EN
CE VOLGT NAAR HET FRANSCHE, DOOR
^cnslffr'ienJdcr*, nbsp;nbsp;nbsp;ilat lecxcK.
^efiamp;kti.y9m,^fle^Aider%azA}^tlt;txQ
BIBLIOTHEEK DER RIJKGüNlVERSITEr
UTRECHT.
-ocr page 8- -ocr page 9-COPYE van de PRIVILEGIE.
. E Staten van Holland cnde Weftvriefland doen te weten:
a!-
Dzo Ons te kennen is gegeven by de Regenten van het Wees-en Oude Mannenhays der Stad Amfterdani, en in die quali-teyten te (amen Eygenaats , mitgaders Regenten van den Schouwburg aldaar, dat zy, Supplianten, eenige Jaaren hadden gejoiiis-fëert van 't OSlroy of Privilegie by hen van Ons op den 15. May 1714. geobtineett, waar by VVy aan hun Supplianten, goedgunfte-lyk hadden geaccotdeert, en geodtoyeert, om, geduurende dennbsp;tyd van vyftien doen eerli: achter een volgende Jaaren, de Werken,nbsp;eiie ten dienfte van het Tooneel jcets waren gedrukt en van tyd totnbsp;tyd nog verder in het ligtgebragt, en ten Toneeie gevoctt zoudennbsp;mogen werden, alleen te mogen drukken, doen drukken, uytgee-ven ende verkioopen, en bevonden, dat de jaaren, by de vootlz. Octroy of Privilegie genoemr, op den 21 May lyn;. konden te expi-leeien , ende dewyl zy Supplianten ten meeften dienlte van dennbsp;flchouwburg, (waar van hunne lefpedHve Godshuyzen onder anderenbsp;mede moeten worden gefuftenreert.) de Voorgenoemde Werken,nbsp;zoo van Treurfpellen, Blyfpelien, Klugten, als anders, dieieetanbsp;gedrukt, en ten Toiicele gevoett wa.en, ofin toekomende gedrukt,nbsp;en ten Toneeie gevoert zouden mogen werden, gaerne alleen, ge-Syk voorheen. zouden biyven drukken, doen drukken uyigevea ennbsp;verkopen, ten eynde dezelve Werken door het nadrukken van andere , haar Luyftet, zo in taal, alsinlpelkonft, niet tnogte komen tcnbsp;verliefen; en dewy! fulx haar Supplianten , na de expiratie van’t bo.nbsp;vengemeldc Oöroy, niet gepermitteert was, zoo keerden zy Supplianten haar tot Ons , reveremeiyk verzoekende, dat Wy aan hun Supplianten in kwaliteyten vootfz. geliefden te verleenen prolongatienbsp;Van het voorfz. 06ttoy of Privilegie gt; om de voorfz. Werken, zo vannbsp;*rieurrpellen, Blyfpellcn, Klugten als anders, rcets gemaakt , ennbsp;ten Toneeie gevoert, ofals nog in het ligt te brengen , en ten Tonee-le te voeren, den tyd van Vyftieneetftkomende, en achter een volgende Jaaren , alleen te mogen drukken en Verkopen, of te doennbsp;drukken en verkopen, met verbod aan alle anderen cpfèeckerc hoo-ge Peene, by Ons daar regens te ftatueeten, SOO is’t, dat IVy, denbsp;Saake, en ‘t voorfz. verzoek ovetgemerkt hebbende, ende geneegennbsp;weefende, ter beede van de supplianten uyt Onze regte wetenfehap,nbsp;Sonvetaine Magt ende Anthoiiteyt, delèlve Supplianten geconièn-teeit, geaccordeett hebben, conlenteeten, accorderen en ofttoyee-ren hen by dezen, datfy, geduurende den tyd van Vyftien eetftnbsp;Bgterecn Volgende Jaaren , de voorfz Weiken , zo van Treutfpel-len, Blyfiieilen, Kluchten , ais anders, reeds gemaakt, enten Toneeienbsp;gevoert , of als nog in het licht te brengen, en ten Toneeie te voeten, in diervoegen, als zulx by Supplianten is veizogt, en hielnbsp;vooren ititgedtukt Itaa:, binnen den vootfz. Onzen Tanden alleennbsp;zullen drukken, doen drukken , |ujtgeven en verkopen, verbiedende daatomme allen ende eenen ygelykendezelve, Werken, in’tge-heel, ofte ten deele te drukken . naar te drukken , te doen Naar-drukken , te Verhandelen, ofte Verkopen, ofte elders Naarge-drukt, binnen den felveii Onzen Landen te brengen, uyt te geven^nbsp;of te Verhandelen of te Verkopen , op Verbeurte van alle de nagedrukte, ingebragfe» veihandelde ofte veikogte Exemplaren, endonbsp;een boete van dtie duyfend guldens daai en boven te vetbemen« te
Al nbsp;nbsp;nbsp;apv
-ocr page 10-appliceeren een derde pait voor den Ofiicier, die de Calange doen Z2I, een derdepart voor denAimen der plaaizcii daar het Cui-.is vi.ornbsp;vallen zal, ende het refteeiende derde part voor de Supp'.ianien , en*nbsp;de dit t’elkens zo nieeuigmaal , als dezelve zullen werden ag;cr-haalr, alles in dien verftande, dat Wy de Supplianten met dezen ott-zen Oólroye alleen willende gratiliceeien tot vethoedinge van hunnenbsp;fehade door het Nadtukken van de voodz. Werken, daar door innbsp;geenigen deele 'verdaan, den innehoude van dien te autoiilectcninbsp;ofte te Advouëten , ende, veel min dezelve onder onze piotexie, ende befchenninge, eenig meerder Credit, aar.zien ofte reputatie tenbsp;geven, nemaar de Supplianten in ccs daarinne iers onbehooilyksnbsp;zoude infiuëren, alle het zelve tot hunne Laden zullen gehoudennbsp;weezen te verantwoorden, tot dien cyirde wel espred'elyk begccien-de, dat by aldien zy dezen onzen Ücitoye vooi aezelve Werken zullen willen dellen , daat Van geen gcabbreviecrdc ofte gecontraheeidenbsp;mentie zullen mogen maken, nemaar gehouden wezen, het zelvenbsp;Oftroyin't geheel, en zonder eenige omiffic, daar voor te drucken ,nbsp;of te doen drucken, ende dat zy gehouden zullen zyn , een Exemplaar valide vooifz. Werken, op Gioot Papier ¦ gebonden en wel ge-condtioneett, te brengen in de Libliotheek van onze Univetfiteytnbsp;te Leyden binnen den tyd van zes wecken, na datzySuppliamennbsp;dezelve'Werken zullen hebben begii-nen uyt te greven , opeen boetenbsp;van zes hondeit guldens, na exprtatiedet voerfz zes Weken , b.y denbsp;Supplianten te verbeuren ten behoeve van de Nedeiduytfe Armennbsp;van de piaats alwaar de Supplianten wonen; en voorts op peene vannbsp;met ’er daad verdeeken te zyn van het effefl van dezen Oftroye. Datnbsp;ook de Supplianten fchoon by heringaan van dit Otdroy een Exemplaar geleveit hebbende aan de voorlz. Onle liibiiothcek, by zoonbsp;verre zy geduurende den tyd,vaii dit OiStioy defelve Werken zoudennbsp;willen herdrukken met eenige vermeerderingen, of anders, hoe ge.nbsp;naamt, of ook in een ander formaat, gehouden zullen zyn wederomnbsp;een ander Exemplaar van dezelve Werken, Gcconditioneett alsvoo-ïcn, te brengen in de voorf/. Eibirotheek, binnen dezelv e tyd,en op denbsp;boete en penaliteyt, als voren. Ende ten eynde de Supplianten vannbsp;dezen Onlen Confente , endeOtiroye mogen genieten, ais naar bernbsp;booten , Laden wy alten ende een ygclyk , ¦ dien het aangaannbsp;mag , dat zy de Supplianten van den inhoude van dezen doen pnbsp;laten , ende gedogen , mfieiyk , Vredelyk , ende Volkr.mentlyknbsp;genietenen gebruyketi, Cesleetende alle beict ter Contrarie. Ge-geveti in den Hage , onder onzen Groten zegeie , hier aan doennbsp;hangen op den zeven.CU-v.vintigdenAley, in’t Jaar onzes Hcete endenbsp;Zaligmakers duylend zeven hondert agtciitwintig,
J. G. V. Eoetzelaar.
Onder dond , Ter Ordonnantie van de Staten , was getekent
WILLEMBUYS.
Lager dond,
Aan de Supplianten zyn, nevens dit Oélroy, terhande gedelt by Extrafl; Authenticq, haar Ed. Gr Mog. Relblutien van den zX Juny ,nbsp;1715, en joAptri, lyzX, ten einde om zig daar na te reguleeten,
De Regenten van het Wees- en Oude Mannenhuis hebben, in hunne vooiiz-qualiteit, het recht van deze Privilegie , alleen voorden tegeit-waotdigen Druk, van SABINUS en EPONINA, Treurfpil, verguntnbsp;aan IZamp;amp;.K. DUIM.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;den 5 Jttmury gt; I74Ia
-ocr page 11-VAN DEN FRANSCHEN ,
DEN IIE'EREN R IC H E K.
HEt onderwerp van dit Treurfpel is genomen uit Tacitus (1)5 Plutarchus{a) , en Xiphilinus (3.)nbsp;Zie hier wac deze Schryvers daarvan gefchrevennbsp;hebben
Terwyl Vitellius en Vespafianus maikanderen her Keizerryk betwisten , ontftonden verfcheiden beroerten in de Gaulen: Claudius Civilis deetinhetBelgi-fche de Batavieren met een gedeelte van Duitslanr op-ftaan , en behaalde verfcheiden voordeelen op de Ro*nbsp;meincn. Het groot ontwerp, dat hy gemaakt hadc,nbsp;om de Gaulen van de Heerfchappy dezer overwinnaarsnbsp;te bevryden , wierdt onderfteunt door drie Gallifchenbsp;Keercn , Tutor, Clasficus en Julius Sabinus. Deesnbsp;laatften, die van Langrcs was, zeide zich een achter-Kleinzonn re zyn van Julius Cefar, Hy ontaarde nier,nbsp;z?;tt Pl'.itarchus, van de deugt zyner Voorouders, ennbsp;ging in roem en in rykdommen alle de anderen Gallennbsp;te boven. De voortgangen van zynen aanhang bliezennbsp;zynen moedt zodanig op, dat by de ftoutheit hadtdennbsp;Keizerlyke tytel in het Celtifche aan te neemen : maarnbsp;de Sequaneezen aangetast hebbende, die het noch voornbsp;de R.omeinen hielden, wierdt hy op de vlucht ge-bragt. Zyne nederlaag ftuitre den opftandt der- Gau-Icn; en Civilis maakte weinig tydts daarna zynen vredenbsp;met Rome, in eene byéénkomst die hy hadt met Ce-rialis. Stedehouder van Vespafianus.
A3 nbsp;nbsp;nbsp;Sa-
(O Tacitus Hift. lib. 4, (a) Pint. in erotico. Cs) ÏSpil. in
VCbD.
-ocr page 12-/ I
VAN DEN
Sabinus zoude , na zyne nederlaag^in Duicslant hebben kunnen wykcr; maar zyne Gemalinne Eponina (i), die by uitermaaten beminde, niet derwaarts kun-nende voeren, wederhulc hem de liefde, en deet hemnbsp;een buitengemecne wykplaats uitdenken. Hy vluchttenbsp;in een van zyne Lanthuyzen, en dankte zyne Bedienden af, onder voorwentfel van zich-zelven door hetnbsp;vergif te onttrekken aan de vervolginge zyner vyand-den; vervolgens ftak hy den brant in zyn huis, en begaf zich in twee onderaardtfche kamers, die aan hemnbsp;alleen bekent vvarerf, en aan twee getrouwe Vrygemaak-ten, die hy by zich hielt. Hy zondt ondertusfehennbsp;éénen van dezelven naar Eponina om haar bekentnbsp;te maaken dat hy zich zelf met vergif hadt omgebragt.,nbsp;opdat haare traanen zyne veinzery noch mogten onder-fteunen. Het verflant en de getrouwheit van dezenbsp;Vrouwe waren gelyk aan haare bekoorlykheden : hoedanigheden die de eenen van dc anderen een nieuwennbsp;luister ontkenen , wanneer dezelve zo gelukkiglyknbsp;veréénigt zyn. Eponina was op deze tyding ontroos-telyk en de overmaat van haare fmartc bragc haar innbsp;weinig dagen in dootsgevaar. Sabinus, die daarvannbsp;verwittigt wierdc. Het haar door dcnzelfden Vryge-maakten zeggen dat hy Ipefde; haar biddende zich tenbsp;troosten , en ondertuslchen altoos dezelfde droefheid tenbsp;veinzen, om het gerucht van zynen dood te bevestigen, hetgeeire zy volmaaktelyk wel uitvoerde. Mennbsp;zag haar den ganfehen d'ig in traanen, en des nachtsnbsp;begaf zy zich fteelswyze weg, om haaren Gemaal tenbsp;zien in de droevige plaatfen, alwaar hy geweken was.nbsp;Gedurende den tyt van negen jaaren, dat Sabinus aldus verborgen was, deet b ponina vcrfcheiden reizennbsp;naar Rome, alwaar zy heimelyk eenige Vrouwen, haare
(2) Tacitus noemt haar Eponina, Plutarchus Empqvia, en Xi-phillnuSjPeponila.
-ocr page 13-re vriendinnen en nabeftaanden, bezocht: en zelfs hoope gefchepc hebbende om genade voor Sabinus tenbsp;verkrygen, bragt zy hem derwaarts, zodanig vermomtnbsp;zynde, dat niemant hem kende: maar de zaaken nochnbsp;niet wel gefchikt zynde, zo keerde hy naar zyn onder-aarddche wooning.
Ceze fchuilplaats eindelyk ontdekt zynde, wicrden da Man en de Vrouwe, met twee Kinderen, in dezenbsp;düisternisfcn geboren, naar Rome, en vóór Vespafia-nus gebragt. De edelmoedige Heldinne, zich met haa-re twee Zoonen aan des Keizers voeten werpende,nbsp;zeide tegen hem: „ Heb medelyden, Cefar, met de.nbsp;„ ze armen Kinderen, die in het graf geboren zyn.nbsp;„ \Vy hebben dezelve alleenlykterwaerelt gebragt, op-„ dat ’er re meer imeekers mogten zyn die uwe goe-„ dertierenheit aanriepen”. Zulk een beweeglykfchouw»nbsp;Ipel vermurwde alle die geenen die tegenwoordig waren snbsp;Vespafianus-zelf fcheen daardoor bewogen te zyn: deesnbsp;Vorst, hoewel anders tot vergiffenis genegen, veroordeelde ondertusfehen den man en de Vrouwe ter doot.nbsp;Eponina onderging denzelven met eene Ifantvastigbeitnbsp;die noch meerder de verw'ondering dan het medelydennbsp;verwekte. Z.y zeide ,, dar bet haar aangenaamer wa«nbsp;„ geweest in de duisterheitte leever., dan voortaan hetnbsp;„ licht te genieten, dat haar Vcspafianu.s opdenThroonnbsp;„ zoude doen zien ” De regeeriiig van dezen Keizer, zegt Piutarchus, zag niets zo beklaaglyk , nochnbsp;dat meerder affchrik.s baarde aan de Menfchen en aantnbsp;ce Goden: en dees Philophifche Historiefchryver wynbsp;den kotten duur van de nakomelingfchap van Vespafia-nus aan de gramlchap des Hemels, die hem wildenbsp;ft taffen in zyne Kinderen, omdat hy onrechvaardig*nbsp;lyk den onfchuldigen met den fchuldigen vermengtnbsp;hadt.
Men ziet door dit uittrekfel wat ik uit de Historie getrokken, cn de veranderingen welke ik daarin ge-A 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;maakt
-ocr page 14-V OORREDEvandeM
hiaakt hebbe: eene vryheit die men altoos den Dichters tcegeftaan heeft, doch altyt onder voorwaarde Van de Karakters en de voornaamile gevallen te bebouwden Zy zyn verpligt geweest, zelfs in de éénvoudig-fte Stukken, Byvoegfelen te bedenken, die waarfchyn-lyk moeten zyn, en verbonden met de voornaame daar.nbsp;Dit hebbe ik getracht in dit Treurfpel uit te voeren.
De voornaame daat is de opftant der Gaulen tegen het Roomfche Keizerryk, gevolgt van de nederlaag ennbsp;van de veroordeeling van Sabinus. Maar deze laatftenbsp;gevallen zyn door te veel tusfehentyts gefcheiden , omnbsp;dezelven te brengen tot de éénheit van den dag, waaraan men in de Tooneelpoëzy gebonden is. Ik hebbenbsp;dan geftelt dat de Gaulen noch niet in rust waren , ennbsp;dat Civilis, verfcheiden Jaaren na de nederlaag van Sa-biuus, zich noch niet ontwapent hadt. IkbrengeVes-pafianus aan de oevers van de Moezel, naby de plaatsnbsp;alwaar dié Gal verborgen was. Ik doe hem op nieuwsnbsp;opftaan, en geeve hem verbintenisfen met Antoniusnbsp;Primus (i), een out Vcltoverften der Romeinen, eennbsp;oproerig man, misnoegt, en een heimelyk vyand desnbsp;Keizers. Primus brengt Cecinna en Marcellus in zy-ne belangen, welken Suetonius (a) cn Dio (2) zeggen op het leven van Vespafianus toegelegt te hebben.nbsp;Ik doe de zamenzweering ontdekken door Eponina,nbsp;die, bericht daarvan bekomen hebbende, en niet wee-tende dat Sabinus daaraan tnedcp’ichcig was, alles aannbsp;Vespafianus openbaart, in n eenir.g om deszcHs gunstnbsp;te winnen, en genade voor haareri Gemaal van hem tenbsp;verkrygen. Ik doe Titus en Doroitianus verheft zynnbsp;op Eponina , welkers ftaat hen onbekent is Dezenbsp;drift is van verfchiilende uitwerking in dc twee Prin-lèn, Titus, die daarover weet te zegepraalen, doet
de-
(1) Hy was vm Touloufe. (i) Suet. in Tito. (3) Dio
Vesjp.
-ocr page 15-FRANSCHEN DICHTER.
dezelve dienen tot zynen roem: daartegen veroirzaa-ken de minnenyt en de woede van Doroitianiis, ont^' llokcn door de liefde, de bloedige ontknooping vannbsp;die Stuk. Maar, om hem tyt te geeven tot het overweldigen van den geest des Keizers, verwydere ik Titus, die uit de Legerplaats vertrekt, om met Civilis tenbsp;handelen.
Ik hebbe gedacht het Tooncel veeleer in de Gaulen te moeren piaatien, dan te Rome, om twee redenen.nbsp;De eerften is, dat ik, dc daat te Rome doende gefchie-den, en Sabinus ald.aar zamenzweeren tegen den Keizer, mynen Heldt onluistert zoude hebben, en nietnbsp;anders dan ernen Schelm van hem gemaakt, wiens toeleg een afgryzen veroirzaakc, en wiens ftraffe nochnbsp;fchrik noch medelyden verwekt zoude hebben. Maarnbsp;in de Gaulen heeft zyne verftanthouding met Primus,nbsp;om de Legerplaats der Romeinen te overrompelen,nbsp;niets dat nier geoorloott zy tusfehen opentlyk verklaarde vyanden. De tweede reden die my bewogen heeftnbsp;om het Tooneel aldaar te plaatfen, is dat ik, aldaarnbsp;een Slag doende leveren tusfehen de Batavieren en denbsp;Romeinen, te gelyk twee van myne voornaamfte Per-fonaadjen verbeerlykn hebbe, Sabinus en Titus, dienbsp;hierdoor gclegentheic hebben blyken van hunne dapper-heit te geeven.
