BI
BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1929
VerzameSin?: tooneel*
stukken uit de nalatenschap van
prof. Dr. J. te WINKEL
No.5ü3.
-ocr page 2- -ocr page 3-'L'
t’A M S T E R D A M,
Hy Wm.i.em Barents, Boekverkoper, op d9 Voorburgwal , over de Nieuwftraat, in
Horatins. i727-BI#UOTHEEK DER Mit PriviUgk. ^jjKSUNIVERSITEi •nbsp;UTRECHT.
-ocr page 4-I
lt;' ■:■quot; -È V-^
i' ' ■nbsp;nbsp;nbsp;quot;1 t'? r\ ’' ■*'[
i
Van dc
De Staaten van KollandtendeWeft vtieflondï doen te Weten Alf# Ons vertoont is by ecnigcLiclhebbersvau dcDuytfcheTacl endenbsp;Digckonftj dat fy tot meerdeer voorifettingc vaiidicn* binnennbsp;Amftcrdam hadden opgciechtjeen konft-genootfchap,bekcntortdctnbsp;dcLarynfcheSinfprenk» IN MACNE VOLUISSE SATEST. Waacnbsp;inne dagclxks door hun wicid gcatbcid.Ende dcwyle fy VcrtQondcrsnbsp;al bereids cenige ftnkjcns kiaer en onder de Pers haddeii,om die doornbsp;den druk gemeen temaken* foo waren fy te rade gev/orden (als bc-duchtzyude, dat die door andere moghten naar gedrukt werden,nbsp;wacr door fy hun voornemen geheel en al füiiden fienvernictigt^hacrnbsp;te keeren aen Ons. ondertianiglyk vexfbckende,dat het ons beliefdenbsp;nyr onbepaeUle viycmagr, hacr* voordevoorfz werkkenloodienbsp;reeds gediukr mogten zyn.als die van ryr roi tyt, door hacr gemaektnbsp;ende ih’t ligt gebragt fouden werden.gunftclyk teveilenenoftroy oCnbsp;eoor-regt, om dicaUeen te mogen drukken ofte doen drukken voocnbsp;den tyt V3U vyfticn |aeicn,endc verder in communi forma. Soo is *t.nbsp;Dat wy de f.fkcen ’t veiloek vooifi. overgemerkt hlt;!bbende,eiidé genegen wefende ter bede van de Supplianten, uyt Onië rechte weten*nbsp;fchap .Souveraine magt ende authoiiteit de Icive Supplianten gecon-fenteertgt; geaccordeert eudegcodtoyeeithcbbenjconfenteren accor-dcren ej;dc o£troyeren mits dcfen,dat fy geduurendc den tyr v m vyfticn agtereenvolgcndejaicn devooriz.wtrken die reeds gedrukt zyn«nbsp;ende die v an tyt tot tyt door haer gemaekt ende in*t ligt gebragr fullenbsp;werden,binnen den vooifc. Onfcii Lande alleen fuJIen mogen drukken , doen drukken, iiytgeven en verkopen. Verbiedende daaromnbsp;allen ende een ygelyken de fei ven werk en naarie drukken ofte eldersnbsp;r;icr gedrukt binnen den lelvenOnfcnLandc te btengengt;uyi te gevennbsp;of ete vet kopen cp de veibeurte van alle dc naargedrukte,ingcbragtcnbsp;ofte vtrkogre exemplaren , ende een boete van drie hondett guldensnbsp;dif'c en boven te verbeuren , re appliceren een derde-partvoor dennbsp;Officier die de caUnge doen faU een derde*part voorden Armen dernbsp;Tlaeilëdaer het calus voorvallen ial, ende het refterende derde*partnbsp;voorden Supplianten.Alles in dienvciftande dat wyde Suppliantennbsp;met defenÖnfenOcïroy alleen willende gtatificereiftot verhoedingenbsp;van hare fchadedoor hetnadrukken van'devooifz.werken.daardoornbsp;in ecnijcn dccle verftaen .den inhoiide van dien te Autho/ifcicnoftenbsp;tcaivoneren, endeveel mindefclveonderOnleprote^fieende bc*nbsp;fcherminge eenig meerder credit ajmlien ofte reputatie re gcveD,nc-nirier deSuppiia:,ten in c.tsdaer in yeta onbchooiJykx fouden mogcttnbsp;iftduCiCn* alle hit fel retet haren iaftelbUci) gehouden wefeiiu vet-
-ocr page 6-l!itwooilt;icii;totdilt;neyii(lewclexPKflcl;I(begertade.dat1gt;y'*ldSea IV defen Onfen Oéèrnye vodidefclve Welken full«n willen ftelien*nbsp;daeivanlgeene geabbievieerde ofte gecontiaheetde mentie iUleanbsp;mogen makeu, nemaei gehouden fullen weamp;n het lêlve Oamp;to^innbsp;*t geheel ende fonder eenige Omiifie daer voor te drukken ofte tcnbsp;doen drukken. ende dat fy gehouden fullen zyn een exemplaet vannbsp;alle de voorfz. werken ^gebonden ende wel geconditioneert te brengen IndeBiblioteecqvanOnfcUuiverfiteittot Leydeu, ende daernbsp;van behoorlyk te doen blyken. Alles op peene vau heteffeft van diennbsp;teveiliefen. Ende ten eynde de Supplianten delen Onlen conlèntenbsp;Oiftroye mogen genieten als naerbehooten: Laften wy allenendenbsp;«enenygelykendie'taengacnmach, datfvdeSopplianten vandennbsp;,inhoude van delen doen . laten en gedogen,luftelykenvolkoment-Jyk genieten eu celïèrendealle beletten ter contiatie. Gedaen in dennbsp;Hage onder Onfen groten Zegele hier aen doen hangen den 17. De'*nbsp;«embt. in ’c ]aer onfes Heeten en Zaligmakers duylent fes hondettnbsp;tweeëntachtig.
G. F A G E Lr Tfcr Ordonnantie vau de Staten
Simon vaiBEAUMONT.
Het KONSTGENOOTSCHAK heeft het Récht van de bovenftacnde PRIVILEGIE, aangaende A-GAMEMNON verdunt aen ALBERT MAGNUS, Boekverkoper tot Amfterdam.
/n Amfierdam den 10 Maj 1684.
ALBERT MAGNUS ; heeft het bovenftaande regt aan PIETER ROTTERDAM getranfporteertjnbsp;en PIETER ROTTERDAM heeft het regt wederom afgeftaan, en getranlporteert aan, en ten behoeven van WILLEM BARENTS, Boekverkoper totnbsp;AinHerdam.
Aétum in Anifterdaro den n. January lyzquot;.
Pag. I
Orestes,Pylades.
JO R E S T E S.
A, Pylades, ’cis waar: de Grieken Zegepraalen Van Azië: elk komt, om den veldheer in te haaien.nbsp;Mycene juygt van vreugd : het vólk, van alle kant,
By cén vergaderd, wacht der Grieken vloot aan ftrand: Engy, nwn’ vrind, gy, door de zelve drift gedreeven,nbsp;Hebt uyt Phocida, u mee herwaards aanbegeeven.nbsp;Maar, ach! uwe y vér is ganfth vruchteloos, myn Heer.nbsp;DeTrojer heeft zyn’ wraak,myn’ vader leeft niet meer.nbsp;Pylades,
Uw’ vader leeft niet meer! ó wreede noodlots plaagen! O ongenade! die ons eeuwig zal doen klaagen!
Hoe wreed treft Atreus ftam die doodelyke ilag!
O droevig voorbeeld van der Goden gramfchap! ach 1 RampzaaligVórft!Maar’kbid,wilmyte kenn;n geeven.nbsp;Door welk een ongeval uw’ vader raakte om ’t leevcn.nbsp;Orestes.
Na dat hy Trojen had doen buygen voor zyn’ magt, Gantfch Azië onder ’t juk van Griekenland gebragt,
En wraak van Helenaas ontfchaakinge genomen,
Is hy, begunldigd van de winden, en de ftroomen,
Met duizend kielen, van ’t verwoefte Trooyfche ftrand, ïn zee geftooken, vol van vreugd, na’t vaderland.
De vloot,met Trooyfcfae buit,met prachtige gewaad :n,'
A nbsp;nbsp;nbsp;' M et
-ocr page 8-Metgoud, en zilver, en gevangens overlaadeti; Befloeg, door haar getal, de ganfche Egeefche zee.nbsp;Matroos ontdekte uit marfch, en fteng van verre alreênbsp;’t Gebergt van Argós: wyl de vloot dus komt gevaaren.nbsp;Verheft een onweer zich afgryf’lyk op de baaren:
Den ftoutften Griek ontzonk de moed, in dien orkaan, De winden loei jen, en de woefte golven flaannbsp;Vervaar! yk tegens een: men ziet de vloot gehevennbsp;Om hoog,en dan om laag,na de afgrond neer gedreeven.nbsp;In dit gevaar vervalt vórlf Agamemnons fchipnbsp;gt;Ja ftrand, en overftaag op een’ verbórgen klip: (kennbsp;De kiel krygt krak op krak, tótze eind’lyk onder ’t ruk ’nbsp;Der hólle barrening, fpat uit zyn’ voege aan Hukken.
P Y L A D E s.
Goon!
Orestes.
’t Onweer. en de nacht, verduifterende ’t licht, Benam de vlooteling dat doodelyk gezigt.
’t Rampzalig overfchót van fcheepen, daar gebleeven , Gckurven-mallen, want, en drenkelingen dreeven,
En dóbberden door zee, elendig in dien nood V an e'én verilrooid.
P Y L A D E S.
Zy t ge al verzekerd van de dood Uws vaders ? moogelyk is hy ’t gevaar ontkomen,
Gy hebt die tyding al te haaltig aangenomen;
Licht is die valfch, ’t geval zal hem in ’t kort miflckien Hier brengen, en gy zult hem zegepraalendzien.nbsp;Orestes.
Etirybates , die zeer gelukkig daar het leven Heeft afgebragt, zegt, dat myn’ Vader is gebleeven:nbsp;Die droeve tyding , ach! myn’ vrind, is al te waar;
Zy is beveiligd van meer andre, dat gevaar Ontworlleld: die op luik,en wrakke, aan onze ftrandennbsp;Gedreeven zyn. Had nóch de zee hier ’t lyk doen landen!nbsp;Dan had Orefles nóch zyne afch ter aard befteld,
De laatfte dienll gedaan aan dien beroemden held.
Maar,
-ocr page 9-MaarGoden, ’k ben door u, van dat geluk verfteekcn, Oreftes is onwaard het allerminfte tekennbsp;Vangunft. Nu heb ik Hechts geófferd, en alleennbsp;De hemel voor de ruft van Vaders fchim gebeên.
Zie,hoe het Godendom ons fteeds komt tegenftreeven; fK heb u verhaald, myn’ vrind, hoe Vader raakte om ’tnbsp;leven,
*t Rampzalig lót, aan hem befchooren van de Goön. Myn’ Pylades, hoor dat nu mede van zyn’ zoon.
Die groote veldheer, na dat Priaams hóf, en haaven, Gantfcn Troojen was verdelgd, en in zyne afch begraa-ven.
Begeerde niemand van zyn’ dóchters, als alleen Kaftandra, die hy, met Troojaaitfche kóft’lykhêen,
En vórftely ke beuit, voor af zond herwaards heenen: Een’ voor- de -wind bragt haar gelukkig te Mycenen,nbsp;öoón! in wat ftaat, vond ik myn hart, als ik aan ftrandnbsp;Die prachtige flavin, naauw met het fchip geland,nbsp;Hoogmoedig zelf ontfing op eene Zegewagen;
De Trooifche wapenen, en beuit, ons na gedraagen, De Haaven, achteraan, geboeid, ten toon geleid.nbsp;Vermeerderden de glans van haar’ bekoor’lykheid.
Zy fcheen fomwyl zo tróts, en moedig in naar wezen. Als had zy niemand in haar flaverny te vreezen,
Maar op die zelve tyd van ons gezegepraald.
Dan zagmen weder op haar vo®rhoofd afgqmaald,
Een edelmoed’ge wraak, die iders mededoogen Verwekte, ja,ik zelf, was ’t meeft raet haar bewoogeh:nbsp;Haar ongeluk ging my gevoelig aan het hart:
In plaats van blydfchap , deelcfe ik mede in haare fmart. 'K was toornig,om de ramp,die Troojen heeft geleeden.nbsp;En in myn hert ontroerd door haar bekoor’lykheden.
’K bragt haar al beevende in Mycene: ip ’t end, myn’ Weet, dat Kaftandra vanOreftes word bemind, (vrind*nbsp;De liefde doet myn hart op ’t alderhevigft blaaken,
Die onweërftreef bre drift doet my meer rampen fmaa-Als’t gantfcheTroojen,van deGriekenheeftgeleên,(ken,
A z nbsp;nbsp;nbsp;Py-
-ocr page 10-P Y L A D E S.
Veracht Kaffandra; Prins, dan uw’ genegendheên gt; Orestes.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(jaaren^
Goön! met wat fchrik heeft zy ,die, fint haar kindfche Tót Phebas priefterin, en dienft dan zyne altaarennbsp;Geheyligd is, aanfchouwd myn’ liefde in zulk een Haat,nbsp;Ze is veel te heylig van gedachten, ja, zy haatnbsp;Het huw’lyk,en veracht een’Minnaar,die gefprooten ;
Is uyt het bloed, het welk het haaren heeft vergooten; En, fteeds gevoelig door dat levendig verdriet,nbsp;Schreitze onophoudelyk, en anders doetze niet.
P Y L A D E S.
Uw’ deugd,uw’zorg,en uw’ ftantvaftigheid in’r minnen, Die zullen door de tyd haar’ fierheid wel verwinnen.nbsp;Maar weet de Koningin...
Orestes.
Helaas! wat zegt ge -De Koningin is wel met haar bewoogen, zy Bemint haar’ deugden, die op ’t allerheerlykft praaien jnbsp;Maar haat het bloed,waar afKaflandra komt te daalenrnbsp;Zy wil, om dat zy niets op my te winnen ziet,
Een bruygom kroonen, my verfteeken van ’t gebied.
P Y L A D E S.
Laat zig de Koningin door fpy t zo verr’ mifleiden ?
O R E s T E s.
]a, in Mycenen ziet men reeds met vteugd bereiden De pracht en toeftel, vooreen huwlyk al tefnood:nbsp;Maar dat Oreftes zal beletten tót zyn’ dood.
De trótze Egiitus zal de onwaarde bruygom weezen.
P Y L A tgt; E S.
Egiftus ? ach ! hoe is die keur voor u te vreezen ?
Hy , die tien jaaren heeft, door Agamemnons laft,
Op Klytemneftra, u, en ’t Ryks gebied gepali:,
Die naarzyn’ wil j en wenfch befticrt de heerfchappye. Zal zig gewiifelyk, door ftille kuyperye.
Verzekerd h ebb jn van de grootfte in magr, in eer,
En mogendheid van ganfch Mycene, enArgós, heer.
ORES-
-ocr page 11-TREURSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;?
Orestes.
Ja j Pilades, het vólk door oproer aangedreeven,
Wou, dat de Koningin hen zou een Koning geeven, Enondervalfchefchyn 5 van’t nut der Grieken, datnbsp;Een ouder vórft, als ik, die meer bekwaamheid had jnbsp;Regeeren zou. dat zyn gevoelens van die geene,
Die door Egiftus zyn mifleid, ominMycene Aan ’t opperfte gebied te komen.
P Y L A D E S.
Geef hém dan
Geen oorzaak meerder, die zyn’ ftaatzugt fty ven kan. Weêrftreefjófjdoof die vlam,die u de ziel doet blaaken.
Orestes. nbsp;nbsp;nbsp;(ken!
Zoude ik my zelve aan zulk een’ mifdaad fchuldig maa-Pie ted’re liefde, daar myn hert alleen door leeft,
Die vlam, die ’t Godendom in my ontfteeken heeft,
Verbergen! ’kZou____
P Y L A D E s.
Wat ’suwbefluyt. Orestes.
’K zal ’t u verklaaren, En dat geheym, dewyl ’t dóch zyn moet, openbaaren. ;nbsp;Ik wil... Maar, Pilades,’k zie imand herwaards trcennbsp;Het is de Koningin: ik moet haar moei’lykheên,
En moederlyke toorn wat trachten te verbreeken.
Ga heen ; 'k zal u daar na van alles breeder fpreeken.
Ho e vrees ik,hemel! voor haar’gramfchap in deez’ ftaat. Goón 1 ’k zie de ontroering van haar hart in haar gelaat.
Klytemnestra, Orestes,
D o R I D E.
1^ Klytemnestra.
yn’Zooii,gy weet,dat gy my hebt in toorn ontftekenj Maar’tmoederlyke hart dwingt my, voor’tlaaft’tenbsp;fpreeken.
6 nbsp;nbsp;nbsp;AGAMEMNON.
Elk kent de liefde, die ik draage tót myn bloed.
Met welk een’ ted’re zórg heb ik u opgevoedt!
Had ik in de armen van uw’Vader moogen geevenj, (ven. Zo waard een’ P rins, reets in het bloei jenft van zy n’ le-Wat vreugd was ’t my geweeft?maar ach'.nu is hy dood:nbsp;Een wreede fchipbreuk heeft me ontrukt myn’ Bedgenoot.
Nu komt de kroon aan u, en fchoon de muitelingen,' Egiftus met geweld ten Zetel willen dringen,
Vrees niet, myn’zoon 3 ik zal u helpen aan’,t gebied. Ik ben uw’ Koningin,en moederrvrees hen niet. (praaien:nbsp;Maar deze dag moet door uw’ trouw op ’t heerlykftnbsp;Laat eens uwe oogen op zo veel P rinfeflen daalen,
WierVad’ren, op’tonbóduwsVaders, zynbyéén Gekomen; yder poogt na heur’ genegendheên.
