BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1929
Verzameling: tooneel-stukken uit de nalatenschap vannbsp;prof. Dr. J. te WINKEL
i'
•1#
t
j
D E
Nagevolgd, up het Frans Van
TE AMSTERDAM,
By Hendrik Bosch, Boekverkooper over ’t Weeshuis. En
3gt; Leide, By GjelisKnotter.
i
-ocr page 8- -ocr page 9-[ jST draag u een werk^ op daar gy niet weU nig deel aart hebt, alfoo het op uw voor flagnbsp;aangevangen, op uw aanmoedigen vervolgt , en op Mw ernflig aanhouden voltroken is. Gy fklt ‘ermiflchien den eenigen Lefler nietnbsp;quot;Van fljn, hoewel ik. t niet als voor u gemaakt heb^nbsp;be, daarom moet ik^eenige reden van de wijfe vannbsp;myn vertaling geven , om u de moeyte af te nemennbsp;van fulks te doen aan de gene die door uw toedoen ditnbsp;maaksel in handen Ju Hen krygen, wanneer ’/ u niet falnbsp;gelieven dat verborgen te houden.
d^Overfetting is tn onbedwongene Rijmen gefield^ niet fonder voorbeeld in onfe taal. De malle W cdding,nbsp;dat overgeefiig Toneel-flukjvan dat trejfelykjlonflge-nootfchap van Neder duytfe D igt er s heeft my aan ley-dinge gegeven om defe flag van rijmen te verkjefen, opnbsp;dat ik.te gemakflelijker en te beter denfln van mijnennbsp;Franfen Schryverfou konnen uytdruk^n, en oobytm hetnbsp;On-rijm te nader te komen.waar in my dunkt dat allenbsp;Bly-fpelen behoorden gefchreven teworden ^ indiennbsp;fulksmet oHsgebruykpver een quam.
Ikjoeb voor ’’t meefle deelgetragtfuyver Duyts tege-bruyken ,flchoon ik^wel weet dat men ’ t fo net niet en fpreekt in de gewoonlijke redeneringen,maaral deernennbsp;dat,het fou nietquaad wefen.Ookhebikj'iergens,datiknbsp;tfeet ,fulk. een ttytgefogt ,feldfaam , en hoogdravendnbsp;Fgt;uyts,datgemeeneluyden niet verflaanfouden,gelijk,nbsp;ik wel in andere Tooneelwerken geflen heb daar nietnbsp;te pas enquam, Jkjoeb medeniet noodiggeoordeeld denbsp;woorden van myn Sprek.ers{daar ikJUollanders afge-
A a
maakt heh) eefiigüns tta de bedor'ven Hallandfe uyt-fpraakje verfchikken,'‘tgem enfe Digtersinfmderhejd de Amfierdammersgemeenlijk^doen.IkJjeb een afkeernbsp;van diegerabraakte en mishandelde taal in fpreeken ofnbsp;fchryven tegebruyken, finder dat ikdiein deTooneel-fpelen mifprijfin kan daarfi een levendige verbeeldingnbsp;helpt maken , maar myn Bedrjvers, meeftendeelgeennbsp;l tyden van d' alder-geringfieflagfijnde,mogen wel eennbsp;goede taalfireeken finder dat het vreemt hoeft te fchij-nen. Die het cerfle Bedrijf te lang vind,om het derdenbsp;quot;Toneel dat ilfer ingeflanft heb ffim welgelijkfennennbsp;hebben,maar de nieuwe vinding^dte niet van my,maarnbsp;t eenemaal van een ander is,heeft myfoo behaagt,datnbsp;ik niet heb kannen laten die ergens in ditflukplaats tenbsp;geven, ^t Ferhaal van den lager,dat in Frans is,hebnbsp;ikonvertaaltgelaten, uyt onkunde van de woorden dienbsp;de lagt eygen fijn. OnfiJpraakj,weetikwel,heeft’ernbsp;andere als de Franfihe,fioo dat ikjoier niet hebben kennen doen als op de plaatfin daar gehandeld word vannbsp;Kaart-fpelen en Danffien, waar ontrent onfi Lands-lie-denfig van de Fr an fiche Konfi-woorden dienen.om hetnbsp;gebrek^ van het tweede bedrjf door defi uytlatingenbsp;veroorfaakt te vervullen, heb ifi^er twee Quel-geeftennbsp;van myn eygen vindingaangevoegd , diemen ligteljk^nbsp;van die vanhioVitreonderfcheydenfal.
Ikheb hetfpel opfijn Hollands willen toefiellen,waar-om ik eenige dingen agtergelaten en verandert hebbe, die ikjp de hedenfdaagfiche Hollandfewyz.e nietpajfiennbsp;kon.De namen van de Speelders heb ikjvenwel verge.,nbsp;ten te V er an der en :h et waar nogligtelijkje doen,maarnbsp;ikagt het niet jeer noodfakelykjont dat de namen fielden
tn
-ocr page 11-in het rijm komenden dat ^ er whveelgehoor ene Nederlanders gevonden worden die geen Dujtfe namen hebben.
Ikheb getragt van de Jtn van mijnen Schryver nergens Verre af te wijken .^ookjijn woorden behoudendefoo veelnbsp;als ikjiie met de nood-dwang van ’f Rym, en d? eygen-fchap van onfe Taal over een twifi te brengen.
De misjlagenvan dit maaksel, die hw fch'f ander oordeel genoegfaam ontdekfen fal,fultgy gelieven, alsnbsp;fy éenigz.ins verdragelyk^zjyn,ineen nieuwenRjmernbsp;te verjchoonen. Andere, die gy dit werkjlaatfien ,nbsp;mogen daar van denken en fpreken na haar goed dun-ken,het fal voordeel nogfchade toebrengen aan den Maker , die gy, dit bid u , aan niemand fult doennbsp;kennen.
‘Indien ikjn deje overfettinge uwe begeerte en ver-wagtingeniet gelukfiggenoeg voldaan heb, ikj-almy in dit ongeval moeten troofien met de hoope van in andere gelegenthedenmy beter te fullen eyuyten van denbsp;pligten die iJ^fchuldig ben,tot dankbaarheyd voor denbsp;menigvuldige weldaden, die gy bewefen hebt aan my.
Die gy kent.
DER
La Montagne, Syn Knegt.
A L c ID o R. nbsp;nbsp;nbsp;-x
T hephilus.
Lisander.
Quel-gecftcn.
AlC ANDER.
AlCI PE.
Lu C ID OR.
Terminius.
C ARITIDES.
O R M I N ’.
Filinte.
Orante, l t it Climene. r
D AMIS, Voogd van Orphile.
L’Epi'ne, Syn Knegt.
D E
Bly-Spel.
Het Toneel is een openbare wandelplaats met Geboomte beplant.
EERSTE T O O N E E L. Eraftus, La Montagne.
Eraftus.
At fter, ó Hemel, is ’t, daar ’k onder ben geboren,
Dat my altijd, en waar ik wefen mag, Quel-Geeften,die mijn ficl vermoorden, lijnnbsp;befchooren!
’k Ontmoet’er alle daag weer van een nieuwe flag: Maar d’alderflimft’ is nog de vent van defen dag.
Ik dagt in eeuwigheyd niet van hem af te raken ,
En heb geen kleyn getal vervloekingen gedaen Op myn onnoos’le lult,die my ’t befluytdeemaken,nbsp;Van naar het middag-maal na’tSchou-burgtoetcgaan:nbsp;’kV erwagte daar vermaak,maar heb’er voor myn fondeiinbsp;A 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;El'
-ocr page 14-Ellcndiglijk ceu .harde ftraf gevonden.
Ik voel iny nog daarom vol toorn in myn gemoed i Soo dat ik u de faak verhalen moet.
Ik was op’tSchon burg, engelindecnSpeltehooren, Daar my veel lofs van was gefeydtevooren;nbsp;Een yder hield t'g ftil, het fpelen nam begin.
Daar komt’er een,niet fchaars met lint behangen, En (lapt met dol gefwier, voIwindhetSchouburgin:nbsp;Sa, roept hy , fluks, pas op, om my een ftoel te langen.nbsp;Syn groot getier verbaart een yder die het hoort.
En k fehoonrte deel van ’I Sficl werd dus door hem ge gt; ftoord.
Ag Hemel! dagt ik doe, .en fal ’t u noyt behagen, Dat ik myn Lands-luy fig wat wijflelijk fie dragen ^nbsp;En moeten fy lbo openbaarnbsp;Öp een Tonneel van haar gebreken,
Selfs een vertooning doen, en maken alles waar ’t Geen onfe Buuren rteets tot onfefchandefpreken,nbsp;Ter oorfaak van ons mal gebaar.
Ik trok myn fchouders op, vol fpyt en ongenoegen, De Speelders wilden fig wêr na haar rollen voegen:
Maar daarisnieuw geraas gemaakt door defen quant, Als hy fig plaatfen fou, want met feergrootefchredennbsp;Quam hy dwars over ’t Schouburg treden.
En fchoon hy fitten kon aan dees’ of geene kant. Heeft hy fijn rtoel vlak voor in ’tmidden neêrgeplant,nbsp;En met fijn breeden rugd’aanfchouwers'tcetekeeren,nbsp;Haar meeilen-deert geligt derSpeelders doen orftbeeren,nbsp;Een ander fou befchaamd geweert fijn om ’t gerugtnbsp;Dat onder ’t volk hierom is opgereten;
Dog hy en Het fig daar niet aan gelegen welen.
Maar bleef’er vart en pal, totyders ongenugt,
, En van die plaats en waar hy noyt gekomen, indien hy, tot myn ramp, my niet en had vernomen.
Hy voegde fig ttraks aan myn fy,
-Hoe vaard -gy ? laat Ik u omhelfen, ièy hy iny.
’k Wierd
-ocr page 15-Wierd fchaam-rood, mits elk ech fijn o'ógen naer my wende,
Om dat dien Los-kop my, foo ’t fcheen byfonder kende. De kennis was feer kleyn, maar evenwel men fietnbsp;Dat fulke menfchen op een nietnbsp;Een groote kennis willen bouwen,
En ftraks in ommegang fig feer gemeenfaem houwen. Ik had terftond feer veel onnut gevraag van hem,
De fpraak der fpeelders was foo luy niet als fijn fiem: Hy wierd van elk vervloekt, en ik , om foo fijn pratennbsp;Te ftutten, bad dat hy my ’t hooren toe wou laten.nbsp;Hoe, fey hy, laagt gy noyt dit Spel ?
