iy ¦'
GELUKKIGE
^‘’¦ Satire- dit-on^ eji wt metiér funefie ,
plait a quel^uh gens , cheque tout Ie Tejieï La Suite en ejl 4 eraindre.
BIBLIÖtHÉEK
RIJKSUNIVERSITEIT
JERONIMUS.
MAGDELON, zyné huisvrouw-LEONORA, dochter van Jeronimnsi PETR.ÖNEL, hare dienftmaa^t.nbsp;PHILEMON, minnaar van Leonora.nbsp;HENDRIK^ synlakey.
MAGISTER ROSIFLINGIUS, medemiïl-' naar van Philemon-
G O T F RID, dienaar van den magifter.
L E A N D E R, broeder van Leonora-Een hoer.
O U D V O S, een afgedankt lakeyi Een befchonkene.
Een burgermeefter.
Een klerk.
Een wacht.
Een jong heer.
Een barbier.
Drie jonge meisjes.
Een ichoolmeefter. nbsp;nbsp;nbsp;•
Een fchamele dame met een pagei Een officier.
-ocr page 5-Pag. 159
D E
GELUKKIGE
In Vyf Bedryven.
EERSTE BEDRYF.
EERSTE UITKOMST.
Leonora. Philemon.
Leon ora,
A ch, myn lieve heer Philemon! Ik vreze, dat het flegt met ons gaan zal. De haat,die myne llieamp;nbsp;moeder u toedraagt', neemt dag aan dag roe, zo datnbsp;myn vader, hoe ongaarne ook , zyne gedane belof'nbsp;ten niet zal konnen v'ervullen.
Philemon
Allerlieffte Engel ' zo lang gy de uwe niet breekt^ kan my niets het geringde bekommeren. De wan-gunft van uwe ftiefmoeder kan ons niet dan een ge-
. ria-
-ocr page 6-ringe hindernis veroorzaken, om zo fchielyk,als \vy wenlchen, toe ons huwelyk te geraken.
Leonora.
Maar nadien gy my zo zeer beihind , Waarom weigert gy, de middelen by de hand te nemen ,nbsp;die alleen bequaani zyn, onze liefde te bevorderen?
Philemon.
t Watheb ik dan verfnimt? Gy doet my ongelyk, my iets diergelyks tegen te werpen. Gy kend my iiH'nbsp;iners en weet, dat ik (legts daarom gehaat worde ,nbsp;vermits ik de dingen by haar rechten naam noem, ennbsp;dat myne woorden met myn hart overeenftemmen,nbsp;en ik niet zeggen kan: deze ere ik, hoewel ik hemnbsp;nochtans in myn hart veracht, of: hy is roemwaardig, hoewel my zyne ondeugden bekent zyn , of:nbsp;deze lief ik, die ik echter niet lyden mag. Wanneernbsp;dierhalven alle de liefdensbecnigingen, die ik u gedaannbsp;heb, flegts in woorden beftonden. zoud gy de enig-fte menfeh zyn, dien ik poogde te mifleiden. Dochnbsp;zulke gedachten moet gy, waardfte juffer , van ihynbsp;niet voeden. Beproef myne liefde en ook my naarnbsp;uw eigen goeddunken. Myn vêrrhogen, lyf en bloednbsp;wil ik met vreugde in gevaar ftellen, by zo verre iknbsp;u daar door overtuigen kan, dat de liefde, die ik unbsp;toedrage, geen huighelery is.
Leonora.
Maar waaróm poogt gy niet, de genegenheid van myne ftiefmoeder te winnen, en omgang met haar tenbsp;hebben.? Want zonder hare bewilliging bereiken wynbsp;ons oogmerk niet. Zy is tegen u zeer verbittert geworden , vermits gy haar hare feilen onbewimpeltnbsp;onder den neus hebt gewreven. Kond gy dan niet,nbsp;my ten gevallen, andere fpreekwyzcn tegen haar gebruiken , en haar pryzen ? Het kolt immers nietsnbsp;metal.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P lï i-
-ocr page 7-B L Y S P E L. i6i
Philemon.
Myne lieve juffer! Zeg liever , dat ik myn bloed zoude vergieten ; want dat is my mogelyk; maarnbsp;myne natuur te verbergen, en iemand re pryzenen tenbsp;flatteeren, die vol ondeugden is, kan ik niet doem
Leonora.
Maar als zulks ter bevordering onzer liefde ftrek-ken koude ?
Philemon.
Zo groot de eigenbaat is, die my daar toe zoud» ©verreden, des te groter is de deugd, als men ftandnbsp;houd.
Leonora.
Ach! Ik weet niet, wat ik ’er van zeggen zal.
Philemon.
Veelligt zult gy het voor een koelheid houden,
tnaar. . , . »
Leonora.
Ik weet niet, wat ik zeggen zal. Zeg my mapr kor-telyk. Wild gy liever onze liefde breken, of u py-nigen, de oude vriendelyk te bejegenen?
Philemon.
Kind lief! Dwingt my doch niet, tot’t geen boven myn vermogen is.
L E o N o R Ai
Genoeg. Ik heb ü twee dingen voorgelegt, waar Van gy één verkiezen moet.
Philemon.
Ons geluk hangt immers van uwe ftiefmoeder niet af.
Leonora.
^ Ja zekefi Meer dan te veel, Myn vader laat zich t’éaemaal van haar regeereUi
L nbsp;nbsp;nbsp;P H t-
-ocr page 8-P H I L E M o nI
Zo gy in uwe liefde beftendig blyft, is niets be. quaatn, ons te wederftaan. En bemint gy my oprecht en van harten, fterkt gy my te meer, om opnbsp;den weg de deugd te wandelen, en niet het volknbsp;door pluimftryken en huighelery in hunne dwaasheidnbsp;te ftyven.
Leonora.
Ik wil ’er niet meer van fpreken, maar het de fchlk-king des hemels overlaten. Doch daar koomt myn broeder Leander*
LEANDEft. Leonora. Philemon.
L E A N D E R.
Ey. Ey. Tref ik u hier aan ? jonge lieden.
Philemon.
Wat hebt gy goed nieuws?
L E A N D E R.
Ik weet geen zonderling goed nieuws. Het heeft my al fang op de leden gelegen , dat ’t geen, waarnbsp;over ik my bekommerde, eindelyk uitberften zal.nbsp;De vele hoflykheden , die de magifter Rofiflingiusnbsp;onze ftiefmoeder van tyd tot tyd bewyfl, behagennbsp;my niet te veel, en heden heb ik befpeurt, ’t geennbsp;ik my reeds voor lange inbéelde, dat het op wat anders ziet.
Leonora.
Ach! Ach! Ik bezwyk van vreze.
L e A N D' e R.
Voor gewis kan ik niets zeggen ^ dan alleen, dat ’er tuflchen onzen vader en den magifter een grote vriend-
fchap
-ocr page 9-163
fchap is. Ik zag hen zo even by malkander Baan en in vertrouwen zamen fpreken, en als zy fcheiden ,nbsp;hoorde ik, dat vader hem toeriep; Ja ik verzekernbsp;u, myn heer magifter, dat ik lïiyn belofte beftipcnbsp;houden zal.
L E o N o R
Ach! Ik elendïg menfch, nu twyfFele ik geen-zints meer. ....
L E A N D E R.
Stil, hierkoomt onze vader en ftiefmoeder. Het beft is, lieve heer Philemon, dat gy ondertuflchennbsp;weggaat, zo konnen wybeftlpioneeren, wat die tweenbsp;in den zin hebben.
'Philemon hinrten.
Jeronimüs. Magdelon. Leander.
L.ÉONORA. PetRONEE.
Magdelon.
_ Gy hebt my, myn Ichat, nooit willen geloven , dar die man zo aartig in zyn omgang is.
Jeronimüs.
Thans heb ik het ondervonden, ’t Is de lieffte man van de waereld. Hy bemint my van harten. Walnbsp;dryft u hier I kinderen ? Houd gy geheimen raad®
Leander.
Ik quam hier zo even en ontmoete myne zufter.
Jeronimüs.
En ik koom van een goed vriend , die fprak my van uwe zufter.'Het is jammer, dat de man een gebreknbsp;op den rug heeft.
Mag-
-ocr page 10-Magdelon.
Dat heefi: niets te beduiden. Men moet Van een menlch naar het uitterlyke niet oordelen.
P E ï R o N E L.
Dat is waar. Daarenboven ftaat hem de bochel zo quaad niet, en vermits hy zeer fcherpzinnig is, kannbsp;hy dezelve noch in tyden en wylen gebruiken; wantnbsp;als hem zyne handen mochten begeven, zoude hy desnbsp;noods met zyn bochel vaarzen konnen’fchryven.
Magdelon.
Hond den mond, jou fnapfter, en verwyt de lieden niets, daar zy geen fchult toe hebben.
P E r R O N E L.
Meent gy, mejuffrouw, dat by zo geboren is?
M A G D E L o N. ‘
Hoe anders? En wat de Hemel gefchapen heeft,is wel gefchapen.
P E T R o N E E-
Ja, voor een gebochelde is hy wel genoeg gefchapen. Zo hy dus gefchapen is, is het zyn fchuld niet.
Magdelon.
Dat meen ik ook.
Petronel.
En al was hy zo niet gefchapen , zou hy de bochel echter met roem dragen, by zo verre hy die in zulk een loflyk beroep bekomen had, waarin hemnbsp;de bochel tot zulk een fieraad, als de quetfuur eennbsp;foldaatis.
Magdelon.
Wat is dat voor een gebabbel? Wat wild gy daar mede zeggen?
Petronel.
Alle eerlyke lieden , die geftadig zo krom zitten en daags zo vele vaarzen moeten maken, konnen ligt
zulk
-ocr page 11-zulk een bochel bekomen; want ’er is geen merrie, of teef, als zy werpen, of geen kat, als zy de taoortnbsp;fteckt, waarop by niet aanftonds lofvaarzen maakt,nbsp;%vanneer men ’er hem voor betaalt.
MagdeloN.
J'ou fchandvlek! Zo gy uw tong niet beteugelt, zal ik ’er middelen toe weten te vinden.
P E T R o N E L.
Maar mejuifrouw, waarom trekt gy u dat zo fterk aan ?
Jeronimus.
Myn \TOuw heeft grote rede, zyne party te trekken , want ik heb hem tot myn Ichoonzoon veigt; koren.
Leonora.
Ey papa!
Jeronimus.
Verwondert gy u daar zo over?
Leonora.
Waarom niet? Ik kan geen tweemannen hebben.
Jeronimus.
Neen dochter! Gy zult ’er ook maar een, ea wel den heer magifter Rofiflingius hebben.
P E T R o N E L.
Dat is by myn zolen een vette. Daar hebt gy eeii aartige fchoonzoon uitgezogt. Maar hy moet zichnbsp;eerft te voren laten affchaven, aleer hy zulk een welgemaakte juffer pretendeert.
Jeronimus.
Wild gy zwygen, Inapiler!
Leonora.
Wil papa dan zyn beloften, aan Philemon gedaan, breken ?
L 3 nbsp;nbsp;nbsp;Jero-
-ocr page 12-Jeronimüs.
Ja dat wil ik.
Leonora.
Maar ik niet.
Jeronimvs.
Dat zal wel gaan. Ik wil geen Ichoonzoon hebben , die zich door zyne Ichriften ieder eerj ten vyand maakt.
L E A N D E R.
Het is my onbekcnt,dat hy zulks ooit gedaan heeft,
Jbronimus.
Ja. Ja. De magifter heeft my heden al de perfonen opgetelt, die Philemon in zyne fchriften aangetaftnbsp;heeft; ja de magifter zeide ’er noch by , dat ik zelfi'nbsp;in de laatfle comedie, die Philemon gemaakt heeft,nbsp;aangetaft ben. Voorts weet ik niet, wat een fatyrenbsp;is; want ik geef geen acht op die aperyen.
Petronel.
Ey wat lafteringen! Ik was toen in dezelve comb-die op de galery; maar daar wierd zo iets van een oude hoorndrager gefpeelt, die zich van zyn wyf bynbsp;den neus deed leiden; doch wat raakt u dat ?
Jeronimüs pl.
O jou duivelfche pry! Ik weet niet, of zy het uit quaadaardigheid zegt.
M A G D E n o N.
Genoeg dat wy weten, dat hy een flegt kaerl is, en myn man heeft van zyn leven , geloof ik, geennbsp;fchandelyker daad gedaan,dan toen hy zich met zulknbsp;een kaerl in een verbintenis inliet.
Leonora.
En my dunkt, dat het myn vader een zeer flegte ere is, dat hy zyne beloften breekt, die hy andersnbsp;tegen een ieder eerlyk gehouden heeft.
TerO'
-ocr page 13-167
J ERONIMUS.
Maar ditmaal zal ik met u permillie, juffrou dochter, het afgefprokene omvërftoten.
Leonora.
Hy is echter nu noch, die hy was, toen de belofi ten gefchieden.
Jeronimüs.
Dat kan wel wezen. Maar ik heb eerft zo even de ftaalqes zyner qualiteiten vernomen. Ik zoudenbsp;myn gantfche huis ongelukkig maken , wanneer iknbsp;zo een fchoonzoon had, die zich den enen vyand voornbsp;en den anderen na op den hals haald.
Leonora.
Wie zyn dan de vyanden, die hy zich op den hals haald?
Jeronimüs.
Is dat vragens waard ? Een die zulke fchimpfchrif-ten fchryft, als hy ?
Petronel.
Hy haalt zich geen andere vyanden op den hals , dan flegts oude gekken, die geen zuiver gewiflè hebben, en meinen, dat al wat hy fchryft, op hen gemunt is. Doch ik wil in tegendeel bewyzen , datnbsp;hy, die zulke fchimpfchriften maakt, niemand dannbsp;de magifter Rofiflingius is.
N.
M A G D E L o kond gy niet bewyzen.
P E T R o N E
Ja. Daar ben ik in flaat toe.
N.
M A G D E L o
Het is een man, die zy nepen alleen tot het pryzen gebruikten niet capabel is, van iemand quaad te Ipreken.
Petronel.
En ik wil en kan bewyzen, dat hy loutere fchimp-fchriften maakt. nbsp;nbsp;nbsp;L 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mag-
M A G D E L O-N.
Waarin beftaan die dan ?
P E T R o N K L.
Die beftaan , by voorbeeld , daarin : als ik een vaars op den magiiïer maakte, en zeide: dat hy denbsp;befte taille had, die een menfeh hebben kan , hoenbsp;zonde men zulks konnen noemen ?
Magdelon.
Dat zoude befpottingen zyn.
P E T R 0 ''n E L.
Maar als hy op de juffrouw vaarzen maakt, haar daarin als de deugdzaamfte vrouw afmaalt‘en harenbsp;hartelyke liefde jegens hare (liefkinderen roemt, hoenbsp;noemt men dat ?
Magdelon.
Ach, myn‘lieve man! Duit gy, dat ik my van zulk een teef zal laten vexeeren?
Jeronimus.
Hoor Petronel! Gy zult geen uur langer in myn huis blyven.
Petronel.
¦ Ik zoude reeds lang uit uw huis gegaan zyn, had ik het om de jonge juffrouw niet gelaten. Het is uitnbsp;loutere liefde tot haar wel wezen, dat ik zo vry fpreke-
Jeronimus.
En het is uit loutere liefde ten haren befte, dat ik hare verloving breke en haar aan den magifter uithuwen zal.
Petronel.
Hy zal haar niet krygen, al wierd hy razend.
Jeronimus
P E-
-ocr page 15-t(5p
Petronel,
Dat zal ik doen. De natuur heeft onze juffrouw zulk een gebochelde pedant tot geen man toegefchikc.nbsp;Foey! hy ziet zo heflèlyk uit als Efopus.
Magdelon.
Voort gy zottin. Pak u aanftonds de deur uit, Petronel,
Zeer gaarne. Maar gy moet weten, dat ik noch twee jaren huur te pretendeeren heb.
binnen.
Jeronimus.
Wy moeten, rnyn fchat, geen acht geven , wat zy ook babbelen mag, maar ’er flegts om laghen.nbsp;Laten wy ons inbeelden, dat het maar een keffendenbsp;hond is. OndertuUchen konnen wy ons ook nietnbsp;geheel van haar ontdoen ; want zy heeft ook harenbsp;deugden Alles, wat in dezen behoort gedaan tenbsp;worden, is, een verbot, dat Leonora niets meernbsp;met haar te doen zal hebben. Hoor Leonora! Iknbsp;verbiede u, en wil niet hebben^ dat gy de minfte omgang met Petronel zult houden, want zy verleid u.nbsp;Leonora.
Zy kan my niet verleiden, want ik heb reeds vafl: bedoren, veeleer myn leven te laten, dan van dennbsp;heer Philemon af te zien.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ '
Jeronimus.
En ik heb beftoten , u te onterven.
Leonora,
Zo het u belieft.
Jeronimus
Is dat niet vtrfchrikkelyk? Wat zegt gy daar van, Lcander ?
L E A N D E R.
ii
-ocr page 16-M A o D E L o N.
Wat feldrement is dat grootmoedigheid, als zich de kinderen tegen hunne ouderen verzetten?
L E A N D E R.
Byzonder tegen zo een ftiefmoeder , die ons zo groot een liefde toedraagt.
J E R oquot;n I M U S.
Dat dacht ik wel. Die goede vrouw is ulieden in den weg. Zy bemind u beide te veel. Gylieden zycnbsp;zo een ftiefmoeder niet waardig. Voort pak u weg,nbsp;ik raag ulieden niet onder myn ogen zien.
Leander en Leonora binnen.
Jekonimus. Magdelon.
Jeronimus.
Wat ftaat ons te doen, myn fchat! Gy ziet, dat ons gantfche huis rebellig is.
, Magdelon.
Gy moet u van het recht bedienen’t geen een vader heeft, om zyn huis in toom te houden, en denbsp;daaraan vaft zynde middelen ter hand nemen. Zouden de kinderen ,¦ die zelfs noch niet weten, wat hunnbsp;nut en beft is, hunne eigen wil volgen? Bedenk eens,nbsp;hoe het met ons uit zoude zien, zo Philemon onzenbsp;fthoonzoon wierd.
Jeronimus.
Gyhebt gelyk, myn Engel! Maar daar koomt de heer magifter.
V YF-
-ocr page 17-Jeronimus. Magdelon. Mag ister Rosiflingiüs.
RosiflingiuS in het Z'war.t gekleed tnet een hef om den hals,
Ilc ben zeer verheugt mynen geëerden heer en zeer deugdryke mejuffrouw, hier alleen aan te treffen.
Magdelon.
