Gevolgd naar hei Franfche van den Heere de Chateaubrun, Lid dernbsp;Franfche Academie.
Te A M S T E L D A M,
Ky I z A A R Duim, Boekverkooper, op den hoek van den Voorburgwal en Stilfteeg, lyyS, Met Prtvikgte.
-ocr page 2- -ocr page 3-llZameer my dit ^luk, in het Franfcb ter hemden voierd gefield^ met aanmaaning \ om daarvan eennbsp;Nederlandjche Navo.ginge ten Tooneele te voeren; behaagde hetzelve my aanfionds zo iveFdat ik misfehiennbsp;al te ligt my liet overreden, om dien laft te aanvaarden.
De ongemeenheid van het onderwerpt de kunlii;^^ fchikking van het gantfche Spel ^waaromtrent de Fran-fche Dichten-, zich, met veel oordeel, bediend heeft, vannbsp;den Griekfeben PHILocTETEs van Sophoclesnbsp;{waarvan in Le Theatre des Grees, van den Geleerdennbsp;Jefuit' B R ü M o Y, eene volkomene Fertaalinge te vin -den h) de fraaije werking der verfcbillende hartstochten , daarin voorkomende, en de trejfelyke lesfen, welkenbsp;uit dit Tooneelfiuk te haaien zyn, tot bet betrachtennbsp;van deugd t en om aan het gemeene welzyn des Vaderlands , alle aanrtegenfrydende byzondere belangens,nbsp;verongelykingen en gemoedsdriften opteojferen, hebbennbsp;my, in bet behandelen des werks, als tot zo vee’e aan-fpooringen verflrekt, omdeeze Navolginge ^ zo fpoedignbsp;bet my dcenelyk ware, te voltooi jen , gelyk ik dezelvenbsp;nu den befcheidene Kunflminnaaren aanhiede; boopendenbsp;dat dezelve daarin eenig genoegen, en de Godshuizennbsp;voordeel vinden zullen, in welke gevallen ik myderge-pomene moeite, die my tevens tot eene onfchuldige uit-fpannlng verftrekt heeft, niet beklaagen zal.
Geene wezcntlyke veranderingen, heb ik nodig geoordeeld te moeten maken , dan alleen, dat ik de vrou ¦ zvelyke Hoofdperfonaadje, Qivelkers gelukkige vinding,nbsp;zonder de regels der waarfchynelykbeid te fchenden, ditnbsp;Spel, zelf boven het Griekfihe, zo veel luifter en bevalligheid byzet) eenen anderen naam heh gegeeven, vermits die van Sophie, zo als zy in bet Franfche fluknbsp;genoemd word, my te gelykluidende, met eene onzernbsp;hedendangfehe vrouwenaamen, voorkwam te zyn.
Philoctetes, Koning van Eahèa,
Ulysses, Koning van Ithaka.
Pyrrhus, Zoon van Achilles, Koning van Thesfalien, C E p HI z E, Dochter van PbUoBetcs.
Palmire, Vocdfter van Cejshize.
Demas, Voornaam Kr'jgshevelbehher in het GrkV febe Leger.
Ecnig K R Y G s V o L K.
ILt Tooneel is op bet Eiland Lemnos; in het gezicht der Spelonk ii/'e P HIL o c t E T E s tot ver-hhf verftrekt.
-ocr page 5-Pag. I
EERSTE TOONEEL.
Ulysses, Pyurhus, Demas.
W nbsp;nbsp;nbsp;Pyrrhus.
aaroni zo lang, Mynheer, myn wenfchen uit te Rellen,
Die naar het Troifche ftrand met heeten yver hellen? Toen ik van Scyros voer, vermeldde gy geen woord.nbsp;Dat ik ontfcheepen moest aan Lemnos rotzig oord,
Aan deez’ onvruchtbren grond, deeze aakelige ftranden, Daar blinde klip, by klip, ons hinderde in het landen;nbsp;Was u ’t gewest bekend ?
Ulysses.
Hier is de woonplaats van Vorst Philoftetes, die den Staat behouden kan.nbsp;Pyrrhus.
Zo heeft Ulysfes my met dwaaze hoop bedroegen ?
My dacht dit ilond alleen aan Pyrrhus krygsvcrmogen. Ulysses.
Met u ftrekt Philbfleet der Grieken toeverlaat;
Daar gy hen, zonder hem, hy, zonder u, niets baat; Keert hy naar ’t leger niet, wy, verr’ van Troijensnbsp;wallen
Te Rechten, zullen t’faam in ’s Vyands magt vervallen.
A nbsp;nbsp;nbsp;Pyr-
-ocr page 6-2 nbsp;nbsp;nbsp;PHILOCTETES,
Pyrrhus.
Welk een voorfpelling ! van waar komtze u ? Ulysses.
Van de Goón.
’t Is tyd, dat ik u hier hunhoog befluic vertoon.
De Grieken, om ’t verlies uws Vaders gantsch ver» flagen,
Beftonden in dien nood hun Goden raad te vraagen; Maar 's Hemels gramfchap deed hunne angsten nietnbsp;vergaan:
Vervracht niets van de Goón, (jSo fprak hen Calchas aan) Uw leger word vernield,gy hebt den dood te fchroomen ,nbsp;Zo 'k PhiloSletes niet, met Pyrrhus, bier zie bomen.
Van air de Oraakleii, die zyn mond ons heeft gemeld, Is nooit by de uitkomst iets door ’t lot te loor gefteld.nbsp;Na, negen jaaren kryg, voor Troijen aangevangen ,nbsp;Waar aan nog Azië zyn lot vol fchrik ziet hangen;
Na zo veel moeite, ondanks 't roemwaardigst krygsbeleid, Verftrekt de dood het loon van onze dapperheid.
Gy, ik, het Griekfche heir. Mynheer! ’t zal alles fneeven,
En tot ons bitterst leed de fchande ons overleeven. Pyrrhus.
’k Ca Philoóletes zien, hem melden.....
ÜLYSSES.
Neen; blyf ftaan.
Hoor eerst de rampen, die gy moet befchreijen , aan.' Wyl hy de Grieken haat, met onverzetbre zinnen,nbsp;Zult gy de driften van zyn gramfchap nooit vertvinnen.nbsp;Pyrrhus.
Wat voorval heeft die woede ontftoken in zyn’ geest? Ulysses.
Tot nog is dat geheim u niet bekend geweest.
Gy v/aart te Scyros, Vorst, en in uw vroege jaaren, Was ’t geen bekwaame tyd om zulks u te openbaaren;nbsp;Gy had het nimmer naar de reden toen bevat.
In
-ocr page 7-In d’aanvang van ’t beleg voor Prianis trotfe vStad,
Nam HeQor op den Griek een proev’ van zyn vermogen ,
Die niets dan nadeel fpelde aan d’uitflag van onspoogen. loen wierd Vorst PhiloÖect, die hem vol moeds weêr-llond,
Met een’ vergiften fchicht, zwaar aan den voet gewond. Hoor, hoe die droeve wond den Held op ’t wreedstnbsp;doet kwynen:
't Vcnyn ontdekt zich eerst door de ysfelykflepynen, Waarna een diepe flaap zyn felle woede fust.
En alle fnart verdwynt op ’t einde van die rust.
Want naauwlyks heeft de flaap ’t gezicht des Heids be-geeven,
Of hy gevoelt zyn flem en ecrfl'e kracht herleeven,
Die fleeds weêr groeijen, voor een’ toeval, even wreed. De kunst heeft al haar vlyt vergeefsch aan hembefleed.nbsp;’t Geduld van PhiloSeet ging toen geheel verlooren;nbsp;Zyn mond deed niet dan woede en ongenoegen hooren;nbsp;Belaadde de Overften met fmaadelyk verwyt,
Zy waren hem te traag, te moedloos in den ftryd;
’t Voorzichtigst raadsbefluit was laffe vrees betoonen, V'oor all’draalde in hem uitzyn wrok op Atreus Zoonen.nbsp;Die wrevel fl:ond,in ’t eind, den Vorften niet meer aan,nbsp;En heimlyk kreeg ik lafl: om hen daarvan te ontflaan.nbsp;Toen veinsde ik, dat ik ’t heir verliet 'uit ongenoegen,nbsp;’t Geen PhiloCtcet bewoog om zich by my te voegen.nbsp;Wy dceden Lemnos aan, daar ik zyn’ flaap bedroog,nbsp;Wyl 'k, eer hy wakker wierd, te rug naar ’t leger toog.nbsp;Pyrrhus.
Een ongelyk, zo wreed, moet hem uitzinnig maaken. Ulysses.
Rep daarom niets van ’t geen zyn gramfehap kan doen blaaken.
Zorg, datge, als gy hem ziet, onnutte reên verrayd. En doe hem ftraks verftaan datgy Vorst Pyrrhus zyt;
4 nbsp;nbsp;nbsp;PHILOCTETES,
Datgc, op uw reis van Troije, aan dees gehaate Itrandcn
Door zwaarcn itorm verzeild, uvvs ondanks, hier moest landen.
Voorkom zyne achterdocht en hou voor alles ftil.
Dat ik op Lemnos ben en hem vervoeren wil.
Voeg hier nog verder by , dat, na Achilles fneeven,. Gy aan der Grieken beê te veel had toegegceven.
En u, van Scyros naar hun heir, begaaft op weg;
Dat alles u verveelde in zulk een traag beleg;
Dat Atreus Zoonen en Ulysfes, daarenboven,
Uit fchandlyke eigenbaat, u wilden fnood berooven Van ’t voorrecht en den buit, dien Held Achilles ftaalnbsp;Voor u verworven had, door zo veel zegepraal;
Dat gy, verftoord op ’t heir, waar ’t onrecht blyft gebieden,
De Grieken, en voor all’ Ulysfes, gaat ontvlieden;
En weer naar Scyros keert, opdat gy vrienden vindt, Met wie een heldenhart zich waardiger verbind.
’k Verzeker u, Mynheer, dat Philoaeet, gedreeven Door zynen afkeer van een afgezonderd leven,
En zweerende aan den Griek zyne eeuwige ongenaê, Niets meer verlangen zal, dan dat hy met u ga.
Zo ras wy aan ons boord hem zien, naar ons begeeren , Zal ’t fchip, dat hem verbeid, den boeg naar Troijenbsp;keeren.
Zo word die dappre Held, daar hy zulks minst verwacht, Nog in twee uuren tyds naar ’t heir te rug gebragt;nbsp;Alwaar elks hulde, en de eer, hem ryklyk toegemeeten,nbsp;’t Geleedcn ongelyk hem ligt zal doen vergeeten.nbsp;Pyrrhus.
Die list, onwaardig aan een’ Koning, zal,hoe’t zy... Ulysses.
Wie kan die nutte list tot nadeel ftrekken ?
Pyrrhus,
My.
Ulys-
-ocr page 9-Ulysses.
Om welke reên , Mynheer?
Pyrrhus.
Die moet u de eer verklaarcn. ’k Zal PhiloCléet ronduit den inhoud openbaarennbsp;Der Godfpraak, die gy hebt uit Calchas mond verftaan.nbsp;Zo hy één oogenblik vertraagt met my te gaan,
Myn arm.....
Ulysses.
Wat kunt gy van een’ ftryd met hem verwachten. Die, Plercules gelykin fierheid, moed en krachten,nbsp;Dien held alom verzelde; en niet flechts aan zyneeer.nbsp;Maar ook aan zyn bedryf heeft deel gehad, Mynheer ?nbsp;Pyrrhus.
Hoe, waant gy myn gemoed door laffe vrees te treffen, Als ik d’opvolger van Alcides hoor verheffen ?
Verr’ dat zyn groot beftaan befchroomdheid wekke in my, Vind ik my aangefpoord om meer te doen, dan hy.
Al hulp hem Hercules, met Goddelyk vermogen,
’k Zou, in zyne armen zelfs, hem nog te dwingen poogen. Ulysses.
Ach! ’k zie met vreugde, aan ’t vuur dat u uit de oogen flraalt,
Hoe nog Achilles leeft, en in u adem haalt.
Dit fier helluit verruktme en ’t zou uw bloed betaamen, Maar ’t heil van ’t Vaderland hangt aan uw beiden t’faa-Indien gy t’faamen ftrydt en een het leven laat, (men.nbsp;Blyft Griekenland in nood, en gy bederft den Staat;
Ja, hebt u, langs dien weg, van alle hoop verfteeken, Om met onfterflyke eere op Troijen u te wreeken.nbsp;Pyrrhus.
De kracht der reden moet hem brengen tot zyn’ piigt. Zyn eigen voordeel zelfs eischt, dat zyn gramfchapnbsp;zwicht.
Ulysses.
Een aangedaane hoon kan vinnig ’t harte knaagen.
A 3 nbsp;nbsp;nbsp;Nooit
-ocr page 10-6 nbsp;nbsp;nbsp;P H I L O C T E T E S,
Nooit kon met zo veel recht Achilles zich beklaagen; Die vruchtloos door de ftem der Goón zelfs wierd gevleid.nbsp;Verwacht van Philodeet geen meer toegeevendheid.nbsp;Pyrrhus.
Vergecfsch houdge aan, watge ook my moogt te kennen geeven,
Ik volg den raad, dien my de deugd heeft voorgefchrcc-Zy fpreekt, als zy gevoelt, en handelt even vry (ven ; Ik zou u ondienst doen, Myhheer! door vcinzery.nbsp;Ulysses.
Aan welk een ydle zorg kon zich uw ziel gewennen ! Leer bcter’t groot geheim van ’t kunstig heci-fchen kennen,nbsp;’t Gezag der reden geld by weinig menfehen iet;
’t Is fchrandre list alleen, waardoor men hen gebied. Hoe zyn de driften, die een’ Konings troon omringen,nbsp;Toch anders dan doorkunst,dieu verbaast, te dwingen?nbsp;Word veelcrlei belang, vol tegenftrydigheen,
Ooit anders tTaam gevoegd., tot heil van ’t algemeen ? Te grootc vroomheid zou ’t gemeene wclzyn decreh;nbsp;De Oprechtheid word vermengd met Staatkunde in ’tnbsp;regeeren.
’t Geluk van ’t Vaderland is de allereerfle wet,
’c Behoud des Staats ’t voorn,tamst, waarop een Ko-ning let.
Pyrrhus.
Ik zie, hoe heilzaam ’t is uw lesfen te overweegen,
En echter ftaat myn hart uw grondbeginzels tegen;
Ik hoor, daar my meteen een felle wroeging plaagt, ' Hoe zich de deugd ontroert, en hoe zich de eer beklaagt.nbsp;Ulysses.