De duyvel haafmy , ’k vind het aardig-,
’k Ben daar geen efel in, en weet de wetten wel Die een Tooneel-lluk prylêns-waardignbsp;Doen fyn, en daarom is ’t, dat feker groote Geeftnbsp;Altoos fijn Spelen , eer hy s’uytgceft, voor my leeft.nbsp;Doeging hy my van’t Spel een kort begrypuytleggen.nbsp;Op yder uytkomft moeft hy my te voren feggennbsp;Wat dan gefchieden zou, felfs fprak hy overluytnbsp;’t Geen hy vanbuytenkon.eeralsdenSpeelder,uyt.nbsp;My holp geen tegenfpraak ,’k moftin die quelling wefen.nbsp;Tot dat hy lang voor ’teynd van’t Spel is opgerefen;nbsp;Want volk van weytfefwier wagt lig voor alles welnbsp;Van’t luyft’ren naar d’ontknooping van een Spel.nbsp;Ik gaf den Hemel dank ,om dat ik mogt vertrouwen.nbsp;Datnu,narecdlijkheyd,myn plaag eens opfou houwenjnbsp;Maar foo goed koop quam ik ’er geeniins af:nbsp;Want hy begon op nicu my’t hooft te quellen.nbsp;Met van lijn daden te vertellen,
•En met fijn deugden my op ’t grootftevoorteftcllcn, ¦En ’t goed geluk dat hem de Min by Vrou-luy g-af;
Syn paarden wierden niet vergeten,
En hoe hy op het Hof in gunft was, moeft ik weten. Mits hy my daar, wanneer ik wou,
^ Van ganfeher harten dienft doen fou.
A s nbsp;nbsp;nbsp;Ik
-ocr page 16-fo nbsp;nbsp;nbsp;DÊ QUEL-GEESTEN,
Ik boog myn hoofd , om fchyn van dankbaarheyd te maken,
En fogt vaft middel om met eeren weg te raken;
Hy merkte dat ik my bewoog om heen te gaan,
Ik ga met u, fey hy, ’t volk is hier al van daan. * Wy gingen uyt. Doe deê hy my nog meerder lijden,nbsp;Kom, fey hy, laat ons wat met myn Clt;»/ergaan rijden jnbsp;s’Is net en aardiglijk gemaakt.
Waarom verfcheyde groote Heeren Een van de felve flag begeeren,
Soo dat den Maker feer daar meê aan werk geraakt.' Ik dank u,feyd’ik, wild myn weygering verfchoonen.nbsp;Daar is een maal, het geen ik geven moet, bcreyd.nbsp;Halfprakhy,als uw vriend meen ik dat by te woonen,nbsp;Hoewel ik aan een Graaf myn komft heb toegefeyd.
Ik fey, ’k heb niet genoeg bereyden laten Voor luyden van uw ftaat, die ’k op een kleynigheidnbsp;Niet nooden derf. O neen, gaf hy my tot bcfcheid,nbsp;Ik feg ’t u met vrypofligheid.
Dat ik om met u wat te praten Het maar alleen heb aangcleyd.
Ik fweer u, dat ik tragt de groote Gafteryen,
Mits ik fe moe ben, te vermyen.
Maar,feyd ik hem,dien Heer maakt op uw komft al ftaat. Dies is ’t niet reed’lijk dat... Ey, fprak hy, wat een praat,nbsp;Wy kennen altemaal malkanderen als vrinden,
Ik kan myn tyd-verdrijf by u veel foeter vinden.
’k Was op myn zelf misnoegd, vol droefheyd en berou, Om dat myn vond foo flegt een uytflag had genomen,nbsp;En wift niet waar ik nu myn toevlugt nemen fou.nbsp;Om van een pyn, die my gingdooden , af te komen.nbsp;Daar quam terwijl een koets van koft’lijk maakfelaan.nbsp;Van achter en van voor met Dienaars overlaSn ,
Die met een groot gedruys is voor ons blyvcn liaan :
Hier quam een longman uytgetreden Seer trelF’lijk in gewaad. Myn Quel-geeft liep terftond
Seer
-ocr page 17-B L Y- S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;ir
Scer wind’rig na dien Heer, die ook niet flil cn ftond; d’Omhelflngen die fy daar op malkand’ren dedennbsp;Vertoonden fulke driftigheden,
, Dat yder, die het fag, folks wonderbaarlijk vond. En onderwyl dat fy lig diep in HolF’lijkhedennbsp;Verwarden met gedraay en wringen van haar leden,nbsp;Ben ik, niet fprekende, heei ftil van daar gevlugt:nbsp;Na dat ik langen tijd had in de imert gefogt.
En hem verwenftdie my , door lijn halltarrigteemen, d’ Uur van myn Lief befternd, belette waar te nemen.nbsp;J^aMent. Het leven heeft vermaak en moey Ijjkheden in;nbsp;’t Is altijd niet, myn Heer, gelijk’t ons lou behagen.nbsp;Elk moet’er hebben hier op aarde die hem plagen.;nbsp;’t Sou, fonder dat, den menfch te feer gaan na lijn lin.nbsp;Erafi. Maar onder al de menfchen die my ijulicn.nbsp;Moet ik myn Liefllen’s Voogdnogvoordequaadftenbsp;tellen:
Hy breekt de hoop die fy aan myn begeerten geeft, En fy, om dat hy foo myn Liefde wedertlreeft.nbsp;Derft my maar lien als hy daar van geen kennis heeft.
’k Vrees dat myn tijd al is verllreken;
Dit is de dreef, daar wy malkander moeten fprek en. Ea Mont. d’Uurdie van eenMceliresgefteltisltrektlignbsp;uyt,
Een oogcnbliks verfuimwordlèldennaauwgenomen. Erafi. ’t Is waar; ik moet nogtansOrphifesgramfchapnbsp;fchroomen,
Dewijl myn groote Min een niet tot mifdaad duyt. Ea Mont. Soo die volmaakte Min, die lig hier wel komtnbsp;toonen,
By u dus van een niet een mifdaad maken kan, Haar foy v’re liefde wil’t geen gy mifdoct verfchonen,nbsp;En maken tot uw loon ook weer een niet daar van.nbsp;Erafi. Maar meent gy dan inernft, dat fy my fou beminnen ?
Lat Mont. Hoe! fpeelt dan daar ontrentnog twylF’iingin uw linnen?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Erafi.
-ocr page 18-12 DE QUEL-GEESTEN,
Erafl. Og feer befwaarlij k kan een regt verliefd gemOed In diergelijk geval fig heel verfekerd houwen.
Men vleyt fig menigmaal, het geen my forgen doet j En ’t geen ik ’t meefte wens derfik hetminft vertrouwen.
Maar laat ik fien dat ik die Schoon’ ontmoet. quot;LaM^nt. Myn Heer, uw das hangt fcheef.
Daar is niet aan gelegen. La Ment.- Met u vcrldf, myn Heer ik fchikfe wat ternbsp;degen.
Brafi. Ay,gy verworgt my,gek,laat (legts de das fo ftaan.
La Ment. Laat ik wat met de kam____
Erajl, nbsp;nbsp;nbsp;Wat dwaasheid komt u aan?
Uw kammen heeft myn hoofd by na een oor doen miflcn.
La Ment. Uw fchouder-ftrik....
Eraji. nbsp;nbsp;nbsp;Gy neemt te veel bekommcrnilTen,
Laat blyven.
La Mént. nbsp;nbsp;nbsp;Maar s’is 1 os.
Erafi. nbsp;nbsp;nbsp;Ik wil dat die foö fy.
La Ment. nbsp;nbsp;nbsp;Ten minden dan veroorloft my.
Als een byfond’re gunft, uw hoed wat af te vagen, Die feer bedoven is.
Erafl. nbsp;nbsp;nbsp;Wel vaagt, als ’t wefenmoct.
La Mo-nt. Wildgy eenhoeddiefogedeldis dragen ? Erafi.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ik bid u dat gy u wat fpoed.
La Ment, ’t Waar fonde.
Erafl. nbsp;nbsp;nbsp;’c Is genoeg.
La Ment. nbsp;nbsp;nbsp;Gelieft nog wat te toeven.
Erafi. Hy moet myn lijdfaamheyd ten uytterden beproeven.
La Mont. W’aar hebt gy dog den hoed foo vuyl gemaakt, myn Heer?
Erafl. En kryg ik defen hoed noy t uy t uw handen weêr ? La Mont. Nu is hy fchoon.
Erafi, nbsp;nbsp;nbsp;Geef hier.
La
-ocr page 19-B L Y - S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;13
Iilt;j Mont, LatenJe den hoed vallen'^
Hou!
'Era^. nbsp;nbsp;nbsp;Nu hy is gevallen,
Sal ik ’er heerlijk meé gaan brallen,
Dc pokken....
quot;La Mont. nbsp;nbsp;nbsp;’k Sal het ras wat af doen.
Neen, dat’suyt. De droes vaar ia een knegt, die foo fijn Meefter bruyt,nbsp;En niet en doet als hem mishagen en verveelen.nbsp;Met dat hy over al de neus-wys in wil fpelen.
Orphife, Alcidor, Erafins , La Montagne. Erajftts.
Ma ar fie ’k Orphife niet, ja fy komt ginder aan. Waar fpocd fy fig foo heen ? wie mag daar bynbsp;haar gaan gt;
Hy groet haar fo als fy voor hy gaat, en fy keert het hoofd om.
Hoe! my op defe plaats t’aanfchouwen, Voorby te gaan, enfigals vremdvanmy te houwen.nbsp;Wat fal ik denken.^ feg, fpreek vry in dit geval.nbsp;La Ment. ’k Vrees moey’lijk u te fijmdics feg ik niet metnbsp;al.
£w_/?.Gyfijt het in der daad met niet met al te feggen. Terwijl mijn ïiel foo fel gepijnigd werf.nbsp;Antwoord dog iets aan myn verflagen hert:nbsp;Hoe oordeeld gy dat ik dit uyc moet leggen?nbsp;Segt uw gevoelen.
La Mont. Neen, myn Heer, ’k fwijg liever ftil, Dewyl ik nu niet meer de Wys-neus fpelen wil.nbsp;Erafi. De drommel haal de nar! gaat volgt haar op haarnbsp;treden,
Siet waar fy bly ven, maakt ontrent haar fleets te fijn.
La
-ocr page 20-Mout. 'wederam komende.
Van ver ? lErafl. Ja,
La Mont. wederom komende.
Spnder dat fy’tfien, of datikfchijn Haar na te fijn geduurd.