Ach! Welkom heer magifter! Wy ftaan zo even met malkander van u te Ipreken.
Rosiflingiüs.
Ik hoop, dat het wat goeds geweeft zal zyn, nadien ik verzekert ben, dat de deugdzaamfte juffrouw njyne goede vriendin, of, om beter te zeggen, my-ne patrones en bevorderes is.
Magdelon.
Wy hebben gene andere reden. De heer magifter heeft altoos zyne vriendfchap jegens ons doen bly-Iten, en Iprak en fchreef fteeds iets tot onze lof. Iknbsp;heb het alleen uwe goedheid te danken, -dat ik metnbsp;zulk een lof in openbaren druk verfchenen ben.
Rosiflingiüs.
Myne deugdzame juffrouw ! Zeg niet goedheid , maarfchult, plichten gehoudenheid. Zowel uwenbsp;eigen blykbare deugden^ als die van mynen geëerdennbsp;heer, hebben alleen myne venam (om pdéticè te fpre-ken) of myn lagen geeft vruchtbaar gemaakt. Wantnbsp;waar zo vele deugden in een fubjeét, als in eennbsp;middelpunt, zamen lopen, is het een geringe moey-te, vaarzen te- maken. Als men over een Achillesnbsp;te poëcilèeren beeft,is het geen kunft een Homerus te
zyn.
dm
zyn. Want wil ik van de godsvrucht reppen, geven my mynen geëerdeiï heer en deugdzame juffrouw materie genoeg aan de hand, om ’er omftandig van tenbsp;konnen fchryven. Wil ik iets van de vroomheid ,nbsp;zachtmoedigheid, het verftand en de eerbaarheid zeggen, vind ik, dat alle die deugden by ulieden huis-veden en ’er hun woning genomen hebben.
Jeronimus.
Zeg dat niet, myn heer magifter! ’Er worden lieden genoeg gevonden, die quaad van ons fpreken.
RostFLiNGius.
Dat weet ik zeer wel, en het gefchied van zulken, die’er veelligt de minfte reden toe hebben. Ik noemnbsp;niemand. Het ftryd tegen myn natuur, iets nadeligs van een hond,ik zwyge van een menfch, te zeggen.
Magdelon,
Ik weet wel, wie gy meent, en dierhalven heb ik en myn man hem uit onze gedachten geftelt en omenbsp;ogen op u geflagen, om u tot onze fchoonzoon tenbsp;verkiezen,
Rosiflingius.
Het is ulieder goedheid en niet myne verdienden, die my de deur tot dat geluk opent. _ Ik hoop ook ,nbsp;dat uwe lieve fpruit, ik meine, mejuffrouw ulieder ,nbsp;dochter, zich op die wyze ’er wel by bevinden zal. ‘nbsp;’t Is waar, ik heb van myne ouders wel gene middelen geëerft, doch kudc nochtans hunne allchennbsp;voor hunne goede educatie en opvoeding. Zy deden my in myne jonge jeugd leren , waar mede iknbsp;myn brood zoude konnen winnen. Want naauwlyksnbsp;had ik tweemaal acht winters achter den rug . of iknbsp;fprak rteds poëticè ^ aleer ik noch enige nachten opnbsp;den Paruaffus by de negen muzen geflapen , of van
den
-ocr page 19-den Hippocreen gedronken had. Dat is: ik maakte toen reeds lofdichten op vele brave lieden; zulks iknbsp;thans van mync poëzy ryklyk leven kan, ’Er gaatnbsp;geen dag yerby, dat ik niet tien dalers verdien; waarnbsp;tegen de heer Philemon zich door zyne fchriften dennbsp;haat van alle menfchen op den hals haalt, en zaatnbsp;zaayt, waar uit zyne vyanden groeijen.
Magdelon.
Hoor nu, myn lieve man,hoe flegt wy ’er aange-weeft zouden zyn , zo wy zulk een kaerl tot een fchoonzoon genomen hadden,
Rosifx.1 n giüs,
Dierhalven ziet men, dat hy en zyns gelyken van een ieder gehaat worden.
Magdelon,
En niet zonder reden. Want niets kan eerlyke lieden meer finerten, dan zich van zulk volk, die ’ernbsp;geen recht toe hebben, gehekelt en berifpt te zien,nbsp;Jeronimus.
Daarom verwondere ik my ook niet weinig «ver zekere lieden, die daar voor noch van grote herennbsp;een penfioen trekken.
Rosiflingius.
Myn waarde heer Jeronimus! Vele zyn verheugt, als zy zich ten kollen van een ander vrolyk maken ;nbsp;derhalven kittelen zy zich met fityrilche fchriften,nbsp;en belonen de auteurs noch daarenboven, oflchoonnbsp;zy van hun zelfs quade gedachten voeden. Zo ooknbsp;gaat het met de verradery; want menig een bemintnbsp;en beloont de verradery, doch haat de verraders.nbsp;Jeronimus.
Genoeg heer magifter! Ik zal Philemon myn dochter niet geven,al konde hy haar met goud opwegen. Uj klopt, e» roept, dat J-teonora htnnennbsp;komen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Z E S*
-ocr page 20-De vorigen. Leonora. PetRonel.
Jeronimus.
Nu dochter! Ik heb u tyd gegeven , uwe quaad-willigheid te verzetten, en daar tegen te bedenken , wat gevolgen het heeft, zyn ouderen te wederftaan,nbsp;die het ongeluk pogen te verhoeden, waar in gy unbsp;wild ftorten. Zie hier de brave man, welke iit unbsp;voorgeflagen heb,die van een ieder bemind is en dienbsp;zich in ftaat bevind, u te maintineeren. Daar in tegendeel de ander van een ieder gehaat is, en uit ai“nbsp;moede zoude hebben moeten vergaan , zo hy nietnbsp;iets geëerft had. Wat zegt gy ’er van?'
Leonora.
Weent.
RoSIFLINGtUS.
Ach dat edel gemoed! Zo dra zy maar iets van my-ne deugden verneemt, weent zy. Weent niet myn lieve laml Dat is noch het minfte, dat men van mynbsp;zeggen kan.
Leonora.
Ach ik elendigmenfch!
Rosifl ingiüs.
Ach! Ach! Zy betreurt hare vorige dwaasheden. Weent niet myn Engel! De gevleugelde God Cupido had u met een zeer fchadelyke liefde getroffen,nbsp;die zo lang duurde, tot de in de zwanenwagen reidendenbsp;godin, ikmeine Venus, beval, uwe wonden te helen ; zulks gy nu weder tot u zelven gekomen zyt.nbsp;Petronel fiu.
Dat is een taal van de Satan. Als ik eens zo een
phrafes in ’t lyf kreeg, zoude ik alles,wat ik gegeten heb, moeten uitfpoegen.
Leonora.
Ach lieflle papa! verfchoon my ,dat ik naar achteren ga, ik word’ miflèlyk.
Leonora binnen.
Rosiflingius flil.
Wat zeldzame werkingen heeft doch de liefde. Zo dra zy my zag, weende zy, en geraakte in onmacht.
JeroniMüs.
Petronel! Wat geeft zy over?
Petronel.
Ik weet waarachtig niet,wat zy overgeeft,want ik zag niet, wat zy dezen morgen tot een ontbyt nuttigde. Maar ik voor my zoude wel haalt een partynbsp;bier en brood overgeven.
JeroniMüs.
Ik verlla niet, wat gy daar mede zeggen wild.
Petronel.
Dat is licht te raden. Wat juffrouw zoude niet Ipoegen, inzonderheid des voormiddags,als de maagnbsp;noch nuchteren is, wanneer zy zulk een kaerl ziet ennbsp;hem dus hoord zwetzen en fnurken ? Is dat een mannbsp;voor uwe dochter? Ik had gedacht, dat gy ugefchaamcnbsp;zoude hebben.
Rosiflingius.
Wat zegt het meisje? Zy moet razend zyn?
JeroniMüs.
Neen heer magifter! Neen. Zy heeft zomtyds zulke kuren. Ik lyde zelfi veel van haar, en wel alleen, om dat zy my lange jaren gedient heeft en trouw ennbsp;eerlyk is.
Ro-
-ocr page 22-Rosifltngius.
Hoor , dochter! Komen u die grillen dikwils over ?
Petronel.
Hoor, zoon! Komen u die grillen dikwils over?
Rosiflingius.
Ik ben altoos als nu.
Petronel,
Ik ben ook altoos als nu.
K USIFLINGIUS.
Dan zyt sy altoos gek.
P E 1 R o N E L.
Dan zyt gy ook altoos geki
Jeronimus.
Nu geloof ik ook, dat het haar in ’t hoofd fchcelt. Hoor,' Petronel, kend gy my wel?
P E T R o N,E L.
Ik kenne u zeer wel, gy zyt myn heer, en deze is de gebochelde vaarzemaker, die aan lyf en ziel dolnbsp;is. Ik geloof, dat hy in zyn harflènen even zo eertnbsp;bochel als op zyn rug heeft.
Jeronimus.
Jou vuile pry! Scheer u hier van daan, zeg ik.
Petronel.
Ach myn heer! Laat my eerft bewyzen, dat hy dol is.
Jeronimus •wil haar flaan.
Rosiflingius.
Ey, fla haar noch niet, laat zy eerft zeggen, waar in het beftaat.
Petronel.
Hoor. Als zulk een fchoolvos by my quamvryen, ofïchoon ik geen juffrouw ben, zoude ik denken ,
dat
-ocr page 23-^at hy met moletjes liep. Nu verzoekt hy een fclione voorname julFer ten echt. Ergo, is hy ra-Eend dol.
Rosiflingius.
Ach heer Jeronimus! Nooit wicrd ik van myn Ie-ven dus befchimpt.
JëRONIMus tegen Vetronel.
Voorc gy galgbrok! Ik zeg, dat gy u weg pakt, en verbie u myn huis.
Petronel.
En ik verbie den pedant, dat hy onder(laat,voort-aan voet over den drempel van ons huis té zetten. Magdelon.
Ach, myn heer magifter! Ik wil niet hopen, dat gy ons deze quaadaardigheden toerekent.
Rosiflingius;
In ’t geringfte niet.
Jeronimus.
Gy zult fatisfaftie hebben. De meid zal aanftonds uit den huis, en gy ten fpyt van de gantfche wae-reld myn fchoon-zoon worden. Zo gy na middag bynbsp;my komen wild, zullen de trouwbeloften gereed zyn.
Rosiflingius.
ik zal niet verzuimen te komen.'
. nbsp;nbsp;nbsp;yille h'niTten,
eerste uitkomst.
Hendrik koomt 'verfioort uit en ziet om.
y, dat is doch verdrietig ! Gy moed myn heer aandoen en laten een onnozele lakey, die nie-Mnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mand
-ocr page 24-mand in de waereld beledigt, ongemoeyt. Zo alfl ik over ftraat ga, om rnyne bezigheden te doen, ontmoet my een advocaat, die my tegen myn neus kniptnbsp;en zegt: weeft zo goed, u neer te groeten en horanbsp;té zeggen: dat dit een kleine erkentenis is, voor denbsp;fraye vaarzen, die hy verleden week maakte- Ik liep'nbsp;of my de Duivel achter na was, en vond niet raadzaam, my daar over in verlchil in te laten; want wilnbsp;men met die kaerls hardebollen , moet men nochnbsp;daarenboven de proces Itoften betalen. Van alteratie voelde ik in ’t eerft de pyn niét; maar toen ik innbsp;een andere ftraat quam, begon my de neus te gloei-jen en het was of’er een kool vuur in ftak. Doe zei-de ik, maak ftiiiiftabak in uw hembd, advocaat! knipnbsp;u eigen volk voor den neus.. en laat een ander mansnbsp;knecht mot vreden. Naauvvlyks was ik een weinignbsp;verder gegaan, of my qnamen twee ftrojonkers opnbsp;den hals, en vervolgden my met bloten degens.Maarnbsp;'vermits zy op de kleine fteentjes liepen , om hunnenbsp;witte konftèn niet te bevuilen, {lobberde ik door diknbsp;en dun en ontquam hun. Ik was zo afgemat, ge-deeltelyk door de alteratie en ^^deeltelyk door hetnbsp;fterk lopen, dat ik by een Zeker barbier inging, omnbsp;my te doen aderlaten ;maar in plaats my metzyn lan-fet ader te laten, gaf hy my een oorvyg, en zeide ïnbsp;groet uw heer en zegt hem, dat dit de klucht is, omnbsp;achter de comedie van den barbier, die gifteren ge-Ipeelt is en te kort was, gevoegt te worden. Ik wasnbsp;blyde, dat die klucht uit een bedryf beftond, en denbsp;barbier de andere bedryven niet aan myn ogen, neusnbsp;en mond fpeelde. Van daar ging ik naar een loots,nbsp;waarin een fchaarllyper woonde, die medelyden metnbsp;my fcheen te hebben, my in zyn keuken bragt, eiinbsp;zeide: dat hy een koftelyke zalf had ,oni my te ftne-
ren
-ocr page 25-179
tets, en in plaats van zalf vatte hy een rotting- Mits* dien iprong ik op» en koos het hazenpad; doch de-fchaarflypers jongen vervolgde my tot hier toe. Ach ’•nbsp;Had ik nu myn heer hier, terwyl myn bloed nochnbsp;warm is, zoude ik hem eens voor al zeggen^ dat zonbsp;hy zyn Ichryfluft niet Iaat varen, wy ons van een ef^nbsp;corte op de ftraat zullen moeten voorzien. Thansnbsp;zie iknaauw toe, op dat, dewyl doch een treurlpelnbsp;vyf bedfyven moet hebben, en ik reeds vier ongelukken gehad heb , het vyfde my niet wedervare.nbsp;Hier koomt de knecht van den magifter Rofiflingius.nbsp;Die lompen hond heeft een beter dienft dan ik. Iknbsp;diene by een eerlyk man, die alle menlchen de zuivere waarheid zegt; doch welke deugd in deze laat-fte dagen derwaereld niet meer in de mode is, en nietnbsp;als haat, nyt, wangunft, verachting-.neuzenknippennbsp;en oorvygen te weeg brengt. Hy daarentegen ientnbsp;by een flikfloyer, die een ieder ten vriend heeft.
G o T F R I D met een groot pak op den rug •waar mede hy z.kh mderzet.
Hendrik zet zich aan de andere zyde.
G o D F R r D.
Nu moet in deze dagen een hoop geld, ’t geen myn heer met vaarzen te maken by een gefchraaptnbsp;heeft , uit de tafch, want hy heeft liefde in ’t hoofdnbsp;en wil trouwen. Ik zal nu met deze onverkogte vaarzen , die hy verleden jaar maakte, naar een boekverkoper gaan. Niemand kan begrypen, hoe by in eennbsp;korten tyd zo vele vaarzen vervaardigen kan. Dochnbsp;de vaarzen, dié wy verleden jaar gemaakt hebben ,nbsp;Manbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kö-
-ocr page 26-koken wy dit jaar weder op. Dat is huishoudelyk^ anders zoude de poëtifche geeft ten langen laatftennbsp;dor worden en opdrogen. Onze vvenfchen onder denbsp;Lykdichten veranderen wy niet gaarne, en het flotnbsp;blyft altoos: dat de overledene met palmen in de handen ftaat, ’t zy hy menfchelyk of beeftelyk geleeftnbsp;heeft. Het deugd ook niet, dat men van de dodennbsp;quaad fpreekt. Die palmen verfchaffen ons aanziene-lyke vereringen van de erfgenamen van de overledenen ; want het is voor hun ene onvermoede en onverhoopte vreugd , als zy hunne lieve voorvaderennbsp;met palmen in de handen zien ftaan, die zy wel weten , dat dezen niet verdient hebben. Zy merkennbsp;myn heer mitsdien aan, als of hy de hoofdfleutel vannbsp;het Paradys had; want het gaat met hem als met dennbsp;paus van Romen, in wiens macht het ftaat,ene Pa-radyfehe rangorde uit te fcliryven, en de lieden, dienbsp;hem de een of andere genereufiteit voor hun verfchy-den bewyzen, rang en zitting met de heiligen te verlenen. Ten minften hebben ’er de erfgenamen denbsp;trooft van,dat,offchoon zy de voetftappen hunnernbsp;voorvaderen in alle delen navolgen, zy nietteminnbsp;door een kleine febikking, die zy voor hun dood tenbsp;anaken hebben, ook met palmen in de handen zullennbsp;ftaan. Wil iemand tegenwerpen, dat men niet zaliger word, of een poëet een afgeftorven pryft ofnbsp;laakt, moet men echter weten,dat myn heer niemandnbsp;Zalig fpreekt, of hy heeft ^er reden toe. Hy maaktnbsp;van een hoer geen knifche Lucreda, van een paardnbsp;geen Richelieu en van een moftebakhuis geen Abfa-loffl, of’t gefchied om redenen, dat is:als men hemnbsp;rykelyk betaalt.
PI E N D R I K hy zich nelveu.
Dat is een aartige fnaak. Hy roemt en gifpt zyn heertegelyk.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;G o ’x-
-ocr page 27-i8r
Gotfrid^^ «-ich zalven,
De verleden maand was een vette maand voor ons, zowel met brnilofsvaarzen als lykdichen. Hier hebnbsp;ik een lyft van alles, wat wy daarin verdient hebben.nbsp;Myn heer zal dezelve zyn toekomende fchoonvadernbsp;tonen, op dat deze zoude konnen zien, hoe veel hynbsp;’sjaars inkomen heeft.
Hy haalt de lyfi uit zyn zak, Hendrik.^/ zich zéven.
De verlede maand was ook een vruchtbare maand voormy, met oorvygen, muilperen en baftonades;nbsp;doch voor myn heer met haat, nyt en verdrietelyk-heden, waar van ik ook een lyfl; by my heb, waar uit gezien kan worden, hoe veel wy ’s jaars inkomen hebben.
G o T F R 1 o zet een bril op den neus en teefl.
Den 4. fèbruary voor een bruiloftsvaars, geïntitu-leert; JLucretia rediviva, of de tweede kuifche Lu-cretia . tien dalers. Want offchoon dat meisje buiten ’s lands driemaal beflapen was, leefde zy nochtans in de ftad tamelyk kuifch, cn quam maar vier maanden te vroeg in de kraam.
Hendrik zich zelven.
Ik moet myn bril ook opzetten en lezen. Den 5. dito een ftuk gemaakt, betytelt: De Chriften als eennbsp;Jood, waar voor myn heer een capitaal van sooryks-dalers belooft werd.
G o T F R I D,
Den 8. dito een vaars geïntftuleert: Juffers eerkrans, waar Voor een aanzienelyke dame myn heer een zilvre rabaksdoos prefem zond, en daar by Herzeg-^nbsp;gen: dat het ’er niet by blyn'en zoude.