Ik hebbe geen mindere beweegreden gehad, om Titus op het Tooneel in te voeren. Men wil liefde in de Treurfpellen; men fchept behaagen in de Heiden tenbsp;booren zuchten ^ en deze zwakheic is van den fmaaknbsp;van het fchoonfte gedeelte van den Landaart: maar denbsp;Huwelyksliefde is weinig in gebruik op het Tooneel,nbsp;en bygevolg moeijelyk om te behandelen. Ik zoudenbsp;Zulks niet hebben durven onderneemen, indien ik hetnbsp;Byvoegfel van Titus-niet hadde uitgevonden. Hetzel-vt. heelt my ontflagcn van den man en de vrouwe dikwijs tezamen te doen fpreeken, welke misfehien ver-A 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;veelt
-ocr page 16-VAN PEN
veelt zouden hebben, indien zy malkanderen meêr dan éénmaal onderhouden hadden.
Ik hebbe Domitianus gelielt tegen Titus. Men weet hoedanig de eerden was. Hcsrschzuchtig,nbsp;wreet, en yverzuchtig over den roem van zynennbsp;Broeder, zonder hem te kunnen navoJgen, is hy be-fchuldigc geweest (r) den doot van dee.‘. grooren Vorstnbsp;veroirzaakt, oh ten minden dien verhaait te hebben iknbsp;bebbe my dan verbeeld dat de tegenftelling' van hunnenbsp;karakters myn werk zoude verfieren , indien het mynbsp;gelukte dezelven wel uit te drukken, en dat de ondeugden van Domitianus aan de deugden van Titus tot ee-ne ichaduwe zouden dienen. Bovendien fpreekt Do-micianus met meêr waardigheits, en met meêrkrachts,nbsp;dan een gewoon vertrouweling gedaan zoude hebben,nbsp;om den Keizer tot de veroordeeiing van Sabinus te o-verteeden. Eindelyk, Domitianus heeft meêr gezagsnbsp;om de llraffè van deczen Gal te verhaasten, zelfs innbsp;het oogenblik wanneer Ve.spafianus hem vergiffenisfenbsp;fchenkt. Ik hebbe daardoor het karakter van deze tweenbsp;Prinfen behouden. Domitianus was van een woesten,nbsp;laften en onmeêdogendea aart; Vespafianus, in het tegendeel, was vriendelyk, edelmoedig en goedertieren.nbsp;Men befchuldigt den laatlten nietvanwreetheitomdathynbsp;Sabinus heeft doen fterven; de opftant va» dezen Gal,nbsp;en de Kcizerlyke Tytel, dien hy zich aangematigtnbsp;hacit, maakten hem flrafbaar genoeg. Men laakt Ves-palianus alleenlyk omdat hy de vrouwe van dezen We-derlpanneling veroordeelt heeft, en haar geftraft overnbsp;het misdryf van haaren man; een verwyt waarvoor iknbsp;hem bewaare in dit Trcurfpel, waarvan de verzieringnbsp;in dat deel waarfchynlyker is dan de Historie ; wyl allenbsp;de geenen die het leven van dezen Keizer gefchrevennbsp;Siebbcn, zyne grootmoedigheit en zyne befcheidi-nheitnbsp;pryzcn. Indien wy de Historie van Tacitus in het geheel
fT ^^*0 in Tito,
-ocr page 17-FRANSCHEN, DICHTER.
heel hadden, zo zouden wy daarin misfehien de beweegredenen zien, die Vespafianus toe zo veel'geftrengheirs dceden ovcrilawO. DeesMistorielchryver^ fj) nadat hynbsp;gewag gemaakt heeft van de nederlaag van Sabinus ,nbsp;en hoe hy het vuur ftak in zyn Lanthuis, om te doennbsp;gclooven dat hy dood was, belooft op zyne plaats tenbsp;zeggto door wat list hy negen jaaren lang verborgennbsp;bleef, en te gelyk de'flantvastipheit van zyne vrienden,nbsp;cn het doorluchtig voctbcelt van zvn Gemalinne Eponinanbsp;te verhaalen. Maar dat gedeelte der Historie van Tacitusnbsp;is verloren.
Tacitus, Suetonius en Pliniiis de jonge, hebben my de karakters van Vespafianus en van zyne tweeZoonen ,nbsp;rret dat van Antonius primus, gegeeven ^ en ik hebbenbsp;die vsn Eponina , cn van hunne Vrygemaakren naarnbsp;Piutarchus gefchildert. Eén van de twee laatlten wordenbsp;door dezen Phiiofooph Martalius genoemtj een naamnbsp;welken ik de vryheit genomen hebbe te veranderen.nbsp;Ik hebbe den Tooneelipeelder Paris, Vrygemaakren vannbsp;Domitia, Moeye van Nero , aan Domitianus totnbsp;vertrouweling gegeeven. J uvenalis, wiens ongenade mennbsp;zegt dat hy verooirzaakt heeft, rekent aan fa) tot hoenbsp;verre hy in gunst gevordert was onder de regeeringnbsp;van Domitianus. De Vertrouwde van Eponina is dannbsp;de éénige perfonaadje van myne uitvinding. Het isnbsp;zonder twyfel een groot voordeel diergelyke onderftan-den in de Historie te vinden, cn daaruit de zeden en denbsp;gevoelens van zyne Perfonaadjsn te trekken. DeTreur-fpellcn van dat flach hebben een zonderlinge verdienfte,nbsp;wanneer de karakters wel getroffen z/n ; maar daaritinbsp;beftaat de zv/arigheit. Indien men het minffe daarvannbsp;afwykt , indien eenige trek niet gelykende is, mennbsp;ontdekt zulks lichtelyk, en men heeft daardoor in denbsp;afbeelding gemist : in plaats dat in de Stukken dienbsp;ganlchelyk verdigt zyn , de Schryver voor die beris-
pingeij
CO bis;. Lib. 4. (O Sat. 7.
-ocr page 18-pingen niet blootgefteld is; hy heeft de vryheit om aan iyne Perfonaadjen zodanige deugden of ondeugden tenbsp;geeven als het hem behaagt.
De toevlucht vanSabinus in een onderaardichc plaats, Zoude fabelachtig en verziert kunnen fcbynen, indiennbsp;zulks niet getuigt wierd door twee Schryvers die tydr-genooten van mynen Helde v/aren. Tacitus leefde tennbsp;tyde van Vespafianus en van zyne Zoonen; en Plutar-chus, die deze Historie verhaak, als een gedenkwaardignbsp;voorheek van het vermogen der liefde, zegt teDelphosnbsp;éénen der Zoonen van Sabinus (i) gezien te hebben ,nbsp;die genoemt was als zynen Vader. ïk hebbe my dannbsp;weinig te bekomroerert of dit geval verbaazendc en ongemeen is, dev/fl het waarachtig is. In de veronder-Selde en verdichte gevallen is de waarfchyniykheidnbsp;noodtzaaklyk; maar wanneerdezelven het fteunfel en hetnbsp;getuigenis van de Historie, ofzelfsdat van het algemeennbsp;gevoelen en van de Fabelgërchiedenisfen hebben, (z)nbsp;dat is genoeg om den Dichter viyheit te geeven omnbsp;dezelve op het Tooneel te brengen.
Ik ga verfcheiden tegenwerpingen voorby, die men gemaakt heeft op het ontwerp van dit Treurfpel, en iknbsp;zal trachten op de aanmerkelykften te antv/oorden. Denbsp;eerfte heeft zyn opzigt op de ontknooping van het Stuk.nbsp;Eponina, zegt men, hadt Sabinus moeten zien, eêrnbsp;zy de zamenzweering aan den Keizer ontdekte. Dezenbsp;berisping zoude gegrond zyn, indien Eponina Sabinusnbsp;moest verdenken een’ medeplichtigen te zyn van zyncnbsp;vyanden Cccinna cn Jvhrcellus, die, naar ’t verhaalnbsp;van Alberik, de Hoofden waren van de zamenzweering. Konde zy, bevondien, zonder haaren Getnaalnbsp;bloot te Hellen om ontdekt re worden, vóór den nachr,nbsp;wederkeeren naar de plaats alwaar hy verborgen W'as Vnbsp;Zonder twyfcl neen; en de voorzigtigheit liet aan deze
{i) Dc andere Zoen van Sabimis ffurf in Egypie. (2) Arilf. ?oct. Cap. 25.
-ocr page 19-FRANSCHEN DICHTER.
ze Vrouwe niet toe een anderen tyc te verkiezen. De Zamenzweering moest ondertus'chen in denzelfden naderende nacht uitberften. ’t Gevaar was dringende ;nbsp;tnen was gereed om Vespafianus en Titus op te offeren ,nbsp;op welkers gcetheit zy noch eenigszins hoopte. Mar-cellus en Cecinna, de grooefte vyar.den v^m Sabinus,nbsp;Honden meester te worden. Ondanks alle deze beweegredenen Hout t ponina noch in tw’yfeling tusfehennbsp;de vreeze en de hoop. Zy w'ykt te rug, wanneer zynbsp;den Keizer ziet komen, en wil zich noch tnec haarenbsp;Vertrouwde beraaden. Eindelyk beduit zy de zamenzweering te ontdekken, door de vreeze welke Cecinuanbsp;en Marcellu.s haar vercirzaakten , en door de hoop dienbsp;zy heeft van haaren Gemaal te behouden, door deezenbsp;uteldaat de gunst van Vespafianus en van Ticus verdienende. Daar is alzo meer ongeluks dan onvoorzigtig-heit in haar bedryf; en men moet van het voorneemennbsp;niet oordeelen naar de uitkomst. Maar laat ons vóór-onderftellen dat de-daat van deze vrouwe onvoorzigtignbsp;v/as: houdt dezelve daarom op waarfchynlyk te zyn ?nbsp;Is dezelve daarom te minder bekwaam om de ontknoó-ping van een Treurfpel te niaaken ? Is de ontknoopingnbsp;van Iphigenia niet ten deele gegrond op het onbefchei-den vertrouwen dat Agamemnon Hek in zynen bedienden? Het is waar dat Racine Euripides nagevolgt heeft,nbsp;fi) Maar Agamemnon is daarom niet te minder onbe-fcheiden, en het vootbeek van Euripides dient alleen-lyk om den hedendaagfche Dichters vryhcit te geevennbsp;oen niet befchroomder te zyn dan hy geweest is
De tweede berisping raakt de verklaaring van Eponi-na aan Titus, dat de Gevangen, wiens naam hy niet wist, Sabinps was. Men geeft voor, dat zulks eenenbsp;onbekheidenheit is van de zyde %'an deze vrouwe, ennbsp;dat zy zich behoorde te vergenoegen met te zeggen datnbsp;dees gevangen haar man is. Ik bidde de geenen die de-
ni
CO Iphig. in Auliile.
-ocr page 20-VOORRED E ; V A N DEN
7£ tegenwerping, tnaaken aan re merken, aan wien, in welke oinftandigheden , met wdke voorzorgen Epo-nina ciergelyke veiklaating doet, en wat de uitwerkingennbsp;daarvan zyn, Dees onbekende Gevangen was op hetnbsp;uircrfte van re (neeven. indien hy vüortvoerzynennaar»nbsp;te verbergen.
iS” il fa tan, Ic ii ófas funira [on ffcnca.
De doot zal, zohyzwygt, zyn ilraf voor’t zwy*
gen weezen:
zegt Titus tegen Epcnina. Het gevaar van Sabinus ontrukt aan cieeze ongelukkige Vrouwe haar geheim.nbsp;Zy vertrouv/t dan zyn noodlot aan Titus, aan eenennbsp;Beidt , aan den edelmoedigften van alle menl'chen,nbsp;cn die alreeds Vespaiianus belet hadt heni te veroordee-len. Ondcnuslchèn, hoewel Zy geen gevaar loopt, ditnbsp;vertrouwen in Titus Hellende, de lietde van deezennbsp;Prins ontrust haar nochtans. Zy gebruikt de vcórzor-ge en de zekerheit, te vorderen dat hy zyne drift ver-zaake, en hem te doen belooven niet te zullen open-baaren het geene zy hem zal zeggen. Kan zy, na dennbsp;cedt van deezen Prins, zonder hem te verongelyken ,nbsp;zich een ogenblik bedenken om hem haaren man tenbsp;doen kennen? Titus, tot het bewaaren van ’t geheimnbsp;verbonden , door zynen eedt, cn noch meerder doornbsp;zyne deugr, wordt de Befcherrner van Sabinus. Hynbsp;verzoekt van Vespafianus de genaade voor zynen Gevan*nbsp;gen. Domitianus vindt hierdoor meer zwarighedennbsp;om te boven te komen, wanneer hy dezen Gevangennbsp;-wil doen veroordeclen. Eindelyk, dewyl 'er niemancnbsp;dan Titus is die hem kent, zo bekt zulks de verwondering van Vespafianus en van Domitianus niet, V'an»nbsp;neer dees onbekende verklaart dat hy Sabinus is.
In de derde plaats werpt men my tegen, dat Eponi» r.a het ontnogelyke van Titus vordert, wanneer zy wil
dat
-ocr page 21-FRANSCHEN DICHTER.
dat hy de liefde verzaake, die hy voor haar heeft. Ik bekenne dat indien deeze Vrouwe diergelyken vooiflagnbsp;aan iemant anders deet, dan aan een deugezaam man,nbsp;dezelve vruchteloos zonde zyn: maar de kennisiê dienbsp;Eponina heeft van het bellaan van Titus, moet haarnbsp;het edele vertrouwen geeven, dat zy doet biykcn. Hetnbsp;is waar dat Titus in zynen aart tot lict\ie geneigt was;nbsp;Tacitus en Suetonius zeggen zulks uitdrukkelyk: maatnbsp;dezelfde Hiscorielchryvers verzekeren dat zyn roem ennbsp;Zyne zorge voor zyne aciiting zyne vermaaken bretdel-den j en de laatften (i) verhaalt ons, dat zyne achtingnbsp;voor de Roomlche Wetten hem Berenice, die by beminde , en waarvan hy weder bemint wierdf , deetnbsp;wegzenden. Ik doe hem eerst met genoegzaam uiige*nbsp;drukte vervoeringen den eilch van Eponina tegenllaan;nbsp;maar moet hy , wanneer hy weet dat zy eenen mannbsp;heeft, wel een oogenblik tusichen zyne drift en zynennbsp;plicht in twyfeling blyven ? Zoude zulks niet ftrydignbsp;geweest zyn met den heldenaart , die hem van de an-'nbsp;dere menichen onderfcheidde Eenigen gelooven, ein-delyk, dat de liefdensverklaaring van Domitianus opnbsp;het Tooneel moest gefchieden , en niet in een Tus^nbsp;fchen-Bedryf, volgens myne vóórcnderftdling. Ik had-de deze berisping terflond vóórgekomen, en ik haddenbsp;aan het einde van het tweede Hcdryf een Tooneel ge-voegt, waarin dees Prins met Eponina gezien wierdt;nbsp;maar de liefde van Domitianus haatelyk zynde, zo heb-be ik het gevoelen van perfoonen van oordeel gevolge,nbsp;die my geraaden hebben dat Tooneel weg te neemen..nbsp;Ik hebbe my dan vergenoegt deze liefde te doem verrnbsp;haaien. Eponina, verbaast zich van Domitianus te ziennbsp;beminnen, beklaagt zich daarover aan haare Vertrouwde, in het derde Bedryf, en bidt om de befchermingnbsp;van Titus tegen hem, in het vierde.
............—- (_*) Maltaquc talles
Ex oculis, qua. max narret facundia prtefens.
y E R*
ülij Suet, in Tho. Hurai^ art. Peëc.
-ocr page 22-Vespasianus, Roomsch Keizer.
Titus, nbsp;nbsp;nbsp;1
gt; Zoonen des Keizers. Domitianus, j
Antonius, Primus, een Gal en out Veltover-ften der Ronieiner.
Julius Saiunus, een Gallisch Veltheer.
E P o NIN A , Gemalinne van Sabinus.
Elise, een GallÜche Vrouwe, vertrouwde van Eponina.
Paris, Vertrouweling van Doniitianus.
gt; Vrygemaakten van Sabinus.
SiNORIX,
Alberir,
Twee Kinderen, van Sabinus.
Ly F wachten, van Vespafianus.
Het Tooneel is in de Legerplaats der Romeinen, aan de oevers van de Moezel,
Pag ij
E N
T R E U R S P E L.
EERSTE BEDRYF.
EERSTE TOONEEL.
Sabinus, Sinorix.
S I N o R I X. nbsp;nbsp;nbsp;. '
I rees niet dat uw gezigt de Roomfche Krygslicii tergt,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(verbergt.
Nu dit Romeinsch ge waadt u voor hun oog Gy zult hier Primus zien j ontdek hem uw gedachten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;( wachten.
Maar waagt gy niets, myn Heer, als gy hém durft vef-Vespafiaan, door hem gevestigt op den Throon...
Sabin vs.
Hy is zyn Vyant, om de koelheit en den hoon. Waarmee dees dappVe Gal door hem zich zietonthaaleh^nbsp;En dus zyn dienften met ondankbaarheit betaalen:
Hy zoekt zyn wraakt dat is genoeg voor my. Vertrek. Dat niemant myn geheim uit uwen mont ontdekk’;
En fpaar, nu zich myn arm een’ weg tot roem gaat baanert, Myn waardige Echtgenoote, en wederhoud haar traanen.nbsp;Myn aanflag blyv’ bedekt en onbekent voor haar ;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
En, Zonder dat zy vreez’Sabinus lyfsgevaar,
B nbsp;nbsp;nbsp;Het
-ocr page 24-Het groot gerucht, dat uit tnyn zege wordt geboren, Doe haar myn’toeleg met tnyn’krygsroem teffèns hooren.
ZSabinus, alleen.
ie dien gewenschten dag, dieeindlyk my beftraalt, Waarop de Hemel all’ myn’ tegenfpoet bepaalt.
Myn droevig noodtlot zal veranderen nadezen:
Myn Zegepraal, ofdoot, zal’t eind’der rampen weezen. Gy, die my hebt geboeit, fta toe, ó wreedeMin!
Dat thans de Roem my ftiere, enopzynbeurtverwinn’. Bedien niet meer u van myne Eponinaas klagten,
Ik wil tbyn 'heil voortaan niet van haar traanen wachten. Zy zag myn vyanden vergeefsch door haar geweennbsp;Vermurwt: men zal my hen niet fmeeken zien, óneen :nbsp;’k Wil nooit aan hun gebiedt flaafachtig my gewennen.nbsp;Myn moedtzal hen deez’dag veel beter my doen kennen,nbsp;’k Wil dat het alles in hun Leger fta verzet;
En fheuv’len voor hun oog, of geeven hen de wet.
Sabinus, Primus,
WSabinus. nbsp;nbsp;nbsp;( fchouwen,
at hebbe ik niet met fmart verlangt u weer te aan-O moedig Heldt! op wicn ik all’myn hoop moet bouwen. ZeeghaftigKrygsheldt, die my weer een’ Naam belooft,nbsp;Door Zegepraal, waarvan het lot my heeft berooft.nbsp;Men zal me in ’t Roomfche bloec die fchantvlek af ziennbsp;Dit leven zonder eer’ zou my niet meerder pasfen; (wasfen;nbsp;Hy, die het lot trotfeert, en zynen roem betracht,nbsp;Vereeuwigt zynen naam, als hy den doot veracht.
