-ocr page 1-

DE nbsp;nbsp;nbsp;öjXl-

MINNELISTEN,

B L T S T E L,

fiy de Erfgen; van J; Lefcatlje, op de Middcldan»,^ opdebockvandc Vifchmailiti

Mtt frhU^t

-ocr page 2- -ocr page 3-

AAN DE

AANSCHOUWERS

E N

LIEFHEBBERS.

DTü Dichtlfond, die alom vermaard is en geëerd,

1 s altoos nuttig door de Wyïcn gewaardeerd * tot een tydverdryf voor hunne geeft gehouden,

Coo by den tydgenood, als by de aloverouden.

Ons Nederland, dat voor geen and’re landen wykt,

In overvloed van konft, doorKonftenaars verrykt,

V erheft deci’ groote konft ten hoogften top van eeren; t)es Amftels Schouwtooneel doet hun ecrzugtig leeren,nbsp;Waar in hun gccftbcdryf ftaSg opgezongen word:

^En jonger gccftendoor hun fporen aangepord ^ot ’t ftryden omdie ktans die langer duurd als ’t leven.nbsp;Vy, door de zelve luft en y ver aangedreven,

Voltooiden dit ons werk , dat noid’tTooneel betrad; ’t Geen op zyn ecrftc komft zoo goede ontmoeting had,nbsp;Pat zyn hervorming wierd bemind by luim de meeften.

H'y 1 deze onze arbeid (tot ontfpanninge onzer gecftcn Eneerlyk tydverdryf, verkoren) heeft behaagd,

gt; Zoo hebben we onzen tyd noch moeiten niet beklaagd, ^aar ’t ftrekt ons tot een fpoor,om grooter werk na dezennbsp;‘ Ot nut der Ouden Stokken Ouderloo:{e Wettennbsp;Te dichten. Zoo u iets in dit ons Spel ontmoet,nbsp;y. öat na uw oordeel niet wel vlocijende is en goed,nbsp;v^nkt ’t is hun ecrftc, en dat me al oeftcncnd moet Iceren:nbsp;^Cn raakt met d’eerfte (lap niet tot 'e^eboumder Eeren.

Standvajlii^heid en irrr/!;,vereifcht decz’groote konft. v.ï^cdek den misftal, en betoon hier in uwgonll.

K is het dat wy van uw heusheid fiegts verzoeken.

Êcnc die onsSpel wil zoeken te verkloeken,

Ai nbsp;nbsp;nbsp;Be«

-ocr page 4-

Beginne een Eerfteling, en breng het zoo ter baan,

Dat elk het Spel behaagd , en yderzy voldaan.

Wy zullen ons aannyd of laftertaal nietftooren j Wvllicht cnduiflernisook t’zamenzyn geboren:

Wy weten ook gt; niets is volmaakt en vry van ’t kwaad 5 Want zelf de Gerriffchaaf one ff nc plaatzen laat:

Wy hopen door de tyd, in de uurcn van ons ruften,

Te fchaffen nieuwe lloff’ aan uwe nieuwe luften,

(Die onbedwongen gaan in dit doorluchtig perk)

Voor ydcrs oogcn, doorflandvajligheid cw werl^:

En dus te bouwen aan der 'Zanggodinnen Tempel,

Waar van naauw onzen voet bereikt den laagften Drempc'*

Constantia et LaborE'

Inhoud van ’c Spel.

Ve Minneliflen, en de lujl tot goude Schyven,

Bewegen hier een Maagd dat een man verbeeld,

Ew in die shelve Jlond haar Jujfer roUe fpeeld;

Ze w Minnaar, Minnares en Broeder; haar bedryven Ontdekt men menigmaal; maar door haar loo^e knechtnbsp;Werd Oom en Vriend misleid gt; en hy brengt 't all' te regt-

Clt;y

-ocr page 5-

Copye van de Privilegie.