Verkies; wil morgen, óf op dezen dag veréénen Met een Princes, myn’ zoon, van Kreten, van ArheneH;'nbsp;Óf Sparte, ik ftel op die voorwaerde ’t ryks gebiednbsp;In uw geweld, enmagt; maar mor daar regens niet.
Ik weet, wat ik aan u, enookuweonderdaanen (nen. Verbonden ben,waar toe myn’ pligt my aan komt maa-OrésTes.
Ik zie uw’ goedheid, en uw’ zórg, ’k voel,dat myn hert lu liefde en dankbaarheid te meer ontfteeken werdi (ven,nbsp;Maar’k zou de waarheid van myn zeggen ganfch verdoo-Mevrouw, indien ik u de fcepter wilde ontrooven ?nbsp;Volhard in’theerfchen, elk zal vredig, ongetrouw,nbsp;Eerbiediglyk ’tbevel opvólgen vaneen’ vrouw.
By Koninginnen, die met zo veel luider praaien,
Met zo veel deugd, kan, zelf de grootfte vórft, niet haa-Het was onbillyk 3 zo den ftaatu wetten gaf. (len. Indien een’ Koning moet de Griekfche fepter ftafnbsp;Regeeren, ’k zal daar van alleenig de eer naam draagen.nbsp;Gy zult gebieden, naaruw’wenfch, en welbehaagen inbsp;Almyne vólk’ren voor u neêr gebogen zien,
My, met de kroon op ’t hooft, als onderdaan, gebiên: Ja, ’k daagde Goden tót getuigen. Maar wat reden,
Welk
-ocr page 13-TREURSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;7
Welk eea noodzaaklykheid dwingt my in de Egt te tre-^tVerraad zakzondcr dat,ten kollen van het bloed (den? Der muytelingeii, wel vergaan. Oreftesmoetnbsp;Held Aganaemnons fpoor, zyn’ deugd,en helden padennbsp;Navólgen. Door zyn arm, en lóftelyke daaden,
Maar door geen huw’lyk, wierd Arkadië gebragt,
Met Ciceonna, en Korinthe in zyne magt :
En zo ik mede moet uitbreiden myne paaien,
’k Wil, dat myn’ deugd alleen daar van zal zegcpraalen.
Klytemnestra.
Verberg voor andre vry de zórgen van een hart,
Dat in de liefde van Kaffandra blyft verward.
Orestes.
Acht gy ’t een misdaad, dat ik ben in liefde ontfteeken? Ach! ’t is me onmogely k die banden te verbreeken,nbsp;Klytemnestra.
’t Is geen onmoog’Iykheid, maar lafheid van ’t gemoed. ’tWas al te fchandly!t,Prins,voorKlytemnellraas bloed.nbsp;Met Troejens ©verfcból, Gevangene in Mycenen,
Tot alle Grieken hoon, lafhartig te vereenen. Orestes.
Veracht gy die, die van uw’Haat zyn ? grootcGoonl è Moeder! doemt gy dus die zwak heid in uw’ zoon,nbsp;Dat zig Orelles door de liefde laat verwinnen ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
Dat hem Kaffandra dwingt, haar fchoonheid te beminnen :
Gy, die my zo veel acht, en die voor yder e'én Rechtvaardig zyt....
Klytemnestra.
Ik 6en, die ’k altoos was voorheen: Maar gy, Ondankb’re, zult gy my fteeds tegen ftreevennbsp;En,in myn’ weerwil, haar uw’ trouw, en liefde geeven.nbsp;Daar ik om uwent wil haar ondergang betracht ?
Zal Klytemneftra zien uw’ vry heid, in de macht Van een flavinne, die, ontbloot van vrind, en magen ,nbsp;Aan haaren bruygomniets,dantraancn,cp kandraagen.nbsp;Die hier geboeyend, fteeds haare ondergangbclchreit ?
A 4 nbsp;nbsp;nbsp;Ores-
-ocr page 14-Orestes.
Verdooft haar’ ramp de glans van haar’ bekoorlykheidf De Deugd,gïkluyftert, en ’t rampzalig lót, en traanennbsp;DierSchooiiïjkomen die ons tót haar’hulp niet maanen?nbsp;Hoe wreeder ’t nootlót op haar is, ó Koningin!
Hoe grooter haare ramp, hoe ik haar meer bemin.
Wat zou’t 3 ó Goden! my al vergenoeging geeven Mogt ik Kaflandra eens gelukkig hier doen leeven ?nbsp;jvlaar gy, Mevrouw 3 gy haat die S choone.nbsp;Klytemnestr.
Ja 3 ik moet
Haar haaten: haat haar mede, op ’t voorbeeld van u w Orestes.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bloed.
Moet ik om uwe haat die haaten, die ’k beminne ?
Wat wreeder eyfch!
Klytemnestr A.
Myn’ zoon, zy is een’ Troyaninne, H aar’ broeder Paris heeft die myne zufter niet,
Vói'Il Men Jaus vrouw 3 na ’t Aziaanfch gebied Vervoerd 3 en Sparte zulk een waei'dig pand ontnomenJnbsp;Kon ’t üriekfche leger wel in Azië overkomen,
Voor dat myn’ Dóchter was geófferd aan de Goón gt;
Ik heb myn eigen bloed, op ’t moordaltaar, zien doón: ’l Meynedig l'royen kóft de braaflle helden ’t leeven.nbsp;Haare overwinnaars 3 zelf uw’ vader, is gebleeven,
En onder ’t woen der zee, met fchip 3 en vólk vergaan; En gy 3 myn’ zoon, gy zoud zo laf zyn, dar gy aannbsp;E:n i'royaninuwhart, en trouw ze] fop zoud draageni*nbsp;Laat haar veel eerder haar rampzalig lót beklaagen jnbsp;En in die droeve Haat het noodlot van de Goonnbsp;Voorzeggen. Welk een fchandlzo Agameinnons zoon,nbsp;Een telg van ’t heerlykft bloed, uyt Góddelyke looten,nbsp;E;n vro.iwomhelfde3 uyt zulk een haatelyk bloed ge-iprooten.
’K bemerk 3 ondankb’re Zoon 3 dat u myn’ reden niet B diaagen , dat myn’ raad u ftrekt tót ziels verdriet,nbsp;En dat gy wenfehr te zien uw’ lieve Troyaninne.
TREURSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;9
Nóch ééns. Regeer j maar met een andre Koninginnes Of door myn’ eygen’ trouw zult gy een’ Koning zien,nbsp;Ten Ryks-troontreeden, my, en Griekenland gebiên.nbsp;’K vermag hier meer,alsgy.De priefters,de offerhanden.nbsp;Het Altaar is bereid, en ’t heylig vier aan ’t branden ,nbsp;Om ’t groote huwlyk te voltrekken. Wiltge uw’ val ,nbsp;Uw’ eygen rampen niet voorkomen ?
Orestes.
Ja, ik zal
Dat doodd’lyk huwlyk wel beletten, ik zal westen, Mevrouw...
KeVTEM NESTRA.
Vermetele, hebt gy uw’ phgt vergeeten, Dreygt gy uw’ Moeder ?
Orestes.
Ach! vergeef die millag aan Uw’ zoon. Egiftus, die verrader heeft mifdaan;
’’K zal zyn’ trouwloosheyd met uw’ deugden niet ver-ée'nen.
Zo lang 5 als gy alleen, zult beerfchen in Mycenen, Zal ik, eerbiediglyk, ennedrig, uw’geböó.n.
En wetten vólgen 5 maar, als nevens u de Troon Door andre wierd bekleed, gy kunt verzekerd weezen,nbsp;Hy had zyn wis bederf, ja zyne dood te vreezen.nbsp;ga, overdenk myn’ reen.
DERDE r 0 0 N E E L. KlytemnestrA, Doride.nbsp;Klytemnestra.
's’tmogelyk ? is dat
Vergelding voor de zórg, die ’k altoos voor hem had ? Ik heb de Ondankbre fteeds in ’t grootft gevaar van ’tnbsp;leven,
Daar ’s vaders afzyn hem aan over had gegeeven, Befchsrmd, en trouw behoed, ik, die een dóchter , ennbsp;A 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Daar
-ocr page 16-AGAMEMNON,
Daar een’ weduw’ van gekroonde vórften ben.
Pie, fint tien jaaren, naarimyn’ wil en welbehagen Dit ryk regeer, heb ’t hem vrywillig opgedraagen;nbsp;Maar ’k zal zyn’ trotsheid,door myn huwelyk,in ’t kortnbsp;Welftraffen: niet, dat ik alleen gedreeven wordnbsp;Poor fpyt en tooren, om myn’ zoons vermetelhedennbsp;Tot die verheffinge...
P o R I D E.
Mevrouw, wat ’s dan de reden Pie u daar toe beweegt ? . .
Klytemnestra.
Zal ik ’t H zeggen, myn* Poride ? ach ! ’t is de liefde.
P o R I D E,
ó Goón! kan ’t moogly k zyn,
Pat gy Egifcus...,
Klytemnestra.
J a, die kon myn’ ziel verwinnen.
*c Beweegt my alles, om Egiftus te beminnen.
Pe tyd, gelegendheid, des Konings dood, myn’ zoon, Myn’ wrcede nootlóts ftar, Dorioe, en zelf de Goón.
D o R I D E.
Wel hoe. Mevrouw.
Klytemnestra.
Hoor, hoe ik eerft wierd ingenomen, Poor deze drift, hoe ’k tót die zwakheid ben gekomen.nbsp;Het is u wel bewuft, dat myne Bedgenoot,
Toen hy in Aulis lag geankerd met de vloot Per Grieken, meerder tót zyne eer,als bloed gedreeven,nbsp;Tót zoen der Goón, myn kind op ’t moord altaar deênbsp;fneeven,
Om voor de wind van hen re krygen. Ach! wat fmarr Was’t voor myn’ ziel! wat toorn verwekte’t in myn hart.nbsp;Ik noemde duizendmaal hem trouw’loos, een verrader.nbsp;Lal h arte Bedgenoot, en eene ontmenfchte Vader.
Hy trok na Troojen, zyn afweezen deê myn’ haat Vermind’ren: ’k zag toen klaar zyn’ wreedepligt vannbsp;ftaat.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^K trok
-ocr page 17-’K trok dan uytAulisj en kwam aanftonds herwaards heene,
’K befloot myn’ droefheid, en myn’ traanen in Mycenej Met welk een’ zórg, en vlyt heeft daar Egiftus nietnbsp;Myn’ zkl vertrooft, in al die rampen en verdriet gt;
Hy hielp met yver my dit Ryk en ’t vólk regeeren.
Wat dee hy niet, om myn gezag te doen vermeêren!
D o R I D E.
Hy wierdvan yder, als een’fteun van’t Ryk geacht.
Kdytemnestra.
Helaas! wie had ooit van Egiftus dat verwacht ?
Wie had gelooft, dat hy zyn’ deugd zo zou belaagen gt; Dat hy,in fchyn van zórg voor’t ftaats belang te dragen,nbsp;In ’t heimelyk tót my, zyn’ wettige Vórftin,
Zou durven draagen een’ verdoemelyke min ?
D o R I D E.
Wat hoor ik!
Klytemnestra.
Hy dorft my nóch zelf zyn’ vlam ontdekken. Waarom gaf ik de toorn, die’t in my kwam verwekken.nbsp;Geen meerder plaats, tót ftraf van zyn’ vermetelheid inbsp;’K had hem verbannen, en ’t Myceenfche hóf onrzeid:nbsp;Maar ’t was gevaarlyk voor den ftaat; ’k heb dan ge-zweegen.
’K dacht, Agamemnon door myn fchryven tebeweegen. Om weer na Griekenland te keeren j maar ’t was alnbsp;Om niet, ’t hoogmoedig hart dacht flechts aan Trojensnbsp;En om een zege.;, die ons niet als ramp voorzeide, (val.nbsp;Een overwinninge, zoo doodd’lyk voor ons beide.nbsp;Watmeêris...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Do rids.
Wel, Mevrouw.
Klytemnestra.
In ’t heir was hy verliefd, Brifè'is had hem door haar fchoonheid’t hart doorgriefd.,nbsp;Zyne ongetrouwheid, ach! verdubbelde m.yn’ fmerte,nbsp;De fpyc en fchimp dier hoon doórpynigde my ’t herte.
’K was droevig, en onfteld, ganfch hoop’loos, ’kzag myh haatnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Toen
-ocr page 18-li nbsp;nbsp;nbsp;AGAMEMNON,
Toen tót Egiftus nóch vermeerd’ren in die ftaat. (ken; ’K ontvlugte hem, om niet zyn’ vlam meer aan te kwee-Maar inyn’ verachting heeft dat vier nóch meer onftee-Zvn’ zórg en y ver voor den ftaat heeft my verpligt, (kennbsp;Myn’ haat te matigen, en hem voor myn gezigtnbsp;Te duld en. Welk een vier vermeefterde my ’t harte ?nbsp;Ook hoorde ik in die tyd , tót mcerd’ring myner fmartenbsp;Dat Agamemnon, toen hy weer van Troyen kwam,nbsp;Dicht hy Scamanders zoom,weêr door een’nieuwe vlamnbsp;Ontfteeken was; dat hem Kaffandra kon behaagen;nbsp;Dat hy die Troyanin zyn hart had opgedraagen :
D en dienft der Goden wilde ontrukken, en haar licht Zou komen trouwen in dit hóf, voor myn gezigt.
’K wil ’t niet ontveinzen, door die iroon, en trouwloosheden ,
Doride, was ik haaft van ’t pad der deugd getreeden ’K had licht’lyk toen beftaan de afgryf dykrte zaak ,
De grootfte gruw’len, tót voldoening myner wraak. Döch egter weet gy, als ’t gerucht my kwam ter oorennbsp;Van zynedood.en ’t lót, hem van de Goon befchooren,nbsp;Hoe my die flag trof, hoe ’k vol waarc rouw, en druknbsp;Zyn’ dood befchrsid heb, en rampzalig ongeluk.
Dar ik van droefheid zelf my ’t leven had benomen, Had gy, o wreede 1 my daar in niet voorgekomen.
’K heb duizent^raffteênin’t Myceenfch gebied gefteld. Gevierd, gcdfod, töt gedacht’nis van dien held,nbsp;ja, ’k wilde, om na zyn’ dóód, in volle roem te leeven.nbsp;Al ’t voorverhaalde z elfvergeeten, en vergeeven:nbsp;Maar als ik zie myn’ zoon opdfferen zyne min,
Aan ’t voorwerp myner haat, zelf aan een Troyanin, Ivlyn’ weldaan hoonen, en zyn Idff’lyk bloed onteeren,nbsp;Zyn’ moeder trdtzen, en in ’t aangezigt braveeren,nbsp;Voel ik de gramfchap , en de haat op nieuw in mynbsp;Ontfteeken; ’t fcheelt my niet, dft’ liefde, df razernynbsp;Of haat,df wraak is,daar myn’ziel door werd gedresvennbsp;’t Schynt me afles gunftig, en een oopen weg te geeven.nbsp;Tót mya befluyt, de dood des Konings, al de pracht
Die
-ocr page 19-rHEURSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;i|
Die reeds bereid is, ’t vólk, dat voor ’t altaar my wacht De trdtsheid van myn’ zoon , en zyn’ weerl’pannig-heeden:
’K ben ook onmagtig, om my zelve na de reden Te voegen, ik kan niet myn’ gramfehap wederftaan,nbsp;Myn’wraak moet zyn volbragt,laat ons ter tempel gaannbsp;Myn huw’lyk moet... Maar ’k zie Euribates genaaken.
, KLYTEM NESTRA, EuRIBATES.
D O R I D E.
Euribates.
Ach! wat geluk,Mevrouw,kom ik u kenbaar maaken! Vdrft Agamemnon leeft, ’t geriigt van zyne doodnbsp;Is valfch ; de hemel heeft uw’ waarde bedgenoot jnbsp;Die ik geloofde, dat in ’t onweer was gebleevcn,
Tdt aller Grieken heil, behouden in het leeven,
Eacus brengt daar van de zeek’re tyding: hy
Is met Egiltus----
Klytemnestra.
Ach ! wat boodfehap brengt me my! Zal ik myn’ bedgenoot nu weer zien na tien jaaren ?nbsp;Euribates.
Hy, door het onweer, en ’t geweld der hdllebaaren, Ellendig op een wrak verr’ van de plaats gcfpoeld,nbsp;Daar onze vloot de ftraf der Goden heeft gevoeld,nbsp;Wierd door zyn vdlk, dat zig in floepen had begeven,nbsp;Gelukkig ndch gered, op de oever van zyn leven.
Hy, uyt die nood, dank zy het godendom, gered Heeft zyne ftreek recht na My cene toe gezet,
Met al de fchepen, die het onweer zyn ontkomen : Maar fteeds verhinderd door de winden, en de ftroomen ^nbsp;Heeft hy elendig, met de vloot, voor onze walnbsp;Tdt nu gezworven, en de faam meldt reeds ’t getalnbsp;y an zy ne fcheepen, en de fchatten der Troyanen.
Ik'
-ocr page 20-J4 nbsp;nbsp;nbsp;A G A M E M N O ]Sr;
Ik zag Oreftes en veel ftaat’lyke onderdaaneni Ter haven fpoeden, en na de oever van de zee.
Na dit verhaal, vdlg ik, met uw verlóf, henmeê.
Klytemnestra.