Des doots verfchrikking, die my nooit tot vrees kon bren-Kon ook myn leven nooit bewaaren, of verlengen, (gen,
Pr.i«
-ocr page 25-19
Primus.
Ik ken den dapperen Sabyn, en zynen moedt.'
Ik wyte aan ’t Ion alleen, myn Heer, dien tegenfpoet^ ’t Geen we ons éénzinniglyk zien vleien of verdrukken.nbsp;En dar het edelfte beftaan kan doen mislukken.
’k Diende aan den Donau ,in het grootst gevaar gebragt, Toen een ondankbaar Vorst, vanwien ik word veracht;nbsp;En door’tverwart gerucht, het geen de Faamdeethoorenjnbsp;Kwam my de maar’ van uw gewaar,den doot ter ooren.nbsp;Ditbaarde, door de zucht voor’t Vaderlant, myfmartjnbsp;’k Befchuldigde ’t befluit van ’t noodtlot in myn hart.nbsp;Vaar voort de rampen, die gy leedr, my at te maaien :nbsp;’tOntfteekt myn wraakzucht dat ik u die hoor’ verhaalen*nbsp;S A B 1N u s.
Vergratnt dat Rome ons hier zyn wet deet ondergaan, WildeikdeGallenvandachaatlykjuk ontdaan. (togren ,nbsp;’kOntftak op nieuws hunn’moede, waardoor, in zoveelnbsp;Door hen, vol dapperheits, dezegewierdt bevochten}nbsp;Wanneer de Faam hunn’ lof door all’ de waerelt droeg.nbsp;En toen ’t Heelal het oog op hunne daaden floeg jnbsp;Ik ftelde hen, den Stryt van Allia voor oogen}
Het Roomfche Heir gevlucht, ja Rome zelfs gebogen} In zyn verheerden wal zyn Raaden omgebragt;
Zyn trotfche Kapitool benaauwt door Brennus magt j Onze eed’le Helden gansch lllyrie o verhoerende;nbsp;Gansch Macedonië hunne oorlogswecten eerende;nbsp;Byzantië vermant; en hen, die winnaars zyn.
Hun tenten plantende aan den oever van d’EuSyn.
Ik ftelde hen terflont, daartegen, ook te vooren ,
De fchand’ den Kinderen dier Helden wet-r belchoren ; En die Romeinen, door onze Oud’ren overheert,
De Gallen drukkend’ met een juk, dat hen onteert.
’k Sprak; „Ziét uw Winnaars thans zich, naar hun wélgevallen ,
Met roof en moort verzaên, in uw verwoeste walleh. ,, Zoudt ge ongevoelig voor zo groot een fcbandezyn?
Ba nbsp;nbsp;nbsp;„ Oy
-ocr page 26-,, Gy xkt de Duiifchers reets in optogt aan den Rbynj ,, De Batavieren door Civilis tegen Romen (menjnbsp;„ Gemoedigt: voJgtben, om den Dwing’lant op teko-’k Zal, hier geboren, maar gedaalt uit Celars bloet,nbsp;U naar Italië geleiden, vol van moede.
Laat ons ook ’c Kapitool beleeg’ren, en de Vesten Van Rome,’t geen zo fnoot zyn Vryheit geeft ten besten:nbsp;Geen Manlius verweert zyn muuren meer, maar welnbsp;Het volk van Otho, en het krygsvolk van Vitell’.nbsp;Die Dwing lants-flaaven, die niets van ’t Romeinfehnbsp;vertoonen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nen
Dan flechtsden blootcn naam,dien zy zo fchandlyk hoo-Laat ons ’t Heelal ontflaan van zulk een haatlyk juk. Men wreek’ de Volkeren van all’ dien hoon en druk.nbsp;Laat onze toeleg Rome en all’ de Waerelt melden,
,, Wie dat wy zyn, en datonsGaule bloeit in Helden.” ’k Zag hen verwoei, vol fchaamte; en’t algemeen geluidtnbsp;Van hunne ftemmen riep my voor hunn’ Keizer uit.
’k Bereidde my terftont om hunnen hoon te wreekenj Ik rukte een Heir byéén, en heb het op doen breeken.nbsp;’t Begunftigde alles eerst myn edele beftaan.
Men zag my Romen in zyn Legerplaats verflaan.
Maar zeker Gallisch Volk durft zyne trouw verraaden, En fluit een’ krygsman, die het wreekt door zyne daaden.nbsp;De laffe Sequanees, gebooren voor het juk.
Bereidt my in zyn lant een doodlyk ongeluk.
*k Zag daar myn Leger, ineenzwaarenftryt, verflagen , Door my gewent de zege op Romen weg te draagen.
’k Toog, na de nederlaag, met twee der mynen heen , Naar myn Paleis, door Imart en wanhoop fel beftreên jnbsp;Maar, daar niet vindend’myn aanbidlyke Echtgenoote ,nbsp;Dwong my de liefde dat ik tot een zaak beflote,
Die ik my fchaame. Maar, wat flerveling trotfeert Het juk van hem, die all’ de Goden overheert ?
Jk gaf myn liefde toe. Ik mag, men kan ’t niet laaken, U myn gevoelens in vertrouwen kenbaar maaken,
Moet ik iets zwygen voor een edelmoedig Vrient,
Die myn belang, in fpyt van ’t ItrafFe noodtlot dient ? Primus.
’k Sta pal. Gemeene haat, die ons heeft ingenomen, Veréénigt ons ten val des Adelaars yan Romeo.
’k Zie haast uw leedc ten einde, en myne wraak voldaan, Door ’t ftraffen van den trots van Vorst Vespafiaan,nbsp;Wil ondertusfchen my ’t gevolg te kennen geevennbsp;Des tegenfpoets, waarvan my ’t droef verhaal doeibcc-ven.
Wat verr’gewest heeft tot een fchuilplaats uverftrekt.
En negen jaaren tyts uw lot voor ons bedekt ?
S A B I N u s,.
Om Roraens wraakzucht des te beter te misleiden,
Deet ik het vaiscb gerucht van mynen door verfpreiden: Maar zy, aan wie ik trouwe en liefde ben verplicht,nbsp;Weêrhieldt myn wanhoop, enbehieldt my’t levenslicht;nbsp;En ik, ik hielde, verleid door’t voorwerp myner zorgen ,nbsp;Voor de ongen van ’t Heelal myn zwakheit gansch verborgen.
Dus fpaarde ik ’t leven van een dierbaare Echtgenoot’, Geweken in een plaats vcrfchriklyk als de doot.
’k Wil u niet zuchtende all’ myn’ tegenfpoecherhaalen. Het voegde geengrooteii moedt zyn rampen af te maaien.nbsp;Uw hoon is ook de myn’; 'k neem deel in uwe zaak.nbsp;Kom, neemen wy van een gemeenen vyanc wraak.
Civilis deet, opdat die toeleg mogt’ gelukken,
Den dapp’ren Batavier en Duitfeher t’zamen rukken;
En trekkend’ langs een’ weg aan weinigen bekent,
£n door de Bosfehen, heeft hy herwaarts zich gewend. Hy voert, noch dezen nacht, kloekmoedig aangevallen,nbsp;Oen fchrik en wapenkreet in deze legerwallen;
Terwyl deRoomfche magt,doorfla3p van zorg berooft. Het groot gevaarniet weet, haar hangende over’t hooft-Maar, zullen wy ’t geluk van onze wraak befdhouwen.nbsp;Zo laat ons op uw hulp niet vruchteloos vertrouwen.
Bs nbsp;nbsp;nbsp;Pri-
-ocr page 28-Primus.
Hy kome ¦, ik wacht hem , en ik geef myn woort voor my. Ik heb, van 'c volk bemint, de Krygsliênaan mynzy’.nbsp;De meesten volgde naar Cremona myne fchreden ,nbsp;Toen ik Vespafiaan dcedt op den Ryksthroon treeden.nbsp;Hy hadt daar toe geen hulp , dan mynen arm alleen,nbsp;Tervvyl ik dus voor hem kloekmoedig heb geftreên,nbsp;Genoot hy veilig, in het Ooste in ruft gezeten, (ten;nbsp;Een’ voorfpoet, dien hy aan myn wapens dank mag wee.nbsp;Want Rome bukkende , bukte ook de ganfqhe Staat.nbsp;lyJaar all’ die dienst kwam een’ ondankberen te baat’.nbsp;Verblint door zyn geluk en ’t luistcrryk vermoogcn.nbsp;Kan hy vóór zyn gezicht myn byzyn niet gedoogen.nbsp;Myn vóórhooft, dat een’ fchrik veroorzaakt in den ftryt,nbsp;Doet aan zyn nydig hart een heimelyk verwyt-Ik leeze in zyn gezigt hoe hy myn’ dienst wil eeren:nbsp;Maar ik , die hem zo hoog verhief, kan hem verneêren.nbsp;Dit ftaal verfchafF’ my wraak l’k zal hem en zyn Geflachtnbsp;Berooven van den ftaat, waartoe hem Primus bragt-De Hemel wil, zo ’t fchynt, om gunftig meê te werken,nbsp;Aan dezen Stroom myn wraak verzeek’ren en verfter-Hy wil hem vyanden verwekken van rontpm, (ken;nbsp;Opdat de Dwingelant zyn gramfehap niet ontkom’.nbsp;Men heeft de Gallen fteets door Rome zien beftry’en:nbsp;Zy toonen zich misnoegt om zyne dwing’landyen:
Die ftrytb’re Volkeren vereerden nooit geboón,
Dan van hun Koningen, noch wét, dan diederGoón. Vergeefsch zal Titus, tot beteug’ling der foldaaien.nbsp;Zich op z,yn heldenmoedt en oorlogsroem verlaaten;nbsp;Dewyl myn naam by hen niet minder is geacht.nbsp;Vespafiaan heeft zich by hen in haat gebragt;
En zyne gierigheit en ftrengheit in ’t regeeren, boen hen, al morrende, zyn krygsbevelen eeren.nbsp;Domitiaan is lang van hen gevloekt geweest,
Wiens trotsheit yder kent, wiens wreerheit ydervreest. DieLafFen, dien men ziet zyns Broeders roem benyden.
-ocr page 29-®3
Is ook otiwaardig dat hy tegens ons zou ftryden.
Maar ’t is hoog ty c dat elk, vol y vers zonder fchroom..,
S ABINUS.
Ik ga Civilis Heir geleiden naar deez’ ftroom. Primus.
Gy moogc op tnyn belofte en yver u vertrouwen.
VIERDE TOONEEL.
MP R IM u , alken. nbsp;nbsp;nbsp;fwen;
yn vrienden zyn gereed i ik zalmyn wraakaanfehou-Marcellus, Fabius, Cecinn’, Rutilis, ftaan...
Maar iemant komt... ó Goón! het is Domitiaan»
VYFDE TOONEEL.
Domitianus, Primus, Paris.
S nbsp;nbsp;nbsp;Dom iTi ANUS.
abinus leeft noch, en den rustelooze Gallen j Baart, in hunn’ opftant, dit gerucht een welgevallen.nbsp;Die Volkeren zyn Heets, tnuitzuchtig, nooit verheert,nbsp;Met and’re vyanden ten ftryde weêrgekeert. (ten.nbsp;Men moer hun magt, fchoon die verzwakt is, niet verach-Zy blyven noch by die hoogmoedige gedachten.
Dat zo b'abinus komt, en hen gebiedt, in ’t kort Hun hals van ’t juk van ons gebiedt ontflaagen wordt.nbsp;Ga heen j de Keizer heeft de zorge u aanbevolen ,
Dat gy de plaats ontdekt, daar hy zich houdt verlcholeiv
ZESDE TOONEEL. Domitianus, Paris,
Z nbsp;nbsp;nbsp;Domitianus.
ie Titus vruchteloos myne achterdocht verfmaên: Die Prins denkt, door zyn’roem vervult vanyd’len waan,
B 4 nbsp;nbsp;nbsp;Dat
-ocr page 30-»4 SABINUS EN EPONINA,
Dat lyn geluk, waaraan hy ’t noodtloc wil verbinden, In air zyn groot beftaan geen hinderpaal kan vinden.nbsp;Zyn ftoutheit, wel gelukt, die zyne trptsheit vleit,nbsp;l aat geenen breidel meer aan zyn vermeetelheit;
En ’t Rootnfche Volk,verblindt door zyne krygsbedry ven. Wil dat zyn minst geluk zal in geheug'nis blyven.nbsp;Paris.
’t Volk oordeelt enkelyk, wat dat het zie of hoor’. Naar d’uiiflsg van een zaak , en dringt niet verder door.nbsp;.Men hoort het op die wys van Titus daaden fpreeken.nbsp;Die fchrandVe Prins verbergt voor’t volkook zyn gebre*nbsp;Hy wil ’t verbinden aan zyn zyde, opdat hy rtil (ken;nbsp;Aan u ontroove een goedt, dat hy niet deelen wil.nbsp;Augustus naatn is door den vorst hem opgedraagen.nbsp;Dom itianus.
Moet niet een voorkeur, zoonbillyk, my mishaagen ? Den eernaam Cefar geeft men my flechts by geval;nbsp;Myn raam is onbekent, tot heden, door’t Heelal;nbsp;Terwyl fleets myn beleidt, voorzigtigheid en oordeel,nbsp;Den krygspraal flighten, tot myn Broeders eere en voordeel
De Roomfche Raadt zet hem, door tytels, luister by. Terwyl de Keizer hem vereert, vergeet hy my. (len.nbsp;Het noodtlot doet hem door den grootften yoprlpoetftree •nbsp;’k Zie met myn’ Vader hem der Waerelts huldedeelen.nbsp;Die trotfchen, aan zyn zy’ gezeten op den Throon,nbsp;Geeft zelfs den Koningen, vóór hem gebukt, geboon^nbsp;Wat fchouwfpel. Hemel! welk een fchande doctmybee-Te zien dat Titus, tot den hoogften ftaat verheven, (venlnbsp;Domitianus houdt voor zynen onderdaan!
Ach 1 myri vernedering vleit hem in zyn beftaan!
Zélfs, myn vermaak ten trots, tot kwelling myner zinnen. Rooft hy, naar zynen lust, my 'thart der Romeininnen.nbsp;Men ftreeft naar zyne min, men zoekt zyn gunst aan ’tnbsp;Dus geeven de eere en min aan my tot afgunst ftof, (Hof.nbsp;Eene onbekende kon my gisteren bekooren.
‘ nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Z»
-ocr page 31-Zo groot een fchoonheit kwam my nimmermeer te yoo-^ ren.
’k Zag haar in ’tTempel-Choor ^ ik minde haar jik zweet Myn hart kent, na dientyd, geenand’reGodcheit meer.nbsp;Maar, ach! de vrees kwam ftraks myn nieuwe liefde ontroeren.
Dat fchoon gezigt, hetpeen my trof, en kon vervoeren^ Scheen vast op Titus, zo my dacht, gevest te zynjnbsp;En die gedachte baart my minnenyt en pyn.
De liefde doet misfehien die Schoone heim’lyk zuchten; Ik zag haar traanen, die met recht my zulks doen duchten.nbsp;Ik zoek haar, en ontdek de droef heit van haar hart.nbsp;Vermeerd’ren Avy, zo zy naar Ticus neigt, haar fmart.nbsp;Zo ze een gelukkiger Mèêminnaar is genegen.
Zo zy hem Liefde draagt, ik ftel myn’hart daartegen. Maar ieenant nadert ons. ’t is Titus.
ZEVENDE TOONEEL.
Titus, Domitianüs, Paris.
TIT V S, Ks^an het zyn ? Zoe’tt Primus door uw lasr, myn Broeder, naar Sabyn^nbsp;.7.-, Daar zulk een Oorlogsheldt, ik moet het u betuigen,nbsp;^^;,TIen niet doet vreezen wiens vermogen hemdeer buigen?nbsp;Domitianüs
Te veel gerustheits zou bedrieglyk zyn misfehien.
’k Heb billy k argwaan , dien ik moet verdreven zien.
^ Sabinus leeft noch : dat gerucht verwekt my zorgen; Een duist’re fchuilplaats houdt hem hier naby verborgen^nbsp;By dat vernielt Paleis, door hem weleer gcfticht.nbsp;Titus.
Het zy hy leeve, of dat hy derve ’t levenslicht,
VVy moeten zynen haat, die magtloos is, niet vreezen. Kan thans aan Rome zyn beftaaa nadeelig weezen?
26 SABINUS EN EPONINA,
Prins, zo Sabinus, door zyn trotTchen waan misleidt, Noch ééns te voorfchyn komt uit zyne duisterheit,
Die Muiteling, voorheen een fchrikkelyk befpringer, Verftrekt ons nu tot een’ veracht’lyk mededinger.
Hy wapent tegen ons een’ vyant, reets gevelt.
Men vleit door vrees den trots van dien verwonnen Heldt. ’c Ware onzen roemtotfchand’.Hy kom’voor deze wallen ,
Opdat zyn zwakheit blyke in ’t aanzien van de Gallen, Den zynen dient zyn naam en roem tot weinig fluts.
Zy wachten, om zyn ramp, van hem ook weinig nuts. De fchandc van hun Hooft, verr’ dat het Zou beloovennbsp;Een luisterryk geluk,zal hunnen roem verdooven.
Zo hunne trotsheit zich nochtans te veel vermeet,
Wy hebben middelen tot hunnen ftraf gereet.
De Roomfche dapperheit zal hun verwachting ftooren; En hun verbaastheit wordt uit ’s Winnaars oog geboren.nbsp;D OM I TI A N U s.
Men weet de woede van een groote wanhoop wel; Enikvolvoere , in’teind’,het Keizerlyk bevel, (dronken,nbsp;Vergeefsch waant Titus, van zyn grooten krygsroemnbsp;Dat fleets de krygspraal aan zyn’ wagen is geklonken.
»t Was uit met d’oorlog , zo Sabyn gegrepen wierdtj En die hem vóórkomt, ook het zekerst zegeviert.
ACHTSTE TOONEEL.
WT iTus, alleen. nbsp;nbsp;nbsp;(ken,
y zien hem, door de wraak des Keizers op te wek-Dus zyn befchroomtheit met den naam van voorzorg dekken;
En die Afgunftigen, die fleets my wederftreeft, Béftrydt gevoelens, diehy, tot zyn fchand’, nietheefr.nbsp;Ach! met veel meerder rechts zou hy myn zwakheit laa-ken,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ken;
Zo ’k hem de rntroering van myn hart zag kundig tnaa-Indien hy wist dat ik, hier, in zo woest een’ oort,
Weer
-ocr page 33-27
TRJEURPSEL.