ÖE Staten van Holland ende Weflvrielland doen re weten. Alzo Ons vertoond is by de tegenwoordige Regenten van de Schonw-I burg tot Amfterdatn, Dat ty Supplianten zedert eenige jaarennbsp;''twaatts met hunne goede vrinden hadden gemaakt en ten Tooneelenbsp;l'Voert verfcheiden Werken , zo van Trentfpcelen , Blyfpcclen alsnbsp;f'ngten , welke zy lieden nu geerne met den druk gemeen wilden ma-: doch gemerkt dat deze Werken door het nadrukken van anderen ,nbsp;'cl van hun luider, zo in Taal als Spelkonft zouden komen te verlie-j^tt I en alzo zy Supplianten hen berooft zouden zien van hun byzon-'te oogwit om de NederduitfcheTaalciide Digtkonfl voort te zetten,nbsp;vonden zy hen genoodzaakt, om daar inne e voorzien, ende hennbsp;' keeren tot Ons, onderdanig verzoekende , dat Wy omme redenennbsp;®orfz. de Supplianten geliefden te vetleencn Oktroy ofte Privilegie,nbsp;¦Ome alle hunne Werken reeds gemaakt,: ende noch in’t ligt te bren-''•t, den tyd van vyftien Jaaren alleen te mogen drukken cn verkoopennbsp;? doen drukken en verkoopen , met verbod van alle anderen op zee-'ten hooge peene daar toe by Ons te dellen, ende voorts in cottimu-1 ?’ forma. Zo is ’i dat Wy de Zake en ’t Verzoek voorfz. overgemerktnbsp;'obende, ende genegen wezendc ter bede van de Supplianten , uitnbsp;I ¦'Oze regte wetenfehap, Souveraine niiigt ende authoriteit d-zelve Sup-'‘anten gekonzenteert, geaccordeett ende geoftfoijeert bebben, kon-'nteeien , accordecreii endeocfroi;cereu niitsdezcn, dat zy gednuren-”'dentyd van vyftien eerd achter een volgende Jaaren de voorfz. Vt er-die reeds gedrukt zyn, ende die van tyd tot tyd döot haar gemaakt'nbsp;j'tlc in’t ligt gebragt zullen werden, binnen denvootfz.OnzenLan-' alleen zullen niogcn drukken, doen drukken, uitgeven cn verkoo-‘Cfi. Verbiedende daarom allen ende eenen ygelykcn dezelve Werkennbsp;ij’at te drukken , ofte elders naargedrukt binnen den zelve Onzen Laii-ij'te brengen , uit te geven ofte te verkoopen, op de verbeurte vad allenbsp;tiaargedtukte, ingcbragie ofte verkogte Exemplaaren , ende een’nbsp;van driehonderd guldens daar en boven te veibeuren, te applice- ¦nbsp;quot; een darde part voorden Officier die de calange doen zal, een dardenbsp;^^'t voop den AriTgt;en ter Plaatze daar her cazus voorvallen zal, endenbsp;refteerende daide part voor den Supplianten, Alles in dien verftan -, gt; dat wy de Supplianten met dezen Onzen Oötoije alken willendenbsp;^tifiecten , tot verhoedinge van haate fchaade door het nadrukken vannbsp;,j^''°orfz. Werken , daar door in geenige deelen verftaan , den inhou-''^n dien te authotizeeren ofte te advoueeten , cndcvcelmindezel-yj^’^derOnzeprotektieendebefcherminge, eenig meerder kredit, aan-'til!' reputatie te geven, nemaat de Supplianten in kas daar in yetsnbsp;l(ij°'''oorlyk zoude mogen influecren , alle het zelve tot haren lafte zul-1^' Schouden wezen te verantwoorden; tot dien einde wel expreflclylcnbsp;^Sccrende, dat by aldien zy dezen Onzen Oktroije voor de zelve Wer-® *ttlkn willen Hellen da»ï van geene geabbrcviectde ofte gecontra-A jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;beesde