Hendrik.
Den 9. dito een comedie gemaakt, betytelt; De zeven bozen geeften, waar voor ik wegens myn heernbsp;M 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van
-ocr page 28-van een voorname dame een oorvyg bequam, die daar by zeide: dat het ’er niet by blyven zoude,
G o T F R I D.
Den II. dito een gelukwenfching op ene zekeren promotie gemaakt, waar voor myn heer te gaft genodigt werd en aan het boven einde zat.
Hendrik.
Den lü. dito een raillerie op een zekere promotie gemaakt, waar voor myn heer, in plaats van te gaft tenbsp;gaan, gewenfcht wierd, dat hy niets te eten of tenbsp;breken mocht hebben.
G o T F R I D.
Den 15. dito een lykdicht op een molenaar gemaakt , betytelt: De ware Ariftides, waar voor myn heer 6 mudden tarwen-meel bequam. NB. Die 6nbsp;mudden waren des zaligen mans laatfte wekelyldchenbsp;extra fcheppen, aleer hy ftorf.
Hendrik.
Den 16. dito een fatyre op een molenaar gemaakt, waar voor ik, toen ik verby de molen ging, een Iche-pel zemelen op myne harffirhenpan bequam.
G o T F R I D.
• Den 17. dito een vaars gemaakt, betytelt: De beroemde tingietkunft , waar voor myn heer van het gild zes dozyn Engellche borden gefchonken werden.
Hendrik.
Den 18. dito een vaars gemaakt, betytelt : De ftaatkundige barbier , waar -voor ik byna met eennbsp;Icheermes getekent was geW*vrden, zo ik niet het hazenpad gekozen had,
G o T F R I D.
Den n. dito voor een oud man,die trouwen wilde , een vaars gemaakt, betytelt; De met rozen
ver»
-ocr page 29-Verenigde lely, waar voor myn heer ter brailofc ge-nodigt en heèrlyk getrafteert werd.
Hendrik.
, Ter zelyer tyd een vaars doen drukken, betytelt: Des ouden mans kindsheid, waar voor wy noch verzocht noch getraéleerc werden.
G o T F R I D.
Den 24. dito een vaars gemaakt voor een onge-imuwd geftorven meisje, die echter in haar leven vier ofvyf maagdommen afgefchut heeft, betytelt: Jeph-ta’s dochter, waar voor myn heer een thee-tafel metnbsp;ketel en konfoor vereert kreeg. Maar wie is hier,nbsp;’Er ipreekt iemand ? Hj ziet om. Het moet myn echonbsp;zyn.
HENDRrK^y zich zelven.
Den 25. dito een vaars gemaakt op een meisje, ’t geen nooit wilde trouwen , betytelt: ’t Is al geennbsp;goud, wat blinkt, waar voor ik haaft een groot ongeluk , en in plaats van een ketel en konfoor eennbsp;nachtpot op myn hoofd bekomen had.
GoTFRIP^y z-itb zelven.
Den 26. dito een vaars gemaakt, betytelt: Het nut van buiten ’s lands te reizen, waar voor myn heersnbsp;broeder by een edelman, om met zyn zoon te reizen , een conditie bequam.
H E N D R I K zich zelven.
Den 27. dito een vaars gemaakt, geïntituleertrHet nadeel van buiten ’slands te reizen, waar voor mynnbsp;heers broeder, die met een jong heer ftond te reizen,nbsp;afgedankt werd.
GotfriD^^ zich zelven.
Den 28 dito een vaars gemaakt, betytelt; Da edie barbierskunft, waar voor zedert ieder baartfchrap-ptr myn heer voor niet fcheren wik Maar ’er moetnbsp;M 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;waar-
waarlyk iemand zyn, die my nabaauwt. Hy ziet om. Neen- Het is myn echo.
Hendrik.
Dezelve maand «t fupra, maakte myn heer een comcdie, betytelt: De gefmukte barbiers-faculteit,nbsp;en zedert die tyd vind hy raadzaam, zich zelven tenbsp;fcheren.
G o T F R r D.
Maar ik hoor wederom iemand iets zeggen. WaB Duivel is dat voor een kaerl, die hier zit en mommelt ? Hoor cameraad! Waar zyt gy t’huis?
H E N D R I K-
Nergens.
G o T F R I D.
Gy evenwel ergens t’huis horen.
FI E N D R I K.
Neen waarlyk niet.
G o T F R I D.
Zyt gy van de ftad f
Hendrik.
Neen. De ftad is van my; want een ieder keert my den rug toe.
G o T F R I D.
Dan zyt gy ’er liegt aan , arme Duivel! Hebt gy gene vrienden ?
H E N D R I K.
Geen Chriften ziel.
G o T F R I p.
Dat s’wonderbaarlyk. Ik heb meer vrienden, dan ik optellen kan. Maar wat hebt gy mifdreven.
Hendrik.
Niets anders, dan dat ik by een eerlyk diene, die een ieder de waarheid zegt.
185^
G o T F R I D.
Dat is geen ondeugd, maar in tegendeel iets, waarom hem een ieder behoorde te beminnen. De waarheid was fteeds een grote deugd.
Hendrik.
Dat kan in vroeger tyden ge weeft zyn;maar thans niet meer.
G o T p R r D.
Wat zegt gy. Een deugd is en blyfc een deugd tot ’t einde der waereld.
Hendrik.
Dat dacht ik ook; doch myn rug zegt neen.
G o T F R I D.
Wat is dat voor praat ? Kan de rug fpreken ?
Hendrik.
Gewis. Hoor monfieur rug, is de waarheid een deugd ? Dacht ik het niet. Weet gy wat hy antwoord?
G o T F R I D.
Wat zegt hy?
Hendrik.
Hy zegt; dat heeft een botmuil gezegt,
G o T F R I D.
Uw rug mag zelfs een botmuil zyn.
Hendrik.
Dat kan wezen. Diergelyke dilputen heb ik alle. Ogenblikken met myn rug.
G o T F R I D.
Al dat gerei is te verbloemt.
Hendrik.
Dat is immers ligt te begrypen. Als myn rug gele , blaauwe en groene ftrepen aanwyzen kan, die de vruchten der waarheid zyn, befluit ik daar uit,dacnbsp;de waarheid een ondeugd is.
Ms nbsp;nbsp;nbsp;Got-
-ocr page 32-G o T F R I D.
, Nu verfta ik het eerft. Gy krygt flagen , als gy dc waarheid zegt? Ik heb medelyden met u. Het isnbsp;zonde,dat gy deswegens geflagen word.
Hendrik.
Maar hoor landsman ! Dient gy niet by magifter Rofiflingius.
G o T F H I D.
: Ja. Kend gy hem?
Hendrik.
Zoude ik zo een braaf man niet kennen ?
G o T F K I D.
Ik danke u voor de goede gedachten, die gy van myn gt; heer hebt. Weet gy ook, dat hy heden trouwen zal ?
' nbsp;nbsp;nbsp;Hendrik.
¦ Ey, wat zegt gy! Wie zal hy krygen ?
G o T F R I D.
De dochter van de heer Jeronimus , die te voren a.an ene zogenaamde Philemon verlooft was.nbsp;Hendrik fiil.
' Wat fèldrement! Dat is een duivellche hiftorie. overluid. Philemon?
G o T F R l 0.
Ja. De heer Jeronimus heeft heden zyn contract met hem gebroken en verkoos myn heer tot zynnbsp;fchoonzoon.
Hendrik.
Is het mogelyk, dat hy zulk een gebochelde vaar-zekramer tot een fchexinzoon hebben wil ?
G o T F R I D.
Als gy dus voortgaat, zouden wy quade vrienden worden.
II E N-
-ocr page 33-Hendrik.
Zo wy daarom quade vrienden zouden worden, is de waarheid geen deugd.
G o T F R I D.
Het is geen deugd, een menfch, om een gebrek, waar aan hy geen fchuld heeft, te verachten.nbsp;Hendrik-
Ja. Ja. Gy hebt gelyk. Ik verzoek verfchoning. Nfear om emftig te Ipreken. Is ’t mogelyk , dat denbsp;heer Jeronimus zyn dochter aan zo een apenftaart wilnbsp;geven.
G o T F R I D.
* Wat Duivel zegt gy? Houd uw mond, of ik zal u wat anders leren,
Hendrik.
Hier in heb ik immers niet gelogen; want hy pryft alle menfchen om geld.
G o T F R I D,
- Wat ra^t u dat?
Hendrik.
Ik zeg het flegts, om te bewyzen, dat de waarheid geen deugd is.
G o T F R I D.
Het zal n op deze waereld om uwe waarheid noch ongelukkiger gaan.
4 nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hendrik.
ƒ En uw heer zal eerft in de andere waereld om zyn /leugens en huighelery ongelukkig worden.
DERw
Philemon, Hendrik.
Hendrik.
Zie daar koomt myn heer. Het is jammer, dat hy hier niet vroe.ïer quam , dan had hy dat fchóon ge-rnbsp;fprek mede konnen aanhoren.
Philemon.
Wel Hendrik! wat goed nieuws hebt gy?
H E N p R I K.
Wanneer ben ik gewoon u wat goed nieuws te brengen?
Philemon.
Wat quaad nieuws hebt gy dan ?
Hendrik.
Zo gy het my niet qualyk nemen wild’,zal ik het u, zo heet en warm, als ik het bekomen heb, mededelen.
Philemon.
Neen. Neen. Laat eens horen.
Hendrik fiil.
Hy zal het zo wel voelen als horen. Overluid. Zyt gy hier? Jou hondsvot! Jou luishond.
Philemon.
Wat koomt u over! Hoe durft gy zo onbefchofte taal voeren?
Hendrik gedraagt xich ah wilde hy hem flaaft.
Hei, hei, word gy razend?
Hendrik.
Wees ftil, myn heer! Dat is flegts het begin, ’t Is maar het eerfte nieuws, en dat breng ik u van eennbsp;advocaat.
Pui-
-ocr page 35-1-8 9
Philemon.
Dat s’dolheid. Ik geloof waarlyk,dat de kaerl niet by zyn zinnen is.
Hendrik trekt zyn mes en Philemon neemt de vlucht.
Hendrik.
Wacht wat, het is het barbiers relpedt, ’t geen ik « raoeft betuigen.
Philemon.
De razemy is thans in den hoogden graad werkzaam.
Hendrik.
Ik zie, dat hy even zo beangft is, als ik was^
Philemon.
Waarom bejegent gy my dus ?
Hendrik.
Gy beval my immers, u al het nieuws over te brengen, ’t geen my bekent was, en dar doe ik nunbsp;in der daat. Ik heb heden ;n een zekere ftraat eennbsp;half dozyn diergelyke complimenten moeten verkroppen , vermits uwe vaarzen by de lieden ene zonbsp;hevige uitwerking van liefde veroorzaakt hebbci?.
Philemon.
Hendrik.
Ja. Ja. Plet zal noch erger worden, zo gy niet nalaat, diergelyke dingen te Ichryven.
Philemon.
Wat mcint gy dan, dat ik fchryven zoude? Zoude ik ook, als andere poëten, de ondeugden roemen en de lieden in hunne onbefchaaftheid ftyven?
Hendrik,
Gy moeft geheel niets fchryven. Wie drommel Vergt het u.
P H I-
-ocr page 36-Philemon.
Dat is juift het ongeluk , dat verfcheide fchrande* re en rechtzinnige lieden , die gaarne zien, dat denbsp;ondeugden met nadruk gebekelt worden, my daar toenbsp;bequaam keuren en tot zulk moralifeeren aanfporen.
Hendrik.
Maar wanneer verfcheide dwazen, die hunne gekke namen en gerucht daar dooraangetaft vinden,hun-' ne pretenfien ’er tegen inbrengen, kan men hun dannbsp;wel een allignatie geven, op de ichrandere en rechtzinnige lieden, die zulke hekelfchriften aanraden.
Philemon.
Wacht maar wat, Hendrik ! Het zal beter gaan, als de Itorm uitgebuldert is.
Hendrik.
Maar ’t ergfte is, dat men in den ftorm niet zeilen kan.
Philemon.
Hoe zeer de waarheid vervolgt word, triumpheert zy nochtans eindelyk.
Hendrik.
Wat raakt my de triumph der waarheid, als men my de armen en benen aan ftukken geflagen heeft ?nbsp;Kan de goede vrouwwaarheid dezelve weder te rechtnbsp;ti'iumpheeren ? Ja, ofTchoon de waarheid duizendmaal triumpheerde, en de gantfche waereld van mynbsp;als een martelaar der waarheid Iprak, was en bleefnbsp;ik echter kreupel. Wat kan het iemand baten ,• ofnbsp;'men hem pryft, zo men hem te voren de oren afge-'fneden heeft, waar mede hy zyn lof zoude konnennbsp;horen? Wat baat het u, myn heer, zo gy “ doodnbsp;.wegens uwe fchriften geprezen zoud worden? Na-• dien gy ’er dan immers niets van weet.
Pui-
-ocr page 37-
ELY |
PEL. |
Philemon.
•t Geen my tot myn oogmerk aanlpoort, is niet, om enige beloning in dit leven, of lof hier na te ver-'nbsp;werven, maar alleen, opdat ik my in myn ouderdom zoude konnen verheugen , iets goeds gedaan tenbsp;hebben, en myne laatfte uren zullen zo zoet en aangenaam wezen, als verfchrikkelyk en beangft de laatftenbsp;ogenblikken der zulken, die hunne pennen alleen belleed hebben, om de ondeugden en euveldaden tenbsp;vern?(lèn.
Hendrik.
Maar zal de waereld niet blyven , ’t geen zy is, 'of gv en andere waarheidstrompctters ’er zyn ofnbsp;niet ?
Philemon.
Dat is wel waar. De waereld fchynt zich niet te verbeteren, noch door predikatiën,noch anderè mo-ralifche fchriften. Doch , wanneer men het prediken en moralifceren t’enemaal naliet, zoude de men-fchen hoe langer hoe erger worden. Want door zulksnbsp;na te laten heeft men de gecivilifcerlle natiën tot brutaliteit en razerny zien vervallen.
Hendrik.
Ik wil niet verder raifonneeren, doch kan u zeggen , dat gy met zulk een nadruk en met zodanig ene uitwerking gemoralilèert hebt, dat de magilter Ro-liflingius, aleer het nacht is, in uwe bruids armen fla-pen zal.
Philemon.
Ik weet wel, Hendrik. dat ’er zo iets in til is; doch hope, dat het zo verre niet komen zal. Maarnbsp;hebt gy ’er iets van gehoort ?
Hendrik.
gczcgt, ^atzyn heer wegens juffrouw Leonora het jawoord bekomen heeft, en dat de bruiloft ten Ipoe-digfte gehouden zal worden.
Philemon.
Maar is het mogelyk, dat de heer Jeronlmus, die ik fteeds voor een eerlyk man gehouden heb, zy-ne belofte zo fchcndig breken zoude ? Doch al de-de hy het , zoude zyne dochter echter my nietnbsp;vergeten,
Hendrik.
Zy mag ’er zich een tyd lang tegen kanten; doch zal zich eindelyk laten overreden.
Philemon.
Zo zy dat deed, treurde ik my dood.
Hendrik.
Ik had nooit gedacht, dat een Satyricus zo ver-lieft koude wezen. Maar daar koomt juffrouw Leonora zelve, benevens haar broeder en Petronel.
De beide vorigen. Leander. Leonora. Petronel.
Leander.
Myn heer Philemon ! Wy hebben een flegte ty-ding voor u.
Philemon.
Ach! Ik kan geen flegcer bekomen , dan die my zo even ter oren quam.
Leander.
Veelligt is, k geen gy meent, geheel iets anders,
Philemon.
Zó het wat anders is, dan het geen ik meine, is
het
-ocr page 39-B L Y S P E L.
het geen quade tyding. Want, ’t geen my ongeruft maakte is alleen het ontfangen bericht, dat de hoopnbsp;myner verloving met mejuffrouw uwe zufter ver-dwynt.
Leonora,
Ach , myn lieve heer Philemon! Dat is het, ’t geen ik u te zeggen had.
P H I r, E M o N.
Daar van heb ik bereids kondfchap. Ik weet, dat myn heer uw vader zyne beloften gebroken heeft, ennbsp;den magifterRofiflingius ten fchoonzoon hebben wil.nbsp;Maar is ’er iets erger in dit bericht ?
Leonora.
Zo zeker. Trafteert gy bet zo onverfchillig?
Philemon,
ja, ik houde het voor gene quade tyding, zo lang ik hore , dat myne allerlieffte Leonora daarin nietnbsp;bewilligt.
Leonora.
Die tyding zult gy, myne beminde heer Philemon, nooit horen, myne ouders mogen ook me: my doen,nbsp;wat zy willen.
Philemon.
Maar beproef u zelven vooraf recht, en ftel u te voren, wat ’er uit fpruiten kan, en of gy ftand zultnbsp;konnen houden ?
Leonora.
Ach! Ik heb my reeds bediygiugen, haat en onterving, ja noch meer voorgcftelc; doch niets kan my bewegen, u ontrouw te zyn.
Philemon.
Dan zyn ook alle de narichten , die ik bekomen heb, gantfeh niet nadelig en van geen belang; dus iknbsp;onbekommert kaü gaan flapen.
N nbsp;nbsp;nbsp;P E-
-ocr page 40-Petronel.
Maar gy moer nochtans de gevaren niet te gering, achten. Het ouderen recht heeft veel vermogen, ennbsp;gy kend haar vader, Ily is zo hart als een vuurllecn.nbsp;Zo men hier geen fpaak in ’t wiel fleekt, waar doornbsp;de niagiUer by den heerjeronimus zwart gemaakt kannbsp;worden, zoude hare ftandvaftigheid weinig baten.nbsp;Men heeft voorbeelden; dat menig een door Hagennbsp;tot het bruids-akaar gedwongen is.
Leonora,
Kond gy ons dan niets raden ?
Petronel.
Ik zal 'er myne gedachten over laten gaan; maar a!~ lereerft moet ik trachten, by myn heer weder ingunfl:nbsp;te geraken.
Hendrik.
Ik wil ’er ook myn deel aan hebben, om den ge-boghelden kaerl by den heerjeronimus de voet te ligten.
Petronel.
My valt daar iets in, om hem te doen buitelen; doch vooraf zal ik my weder met myn heer vergeleken. Doch daar komen zy alle. Maak u ondertuf-Ichen weg.
Leafjaer , Leonora, Philemon en Hendrik hm?ien.
Jeronimus.
