-ocr page 1- -ocr page 2-







-ocr page 3-

ÏÏ

rlt;:

t,

NIEUWE

BELAGCHELYKE

L Q T E R

-ocr page 4- -ocr page 5-

6-

ij nbsp;nbsp;nbsp;DE

J nbsp;nbsp;nbsp;NIEUWE

' nbsp;nbsp;nbsp;BELAGCHELYKE

i L o T E R Y,

B L r S P E L.

'i nbsp;nbsp;nbsp;Getrokken uit het oude Blyjpel van

4 nbsp;nbsp;nbsp;W. V A N D E R H O E V E N.

r nbsp;nbsp;nbsp;Onder de Zinjpreuhtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1

' nbsp;nbsp;nbsp;VARIA EST OPINIO,

Te AM ST E LD AM, ij

J.'llELDERS, EN A. MARS» 175#.

. BIBLIOTHEEK DER e rme^K. ^|j^gy,^iy£Rg,j£|j

UTRECHT.

-ocr page 6- -ocr page 7-

r o Ó R Ê E R 1 C ÏI t

JEIct helovp der ujaereld bejlaat In cene gediiurtge ¦verandering^ en de menfehen z.yn ook daaraan o'/ider-¦worden; vjenfehende en haakende altoos naar ¦aat'nbsp;nieuws. Om hieraan te -voldoen, Ir eng ik wat nieuwsnbsp;te voorfehyn. If'^y zien dagelyks ‘Tooneeljlukkcn dienbsp;naar de vreemde Dichters gevolgd zyn; maar zeldennbsp;naar de eigenvindingen van onZe Landgenooten. IVelnbsp;is Waar., dat men meer Stukken ziet, die of verkortnbsp;zyn, met eenige overbodige Tooneelen daar uit te laa'nbsp;ten, of verbeterd van vaerzen', maar weinigen dienbsp;geheel het onderfte boven geworfen , en daaruit hetnbsp;zelfde plan opgefteld, en eene andere gedaante gegee'nbsp;ven zyn.

Zie hier een zodanig Elyfpel, welks plan, inhoud, gedeeltelyk de vaerzen zelf, gevolgd zyn naar denbsp;Belagchelyke Lotery van w. van der, hoevèn.nbsp;Verfcheiden aardige gezegdens in dit Stuk van femelden Dichter voorkomende '^ worden veelal door langenbsp;A3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;re-

-ocr page 8-

VOORB£RIC II T.

redekavelingen bedompeld j hehalven dat 'er foni^di aanflootelyke zeggingen onder loopen, en Perfonaadjennbsp;in komen by geval ^ en zonder dat de Aanphouwernbsp;weet waarom, of die 'er voljlrekt niet noodig Z'jn;nbsp;om niet te fpreeken van veele onwaarfehynlykheden^nbsp;waarmede veele Blyfpellen , en inzonderheid ditynbsp;doorzaaid zyn : mooglyk^ ten aanzien van dit., omnbsp;aan den naam van belagchelyk te voldoen’, maar ietsnbsp;kan wel belagchelyk zyn, zonder daarom geheel Jlry-dig te weezen met de natuur der zaake.

Ik heb dan., op de aanjpooring van zekere kundige Vrienden, dit Blyfpel niet alleen Verkort, van Vyfnbsp;in Drie Bedryven; maar ook in veele opzichten ge'nbsp;heel veranderd: over welke verandering ik ook nietnbsp;verder uitweiden zal, als kunnende door de Liefheb'nbsp;Iers, door het oude met het nieuwe Stuk te vergelynbsp;ken, genoegzaam gezien worden.

Ik moet evenwel iets zeggen van myne behandc'

ling-

-ocr page 9-

V o o R B E R I C B T.

Ving. Ik heb de perfonaadjen, die ik meen aangenaam in het Stuk te zyn, behouden \ die 'er aardig in vjaren^nbsp;zonder de minjle betrekking daartoe te hebben, be-treklykgemaakt', eenige achterjle zaaken ndór gebragt\nbsp;de Dooven reden van hunne verfchyning of hetEoo-neel doen geeven', de vaerzen, die gebonden en ongebonden door elkander loof en, eenerlei maat gegeeven,nbsp;en de meejie anderen, welken ik behouden hebbe, doornbsp;Woordverzetting veranderd; de onwaarfchynlykhedennbsp;ten minjie een greintje waarfchynlykheid bygebragt\nbsp;Veele Deviezen van de Lotery, die alleen beirellyknbsp;waren of doelden of dien tyd, of of hyzondere ferfoo^nbsp;nen, die toén bekend waren, en die men of geen Eoo-neel {waaraf de algemeene gebreken gehekeld mogennbsp;w rden) ten toon moet /lellen, veranderd, en anderennbsp;in de plaats gefield', en dus, om kort te gaan, by allenbsp;veranderingen, echter het flan van den Dichter, ennbsp;het wezénlyke der zaak behouden.

Vind

-ocr page 10- -ocr page 11-

T3e Gecommitteerden totdezaakenvan denSckoiiw-burg hebben, volgens Odrby door Hunne Ed. Groot* Mog. deHeeren Staatenvan Holland en Westvriesland,nbsp;den eerden November, 1787 j aan hen verleend, hetnbsp;recht van deeze Privilegie, alleen voorden tegenwoór»nbsp;digen druk, van DE NIEUWE BELAGCHE-LYKE LOTERY, Blyfpel^ vergund aan j. helders en A. Mahs,

^inflelJantt den 5 l7po.

Geen Exemplaaren zullen voor echt erkend worden^ dan die door één’ der Heeren Gecommitteerden onder*nbsp;teekeud zyn.

P EII-

-ocr page 12-

PERSONAADJ E N*

SCHOUT LUBBERT.

yvan Lubbert.

I

J

KORNELIA, Dochter MAGDA LEEN, Meidnbsp;JOOST, Knechtnbsp;KLOENTJE, Zusternbsp;Jonker MELIS, Minnaar van Kornelia-,

JORIS, Neef van Lubbert, en Minnaar van Kovneliai

LEENDERT, 1

TEUNIS, nbsp;nbsp;nbsp;I

LOURIS, nbsp;nbsp;nbsp;t^Boere Schcpens.

LUIK, nbsp;nbsp;nbsp;J

JAAP, Vader van Klaartje.

KLA ARTJE.

JELMER, 7

gt; twee Dooven,

BOUWEN, 5

JÜLFUS, knecht, in 't Rechthuis te Keijeveem KEES, ¦)

FOP, 'y'Boeren,

TEWES,J

L O B B E , Vrouw van Fop,

TEUNTJE, Vrouw van Tewes.

Eenige andere BOEREN.

Twee KINDEREN.

Een trompetter.

Het fpel fpeelt in het Dorp Keijeveen, Het Tooneel verbeeld in V Ecrfie en Derde Bedryf een Dorp, en in het Tweede een Kamer in 't Rechthuis,

-ocr page 13-

Ï5E

NIEUWE

BELAGCHKLYKE

L o T E R Y

B L T S F E L,

EERSTE BEDRYF.

EERSTE T O O N E E L.

Jonker MELIS, JOOST. MELIS.

at dunkt u , lieb ik ooit die fnoó bejegeningen Verdiend ?

JOOST.

Neen , zeker; ’t is om uitzyn vel tefpringen. MELIS.

Hy is -zo onbefchoft met my te werk gegaan.

Als of ik ftad en land verkocht had en verraên.

Toen ik hem vriendelyk kwam om zyn Dochter vraagen^ Was ’tantwoord:,, weg, vertrek, ofwacht een huid volnbsp;,, Luiwammes ” 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(flagen,

JOOST.

Wel ik heb nooit flimmer taal gehoord. MELIS.

Hy llamptemet den voet, en ging, vergramd, dus voort:

„ Zou

-ocr page 14-

12 DE BELAGCHELYKE LüTErY,

,, Zou ik myn Dochter aan een’ kaaien Jonker geevenj ,, Die alle dagen niet gewoon is, dan lè leevennbsp;„ Gelyk een ligtmis; die by Goosfen in de Zwaan,

„ De Meid ftaêg werk geeft om te draaien aart de kraan ; „ Die fteèds met ombren , met piketten en verkeeren ,nbsp;„ Of tokodilje, en braaf het gorgelgat te fmeereu,

„ Zyn goed verbruid; ofwel het wild loopt achter't gat. Met valk en honden, datgeen Edelman in ftadnbsp;„ Hem zo durft nadoen, om niet alles te verteeren?

„ En zulk een Losbol durft inyn Kind nog pretendeeren? In ’t kort, ik heb by hem, ai’tgeene ik kon , verricht;nbsp;Maar ’t einde en Hot was; voort, vertrek uit myn gezicht!nbsp;JOOST.

Wat baat dien ouwen nurk dat lasteren en fchelden! Schoon hy myn Meester is, ik zal ’t hem fraai vergelden.nbsp;Ik maak omtrent die zaak in ’t minst geenzwaarigheiJ;nbsp;melis.

Draag voor uzelv’ maar zofg.

JOOST.

’t Werk is zo w’el beleid j

Dat gy al uw verdriet in ’t kort zult zyn te boven, En zelfs eer gy het denkt; dat mag je vry gelooveu;nbsp;Want ik heb deeze zaak, als uitgeleerd en oudnbsp;In list, al raar gedraaid.

MELIS.

Zou ’t lukken?

JOOST.

Zonder fout,

Ik heb uw Vryfters Peet al op myn hand gekregen: Want zonder haar zou ik met deeze zaak verlegennbsp;Geweest zyn: zy verlangt alrede naar dien dag ,

Dat ze u als Bruigom van haar Nicht begroeten mag. „ Die ftyve Joris, dien myn Broêr zyn Kind wil geeven,nbsp;„ Is gantsch onwaardig met myn mooije Nicht teleeven;nbsp;„ Neen, Jonker Melis is veel beter van fatzoen:

» Dat is een Vryer die myn Nichtje dienst kau doen”.

Zo

-ocr page 15-

Zo fprak zs, en voer dus voort: ,, Ik zei me *er tegen zetten,

,, En me: jou hulp de trouw met Joris wel beletten.:

„ VVel zulke dingen zyu ’er nimmermeer gefchied.

Al is by Schout van ’t Dorp, hy is de drommel niet; ,, Hy mag zyii eenig Kind niet dwingen om te trouwennbsp;ï, Met een’ perfoon , dien elk moet voor een moolik hou.nbsp;Uit deeze rede kunt gy ligtelyk vernioén, Cên”,nbsp;Dat ze alles doen zal, wat haar mooglyk is te doen.nbsp;MELIS.

Maar als de bom eens barst, hoe zal’t met ons dan lukken? JOOST.

Heel wel, zei Lammert, en de man fprongnog op kruk. Ik bid u, kweek vooral geen zorg in uw gemoed, ^ken.nbsp;Ik ben vmn jongs af by een’ Pachter opgevoed.

En heb te wel geleerd hoe ik die rol moet fpeelen.

’k Heb ook het goud , dat gy my gaaft, al uit gaan deéleii Aan onze Boeren, en ik heb ze al op mynhand:

^Vant Louris Loom, Luik Lomp , en Leendert Lanterfant, Benevens Teunis Traag, beloofden my te inaakennbsp;Dat gy aan’dot, waarop het LMeisjeftaat, zultraaken.nbsp;MELIS.

Wel Joost, hoe hebt gy ’t zo gekregen en belleld? JOOST.

Myn goede Heer, tvat doen de boeren niet 'om geld? Ook denken zy , het Dorp zal daar niet by verliezen,nbsp;Dewyl gy hebt beloofd de Meid te zullen kiezen,

Eu dus den prys van \ geld aan ’tDorp te laaten, dat Die voordeel reeknen kan als een: gevonden fchat:

Dit gaf hen voet om zich gewilliger te toonen : 'cGeraeene welzyn kan een klein bedrog verfchoonen.nbsp;MELIS.

Maar wat zegt toch het volk van deeze Lotery? JOOST.

Dat die veel zotter is dan groot. Maar nu zal hy,

Ik meen myn Meester, om zich-zelven niet te kwellen,

Eu

-ocr page 16-

Ï4 DE BELAGCHELYKE EOTERY,

En ook uit vrees voor u, zyn Dochter gaan beftellen By zyne Zuster, daar hy haar denkt wel te zyn,nbsp;Terwyl hy uit is; fchoon hy zich bedriegt door Icliyn.nbsp;Het Boeremeisje, dat kwanfuis by 't Lot zal vveezeu.nbsp;Wist ik tot deeze zaak zo aardig te beleezen.

Dat ze alles toeftond , mits dat haar geen leedgefchied’; En zy door dat bedrog niet raake in groot verdriet;

’t Geen ik haar heb beloofd: en dan zal Kloontje,’t Peetje, Dat IVTeisje, dat zeer wel gelykt naar onze Keetje,nbsp;Verkleeden, en hnat’ Broêr, dien ik misleiden zal,

Het Boeremeisje voor zyn Dochter geeven. Al Het werk is zo befchikt, en wonder net befteeken.nbsp;Dat deuitflag van ’t bedrog ten goeden uit zal breekeu.nbsp;Het Meisje komt llraks hier.

MELIS.

’k Laat alles op u liaan. En ’t loon zal zyn naar’t werk,- wanneer het is gedaan.nbsp;JOOST.

Dat zal wel gaan,Mynheer, ’k Meen elk in flaap te wiegen, Want myn talent is om de Boeren te bedriegen,

Dewyl zy niet ontzien de Sieêlui zulks te doen,

Gy moet u midlerwyl, om alle kwaad vermoên Te fluiten, met een’ fnap in ’t boerepak verkleeden.nbsp;Om als een vreemde Boer, die ingelegd heeft, hedennbsp;Te zyn by ’t trekken van de malle Lotery;

En laat voor ’t ovrige al de zorgen maar aan my.

TWEEDE T O O N E E L.

Jonker melis, joost , KEES, zingende uit komen de,

O nbsp;nbsp;nbsp;KEES.

, ’t Meisje, by liet Lot gefleld, mit jou believen, ïs vast voor my, jae toch , dat binnen vaste brieven.nbsp;Als ik het Lot kryg, kies ik heur, en laet de poen,nbsp;Mit jou believen, daer; ik heb ien wyf vau doen.

Ho,

-ocr page 17-

Ho, Vrinden jgae’k, mit jou believen, langs dieboomen, Kiet recht neer Keijeveen? •

JOOST.

Ja, gaa maar zonder fchroomen. Maar hoe kom jy zo fchief?

KEES. '

Dat’s zeper van den drank, Mit jou believen, want die gooit je van de bank;

En dat is ook , niit jou believen , geen groot wonder. Drink maeriens bier en wyn , en daerbraef borrel onder.nbsp;Dan zei je zelf, mit jou believen, zien, hoe datnbsp;Men krokes worden kan.

JOOST.

Ik heb de kneep gevat,

En wil ’t gelooven.

KEES.

Nou gae ik om iens te kyken,

©f ik de Meid, mit jou believen , weg ken ftryken. Die in deLotery van Keijeveen vandaegnbsp;Misfchien getrokken word: want kyk, ik wou ze graeg,nbsp;Dewyl ze mooi is, zo men zeit, tot wyf verkiezen,nbsp;Mit jou believen, maet, en liever ’t geld verliezen,nbsp;En dat ze ook zin in my zei hebben, weet ik wis,nbsp;Dewyl myn weergaê in ons hiele Dorp niet is.

Kyk maer men bientjes, ha! wie kan het wederleggen? Daer zitten ze nog in, die taetje zullen zeggen.nbsp;kRin ook verllandig, zeit de Miester van ons Dorp,nbsp;En ien liefhebber vaiEien meisje.

JOOST.

En van de florp,

blykt genoeg.

KEES.

Ho, maet, ik ken ze mooi gerieven, JOOST.

Dat kan wel weezen; maar vertrek, mit jou believen»

KEESft

-ocr page 18-

i6 DE BELAGCHELYKE LOTERY,

KEES.

En waerom dat? mi: jou believen, is voor my De weg zo goed niet as voor jou? by ’s immers vry,nbsp;JOOST.