-ocr page 6-

hterde memie zulten mögen mtalien , netnaar gehouden zullen weezee het zelve Ofttoy in 't geheel- ende fonder eenige Omitfie daar voor tenbsp;drukken ofce te doen drukken , ende dat fy gehouden fullen zyn ee®nbsp;ex'mplaat van alle de voorfz. Werken , gebonden ende w'el gecondi*nbsp;tioneert re brengen in de Bibliotheecq van Onfc Univerfiteit tot Lei'nbsp;den, ende daarvan behoorlyk te doen b'yken. Alles op poene van hetnbsp;efFcft van dien leverliefcn. Ende ten einde de Supplianten dezen Onze®nbsp;Confem en Oflroije mogen genieten als naar behooren : Laften wy alle®nbsp;ende eenen ygclylten die’t aangaan mag, dat zy de Supplianten van de#nbsp;inhoudc van dezen doen, laatcn en gedogen, ruftelyk en volkoment'nbsp;lyk genieten, en cefTerende alle beletten ter contrarie. Gedaan in de®nbsp;Haage onder Onzen grooten Zegele hier aan doen hangen den xixSep'nbsp;tember in ’t Jaat onzes Heeten en Zaligmakers duizeni zes honderd vit*nbsp;en tachtig.

G. F A G E L.

Ter Ordonnantie van de Staaten,

SIMON van BEAUMONT-

Dc tegenwoordige Regenten van de Schouwbut^) heb' ben het recht der bovenftaande Privilegie , voornbsp;Minnclijïen, Blyfpel, vergund aan de Erfgenaamen vaUnbsp;jp. Lescailje.

VERTOONERS.

T^ykert, Oom van Klara.

J(Jara, Nicht van Rykcrt, in mans kleedcren, onder d« naam van Rykert dc Jonge.

JLodewyk., Minnaar van Klara.

Tredcrik^, Oom van Maria.

JAaria, Nicht van Frederik.

Werdinand, Minnaar van Maria.

JAichiel, Knecht van Klara.

Kjiftyn, Meid van Maria.

Jean Baptijl, een Luiker Waal.

Het Tooncel is in’sGravenhaagc, voor de Huizen van Rykert en Frederik, opftraat.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pg

-ocr page 7-

MINNELISTEN,

B L T S V E L.

EERSTE BEDRYF.

EERSTE TOONEEL. inmanskleedercn, Lodetpyl^, Mkhiet.nbsp;Michiel.

A y ’tambagt van de waercld te bedriegen ,

En met een (lout gelaat, door helder liegen,

Elk, zonder dat hy’t weet, in flaap te wiegen.

Daar in uitfteekendfyn te wezen ; ’k zegje dat Is goed, maar ’t lukt wel beft in ’t Hof of groote Stad.nbsp;Klar. Ja, ’tiseenambagtzeeruitftekend. zoogy’tvat.nbsp;^icb. Dog’t valt wat laftig. maar de lof en goudefchyven,nbsp;Die veel het loon zyn,docn die m9eij’Iykheid verdry ven.

Lod. Zoo is dit dan uw’ ambag't ? Mich. Ja, en gy Zult haart meêr meefters zyn in deez’ bedriegcry,

Alsik. ^;74r.Befchuldig ons dog daar niet meé. Mich.Vu Datdaag’lyks doen. Waar in? (zicjenbsp;^ich. Houuzoo vreemd niet, o! het is Galanterienbsp;By u genaamd, ten opzigt van de min:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Maar als’t het geldje raakt word ’t in zyn regte zin,

Dat is bedriegcry , genomen;

Want zedert gy van Luik zyt hier gekomen In ’s Gravenhaag, zoo hebt gy innbsp;Die tyd zoo veel gedaan, dat als ik ’t wou vertellen,nbsp;Het ftof gaf om daar yan ec^Blyfpel op te Itcpn. ^

-ocr page 8-

8 DE MINNELISTEN,

Dan benje eenJufFer,cn dan fpeelje eens weêr voor marJ/ Alsons, nctapropós, jekleedingtüoncnkan.