Dan moetge op ’t oogenblik te rug naar Scyros fpoeden i En u de Ichande'van ’t vergeefsch beleg verhoeden.
P Y R R H ü s. nbsp;nbsp;nbsp;1
Dat de aarde, die ’k betree, zich opene veeleer! Ulysses.
Ulys-
-ocr page 11-Ulysfes durft uw’ moed de heerlykfte eer belooven.
Ik zie, hoe Pyrrhus reeds ftreeft PhiloQeet te boven In dappre daaden,daar ’s Heids oude roem voor zwieht.nbsp;De Grieken zyn hun heil, hun rust, aan u verpligt;
De onfterffelyke zege onthoud zich voor de wallen Van Troije, en wacht uw komst, om u in d’arm te vallenlnbsp;’k Zie Paris, Helenus, Antenor en de bloemnbsp;Der helden, deelgenoots voorheen van HeCtors roem,nbsp;Daar vruchteloos hun moed uw zege wil bepaalen,
Met bloed, te laat geftort, Achilles bloed betaalen;
En nevens hen de Goón der Troijeren, verheerd, Schoon blaakende van fpyt, voor Pyrrhus ftaal verneêrd.nbsp;’k Zie ’t alvernielend vuur langs uw bebloede fchre-den.....
Pyrrhus.
Wat onweêrftaanbre kracht gebruiktge om te overreeden ? ’kVoelmy myzelv’ ontruktdoor’theil,datgyvoorfpeldt.nbsp;All’ ’t geen gy hebt beraamd word ftraks in ’t werk gefteld.nbsp;Ulysses.
Ik keer naar ’t fchip te rug; gerust op uwe zorgen.
TWEEDE TOONEEL.
Pyrrhus, Demas.
W nbsp;nbsp;nbsp;Pyrrhus.
aar houd die Held zich in ’t onmeetbaar woud verborgen.
Maar ’k zie hier, zo my dunkt, bewys van menfehen fchreên;
Naar ’t gintfche afgryslyk hol wyst ons het voetipoor heen. 6 Demas! zou dan daar de naare wooning weezen,nbsp;Waar Philoftetes ’t woên van’tftraffe lot moet vreezen?nbsp;Treén wy daar binnen.
’gaan.
Pyr-
Gun, dat ik u voor moog'
-ocr page 12-PHILOCTETES,
Pyrrhus.
Neen, neen, ik zal terftond wel kunnen zien... blyf liaan. Wanneer Pyrrhus de laatjle woorden [preekt,nbsp;is hy ter zydeen voor den ingang der Jpelonk.nbsp;Demas.
Waarom, Mynheer ?
Pyrrhus.
Myn oog kan naauwelyks verdraagen Dit ysfelyk taafreel van ’s menfehen droeve plaagen ;
’k Zie aarde vaten , ruw uit nood vervaardigd, flaan, Een legerfteê bereid van heesters, takken, biaên.nbsp;Demas.
Ja, dit ’s de plaats, alwaar, van ’t menschdom afgefcheiden. Een Krygsheld, zo beroemd, zyn (lerfuur moet verbeiden.nbsp;Pyrrhus.
6 Goden! moest een Held, zo groot als Philoöcet, Een noodlot ondergaan, zo deerniswaard , zo wreed!nbsp;Helaas! wat rampen flaan den flervling al te fchroomen!nbsp;Ach!hoe beklaaglykzyn we,als wy terwaereldkomen!nbsp;Demas.
Welhaast maakt beter lot dien Held ons weer tot vriend. Pyrrhus.
Wat heeft hy dan misdaan, dat zo veel flraf verdient? Een al te fcherp verwyt, ligt billyk toegedieeven,nbsp;Waartoe, mislchien, ’t verzuim der Vorsten reên konnbsp;geeven.
Demas.
Hy kan niet verre zyn.
Pyrrhus.
Kom, zoekenwe overal;
Ons roepen.....
Pyrrhus, Cephize, Palmire, D E M A s.
Pyrrhus.
Laar wie zien we? ógunflig lotgeval!
Wat fchoonheid ! onze komst doet haar voor onheil duchten.
Cephize.
Palmire, ach ! keeren wy.
Pyrrhus, haar volgende. Mevrouw, waar wilt gy vluchten ?nbsp;Kan ’t mooglyk zyn , datge in een’ Griek uw’ vyand ziet ?nbsp;Wat toont zich voor uw oog dat u geen hulde bied?nbsp;Cephize.
Gcduurende ons verblyf aan Lemnos barre ftranden. Kwam nooit een ander mensch aan deezen oever landen.
Ik fta verbaasd, Mynheer.....
Pyrrhus,
Maar, zo ’fc niyn oog betrouw. Dan is dit Eiland nu ’t verblyf der Goón, IVfcvrouw.nbsp;Cephize.
Het is de plaats, waar ’t leed myn’ Vader doet verkwynen. De zon laat hier haar licht niet dan met weêrzin fchynen,nbsp;De zyden van die rots befchermen onze rust,
En niemand, buiten ons, bewoont dees naare kust. Pyrrhus.
Wie is de (lervling, uit wiens bloed gy zyt gebooren ? Ach ! hoe bcnydenswaard komt my zyn lot te vooren!nbsp;Cephize.
Zytge onbewust van ’t lot des groeten Konings, wien Geen dwingland immer, dan al beevende, aan dorst zien ?nbsp;Hy was Alcides vriend, hy deelde in all’ zyn daaden;nbsp;Een eerloos vloekgefpan heeft hem te fnood verraaden.
A g nbsp;nbsp;nbsp;He-
-ocr page 14-TO nbsp;nbsp;nbsp;PHILOCTETES,
Helaas! Vorst Philofteet, door ramp op ramp beftreên, Heeft in zyn wanhoop thans geen’troost,dan myn geween.nbsp;Pyrrhus.
Hoe moet ik de yslykheid iiws ftrengen lots beklaagen!
Beklaag my van te zien myns Vaders wreede plaagen; In zo veel ongeluk acht ik de myne niet,
En myn verfcheurde ziel lyd Hechts om zyn verdriet. Pyrrhus.
„ Goón, wat gevoelens”! Maar Mevrouw ik hoorde u Ipreeken
Van ’t vloekgefpan , wiens list den aanflag had befteeken; Befcheen uw fchoon gezicht reeds Lemnos aaklig llrand,nbsp;Wanneer door ’t fnood verraad die Held wierd overmand ?nbsp;Cephize.
Neen; ’k woonde in ’t prachtige Methone, .alwaar ik eerde
De wetten van een’ voogd, die naast den troon regeerde. Myn Moeder leeft niet meer; zie in Cephize alleen,nbsp;De gantiche vrucht eens Echts, te vroeg gcfchcurd vannbsp;Palmire bragt my op, met moederlyke zorgen; (een.nbsp;Men hield ons langen tyd myns Vaders ramp verborgen.nbsp;Maar eindelyk van ’t lot des droeven Heids bewust.nbsp;Hield ik myn oogmerk ftil en trok na deeze kust.
Een wreede fchipbreuk, toen ik hier haast dacht te landen, Deed my met droef gezucht het oog Haan naar deesnbsp;ftraiiden.
Myn reisgenöoten, t’faam verzwolgen in den plas, Beipeurden naauwlyks dat ons i'chip verbryzeld was:nbsp;Met Vaders leed begaan, behielden my de Goden;
Zy dachten dat myn troost, myn hulp hem waar van noden.
Ja, Hercules, zo ’t fcheen, ftuitte in dat aaklig wee, Het dreigende geweld der yslyk woênde zee:
Hy hield het leven op', dat ons fchierwaar benomen. En zyn weldaadige arm deed ons het ftrand bekomen.
Wy
-ocr page 15-Wy riepen Vader, die met yver tot ons kwam.
Wat zoetheid fmaakte ik toen hy my inde armen nam! Hoe teer bcftond zyn hand myn traanen af te droegen.nbsp;Hoe toonde zyn gemoed zich met myn’ ramp bewoogen!nbsp;Hoe was ons hart van vreugde en deernis aangedaan!nbsp;Wat teedre traanenvloed deed beider liefde öntftaan!nbsp;Het zeegevaar, Mynheer, myn’ angst, myn leed tegader,nbsp;’k Vergat het alles in ’t omhelzen van myn’ Vader.
P Y R R H U S.
’k Befef hoe uw gezicht hem treffen moest: Mevrouw, Kan ’t zyn, dat ik dien Held, voor myn vertrek,aanfehouw?nbsp;Cephize.
ö Ja, Mynheer. Hy, door behoeftigheid gedreeven,
Verfchafc ons, door zyn’ boog, het onderhoud van ’t leven; En ik verteer myzelf, door ’t aanzien van den nood,nbsp;Waarmeê de zorg voor ons zyn ongeluk vergroot.nbsp;Helaas! wy kwamen om hem hulp te doen genieten,nbsp;Maar wy vermeerderen zyn leed en zielsverdrieten.
Hy dwaalt in ’t hosch, niet verr’ van deeze plaats. Mynheer,
Ik ga, en keer terflond hier met myn’ Vader wéér, VIERDE TOONEEL.
Pyrrhus, Demas.
ZP Y R R H u s.
ie daar ’t eenvoudig fehoon der drie bevalligheden. Met all’ de aanminnigheên , die immer haar bekleedden,nbsp;Demas.
Dat fehoon gelaat, Mynheer, behaagde aan uw gezicht; Maar denk, datge aan den Griek veel dierder zyt verpligt,nbsp;Pyrrhus.
De fchoonheid van Heleen deed twintig Vorsten treuren: Zy was nochtans meer haat, dan liefde , waard te keuren.nbsp;Cephize, integendeel, voegt by ’t verrukkendst fehoon,
12 P H I L O C T E T E S,
De wondre aanvalligheid, die de onfchuld Ipreid ten toon. ’t Zielroerende verhaal van ’s Vaders droevig kwynen,nbsp;Deed haar verheven deugd in vollen luifter fchynen.nbsp;Myn hart, ziende all’ haar’ rouw, waar uit de oprechtheid ftraalt,
.Haar’ traanenvloed, waar by eeneeedlefchaamtepraalt. Zou, willig, ’t yslyk lot van Philofteet erlangen.
Om air de blyken van haar liefde, alleen, te ontfangen. Demas.
Goón, wat gevoelens!
Pyrrhus.
Ja, ’t zy mededogendheid ,
Of moogJyk iets dat my tot teedre vriendfchap leid,
6 Demas,’t zou myn ziel de grootfte vreugd verwekken , Alsvye, eensgezind, met hun naarTroije mogten trekken,nbsp;Demas.
Om niet te veinzen, ’k zie Mynheer, met fchrik en fpyt, De klip, waarop uw hart, te deerlyk, fchipbreuk lyd.nbsp;Ontruk ons ’t woên des doods, die voortgaat in ’t ver-flinden!
Wat moet uw wanklc ziel zich anders onderwinden V Ach! wy gevoelen hoe ons de arm der Goden fluat.
Al ’t heir der Grieken draagt het merk van hunnen haat. Het valt g'een’Krygsman zwaar het levenslicht te derven;nbsp;Maar ’t zal ons noodlot zyn, met fchand belaên, te flerven.nbsp;Daar is geen andrc hoop, die ons hier ovrig is;
Geef Philofteet ons weêr, of wy vergaan gewis. Pyrrhu s.
Hy komt.
13
Philoctetes, Pyrrhos, Cepiiize, Palmire, Demas.
WPhiloctetes.
at felle ftorm , kon u, 6 Vreemdelingen!' Naar dit onvruehtbaar oord, deezeyslyke oevers dringen?nbsp;Of liever, wat geluk heeft u tot my gebragt?
lot, ’t zou thans my niet
Alleen door u te zien word al myn ramp verzaeht. Pyrrhus.
Beklaagde ik me ooit van ’t bctaamen;
’k Zie in u Hercules en Philoéleet te faamen.
Philoctetes.
Wat zietge in my,dan ’t geen op ’t yslykfteuontdekt, Hoe verr’ der Goden haat, der Grieken woedeftrekt?nbsp;Maar ’k moest raisfchien by u, de Zoons van Atrcusnbsp;Ipaaren.
En u myn’ affchrik voor die fnooden niet verkkaren. Pyrrhus.
Een wreede hoon heeft my, zo wel als u, geraakt. Spreek vry.
PhILO CTETES.
Te billyk is de gramfchap die my blaakt.
Met welk een fnoodheid, om hun woede te verzaaden 5 Pleeft my Ulysfes aan dit woeste ftrand verraaden!
Hoe laf verliet hy my, toen ik te flaapen lag!
6 Droeve ontwaaking! ó verfchrikkelykc dag!
Befef myn woede en fnart, die niets kon evenaaren,
1 oen ik zyn vlugge kiel zag ftreeven door de baaren.
’k Vond my omfingeld van gedrochten, op myn kreet; De naarheid van ’t gewest verdubbelde myn leed;
En, daar myn wreede wond my neep, met felle woede, Ce grond myn rustbed was, ik my met traancn voedde;
Geen
-ocr page 18-14 PHILOCTETES,
Geen hoop tót uitkomO: zag in ’t aakligstdoodsgevaar, Vermoeidde ik zelf de zee door jammerend misbaar.nbsp;Myn hand kon ligtelyk myn leed en leven enden;
Maar gramlchap wist den lust tot fterven af te wenden. By dag en nacht door toorn en wraakzucht overntand,nbsp;Hoopte ik dat ik nog eens zou fcheiden van dit ftrand;nbsp;En ’t nodige behoef, dat ons vernuft kan geeven.nbsp;Schonk my de middlen tot verlenging van myn leven.nbsp;Verr’ van trouwlooze, en ihoode, en wreede menfehen af,nbsp;Scheen ’t vaak, dat mynlpelonk myn ziel vernoeginggaf.nbsp;Myn wcldaên (tilden nooit den haat van Atreus Zoonen,nbsp;Hier kwam my’t wreedst ge'drocht gedweër aart betoenen.nbsp;Maar (leeds door’t wreed gevolg van myne wond bédreên.nbsp;Kon ik naaiiw meer voorzien in myn nooddruftigheênnbsp;Ik voelde, -dag aan dag, de krachten my begeeven.
’Jc Wachtte, in myn duifter hol, het einde van jnyn leven, ’k Zag dat vcrblyf ais een gewyde graftombe aan,nbsp;Cephize aanziende.