Dat’s evenveel; ik zeg, je moet terftond vertrekken; Of ’k zal...

KEES.

Dat is, mit jou believen, voor de gekken. Breek jy het hoofd niet met die raerigheid, en weesnbsp;Gerust, dat ik zei gaen as ’k gaen zei, broêr.

JOOST.

,, Ik vrees

„ Datdeeze kinkel nog myn toeleg zal verbruien. KEES.

Men zei ’er, beste maet, de klokken niet om luien. Al blyf ik nóg, mit jou believen, wat.

MELIS.

En ik.

Met jou believen, zeg, dat ge op het oogenblik Van hier zult gaan , of’k zal u hals en beeneiibreeken.nbsp;’t Is laag genoeg.

KEES.

Laet dat, mit jou believen, fteeken. Ik zei je, hecrfchop, van die moeite wel omflaen:nbsp;Want dan wil ik, mei: jou believen, liever gaen.nbsp;Misfchien hoort dee?e kant van ’t Dorp an jou.nbsp;MELIS.

’t Kan vveezen.

Vertrek maar, Kinkel, of gy moogt myn rotting vreezen. K E E S.

We! nou, ik gae, mit jou believen, zie je vyel. Menheer de Pryzedent, ik tgon me geen rebel.

DER*

-ocr page 19-

n L r s p Ê L. i?

DERDE TO O N E E L.

Jonker melis, joosT.

W/ nbsp;nbsp;nbsp;JOOST.

VV egishy; datis goed. Die kinkel heeft voordeezcp i Naar ’k aan zyn zeggen merk, Beilikte Zwaan geleezèn;nbsp;Hy praat van Prefident en van rebel.

melis.

' Dat’s waar. Doch hy is weg, en wy zynvry van dat gevaar.nbsp;JOOST.

Ik wacht hier Klaarcje, en hoop dat zy wat ras zal komen...

Maar wat is dit? alwéér verhindring! wiezou’tdroömen? melis.

Wat is ’er?

JOOST.

Niet; het zyn twee Dooven , die men ftit Begaan moet laaten; want die met hen fpreeken wil,nbsp;Doet zulks vergeefs: ik ken ze, endeukdatzy welfpoe-dig

Vertrekken zullen, om’t ontwerp , dat ik kloekmoedig. Zo’k meen,gefraeed heb, nietteftooren. ’tRaarllevaanbsp;Dit fpel is,dat ’er geen van beiden hooren kan.nbsp;Schoon de een zyn doofheid voorden andren niet wilnbsp;weeten ;

En dat maakt hun gefprek, als wel is af te me eten , Ileel kluchtig. Kom, laat ons zo lang ter zyde gaan»nbsp;MELIS.

Maar dat zy dooven zyn, kon ik niet merken aan De teekeiis, die ze doen; die komen my te vooren.nbsp;Als of ze elkaêr verftaan.

JOOST.

Dat zult gy beter ’noorétt.

li

VIER-

-ocr page 20-

l8 DE BELAGCHELYKE LOTERY^

n E RD E T 0 O NE E L,

JELMER, bouwen; Jonker MELIS en JOOST, ter zyc/e.

W nbsp;nbsp;nbsp;JELMER.

at zegje, Vrind,ben je op die bruiloft meé geweest? BOUWEN.

Wie zag ooit zwaarder ftonn ! nooit was ik zo bevreesd. JELMER.

En was ’er zulk een ftoet van Heeren en Mevrouwen? BOUWEN.

Wy waren in doods nood, dat mag je vryvertrouwen^ JELMER.

Ja, ja, nu ziet men wat de rykdom al kan doen. ’kHad op inyn bruiloft ook wel inenfchen van fatzoen;nbsp;Maar hier was ’t altemaal dan volk van groot vermogen?nbsp;BOUWEN.

Wy waren naauwlyks, als ik zeg, in zee getogen.

Of daar is daadlyk zulk een zwaar tempeest ontliaan, ï)at wy niet dachten, of wy zouden vast vergaan.nbsp;JELMER.

Zaagt gy ’er Prinfen zelf, en Graaven? fellewekenl Dan heeft die bruiloft wel een godenmaal geleken»nbsp;BOUWEN.

De noordc wind woei zeil en wand aan Hukken , Maat, De flenters vloogen door de lucht, als kaf van zaad.

’t Woei zo vervaarlyk, dat geen meiisch het zou gelooven. Ja, dat de borstels van de huid der varkens ftooven.nbsp;JELMER.

Zou’kniet? ikken de Bruid; ze is mooi, dathebjeplat! BO UWEN.

Toen kwam ’er eene zee , en rukte ons 't roer van ’t gat.' JELMER.

’t Is waar , de Bruigom heeft haar ook niet toe te geeven In fchoonheid, en is waard met zulk een bruid te leeven.

BOU-

-ocr page 21-

BOUWEN.

ïloe meenje was toen elk te moê, op ’t raazendzout? JEUMER.

ja, ’c is nou zeldzaam , als raenzuivre maagden trouwt. BOUWEN.

Zou ’t fchip niet lek zyn ? ja, wy pompten dat wy zweetten.

. nbsp;nbsp;nbsp;JELMER.

Wat? zulk eeabruidfchat! neen, datheb ik niet geweeten. BOUWEN.

Of’t daar by bleef? neen. Vrind, want op dat ongeluk Volgde ook een tweede, dat bragc ons op fiieuwin druk.nbsp;JELMER.

Èi, is de man op haar zo ftraf? dat is heel prover. BOUWEN.

Waar dat van daan kwam? om dat wy een’ Turkfchen Roover

Öntmoetten; en het zag ’er toen wel deerlyk uit. JELMER.

Dat hebje wel; zyn Vaêr heeft ook niet veel gèftuu. BOUWEN.

|a wel een dubble ftryd, met roovers en met winden: Maar kyk, wy vochten, Maat, als leeuwen die verfliuden.nbsp;JELMER.

Wat zegje? meenje dat ze onvruchtbaar blyven zal? BOUWEN.

Wy vluchten? neen, elk was een leeuw in dat geval. Een braaf foldaa: moet fteeds des vyands woede tarten;nbsp;Het vreezen Voor den dood maakt pnverfaagde harten.nbsp;JELMER.

Ze is van geen’ grootentuk, en daarom kan’t wel zyn, BOUWEN*

’t Ging op den vyand los, zo recht gelyk een lyn, Devyyl befloten was den turk aan boord te klampen;nbsp;Sintfelten I had je toen cens ons kanon zien dampen 1nbsp;JELMER.

Maar dat men jou verzoekt, en my voorby durft gaan;

B % nbsp;nbsp;nbsp;Daar

-ocr page 22-

20 DE BELAGCHELYKE LOTERY,

Daar ik heur nog befta, dat kan ik niet verdaan. BOUWEN.

Ja, Maat, wy zyuterftond in’c roovers fchip gefpron-gen,

En hebben dat geboeft door dapperheid bedwongen.

J E L M E R.

Je hebt gelyk ia dat gezegde, ’t is geen doen:

Want hebben zy meer geld, ligt heb ik meer fatzoen. BOUWEN.

Beleefd? ja, zo beleefd,- dat zy ons kwamen groeten, En vielen ons terftond als flaaven Voor de voeten.

Wy hebben ,' na die winst, den buit te faam verdeeld. En, als de wyze is, braaf avoirs a mooi gefpeeld.

J E E M E R.

Wat zeg je? zon ik my daarover niet beklaagen?

Ja zeker dóe ik dat.

BOUWEN.

Na ’f dillen van de vlaagen Boegfeerden wy het fchip naar binnen met pleizier.nbsp;JELMER.

Laat zy kwaad worden, ’k acht dat minder als een pief. BOUWEN.

En wy beflooten, om dit loIFelyk gedyen.

Een derde van den buit aan Sinter Klaas te wyën.

JELMER, hem de hand geevende.

Neen , waarlyk, ik bedankje, ik heb nu juist geen’ tydj ’kMoet iets verrichten, dat geen langer uitdel lyd.

En dan wou ik eens graag de Lotery zien trekken. BOUWEN.

Verfchoon me voor dit maal, ’k zou gaeren, zonder gek» ken,

Meê naar je huis gaan, om een pyp terooken; maar Ik ga naar ’t Rechthuis, want de Lotery zal daarnbsp;Getrokken worden, dat ik zien raoeunbsp;JELMER.

Wel te weeten,

’tis waafiyk te beleefd; ook heb ik al gegeeten.

EOU'

-ocr page 23-

21

BOUWEN.

Ik kan nou waarlyfc niet', ik dankje net zo wel.

Of ik 't genoten had.

J E L M E R.

Naar dat ik onderftel,

Is reeds myn tyd al kort, ik zal me reppen moeten. BEIDEN , te gelyk.

Nou, excufeer me voor dit maal; ik wil je groeten,

yrFEE T o o N E E L.

Jonker MELIS, joosT.

D nbsp;nbsp;nbsp;JOOST.

at’s een rapfodiuml wie heeft het ooit gehoord? Zy fchreeuwen, en verllaan elkaêr geen enkel woord»nbsp;Deeenfpreekt van bruiloften , en de ander yanzynvaa-ren.

Was dat niet kluchtig?

MELIS,

Ja, ik wil u wel verklaaren. Het had my weergaloos gediverteerd, indiennbsp;Ik ons gefmeed ontwerp eens raogt ten einde zien.nbsp;JOOST.

Geef tyd,Mynheer. Maar hebt gy wel gemerkt aan beiden, Hoe ieder riep, vóórdat ze van elkander fcheidden,nbsp;Dat hy de Lotery moest zien; dat Jelmer dochtnbsp;Dat Bouwen, Bouwen weêr dat Jelmer hem verzocht?nbsp;Ha, hal ik moet altoos, als ik ze met elkandernbsp;Hoor fpreeken, lagchen, en te meer wyl de een voornbsp;d’ander

Zyn doofheid nog ontveinst... Maar zagt, daar zie ik Klaar.

ZES-

-ocr page 24-

3a DE BELAGCHELYKE LOTERY, ZESDE TO O N Ë E L.

Jonker MELIS, klaartje, joost.

W/ nbsp;nbsp;nbsp;IC LA ART JE.

VV el, Joosje, ben ik nou bevryd vooral ’t gevaar? Ik doe het anders niet; wantkyk, je moest niet maakeiijnbsp;Dat ik door uw bedrog iii fchande inogt geraaken.nbsp;JOOST.

Daar is al voor gezorgd, kwel u in ’t minfte niet, Dewyl, al wat ik doe, om beste wil gefchied.nbsp;klaartje.

Maar is ’t niet veel gewaagd, zichzelve zo te geevea In handen van den Schout?

JOOST.

Daar is niets aan misdreven, Hy zal u dwingen om met hem naar huis te gaan;

Dus komt de fchuld op hem, en gy hebt niets misdaan. klaartje.

Maar is ’t niet Hout, dat ik fteek in zyn Dochters kleerenf melis.

Hy heeft geen magt om u daarover iets te deeren. klaartje.

Kan dan dit alles nu zo onbekend gefchiên?

JOOST.

Ja; hy flacht de uilen, Kind, hy kan by dag niet zien. Veel minder nog by nacht.

klaartje.

Dat leste kan wel weezen. JOOST.

Nu zal ik Peetje, die een borg is voor uw vreezen. Gaan roepen.

melis.

Doe dat, want de tyd dient wel belleed.

Joost klopt.

ZE^

-ocr page 25-

B L T S P E L nbsp;nbsp;nbsp;«3

ZEVENDE T O O N E EL.

KLOENTJE, Jonker MELÏS, KLAARTJE, joasT.

N nbsp;nbsp;nbsp;JOOST,

u zal ’t wel lukken. maar het is my zeper leed, l\lyn lieve Kloeinje, dat ik u zo veel moet vergen.nbsp;Hier is het meisje, dat gy moet zo lang verbergen.nbsp;Tot gy Kornelia voor haar hebt in uw magt.

Wat dunkt u, is het werk alreê niet verr’ gebragt? KLOENTJE.

Is dat het meisje, dat men by het Lot zal trekken? JOOST.

Ja toch.

KLOENTJE.

Myn Broêr is mal, en al de Boeren gekken. Het Dorp van Keijeveen broeit niet dan keijen uit.nbsp;JOOST.

Ja, Kloentje, datis waar, dit Loteryen fluit Zo net, gelyk een tang op ’t allervetfle varken.nbsp;KLOENTJE.

Kryg ik inyn’ Broer maar eens allien, ik zal hem harkea* Dat hy zei weeten...

JOOST.

Hoor, dat zal niet noodig zyn. Hy word door my zo wel geharkt-, naar allen fchyn,nbsp;Dat, als de Jonker zyn gegeeven woord wil houwen,nbsp;lly zyne Dochter zelf met hem nog zal doen trouwen.nbsp;MELIS.

Myn woord is u zo goed als geld: indieh de zaak Wel uitvalt, zal ik elk betaalen met vermaak.

JOOST. nbsp;nbsp;nbsp;(donker!

Heel goed...maar zagt, ik hoor myn’ Meester. O gantsch Hy moest u hier niet zien. Ga heen , verkleeo u , Jonker,nbsp;Gy, Kloentje , neem in haast het meisje meê; heen.

B 4 nbsp;nbsp;nbsp;KfcOEN-

-ocr page 26-

S4 DE BELAGCHELYKE L0TER7,

ICLOENTJË.

Maar zou het...

JOOST.

Loop toch: 'want ik zie hem herwaarts treön. ’tWas al verloren werk, zo hy ons kwam betrappen,

J G T S T E T O O N E E L.

LUBBERT, KORNELIA, MAGDALEEN;

J O OST, Ur

’tZa

LUBBERT.

't^alweezen als ik zeg; ik lagch eensmet jon fnappen. Dien Jonker Melis kan ik niet vertrouw'en; hynbsp;Zou mooglyk, door een list, terwyl de Loterynbsp;Van Keijeveen vandaag moet trekken, iny belaagen,nbsp;Als ik van huis was; en dat zou me niet behangen :jnbsp;Daarom zal ik zo lang haar brengen by haar Peet.

Daar is zy wel bewaard.

JOOST.

,, Zo gy niet beter weet”.

M A GDALEEN.

Maar zult ge uwDochteraan dien ffy ven Joris geeven? lubbert.

Ja, Joris is een borst, die loflyk weet te leeven. liet is een Ichiklyk knecht, haar bloedverwant eu neef.nbsp;MAGDALEEN.

My dunkt een appelwyf, of noordfehe bikflienteef. Was goed genoeg voor hera. Hoe zal uw Dochter paslbnnbsp;Dy zulk een bullebak? Is zy dan cpgewasfen.

Om... wel ik kan het niet gedoogen j ’t is geen doen, lubbert.

Myn neef is ryk , en ook een vrycr van fatzoen,

M A G C A L E E N.

Ja, van fatzoen, Mynheer, wie zou het anders meenen? Een bogchel op den rug, de kuiten on de fcheenen,

' nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' En

-ocr page 27-

25

B L T S P E L.

En wangen als een aap , wanneer hy grypt in ’t woud. Dat is ’t fatzoen.

LUBBERT.

Ik zeg dat gy uw bakkes houd. MAGDALEEN.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(gen,

Jawel, Mynheer, ik kan, hoe’k my bedwing , niet zwy-A1 zóu Üc duizendipaal van u nog knorren krygen. y.w neef en Keetje zyn niet voor elkaér gemaakt.nbsp;lubbert.

Ik ben een Dochter, door het Ilerflot, kwyt geraakt, En zou ik de eenigfte, die me ovrig is gebleven,

Ku aan een’ ligtmis, aan dien Jonker Melis geeveu?.

KpRNELIA. ó! Vader meent het nier.

lubbert.

’k Meen’tal, ’tzal waarheid zyn,

MAGDALEEN.

Het is pnmooglyk, en de zaak heeft gantsch geen’fchya Van waarheid.

. nbsp;nbsp;nbsp;LUBBERT.