Ga heen, ik ken uw’ trouw 5 ’k zal aanftonds derwaards treeden.
Klytemnestra, Doride.
Klytemnestra. (leden! at koor ik! welk een’ maar! wat fchrik ryd door myn’nbsp;Goon! welke ontroering!voel ’k in binnenft van mynnbsp;hart!
Hoe fchiely k word vermengd myn’ blydfchap met myn* fmart!
Waar is de vlam, die’k eerft voelde in myn’ ziel ont; liooken ?
Die overwinnaar, die de Grieken heeft gewrooken, Het opperhoofd van zo veel koningen, keert weer!
Dat alles voor de glans van zynen naam en eer,
En zege wyk’ j myn hart, wil hem alleen beminnen.
Gy ed’le roem, gy deugd, gy brengt my weer te binnen Myn’ plicht, ik voel u weêr in myn gemoed herfteld:nbsp;Maar,Goon! door welk eene anglt voel ik myn hart bekneld ,
Wanneer myn fchandelyk befluit my komt te vooren, Dat myne Bedgenoot hier zelf zal zien en hooren ?nbsp;Rampzaligs!
Doride.
Mevrouw, verban uyt uw gemoed Die droefheid tóch.
Klytemnestra.
Ik ken de fierheid van het bloed VanAtreus. ’twroegend hart, door ’t naberouw be-woogsii,
Stelt my de affchuw’lykheid van myn befluit voor ogen.
TREURSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;ly
ïyn dit de tekenen van rouw, die ’k aan zyne afch, Aan zyn’ gedachtenis, en trouw verfchuldigd was!
’k Zou, onder fchyn van myn’ gehoonde trouw te wree-ken.
Een ander kroonen, en zyn’ zoon van’t Ryk verfteeken! Töt welke oned’le drift was myn gemoed gebragt!
Vdrft Agamemnon zal de toeftel, all’ de pracht, (ken! Tdt die onwaarde trouw,dan tdt myn’ fcnandc ontdek-Ach! iaat ons aanftonds vry uit dit gewelf vertrekken:nbsp;De Troon verlaaten, en met die ganfch Griekenland:nbsp;Dat my een’ ballingfchap weer zuy v’re van die fchand.nbsp;D o R I D E.
Wy vluchten! ach! in welk gevaar wilt gy u fteeken ? Uw’ liefde blyft bedekt, ze is my alleen gebleeken.
Wie kan de Koning dat geheim toch doen verllaan ? Uw’ vlucht Mevrouw, zou ons betichten, en verraan.
Klytemnestra. (nen. ’t Belluytvan’thuw’lykzal hem klaar demisllagtoo-D o R I D E.
’K weet duizend midd’len, om u weder te verfchoonen: Des Vdrlten weêrkonill zal ’t gerucht van uwe trouw.nbsp;En al die toellel wel vernietigen, Mevrouw.
Én fchoon hy ’t hoorde, hoe kunt gy in uw’ gedachten Het opzet van die trouw voor zulk een’misdaad achten.nbsp;Dat die voor eeuwig u het hart in wroeging laar ?
Klytemnestra.
O ja, ’k zal nimmermeer vergeten dat yerraad.
’K zal elk het naberouw...
D o R I D E.
Gy moet u zelf verpynen, Uw’ Bedgenoot zal hier haalt in het Hdf verfchynen.
Klytemnestra.
Wel aan, ontmoeten wy myne eerlle bruidegom.
Het overig beveel ik aan het Godendom.
£lt;We het eerjle Bedryf,
i6 nbsp;nbsp;nbsp;A G A M E M N O H;
Kassandr a,Ismen e.
LKassandra.
aat my begaan, Ifmene: in myne razernyen,
Ia al de rampen, die my ’t godendom doet lyen,
Erken ik raên, nóch pligt 5 in deze droeve ftaat, Vcrftrekc de dood alleen my tot een’ toeverlaat.
I S M E N E.
Mishaagt het leeven aan Kaflandra, diegefprooteu
Uyt Koninklyke bloede, en Gdddelyke looten___
Kassandr A.
Ach! zwyg van myne ftam, rep van haar luyfter niet 5 Maar fpreek veel eer van ons geledene verdriet:
Hoe al myn’ broederen geraakten om het leeven: (ven: Hoe de oude Priamus door ’t Griekfche ft aal moeft fnee-Hoe’t gryzeontzachlyk hoofd,beklad met ltof,en bloed.nbsp;Geknot van ’t iichchaam, wierd vertreeden met de voet.nbsp;Verbeeld my Hektbrjdoor Achilles zwaard verflaagen:nbsp;Hoe hy, gebonden aan des overwinnaars wagen,
Om l'roojen wierd gefleept, met wond op wond door-boord:
Hoe op Achill :s graf myn’ zufter wierd vermoord.
Hoe ’t jongske Anianaks gewurpen van den hoogen Trojaanfchen wal, ’t hart van zyn’ beulen heeft bewo®-Vooral errinner my, hoe’k zelve van’t altaar (gen.nbsp;Gerukt wierd, en gelleept by’t los gevlochten haar.nbsp;Helaas! wat hoor ik hier? tot meerd’ring myner fmarte.nbsp;Spreekt elk tot löfvan myn’verwinnaarft volk,van har-Verblyd, ziet hem hier in Mycene te gemoed:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(cc
Terwyl myn’ droeve ziel het wreed herdenken voedt Van Trojens ondergang, niets anders zich inwendignbsp;Verbeeldt, als brand, en moordj hoe Priamus, elendig.nbsp;Gevolgd van 1'roojeren, gelneuveld in die nood,
Nóch trooft’loos waaren gaat, van de eer van ‘t graf ontbloot ;
Myn hart word innerlyk doorpynigd door zyn’ klagteti.
I S M E N E-
Ik bid, mevrouw, verban die droevige gedachten*
Stel ’t lót van Troje, en al de Trojers uyt uw’ zin. Oreftes mint u ?
Kassandra.
Ach! wat fpreekt ge my van min!
I s M E N E.
*K zie j dat ge, op ’t noemen van zyn’ naam, u komt te ontroeren.
Is ’t moogelyk! kan u de haat dus verr’, vervoeren; Datgyhemj die voor u...
Kassandra.
Wierd hy van my gehaat, Helaas! gy zaagt my min ontroerd in myn gelaat.
I S M E N E.
Zo beeft, mevrouw...
Kassandra.
T oen ik gevoerd wierd her waards heene, Dacht ik geen voorwerp, als van haar, hier in Mycenenbsp;Te ontmoeten: ’k dacht, dat zich in Agamemnons hófnbsp;Niets, als de laffigheid van Menelaüs, ófnbsp;’t Medoogenloos gemoed van Pyrrhus,zou vertoogen;nbsp;Maar ’k vind het tegendeel in Prins Oreftes oogen.
I s M E N E.
De hemel zy gedankt: ’t fchynt dat het Godendom, Bewoogen met ons lót, gebruykt Oreftes, om...nbsp;Kassandra.
Helaas! wat zegt ge ? in all’ de rampen,die my plaagen. Vrees ik het aÜermeeft, het juk der min te draagen.'
Het is niet noodig, u te fpreeken van myn’ ftam:
Dat my myn’ naam verbiedt, te omhelzen zyne vlam j Dat ik, onaangezien de Vórft zyn hart en ftaaten,
My aanbiedt, hem zó wel, als zyne zoon moet haaten : Dit heilige gewaad, Apóllo toeg£wydt,
B nbsp;nbsp;nbsp;Toond
-ocr page 24-l8 nbsp;nbsp;nbsp;AGAMEMNON,
Toont klaar, dat myne pligt gatifch met de liefde ftryd. Gy weetjhoe ’k aan ’t altaar Yoor eeuwig myverpande;nbsp;Hoe ik, door Godsdienfl;, en geftadige offerhand?,nbsp;Vereerd wierd met den naam van Phebus priefterin.
Die Godheid ftorte my ’t befluyt van ’t noodlot in: Maar fint ik my heb aan een’ fterfHyk menfch gegeeven ,nbsp;Word my geen kennis van voorzegging toegefchreevcn:nbsp;En niemand flaat geloof aan de uitkomft, en de tyd.
’t Schynt 5 dat het Godendom, dat geen’ verdeeling lyd Van harten, die alleen aan hen zyn opge^raagen,
My niet alleen daaromjmaatjdie my mint,wil plaagenl
Gy bindt u aan de Goón, voor u zo wreed, enftraf: Maar zeg, wat baat het u ? wat voordeel hebtger af ?nbsp;’K acht nergens na zo groot de haat van uw’verwinnaar;nbsp;De hemel toond u zo veel gunft niet, als uw’ Minnaar.nbsp;K^S SANDRA.
Daar komt hy zelf.o Wreed herdenken van myn’fmart! Verberg,zo’t mooglyk isj’t geheym toch van myn hart.
Orestes, Kassandra,
Orestes.
Oen h emel zy gedankt, myn’Vader is behouwen j De Goden doen ons hem weer inMycene aanfiehouwen.nbsp;Hy 1 van het ganfche hof, en ’t juychende gepieennbsp;Begroet als winnaar, en onthaald met plegtigheên,nbsp;Zal hier haafl: by u zyn: wil mid’erwyl gedoogen, (gennbsp;Dat ik fpreek van myn’ min. Zult gy nooit zyn bewoo-Door zo veel zuchten, zo veel traanen , zo veel pyn ?nbsp;Zal ’e hart, dat wreede hart, altyd onbuygzaam zyn ?nbsp;Kassandra.
Hóe, poogt ge my noch tot uw’ liefde te beweegen ?
Weet
-ocr page 25-Weet gy niet, wie ik ben, en wie g'yzyt daar tegen ?
Is ’t ons geoorelofr te fpreeken van de min,
Daargyeen’Griekzyt. Prins, enikécn’Tróojanin ? Is Grieken de oorzaak niet van alP myn droeve plaagen.nbsp;Dat ik verfteeken ben van ouders, en van maagen ?
Zyn myne rampen noch niet groot genoeg ? wiltgy JVly noch vervolgen, in myn’ wreede flaverny ?
Trachtge in myn’ boeijens my noch meerder... Orestes.
Welke reden!
Hoe pynigt gy myn’ ziel, die zo veel heeft geleeden!
Zal dan die ted’re min, waar door ik heel verkwyn , Geftaadig in uw oog, helaas! een’ mifdaad zyn ?
Indieh men deze drift den naam van fchuld kan geeven, Zo bly ve ik fchuldig, tot het einde van myn leven jnbsp;Dewyl ’t myn lot is, u te minneu voor altyd.
Kassandra.
Myn lot is, dat ik myn rampzalig leven flyt In haat, inwanhonp, en in droeve jammer klagte«inbsp;In bitt’re traanen, en angftvallige gedachten.
O R È S T E S.
Is u dat wreede lot voor eeuwig op geleid ?
Dat gy fteeds zuchten looft, en droeve traanen fchreit ? Legt Trooje nu verWQeft,denk,dat de Griekfche wallehnbsp;Dat zelve lot, mevronw, eer lang te beurt kan vallen ¦,nbsp;Want alles neemt zyn keer; ’t is Waar, dat uw geflachtnbsp;En ’t prachtig Ilium heel is te niet gebragt;
Maargy, Prinfes, gy zyt noch overig gebleeven,
En door myns vaders zorg behouden in het leven.
Wie weet, ofhyuniet, in plaatfe van llaavin.
Ten Griekfchen troon verheft,als wettig Ryksvorftin: Of hy u, om in ons die ryken te veréénen,
Zyn’ zoon niet opdraagt, met de rykftaf van Mycenea 3* Kassand ra.
Myn heer!
O R E S T E S.
IsTrooje door het Griekfche vuur vergaan, B z.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hoe
-ocr page 26-id nbsp;nbsp;nbsp;AGAMEMNON,
Hoe dier.mevtouwjhoe dier komt ons die val te ftaan f Hoe menig held moeft dit bekoopen met zyn leven!
Dit is het noch niet al: Egiltus. aangcdreeven Door ftaatzucht.tracht zich zelf te dringen in ’t gebied:nbsp;Des Konings wederkomft, wat ramp fpelt die ons niet!nbsp;En fchoon deGriek uw’haat verdiendejikjdie voor dezennbsp;Geen vyandfchap aan T rooje, of d’uwc heb beweezen,nbsp;Die om myn jonkheid vah het oorlog wierd verfchoond.nbsp;Heb ik verdiend, dat gy u zo af keerig toont ?
Kassakdra.
Helaas!
Orestes.
Zo myn ontzag,myn’ trouw,myn’ droeve klagten, Myn’ ted’re liefde niet uw’ wreedheid kan verzachten,nbsp;Zd wreek u van uw leed : ftoot toe, nievrouw, ftraf vrynbsp;VórftAgamemnon: ja, ganfehGriekelandinmy.nbsp;Verfmoor die vlam vry in myn bloed, dat u myn leven.,nbsp;Kassandra.
’k Sta na uw’ dood niet ,neen ,wil flechts die vlam wcêr-ftreeven.
’k Word hier van elk gehaat, en verontwaardigd, doe Het zelfde, en draag my haat, in plaats van liefde,to^nbsp;Orestes.
Hoe, ik mevrouw ? ö Goon! hoe kan zulks mooglyk weezen ?
Kassandra.
Wil voor Kaffanara, die Rampzalige, vry vreezen: Die ramp op ramp meefleept, ’t zy jwaar haar ’t noodlot ftiert.
Wie weet, êf gy door my niet meê rampzalig wierd ? Gy zyt uyt Atreus, en uyt Tantalus gefprooten;
En ik Rampzalige ben ééne van de Looten Van de oude Priamus, een’ Ilam van elk gevreeft,
Myn’liefde is doodd’lyk voor myn minnaars fteeds ge weell:
D mk, welk een droevig lot Chorebus was befchooren : Die Held, die ’k op de iaft myns Vaders,had verkooren
Tót
-ocr page 27-Tót myne Btuydegom: Hy kwam ter naauwer rtood In Trooje, óf moeft zyn’ min bekoopen met de dood.nbsp;Den Griekfchen Ajaks wierd geblikfemt voor myti*nbsp;voeten j
Die T rótze moeft zyn’ min zelf met zyn leven boeten. Des beef j enfiddervry, op zulk een voorbeeld j Heer,nbsp;Orestes.
De hemel ftorte op my haar’ blikfemftraalen neêr,
Tivk durf degramfchap en de wraak der Goden daagen. Zo my hunn’haar benydt u liefde toe te draagen,nbsp;jVIaar moog’lykjdat uw’ haat,mevrouw^ veel grooter isjnbsp;Als all’...
Kassakdra.
Dat ik.uit zucht tót uw’ behoudenis Spreek van dorampen van myn’minnaarsjis dat haatcn?nbsp;Orestes.
Helaas 1
Kassandra.
Wil u niet op een yd’Je hoop verlaaten.
Zie toe 3 mynheer, bedrieg u zelve niet: men vindt Geen ongelukkiger, dan die Kaflandra mint.
Hoe wreed zou zyn uw lót, zo myn’ genegenheden...
Orestes.
Zo word ik dan gehaat ?
Kassandra.
De Vórft komt herwaards treeden. Het ftrekt ons alles tót een’ hinderpaal, my ne eer,
Uw lót,de Goden,dóch uw’ vader ’t meeft,myn Heer. Orestes.
Helaas! mevrouw, waard gy myn’ liefde Hechts niet tegen!
Het hart eens Vaders is zeer licht’lyk te beweegen.
De zuchten van een’ zoon,vermoogen veel door ’t bloed.
Bs
AS, Gewalgd
-y. Agamemnon, tegewzy» Gevolg.
V ertrek. -Gy, Ar.bas,Hyf: En gy^myn’/zoonjSga {poei U tempel waardrgoef laft,oin aanftonds.tdt een’ tekennbsp;Van waareerkentenis, het óffer vier te ontfteekert,^nbsp;Een zegepraalend? Vörft.y weêrkeerendeopzyn’tróoo,
Is groote dankbaarheid verfchuldigd aan de Gooa.
\
Agamemron, A/RBAS.
A C A M E M N o M vervolgt zyn reeden.
Na all’ die eer’, die me in Mycene word bew.eezen,
Zie ’k myn geluk voltooid, myn’- ftaat in tóp gereezenj Doch midd’lerwyl voel ik een’ wroeging ’t gemoed-.
A 'R B A s..
Hoe! kan ’er nóch iets zyndat u ontruften doet ?
Gy hebt, den hemel zy gedankt, de vreugd genooten, Van zegepraalend’ hier te landen met.nw’ vlooten.
’t Gevaar ontworfteld van de hólle onftuime zee 5 En kunt hier leeven in een’ volle ruft en vreê.onbsp;Agamemnon.-
Wat word men licht’lyk- door een’ valfche fchyn be» droogert h
ft Geluk is niet altyd, gelyk het fchynt, voor deoogen j Het zoet daar van is vaak met bitterheid verzeld.
A R B A S.
Wat wil dit zeggen. Heer ? wat is ’t, daar ge u in kwelt ? Agamemnon-
Wathebikhierg'.'bragt, na de arbeid van tien jaaren. Als ’t droevig overfchot eens fchipbreuk,dat de baar m
Ont-
-ocr page 29-Ontkomen is ? ik, een Verwurpeling der zee,
Zag op myn’ weêrkomft, hoe men my in fchyn alrêe Een prachtig grafflê opgeregt had in Mycene ;
’k Zag eèn onfteltenis door al die blydfchap heene.
Het hdf fchynd heel bedroefd, het volk ontroerd van geeft.