Wanneer een ecdle Ziel, wier roem nooit zal vergaan. Uit teedre vriendfehap, die geen zorgen kan vervcelen,nbsp;Al de vslykheid'myns lots, met my is komen doelen.nbsp;Ckphize.
Myn waarde Vader, ach ! moest gy het weczen , die My voor ’t geluk bedankt, dat ik my by n zie Vnbsp;Waarom kan ik u niet, ten koste vSn myn leven ,nbsp;Benydenswaarde rust en blyde dagen geeven!
Pyrrhus.
Ach! zagen u de Goun met minder wreedheid aan ! Door hoe veel rampen M’ord elks hart met u begaan:nbsp;Zie Pyrrhus, adn dit (Irand, uw droevig lot betreuren.nbsp;Philoctetes.
Gy, Pyrrhus, gy. Mynheer? ja, ’t mag my hier gebeuren Achilles Zoon te zien; den Zoon van mynen vrind,nbsp;Dien ik in eiken trek uws wezens wedervind.
Pyrrhus.
Ik
-ocr page 19-•15
TREURSPEL.
Ik heh hem door de dood voor Ilium verlooren. Patroclus, de Ajaxen, door ’t wreevle lot verdrukt,nbsp;Zyn, nevens hem, den Staat, door ’t krygsgeweer ontrukt.nbsp;PhI LOCTETES.
Moet dan de, deugd alleen voor ’s Hemels gramfchap beeven.
Achilles ffierf, ó Goón! en Atreus Zoonen leeven; Uiysfes, die Barbaar, my hoonende in myn leed,nbsp;Smaakt thans gerust de vrucht van ’t geen myn y ver deed.nbsp;Gewis legt Troije allang door hun geweld verfionden,nbsp;Een ieder heeft,vernoegd,zyn haardfleên weer gevon-Daar ik, de dood ten prooy, fints negen jaaren tyd, (den;nbsp;Myn leven in elende en ballingfchap verllyt.
Maar thans kunt gy, Mynheer, myn droevig lot bepaalen , Ons in ons Vaderland, naar wcnich, doen adem haaien.nbsp;Pyrrhus.
Op welk een wys?
Cephize.
Waarheen gy u begeeft, AL-nheer,
Myn Vader keert van daar ligt naar zyn .Staaten tYeêr. Zie daar ’t gelukkig uur, dat wy met fmart verbeiden.nbsp;Pyrrhus.
Mevrouw, ’t is Pyrrhus, die u derwaarts moet geleiden. Neen , twyffcl niet, ik zal u redden uit den nood.
Wat zyn de rechten, die myn hart u opdraagt, groot! Laat ons.....
Philoctetes. ó Hemel! ’k fterf.
Pyrrhus.
Wat fchrik kan u verwinnen? Wat felle ontroering treft op ’t onverwachtfte uw zinnen?nbsp;Philoctetes.
6 Goden! Ach!
Pyrrhus.
Gy zucht, gy roept de Goden aan, Terwylme uwe oogen doen uw wreede liiiart verftaan.
Ce-
-ocr page 20-16 PHILOCTETES, Cephize.
Myn Vader... Hemel! laat myn dood uw haat bepaalen, Eu doe op my alleen zyn wreede plaagen daalen!nbsp;Philoctetes.
Ach! Pyrrhus, dat myn ramp u niet afkeerig maak! Pyrrhus.
My deert uw ongeval; ’t verbindme aan uwe zaak. Philoctetes.
6 Ja, ik kon . . -. laat ons terftond naar d’oever Ipoeden! Neen... bly ven wy ... ’t venyn begint op ’t felst te woe-Cephize.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(den.
Myn Heer, gy ziet hoe wreed hy word van ’t lot beftreên. Philoctetes.
Goón! wat vernielend vuur dringt door myne adren heen! Kom Pyrrhus, fluit myn leed, doorftootme op myn be~nbsp;geeren,
Ontfteek een houtmyt, die myn ligchaam doe verteeren. Cephize.
Myn Vader, laat ons gaan.
Pyrrhus, PhihSletes onderfleunende. Ontzeg voor ’t minst my niet,
Dat ik moog’ deelen in uw zorgen en verdriet.
Einde van het eerfle Bedryf
TREURSPEL. 17
EERSTE TOONEEL.
O nbsp;nbsp;nbsp;Pyrrhus, alken.
p wien.rechtvaarde Goón! verlpilt het lot zyn plaagen! Ja, ’t ongevoeligst hart zou zulk een’ flaat beklaagen.nbsp;Wat zeldzaam blyk van liefde, in wrangen tegenipoed!nbsp;Hoe treffen eerbied, fchrik en deernis hier ’t gemoed!nbsp;Een aaklige Ipelonk, waar ’t flaauwe licht moet ftrekken,nbsp;Om de ysfelykfte elend, die binnen hecrscht, te ontdek-Een Vader, fel verfcheurd, door pynen, al te wreed, (ken.nbsp;Zyn Dochter, aan zyn knien, verkwynende in zyn leed;nbsp;Hy wilde zich door’t ftaal een’weg tot uitkomst baanen ,nbsp;Zy greep zyn hand en riep, die baadende in haar traanen,nbsp;„ Myn waarde Vader, leef, tot uw behoud en ’t myn!
,, Verlaat my niet”, Wat ramp! hoe ysflyk moet die zyn Voor ’t hart eens Konings! Goón! van dat wy zyn gebooren,nbsp;Stelt elk ons dartle weelde en trotfe pracht te voren;nbsp;Doet zelf de fchaduwen der rampen van ons vliên.
Men prikkelt onzen lust, door alles wat wy zien; Verbergt ons voor ons zelf, om onze gunst te winnen;nbsp;Men vult door ’t flreelend fchoon van ’t hoogst gezagnbsp;de zinnen;
Men voegt ons naamen toe, die onze ftaatzucht voên ; Men maakt ons zelf tot Goón , zoveel men zulks kan doen.nbsp;Rampzalige offers van ’t gevlei, nooit onderweezennbsp;Dat wy flechts menfehen zyn, fchbon ons de volken vree-
fzen!
TWEEDE TOONEEL.
Pyrrhus, Demas.
ZDemas.
y keuren herwaarts aan, vaar voort te veinzen, Heer, En fchenk dien dierbren fchat aan ’t ganfche leger weêr.
B nbsp;nbsp;nbsp;Denk
-ocr page 22-IS PHILOCTETES,
Denk uit wat jammerpoel van doodelyke plaagen, Verborgen voor ’t heelal, gy hen weêr op doet daagen.nbsp;Wat heil voor Philofteet, als hy in ’t leger treed,
En zich met aanzien, eere en zege ziet bekleed! Pyrrhus.
Vervolg geen fchoon vertoog, door kunfl: u voorgefchrce-Ik zie Ulysfes geest, in ’t listig raaden, zwecvcn: (ven; ’k Heb reeds te veel gedaan; en billyk naberouwnbsp;Maakt, dat ik eindlyk myn bedryf met fchaamte aan-D E M A s.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(fchouw.
Maar die onnoosle list, ons fchenkende ons bcgceren, Beweegt voor ons de Goón om Troijc te overheeren.nbsp;Pyrrhus.
Hoe, is ’t voor Pyrrhus dan een onvcrfchoonbre pligt. Dat hy,door loos bedrog,hun grootheidftellein’tlicht?nbsp;Vertoon my Goden, die doorluchtig, groot, verheven,nbsp;Myn ziel geen’ indruk dan van eedle daaden geeven :nbsp;Die deugd befchermen, wars van uitterlyken fchyn;nbsp;Dan wenfeh ik, zonder fchaamte, om hen gelyk te zyn,
DERDE TOONEEL.
Philoctetes, Pyrrhus, Cephize, Palmire, Demas.
M nbsp;nbsp;nbsp;Philoctetes.
yn Heer, ik voel myn moed en krachten nu her-Kom, gaan wy. nbsp;nbsp;nbsp;(leeven.
Pyrrhus, ontroerd.
Waar, myn Heer?
Philoctetes, eenige febreeden voortgaande.
’k Wil mynaar ’tftrandbegeeven. Pyrrhus.
Neen, blyf.
Philoctetes.
TREURSPEL. ip
Wat is *t dat u bezwaart, en u hier ftil doet ftaan?
Pyrrhus, ter zyde.
Goón! wat ontdekke ik hen ? wat moet ik hen verbergen ? ’t Is vruchtloos ’t vroom gemoed tot veinzery te vergen.nbsp;Wien zullen zy, wanneer zy ’t fchip betreeden, zien ?
Cephize. nbsp;nbsp;nbsp;(vliên;
Gy zyt ontroerd, Mynheer; u fchynt een zucht te ont-ïdyn hart durft aan uw trouw een’ dierbren Vader waagen.
Pyrrhus, ter zyde.
Wat zal zy denken van myn heimelyke laagen? Philoctetes.
Kan u het droef gezicht der rampen, my bereid, Berouw doen hebben van uwe edelmoedigheid?
Gy hebt een deugdzaam hart.
Pyrrhus.
’k Vrees my ftrafwaard te maaken. Philoctetes.
Uw deernis met ons leed, Mynheer, is niet te laaken; De deugd werkt heerlykst, daar ze elendigen behoed,nbsp;En dus verricht gy niets, waarom ge u fchaamen moet.nbsp;Pyrrhus.
Ik vrees de naamen, die zich fnooden waard betooncn.., ’kBreng u voorTroijcns wal^ in ’their, by Atreus Zoonen.nbsp;Philoctetes.
My!
D E M A S.
Wat ontdekt hy hen!
Cephize.
Myn Vader! fnood bellaaii! Pyrrhus.
Bedwing uw woede. Hoor één oogenblik my aan. Philoctetes.
Ik my bedwingen! vlueht, vermetele, uit myne oogen; Zo gy myn’arm niet vreest,wees met myn’ramp bewoogen;nbsp;Gy hebt myn vryheid voor myn trotfe haatren veil.
£0 PHILOCTETES,
Pyrrhus.
Helaas! in u alleen beftaat thans al hun heil!
Ja, nog hield Troije ’t uit,’t beleg blyft daar nog duuren; En ’t overfchot van ’t heir, verflonden voor die muuren,nbsp;Kan langer niet beftaan voor ’s Vyands Oorlogsmagt.nbsp;Nochtans was Troije op ’t punt van zynen val gebragt.nbsp;Toen Heélor moest door ’t ftaal myns dappren Vadersnbsp;fneeven;
Maar weinig tyds daar na verloor hy zelve ’t leven.
Zyn dood heeft al de hoop der Grieken neêrgeveld, Waar by hen Calchas nog decs wreedeGodipraakmeld;nbsp;Dat, daar ons afzyn fteeds hen doet de neerlaag lyden ,nbsp;Ons byzyn hen alleen de zege fchenkt in ’t ftryden.
Dit ’s de onverbreekbre wet die hen de Hemel gaf; Alleen van u en my hangt thans htin noodlot af.
Van hun gevaar bericht, ben ik naar ’t heir getoogen; , Toon, met den droeven ftaat der Grieken, u bewoogen.nbsp;Ach! elk bezweert' u, in den hachgelykften fland,
Uw’ hoon op te oiFren aan het heil van ’t Vaderland,
Ja, Atreus Zoonen, wien hunne ctiveldaên berouwen. Reikhalzen, uur op uur,om u in ’t heirteaanfchouwen,nbsp;En zullen aan uw’ naam betoonen zo veel eer,
Datge air hun dwaalingen vergoed zult zien, Mynheer. Philoctetes.
De Goón flaan eindlyk op ’t onfchtildig lyden de oogen , En hebben hunne wraak geheld in myn vermogen;
Ja, billyk fteunen zy op myn rechtvaardig woên.
Gy, wil op myn gemoed geen ydle pooging doen;
Ik zal niet gaan tot hulp van Atreus fnoode Zoonen. Wat heb ik niet gedaan om hen myn’ dienst te toonen!nbsp;Ik heb voor hun belang by dag en nacht geftreên;
Sla de oogen op my neêr; zie wat ik heb geleên.
Gy wilt, dat ik, tot loon van hun doemwaarde ftreeken, Hunn’ roem bevordren zal, in plaats van my te wreeken;nbsp;Dat ik hun ftaatzueht zelfs een eerezuil berei,
Ik hen met glorie, buit en Ichatten overlaade. ö Goón! dat zich op hen uw ftrengfte wraak verzaade!nbsp;Dat hen een wreede dood alom tot fchrik verftrekk’!nbsp;Een onuitwishre fchand voor eeuwig hen bevlekk’!
Gy wilt door my alleen hen doen vergaan, of Ipaaren; Laat hunne ftraf, kan ’c zyn, myn wraakzucht evenaaren 1nbsp;Zie daar, wat Pyrrhus mond aan hen moet doen verftaan.nbsp;Pyrrhus.
’k Ben ongewoon, myn Pleer, een weigringte ondergaan; Maar zonder vruchtloos u in droeveklagten te uitten.nbsp;Kunt gy de hoogmoed van hunn’ geest gevoelig fluiten.nbsp;Kom met my van naby hunn’ bangen toeftand zien,
Zie Agamemnon zelfs geboogen voor uw knien,
En doe rechtvaardiglyk op hem de finaadheid kleeven, Dat hy aan u alleen verpligt is eere en leven.
Kuntge ooit langs beter weg voldoen aan uwen haat? Wat zal uw noodlot zyn, zo Pyrrhus u verlaat?
Zie hier de tombe dan van PhiloCleet; die braave En dappre Held daalt in zyn duifter hol ten grave.
En zonder dat hy ’t eind zyns levens heerlyk maak’, Beftaat hy al zvn’ roem op te offren aan zyn wraak.
Ach! laat geen haat of gunst thans in uw zinnen zweeven, Geef de eer alleen gehoor, denk aan uw eigen leven,nbsp;Ontruk deps flomme rots uW deerlyk lotgeval.
Moet zich een held beraên wat dood hy kiezen zal ?
Te velde, op ’s Vyands wal, door dapperheid verwonnen, In bloed, en vuur, en ftaal, door moordkreet aange-fchonnen,
Lauwrieren oogftend, die geen tyd kan doen vergaan; Zie daar het fterf bed,Vorll, waarnaar ’t ons voegt te Haan.nbsp;Philoctetes.
Ben ik het dan, ó Goón! die, fchuw voor ’t bloedig ftryden, De eer, die ’t gevaar verzeld, ooit heb beftaan te myden ?nbsp;Die wreeden hebben my als een gedrocht geacht,
Het welk natuur verbergt voor ’t menfehelyk gellacht.