Schyn of niet, ik ineen myn woord te honen. Wat of ge ookpraateii moogt, zy zal met Joris trouwen.nbsp;Hy is recht naar’ myn’ zin; 'heeft geldenookverlland.nbsp;Kom, ga maar heen, en roep ons Peetje.

MAGDALEEN.

Ik zeg, ’c is fchaad. Ik heb geklopt; daar komt ze al aan.

NE-

-ocr page 28-

a6 DE BELAGCHELYKE LOTERY, negende t o o N E E L.

KLOENTJE, LUBBERT, KORNELIA, MAGDALeeN; JOOST, ter zyde.

LUBBERT.

Ik groetje, Peetje.

Hier is myn Dochter.

KL o entje.

Wel, dat ’s goed. Kom hier, myn Keetje, Eh ga met my in huis.

lubbert.

Nu, Zus, zo ’t is gezeid.

Ik kom van avond , en breng u dan ook befcheid,

Hoe ’t met de Lotery gegaan is.

KLO entje.

’k Zei je wachten.

• nbsp;nbsp;nbsp;JOOST.

Die Vogel is in’t net; nooit fchoonermetgedachtenl”

TIENDE T O O N E E L.

LUBBERT, MAGDALEEN, JOOST,

NLUBBERT.

u is myn hart althans gerust van ticezen kant. JOOST.

Mynheer...

LUBBERT.

Ho, ben je daar, jou lompe, lanterfant?

Is dat myn’ last, aan u gegeeven , ras volvoeren? JOOST.

Geen drommel kan een’ raensch zo plaagen,als de boeren, Qf ik van boete fpreek , die zy u fchuldig zyn,

Is aapekoül. Want Griet, da: overbuoze zwyn.

Kwam

-ocr page 29-

fi?

B L T S P M L.

Kwarainy, in plaats van geld, haar nagels prezenteeren» Een mensch zou fchrikken voor haar tieren, vloeken»nbsp;zweeren.

Zy zeit, of ik haar fpreek van nieuwe fchuld, of oud, (’k Zeg’t met verlof,Mynheer) ik hoest watin den Schout'.

LUBBERT. nbsp;nbsp;nbsp;(gen.

Heel goed ; ik zal die feex, dat zweer ik haar, welkry-’k Zal, door myn fchoiitsgezag, die kreng welhaast doea zwygen.

Zy zal betaalen, en bevinden welk een man Schout Lubbert is.

magdaleen.

„ Een Vrek, als elk getuigen kan”. LUBBERT.

Wat zeg je?

MAGDALEEN.

Ik zeg dat gy haar wel zult doen betaalen. JOOST.

Maar gaat uw Dochter, om haar hart wat op te haaien, Mee naar de Lotery ?

LUBBERT.

Wel neen ze, kurkevaar.

¦k Gun Melis geen gezicht in ’t ininfte deel van haar. magdaleen.

Indien gy evenwel neef Joris kost vergeeten,

En gaaft ze aan Jonker, dat was beter, wel te weeten, LUBBERT.

Zy maakt me raazend! voort, vertrek, en ga in huis» Want jy verveelt me met jou fnappen en gedruis.

ELFDE TO O N E E L.

LUBBERT, JOOST.

LUBBERT.

oost, nu ben ik gerustj myn Dochter inbewaaring

13y

-ocr page 30-

ae DE BELAGCHELYKE LGTERY,

By Peete Kloentje, zal de Jonker ann dien haring ïNüet ruiken, noch door list haar lokken in zyn net.nbsp;Dat ik te vreezen heb, als ik het niet belet.

Die kleuter is nog jong: hy zou haar ligt verleien; En jonge meisjes zyn te onnozel, om het vleiennbsp;Van looze tongen, die zich dekken met een’ fchyn.nbsp;Te wederftaau, of zyn ’er raeê gediend; en mynnbsp;Koriielia mogt ook eens aan dien euvel hinken.nbsp;JOOST.

„ Ja, als de bommel barst, dan zal ’t ’er vreeslyk ftinken’?. LUBBERT.

Wat zeg je?

JOOST.

Dat ik my verwondren moet om al Die voorzorg; wyl ik weet dat ze u niet helpen zal.nbsp;lubbert.

Hoe dat, Joost? fpreek , wat is't?

JOOST.

Schoon ik het wou verzwygen. Ik kan het echter niet op myn gemoed verkrygen.nbsp;LUBBERT.

Och Joost, je maakt me bang; ik bid je, zeg, watis’t? JOOST.

Ik zal’t u zeggen: wéét, dat gy iihebt vergist.

Toen gy uw Dochter in uw Zusters huis liet brengen. Men heeft getracht my meê in dat bedrog te mengen;nbsp;Maar wyl ik overal voor deugdzaam fta bekend,

Heb ik myne ooren niet naar fieltery gewend.

L^U B B E R T.

Watis ’er dan te doeu ? fpreek , Joost, myn leden beevén.

JOOST. , nbsp;nbsp;nbsp;(dreven.

Zo haastig niet, Mynheer, daar’s nog geen kwaad be-LUBBERT.

Ei, zeg het my dan ras, en help my uit de pyn ,

Wyl ik in ’t Rechthuis by de Lotery moet zyn.

JOOST.

-ocr page 31-

29

JOOST,

Hoor dan, uw Zuster heeft met Jonker voorgenomen. Om u deez’ dag uw kind te ontvreemden.

LUBBERT.

Zyn’tgeen droomen?

JOOST

Wel, neem het daar voor aan, indien 't u goeddunkt. Heer. LUBBERT,

Meent hy myti Dochter zo te krygen? We! ik zweer Dat ik ’er wel een fchot voor fchieten zal,

JOOST.

Zp everi

Kwam Jonker my nog zelf de zaak te kennen geeven. Op hoop dat ik ’er hem in helpen zou j maar ’k wilnbsp;My liever van de droes...

LUBBERT.

Joost, vloekniet, hou je fiü. Je bent een eerlyk borst en trouw, dat doe je blykcn.nbsp;’k Zal zorgen dat zy met die buit niet heen gaan ftryken,nbsp;Oeen oogenblik verzuimd. Ik zal myn Dochter wee^nbsp;Gaan haaien. Holla! hei! doe open , of ik zweer...

twaalfde t o o n e e l.

KLOENTJE, lubbert, JOOST.-

WKLOENTJE.

el wat geraes is dit? wel foei. Broer , is dat kloppen! Wat is ’er?

lubbert.

Hoor, Mafeur, je zoekt me wat te foppen. Dat kan ik merken ; en daarom zeg ik u aan.

Dat deeze vlieger voor deez’ tyd niet op zal gaan.

Gy moet myn Dochter my voort wéér ter handen Hellen, kloenxje.

Alwéér ien gekke gril,

LUB-

-ocr page 32-

50 DE BELAGCfiELYKE LÖTERY;

LUBBERT.

Ei, fta uiet lang te lellen.

En doe myn’ zin.

KLoE NTJE.

Heb jy heur zelf niet hier gebragt? En waerom moet ze nou weérom?

lubbert.

’k Heb my bedacht. Omdat ik hoor dat gy my dacht een kool te flooven;nbsp;Maar dat het lukken zal, dat moetje nooit gelooveii,nbsp;RLOENTJE.

Wie, ik?

LUBBERT.

Ja jy, het is genoeg als ik het weet. KLOEN TJE.

*tls wel. Kornelia, kom hier.

DERTIENDE T O O N E E L,

tUBBERT, KLOE NTJE, KL AARTJE, JOOsf. KLA ARTJE.

quot;'^^(^atbiiefje, Peet? ÏCLOENTJE.

Kom hier, je moet terftond weer naatje huis vertrekken, KLAART JE.

Waarom toch?

lubbert.

Dat zal ik je wel daarna ontdekken . Indien je ’t nog niet weet; maar ’t zal niet noodig zyninbsp;Vaar wel, Maleiir, vaar wel.

kloentje.

Jou ook zo, öuv/e gryn ,

En plaager van je kind.

LUBBERT.

Ik lagch eens met jou graauwen, Eti ben maar bly dat ik ze weêr heb uit jou klaauwen.

FE E R-

-ocr page 33-

B 1 SPEL» nbsp;nbsp;nbsp;31

I^EERTIBN DE T O O N E L L.

IUBBERT, KLAARTJE, JOOST.

'kyr nbsp;nbsp;nbsp;LUBBERT.

W el, Dochter, 20 het lykt, je ftollcfteert vry hard Naar ’t fpinlniis. Ik beken, het was een mooie part.nbsp;Die gy uw’ Vader dacht te fpeelen: maar de zaakennbsp;Zyn nu gefchikt, dat gy niet zult by Melis raak-u).nbsp;Foei! ’t past geen eerlykkind , maar hoeren in ’t bordeel.nbsp;Ja, of je huiit of niet, dat is my evenveel.

Ga, Joosje,klopeeusaan, maar laat de meid nietbuiten. ïk zal ze by elkaêr op de achterkamer fluiten,

Dan zal men haar altoos niet van den weg belpiêa.

KLAARTJE. nbsp;nbsp;nbsp;}

Wat hebje met me voor?

LUBBERT.

Dat zei je ftraks Wel zieni Voort, voort, flap maar in huis.

JOOST.

„ Dat's naar de kunst bedrogen.' 5, Hy meent dat hy zyn duif, die heto al is ontvlogen ,-,, Nog opfluit, fchoon ze al op myn’ flag gevangen is.

VTFTIENDE T O O n E E L.

Jonker melis, ah een Boer verkleed^ JOOST.

•WT nbsp;nbsp;nbsp;MELIS.

W el Joost, kan ik hier vry verfchynen?

JOOST.

Ja, gewis ,,

Wel hoe, ben je al verkleed? men zou je haastniet kennen. melis.

Waar moet men zich niet, om een vryster, al toe wennen?

JOOST.

-ocr page 34-

S2 DE BELAGCHELYKE LOTERF,

JOOST.

Gy zuK uw Keetje, om u, ook zo veranderd zie^i. Maar hoe veel ellen kocht gy voor dac kleed?

MELIS.

Ruim tien.

JOOST.

Dan heeft de fnyer daar geen kleintje van geftolen : Deed hy dat uit zich-zelv’, of hebt gy'*them bevolen?nbsp;MELIS.

Zou ik ’t beveelen, Joost?

JOOST.

Hoe durft hy ’t anders doen? Zb grof te fteelen, dat is immers geen fatzoen.

Maar ’t fchynt hen vry te liaan de menfchen te bedriegen; Gelyk Poeeten en de Makelaaren ’t liegen.

MELIS.

Neen, Symen is te vroom.

JOOST.

Als andren , en niet mecri. Want Sint Karbokzius is ook zyn opperheer;

Die geeft hen.vryheid, zo dat geen van hen beducht is. MELIS.

Wel zegt men ,weS den wolf, die in een kwaad gerucht is J Hy word veroordeeld, al waar’t ook zyn makkers fchuldanbsp;JOOS T,

Ik zal ’t bewyzen , Heer; ei, luister met geduld.

Een Snyér, daar de dood haast dacht meê heen te Happen, Zag in zyn ziekte een vlag van allerhande lappen,

Die hy gellolen had: hy fchrikte voor’t blazoen.

En riep: ach. SintJutphaas 1 ikzalhetnooitweêrdoen. Maar toen hv wierd gezond, wist hy van’teerlle laken,nbsp;Dat hy te maaken kreeg, een’ grooten lap te taaken.nbsp;De vrouw zei, lieve man, deuk wat ’er is gefchied!nbsp;Tut, tut, riep hy, die kleur wms in het vaandel niet.nbsp;Wat dunkt u, kwam die man niet deftig totbekeeren?

M E-

-ocr page 35-

MELIS.

Dat is een fprookje, Joost.

JOOST.

Neen, dat wil ik wel zweereni MELIS.

Maar Joost, het word nu tyd , dat ik Korneliaj Êlyii Lief eens zie. Wilt gy eens aan gaan kloppen?nbsp;JOOST.

Ja.

Daar komt uw Lieffte met haar Peetje.

ZESTIENDE T O O N E Ë L. KLOentje, kornelia , Jonker melis,

JOOST^

Melis.

]Vd!yn verlangen!

ileb ik ’t geluk, om u dus toegefleld teontfangen? KORNELIA.

Ock , Melis, ’t gaat te verr’; ’t is zeker regens plicht. JOOST.

Een bruiloftsnachtje maakt die zv/aarigheid weêr ligt. KLOENTJE.

Ik zie geen zwaarigheid, om hard daaraan te tillen^ KORNELIA.

'Och , dat myn Vader ’t wist.,

KLOENTJE.

Dat zyn maar malle grilieif. Ga jy maar t’faamen naar het Rechthuis i vrees maar niet.nbsp;Jk ceeni je beide in myn befcherming: al ’t verdrietnbsp;Neem ik op my. Al (laat jouw Vader ftuurs te kyken,nbsp;k Meen hem, na ’teind’ van ’c werk, nog dapper deurnbsp;te ftryken.

Ga jy maar heen; je lykt zo net een Coere-paar,

C nbsp;nbsp;nbsp;Dat

-ocr page 36-

Dat niemand jou daar kent; des is ’er geen gevaar. Nou, Kinderen, vaart wel.

KORNELIA.

Dag Peeije, ’kzal ’t dan waagen.

ZEVENTIENDE T O O N E E L,

D nbsp;nbsp;nbsp;MELIS.

ewyi uw Peetje ons helpt, acht ik het werk volflagen, Myn Lief.

KORNELIA.

Waar gaan wy nir?

JOOST.

Zo maar recht toe recht aan Naar’t Rechthuis van het Dorp; by Goosfen in de Zwaan,nbsp;Daar gy in een geheim vertrek zo lang zult blyven.nbsp;Tot gy geroepen word.

MELIS.

Wel, Joost, al uw bedryveu

Zyn wonder wel beleid.

KORNELIA.

Maar door wat flingerworp

Hebt gy de Boeren, die nog Schepens zyn van’t Dorp, En die de Lotery vandaag beftieren zullen.

Gekregen op uw hand?

JOOST.

En door den glans van ’t goudvondik terftond gehoor.

Door hen de hand te vullen. Met tien dukaaten elk. Ik floeg de zaak hen voor.

’k Gaf hen te kennen , om het u in *t kort te zeggen , Dat ik een Meisje by den hoogden prys zou leggen,nbsp;Eu dat van deezen prys daartegen dan het geldnbsp;Aan ’t Dorp zou blyven, of aan de Armen uitgeteldnbsp;Zou worden, mits dat zy alleenlyk zouden maaken.

Dat

-ocr page 37-

S5

B L T S P E L.

Dat zeker Heer door ’t lot aan ’t Meisje mogt geraaken. Ik toonde hen, hoe dat hen dit gering bedrognbsp;Gemaklyk was.

KORNELIA.

Hoe komt gy aan het Meisje toch? JOOST.

Ik koos dat Meisje, omdat ze fchrander is van oordeel; En haar gelykenis niet u gaf iny groot voordeel.

Ik heb haar federt lang, en zy ook iny gekend,

En haar, ’t geen zy moet doen, diepzinnig ingeprent. En ik verzeker u, zy zal haar rol wel fpeelen,

Mits dat Mynheer haar zes dukaaten uit zal deelen Voor deezen dienst.

M EL I s.

’k Zal haar, want dat is niet te veel,

Meer geeven.

JOOST.

Goed! elk Ipeelt zynrolen krygt zyn deel.

^GT TIENDE T O O N £ E L.

Jonker melis, icornelia, joost, jaap.

W nbsp;nbsp;nbsp;JAAP.

el duivels joosje, hik, heb jy men Kind genomen? Hik,geefze, hik,weêrom ,of’k zelje,hik, doendroo''nbsp;men

Van, hik, de drommel, en je , hik, flaen in den nek, Mit deuze vlegel, hik. Hoe, zoekje my ien treknbsp;Tefpeulen ,hik, en my men Dochter, hik, te ontdraaien?

JOOST. nbsp;nbsp;nbsp;(waaien,

’t Zal, hik , hier op het land nog meer doen, dan hard JAAP.