Eraji. nbsp;nbsp;nbsp;Neen, ’t heeft meer grond op reden
Dat gy het haar rond uyt bekend Gaat maken, dat ik u om haar te volgen fend.
La Mont. ’wederom komende.
Vind ik u dan weêr hier ?
Erafl. nbsp;nbsp;nbsp;Den hemel moet u plagen!
De wereld dunkt my kan geen grooter Quclgceft dragen.
La Mont. gaat heen., cnEraJl. ’vervolgt.
Hoe feej: ben ik ontdeld 1’kfouvry fijn van die pijn, Indien ’t my was belet hier op dees’ uur te komen.nbsp;Ik dagt dat alle ding gans na myn fin fou fijn,nbsp;Maar ’k heb hier tot myn ramp het tegendeel vernomen.
The'philui, Erafim.
Théphiltis.
MYn Heer , dewijl ik klaar befpeur uytuwgelaat, Dat gy fwaarmoedig fijt, kom ik my by u voegen,nbsp;Om u een weynig aan de praatnbsp;Tc brengen, want ik lie het aan met ongenoegen,nbsp;Dat gy in eenigheyd dus mymerende gaat.
Ewjï.Gy doette veelvoormy, myn Heer, ik bid u laat U w kranken nauw hulpora mijnen’t wil niet wagten.nbsp;Théph, ’t Is waar,ik heb ’er vyf of fes in degtenllaat.nbsp;Daar Naam-daftoren haar toe bragten;
Want doe ’t verhoetcld was, verfogt men eerft myn raad.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ik
-ocr page 21-Ik meen nogtans —
Erafi. nbsp;nbsp;nbsp;Laat dog die luyden niet verlegen.
Ihéfh. Ik kan myn konft aan haar nog in een uur niet plegen,
Gelijk ik geercn fou. Ik kom nu van een plaats, Daar ik te middag at met vier natgier’ge Maats,nbsp;Die luftig wyn op decs’ en die gefondheid dronken:nbsp;So dat ik tegen dank een glas twee dry te veelnbsp;Heb moeten jagen door de keel.
Heer Doélor doetbefcheydgelijkonsisgefchonkcn, Was haar geduur’gen roep. Sy noemden dat befcheyd;
Maar is ’t geen onbefcheydenheid Met overmaat van drank een goeden Vriend te quel-len,
En fijn gefondheid gants t’ontftellen ?
Nu doet het hoofd my feer, de werking van myn maag Word door de wyn belet, en ik en fou van daagnbsp;Niet feer bequaam tot myn beroeping wefen,nbsp;Indien ik door de Thee my niet en ging genefen.
Myn Heer, ey lieve gaat dog mee Tot mynent, om de proef te nemen van een Thee,nbsp;Die my nog onlangs is uyt Indiën gefonden.
En ongemeen in deugd van kenders word bevonden. Erafi. Ik vond noyt groote fmaak in dees’Uytheemfchenbsp;drank.
Thepb. Is ’t mogelijk, daar diefo lieflijk in de mond is. Myn Heer, gcbruyktfe maar eens veertien dagen lank.nbsp;Ik wed gy fegt dat Thee feer lekker en gelbnd is.
Wanneer men is aan Thee gewend,
Dan is het dat men eerft te deeg haar kragten kent, Thee maakt een frilTe mond met witt’en valte tanden,nbsp;Daar is geen beter drank ter wereld voor den dorfl.nbsp;s’ Is heyifaam voor de keel, s’is dienftig voor de borllnbsp;De maag en d’ander’ ingew’anden,
Ja ’t gantfche ligchaam door voor ’t bloed, Het geen fy fijnder worden doet.
De
-ocr page 22-De Thee geneeft een menigte van qualen,
Daar ik ’er maar een deel van ïal verhalen;
Verkoudheyd, Kinchoeft , Huyg, ontfteking in de Keel,
Koorts, Teering , Wateffugt, Jigt, Koude-pis, Graveel,
Euykloop, Hardlyvigheyd, Darrn-krimping, Spee-nen. Wormen,
Engborftigheyd, Bkau-fchiiyt, Roos, Pckjes,Vie-righeyd,
Hertklopping, Roodeloop, ja felfs fwaarmoedig-heyd,
Welk laatlle quaad u fchynt niet weynig te beftor-men.
Drinkt Thee, myn Heer,drinkt Thee,het fal nog beter fijn
Voor uw droefgeeftigheyd als wyn.
De Thee heeft ook voor linkingen in d’oogen,
En voor hardhoorentheyd een Ibnderiingvermogen.
Sy doet veel deugds aan’t breyn,en maakt de men-fchen wys,
Dit is een kragt die ik ’er meeft in prys.
Thee-water fcherpt de lull tot eten,
’t Ontlaft het lighaam wel, ja ’t doet vergif uyt-fweeten.
Geen nat op aard en is foo kragtig nog foo eel;
Nogtans al dronkt gy nog foo veel,
’t Sal noyt aan uw gefondheyd fchaden;
Ik derf wel agter een twee honderd kopjes,laden. Erafl. De Thee ftaat evenwel fop diep niet in degunft
Van menig Oeff’naar van uw kunft.
Thefk Ik weet wel dat een deel waan-wijfc Naam-doöoren
Quaad derven fpreken van dit kruyd,
Maar noyt en fult gy daar gegrond bewijs van hooren:
Dies vallen fy daar liegt meê uyt.
Die
-ocr page 23-Die Thee veragters fijn gemeenlik van die Hecren, Die by Hippocrates en by Galems fweeren gt;
En bidden haarÊykans als Goden aan:
En mits fy noyt iet riieus en willen leeren, Soo laft’ren fy al ’t geen fy niet verftaan,
Eu volgen d’oude trant, al fou ’t denfiekendeeren.
Den eenén jagen fy de fiel Ten lyv’ uyt door een plas van walgelijke fappeninbsp;Den and’ren doen fy ’t lelie bloed aftappennbsp;Het geen hem nog in ’t leven hielnbsp;Ik hoop in ’t kort de Maniien aan te wijfcnnbsp;Dat fy maar Moordenaars en Botterikken fijn;
Ik fal daar toe een boek uyt geven in ’t Latyn, Waar door ik niet beoog mijn kennis te doen prij-fen;
(Een tvate Filofoof verfmaad dien yd’len roem)
’t En is ook niet uyt haat dat ik haar doen verdoem: Ik foek maar door dat fchriftdeWaarheydfoot’ontdekken,
Dat die mijn naaften mag tot nutte leering ftreken. Dan fal men fien, dat veel die voor Doftoren gaannbsp;Van groot’efvarentheyd in fiekten te genefen,
Nog de beginfelen niet half te deeg verftaan Van d’ed’lekonll, waarin fymeefters willen wefen.nbsp;jEr^. ’k Geloof wel, al verlla ik Ook die dingen niet.
Dat uwe Hellingen niet fijn te wederleggen.
7heph. Mijn Heer, gy fult dat eer ft met reden konneu feggen,
Als uw verlland eens klaar in mijn gevoelens het. Laat ik daar toe met een uw herlfens wat bereijden ,nbsp;Met tien of twintig kopjes Thee.
Fray?. Ik dank u feer mijn Heer, ’k wagt iemand daar i k Meê
Te fpreken heb.
Theph, nbsp;nbsp;nbsp;Seerwel, ik fal dan van u fcheydeii,
’k Verzoek maar d’eer van op een and’ren da^
-ocr page 24-i8 DE QUEL-GEESTEN,
U aan myn huys te iien, en met myn Thee t’onthalen.
Erafi. Mijn Heer, dat is een faak dieikniet weyg’ren mag,
Mits Thee foo heylfaamis voor vcclderhandequalen.
Ven Vodor gaat heen. Hoe heeft dien Doélor my met fij n gefwets gequeld!nbsp;My dunkt dat hem het breyn is door de Ttiee ont-fteld:
Al had de Thee die fchoone kragten,
Daar hy foo veel van heeft gefeyd,
Indielife d’oorfaak is van lijn laatdunkentheyd,
Sal ik my van dien drank inyn leven lang wel wagten.
JJfander, Erajlus.
Lifander.
’kT TEb onder dit geboomt u al van ver gekent, i jL Myn Heer, en ftraks daar op mijn gang tot unbsp;gewend.
Ik moetu, als mijn Vriend, eens een nbsp;nbsp;nbsp;doen
hooren,
Die van myn maakfel is, waarvan de wijs ald’oorsn Der kenders aan het Hof vernoegd:
Van meer als. twintig fijn daar woorden op gevoegd, ’k Heb Goed’ren, Adel, en eenrced’lijk amptdaarnbsp;neven,
En mag in Holland met gerioegfaam aanlien leven; Maar’k wou niet, om al’tgeen ik daar heb opgeteld,nbsp;Dat ik die Sang~wijs niet en hadde t’faam gefield.nbsp;La, la, hem, hem, ey wild uw aandagt hier toe geven.
Hy fmgi pjn Courant,
Era'}.
-ocr page 25-Erafl. nbsp;nbsp;nbsp;Og ja.
Lifand. nbsp;nbsp;nbsp;*1 Eynd heeft wat geeftigs in.
Hy [ingt hei tynde wederm lt;j, of finaalagter malkander, Hoe vind gy nu de wij s ?
iirafi. nbsp;nbsp;nbsp;GewiïTelijk fcer aardig.
Li/aud. Den dans, die ik daar op gemaakt heb, is niet min,
Voornaamlijk de^g»«risgans verwond’rens waardig. ily Jingt ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;endanji’ iegel'^k, en doet Eraf us de feu
ten van de vrouw maken.
Das danft deman. waar nadevrohdusdanfTenfou: Nu’t famen: dan van een, en daar moet fy nu komen.nbsp;Hebt gy die kleyne trek van/«»r’in agt genomen?nbsp;Dis fleuret, die. coupés in ’t loopen na de vrou?
Nu rug aan rug, en dan van voor op haar gedrongen. Wat dunkt nu hier van ?
Er aft. nbsp;nbsp;nbsp;’iSijnuytgelefén'fprongen.
Lifand. Voor rhy, ik iagh’cens met Dans-meèfters. Eraft.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’k Sie dat klaar,
Lafand. nbsp;nbsp;nbsp;De pajfen dan....
Eraft. nbsp;nbsp;nbsp;Sijntreftelijk voorwaar.
Ufand. Wel, wild gy dat ik u uyt vrindfchap die lal Iceren ?
Eraft. nbsp;nbsp;nbsp;’k Heb waarlijk tegenwoordig wair
Dat my belet.
Eijdnd. ’t Sy dan, wanneer gy ’tfult begeeren.