Pyr^
-ocr page 26-Pyrrhus.
’k Geloof, Mynheer, datgc u rechtvaardig toont ver. bolgen;
Maar denk, een plegtige eed deed u hun wetten volgen; Uws ondanks, is die eed nog uw verbindienis.nbsp;Philoctetes,
’fc Verbreek een’ eed, die door den Griek vergeeten is; Roem, Reden, Billykheid, ’t moet alles dien verzaaken;nbsp;De vriendfchap floot dien band, de haat wist dien te flaa-ken,
Wat’s de oorzaak die ons voert ten ftiyd voor Troycns wal. Daar twintig Koningen, verblind, ftaan naar hunn’ val ?nbsp;Rampzalig krygsvuur, uit zo dwaaze reên aan ’t branden!nbsp;De Griek eischt Helena te rug uit Paris handen.nbsp;’tStrcktGriekenland tot fchande op zulk een’eisch te ftaan.nbsp;En Troije tot verderf, dien wreevlig af te flaan.nbsp;Mynheer, laat ons een’ kryg zo ydel laaten vaaren,nbsp;Onwaardig 't flroomend bloed van onze heldenfchaaren,nbsp;Laat air wat wy beftaan uit eedler drift gcfchiên.
Doen wy die Koningen hun droeve dwaaling zien, Gefchaard voor muuren, naar wier val zy vruchtloos poo-Pyrrhus.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cgcn.
’t Is met die Koningen, dat ik wil oorelogen.
Die kryg ontvonkt myn hart,dat mooglyk minbeftond. Zo ’k zo veele edele getuigen daar niet vond.
Ik zal aan hunne zyde op ’s Vaders voetfpoor ftryden; Ik zal, met Griekenland, zyn graf myn eerbied wyden,nbsp;Getuige myns bedryfs, zal my zyn eedle geestnbsp;Vertonnen, hoe beroemd zyn daadenzyn geweest;
En daar zyn fier gezicht myn’ krygsmoed zal doen blaaken, Beproeft myn Vader, of zyn Zoon hem wil verzaaken;nbsp;Zyn glorie, zo ’k niet deed all’ ’t geen hy dorst beftaan,nbsp;Zou onverzoenlyk my met bits verwyt belaên.
Philoctetes.
Waarom, zo ge u zo flerk tot krygsroem op voelt wekken, Met Agameninons naam uw zegepraal te dekken ?
Kom,
-ocr page 27-TREURSPEL. 23 Kom, laat ons moedig ftaan naar fchoonerkrygstrofeen,nbsp;Beftryden we Ilium met onze magt alleen.
Verlaaten we Atreus Zoon, om zyn ondankbaarheden; Zyn vlucht zal hem zyn’ roem voor eeuwig doen vertree-Maar rukken wy terftond ons krygsvolk in ’t geweer, (den.nbsp;Myn Koningkryk grenst dicht aan uw gebied, Mynheer;nbsp;Ik zal niet weigeren u voor myn’ Leidsman te achten;nbsp;Gy zyt myn Hercules, daar wy naar glorie trachten.
Een kryg van negen jaar verzwakte den Troijaan;
Hy kan niet lang ’t geweld van beider magt weêrftaan. Zie daar gevoelens, Vorfl:, die ’t ftoutst befluit verdooven,nbsp;Die van hunn’ aan vang af de onfterfflykheid belooven.nbsp;Gaan we, in drie maanden tyds volvoert gy, ’t geen ’t ver-Van twintig Vorften in geen negen jaar beftond. (bondnbsp;Pyrrhus.
In dit ontwerp, Mynheer, zo vol doorluchte trekken. Kan ik den Held, wiens plaats ge op aard bekleedt, ontdekken.
Het vuur, dat hem bezielde, ontvonkt reeds myn gemoed. Een zwaarigheid nochtans diend door uw zoi^ verhoed...nbsp;Maar iemand nadert, gaanwe.
VIERDE TOONEEL.
VDemas
aderland! wat plaagen!
Twee Vorsten, die alleen uw welvaart kunnen fchraagen, Gaan t’faam.....
VYFDE TOONEEL.
Ulysses, Demas.
Demas.
ceh! Pyrrhus deed alle onze hoop te niet. Ulysses.
Verborgen by die rotSi heeft hem ons volk belpied.
B 4
D E M A S.
Dat lïiood verbond, Mynheer, nit euveldaên gebooren, Kan Pyrrhus oog reeds als iets heerelyks bekooren.nbsp;Hunne aanflag heeft een’ fehyn, die hen te meerder vleit,nbsp;Om dat hunn’ arm daartoe ’t vermogen is bereid.nbsp;Ulysses.
Aeh! durven zy beflaan hun Vaderland te drukken,
Zy zullen nooit de vrucht van hunne woede plukken. Ons krygsvolk, dat de ftraf van hun verdrag befloot,nbsp;Heeft hondert dolken reeds gewet tot hunne dood.
Had ik niet door myn reên zyn dolle drift gebroken, Het had zich op die twee ontrouwen ftraks gewroken.nbsp;Een onweêrftaanbre toorn behaalde de overmagt;
’t Is niet dan woede en moord ,waar naar zyn gramfehap tracht.
Demas.
’k Vrees Pyrrhus; en myn hart mistrouwd hem te ge-reeder.
Ulysses.
Hoe, hebt gy dan ontdekt ?.....
Demas.
Hy mint Cephize teder. Ulysses.
Wat zegt gy, Demas ? Ach, wat nieuw gevaar! Ik fchrik, Demas.
De Liefde eischt dikwils flechts één enkel oogenblik. En Pyrrhus, driftig, heet, bevind zich in die dagen.nbsp;Waarin haar flaverny, zo zoet, meest kan behaagen.nbsp;Cephize munt ook uit in fchoonheid, gantsch volmaakt;nbsp;Gy zoudt niet twyfflen. Vorst, of Pyrrhus waar’geraakt,nbsp;Iwdien gy, nevens my, toenze eerst hem kwam voornbsp;oogen,
Getuige waart geweest hoe fterk hy wierd bewoogen, Wanneer zy weenende en ontroerd voor hem verfcheen.nbsp;Hoe was hy aangedaan door haar rarapzaligheên!
Wat deed zyn ongeduld, zyn’ yver* my bemerken,
Hoo
-ocr page 29-TREURSPEL. 25
Hoe (Je eerst ontftoken vlam met kracht begon te werken! Met wat vermaak hy door dien gloed zich zengen liet!nbsp;Ulysses.
Gy doet my beeven. Ach! hoe veelerlei verdriet!
Ja, Philoéletes haat doet my veel minder vreezen.
Dan ’t deerniswaard beklag van een beminlyk wezen, Dat, met de drift gepaard eens Vaders, zo verwoed.nbsp;Opdat zy Pyrrhus winn’, haar traanen fpreeken doet.
Al ’t voordeel, dat een held door wapens kan genieten, Behaalt een minnaares door zilte traanenvlieten:
Maar gaan we, om t’faam te zien, waardoor men moet w'ecrftaan
Een doodelyke min, die ’t al kan doen vergaan.
van bet Tweede Bedryf,
2Ö PHILOCTETES,
EERSTE TOONEEL. Ulysses, Demas.
U LYSSES.
't Vaderland en Pyrrhus ^aan verloeren,
^ya, Demas,
Met PhiloCtetes zelf, ’t volk heeft vergramd gezwooren Om hem naar ’t Griekfche heir te voeren met geweld,nbsp;Het zy hy leeve, of fterv’: dat vonnis is geveld.
De Griek wil zyngeflacht,zohywêerftreeft,vernielen. En door het bloedig ftaal zyn Dochter zelf ontzielen.nbsp;Dat yslyk fchouwfpel word hem voor zyn dood bereid,nbsp;En wreekt ons voor het minst in dees rampzaligheid.nbsp;Demas.
Zal Pyrrhus dulden dat men die Princes doe fneeven ? Ulysses.
’k Wil zien, hoe verr’ hy in zyn min zich toe zal geeven. Zo hy, ineineedig, die alleen durft voorftaan, zalnbsp;De gramfehap van ons volk ftraks dingen naar zyn’ val.nbsp;Zo Griekenland vergaat, zal Pyrrhus de oorzaak weezen;nbsp;Dat hy dan ’t lot beproev’, het welk hy ons doet vree-
zen
Hoe gaarne zag ik tot berouw hem aangefpoord!
Maar ach! hoe red ik hem, zo hy naar my niet hoort?
Demas. nbsp;nbsp;nbsp;(ven,
Mynheer,wat baat hem doch zyn vruchtloostegenftree-Dan om uwe eedle wraak nog grooter kracht te geeven ? PJeCn, Philofteet kan zich niet redden uit uw hand;nbsp;Uw Grieken hebben hem omringd van allen kant.
TWEE.
-ocr page 31-Ulysses, Pyrrhus, Demas.
W nbsp;nbsp;nbsp;Ulysses.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ken,
y moeten gaan, Mynheer, en weêr naar ’t leger wy-Waarvan het vuur en ftaa! de helft reeds deed bezwyken. Waarom nog meer getracht ons lyfsgevaar te ontgaan?nbsp;Dit flrand zag reeds te veel myn vruchtloos poogen aan.nbsp;Pyrrhus.
Zyn wy niet aangeland, dan om weêr weg te trekken ? Laat gy hier Philoöeet ten prooi der rampen ftrekken?nbsp;Ulysses.
Hoe doch vervoere ik hem, daar gy my zulks ontzegt?
Pyrrhus.
Ik?
Ulysses.
Gy.
Pyrrhus.
Gy zyt verkeerd door Demas onderrecht, ’k Voorfpelde u, dat myn hart, oprecht in zyn gepeinzen,nbsp;Nooit met een goed gevolg zou onderftaan te veinzen.nbsp;En ziende Philoêteet zo fel van ’t lot beftreên,
Wierd myne Ziel geraakt door zyn rampzaligheên:
Ik zag zyn wreede ftraf met innig mededoogen;
Dat deerlyk fchouwlpel had Ulysfes zelf bewoogen. Ulysses.
’k Weet, waartoe ’t klaagen der rampzaalgen my verpligt; Maar ’t recht des Staats op ons is grooter van gewigt.nbsp;Door twintig Koningen is ’t heil der Griekfche Rykcnnbsp;Ons toebetrouwd, Mynheer! daar voor moet alles wyken.nbsp;De haat, de min, het bloed, de vriendfehap, en de fmart,nbsp;Die ’t jammerlykst gekerm,door deernis, wektin’thart,nbsp;’t Moet alles buigen voor die hoogstgewyde pligten;nbsp;Staatsdienaars moeten ’t werk van ’t Godendom verriehten,
Verr’
-ocr page 32-a8 P H I L O C T E T E S,
Verr’ van dat hun gedrag zich naar hun lusten vlyd,
Is ’t nodig dat ze, als Goón, van driften zyn bevryd.
Pyrrhus. nbsp;nbsp;nbsp;(doogen.
Maar gy noemt drift, Mynheer, ’t grootmoedig mede-Waartoe het leed der deugd de zinnen heeft bewoogen. Ulysses.
’k Noem drift, opdat u klaar myn meening worde ontdekt, ’t Mcedoogen, zo onwaard, dat u tot min verwekt.nbsp;Pyrrhus.
Zo ’k minde, was die min, Mynheer, niet onrechtvaardig. Ulysses.
De min is zekerlyk onze achting dubbelwaardig;
Als zy, waar voor fomtyds de deugd en reden zwicht, Het hart verheft en buigt, naar ’t voorfchrift van den pligt,nbsp;En ’t niet vergiftigt door haar doodelyke krachten;
Dan is zy edel, groot, van hemelfche afkomst te achten. En ’t is die min, waarin ’t geluk der Goón beftaat.nbsp;Maar als zy, blind en ftout, den pligt in ketens flaat.nbsp;Dien durft verzaaken om een Minnares te ftreelen,nbsp;Doorluchic Zielen doet in laffe zwakheid deden,
Hunn’ fleren heldenaart houd in een flaafsch verband; Als zy ten offer eischt, Eer, Vrienden, Vaderland,nbsp;En ’t allerhciligft recht durft wetteloos verbreekeu ,
Dan is die min geenszins van misdaad vry te fpreeken. Pyrrhus,
Achilles minde; heeft zyn min ’s Lands dienfl veracht ? Blonk zyn onflerfHyke eer daardoor met minder kracht ?nbsp;Zyn naam is door ’t heelal ten hoogften top gelteegen.nbsp;Ulysses.
Deïdamia kon uws Vaders hart beweegen,
’t Is waar; zyn Moeder, om hem ’s noodlots wreed befluit Te ontrukken, wou door haar zyn krygszucht zien gefluit:nbsp;Maar toen ik ’t blank geweer deed fchittren in zyne oogen.nbsp;Verachte hy de liefde en haar gewaand vermogen;nbsp;Vloog ftraks , vol ongedulds, ten flryd voor Troijens wal,nbsp;Hoe zeer hy waar’ bev/ust van zyn’ gewisfen val:
En
-ocr page 33-29
TREURSPEL.
En gy, hoezeer bewust van uw gewisfe zege,
Gy durft niet... Pyrrhus, ach! dat de eer u nog bewege! PyR RHUS.
Uw hart veroordeelt my op ongegrond vermoên. Ulysses.
Waarom dan vruchtloos zo veel poogingen te doen ?
Ik ken Vorst Philoöeet en zyn verwoede zinnen ;
Gy hoopt vergcefsch dat hem de reden zal verwinnen. Pyrrhus.
De toorn ontftaat zeer haast, maar werkt bypoozen. Heer; Ik leg dien mooglyk door een nieuwe pooging neer.nbsp;Ulysses.
Ik weet te wel, wat raad hy u tracht in te fcherpen. Pyrrhus.
Myn fierheid kan den raad , dien hy my geeft, verwerpen, ’k Wil Philoftetes niet om uwent wil verraên,
Noch tot der Grieken vai hem ooit ten dienfte Raan. Ulysses.
Moet hy ons evenveel als ’t heil der Grieken raaken ? Helaas! weet gy hierin geen onderfcheid te maaken ?nbsp;Hoe! gy beklaagt. Mynheer, een’ wreevlen onderzaat,nbsp;Die, hoe ook Troije ons vloek’, nog meer de Grieken haat;nbsp;En gy beklaagt geenszins zo veel verflaagen vrinden ,
En krygsliên die zich naauw in ’t veld beflooten vinden, Die, daar ons afzyn hen doet beeven en beknelt,nbsp;Ziehzclf belegerd zien door fchrik en doodsgeweld,
Myn medebui-gers bloed roept my,met aaklig kermen; Ik ga naar ’tTroifche ftrand myn Vaderland befchermen;
Daar, zo ik zonder u, niet weeren kan zyn’ val.