Wie had, hik, dat gedoent! je bent, hik,naer ik gis, De Broêr van Jan Kruinier, die, hik, gehangen is.nbsp;JOOST,

Maar hoor eeus, fynmaii hik, wie heeft jou doen befluiren, C 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dat

-ocr page 38-

36 DE BELAGCHELYfCE LOTERY,

Dat ik jou Dochter nam ?

JAAP.

Hik, Miewes zongder kuiten ^ Die heit het, hik gezien , en daarom, hik , is ’t waer,nbsp;JOOST.

Die kuitelooze boer is dan een logenaar.

JAAP. nbsp;nbsp;nbsp;G'sgï-’n»

Keen , neen, hik, dat bin jy, je doet, hik, niet as JOOST.

Hoor Jaap-öom, hy heeft u maar zoeken te bedriegen,-Èn heel verkeerd gezien, dat zeg ik zonder jok. JAAP.

Dat’s, hik, gelogen, hik; jy bint ien galgebrok! JOOST.

Ik bidje raast zo niet, waartoe die dolligheden?

Daar is je Doclrter, Boer; zeg, ben je nu te vreden? JAAP.

Jae, hik, jonlooze vos, ei, blykt’et, hik, nou niet? Waerom, karonje, hik, doe jy me dat verdriet?nbsp;KORNEI.IA.

Ik ken je niet; ben ik jou Dochter, zöt der zotten? JAAP.

Och 1 hik, ze ontkent heur’ Vaér;.heürtong, hik, zei niet rotten.

JOOST.

Is dat uw Dochter, gek?

JAAP.

Als ’k, hik, niet beter weer.' 2e lykt ’et urnmers, hik ,an heur gelaat en kleed;nbsp;Maar , hik , heur fpraek is aèrs; ook was ’er, hik , innbsp;’t wezen

Van onze Klaertje , hik, ien wratje, hik, voorceezen. En dat heit, hik, zy niet.

JOOST.

Waarom maak jy me ’t hoofd Dan warm, en zegt, dat ik je Dochter heb geroofd?nbsp;Eb dat iutt zulk een wind van fchelden en van dreigen^

JAAP.

-ocr page 39-

37

B L T S P E L.

JAAP.

Verg:eef bet ,bik , tny, Joost; daer'smeer gelykas eigen, ’kileb't, bik, gemiend, omdat het Miewes had'ezeid.nbsp;I\Iaar, hik , zeg Joosje, hik, weet jyniet waarde Meidnbsp;Hik, heen is? want ik heb , hik , heur niet uitgezonden.nbsp;En toen ik t’huis kwam , hik , heb ik ze niet gevonden,nbsp;JOOST.

Ja 5 ’k zal ’t u zeggen, omdat gy u reedlyk toont.

Ze is naar de Hoflteê , daar zy eertyds heeft gewoond. JAAP.

Zo , hik ,datis wat aêrs; maer waerom, hik, gezwegen , .Dat zy ’er heen ging, hik?

JOOST.

Maak u des niet verlegen. Je bent niet t’huis geweest, en zy komt daadlykweêr.nbsp;JAAP.

Nou, hik, dan is ’et wel, ik groetje, hik. Compeer. K O R N EI, I A,

Die vond was goed, Joost, gy verftaat u op die zaaken.

JOOST, nbsp;nbsp;nbsp;(raaicen:

’k Was eerst benaauwd, hoe ik die hik weêr kwyt zou IViaar ’t is me wel gelukt. Nu zonder talmerynbsp;Jk^aar ’t Rechthuis toe.

MELIS.

Wy gaan.

JOOST.

Ik kom u daadlyk by. van ’r Eerfle Bedrjf.

TWEE.

-ocr page 40-

S8 DE BELAGCHELYKE LOT ER Y,

TWEEDE BEDRYF.

EERSTE T O O N E E L.

JULFUS. alken.


bnos beft mi gezeid, dat ik wol opmot pasfon, Dan krieg ik jo verval van fchieven in der tasfen:nbsp;Daor dcent men’t miede venr ; men krigtte weenig loonnbsp;In Harbargst-deenst, maor om ’t verval, dat kan nog goon,nbsp;As ik nou wat meir geld gekreigen heb in handen,nbsp;Gao ’k nae mien land, on kaïip daor hoes on fchoernbsp;on landen,

’k Heb al zes Ichiellingen bie ein vergaord; en noe Krieg ik, zegt mi de baos, nog wol zo veule toe.

Dat fol potzierlik zien, wan eins die arme lompen Van oeze Kerfpel, mi mit fchoe , en neet mit klompen,nbsp;Daor hen zeen treden as ein jonker! on dera fcholnbsp;Ik auk het tnaedgen jo van oeze Icholte wol.

Wan ik zo rieke bun, tot niicne broed verkriegen... Maor 'k lieur, daor komt al volk; holt, Julftis, dounbsp;most zwiegen.

TWEEDE r O O N E E L.

JULFUS, FOP, LOB8E.

IF OP.

k zei ’er ien blaeuw oog p.n waegen, ’tgaet, hoe ’t Gien mensch weet waer ien luk of onluk in beftaat.nbsp;LOB BE.

’Jc Vrees dat het weezen zal ien w'itte mit ien zwarten. FOP.

Wel, as iknul kryg, Wyf, dan zal’tme deerlyk fmarten. lobbe.

Maar trok je iens ’t hoogde lot, dat ik niet durf vermoén; Zeg, Fop , wat zouwen wy mit al dat geld toch doen ?

FOP.

-ocr page 41-

B L r S P E L.

FOP.

Wel, binje mal, Wyf? daer zou ik al veul voor koopen ; Hoffteden, Huizen Stal- en Schuuren by dehoopen;nbsp;Vcui Hooi-en Weiland, en veul morgen Akkerland;nbsp;Ook Paarden, Koeijen, en veul Bosfchen digt beplant;nbsp;Veul'Schaepen, Zwaenen, Hoen en Hennen, Eenden,nbsp;Duiven,

En Vinken, om te met iens lekkertjes te kluiven. LOBJJE.

Wel, Fop, wat hael je daer al huspot overhoop l FOP.

Gien wonder, want voor geld is alles nou te koop,

1,0 B BE.

Maar, mit het hoogfte lot trek je ummers ook ien Meisje; Wat zou je daer meê doen?

FOP.

Ik zou ze in ien paleisje ,

Dat ik dan,koopen zou, huisvesten, en jou *t gat Ultjaagen , wyl ik dan ien jonger wyfje had.

LOBBE.

Wel, malle miester Fop, dat moest je Biaer beginnen, Gaiitsch bloed’ ik zou je zo...

FOP.

Ai zagjes, Wyf, met zinnen Ik zeg het uit de grap : wyl ien gehylikt mannbsp;Het Meisje niet, maer wel de peper trekken kan.

Maar, Wyf, ik heb al dorst. Loop haal my iens, confrater Wat katte-vyands-dyk bedurven garftewaeter.

J ü L F U S.

Wat henker zegt ftou. Boer? want datverlloik neer. FOP.

Dat’s Redérykers taal, waer van je weinig weet. Hoor, Mofje, is niet de rot ien vyand van de katten?nbsp;En is ien dyk gien dam? en ken je niet bevatten.nbsp;Waanneer het waeter op de garst geweest is, datnbsp;De garst bedurven is?

JOL.

-ocr page 42-

49 DE BELAGCHELYKE LOTERY,

JULFU S.

Wat fchol dat iioe?

F 0 P. •

Hoe , wat?

Begryp je nog niet wat ik zeggen wil? dan moetje Gieti Rotterdammer bier verftaén, jou olyk knoeije.nbsp;JULFUS,

Noe, Rotterdammer beer, ik fcholt ou holen , maot. FOP.

Jae, dat; wantik zweer, myn dorst is taeralyk groot»

BERDE T O O N E E L.

FOP, LOBBE, KEES,

Hl O B B E.

oe. Kees, ook hier ? je fchyntmeê overal te loopen. KEES.

Ja ; raaer in 'c waeter niet, aêrs was ik lang verzopen. lobbè.

dyfe dunkt, je bent genoeg verzopen, alle daeg Haest dronken. Och, wat is jou mortje dat ien plaeginbsp;KEES.

Wgl ’k heb gednurig dorst.

LOBBE.

Ja, inacr, datzaliens (linken. KEES.

Maek dat ik minder dorst heb, ik zal minder drinken» LOBBE,

Je drinkt te veul.

KEES»

Je hebt, mit jop believen, mis; Want Dokter Slemp heit zelf gezeid, dat waarheid is.nbsp;Die wèl drinkt, flaepc wel, en die wel flaept, doetgieanbsp;zonden;

En ’t is probaetes, wam ik heb ’et zo bevonden.

LOB-

-ocr page 43-

41

L o B R E.

Maer, as je ziek word, zei dan Dokter Slemp jou wéér Gezondheid geeveu?

KEES.

Jae, gewis.

LOBBE.

Je gaet te veer.

Och, zag je Vaartje lens op, hy zou hiel anders zeggen. KEES.

Dan is het beter dat de man maar ftil blyft leggen. Want die my ’t-drinken, as ik dorst heb, wilverhiên.nbsp;Zou my ziek maaken , Moêrnbsp;FOP.

Dat’s recht. Kees, ZO ik mieq. jy hebt oiigelyk; de dorst ken doeniterveeren.

LQBBE. nbsp;nbsp;nbsp;(fmeeren.

Dat zegje , omdat je ook houd van fchoon de keel t^

r I E R D E T O 0 N E E L.

FOP, KEES, LOBBE, JULFUS.

DJULFUS. oor, Vrund, is ’t beer.

FOP.

Geef hier, wyl ik van dorstbezwyk. Avous inaet Kees, lustje ook wat katte-vyands-dyk?

KEES. nbsp;nbsp;nbsp;(fcheelen.

Jae, geef maer op, maet, as’t maer nat is, ken’t niet

vr F D E TO O N E E L.

TEWES, teuntje, kees, fop,

¦ LOBBE, JULFÜS.

HK E E S.

O , welkom ,Tewes; wiije in ftroopmic waeter deelen? P_.iB breng ik jou ieits toe.

quot; ' nbsp;nbsp;nbsp;Csnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;TE-

-ocr page 44-

45 DE BELAGCHELYKE LOTERY,

TE WES.

Wel grammefys, raen Vrind. Daer wat te likken valt, is Tevves ook gien kind.

Kom ,breng ’et me dan iens. Maer, kom je van ’s gelykeii. As wy, ook hier, om iiae de Lotery te kyken?

FOP.

Jae toch, ik heb ’er in.

KEES.

Ik ook.

TEWES.

Ik ook; en ’k flel,

t)at ik het hoogde lot voorzeker trekken zei.

FOP.

Dat zei je misfen , Broer : ik heb , mit goê gedachten. Het geld al angeleid.

kees.

Dan zei je nog lang wachten. Want ik verzeker jou, ik kryg den hoogden prys.nbsp;TEWES.

Dat ly ik niet.

FOP.

Noch ik, al waer je beide grys.

Ik laet me dat zo niet ontdraeien.

TEUNTJE, tegen Lobhe.

,, Hoor w.at gekken! „ 7e twisten, omdat elk den hoogden prys wil trekken,nbsp;„ En ’t komt ’er nog niet toe.

L O B B E.

„ Dat komt omdat elk een, ,, Die inleit, hoopt op winst; dan wil men in’t gemeennbsp;„ De huid verdeelen, eer d^ beer nog is gevangen.nbsp;KEES.

Hoor, as wy ien van drien. dat an’t geluk zei hangen, Hst krygen , zullen wy het deelen mit elkaêr;

Jy beide zelt het geld te faemen deelen, maer Het Meisje zei an my behoorcn.

TE»

-ocr page 45-

43

li .L T S P E L.

TE WES.

Wel verzonnen!

Ik bin te vreén.

FO P.

Fiat. De duizend diicatonnen Voor ons; de Meid voor jou: dat *s goed, nae rayanbsp;verraoén. •

Wy hebben Wyven , en jy hebt ien Wyf van doen... Maer wat is dit? daer zie ik dooven felmer komen.nbsp;Wat wil de man hier doen? dat ly ken immers droomen;nbsp;Wyl hy niet hooren kan.

TE WES.

’tls uit de grap, misfchien;. Schoon liy niet hooren kan, hy kan het trekken zien.

ZESDE T O O N E E L.

JELMER, FOP, KEES, TEWES, LOBUE, TEUNTJE, JULFUS.

GJ E L M E R, üên dag, goen dag.

K F. E S.

Ik hoor, je mist ien van je zinnen* Mit jou believen, wat zei jy dan hier beginnen,nbsp;z\s jy niet hooren kent?

JELMER.

Dat heb ik ook verdaan;

’tWord alles klaargemaakt, men zal aan’t trekken gaan. Ten eerden.

FOP.

Hoor je nou dat hy niets ken begrypen, Van ’t geen je vraegt?

KEES.

Jae, *kmerk, hy magzenoorenfiypcn. Zo veul hy wil, het is...

TE.

-ocr page 46-

44 DE BELAGCHELYKE LOTERY,

T E W E S.

Zie daer, nog raerdor zaek! Daer’s doove Bouvvsn ook: dac is ien fchoon vermaek ,nbsp;Tuie do oven.

Z E V E N B E T O O N E E L.

BOUWEN, JEI.MER, KEES, FQP, TEWES, LOBI5E, TEUNTJE, JULFUS.

J ELMER, terwjl h'j Bouwen de hand geeft.

K!au het zyn,dat ikjeliiermoet vinden?

BOUWEN.

Wei hoe, vinde ik hier ook den besten tnyner vrinden? Zo ’k dat gewecten had, wy vvaaren t’faam gegaan.nbsp;JELMER.

Neen, vrindfchap , dat is mis; het is iiog niet gedaan: Het trekken zal nog eerst beginnen.

BOUWEN.

Ja , ’t is even

Ook zo metmy; ’k ben door nieuwsgierigheid gedreven, Wyl ’k nooit gezien heb, hoe men met een Loterynbsp;Te werk gaat.

JELMER.

Wil je ’t niet gelooven , ’t Haat je vry.

Je zult het zien.

De Boeren en Boerinnen lagchen.

FOP.

len raer gefprek van deiize fnaeken..., Mncrzagt,daerkonudc Sc hout; we motten ruimte maeken.

-ocr page 47-

B L T S P E L.

A GTST Ë TO O N E E L.

lubbert, LEENDERï, luik. Jonker WE-LIS, JOOST, FOP, TEWES, JELMER, BOUWEN, LOURIS, KEES, LOBBE,nbsp;TEUNTJe, JULFUS, en eeiiige Boeren.

Hl U B B E R T.

oe ftaan dezaaken hier? ’t is tyd aan’t werk te gran; leendert.

De zaeken zyn, heer Schout, goheellyk afgedaan,

lubbert.

Is alles dan befcliikt net zo als wy begeerden? leendert.

Tae toch, in ’t byzyn van ien hoop geëintresfeerden.-LUBBERT.

Zyn ook de Kinderen tot trekking hier?

LOURIS.

Gewis,

Heer Schout! daer is gezorgd voor all’ wat noodig isj lubbert.

En is al ’t goed gereed , bellemd tot onze Pryzen, Om ieder die wat trekt zyn portie aantewyzen ?nbsp;LOURIS.

•tis alles, zo as jy ’t bevolen had, gefchied.

LEENDERT.

Dienou wat trekt, trekt wat, en die niet trekt, trekt niet. LUBBERT.

Dat’s oude mode; want het was zolang voordeezen. En ’t is nog zo, of’tfpulmoesthier veranderd weezen.

JV E-

-ocr page 48-

46 DE BELAGCHELYKE LO'EERY, NEGENDE T O 0 N E E L.

T E U NIS , met een mandje met gerolde briefjes, twee KINDEREN, LUBBERT, LEENDERT,nbsp;LUIK, Jonker MELIS, JOOST, KEES,nbsp;FOP, LOBBE, TEWES, TEUNTjE,nbsp;JULFUS, JELMER, BOUWEN, ennbsp;andere Boeren , een TROMPETTER.