So ’k nu de woorden by my had,
Wy fouden die te lamen lefen.
En fien eens vyelke dat de befte mogtèn Wefcn. Eraft. Nadefenecns.
Lifandy nbsp;nbsp;nbsp;V aard wel.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Blt;»/gt;/?7?’myn waarde vrind
Weet niet van mijnCwra»!, ’k móet fien dat rkhera vind;
Wy fijn feer eens gcfind in Muftcale faken,
Eu ’k fal hem bidden daar partyen op te makdn. fir gaat heen gedurig fhtgende,
B z nbsp;nbsp;nbsp;Eraft,
-ocr page 26-JO DE QUELGEESTEN,
Erafi. Og! inoet d’aanfieulijkheyd van ftaat,
Waar meê men alles wil bedekken,
Ons daaglijks dwingen tot het dulden van veel gekken,
Uyt een beleefdheyd, die foo verre dik wils gaat, Dat wy ons felf daar door verneeren,
Om met loftuyttingen haar dwaasheyd te vereeren,
La Montage, Erafius.
La Montagne.
ORphife is nu alleen, en komt van defe fy.
Erafi. nbsp;nbsp;nbsp;Og hoe ontroerd gevoel ik my!
Ik kan myn liefde tot die wrecde niet verlaten,
Myn reden evenwel wil dat ik haar fal haten.
La Mant. Myn Heer, uw reden weet niet eens wat fy begeerd,
Nog dat een Juffer ’t hart foo kragtig ovcrheerd. Schoon wel gegronde reen een minnaar toornig maken,
Een woordje van fijn Lief,vereffend weer veel faken. Erafi, Helaas, ’t is waar, ik voel alrêe dat haar gefigtnbsp;Iiï al myn gramfchap my nog tot ontfag verpfigt.
Orphffi, Erafifu, La Montagne,
Orphifè.
IK kan feer weynig vreugd befpeuren inuwwefen. Eraftus, foumijn komll u welmifnoegd doen we-fen i
Wat is’t? watfchort u dog, en om wat ongenugt Is ’t dat gy nu dus in myn bylijn fugt.^*
Erafi.
-ocr page 27-B L Y - S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;21
. £ra(l. nbsp;nbsp;nbsp;Ag wreede, hoe kont gy my vragen
Wat dat myn droevig hart foo doodeli jk magplagen ? En is het niet een werk van een booikard’ge geeft,nbsp;Dat gy u als onwetende wild dragen,
En ’tgene daar gy felfs lijt oorfaak van geweeft? Die man daar ik u flus meê heb voor by lien komen...nbsp;Orph. Is dat het geen gy foo ter herten hebt genomen?nbsp;Erafi. Spot, ongenadige, nog met myn oageluk. ,•nbsp;Ondankb’re, ’t voegd u niet te lagchen in myn druk.nbsp;Ik kan defwakhcyddie’k vooruhebnietverbergen;nbsp;En gy misbruykt s’ om dus mynminne-brand te tergen.
Orph. ’t Is feker lagcheifs waard;’k beken gy lijt wel mal, Dewyl gy u foo feer ontfteld in dit geval.
De man daargy vanfpreekt, ver van my tebehagen, Is een daar van ik my met loosheyd heb ontflagen;nbsp;Een Quel'geeft, van dat flag van fot-beleefde maats.nbsp;Die niet en lijden, dat een JulFer op een plaatsnbsp;Alken fy, maar terftond met foete taal haar komennbsp;Een hand aanbieden, die met fpij t werd aangenomen.nbsp;Ik veynfde weg te gaan, om met gevoeglijkhéydnbsp;Myn oogmerk voor hem te bedekken:
Hy heeft my by de hand tot aan myn koets geleyd. Dus wift ik 'van dien menfchmy met der haalt’t onttrekken,
En kom langs d’ and’re weg u by.
Erafl. Orphife, mag ik op uw redenen vertrouwen, En is uw hart gans ongeveynfdvoor my ?nbsp;Orph. Ik vind u feker foet met fuiken praat te houwen.nbsp;En ik verfchoon my valt op uw onnut geklag;
’k Ben nog t’onnoofel,en mynmallegoedheyd... Erafi.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ag!
Myn al te ftrenge Schoon’, en wild u niet verftooren, ’k Geloof nu blindeling. alleen op uw gefag.
Ik
Al wat uw mond my fal gelieven te doen hooren. Bedriegd, indien gy wild, een armen minnaarvry;
-ocr page 28-Ik fal oBtfag voor u behoudea tot myn fiervco. V erwetpc myn min , laat tny geen wi^dermin verwerven.
Bemind, daar ik het fie, een ander boven my.
Ja alles wil ik wel van myn Meeftres verdragen, •«Stl my de dood aandoen, maar’kial’er nkt vannbsp;klagen.
Orpk Wanneer foodanige gevoelens in u fijn ,
Sal ik van myne kant ook weten tc betoonen____
jilcmèLer, Or^fhife ^Erajius, /;lt;* Montagne. Akander.
My» Heer een woord. Me}nfïêr wil verfchoo-nen,
Soo% door geheyiagefprek onhoff’ly k by u fchyn.
Sy gaat heen-
Mijn Heer, ikkomongeernuditverfoekvooïdra-genj
Maar mks een keerel my daar even t’onbeleefd En t’onverdragelijk met hoon bejegent heeft ,
Soo wens ikdat gy ftraks, (de faak lijd geen vertra
Uyt mijnen naam hem voorde kling gaat dagen. Gyweet, dat ik met vreugd, in diergelijk geval,nbsp;U in de felve munt het weêr vergelden fal.nbsp;Erajius hebbende eenige oogenhlikken (onder lpfekenge'Aee(i.nbsp;Ik wil my felf hier niet door foorkery beroemen 5nbsp;Maar’k heb my eer Soldaat, als Hoov’ling konnennbsp;noemen.
’k Heb veertien jaar gediend, en agt my wel in ftand, V an my gevoeghelijkeen Lijfgevegtt’ont-trekken,nbsp;En. nkt t€ vreefen dat het weyg’renvan mijn hand
Hier
-ocr page 29-B L y-S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;2,
Hier in my tot verwijt van blooheyd oytkanftrek-Jcen.
Dit vegten brengteen menfch tcdeerlijkindely: Want onfen Prins en is geen Vorft in Schildery,nbsp;Maar oeffend ftrenge ftraf aan die geen wetten ag*nbsp;ten.
Hy houd de grootfte van het Land Daar door inpligt, en doet daar in (namijn ver-ftand)
Het geen men van een deftig Vorft fou wagten. Al heb ik harts genoeg, als ik hem dienen moet.nbsp;Tot iets dat hem mishaagd ontbreekt my gans denbsp;moed.
Mijn pligt is,van fijn wil mijn hoogfte wette makenj Soekt iemand anders, die daar tegen aan Avil gaan.nbsp;Mijn Heer,ik fpreekrond uytjcn ben in and’re lakennbsp;Altijd bereyd om u ten dienft te ftaan.
Vaard wel. Hoe quellen my de moeyelijke mcn-fchen!
Waar heen vertrok fig ftraks ’t lief voorwerp van mijn wenfchen ?
L.aMont. ’k Weet niet.
Ëraft. nbsp;nbsp;nbsp;Maakt dat gy ’t weet,en foekt haar over al.
Terwijl ik in dees’ dreef u weêr verwagten fal.
'Eeltige nieusgmige komen rondom him fiuieren om kem te ketenen, en maken dat hj voor een lt;wepig t'^ds vertrekt.
TWEE-
-ocr page 30-Hei loeneel is een epenhare itsavdel-plaats.
EERSTE T 0 0 N E E L.
Eraflus,
WEI,fijnfyeynd’lijkweg, mijnmoeyelijkequanten?
Het regend hier fuik volk, dunktmy, van alle kanten.
Ik vindfe, fchoon ik van haar vlugt.
En tot mijn meerder ongenugt,
’k Vind die niet daar mijn hart om fugt.
’t Heeft maar een korte tijd gedonderd en geregend, Mits my op defe plaats hogfooveel volks bejegend.nbsp;Og of de gun ft des Hemels door dit Aveêrnbsp;Maar al die menfchen had verdreven,
Die moeylijkheyd aan iemand geven!
Ik fie de Sonne daald al leer.
En’t geen my wonder geeft, mijnknegtkomtnog niet weer.
^Icipe, ErafiuSf ^Idpe,
GOên dag. nbsp;nbsp;nbsp;«
Era[l. Hoe, moet men dan mijn liefde fleets beletten?
^!ctp. Mijn Heer, vertroofl my in een feltfaam fpel
fiqueiten:,
tiet
-ocr page 31-Het geen ik giftefen verloor,
Aan5r. Bouvain, die kruk, dieikwel vijftien voor En daar de voor-hand by wil geven, en nog winnen;nbsp;Hoe ley d dat donders fpcl my ’t 1'edert in de linnen !nbsp;’t Sou niet onreed’lijk fijn, foo’k fey, de duy vel haalnbsp;Om foo verdoemden Ipel de Speelders al te maal:nbsp;’t Is om in ’t openbaar fig felven op teknoopen.
Ik was op twee naar uy t, den anderen moeft hoopen OpPirvoor’tminft. Ik geef; hy neemd fes kaartennbsp;aan,
En vraagd of ik het fpel op nieu wil laten gaan: ’kSeg neen.omdatik fagdat ik van all’s voorfien was.nbsp;Aanmerkt mijn ongeval, gy fült verwonderd liaan,nbsp;’li had harten aas, daar by Heer, knegt en agt en tiennbsp;was
Als ook het klav’ren aas. Met bondig overlegi Dewijl ik my op’t/gt;oiKrmoe(i houden, werp ik wegnbsp;De fchuppen vrou en tien,met heer en vrou vanruy-ten.
Ik krijg nog harten vrou, foo dat gy kond belluyten Dat ik van harten net een vijfden hoogden had.nbsp;Mijn tegen (iander komt, wie drommel lou datfeg-gen!
In flegteruyten daar een fefden dans neer leggen , En ruyten-aas daar by; Nogtans al had hy dat,
’t En gafhem nog geen Pit; my kpn geen vrees ont-liellen,
Ik dagt ten minften wel een arme twee tetellen, Al had ik ruyten-heer verworpen met de vrou.
Vierfchuppen fpetld hy na fijn feven ruyte-bladen, Dit brengt my op het left in twijfFclend beradennbsp;\\ elk aas ik beft behouden fou.