’Er zal geen uitftel plaats hebben , heer magifleri Zo men haar flegts het. gebraad toont, zal zy ’er welnbsp;appetyt toe krygen Ik zal bezorgen, dat zy tudchennbsp;dit en morgen andere gedachten krygr.
R. o-
-ocr page 41-195
Rosiflingius,
Dat wil ik hopen. Als wy eens zamen komen, en zy my heeft leren kennen , zal zy my zodanig beminnen, dat wy het Féréuf/i^^o volkomen met malkander zullen koiinen conjugeeren , en gelyk iknbsp;thans alleen ik bemin, zeggen kan, zaldetydnbsp;wel haafl: komen, dat wy zamen zeggen zullen :nbsp;viamus, wy beminnen.
Petronel flih
Ja. Gy zult zien, pedant, dat zulks niet gefchie-den zal.
fEROIsriMUS.
Spreekt daar iemand anders. Zyc gy weder kier ? Gy fiiapfter! Heb ik u de zak niet gegeven?
Petronel 'xensnde.
Ja myn heer! Dat is waar. Maar ik kan niet vertrekken ,aleer ik myn heer en de juffi'Ouw alles goeds gewenfcht en hun bedankt heb,voor den tyd,dien iknbsp;in hun huis heb doorgebragt, als ook over myn onbedachtzaam ipreken om vergiffenis gebeden.
Magdelon.
k Is goed, dat gy tot inkeer koomt, en betuigt, in hoe verre gy u misgaan hebt.
Petronel.
Ach, myne lieve juffrouw ! Toenmaals kende ik de heer magifter noch niet; doch dewyl ik zedertnbsp;veel goeds van hem hoOrde, beknelt myn hart vannbsp;rouwe over de woorden, die ik gelprokcn heb, cnnbsp;wanneer ik langer in uw huis bleef, zoude ik trachten, zyn oogmerk te bevorderen, zo fterk ik het ge-poogt heb te verydelen.
R o s I F L I N g.1 ü s.
Lieve geëerde fchoonvadcr en moeder! Nadien Nanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;haar
-ocr page 42-haar haar vorig gedrag leed is, bid ik u emffig, dat zy voortaan in uw huis mag blyven.
Petronel.
Ik zal alle myne krachten infpannen, om de juffrouw liefde voor u in te prenten- (/'O Ik meine voor Philemon.
Jeronimos.
Wanneer u zulks emit is, kond gy hier blyven. Maar ga eerft by den heer magiller,bid hem om vergiffenis, en kuft hem de hand.
kufi Rfijiflmgius de ha7td.
Ach heer raagifter ! Ik zeg u duizendmaal dank voor uwe voorfpraak. Zyt verzekert, dat ik voornbsp;u doen zal, ’t geen gy van myn niet verwacht had.nbsp;Rosiflingius.
Bene, bene, ik vergeef u van harten, ’t geen gy my misdaan hebt.
Jeronimos,
Koom, laat ons nu met malkander noch eens binnen gaan.
Alle binnen.
EERSTE UITKOMST. Hendrik. Een Hoek.nbsp;Hendrik.
Tk wandele zo wat herom, en bedenke, hoe het -*¦ geluk van den magifter te dwarsbomen en datnbsp;van myn heer te bevorderen.’ Doch thans is myn
geeft
-ocr page 43-B L Y S P E L.
geeft zo vaardig niet, als hy wel plag. Ik ben t’ene-maal radeloos. Maar hier. Dat is gewis de ftaat-juffer van madame Delila. Zy loert en kruift noch naar hare gewoonte op de jonge heren. Goede morgen mejuffrouw, verfchoon my dat ik dus onbefchei-de fpreke. Ik weet wel, dat u een andere titelnbsp;toekooint;ihaar ik ben geen complimenten gewent.nbsp;Hoer.
Hoe Hendrik! Zyc gy het? Kend gy my wel? Hendrik.
Zekerlyk. Ik zoude u zelfs in het duifter gekend hebben.
Hoer,
Weet gy wel, dat ik trouwen zal?
Hen d r I k.
Gy moogt wat anders doen.
Hoer.
Zeker. Zeker. Morgen zult gy my vrouw konnen noemen.
“ Hendrik,
Met verlof, dat ik het vraag, wie is hy, die gy tot een hoorndrager zult maken ?
Hoer.
Wat is dat voor een manier van fpreken? Hendrik.
Ik wilde zeggen: wie zal u nemen?
PI o E R.
Ik zal een fchoon kaerl krygen , die reeds lang by een vifiteur gedienc heeft,
PI E N D R r K.
Dan beeft hy duivels (legt gevifiteert, als hy u tot zyn vrouw uitgezogc heeft,
H o E R.
Zo dra ik bruiloft gehouden heb, zal ik eensklaps ee n eerlyke vrouw worden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;N 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;PIkN'
-ocr page 44-Hendrik.
Ja. Ja. Dat kan waar weien. Maar het jammert my, dat gy wild trouwen. Ik was van gedachten qnbsp;noch menig zefthalfje te laten verdienen.
Hoer.
Ey, dat heeft niets te beduiden. Ik zal myn nering daarom niet verlaten. Myn toekomende man zal een drinkwinkel opzetten , en daarom kond gynbsp;my zo dikwils als voorheen komen bezoeken.
Hendrik.
Op die wyze Zult gy deftig konnen leven, als hy geld aan zyne en gy aan uwe kant verdient. Ik wilnbsp;wedden, dat u'w' nering meer in zal brengen, dannbsp;die van uw’ man. Want thans zyn de herbergennbsp;ZO niet, als in vroeger tyden. Maar waar wild’ gynbsp;nu naar toe gaan ?
H o E a-
Naar ene zogenaamde magiifter Rofiflingius.
Hendrik.
Wat wild gy by hem doen ?
Hoer.
Ik heb een bruiloftsvaars beitelt, waar voor ik hem drie guldens zal geven. Adieu Hendrik! Wees zonbsp;goed, en koom ons bezoeken; wy gaan in het Mul*nbsp;fenelt wonen.
De hoer gaat heen en klopt aan.
Hendrik^/ zich zehe.
Seldremenc, door haar bekoom ik gelegenheid, iets uit te voeren, en zal by myn heer geld gaan halen. Doch vooraf hier in een hoek blyven liaan, ennbsp;wachten, tot zyuitkoomt, op dat ik de vaarzen tenbsp;zien kryge.
Hendrik verbergt zich.
De H o E R. G o T F R 1 D.
G o T F R ] D.
Ik weet reeds, myn lieve kind, wat gy begeert. Het vaars is gereed *, maar koft twee ryksdalers.
H OER.
Ik heb voor drie gulden geaccordeert.
G o T F R I D.
Ja, dat is wel waar. Maar gy dient iets meer dan een ander te geven; want myn heer. . . , . . Hiernbsp;is hy zelfs. Nu kond gy met hem Ipreken.
De vorigen. Rosifi. ingius.
R o S I F L I N G I U S.
Lieve jnfFer! De vaarfen koften twee ryksdalers; want ik heb daarin niet alleen u maagdom herlielt,nbsp;maar u ook afgefchildeit, als de deugdzaamfte eneer-lykde juffer, die in de gantfche ftad kan wezep, offnbsp;fchoon gy zelfs wel weet, dat u zulk een titel nietnbsp;toekoomc.
H o K R.
Nu dan wil u ook zo naauw niet beknibbelen,’ Daar zyn twee ryksdalers.
Rosiflingius.
Ik bedank n. Weeft zo goed en recommandeer my by UAVS gelyken. Ik ben altoos dienftvaardig- Zonbsp;de vaarzen niet goed zyn, zal ik u uw gefd wederomnbsp;geven
Jlafiflingius en Gotfrid hinnen.
N 4 nbsp;nbsp;nbsp;VIER.
-ocr page 46-H E N D R I K. De PI O E R.
H OER,
Nu kan ik tegen een ieder uitfteken, die iets op myn eer en naain zoude willen zeggen,
I I E N D R I K.
Hebtgy het vaars? Mademoifeli II OER.
Ja. Plier is het.
Hendrik.
Laat my de titel ccns zien.
Da hoer geeft hem het vaars en hy leef ;
De möt de roos verenigde lelie. Of onderda-nigfte gclukweniching aan het door den Hemel ver-bonde paar: De edele en welachtbare heer Johan van Flartsdarm , voormnals veelgeacht fecretaris bynbsp;den beer vifiteur Snaphaan, bruidegom, en de edelenbsp;en deugdryke jonge dochter Lucretia Goedvriendin,nbsp;bruid, door den echt vereent den 9. February 1742,nbsp;in ’t licht s'cbragt door het met deugdgekroonde paarnbsp;zyn dienftwilligen dienaar N. N. Ach lieve juffer,nbsp;mag ik ’er een copy van hebben? Ik kan reeds uit denbsp;titel zien, dat het een allcrliefft carmen moet zyn,
H OER.
Eoom gaat met my naar huis.
Heide bmfien.
O u D V o s alleen.
Het is doch een wonderbaar gebruik, dat een eer-
lyk
-ocr page 47-5yk kaei'1 geen dienft kan bekomen , ten zy hy een atteftatie toont; als of de heren aanftonds ge-I reed ftonden, om dezelve te geven. Ik heb dit jaarnbsp;wel by twintig heren gedient; doch niemand wilnbsp;my een atteftatie geven; ja veeleer waren de meelden zo onbefcheiden, dat zy anderen waarfchouw-den , dat zo iemand van myn poftuur en wezennbsp;by hun quam , zy hem uit den huis moeiden jagen. Dat heb ik nu voor myne dienlden. Zy ne-men het euvel en hoog op, als een arm kaerl uit denbsp;zak van een ryk heer flegts een daler luild, of eennbsp;Oegt koffer opbreekt; maar zeggen ’er niet by ,nbsp;dat men dikwils zo beleeft is, dat men niét al dennbsp;brui wegneemt, ofïchoon men ’er de Ichoonldenbsp;gelegenheid van de waereld toe heeft. Want als iknbsp;uit myn heers zak twee dalers neem en ’er vier inlaat , is het even zo veel, of ik hem die vier dalers fchonk, die my, dewyl ze in myn macht waren, naar het krygsrecht toekomen. Maar verre vannbsp;een geringe dankbaarheid, zoeken zy den eerlykennbsp;naam van een armen lakey een vlek aan te wryven,ennbsp;jagen hem zonder atteüatic of affeheid de deur uit.nbsp;Öndertuflehen moet ik myn beid doen , om een at-teldatie te krygen-Ik heb reeds op twee of drie plaac-fen myn dienld geprefenteert, maar overal vragen zy:nbsp;hebt gy uw aflcheid. Hier woont een geboghelde ma-’ gilder, die, zo men zegt, in diergelyke voorvallen alle brave Heden om geld en goede woorden dient. Iknbsp;zal by hem gaan en een recommandatie van hem ko-pcn.
H)i klop aan..
Z E S-
-ocr page 48-Gotfrid. Oudvos.
G o T F R I D.
Jou gaauwdief! Klopt gy aan onze deur. Oudvos.
Kend ay my.
Gotfrid.
Zekerlyk.Myn heer en ik kennen u zeer wel. Vooit hier van darm. Hy roept linnens huis. Heer magifter!nbsp;Koom eens voor. Hier is iemand, die ftelen wil.
Magister Rosiflingius. De beiden
Rosiflingiüs.
Is dat de icheim? Gy vergift u cameraadlWy bewaren onze meubeltjes te wel.
Oudvos.
Gy abufeertu, goede lieden. Ik ben niet gekomen, om te ftelen; maar met een daler in de hand, die ik u geven zal, zo gy my een recommandatie totnbsp;een dienft wild’ fchryven.
Gotfrid.
Ey heer magifter! De kaerl zal zo quaad niet zyn, als de lieden van hem zeggen.
Rosiflingiüs.
Dat geloof ik ook. Men kan geen ftaat maken op al dat de lieden zeggen. Ply ziet ’er eerlyk genoeg
uit
-ocr page 49-uk. Gy zult zo aanftonds een recommandatie kry-geii.
De magifier binnen.
G o T F R I D.
Myn heer dient zeer gaarne wakkere lieden. Ik verzeker u, dat zo hy ’er niet was, gy in de gehelenbsp;ftad geen recommandatie zoud’ konnen bekomen. De
meeften zyn daarin zo befchroomt, dat.....Ik
geloof niet, dat de waereld veel langer ftaan kan.
O u D V o s.
Dat ’s waar. Was ’er u heer niet, zouden vele brave lieden, gelyk ik en myns gelyken , moeten vergaan. Hy is het maar alleen, die maken kan, dat wy noch iets waardig zyn.
G o T F U I D.
Daarentegen zyn ’er lieden in de ftad, die zo dra een menfch ergens in gefeilt heeft, zich grotelyksnbsp;verheugen , hem over den hekel te konnen halen.nbsp;Maar dat doet myn heer nooit; want in plaats vannbsp;der lieden wanbedryven te beftraffen , poogt hy zenbsp;liever in rym en onrym en zelft dikwils voor een zeernbsp;geringe prys met den mantel der liefde te bedekken.nbsp;Hy zit zomwylen een gantfchen dag te fchryven, totnbsp;lof van hun, die het hem verzoeken, daar hy naauw-lyks tien dalers mede verdient.
O U D V o s.
Daarom word by ook Van een ieder bemind en geëert.
Magister Rosiflingius. Gotfrid. OüDVOS.
Rosiflingius.
Zie daar, monfieur! Hier hebt gy uwe recoiii’^ mandaiie. Ik heb ze zo goed ingericht, als ieder eer-^nbsp;lyk man verlangen kan-
Oudvos leefi ze, geeft hem het geld en gaat heen.
Magister Rosiflingius. Gotfrid. Een Beschonkene.
Beschonkene^T zich zelve.
Zo den Duivel. Die in acht dagen meer dan eens zat ge weeft is, zo waar ik leef.
Rosiflingius.
Gotfrid! Kend gy die man?
Gotfrid.
Ja. Het is Hans de huurkoetfier. Hy gaat’s avonds nooit naar bed, voor hy twee kannen brandewyn innbsp;’t lyf heeft.
Beschonkene.
Neen , ik heb waarlyk zedert acht dagen anders geen roes dan dezen gehad ; doch het is ook waar,nbsp;dat ik in die gantfche acht dagen niet nuchteren ge-weeft ben. Hy zingt een drinklied en roept ondertuf-fchen: Ach die goede brandewyn ! Die hcerlykenbsp;brandewyn! Het eten kan men tegen worden, eennbsp;vrouw kan men tegen worden, maar die lieve brancle-
wya
-ocr page 51-'vyn! Hoe meer men van u houd, hoe mmer genoegen gy geeft. Ik zal u niet verlaten, zo lang ik leve; maar verlaat my ook niet. Doch ik moet u nu voornbsp;twee dagen verlaten, om dat ik overmorgen bruiloftnbsp;zal houden. He monfieur! Een woord. Waar woontnbsp;de magifter Rofiflingius. ,
G o T F R T D.
Hy woont hier. Wat moet hy doen?
Beschonken E.
Vergeef my, heer magilter ! Ik wilde u weleens Ipreken.
G o T F R I D.
Gy vergift u, landsman, ik ben zyn dienaar.
Beschonken E.
U dienaar insgelyks.
G o T F R I D.
Neen, ik wilde zeggen, ik ben de dienaar van den heer magifter, die hier ftaat.
Beschonken E.
Serviteur, heer magifter! Vergeef my, ik zag de knecht voor den heer magifter aan.
R o s I F L I N G I U s.
Daar is ditmaal niet aan gelegen.
Beschonkens.
Het was waarlyk uit misverftand.
Rosiflingius.
Dat weet ik wel.
Beschonken E.
Ik wil een fchelm zyn , zo ik ’er een ergie mede voor had.
Rosiflingius.
Ey, gy hebt niet nodig ’er van te fpreken! ’Er is niet aan gelegen. Wat begeerd’ gy ?
Be-
-ocr page 52-Beschonkene.
’Er is my een ongeluk gebeurt. Ik zal trouwen, en daarom wilde ik gaarne een fchoon bruiloftsvaars heb-ben. Wat betaalt men voor die rymen ?
Ro SIFLINGtUS.
Twee dalers. ¦ nbsp;nbsp;nbsp;,
Beschonkene.
Dat wil ik gaarne geven, heer magiPer! Dat wil ik gaarne geven; maar gy moet ray daarin wrakkernbsp;pryzcn, en zeggen, dat ik een arbeidzaam en nuchternbsp;man ben.
RosiFEt NGIUS.
Ja. Ja. Ik zal maken dat het wel is. Ik kan hem een var. de oude bruiloftsvaarzen geven, die innbsp;de fchuiflade No III. leggen.
binnen.
De Beschonkene tege7i Gotf ¦id.
Maar ik bid ii om vergiffenis, heer magifler! Dat ik de knecht voor u aanzag.
G o T F R 1 D,
Ik ben zyn huisknecht. De heer magifter is binnen gegaan, en haalt de vaarzen.
Beschonkene.
Ik kan ’er op zweren, heer magifter, dat het uit misverftand was.
G o T F R I D. nbsp;nbsp;nbsp;\
Gy hoort immers wel, dat ik de magifter niet ben.
Beschonkene.
Kan ik ’er ftaat op maken, dat gy het niet qualyk neemt ? Heer magifter.
G o T F R I D.
Ik ben flegts zyn dienaar, monfieur Hans!
Beschonkene. _
Ik ben uw dienaar, heer magifter! Uit ’s harzen-grond. nbsp;nbsp;nbsp;TIEN-
-ocr page 53-Magister Rosifltngius., De Bfisc hoiskene.
Rosifltngius-Zie hier! Hier hebt gy zeer fchone vaarzen.
B E S C H o N K E N E.
En hier hebt gy u fchone geld. Hy gaat heen;, och koontt •weder en zegt: Vergeef my, heer magif'nbsp;:r! Ik vergat u te betalen.
G o T F R I D.
Gy hebt reeds betaalt.
Rosiflingius.
Houd uw mond, zotskap 1
Beschonken E,
Wat koften de vaarzen?
Rosiflingius.
De hefchonhene geeft Rofifliagzus noch t'weé dalers en gaat heen. De andere t-wee mede binnen.
klederen.
E N D R I E vrouwe
Ik geloof, dat niemand my in deze dracht kennen zal. Ik was i’huis, en kreeg van myn heer tien dalers,nbsp;waar mede ik de vaarzenkraraer een pots zal fpelen.nbsp;Ik heb deze klederen aangetrokken, op dat zyn knecht,nbsp;die my te voren gezien heeft, my niet kennen zoude.nbsp;Nu wil ik heen gaan en aankloppen.
lly klopt.