HÏEUNIS.

ier zyn de Nommers; haast je wat; waeris’et zyl? Waer is de hooihark? komt, wy motten in der ylnbsp;liet werk befchikken ; toe inaer lustig, fteek de handennbsp;Wat uit; je ftaet’eröf je lambint; foei, ’tisfchanden.nbsp;Toe, Julfus, gauw; ’t is of je handen ftaen verkeerd.nbsp;JULFUS.

Koe, Teunis, zagt; ik heb dat wark jo neet geleerd. TEUNIS.

Dar zei wel gaen: roer nou iens alles door mekander. Al wel zo. Nou weet de ien altoos niet van den ander.nbsp;Laec ons die nou maer in de Bos doen; houw iens vastnbsp;Dien trechter; want ik merk dat hy zo net niet past.nbsp;Zie zo, dat’s wel. Dit zyn de Nommers en Devyzen.nbsp;11 eer Schout, waer hebje nou de Nieten en de Pryzeu?nbsp;LEENDERT.

Alhier.

teunis.

Kom , gooi ze maer in ’t zyl.

LEENDERT.

Daer gaen ze heen.,

TEUNIS.

Nou lustig, Julfus, roer die ook iensbraefdoorédn. Zo is ’t genoeg. Kom, help me nou iens,. Motten deezeiinbsp;Niet iti die Bos, heer Schout?

LUBBERT.

Waar moeten ze anders weezen ?

Is

-ocr page 49-

B L T S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;47

Is dat nog vraagens waard? Doe jy ze daar maar in. En plaatst de Kindren dan, opdat men voort beginn’. .nbsp;Gy Julfus, loop eens heen , en haal my ondertuslchennbsp;Een glaasje bier; ’k heb dorst, en moet die eerst eensnbsp;blusfchen.

JULFUS.

Ik fchol het kriegen, heer Scholtetis.

LUFBEIIT.

Vrinden, hoort.

Elk weetdevoorvvaarde, en daarop gaan vvy ook voorr. Wy trekken heden maar een klein gedeelte, en raorgennbsp;Is ’t vveêran, om de zaak in orde te bezorgen.nbsp;JULFUS.

IVJienher Scholtetis, daor is ’t beer.

LUBBERT.

Goed; pas wel op ,

Dan krygje drinkgeld.

JULFUS.

’k Schol dat maoken als nepop,

LUBBERT.

Ik drink het welzyn van die ’thoogfte lot zal trekken. Drie duizend Hoor, en nog een Meisje: ’t is geen gekken.nbsp;LOURIS.

Maer as ten vrouw of man dat krygt, hoe zei’t dan gaen?

LUBBERT.

Die krygt het geld, en moet het Meisje laetenHaen. TEUNIS.

Heer Schout, wy zyn gereed.

LUBBERT.

Dan moetje voort beginnen. Nou, Kindren, gaet je gang; maarzagtjes, enmet zinnen.nbsp;BOUWEN, fegefi 'Jeltner.

,, ’kBenbly dat ik dat werk eens zie; jyook misfchien. JE LM ER.

j, Wat? ofik heen ga? neen, ik moet’er’t eind’van zien.

leen-

-ocr page 50-

4B de RELAGCHELYKE LOTErY

LEENDERT.

No, 2333. 'th om voor V Kindje pap te koopetu PFatfheeft eep goeie floof te hoopen?nbsp;ï EU NIS.

Ken Agtcntwintigjluk, net honderd jaaren otuh LUBBERT.

Wel nou, ’t is béter wat als niet.

LOÜRIS.

Zois’t, heerSchoöt,

LEENDERT.

No, 708. Dit eerlyk meuich is zeer verlegen ,

Omdat zy is geraekt op ftroo,

Dewyl ze juist, mal apropo, len kindje heeft om zunst gekregen.nbsp;lubbert.

Wel nóUj dat heeft ze nog zo kwaelyk niet gevat.

Wat legt het Lot haar toe ?

teunis.

len IVieg en Bakermat. lubbert.

Hat Itomt waaraditig wel ter fneê , datmoet ik zéggert» Want nou behoeftze’t kind niet op den grond te leggeiï,nbsp;LEE NDERT.

No. 339» nbsp;nbsp;nbsp;Hier komt een fyne kwant f

Zyn lever flaat in brandy Hy kan zyn dorst niet lesfen ;

PFant leeg zyn al wn flesfen. TEUNIS. ^

len Ton gevuld met zuur geworden fcharrebier.

LUBBERT.

Nou kan hy zuipen dat hy barst, en dooven ’t Vier/ LEENDERT.

No. 2709. Dit lot behoort de Frouw van Kloris ;

Haar Man verzuipt in brandemoris Al wat zy heeft, tot haar verdriet.

Wat

-ocr page 51-

Wat wil het Lot haar geeven ?

TEüNIS.

Niet.

LEENDERT.

No. I o6. Wat geeft het Lot aen Louw, Poëet en Koperfagerl

tbunis.

Niet,

LUBBERT.

Wel dat fpyt mo , want dat Ventje is taamlyk mager Van geld; dewyl hem zyn pouwcetfchap weinig geeft jnbsp;En hy geen’ lust meer tot het koperbeuken heeft.nbsp;JLOURIS.

Ken jy hem, Schout?

LUBBERT.

Ja toch, hy maakt wel Bruiloftsdichten, Maar ’ tkomt zo zelden , dat hy ’t glas niet fteeds kan ligten.nbsp;LEENDERT.

No. 421. Geef Joor wat goeds, het hoogflelot Valt dikwejh op een r^ke , of zot.

TEUNIS.

Nleti

lubbert.

Dat ’s een teken, dat die vent niet van de mallea Of ryken is; het was hem aêrs ten deel gevallen,

No. lö. Wat zal 'er zyn voor Tryntje zoet?

TEUNIS.

Een doos Kokinje.

LUBBERT.

Dat komt goed. LEENDERT.

*ïo. 520, Wat U voor dikken Hoor te hoopen^

Die veel te lui is om te kopen ?

TEÜNIS. nbsp;nbsp;nbsp;^

ien ouwe Schimmel-ritin ^ en broer van Jan fi.ap an, l'ie eertyds draeven kun zo hart als malle Jan,nbsp;iVlaer nou driebeenig is.

LUB'

-ocr page 52-

50 DE BELAGCHELYKE LOTERY,

lubbert.

Geen fchooner van zyn dagen! Die ouwe Schimmel kan dien dikzak nog wel draagen.nbsp;LEENDERT.

No. 8. nbsp;nbsp;nbsp;Wat is 'er voor iennoblen kwant?

TEÜNIS.

't Portret van iPouwen Plilkbrand, lubbert.

Wel nou, dat Schildery wierd eertyds hoog geprezen? Het zal waarfchyiilyk van den ouden Fecit weezen.nbsp;LEENDERT.

No. 23p. nbsp;nbsp;nbsp;Slaep , kincije , flaep ,

Hier buiten woont ien Aap^

Die het zo kael ien gatje}

Zwyg , jou kleine platje.

T E U N IS.

Niet.

lubbert.

De aapen komen ook al op de koord.

LOURIS.

Jae wef.

Heer Schout, men fpeultalvaakmet aapen menig fpeL LEEN DERT,

No. 7, Wat geeft het lot an Taetjc en Memtje ?

Zy flaepen beiden zonder ketntje,

Om dat het Linnen al te ras Verflyt an 't lyf en in de wasch,

TEUNIS.

Niet.

LUBBERT.

Bestig! want dat zyn, na 'k merk.twee gierige aapen; Die zullen zeker dan ook zonder lakens flaapen.

LEE NDËTR.

No. 700, V/sV hoogjle Lot, daar ik na zoek-t Dat zweer ik by myn Mortjes flep-.

-ocr page 53-

5*

B L J S P E L.

Fn b'j myn Vaartjes onderbroek ^ 'k Zal vrolyk zyn, als ik het heb,nbsp;T E U NIS,

JSiet,


LUBBERT.

Ei, die Vryer was met weinig niet te ftilleu. Eaar zyti ’er meer, die zulk een’ prys vvel hebben willen.nbsp;LEENDERT.

Ko. 7Of., nbsp;nbsp;nbsp;'i Is om het Meisje, V zoetfle zoet,

Kon ik keur krygen , ^twas v/el goed,

Ik zou ze drukken , by gantsch bloed,

Gelyk ien Aep zyn jongen doet,

TEUNIS.

Niet,

LUBBERT. nbsp;nbsp;nbsp;(lukken;

Dat komt wel voor hem, ’t zou met dien gek niet Want de Aapen zyn gewoon de jongen dood te drukken inbsp;BOUWEN, tegen Jelmer,

,, Dat gaat raer in zyn werk; diinkt jou dat ook niet,vrind? JELMER.

,, Ho, ho ! daar lagch ik om; ’t is beter doof als blind. BOUWEN.

„ Zo ! heb je ’t meer gezien? dat heb ik niet geweeten, JELMER.

j, Zy hebben ’c leste brood misfchien nog niet gegeeten.

Be Boeren lage hen,

TEWES.

Die Dooven geeven ien raer antwoord an elkaer!

FOP.

Dat hoor ik...

Lubbert.

Zwygt! hei, wat geraas maak jylui daar. Nou jongens , trekt maar voort.

LEENDERT.

No. npp. nbsp;nbsp;nbsp;Wat geeft het lot aan Kaetje?

Haar

-ocr page 54-

sa DE BELAGCHELYKE LOTERY,

liaer Eind roept om een Tact, en och, daerisgien Taetje* TEUN IS.

Niet.

lubbert.

, nogdeoudefioori wat ik hoor.

Ieder volgt, na dat ik merk,

’tis al van kindjes en van pintjes, ............

Waar of de Boeren aan die Referynen raakeii? LOURIS.

Daer zyn Pouweetjes in de ftad, Schout, die ze maeken» L E E N D li R I'.

No. looö. Die inlegt rekent wel op winst;

Doch hül te trekken, is hel minst. TEUNIS.

Niet.

L U B.B E R T.

D'eeze vrind fpreekt weUdaarzyn geen minder pryzen,

L E E N D E R T.

No. II. Ei zeg, ivutis 'er voor den Geest vanjan van Gjzcsi? TEUNIS.

Ji» hiele bondol snit Merkuuren.

lubbert.

Wel gezeid!

Hoe netjes geeft het Lot elk zyn gerechtigheid! LEENDERÏ.

No. nbsp;nbsp;nbsp;Ery? ik den prys. drie duizend gulden^

Ik laet niyn hide lEyf vergulden;

Want de arme flobbe ziet 'er uit Ats een bedoven vuUisfehuit.

TEUNIS.

Een Tobbe met ien dwyl.

lubbert.

Dat zyn geen kwaade zaaken, Devvyl hy nu zyn Wyf ter deeg eens Ichooii kan maaken,nbsp;LEE NDËRT.

No. 608. nbsp;nbsp;nbsp;Al knort inyn Wyf,

'k Leg in om winst en tydverdryf:

TEat zei het lot voor stiy bewaeren ?

T E ü*

-ocr page 55-

53

TEUNIS.

Eert nku'.v Romeitngewaad ^ dat, voor ruim veertig jaareU', Nog op het fchotiwtooneel gebruikt is.

LUBUERT.

Dat kan gaan;

Die ’t lieeft, is in’t geheel niet tnisgedeeid. Welaan, Blaas op Trompetter, ’t is een van de hooge pryzen.nbsp;FOE.

Dat Lot, heer Schout, hoort my,dat ken ik klaar be wy zen, Daer is myn hisfepis, je kent het zelver zien.nbsp;lubbert.

Wel, als het u behoort, dan zrd u recht gefchién ,

Ja, Man , je hebt gelyk.

FOP,

Rec*ht m^t ten allen tyën

Recht zyn, ai zouwen wy mekaer an riemen fnyen. LUBBER.T.

Pat is niet noodig. Geef hét pak maar aan den Man. FOP

Bloed! Wyf, dat’s kostlyk.Kom, trek my datpakiens an. Hou, Mofje, daermot jy meien roemer Wyn op geeven.nbsp;Nou mien ik, datje ’t vat, ieiis as ien Prins te leeven.nbsp;Wc!, Wyf, hoe ftaet my ’t pak? ik zie’er aerdiguit.nbsp;LOBBE.

Net as ien Prinfevlag ftaet op ien vullesfchnit.

FOP.

As ’k iens zo te Amfterdam de kommeny ging fchouwen, ’k Wed, dat ze my de rolvanTeytes geeven zouwen.nbsp;JüLFUS.

Daor, Boer, daor is de wien.

FOP. nbsp;nbsp;nbsp;,

¦ Dat is wat lomp en plat; Spreek mit een beetje meer beleefdheid. Wachtnog wat ^nbsp;Ik mot dat fchootvel eerst nog wat ter deege fchikken.nbsp;]ULFUS.

Noe, iioe, vat an.

FOP.

-ocr page 56-

54 DE BELAGCHELYKE LOTBRY,

FOjP.

Wel hoe! mien jy meteverfchrikken, Hans Michel? zie je niet, ik bin nou ien Romein,nbsp;'En ook afkomftig van den grooten Held, Piet Hein,nbsp;Die ’t Spanjers volk voor veul miljoenen heit gefnoten:nbsp;Daer wierdmynGrooivaêr door’t oog in zyu bilgefchoten,nbsp;JtJLFUS.

Leeg, dat doe zwart wordst, boer.

LUBBERT.

Houd daar den bek wat toe. KEES.

Schout Lubbert heit gelyk; je raestas’kweet niet hoe. LUBBERT.

Nou, Jongens , gaat je gang.

i.EE NDERT,

No. 444. nbsp;nbsp;nbsp;Wat h voor Moéde Gompen,

teunis.

Jen keiilfche pot mit ien paer halfverfleeten klompen. LEENDERT.

No. 20. Geef toch wat goeds, het is voor/dagje zonder zie!. TEUNIS.

Ien itievwen haspel en halffeeten fpinnewiel, LEENDERT.

No. 210. nbsp;nbsp;nbsp;Wat geeft het lottwie ouwe hesjes?

T E tl NIS.

Ien mand vol leege borrelflesjes,

LEENDERT.

No. 501- nbsp;nbsp;nbsp;TVat is 'er toch voor onzen Piet j

Het Aapentakers zeuntje P

teunis.

Niet,

' nbsp;nbsp;nbsp;LEENDERT.

No. Iioo. Dees heeft nae ’r werken in het minjie gieü

verlangen.


TEUNIS,


Jen en^e Sttopkoord.

LUB.

-ocr page 57-

55

B L r S P E L.

I,üBBERT.

Goed! dan kan hy zich verhangen ; Dewyl hy dan altoos van ’t werken is verlost:

Want die niet werken wil, vreetmaar eens anderskost^’

LEENDERT.

No. 3 09. Ei trekhet lot eens,daar eenZeenian op geloerdheefi»

teunis.

Het fcUp dat Jazon nae het Calchenland gevoerd heeft» LUBBERT.

't Geval is wonder, kyk, een Zeeman krygt een Schip, Daar kan hy voort Kaptein op zyn; laat hy de klipnbsp;Van üiienlisfes in Syreenen maar ontvaaren.

LOURIS.

Dat Schip is zeker.Iek, het heugt te lange jaeren. LEENDERT.

No. Spo» Zeg op, wat geeft het lot aenCoofen indeZwaent TEüNIS.

len ongeykte Kan, ien Schaer en Sleutelkraen, LUBBERT.'

Wat? Goosfen heeft niet ingeleid , datmoestik weetenj Zo dat men dit met recht wel een paskwil mag heeten*nbsp;LEENDERT.

No. 239. nbsp;nbsp;nbsp;Foor Klaesjes Vrouw»

Die op 'tgetouw Dsn hielen dag moet weevcn

Wat zal 't geluk hem- ge even ?

TEUNIS.

Ien taemlyk prysje. Drie Goudguldens.

lubbert.

Dat is goed,

En 't zal wel komen voor dien armen wevers bloed. LEENDERT.