Weêr minnefrcart gevoel, door liefde op nieuws bekoort. InIfisTempel, Goonl z.agik, verrukt, deltraalen (len.nbsp;Der fchooaheit, die ’k aan ’t Hof vóórdezen heb 2,ien praa-Myn harte,, toen geraakt door haar bekoorlykheên,nbsp;Vindt haar hier wederom, noch fchoonder dan ze ooitnbsp;De zilvere Jordaan zag in de Joodifche landen, Clcheen.nbsp;Aan haaren boort, myn ziel gtboeit in zwakker banden.nbsp;Deez’ jonge Schoonheit floeg, len doel aan haare fmart,nbsp;Haar fchreiende oogen neer, met een benepen hart,
Zy weet, vol fchaamte en fehroom, ’t geen haar bekoorr;
lykheden nbsp;nbsp;nbsp;lt;
Vermeerdert, niet wat fmart ik hebbe om haar geleden. Maar, moet ze onkundig zyn, dat Titus’t aldermeestnbsp;Een fterke byft^nt der verdrukten is geweest J
Kan ik niet met myn gunst’taanbidlyk voorwerp helpen En daardoor haar verdriet en haare traanen Helpen 1nbsp;’k Wensch haar te zien, en ben voor haar gezigt beducht,'nbsp;Moet ik in ’t Leger, in ’t gevaar en krygsgerucht.
Daar wy de woede van Bellona zien regeeren,
Myn ziel dan door de magt der rniti zien overheeren ? ’k Zal ondertusfchen dat betoov’rend voorwerp zien ;nbsp;Om met vermaak haar myn befcherming aan te biên.nbsp;Wat kan ’er waardiger door de Opperroagt gebeuren,nbsp;Dan’t kwaat te ftuiten, dat de onfchuldigen doet treuren?
Sitiis/ó van het cerfte Bedryf
s8 SABI NU S KN ePONiNA,
EERSTE TOONEEL.
EEponina, alken.
life kotnt nkt! ach! Eiife is onbewust ¦War welgegronde fchrik my hier voert, ganscfa ontrust,nbsp;En da: Sabinus leeft: dit doet gewis haar waanennbsp;Dat Eponina te vergeefsch verfmelt in traanen.
’k Vertrouw den Goón alleen myn rampen en mynfmart: Hen is alleen bekent de kwelling van myn hart,
En dat myn Echtgenoot, in onderaartfche holen,
Met myne Zoonen kwynt, in duisternis verfcholen. Doet den Romeinen nooit zyn droef verblyf verftaan.nbsp;Wordt hy gevangen, Goón! zo is’t met hem gedaan.nbsp;Vespafiaan zal, dat Sabyn zich heeft vermeetennbsp;Den 'Keizerlyken naam te aanvaarden, nooit vergeeten.nbsp;Om hem te fpaaren heeft hy hem te veel gevreest:
Eri die der Gefars ftaat wil rooven, ftout van geest, Wacht alles van het Lot, dat hacchelyk te noemen ,nbsp;Een’ Krygsheldt voert ten Throon, of hem ter ftraff' doetnbsp;doemen.
TWEEDE TOONEEL.
Eponina, Elise.
IElise.
k hebbe, op uw verzoek, vernomen naar ’c gerucht, ’t Geene u teröont, zo ’tfcheen, verbaast maakte en be*nbsp;ducht
Men zegt Sabinus leeft, veel’ laaten zich misleiden,
Om deze valfche maar’ door ’t Leger te verbreiden.
Men zoekt, door 's Keizers last, naar dien geiturvcn Heldt. Eponina.
Waar wprdt Sabyn gezocht, Eiife ? is ’t u gemeld ?
' nbsp;nbsp;nbsp;Ejli-
-ocr page 35-29
Elise.
In ’t overfchoc dat van ’c Paleis is nagebleven,
Welks puinhoop fteecs bet droef geheugen doet heriee-Van uw voorleden ramp. nbsp;nbsp;nbsp;(vengt;
Epo NIN A.
Helaas! ik fterf! Myn hart .. Zy zygt in de armen van Elifet,
Elise.
‘kÓntdekke in ’t eind’ de reen van uw verdriet en fmart. Sabinus leeft. De fchrik, die ’k uwe ziel zie treffen,'nbsp;Doet my, veel beter dan ’t gerucht, zyn lot befeffen.nbsp;Onthoudt ge, ó Wreedel myn genegentheit ten fpyt,nbsp;De helfte van uw’ ramp my zulk een langen tyt ?
Epo NI N A.
Moest dan ’t verlengen van myn leven daartoe ftrekken . Dat ik op dezen dag myn onheil zag voltrekken ?
Heeft dan, ó Goden ! die myn ziel zo wreedlyk drukt, Myn offer, noch myn beê, den blixem u ontrukt.!'nbsp;Myn traanen ilrekten Hechts om dien noch meer te ont»nbsp;fteekcn.
Helaas! zyt ge onbewust voor wiengy my hoort fmeeken ? Myn Echtgenoot, myn Kroost, van oirfpronk zo beroemt ,
Zyn ze onherroepelyk door uw befluit gedoerat ? Elise.
Wat zegt gy ? ach! Mevrouw ...
Eponina.
Elife, wik gy hooren
Het bitter noodtlot, door de Goden my belchoren ? Hoor dan naar rampen, die gy noch niet hebt verftaan.nbsp;Myn Heldt Sabinus, door zyn oorlogsvolk verraên.nbsp;Verbrandde het Paleis, daar 't huuwlyk onze handennbsp;En harten hadt veréént, met onverbreekb’re banden.nbsp;Aldaar bieldt hy, van my gefcheiden, onder de aard’
In duisterheitzich op, dat niemant zulks ontwaard’! Aldaar hieldt hy, voor 't oog der 2ionn’ zelfs, vol van zorgen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mee
-ocr page 36-30 SABINUS en EPONINA;
Met twee Gevryden, dus 2yn’jamtnerftaat verborgen.quot; Deez’ twee veripreidden het gerucht van zynen door.nbsp;Helaas! wat was myn fmart en myne droef heit groot.nbsp;Toen ik vernam dat hy, door ontrouw der foldaaten ,nbsp;Aan zynen vyand moest de zege en ’t flagtvelt laaten ;nbsp;En dat hy, van zyn fpyt en wanhoop aangeport.
Door ’t vuur en door ’t vergif zyn leven had verkort! fk Liet in dien ftaat, niet flechtsdoor traanen en door zuchten ,
Myn droef heit blyken, en myn bittere ongenuchten; Het doodlyk kwynen van myn’geest, door wreede fmart jnbsp;Bleek reets in myn gelaat, regeerende in myn hart.
’t Beeldt eens Gemaals, dieh ik voor my zo waard moest achten.
Bleef in myn wanhoop my geduurig in gedachten.
’t Scheen dat de doot alleen myn traanen Ituiten zou. Maar myn Sabinus wierdt bericht van myne rouw,
En, door myn fmart geraakt, deet hymykennisgeeven. Door Albetik, dat hy voor my noch was in ’t leven.
’k Zocht myn Gemaal ftraks in zyn altoos duist’ren nacht: ’k Beklaagde my dat hy myn liefde hadt verdacht,
En dat hy, myne deugt niet kunnende waardeeren, Dacht dat ik ’t leven, na zyn fterven, zou begeeren.nbsp;j, Myn waarde Gemalin, (dus fprak hy,) ik bevindnbsp;,, Dat de alderteêrfte liefde u aan myn lot verbindt.
„ ’kHadt, zo my minder blyks was van uw trouw gegee-ven,
„ Dit hart doorboort, hetgeen zyn’ roem kon overleeven. „ ’k Zweer ’t by den Hemel, diemy, met een gram ge-moedt,
Niets ov’rig laat dan uw getrouwen liefdensgloet! ” Dus mengden wy te zaam’, in ’t midden der gevaaren.nbsp;Ons droevig zuchten en geween, fints negen jaktea.nbsp;Opdat hy nu niet meer vervolgt wierde, in dien noodt.nbsp;Vertrok ik uit deez’ plaats; ’k bevestigde zyn’ doot:nbsp;*kStrooide,onbekent,aan ’t Hof deez’ tyding, die door Romen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Naar
-ocr page 37-31
TREURSPEL.
Naar tnynewen/chen,wierdt voor waarheit aangenomen : Waarna ik weder in deez’ naare holen kwam ,
Het waardig voorwerp zien van myn rampzaal’ge vlam. Twee Kind’ren zyn ons in die duisternis geboren.
Door hun geboorte is tny noch meerder ramps befchoren. Ik hieldt hun kintsheit hier bedekt voof elks gezigt.
En die rampzaligen aanfchouwden nooit het licht.
Myn tederheit hieldt, voor die panden vol van zorgenj Voor der Romeinen oog hun fchuilplaats fleets verborgen.nbsp;De Hemel wordt voor hen met reden wreet genoemt.nbsp;Zyn gramfchap heeft, in hun geboorte, hen gedoemt.nbsp;Zy zullen flechts 't genot van ’t lieve licht verwerven ,nbsp;Opdat zy, lotgemeen met ons, ook met ons flerven.nbsp;Elise.
Dit Graf wierdt nooit ontdekt, in fpyt der achterdocht i Misfchien wordt dit verblyf fleets vruchteloos gezocht* .*nbsp;Maar iemant komt.
DERDE TOONEEL.
Eponina, Elise, AlbeRiK^
M.
Albe RIK.
Levrouw, ’k moet u te kennen geeveg Hetgeeneikhébbeontdekt. Men dreigt des Keizers leven,nbsp;’k Heb door ’t gefprek van twee Romeinen, aangedaannbsp;Van yver, ongemerkt dit groot geheim verftaan.
Een vloekverwantfchap zal Germanjes oorlogsmagten j Deez’ nacht met open arm noch in dit Leger wachten*nbsp;De Keizer en zyn Zoons, geflacht, zo die gelukt,nbsp;Ontflaan de Gallen haast van 't juk hetgeen hen drukt*nbsp;Des Hemels gunst zal ons, na ramp, tot troost ver ftrekken.nbsp;Eponina.
Knnt gy van ’t Eedrgefpan de Hoofden my ontdekken? Albkriic.
Dcez’ Krygsliên fpraken van Cècinna en Marceir:'
ËPO«
-ocr page 38-3a SABINUS en EPONINA, Eponina.
Marcellus en Cecinn’, 6 Goden! weet gy ’t wel? Albe RIK.
O ja Mevrouw; ik kwam, omumyn vlyttctoonen,.;; Eponina.
Het is genoeg. Ik zal uw trouw en yver loonen.
VIERDE TOONEEL.
Eponina, Elise,
CEPonina,
ecinn’! Marcellus! Góónl zo gy dien flag niet fluit ^ Dan is ’c met alle hoop voor myn’ Sabinus uit.
Zo zy den uitflag hun verwachting zien vervullen,
Is ’t zeker dat zy hem ook niet verfchoonen zullen. Dèez’ fnoó Romeinen, dien verheven naam onwaardt,nbsp;Verwekken tegen hem 't verraadt, waardoor zyn zwaardtnbsp;En zyne dapperheit het krygsgeluk verloren,
Toen pas de vryheit van de Gaulen wierdt herboren. Elise.
’kWeet dat men hen, en’tmeest Marcellus, wyten moet j Dat Cefar thans met vlyt Sabinus zoeken doet.
Eponina,
Maar zou ’t niet moog’lyk zyn hun floutheit vóór te komen?
Wat wordt in dezen noodt’t voordeeligfte ondernomen ? Op Alberiks verhaal tot in myn ziel ontftelt,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;( fpelt.
Wierdt door geheimen fchrik my nieuwen ramp vóór-Zou ’t Godendom het Ryk aan deze wreedaards fchenken ? Volvoeren wy ’t geen my de Hemel doet bedenken.nbsp;Laat ons hetgeene alleen Sabinus redt beftaan:nbsp;Ontdekken wy ’t verraadt terflont Vespafiaan.
Zoude ik zyn wraakzucht door die weldaat niet bewee-Elise. nbsp;nbsp;nbsp;(gen?
O ja; de Keizer was tot goetheit fleets genegen,
£ p o-
-ocr page 39-33
E.P o N I N A
Goón! war befluit ik in dit doodlyk oogenblik?
Zoude ik dan waaken voor de Dwingelanden? Ik?
Maar, zo ik niet vóórkom den flag die h.em zou treffen} Cecinn’, Marceilus, die zich in hun plaats verheffen . ,nbsp;Zien wy den Vorst- Maar, ach waar vleie ik my toch meê ?nbsp;Elife, ’k voel myn ziel doorpynt vah hartewèê}
En, zo ’k met u mag vry en op nhartig weezen, Ondanks zyn deuj-dcn, zynftaa’kunde doetmy vreezeh,nbsp;Wierdt niet Viiellius in Romen omgcbragt,
Voorheen gelaaten aan des krygsvolks woede en magt ? De Keizeriyke Naam kan ;oi een ndsdryf ftiekken.
Als ’t lot zich in dien ftaat zo ftrydig wii ontdekken. Sabyns gevaar dar van Viteü’ dus evenaart;
Wyl zelden eenig Vor.st zyn’ iMededinger fpaart.
Elise.
Hy zal uw zielsverdriet en ramp veel minder willeft} Want Titus zal den toorn’ van zynen Vader ftillen.nbsp;Prins Titus is eeh goet en edelmoedig Htldr,
Die air zyn’ lust en roem in ’c medtiyden licit:
Ja, hy beklaagt zich, als hy zie één’ dag veritreken j Waarop zyn gunften niet aan iemant zyn geblekennbsp;Men heeft den Keizer zyn verzoek rooit af zien flaari.nbsp;E p o N I N A
Zo ik óp Titus hoope , ik vrees Domitiaan.
Die wreede Prins, altoos geweldig en verbolgen.
Kan Cefar noopen om zyn wraakzucht op te volgehs ’t Beklaaglyk fchieien zelfs verbittert zyr; gemoedc:
Hy is ’t alleen die myn Sabinus zoeken doet-
Elise. nbsp;nbsp;nbsp;(rett?
Mevrouw, wat vreest gy van zyn woede en zynen too-Vespafianus zal alleen naar Tiius hooren Js ’t niet met alle hoop, als Titus Ineuveltj uit?
De Vorst...
E Po N I N Ai
'k Wil nader my beraên, cêr ik befluit’-
C nbsp;nbsp;nbsp;Gaafi
-ocr page 40-34 SABINUS EN EPONINA,
Gaanwy. De nacht genaakt, ’t Gevaar gedoogt geen draaien:
Ook zoude ik vruchtloos dit Sahinus gaan verhaaleOj Wyl hy de hulp vcrlmaudt van zyne Gemalin.
’k Ontruk hem zynen ramp, zelts tegen zynen zin.
Véspasianus, Tiïus, Primus, Lyfivacht.
1P R I M Ü S.
k heb Sabyn gezocht hier aan de Moezelzoomen, Naby ’t Paleis daar hy zyn woonplaats hadt genomen:nbsp;Maar ik vondt niets in deez’ verlchrikkelyken oordt,nbsp;Dan asfehe en puin van ’t geen zyn woede heeft veriloort.nbsp;Vespasianus
Hy leeft nochtans; en die V’errader houdt, vol zorgen. Zich, zo men zegt, hier in een duist’replaats verborgen.nbsp;Ondanks zyn neerlaag, voegt zich, enk’lyk op zyn’ naam,nbsp;Der Gallen magt met die der Batavieren t’zaam’.
Om hen vóórheenen tot den opftant aan te Ipooren, Sprak dees Bedrieger, ’k ben uit Cefars bloct geboren,nbsp;Hy voert zyn’naam, en bragt deez’Volken inden waan,nbsp;Dathy, naNeroosdoot, alleennaar’t Ryk mogt liaan.nbsp;Titus.
Der Gallen wenschzal voordien trotfehen nooit bekly-ven;
Neen; Rome zsl altoos Meest’resP der waerelt blyven. De Scyth geketent, en de Jnoden onder ’t juk,
Doen zien hoe ’c Godendom Heets waakt voor ons geluk, ’k Weet dat het krygsbedryf oeez Volken kan behaagen:nbsp;Civilis deet op nieuws hen weer den opftant waagennbsp;Men kom’ zyn frotsheit v óór, in ’t ftryden vol van moedt:nbsp;En wreek’dien toeleg in der Muitelingen bloet:
Dat onze dapperheii hen dwinge te betuigen,
V ES-
-ocr page 41-35
VesPasianus.
In deze bosfchen fchroomr men voor een hinderlaag. Men wacht’ hen af, eer dac men iets te fchielyk waag’.nbsp;Dat zich, de vyant in het vlakke veldt vertoonejnbsp;Opdat een zeek’re zege ons krygsbeleidt bekroone.nbsp;Gedenk, myn Zoon, dat een verftandig Oorlogsheldtnbsp;Zyn lauwren, onbedacht, nooit in de waagfchaal fteit;nbsp;Dat hy de zege dwingt; en dat hy, wel beraaden,nbsp;Voorzigtig roem verdient door zyn beleidt en daaden.nbsp;Primus.
’t Is noodloos dat de roem van Titus word’gewaagt: Ik ken deze oorden. Vorst, gebied, zo ’t u behaagt,nbsp;Ik zal met weinig magt de zegepraal verwerven.
De tyd en arbeidt deen myn’ yver niet verlferven.
Dees arm, die tweemaal de Romeinen te onderbragt, Verwint gemakkelyk all’ de andere oorlogsmagr.
Ja, ik, die Rome zelfs voor u hebbe overwonnen, Zoude ik Civilis hooft u ook niet leev’ren konnen?nbsp;Myn moedt, reeds lang geboeir, ziet zync lauwerblaênnbsp;Verwelkt, door leedigheit, nu ik niets mag beftaan.
’k' Zie geen verheven last van u my meer verblyden. Geef my uwe achting weer, in fpyt, van die t benyden:nbsp;De raadt van Mutiaan, vol afgunst, diene ’t Ryk;
De uitvoering niet te min behoort aan myns gelyk’.
ZESDE TOONEEL.
Vespasianus, Titus, Primus, Paris, Lyfivacht. .
EP A R I S.
ene onbekende, Vorst, verzoekt gehoor te ontfangen; Opdat zy zaaken u ontdekk’ van veel belangen.nbsp;Vespasiamus.
Zy komc.
T'
SABINUS EN EPONINA, ZEVENDE TOONEEL.
Vespasianus, Titus, Primus, Eponina, Paris, Lyfwacht.
T i T u s, ter zyden.
'oote Goón ! Hoe is myn ziel ontroert! Dit is het voorwerp dat myn harte heeft vervoert.nbsp;Epon I N
Ik hebbe een groot geheim, ó Vorst, aan u te ontdekken. Doe, buiten Titus, all”t gevolg vanhier vertrekken.nbsp;Primus, ter zyden.
GoAn!
De Keizer geeft een teken aan Primus, eh aan zyn gevolg , om te vertrekken.
ACHTSTE TOONEEL. Vespasianus, Titus, Eponina.
Eponina.
ederfpannig volk, dat indeez’ Landen woont, Is u ’t gevaarlykst niet, fchoon 't zich vyandlyk toont jnbsp;Daar zyn, zelfs onder uw Romeinen, muitelingen,nbsp;Die u en uwe Zoons, myn Heer, naar’t leven dingen.nbsp;Daar is een hoop die met Civilis t’zamenfpant,
Otn ’t Leger in deez’ nacht te leev’ren in zyn hanr. Vespasianus.
Wien gaf ik reden zulk een’ toeleg te beraamen ?
O Hemel' wien zal ik verdenken? zyn de naamen Van die Verraaders u bekent, Mevrouw?
Eponina,
Ik kan
Cecinna en Marcell’ u noemen, ’k Weet daarvan Niets meer, en kom 't verraadt terftont u openbaaren.nbsp;Tot heil der Vorften, in deez’ dreigende gevaaren.