Egiftus ziet verbaaft, Oreftes ftaat bedeeft:
Ja, zelfs de Koningin fchynt heel onfteld te weezen:
De ontroering van haar hart is uit haar oog te leezen, Dit alles maakt myn’ ziel voor ongeval beducht.
All’ die ontfteltenis, dat droef, en ftil gerucht,
Die heymelyke fchrik,die niemand recht durft uiten.. « Are as.
’tZal uit uw’ min,diegy draagt tót Kaffandra, fpruiten. Agamemnon.
Voorzeker, A rbas, ach! wie weet, hoe dier, dat my Dat doodd’lyk vuur zal ftaanlwat ramp,my nakend zy ?nbsp;Dóch midd’lerwyl, ó Góón! gy kunt getuygen geeven,nbsp;Hoe ik heb zelf getracht, die vlam te wederftreeven.
In plaats dat ik my van haar’ fierheid heb beklaagd, Heeft haar’ verachting my in tegendeel behaagd;
’k Heb,zitnde,dat ik dus die drift niet kwam te boven. Getracht,dat doodd’lyk vuur door ’t afzvnte verdoven inbsp;Detrdtsheidnagebootft vaneen’verwinnaar, haarnbsp;Veracht’lyk, als flavin, voor afgezonden naarnbsp;Mycene. Zy verrrok met traanen in haare oogen,
Zag nóch na Troojen om, met haaren val bewoogen.
’k Heb toen haar’ fóhoonheld ganfeh vergesten; maar ik kwam
Ndchnaauw’lyksby Mecejae, df’thart, door de oude vlam
Ontroerd, begon op nieuw in haare min te hiaaken;
Ik voelde ’t meer na haar,als vrouw, of kind’ren haaken. Areas.
Hier in Mycene hebt gy ’t opperfte gezag;
Maar duld . dat ik u eens ’t gevaar dier liefde mag Voor oogen ftellen: zult...
B 4 nbsp;nbsp;nbsp;A G A-
-ocr page 30-Agambmnok.
Hoe, Arbas, durftgydenkenJ Dat ik in’t minft myne eer zou om die hartliógt krcn-Ik , die in’t afgaan van myn’ tyd ben, als gy ziet,(ken?nbsp;Zou’t my zelf fchaamen, zo ’k my diis vervoereu liet.nbsp;Wat anders was’t, dat my Brifeiskonverwinnen:
Dat was in Azië, en in’t heir: maar hier te minnen ?
In’t midden van myn Ryk? wat meêr is, nu ik door Myn’ dapperheden langs ’t doorluchtig helden fpoor ,nbsp;Ben op den hóogften tóp van ftaat en eer gefteegep ?
Nu ’k ’t oog op my van all’ de waereld heb gekreegen ? Zou ’k nu vervallen tot die lafheid ? neen, ó neen,
De minfte zwakheid zou de glans, van al het geen Ik heb bedreeven, heel verwelken, en verdooven..
A R B A S.
Ik dacht wel, dat een’ Held, als gy, die drift, te boveiï Zou komen; dat gy vanu zelf zoud meefter zyn.
Wat eer is dit voor u!
Agamemnok.
Zeg liever; welk een’ pyn!
Hoe dier,heIaas!hoe dier,itaat my die wreede zegen!
R B A s.
Begint gy te aarzelen gt; fta tóch die zwakheid tegen. Agamemnon.
Wel aan dan, Arbas,om voortaan geen meêr gevaar Van haar’ bdioorlykheên te loopen, zal ik haar _nbsp;Voort doen na Argós gaan: gy kunt haar zelf geleiden.'nbsp;’k Zal aandonds alles doen, tot haar vertrek, bereiden jnbsp;Wat zou ’k gelukkig zyn! wierd ik tót ruft van ’t Ryk ,nbsp;Verwinnaar van de liefde, en Trooje te gelyk!
Mogt ik de vruchten van die overwinning fmaaken!
FY F D E T 0 0 N E E L. Agamemnon, Eurybates, Arbas.'nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Eurybates.
^ ergeefhetmy, dat ik zoftoutudurf genaaken.
Één vloeks'erwantfchap rot by één: men brouwt verraad : nbsp;nbsp;nbsp;’t Is
-ocr page 31-TREURSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;z?
*t Is zeker, dat men na uw ryk, en leven ftaat. Acamemmnon.
o Goön!
Eurybates.
Egiftus, (zoud gy ’t wel gelooven konnen ?) Heeft dit vervloekt verraad, tót uwen val, verzonnen.nbsp;Eén van zyne aanbang, dien ’t gemoed in ’t heim’lyknbsp;knaagt,
Heeft de aanflag my ontdekt, van wie gy word belaagt. Agamemnon.
De Ontrouwe! ik heb,toen ik vertrok, al myne ftaateri, Myn buys, myn’ kinderen aan zyne zórg gelaaten:
En nu ik wederkeer, durft die Ondankb’re my Zelf na het leven ftaan, en de opperheerfchappy! (men:nbsp;Ga, Arbas,neem myn’ wacht,en tracht hem voor te ko-Dat hy op ’t fpoedigfte in verzeek’ring werd’ genomen.
Agamemnon, Eurybates.
• ^ nbsp;nbsp;nbsp;Agamemnon.
V erraar! hoe liftig gy ook ftaan moogt na myn’ val, W eer, dat u zelf de flag in ’t korte treffen zal.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(den
Maar fint wanneer dorft hy die fnoode trouw’looshe-• Dat Góddeloos verraad in zyn’gedachten fmeeden Eurybates.
De aloude veete, die Thyeftes tegens ’t bloed Van Atreus had, ftaat nóch heel diep in zyn gemoednbsp;Geworteld, en, door zucht tót heerfchen aangedreeven ,nbsp;Durft hy vermeetel na den troon ftaan, en uw leven.nbsp;Agamemnon.
Maar heeft de Ondankbere in myn afzyn niets beftaan ? Zócht hy Oreftes, nóch myn’ vrouw niet te verraan ?nbsp;Zeg alles, wat u hier aan ’t hóf is wedervaaren,
Al wat gy hebt gehoord, wil my ’t oprecht verklaaren.
i6 AGAMEMNON,
E U R Y B A T E S.
Ik bid j myn heer, dat gy my daar van wilt ontflaaili Agamemnon.
Watmagdit weezen? Goon l fpreek, ’tisnaynwil. EuRybates.
Welaan, (ken.
Ik moet dan fpreeken. ’t Zal ook tót meer heil verftrek-Dat ik u alles, ’t geen hier pnigaat, kom te ontdekken. Na zich hier ’t droef gerucht had van uw’ dood vcr-fpreid,
Sprak elk weer van een’ vórft: ’t fcheen, of men ’t ftaats beleid, ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(den.
En’t opperryksbewind niet aan een’ vrouw vertrouwde Gemeen liet blyken, dat zy zelf een koning zouden Ten troon verheffen, zo men hen geen meefter gaf.nbsp;Egiftus, doelende op de kroon, en fepter ftaf,
Kreeg ’t vólk in ’t heimelyk zo verr’ door kuipcryë, Dat hy verkooren wierd, tót de opperheerfchappya.nbsp;Men wenfchtenna de dag, waar op men, door de trouwnbsp;Van Klytemneftra, hem ten Troon verheffen zou.
Ta, hoe de Koningin zich hier wou tegen zetten,
Zy moeft hem trouwen, zy kon ’t huw’lykniet beletten, A g a m e m n o n.
Hoe»zy hem trouwen ? hem ? ó opzet al tefnood! o Ramp! o trouw’loosheid van myne Bedgenoot!nbsp;Rampzaal’ge wederkomft ! o vruchtelooze zegen!
Dit is het, dat my heeft dus lang op ’t hart gelegen. Zou die Ondankbere, in ’t gezicht van yder één,
Op ’t enkele gerucht myns doods ter Tempel trêen ?
Een voorwerp,zo onwaard, tót Bruydegom verkiezen ? Zou zy zo licht van my ’t geheugenis verliezen ?
Wat zórg heeft ze aangewend, tót berging van myne Wat tyd heeft zy gehad, zo ik gefneuveld was, (afch?nbsp;O m myne lykbus te vereeren met haar’ traanen ?nbsp;Maargy, Oreftes, enondankbereOnderdganen, •nbsp;Zoud gy Egi'lus, nóch de Muiters weêrftand biên ?nbsp;Zoud gy dit huw’lyk, Goón! ook voor uwe oogen zien ?
T’egen
-ocr page 33-TREURSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;J7
‘tegen Euribates.
Zou zy terwyl myne arm den Griek doet triotofeeren. En ik j my zie als hoofd, van zo veel’ vorften eeren,nbsp;Terwyl mya’ naam alom op ’t loflykft word verbreid,nbsp;De ganfche waereld waagt van myne dapperheid,
T erwyl men elk hoort van myne overwinning fpreeken, Den waaren Erfgenaam van ’t recht der kroon verftee-ol Onuitwisb’rehoonidie’k nimmernieer vergeet! (ken!nbsp;o! Valfchc Koningin! ó Moeder al te wreed!nbsp;Euribates.
Döor duizend reden zocht zy deze keur te breeken.
Wie is’tjdie’t recht van haar gezag durft tegen fpreeken? De Ondankb’relom haarent wil en oiti deze Etht alleennbsp;Heb ik Kaffandraas min, en haar’bekoorlykheênnbsp;Verlaatcn; ik heb, om geruft na huys te keeren,
Om Kly temneftraas vreugde en blydfchap re vermeêreii My zelf verwyderd van die fchoone Trojanin.
Door die verpyniging heb ik de K oningin nbsp;nbsp;nbsp;(ren,
Myn’ min verzekerd, en op nieuw myn’ trouw gezwoo-
ZEFENDE TOONEEL.
Agamemnon, Kiytemnestra.
_ Klytémnestra., ,,, Hoe ? is het waar,myn heer, het geen my komt ter öö-Kaftandrajzegt men,zal na Argos gaan,men wil, (ren?nbsp;Dat gy, haar zendende uyt dit hot, bedekt en ftil...
Agamemnon.
K affandra is hier in Mycene noch gebleeven:
Maar die verrader, ’k meen Egiftus, die myn léven, En fceptcr ftafbdaagt, zal zyn’ verraderynbsp;In’t kort verydeldzien.En gy,trouwlooze,gy,(vreezen,nbsp;Moogt op uw’ beurt wel meê de wraak en grainfchapnbsp;Van één’, die Rechter, Vorft,en uwen Man zal weezen.nbsp;Myn’ wacht verzeker haar,
A C H S T E TO 0 N E E L.
KlytemnestrajDoride.
Klytemnestra.
w at hoor ik ? Goden! hoe ? KaiTandra in Mycene! Egiftus legt het toenbsp;Op ’t leven van den Vórft 1 en ik, ik word gehouwennbsp;Voor medeftanfter van’t verraad,door hem gebrouwen!nbsp;Men houd my door de wacht hier in verzekering!
quot;IVie weet, óf hem de hgpp, die hy van my ontfing , . Niet aangeport heeft, om den Koning te belaagen gt;
D o R I D E.
Uw droevig lót, mevrouw, is waardig te beklaagen.' Gy by den Koning van verraad verdacht! ó neen!
’K merk, wat hier achter fchuilt: het is de liefde alleen, Waar door hy hcim’lyk tót Kaffandra word gedreeven;nbsp;Dit 3 dit heeft u de fchuld dier misdaad aangevreeven.
Klytemnestra. o Ja, hy mint haat. ’t vuur,daar zyn gemoed in blaakt,nbsp;Is de oorzaak, dat hy na myne ondergang fteeds haakt jnbsp;Maar, ach! wat raad ? laat ons hem door zyn’ zoonnbsp;verwinnen: ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(binnen:
Men breng’hem zyne deugd, zyneeer, zyn’ plicht t« Dóch, zo die drift in hem niet is te wederftaan,
Z® laat ons fterven, óf Kaffandra doen vergaan.
Einde van het tweede Bedryf.
treurspel; 29
Agamemnon, E u.r y b a t e s,
A R B A s,
*1^ nbsp;nbsp;nbsp;A R B A s.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(men:
heb, volgens myne plicht, uw’ laft reeds nageko-De ontrouwe Egiftus in verzekering genomen. Agamemnon.
*t Is wel, maar, om voortaan verzekerder te zyn, Waak, zórg,en onderzoek ; denk, Arbas, dat hier myn’nbsp;Behoud’nis inbeftaat. Uw’ Koning zal na dezennbsp;Op uw’ voorzigtigheid geruft, en zeker veezen.
Agamemnon, Eurybates.
_ nbsp;nbsp;nbsp;Agamemnon.
^praakt gy de Koningin ? hebt gy haar onderrecht Dat myne gramfchap haar ’t Myceenze hóf ontzegt gt;nbsp;Zal zy na Sparte gaan ?
Eurybates.
o Ja, zy zal vertrekken. Agamemnon.
Kondgy de roeftand niet van haar gemoed ontdekken ? Hoe zy myn’ laft ontfing ?
Eurybates.
Gelyk een’ Koningin,
Die ongelukkig is, een’ wyze droefheid in •Haar wezen, groot ontzag tót u, is my gebleeken.
Is ’t my geoorelóft één woord voor haar te l'preeken ?
Agamemnon. nbsp;nbsp;nbsp;(zacht.
Niets wederhout haar’ ftraf, myn’ toorn word niet ver •
Na
-ocr page 36-go nbsp;nbsp;nbsp;AGAMEMNON,
Na’kin haar afzyn had tien jaarendoorgebragt; nbsp;nbsp;nbsp;’
Spoedde ik vol ongeduld weer herwaards na My cene i Op hoopjdat ik haar zoude ontmoeten als voorheene:nbsp;Datze ais myn’ wederhelft, vol waare liefde, en trouw,nbsp;In de eer, die ’k heb behaald voor Troje, deelen zou.
*K had me al verpynd,om nooit Kaffandra weêr te aan-fchouwen. nbsp;nbsp;nbsp;(wen 1
Achlw ;lk een’ zwakheid! waar mogt ik my op vertrou-Dank hebb’ haare ontrouw, die me een open’ weg bereid Tot myn’ begeerte, en' luft.
EuRybates.
Hoe, haar’ bekoor’lykheid, Zou die dat doodd’lyk vuur weer in uw borft verwek-Gy hebt beflooten,dat zy mórgen zou vertrekken, (ken?nbsp;Agamemnon.
’t Is waar, Eurybates. ’k heb dat befluit gemaakt: Maar weet,dat nu myn hart weêr in haar’ liefde blaakt.nbsp;Ik voel, dat fmeulend vuur in myne ziel herleeven,
En, verr’ van datze word uy t myn gezigt verdreeven, Begeer ik, datze zal met my de Troon betreen.
Eurybates.
Hoe, zal zy dan dé plaats der Koningin bekleen ?
Agamemnon.
Die is ’t bezit onwaard van myn gebied en ftaaten.
De echtfcheiding is by ons gemeen: ’k wil haar verlatea, ’K voel,dat myn’gramfchap in het heimelyk nóch mortnbsp;Om dat myn’ goedheid haar in haare wraak verkort jnbsp;Dóch ’k wil van ’t voorwerp van myn’ haat niet meerder hooren:
Spreek van Kaffandra, die kan myne ziel bekooren, Dat Góddelyk gelaat, dat zelf de Goón ontfonkt,
Dat met een majefteit, ganfch zonder tooifel. pronkt, Dat fier is, zonder ’t minfte óf laf, óf tróts te weezen,nbsp;Zo edelmoedig in haarboejens als voor dezen.
Gaf zy ’t befluyt der Goón niet klaar’lyk te verftaan ? Had Trojen haar gelooft, zo was het nooit vergaan :nbsp;Het had veel’ Koriingen gehouden in het leven,
Het
-ocr page 37-Het prachtig Ilium was onverwoeft gebleeven. c Was zonder reden niet, dat my de hemel deednbsp;Raffandra minnen: neen, Eurybates, gy weet,
Uit Welk eenoorelóg 'k heden ben gekomen,
Haar ik’t geftorte bloed deê langs de velden ftroomen. ^at wreede naamen kreeg ik door myn’ gruweldaan!
heb de haat der Goon op myhen hals gelaan :
Rn meentge dat men die met óffers ftelt te vreden ? ^Neen, ik moet het leed, dat Trojen heeft geleeden,nbsp;“Oor andre midd’Ien weer verzoenen ¦, want men heeftnbsp;yan my die gruwelen, daar elk voor fchrikr, en beeft,nbsp;^ooit afgeeifcht, toen ik Heleên’ ging weder haaien;
3 oud j en jong deê ik dit met hunn’hals betaalen. jR heb Azië verwosft, al ’t land vervuld met moord,nbsp;maagden omgebragt, en in het bloed verfmoord.nbsp;moorden ’t jonge kind voor de oogen ven de moe-der:
irC Wreedheid klom in tóp, hoe langer, hoe verwoeder, Pit alles eifchtvan my, dat ik dat heerlyk bloednbsp;^'cêr door Kaffandra in zyn’ luifter ftellen moet,
20 de haat der Goön van my nen hals te weeren.
A gamemnoNjOrestes, Eurybates.
X, nbsp;nbsp;nbsp;Orestes.
* yn heer, wat hoor ik ? nu gy weder komt te keeren, ^al ik myn’ Moeder nu verliezen ?
Agamemnon. jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ja, myn’zoon,
ftraf de Ontrouwe nóch te zacht.
Orestes.
ó Groote Go5n!
y nbsp;nbsp;nbsp;Agamemnon.
^yn dit de tekenen van haar genegenheden!
Orestes.
™int zy u niet ? gy word zelfs van haar aangebeden.