TWAALF-
-ocr page 54-Hendrik. Magister Rosiflingius. Gotfrid.
' Gotfrid.
Goïde morgen, vrouwtje lief! Wien wilde' gy Iprelcen ?
FI E N D R l K.
Woont de magifter Rofiflingins niet hier? Gotfrid.
Ja. Waarom?
Hendrik.
Ik wilde hem gaarne cens fpreken.
Gotfrid.
Daar Raat hy zelfs.
Hendrik.
Ach heer magifter! 11c had gaarne ecnfchoon vaai’s.
Gotfrid.
Dat gaat van daag wel.
R o S I F L 1 N G I U S.
Op wien moeft het vaars zyn?
Hendrik.
Ach heer magifter! Myne juffrouw is zulk een ongeluk bejegent, dat het niet erger zyn kan. O bitter fcheiden!
Rosiflingius.
Heefc zy haar man verloren ?
Hendrik.
O neen, daar was zo veel niet aan gelegen; want zy konde altoos op deze of gene wyze weder eennbsp;ander bekomen.
209
RoSIÏLiNGIUSi
Wat verloor zy dan,
Hendrik.
Haar fchoot-horidtje. Ach! Ach! Myn hart berft, als ik’er om denk. Heamp;ftierf, volgens het zeggerinbsp;van den doétör, aan een koorts, eergilleren nachtnbsp;tüfichen drie en vier uren en zal morgen begravennbsp;worden.
RosIflingius.
Goed, maar wat doet gy by my ?
Hendrik.
Myne juffrouw had gaarne een fchoon lykdicht op hem, en daarom zend zy my by den heer ma-gifter.
Rosiflingius.
Ey. Groet uwe jufS-ouwmyncnt wegen en zegbaar j dat ik geen vaarzen op een hond make.
Hendrik.
Ja, zo het een hond als andere bonden geweefl was, zoude myne jüffi-ouw zulks niet begeert hebben; maar hy had verftand als een mcnfch, en legateerde noch in zyne laatfte fiiikken tien dalers aan detinbsp;poëet, die zvn lykdicht zoude maken.
Rosiflingius.
Dat is iets anders. Nu de zaken dus gefehapen ftaan, wil ik uwe juffrouw gaarne dienft doen. ’Ernbsp;fterven honderden menfchen, die zulke nagedachtennbsp;biet hebben.
Hendrik.
Myne juffrouw wenfchte wel , dat de vaarzen ge^ maakt wierden, als men ze op een braaf man makennbsp;kan, en dat Melampe (dus was zyn naamj) wegensnbsp;2yne deugden en verftand ten hoogften geroemt wierd.
Rosiflingiüs.
Neen, myn lieve menfch! Dat gaat niet aan.
Hendrik met het geld rammelende.
Och ja, heer magifter! Doet het doch ten gevalle vatl myne juffi-ouw.
R o S I F D I N t; I u s.
Nu koom aan, ga met my binnen. Ik zal zien, wat ik doen kan.
\Alle binnen,
PetROnEL alleen.
Ik heb reeds myne gedachten over zo vele fchelra-ftukken laten gaan, dat myn hoofd als een rol draayt, doch eindelyk iets uitgevonden, dat, zo ik gelove,nbsp;gelukken zal. De heer Jeroniraus wacht alle ogenblikken een fchip uit zee, waarop al zyn welvaart fteunt.nbsp;Wy zullen hem, als de magifter by hem is, tydingnbsp;brengen, dat het fchip vergaan is, en zien,hoe zichnbsp;dan zyn nieuwe fchoonzoon gedraagt. Want ik weetnbsp;gewis, dat deze het momaanzicht afligten en het hu- ^nbsp;welyk, waar in hy geen voordeel ziet, katten zal,nbsp;en daar door zal hem myn heer en jufFrouw lerennbsp;kennen. Ik wenfchte ondertuiTchen wel, dat Hendrik hier was, om te vernemen , wat hy uitgedach.tnbsp;heeft; ofzyue invallen beter dan de myne zyn, ennbsp;in hoe verre dezelve zouden konnen gelukken. Maarnbsp;hier zie ik een vrouwsperlbon met vaarzen in de handnbsp;van den magifter komen. Dat is by myn zolen eennbsp;wonderlyk maakzel. Zy. ziet ’er drommels granadier-achtig uit.
* B L Y S P Ë L. 2ti
De^verklede Hendrik. Petronkl.
Hendrik ftil.
Hier zie ik Petronel. Ik zal haar een weinig foppen ; want zy kend my in deze kleding niet. (Tege» Petronel.') Goeden dag Engel lief. .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. hoe heet
gy ? Wild gy ook naar den magifter gaan?
P E T R o N K L.
Neen, oude, dat wil ik niet doenl
Hendrik.
Foey,foey.Waar voor ziet gymy aan? Voor*..., Meint gy niet, dat ik zo wel een jonge dochter ben,nbsp;als gy?
P E T R o N E E.
Dat kan zyn;doch gy zoud myne moeder konnen wezen.
Hendrik.
Ey zie. Spot gy met myne lyfsgeftalte. Ik ben nochtans aan een aartig jong kaerl verlooft, die mynbsp;alles vereert, wat hy van andere meisjes bekoomt,nbsp;die hy om den tuin leid.
Petronel.
Die kaerl moet van een wonderlyke verkiezing zyn. Ik wilde wel weten, wie hy is?
Hendrik.
Dat kond gy Hgt te weten komen. Hy dient by een heer, die Philemon heet.
Petronei..
Maar hoe is zyn naam?
Hendrik.
Hy zelfs heet Hendrik.
O Cl nbsp;nbsp;nbsp;P E»
-ocr page 58-Petronel.
Het zal niet wel met u aflopen , zo gy dus liegt. Die jongman is aan my verlooft,
Hendrik.
Dan zyt gy Petronel.
P E T R o N E l;
Ja dat ben ik en reeds anderhalf jaar met hem verbonden.
Hendrik.
Hyfoptu ook,myn lieve Petronel! Want de kleine vereringen, die hy van u bekoomt, fchenkt hy weder aan andere meisjes.
Petronel.
Dat ’s een leugen. Hy is ’er te eerlyk toe. Ik geloof het niet, ten zy gy my iets van myne vereringen aan hem kond’ tonen
Hendrik.
Dat doe ik niet gaarne. Doch op dat gy my voor geen leugenaarfter zoud’ konnen houden, zie daarnbsp;de fnuiftabaksdoos, die hy van u gekregen en mynbsp;vereert heeft.
Petronel lueefit.
Ach die verrader! En gy,iou hex! jou oude toverlantaarn ! jou hoer, die de jonge lieden tracht te verleiden , ik zal ’er u voor vinden.
Hendrik.
Neen, gy zyt een hoer, die tweefpalt tnflchen my en myne bruidegom tracht te zaijen. Wy zyn reedsnbsp;vele jaren aan malkander verlooft geweeft, aleer hynbsp;u gezien had.
Petronel.
Ik ruk u daar mede van malkander.
Hendrik.
Maak geen verdere opfehudding, of gy zult het u
be.
e:quot;
bekingen. Ik kan u verzekeren, dat niets dan de dood my van Hendrik kan fcheiden, en dat gy hemnbsp;in eeuwigheid niet hebben zult.
Petro nel.
Ik wil hem ook nu niet hebben, dewyl hy zq oq. trouw is; doch gy zult hem ook niet krygen; hoortnbsp;gy dat? Jou fnol!
Hendrik.
Gy moogt zelfs een fnol zyn.
Petronel geeft hem een oorvyg.
Hendrik.
Die oorvyg zal ik u duur betaalt zetten. Koom mede naar buiten,daar zult gy met-ïóyn flaan,’tzymec een fchaar of mes.
Hy ligt zyn voorjchoot op en voelt in
zyn zak naar een fchaar.
Petronel.
Wat is dat ? Zy heeft fchoenen aan.
Hendrik trekt zich zelfs den muts af
Voort. Voort. Naar buiten.
Petronel.
Eyjoü......Plendrik! Zyt gy het? Wat be
duiden die narre potzen?
Hendrik.
Dat moogt gy noch wel eens zeggen, Petronel! Die oorvyg had ik konnen miflèn; doch het ffiytnbsp;my echter niet; want nu heb ik uwe trouw jegens mynbsp;ondervonden.
Petronel.
Maar waarom hebt gy u dus verkleed ?
Hendrik.
Om den magifter een pots te fpelen, die hem zal doen tuimelen. Ik heb zyne guiteftukken reeds langenbsp;geweten; doch thans heb ik ’er iets van in handen,
SI4 DE GELUKKIGE SCHIPËREUK.
*t geen ik by gelegenheid den heer Jeronimus zal tonen,
P E ï R o N E i,.
Ik heb ook wat uitgevonden.
Hendrik.
Daar aan twyfFele ik geenzints. Wat zoud gy niet konnen praétilèeren.
Petronel.
Dat zal fchrandere kinderen geven, als wv zamen komen.
Hendrik.
Als ik ’er zelfs vader van ben. Maar daar koomt de juffrouw met haar broeder.
Dkander. Leonora. Petronel, Hendrik,
L E A N D E R.
Stel u geruft, myne lieve zufter! Ik weet, dat Heri'» drik en Petronel niet flapen.
Petronei,»
Neen, dat heb ik ondervonden.
Hendrik.
En myn hoofd is van defpeculatien zo confus,dat ik een horologiemaker nodig heb, om de raderen wo^nbsp;der in orde te ftellen.
Leonora.'
Wat hebt gy dan ter onzer hulpe verzonnen?
Petronel.
Gy weet, mejuffer, dat mjm heer uw vader een fchip Op zee heeft, waarin al zyn welvaart bcftaat,
Leq*
-ocr page 61-Leonora.
Ja meerder, dan zyn welvaart; want de lading is over de 80000 guldens waardig.
P E T R o N E L.
Nu zal zich Hendrik voor een matroos uitgeven, naar den heer Jeronimus gaan en hem vvysmaken,datnbsp;het Ichip verongelukt is. Maar dit moethyjuifl tertydnbsp;doen,als demagifterbyuw vader is,om te zien, watnbsp;contenance die nieuwe minnaar houd, als hy ziet,nbsp;dat hy niets met zyne bruid te verwachten heeft.
L E A N D E R.
Die raadflag behaagt my; want ik ben verzekert, dat hy aanftonds ons huis den rug toekeren en hetnbsp;huwelyk, dewyl ’er geen voordeel by is, vernietigennbsp;zal. Want hy vryt maar naar geld.
Leonora.
Maar de waarheid zal aan ’t licht komen.
L E A N D E R.
Dat beduid niets, ’t Ts ondertufichen genoeg, dat men hem leert kennen, en wy gelegenheid hebben,nbsp;hem zwart te maken.
Hendrik.
En als die fchelmery gedaan is, koom ik met my» ne hiilorie voor den dag.
L E A N D E R.
Hy moet een grap in den zin hebben, dewyl hy zo verkleed is.
Hendrik.
Ik heb een fchandelyk vaars in myn zak, ,’t geen zyn verderf zal bevorderen. Ik gedroeg my, of iknbsp;door een voorname juffrouw naar den magifter ge«nbsp;zonden was, opdathy enige vaarzen op een^gecre»nbsp;peerden hond zoude maken. In het eerll: wilde hynbsp;O 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’er
-ocr page 62-’er niet wel aan; maar als ik met het geld raffinael*gt; de, was hy ’er gereed toe.
L E A N D E E,
Laat my die vaarzen eens zien.
Hendrik.
Daar zyn ’er twee van zyn werk. Het tweede is gemaakt ter ere van een ftraat-hoer,die nu trouwen zal. Ik deed het copieeren, gaf de hoer de copy, en behield het origineel, ’t geen met zyn eigen hand ge-fchreven is.
L E A N D E R leejl en zegt:
Ach Hemel! Is’cmogelyk? dar een menlch, die zich zo in ’toog ftelt, van een ieder geacht en bemind kan worden.
De mecfle menfeben, myn heer Leander, zyn ondeugend, en derhalven vinden zy hunne rekeningnbsp;by zulk een man , die de feilen en ondeugden eennbsp;verw geeft.
DIergelyk volk is in ftaat, de waereld te verkeren, nadien het met zyn pluimflrykeryen de bedorven gemoederen ftyft cn anderen ten verderve den wegnbsp;baant. Ja die lieden zyn zo ichadelyk, als uw heernbsp;en andere moraliften nut zyn. Dat zyn twee ver-foeijelyke gefchriften. Een Chriften kan geen beternbsp;lykdicht vergen, dan de hond heeft, en een eerly-ke dochter geen beter bruiloftsvaars, dan de hoer. Gynbsp;beide, Hendrik zo wel als Petronel, hebt meefter-ftukken uitgevoert. Als het een niet helpt, moet hetnbsp;.ander gelukken, en zo het gelukt, zult gy beide ry-.kclyk beloont worden.
H E N d R I K.
. Jk begcre niets, dan dat gy ons, Petronel en my,
iets
-ocr page 63-ai7
5ets ten huisraad koopt; want wy zyn zo gek ge-weeft, dat wy ons onvoorziens aan malkander ver-' looft hebben.
L E A N D E E.
Zyt gy aan hem verlooft? Petronel!
Petronel.
Ja myn heer! Ik kan het niet looghenen.
L E A N D E R.
Goed, goed. Ik zal de onkoften van uw’ bruiloft betalen. Maar Plendrik ! Kond gy uwe mom-ming wel volgens den toeleg van Petronel in ’t werk ftellen.
Hendrik.
'¦ Ey, mynheer Leander! Ik zoude durven wagen, in plaats van een matroos een kardinaal te verbeelden.nbsp;Laat my daar maar voor zorgen. Als gy my ziet,nbsp;zult gy zelfs geloven, dat ik in der daat een'fchip-breuk geleden matroos ben,
Leander.
Nu dan.-Wy zullen u een teken geven, als het tydis, om te komen.
Alle binnen.
Jebonimus. Magdelon.
J E R o N I M U S.
'^^och is zy obftinaat ; doch zo niet, als te vo-^ ren. Ik oordeel het een goed teken te wezen , dat zy drie dagen uitilel verzogt heeft,
Magdelon.
Zy zouae by myn zolen, als ik u\v raden mocht, geen uur baar bedenken hebben.
Jbronimus.
F Neen. Neen. Dat kan ik baar niet weigeren-Want het is geen geringe zaak, mytie lieve vrouw, te trouwen; inzonderheid by dezeomflaiidigheid voornbsp;onze dochter. Voorecrlt heeft zy noch veel te doen,nbsp;om de oude liefde te verzetten en zich dan tenbsp;fchikken, het haar voorgefchreven huwelyk aan tenbsp;gaan.
Magdelon.
Maar of de goede magifter zo lang zal kounen wachten; want naar ik zie, bemind hy haar linoor-lyk, en als zich iemand een zaak zo fterk aantrekt,nbsp;is ’er geen ruft by, tot men het verlangde verkregennbsp;heeft. Daarenboven hebt gy hem immers belooft,nbsp;alles dezen dag ten einde te brengen.
Jeronimo s.
Dat is het zelve. Hy moet wachten. Ik zoude door te grote geftrengheid myne dochter tot defpera-tie konnen brengen. Drie dagen lopen fchielyk ver-by, en dan heeft zy geen ontfthuldiging ofklachtennbsp;over ons, dat wy haar geen tyd gegunt hebben, omnbsp;een zo gewichtig werk te overleggen. Ook hoop ik,nbsp;myne koftelyke lading dan uit zee te hebben,op datnbsp;wy den magifter enige galanteriën zouden konnennbsp;vereren.
AGDELON.
Ik geloof niet, dat het hem daarom te dcen is. Hy is geen baatzuchtig menfeh. Hy bemind Leonora alleen , om met ons verwant te worden,.ennbsp;draagt haar ene hartelyke ongeïntereflèerde liefde toe.nbsp;Doch deeerfte grond is fterker dan de laatfte; want
van
-ocr page 65-219
van den beginnen, dat ik hem cerft zag, befpeurde ik aanftonds in hem ene byzondere genegenheid Jegens ons huis, en toen had hy onze dochter nochnbsp;niet gezien, en wift niet eens, dat wy ’er een hadden. Naadwlyks had hy my den eerften dag gezien,nbsp;of hy maakte den anderen fchielyk enige vaarzen opnbsp;myne lighaams- en gemoeds gaven.
J E R o N I M U s.
Op uwe lighaamsgaven ? -
M A G D E L o N.
Ja. Oiiaangezien de ouderdom ze verandert heefr, Yiet men nochtans de liniamenten. (2/ haalteen [pegel uit den zak en hefchouwt zich.') Gy moogt geloven, myn fchat, dat de man een kenner is.
j E R o N I M u s.
Ja. Ja. Ik wil dat niet bedifputeeren. [fiil) De vrouwen, hoe lelyk en oud zy zyn, willen echter omnbsp;hare fchoonheid geprezen worden.
Mag DEL ON zich in den /[tegel beziende.
Ik ben met myn wezen, den hemel zy dank,noch zeer we! te vreden.
Jeronimus.
En ik ook met het myne,hoewelniemandvan ons beide zich behoeft te bekommeren , dat ’er de wae -reld op charraeeren zal. Maar thans zullen wy dienbsp;aperyen laten varen.Konde ik horen, dat myn fchipnbsp;gelukkig binnen was! Ik ben nooit zo faeangft gp-weeft, dan ditmaal.
M A G D E L o N.
Dat geloof ik wel.Gy hebt ook nooit te voren uw gantfche vermogen ’er op gewaagt.
Jeronimus.
Ik zal het ook nooit weder doen i doch de grots
winft
-ocr page 66-wind heeft ’er my toe verlokt. Ondertuflchen hope ik het befte. Maar daar koomt Petronel.
Jeronimüs. Magdelon. Petronel.
Jeronimus.
Hoe is ’t ? Petronel! Hoe ftaat het met myne dochter ?
Petronel.
Het zal noch wel gaan, als gy u maar op my verlaat. Romen is in geen één uur gebouwt. In zulke omftandigheden moet men flap voor flap gaan. Ik heb het reeds zo verre gebracht, dat Philemon by-na half vergeten is, en dat is geen klein begin.
Jeronimus.
Dat is juift het oogmerk.
Petronel.
’t Zal gaan of het gefineert was. Want zo zeer ik de heer magifter te voren hatede, zo zeer bemin ilcnbsp;hem thans. Ik bid myn heer en juffrouw, zich daarnbsp;van te verzekeren. Ik kan die Chriften ziel niet vergeten. {z.y'weent') Hoe groot ongelyk ik hem ook aangedaan had, bad hy nochtans voormy.
Jeronimus.