’k Geef dar van harten toe, en foo my dunkt met re^ den;
Vier klavers had hy weggefmeten, wonder lot! En ’Ie fie my door een harte fes CaPef:
By nbsp;nbsp;nbsp;Ik
-ocr page 32-%(, DE QUEL-GEESTEN,
Ik (lond verftomd van fpi^t, ’tmoeftegter fijn geleden.
Gaat dit verlies, dat elk voor gruwlijk agten fal, Niet billik mijn geduld te boven.
Die ’t niet gefien en heeft kan die het wel gelooven ? Antwoord hier op,myn Heer.
'Eraf. nbsp;nbsp;nbsp;De wond’ren van ’t geval
Syn aldergrootftin ’tSpel.
AUif. nbsp;nbsp;nbsp;Gy moet u oordeel geven,
Ofikhierdoormetregttotgramfchap werd gedreven j
Want overweegd ons beyder fpel,
’kHeb ’t daarom in myn amp;k. Dit ’s ’t myn,bellet het wel.
En dit.....
Ero§:. nbsp;nbsp;nbsp;Ik heb het al gevat uyt u vertellen
En vind niet vreemd, dat dit u geeft kan quellen, ’k Heb iets te doen het geen my van u fcheyden doet.nbsp;Trooft gy u maar in defe tegenfpoed.
Alcip‘ My trooften ? neendefpijtfal fteets mijn hert bewoonen
Die’k door die flagontfing, die’k wel een donder-
Ja erger noemen mag.
Ikwil’took, bymijnfiel, aan al de wereld toonen.
Hy gaat heen, enfej/dhyherdenkinge.
Twee alen, harte fes —
Erafi. nbsp;nbsp;nbsp;Waar ben ik hier belend!
’k Vind narren over al waar ik my henen wend-
der-
-ocr page 33-B L Y - ,S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;^7
Erajitts^ La Montagne.
Erafius-
HOe laat gy my naar u met ongeduld verlangen.
La Mont. Myn Heer,ik heb lbo veel als’t moog*-lijkwas, myn gangen
Verhaaft.
Era^. Brengt gy my nu van mijn Meefters befcheyd^ La Mont. Ia, wa nt de Juffer, daar gy uw genegenthey‘ nbsp;Op hebt gevefl, heelt my geheetennbsp;U ietste feggen
Erdfi. nbsp;nbsp;nbsp;Wat ? ik wou ’t alreets wel weten,
Seg op dan.
LaMont. Luft het u te hooren wat het is gt; Erafl. Ia, ras.
La Mout. Myn Heer, gy fult, foo ’t u geliefd, wat wagten.;
’k Ben buyten aafTem, want ik liep met al myn krag ten.
Erafl. Laatgy voor uw vermaak my in bekommernis ? La Mont. Mits gy begeerig fijt om dadelijk te wetennbsp;Wat uw’ Meeftres my heeft belaft
Salikufeggen help, watloopenen watfweeten
En was’er niet voor my aan vaft Eer ik die Schoon’ heb aangetrofFcn 1nbsp;Niet dat ik hier by u wil op myn yver ftoiïen,nbsp;Maar—
Erafl. nbsp;nbsp;nbsp;Maar deduy vel haal uw d wafe buyten-praat.
LaMont. Sus, fus myn Heer, en word nietquaad, Men moet fijn togten wat bedwingen.
En Seneca die feyd.
Erafl. nbsp;nbsp;nbsp;Ik feg dat Seneca
Een fot is in uw mond, dewijl hy van geen dingen Die my belangenfpreekt.Segt gy uw boMiblmp dra.
La Mont.
-ocr page 34-i8 DE QUEL-GEESTEN,
La Mont. ’k Ben immers befig met mijn boodfchapaf te leggen
Uw Lief.... Een Beesje fit daarinuhair-lok, fiil, Ik fal ’t—
Lta^. Laat blyvcn (legs.
Mont. nbsp;nbsp;nbsp;Die Schoone doet u feggen.,
Lfa^. Wat?
La Mont. Raad cens.
Lra^. nbsp;nbsp;nbsp;Weet gy dat ik niet lagchen wil?
La Mont. De laft die ik van haar aan u moet overdragen Is, dat gy hier na haar wat wagten blijft, foo langnbsp;Tot dat fy van een deel Dorp-juffers is ontllagen:
’t By wefen van dat volk vald Hooffe menfchen bang. Lratt. ’k Hou my dan op dees’plaats, die fy heeft willennbsp;kiefcn,
En fal terwijl ik wagt geen leegc tijd verliefen: Laat my wat denken, want ik heb eenliedjenvoornbsp;Te maken op een wijs, die’k haar veel fingen hoor.nbsp;TLy 'wandeld tn diepe gedagten opgetogen.
Orante , Climene, Lrajlus.
Orante.
’k T TErtou dat yder een my groot gelijk lal geven.
V Clim. Meend gy te winnen door hardnekkig te-genftreven?
Orant Ik breng feer goed bewijs van mijn gevoelen voort.
Clim. ’k Wou dat ons beyderreên eens wierden aangehoord
By iemand van verfland.
Or an. nbsp;nbsp;nbsp;Seer wel, ’k fiehier den regten
Al wand’Icn, die ons diend omditgcfchiltellcgten.
Een
-ocr page 35-B L Y- S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;29
Een woord, foo ’t u belieft, mynHeer: Gy word gebeên
Om fcheyds-man tuffchen ons te wefen Van fek’re twift, daar uyt gerefennbsp;Dat wy verfcheyden lijn van meening , in bet geennbsp;Een Minnaars liefd op ’t hoogft kan toonen.nbsp;Érajl. MejufFers, wild my dog verfchooncnnbsp;De faak is fwaar, gy moet by wijfer Regtergaan.nbsp;Orant. Die praat is gans onnut om u hier van t’ ontflaan;nbsp;U w’fchrandere vernuft doet door’t gerugt lig prijfen;
Men kend u weU met regt werd u van yder een----
t^rap. Vergeefd my----
Oraat. Meteenwoord, gyfult hier vonnis wij fen;
Een oogenblik of twee moet gy voor ons befteên. dim. Gy gaat hier defen Heer ophouwen
Die u moet tegen fijn, want foo ik derf vertrouwen, Hy fal ons feggen dat het mijn gevoelen wint.nbsp;Eraji. Kan ik nu mijne fchelm die forg in’t hoofd nietnbsp;fteken,
Dat hy om my hier af te helpen middel vind.
Oranf Ik vrees niet dat hy tot mijn nadeel uyt fal fpre-ken;
De proeven van fijn geeft fijn my te wel geblekap. Nu dit ’s ons groot gefchil, of iemand die bemindnbsp;Jaloers moet fijn
Clan. nbsp;nbsp;nbsp;Ofwel, om klaarder voor te dragen
Hoe wy ’t verftaan, wie ’tmeeftemoetbehagen, Een die Jaloers is, of een die het niet en is.
Orant. Den laatften is vry meer Behaaglijk, datiswis. Clim. Eti na mijnoordeelmoethyvoordeneerftenwijken.
Orant. Ik agt, dat die het me«ft moet winnen op ons hert.
Daar ons het meeft’ pntfag van teegedragen werd-Clim. Ik agt dat die aan ons de meefte Min doet blijken Meeft weder-imin verdiend.
Orant.
-ocr page 36-Qrant. nbsp;nbsp;nbsp;Ja j maar de Min blijkt vry
Wat beter in ’t ontfag dan in de laloefy.
Clm. Na mijn gevoelen, als Ja/oCT-ïèeyiiemands linnen V ervoerd, lo toond fuiks beft:gt;dat'hy feer fterk moetnbsp;minnen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(naars niet,
Qrant. Foey, foey, en fpreektmy dog van fulke Minin welker liefd’ en haat men geen verlchil enliet. Die inde plaats Van ons all’eerbied toe te dragen,nbsp;En alle dien ft te doen , ons maar gedurig plagen;nbsp;Haar fiel is ftaagh vervuild met fchendig’ agterdogt.nbsp;Waar door in’tminfte ding een mifdrijf werd gefogt;nbsp;Om een onnoos’le daad derft haar verwijt ons teTgengt;nbsp;Ja haar verblinde drift lal ons wel reden vergennbsp;Van d’opflagh van een oog; Sien wy’tr treurig uyt,nbsp;Sy klagen daadiijk dat fuiks uyt haar by fijn fpruyt^nbsp;Of loo fy vrolijkheyd vernemen in ons wefen,nbsp;Haar mede-vryer. moet dan oorfaak daar van wefen.nbsp;Haar dollèn y ver ftrekt voor regt in haar bedrijf;nbsp;Wy hooren niet van haar als morren en gekijf,
Sy willen yder een verbieden ons te minnen; ftSijnDwingelanden van haar eygen heerfcherinnen.nbsp;Voor my,’k wil Minnaars,die ’t ontfag altoosgeleyd,nbsp;Ons’ heerfchappy blijkt beft uyt haar ootmoedig-heyd.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(fpreken,
dim. Foey,foey,watmoogtgymyvantulkeMinnaars Die noyt om onfent wil met heetetogrontfleken,nbsp;Maarlaauwe Vryers fijn, in welker vreedfaam hert.nbsp;’c Verlies van haar Meeftres niet eens gevreeft ennbsp;werd;
Omdatfy reets de laak voof haar verfekerd houwen. Haar Liefde vald in ftaap op al te goed vertrou v/en;nbsp;Haar mede minnaars fijn in goed verftand met haar,nbsp;Sy laten haar de baan om ons te vryen klaar.
’k Werd gram om fuiken min , diefoovanonruft ( vry is,
Hy mind wel koeltjes, die niet voeld warpfetTj'
Tc Wil dat een Minnaars fiel, lbo hy van herten liefd.
Met
-ocr page 37-Met angftig’ agterdogt gedurig ly gegriefd.
En dat men klaarlijk doorfijndriftigheydbevinde, Dathy niet weynig werk en maakt van fijn Beminde.nbsp;Sijn ongenoegen geeft ons dan tot blijdfehap ftof jnbsp;En maakt hy’t alteniets door bits verwijt wat grof,nbsp;’£ Vermaak van hem dan weêr vernederd te befchou-wen,
Wanneerhy, met geween, en innerlik berouwen. Ons om vergifF’nis 1’meekt van ’t geen hy heeftmif-daan,
Is magtig onfen toorn gans over te doen gaen. Orant. Indien men om u te behagennbsp;Sig heftig moet in ’t minnen mragen,
Soo ken ik vryers na uw fin,
Ik weet ’er meer als een hier woonen,
Die fig feer dol verliefd tot vegtens toe betoonen. Clim. Ik weet’er mêe vooru, daar geen jaloersheydmnbsp;Te Ipeuren is, die u een wonder-groote minnbsp;Betuygende met woorden, ondertuflènnbsp;Wel loo verdraagfaam konnen fijn.