Uw
-ocr page 38-31 nbsp;nbsp;nbsp;AGAMEMNON;
Uw’ fcheiding heugt my nóch, hoe jong ik was, myn* heer:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(teer
Toen ze u voor ’t laatfl: vaarwel zou zeggen, ach! hoe Viel ze om uw’ hals, en met de traanen op de wangennbsp;Bleef zy fchier ademloos aan uwe lippen hangen.
Zy kwynde fteeds in’t hóf, ja, ik verwachte niet,
Als hare dood, door all’ haar’ traanen, en verdriet.
Zy Heet den dag in rouw, in traanen all’ de nachten, Dicwy, om uw vertrek, rampzalig overbragten.
Met welk een’ vly t is zy vaak na de plaats gegaan,
Daar gy ons, met de beuit van Trojen overlaan,
De zegetekens woud met vreugde doen aanfchouwen. Ach! zonder mv had zy het leven niet behouwen,nbsp;Toen zy de droeve maar ecrft hoorde van uw’dood.
Die graf fteên, óffers, zy, zelf van fieraad ontbloot...; Agamemnon.
Dat was geveinfl:,myn’ zoon;’k zag by die ófferhanden. En by die graffteên zelf een huw’lyks fakkel branden ,nbsp;’K zag ’t rookend wierook vat, dat op het outer ftond ,nbsp;Al toebereidfels tót een haat’lyk trouwverbond.
Was ik flechs één dag uyt Mycene nóch gebleeven.
Men had Egiftus op den Griekfchen Troon verheeven: ’K had hem in de arm gezien van myne Bedgenoot,nbsp;o Groote ftóf tót haat! ó opzet al te fnood!
Orestes. nbsp;nbsp;nbsp;(gen ?
Wat zou zy doen, zy, die zich voor het vólk mpeft bui-Ganfch Grieken, hier by één gekomen, kan getuigen, Hoe dat men éénen Vórft ten troon verheffen wou,
Die beter ’t Griekfche Ryk, als ik, regeeren zou,
En in het llaats belang veel meerder was ervaren;
Men noemde Egill:us,kon zy toen den Troon bewaaren? Zy trad ter Tempel, als een’ ófferhand van ftaat.
Die trouw was tegen haar befteeken door verraad: Maar’k zou die haat’lyke Echt wél hebben vóórgekomen :nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ftroomen,
quot;¦K had eer den Tempel op dien dag van bloed doen De fnoode Egiftus met myne eygen hand gedood.
Eer
-ocr page 39-TREURSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;55
Eer ik geduld had, dat hy wierd haar’ Bedgenoot. Agamemnon.
Zo wilde zy u dan van ’t recht der kroon verfteeken ? Schoon ze al het vólk voor dien vermet’len hoordénbsp;fpreekcn,
Schoon zy Mycene, 'jz , denheeleGriekfcheflaat, Gefplift door burgerkryg, en góddeloos Verraad,
Zag in gevaar, ja, Ichoon zy alles moeft verliezen ^
, Zo moeit zy niet te min de zy haars Zoons verkiezen. Neen, neen, myn’ Zoon, wy zyn hier allebey verraan.nbsp;Spreek my niet meer van Haar, zy zal na Sparte gaan;nbsp;Orestes.
Hoe! zy na Sparte gaan ? ach 1 wil dit vonnis ftaaken: Wil tcgens my in toorn, en heete gramfchap blaakcn:nbsp;Ik heb alleen de fchuld i zy is onfchuldig j maatnbsp;Dewyl zy zwygt, en word befchuldigd, moet ik haarnbsp;Vry ipreeken: zy is fteeds op myna zy gebleeven,nbsp;Ondanks de muiters, was ik lang ten troon verheven ,nbsp;Indien ik j op haar’raad, myn’ liefde, en inyne trouwnbsp;Een’Koningin, die zy my voorhield, geevenwou;nbsp;Maar myne ziel,tocn door een’ dwaaze min gedreevennbsp;Wou liever troon,en kroon,verliezen,ja,zelfi’cleven ,
Zó ik ’t niet fpaaren kon,als met verlies van ’t geen ,
Dat ik tot nóch toe heb, als heilig, aangebeên.
Ikzelf, door deze drift 7.0 hevig mgehomcn, nbsp;nbsp;nbsp;;
Ben oorzaak, dat zy rót die dwaaling is gekomen ,
Dat zy een’ andre Vórlt de kroon op draagen wougt;
Ik min Kaflandra, ja, ik heb haar myne trouw Beloofd, ik kbri in my die hartstócht niet verwinnen,nbsp;De Goden deden nooit zo hevig iemand minnen.
Dieted ’te liefde zal ik zelf tót myne dóód Aankweeken in.myn’ziel.’k hield myn geluk zeer groot,nbsp;Indien ik mögt om zulk een’ fchoonen 'mifdaad fterven ,nbsp;Maar’t was veel grooterdrcn ik van de Goon verwerverfnbsp;Zo groot een’ weldaad, dat door myn vergooten bloed,-’t Geen u de Koningin mifdaan heeft, wierd geboet.
A GA-
-ocr page 40-34 nbsp;nbsp;nbsp;’AGAMEMNON,
Agamemnon.
Waar ben ik ? Goden! ach! wat hoor ikJwelke plaagen Beftórmen fteeds myn huis 1 wat doet my ’t lót verdraa-O al te waard een’ zoon van zulk een moeder! ga, (gen!nbsp;Verberg uw’ vader zulk een’ mifdaad, die zo nanbsp;llbm aan het hert gaat, wil voor my niet wederkomen,nbsp;Vüorgy die dwaazemin hebt weeten te betoomen.
Agamemnon, Euri bat ES.
_ nbsp;nbsp;nbsp;Euribates.
JVlyn’ Heer, wat hoor ik ?
Agamemnon.
Goón! een’ flag i die myn gemoed Op ’t allerdeerlykft treft, en ganfch ontroeren doet.nbsp;Daar alles gunflig aan myn’ liefde fcheen te weezen,
De Gocn, de Koningin, myn’ plicht: ’k had niets te En midd’lerwyl bemint Oreiles die ’k bemin: (vreezen:nbsp;Is ’t moog’lyk ! ik ontmoet een’ medeminnaar, innbsp;Myne cige zoon. ’k Zie myn’ gevang’ne zegepraalen,nbsp;En myn geluk in tóp, zo plóts’ling nederdaalen;
Ja, myne liefde door Oreftes zelf verraan.
Euribates.
Ik zie de Koningin, zy komt vaft herwaards aan:
Zy is bedroefd, na ’k zie, en fchynt geheel verflaagen. Agamemnon.
'’kWou, dat myneoogen noit de Ontrouwe weder zagen.
Agamemnon, Klytemnestra, Eur yb'ate s.
Klytemnestra. (Heer, Neen, neen, dat is te flraf,fchoongy’t gebiedt, mynnbsp;Ik kom,en werp voor ’t laatfl’ my voor uw’ voeten neêr;nbsp;Nietjom door dit vaarwel,ófdoor myn’ droeve traanen.nbsp;Een’ weg voor de oude vlam weer in uw’ ziel te baanen.nbsp;Cy acht me uw hart onwaard, voor my,ik zal voortaan
TREURSPEL;
Na die:bezitting, nóch uw’ liefde meerder ftaan:
’k Zal,zo ’t geoor’lóft is; Hechts voor Oreftes fpreeken. Die in de liefde tot Kaffandra is ontfteeken.
’t Is waar, ik wilde niet gedoogen, dat myn’ zoon, Bekleeden zou met uw’ flavin de Griekfche troon,
Sint ik de droeve maar heb van uw’ dood vernomen: Maar nu gy weder in Mycene zyt gekomen,
Sta nu voor haar vertrek de droeve moeder toe,
Dat zy Oreftes in zyn’ ted’re min voldoe:
Duld, dat Kaffandra, die zyn’ziel zo kanbehaagen. Hem tot een’ Bruid door my mag werden opgedraagen.nbsp;Op dat ik wederom het leed verzacht, dat hynbsp;Door myne weigering geleeden heeft van my.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ten ,
Mogt ik die Bruid zien in zyne arm ’t zou my min fmar-Dat ik vertrekken moet; en ach! mogt hy te Spatten Myne oogen fluiten.
Agamemnon.
Hoe ? ik fta verfteld. Van waar Komt u die tederheid toch voor Oreft-es ? fpaarnbsp;Die a verechtfe zdrg, ’k zal, na myn weibehaagen ,nbsp;Myn’ zoon regeeren : Ik zal zórge voor hem draagen. ^
Klytemnestra.
Waarom benydge my ’t volbrengen myner pligt,
’t Vermaak van hem te zien vereend voor myn gezigt gt;
’k Bid, wil dia weldaad my voor ’t laatfte niet ontnou-Dat ik Oreftes met Kaffandra hier zie trouwen: (weiï Waarom hen beide niet veréériigt ?
AGAMEMIifON.
’k Heb myn’ reên i
Die ik niet fchuldig ben aan u te geeven; ’k meên, Genoeg te doen, met hem zyn’ mifdaad te vergeeven ,nbsp;Die hy door deze min heeft tegens my bedreeven.
Klytemnestra. (meer ? Neen, neen, ontveins niet, nóch bedwing u zelf nietnbsp;’k Zie tot in ’t binnenfte van uw gemoed, myn Heer, ,nbsp;’k Weet alles ; want de faam,die uw’bedreeven’ daaden.nbsp;Heeft uitgekreeten, heeft u zelf hier in verraaden,
AGAMEMNON.
Én tot u eigen’ fchande, alom berucht gemaakt Hoe tót Kaffandra uw gemoed in liefde blaakt.
’k Heb om myne eigen’ ruft, om uwent wil, ö wreede lt; Daar aan getwyfeld gt; maar nu gy op myne bedenbsp;Haar aan Oreftes niet wilt geeven» zie ik klaar,
Dat gy haar zelf uw hart hebt opgedraagen: vaar, (ven. Vaar voort,met uw’ flavin de plaats uws vrouws te gee-Agamemnoi?.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ven ?
Door welk een trotsheid wörd gy heden noch gedree-Daar gy genade moeft verzoeken. Maar, Mevrouw, Wanneer gy bezig waard met die gehaate trouw,
Wat zekerheid had gy van myne dood bekomen ?
Gy moeft van ftrand tot rtrand eerft hebben klaar verno-Of myne fchipbreuk ook wel zeker was: engy (men, Oreftes moeder, en de weduwe van my,
Had, zonder na myn’dood een’ ander weêr'te trouwen, De glans van myne naam fteeds moeten onderhouwen:nbsp;Ondanks de muiters, moeft gy niemand, als uw’ zoonnbsp;Geleeden hebben, om te treeden op den troon.
Maar dit zy u genoeg, Mevrouw, gy zult na dezen NóchGriekfcheKoningin, nóch myne Vrouw meetnbsp;Klytemnestra,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(weezen.
’kZal met geen kleen vermaakvórft Atreus troon,en ftad Verlaaten, en dit hóf, door vdrften moord beklad(zen.nbsp;Met zo veel bloeds, dit Ryk, zo vaak onteerd vóór de-Door zyne Vdrften, die geen Goden wilden vreezen.
De Echtfeheiding, en de ban, is my veel minder pyn , En niet zo haac’lyk, als flechts ééns dag te zynnbsp;Hier in Mycene, ’t zal my min mifnoeging geeven,
Als zulk een Bedgenoot,die door zyn godd’loos leven, De haat der Goden heeft op zynen hals gehaald,
^t Bloed niet verlochchend, daar hy zelfis afgedaald. Maar eer ik ga, moet ik door uw bedryf bewoogen,nbsp;Alle uwe gruwelen eens fteilen voor uwe oogen.nbsp;Herdenk,noegy voorheen,door ftaatzucht aangeport,nbsp;Zelf voor myne oogen ’t bloed hebt van uw kind geftort:nbsp;Onnoz’lelfigeniè! (ach l ’t zal my eeuwig fmarten!)
Haar
-ocr page 43-Haar ongelukkig lot ging Kalebas zelf ter harten.
Het i’uur fcheenzelf myn Kind te ontzien, dat gy zo wreed
In ’t aanzien van het heir, rampzaalig fneuv’len deed. Tot welke uitfporigheid zyt gy ook niet gekomen!
G/ hebt Brifêis uit Achillis arm genomen.
Hier blvft het noch niet by; nu wiltge uwe eige zoon Aan Paris zufter zelf noch onderwerpen. Goon!nbsp;ö Waarde Bedgenoot! Monarch ! recht vaarde Vader!nbsp;b Held! trouw uw’ flaavin, die liefde raakt u nader,
Als die van uwen zoon; maar vrees, b Dwingeland, DeGobn,uw’wroeging,en uw’Zoon,)a,vrees myn’ hatid.nbsp;En air de Grieken.
Agamemnon, Eurybates.
„ Agamemnon.
/¦jy doet door haar’ razernyen My, die verfteld ftond, dus weer onverwacht verblyen,nbsp;En breekt de banden van die hately ke trouw,
Die my verbonden hield aan zulk een’ fnoode vrouw. Men zoek’, Kaffandra: ik wil haar te kennen geevcu,nbsp;Dat myne ziel weer word door de oude vlam gedreeven.nbsp;Euryb axes.
Laat haar vertrekken, Heer, dcwyl gy ’t hebt geboon. Wat wiltge doen ?
Agamemnon.
’k Wil haar myn’ fepter, en myn’ króón
Opdraagen.
Eurybates,
’k Zie, zy komt.
ZEE EN DE roONEEL. Agamemnon,Kas SANDRA,Euryb AT es.nbsp;Kassandra.
Ach! welke wreede plaagen Moet ik geftadig van uw’ felle haat verdraagen!
’k Ben eerft gekluifterd hier gekomen; nu wilt gy, Helaas I tót myn verdriet, dat ik na Argós my
3? nbsp;nbsp;nbsp;AGAMEMNON,
Weer zal begeeven Moet ik op de Griekfche fcheepen. Van zee tót zee, geftaag dan myne elsnden lleepen,
En over brengen ? nu in Krétcn, en dan weer Te Athene, teltaka, teEpiere? hoe, mynHeer.nbsp;Begeert gy , dat ik voor ganfeh Grieken zal verftrekksnnbsp;Een zegeteken ? ach ! indien ik moet vertrekken,
Zend my dóch weder daar ik ben gebooren, laat My de overblyffelen van myh’ verdelgden ftaat,
Die graven weder zien, myn vaderland betreeden.
Dar zal my meêr,als all’ de pracht der Griekfche lieden, Behaagen. Mogt ik eens oud Trooje weder zien!
Mogt ik de leevenden daar hulp en bylland biên!
En de overledenen betreuren, en beklaagen!
Agamemnon.
Is ’t mogelyk ! kan u Myceae zq mishaagen ?
Gy word gediend, en zy t hier buiten llaverny,
Gy hebt hier in inyn Hóf zelf de oppcrheerfchappy.
Dit alles, is dit nóch zo haat’lyk in uwe oogen ?
En wilt gy liever, nóch met Ilium bewoogen,
Gaan treuren op het puin , daar Trooje plag te Haan ? Haare overblyiféls, en Scamanders boorden gaannbsp;Bezoeken, als u hier de Kykstroon zien bekleeden,
Van’t Griekfche vólk gevierd,van my zelf aangebeden» Gyziet, Mevrouw, datik, fchooiimyuw’weig’ringnbsp;fvnart,
U opdraag myne kroon,en met de kroon myn hart.
E A S S .A N D K. .A,
Wat hoor ik ?
Agamemnon. nbsp;nbsp;nbsp;^
Ja, Mevrouw, ik min u als voorheenea. Aleent gy ,dat de oude vlam is uit myn’ ziel verdweenen?nbsp;Voor l'roje nam dat vuur voor ’r eerfte zyn begin ;
Wat heb ik federt niet geleeden om uw’ min! (booren, Het heugt u wel, wanneer myn’ liefdeeerft wierdge-Hoe ik u beevend deed myn’ droeve zuchten hooren jnbsp;Maar nu, ontllaagcn van een’ trouwelooze vrouw,
Na ik myn’ hand en hart myn’ fepter, met myn’ trouw,
En
-ocr page 45-TREURSPEL.
En wat ik meer bezit, u zamen op kan draagan,
Nu mag ik van myn’ min wel openhartig klaagen.
Ey j fta dan roe, Mevrouw, geef my uw.....
Kassandka.
Ach ! myn Heer,
Staak zulke redenen, en verdruk myn’ ziel niet meêr.
Ik heb myn vaderland van bloed zien overftroomen, Myne Ouders, Maagen, all’ te famen om zien komen:nbsp;Is ’c nu nóch tyd,voor my te fpreeken van de min ?
Zou Priaams dóchter . en Appólloos priefterin, Diedroeveval zo licht verbannen uit haar’zinnen ?
Zou zy de bronaar zelf van all’ haar leed beminnen ? Zoude ik aanvaarden zulk een’ haatelyken hand, (brandnbsp;Nóch rood van ’t Trooyfche bloed, die zulk een’ feilennbsp;In onze daken ftak ? zou ’k voorde Griekfche Altaaren,nbsp;Die opgepronkt zyn met de bloedige ftandaarennbsp;Van Troje, in’t huwelyk met myn’ ver winnaar treên?nbsp;Breng liever over my ai die rampzaligheênnbsp;Die Tfo)e heeft geleên ; zo zal ik, onbewoogen , (gennbsp;Myn eer ^ en Goón getrouw , hier derven voor uwe oo-Agamemnon.
Ben ik alleen u dan zo haatelyk, Mevrouw ?