No. 22, nbsp;nbsp;nbsp;Wat zal de jonge trekken

Voor A. B. C en D,

Want k’^k , die Loten mei.

Wat krygen dees vier gekken.

TEU-

-ocr page 58-

56 DE BELAGCHELYKE LOTERY,

TE UNIS.

ï^en Vlegel, Vullhkar , ten Misigreep en ten Schopt

LUBBERT.

Dan hebben ze ieder war.

LEENDERT.

No. pi. nbsp;nbsp;nbsp;ff'^at krygt Sam Skbherop,

TEUNIS.

LUBBERT.

Dat’ste min, nöuzalhy’t flobbren moetenlaaten.

LEENDERT. nbsp;nbsp;nbsp;^

No. ö. Wattrekt de Lootsman van het Schip van Datniaten, TEUNIS.

len onwe ketting.

LUBBERT.

ó! Die zeilt hy ligt vandaag Nog eens aan fiukken met zyn'dubble ftaale zaag.

LEENDERT. nbsp;nbsp;nbsp;'

No» 666. nbsp;nbsp;nbsp;Wan 't Los inir wil was giitesgehen ,

Dan fol telt wie ein graben lehen, LUBBERT.

Wat krygt die blaaskaak?

TEUNIS.

Niet.

lubbert.

Dat’s jammer,* wanteen baas Met wind en boonen was de prys van deezen baas.nbsp;LEENDERT.

No. 6. O.P. op, deeze man zit tot den hals in fchulden. Wat zei hy hebben?

TEUNIS.

len pond vlaatns , dat is zes gulden, LEENDERT.

13. IV3 dronken water, by gebrek

Van water, fchoon men V houd voor gek;

Zo ons meer water was gefchonksn^

-ocr page 59-

sr

s L T S PEL.

J'Ey hadden niet dan tryn gedronken. TEUNIS.

Niet.


LUBBERT.

Die Póëei: ivss mal ofdroiikeii, toenhy’tvaers Gemaakt heeft.

L o U RI S.

Jae gewis, heer Schout, dat is wat raerj, LEENDERT.

No. 2108. Blyn Eer, ze hsh gien vleis of fpekke^

Ze kom nou ter om wat te trekke; * f)^ winfre um isfe veultyds koud,

Ze koop zo kraag de turf en kout. LUBBERT.

Wat krygt die kromme waal ?

TEUNIS.

len hom en nuchter kalfje.

Lat in het fckot leid, en daar by ien dertiendalfje. LEENDERT.

No. 305. IFat geeft ket Lot Schout Lubberts Meid, LUBBERT.

Dat fchutik, vrinden; wantzy heefiuietingeleid, • Of die karonje houd de zaak voor my verholen,

Eu heeft het inleggeld , waaracluig, uiy ontftolett.

Wat heef: ze?

TEUNIS.

Ien prysje, maer niet groot, LUBBERT.

Dat’s evenveel.

Wat is’t?

TEUNIS.

Ien lepelblad van zilver, mit ien fteel

Van hout.

LUBBERT.

Geef hier; ze zal haar mond daar niet aan veegen. Waar feldrement! waar heelt de Meid het geld gekregen?

LOO*

-ocr page 60-

58 DE BELAGCHELYKE LOTERY,

LOUR IS.

Gekregen? wel ik mien, dat zy ’t geHolen had,

3Mae’t zeggen? inaer je hebt de zaek niet wel gevat. Heer Schout, wyl op beur’ naein wel ingeleid kan wezen.nbsp;LUBBERT.

Dan is’t wat adrs; maar is'tzo niet, dan mag ze vreezenl LEENDERT,

No. loi. Watzelhyhebhin, die verbruidheefcalz'^ngoed;

En nou voor ’'teerdmpt van Soldaet naerinje moetf TEUNI S.

Niet.

lubbert.

Dat is hcerlyk; want als hy had kunnen fpaaren. Behoefde hy misfchicn naar Inje niet te vaaren.

Ik keu ’er wel, die meer voor ’t fpaaren zyn.

LOURIS.

„ Jae, al

„ Waer jy het zelf.

lubbert,

_Hc, wat? zegje iets?

LOURIS.

Neen, niemendal.

LEENDERT.

No. 2quot; nbsp;nbsp;nbsp;Pol^fetnus aan den flrande ,

IVaetertandde

Nae een konje roggenbrood. lubbert.

Wat word door Polyfeem getrokken?

TEüNIS.

len pond groot.

LUBBERT.

Nou, daar kan hy nog al wat roggenbrood voor koopen. Maar, Mannen, reptjewat, de tyd zal haast verloopen.nbsp;LEENDERT.

No. 20p, nbsp;nbsp;nbsp;Wat trekt de groete Robbeknol?

ï E U N IS.

Twie fracie kooien en ien tol.

LEEN-

-ocr page 61-

69

B L T S P E L.

leendert.

No. 50, 'kGaf acht percent, om mee te fpeelen;

liet wa'^ op hoop van goede winst;

Is 't van het meest, of van het minst? TVat wil het Lot’nr^ mededcelen?

I. U B B E R T.

Wel nou, hoe fia je zo te fiemlen, Teunisbaas? TEUNIS.

Ik bin ’ervan ontileld, Blaes op. Trompetter, blaes! LUBBERT.

Wat is het dan? Spreek op , ik kan ’t niet langer dulden. TEUNIS.

Het Boere Meisje , en nog daar I'S drie duizend gulden.

De Trompetter blaast,

MELIS.

Dat Lot hoort iny; daar is myn noinmer en devys. lubbert.

Laat zien: ja’t is zo, vrind, je hebt denlioogfren prys , En ’t Meisje! zo je nii nog Vryer bent...

MELIS.

Dat ben ik.

LUBBERT.

Wel, Maatje, dan ben jy gelukkig, dat beken ik.

Het Meisje is nog in myn bevvaaring. Joost ga heen. En haal ze eens.

JOOST.

Goed, Mynbeer; daarbenikineè te vreén.

Joost binnen.

MELIS.

*t Is my om ’t Meisje meest te doen; om dattetoonen. Schenk ik den Armen’t geld,

lubbert.

Dat zal de Hemel loonen. Wel, Jongkman, dat is braaf.

tEE NOERT.

Dat mag gezeid zyn, Schout.

TEU-

-ocr page 62-

60 DE BELAGCHELYKE LOTERY,

T E U NI S.

Ikxagnognookicn’ racasch zo mild, iiaemyn onthoud. MELIS.

Mag ik het Meisje dan voort naar myn huis geleiden? LÜ B Ji E R T.

Neen, luister; wy (laan nu met trekken uit te icheiden. En zullen ii met haar eerst trouwen voor’t Gerecht.

JOOST, Kornelia uitkomende. liier is de Bruid.

LUBBERT.

Wel, Meid , wat dunkt u van dien Knecht, pebt gy ’er zin in.nbsp;i.'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kornelia.

]»•

lubbert.

¦ lin gy in ’t Meisje, vrindje? MELIS.

Ja toch.

lubbert.

Geef dan elkaêr de hand. Het Lot verbindje, V.oor’tKeijehvéenscUGerecht.en door onze achtbaarheid^nbsp;Dan onverbrekelyk aan een, rnet goed befcheid. ' ‘

• alle gelyk.

Geluk, geluk, geluk!

MELIS.

Wy danken u te faameii.

JOOST.

„ Wat Hazewindhond zou een Haas toch beter raaraeni TEUNIS.

Wel, Joosje, is’t goed?

JOOST.

,, Je hebt een meestcrfluk verricht.-,, Maar zo je wel wilt doen , zo hou je tog wat dicht. LUBBERT.

Laat ons nu door een drork het hart eens op gaan haaien. MELIS.

pe Vrinden drinken wat hun lust, ik zal ’t beraa’^n.

' nbsp;nbsp;nbsp;LOUquot;

-ocr page 63-

6i

È L T S P E L.

LOURIS.

t)at ’s nobel, Maetje, ’t zei op ’t wclzyn wezen vaa Jouw liylik.

k E É s.

Stae nou vast, en tap in kroes en kan; Nou ik den prys niet heb, zei ik , init jou beiieven ,nbsp;My lustig zalven.

TEW ES.

Dat ik meê my zei gerieven ,

Is ook pael vast.

FOP.

Tk zei hem trekken, maek ik flaet^ Al zou men Teytes klied an flenters barllen, i\laèr.

LU KEERT.

Hou, Joost.

JOOST.

Alhier, Mynheer.

LUBBERT.

Ga heen, en haal Neef Joris. ^eg, dat hy by ons koome, en datzynhowlykdooris;nbsp;’k Wi! niaaken, dat hy met myn Dochter is getrouwd.nbsp;Eer Jonker Melis niy wéér nieuwe parten brouwt.'nbsp;JOOST.

’tiswel,Mynheer.,,Datzal eenraare ontknoopinggeevea”!

tiende to o n e e l.

JÉLMER, BOUWEN, JULFUS. BOUWEN,

Vv el nou,dat’swaard te zien voor’t eerfte van zyn leven. Het Boertje trok de Meid.

j E L M E R.

Neen , zeker, gy hebt mis, Wyl ’t by een Lotery altoos gebruiklyk is:

Men doet in de eene bos de nieten en de prvzen,

111 de aêr de uommers.

BO U-

-ocr page 64-

62 DE BELAGCHELYKE LOTERY,

BOUWEN.

Wat? kon by dat niet betvyzen? Hy toonde , zag je ’t niet? het briefje, ’t vvaszynlot.

J E L M E R.

Wie zag ooit dommer mensen J 't is of je metmefpot. Wou jy dan alles maar in de eene bos gaan bruyeii?nbsp;Hoe zou dan ’t trekken gaan , kan jy me datbeduynen?nbsp;BOUWEN.

Dat lykt wei kinderfpul. Zag jy niet, dat de Schout Dat Kneclicje en Meisje zelfgerechtlykheeft getrouwd?nbsp;jelmer.

Nu kan ik eerst, dat jy onnozel bent, ontdekken.

Ga naar den Haag eens om de loten te zien trekken, Dan zult gy ’c net zo zien.

BOUWEN.

Hoor, weetje wat, indien Je dat niet lieb gemerkt, dan hebja niets gezien.

Of meen je, dat de Schout en ’t heel gerecht dan mal is? J E E M E R.

Dat Hem ik toe, wyl al ’t geluk maar by geval is. Maar dat het zo is, rds men Loteryen trekt.

Kan' ik verzekeren.

BOUWEN.

Hoor, as je met me gekt.

Dan groet ik jou.

JEEMER.

Als jy geen dingen tvilt begrypen,

Is ’t maar vergeefs om daar myn harsfens op te llypen. Hadie.

JULFUS,

Ha, ha! wee mot neet lagchen als hle zeet, Dat twei wat kallen, en verfloon eiu ander neet!

Eiiii/e van het Tweede £edi-yf

D E R-

-ocr page 65-

B L T S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;6s

i

DERDE BEDRYF.

EERSTE T O O N E E L.

De

JOOST.

’e zaak is wel gegaan tot nog; maar felleweken! Hoe zal ’t ’er houden, als de bommel komt te breeken.nbsp;Doch laat het gaan zo’t wil, de zaak heeft zyn beflag:nbsp;Nu moet de omknooping ook nog volgen deezen dag;nbsp;Ik moet myn eerfte list nu met een tweede dekken.nbsp;Gelyk één logen vaak tien logens moet verwekken ,nbsp;Om zich te ftaaven, zo moet ook een andre listnbsp;De zaak herflellen, of ’k heb achter ’t net gevischt.nbsp;Wat doet een mensch niet al op hoop van goê belooning!nbsp;En dat men doet om 't geld vind nog iets meer verfchoo-ning.

De goudbeurs, die my door den Jonker is beloofd. Indien het wel gelukt, leid my zo vast in ’t hoofd,nbsp;Daf ik my niet ontzie myn* Meester te bedriegen ^(gen,nbsp;IVIaar ’t is een vrek, wel waard, door list in flaap te wie“nbsp;Wyl hy zyn Dochter aan een misfelyk perfoon.

Alleen uit vrekheid, wou ten huwlyk geeven, fchooa Zy liever dood was, dan dat zy die trouw aanvaardde.nbsp;Heeft iemand, die een’ mensch voor zynbederf bewaarde.nbsp;Ooit kwaad gedaan? ó neen! en wyl ik door dat geld.nbsp;Dat ik zal trekken, nu werdc in een* ftaat gefield.

Om met myn Magdalcen , dewyl we elkaér beminnen. Iets aan te vangen om de fobre kost te winnnen,

Acht ik het minder fchande, een vrekken Meester door Een list te foppen , en een weinig buiten ’c fpoornbsp;Van een’ getrouwen Knecht, om deze réén, te treden;nbsp;Waarmede ons Peete Kloentje ook w'onder is te vreden.,..nbsp;Maar zagt, daar komen juist de Boeren, die zich rasnbsp;Gezegend hebben, door het ligten van het glas.

Ik ga zo lang ter zyde, opdat die dronken gekken, My hier niet ziende, des re fpoediger vertrekken.

T WE £«

-ocr page 66-

64 D£ RELAGCHEL'^KE LOTERY,

*

TWEEDE T O O N E E t.

LOBBE met FÖP, en TE UNT JE TEWES onder den arm, KEES, JOOST ter zyde.

^ nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;KEES,

Otae vast... dat heit, mit jou believen, welgefmaekt. FOP,

Ho, broêr, die fpoeling heit me recht an’c hart goraeht, TEWES.

’k Heb eerst men buik mit bier, en toen mit braef Jenever Gezalfd, dat zet wel of, en ’t geeft ons kuiten lever.nbsp;KEES.

Diejongkman... flae, mit jou believen, heit ons wel Onthaeld; zo dat... as ik hem zie, hem danken zei.nbsp;FOf^.

Nou, dunkt me, was ik recht bekwaeminalledeelcn, Öm op de Kommeny ien Teytes rol te fpeelen.nbsp;lobbe.

Je zou wat doenj je kent pas op je bieneu ftaen.

FOP.

Ei jWyfj je weet’etniet...hou vastmaer... ’t zouwelgaen. Daer zyn ’er meer ’ew^eest, die ook wel lialfbeftovennbsp;De rollen fpeekien... ftae... da: mag je vry gelooven.nbsp;TEWES.

En ik, nou ik zo wat fpraekwaeter heb in ’t lyf. Neem an, ieu Aepe’taet, en nog te meer myn VVyf,nbsp;Die aêrs wel liiappeu ken, vcrby te konneu praeten.nbsp;TEUNT JE.

Jae, asje dronken bint, ken jy we! aepekceten.

Aêrs binje ftom, en durft niet fpreêken, beste maet. TEWES.

Wel nou, die zyn’er meer.

KEES.

Tae, of je Iny al praet, Dat’s niemendal... ik heb nog dorst, des zou ik denken.nbsp;Dat Gooslen ons nog iens watlaeffenismost fchenken?

POF»

-ocr page 67-

B L r

Fiat, ik keer weêrom.

E L.

TEWES.

Ik ook.

LOB BE.

Dat ’s groot abuis.

Jelui hebt al genoeg : kom voort maer, voort, nae bttis. K E ES.

Jae zeker, Tewes, voort; gae eerst wat leggen ronken. TEWES.

Zie daer ien raer geval; zyn iens de mannen dronken , Straks zyn de wy ven baes. Kom an, ik gae dan meê.nbsp;FOP.

Ik ook, fchoon ikhet, as ik nuchtren was, niet deé. KEES.

Zo jealtemael gaet, gae ik ook... maerkyk , fintfelten!, Wat gaen ze mislyk ,• kyk, ze loopen as op llelten ,

Daer ik nog, zie je wei, mit jou believen , loop.

Of’k niets genuttigd had... Nooit dronk ik goeder koop,

DERDE T O O N E E L.

JOOST, Jonker melis, kornelia^

\V7 nbsp;nbsp;nbsp;JOOST.

W eg zyn ze, enikbenbly, dat die bezopen kinkels Maar afgezakt zyn, die, met pootea als fcharminkels...nbsp;Maur’k zie het jonge Paar.

melis.