]^4r. Dat’s waar: maar tchoon ik door’t verkleden Myn zelf verander, loo blyf ik dog die ik ben.

Gy weet dat de/c liften buitenrpotightden Gelchiênomdccrlgenaam vanOomte wezen, ennbsp;Om dat tc zyn moet ik myn broêr en my vertoonen.nbsp;quot;hiiich. Dat’s ligt tc doen; want als menu ter deeg bekykt»nbsp;Dan ziet men dat ge uw bri 'ér net op een duit geh kt.nbsp;Maar Sjeur de dood die wou je broeder niet verichoO'nbsp;Maarnamhemin pallant zoo meê incognito;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(iKOt

£n zoo ik u tot Raadsheer ftrekte Zou ik u raden dat gy ’t niemant mi êr ontdekte;

Want zoo |ou Uomdit kwam te weten, o!

Daar zou een flordig huisje leggen;

Want,Juffrouw Rykcrt',’k zal ’t jc,by myn jean,wcl zeg' Ikloofdathyjedanomervcnzou; ofzoonbsp;nbsp;nbsp;nbsp;('gc*’*

’t Op’t beft al uit viel, zoujy met zyn vrienden delen, £n dat zoujougeen kleintje fchelcn ;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(kcerd»

Want ’k vrees dat Lodewyk, wanneer de kans ecu* U dan niet trouwen zou.

Lodewijkjezen JAichiel.

Michael, gyaffrontcerd My ophethoogft, en’t is een teken ^

Dat gy noch twyfeld aan myn min. waar is ’t gebleken Dat vuile gierigheid my en myn hert regeerd ?

te^enr

De deugd en fchoonheid, die in u fteeds triomfeert!, Die zyn genoeg voor my om alle ding te haten,

Veel liever wilde ik’t all’ als u alleen verlaten.

Jvtich. Maar zeg eens, fieltezoof, weetjy het wel wanneet Jy zoo veracht’lyk van de rykdomfpreekt, myn Heer»nbsp;Dat jy ’er niet op denkt dat je alle daag moet eten ?nbsp;quot;Wam, ftneCerereif Baccho, dit’sLatynnbsp;Maar;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dat is, zonder fpys of wyn

En kan geen rechte liefde zyn.

Dit moetjy alles voor een vafte regel weten, nbsp;nbsp;nbsp;^

-ocr page 9-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;9

Ook dit, wanneer men ’chert niet wat gefterkt en heeft Zoo word de liefde ziek en heeft haaft uitgclecfd:

Want m een keuken daar het mager, Enlchraalis, kan men niet zeer vrolyk/yn, om geldnbsp;Zoo koopt men bonter; alsdebeuis wel isgedeldnbsp;Krygt elk zyn vyand wel te vriend, en ligt tot zwager.nbsp;-od. Ja ’tgeld is noodig en noodzaak’)yk. Mich. Zooben jjrnbsp;Dan in een’ ichuit met my ?

Lod. O ja, wat dat belangd heel garen,

Daar moet men gaauw om zyn Mich. Wil jy me dat verklaren ?,

Dat heb ik tot mynfchai al lang geweten; want ’k Heb Groenland, ja ik heb de zon zyn ledikantnbsp;liezogt en wel bezien ¦ en alles ondei wonden;

Maar ik heb nergens geen’als hebziek volk gevonden.

Jy bent het, Juffer Klare, en ik, ikbenhctmcê.

Haar Vader die wel will dat ik op deze zee Bevaren was, heeft my verzogt, zyn zoon te wezennbsp;Tot mcdgezel, om hem te leeren hoe de jeugdnbsp;Moet leeren leven , en ik dienden, hem met vieugd;nbsp;Maar zie haar broêr is dood, maar méér hier van nanbsp;Eenbeêhcbikaanu, mynHeer? (dezen.nbsp;Lfd. Spreek op, Michiel, w at ’s uw begeer ?