Ja Ja. Petronel! Nu is alles weer, in zyne rechte plooy. Daar koomt hy aan.
221
Ds vorigen. Magister Rosiflingiüs.
G o T F R I D.
Rosiflingius.
Gottofredo,
G o ï F R I D.
Imo.
Rosiflingius.
Ga nu naar huis. Wanneer ’er iemand in myn afwezen kooint, en vaarzen begeerd’,kond gy de bruiloftsvaarzen uit de fchuiflade No. Ill nemen; wane het is evenveel, welke gy neemt- Van lykdichtennbsp;is een voorraad in No. V en die, op bevorderingen totnbsp;eeramten, kond gy uit No. IV nemen.
G o T F R I D,
Is het evenveel, wie ze vraagt?
Rosiflingius.
h!20 vero.
G O T F R I D zich zelve.
’t Is geen wonder, dat myn heer Rofiflingiusheet, want liy pryft alle menichen flink.
Rosiflingius.
§luid diets ? Gottofredo,
G O T F R I D.
Ik vrage flegts, of ik ’er den naam byzetten zal?
Rosiflingius.
Gewis. De pryzen weet gy reeds- Ga ondertuf-fchen maar naar huis.
Gotfrid hintten.
Jeronimus. MagdeLon. Magis,ter.
Rosiflingiüs. Petronel.
RoSIFtiNGlUS.
Ey. Ey! Myne lieve toekomende fchoorlvader en fchoonmoeder! Salvete plurimum.
Pktronel ftil.
Wat henker wil hy met falpcter doen?
Jeronimus.
Uw’ dienaar heer magifter! Ik heb de bruiloft drie dagen verfchoven. Zy zoude heden wel voortge-*nbsp;gaan zyn, maar ik verwacht een koftelyke lading uitnbsp;zee, en gedenke u daar van iets te vereren.
Petronee fill
Nu is het tyd ,dat Hendrik koomt. (overluid^ My dunkt i dat ik iemand aan de deur hoor kloppen, en 'nbsp;zal eens zien, wie ’er is.
Rosiflingius.
Ach fchoonvader! Spreek doch van geen vereringen; want het genoegen, van in zulk een honette familie te komen, is my genoeg.
Jeronimus.
Ja.Ja,fchoonzoon!lk weet wel watikre doen heb.
Petronel loopt te rug.
Ay.......Wat een ongeluk!
Jeronimus.
Wat is ’t? Ik wil niet hopen ,dat gy by dag fpeoi, ziet.
Petronel.
Ay. . . . . . • Wat een ongeluk!
ÏëRONIMUS.
is u een fpookontmoet,zo hebben wy een vroom man by ons, die het wel haaft verjagen kan.
Petronel.
. Ay. ...••• Wat een ongeluk!
Jeronimus.
Zeg doch, wat is ’t ?
Petronel.
Ach! Ik kan ’t niet zeggen. ’Er is een matroos buiten. Laat hy het zeggen.
J E R O N I M u S.
Het woord matroos ontftelt my. Tk ben in angft, .dat myn fchip vergaan is. Laat hem binnen komen.
De vorigen. Hendrik in matroze kleding.
Hendrik.
Myn heer! Ik breng u een zeer bedroefde tyding, Magdelon.
Ach! Myn gantfche lyf fitterd.
J E R o N I M ü S.
Wat is ’er landsman ?
Hendrik.
Myn heer heeft zyn fchip verloren-Jeronimus.
Wat zegt gy? Myn fchip?
Hendrik.
Jeronimus^ Magdelon en Vetronel fchryêtt, Hendrik neemt zyn neusdoek en zegt menende.
Jeronimus.
Waar gebeurde het?
PI E N D R I K.
In ‘c kattegat, myn heer, ’s nachts tuflchen twaalf en één uur.
Zy alle laenen ‘weder.
Jeronimus.
Is dan niets geborgen ?
Hendrik.
Het fchip is met man en muis vergaan , en ,ik ben *er alleen afgekomen.
Zy alle 'wenen weder.
Jeronimus.
Ach! Ik elendig meiifch! Hoe heeft liet geluk tot noch toe met my gefpeelt. Ik ben in een ogenbliknbsp;uit een rykdom in een zo elendigen ftaat geftort, datnbsp;ik de vervolging myner crediteuren duchte. De enige troofl, die my noch overig blyft, is, dat ik mynnbsp;dochter zo wel verzorgt mag rekenen. Ach fchoon-
zoon
Rosiflingius.
Is het ongeluk al te groot?
Magdelon.
Ja. Wy zyn in den grond geruïneert.
Rosiflingiu slt;
Dat is my zeer leet.
Magdelon.
Wy zyn alle te beklagen, gy zo wel als wy.
Rosiflingius.
Ik begryp niet, hoe gy dat eigentlyk meint? Magdelon.
. Zyt gy niet zo wel als wy te beklagen ? Rosiflingius.
Neen,myn lieve menfehIGy verdient medelyden.
Mag-
-ocr page 71-225
M A G D E L o N.
Dat is waarlyk, lacy, alzo. Maar als het ons kind qualyk gaat, lyd gy ’er ook by.
Rosiflingius-
Gy zult het niet qualyk nemen, dat ik vertrek; ^vant ik heb heden zeer veel te doen.
Magdelon.
Ach Hemel! Wild’ gy ons in dezen toeftand verlaten ?
Rosiflingius.
Gylieden moet uw noodlot geduldig dragen.
Magdelon.
Ach! Blyfhier, zo konnen wy elkander troöftenlt; Het ongeluk gaat u ook aan. Blyf doch hier, myilnbsp;lieve fchoonzoon 1
Rosiflingius.
Gy tioemt my fchoonzoon , mejuffrouw! Gy hebt wel gelyk. Maar......
Magdelon.
Wat maar?
Rosiflingius.
Maar ’er is zo iets, ’t geen men zoude konnen te' genwerpen,en wy geleerden Frolepjts noemen.
Magdelon. gy dan onze fchoonzoon niet?
Rosiflingius,
Dat kan ik zo naauw niet beantwoorden- De echte ftaat is zo iets, dat de Hemel befluit. In dierge-lyke gevallen konnen wy niets van ons zelven doen.
Magdelon.
Maar gy hebt te voren met den Hemel te rade gegaan, en onze dochter gepreten deert.
Rosiflingius.
Dat is het, ’t geen my fmert, mejuffrouw, dat Pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ik
-ocr page 72-ik my ditmaal niet met den Hemel beraden heb; want dat had ik in deze gewichtige zaak moeten doen, nadien een ieder verpligt is, den echten ftaat met ’snbsp;Hemels byftand te verkiezen. Derhalven vlye ik my,nbsp;dat de juffrouw my tyd van bedenken zal geven. Bevind’ iic ,dat het des Hemels wil en befluit is,zal mejuffrouw uw’ dochter my zo na als een ander zyn.
M A G D E L o N.
Ach! Wat fchimp en verachting!
Rosiflingius.
Ik verachte noch u,noch mejuffrouw uw’ dochter. Gy beide kond’ deugdzaam genoeg wezen, maar....
Magdelon.
Maar. Maar. Meint gy, dat de Hemel met on-verfchillige ogen zoude aanzien, dat gy uwe beloften 20 trouwloos brak ?
Rosiflingius
Ey,myne lieve juffrouw! Wat het Hemels wezen betreft, daarop heb ik my ex profejfo gelegt,en is iets,nbsp;’t geen gy niet verftaat.
Jeronimus.
Zo kan men zich aan de waereld Ipiegelen.
Fetronel.
Wees maar flil. Hy zal de juffrouw moeten nemen, of hy hoog of laag fpringt.
Rosiflingius.
Myn goede floof! Gy zyt immers niet in ftaat,my ’er toe te dwingen.
Jeronimus.
Wy zullen u wel leren, wat het te zeggen is, een falzoenlyk huis te proftitueeren.
Rosiflingius-
Hovaardy en armoede gaan meeft altoos gepaart.
227
Petronejl.
Dat u de moort fteek! Gebochelde vaarzenkramer. Myne juffrouw is te goed, om in de armen van zonbsp;een Ichoelje te leggen.
Rosiflinöius.
Als zy ’er te goed toe is, waarom wild’ gymy dan noodzaken,haar te trouwen? ’t Zyn geen goede waren, die men iemand opdringen wil.
Petronel.
Ach! Heer Leander en juffrouw Leonora koom «ens binnen.
Leander. Leonora. De vorigen.
Petronel.
Zie hier , Leander, de fchandvlek , die mejuffrouw uwe zufier den heer Philemon poogde te ont-futzelen; doch als hy hoorde, dat myn heer ’s fchip, Waar aan al zyn geluk hangt, vergaan was, keerdenbsp;aanftonds het Blaadje by hem om , en hy befpottenbsp;noch daarenboven myn heer uw’vaderen mejuffrouwnbsp;uw’ moeder.
Leander.
Ach Hemel! Is ons fchip vergaan?
Jeronimos.
Ja. Hier ftaat een van de matrozen, die alleen ge-ïgt;orgen is, en zo dra de booswicht het ongeluk hoorde, begon hy myne dochter te verachten.
Leonora.
Ach! Is ’t mogelyk, dat ik op enen dag tweemin-quot;^aars verliezen zoude ?
Rosiflingius.
Gy kond den vorigen behouden.
Leonora.
Neen. Gy hebt hem by myne ouders zo veracht gemaakt, dat hy niet meer by ons durft komen.
Rosiflingius,
Al wat ik te voren deed, was flegts in fchyn.
Leonora vjeent.
Ach, heer magifter, neem my doch, want anders kryg ik geen man.
Rosiflingius.
Neen. Ik ben uw onderdanige dienaar-
Leonora.
Och , heer magifter, wees zo goed.
R o s I F L I n o I u s.
Foey, foey; zy is van loutere manziekte buiten zich zelven.
Leonora.
De heer magifter vreefl; mogelyk, dat hy ook deel aan myn vaders fchulden zoude moeten nemen.
Petronel.
Wat bagatellen. Ik ben verzekert, dat myn heer niets dan een borgtocht, en maar ten hoogften vannbsp;een paar duizend dalers zal verzoeken.
Rosiflingiüs.
Ja borgtocht. Voor een paar duizend Duivels. Leonora.
Ach, heer magifter, neem my doch.
RosrFLINGtUSi
Blyf van myn hals.
, Philemon. De vorigen.
Philemon.
Ik hoorde buiten een groot alarm, en mitsdien, cffchoon ik deze drempel niet betreden mag, dreefnbsp;my de nieuwsgierigheid. ....
M a g d e l o n.
Ach waardde heer Philemon! Ik hope, dat gydeel aan onze elende zult nemen.
Philemon.
Myne lieve juffrouw! Offchoon gy nooit deel aan myne elende genomen en my deeds veracht hebt,nbsp;zoude het my. echter leet wezen, zo uw huis enig onheil wedervoer.
M A G D E L o M.
. Ach! Ach! Wy zouden met den goeden man veel beter gedaan hebben.
Philemon.
Wat is’er dan?
Jeronimus.
Deze matroos bragt my zo even het droevig bericht, dat myn fchip met de gantlche lading vergaan is.]3iefchynheilige Duivel,de magider,haa naauw-lyks dat ongeluk mede verdaan,of hy trafteerdemynnbsp;huis met de grootde verachting, hield my en mynenbsp;Vrouw voor fchooyfters; offchoon hy ons te vorennbsp;tot den Hemel verhefre, floot hy myn kind van zich,nbsp;’c geen hy echter volgens zyne noch onlangs gedanenbsp;Verzekering beminde, en. .. . Ach heer Philemon lnbsp;Wat heb ik ongelyk gehad, dat ik my door zynenbsp;^hynheüigheid liet verleiden.
P 3 nbsp;nbsp;nbsp;Phi-.
-ocr page 76-Phjlemon.
Hoor myn heer Jeronimus en mejuffrouw Mag-delon, hoewel ik u wegens ontffngen gunften niet verpligc ben, en gy myne oprechtheid flegt beloont hebt, wil ik nochtans,zo de heer magifter Ro-fiflingius van Z5me pretenfien, t’enemaal afftaat, mejuffrouw uwe dochter nemen.
Rosiflingius.
Ey, myn heer! Van harten gaarne. Hier hebt gy ’er myn hand op.
Magdelon.
Het heeft niets te beduiden , of de lompe hond van zyne pretenfien aftiet of niet. Want zo hy ’er tenbsp;voren enig recht toe gehad mocht hebben, heeft hy hetnbsp;zelve echter door zyne valsheid verbeurt.
Rosiflingius.
Wat? Zult gy een geleerd man, als ik ben, een lompen hond noemen ?
Philemon.
Bedwing, myne waarde juffrouw, uw rechtmatir gen yver een weinig.
Rosiflingius.
Ik zie wel, dat een ieder op my hakken wil. Het beft is, dat ik ga.
Philemon.
Wacht noch een klein weinig, heer magifter, en verbyd den uitflag. U zal niets quaads wedervaren.
Rosiflingius,
Ik bedank u.
Philemon.
Fleer Jeronimus. Let eens een weinig op. Wat ik doen wil, op dat gy my en den heer magifter te rechtnbsp;zoud’ leren kennen De liefde, die ik mejuffrouw
uw’
-ocr page 77-B L Y S P E L. 231
uw’ dochter toedrage, is een reine en onvervalfthte liefde, die nooit op het geringde tydelyk belang gegrond was; dierhalven kan het uw’ wedervaren ongeval myne liefde niet krenken. Ik zal u, als een rechtgeaarde Ichoonzoon, met myne middelen, zo langenbsp;dezelve duren, behulpzamen onderftand bieden.
yeronimus , Magdelon en Leonora omarmen hem.
Jeronimos.
Nu dan, Leonora! Geef den heer Philemon uwe hand, zo kan de magifter getuigen zyn , dat gy verlooft zyt.
Rosiflingius,
Dat zal my aangenaam zyn. Ik feliciteere u daarenboven.
Leonora geeft Philemon de hand., en zegt; ook de ouders, gelyk hy ook ‘weder hen alle drie doet.
Petronel.
Zo is het goed. Nu wil ik wedden, dat Lucifer zelfs met al zyn vermogen niets tegenwerpen zal,nbsp;ik zwyge de magifter.
Hendrik.
Ik feliciteer ook her heerfchap.
Philemon.
Ik bedank u. Maar hoor, bootsman! Waar doch is eigentlyk het ongeluk gebeurt?
Hendrik.
Ik ben geen bootsman, myn heer! Ik ben een matroos. Het ongeluk is in ’t cattegat gefchied, en ik kan verzekeren', dat ’er de fcliipper geen fchuld aannbsp;had; want ik getuige , dat fchipper Adriaan in dennbsp;korten tyd , dat ik met hem gevaren heb, eennbsp;der bedrevenlte fchippers was, die jk ooit gedientnbsp;heb.
P 4 nbsp;nbsp;nbsp;Je-
-ocr page 78-Jeronimus.
Wat is dat? Myn fchipper heet niet Adriaan,maJU; Cornelis Janlèn.
Hendrik.
Neen myn heer ! Cornelis Janfen is de fchipper van myn heer Jeronimus; maar fchipper Adriaannbsp;voerde het verongelukte fchip, dat dezen heerlchapnbsp;toebehoort heeft.
Jeronimus.
Wie is dan uw heerfchap?
Hendrik.
Dat is immers myn heer. Ik ben,denkeik,in ’t huis van Claas Peterfen.
Jeronimus.
Ach Hemel' Wat hore ik?Claas Peterfen is myn buurman; ik heet Jeronimus.
Hendrik.
Is het mogelyk! Ik ben hier niet bekend. Ik heb naar myn heer Claas Peterfen ge vraagt, en men heeftnbsp;my dit huis gewezen; maar nadien myn heer Jeroni-mus is, fèliciteere ik hem; want zyn fchip legt op denbsp;reede.
Jeronimus.
Ach! Zo het de waarheid is, ’t pen gy verhaalt, verheuge ik my thans zo zeer, als ik my te voren be*nbsp;droeft heb*
Hendrik.
Ja myn heer! Het was een abuis. Adieu.
Jero nimus.
Zie daar landsman! Hier is een ducaat. Leef wel.
H E N P R. I K.
kinnen.
233
R o S I F L T N G X U S-Ach weledele heei- Jcroniraus en welgcbore juft
\frou,w. Gy kund niet geloven, hoe zeer my dit mis-verftand verheugd.
Magdelon,
Ha-^^ha- Zyn wy thans weledel en welgeboren ? Zo eveiïwaren wyflegte arme lieden?
'. J E R o N I M u s.
Myn heer fliktioijer! Beeld gy u thans niet in ,d^£
¦ wy u kennen ?
Rosiflxngius.
Myn heer!
i nbsp;nbsp;nbsp;[eronimus.
i Blyf my van den hals, gy lompe hond!
¦RosiflÏngius.
Geëerde juffrouw!
' nbsp;nbsp;nbsp;Magdelon.
I Voort, voort, valfaris!
R o S I F L I N G I ü s,
Deugdzame juffrouw!
Koom my niet te na, gy verrader!
Rosiflingius,
Mademoifelle Fetronel 1 Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Petronel.
Pak u van hier, ABC bord, of ik zal u wat anders leren.
Rosiflingius.
Ach! Hoor my eens fpreken, heer Philemon. Philemon.
Ikverheuge my, dat uwe boosheid thans zo dui-delyk ontdekt is, op dat zich in het toekomen-' deeerlykelieden voor uhoedenkonnen. Voort. Voort.
I nbsp;nbsp;nbsp;Z^ander neemt hem hy den arm en Petronel floot
hemhuiten de deur. P 5 nbsp;nbsp;nbsp;ACHT-
-ocr page 80-Jeronimus. Magdelon. Leander. Leonora. Philemon. Petronel.
Jeronimüs.
Dat was een handel, die my de fchellen van de ogen ligt.
Magdelon.
Vergeef het ons, lieve fchoonzoon. De verachting, die wy u te voren toonden, Iproot uit iriisverftand,nbsp;waar in ons de fchynheiligheid van dien lozen kaerlnbsp;gebragt had.
Philemon.
Ik vergeef het gaarne van harten.
Petronel.
Ach de gelukkige fchipbreuk!
Philemon.
Ia. Zy was inzonderheid gelukkig voor my.
Jeronimus.
Zy was gelukkig voor ons alle.
Petronel.
Ach, myn heer! Niets fpyt my meer, dan dat ik hem, aleer hy wegging , niet een weinig heb kon-nen krabben.
Jeronimus.