Achilles is wel in uw’ Tempel» door den trouw Zelf met Polikfena vere'énigt, en te Epicrennbsp;Zal Hektors Weduwe haaft haaren bruiloft vierennbsp;Met Phirrus. Staat alleen de wrok zo diep u in ’t,’...nbsp;Kassandra.
’K zeg andermaal. ik haat u meer, alsgymemint,
Gy vleit my vruchteloos met uw gezag , en llaaten: Om onze vyandfehap moet ik u eeuwig haaten.nbsp;Agamemnon.
Om onze vyandfehap ! kan ’t moog’lyk weezen! fpruit Daar zulk een’ felle haat, die wrok, die affchrik uit}nbsp;Zult gy geen Griek het oor verleenen,nóch zyn’klachtennbsp;VerhoorenJzult gy ze alle,en ook myn’ zoon verachten?
Rassandha.
Uw zoon! gelooft gy dan ..,
C ^ nbsp;nbsp;nbsp;A G A-
-ocr page 46-4=gt; nbsp;nbsp;nbsp;AGAMEMNON,
Agamemnon.
Ik vis in uw gelaat, Hoe ge u ontroert. Zyn dit die Goon ? is dit die haat,nbsp;Die droefheid, die gy woud verhcrgea voor myne oo-HaSsandra.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(gquot;R?
’k Beken, de liefde van aw’ Zoon heeft my bewoogen, ’k Ben zo verr’ niet ontaart, dat ik hem haaten zou,nbsp;Hem, die een’ deelgenoot is van myn’ druk, en rouw:nbsp;En zo de rampen, cn de elenden van myn levennbsp;Toeheten, dat ik rnogt myn’ hand aan imand geeven...nbsp;Agamemnon.
Gy hebt hem die te wel gegeeven, ’k zie het klaar, Mevrouw, ontveins het niet voor my , ’t is al te waar.nbsp;’K ben door myn’ Vrouw,döor u,myn’ Zoon,en Onderrnbsp;Ver.raaden,alles fchynt my doodelyk te haatenj (zaatennbsp;Maar myne gramfchap,die ’k tot noch toe heb bepaald.nbsp;Zult gy baaft op het hoofd zien van myn’Zoon gedaald,nbsp;Myn’ jViedeminnaar ^ die ge uw hart hebt opgedraagen.nbsp;In weêrwil van die min, kunt gy mc noch behaagen;nbsp;’K zal dit noch zeggen: ik, die uw’ verwinnaar, ennbsp;Daar by ook meefter van myn’ Zoon Oreftes ben,
Wil, dat gy deze dag met my in de Echt zult tre.den: Gy kunt u des beraan. ,
ÜASSANDRAjIsMENE,
K A S S A N D R A.
W at hoor ik ?. welke reden! Rampzaal’ge Oreftes! ik neem deel in uwe ünart,
Ik voel, hoe ceder my uw’ liefde gaat aan ’t hart:
Doch inidJ’lerwyi kan ik u niet gelukkig inaaken.
L w’ Vader uoe ik zelf in heete graudchap blaakea.
'I S M E N E. bleyrGuWj hoopdat...
K A S S A D R A.
V/a: zal ik hoopen ? en op wk ?
Oo
-ocr page 47-Op eeneonttnenfchte Vqrft ? eene overwinnaar, die Geteeld is van een’ ftam, die, door zyn’ gruw ddaaden,nbsp;De haat der Goden heeft op zynen hals gelanden ?
Wat zal hy niet beftaan, diewreede, disoiitaard, Zyne eigen’ docht'r niet in Aulis heeft gefpaard inbsp;Maar haar door Raldias voor het moord Altaar deênbsp;flachten:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ten?
Wat ftaat zyn’zoon nictvanzyn’minnenydtewach-I S M E N' E.
Indjen het weezen moet, bevry hem dan , Mevróuw, Voot zyne vaders roomden wraakzucht,door uw’trouw.nbsp;Kassandra.
Wat fnooder toevlucht! welk een’ raad, durft gy me geeven ?
Volenden we ons verdriet, door ’t enden van ons leven. Of laaten wy de Vörft gaan vleijen in zyn’ Min :nbsp;Ontveinzen we onze wraak , laat ons de Koninginnbsp;Ophitzen tegens hem, Mycene in oproer breng.n,nbsp;Den burger ’t bloed doen van zyn’ medeburg r plengf’n;nbsp;¦'K voorue die tweedragt al. Kom gaan wy aanitondsnbsp;heen:
Zo wreekt men Troje, en ons geleden’ leed met een.
I S M E N E.
’t Gelukte u al, Mevrouw, als gy dit hebt bedreeven: Wat dan?
Kassandra.
Weet ik het zelf? gy Goon ,die ’k al myn keven Gediend heb, die de'fmaad van ni} iie boei;ens ziet,
Gy Trooifche fchimmen geeft my raad in myn verdriet. Zeg my, hoe ik het vuur, waar door ik ben ontfteeken,nbsp;In myn wraakzuchtig hart nóch meerder aan zal kwee-ken:
Stort my een middel in, ho* ’t zy, ik vólg nw’ raad, Ikari zy Hechts dienen töt vermeerd’ring van myn’haat.
E'mde va» het derde Bedryf.
4a nbsp;nbsp;nbsp;AGAMEMNON.
Agamemnon.. Eurybates.
O nbsp;nbsp;nbsp;Agamemnon.
ja j KafTandra fchenkt my haar’ genegenheden:
De Koningin vertrekt, zy zal haar’ plaats bekleeden, Ja, zeil op dezen dag za! zy, als Ryksvórftin,
Door ’t wettig huwelyk, nóch kroonen myne min. Eurybates.
Zo’t my geoorldft is, u te uiten myn’ gepeinzen:
Kent gy KafTandra wel, myn Heer,is dat geen veinzen ? Om wat belang , door welk een' toeval zou zy innbsp;Zo kort een’ tyd haar haat vemrtderen in min ?
Vlei u niet al te vroeg 3 óf wilt ge ons doen gelooven, Dat de overwinnaar der Trojaanen ’t al te bovennbsp;Gekomen is ? zal ’t vólk , dat op ’t genicht alleennbsp;Vanuweweerkomft, hier vergaderd is by een,
Dit huw’lyk toeftaan zal het zien, dat ge uw’ flaavinne De plaats geeft van uw’Vrouw,hunn’wettjgeVórftinne.
Agamemnon. (en .haat, ’k Zal ’t vdlk doen,zien,hoe ik de Ontrouwheid, vloek,nbsp;Hoe ’k wederom de deugd beloon met ger, en ftaat,nbsp;Dat ik, als Koning, na myn’ wil, en welbehaagen,nbsp;Myn hart, en kroon,aan die ’k begeer,vry op rnag draa-Hoe,zal den Griek, daar ik tien jaaren achter één (gen.nbsp;Om zyne vryheid heb voor Troojens wal gcllreên,
Die ik gewrooken heb,door’t grootft gevaar van’t leven? Aan my, een’ wettig Vórft, zyn’wil, en wetten geeven ?nbsp;Eer we aan den oever van Scamander faam de beuitnbsp;Verdeelden, door het ldt,koos ik Kaffandra uit: (ven ?nbsp;De hoofden (tonden ’t toe, zal ’t vólk my nu weêrflree-Nict daldenjdat ik my ’t vermaak der min mag geeven ?nbsp;Eurybates.
Jk rep niet van ’t belang van ftaat, van eer, van pligt, Pet geen een moedig Verft wel’tzwgarfte is van ge-wigt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ïk
-ocr page 49-TREURSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;43
Ik ben verzekerd, dat ik ii het hart ndch nader Zal treffen door de naam van Bedgenoot, en Vader,nbsp;Dat u die naam, zo teer, zo heilig, veel meer waardnbsp;Zal weezenais van onrechtvaardig, wreed, ontaard:nbsp;Uw’ Vrouw verdrukken! uw’flaavin ren Troon ge-hengen I
Uw’ Zoon Or;;ftes tót de grootfte wanhoop brengen! Ach ! denk...
Agamemnon.
Verwek niet meêr die teerheid in myn hart. ’K voel, dat het innerlyk door die erinn’ring werdnbsp;Doorpynig-d. ’k Hoor natuur inwendig in my klaagen:nbsp;Ik voel, dat ik bemin*, die ’k haat behoor te draagen.nbsp;Maar alle beide my verraan! en ik, ik zou,nbsp;Veracht’lyk, als een flaaf van myneZoon, en Vrouw ,nbsp;My zelven van het zoet vermaak der min verfteeken ?nbsp;Die Vdrften, die tnet my, om Griekenland te wreeken.nbsp;Na Tro;e gingen, die na ’t huw’lyk van myn’ Zoonnbsp;Voor hunne Dóchters ftaan,gefchiede nooit meêr hoon.nbsp;Indien ik h«m nu met een’ Trojaninlirt trouwen.
Eurybates. nbsp;nbsp;nbsp;(wen?
Maar zullen ze in uw’ trouw zich niet beleedigd hou-Acamemnon.
Die reen, die wettig voor een’ Zoon zyn, zyn voor my Niet wettig; ’k ben een’ Vórft, ’k heb de opperheer-fchappy:
Kaffandre is myn’ flaavindk heb haar’ trouw beflooten. Dóch in zyn afzyn, om zyn’ fmart niet te vergrooten.nbsp;Maar iemand nadert ons, ga heen,het is myn’ Zoon.
Orestes, S T e S.
Agamemnon _nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ores.*....
Om welke reên, myn’ Heer, hebt gy my hier ontboón ? A G A M E M N O N.
De Koningin,myn’ Zoon, heeft my in toorn ontftecken i Haare ongetroawheid is ons klaar genoeg gebleeken,
Dóch ik wil haare ftraf bepaalen met den ban.
De grootfte goedheid, die ik haar betoenen kan,
Is, dat ik aanftonds haar doe uit het hóf vertrekken, Zozalmyn byzynhaar tótfehaamte niet verwekken.nbsp;Ik zal nóch meer doen,tót verlichting van haar’ fmart:nbsp;’k Weet, dat haar ongeluk, en ramp, u gaat aan ’t harf.nbsp;Zv zal naSpartegaan: engy zulfhaar geleijen,nbsp;Uwbyzynzalhaarinhaar’ballingfchap noch vleijen.nbsp;Gy kunt ook midd’lerwyl daar trekken op uw’ zynbsp;Die Vórften, en het hart dier volkeren, die gynbsp;Hier na gebieden zult. Ik zende u derwaards heenen.nbsp;Om met Hermioné in ’t huw’lyk te veréénen :
Dóór deze trouw word u een’ kroon op ’t hoofd geftcld. ’k Heb met haar’ Vader dit beflooten in het veld.
Ik wil het leed van uw vertrek noch meer verzachten : ’k Zal, zonder dat gy hebt na myne dood te wachten,nbsp;U maken deelgenoot van de opperheerfchappy :
Ik llel u op de Troon van Argos: ’k hou voor my (ken, Mycene. Maar ge optfangt die gift, die’k u kom fchen-Met zulk een’ kleene vreugd j wat zal ik hier van den-O it E s T E s.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ken ?
Ik die uw byzyn fteeds gemift heb, toen ge in ’t veld VoorTrojeftreed, heb all’ myn’ hoop en vreugd ge-Op uwe wederkomft: moet ik u nu begeeven ? (ftcldnbsp;Wat fnoode misdaad heb ik tegens u bedreeven ?
’k Had nopit voorheen gedacht, dat deze blyde dag My zou zo dood’lyk zyn. Het Koninklyk gezag (gen:nbsp;Der Griekfche mogendheid verblinde nooit myne oo-’t Is heel wat anders daar myn’ ziel door word bewogen.nbsp;Wat fchande was ’t voot my, zo ik voor uwe doodnbsp;H:t allerbefte deel van ’t Griekfche Ryk genoot ?
Laat ik my hier in ’t hóf vermaaken in de zegen, Dieuwe dappere arm voor Trojen heeft verkreegen.
Ik ben nóch jong, myn Heer, duld, dat Oreftes leerd Van zulk één held, hoe men een K oninkryk regeerd,nbsp;Agamemnon.
Dewyl ge in ’t minlt zyt tot Hermioné genegea,
Ën ik u geenfints kan tót dit vertrek beweegen ,
Nóch’s moeders baÜingfchapjbefpeur ik klaarjwaar gy U ingewikkeld hebt, wat hier van de oorzaak zy.
Moet ik op ’t oogenblik, dat ik hier aan kom landen, Myn’ Zoon gekluifterd zien in zulke llaaffche banden ?nbsp;Is dit my vólgen op het fpoor, u voor getreên ?
Heeft Peldps, Thezeus, óf heeft Herkules voorheen, Gelyk als gy, zyn’ plicht zo roekeloos vergeeten ?nbsp;Zyn’ jeugd in de armen van een Minnares verfleeten ?nbsp;Die helden hebben zich tót moeite en zórg gewendt,
En daar, daar gy, myn’ Zoon, beginnen wilt, volendt. Wanneer men door zyn’daan bekranft is met Laurieren,nbsp;Dan mag men aan die drift den vryen teugel vieren.
O R E S T E S.
De liefde, die in my ontfteeken heeft die vlam,
Zal nimmer iets beltaan tót nadeel van myn’ ftam.
Ik had, hoe jóng ik was, door ed’le wraak gedreeven j Voor frooje een proefftuk van myn’ dapperheid gegec-Was Hechts ’t volbrengen van dat moedige beiltiit (ven.nbsp;Door de averechtze zorg myns Moeders niet gefluit:nbsp;Zy,die my in myn’jeugd voor ’t ooreldg wou fpaaren,nbsp;Dacht, dat de dapperheid meefl afhing van de jaaren.nbsp;’K heb me onophoudely k verbeeldt, hoe tróts gy ftreed,nbsp;Ja, ’k deed met wenfehen’t geen uwe arm voor Trojenbsp;deed.
’t Is waar,’t licht nu verdelgd,en in zyri afcli begraaven; Maar zo de Goden ons een tweede Troje gaven,
’K zou u dan klaar,myn Heer,betoonen door myn’daan. Dat ik niets fchand’lyks door de liefde zou beftaan.
Agamemnon. nbsp;nbsp;nbsp;(den.
Kunt gy nóch tót uw’ fchandeiets meerder onderwin-Als u met myn’ llaavin in ’t buw’lyk te verbinden ? Kaffandra kan u die ten Troon verheffen, zy,
Die zelfs Van Haat ontbloot, hier leeft in flaverny ? Orestes.
O ja, myn Heer, ik kan de aloude Trooifche wallen, En ’t prachtig Ilium, den braad ten deel gevallen,
Door
-ocr page 52-Door haare naam nbsp;nbsp;nbsp;' *'om verheffen uy t zyne afch ,
Het Aziaanfch get' fG. dat 7,0 ontzaglyk was, Herfteibn, myeen ’fg ter eeuw’ge glory baanen,nbsp;Verwonnen Koningen, en dienftbere Ünderdaanen,nbsp;Door zulk een huwelyk, Is wettig V(5rft gebiên.
Zal u door meer als ét. \erwinning laaten zien,
Dat heteene ed’le zie! wel paft in min te blanken,
Ja j dat men door die drift zich zelf berucht kan nsaken, A G A M E M o N.
Gelooft gy, dat ik zulk eene Echt gedoogen zal,
Igt;aar zooveel Koningen, tdt twintig in ’t getal,
Op ft y v’rigft ftaan na de eer van u een Bruid te geeven Gy moet die hartstdgt om de Grieken wederftreeven.nbsp;Orestes.
’k Ben aan de Grieken veel verfchuldigd, en ndch roefr Aanu, myn’Vader, en myn’wettig Opperheer ;nbsp;Maar die verkiezing,daar myn’ ziel toe werd bewoogennbsp;Is buiten uwe magt gt; en niet in myn vennoogen.nbsp;Agamemnon.
’’k Heb mededogen met de zwakheid van uw’ jeugd, jyte u dus dwaalen doet van ’t rechte fpoor der deugd jnbsp;Maar wyl ge onmagtig zyt u zelf te wederhouwen,
Zal ik haar deze dag doen met eene ander trouwen. Orestes.
Hoe, haar doen trouwen met eene ander ? groote Goón 1 Wie is het, die gy haar.. ^.
iV G A M E M N o N.
Ik ben het zelf, myn’ Zoon: Kaffandra heeft haar’ ftem reeds tót die trouw gegeven.nbsp;Ga, vólg uw’ Moeder, wil my niet meer wederftreeven.
OresteSjPylades.
Orestes
at hoor ik? groote Goón! ach 1 Pylades, ’k bezwyk; ’k Zie all’ myn’ rampen in deze écne re gelyk.
ft Sêhynt
-ocr page 53-’r Schyntjdat de hemel my het juk der min doet draagen. Om ’t te gebruiken tot een werktuig /anmyn’ plaagen.nbsp;P Y L A D E S.
Behoed u zelf hier voor j gy ziet, myn Heer, dat uit Die dooddelyke vlam uwe ongenade fpruit:
Des laat u toch zo verr’ niet door de min verrukken. Onttrek u ’t juk, daar u die God doet onder bukken.
Dat zich de Vader fchaame op ’t voorbeeld van zyn’ Zoon.
Gy ziet, dat uwe min is krachteloos by een’ kroon j Dat die Kaflandra, die uw’ ziel zo kan behaagen,
Haar hart en trouw aan haar verwinnaar op zal dragen. Orestes.
Ach! waarde Pylades, fpreek met meer achting : zou ’t Kaflandra moog’lyk zyn, dat zy haar hart en trouw.nbsp;Om ’t inzigt van een’ kroon zou aan myn’Vader fchen-ken :
O neen, ’k was ftraf baar,zo ik haar dus dorft verdepk-Pylades, nbsp;nbsp;nbsp;(ken.
