoe moet my ’t wroegend hert om u niet eeuwig knaagen,nbsp;Als ik, rampzaligen, gedenk aan uwe dood!

De ziel ontzinkt my, ach! indeezen laatllen nood.

Gy moeftmoorddaadigommyn wreed befluiten derven, En door uw’s Broeders wraak het waardig leven derven;nbsp;Die in eenRyksverraad beoogt zyn ftaatsgeluk.

Antipater.

Betichtmen, Hemel! my met zulk een gruuwelftuk ! Maar ach ! wat kan ik doen? ik moet dien hoon verdraagen.nbsp;Herodes.

Neen, fnoode, veins niet meêr: wy kennen al uw laagen. Hoe zeer men ’t fchehnfluk dekt, ’t berd eens ten laatdennbsp;Pheroras derven heeft dus al uw woéngeduit,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(uit.

En delt, V erraader, u tans draf baar in myn handen. Antipater.

’k Eifch wraak'.wie kwam dien Held zo trouwloos aan te Herodes.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(randen ?

Eenvrouwelid: hoewel hy dierfvol waar berouw. Is’tmooglyk, Hemel! dat ik noch my zelf wcerhou!

E nbsp;nbsp;nbsp;Zyn

-ocr page 70-

66 ANTIPATER, OF DE DOOD Zyn doodcly ke mond, op de oever van xyn leven,

Heeft ons voor dat hy (Itcrf ten vollen blyk gegeeven, Hoegy, ó MonfterdierI ontaard van menfchlykheid,

My hadt een w'reede dood, en u een Troon, bereid.

G L A F y R A.

Hoe fel heeft zich zyn hert reeds aan de wraak geklonken.

ZEVENDE TOONEEL.

Herodes, Antipater, Glafyra, Salome met het vergift, S A M n A , Lyfwacht.

Z nbsp;nbsp;nbsp;Herodes.

ie hier’t vervloekt vergift dat my was ingefchonken.

Antipater.

Hoe! brengt Salome dit? 6 Hemel! ’k ben verraan!

Wel aan, fchoon ik, ó Vorll, u niet méér kan weérllaan, Ik zal nochtans voor u om geen genade fmeeken.

Ik heb dedood verdiend: wil, wilua.anmy wreeken. Want, nu het myne wraak en ftaatzucht is miflukt,

En dat my’alle hoop wordt onvoorziens ontrukt,

Kan ik op aarde voor my zelven niet meer leeven.

Myn zucht heeft my geleerd na hooger flaat te lirceven. Dan dat ik flaaf zou zyn van een Aardsd wingeland,nbsp;Diealles door geweld wil dwingen met zyn hand.nbsp;Herodes.

Gytergt, verwaaten, noch mynecdclmoedigheeden:

En daar ik u ontzie op ’t nydig hert te treeden ,

Opdat het ovcrftclpt door traanen van berouw, (zou. Zich tot uw ’s Vaders troolt van’t kwaad eens zuiv’rennbsp;Maar neen gy blyft verhard om me in myne ongelukken,nbsp;En al myn rampen zo veel zwaarder noch te drukken.

Wel aan (geef hier het gift dat voor my was bereid)

Nu niets uwziel beheerlchtdan Inoode ondankbaarheid, Affchuuwlykrt Monfter, van myn zo rampzaal’ge telgen,nbsp;Zult gy tot uwe ftraf deez’ drank terltond verzwelgen.

Antipater, Vvergiftaanneemende.

Ja Vorft, dit flrekt my niet als tot degrootfte vreugd

Ter-

-ocr page 71-

VAN ALEXANDER en ARISTOBULUS. 6;

Terwy I myn ziel zich in uw rampen noch verheugt.

Hy drinkt,

Glafyra.

Kan dan geen doodftraf het metaale hert bewcegen ?

Antipater.

Gy boogt, myn moed, noch op een onverwagte zegen.

’k Sterf voor uwe oogen, ja Tiran!

Ik fterf een dood driedubbel waardig,

Dien ik niet meer weêrftreeven kan.

’k Vind my voor uwe ftrafFe vaardig.

Dochgy, Barbaar, wiens wreed gemoed U onverzaadlyk doet begeeren,

En fuakken na uw eigen bloed,

Gy zult ook nimmer van uw weeren Den donder en het ftraf geweld.

Dat u eens onverwagt zal treffen.

Ik heb my in deez’ Haat gefield Om myne ftaatzucht te verheffen.

Ja eens een Vorftelyken Troon In ’s Vaders weérwil op te Happen.

Ik taHe Hout na uwe Kroon,

En dacht u op het hert te trappen.

Maar gy, die my een Hraf bereidt,

Zyt in uw woede noch veel wreeder:

Uw handel tart de grimmigheid Des Hemels: zend uw blixems needernbsp;tgt; Hemel! tot rechtvaarde Hraf,

Om hem in zo veele ongelukken,

Eer hy noch nederdaalt in ’t graf,

Den laatHen voet op ’t hert te drukken!

Nedervallende.

Maarach! mynzielbezwyktop’tnad’renvandedood.

‘Tegen Herodes.

Ik troofl my dat ik noch uw rampen heb vergroot.

Herodes.

Hy blyftverbaHerd, zoinflervenalsinleeven. (ven!

Hoe wordt myn ziel door’t ty van ’s waerelds ramp gedree-

Myn

-ocr page 72-

1

68 ANTIPATER, OF PE DOOD amp;c.

Myn Ly fwacht, flcep terftond het rif uit ons gezigt» ‘Tegen Salome.

Myn Zufter ’k ben zo veel aan uwen dienfl: verplicht,

Dat ik gehouden ben die door een gun ft te loonen. Salome.

Kan dit by u, 6 Vorft 1 myn misdaad niet verfchoonen, Neem dan genoegen in een zo boetvaardig hert,

Dat met zyn eigen leed ook deelt in uw'c ftnert.

En tegen Glafyra.

Maar gy Mevrouw moet my met recht uw haat betuigen. Wel aan ik zal getrooft, my voor uw voeten buigen ,nbsp;Kunt ge uw gerechte wraak voldoen met my ne dood,

Dat vry uw hand een dolk iii deczen boezem froot.

G L A F V R A. nbsp;nbsp;nbsp;(gooten,

6 Neen ! Mevrouw ! ó neen ! daar ’s bloecf genoeg ver-Óm onzen rampfpoed nu niet meerder te vergrooteii. Herodes,

Ik zie Volumnius, wiens komft ik noch verw'agt.

S T E T O O N E E L.

Herodes, Glafyra, Salome, Sam na, Volumnius, Lyfwacht.

Hero BES.

Wel hebt ge Eurikeles, dat M onfter in uw magf?

' Volumnius.

6 Neen, myn Vorft! hy is myn handen noch ontkoomen, En had voor myne komft alreé de vlucht genoomen.

Doch, welk een weg hy koos is niemand noch bewuft. Herodes.

Gy, die myn Ryksftaat hebt het allermeeft ontruft,

Door uwgeveinsden raad en fnoó vervloekte Itreeken, Zyt gy myn gramfehap en rechtvaarde ftrafontwecken !nbsp;Zie hoe derampfpoed op het herteens Konings woedt,nbsp;Wanneer hy zich vergrypt aan het onfchuldig bloed.

EINDE.

-ocr page 73- -ocr page 74-



gt;f-_ :**.....quot;


Ll nbsp;nbsp;nbsp;.■•-.ai-


I»

v, ,;^v;-lt;■gt;»■* :gt;o * Üt-O



c...



o.




-ocr page 75- -ocr page 76-