Dat was onnodig. Hy is genoeg geflagen. Voorts wil ik my gelegen laten leggen, om die hiftorie overnbsp;al te verbryden, op dat een ieder mag zien, wat denbsp;toeleg is, die zulke lieden met hunne vaarzen hebben, alsnbsp;zy hen, die zy in hunne harten verachten, ter liefdenbsp;van ’t geld, tot de ftarren verheffen.
P E-
-ocr page 81-235
B L Y S P E L.
P E T R o N E L.
Ik weet daarenboven zeer wel ,dat hy de julïrouw achter haar rug gelafteit heeft, hoewel hy haar in denbsp;gelukwenfching als een Godin afmaalde. Ik heb hetnbsp;u menigmaal gezegt, maar gy geloofde fteeds j datnbsp;ik het uit quaadwilligheid verdichtede.
M A G D E L o N.
Dat is ook waarlyk zo geweeft , Petronel! Maat ik heb dezelve zwakheid over my,die velemenfchennbsp;hebben,'dat zy altoos de zulke beminnen en in waarde houden, die hunne feilen bedekken en verniflèn.nbsp;Doch uit dezen handel heb ik zodanige pluimftry-kers leren kennen. Ondertuflchen zullen wy, heernbsp;fchoohzoon, toeftel tot de trouw maken. Na dezennbsp;kond my myne feilen naar believen voor ogennbsp;ftellen ,en ik zal ’er u fteeds dankbaar voorzyn.
Philemon.
Wy menlchen ftruikelen alle, en ik niet minder dan gy. En zo my iemand myne feilen met befchei-denheid te kennen geeft, word ik ’er gantfch nietnbsp;toornig over, noch haat hem, die ze my aan wyfl; maarnbsp;trachte dezelve te verbeteren. Want dat is de beftenbsp;wraak, die men nemen kan.
Jeronimus.
Koomt myne kinderen! Wy zullen binnen gaan. j
Petronei..
Ach, de gelukkige fchipbreuk!
Aüe binnen.
Magister Rosiflingius. Gotfrid.
Rosiflingius.
Wat denkt gy van deze zaken ? Rottofredo ! quid tibi 'videtur.
Gotfrid.
Dïtt was een verduivelden handel. Myn hoofd is *er ganrich duizelig en ligt van.
Rosiflingius.
Maar gy zult wel zien, wat ik noch, aleer het agt;-vond word, om my te wreken, doen zal.
Gotfrid.
Gy zult veelligt in een vaars op Philemon willen (a» tyrifeeren.
Rosiflingius.
Neen. Ik zal alle myne vrienden en zyne vyanden tegen hem ophitfen. Fleüere fi nequeo fuperos Ache-ronta moveho Ik ben verzekert, dat vele goede lieden , die hy in zyne Ichriften aangetafl: heeft, mynbsp;met vermaak de hand zullen lenen.
Gotfrid.
Wild gy hem doen baftonneeren?
Rosiflingius.
Neen. Ik zal hem doen arrelleeren en wegens alle zyne fchrifcen aflioneeren.
Gotfrid.
Maar, als gy hem niet kond’ overtuigen?
Rosiflingius.
Ey gerra,gerr^! Hy looghent zyne fchrifcen niet. Gantlche collegien, gantfche faculteiten, en gantfchenbsp;gilden zyn daarin aangetaft, inzonderheid vele brave lieden.
-ocr page 83-den. Blyf ondertuflchen hier eoloer, als hy by Je-roniimis uitkoomc, waar hy heen gaat. Ik zal mid-delervvyl myn voornemen in ’c werk Héllen.
hinn$n.
G o T F K 1 D. Hendrik.
G o T F R I D.
Ik zoude wel te vrede zyn,als ik en myn heer aan de galg waren ; want dan was het eens gedaan. Ik,nbsp;Vreze'thans niet buiten reden, dat, als hy met Philemon te verre gaat, hy zelfs in den ftrik zal geraken ,nbsp;dien hy voor dezen Ipant, dewyl zyne hiftorien zeernbsp;ligt ontdekt konnen worden. Maar daar zie ik denkaerlnbsp;weder, met wien ik laatft Iprak.
Hendrik.
Dit is ongetwyffelt de magifter zyn knecht. Ik zal naar hem toegaan, om te horen , hoe zyn meef-ter over deze hiftorie te moede is. Serviteur! Ontmoeten wy malkander weder. Hoe ift? Gy ziet zonbsp;luftig niet uit, dan te voren.
G o T F R I D.
En gy ziet niet meer zo treurig,dan te voren. Wat is de reden?
Hendrik.
Ik heb, zedert ik u Iprak, zeer goed nieuws.
G o T F R I D.
En ik in tegendeel zeer quaad.
Hendrik.
Veelligt is de Hippocrene verftopt, dat zy voor hw’ heer niet lopen wiL Is de luit op den Pamas in
-ocr page 84-ftukken gebroken ? Of is een der negen Mufeh, die hem zyn vaarzen helpt maken, geftotven?
G o T F R I D.
Wat henker! ’t Zonde my zeer lief wezen, als de ïlippocrene tot een Cloac en de Parnas tot een Bloksberg geworden waren , of dat de negen Mufen denbsp;negen bewufte ziektens bekomen hadden.
Hendrik.
Wat is dat te zeggen! Hoe zyt gy zo toornig ? Wat quaad is uw heer wedervaren? Hy zoude immers dezer dagen met de dochter van een voornaam mSnnbsp;trouwen.
G o T F R r Dl
Neen. Daar zal niets van komen.
PI E N D R I K.
Heeft hy iets aan de bruid ontdekt, *t geen niet ia zo ’t hoord?
G o T F R 1 D.
Neen. De zaak is dus geilek: Voor enige uren quam een matroos. Ey dat de hond mede verzoquot;nbsp;pen was.
Hendrik.
Ey. Ey. Vloek zo niet. Wat deed de matroos?
G o T F R I D.
De Ipitsboef quam den heer Jeronimus de tyding brengen, als of zyn fchip vergaan was.
Hendrik.
Mogelyk was het zo niet?
G o T F R I D.
Neen. De plug had ongelyk, en quam aan ’t huis van den heer Jeronimus, in plaats van by een andernbsp;in de buurt.
Hendrik.
Maar als het een leugen was, was de hiitorie immers uit. nbsp;nbsp;nbsp;Got-
-ocr page 85-230
G o T F R I D.
Neen. Dat zult gy horen. Als myn heer dat ongeluk mede yerftond, oordeelde hy niet raadzaam , de dochter van een man te trouwen, die arm geworden was. De heer Jeronimus en myn heer geraaktenbsp;daar over in hoge woorden. Wanneer men de matroos naauwkeurig ondervroeg, was het een misver-ftand; mitsdien wilde myn heer weder omkeren,nbsp;maar wierd door den broeder van de juffrouw buitennbsp;de deur gefloten. Ach die henkerfche matroos! Helpnbsp;my cameraad! Help my den kaerl vervloeken.
Hendrik.
Foey, foey. Men moet zyn naaften niet vervloeken.
G o T F R I D.
Hy is, de Duivel haal, myn naaflen niet. *t Is een Hollander.
Hendrik.
Maar gy zegt zelfs, dat hy ’er uit misverftandquam.
G o T F R I D.
Ja, dat is wel waar; maar dat misverftand wierp Onze welvaart overhoop. Doch of Philemon 'er ietsnbsp;mede winnen zal, moet de tyd leren. Ik hoop, datnbsp;hy binnen een paar uren aan handen en voeten gefloten in arreft zal zitten.
Hendrik.
G o T F R I D.
Ja. Myn heer is bezig alle zyne vyanden tegen hem op te rokkenen. Ik fta ook op bevel van myn heernbsp;mer, en moet acht geven, waar Philemon gaat, alsnbsp;oy uit het huis van den heer Jeronimus koomt.nbsp;Hendrik.
Ik ben, onder ons gezegt, de lakey van den- heet
Phi-
-ocr page 86-Philemon, en ga zo aanltonds by hem, om hem té waarfchouwen, en te zeggen,dat een fpion hier buiten ftaat- Belieft gy nu een klein weinig te vertoeven, zo zullen wy de ere hebben, uw naar uw’ ftaatnbsp;en caraéter te traéleeren, en het ftof uit uwe klederen .kloppen.
G o T F R I D.
O neen, als het dus gefchapen ftaat, mag de Duivel de wacht houden.
Gotfrid loopt weg,'
Hendrik. Leonora. Philemon.
Petronel.
Hendrik klopt aan.
Is niemand hier dan gy.^Nu heb ik my wel gehouden.
Philemon.
Gy hebt u als een groot meefter gedragen.
Petronel.
Als de zaken goed zullen gaan, moeten de vrouvii -lieden ze beramen en de mani^erlbnen ze uitvoeren. Het vrouwvolk moet den wagen bellieren en hetnbsp;manvolk de paarden wezen.
Hendrik.
Petronel, Petronel. Als het een ander gezegt had, zoude ik quaad geworden zyn. Gy zult lang wachten, aleer gy een paard ziet, ’t geen zulke intriguesnbsp;in 't werk kan Hellen, en noch daarenboven op zynnbsp;Hollands.
Petronel
Ey, Hendrik,ik zeg het m^uitjok.Gyhebtinder daat een meefterftuk bedreven.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P h i-
-ocr page 87-L.
241
dat gy rykelyk
B L Y S P E
Philemon.
Gy beide hebt het zo wel geklaart, beloont zult worden.
Petronel.
Maar waar hebt gy het Hollands geleert?
Hendrik.
Ik kan noch zo veel, dat gy niet weet; maar als wy getrouwt zjm. zal ik u meerder tonen.
Philemon.
Nu konnen wy by deze gelegenheid myne fchoon-vader en moeder de fchandelyke vaarzen laten zien , die gy van hem meefter geworden zyt.
Hen d r I k.
Dat is myne inventie. Maar gy moet het my niet qualyk nemen , als ik u zegge , dat, in plaats vannbsp;hier te ftaan babbelen, wat anders te doen is.
Philemon.
Wat is dat?
Hendrik.
Ik heb zo even van den knecht van den magiderge* boort, dat zy n heer werkelyk toelegt, om myn heer innbsp;een 'iwaarongeluk teH:orten,cnalleuwe vyandenop-bitfl:, om u aan te klagen, zo dat gy , aleer gy hetnbsp;denkt, in arreft zoud konnen geraken.
Leonora.
Dan is ’c beft , myn lieve Philemon , dat gy u Verbergt, tot dat onweer over is.
Philemon.
Dat zy verre. Myn gewille is te rein , dan dat het zich zoude trachten te verbergen. Neen.nbsp;Neen. Ik hope dat hy zelfs in het net zal geraken , ’c geen hy my fpanr. Myne onfchuld zalnbsp;20 wel als zyne fchelmftukken de overheid voornbsp;gelegt worden. Laat ons binnen gaan en
Q nbsp;nbsp;nbsp;de
-ocr page 88-de vaarzen myn fchoonvader en fchoonmoeder
bhinen.
Een Burgermeester aan-een .tafel. Een. Klerk.) Ma GISTER Rosiflingius.
Rosiflingius.
GRoOt achtbare heer burgermeefter. Ik kom® hier, oni recht te verzoeken tegen een zekernbsp;fchryver, genaatnt Philemon ^ die reeds zedert eennbsp;geruimen tyd vele brave en eerlyke lieden met zynnbsp;fchimpfchriften gefchonden heeft, en getracht, hunnennbsp;eerlyken naam en roem te bezwalken. Nadien, dan innbsp;een Chriftelyke ftaddiergelykecalumniën geweert behoren te worden, hope, ilc, dat hy deswegens, an,-.nbsp;dere eerdieven en laftertongen ten exempel, naar behoren zal worden geftrafc,
B U R .G E R M E E S T E R.
Zyt gy in ftaat, dit alles te bewyzen.
Rosiflingius.
Ja. Hy kan zyne eigen fchriften niet looghenen, en ik heb verfcheide brave lieden van de beide ge-flachten hier by de band, die ’er zich ten uitterfte innbsp;beledigt vinden , en my gebeden hebben , hem innbsp;rechten te vervolgen.
Burgermeester.
Wy moeten iedoquot; afzonderlyk horen. Laat de verweerder eerft binnen komen.
Devorigen. Philemon onder een huacht.
Burgermeest EB.
Hoor. Belyd gy ’t geen , waar over, gy belchnl-digc word; namelyk,dat gy fchimplchrifteu gemaakt en eerlyke lieden ’er in gelaflcrt hebt?
Philemon.
Gantfch niet, heer burgermeefter! Geen^.ihts. Ik Ila toe, dat ik verfcheide zedekundige ïchriften zonbsp;in rym als onrym gemaakt en ’er de menfchelyke feilen met behoorlyke verwe in afgemaalt heb. Dochnbsp;dat ik tegen iemand in ’t byzonder zoude hebben ge-Ichreven, zal nooit bewezen konnen worden. Datnbsp;quaadaardige of zotte lieden zich des aanti'ekken, ennbsp;myne fchrifcen op deze of gene wyze uitleggen , isnbsp;buiten myne fchuld; want ik flegts en alleen gemo-ralizeert heb. Als men met ftenen onder de hondennbsp;werpt, fchreeuwt altoos de gene,die getroffen word.
Rosiflingi u s.
Groot achtbare heer burgermeefter! Flier buiten voor de kamer zyn verfcheide brave lieden , die bewyzen konnen, dat myne klachten gegrondnbsp;zyn, en zy verzoeken met betraande ogen recht.
Burgermeester.
Laat de een voor en de ander na binnen komen.
De vorigen. Een jong H E E R.
Bur germeester.
Hebt gy u, myn heer,over den hier jegenwoordig ftaaocen gevangen perfoon te beklagen.
De H E E R.
0«i, par di f fait, c’efl unfripon. fe fuisun hon^ nette homme, manfieur Ie hourgemaitre!
Burgermeester.
Kond gy geen Duitfch fpreken?
De Heer.
No7t par di non fait. Ik keweiên ben dans Paris tw... twee jaars.
Burgermeester.
Blyf ten minften by ene taal, en hafpelt ze niet onder malkander. Want zo gy iets voor ’t gerechtnbsp;te zeggen hebt, moet gy fpreken , dat men u ver-ftaan kan. ’t Is geen kinderlpel een menfch in hegte»nbsp;nis te doen nemen , en hem aan te klagen. Hiermoetnbsp;men gegrond en duidelyk bewys hebben.
Termyl de hurgermeejler dit z^egt , haalt de heer een fpiegeltje uit zyn zak enfutzelt aannbsp;zyn paruik.
Burgermeester.
Waar in beftaati uwe klachten ?
De H e E R.
Plait-ill
De Burgermeester tegen Philemon,
Kan hy geen Duitfch fpreken ?
Philemon.
Ik weet het in waarheid niet; want het is de eer-ftemaal van myn leven, dat ik hem zie.
R o-
-ocr page 91-245
Rosiflingius.
Ja geëerde heer burgermeefter! Hy fpreekt goed Duitfch. Hy is een burgers zoon alhier.
Burgermeester.
Als hy een burgers zoon dezer ftad is, moet hy •Duitfch konnen (preken
De H E E R.
ye w fuis pas un burgers zoon, ye fuis unfort hon-nette homme.
Burgermeester.
Ploe is uw naam ? Monfieur!
De H E E R.
Francois Marfeau , a votre tres humh'le fervice.
Burgermeester.
Ik dacht wel,dat dit Frans Hamer was. Heer ma-giller, zeg my, wac heeft hy voor klachten?
Rosiflingius.
De verweerder maakte onlangs een Lacynfch vaars of carmen, geïntituleert:’Er ging een geknaar Romen,nbsp;en quam gek te rug. Waarin hy dezen jongen heer zeernbsp;fchandelyk proHitueert.
De H E E R.
ye craferai par di fon tète.
Burgermeester.
Noemde hy hem met name ?
Rosiflingius.
Neen, hy deed dat juill niet opentlyk; maar Ichil-derde hem zo net af, dat alle menfehen tallan en voelen konden-, dat het deze jonge heer was.
De H E E R.
Ce hougre ld.
Rosiflingius.
Wat de jonge heer deswegens in gezelfchappen heeft moeten uitltaan,is met géén pennen ce befchry-Q 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ven.
-ocr page 92-ven. Hy is over dat vaars zo zeer geraillieert, dat hy deswegens heeft moeten duelleeren.
De H E E R.
Oui far di Jt fait.
üeBüRGÉRMEESTER tege7i Philemon.
Dat is ene fchendige daar,diegy tegen dit menich gepleegt hebt, en waar over men u biilyk exempUiirnbsp;behoorde te flraffen. Monfeur Marteau! ga een weinig buiten, gy zult fatisfactie bekomen.
De Heer.
rhoneur de vous remoir , monfieur Ie hourgemai-tre.
Zingende binnen.
De vorigen. Een Barbier.
Burgermeester.
Hebt gy ook iets tegen dezen man in te brengen ?
Barbier.
Ja edel groot achtbare heer. Hy heeft: my in den hoogden graad geproditueerc. Ik ben flegts een barbier ; maar ik zoude v'el wat anders konnen zyn ;nbsp;want ik verda de daatkunde en de rechten trots eennbsp;meeder in ’t gantfche land.' Myne cameraden konnen getuigen, dat nooit een flag in Europa voorvalt,nbsp;dien ik niet voorzegt heb, en zo een kaerl durft onderdaan.......
Burgermeester.
Nadien gy zo goede gronden in de daatkunde hebt, wilde ik gaarne weten , of gy gelooft, dat zichnbsp;de Turkfche keizer in een oorlog met Perfiën zal inlaten.
Bar-
-ocr page 93-Barbier.
Neen, by myn zie], dat zal de fultan niet doen , en zo hy het deed, zoude het een blyk zyn, dat hynbsp;zyne belangen niet verftont.
Burgermeester.
Goed,ik bedank u voor het gegeven bericht.Maar waarin beftaan de bcLchuIdigingen, die gy tegen dezen man wild’ inbrengen-
Barbier.
Hy heeft onlangs een boek uitgegeven en betytelt: De ingebeelde ftaatkundige , waarin hy my op enenbsp;fchertzende wyze doorftrykt. En oflchoon hy mynnbsp;naam niet uitdrukkelyk noemt, kan echter een ieder merken, dat hy niemand, dan my bedoelt heeft.nbsp;Burgermeester.
Zeerwel, myn vriend. Ga.ondertuflchen buiten. Hy zal geftraft worden.
Barbier.
Ik bedank u, edel groot achtbare heer! Zo ik u ergens in met goede raad behulpzaam kan zyn, gelieft maar te bevelen.
Burgermeester-
Goed, goed. nbsp;nbsp;nbsp;Barbier hinnen,
De vorigen. Een Meisje.
Burgermeester.
Wel, wat hebt gy te klagen ?