Ves-
-ocr page 43-37
Vespa sïANus,
Cecinn’! Marcellus! Goön! Hanthavers van de Wraak En 'cRecht' fchonk ik hen niet myn weldaên met vermaak ?nbsp;Ik heb tnyn vunst verfpilc Zy zien met nydige oogen,nbsp;Deez’ lafaarts trots op hun geboorte, myn vermogen.nbsp;O Mededingers., 7.0 onwaardig, die my tergt, (bergt.nbsp;Voor wien de beerschzucht aU’dezorgdesThroonsver-Als zy door vaUchen glangt;ch uwe oogen kan bekooren,nbsp;Maar zynenafgrontdekr, waarin ze u zal doen fmooren!nbsp;Men neem’dee^’muiteis vast,enhelp’hen voorts van kanr,nbsp;’t Kan weezendatSabynook met hen’tzamenfpant. (ven.nbsp;Men zoekt’zyn fchuilplaats:die weêtipanneling moetfnee-Maar welk een dankbewys, Mevrouw, zal ik u geeven?nbsp;Ik wil op dezen dag doen blyken aan all’ de aard’,
Hoe myne erkentenis uw goetheit evenaart.
Titus, Epon in a.
W nbsp;nbsp;nbsp;Titus.
atbitt’re droefheit perst de rraanen uit uwe oogen j Mcwrouw? uw edel hart, door ons belang bewogen.nbsp;Vertrouwt aan myne zorg zyn kwelling noch verdrietVnbsp;Hoe! is de Keizer dan , ben ik uw fteunfel niet ?
Kunt ge onze erkenteni.s een ogenblik mistrouwen?
Gy zwygt fleetsftil,en kunt uw traanenniet weêrhouwen. EponiNA
O ja; ik blyf verftomt door zo veel ramps en fmart.
De doot, die veel te lang tot myn verloffing mart,
Is air de toevlucht my thans overig gebleeven.
T I T u s.
Door wien is u io groot een wanhoop ingegeeven ? Gedoog dat ik den loop van uwe traanen fluit.
Wy waren in gevaar, gy redt ons daar weer uit.
Kan ik op myne beurt uw fmarcen niet verdryven? Zoude ik voo,r uw geween dan ongevoelig blyven?nbsp;Een teder inedely’ heeft my het hart geraakt.
C T nbsp;nbsp;nbsp;’k Ver-
-ocr page 44-’k Verberg niet meer een vlam, die my Inwendig blaakt. Sints ge u in dit gewest vertoonde voor myne oogen , ,nbsp;Heeft myn betovert hart zich royngebiedt onttogen,
En uw bekoorlykheên...
Eponina.
Wat zegt gy my, myn Beer? Wat ftrekte zulks nier elk, behalven my, tot eer’?nbsp;Wat is ’t een hecrlyk lot, waneer men kan behaagennbsp;Een’Heldt voor wien’t Heelal eerbiedigheit moet draa*nbsp;In wien het Ikrfelyk geflagt zyn’ wellust ftelt! (gen;nbsp;Dat zynedaagcn ook naar zyne weidaên telt!
Maar moet de min tor deze Elendigen hem lei’en ?
Tot my , door ’t lot gedoemt om hoopeloos te fchreien ? Zo zwak een fchoonheit, Heeds in traanen, door haarnbsp;Helaas! behaagt u die? Regeert die in uw hart? (fmart,nbsp;Hoe! moet, terwyl de zege uw dapperheid zal kroonen,nbsp;De liefde u boeijen, en baar kracht aan u betootlen ?nbsp;Komt ge onder baare wet hier kwynen in dien Haat?nbsp;En zal men zien dat op die klip uw roem vergaat ?
Ach! laat my , zonder dar u zulks benadeel’, zuchten. Ik had gewisfelyk des Hemels toorn te duchten,nbsp;Indiende Min by my weêrhieldteen’Heldt,zowaardt,nbsp;Om zynen moedt,en om zyn deugden, aan all’de Aard’.
Titus. nbsp;nbsp;nbsp;(hooren.
Vrees niet, Mevrouw, dat ge ooit zulk een ver wyc zult Mag my geen voorwerp, zo aanbiddelyk, bekooren?nbsp;Myn arm, indien aan my wat hoops wordt toegeftaan.nbsp;Zal met meer dappcrheits myn vyanden verdaan.
Ja, zulk een edel vuur, van laf heit onbefproken, (ken Vermeert den moede eens Heldts, die daardoor is ontfto-Ik weet uw’ naam niet; maar ik zie, ver vult van vreugt,nbsp;In uw bekoorlykheên ook eene glansch van deugt,
Die uwe fchoonheit tot meer luisters moet verltrekken, En uwen oirfprongk my genoegzaam kan ontdekkennbsp;Die zwier van waardigheic, die geenegrootheit zwicht,nbsp;Vertoont uw edele geboorte door ’c gezigt.
Epo-
-ocr page 45-43
Elise.
Men weet xyn lot niet, ’t Kan zich beter openbaaren ’ En doen aldus. Mevrouw, uw groocenlchrikbedaaren»nbsp;Mislchien is uw Gemaal, het Roottiscb gewelde ten fpyt.nbsp;Dat uiterfte gevaar ontkomen in den ftryc.
Maar fchoon hem Ticus al gevangen hadtgenomen, Zyn goetheit duldt niet dat gy hoopeloos loudt fchroo-E p o N I N A.
Gy weet noch niet, Elife, all’ myneii tegenfpoet Gelooft gy dat myn oog, fleets in een traanenvloet, 'nbsp;^at myn gelaat, waarin de droef heit is te leezen.
Een oirfprongk van dé min des Roomfehen Heldts kaa weezen ?
Toen ik hem fmeeken wilde om zynen onderllant. Heeft hy aan my verklaart zyn drift en minnebrant;nbsp;Denk of ik, zonder fenart, de ontdekking aan kon hoorcijnbsp;Van eene min, die nooit voor my moest zyn geboren;nbsp;öoón! dien de oprechtheit is bekent van myn gemoedt.nbsp;Hebt gy dien loon bewaart voor myn getrouwen gloet?nbsp;Wat zal ’t (is myn Sabyn gevangen) met my weezen?nbsp;’k Hebbe alles van een vlam vol minnenyts te vreezen*nbsp;De minnedrift vervoert te verre Titus hartjnbsp;Ën veel te dikwils zwicht de deugt voor minnefmart-.nbsp;Maar ’ris myn grootstverdriet,’tmoermy wanhoopend'nbsp;maaken,
Dat ik Domitiaan door ’t zelfde vuur zie blaakenlt;
Die Trotfehen, dus verlieft, oploopender van zin Dan Titus, wil dat ik terftont hem wederminn'.nbsp;élyn woede en minnenyt, doen my voor alles Ichroomea jnbsp;Zy berften tevens uit; hy wil die niet betoomen.
Maar de Overwinnaar komt.*’t Gejuich, dat hier omtrent Gehoort word, maakt de komst van Titus my bekent.nbsp;Ik zie hem. Laat me, Elife, in vryheit hier ontdekkennbsp;Hoe ver’zich’t ongeluk van myn’Gemaal magftrekkcft.
VIER*
S' Mea icort het ttrhgmtvz^k-.
-ocr page 46-44 SABINUS EN EPONINA, VIERDE TOONEEL.nbsp;Trrus, Eponina, Gevolg van Titus,
V nbsp;nbsp;nbsp;Tit VS, tegen zyn gevolg-
ertrekt. Mevrouw, rcy naripheefc Primus loon ver-fchaft.
Ik ’lebbe a'.i“ ’t Eedtgefpan voor vyn verraadt geftraft, Decs nieuwe zegepraal kan u genoeg verklaaren,
Of ik niyn liefde met myn’ krygsroem weet te paaren. Ik kom, gelauwert, meer dan ooit in min verwart,nbsp;Üw Ichoonheit hulde doen met een eerbiedig hartnbsp;Maar moet ik, op deez’ dag van zege en vrolykheden ,nbsp;Door de alderfelfte fmart uw ziel noch zien beftreden ?nbsp;fp Verdriet verilomt my, dat ge oneindiglyk betoont.nbsp;Zier gy met tegenzin metlauwVen my gekrooni?
’k Zag door uw voorzorg my deze Overwinning fchen* Baart Titus voorfpoet u dan éénig achterdenken ? (^ken.nbsp;Eponina.
Génjét een voorfpoet die uw’ wensch volkomen vlei’ ? Maar fta ook toe, myn Heer, dat een Rampzaal’ge fchrei’.nbsp;Titus.
Kaii ’t grootst geluk wel iets op mync ziel vermogen , Zó ’k uwer traanen bron ook niet kanopdoendroogen?nbsp;Waartoe zoudt gy aldus myn teed’ren wensch weêrltaan ?nbsp;’k Bjedc u van myn geluk het deelgencotfchap aan.nbsp;Zyt'gy onzeker van dc oprechiheit myner zinnen ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
Hoe! twyfelt ge of myn hart u eeuwig zal beminnen? 'Verban die achterdocht; geloof veeleer^ met vreugt.nbsp;Dat ik gevoelens heb wei waardig uwe deugt.
Wel waardig ’t edel bloet, waaruit gy zyc geboren.
En waardig eene min , die Goden zóu bekooren.
Achi yan wat ftaat, Mevrouw, gy uberooftmoogtzien. Ik'heb de magc om u noch groórer aan te biên.
Ik kan uw ftrafFe lot verzachten, door myn zorgen: Houdt air zyn onrecht dan voor. my niet meer verborgen.
Epo-
-ocr page 47-EPONIN A
’k Heb ’c levenslicht in Gaule’t eerst genoten: Daar waren zy, myn Heer, waaruit ik ben gefproten,nbsp;In d’alderhoogftenltaat, en Mannen vol van moedt.nbsp;Waartoe, ó Helden! dient n\y uw doorluchtig bloet?nbsp;Helaas' wel verr’ van my in voorlpoet te verheffen,nbsp;Uw luister doet den ramp te tneêr myn leven treffen.
TIENDE TOONEEL.
Titus, Eponina, Paris.
D nbsp;nbsp;nbsp;Paris,
e ontrouwe Primus en de Muiters zyn ’tontvlucht. Civilis met zyn Heir verroont zich. naar ’f gerucht.nbsp;Hy komt tevoorfchyn uit een bosch’t geen hem bedekte.nbsp;Sabinus zelfs, die, zo veel wapenkreets verwekte.nbsp;Geleidt deez’Muiters'tot den aanval,
£ P'o NIN A, ter zjekn.
Grootc Goon}
Titus,
De ontrouwe l Primus! ach! dat elk zyn moedt betoon’, Tot Romens wraak. Mevrouw ,de zege zal doen blyken.nbsp;Dat nooit myn krygsroem voor myn liefde heeft te wy-
(ken.
ELFDE TOONEEL.
f nbsp;nbsp;nbsp;Eponina, alleen,
VV athoorikiWreede Goón: Helaas! wat gaat my aan? Heeft Eponina dan haar’ Echtgenoot verraên ?
O Hemel! duld gy zulks? En, doof voor myn gebeden, 'Volvoert gy - door my zelf, dus zyn rampzaligheden?nbsp;Hebt gy my dat befluit doen neemen, tot myn fmart.nbsp;Opdat ik-zelf het ftaal daardoor hem drukte in ’t hart?nbsp;Ik keer naar zyn verblyfj ’k verneem of’t hevig blaakcn.nbsp;En 't inedelyden my misdadig konden maaken.,
Einde van het Tweede Beclryf.
40 S A BI N US _en;E P O N I N A,
EERSTE TOONEEL.
EponinAjElise;
EEponina.
life, heb met myn beklaaglyk lot meedogen.
Zie een’ Misdii'dige, Vol wanböopS, voor uwé oogen. Ik dacht hem dienst te doen, en heb Sabyn verraên.nbsp;Gewis 't is waarheit, ja hy fpanc met Primus aannbsp;Een Vrygemaiikten deet try zulks te klaar ontdekken,nbsp;Die hem gewapent uit zyn ichuilplaats zgg vertrekken,nbsp;ïk vond myn kin'd’ren daar al fchreiend’, vol van druk.nbsp;Maar, ach ! zy weeien noch nier all' hun’ ongeluk.
Zy zullen lchuld]f,ór,door hun Vade'rs fcbult misdadig, Ten ofifer ifrckkeH.'a'ah'een loc io ongenadig.
Ach' hoe optrukkè ik hen’t gevaar, dat doodlyk is? ’t Is alles vruchteloos töc hun behoudenisnbsp;Men Heet hél: hier aloni met krygsvoik naauw bezetten,nbsp;En dus den toegang naar het dichte bosch beletten:nbsp;Myn bitt’re'traatien zyn alleen hun toeverlaat:
De Goden zélfs zyn doof voor my in dezen ftaat.
Ik hebbe, opdat hun baat verzacht wiérdeeng;ebroken, Hen t wierook toegezwaaiu, cn ’t, offer vuur ontftoken.nbsp;’t Slachtoffer, bpgetobit, en naar ’t Altaar gebragt,
Is, zonder dat het mes eens bloedig wierdt, gefl-achc. De Tempel wedergalmt van ysfelyke zuchten ^
En déze tekens doen my ’t fchriklykffè onheil duchten. Zo gy myn bloet begeert, uw grimmigheic ten zoen,nbsp;O Hemel! wil myn Zoons en myn’ gemaal behoên.nbsp;Wreek hein-aan eene Vrouw’,dictynèn roem weérftreef-Eti friyd myn dagen af, die’k tot een’vloek beleefde, (de,nbsp;' quot; ’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' Eli SE.
Hoop op een'Deter lot, en m.aatig uw verdriet.
Geef tcch zo veel gelóofs aan vallche tekens niet.
-ocr page 49-41
Pe Orakelen der Goón zyn vol van duisternisfen.
’t Gevolg heeft dikwils hun vóórïpelüngen doen misfen. ’c Kwaad’ dat toekoemende is blyft meest voorons bedekf,nbsp;Wyl lelfs ’t vóóruitgeiigt daar van tot ftrat verftrekt.nbsp;Tracht gfene wetenfehap, zo ydel, haar te fpooren.nbsp;Uwe onlchulc, uwe deugt zal ’t Godendom bekooren:nbsp;Wy! gy 't vereert, zal ’t u gewislyk byllant biên.
Gy zult Sabinus noch met zege wederzien :
Fn mogelyk verkeert het Lot, met hem bewoogen, Zyn onrechtvaardigheit wel haast in rnededoogen.
Gy hebt hem ’t Roomlchq Heir voorbeen wel zien ver-Eponina. nbsp;nbsp;nbsp;(liaan?
Ik weet het: maar hebbe ik zyn’ aanflag niet verraên? War zal hy tegen zulk een g'^oore magt vermogen ,nbsp;Die, onder Romens Heldt ten ftryde is opgetogen?nbsp;Waar’ niet dit Leger reets door onze magt bezet?nbsp;Myne onvoorzichtigheid alleen beeft zulks belet.
Maar Sinorix zal ons den uitdag kunnen melden^'
TWEEDE TOONEEL. EponinAjElise, Sinorix.
OS I N o R 1 X.
ramp ƒ Civilis is gevlucht voor Romens Helden. Vespafianus magt beeft alles overheert.
Wy zien haast Tiius, als Verwinnaar, weêrgekeert. De Batavier', die, in het duister, naar deez’ Wallennbsp;Met minder m.anlchaps toog, om t Leger te overvallen.nbsp;Wacht Primus byflandj maar een hfirnelyk berichtnbsp;Stoort zyn beitaan, en geeft den Keizer daarvan licht.1nbsp;Terwyl hy ’t heir-verlaat, vliegt Titus om teftryden,nbsp;En valt zyn’ vyant, feets verbaast, aan alle zydennbsp;By dezen oever aan. De Batavier, ontdek,
Aanvaaic met krygsgefchrei den dryr, in t open velt J Civihs dapperheit, betoont in zovc'd dagen,
Deec d uitdag van den kans een langen tyd yertraageo,-
42 SABINUS EN EPONINA,
Een HeWt, die.onDekent,hein moedig by ftandt boodtj Voelt;-de overal, daar hy zyn bliKken floeg, den doot.nbsp;Hy heeft % «evolgt van z/n gerrouwê Krygsgenooteti,nbsp;Den Moezelftroomgeverwt men bloed,door hem vergo*nbsp;Dy beeft den Batavier, verllrooit, cweemaal herftelt, (ren.nbsp;En zvii Srandaarden weer ontrukt aan 'troomsch ge weidt.nbsp;Edaar de oorlogsroem van hemdie’t fodendom verheerde,nbsp;Maakt dat Z'm Heir nochtans den Galden rug niet keerde.nbsp;Zyn krygsgeluk duldt nooit dat hy den ftryt verliest,nbsp;Maar dwingt de Zege fieets dat zy zyn zyde kiest.
Hy heeft hc velde bedekt met ftervenden en dooden, CiviUs, eind’lyk in het naaste bosch gevloden,
Eaat aan den Roomichen Heldt de volle zegepraal j Daar Primus fneuvelt door des Overwinnaars ftaal.
De Gal, die my de maar’ der nederlaag deet hooren, Is onbewust van ’t lot san uw’ Gemaal befebooren ;nbsp;Maar de onbekende Heldt vindt zich in 'I irus magt.nbsp;Wiens eigen hant hem heeft in zulk een ftaat gebragt,nbsp;Eponin A.
Het is genoeg. Ga heen. Wil in myn droeve plaagen. Voor myne Kind’ren, all’myn hoop, toch zorgedraagen.nbsp;’k Wacht Titus hier ^ ik wil myn ramp hem doan verftaan.
DERDE TOONEEL.
Eponina, Elise.
OEpo N I N A.
Hemel! op wat wys kunt gy noch meer ray flatn? Die onbekende Keldt, door Titus zelf gevangen,
Is tayn Gemaal; dit moet myn ziel op’t hevigst prangen, ’k Vermoede, op goeden gront, datniemant danSabynnbsp;Óp Titus vallen durfde, en zvn beftryder zyn-O wreet vermoeden, dat zo fel ray houdt benepenInbsp;Zoude ik myn’ Echtgenoot in ketenen zien deepen.
En hem door tftaa! desBeulszienfneuv’len,totzynftraf? ¦G»»n! zyne dapperheit verdient een beter graf,
Eli-
-ocr page 51-45
45
treurspel^
E p o N I N A.
’k Ben hier grbooren, ’k heb’c u reeds gezegt, mynHéerï Maar ’c bloec waaruit ik fproot, u haare'yk, zou eer...nbsp;Zo ’k u reyn lot ontdek, het zal alleenlyk ftrekken....nbsp;T t T u s.
Wil my dit doodelyk geheim, MeVroüw, ontdekken. Wat vreest gy van een hart ’t geen gy de wetten ftelt.nbsp;Dat rooit, het ga hoe ’t wil, voor Vyandinne u telt?nbsp;Vrees niet dat ge ooit een’ naain,zo haatlyk zulr ontfanger.nbsp;Gy hebt teveel gezorgt voor Romens Staatsbelangen jnbsp;Gy hoede Rome voor den grootften hoon, Mevrouwjnbsp;En ’t hadt geen’ Burger ooit uitmuntender in trouw,nbsp;Efonina,
Dit is ’t alleen, myn heer, hetgeen my kan ontroeren. Dat gy verwinnaar keert moet my tot vrees vervoeren.nbsp;Ach! dat uw zegepraal voor thy niet doodlyk zy!
Ik hebbe, ik vrees ’t, uw’ arm gewapent tegen my. Een wreet vermoên doorknaagt myn ziel aan alle kanten,nbsp;Misfehien bevonden zich myn naaste Bloedverwantennbsp;In ’t Heir, dat buigen moest voor uwer Helden moedt,nbsp;Misfehien is Eitus hant bezoedelt met myn bloet.