Ik, voor het minst, myn bloed grootmoedig Horten zal. Terwyl hier Pyrrhus flyt in eenzaamheid zyn leven,
Zal ik, vol roem, op ’t graf van held Achilles fneeven. Pyrrhus.
Neen ’t voegt aan Pyrrhus.....
Ulysses.
WaiL.
-ocr page 34-Wanneer de Troijer hem, gewond, bezweeken zag, Zyn Vyanden alöm op hem met woede ftortten,'
In twist, wie ’t overfchot zyns levens zou verkorten. Begaf ik my tot hem, befchutte met myn lyfnbsp;Dien Held, en ftuitte dus hun toomcloos bedryf.
Met eigen bloed befpat, in ’t uitterst der gevaaren, Wilde ik my zelven met dien eedlen last bezwaaren;
Al ftrydend met één hand, voerde ik hem uit den flag. Terwyl hy myn verdriet, myn heete traanen zag, ften,nbsp;En Iprak, „ myn waarde vriend! verberg me uw ongenuch-„ Belet my ’t llerven niet inwoên der krygsgeruehten;nbsp;„ ’k Ben vry door uwe zorg, ik haal nog adem , gynbsp;„ Behoed my voor de fmaad, dien Heöor leed van my.nbsp;„ Dat fteeds myn Zoon dien dienst fchatre op zyn rechtenbsp;„ En u de zorg beloon’, die u myn glorie baarde: (waarde,nbsp;„ Strek hem ten Vader, vriend, hy neeme u daar voor aan.nbsp;Zie daar zyn laatfle wensch, hebt gy daar aan voldaan ?nbsp;Ik dorst de woede van zyn Vyanden weêrftreeven:
Gy, my verlaatende, gy offert hen myn leven.
Gy flaat naar myn bederf, ik heb zyn lyf gered,
Zyne eer behoed, daar gy, my, van de myne ontzet. Pyrrhus.
Ach! als myn Vader, Vorst, moet ik u dank bewyzen; Voor myn bevryd gezicht doet gy wéér ’t licht verryzen.nbsp;_My was nog onbekend hoe teedre liefde woed,
Zy fprak voor de eerftemaal in myn onfield gemoed; Een nooitgevoelde drift kon my geheel verwinnen,
’k Ben door uw’ wy zen raad weêr meester van myn zinnen, ’k Verzaak de liefde, ik vloek haar dwaaze vlam, ennbsp;Ulysses.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(zweer...
Keer ftraks naar ’t fchip te rug, dit ’s all’ Wat ik begeer. Pyrrhus.
Ik ga.
DERDE TOONEEL.
Ulysses, Pyrrhus, Cephize, Demas.
VCephize.
erlichtme in iets,dat my op ’t wreedst doet fchroomen. Ulysses, tekens Pyrrbus. (komen.nbsp;Mynheer,de tyd eischt fpoed.trachthaargezichtteont-Pyrrhus, baar trachtende te onttuyken.nbsp;Een onverfchoonbre pligt dwingt my van hier te gaan,nbsp;Mevrouw.
Cephize, hem tegenhoudende. 6 Neen, Mynheer, hoor my ten minflen aan.nbsp;Een weigring, zo onwaard, zou al uw glorie krenken.nbsp;En u myn hart, gewis, van ’t fnoodst bedrog verdenken.
Ulysses, tegens Pyrrhus, zacht. Denk om der Grieken lot, aan uwe trouw gewyd.
Pyrrhus, tegen Ulysfes.
Blyf hier, op dat gy zelf daar van getuige zyt, Mynheer, Cephize zag Ulysfes nooit voor deezen.
tegens Cephize.
In welke zaak, Mevrouw, wenseht gy verlicht te wcezen. Cephize.
Naby dit aaklig hol wierd myn gezicht vervaard Door ’t zien van boeijens, en veel krygsliên.daar gefehaard.nbsp;Wat willen zy, Mynheer ? belet men ons te ontkomen ?nbsp;Heeft dan myn Vadernogeen nieuw gevaarte fchroomen.nbsp;Pyrrhus.
Mevrouw, van de achterdocht, die uw gemoed hefiryd, Wordt gj’ door Philocleet, ligt buiten my, bcviyd.
Hy doe u zyn befluit, het lot der Grieken, hooren; Gy, oordeel zelf daaruit van ’t geen hem is befchooren.nbsp;Cephize.
Helaas! Mynheer, uw hart, zo vol grootmoedigheid, Gedoogt niet dat de list ons ftoode ftrikken fpreid:
Gy
-ocr page 36-32 PHILOCTETES,
Gy fcheen geraakt te zyn door Pljilocletes plaagen,
Dit baarde in myne Ziel een heimlyk welbehaagen. Vind dan die droeve Held, van eik veracht, verfinaad,nbsp;Jn deoopning van een rots geen’vrijen toeverlaat?nbsp;'Daar zo veel rampen , Go6n! vergiftigen zyn leven;nbsp;Moet tot zyn’ laatften zucht zyn leed nog liooger ftreeven.nbsp;Gedrochten woest en wreed, bcflooten in dit woud,nbsp;Genieten , zonder fchrik, een veilig onderhoud;
En in hun holen, daar de ftilte heerscht, getreeden, Verfrischt een zachte rust hen daar de matte leden;nbsp;Mag dan myn Vader, hier met hen verbannen, nietnbsp;Als zy, in vree beftaan en vry zyn van verdriet ?nbsp;Pyrrhus.
Verpligt uw’Vader om den Grieken hulp te bieden; Dan zultge al ons geweld voor tederheid zien vlieden.nbsp;Cephize.
De eer van een’grooten naam is dierbaar voor een’held; De hoon is in zyn oog een ramp, die hevigst kweld.nbsp;Moest dan myn Vaders hoon zyn heldenziel niet tergen?nbsp;Zyn van een’ fterveling onmooglykhern te vergen?
Kan ’t zyn, dat hy terftond zyn Vyanden beminn’? Zyn gramfehap, die den ryd bevestigd heeft, verwinn’?nbsp;Geef my wat uitftel, Heer, om zyn gemoed te kneeden,nbsp;Allengs te doen vergaan zyn felle oploopendhedcn.
Ik zou hem, door te fterk op dat befluit te ftaan, Doen denken, dat zyn leed myn liefde deed vergaan.nbsp;Myn Vader is myn fchat, all’ wat my kan verëeren ,nbsp;Myn blyfehap, voor zyn’ dienst zou ik geen’ troon bégee-Hoe meer hem ’t onheil drukk’,hoe minder ik zyn ziel (ren.nbsp;Vermoên wilgeeven, hoe ’k om hem in ramp verviel.nbsp;Ikftrek dienHeld voor volk,voor vrienden en voor maagen;nbsp;Ach! wie zou anders, dan zyn Dochter, hem beklaagen!nbsp;Ulysses.
Gy hoort, Mynheer, men cischt nog tyd tot dat befchik, En in uw magt ftaat naauw één enkel oogenblik.
Zond gy, wanneer de Goön ons met hunn’ Hikfem dreipn,
Hun
-ocr page 37-Hun ftrenge geesfels doen naar onze hoofden neigen; Doch voor een poos, ’t gevolg der Godlpraak tegenftaan,
Vertraagen kunnen.....
Cephize.
Ach! myn Vader, ’t is gedaan. Die wreede weigering kan my genoeg ontdekken,
Wat yslyk fchouwtooneel my Pyrrhus zal verwekken. Pyrrhus.
Hoe, gy gelooft, dat ik.....
Cephize.
Ja, wreede, ja, ’k geloof ’t. Maar Rilt gy Vaders toorn, alsgy zyn vryheid rooft?nbsp;Doet dan ons ongeluk, u, wie wy zyn, vergeeten ?nbsp;Kunt gy hem in uw hart den minften ftervling heeten ?nbsp;Helaas! hy was weleer rampzaligen ten Rut;
^n eedle heldenzorg heeft vaak ’t heelal befchut.
Tot loon van zo veel gunst,word hy van Ichande omtoogen. Men fchend in hem’t gezag van’t Koningklyk vermogen.nbsp;Ontbreekt ’er aan zyn lot wel ’t allerminRe kwaad;nbsp;Verlaating, armoe, fmart, verbanning, bittrefmaad,nbsp;Hy lyd zelf plaagen die natuur tot fchrik verwekken;nbsp;Helaas! Mynheer, wil die niet t’eenemaal voltrekken,nbsp;Gun dat ik adem haale in myn bedroefd geklag.
Doch zo uw deernis thans my niet vertrooften mag, Verlaat ik u, en wy’voor ’t laatst hem ntype t^aanen.nbsp;Dan kunt ge u door myn hart den weg naar’tzynebaanen.nbsp;Pyrrhus.
Gyllerven! Ach! Mevrouw,bedaar; bedwing uw’fchroom; Dat al uw ongeluk veeleer my overftroom’.
Ulysses, tegen Pyrrhus.
De Goden hebben u tot ons behoud verkooren;
Zo gy Cephize volgt, is ’t Vaderland verlooren.
Cephize, tegen Ulysfes.
Ach! gy verdooft in hem meêdogendheid en eer.
Ulysses, tegen Cephize.
Door my, leeft in zyn hart de roem, de vriendfehap weêr.
C nbsp;nbsp;nbsp;C ï’
-ocr page 38-Cephize, tegen ülysfes.
Uw raad doet de edelheid van zyn gemoed vermindren.
Haar listig klaagen zou door zwakheid u verhindre
Ulysses, tegen Pyrrhus.
Volg my; ftuit dus een drift die nieuwe ftrikken fpreid; ’t Is ’t wcenend Vaderland, dat uaan’t fchip verbeid.
Cephize, tegen Pyrrhus. MynVader fmeekt uwhulppnen tracht hem te overheeren.nbsp;En gunt zelfs de eer hem niet dat hy zich moog’ verweeren:nbsp;De ketens zyn gereed waarin men hem wil flaan.
Kan ’t zyn, dat Pyrrhus hart die lafheid toe kan ftaan ? Pyrrhus.
Aan welke zyde, 6 Goón ! zal zich myn ziel begeeven ?
Cephize aanziende. nbsp;nbsp;nbsp;(ven;
’kVoel ’t vuur van haare reen door al myn adrenzwee-Myn ziel gevoelt de finart van haar rampzaligheèn; Helaas! de liefde ftemt met de eer hier overeen.
’k Vlieg, daar ’t gevaar.....
6 Goon! wat wilt ge u onderwinden!
Ulysses, tegen Pyrrhus.
Pyrrhus, de flem van Ulysfes hoerende, keert zich verbaasd nanbsp;hem toe.
Ik ga
tegen Cephize.
Maar hoe, gy fchreit... Gaan wy uw’ Vader vinden.
VIERDE TOONEEL.
Ulysses, Demas. Ulysses,
Cjty waant, dat door uw min hun lot verbeterd word; Maar denk, dat ge u bederft en hen ten afgrond Hort.
TREURSPEL. 35
EERSTE TO O NEE L.
Cephize, Palmire.
MCephize.
yn Vader zag het volk dat hem wilde overheeren, Maar hy zag Pyrrhus niet, wiens deugd ons kwam verwee-Hy heeft voor hoon bewaard hem,die my’t leven gaf; (ren.nbsp;Die zonder zyne hulp vervoerd w^as, wreed en laf.
Hy zegt, dat hy my mint: Palmire, welke woorden, T. ot hier toe onbekend in dees verlaatene oorden !
’k Dorst hem niet hooren, ’k beefde, ik was van Ichaamte ontroerd,
En in myn’weêrwil wierdmyn hart door hem vervoerd. Palmire , is ’t niet zyn hulde aan Vader opgedraagen.nbsp;Waar door my ’t byzyn van dien Held zo kan behaagen.nbsp;Palmire.
Ach! kon myn mond u nog verbergen, hoe uw oog. Door zyn betoovrend fchoon, hem tot uw min bewoog!nbsp;Waardeer Reeds beevende die luifterryke krachten.nbsp;Cephize.
Uw wyze lesfen zyn geprent in myn gedachten.
Helaas! die fchoonheid, dat betooverend gelaat. Waardoor vaak trotfè waan in onze kunne ontftaat,
Is, zo zy zich der deugd onttrekt en haar geboden,
Het doodelykst gefchenk van de ongenaê der Goden. Palmire.
Uw fchoonheid heeft het hart van Pyrrhus overmand I Zorg dat zich tegen hem eene eedle fierheid kant.
Philoctetes, Cephize, Palmire.
BPhiloctetes.
en ik dan Philodleet, 6 overmaat van fchanden ! Myn leven is gefteld in myner haatren handen.
Zag ik de ketens niet waarin men my moest Haan ? Men wil my fchandlyk doen voor Agamemnon ftaan:
My , die voor mynen naamal’taardrykhebzienbeeven. Maar thans van roem beroofd,in’t nietig flof moet leeven...nbsp;Myn waarde telg, gy moet myn’hoogften wensch voldoen,nbsp;Uws droeven Vaders eer voor bitze fmaad behoên.nbsp;Ce'phize.
Ik acht myn hoogfte wet, het minst van uw begeeren; ’k Zal alles voor u doen; ’k wil ’t by uzelven zweeren.nbsp;Philoctetes.
Is’t in uwe oogen niet een yslyke euveldaad,
W anneer ons ’t leven meer dan de eer ter harte gaat V Cephize.
Gewis.
Philoctetes, haar een' dolk over^eevende. Ontfang dit ftaal, uit handen van uw’ Vadei^.
Cephize, den dolk op zyde hechtende. Myn arm is vaardig, fpreek, wat eischtge ? ontdek u nader.nbsp;Philoctetes.
Zorg, zorg voor all’dat gy, door geen onwaard beklag. Met fchaamte my doet zien hoe min ’k op u vermag.nbsp;Ik heb als Hercules geleefd, ’k wil ook zo derven jnbsp;Zyn voorbeeld is een wet, die my zyn dood deed erven.nbsp;Geen laf gezucht, gekerm, noch fchandelyk geween;nbsp;Zo gy myne eer bemint, volg myn begeerte alleen.nbsp;Cephize.
Myn Vader!
Phi-
-ocr page 41-37
TREURSPEL.
Philoctetes.