Wel Joost, tivve aanflag is Uitneemend wel gelukt, en myne erkentenisnbsp;Zalu, indien’t vervolg zo afloopt, duidlyk blyken.nbsp;KORNELIA.

Het denken aan ’t vervolg doet my byna bezwyken ;

Dat vrees ik meer nog, dan’t begin Van ditbeftaan^ JOOST.

Ei, teufeen luttik, zeit de Mof; het zal wei gaan. MELIS.

Ja,Liefje ,Iaatditmaaraan Joost, die ’theeft bagonnen:

E nbsp;nbsp;nbsp;Ily

-ocr page 68-

66 DE BELAGCHELYKE LOTERY,

Hy zal wel maakeri, dat het vlas word afgefponnenr KORNELIA.

Ik vrees myii Vaders woede, als hy verneemei; zal,

Dat hy bedrogen is.

JOOST.

Ho, ho! dat is ’t ook al.

Laat hy maar raazen, hy zal eindlyk wel bedaaren. Ikt knorren kan hem geen het minlle voordeel baareilnbsp;Het lelt ’er toe; daar’s geen verandren aan de zaak;nbsp;Hy heeft u zelfgetrouwd voor’t heel gerecht; dies flaaknbsp;Uw vrees , Mejuffer ; en dewyl het werk nu buigennbsp;Of barsten moet, hoop ik in ’t kort u te overtuigen.nbsp;Dat alles wel is; want ik heb reeds, op ’t bevelnbsp;Uws vaders, Joris Neef gewaarfchoiiwd, die ook welnbsp;Ten eerllen komen zal; ook heb ik laaten zeggennbsp;Aan Jaapje hik, hoe dat by ons de zaaken leggen.nbsp;Met zyne Dochter; dat uw Vader haar in huisnbsp;Befloten houd: dus zal die hik, met groot gedruis,nbsp;Zyn Dochter eisfehen, en uvv Vader dus bevinden.nbsp;Dat onze fchranderheid zyne oogen wist te blinden,nbsp;2o kqmt het werk dan uit, terwyl gy beide wachtnbsp;By Peete Kloehtje, tot dat alles is volbragt.

Dus laat ik al het werk door anderen verrichten.

En hou me luikes , om niet voor den last te zwichten, MELIS.

Ik moet bekennen, Joost, gy hebt het wel beleid. koRNEU A.

Ja maar, dat neemt myii vrees niet weg.

JOOST.

Geen zwaarigheid, Nog eens, Mejuffer, al het werk moet gaan in orden;nbsp;Laat alles maar aan my; en laat my eens geworden.nbsp;Ik zal uw Peetje maar eens roepen.

Hj klopte

Daar komt ze aau,

FIER.

-ocr page 69-

67

B L T S P E 1. r I E R D E T O O N E E L.

KLOeNïJE, JonkerMELIS, KORNELIA, JOOST.

KLOENTJE.

\V eest welkom, kindren ; hoe is ’t met de zaak gegaen?

MELIS. nbsp;nbsp;nbsp;(zonder

Heel wel, we zyn reeds voor ’t Gerecht getrouwd, en Dat wy ontdekt zyn : maar Kornelia, ’t is wonder,nbsp;Blyft even bang, en vreest haar Vaders gramfchap nanbsp;De ontdekking.

KLOENTJE.

Malligheid! dat zei wel gaen, ó ja. JOOST.

Dat zeg ik ook.

KORNELIA.

’t Is wel, ik zal my dan niet kwellen, Rfyn lieve Peetje, en iny daarin te vreden dellen ,nbsp;Met deeze hoop , dat gy myn Vaders boosheid zultnbsp;Verzachten.

KLoENTJE.

Jae, wees maer gerust en heb geduld.

Jou Vader is ien zot, die jou heeft willen dwingen i Dat gaet niet: maer ik zei hem anders leeren zingen ,nbsp;En eer gy by hem komt wel maeken, dat hy jounbsp;Zei gunilig weezen, en bevestigen die trouw.

Komt maer zo lang met my in hnis; Joost zei die zaekeu Wel verder fchikken , om ien end’ daeran te maeken.nbsp;JOOST.

Ja wel; loopt maar wat ras, my dunkt ik hoor myn’ Heer,

vr F D E TO O N E E L.

I.UBBERT.LEENPERT,TEUNIS,LOURiS, luik; JOOST, ter Z'jde.

\ Is,

leendert.

asjewelzeit, Schout, hetlydgientegenweer, E 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Je

-ocr page 70-

68 DE BELAGCHELYKE LOTERY,

Je moest dat Paer, om al ’t kombratie voor te komen ^ IMaer Itraks verbinden , dan was ’c uit; want fchoon geno-Ilet nou aêrs uitviel, en dat zy of hy de Hof (mennbsp;Naepluizen wou, dat raekt ons niet, wy zyn ’er of.nbsp;lubbert.

Dat meen ik ook. Compeer. Hoewel daar zyn geen reden. Om Zulks te denken; zy was met den kneclit te vreden.nbsp;01 *1 vrouwvolk hedendaags is manziek; als het haarnbsp;Niet word gevraagd, wanneer ze omtrent de twintig jaarnbsp;Gekomen zyn, doen zy ’t; dat’s zonder tegenzeggen:nbsp;Ja, als ze zeventien of achttien jaar afleggen.

Zou ’t wonder zyn , zo zy den een’ of andren kwant, Waarmeê zy ’t eens zyn , dan niet hadden op’er hand.nbsp;Die op haar past, als zy, fchoon deOuders zulks niet droo-men,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(komen.

Van ’t werk, gezelfchap, of uit kerk, of fchouvvbnrg En haar op zy fchiet. O ! die zaak'en zyn voorlangnbsp;Bekend, en te Amfterdam, na’k hoor, nóg fterk in zwang.nbsp;Ja, al de Meisjes van ons Keijeveen labreerennbsp;Ook aan dien euvel, en zyn byfter vlug in ’tleeren.

’k Heb ook eenbroeidze hen, die gaeren broeien zou; Maer ’k heb ze wel zo d'rgt gefloten in een kouw,

Dat haanneef, fchoon hy tukt en zyn gekraai laat hooren. Geen ziertje winnen zal; ’t is moeite en tyd verloren.nbsp;Ik meen myii Dochter aan inyn Joris Neef, een borst.nbsp;Die minlyk ^ heusch is, en zo ryk als menig vorst,

Te geeveu, die haar meer dan Melis moet behaagen.

LEENDERT.

Is ’t mit je Dochters zin ?

LUBBERT.

Behoeve ik dat te vraagcn? Ik ben heur Vaér en Voogd; en Joris, dat je ’t weet.nbsp;Heeft kloen en kluit: en wat is deandre? een kaaieneet.nbsp;Die grootsch is op ’t fatzoen, daar niemand van kan eeten.nbsp;Het gefd kan wondren doen.

TE U NIS.

„ Dat raienen wyteweeten”. LUBBERT,

Wat zegje? nbsp;nbsp;nbsp;teu-

-ocr page 71-

69

B L T S P E L.

teunis.

Drt je groot gelyk hebt in die 2aek,

En ’t hoort ook zo.

I.ÜBBERT.

Gewis; dat’s buiten tegeclpraak. L OU RIS.

IVÏaer Jonker Melis is, nae ’k hoor, al hielverftandig. LUBBERT.

Ja , maerhet fpreekwoord zeit ,verllandig en losbandig: En zo is ’t ook roet hem.

LEENDERT.

Nochtans noemt Miester Jool, *t Verfland de grootfle fchat, en t geld maer aepekoo).nbsp;Omdat den zotten dat zo nae is als den wyzen:

Maer ik beken, het geld is vry wat meer te pryzen, ¦Jiewyl men voor ’t verftand giea Huiver bollen bynbsp;Den bakker koopen ken.

lubbert.

Zo leit het ook'by my. JOOST.

IVTynheer , hw Joris Neef zal zo terftond verfchynen; Hy maakt zich klaar, en doet het ryglyfmet balynennbsp;Vast aan , om minder fclieef te lyken , als hy is.nbsp;Schoon 't mal is: wat behoeft men een geftaltenis,

Die ons de Hemel geeft, door konsttuig te verandren? Want hoe we zyn , we zyn maar menfchen met elkandren,nbsp;LUBBERT.

Hoor, die filjozofy is hier niet noodig, Joost:

Wat iemand beetren kan, verdrekt hem zelf tot troost, En wel inzonderheid, wanneer hy gaat uit vryen.

Het oog wil zyn voldaan , al waren ’t zotternyen, JOOST.

Ja maar, al’t geen hy doet, zal hem geen fchoonerfchya Verfchaffen; Joris is, en Joris zal hy zyn.

LUBBERT.

Dat raakt ons niet; !Jgt;y doet zeer wel, naarmyn gedachten.

En

-ocr page 72-

, vrinden fta wat ruim, Voor deezen Bruidegom! nooit fchootier, by myn duim,nbsp;Hy treed, gelyk een paauw. Nooit zag ik zyns gelyken.

LUBBERT.

JORIS.

Och, Oom , ik zal van vreugd bezwyken. Myn hartje huppelt, als een leeuwrik in het groen.

JOOST. nbsp;nbsp;nbsp;(broén”.

„ ’kLoof, dat die koekkoek geen kwaê jongen uit zal JORIS.

Dus zie ik dan het eind’ van al myn vrees en hoopen! JOOST.

,, Hy zou misleid zyn , die hem op den draf wou koopen; ,, Hy past althans niet voor een arreflee”.

‘ lubbert.

Gewis,

*t Is met myn Dochters zin.

JORIS.

Wel, Oompie, zo’tzois# i)an is ’er gien, als ik, zo lukkig ooit geboren.nbsp;JOOST.

„ Dat is een Parisje, van achtren, en van vooren,

„ Ja., rondsom even fchoon!

JORIS.

Waer is myn lieve Bruid? LUBBERT.

Gy zult ze daadlyk zien

JOOST,

-ocr page 73-

71

JOOST.

„ fa, ’t ziet’erwelmetjeuif, JORIS.

liryg ik heur lil men arm, ó bloed! hoe zei ik graezen! JOOST.

,, Ja j ’t Haat te vreezeii, dat de vrind zich zal veraazen”. LUBBERT.

Van deezcn avond neemt uw droefheid al een end’. JOOST.

’k fleb gien gelukkiger, als ik ben, ooit gekend. LUBBERT.

I\Iaar luister,Neef:’k wil.datde goedren,na't verfterven, Die gy nu hebt, en zult ab intestato erven.

En die myn Dochter heeft, verblyvcn aan de geen.

Die ’t langde leeveii zal.

JORIS.

Daar bin ik meê te vreên. ' Schik jy’tinaer, Oompie ; zo alsjyhetgoed zelt vindeni'nbsp;LUBBERT, tegen de Schepens.

’t Is wel. Gy kunt hiervan getuigen draagen , vrinden. LEENDERT.

Abrentemkato, wat beduid dat. Schout? dat woord Is kluchtig , nae my dunkt; ik heb dat nooit gehoord.nbsp;Wat wil dat zeggen?

LUBBERT.

Wel, wat vraagje , malle fyme.

Ik zou ’t je zeggen, had ik maar myn rechtboek by me.

LOURIS.

ÏTet is ook aerdig , Leen, dat jy de bek niet houd. Wat hoef je juist zo wys te zyn , as onze Schout?nbsp;LEENDERT.

Weijdatienmensch nietweet,dat mot hyimmmersvraagen? lubbert.

Maar, als myn Neef het wee , als ’t hem zo kan behaagen, Is 't al genoeg.

JORIS'

Jae, Oom, k geef alles an myn Bruid, E 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zo

-ocr page 74-

7s DE BELAGCHELYKE LOTERY,

Zo ’t geen ik Erven zal, als ’t geen ik heb vooruit. LUBBEJIT.

Dat is eerst mild en braaf, zo alles in tefchikken, ^ Van iemand, die niet is voorzien van kleine flikken ,nbsp;Maar Abergiljes heeft, en dat by zakken vol.

Hoor, Neef, heeft Melis haar het hoofd zo wat op hol Geholpen, ’k weet, zy zal gewillig met u paaren.nbsp;Wees maar zo wat galant.

JORIS.

O! dat zei ik welklaaren. JOOST.

„ Hy zal galant zyn! ja; die zaak is niet gering.

,, Galgnt was Kindermeid, Galant was alle ding....

„ Maar zagt, daar is Jaap hik, nu zal ’t ’er euvel dagen! ”

ZEVENDE T O O N E E L.

LUBBERT, JAAP. LEENDERT, LOU-RIS, TEUNJS, LUIK, JORIS, JOOST.

HJ A A P.

ik,goeden dag,li0erSchout.lkkomje,hik,iensvraagen, Waarom je, hik, myn kind, hik, opgefloten houd?nbsp;Datmagje, hik, niet doen, al binjc, hik, hier Schout,nbsp;LUBBERT.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Wat zeg je , kaerel? ik zal jou actioneeren,

Qm datje my zo flout durft komen aflroiueeren. JAAP.

Dat’s ,hik ,ora ’teven ;’k zeg, je magt dat ,hik ,niet doen. Wat heit men Dochter, hik, gedaen?’t isgien fatzoen.nbsp;Dat jy me, hik,zo van men eer, hik, zoekt te outblooten.nbsp;LUBBERT.

Loop na de maan! hou ik je Dochter opgefloteii? Wie zeit dat?

JAAP.

Dat is, hik, om ’t even,, as ik weet, flik , dat het waarheid is.

LU*'

-ocr page 75-

lubbert.

Dat acht ik niet een beet.

Ik ken je Dochter niet.

JAAP.

Je heb ze, hik, floen fluiten. Hik . in je huis t en laet je hacr niet daedlyk buiten.nbsp;Dan zal ikklaegen, hik, by, hik, den heer Ba! jouw;nbsp;Daer is, hik, grooter recht te vinden , zo’k vertrouw.nbsp;LUBBERT.

’k Zeg nog, ik weet niets van je Dochter: ’kheb demyue In huis gefloten : elk is meester van het zyne;

En daarom wachtje, dat je my niet meer verftoort.

Óf ik zal maaken, dat je fchielyk van de koord Zult buitlen , Jaap: gaheen, en leg niet meer te maaien,nbsp;JAAP.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(haelen.

Dan is het wel, hik, maer, ’kweet, hik, wel recht te

L U B B Ë R ï.

En ik zal je een proces aandoen, voor ’t onbefcheid. Ik heb do Schepens tot getuigen.

JAAP.

Wel ’ezeid! , (ten. Maer, hik, hetraektme niet, en’t zelje, hik, niet bae-’k Zeg nog, hik,dat je,hik,men Dochter los zelt keten.nbsp;Of’t zei, hik, euvel gaen.

LUBBERT.

En ik zeg, hik, iiidieti

Je langer talmt, dat jy een raare klucht zult zien.

JAAP. nbsp;nbsp;nbsp;(buigen.

Ik zweer, hik, Schout, je zelt, hik, voorde waerheid Ik groetje.

A GT S T E TO O N E E L.

LUBBERT, JORIS, LEENDERÏ, TEUNIS, LOURIS, LUIK, JOOST.

lubbert.

annen, ’k neem u allen tot getuigen.’

E 5 nbsp;nbsp;nbsp;’kZal

-ocr page 76-

74 DE BELAGCHELYKE LOTERY,

’k Zal dien vcrfjerden hoer, die my 20 affronteert,

We! muris leeicn,

LE ENEE R T.

Goed; want hy is wis verkeerd In zacken onderrecht.

te U NIS.

1 Dat is ook wel te denken;

Maer liy flond vast op ’t Huk.

L o U R 1S.

Wat ken den Schout dat krenken? Die weet wel wat hy zelf gedaen heit en verricht.nbsp;teu nis.

Dat’s waer, zou’k zeggen; maerkenook ienmensch niet ligt

Verllabbezeerd zyn?

LUBBERT.