Dat fy u fouden fonder pijn Van dertigh andere fien kuflen.
Orant. Nu hoord het dat gy ’t vonnis veld. En feght wiens min gy’t hoogfte fteld.
¦Er. Mits ik hier niet dan met een vonnis afkan raken, Soo oordeel ik, op datgy bey vernoegen vind.nbsp;Dat die jeloers is meeft, en d’ander beft bemind} ^nbsp;Dus fal ik ’t geen u wel gevald niet laken.
Chm. Gyvonriftgeeftig, maar.....
Eraft. Mijn uytfpraakis gedaan, Me juffers, laat nu toe dat ik mag van uw gaan.
VYFDE TOONEEE.
Or^hije, Eraflia.
Erafiut.
Athebikfmartgevoeld, Me-jufFur, door uw wagten. ; . ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Or^h.
-ocr page 38-3^ DE QUEL-GEESTEN,
Orp. Neen, ’k wil niet dat g’ommy een onderhoud verlaat
Dat foo behaaglijk is. Gy doet verkeerde klagten, Quanfwijs als quam ik hier te laat,
Die Juffers konnen u wel fonder my vernoegen. Erafi. Wild gy nu tegen myverftoord fijn fonder ren,nbsp;En my verwijten dat ik heb door dwang geicen?nbsp;En wagt dog....
Orph. Laat my gaan ^ en loopt u ras weer voegen By uw gefelfchap.
Sy gaat hmi.
Erafi. nbsp;nbsp;nbsp;Wil den Hemel, dat van daag
Soo veel Quel-geellen, mans en vrouwen Syn ’t faam gefpannen tot mijn plaag,
Om my ’t genot van’t geen ik meeft begeer t’onthou-wen!
Ik volg Orphife naar, en, fchoonfy weerftandbied. Ik moet uytwerken dat fy klaar mijn onfchuld fier.
Terminitis, Erafitts.
Termmm.
Mijn Heer ’t is goed dat ik u kom ttrencontrmn^ Mits ik u moet communiceren—
Era^. ’k Heb nu geen tijd.
term. nbsp;nbsp;nbsp;’k Sal u niet lang importuneren,
Maar kortelijk feggen, hoe ’tmetuwPrsye^wftaat.
Het fwaarile blijft nog ventileren.
En in het andere , wie fou dat prefumeren,
Sijt gy gecondemneert van onfe Magijlraat.
En dat cum omnitus expenfs.
Erafi. Dat is rampfalig, maar Heer Procureur, myn wens is,
Dat gy uw reden hier by laat,
B h Y - S P E h. nbsp;nbsp;nbsp;U
En fpreekt my morgen cens. nbsp;nbsp;nbsp;.
Term. nbsp;nbsp;nbsp;Ia dan is ’t al te laat
Om van appel te proufterea.
Want huyden fal den tienden dag Na ’t ptmuncieren van het vönnis expireren,
En mits men na die tijd niet appelleren mag,
Diend gy my daad’lijk f in^ruertn,
Of ’t u beliefd te provoceren^
Of niet.
Traji,, Waarom hebt gy my dit niet eer gefeyd? Term. Ik kom ’t u immers nog by tijds notificeren^
Dies is het ligtlijk t’ excufereni Dat ik u van een faalt, die u geen vrolijkheydnbsp;Cauferen kon, niet (Iraks en heb gaan adverteren.
Ik raad u dit Procerfoo niet t'abandonneren,
Dat waar een groote lacheteyt:
Want nademaal daar meer dan eene nuUiteji In k vonnis is, moet gy het niet ac^ui'éfceren jnbsp;Voor hooger Regt-bank fult gy ieker inumpheren. ]nbsp;Leelï die DeduBie eens, daar is u goede faaknbsp;Söo net geaftrueerd, die gy met groot vermaaknbsp;Siïlt merken, dat party advert moet fnccumheren^
Als gy ’t hippel wild profequeren.
Erafi. WelappelleerddsLnüegts, dewijlgy’tfoo verftaar. Ik hoef dat tuyg daarom niet eens te lefen;
Term, Seer wel, mijn Heer, maar neig een woordjen eer gy gaat j
Wanneer men nbsp;nbsp;nbsp;foo moet’er geld toe wefen.
Een honderd guldens, namijnreek’ning, isgenoeg, Erdfi. Wat koft het pleyten geld! men fal ’t u morgennbsp;vroeg
befebikken.
Urm. nbsp;nbsp;nbsp;Hoard dog cens waar afln men ’t moet betalen;
De boet van hfol appel, benetfens ’t mandament. Monteer d....
Erafi. nbsp;nbsp;nbsp;Wat nttt kan ik uyt defe ttrmen halen,
C
-ocr page 40-Daar van ik niets verfta, als dat s’ op geld in ’t end Uytkomen.
Ttm. nbsp;nbsp;nbsp;Hoè, mijn Heer! de luy fijn niet gewend
Het koftelijke geld foo los te dehourjeren^
Men moet haar eerft J^edficeren Waar toe het ftrekken fal, (’t heeft ook fij n fondament)nbsp;Laat my in uw’ regard dit nu ook opferveren,
Eraji. En is ’t u niet genoeg als ik u ’tgcldtoefend? Terf». Og ja, mijn Heer, ik ga, en heb contentement.
LticidoVi Erafius.
Lucidor.
MYn Heer.
Erafi. Wat fonde mag my ’s Hemels toorn verwekken,
Dat ik dus ben gebruyd met alle flag van gekken. Lucid. Blijf ftaan, foo’tu geliefd, ikhebulanggefogt.nbsp;Eer dat mijn goed geval my herwaarts heeft gebrogt.nbsp;’L moet mijn gedagten u mijn befte Vriend rneê-dec-len.
’t Is u bekend, dat nu het Neederlands Tooncel Den mecftcH tijd al Franfe fpelennbsp;Vertoond, die ook , hoewel’er veelnbsp;Maar taam lijk fijn vertaald, d’aanfchouwers niet ver-veelen.
Er^. Gy hebt gelijk j hiermee, vertrouik, isbetuyt Dat gy my feggen woud. Uw Dienaar.
Lucid. nbsp;nbsp;nbsp;Hoor ’t befluyt
Eer gy vertrekt. Als ik dan laat op’tSchouburg komen
Een fekèr geeftig ftuk, het geen ik overfet Uyt FransinluyverDuytsenvloeyendrijm, ik wednbsp;Het werd met algemeeii tocjuygchen aangenomen.
B L Y - S P E L.
’t Is een behaaglijk onderwerp.
En waardig dat ik daar mijn rijm-fchagt wel op fcherp:
Daarom heb ik het bok voor and’re willen kiefea. ’k Meen, ’t falin onfetaal geenaardigheydverliefcn.nbsp;Mijn Heer, gy hebt het werk gelefen in lijn fpraak jnbsp;En oelFend altemets de Digtkonft voor vermaak;nbsp;Uw oordeel heeft daarom gefag in fuik een faak.nbsp;Gy fult hier in met my van een gevoelen wefen.nbsp;Siet daar, ’k heb al een gans Bedrijf,
Met nog een Uyt-komft vier of vijf,
Van defe week vertaald, en fal ’t u voor gaan lefen. Eraji. Ik bid u, doe u felf die moeyte dog niet aan,
’k Moet om een feek’re faak, die fpoedig diend ge* daan.
Mijn affeheid aanftonds van u nemen.
Lucid. Een woord nog maar. Ik haat het lang en moey-lijk teemen
Van die een ygelijk, ’t fy onbekend of vriend, Ophouden met een praat die nergens toe en diend:nbsp;’k Ontmoet dat volk altijd,waar ik my wend of keerc.nbsp;En fulke menfehen fijn na ’t leven afgemaaidnbsp;In dees’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van Meliere,
Die ’k nu ten deden heb vertaald.
Ey lieve, feg maar, of gy niet mijn onderwinden Van die op ons Tooneel te brengen goet moet vinden.
Lrafi. Ten hoogden; en gy moogd als eygeti vinding vry
By die verdrietige van uwen Schryver dellen Die iemand met haar Rijmerynbsp;Ontijdiglijk aan d’ooren lellen.
Vaar wei. ’k Verlies dus nog ten laatlien myngeduldi Og ofmy n Schoone wid hoe vry ijk ben van fchuld!
-ocr page 42-^ DE QUEL-GEESTEH, ^
Orphtfe.
Erajlus.
’t T S waar, aan d’ eene kant is ’t na mij n fin gegaan;
X nbsp;nbsp;nbsp;Orphife liet fig eyndelijk verfagten:
Maar ’t ftaat aan d’ ander fy my byfter qua-lijk aan,
Én d’ ongen^ des Hemels heeft haar kragten Éerdubbeld, om myn liefde te weêrftaan.
Ia Damis, Voogd van mijn Beminde,
En die myn hardde Quel-geeft is,
Maakt dat ik nieuwe hindernis Ontrent mijn vryery bevinde:
Hy heeft fijn fchoone Nigt verboden my te fien,
En wil haar morgen aan een ander Bruygom geven.
, Sy evenwel in fpijt van,al fijn tegenftreven’
Laat defen avond my geen kleyne gunftgcfchien;
Ik heb haar geeft foo ver bewoogen,
Dat fy in ’t heymelijk fal mijn befoek gsdoogen. Verborge gunfien fijn behaaglijkft’ aan de Min,
’t Beletfel dat men dan verwind heeft foetheyd in; En als ’t verboden is fijn Lief te fpraak te komennbsp;De minfte praat met haar werd in des minnaars finnbsp;Dan voor een wond’re gunft genomen.
Hk ga daar ’t is beftemd: het is nu d’ uur by na-.
En ’k wil daar eer te vroeg vcrfchijnen, als te fpa. LaMont, S^l ik u volgen!
Erafigt;
-ocr page 43-B L Y-S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;?V
^rafi. nbsp;nbsp;nbsp;Neen, 'k foïi vreefen
Daf gy aan fommigc my foud docn kenbaarwefen. Die ’k voor verdagt hou.
3L,a Mant. nbsp;nbsp;nbsp;Maar.
'E.rafl. nbsp;nbsp;nbsp;Ikwil’tniethebben.
Ik moet dan doen naar uw bevel.