’t Scherp venyn, wreede oorzaak van myn Ichroomen , Kan heden zyn geweld my weêr doen overkomen;
Men kan zich dienen van dat doodlyk oogenblik,
Om my naar Ilium te voeren; daar ’k voor fchrik.
Als gy de Grieken ziet naar zulk een misdaad haaken. Moet gy hunne oiFerhande uit hun vermogen flaaken.nbsp;Cephize.
Hoe doch ?
Philoctetes.
’t Geen Hercules begeerde van zyn’Zoon, Opdat hy weeren zou zyns Vaders leed en hoon.nbsp;Begeer ik ook van u.
Cephize.
Hoe! dat ik me onderwinde Een’ Vadermoord? 6 Goón!
Philoctetes.
Die Zoon, dien hy beminde. Ontzei zyn’ Vader niet dat loffelyk beftaan.
Cephize.
’k Wil voor u duizend doón gewillig ondergaan.
Tartte ik dan Hechts het woênder grondelooze baaren. Op dat my de yslykfte der misdaên zou bezwaaren?nbsp;Philoctetes.
Denk, dat gy dus uw’eed, iiws Vaders wil, betracht. Cephize.
ö Neen, Mynheer, maar zie myn leven in uw magt. Ach! laat my van uw liefde of toorn de dood verwerven,nbsp;Maar dwing my niet myn hand in Vaders bloed te verven.nbsp;Philoctetes.
Wreed raeêdedogen, hoe! gy zoud, bedaard, my zien Vervoeren, tot myn’ hoon, voor Agamemnons knien ?nbsp;Ik zie in ’t eind te klaar, hoe myne woede, aan ’t biaaken,nbsp;Op niemand, dan my zelv’, in wanhoop ftaat moet maaken.nbsp;De tyd vlied, haaftenwe ons, eer ’t wreed venyn beftaatnbsp;Te ontwapenen myn’ arm, te leenigen myn’ haat:
Kom laaten wy terftond de felfe pylon fchiccen,
Steeds onverzadelyk naar moord en bloedvergieten , Wier doodelyk geweld geen Itervüng kan verhoên.
Dat Pyrrhus de eerfte zy.
C E p HI z E, hem ’wederhoudende. Mynheer, wat wilt gy doen ?nbsp;Philoctetes.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ren!
Wat hoor ik! welk een ftem durft me in myn woede floo-Hoe, fiioode! kan ’t verraên uws Vaders u bekooren ?
Cephize, w.et een ontroerd gelaat. Wanneer ik Pyrrhus fpaar, bewaakt u myn gemoed;nbsp;Door zyn getrouwe hulp heb ik uw’ ramp verhoed.nbsp;Philoctetes.
Neen, Pyrrhus gaf ’t bevel; w'ie anders had vermogen Zyn volk te doen beftaan dit Hout en eerloos poogen Vnbsp;PalmiSe.
Hy is ’t, Mynheer, hy is ’t, wiens on verwinbre kracht, Dat volk met rasfe fchreên heeft uit ons oog gebragt.nbsp;Uw hart mistrouwt dien Held op ongegrond vermoeden.nbsp;Hy mint Cephize; zou hy u dan niet behoeden ?nbsp;Philoctetes.
Hy mint u!
Cephize.
Ja, zyn eed verzekert my daarvan. Ï’hiloctetes.
Hy mint u!... welk een hoop die my hier (Ireelcn kan; Ik kan nu langer niet zyn eedle deugd verzaaken ;
Geen mensch is waardiger myn Dochters min te fmaaken. Hy kan den haat voldoen, die billyk in my brand,
Op al de Vorsten van ’t ondankbaar Griekenland! Verklaar hem, dat zyn liefde uw’ Vader is gebleeken ,nbsp;En dat ik zelfs zyn’wensch geenszins zal tegenfpreeken.nbsp;Maar zo hy onze wraak niet, nevens my, bezinn’.nbsp;Verwerp met affchrik dan het aanbod zyner min.nbsp;Cephize.
39
Philoctetes.
^ nbsp;nbsp;nbsp;Ach! myn waarde telg, de flnarte.
Dat ik u offer aan myn rampen, treft my ’t harte. Cephize.
Hoe, u, Mynheer!
Philoctetes.
Den troon en al zyn flreelend zoet Verliet ge, en naamt hier deel in mynen tegenipoed.nbsp;Uw teedre zorg, uw deugd, gereed my te onderfteunen,nbsp;Deed my myn droeve elend my naauwelyks bekreunen.nbsp;Uw zucht voor my moet zelfs de Goón ter harte gaan;nbsp;’k Zal nooit vergeeten hoe me uw zorg heeft bygeftaan.nbsp;Maar, als de glorie fpreekt en de eer zich moet verlïooren,nbsp;Erken ik geen natuur, en kan haar ftem niet hooren.nbsp;Gy weet wat felle fmaad my op het voorhoofd drukt,...nbsp;Vergeef myn traanen, my door bitfen hoon ontrukt;nbsp;Cephize, ik kan daarvan ’t geheugen nooit verjaagen,nbsp;Ik kan niet.....
Cephize.
Denkt gy, dat my de eer min kan behaagen? De traanen , die gy ftort, verfcheurenmyn gemoed.nbsp;Het geen de dierbaarheid van de eer te wel bevroed;nbsp;En ziende u dag aan dag onze eenzaamheid betreuren,nbsp;Beftond myn hart met vlyt het uwe naar te Ipeuren;nbsp;Indien het myne, Vorst, voor ’t uwe in deugden zwicht,nbsp;’t Vereert u voor hetminfte, en draagt zich naar zyn’pligt.nbsp;’k Heb in den glans gedeeld waarmeê mynVader praalde,nbsp;Thans deel ik in den hoon, die zyn geluk bepaalde.nbsp;Philoctetes.
Myn Dochter! dierbaar bloed! ó Hemel, welk een vreugd Te leeven in een telg-, zo waardig onzer deugd!
’k Zie Pyrrhus naderen. Cephize, ik zal vertrekken; Gy, tracht het harte van Achilles Zoon te ontdekken.
Pyrrhus, Cephize, Palmire.
MP YRRHUS.
evrouw, het krygsvolk is gefcheiden van elkacr; k bragt het op de vlucht niet zonder lyfsgevaar: (pen.nbsp;igt fpoed het binnen kort weêr herwaarts aan met hoo-Vertrekken wy terftond, laat geen’ meer tyd verloopen.nbsp;Maak dat uw Vader met de Grieken zich vereen’;nbsp;Toon mede uw dierbre gunst aan ’t heil van’talgemeen.nbsp;Durfde ik by deezeu pligt, die uw gemoed moet buigen ,nbsp;U tevens ’t groot belang van myne min betuigen ? (blaakt:nbsp;Maar neen, ’t is vruchtloos dat uw fchoonheid Pyrrhusnbsp;Ge ontlleekt in hem een vlam die uwe ziel niet raakt.nbsp;Cephize.
Is ’t dan voor Pyrrhus wenschmy al te ftrenggedraagen, Als ik hem ’t middel toon hoe hy my kan behaagen ?nbsp;Myn Vader is bewust van uwe min tot my.
Hy flaat u toe, dat de echt uw trouw tot loon gedy’; Maar ’t is in zyn gebied , daar Hymens gouden bandennbsp;My moeten aan uw lot, tot beider heil, verpanden.nbsp;Pyrrhus.
Aanminnige Princes. . . Ach! waarom my bereid,
’t zoet van zulk een’ band, de wrangfte bitterheid ? Kunt ge uw gevoeligheid, Mevrouw, dan nooit verzaaken?nbsp;Dathuwlyk zou ’t geluk myns levens gantschvolmaaken.nbsp;Een heir is voor een’ Vorst het prachtigst hofgezin ;nbsp;De glorie zou ons daar verzeilen met de min.
Cephize.
Heeft u myn Vaders ftem tot geen befluit bewoogen? Wanneer ge onslvoert naar ’t heir, hoont ge ons voor iedersnbsp;Pyrrhus.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(oogen.
tis
Betaamt het my, Mevrouw, dat ik den dieren eed, Dien ik te Scyros zwoer, op Lemnos ftraks vergeet?
-ocr page 45-treurspel. 41
’t Is Agamemnon, die my dagvaart by zyn vaanen;
’k Beloofde, ik zwoer zelfs hem een’ weg tot wraak te Cephize.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(baanen.
Hoe word een’ eed misbruikt! ’t is noodloos, datgy zweert. En by de Goon betuigt een zaak, die u onteert.nbsp;Pyrrhus.
Ik my ontëeren!
Cephize.
Daar gy Hercules kunt weczen,
Is ’t fchandlyk dat gy zoud Vorst Agamemnon vreezen. De Godfpraak bied u ’t lot van twintig Vorsten aan;nbsp;Waarom vernedert ge u hun wetten te ondergaan?
P Y R R HU s. nbsp;nbsp;nbsp;(toonen...
De Griek fineekt my om hulp; ’k zou my meineedig Cephize.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(hoonen.
Gy vreest dat ge iemand van zyn Vorsten ’t minst zoud ’tis hun belang alleen waar aan ge uw zorg verbind.nbsp;Maar ’t onze, Pyrrhus, word als niets van u bezind.nbsp;Myn Vader bood u aan zyn Dochter en zyn Staaten;
6 Al te onnutte vriend, die band zou ons niet baaten... Air wat gy my thans zegt, heeft op myn zie! geen kracht,nbsp;’t Befchikken van uw hart flaat nog in uwe magt,
’k Ontfla uw min vand’eed ,dienzybeftondtezweeren; Verberg my voor altoos uw vlammen, die me ontëeren.nbsp;Pyrrhus,
Wat mag de liefde zyn, wier trotsheid,nooit voldaan, My door één houding, door één oogwenk neer kan flaan ?nbsp;Cephize.
Veel grooter in ons woud, dan gy ten troon gefteegen, Zal de eer, by ons, zo veel, als kroon en fcepter weegen.nbsp;Vertrek, laat ons alleen dees woefie kust ter woon;
De deugd behoeft geen meer getuigen dan de Goón. Pyrrhus.
Niets dan een valfche roem beftiert uw’ Vaders zinnen.
Cephize. nbsp;nbsp;nbsp;(nen;
Gy hoopt vergeefsch dat ge iets.op zyn gemoed zult win-
Denk dat gy nooit hierna myn’ Vader weder ziet. Pyrrhus.
Maar Griekenland verloor zyn recht op hem nog niet. Cephize.
’k Verfta u, en ontdek der Grieken oogmerk nader. Myn leven is gehecht aan ’t leven van myn’ Vader,
En deeze hand , tot nu bewaard voor Pyrrhus echt,
Zal haast beteugelen der Grieken nietig recht.
Pyrrh us.
Wat zegt gy? Ach!doe my die wreede taal niet hooren.
Cephize. nbsp;nbsp;nbsp;(ren.
’k Heb op myn' Vaders cisch een’wreeden eedgezwoo-De vrees, die hem bezielt voor fchandeen’s volk geweld,.. Pyrrhus.
Wel nu?
Cephize.
Heeft deezen dolk aan my ter hand gefteld. Pyrrhus.
Waar toe ?
Cephize.
Indien men weer beftaat op hem te pasfen, En hem, wanneer hy flaapt, mogt trachten teverrasfen ,nbsp;Begeert hy dat dit ftaal,’t geen hem der fchande ontrukt.nbsp;En ’t woedend volk misleid, worde in zyn hart gedrukt.
Pyrrhus. nbsp;nbsp;nbsp;(ten!
Mevrouw, hoe, zou uw hand een’ Vadermoord verrich-Cephize. nbsp;nbsp;nbsp;(pligten.
Wat weet ik ’t! ’s volks geweld kan my daar toe ver-Zou ik myn’ Vader uit myn’ arm zien rukken? moet Hy ’t fpeeltuig ftrekken van uw krygslién, zo verwoed?nbsp;V^at kan dan Philofteet en my het leven baaten?
Moet ik ’t behouden om ’t der fchand ten prooi te laaten ? Een eerloos ftervling is een haatlyk monfter, ’t geen.nbsp;Van ieder een verfoeid, fteedsw'ord door vrees beftreên;nbsp;Elks oog, waar voor het nooit zyn fchande kan verbergen,
Schynt van zyn eerverlies hem rekenfehap te vergen;
Slaat
-ocr page 47-Slaat zyn gezicht ter neêr, en raad hem aan in ’t graf Te vluchten, dat hem moest verzwelgen, tot zyn ftraf.nbsp;Pyrrhus.
ó Neen, dat wreede lot zal nimmer u befl:r3'den;
Ik bied my aan, Mevrouw, al uw verdriet te lyden; Dat krygsvolk, zo verwoed, zult gy nooit wederzien,nbsp;Schoon ik nog duizendwerv’ de dood moest weêrftandnbsp;C E p HI z E.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(biên.
Helaas! mogt ik in u een eedle ziel ontdekken,
’k Zou haaken naar een’ echt, die my tot heil zou Ibrekkeh; Ach! dat myn minnaars hand my fchenk myn’ Vader weêr;nbsp;Richt die gedenkzuil aan de liefde op, aan uwe eer.nbsp;Kunt gy zyn yslyk lot nog aanzien zonder zuchten ?nbsp;Zyt gy beveiligd voor zyn deerlyke ongen uchten?nbsp;Helaas! zo ’t menschdom ’t oog fteeds op zich zei ven floeg,nbsp;’t Zou weenen in de fmart van elk die ramp verdroeg,nbsp;’k Zie krygsliên naadren, Goón! ik vlieg naar mynen Vader.nbsp;Pyrrhos.
’k Stuit hun vermeetle drift en uw verdriet te gader.
Ulysses, Pyrrhus, Demas, Krygsvolk.
E nbsp;nbsp;nbsp;Ulysses.
en vaartuig uit het heir believende dees kust j De Frygiaan is van ’t befluit der Goón bewust.
Hy dient zich van den tyd dat gy zyt afgeweeken,
En tracht, vol yver,zich met vuur en ftaal te wreeken. Zo gy den vyand niet haast voorkomt in dien Rand ,
Is onze vloot vernield, ons leger overmand.
Pyrrhus.
ó Goón!
Ulysses.
44 P H I L O C T E T E S,
Is, na een wreed gevecht, bereids te rug gedreeven; Het overfchot ontweek, in onzen wal, ’t gevaar;nbsp;Maar alles wedergahnt van ysfelyk misbaar.
Men treurt om Menelaus en Diomedes wonden,
Ja, Nestors dappre Zoon is ook gekwetst gevonden. Pyrrhus.
Wat ramp 1
U LYSSES.