T1T ü s.
Door u verwittigt hoe de toeleg was beftookeb, Hebbeik de velden van ’t weêrfpannig bloed doen roókenSnbsp;’k Ontken zulks niet. Maar, moet ik denken,groote Goón!nbsp;Daar ge ons uw gunst voor ons belang hebt aangeboón.nbsp;Dat my uw bloec, veréént met hen die ons befprongen.nbsp;Om dat te Horten heeft genoodzaakt en gedwongen?
E P o N 1 N A.
Helaas! dat was voor my de grootfte tegenfpoet.
Dat ik te duchten hadde uw ongemeenen moedt.
Zie ik uw harit bevlekt door ’t bloet van royne Maagen ^ Van wienmoetikmy , dan vaii’tGodendom, bekkagen?nbsp;’k Moet Hechts verwondért zyn door zo veel roems, mytJnbsp;Heer.
Maar uw gevange Heldt vermeerdert noch uwe eer’.
Hoe is zyn naam?
Titus,
Ik kan dien niet te weeten komen;
Ik heb noch niet van hem dan zynen moedt vernomen.
Terwy 1 Civilis zich, beichroomt, ftcets van my keert, Kooit de onbekende Helde, die ftoutlyk my trotfeerc.nbsp;Hy maakte 't Roomfche Heir verbaast, bevreest, verlegen.nbsp;En verwde met het bloet der Benden zynen degen.
’t Is woede en grootsheit, all’wat uit zyne oogen ftraalt: Gelyk een Heldt, ol zelfs Godt Mars, wordt afgemaalt.nbsp;’ir Beftreed hem langen tyt,doch zonder^hem tefchadenjnbsp;Tot de uitflag eind’Iyk heeft zyn dapperheit verraaden,nbsp;Wyl ikjdüor’t breeken vanzyn Ichriklykftaal, verwon,nbsp;En hem, dus weerloos zynde, ooklichtlyk doodenkon,nbsp;Alt;!aarhy,nieteens verbaast, fcheen, rustig van gedachten.nbsp;En onvertzaagt, den doot kloekmoedig af te wachten:nbsp;Verr’ van te itr.eeken, van zyn vyanden omringt,nbsp;Toont hy dat niemanc hem tot onderwerping dwingt,nbsp;’k Nam hem gevangen , om myne eere te bewaareninbsp;Die eiichte ’t leven van dien grooten Heldt te fpaaren;nbsp;Dewyl een eed’le toorn’ rerliont zyn woede Itaakt,
Als hy zyns vyants arm ziet wapenloos gemaakt.
Maar zien we of zyn belang, door’c bloet, uw hart kan Dan ot hy zynen naam en flaat u zal ontdekken. (trekken,nbsp;Myn Lyfwachc!
£ p o N r N A, ter zyden.
Ach! myn ziel is doodelyk ontftelt. Tegen Tiiin.
Vergun my hier alleen te Ipreeken met dien Heldt. Titus.
Wie dee? Gevangen zy, het moet gewis my krenken, Dat gy de goetheit zyns verwinraars kunt verdenken.nbsp;Ach! dit ’s een nieuwe flag, door u my toegebragc.
’k Sta echter toe dat gy hem hier in vryheit wacht. Maar, wjfuwzwygen, als gy hem gezien hebt, ftaaken,nbsp;£d ikl niet langer uit om u bekent te maaken.
47
treurspe
VYFDE TOO NEEL.
WE p o N I N A, alleen.
ie is die Krygsheldc, dien ik ftraks aanfchouwen zal ? Hoe wordtmyn hoopbeftreên, door vrees voor ongeval!nbsp;k Heb geen verlichting méér in dit vermoên van nouden.nbsp;Men komt. Myn fchrik vermeert Hy is het zelf. Ach 1nbsp;Rampzaal’ge ftaat, daarik Sabinusin befchouw! (Godenl
ZESDE T O O N E E L.
Sap.inus, Eponina.
WËPONINA.
at onverwacht gezigc! ó fmartl zyt gy ’t, Mevrouw ? ’k Had nimmer van den haat des Hemels dat vertrouwen.nbsp;Dat hy in zulk een’ ftaat u my zou doen aanfchouwen jnbsp;En in dat grootsch beftaan, ontworpen door Sabyn,nbsp;Hadt hy, tot loon, verdient gelukkiger te zyn.
Ik wilde ’t Roomsch geweide, het geen ons kondeontëe-Die trotfehe dwinglandy, ten eenemaal verneêren, (ren , Ons wraak verfchaffsn voor ontfangen ieet en hoon,
En aan Sabinus zyde o plaarfen op den Throon.
Een tegenftrydig lot heeft iny van hoop ontleedigt,
Myn trorfche vyanden en hunne Magt verdeedigt.
Myn toeleg miste. Ik ben in'ketenen gebragt.
En moest wel buigen voor der Waefek dwingers magf. Ik kon die Itnaat zowel vóórkomen, als weêrftreeven 3.nbsp;Maar ’t roagcloos woên is my Hechts overig gebleven jnbsp;En hebbende in den ftryt zelfs Tttus aangerand,
Is myn bebloede ftaal gebroken in myn hant.
Maar, ’t moet het meest my in den tegcnfpoec verdrieten ^ Dat ik uw’ ramp vermeêre , en zie uw traanen vlieten.nbsp;Mevrouw, ik bidde u, ftaak dit-vruchteloos geweepiinbsp;Waardeer Sabinus; maar befchrei zyn lot niet; neen.
48 SABINUS EN EPONINA;
’k Voldeet cnyn’plicht; en’tLot, fchoon’tons geluk kan roovlt;n j
Konde cch^gt;' Nnynen naam, noch tnynen moedt verdoo-veci
Zyn blinde gunBt leent wel den Dwingelanden ’t oor; Maar een vcrraade Heldt fchynt daar te grooter door.
E p o N I N A.
O Hemel! moest gy door zo wreet een’flagmy drukken i Was ik noch niet genoeg geprangt door ongelukken?
My was, na zo veel fmart en rampen uirgeftaan.
Niets overig dan u in boeijens te zien Üaan Beklaaglyk deelgenoot van eindelooze kwaaien !
Myn 'waardige Lchtgenoot, myn droef heit kent geen paa» Ik wanhoop billyk in zo groot een’ teget fpoet. (len,nbsp;Myne oogen zelfs ontbreekt genoegzaam traanenvloet.nbsp;Ach! zo gy de oirzaak van dit onheil kost vermoeden ,nbsp;Gy zoudt, vol Ichriks...
SabiNus.
Ik kan die lichrelyk bevroeden» De ontrouwe Sinorix heeft deze daat begaan,
£n myn geheim, aan hem alleen bekent, verraên.
Ach! mogte ik van dat feit aan dezen fchelmmy wreekenj En, ftervend’, metmyr (taal’t verraaders hart dooriteeken,nbsp;Epo N 1 N A.
Neen* Sinorix, myn Heer, getrouw in zynen plicht j Gaf van uw grootsch beftaan uw’ vyant geen bericht.nbsp;Sa bI nus.
Wie is ’t, wiens wreeiheit my dien ramp dad heeft befcho-E p o NIN A. nbsp;nbsp;nbsp;{ ren ?
lit ben ’t, myn Heer,
Saëinus.
Hoe! Gy? Wat moetik, Goden! hooren? Cy hebt my dan verraên ?
Eponina.
O overmaat van drukl
Sa-
-ocr page 55-S A B I N Ü S.
Wat zegt gy? Hemel! neen, Mevrouw, ik kan niet denken^ Dat zo veel tróuwloosheits uw’roem heeft konnen krenken.nbsp;Heeft Sinorix u myn geheim geopênbaart?
Hebt gy vervolgens den Romeinen dat verklaart!
Neen, neen j ik weet te wel de oprechtheit van u\v hartéi EtoNlN A.
Myne onvoorzigtigheit verwekte u ram^ en fthartè. Beichuldig maar alleen n*yn zui v’ren huuwlyksgloet,nbsp;Wyl die alleen my myn’ Gemaal verraaden doet.
Wat ramp, wat onheil is by ’t onz’ te vergelyken!
Ik heb , döor Alb’rik, die zyn trouw voor ons deet blyken j ’t Wit van uw haters aan het Roomfche Hof verftaan ^nbsp;En hunnen toeleg om den Keizer te verraên inbsp;En ik, die zyne gunst flechts Zocht voor uw belangen jnbsp;Ik Hoorde een’ aanflag , dien gy ook hadt aangevangen,nbsp;’k Gaf Rome, alleen door myn bericht, de zegepraal.nbsp;Ik moorde te gelyk myn Kind'ren, myn’ Gemaal!
Wat zal hun lot toch zyn I Wat is my zelfs befchoren ^ Nadat ik ’t voorwerp van thyn liefde heb verloren?
O, myn Gemaal! waarom verbergde gy, zo wreet. Dien aanflag van gewigt, waarvan ik oop’ning deet?nbsp;Konde ik my niet met u in dit geheim begeeven ?
Om u verliet ik ’t all’, om u bleef ik in ’t leven.
Was u myn yver en myn trouw verdacht? O fpyt!
Hebt gy die niet gezien fints negen jaaren lyt ?
SABlNt7S,
Toen de eer’ my riep , om my een’ weg doof ’t ftaal te baa-nen, nbsp;nbsp;nbsp;( nerti
Vreesde ik met recht, MèVfouv?, üw zuchten en uwtraa* ’t Was tyt om uit het graf te komen in den dag.
En dat ik fneuvelde, of myn lot verbeet’ren zag, Eponii^a.
Konde ik dan ooit zo ftout een’ toeleg wederftreeven ? Helaas! ben ik aan die verachting blootgegeeven?
U kwam noch niets van my dan myne zweten vópr;
50 SABINUS EN EPONINA,
Gy hadt my uwe drift zien volgen op het fpoor.
O ja, myn Heer, tnynmpedt bedwong alsdan myn traanen ; Ik wapende uwen arm, om u ten ftryd’ te maanen:nbsp;Myn hart hadd’ zelfs met u naar oorlogsroem geftaan :nbsp;In ’t eind’, wat hadde ik niet tot uwe wraak gedaan ?nbsp;In dit gewesre, dat zo vruchtbaar is in Helden,
Is laffe ledigheit het deel der vrouwen zelden;
En dikwils, nydig om der Echtgenooten naam,
Deet ook haar arm haar’ lof bazuinen door de Faam. Maar ’ t wreede Noodtlot doet ons beide hooploos klaagen.nbsp;Myne onvoorzigtigheit doet u deez’ boejens draagen !nbsp;Zoude echter Titus, dien men, om zyn goetheit, eert.nbsp;En die, fchoon hy uw’ naam niet weet ,uw deugt waardeert.nbsp;Door onzen ramp geraakt, zyn’ Vader niet verzachten?nbsp;Sabinus.
De doot is ’t éénig goedt , dat ik thans heb te wachten. Help myn begeertens, daar myn roem met recht voor plek;nbsp;Bewaar roy voor den hoon, die voor my is bereid;
En, zonder my met zulk een yd’le hoop te vleien. Maak dat gy nimmer my naar ’t Kapitool ziet lei’en,nbsp;Myn Winnaars volgende, geboeit, in Romens wal.nbsp;En myne fchande en fmaat vertoonende aan ’t Heelal.nbsp;Een doodlyk Haal doe...
E Pon I N A.
Ach! gydoetmy, Wreedaartl beeven. Ga, zoek een and’re hant, die u beroov’ van ’t leven.nbsp;Denk niet dat ik zoverre u ’t oor ooit leen’, Sabyn,
Dat ik, uwe Echtgenoote, uw Moorderes zou zyn. Ach! ftil de wanhoop toch, uit uwen ramp geboren.nbsp;Wat lot is, zogyfterfc, aan beide uw Zoons befchoren?nbsp;Hoe! zoude ik, zonder hen, uw opzet wederftaan'?
O neen, in tegendeel, ik fpoorde u daartoe aan:
Ja, niemantzou, wyl ik myn bloet zou’teerst vergieten, My, zonder u, het licht des levens zien genieten.
Doe
-ocr page 57-treurspel.
Doe uwe Zoons all’ ’t geen hen ov’rig is niet derven, Sabinüs.
Myn leven ftrekt hen ftieêr tot nadeel dan myn fterven. Door myne fchande wierdc hun ongeluk vergroot,
En all’ myn roem gaat óp heh over doör myn’ doot. Maar fpaar uw leven. Houd my eeuwig in gedachten.nbsp;Uw liefde voor myn Zoons zal u te meer doen achtehènbsp;Vaarwel. Zo ’c Noodtlot hen befcbermt, om onze min^nbsp;Mevrouw, blaas hen een zucht, om my te wreeken, in.nbsp;Ik moet, om niet verracn te zyn, terftont vertrekken,nbsp;’k Wilden Tierannen nooit, wie dat ik ben, ontdekken,nbsp;’k Wil dat ze, onzeker vast myn lot, tot hunneftrafjnbsp;Sabyn noch vreezen, als ik ben gedaalt in ’t graf.
SEponina,
tel vruchtloos, fchreiend’, hem der Kind’ren lot vooi: . oogen!
Hy blyft, door ramp vervoert, verhardt en onbewogcfil ’Jc Ga Titus zien. Hy is alleen myn hulp in noodt.
Ach! ik behoud Sabyn, of ga met hem ter doott
Eindamp; van btt Derdê
m 3,
sa SABINUS em EPONINA, VIERDE BEDRYF.nbsp;EERSTE TOONEEL,
Vespasianus, Titus, Domitianus,
L'yfiuacht.
LVespasianus.
aac vry de Waercldt van deez.’ Zegepraal gewaagen; Civilis, op de vlucht, de Batavier, geflagen,
Doen Gaule thans op nieuws ontfangen myn gehoon. Tegen Titus,
Ons Rome is aan uw daên z,yn’roem verplicht,myö Zoon. De Zege, nooit van u in éénig oort gefcheiden ,
Doet u zyn magt van ’t Oost tot in het Noort verbreiden. De Gallen waren reets gereed, door tnuitery,
Zich van hun juk te ontflaan, en van myn heerfchappy. Om tot gehoorzaamheit dat weiflend Volk te dwingen,nbsp;Vóórkotne ik ’t, en ik ftraf’t verraadt der Muitelingen.nbsp;Van Primus ben ik reets gewroken, door uw’ moedt,nbsp;En ’t aardryk rookt noch van Marcellus trouwloos bloet.nbsp;Maar wfe is toch, myn Zoon, die Heldt, door u gevangen.nbsp;Wiens moedt zolang de Zege in twyfeling deet hangen.nbsp;Is ’t niet Sabinus, ons gelevert door de Goón ?
Ik wil hem hooren.
Tegen hooft van de Lyfioacht.
Dat hy ftraks zich hier vertoon’, Sabinus naam ontdek myn ziel. Ik heb vernomennbsp;Dat hy zich voegde by Civilis tegen Romen.
Hy kweekt der Gallen hoop in hunne muitzucht aan , En kan hen hunnen plicht noch doen te buiten gaan.nbsp;Titus.
Ik weet zyn’naam, myn Heer, noch waar hy isgeboren , Die Krygsman, dien het lot myn boeijens hadtbefcboren.nbsp;Maar’tHeldenbloeiontaardt nooit vanzyn eed’len ftam;nbsp;Zyn groote dapperheit toont dbirfprongk, dien hy nam.nbsp;Nooit heeft men my gevaar in d’oorlog aan zien trefFen,
’i Geen
-ocr page 59-53
treurspel.
’t Geen hooger mynen roem in ’t ftryden kon verheffen. Opdat ik dezen Heldt mogte in myn boeijens flaan,nbsp;Heeft uw geluk, tnyn Heer, my onderftant gedaan.nbsp;Nooit zag zyn rustigheit in ketens haars gelyken.
Hy doet zyn fierheit zelfs in zyn ftilzwygen blyken.
’ k Drong hem niet aan. Wel verr’dat ik zyn imarc vermeer’, ’k Dacht hem eerbiedigheic verplicht te zyn, myn Heer,nbsp;DoMitianus.
Wat zegt ge ? eerbiedigheic, myn Heer,aan een’verrader. Wiens wreede trocsheic zo onmenschlyk onzen Vader,nbsp;En ons vermoorden wilde, in zyne muicery?
’t Staat tegen zulk een fnoot beftaan ons alles vry. Neen, neen ,’c is niet genoeg zich zelf met roem te dekken,nbsp;Men moet zyn voordeel ook uitdeoverwinning trekken.nbsp;Opdat de Waerelt fleets voor onze wetten bukk’,
Is ftrengheit ons zo nut als ’t grootfte krygsgeluk.
Ti T us.
De Keizer volgt geenszins die faaacelyke gronden:
Zyn flraf heitheeftmetrechtzich fleets bepaalt gevonden. Zyn goetheit onderwerpt dé harten aan zyn magt,nbsp;Meer dan door ftrengheit ooit te wege wierdt gebragr.nbsp;Maar zie, ó Vorst, hier myn’Gevangen voor u komen,
TWEEDE TOONEEL. Vespasianus, Titws, Domitianos,nbsp;Sabinus, Lyfwacb:.
GVespasianus
evaarlyk vyant van het boog gezach van Romen, Door welk een razerny de Wapenen aanvaard?
Ben ik dan in uw oog het hoog Gebiedt onwaardt ? Door wat gezach durft gy dees nieuwe ftoutheitwaagen ?nbsp;Kan Gaulezich van’tjukderRoorofcbenjagtbeklaagenjnbsp;üf is ’c wei immer in volmaakter rust geamp;lt?
De groote Julius bedwong ’t. Die brave Heldt Deec, door tien jaaren krygs, waarin de Gaulen zuchten,nbsp;Hun twintig Koningen, of Dwingelanden, vluchten,nbsp;D 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Deez’
-ocr page 60-Deez.’ kleine Vorften; nooit elk met zyn deel te vreên, Steets in een wreeden twist, oorloogden onderéén.
Ja hunne tweedragi, en de fchrik der felle flagen . Verwoesten’! ganfche Lant door eind’loozeoorlogsplaa-Maar fints ons Rome heeft de Gallen overheert, (gen.nbsp;Zyn zy gelukkig door één’ Keizer geregeert.
En hun gclukftaat zoude ook eeuwigduurend blyven,
Zo geen Weêrfpanneling hun muitzucht durfde ftyven, Opd. t hy hen een’ ftaat ontroov’, die ruste geeft.
En my het hoog gezach, daar hy zo ftout naar ftreeft. In waarheit, ik beklaag het lot van die ontzinden.
Zo ze in een dwinglantsjukeen’toevlucht willen vinden,
En zo Vcspafiaan gevloekt is en gefmaalt
By hen, daar ’t recht door hem alomme zegepraalt,
S A BIN us
Neen, Vorst, geloof niet dat de Gallen, onrechtvaardig. Uw deugden lasteren, Augustus roem wel waardig,'nbsp;Maar, wat vermag op ’t volk, dat zich gedwongen ziet,nbsp;De liefde tot zyn Lant, en voor de Vryheit, niet?
Die eed’le neiginge kan nooit geheel verdwynen,
En ’t vreemde juk doet fleets de Gallen, klaagend, kwynen; K r'ygt Gaule, thans verdrukt, dan nooit zyn vryheit weer!nbsp;Elk volk begeert de keur van zynen Opperheer;
En denkt een fchand’lyk juk van flaverny te draagen. Zo ’t in zyn’Vorst niet, als zyn maaklel, fcheptbehaagen:nbsp;Maar ’t waant, dat, als het een’der Lantgenooten kroont.nbsp;Het flechts gehoorzaamheit aan zyne Wetten toont.nbsp;Vespasianüs.