Neen ; myn knecht heeft voor zyne oogen De zaak gezien: maar ja, ’k was zonder hem bedrogennbsp;Geworden, als hy my uit eerlykheid niet hadnbsp;Gewaarfchouwd, dat eerlang de Jonker ’t haazepadnbsp;Met myne Dochter zocht te kiezen : om die redennbsp;Sloot ik haar op; want kyk, ik.wil haar uit bededennbsp;Aan onzen Joris Neef, zo ais ik heb gezeid.

JORIS.

’k Heb veel verplichting , Oom; voor jou genegenheid. LUBBERT.

Is ’c ZO niet toegegaan , Joost, als ik daar verklaard hebt

JOOST.

Je weet. Mynheer, dat ik de waarheid nooit gefpaard heb, iVlaar of wy beide zyn bedrogen door een list.

Kan ik niet zeggen, wyl ik ook nietbeter rvist:

En dit zo zynde, heb je ligt. voor weinig (louden, Gw Dochter voor 't Gerecht aan Melis zelfverbondennbsp;Die ook wel als een Boer verkleed gew'Cest kan zyn.nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;LUBBERT.

Watduivclzeg je, Joost! maar loop, datheeftgeen’fchyn.

JOOST.

-ocr page 77-

75

B L T S P E L.

JOOST.

Ik zeg het niet. Mynheer; het is maar enkel gisfen. LUBÜERT.

Ik wil verlicht zyn, in die diepe duisternisfen.

Daar is myn fleiicel, ga, en haal myn Dochter hier. JOOST.

’t Is Wel, Mynheer. ,, Ik volg dien last met veel pleizier.

negende t o o n e e l.

LUBBERT, LEENDERT, TEUNIS, LOU-RIS, LUIK, JORIS.

D nbsp;nbsp;nbsp;LEENDERT.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ruiken,

at zou ien klucht zyn. Schout, dienae bedrog zou TEUNIS.

Daer fchuilt al vaekien flang in’t gras of onder firuiken. lubbert.

Ei, wat, het kan niet zyn; Schout Lubbert is niet mal. LOURIS.

As ’t evel waer is, heit Jaep hik, in dat geval,

Gelyk gehad, heer Schout.

LEENDERT.

En dan zou jynaedeezen. Zo waer ik leef, mit Jaep nog al gefchoren weezen.nbsp;Die repentaetie van zen dochters hiel fatzoennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j

Zóu eisfchen.

LUBBERT.

’kLagch om Jaap, en alwathykan doen. Maar heeft men door bedrog my weeten te verlakken.nbsp;Dan heeft die toverkol, myn Zuster, dat gebakken.

Ik zal haar daagen voor ’t Gerecht, hetmagdan gaan, Zo ’t wil.

TEUN I S.

Zie daer komt Joost al mit je Dochter aan.

TIE N-

-ocr page 78-

76 DE BELAGCHELYKE LOTERY, TIENDE T O O N E E L.

LUHBERT, JOOST, KLAARTJE, MAGDA LEEIS,JORIS, L EENDER T, XE U-NIS, LOaRIS, LUIK.

-rr nbsp;nbsp;nbsp;LUBBERT.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(keil...

J\.om bier, iiiyn Dochter; want men zoett mywys cemaa-MAGDALEEN.

„ b|al meent by”.

lubbert.

Dat ik een verkeerde... KLAARTJE.

Schoone zaekenj

Ja zeker heb jy een verkeerde, lompe Schout!

Wie gat' je reden, dat je my gevangen houd.

Na dat je met geweld my had in huis gefloten,

Jin op een kamer, als een diefëg opgefloten?

MAGDALEEN,

,, Toe zp, ga zo maar voort”.

lubbert.

Hoe duivel heb ik’t hierj

Ben jy myn Dochter niet?

KLAARTJE.

Ei, doe je mal vizier

Eens open, en bezie my eens, dan zal ’t je bjyken. Dat ik een ander ben.

JOOST.

Ze zou ’er wel na lyken,

Mynheer, maar na ik merk, is zy uw Dochter niet. LUBBERT.

Ik ben verraên, verkocht... ó duldeloos verdriet!.,.. Maar feldrement! waar is myu Dochter dan gebleven?nbsp;M AGD ALEE N,

Waar zou die zyn? misfchiep heb jy die zelf gegeevea Am jonker Melis.

LUB-

-ocr page 79-

lubbert.

Dat zal nimmermeer gefchien.

MAGDALEEN.

*t Is echter waarheid, of de drommel breek zyn bien^ LUBBERT.

Dat Hegje fehendbrok! en het is al mooi gevonden. Dat ik myn Dochter zelf aan Melis heb verbonden.nbsp;Dien ’k haat gelyk de pest.

M A G D A L E E N.

’t Is, als ik heb gezegd. LUBBERT.

W anneer is dat gefchied?

MAGDALEEiV.

Wel flusjes voor ’t gerecht. LUBBERT.

Loop, Loop! Maar hoe ben jy dan in myn huis gekoo-Karonje! nbsp;nbsp;nbsp;(men?

KLAARTJB.

Malle Schout, je hebt my meé genomen. Zelf tegen wil en dank. En vraagje je, hoe ik daarnbsp;Gekomen beu? je hebt, gelyk oen woest brrbaar.nbsp;Schoon ik wat zei, niet na myn reden willen hoorenjnbsp;En of ik huilde en kreet, het was maar lyd verloren.nbsp;Nou wil ik weeten waar ik jou in heb misdaan ?

Want zo te handelen j kan met geen recht bedr.an.

En mooglyk word my nou , waar datik kom verwetten. Van al het volk, dat ik heb in ’t kasjot gezeten.nbsp;MAGDALEEN.

Nou ,huil niet. Hoor,Mynheer ,ik zeg ,’t is geen fatzoeSi Jy zult dat Meisje een goê ramende moeten doen.

Die honótabel is,

LUBBERT.

Ik zal jou honotabel,

Jou booze ftukke vleiscb! jy bent alleen kapabel.

Om zulk een’ Man als ik te helpen in zyn graf. MAGDALEEN.

Heb ik het wéér gedaan. Mynheer? weet ik ’er' nf.

Daar

-ocr page 80-

78 DE BELAGCHELYKE LOTERY,

Daar ik den lieelen dag gevangen heb gezeten,

Met deeze Dochter?

LUBBERT.

Goed. Ik zal’t in’t kort wel weeten. Wie my dat fchelmftuk heeft gebrouwen. Maar, hoe komnbsp;Jy aan myn Dochters kleed ?

KLAARTJE.

Dat geef ik haar weérorti, Als zy my ’t myne geeft. Zy wou dat eeus verruilen ,nbsp;Voor weinig tyds; ik dec’t; kan daar bedrog in fchnilen.nbsp;Dan is ’t meer ais ik weet.

LUBBERT.

Dan heeft dat booze zwyn,

Myn zuster, dat gedraaid,

JOOST.

Dat heeft a! grooteu fehyn,

Mynheer.

lubbert.

Ga roep haar eens.

LEENDERT.

Wel dit geval ien reisje

Wat nader overdacht, heer Schout, dan heit dat Meisje Gieu fchuld, en jy hebt heur verkeerd maffrontgedaen.nbsp;T E U NI S.

Dat blykt hiel duidelyk, en dat ken zo niet gaan. Waerom heb jy heur mit geweld toch meêgenomen?nbsp;lubbert.

Jy praat als gekken; W’antwie drommel zou dat droomen. Dat zy in ’t kleed Hak van myn Dochter?

KLAARTJE.

Schoon befchcid!

Zo jy ’t me had gevraagd. ik had het wel gezeid. lubbert.

Ja wel, dien Melis meen ik eeus recht na veetren. JORIS.

Da: lykt koolbakkery.

LUB’

-ocr page 81-

B L T S P E L.

LUBBERT.

' nbsp;nbsp;nbsp;Wel Neef, kan ik gebeetrcn.

Dat ik bedrogen ben door list, gelyk je ziet?

MAGDALEEN, tegen Joris.

„Heer Bruidegom,naar ’k merk,jou gansje loopt in’t riet.

ELFDE TO O N E E L.

KLOENTJE, lubbert, JORIS, KLAART-JE, MAGDALEEN, JOOST, LEENDERT,

teunis, louris, luik.

KLOENTJE.

gt;V elnou,hier ben ik,Broérj \vatbeb je myte zeggen?

LUBBERT.

Wat ik te zeggen heb, meen ik jou uit te leggen. Ontaarde Zuster ! gy hebt my , door uw verraad ,

Een ftuk gebrouwen, dat my diep ter harte gaat.

Je bent het booste Wyf van alle boozen wyven. KLOENTJE.

Hoe, benje raazend, broer? zeg my eens, zonderkyvea Wat ik gedaen heb.

LUBBERT,

Weet je nog niet, waar het fchiiili? Daargymyn Dochter voor dat Meisje hebt verruild.

En een verkeerde my hebt in de plaats gegeeven..

KLAAR TJE.

N'Cen; jy hebt met geweld my naar je huis gedreeven. En ’k cischrepratie van gefchonden eer. VVel hoe!..nbsp;LUBBERT.

Ja, repentatie , met mislchièn eengeesling toe:

Want jy bent zekcriyk meê aan ’t verraad handdaadig, K L O EN TJE.

Jy bent ien ouwe gryn, en buldert zo gefiaedig IVlaer voort, Dat Meisje heit gien fchuld; ik heb alliennbsp;De fchuld, om jou lens op je neus te laateu zien.

Is


-ocr page 82-

So'DE BELAGCHELYKE LOTÈRY,

Is dan Kornelia jou kind, ik bin beur Peetje;

En zou ik zien, dat jy heurdwongfneen, wacht ien beetje! Het past gien’ Vaêr, dat hy zo niit gewald zyn Kindnbsp;Wil dwingen, dat ze trouwt roitdienze niet bemintnbsp;Jae, ’t is konscientiewerk, en’t zyn verkeerde gangen.nbsp;Want Jonker Melis....

LUBBERT.

Ja, dien zal ik op doen hangen. En geeven Joris weêr zyn hem beloofde bruid.

JORIS.

Dat zei niet noodig zyn; ó neen, ik fchci ’er uit. lubbert.

Gy fcheidt ’er uit, daar ik uw wenfcheii wil vervullen? JORIS.

Jae, maer, ik heb gien lust van karremelk te fitirdlcn^ £n zeg my eens, wat ik toch mit ien Wyfzou doen.nbsp;Die reeds ien aêr bemint.

maodaleen.

Die borst is over ’t groen Al heenen; en dewyl jy Keetje hebt doen trouwennbsp;Aan Melis, dunkt me,dat die ook zyn Bruid moet houwciisnbsp;LOURIS,

Mit reden.

LEENDERT,

’t Is ook aers zyn leven niet gefchied. TEUN IS.

Ik zou ¦'t zo meé verllaen.

LUIK.

Ik oo\u LUBBERT.

En ik juist niet»

Zou ik myn Dochter aan dien kaaien Jonker laatcii.

Die door bedrog haar kreeg? ’kwou liever...

KLOENTJE.

Al jou practen

Ën fnappen doet niets uit; je hebt ze reeds getrouwd.

MAG*.

-ocr page 83-

8i

B L T S BEL.

M AGDALEEN.

Als ik je faaden mag in ernst, mynheer, je zond Veel beter doen de zaak in vrindfchap by te leggen.nbsp;JOOST.

Dat is myn oordeel ook, mynheer.

LUBBERT.

Wat zal ik zeggen ? Ik ben te lelyk in de hiijeren geleid.

Wat zeg je , Joris Neef?

JORIS.

Gelyk ’er is gezeid.

De byleg is het best.

LUBBERT.

Hoor, als ik ’t moet gedoogen, Dan maak ik dit beding, dewyl ik ben bedrogen.

Dat ik van al myn geld, zo zuinigjes gefpaard,

Geen duit ten huwlyk geef; ’t is my te lief en waard. KLOENTJE.

Wel houw je geld; ik zei ien goede Huiver gecveii An 't paer, waer ineê ze vast ien endje konnen leeven»nbsp;En als ik fterf, is ’t all’ voor heur, wat ik bezit.nbsp;JOOST.

Viftorie! ’t is gedaan, de fchutter treft het wit. KLOENTJE.

Gae,roep ze, Joost, want ik heb ze in myn huis geborgen. JOOST, aan de deur.

Ho , Liefjes, komt maar uit, je hebt niet meer te zorgen j De baan is klaar.

TWJJLFBE en LA J'TSTE T0 ONEEL.

Jonker MELIS, KORNELIA. lubbert, JORIS, KLOENTJE, MAGjOALEEN, JOOST, LEENDERT, T E U NI S j LOU RIS, LU IK.

MELIS, knielende,

IVlynheer, vergegfons ditbeftaan:

F nbsp;nbsp;nbsp;De

-ocr page 84-

82 D£ RELAGCHELYKE LO'TERTj

De kuifche liefde heeft ons daar toe aangernên,

KORN E LIA.

Ja, Vader,' ik bidde ook vergifnis.

LUBBERT,

’t is vergeeven,'

Maar zyt gy Melis? gy myn kind? wie heeft zyn leven!.. Ik zou je in dat gewaad niet kennen, en nu is’tnbsp;Geen wonder, dat ik ben bedrogen door uw' list.

Staat op, ik laat de trouw, nu reeds gefchied, beklyveir.

ALLE ÓELYK.

Geluk, nog eens geluk!

M E LIS.

Verrtandige bedryven

Verdienen loon; daar Joost, het geen ik heb beloofd. l'u b hert.

Hoe, Joost, heb jy me dan al nieê die kóól gedoofd?

JOOST. nbsp;nbsp;nbsp;Oukkeil.

Och, neen ; ’k deed maar myn best, om ’t werk te doen ge* lubbert.

J)at zyn , dewyl ik u vertrouwde, flèdhfe ftukkeh. Maar wyl het alles nu vergeeven is, vergeefnbsp;Ik u, en elk, al wat ’er is gefchied.

JOOST.

Lang leev’

Schout Lubbert! en nu zal myn Magdaleen,zou ’k denken. Op ’t zien van al dat goud, hiy ook haar hart welfchenken?nbsp;WAGDALEEN.

Myn hart had gy voorlang ; nu geef ik ook myn haiid. JOOST.

Daar fia ^elnk toe.

- KLO ENTJE.

Nou is alles an ien kant.

Én wvl ik hoopte, dat het werk ten end’zou raeken, Zo heb ik in myn huis ien maeltyd klaer doen maeken,nbsp;Die VOO- de Bruiloft zei verllrekken; komt, ik noónbsp;Je lui te zaemen an den discli.

LEEN*

-ocr page 85-

Ë L T S P E L.

LEE NDERT.

Wel ZO , wel zo!

Dat is niet af te flaen.

^EUNIS.

Gantsch niet.

LOURIS.

Het is ter eeren.

LUIK.

Dat is waerachtig. Laet ons dan de keel gaen fmeereir.

LUBBERT.

Wél, Joris, ga je meê.

JORIS.

Wel jae, mit goed fatzoen. Dvts zei ien vette mond dan myn verlies vergoên.

kloentje.

Nou, Vrinden, treed dan in,

JOOST, (erwyl de andere in huis gaan.

Die, noch door’t recht bewogen,’ Noch door de reden, dol wou voortgaan naar zyn’zin.nbsp;Ziet zich, door myne list en fchranderbeid bedrogen ;nbsp;De geldzucht heeft, och arm ! de heele waereld in:nbsp;’tVerftand loopt meest om brood: een zaak, ruw opgefme-Hoe los ook opgevat, en dan in’t werk gefield, (ten.nbsp;Word, als ze maar gelukt, al veeltyds uitgekretennbsp;Voor wysheid, fchoon ’t verftand daar niet met al in geld»nbsp;Deez’ Lotery zal ligt aan fommigen behaagen,

Terwyl ook andren weêr hun geld voor’t zien beklaageiK Maar’k zeg, zo als het is, ’t gelooven Haat elk vryïnbsp;De heele waereld is maar koolverkoopery.'

E I N D

-ocr page 86- -ocr page 87- -ocr page 88-