’s,Verwinnaars hart, hier door vervuld met waan , Durft in uw afzyn na nog grooter voordeel ftaan.
De Troyers hebben, wreecf, Achilles graf verbroken, Zy durfden de eedle fchim in ’t (til verblyf beftooken;nbsp;Zyn ligchaams overfchot, zo dierbaar in ons oog,nbsp;Waarvoor zich’t Griekfche volkgodsdienftignederboog.nbsp;Voortaan ontheiligd, en gefleept om Troyens muuren.nbsp;Aan gier en raaf ten prooi, moet HeSors lot bezuuren.nbsp;Pyrrhus.
d Schrikkelyke dag! .
Ulysses.
Helaas! zo ge in dien flaat,
6 Pvrrhus! nog deez’ dag gehoord had naar myn’ raad, De Griek had, voor den llryd, held Philofteet vernomen;nbsp;Gy waart zyn nederlaag, zo bloedig, voorgekomen.nbsp;Pyrrhus.
Ik kan myn wroegingen noch uw gedicht weêrftaan. Verlaaten wy dit ftrand, zo yslyk; laat ons gaan;
Neen, zonder wraak, Mynheer, kan ik niet langer leeven. Ulysses.
Maar wil zich Philofteet met u op weg begeeven ? Pyrrhus.
Wat haatelyke naam, dien gy my hooren doet! Ulysses.
Ja, Philofteet,Mynheer,misleidde uw’ heldenmoed. Pyrrhus.
Is ’t zeker, dat we ons heil door Philofteet verwachten 1 Kan ik niet, zonder hem, myn’ Vaders wraak betrachten ?
Ulys-,
-ocr page 49-Ulvsses.
’t Bleek reeds te klaar, hoe fel de toorn der Goden brand, Helaas! hun wreekende arm dreigt ons van allen kant:nbsp;Schoon Pyrrhus heldenmoed al wondren kon verrichten.nbsp;Zal hy het noodlot,dat de Godfpraak fi;cunt,doen zwichten?nbsp;'t Eiicht alles Philoöeet. Dat hy worde opgeligt.
Dit krygsvolk....
Pyrrhus.
Vaar niet voort; 6 Goón ! wat wreed gezicht!... Ulysses.
Hoe nu, durft Pyrrhus nog vermetel hem verweeren ? Pyrrhus.
Dat niemand van dit volk beftaa hem te overheeren; Gewapend met het fchild der wanhoop, wacht hy ’t af.nbsp;En voert voor eeuwig, door zyn’ dood, uw hoop in ’t graf.nbsp;Ulysses.
Wat zult ge, ö Goden! van myn Vaderland befluiten? Pyrrhus.
Zyn woefte wreedheid kan, zo veel als u, my fluiten. Weêrhou nog uw geweld één enkel oogenblik:
’k Zweer, zo ’k hem niet beweeg, dat ik naar u my fchik.
Einde van bet vierde Bedryf.
46 P H I L O C T E T E S,
EERSTE TOONEEL.
H nbsp;nbsp;nbsp;Pyrrhus, alken. Omogen,
elaas! dat nooit myn ziel, ten proo^' aan uw ver-Door uw gevaarlyk gif zo hevig zy bewoogen,
6 Onverzoenbre Toorn, ó Haat, dien niemand keert, Trotlè Aardstiran, die wreedst het menfchlyk hart regeert.
TWEEDE TOONEEL.
Ur-YssEs, Pyrrhus, Demas.
L nbsp;nbsp;nbsp;Pyrrhus.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(zaaken.
aat ons geen hoop meer voên tot redding van ’s lands Ulysses.
Van’t onheil, dat ons drukt, zal hy geen vruchten finaaken. Lees, lees het vonnis, dat ons krygsvolk heeft geveld,nbsp;En zonder tydverzuim te werk moet zyn gefield.
Pyrrhus, geleezen hebbende, vervolgt met een ontroerd gelaat.
Misfehien verdient hy ’t... en zyn haat, zo menigvuldig... Maar ach! Cephize is niet aan zo veel woede fchuldig;nbsp;En daar gy Philoöeet doet vallen door ’t geweer,nbsp;Wreekt gy het Vaderland, maar red het niet, Mynheer.nbsp;Ulysses.
Dit heeft de maat vervuld van onze tegenlpoeden, tly kan zyn dolle wraak naar zynen zin doen woeden.nbsp;De Goden fielden hem ontrend zyn’ toorn gerust;
Hy moort ons allen, zo hy flerft aan deeze kust.
Zulks weet hy, die barbaar! ó haat, zo fel van krachten! Te fier ven tot dien prys fchynt zoet in zyn gedachten.nbsp;Maar eer zyn levenseinde al onze hoop doe vlicn,nbsp;Beproeve ik ’t uitterst nog; Mynheer,ik wil hem zien.
Pyr-
-ocr page 51-47
P Y R H H U S.
Ulysfes wil hem zien ? ó wreedfte der gelprekkcn! Wat hoop kan zyn gezicht, zo doodlyk, u verwekken?nbsp;Hy weet nog niet dat gy op Lemnos zyt geland;
Maar acht u de oorzaak van zyn ongeluk en fchand.
• Ulysses.
Ik wil hem zien, Mynheer, wat waag ik toch ? myn leven, Het geene ik honderdwerv’ voor ’t Vaderland wügeeven.nbsp;Misfchien word door myn bloed zyn’feilen haat voldaan.nbsp;Vertrek, ik bied me alleen zyn toomloos woeden aan.nbsp;Minerva, wyze Maagd , beuier myn zwakke reden;nbsp;Ulysles wierd bekend door uw weldaadigheden.
Eiits hart, wanneer gy fpreekt, verneêrt zich naar uw’ wil, Ja, voor u zwygen zelfs de fierfte driften ftil.
Wil in den woeften Held het redenlicht ontfteeken, Verwaardig u, door my, met vrucht tot hem te ipreeken,nbsp;Verzwak de werking van zyn felbeftreén gemoed.
Wat kan myn zorg beftaan, indien uw kracht niets doet? Weer van den Griek’t verderf,’t geen hy zich ziet berei'-
Philoctetes, Ulysses, Pyrr'ïius, Cephize, Palmire, Demas.
V nbsp;nbsp;nbsp;Philoctetes, tegen PyrrBus.
ind ik u nog, Mynheer V wie doet u hier verbeiden ? Is ’t volk onwillig u te volgen van dees kust ? (bluscht.nbsp;Gy hoopt vergeefsch dat ge ooit myn felle gramfchapnbsp;Wat zieik? de oorzaak van myn leed aan Lemnos Ilranden!
tegen Cephize.
6 Goón, hy is het zelf! geef my geweer in handen. Ulysses, werpende zyn zwaard voor de voe»nbsp;ten van PbiloSietes.
Zie daar.
Phi-
-ocr page 52-48
PHILOCTETES.
PniLOCTETES.to zwaard van den grond opgenomen hebbende en Ulysfes dreigendenbsp;te doorjlooten, word daar in door Pyrrhusnbsp;belet.
Sterf, fterf barbaar! myn gramfchap zo verwoed.... Pyrrhus. •
Hoe! op een’ Krygsheld, die u wapenloos ontmoet.
Philoctetes, tegen Pyrrhus. Zo ge aan dien loozen fchyn u kunt gevoelig toonen,nbsp;Kent gy nog niet te recht den flaaf van Atreus Zoonen.nbsp;Hun hulde, uit zelfbelang, word nooit van my begeerd,nbsp;’t Is, wreede Vorsten 1 om u zelf dat ge u verneêrd;nbsp;Tot in uw wroegingen doet gy my hoon befpeuren.
Gy voelt door ’s Hemels wraak u treffen, ii verfcheuren; Een ftraffe Godfpraak is ’t, die u met fchrik bevangt,nbsp;Ja, tusfehen ’t Godendom en my vind ge u geprangd.nbsp;Zyn fchittrend blikfemvuur draalt u te zeer in de oogen ;nbsp;Zie daar de reden die uw trots heeft neêrgeboogen.nbsp;Gaat, wreede Grieken, gaat, ik kan niets voor u doen;nbsp;Uw lineeken is vergeefsch, ja, doet my feller woên.nbsp;tegen Ulysfes.
Ontwyk my, fnoode, ga uw medeftanders vinden; Deel in hun ftrenge ftraf voor ’t eerloos onderwinden.nbsp;Denk in de rampen, die u dreigen overal,
Dat ik den flag bellier, die u verpletten zal.
Ulysses.
Stoot toe; maar laat me alleen uw’feilen haat verzaaden. En wil daarmede niet uw Vaderland belaaden.nbsp;Philoctetes.
Dank zy myn ballingfchap, ó wreede! ik heb ’er geen. Hoorde immer Griekenland myn kermen en geween ?nbsp;heeft het, daar myn leed geduurd heeft negen jaaren,nbsp;y ooit de zorgen van een Moeder doen M'eêrvaaren?nbsp;De wraak van ’t Godendom is aan myn keur gefield;nbsp;Wie moet het doel zyn van haar vreesfelyk geweld?nbsp;De Troijers hebben my, in kryg, hunn’ haat befchooren;
D#
-ocr page 53-T R E U R S P E L. 40
De Grieken, die ik diende, op ’t wreedst myn dood ge-zwooren.
De Troijers hebben my, die hen beftreed, gewond; De Grieken my verdrukt, toen ik hunn’ val weêrftond^nbsp;Daar ik om hunnentwil een wreedeftraf moest draagen.nbsp;Vereenden zy de woede en list om my te plaagen.
Die fnooden hebben my den wreedften hoon gedaan gt; Verrader, ben ik hiergebragt door een’Troijaan?
Ulysses. nbsp;nbsp;nbsp;Cgen;
Uw naam heeft van den Griek geen letzel ooit gekree-A1 hoont men ’t Godendom, is ’t voor zyn eer verlcegen ? Haar luifterword beftre at, maar nimmermeer befmet,nbsp;Hy ftraft zichzelven reeds, die zich daar tegen zet_;
En ver van ’t hoog gezach der Goden iets te fchaaden, Stuit op hem zelv’ te rug de fchand der euveldaaden :nbsp;Dus leggen ook de Goón hun gramfehap ligt terneêr.nbsp;Hun hart behoud niet lang ’tgevoelder wrok, Mynheer.nbsp;Het enkele berouw, betoond in vierig fmeeken,nbsp;Verdryft het ongelyk, en kan den haat verbreeken ;nbsp;Verwerft door ootinoed,dat de fchuld haar ftraf ontwykk’:nbsp;Een ftervling, die vergeeft, maakt zich den Goón gelyk.
Philoctetes. nbsp;nbsp;nbsp;(gen,
Zyn dan de Goón min groot, wanneer hun wraakvermo-Rechtvaardig aangerpoord,ondankbren draalt in de oogen? Wanneer hun biikfein dreigt en alles fiddren doet?
Zie daar de Goden, die myn wraakgelyken moet;
Ik wil hen aan myn’haat, geheel, ten voorbeeld geeven, Ên doe op ’t Griekfche heir hun ftrengeGodfpraakklee-Troijaanen, fcherpt uw ftaal, vervaardig al uw magr; (ven.nbsp;Ik wreek uw ongelyk, gy neemt myn wraak in acht.
Ik wil den Griek, dien ’k vloek, uw wraak ten prooi doen vallen;
Spaart Pyrrhus, groote Goón! en blikfemt de andren allen.
Pyrrhus, tegen U/ysfes. Vertrekken wy, Mynheer, ’k fchrik, dat hy, zo verwoed,nbsp;Zyn vloekbegecrtens uit, die ik verfoeien mpet,
D nbsp;nbsp;nbsp;Hy
-ocr page 54-50 P H I L O C T E T E S,
Hy wil in de eigen wraak befluiten zo veel Helden En Vorsten, die hy weet dat nooit zich fchuldig (lelden.nbsp;Zou ik' van aller lot begeeren vry te zyn ?
Neen, dat dit wreed gemoed aan zynen wrok verk wyn’; Zvn dolle drift heeft my van rnyn belofte ontheven ;
’k Heb die tot heil des Staats, niet tot zyn’ val, gegeeven. Dit offer baart rnyn ziel een ysfelyke linarc;
Maar ’t welzyn van ’t gemeen gaat my voor all’ter hart. Kom,laat ons onder.’t juk derGod(praak niet meer zuchten,nbsp;Laat ons door hcldendaên dien tegenftand doen vluchten,nbsp;Zyn ’t Vaderland en de Eer geen Goden? ja, ik hoornbsp;Hen fpreeken, hunne magt komt my ontzagiyk voor,nbsp;Hun ftem kan Pyrrhus lot het zekerst hem voorfpellen,nbsp;En doet zyn’arm , door wraak, hun ongelyk herflellen,nbsp;Philoci'etes,
Dit groots en fier befluit, hoe waardig ’t Pyrrhus zy.. Zal in Ulysfes oog onnut zyn, zonder my.
Ulysses,
Gy toont opAtreus Zoons en my fleeds uw misnoegen; Maar ’t klaagen over u zou ons veel beter voegen.
Het zy uw ballingfchap rechtvaardig zy, of niet,
’t Is Agamemnon, die u, door de Goón, gebied.
Wie geeft u vryheid zulk een (Ircng bevel te ontleggen, En wat zult ge op 't gedrag van Hercules my zeggen ?nbsp;Gy deelde in zyn bedryf, hem volgende onbevreesd.nbsp;Gy kunt niet twyfflen of hy is een Held geweest.
Zyn voorbeeld fielt gy zelfs, u, als volmaakt, voor oogen. Indien gy ons vertoont zyn’ moed in ’t oorelogen,nbsp;Vertoon ons insgelyks zyn edelmoedigheid.
Door Argos Dwingeland gehaat, vervolgd, misleid. Ondanks de driften, die zyn ziel tot wraakzucht fpoorden.nbsp;Erkende hy de Goón, in Vorst Euristheuswoorden.nbsp;Gedweê, gehoorzaam in diens veelerlei bedel,
’t Heelal doorkruisfende op des Dwingelands bevel, Trotzeerdehy, vol moeds,den afgrond en zyn plaagen.nbsp;En deed al ’t Aardryk van zyn Heldenfaani gewagen.
Hy, die, voor deugdbewys, flechts daaden aan kan biên, Maar redenloos en ftout, geen wetten wi! ontzien, (zen,nbsp;Hoe zeer zyn naam ook word door ’t wuft gemeen gepree-Ver van een Held te zyn, fchynt naauw een mensch tenbsp;Philoctetes.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;weezen.