Daar komt zy zelf, myn’ Heer....
Orestes, Kassandra, Ismene.
O R E S T E S.
W at hoor ik ? ach! Mevrouw, De Koning vleit zich met de hoop van uwe trouw:
Is ’t mogelyk! dat gy dat huw’lyk hebt beflooten! Verzaakt ge uzelf, en’t bloed, waar uit gy zyt ge-fprooten ?
Erbermt u ’t lot niet van de moeder, noch de Zoon! Hoe, zal Kaflandra, om te klimmen op den Troon,nbsp;Zich zelf door ’t huwelyk verbinden aan myn’ Vader ?
Kassandra.
Eén zelve lot zal ons vereenigèn te gader, Orestes.
Hoe, die KaflTandra, die wel eer myn’ Vader hield Voor de eenigfte oorzaak, dat ©ud Troejsn is vej-nield,
Die
-ocr page 54-48 AGAMEMNON.
Die, die zo fel op all’ de Grieken was gebeeten ^ '
quot;Wiens hart geftaadig van haar Goden was bezeten ,
Die’t hitw’lyk ftelde voor een’ misdaad al te 1'nóod,
Dis my meer achtede, als myn’Vader, die iny floot Uit all’ haar’ vyanden, zal die die trouw gehengen ?
De Vorft beminnen ? mytot zulk een’ wanhoop bren-g;n ?
K A S S A N D R Ai ó Wrede reden, vol van fchandely k verwyt!
’K vlo .k myn’ verwinnaar, en de Grieken. ’Kzal altyd Die zelfde liefde, die ’k myn’ Goden heb gedraagsn,nbsp;Behouden. Ik moet uw rampzaalig lot beklaagen,
*K heb achting voor uw’ deugd, ik wenfchte wel.. i Maar, ach!
Gy ziet, myn Heer, wat ik in deze ftaat vermag,
Dat ik my onder ’t juk van flaayerny moet bukken.
’K zie me als eert offerhand’ na ’t droevig altaar rukken, ’t Is niet alleen de wil uws Vaders, neen , ik wordnbsp;Daar toe zelf heim’lyk door de Goden aangeport:
Ja,’k ben, hoefchand’lyk myn belluir is in uwe oogen. Daartoe door de eer zo wel, als door de Gobn, bc-woogen.
Maar, ach! wat zeg ik? in het midden van myfi’ fmert Voel ik een’ God, waar door gy noch begunffigd werd,nbsp;Een God, wiens naam ik u niet durf te kennen geeven,nbsp;Elen God, die my noch maakt bekommert voor uw le-In welk gevaar had u myn’weig’ringnietgebragt! (ven.nbsp;Wat had uw’ Vader al uit minnenyd betrachtnbsp;Tot uwen Ondergang 1 wat zoude een’ overwinnaar,nbsp;Een’ zcgepraalend’ Held,een’ Vorft, een’ Medeminnaarnbsp;Nietalbeftaan, myn Heer, inzyneraazerny ?
Des volg uw’ Moeder,en ontvlugt zyn’ gramfcliap vry : Vertrek na Sparte , wil geen Vorft zyn lot benydeh,nbsp;Die veel meer rampen, als Oreftes, heeft te lyden.nbsp;Orestes.
Ach! ’k merk,waarom dat gy my tot het vluchten raad. Ik zie, dat gy me meer, als al de Grieken haat. ,
Gy vleit my nóch met hoop, alleen_om dat de fmarte Van uw verlies, hier na my meer zal gaan ter harte,
Gy gaat,zcgt gy,door dwang na’t outaa: ;maar wie weet, Of’tmetuw’wil nietiSj dat gy daar heene treedt.
Gy fchynt, om mynent wil j myns Vaders toorn te vreezen;
En ik, ik acht hem niet zo wreed, als u, te weezen. Voltrek dat huwelyk, tót fchand myns Vaders, ga.nbsp;Volbreng myn’ wanhoop, en myn’ Moeders ongena:nbsp;Ontfang ’t gelukkig lót, dat u word aangebooden:
Ik zal, alom vervolgd van menfchen en van Goden, Troon, Ouders, Minnares, voor eeuwig gaan ontvliên.nbsp;Dit haatelyk gèweft zal my nooit weder zien.
Ik geef my over aan myn’ droevige ongelukken Vaarwel, Mevrouw.
Kassandra,Ismene.
Hc
I S M E N E.
1 oe moogt ge Orcftes zo verdrukken ?
K A s s A N D R A.
’t Is ’t vyligft, dat hy zich uit dit geweft begeeft:
Daar is geen plaats, die hy zo veel te vreezen heeft, Als dit Paleis; des laat hem vry van hier vertrekken j-Zyn afzyn zal tót dienil van myn befluit verllrekken.
I S M E N B.
Wat is het, dat gy dan beflooten hebt-, Mevrouw ? Wiltge aan zyn Vader u verbinden door de trouw ?nbsp;Kassandra.
Elk meent, Ifmene, dat ik zulks heb voorgenomen; Maar gy, kunt gy ook zelftót dat geloof nóch komen?
I S M E N E Wat ’5 dan uw opfet ?
Kassandra.
Dat’s een opfet, daar’t heel al Veel eeuwen na myn’ dood nóch van gewaagen zal,
D nbsp;nbsp;nbsp;Etu
-ocr page 56-ijo nbsp;nbsp;nbsp;AGAMEMN ON,
Ésn opfet waardig by Kaiïandra te oiiderwindat I s M E N E.
Hoe?
Kassandra.
zal de Vórft door fchyn van wedermin verblindeH, trekken na’c altaar; zo dit gelukt, zaliknbsp;M/n’ Ham, en Goden in een enkel oogenblik (ten.nbsp;Door e'éne groote offerhand’ verzoenen. ’K heb befloo-In plaats van trouwen, hem een’ pook door ’t hart tenbsp;ftooten j
Dan zal ik met vermaak na ’t end myns levens fpoên : Door ’t zelve ftaal het lót der Troojeren voldoen.
I S M E N E.
Goón! welk een opfet!
Kassandra.
Wat zal ’t my al vreugde geeven, Als ’k Agamemnon zie, bleek en beroofd van ’t leven,nbsp;Tot zoen van myne wraak, en Troojens val gedacht'nbsp;Als ik zyn’ fchim heb by myns Vaders fchim gebfagt.nbsp;’K zal met Vermaak, zodra ’k my dus zie zegepraalen,nbsp;In ’t onderaardfche ryk by all’ de mynen daalen;
Myn’ Vader Priamus ontmoeten.,. Maar ik zie De Koningin: ’t is belt, dat ik haar’toorn ontvlieg
Ki Y T E MN E ST R A, KaSSANDRA, ISMENE, DoRIDE.
Keytemnestra.
Neen, blyf Kaffandra , gy hebt niet myn’ toorn tc ontvluchten ;
Ik kom hier, om met ii te klaagen en te zuchten.
quot;“K ben d gt; oorzaak van uw 'eed i maar ik geloof, dat gy Veel te edelmoedig zyt, dat u ’t verdriet van my,
De traanen van myn’Zoon; zyn’Kouw, zy»’droeve klagten
Te veel aan ’c hart gaan, om na onze val tc trachten.
’K weet
-ocr page 57-•K weet 5 dat dë hoop, waar meê gy Agamemnon \leit 3 Geveinft is 3 om dat u de buitenfpoorigheidnbsp;Van zyne dwinglandy niet zou te deeiTyk treffen:
Xy is geftild; maar kan zich licht’Iyk weer verheffen.' Gy, en Oreftes hebt geen and’re toeverlaat,
Als dat gy met my vlucht, en voorts na Sparte gaat. Kom,gaanwe.Oreftes zal hier door zyn witbefchieten;nbsp;Gy my tót Moeder, en een’ Prins tot Man genieten,nbsp;Vertoeven wy niet meer. Waar voor zy t gy beducht ?nbsp;Het is geen fchande, dat gë een’ Dwingeland ontvlucht.nbsp;Kom j laat ons heimelyk uit dit gewelf vertrekken;
’K heb vrinden, die ons tót befcherrners zullen ftrekken, *K Weet, dat myn’ Vader, zo veel Prinlèn, zelf myn’nbsp;Xoon,
Zich wap’nen zullen, tót voldoening van myn’ hoon.
Kassandr a. nbsp;nbsp;nbsp;(wezen.
Uw’ goedheid is zeer groot j gy fpeurt ook uit myij Dy ncroering, die daar door is in myn’ ziel gereezen.nbsp;Maar om wat reen ons mët eene yd’le hoop gevleid ?nbsp;Ons'vluchten is vergeefs, hoe ’t ook werde aangeleid,nbsp;’K weer zeker, dar de Vórft onze aanflag zoude ont 1nbsp;dekken t
Denk eens; hoe dier dat wy dat heimelyk vertrekken Dan boeten zouden. Ach! Oreftes, watzoudgynbsp;Niet lyden moeten van zyn woede en raazerny Inbsp;Schoon we al in onze vlucht niet wierden Wederhouden,nbsp;Schoon wy al veyliglyk te Sparte kwamen, zoudennbsp;Wy daar al zeker zyn ?- wat zou ’t gehoond gemoednbsp;Van dien verwinnaar, daar ’t heel al voor buigen moet.nbsp;Die zo veefbloeds allebtiom Helena deed plengen,
Wa:t zou die tót zyn wraak niet al te wege brengen ?
Des vólgen wy ons lót, dat óns is opgeleid:
Ga gy in ^llingfchap 3 voor my, ik ben bereid,
Om Tempelwaards te treên,de V órft zelf op te zoeken. Een huw’lyk aan te gaan , dat ik zelf moet vervloeken.nbsp;O ja,’k ga na ’t altaar,myn’hand zal heiiï... Maar,aGhlnbsp;Wat zeg ik?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;myn’hand zal hem op dezen dag
D z nbsp;nbsp;nbsp;Nóch
-ocr page 58-fa nbsp;nbsp;nbsp;AGAMEMNON,
Nóch maken deelgenoot van all’ myn’ ramp, en IhiarCe.
K.LYTEMNESTRA.
Ha! ’k merk uw’ lift,’k zie tót in’t binnenft van uw harte Een órll re trouwen, die berucht is door de faam,nbsp;Zyn’ftam te huwen aanjden glans van zynen naam,(den;nbsp;Verzoet al ’t leed, Mevrouw, wel eer door hem gelee-Regeer, en zegepraal, wil vry myn’ plaats bekleeden.nbsp;Kassandra.
Ik zal nóch meer, ik zal... Maar ’k heb genoeg gezegt. ’K. hoop, gy zult beter door de tyd zyn onderrecht.
'Kltemnestra. (liezen ’t Valt zwaar, zyn’ Bedgenoot, en Ryk-troon te ver-Maar een’ flaavin te zien m zyne plaats verkiezen,
Is onverdraagelyk. Die dag van uwe trouw Zal ’t leven koften aan veel duizenden, Mevrouw.
Gy, die ’t geheim weet van het noodlot te voor fpellen, V üorziet gy niet, in wat gevaar gy u zult ftellen ?
voel, zonder met uw’ Goón te raa te gaan, een God, Die my’t geheim ontdekt, van uw rampzalig lot.
Sla uw geloof vry aan myn’ heil’ge raazernyen:
Dit huwelyk zal tot uwe ondergang gedyen.
Kassandra.
quot;quot;K word niet in ’t minlt ontroerd, fchoon gy myn’ dood voorzegt,
’K ben van myn lot zo wel, als gy zyt onderrecht:
’K voorzie het uw ook al te wel: ’k moet u beklaagen , Als ik de wreedheid my errinner van uw’ plaagen.
Gy moogt vry fchelden 5 ’k meen de tyd zal u doen zien , Of ik van u, Mevrouw, dat bits verwyt verdien.
KlYTEM NESTRA, DoRIDE.
p, nbsp;nbsp;nbsp;KlYTEM NESTRA.
' 'a, gy mifleit me niet door die geveinsde reden.
Gy waant na myn vertrek, geruft ten Troon te treeden;
Maar
-ocr page 59-TREURSPEL.
Maar ’t zal u milTen, ’k heb één dag nóch tyd j en ik Kan myne wraak voldoen, ja, inéénoogenblik.
D o R I D E.
Waar word gy toe vervoerd ? K affandra om doen komenl Klytemnestra.
Niets kan de woede van myn’ raazerny betoomen.
D o R I D E.
Hoe krygt ge uw’ wraak ? de Vórll heeft reeds Egiftus doen
Verzek’ren.
Klytemnestra.
Laaten we ons na zyne kerker Ipoên :
Men breek’ zya’ boejens. ’t Vólk is my het ineeh genegen. nbsp;nbsp;nbsp;(gen.
’K heb, lint het afzyn van den Vórft, veel magt gekree-Hy fpaar’ toorn op iny, nóch op Egiftus met,
Als hy Kaflandrain zyne armen fneuvelen ziet.
Einde van het vierde Bedryf.
Da
VYF-
-ocr page 60-U nbsp;nbsp;nbsp;AGAMEMNON,
EERSTE
K A S S A N D K A S S
I nbsp;nbsp;nbsp;Kassandra.
s ’r .W4ar het geen gy zegt ? bedriegt ge u niet Ifeiene } I S M E N E.,
O neen, Oreftes is vertrokken uit Mycene.
De Vórft j 20 dra hy hier van kennis kreeg, Mevrouw Belafte aan Arbas, dat men hem vcrvdigen zou.nbsp;Kas SANDRA.
Achlmocht ham Arbas in zyn’vlucht niet achterhaalen^ Zo zou ’k myn’ wraak zien in afzyn zegepraalen.nbsp;ïk wil niet veinzen, neen, zyn’ tegenwoordigheidnbsp;¦\\Jeêrhield my ne arm,die reeds was tót de wraak bereid:nbsp;l a,hoe myn hart ook wierd door wraakzucht aangedree-'’Kdachtj’t is de Vader van OrefteSjdien ik’t leven (ven,nbsp;Zou nemen: hoe verwoed men ook mag zyn, het hertnbsp;Kan kwalyk fterven, als ’t door min gedreeven werd jnbsp;Maar nu Oreftes vlucht, is ’t tyd om my te wreeken ;
’K bevry hem, dat hy niet zyn’ Vader ziet doorfteeken, Noch ’t wreede fchouwfpel lioeft te zien van mynennbsp;dood,
Wanneer ik met myn hand, door dezen boezem floot.
I s M E N E.
Hoe,wiltgeuw’handmet zulk een’wreede moord bevlekken ? nbsp;nbsp;nbsp;(dekken,
Gy hebt wel, om 't geh,eim van ’t Godendom te ont-Als Priefterin, ’t altaar befprenkeld met haiJaloed Van ófferbeeften ; maar u zelve zo verwoednbsp;Te ftooten door het hart! en zulk een kofl’lyk levennbsp;*re korten! ft geen alleen ons over is gebleevennbsp;Van uw doorluchte flam: is ’t mogelyk! dat gynbsp;Vervallen kunt tót zulk een’ woede, en razerny ?nbsp;KassAndra.
Ach 1 fchrei niet, óf wil vry uwe oogen van my wenden. P. dood volendt de loop van rampen, en eleuden.
TREURSPEL.
Zoude ik ndch leeven na ’t verdelgen van myn’ ftam ? Na dat ganfch Trojen is vergaan door vuur en vlam ?nbsp;Naar ik my zelf heb aan een’iierfPlyk menfch gegeevcn?nbsp;Staat my rampzaalige die zwakhd J te overleevcn ?
Het «enigft’, dat ik van u eifch, in dezen Haat.
Is, dat gy na myn’ dood dit haat’lyk hóf verlaat,
En met myTi’ lykbus vliedt na de Aziaanfche kulden,
Op dat inyne afch in ’tgraf mag van myn’ Vader ruften.
Gy jdievan’toorelógbevrydj van Ree tót Ree, Geflingerd word, door 't woên der hólle onftiiyme zee jnbsp;Schoon gy, ó Trojers, al in ballingfchap moet zwerven.nbsp;Ui Goon doen u nóchtans meêr ounft als my verwerven.nbsp;Maar ’t is te lang gedreigd , voldoenwe ons ófterhand,
Vórft Agamemnon met Kaffandra moet van kant.
Wat zal ’t 3 ó Goden! u een waardig óffer weezen!
Wat outaar wierd ooit zo verheerlykt voor dezen! ' Maar wat ontroering vo d ’k in binnenil van myn hart ?nbsp;Wat wederhoudt my,die door wraak geprikkeld werd ?nbsp;Wat fchrik rydt door myn’ leên ?
I S M E N E.
Helaas! Mevrouw, de Godeft Die willen zelf in u dat haat’lyk opfet dooden._nbsp;Kassandra.
O neen, ’k begryp , waar die ontfteltenis uit fpruit:
Het is Apóilo, die zyn Góddelyk beftuit,
Door myneftem, zo vaak te kennen heeft gegeeven.
’K word door zyn’ Godheid meer, als ooit v’curheen gedreeven.
God, pres my zo niet aan, gy werkt vergeefs in my ’K ben door een’ fterfPlyk mctrfch gebragt in liaverny,nbsp;’K heb, lint ik vaderland,,en vrinden h.b verloorcn ,nbsp;Niets fDellenkunnen,waf by ’t noodlot was befcl'.oorcn.nbsp;Maarikbezwyk , ik vóel verminderen myn’kracht, .nbsp;Dat my iets góddelyks doet buygen voor /.yn’ uiagt,
Ik voel myn ingew'arid daar door geheel onrro.rcn. Waar toe, waar tóe zal my dat heyiig vuur vert oeren ?nbsp;Myn haaren liaan te berg. Goónlwat vertoontzidi mv?