Zyt gy ’t, dien Gaule tot zyn’ Meester heeft verkoren? De ftouten taal, die gy ons hier durft laaten hooren.nbsp;Uw woeste trotsheit, heeft myne achterdocht verwekt,nbsp;’k Wil dat gy my uw’ naam en Vaderlant ontdekt.nbsp;Sabinus
Ik zal hier in my nooit naar uw begeerte voegen.
Neen, Cefar, denk niet dat ik u zal vergenoegen: Maar oordeel naar myn hart, dat allen ramp veracht,nbsp;Wat vyant uw geluk in uwe boejens bragt.
Ten
-ocr page 61-55
Ten minftendoet myn moedt genoegzaam u befpeuren. Dat j zo ’k geen Koning ben, ik ’t my doe waardig keuren.nbsp;Een hart als ’t myne kan zich niet verraden, neen jnbsp;’t Kent geen gehoorzaamheit, dan aan de Goón alleen.nbsp;VeSPASIAHUS,
Kan u der Goden wil alleen uw’ plicht betuigen?
Die zegt u, dat men moet verwinnen, of zich buigen. Vielt ge in myn magt opdat gy my trotfeeren zoude ?nbsp;Gehoorzaam : dat alleen verftrekt u tot behoudt.
’t Is tyt • ontwyk den ftorm, reers aan het overhellen Ik zoek Sabinus; ’k heb zyn hooft op prys doen ftellen.nbsp;Die Muit’ling wierp zich op tot Keizer, my ten fpyr.nbsp;Uw trotfche zwygen doet gelooven dat gy ’t zyt-Haast u de waarheit in die twyfling my te ontdekken.
't En zy ge uw hooft voor hem ten offer wilt doen ftrekken. Sabinus.
Ik ken den Krygsheldt, die u fleets vetfchrikken zal. Ja, vrees, zo lang hy leeft, zyn’ arm, en uwen val.nbsp;Uit Cefars bloet geteelde, verbeeldt hy hem in’eleven.nbsp;Ontbreekt bem zyn geluk, zyn moede is hemgegceven.nbsp;Was door ’t vyand’lyk lot zyn toeleg niet geftoort,nbsp;Zyn Vaderlant was vry, en Gaules beê verhoort.
Zyn rampfpoet is gemeen aan al!’ zyn Lantgenooten,
En hunne hoop met zyn geluk ter neer geftooten. Indien hy doot mogt zyn, is ’t voor ’t Heelal gedaan.nbsp;Sabyn hadde u alom vyanden op doen ftaan.
Dit weet ik van dien fieldt, uit Ceür voortgekotnen, Êen waardig vyant van de dwinglangdy van Romen.
Zo gy door pyniging my te verfchrikken poogt,
]k vrees myn’ doot niet, dieo gy ftraksgebieden moogt. Vespasianus.
Ik kan ’c, ik moet zulks doeni enu zal recht gefchieden. Titus.
Hoe zoudt gy dan, myn Heer, aldus zyn ftraf gebieden. Uw goetheit, tegen zyn hoogmoedigheit geftelt,nbsp;Verachte ’t ftraffen van den trots van dezen Helde,
D 4 nbsp;nbsp;nbsp;Waarin
-ocr page 62-56 SABINUSenEPONINA,
Waarin kan hy ons toch, geketent, fchaad’lykweczen? %yn arm, ontwapent, doet ons in het minst niet vreezen.nbsp;Het is een’ nieuw bewys, dat van uw goetheit fpreekt,nbsp;Als gy u van zyn’ toorn’, die magtloos is, niet wreekt.nbsp;Vespasianus.
Dank uw’ Ver winnaar dat wy u geen’ loon verfchafFen.
’k Zou, zonder hem, terftont uw ftoutetrotsheit ftrafFen: Maar ik weêrhoud’tbefluit van uwen door. Myn Wacht,nbsp;Breng hem uit myn gezigc; en neem hem welinacht.
Vespasianus, TiTys, Domitianus,
Lyfiuacht.
HDomiti an us.
oe 1 wederhoudc gy u, myn Héér, u ftraks te wreeken Vanzulk een’ hoogmoedt,dieu naar de kroon durft fteeken?nbsp;Geef’t volk een voorbede, dat, yan uw vergiffenisnbsp;Verzekert, u trotfeerc, én nooit in ftjlftapt is.
Gy zult uw goetheit fleets zyn muitzucht jtien verwekken,' En 't mooglyk éénmaal tot eene offerhande ftrekken.nbsp;Nooit hadt men Julius zien fneuv’len in de feaadt.
Had air zyn weldoen een weêrfpannig’onverlaat Niet menigmaal zyn fpyt en woede doen betoonen,nbsp;Vcrgift’nis fchynt op nieuws der trotfehen hart te hoonen.nbsp;Titus.
Zoudt ge immermeer tot die gedachten overgaap?
Die laffe fchrik, die u zo fterk wórdt aangeraên,
Is uws onwaardig. Zo ge u door uw deugt laat rsaden. Moet gy dien raadt, die uit bcfchroomheit fpruit, yerfmaa-Ach! wreeken wy ons,als Romeinen,zonder ichand’. (den.nbsp;Wen’s vyants ftaal ons dreigt, en fchitterc in zyn hanc»nbsp;Staat alles vry: maar nadat hem de zege kluistert,nbsp;Wordt die door’t ftorten van zyn bloec, geheel on tluiftert.nbsp;Domitianus.
Heeft niet Jerufalero, in uw geweldt geraakt, Nochtans de llrafheit van uw wreet bevel gefmaakt?
' nbsp;nbsp;nbsp;Ti-
-ocr page 63-57
T ITUS.
?k Hebbe aan een volk,gevloekt,en uit zyn gunst geflooten^ Volvoert hetgeen zyn Godt in gratnfehap hadt befloten.nbsp;De Hemel weet het dat ik zyn bevel volbragt;
Hy heeft het Joodtfche volk gelevert in myn magt:
Hy gaf my last in ast:h en puin te doen befchouwen.
Die trotfche Stat met all’ haar prachtige Gebouwen.,
Ik heb , met hartenleet, des Hémels wraak voldaan. Maar, zonder dat wy ’t oog op zulk een voorbeelt Haan,nbsp;De Godertierentheitde beste deugt van allen.
Moet u , b Waerehvorst en Vader, ’i meest gevallen. Die eed’le deugt verhief den roem, dien gy geniet.nbsp;Toen zy voor u verwon Antiochus Gebiedt;
Ja, uw verzeek’ring van hem ongeflraft te laaten, Ontwapende zyn Zoons, en onderwierp zyn Staacen.nbsp;August’hadt eerst den vree, toen hy vergifiF’nis gaf.
Na Cinnaas toeleg, ftont elk van zyn’ toeleg af.
Des Keizerszachthertmaakteeeneind’van’t zamenzwee-En zync gqetheit deet, meer dan zyn wraak, hemeerenj VesPasianus.
Myn geest, onzeker, wikt uw recd’nen tegenéén,
Myn Zoonen. ’kZiedooraU’dietwyflinghochnietheen. ’k Zaldeez’ Gevangen , zo ’t Sabinus is, doenftrafFen;nbsp;'k Moet tot de rust en ’theil desRyks hem loon verfchafièn.nbsp;Dit Spookfel, andermaal weêrfpannig opgeftaan,
Komt uit de duisternis, en fpoortde Muiters aan. Helpt ondertusfchen my dit diep geheim ontdekken:
’t Bericht der Gallen, die men ving, kan daartoe ft rekken. Hy moer hen zien Ik ftraffe alleen, na ryp beraadt,nbsp;Myn Mededinger naar den Keizerlyken Staat.
ZTI T us, alleen.
yne onbekentheit zal nu eens ten einde raaken;
En zy, die ’k wachte, zal hem aan my kenbaar maaken. ^y heeft hem reets gezien Het is, na hun gelprek,
G»wis, dac ik lyn lot en ’t tnyne haast ontdekk’.
Ik zie haar komen. Goón! Ik voel myn hart ontroeren ï En dat, zo menigmaal als ik haar zie, vervoeren.
VYFDE TOONEELv
TiTUs, Epon in a.
M nbsp;nbsp;nbsp;Titus.
evrouWjgy zaagt dan hier dien onvertzaagden Heldt, Die door het krygsgeluk verviel in myn gcweldt?
Deelt gy in zyn belang, en kan zyn lot u raaken?
ËP o N I N /l.
O ja, myn Heer, zyn ramp moet my rampfpoedig maaken. Der Vriendlchaps fterkften bandt deet ons veréénigt zyn.nbsp;’k Gevoel zyn ongeluk; zyn fmarten zyn de myn’.nbsp;Titus.
Zeg my zyn’ naam. Hy blyfe verhart, dieOnbeJachten, JEn heeft door ’c zwygen zyn gewis verderf te wachten:nbsp;Zeg my den uwen: ’k bid dat ge u niet meer weêihoud,nbsp;Mevrouw, maar dat ge uw lot aan Titus toevertrouwt.
Epon i n a. nbsp;nbsp;nbsp;(gen,
Myn Heer, verichoon my daar meêroop’ningsby tevoe En laat het eind'lyk uw grootraoedigheit vernoegen,nbsp;Dat gy een leven fpaart, daar ’t myne deel in heeft,nbsp;Wyl hy? die dat verbreekt, ook my den dootfteek geeft.nbsp;Titus,
Sabinus trotsheit denkt m’ in zyn gelaat te leezen:
Dedootzal,zo hy zwygt,zyn ftraf voor ’t zwygen weezen. Ach! in der Goden naam 1 ik bidde u , ilil vooralnbsp;Zyn wanhoop, die, verhart, zyn’ val verhaasten zal.nbsp;Waarom zoudt gy een hart, datu vereert,mistrouwen.’nbsp;Moet gy meuw’ramp, die ik gevoel, verborgen houwen?nbsp;En,daar elks ramfppoet door myn weldoen wordt verlicht.nbsp;Vreest gy dat Titus u ook door die gunst verplicht.
ik dan dat geheim niet trekken uit uw harte?
‘ nbsp;nbsp;nbsp;Ep o N l N A.
Ach! Prins, ik bidde om dat meélydcn met myn fmarte.
Die
-ocr page 65-59
treurspel:
Die goetbeit, die u voor ’t Heelal aanbidlyk maakt,
Ja, die zo menigmaal uws vyants boeijens üaakc, ,
Die, in dien hoogen top van roem en van vermogen, In de overwinning zelfs, uw harre heeft bewogen.
En u doet dcelen, met de onfterfFelyke Goon,
Den wierook hen op hunne Altaaren aangeboón.
Zie daar, dit ’s all’ de hoop my overig gebleven.
Maar, als ik dit geheim u zal te kennen geeven.
Beloof, myn Heer, dat gy nooit iemant openbaart... Titus.
®k Zweer ’t by de Goon! Mevrouw, ontdek u onbezwaart.’
EpO N I N A.
O neen, ik kan u dit geheim noch niet ontdekken,
’t En zy de liefde, die’kmynsonsdankskon verwekkenj Uit uwe ziel, myn Heer, voor eeuwig word’ geweert.nbsp;Uw weldaên worden door die zege in top vereert.nbsp;Titus.
Wat fchrikkelyken eisch! wat last, die my doet beeven! Gy kunt geen zwaarder flag ooit aan raj’n hartegeeven.nbsp;U niet meer minnen! Ik!enkanik,Goon! Deez’vlacn,nbsp;Die in myn ziel uit uw gezigt haar’ oirfpronk nam,nbsp;Kan ik daarvan zo wreed een pooging u belooven?nbsp;Schoon gy my haatenzoudt, ik kan dien gloetniet dooven.nbsp;Neen, neen, myn vlam kan zich zoverre niet veiraênjnbsp;En ik, ik zweer dat ik uw’eisch nooit toe zal ftaan.nbsp;Helaas! Mevrouw, gebiedt veeleer my te ftervenjnbsp;Epon IN A.
Kan Titus zoveel op zyn harte niet verwerven.?
Ik wacht voortaan,van hulp en vrienden gansch ontbloot,’ ’t Eind’ myner r.iropen dan alleenlyk van den door.
Ik Helde op Titus ail’ myn hoop ’k Heb my bedrogen: Ik dacht zyn hart zo groot te zyn als zyn vermogen.nbsp;Hoewel ’t gerucht zyn deugt door all’de waerelt meldt.nbsp;Ik zie ’t, hy is voor my geen Titus meer, die HeldtJnbsp;De min doet hem, helaas! myn traanen wederftreeven.'nbsp;O doodelyke Min! gy zyc het, die myn levennbsp;Een zamenweeffel van rampzaligheên doet zyn.
Ti-
-ocr page 66-6ü SABINUS EN EPONINA, Titus.
Hoe i is de Min dan ook een oirzaak van uw pyn ? Hoe! perst die Dwinglantookdetraanenopuw wangen?nbsp;Maakt m^’n Gevangen op zyn beurt u zyn Gevangen ?nbsp;Ach! ik benyd ’t geluk deez’ Winnaars, en zyn’ftaat;nbsp;Dewyl zyn roem deez’ dag zyn’ ramp te bovengaat.nbsp;Wat grooter zege kan men immermeer begeeren,
Dan in een hart zo trouw, zo teder, te regeeren ?
Zyt echter geenzins voor myn’ minnenyc beducht: Neen, dat gy my bemint is myne grootfte zucht:nbsp;Maar, zonder dat myn magt u myne min doe vreczen,nbsp;’k Wil niets dan aan myn liefde alleen verfchuldigt weezen;nbsp;En, Ichoon uw vóórkeur zelfs aan hem uw’ harte gaf,nbsp;’k Verneêr my niet dat ik een’ Medeminnaar ftraft’.nbsp;EpoN IN A.
Uw Goetheit, edel Heldt, doet myne vreeze wyken. Zo ik noch twyfelde,’k zoude uverongelyken, (wordt.nbsp;Weet dan in ’c eind’ waardoor myn fmart veroirzaaktnbsp;Myn Heer. ’c Is een Gemaal om wien ik traanen ftort:nbsp;Maar een Gemaal die my bemint, voor wien myn zorgen...nbsp;Tit us.
Goónf waarom ’t voorwerp van uw tederbeit verborgen! Moest ik,verheft, vóórziendatopdeez’dag, Mevrouw,nbsp;Myn hoop haar’ aanvang, en haar einde neemen zou ?nbsp;Ik dacht de fmarten van een zuiv’re vlam te lyden. (myden,nbsp;Wat wroegc het my, die zelfs denfchyn van’t kwaat wilnbsp;Dat ik, door drift vervoert, uw weermin heb begeertjnbsp;Dat ik , zo onbedacht, uw kwelling heb vermeert;
En dat ik uwe ziel, zo vol van deugt, deec vreezen. Dat myne minnevlam u zou rampzalig weezen.
Het is gedaan, Mevrouw, ’k Heb geen vervoering meer. Zo ik die heb gevoelt, ik overwin die weer.
De min hadt die verwekt, de plichtdoetdieverfterven; Maar nimmer kan hy my eene achtinge doen derven,nbsp;Een teed’re vrientfehap, door uw ongeval geraakt.
Ik wil dat gy en uw’ Gemaal myn gunften fmaakc.
Hy heeft alreecs myn hulp en byiiant ondervonden ,
En
-ocr page 67-6i
En zoude, zonder my, ter ftrafFe zyn gezonden.
Zyn vonnis, door den Vorft...
E PO N r N A.
Gy kent noch niet dien Heldt, Dien uwe goetheit rukt, ,ó Prins! uit ’s doots geweldCinbsp;’k Hoop dat een hart, ’tgefen zich grootmoediglykliet raa-Die hoogverheve deugt nochtans niet zal verzaaken. (ken^nbsp;Myn Heer, dees vyant, dien de Keizer heeft gedoemt,nbsp;Die dapp’re Gal, een fchrik des oorelogs genoemt,
In ’t eind’ Sabyn, wiens doot den Keizer kan behaagen.. ^ T I T u s.
Vaar voort.
Epon I N A.
Is hy , dien gy uw ketenen ziet draaget». Titus.
Sabyn! die Rotnens rust door vyantfchap verftoort 1 E po N t N A.
Helaas l
Titus.
Vrees niets, Mevrouw; ik gaf aan u myn woort; Maak daarop ftaat. Hy zal gewis myn hulp verkrygen:nbsp;Ik heb daartoe my zelf verweezen om te zwygen,
Ik ftil de wanhoop van Vespafiaan in ’t kort,
Opdat uw Echtgenoot u weergegeeven word.
Maar wil zyn fierheit, die te verre gaat, verzachten. En doe hem vóór den Vorst zich zeil wat minder achten.
’k Waardeer zyn’ moede, maar hy is veel te trots. Me-Epon IN A. nbsp;nbsp;nbsp;(vrouw-
Ach! hy zal fterven, eêr hy zich verneed’reu zou I ’t Geluk doet hooger dan Sabinus u verheffen;
Maar denk niet dat gy ooit zyn’ moedt zult overtreffen. Hoor Eponina; hoor de zuchten, die zy loost;
Dat fpreeke alleen voor hem,voor my,en voor myn Kroost. Domitianus komt; ik moet zyn byzyn vluchten.
Helaas! befcherm my toch: ’k heb zyn gewelde te duchten, En zyn vervoering ; wyl niyn harte voor hem beeft.nbsp;Die, zonder uwe deugt, alle u\ve liefde heeft,
Titus, Domitianus, Paris.
MDomitianüs. nbsp;nbsp;nbsp;(ven ;
ynHeer, gy moet tcrftont u naarden Vorst begee-Civilis, die, zo’tfchynt, ons minder wil weêrftreeven , Verzoekt den Vrede, en flaat eene onderhand’ling voor.nbsp;Maar ’t fchynt, myn Heer, dat ik hier uw geheimen Hoor*.nbsp;Myn onverwachte komst doet deze Schoone wyken,nbsp;Dieons, door haar bericht, haar’yver heeft doen blykenjnbsp;En ons voor ’t fnoot geweldt van ’t Eedtgefpan behoed,nbsp;’k Weet niet wat oirzaak haar myn oog ontvlieden doet.nbsp;Daar ik, ais gy, haar moest myn dankbaarheit ontdekken,nbsp;Moet die verhaaste vlucht my tot verwond’ring ftrekken.nbsp;Gy hebt alleen ’t geluk: i’t bekoorelykst gezigtnbsp;Is vol van tederheit op u alleen gericht.
T1T u s.
Zo ’t onzen roem, dat wy haar minden, niet kon krenken j Men zou de zege den gelukkigften zien fchenken.
Maar ftil de drift, die u verbystert maakt van zin. Kent gy het voorwerp wel, waarom gy zucht in min?nbsp;Een heil’ge plicht doet haar de huuwlykswctten hoorcn.nbsp;Wel vetr’ van haar door een doenwaarde min te ftooren jnbsp;Vereeren wy haar deugt; befchermen wy haar zaak;nbsp;Betoenen we onze gunst, om ftryt, haar met vermaak^nbsp;Onze ééndragt in dit ftuk kan onzen roem verheflfèn.nbsp;Uw goetheit moet hier in de myn’zelfs overtrefièn.nbsp;Het zy ons niet genoeg dat Rome ’t al verwinn’.