Ontmenschte wreedaart.....
Ulysses.
Vang geen noodloos klaagen aan.
Cy zweert na d’ondergang uws Vaderlands te fiaan.
Als iemand een ontwerp, zo yslyk, door durft dringen , Stelt hy zich zelfs ten doel der wreedfie folteringen:nbsp;Zyn fnoodheid hecht op haar, die hem ter waereld bragt:nbsp;Zyn fchande volgt hem na tot in zyn nageflacht:
Zyn medeburger fchrikt, als hy zyn’ naam moet hooren: Men tracht den Ichuldigen met yver op te fpooren.nbsp;Hy,haatlyk voor zichzelv’, ’t heelal totfchriken hoon,,nbsp;Leeft dooiende, beroofd van Wetten, Vrienden, Goón.nbsp;Zyn ftraf moet ieder mensch een yslyk voorbeeld ftrek-De grafzerk weigert hem, in ftille rust, te dekken, (ken;nbsp;En de aard laat hem ten prooi aan inonfters, die vertreênnbsp;Het ftervend ovcrfchot van zyn verfcheurde le(5n.
Zyn fchimmen, nooit den prang der razerny ontvlooden, Begeeren vruchteloos een’ doorgang by de dooden;
Ja, de afgrond , de afgrond zelfs is doof voor zy ne fmart: Wreek u,tot zulk een’ prys,ó wreede,hebt gy ’t hart.nbsp;Cephize.
Myn Vader, tracht een’ vloek zo yslyk aftekeeren. Philo ctetes.
„ Door welk taafreel tracht my die wreede te overhee-„ Ik fidder,als myn hart zyn yslykheidbevroed, (ren! Zyt gy het PhiloÖeet, die fchrik gevoelen moet?
Is ’t op Ulysfes ftem dat gy uw’ haat moet fmooren 2 ó Goden! moest ik nw ooit waagen hem te hooren!nbsp;Ulysses.
Vertrek terftond, Mynheer, zend fchepen naardees kust, Waarmcê de Held vanhier vervoerd word naar zyn’lust.
D 2 nbsp;nbsp;nbsp;Die
-ocr page 56-53 p H I'L o C T E T E S,
Pie ’tlot'des Grieks'gebied, moet oök ziehzelv’gebieden. Spreek jiiec in ’t legervan zy n’ toorn, zo fel aan ’t zieden,nbsp;Men zou ligt vreezen ’t eind van zvn verbolgendhcên.nbsp;Neem al ons krygsvolk medö; ik blyf by hem alleen.nbsp;Philoctetes.
Ulysfes blyft by my! Barbaar, vlucht, zonder beiden. Een koopren muur, veeleer, moest ons voor eeuwig fchei-Ulysses.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(^den.
Indien uw hart, met my, zich niet verzoenen kan, paat rhy aan deeze kust, • en volg de Grieken dan.nbsp;PHILoCtETES.
Door hoe veel midien weet die fnoode my te prangen! Ik vlucht;' in-'zyn berouw tracht hy my nog te vangen.
Hf maakt e'en beweeging- om roeg te gaan.
’t Moet all’ my haatlyk zyn, ja, zelfs dat hy zich boog... Wat wroeging brengt my wéér bmyns ondanks, voor zynnbsp;Wat feüeontrocring kan zyn rede inmiy verwekken !(oog!nbsp;Ik weet de gramfehap,- die my blaakt, naauw meer- tenbsp;- ontdekken.
My nhart',doordriften, diéelkaarweêrftaan, vermand.., 6 Goón! wier kracht my treft, laat myne woede in fbmd...nbsp;'quot;ÜL-YSSES. .
De God des afgrohds, nooit verzaad van wee en traanen, Kan,-'onverzoenlyk, zich alléén van goedheid fpaanen;nbsp;Maar ’t is de Hemel; die, 'zo yvrig na ’t bewindnbsp;Van onze harten, ons'door liefde en gunst verbind.nbsp;Cephiz E.
Kan my de Hemel, of Ulysfes ftem, beweegen ? . . . Maar de eerbied fluit myn’ mond en ftaat myn’ yver tegen:nbsp;’t Is niet dan bevende dat ik u-aah durf zien.
Vergun uw.iDochter datze omhelzen moog’uw knien, Myn Vader;' Ach! Cephizo is nog voor u in ’t leven.nbsp;Philoctetes.
Gelooft gy dat uw hart uw’ Vader vrees zou geeven ? Zö lai-ïgeivtyd beproefd, in mynen.ti^enfpocd,
Kenne ik de zuiverheid te wel van uw gemoed.
Waar-
-ocr page 57-Waarom bedwingtge u zely’ en heeltmeuw ongenuchten? Ach! ’k heb u reeds te veel in droeve elend doen zuchten.nbsp;Zou ik vergeeten ’t geen Cephize leed om my?
’k Zou u begraaven in dees naare woefteny;
Ik zou de hoop myns huis,meêdogenloos, verfmooren; Myn wreede toorn ware aan myn telg ten beul befchoo-6 Drukkend zelfverwyt, dat ik niet kan weêrftaan! (ren.nbsp;Ik moet, op ’t oogenblik, vergeevcn, of vergaan.nbsp;Pyrrhus.
Helaas! vergeef, ^Lmheer, fchenk haar een’ Vader we-Philoctetes. nbsp;nbsp;nbsp;(der.
Ja, ’k fchenk u üok een Bruid, die gy bemint zo teder. Zy is uw liefde' waard, door haar verheven deugd.nbsp;Pyrrhus.
Ach ! gy volmaakt, Mynheer, myn wenfchelykfte vreugd-Philoctetes.
De Hemel doet me, in ’t eind, Ulysfes deugd befeffen, En fchynt gezind te zyn nw van myn ftraf te ontheffen.nbsp;Als ik, op zyn gelei, na Troijens oever ga.
Volg ik den eedlen Held, den waaren Burger, na.
Einde van 't vyfde, en laatfle Bedryf.
-ocr page 58-'t'\E Staten van Holland en Weftvtiesland doen te weeten:alzo ons te kennen is gegeeven by de Regenten van het Wees ennbsp;Oude Mannctihoys dei Stad Amfteidam , en in die qualitevtcnnbsp;te fanien kygenaars, mitsgaders Regenten van den Schouwfeurgnbsp;aldaar; dat zy Supplianten eenige Jaaren hebben gejouïfléett vannbsp;*£ Oftroy by ons den May van den Jaaré 1728. als meede vannbsp;de prolongatie van dien den 6 December t742. aan de Suppli-anteti verleent, waar by wy aan de Supplianten ,goedgunftiglylcnbsp;hadden geaccoideeit, en geoftroyeert, om nog voor den tyd vannbsp;yyfticn agter een volgende Jaaren, de Vgetken, dietendienftenbsp;van het Toneeireels waren gedrukt, en van tyd tot tyd nog verdernbsp;in het licht gebragr, en ten Toiteele gevoett zouden mogen werden 1 alleen te mogen drukken , doen drukken, uitgeeven en ver-koopen, dat de Jaaren, bv de vootiz. prolongatieivan ’t gemeldenbsp;OtUtoy of Privilegie vervat op denS December van deezen Jaaienbsp;17J7. ftond te cxpiieeten , en dcwylezy Supplianten ten meeiietinbsp;dieufte van de Schouwburg , waat van hunne refperitive Godshuy-zen onder andere meede moeten werden gefuftenteerr, de voot-noemde Werken, zo van Tieurfpellerr,Blyfpellen , Klugten ,al*nbsp;anders,die reets gedrukt,en ren Toneelegevoertzyu , of in hetnbsp;toekoomende gedrukt, en ten Toneele gevoett zourien moogennbsp;werden , gaarne alleen, gelyk voorheen , zouden falyveri drukken,nbsp;doen drtjkken , uitgeeven en verkopen, ten einde dezelve Werken , door het nadtukken van andeien , haar luider, zco in taal,nbsp;als fpelkonft, niet raogten komen te verliefen , en dewyle haarnbsp;Supplianten zulks na de expiratie van de vootnoemde prolongatienbsp;van 't voorfz, Oftroy, nier gepermitteett was; zoo keerden denbsp;Supplianten haat tot Ons, revetentelyk verzoekende, dat Wy aannbsp;de Supplianten in haare voorfz. qualiteyt geliefden te verleenennbsp;prolongatie van het voorfz Oftroy,om de voorfz. Werken, zoonbsp;van Treurlpellen , fllyfpellen, Klugten, als anders,aeetsgemaakt,nbsp;en ten Toneele gevoett, of als nog in het ligt te brengen , entennbsp;Toneele te voeren, nog voor den tyd van Vyftien eetftkomende ,nbsp;en agtereenvolgende Jaaren , alleen te mogen drukken, en Vet-koopen,ofte doen drukken, en Verkopen, met verbod aan allenbsp;andere op zeekere hooge Poene bv Ons daar regens te Statueeten ,nbsp;daar van te verleenen Odioy inf,,rma. ZoO is ’t, datWy, denbsp;Zaake,ende bei vcotlz. verzoek overgemetkthebbende , en genegen wezende ter beede van de Supplianten,ujt Onze tegte wce-
ten-
-ocr page 59-tenfchap, Souveraine Maften Authotiteyt, dezelve Supplianten geconfcnteeit, geaccoideert, cn geofttoyeert hebben ,con(entee»nbsp;len , accordeeren , en ofttoyeeien haat by deeze , dat Zy, geduu-tcnde den tydvan nog Vyftien ïcrftagtcr een volgende Jaarcn , denbsp;voorfz. Welken , in dieivoegen , als zulks by de Supplianten isnbsp;vetzogr, en hier vooren uitgedrukt (laat, binnen den vooifz. Onzen Landen alleen zullen mogen Drukken , doenDtukken , uirge-ven ende Verkopen , Verbiedende daaromme alle eneeniegely-ken de voorfz. Werken, in 'i geheel, ofte ten deele te Drukken, nanbsp;te Drukken, te doen nadtukken , le Verhandelen , of te Verkoo-pen,oftR elders nagedruki binnen den zelven Onzen Landen tenbsp;brengen, uit te geeven, ofte Verhandelen en Verknopen, opnbsp;Verbeurte van alle de nagedrukte, ingebragte , verhandelde ofnbsp;verkogte Exemplaren , ende een boete van drie duyzend guldensnbsp;daar en boven te verbeuren, te App'iceeren een derde part voornbsp;den Officier, die de Calange doen zal, een derde part voorden Armen der plaatze daar het Cafus voorvallen zal, ende het teftee-lende derde part voor de Supplianten, en dit telkenszo ineenig-maal,als dezelve zullen worden agteihaalt, alles in dien vcrltan-,nbsp;de, dat Wy de Supplianten met deezen Onzen Oftroye alleen willende graiificeercn tot veihoedinge van hunne fchade doot hetNa-drukken van de voorfz. Werken ,daar door in genigen deele ver-£laan,den innehonden van dien re autorifeeren, ofte te Advoiie-len , en veel min dezelve onder onze ptotextie, cn befchermingc».nbsp;eenig meetdet Credit , aanzien of reputatie te geeven ,nemaarnbsp;de Supplianten in cas daar in ietsonbehoorlyks zoudeinfluëtennbsp;alle het zelve tot hunnen lalle zullen gehouden weezen te verantwoorden , tot dien einde wel cxpreffelykbegeerende ,datbynbsp;aldien zy deezen onzen Ofttoyevoot dezelve Werken zullen willen (lellen, daarvan geenegeahrevieeideofgecontraheerde men-tie zullen mogen maken , nemaar gehouden weezen, het zelvenbsp;Ofltoy in 't geheel, en zonder eenige ommisfie daat voor te drukken, ofte doen drukken, en dat zy gehouden zullen zyn , eennbsp;Exemplaarvan devootfz. Werken ,opGroot Papier, gebonden ennbsp;wel geconditioneert te brengen in de Bibliotheek vanoitre Uni-vetfitevt te Leyden .binnen den tyd van zes weeken , na dat zynbsp;Supplianten dezelve Weiken zullen hebben beginnen uit te geeven, op een boete van zes hondert gulden, na expiratie der voorfz.nbsp;zes Wecken, by de Supplianten te veibeuren ten behoeve van denbsp;Kederduitfe Armen van de plaats alwaar de Supplianten woo-nen.en voorts op poene van met ’er Uaad verdeeken re zyn vaanbsp;het eifed: van deezen Ofttoye.dat ook de Supplianten , fchoon.nbsp;by het ingaan vanditOftioy een Exemplaar gelevctt hebbendenbsp;aan de voorfz. Onfe Bibliotheek, by zoo verre zy geduutendenbsp;tien tyd van dit Oéltoy dezelve VV’erken zouden willen herdrukken met eenige Obfetvaticn, Noten , Vermeerderingen , Veranderingen , CorteSiën , of anders, hoe genaamt, of ook in eennbsp;audet formaat, gehouden zullen zyn wederom een ander Exemplaar van dezelve Werken, geconditioneert als voren , te brengennbsp;in devootfz. Bibliotheek) binnen dcnzelven tyd, en op de boeten
en
-ocr page 60-en poenaIiteit,al3 voeren. En ten einde de Supplianten deercn onzen Coniènce ende Oftroye moge genietenals naarbehoorcn ,nbsp;Jaften wy allen en een iegelyken, dien het aangaan mag, dat zynbsp;de Supplianten van lt;ien inlioude van dezen doen , laaten en gedogt;nbsp;gen ruflelyk ,vredelyken volkomcntlyk genieten en gebruiken,nbsp;cesfeeiende alle belet ter contrarie. Gegeeven in den Hage, ondernbsp;onzen Grootcn Zegele,hier aan doen hangen op den agtften November, in 't Jaar onzes Heeien en Zaligmakets duizend zevenhonderd zeven-cn-vyftig.
P; S T Y N.
Ter Ordonnantie van de Staaten, C. 150EY.
Lager ftond,
Aan de Supplianten zyn, nevens dit O£l:toy ,tei hand geftelt by Exttaft Authenticq , haat Ed. Gr. Mog. Refolutien van den s8nbsp;Juny lyisjcn 30 April 1718. ten einde om zig daar nateregu-leeten.
De Regenten van het Wees en Oude Mannenhuis hebben, in hunne vootfz. qualiteit, het recht van deze Privilegie, alleen voornbsp;den tegenwoordigen Druk, van PHILOCTETES, Tremf^elnbsp;vergunt aan IzaakDuim.
Itt ^mjleldam, d»u 6 Janutrj 1738.