D 4 nbsp;nbsp;nbsp;Wd
-ocr page 62-^6 AGAMEMNOK,
Wat wreedegriiweldaan zie’k in tnyn’razerny! (gooteni Wat brouwt men al verraad! wat word’er bloeds ver-Ifc zie 5 ik zie, de zoon den Vader ’t hart doorftooten:nbsp;Het Griekfche Ryk geheel door ftaatkrakeel gefplitft 3nbsp;Den eenen bloedvriend op den and’ren aangchitft,nbsp;Bloedfchande, en overfpel, )a, alle gódlooshedennbsp;In zwang gaan : ’k zie daar by al de Aziaanfche Hedennbsp;Door de oorlógstoorts vergaan, Europe ganfch te niet jnbsp;D e zon weêr deinzen voor de gruw’len, die hy ziet.
Hoe vind ik door die drift myn’ zinnen opgetoogen 1 ’K zie ’t prachtig Ilium verfchynen voor myne oogen:nbsp;Haar’ Tempels hemelhoog vergaan door’t Gri^fchenbsp;vuur.
Waar ben ik? in Mycene , of binnen Trojens muur ? Laat gy me, b Goden, om my tot de wraak te maancn.nbsp;Dit wreede fchoufpel zien van zo veel bloed en traanen ?nbsp;Gy fchim myns vaders, die nóch trooft’loos, zondernbsp;zoen,
Gaat waarcn , ik zal u haaft in uw’ wraak voldoen; Door ili.gamcmnons doocl zal ik uw’ wraak verfchaffen.
- ’K merk, dat de hemel zelf uw’ vyand tracht te ftraifen, Den Zoon van Atreus, en den beul van ons geflacht.
’K voorziezyifftrafalreeds, hoe hy wordomgebragr. '
Agamemnon, Kassandra, Ismene.
, nbsp;nbsp;nbsp;Agamemnon.
' k kom , Mevrouw, om u naar ’t altaar te geleiden,
Ik heb het offer, en het Trouw-feell: doen bereiden:
¦ Kom, gaan wy Tempelwaard.
Kassan^dra.
Spreek van geen Troiiw-verbónd, ’K dacht, dat ons beider lot in myn vermoogen ftond;nbsp;K'Iaar’t Godendom heeft my,het geen ons is befchooren,nbsp;Ontdeltt, uw’ val genaakt, het uur is haaft gebooren;
A ga-
-ocr page 63-TREURSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;^7
Agamemnon.
Wat zegt ge PGoon! waar uit fpriiit die onfteltenis ? KaSSandra.
Ik zeg, ’t geen door een’ Gód my ingeblaazen is.
De hemel wil my van uw’ flaaverny bevryen.
Men zal haaü’t end zien van uw leven 3 enmynlyen. , Agamemnon.
Heeft u dit dreygement de hemel ingeftort ?
Is ’t niet de gramfchap, daar gy door gedreeven word ? Een zegepraalend Vórft, ten tóp van itaat gereezen,
Van elk ontzien,wat heeft die op zyn’ troon te vreezen ? Kassandra.
Al daar hy niet voor vreeft. Jaj zelfop dezen dag. Zult gy, vertrouwende op uw koninklyk gezag,
Uw’ ffaat, en mogenheid zien plófling neder ftortcn.
Ik zie,door wond op wond,de draad uws levens korten, U worft’len met de dood, a 1 went’lend in u w’ bloed:
Ik voel door dat gezigt by na myn’ wraak geboet.
Die dag, dieblydedag, zult gy meer leeds bezuuren, Als al de Troojers, fint tien )aaren in hunn’ muuren:nbsp;Maar myne wraak is door uw’ dood nóch niet in tóp,nbsp;zie KlytemrKftra, ( welke een’ gruwel!) door een’nbsp;Ifróp
Verwurgd,eerlang zich met tiw’bleekefchim verzeilen. Maar waarom tóch zo verr’ het noodlót te voorfpellen:nbsp;Ik zie, helaas! ik zie uw’zoon ... Ach! ik beken,nbsp;Kampzaal’ge Oreftes, dar ik de eenigfte oorzak k bennbsp;Van uw verdriet .• Wie ziet het einde van uw plaagen 1nbsp;Ja, ’k zie dat uwe zoon, angftvallig, en verllaagen,nbsp;Al om 3 als balling,zwérft:wat zyn zyn’ rampen groot!nbsp;Zyn’ vyand zelf zal hem beklaagen in die nood.nbsp;Agamemnon.
Bedaar, mevrouw, bedwing die razerny en tooren, Waar door gy vrucht’loos, my die rampen fpelt te voo-Kassandra.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ren.
Draag voor de Gód, die my beheerfcht, wat meêr ont-Maar hy verdwyut. Duld3dat ik adem halen mag. (zag:
D 5 nbsp;nbsp;nbsp;’K ben
-ocr page 64-lt;;? nbsp;nbsp;nbsp;AGAMEMNON,
quot;quot;K ban afgamat door all’ die heirge razerriyen.
’K h ;b u myn’ dood voorzegt: en wat u ftaat te lyea. V^aar w.1 ’t Nootlöttig uur van uwen val genaakt.
’t Befliiit ftaat vaft, dat by de Goden word gemaakt. Dóch zo uw hart nóch van de trotsheid word bezeten,nbsp;Dat gy myn dreygement niet aanneetnt i maar vermetennbsp;Ojj uwe moogenhaid , zelf’t Godendom veracht;
Zo uwe gódd’loosheid met hunne gramfchap lacht,
En gy na ’t huw’lyk van Kaftandra nóch durft trachten. Zo vólg my teinpelwaard. Ik zal u daar verwachten.
Agamemnon, alleen.
Ik zal u vólgen.. Maar wat ang.1: beklemt my ’t hart! Wat fchrik rydt door myn’ leên! door welke ontroeringnbsp;werd
Ik wederhonden ? zou ’k baar reên gelooven konnen ? Zou ’k door een’ laffe vrees zo verr’ zyn overwonnen ?nbsp;Neen , ’t is ie handeens Gods, die my het hart beknelt,nbsp;Die my doet fchrikken, en myn’ pligt voor oogen Itelt.nbsp;Wat wil ik doen ? dus lang heb ik getragt te mydennbsp;De buitenfpoorigheid, en dwaaling der Atryden :
Moet ik myn’ naam, die door de waereld is bekend, Met die myns Vaders nóch vermengen in het end ?
D enk aan de ttaanen, die gy uwe zoon doet plengen,
Tót welk een’ wanhoop gy de Koningin zult brengen: Dat zy geftraft word met de echtfcheyding, en den ban,nbsp;Alleen , orn datze tót een huwelyk, waar vannbsp;Zy haar niet konde ontflaan, had haare ftem gcgeeven.nbsp;Kaffkndra haat u, ze is tót priefterrin verheven,
Daar bv heeft zy haar hart gcgeeven aan uw’ zoon.
Wilt gy haar rukken van Oreftes, en haar’ Goon ? Maak u de rampen, die Kaffandre u fpdt te voorennbsp;N iet waardig , doe het lót, u van de óoóii befchooren,nbsp;Herroepen: kwytuw’pligt, gelykeen’vorftbetaamt.nbsp;Maak dat het g'Odendorn, zig zulk een vonnis fchaamt.
TREURSPEL. VIERDE T O O N E E L,
Tl nbsp;nbsp;nbsp;A R B A S
Uw’ zoon Oreftes, is hier weder in Mycene
Gekomen, Pylades geleic hem herw aards heenS,
VTFDE T 0 0 N E E L.
A R B A s.
J A , ik kpm weder: Maar kuntge in my afzyn niet Kaffandraas bruigom zyn ? moet ik, ö wreed verdriet [nbsp;Dat doodd’lyk huw’lyk voor myne oogen zien voltrekken ?
Begeert gy, dat uw’ zoon ’t flachtoffer zal verftrekken ? Dat ik 3 t erwyl gy zy t ten top van uw geluk,
21al fterven voor uw oog van hertzeer en van druk ?
A G C M E M ÏJ o N.
O neen, gy hebt daarom, uw’ vader nier te ontvluchten: ’Khebmy bedacht, myn’ zoon, uw’ traanen en uw’nbsp;zuchten,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;»
Kaffandra, Klytemneffre, en ’t wroegende gemoed, Een’ godd’ly ke inCpraak , die my ’t hart ontroeren doet'.nbsp;Daar by het groot gevaar van myn gezag, en ftaaten,nbsp;Ja, alleS port my om Kaffandra te verlaacen.
Beweeg die fchoone tot uw hu wely k , ga heen:
’K zal u blymoedig zien met haar ter '1 empel treen.
Wat hoor ik! wat geluk! zou’t waar zyn! welkecta zegen!
Wat overwinning hebt gy op u zelf verkregen ?
Wat eer is dit yoor u ? en welk een vreugd voor my ? Vaar voort, myn Heer, vaar vcortjvervolg u zegen vry.
Ver-
-ocr page 66-6o nbsp;nbsp;nbsp;AGAMEMNON,
Verwaardig my toch , door die zelfde dri ft gedreevenj By mync minnares, myn’ moeder ook te geeven:nbsp;Duld, dat uw’zoon, die van u’t leevens licht ontfing ,nbsp;Die haat verbannen mag, eij u weer onderlingnbsp;Verc'énigt met malkaar.
Agamemnon.
Gy hebt door uwe traanen, Noch droeve zuchten my daar toe niet aan te maanen:nbsp;Ik zelf heb wapenen, waar door ik my verwin.
’K vergeef’t mifdadige befluit der Koningin.
'’K. hou niemand fchufdig , als Egiftus, dien verraader. ’Kgeefu uw’moeder weer, Kaifandra, en uw’vader,nbsp;O R È s T E s.
Zo ben ik heel vernoegd.
Agamemnon.
’T is eerft van d aag den dag,
Dat ik de naam recht van verwinnaar voeren mag:
Op deze dag kom ik eerft recht te zegepraalen,
Nu ik de driften kan van myn gemoed bepaalen ,
’K voel,dat myn’vrèugd daar door veel grooter is,a]s all* De b!ydrchap,die ik had,na’k Trooje eerft bragtten val.nbsp;De hemel, dien ik daar voor danken moet, wil geeven ,nbsp;Dat eeuwig ons geflacht, geruft in vreê, mag leeven.nbsp;Ga, zoek de Koningin; breng haar die blyde maar ;
Ik zal zo aanftonds na Kaffandra gaan, om haar Zelf aan te maanen tót een’ trouw, daar ik voor dezennbsp;Zelf na getragt licb.
Orestes, Pylades.
^ P Y L A D E s.
^oón! hoe kan dit moog’Iyk weczcn! Wat onverwacht geluk 1
Orestes.
Myn’vrind, kom, laat ons gaan Na Klyt^nnefta; maar zy zelf komt Ijerwaards aan.
él
KlYTEMNESTRAjOrESTES, Pylades.
Klytemnestra.
Wat zie ik ? zou zich hier Oreftes nóch onthouwen ? Myn’ zoon, kom,vlitnwe, om ’t geen hier omgaat metnbsp;te aanfchouwcn.
Orestes.
Neen, blyf. Mevrouw: het lot is ons zo wreed niet meer. Gy hebt uw’ Bedgenoot, en ik myn Vader weer.
Klytemnestra.
Hoe, daar Kaffandra reeds ter tempel is getrecden ?
’t Vólk viert dit huwelyk,maar ’t mort,als ganfch re o,n ¦ vreden:
Uw’ Vader vólgt, verblind door liefde: welk een hoon! Gy vleit u met een’ hoop, die vrucht’loos is,myn’ Zoon.nbsp;Orestes.
O neen, de Vórft komt van zyn’ vlam re triomfeeren, Men ziet hem tót zya’ Vrouw, zyn’ Zoon, zich zelvenbsp;keeren:
Hy ftaat Kaffandra niet alleenig af. Mevrouw,
Maar hy gaat zelf, en port haar aan tót myne trouw-Klytemnestra.
Wat hoor ik!
Orestes. ^
Hy heeft my belaft, u dit te ontdekken. Klyt emnestra. terzydenbsp;Goón ! laat de laft, die ’k heb gegeeven, niet voltrekken.
Orestes, Pylades.
ry , nbsp;nbsp;nbsp;Orestes
•^y gaat, waarom óf zy zo fchielyk van ons fcheid ? Maar’k zie Ifmene. Goon ! zy ziet geheel befchreid.nbsp;Door welke rampen word zy herwaarts aangedrevsn ?
NEGENDE T O O N E E L. Orestes, Pylades, Ismene.nbsp;Ismene.
KafTandra, Heer, halaas! dia heeft de geeft gegeeven. Orestes.
Kaflandra! dit, dit is allecnig de oorzaak, ach!
Pat ik myn’moeder zo ontroert vertrekken zag. Ismene.
De Koningin, myn Heer,door wraakzucht ingenomen. Heeft , om het huw’lyk van uw’ vader voor te komen,nbsp;Egiftiis boeijenen verbroken : die Barbaarnbsp;Vloog tempel waard, en vindt KalTandra voor ’t altaar,nbsp;Hy nadert haar: bezet den tempel aller wegen:
Schiet toornig op haar toe, met de u vtKtoogcn degen , En roept, terwy l hy haar verwoed het hart doorftoot!nbsp;Ster-, haat'tyk overfehat lan Trooje», uwe doodnbsp;Verflrekt de KontH^in tót wraak Zy ftort ter aarde,nbsp;Met wond op wond doorboord. Ikjierj, riepzy , myn'nbsp;waarde
Ifr/iette, dit is 't end van all' mytC ramp en druk. Jiampzaal’^e Orefles, ach! wat droevig ongeluknbsp;Hangt u nóch boven 't hoofd! wat jlaat u nóch te lyden !
Ik ftierf verheugd, kon u myn dood daar voor hevryien. Hier op floeg zy ’t gezigt ter hemel, ja het fcheen,
Of zy de Goden wou vermurwen door gebeên.
Zy geeft de geeft: en ik, ik kom,om, door myn’ traanen. Uw’ ader to't de wraak van haare dood te maanen.
TIENDE T 0 0 N E E L. Orestes, Pylades.nbsp;Orestes.
lt;HO is zy dood. O ramp 1 o droevig oogenblik!
Juift nu myn’ Vader van haar afftand doet,raak ik (gen. Die fchoone kwyt, en rót vermeerd’ring van myn plaa-Is zy gefneuveld door myn’ moeders lift. en laagen.nbsp;Heem d«el, myn Pylades in all’myn’ramp en druk.
TREURSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;6^
aar vlucht gy heetijU tr.ft noch zwaarder óngeliik.
Vórft Agamemnon, die vcrwinnaar, daar de baaren Ontzag voor droeg ;n, diegevaaren, opgevaai en.
Sint tien jaar oorelog, klo :k door g^worfteld heeft,
Die aan ganfch Azië zyn’ wil en wetten geeft,
In ’t kort, die groots Vorif, voor wien ’t heelal mpeft beeven,
Laat door de hand van een’ verraador nu het leven.
O R E S T E S.
O! droevige ongena van ’t wreede noodlot! ach!
Oy rooft me een minnaares, en vader, op één dag!
War lift, wat laagen heeft men tot zyn’ val verzonnen? Wat aanflag, wat verraad,heeft toch dien held verwonnbsp;EuRYBATES.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;( nen ?
Vorft Agamemnon, om K afl'andra tot uw’ min Zelf aan te maanen, trad noch naauw ter tempel in ,nbsp;Of’t vloek verwantfchap van Ëgiftiis, dien verrader.nbsp;Dringt fchielyk op ons in, bezet terftond uw’ vader:
’T gevaar verdubbelde zyn’ krachten, in die nood ,
Al die hem tegen ging bekocht het met de dood.
Maar, ach I wat baate ’t 1 Hy, benard van alle kanten, Van ’t worft’len afgemat, ontbloot van lyfflauwantennbsp;Bezwykt, en valt in’tend, na damp’ren tegenweer,nbsp;Doorboord met wonden, voor K aiiandraas voeten neêr.nbsp;Orestes.
O hemel! kunt gy zulk een gruwelftuk gedoogen!
Egiftus, ziende dit wreed fchoufp 1 voor zyne oogen, En vreezende voor u, voor ’t volk, en voor de Uoon ,
Is, na dieeuveldaad, uyt ons gezigt gevloon.
Uw’ moeder komt hierop ter Tempel iogetreeden ¦, Dacht, dat zy ’t voorwerp van haare minnenydighedennbsp;Slechts had dóen flachc»n,maar zy ziet, doch al te laat,
Dg
-ocr page 70-Debuitenfpoorigheidvanhaarewrok, enhaaC:
Hoe deerelyk zy heeft haar’ Bedgenoot doen fneeveif.
Zy zwymt op dat gezigt, en fchynt de geeft te geeven. Terwyl de tempel is met droeflieid op gevuld,
Hc één droevig traanen ftort, en de and’re uit ongeduld, De Gocn om wraak roept,kwam myn’ plicht my aan^fenbsp;wekken,
Om u de gruweldaad dier Vorftenmoord te ontdekken, hield my gelukkig, zo ’k nu ftierf voor uw gézight.''!nbsp;Orestes.
Op dat dc volgende êeuw, bewoogen met myn’ druk, Zo wel fpreek’ van myn’ wraak als van myn ongeluk.
Het is al lang genoeg gezucht. Ik w^eet m'yn’plicht: Waar my myn’ Vader, en Kaffandra toe verbinden.nbsp;Men volg den moorder, laat ons alles onderwinden,
vafi ka vyfde m laatjle Bedryf,
-ocr page 71- -ocr page 72-