Men maak’ dat elk zyn juk, en zyne Wet beminn*»
Domitianus, Paris»
HDomitianus.
eb ongeduldig hem my lesfen hooren geevm.’
^j( Zal haar, die my Ontvlucht, voor my ne wraak doen hee' jfen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zd
-ocr page 69-63
Zal ’t dan vergeefsch zyn, dat ik tninnefmart gevoel, Als eenen van ’t Gemeen, verachtingen ten doel ?
*k Verklaarde myne min, die trots wierdt afgeweezen. Zy zal my, zo zy my niet mint, ten mintten vreezen.nbsp;Men flachce haar' Gemaal, opdat zy traanen ftort’.
Gy hebt my doen verftaan hoe ’k best gewroken wordj Ach! dees Gevangen werkt in haar die groote ontroering.nbsp;Paris.
O jaj ’k zag haar by hem, in de uiierlle vervoering, Jneen geheim gefprek, door Titus toegeftaan,nbsp;Domitianus,
De gunst van Titus brengt haar weinig voordeels aan j En dient Hechts om te meer myn grimmigheiiteontftee*nbsp;ken.
Hy fneuvele, voor wien wy Tirus hooren fpreeken.. ? lt;i Dees woeste Krygsman, door myn’ Broeder op zyn zy’nbsp;Gebragt, zou zekerlyk een vyant zyn voor my.
Ja wreeken Titus j en zyn moedt ftaatmy telchroomen» Dies helpe ik hem van kant, en zal die vrees vóórkomen.nbsp;Tor fluiting van ’t verdrag gaat Titus elders heen.
Men dien’ zich van deez’ tyt; menfpaareniets, óneen j Hy zy Sabyn, of een’ die in zyn fchult moog’ deelen ,nbsp;Laat ons zyn ftrafFe door den Keizer doen beveelen.nbsp;Maar, myn vermoeden is noch niet voldaan, naar eisch.nbsp;Keer weer, doorzoek terftont naaukeuriger ’t Paleis,'nbsp;Dat een weerlpanneling verwoeste, op dat wy mogennbsp;Verftaan, of ook een valsch bericht my heeft bedrogen^nbsp;Sabyn verburg zich met de zynen hier omtrent.
De fchuiiplaats worde, door uw vlyt, in ’teind’bekent. Dat fchreiend huisgezin zal ik noch meer bedroeven.
En do«i het all’ ’t geweldt van myne wraak beproeverni
Binde van het vierde Btdryfé
-ocr page 70-64 SABINUS EN EPONINA,
EERSTE TOONEEL.
Vespasianus, Domitianus, L^fiuacbt.
DDomitianus.
e Zoonen van Sabyn zyn eind’lyk opgefpoorr. Door puin gansch overdekt, naby den Moezel boordt jnbsp;Met een gevryden Slaaf in onderaardfche holennbsp;Geweken, leefden zy in donkerheit verfcholen.
Met moeite, langs een padt dat afgelegen is ,
Ontdekt men dat verblyf, die naare duisternis.
Deez’ Kind’ren zyn noch in het tederst hunner jaareri; Maar dees Gevryden kan u alles openbaaren.
Hy weigert, trotslyk, doch vergeefsch, ons opening. Dreighem, mynHeer, flechts met de zwaarfte pyniging,nbsp;De trouw van eenen Slaaf zal zo verr’ zelden blyken.nbsp;Gy ziet daardoor Welhaast zyn valfchen yver wyken jnbsp;En, zwegen tot nu toe de Gallen ftil, in ’t end’nbsp;Wordt u door hem, ó Vorst, Sabinus lot bekent.
Doe den Gevangen met deez’ Kind’ren vóór u komen. Het is genoeg, één woort uit zynen mont vernomen ,nbsp;Of ééne zucht, die ’t harte eens Vaders kan verraên jnbsp;Om u te toonen wie uw wraak moet ondergaan...nbsp;Vespasianus.
Zyn ftoute trotsheit moest verdiende ftraf ontfangen: Maar Titus eifcht genaê voor dezen Krygsgevangen*nbsp;Domitianus.
Dat was u zelf te veel gewaagt in twyfeling.
Vespasi anus.
Wierdtniet die Zoon gehoont, door myne weigering? Zyn dapperheit bewaart myn’ Throon en Staat voor ’tnbsp;wanken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(danken.
’kHebbeaanzyn’moedtdenglansch, die my omringt, tc En myn geftrengheit deet my vol van fchaamte zyn,
Zo
-ocr page 71-TREURSPEL.
Zo Titus goetheit meer tnogt’ blyken , dan de myn’. Myn hart laat met het zyn’ zich door één zucht verheeren ^nbsp;En wil de Waerelt door zachtrapedigheit regeeren.
, Domitian us.
Maar Titus kent noch dien trouwlöozenKrygsman niet j Voor wien men, onbedacht, hem Cefar fmeeken ziet jnbsp;En, zo hy voor Sabyn zich zelt bekent mogt’ maaken,nbsp;Doe niets ’t volvoeren van 's Verraaders vonnis ftaaken:nbsp;EJeen, laat geen’ Muiter in het leven, u tot hoonnbsp;Een’ eernaam roovende, u gefchonken door de Goóninbsp;Dien ge in zyn’ opftant zaagt uw Legioenen flachtcn,nbsp;En die de Gallen uw bevelen doet verachten.
Qy zult die Volk’rcn nooit doen bukkeq voor uw’ Stafj Zolang zy muitery zien pleegen zonder ftraf.
En dees Hoogmoedigen zal fleets, dopr Ihoode vonden. Alom vernieuwen zyn ftrafwaardige ecdtverbonden.
Vespasianus, tegen de Lyfwachten.
Myn Lyfwacht, datterftont de Gal hier eerst verfchyn’^ En llraks daarna de Slaaf en Kind’ren van Sabyn ,
Dien Mededinger, die weer opftant durfde ftichten.
De Lijfwachten gaan tveg.
Goónl doét myn oordeel door de waarheit nu verlichten» Hebt gy my waardt gekeurt dé Vorften te gebiên,nbsp;Beveftigt myne magt, doet myne wet ontzien jnbsp;Beveelt gy zelf de ftraf, Sabyn door u befchoren,
®n wilt uw heilig Recht uit mynen mont doen hoorcd. Domitianus.
Hy komt.
TWEEDE TOÖNEEL.
VïsPASXANUS^ DoMitianus, Sabinüs^
lijfwacht,
S nbsp;nbsp;nbsp;Vespasian us.
abinus wordt in ’t einde aan my békent.
£ nbsp;nbsp;nbsp;Melt
-ocr page 72-Men weet hy is hier in het Leger, en in leven.
Dit oogenblik zal my van alles oop’ning geeven.
Vóórkom zulks 3 als gy hier vóór my uw’ trots verzaakt j En tracht dat gy u myn vergifF nis waardig maakt.
Sabin us.
Wacht niet dat zich myn’ moedt vernedere om genade j Of dat myn hart Sabyn, wiens vrienr ik ben, verraade.nbsp;Straf my indien gy wilt, met eene nieuwe ftraf;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:
Myn roem zal niettemin my volgen tot in ’t graf. nbsp;nbsp;nbsp;I
Uw groote ontroering kan my in myn’ fpyt verkwikken.
’k Zie dat Sabinus naam alleen u kan verfchrikken.
Hy heeft veel eed'ler lot, dan gy hebt, van de Goon, Die noch een’ Keizer kan doen beeven op zyn’ Throon.
V ESP ASIANUS.
Het fmart my dat gy myn rechtvaardigheit durft tergen. Geen fnoode list zal my de waarheit meer verbergen.nbsp;Waar is de Slaaf j waar zyn de Zoonen van Sabyn?
V E SP ASIA NUS , DoMITI ANUS , S ABINUS' ,
de twee Kinderen va/ï Sabimts^
L^^jpvacht.
O nbsp;nbsp;nbsp;Sabin os, ter zy de.
groote Goón!
Vespasian us.
Weet gy wiens Kind’ren deze Zyn? Sabinus.
O jaj ik weet het Ik kan in die eed’le trekken .
Van hun gelaat het beek huns Vaders klaar ontdekken. Het heldenbloet toont van de wieg af zynen aart.. •
Tegen z-yne Kinderen.
Rampzaal’ge Kinderen, een beter noodtiot waardt!
’k Beklaag uw’ rampl Gy zult het wreede lot betreuren, Waardoor ge een’ Vader ziet voor eeuwig van u fcheuren, inbsp;Die anders u, door ’t z,ien van zyne heldendaên,
Hadt
-ocr page 73-67
Hadt onderweeien hoe men Rome moet verflaan.
Vespasianüs, tegen Sinorix.
En gy, erkent gy ook uw’ Meester niet in dezen ? Sinorix.
Helaas! myn Heer, hoe kan hymynenMeesterwcezen. Die op het bedd’ van eer’ zyn levensloop befloot,
Daar hy, voor flaverny, verkoos een braaven doot ? Vespasianus.
Staak uwe veinxery , en die bewimpelingen*
Spreek, of de pyniging zal u daartoe wel dwingen. Sinorix.
Beneem my ’t leven, dat ik éénmaal derven moet.
De doot alleen verftrekt my tot een wenschlyk goet.
Ik heb maar al te lang het levenslicht genoten.
Nadat die groote Heldt zyne oogen heeft gefloten.
Ik heb my-xelf gefpaart voor xyn rampfpoedig Kroost. Ge ontbloot het, groote Goón! van myne hulp en troost.
Vespasianus, tegen Sinorix.
’k Zie door uw reed’nen heen alle uw bedriegeryen. Tegen zyn Lyfxachten.
Doet hem den wreetften doot door pynigingen ly’en j En dat Sabinus Kroost, die myn bevel veracht,
En zich voor my verbergt, ook met hem xyn geflacht. Sabinus,
Ter zyden. nbsp;nbsp;nbsp;Tegen Vetpafianm,
Wat donderflag! oGoon! Laat dezen toeleg vaaren. Nacht my alleen, en doe uw grarofchap dus bedaaren.nbsp;k Hadt gaarn’ Sabinus ramp door mynendoot verhoedt:nbsp;k Stort nu gewillig voor zyn Zoonen all’ myn bloet.nbsp;Vespasianus.
t Geldt's Mededingers bloet alleen, die my durft hoonen.
Tegen de Lyfiuachten.
MynLyfwacht, ’k wil men ftrakszichzalgehoorzaam too-Sabinus. nbsp;nbsp;nbsp;(nen.
Wel, zoek niet meer waar of die Mededinger zy:
Hier xiet gy hem. Voldoe nu alle uw wreetheit vry.
6B SABINUS EN EPONINA,
’t Vyandlyk Lot heeft me aan uw woên ten doel gegeeven; ’k Verneêr my niet, om u te bidden om het levennbsp;’k Zoek uw meedogen niet, maar wensch dat gy u wreektjnbsp;En ’t bloetjwaar uit i k fpropt ,heeft nimmermeer gefmeekt.
Tcs.cn zjne Kinderen.
Maarondertusfchenfleeptu’tnoodtlot, onrechtvaardig, Myn Zoonen, mee ter ftraffe, alzytgy nietftrafwaardig.nbsp;Moer ik u in de bant des Beuls zien leev’ren , Goón Inbsp;En lyden, eer men my doe fterven, duizent doón?
Tegen Ve.ipcfianus.
Doet gy uw Zege dus in moordery vetkeeren ?
Ves P ASIil N us.
Ik doe hetgeen myn roem en ’t Ryk van my begeeren. S A BI N us.
Doe meerder: (paar dit Kroost, waarvan ik Vader ben. Schoon ik den door trotfeer, ’k biddeechteruvoorben.nbsp;Myn hart, dat tot nu toe geen vreeze kon gedoogen,nbsp;Wordt,om die pandén, my zo waardt, daardoor bewogen.nbsp;Venpasianos.
Verr’ van ’tmeêdogen, ’k zie met vreugt u vol van fchrik. Maar beef voor u , en hen , noch in dit oogenblik.
’k Gevoel, Tieran, nu gy u zo verhart kunt toonen, Hoe verr’ de rampfpoct my vernedert vanmynZoonenjnbsp;En, fchoon de liefde my tot die gevoelens dwingt,
Myh moedt beeft niettemin voor die vernedering.
Ik weet te wel wie ’k ben, en wie gy zyt geboren: Maar,Dwinglant,’k weet het nu noch beter dan te vooien.nbsp;Vespasianus.
Ik hoor te lang dat gy u dus baldadig uit.
Dat een gerechte ftraf den loop daarvan eens ftuit’.
Myn Lyfwacht,ga,doe dien Trouwloozen ’t leven derven, En hem in’tmidden, en vóór’toog van’t Leger fterven.
TREURSPEL. 69 VIERDE TOONEEL.
Veseasianus, Domitianus, Sabinus,' E p o N IN A , Él ise, Sinorie, de twee
Kinderen van Sabinus, Lyfvuachu
E P o N I N A.
ampzalig Echtgenoot! waar wordt gy heen geleid? Sabinus, haar in 't voorbygaan omhelzende^nbsp;Vaarwel, ik ga ter doot, vaarwel in eeuwigheit!nbsp;Epon IN A.
Vespasianus, Eponina, Elise, Sino^
RIX, de tzuee kinderen van Sabinus, Lyftuacht,
Eponina, zich werp.
H.
, met haare Zoonen, aan de voélen des Keizers,
I eb met myn Zoons, 6 Cefar! mededogen. Bei zyn ly onder de aard’ geteelt en opgetogen.
Zy openden ’t gezicht in deze plaats alleen Om hunnen ramp te zien, en ’t moederlyk geween.nbsp;Helaas! gy doet deez’ dag hen ’t uitterst’lcedtbeleeven^nbsp;Zy komen uit het graf, en zien hunn’ vader fneeven.nbsp;Bun Moeder buigt zich ook voor uwe gramfehap neer.nbsp;Achl doe my fterven, of geef myn’ Gemaal my weef.nbsp;O doodelyke fchrik! vergeefsch is all’ myn fmeekenlnbsp;Myn traanen kunnen u dan, Cefar, 't hart niet breeken 1nbsp;O Titus! de onfchult mist uw’ byllant in den noodt.nbsp;Ik volg Sabyn op ’t fpoor, en ga met hem ter door.
7P SABINUS EN EPONINA, ZESDE TOONEEL.
Yespasianus, Titusj Eponina, Elise; SiNORiE, de twee Kinderen van Sabinus^nbsp;Lyfwacht.
At IT u s*
ch! kanhet2.yn,myn Heerlen moet ik zulks gelooven? Zoude uw bevel aan myn’ Gevangen ’t leven rooven,nbsp;Als ik den Batavier uw wet doe ondergaan?
Hoe! roept zyne Echtgenoote uw goetheit vruchtloos aan? Wordt gy door haar gezucht en traanen niet bewogen,nbsp;cy, die de Elendigen Heets toont uw mededogen,
Zo licht verbidd’lyk, die u traag tot ftraffe keert, Die iny ’t verwinnen en ’t vergeeven hebt geleert ?nbsp;Dat ik uw deugden volg’doet me all’myn roem behaalen.nbsp;Laat, zonder wroeging, my ook ditmaal zegepraalen.nbsp;Ach I fta haar’ Echtgenoot aan haare deugden toe.nbsp;Begeert gy dat uw’ Zoon gcknielt zyn bede doe?...
Hy wil zich op zyne kniën begeeven, doch wordt door Fespafiamis wcderboudcn.nbsp;Vespasianus, tegen de Lyjwacht.
Wel aan, men fpaare dan Sabinus in het leven.
Myn Lyfwacht,brengin ’tHeirdeez’Jast, aan u gegeeven.
Eén der Lyfwachten gaat weg.
Myns Mededingers ftraf was zyn rechtvaardig loon. Hy heeft den doot verdient: gy zyt getuigen, Goón !nbsp;Maar myne erkent’nis, en uw Imarten, mygebleeken,nbsp;yermogen meerder dan de zucht om my te wreeken.
Eponina, tegen Vepajianus,
Myn Heer... Het is te laat I 6 alderzwaarfte noodt!
quot;h Worde Alberik gewaar. Ach! myn Gemaal is doot!
ZE
-ocr page 77-Vespasianus, Titus, Ëponina, Elise, SiNORlx, Alberik, dt twee Kinderen vannbsp;Sabintis^ Lyfzvacht.
O nbsp;nbsp;nbsp;Alberik.
ja ; Mevrouw, ik kom met i'martu zulks verklaareti. E p o N1N A,
Goón! hy is doot, als ik zyn leven dacht te fpaaren I Rampzalig Krygsbeldc! Achl
V ESP ASIANUS.
Ik ben te fnoöt verraên. Die wreedaarts hebben al te haast myn’ last voldaan,nbsp;Alberik.
Men zag dien Held t, ver vul t van moed t,cnet groot vertroil-Beftendig van gelaat, en fier den doot befchouwen, fwen, Niet klaagende over't lot, noch iets verwytendeaannbsp;De Goón!„’k heb geen berouw van myn geroemt beftaan”nbsp;(Zo fprak hy) „ Eeuwig prent’ de Gal in zyn gedachtennbsp;gt; gt; Een’ Heldt, dien hy den roem derGaulen zag betrachten.nbsp;5, Zo ’k niet verwonnen heb, ’k ilerf roemryk, zondeitnbsp;fchand’,
gt;,Nu’k voor de vryheit fterve, envoormyn Vaderlant” Domitiaan, getergt door zyn grootmoedig fpreeken ,nbsp;Heeft zyne rede door den dootgt; flag af doen breeken.nbsp;Dat wreede Schouwfpel maakte aldus zyn’bloetdorstzaÉ.nbsp;Men zag hem van het bloet des grooteh Heldts befpac,nbsp;E P o N I N A.
Men heeft my, wreede Goón 1 myn’ plicht niet aan temaa»
, nen.
k Hebbe u te veel gefmeekt: ikfmoltteveel intraanen» Myn wanhoop is alleen myn toevlucht in het end’.
Ik heb Sabyn verraên: Myn plicht is my bekenu
Zy doorfieekt zich,
3! z*
-ocr page 78-Titus.
O onvoorziene ramp 1 o doodlyké ongelukken 1 Moest u een wanhoop, zo verfchrikkelyk, ontrukkennbsp;Aan uwe Zoonen, en aan Titus goetheit? Ach!nbsp;Eponina.
Staak, bidde ik, ftaak, myn Heer, dit vruchteloos geklag. Toen gy tny gunftelyk te hulpe wilde komen,
Is door een wreedaart my dien onderftant benomen.
Hy opende, Sabyn vermoordende, myn graf.
Hy fchikt gewis myn Zoons tot diergelyke ftraf. Helaas! wie dekt hem voor het woên van dien verrader!nbsp;Befcherm hen toch, myn Heer,verllrek hen tot een’ Vader.nbsp;Die hoop vleit my noch in dees doodclyken ftaat.
O royne Zoons! 'k laat u een’ Heldt tot toeverlaat. Tixusi
Kan ’t zyn? Kan de onfchult dus voor myn gezichte fne-ven ?
Kunt gy wel wreeder ftrafFe, ÖGoón! aan Titus geeven?
ILindt van het Vyfck en laatfte Bedryf.
-ocr page 79- -ocr page 80- -ocr page 81-h'v W*#'' gt;®: *¦%¦ V '- |
mm* ’% .'f '% ’* ^¦/¦ |
'%H-' . 'fV •^S '*^' 'X.ïv gt; |
lt;a-jgt;quot; |
gt; j , nbsp;nbsp;nbsp;,»* «i
«•» ¦!,
.....