Maar dat ik u altoos van verre—
^rap. nbsp;nbsp;nbsp;Sultpfwijgen?
V ’k Heb ’t u genoeg gefeyd. Kan ik van u niet krijgen, Dat gy die qu,a gewoonte ftaakt,
Daar gy u t’ aller uur een laftig knegt door maakt.
CariüdeSf Eraftus Caritidts.
’ ijn Heer, de tijd is wel wat ftrijdig Met d’ eer die ’k neem van u te li'en Jnbsp;’s Voormiddags waar het ruim foo tijdignbsp;Om u mijn dienden aan te biên.
Maar ’t is niet ligt het dan foodanig aan te leggen, Dat gy my komt te fpraak te daan ;
Gy daapt altijd, of gy fijt uytgegaan:
Myn Heeren u\ve Dienaars feggen Ten minden fo, en daarona is ’ tnbsp;Dat ik dees’ uur heb waargenomen.
’t Geval eerd my door ’tluk van net van pas te komen,* ’t Schee!dmaareenoogenb!ik,ork hadunoggemillnbsp;Erap. Mijn Heer, geliefd maar uwbegecrteteverklaren.
Carit. Ik quyt my van myn pligt aanu, mijn Heer, en Kom....
Vergeefd myn doutigheid die my geport heeft, om Indien....
C 3 nbsp;nbsp;nbsp;Erap.
-ocr page 44-^8 DE QUEL-GEESTEN,
Br aft. nbsp;nbsp;nbsp;Laat al dien omflag varen,
En fpreek maar kort.
Carit. nbsp;nbsp;nbsp;Dewijl ohooge ftaat, uw gee fl,
U w Edel hart. waar door u yder roemd om ’t meert... Brafi. Ia magtrg, maar Iaat dat dog over lijn geflagen.nbsp;Carit, ’t Vald l^waar, als iemand moet ligfelven voornbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gaan dragen,
En by de Grooten moét men altijd fijn gebragt, Door Itlyden die van ons metwatgerugtsgewagen,nbsp;Ëri welker mond, waar nagelüyfterd werd, de kragrnbsp;Van hare redenen doe Itrekkenjnbsp;Óm onfe taam’lijke verdienften wat t’ ontdekkt n.nbsp;Kortom, ik wou dat fy die wel lijn onderregtnbsp;Van myn hoedanigheên u hadden eens gefégt.
Wat dat ik ben.
Fraft. ' nbsp;nbsp;nbsp;Ik lie alrée wat gy kond wefen,
• Alleen uw’ aanfpraak heeft genoeg fulks aangewefen. Carit. Welja, myn Heer, ’k ben een Geleerde, die unbsp;dus
Aanfpreken kom, van uwe deugd verwonderd. Daar fyn Geleerde, die haar namen op een mnbsp;Slegts laten uytgaan, maar ’k beri daar vanuytgefon-derd;
Niets is ’er foo gemeen als een Latijnfe naam;
En die men op lijn Grieks wil kleeden Is voor Geleerde lien wel tien-maal lbo bequaam,nbsp;En heeft veel meer bevallikheden.
Ik woud ’er hebben een , die eyndigd’ op een es. Dies ik my noemen laat de Heer Caritides.
Braft. Wel Heer Caritides, wat fa) uw feggen wefen? Carit. ’t Is een R^qtieji, myn Heer, dat ik uvcorfoulc-fen,
En ’t geen ik bidden derf, gemerkt u groot gefag , Dat aan den Prins door u behandigd werden mag.nbsp;Braft. Myn Heer, gy kond hetfclfs hem wel in handennbsp;fiellen.
Carit.
-ocr page 45-B L Y-S P E L.
9gt;irit. ’kWeet dat de goedheyt van fijn Hoogheyd fulks wel lijd;
Maar door dien overvloed van goedheyd komt altijd Hem fuiken menigte van quS Requeften quellennbsp;Dat fy de goede, gans, verflikken, en ik veftnbsp;Myn hoop daar op dat myn Reque[inbsp;Geleverd werd’, als hy van ’t groot gewoel oiitllagennbsp;Sig binnen fijn vertrek onthoud.
Ëraft. Seer wel, dat kan gefchiên, gy fbud Die tijd waarnemen om uvy beede voor te dragen.nbsp;Carit. OgHeer, deHelbardiers fijn boofemenfchen,dienbsp;Gemeenlijk met Geleerde mannen levennbsp;Als met honds-votten j foo dat ik geen kans en Henbsp;Dat fy my toegank fullen geven.
Ik kan niet komen als tot in de Lijfwagts-faal.
’t Quaad en veragtelijk onthaal,
Het geen ik moet aan ’t Hof verdragen, Sou my daar gans van daan verjagen.
Indien ik niet en had een Vafte hoop, dat gy Soud een Mecenas fijn by onfen Prins voor my.
Ia dog, uw’aanfien moet eenfekcr middel wefen.... Wel langt my dan’k fal doen gelijk gynbsp;fegt.
Carit. Daar is ’t, maar hoord het my ten minften cerfl eens leien.
Ërajl. Neen....
Carit. nbsp;nbsp;nbsp;’k Bid’er om, my» Heer, het fterkt tot
onderregt..
frgt;-
'40 DE QUEL-GEESTEN, .
Hf hefl.
A A N S Y N nbsp;nbsp;nbsp;¦ ^
Doorhigtigfle Vorfl,
UWen [eer ootmoedigen feergehoorfamen fierge-troHwen^enper Geleerden Onderdaan en Dienaar Caritides, Batavier door geboorte, Griekjioor nejfeninge^hebbende gelet op de groot e ende merkelijkenbsp;mishrttyken, dewelke begaan worden in Opfchriftennbsp;ende Zlythangborden van de Hujfen, Winkelen, Her-berge'ti, Kaats-banen,en andere plaatpn van de goedenbsp;Hollandpe Steden,ende D0rpen,daarin,dat eenige onwetende i Samenfielders van degepjde Opfchriften,nbsp;door een Barbarifche, verderfelijke,en verfoegelijkenbsp;Orthographic ofte letter-flellmge, alle flag van fln ennbsp;reden verkeer en, fonder agting te nemen op eenigenbsp;Etimologie, Analogie,EnergiCjo/r^ Allegorie^ totnbsp;groot Schandaal van ’r Gemeene-befl der Letteren ,nbsp;ende van dé Hollandfche N •3Xic,déwelkegelaflerd ennbsp;onteerdwerd, door de gemelde misbrujken en grovenbsp;faal-grepen, by de Uytheemfe naankeurige Lefers endenbsp;Beflgtigersder voornöemdc opfchriften.
Eraf. ’cRvjuefl is lang, en kan verveeien inhetiefen. Carit. MynHeer, geen eenig woord en mag’cr mindernbsp;wefen.
Eraf. Vc I-ejiid dan ra?.
' nbsp;nbsp;nbsp;Ca-
-ocr page 47-i*
L Y - S P E L.
Car Hides vervolgd.
Bid derhaheneerhiedelyk^jdat uwe Hoogheid gelieve te wege te brengen tot nut en glorie van den Staat,nbsp;dat quot;‘er mag worden gemaakt een amft van Control-leur,Intendant,Correéteur, RevifeuryW^^Rcf-taurateur Generaal van de Opfchriften endeVyt-hangborden in Holland, en dat den Suppliant met denbsp;felve Charge werde vereerd,foo ten opjigt vanfijn on-gemeene ende uytfiekende geleerdheyd, als van denbsp;grooteen [onderlinge dienjitndtehy heeftgedaanaannbsp;den Staat,en aan uwe Hoogheyd, makende het Anna-gramma ofte Naamverfet van uwe gemelde Hoog-heyd in ‘t Nederduyts, Latyn, Grieks, Syrifch, Chal-deeus, jirabifch...
Erafi. Seer goed, kom geef my ras, en wild maar henen gaaii;
De Prins fal’t fien , agtvry die faakal voorgedaan. Carit. Ogja, myri Heer, gy hoeft maar mynnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te
langen;
Wantfiet hy ’tmaar, ’k fal wis daar/.j#op ontfangen; Mits alles wat hy doet is vol regtvaardigheyd,
Soo is’t nier nioog’lijk dat hy myn verfoek ontfeyd. Voorts op dat uwen lof ten Hemel fy verheven,nbsp;GeliefduNaam en Van myeensopfchrifttegevén,nbsp;Soo maak ik u een Digt, het welk -écrojlkhonnbsp;Sal fijn aan yder Vers én Hemijïkhion.
Erafl. MynHeerCaritides, ’kfal’tmorgenubeftellen. So odanige geletterde gefellennbsp;Syn Efels in haar hart, dat fweer ik by myn trou.nbsp;Ik weet hoe fecr dat ik op and’re tijden founbsp;Gelagchen hebben om fijn buycenipoorighcden.
42, DE QUEL-GEESTEN, DERDE TOONEEL.
Omin, Erajlus.
Ormin.
Al brengd een faak van groot belang my herwaarts aan
’iv tleb willen toeven tot dat hy was heen gegaan Eer datik totuïprak.
Erafi. nbsp;nbsp;nbsp;Wel, maar verkort u reden,
Want ik en wil niet lang hier (laan.
Qrm. MynHeer, gy hebt, foo’kgis, geenkleynverdriet geleden
Door d’aanfpraak van die flraks van u is afgctïeden. Dien ouden Qüel-geeft is voorfeker niet regt wijs;nbsp;’k Ontfla my fleets van hem op d’een of d’and’re wijs.nbsp;Op alle plaatfcn van gewoone wandelingen.
Breekt hy deinenfchen ’t hooft met yd’lebeufelingen. ’k Agt, dat een Heer alsgy, ’tgefelfchap vlieden moetnbsp;Vau al die letterluy; want waar toe fijn fy goed?nbsp;Voor my, ik vrees niet dat gy inynb foek full wrakennbsp;Aislaftig, mitsikkomom u 'Portuyn te maken.nbsp;Erafi. Dit ’s wis een blafer, van dat volk dat niets ennbsp;heeft,
En van veel Ichatten fleets nogtans beloften geeft. Myn Heer, gy hebt gemaakt dien over-kollelijkennbsp;En wonderbaren (leen, die in fig heeft de kragtnbsp;Van al de Kouingen der aarde te verrijken.
Orm. Myn Heer, wel dat is foet van u gedagt.
Neen, God bewaarmy vantewefen van die gekken ’k En voed my niet met ingebeelde waan,nbsp;Maar fpreek u met feer va(l gegronde woorden aennbsp;Van feker voordel, dat tot diend van ’t Land fal ftrek-ken.