Meisje fchry'énde.
Edel groot achtbare heer burgerraeefter ! Ik kan zonder de grootfle fmerte aan den hoon niet gedenken , dien my deze man aangedaan heeft
Burgermeester,
Zo! Schrey maar niet, zo-uw onrecht gefchiet is, zult gy recht bekomen.
Meisje.
Ach ! Ach! Ik ben daar over zo neerflagtig, dat.... maar als ik het rcclit indenke, zoude men ’er eerdernbsp;om moeten laghen. De kaerl dacht anderen te foppen en hy fopt zich zelve. Zy lacht. Vergeef my ,nbsp;edel gi'oot achtbare heer, dat ik voor het gerechtnbsp;lagbe. Ik kan my waarachtig niet bedwingen vannbsp;laghen , als ik ’er om denk. Doch ftrafc hem nietnbsp;om mynent wil; want ik zoude het zo naauw nietnbsp;nemen, als hy het met anderen ook zo niet maakte,nbsp;riet is een quaatlaardigheid met brave lieden dus te werknbsp;te gaan, en hun ten fpot van een ieder te fte’len.nbsp;’s Menfchen goederen en eerlyke naam is het koft-baarile kleinood, ’t geen men in de waereld hebbennbsp;kan, en als dat weg is,(^z/ •weentineder ') is het beftnbsp;dat men het leven mede verheft.
Burgermeester.
Wat heeft hy u dan misdaan.
Meisje.
Hy heeft een vaars gemaakt en het geïntituleert. De vyfeien zinnen in een uur.
Burgermeester.
Is dat uw aait ?
Meisje.
Neen, Dat liegt hy , maar de lieden verzekeren my , dat dat vaars op my alleen gemaakt is. Ach , edel groot achtbare heer! Ik bid om recht.
Burgermeester.
Nu vat ik het cerft. Ga ondertuflehen een wylbui-ten, gy zult recht ontfangen.
Zy gaat heen doch koomt •weder, Meis-
-ocr page 95-249
B L Y S P E L.
Meisje.
Ach, edel groot achtbare heer! Ik bedenk my,en wil myne prerenfie laten varen; want het kan mydochnbsp;niet baten, of ny geftraft word.
Burgermeester.
Ja. Ja. Als gy van uwe klachten afïlaat, vervalt de zaak van zelfs.
Zy gaat heen ; dech koomt ’weder Meisje.
Maar neen, edel groot achtbare heer I Ik bid met betraande ogen, dat hy exemplair geftraft mag worden.
JBurgermeester.
Goed, goed. Zo gy wild. Zyn’er meer?
Het meisje binnen.
ZESDE UITKOMST.
De vorigen. Een Schoolmeester.
Burgermeester.
Wat hebt gy te klagen ? Monfieur!
Schoolmeester.
Ik ben'geen monfieur, maar deze ftads jeugd hare on waardige geeftelyke voogd. Ja alter pater of tweede vader.
Burgermeester.
Dat vcrda ik niet.
Schoolmeester.
Dat is: Snnificantius te fpreken , ik ben een onwaardige Lvdimagifter, of deze ftads fchoolmeefter.
Burgermeester.
1 loe is uw naam ?
Schoolmeester.
Men noemt my Joannes Petrus Michelides Cru-ei for anus,
Q 5 nbsp;nbsp;nbsp;B u R.
Burgermeester.
Dat is een zeer gdeevde naam. Maar waar over wild gy dezen man-beklagen.
Schoolmeester.
Hy heeft een, hcllelyk^ (chimplchrift op my ra?skX td quod lippis és- tonfori’bus riatum eji , en datnbsp;fuh üt'cdo: de geleerde nar.
B u R g e r 3\r e ester.
Zytgy dan die geleerde nar? MonfieurI
S C H o .0 L M E E S T E E.
Ik bidde iiwc pmdéns cn wel edel groot achtbaarheid onderdanig, my niet monfieur te noemen; doch gy kond’ my Homindtio veflra tituleercn ;nbsp;want die titel is m repubUca literaria geadopteeit.
Burgermeester.
Hartelyk gaarne.
Schoolmeester.
Zo uwe prudent het niet qualyk zoude nemen , wilde ik u iets erinneren, ’t geen gy veelligt nochnbsp;niet weet en u echter t’enigcr ty'd tot gróte pnejuditicnbsp;konde verftrekken.
Burgermeester.
Wat is dat?
S c H o o L M E EST E R.
In plaats van te zeggen: hartelyk gaarne , behoorde gy te zeggen: van;harten gaarne; want hartelyk is een adjeélivum en van harten een adverbium. Ik bid-de demoedig, dat uwe prudent het niet qualyk nemen wil, dat ik haar van wegens de Grammatica dienbsp;crinnering doe.
Burgermeester.
Wees zo goed en prefènteert myn refpeél: aan de Grammatica, en zegbaar, dat zy de lieden fchranderdcrnbsp;behoorde te maken. Betreffende uwe aanklachte,nbsp;die is my thans reeds bekent.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;School-
-ocr page 97-Schoolmeester.
Ik heb ’er noch by vergeten te zeggen dat de auteur my in het fchrifc by myn naam, namelyk Jo*nbsp;hannes, genoemc heeft.
Burgermeester.
Heeft de auteur de toenaam ook uitgedrukt?
Schoolmeester.
Neen.
Burgermeester.
Ja. Ja. Ik zal doen, wat recht is.
Defchoolmeefler h'mnen^
ZEVENDE UITKOMST.
De vorigen. Twee Meisjes,
Burgermeester.
Wel jonge dochters, hebt gy ook iets voor te (tellen?
De twee Meisje s gelyh.
Ja, myn heer burgermeefter! Hy heeft ons groot ongetyk gedaan, offchoon wy hem nooit een ftroonbsp;in den weg lagen. Wy bidden demoedig, dat hynbsp;daar over naar behoren geftraft mag worden.
Burgermeester.
Een van u beiden moet eer(t alleen (preken; anders kan ik u niet verftaan.
Beiden herhalen het vorige.
Burgermeester.
Ey, Ey. Wat wil dat wezen? Spreek gy eerft-Wat'heeft hy u gedaan.
De twee Meisjes weder te^geljk.
Hy maakte in de verlede maand een comedie op ons, waar over wy van de gantfche ftad befthimptnbsp;worden. De comedie heet: Het hennen gekakel,nbsp;of de fnapachtige gezufters, en. , ...
Eerfte
-ocr page 98-Eerfte Meisje.
Zuftcr! Laat my fpreken.
Tweede Meisje.
Ik kan het zo wel zeggen, als gy.
Burgermeester.
Ik be vele, dat maar ene van uw beiden fpreken zal. Wie is de oudfte?
Eerfte Meisje.
Ik ben de oudfte.
Burgermeester.
Spreekt gy dan.
Eerfte Meisje.
Hy maakte in de verlede maand een comedie op ons en benoemde ze: Het henne gekakel of de fnap-achcige gezufters, waar door wy over de tong vannbsp;een ieder lopen-
Burgermeester
Waar uit wild’ gy bewyzen , dat die comedie op u gemaakt zoude zyn ?
Beide de M e i s j e s.
Wy konnen uit alle omftandigheden zeker be-fluiten, dat die comedie op ons gemaakt is. Ook ¦willen wy deswegens gaarne een eed doen. Vele goede vrienden zyn by ons gekomen , en hebben ons verzekert, dat de comedie alleen my ennbsp;myn zufter bedoeld, daar wy hem nochtans nooitnbsp;de minfte aanleiding gegeven hebben, om dierge-lyk een fchimpfchrift tegen ons te fchryven. Wynbsp;bidden dierhalven , edel groot achtbare heer, datnbsp;wy recht mogen erlangen ; want zo dien kaerl zy-ne fchelmftukken niet belet worden, is geen eerlyknbsp;menfeh meer zeker.
De
-ocr page 99-De Burgermeester, die ondertujfchen de ore» toegehouden had , zegt:nbsp;’t Is genoeg kinderen! Ik weet nu het beloop.nbsp;Gy zult recht ontfangen. Ga ondertuflchen buiten.
De meisjes bititien.
Burgermeester.
Zyn ’er noch meer klagers hier Klerk.
Ja, ’er zyn noch twee of drie.
Burgermeester.
Laat ze binnen komen.
die
Een D A M E , met een flegtgeklede Vage, den Jleep van haar oud kleed draagt,
De vorigen.
Burgermeester.
Wat hebt gy te klagen? Madam!
Dame.
De heer burgermeeftev behoeft my geen madam te noemen. Ik ben van hoger afkomft. ChriftofFel!nbsp;Page.
Hoog edele vrouwe! Wat belieft haar excellentie? D A M E.
Niets. Ik wilde maar weten, of gy hier zyt-Burgermeester.
Wat heeft dan haar excellentie te klagen?
D A M E.
Myn waarde heerburgermeefter! Ik wil dezen kaeri geftraft hebben.
B ü R-
-ocr page 100-Burgermeester.
Ik moet eerft weten, waarin zyn misdaat beftaat.
Dame.
Myn heer burgermeefter ! Ik wil niet hopen, dat gy van een dame van myn ftand en qualiteit begeren zond, met zulk een kaerl naar gerechtsorde tenbsp;handelen. Dat is , foi, voor ray te laag. Iknbsp;koom niet hier, om een proces te voeren, of veelnbsp;papier te bekladden; want de wet is flegts voor denbsp;gemene lieden; ik doe hier mede maar alleen te weten , dat hy geftraft moet worden.
Burgermeester.
Dat gaat niet aan. Souyereine koningen en vor-Iten zelfe fchromen niet, hunne zaken door ’t gericht te doen beflilièn.
Dame.
My ftaar dat niet aan. Heer magifrer! Verhaal gy de omftandigheden.
R o S I F L I N G T U S.
Edel groot achtbai'e heer burgermeefter. Deze weledel gehore vrouwe, alfchoon zy alle de deugden bezit, die een welgebore ziel van Jupter ternbsp;optimus rnaximus (om poètice te Ipreken) verlangennbsp;kan; onaangezien zy zo nedrig is, dat zy zeernbsp;dikwils met eigen weledel gehore handen myne inge-nnfatus aangenomen en met ene weledel gehore neiging te kennen gegeven heeft, dat zy een geringenbsp;zoon van PamalTus niet veifmaat; heeft nochtansnbsp;dit Ihode menfeh onderftaan , een fchandelyk vaarsnbsp;op haar te maken , onder den titel: De hovaar-dy en armoede; waar in hy op ene vermetele ennbsp;fehaamteloze wyze de weledel gehore dame velerlynbsp;ondeugden opdicht. Hy zal ter zyner ontfchuldi-gng wel tegenwerpen, dat hy haar naam niet opent-
lyk
-ocr page 101-255-lyk bvgcbracht heeft;- doeh.de verdichte naam, Ro-fn-nunda, die ook de cerfle letter van baar eigen naam heeft, bewyil duidelyk , dat het vaars alleen opnbsp;haar ziet. -
Burger m .é e s t e ^r.
Ik zal doen, wat het recht en /de billykheid vordert. Uw dieüaar,'itiQvrouWv.
D A M E.
Adieu, heérburgermeeller.'
binnen.
Burgermeester.
Zyn ’er. noch meer hier ?quot; -
Klerk
Ja noch maar een officier.
Burgermeester.
Laat hem binnen komen.
NEGENDE UITKOMST-
De vorigeai. Een O f f i c i s ».
O'F F I C I E R.
Wat f. . • . ment! Men moet hier een: half uuf ftaan, aleer men gehoor kiygen kan. (Tegen de klerk.')nbsp;Zyt gy de burgerraeefler..
Kn. E R K bevende.-
Neen, myn heer! Daar zit hy.
De Officier segen de Burgermeefier.
Serviteur heer burgermeefier , ik wil de kaerl opgehangen hebben. (Tegen Bhilemen) Jou ver-vl. . . . hond ! Kend gy my niet? Weet gyniet,nbsp;wat ik voor een man ben. Is uw onbewüffc, datnbsp;ik 32 batailles heb bygewoont ? (Tegen de burger-
mef-
-ocr page 102-fneejier') Ik wil hem aanftonds opgehangen hebben.
Burgermeester.
Dat kan zonder voorgaande gerechcelykc eifch en genoegzaam bewys niet gefchieden.
Officier.
Wat eifch! Wat bewys? Wat heb ik metdieflron-teryen te doen ? Morbleu ! Ik ben geen kat zonder handfehoenen aan te tallen. Zo de burgcrmeellernbsp;niet wil, zal myn degen my recht verfchafFen. Hynbsp;taji aan zyn degen.
De Klerk kruipt onder de tafel.
Burgermeester.
Zacht, myn heer! Gedraag u gelaten. Zo de nlan fchuldig is , zal hy naar behoren geftraft worden.nbsp;Waarin heeft hy zich misgaan?
Officier.
Hy zoude een vaars op my gemaakt hebben, waarin hy my als een fnoeshaan afgefchildert heeft. Ik heb het niet zelfs gelezen, of gezien, maar anderen hebben het my gezegt.
RoSIFI. INGIUS.
Ja, edel groot achtbare heer burgermeefter! Philemon heeft: een vaars op een windbuil gemaakt» en alle menfehen zeggen, dat het deze heer is ,nbsp;hoewel onder een verbloemden naam van Theodoras.
Burgermeester.
’t Is wel. Wil myn heer een weinig geduld hebben , tot ik de zaak recht overwogen heb ?
Officier.
Goed- Goed. Ik wil wel een quartieruurs wacli-ten, maar langer niet.
B U R'
-ocr page 103-257
Burgermeester.
tafel
Waar is de klerk?
voor
De K li E R K koomt vast onder de den dag en zegt:
Myn pen was onder de tafel gevallenen ik zogtze.
Burgermeester-
Wel nu, monfieur Philemon, die zozwaar aan-pklaagt zyt, wat hebt gy ter uwer verdediging in te brengen?
P H I t E M o N.
Niets het geringde- Ik fta alles toe, waar over ik • befchuldigt ben, en late het aan het goedvinden vannbsp;den heer burgermeefter over, De goede magider ,nbsp;die myn hoofdbefchuldiger is, en ik fchry ven dagelyksnbsp;vaarzen. Ik laak en hy pryft allies. Gy hebt thansnbsp;de manier myner vaarzen gehoorr. Hier zyn ’er tweenbsp;van zyn werk. Het een is een bruiloftsvaars op eennbsp;alom bekende ftraathoer, en het ander een lykdichtnbsp;op een hond.
De B urgermeester leef de vaarzen
en zegt:
In die vaarzen vind ik niets qnaads. Want een hoer te pryzen ,heet flegts j hare feilen met den mantel der liefde te bedekken, en is dus een teken vannbsp;een medelydend gemoed.
De vorigen. JeronimUs. Jeronimus.
Ach heer burgermeefter I Laat u deze quaadaar-dige man, de magifter, niet voorinnemen. Hy heeft Rnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;een
-ocr page 104-een zeer fnode daat, die niet te befchryven is, tegen my begaan-
Burgermeester.
Myn lieve heer Jeronimus! Dat is iets anders, ’t geen deze zaak niet raakt. Ik zeg alleen , dat die tweenbsp;vaarzen den aute,nv geen nadeel kennen toebrengen.nbsp;Zyn het ook uwe vaarzen? Heer magifter!nbsp;Rosiflingiüs.
Ja edel groot achtbare heer.
Burgermeester.
Welaan dan-Laat nu alle de klagers binnen komen, om het vonnis aan te horen.
Rosiflingiu s tegen yeronimus. Nu zult gy zien, hoe uwe lieve fchoonzoon, nochnbsp;aleer de zon ondergaat, aan de galg moralifeeren zal.nbsp;J ERONIMUS.
Ach! Ach!
Burgermeester. Klerk. Rost-FLiNGius- Philemon. Jeronimus. Alle de vorige klagers
De Burgermeester flaat van zyn ftoel op
en zegt het volgende: Zy, die de waereld noch in evenwicht houden ,nbsp;zyn zulke lieden, als de jegenwoordige ftrydende par-tyen. De een maakt, dat de waereld niet beter, denbsp;ander, dat zy niet flimmer word Waren ’er geennbsp;fatyrici, die de feilen en ondeugden hekelden, zouden weinig menfehen op den weg der deugd wandelen
-ocr page 105-Ign. Waren ’er in tegendeel ook geen huichelaars, die de onbefchaaftheden ftyfden en wetticden, zouden weinigen den weg der deugd, verlaten. Ik heb denbsp;fchriften van den heer Philemon gelezen, en bevonden, dat hy de ondeugden en misdry ven der men-Ichen onder verbloemde namen afmaalt; want hy,nbsp;ontkent zelfs, tegen iemand in' ’t byzondcr iets ge-fchreven te hebben , en de klagers konnen hem ’ernbsp;ook niet van overtuigen ; wcshalven ik den heer Philemon vanzyne belchuldigingeii vry Ipreke en onthef-fe~ Gy heren klagers, die voor dit gerecht door uwnbsp;eigen gedrag genoeg te kennen gegeven hebt, dat,nbsp;zo al gene fatyrifehe fchriften tegen, uw gemaakt waren, men het zoude mogen doen, ga naar uw huis,nbsp;en in plaats van weder tegen wakkere lieden een proces te willen voeren, zo tracht veeleer, uwe zo kenbare onbefchaafdheden af te leggen. Maar gy in tegendeel , magifter Rofiflingius , die uwe pen om geldnbsp;gebruikt hebt, om de ondeugden en boosheden metnbsp;een fchynheilig gelaat te roemen, nadien in onzenbsp;wetten geen ftraf tegen de huighelaars en pluimflry-kers geftatueert is, zullen wy u ook laten paflêerennbsp;voor ’t geen gy zyt. Doch op dat gy u niet geheelnbsp;over uwen goeden uitflagzoud’ verheugen en kittelen,nbsp;bevelen wy, dat men u door de voornaamlle ftratennbsp;met de boute huik naar huis zal brengen. Dit begeren wy van rechts wegen.
Ach, edel groot achtbare heer burgermcefler, ik ben legitime promotus magifler.
Burgermeester.
Het vonnis is gelproken. Trek de huik om.
Eojifiniius luord de haute huik omgedaan, 'ér R 2.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mede
-ocr page 106-mede ’uieggebragt en van alle , die op het Theaè ter zjn , hefpot en gevolgt.
Jeronimus.
Myn waarde heer burgermeefter! Ik bedank u voor de genadige uitfpraak, en bidde onderdanig , dat gynbsp;my de ere wild doen,’ de trouw van myne dochternbsp;dezen heer Philemon by te wonen.
Burgermeester.
Ik bedanke u deswe^ns,en belove te verlchyncagt;