’t Ontwerp daar van berud verfegeld onder my:
’k Wil dat het aan den Prins door u gegeven fy.
'tis
-ocr page 49-B t Y - S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;43
’t Isgeenonnutfevondjgeentandiedwafedïobrïien Gelijk den Threforier niet felden voor en komen,nbsp;Geen armevoorflag,diefkgtshandeld vaneen winftnbsp;V an tien of twaalf MUltoen; maar die ’er ’sjaars voor 'tnbsp;minft
Een honderd geven kan, de reck’ning wel genomen: Gans fonder moeyt’ ,of forg van dat ’er iets gewaagdnbsp;Sou worden , of het Volk door een’ge laft geplaagd.nbsp;Kortom, het is een raad van onbegrijplijk voordeel,nbsp;En die ten eerden ook aan alle luv van oordeelnbsp;Gans doenlijk blijken fal; Ia fo ik hulp van n...nbsp;'Erafl. ’t Is goed, wy fallen daar Van fpreken, ik ben nunbsp;haaltig,
Om. nbsp;nbsp;nbsp;Soo gy my belooven wildtefwijgen,
Gy kont ontdekking vandie fchoone vinding kr^en. Braft. Neen, neen, ’k wil uw geheym niet weten.
Orm. nbsp;nbsp;nbsp;Ikvertrou
Op uw befcheydenheid,dat gy ’t niet voort fiiltfeggen, ’k Wil ’t openhartig met twee woorden uyt gaan leg.nbsp;gen.
Maar Iaat ik fien, of ons hier niemand hooren fou. Dien wonderiij ken raad, die eerft door my bedagt is,nbsp;Beftaat----
Erafl. nbsp;nbsp;nbsp;Wat verderaf, om redenen, myn Heer,
Or. Gy weet,en hoeft daar van geen onderrigting meer. Dat Koopinanfchap dcfuylder Nedcriandfe magt islt;nbsp;En’tgecn deNeeringmceft heeft in ons Land verwektnbsp;Is, dat het Havens heeft, die treff’fijk iijn gelegen,nbsp;Voor die daar handel willen plegen:
Soo dat den Staat feer veel doordefe Havens trekt, Nu defe voorflag, die nog niemand heeft verfonnen,nbsp;Is dat men vootder nog (het is eea ligte faak)nbsp;DeganfeheZee-kuft vol vermaarde Havens maak.nbsp;Siet wat een grooten geld folks op fal brengennbsp;Enfoö.,..nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(koniien
Erafl. Den raadisgoed, enfal fijiiHoogheydfeef
Be-
-ocr page 50-Behaaglijk fijn. Vaar wel, ’k lie u hier naar cens wéér, Orm. ^ Gy fult altoos my gunftig wefennbsp;Om dat ik defe vond u eerft heb aangewefen.
Om. nbsp;nbsp;nbsp;^ Indien gy my tienguldens leenen woud,
Diegy weêr aan den loon van ’t voorftel vinden foud, Myn Heer....
^ra^. nbsp;nbsp;nbsp;Scergeern’. Og was ik voor dit geldontflagen
V an al de menfchen,daar men moey lij kheyd van lijd 1 Siet wat een onbequamen tijdnbsp;Verkiefen fy, om my met haar befoek te plagen.nbsp;ISTu, denk ik, fal ik nog ten lellen mogen gaan.nbsp;Of komt ’er daar weêr een om my te hind’ren aan?
Filinte, Erafltts.
Fil'mte.
MYn Heer, ik heb daar ftraks een vreemde maar verftaan.
Erajl- Wat?
Fil. nbsp;nbsp;nbsp;Dat een keerel fluks met u heeft twift gekregen.
Erajl. metmy?
EU. nbsp;nbsp;nbsp;Ey lieve laat dat veynfen agterwegenj
Ik weet van goeder hand dat gy fijt uytgedaagd; Dies kom ik, als u vriend, u tegen alle lieden.nbsp;Daar kom dan af dat wil,myn hulp en dienft aanbieden.nbsp;Erafi. Ik ben aan u verpligt,maar daar gy van gewaagd...nbsp;FiL Gy full het loogchenen, maar gy gaat fonder kneg-ten.
’t Sy dat gy binnen blijfd, ofbiiyten wild gaan vegten, ’k Sal u verfellen, waar u gang ook henen llrekt.nbsp;Erafi. ’k Werd rafénd.
F/7. nbsp;nbsp;nbsp;Waar toediend dit dus voor my bedekt?
Erafi. Ik fweer, myn Heer, men heeft u door een quak bedrogen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Fil,
-ocr page 51-Dc donder moet my Haan, Die vloek,meend gy dat ik daar aan
B L Y- S P É ’t Ontkennen is vergeefs^
Erajl. nbsp;nbsp;nbsp;~
Soo een’ge twift.
Etl.
Geloof geef ?
Erafi. nbsp;nbsp;nbsp;By my fiel, ik feg ’t ufonder logen,
Dat.,..
Eil. nbsp;nbsp;nbsp;Keurd my voor foo mal en ligt geloovig nieti
Era[i. Verpligt my foo veel.
EU nbsp;nbsp;nbsp;Neen.
Eraft. nbsp;nbsp;nbsp;’kWoudatgymy verliet.
F;/. ’tEnfal niet fijn jmyn Heer.
Erali. nbsp;nbsp;nbsp;Ik moet van av ond komen
Óp fek’re plaats, het raakt het ftuk van minnery, Eil. 'k Verlaat u niet, maar wil u volgen, waar ’t ook fy.nbsp;Eraft.Wa-t duyvel als gy ’t dan foo vaft hebt opgenomeri,nbsp;En dat ik dog gefchil moet hebben, wel ik falnbsp;My fteken in krakkeel, uw yver te geval:
En dat fal fijn met u, die my nu dol komt makend En daar ik niet en kan met goedheyd van geraken.nbsp;Eil. Gy neemd feer qualijk öp d’ aanbieding die eennbsp;vriend
U doet, dog mits gy daar foo flegtmêe fijt gediend, Vaard wel,gy moogt u werk dan fonder my beflegten.nbsp;Erafi. Ik houd’ u voor myn vriend, als gy nu fcheyd vannbsp;my.
Sict hoe de rampen fig vaft aan mynNood lothegtenl d’ Uur die my wasgcfteld, is, vrees’ ik, al voor by,'
Damis.
HOe, tegen mynen dank meend haar de guy t te trouwen ?
Ha! myn rcgtvaard’ge toorn fal hem daar in weerhouwen,
’kSieiemand, foomydunkt, ontrent Orphilès deur.
AJ wéér verhind’iing, die ons’Liefde fteld te leur. Dam. fa.’kbebverliaaadatfy, infpijtvanalmynfor-gen.
Era flus aan haar huys van avond in’t verborgen Salfien.
LaBiv. Wat of datvolkvanonfènMeeflerfpreekt?
Laat ons haar, fonder dats’ons kennen,nader komen. Dam. Eer hy volvoeren kan’tgeenhy heeft voorgeno-,mcn ^
Is’t noodig dat men hem de fchclmfè borft doorfteekt. Gaat doetfe konjeu die u flus van my gefeyd üja,nbsp;Laat haar daar ik begeer in hinderlaag geleyd lijn.nbsp;En vaardig, om foo baafl: Eraftus lig op doet ,
My n eer, d ie door fij u min beledigd werd te wreken, De ’t lamen-hand’ling die hem hier roept af te breken,nbsp;En lijn vervloekte brand te bluffen in lijn bloed.
La Biviere hem aanvaVenae met fijn Makkers. Verrader, eer dé .moord die gy derft onderwindennbsp;Hem op kan oSefen aan uwe rafemy,
Salt gy voor eerlt met ons nog wat te doen bevinden. Eraji. Hy tragt wel na myn dood, maar’tpunt van eernbsp;moet my
Tot
-ocr page 53-Tot hulpe van den Oom van myn Meefters Vcrbin” den.
Ik fta u by, myn Heer.
Da?ais naar 't vlugten vd» i'andere,
O Hemel door wat hand Bevrijd dees’ tijdig’ onderftandnbsp;My van een wiffe dood. Wie moet ik dankbaar weferinbsp;Voor fuik een groote dienft ?
^raft. nbsp;nbsp;nbsp;Dedieiiftaan u bewelcn
Was maar een daad van billikheyd.
Ham. Mag ik myn ooren wel gelooven
Wel is ’t Eraftus hand----
tlraft. nbsp;nbsp;nbsp;’t Is foo gy hebt gefeyd.
Myn goed en quaad geval gaan bey de maat te boven: ’k Heb tot mijn groot geluk in nood u by geüaan;nbsp;Maar feer rampfalig eerft nw haat op my gelaan.nbsp;29lt;w». Hoe defen Heerdieikgeftaanhebnaarhet leven,nbsp;Is die wiens arm myn leven heeft behoed.^nbsp;Og! ’tis te veel, my n hert moet fig gewonnen geven;nbsp;’t Sy wat uw’ Min u ook van avond tragten doet,nbsp;i)ie wonderlijke proef van uwen ed’len moet
Heeft al den haat die ’k op u had verdraven. ’k Verfoey die gril, en moet daar over fchaam-roodnbsp;ftaan.
Myn dwaling heeft te lang u ongclijk gedaan ’k Sal om u opentlijk daar over te vernoegen,nbsp;Terflond umet uw’ Lief in egt gaan’tfamen voegen.
DE QUEL-GEESTEN,
Orfhife, Ddmis y Erafitts,
Orphife.
Heer, wat voorval baard de groot’ontftelte|
Dam. MynNigt,’t geval heeft niets als dat behaaglijk is Dewijl ’t Eraftus nu uw Bruydegom doet weien,!nbsp;Naar uw begeerten die’k voor henen heb mifprefeh|nbsp;Gemerkt lij n kloekheyd my heeft van de dood behoednbsp;Begeer ik dat gy hem die fchuld voor my voldoet.!nbsp;brfh. ’kBèn alles fchuldig voor’t bewaren van uw le‘nbsp;ven,
En wil my fclf voor ü hem tot betaling geven. Èraft. Myn hert is foo'verftelddoor fuik een wond’rlnbsp;faak,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I
Dat ik in defe vreugd moet twijff’len of ik waak| t)am. Tot viering van ’t geluk het geen gy bcy gaat fmanbsp;ken.
Soo moeten wy ons nu door Speel-luydoenverm^ ken.
FINIS.
By Hendrik Bosch, aynook te bekomen, I H; VANDEN Bürgs Gezangen.
-ocr page 55- -ocr page 56-