Datgy uwüom vleid,en geen reden geeft tot klagen, ’t Is een ryk hondje. Lod. Al watgy my gebied ik doe’tnbsp;En hy mord noit: ’k z ock hem ook daag’lyks te behagen,nbsp;En nergens vind ik tegenfjaoed:

Maar hoop te deelen met Maria al zyn goed ;

Ik ben zyn Neef, enzyzyn Nigt, ’t is reeds belleken, Mejuffer, met uw üom dit dubb’le trouwverbond ,

Zy neemt u voor Galant, en’t is haar nooitgcbleken Da- gy een Juffer zyt j zy weet niet van de vond:

Wy zien zoo ’t ongeluk de lift niet komt te bi ekeö,

De Huuw’lyks-knoopgemaakt in weinig weken-K^ar, -\ch! ditontroerdmy. Lod.Ei! Meiuffér,laat dit niet Uw hert ontroeren, nochal’tgeendatnugcfchied.nbsp;^gt;ch. Hoor laatjy my ditkluw ontwarren, ’kzei’t welnbsp;n.'iipr. •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A Jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Waftt.

-ocr page 10-

»0 DE MINNELISTEN,


(len-

tel'

Want wel begonnen is al meer als half gedaan. nbsp;nbsp;nbsp;(

Uw Oom die zitje t’huis aan’tHuuw’lyksgoed te — jQar. ’k Zal u niet onbeloond voor die dienft laten gaan-JLod. Noch ik, dat weet gy wel. Mich. Wel zou ik dat nietnbsp;weten!

Wel weten wy het niet ^ maar wil ’t maar niet vergeten* Maar holla, datje nou de droes... jeOomdie komtnbsp;daaraan.

J(j4r. Maar zou hy onze praat niet hebben konnen hooren ¦ JWrei. Neen,niemendal,hy heeft wat anders om zy n ooren-

T tv EEDE TOO^IEEL.

Hyk.ert, .?C^4r4, in mans klecdercn, Lodewyk^, Michkl-^yk- nbsp;nbsp;nbsp;dag Heer Lodcwyk,’k ben bly dat ik u zie j

\J[ Uoük, NeefRykert, die Ik als myn zoon bemin, hoe gaat het nu? ’t is hedennbsp;Een maand geledennbsp;Dat gy hier in den Haag gekomen zyt inbsp;Ik k.an u zeggen dat ik u in al die tydnbsp;Geen zesmaal heb gezien, waar gaat gy allo dagen ?

KJat. Myn tyd ik meeft by myn Matres verflyt,

Gelyk gy hebt belaft Eyk: Dat zou my niet mishagen} Maar gy kund ’s morgens wel en ’s avonds by my zy n-^ar. Dat ’s waar, Oom, maar de tyd ontfehiet ftraks doofnbsp;• het praten,

*k Moet by haar eten, want ik kan haar niet verlaten, Zoo dat, eer dat ik ’s avonds t’huis kan zyn,nbsp;Zytgytebed, eneerikopfta, gy uw dingen (H‘nbsp;V crrichten gaat. Kyk Dat 's waar;nkar my dunkt jong®nbsp;Als gy, in de cerfte bloem van’t jong en jeugdig leven,nbsp;Gy hoorde u zoo niet tot de luiheid te begeven.

Ik zeg dit niet dat ik door dit bedil Uwdoenbeftraffenwil;

Want ’k weet wel dat de jeugd niet graag wil leflen hoo' Schoon ’t tot haar beft is, neen, o neen! ze is veel te wy s •nbsp;Die eigenwy sheid die is haar als aangeboren,

Dit ’s hier mcê uit, maar om het geene ik u tc voren

-ocr page 11-

II

B L Y S P E L.

Gezeid heb te doen zien, zoo maak ik als dat gy £n Klare, uwzuiler, naniynfterven,

Myn geld en goed alleen zult erven.

Het Hu'uw’lyks goed is klaar, ’t kontrakt dat moeten wy Maaronderteikenen, ’k wil udan by malkandernbsp;Eeiiszien, dat ik noit zag, maar de een wel kort na denbsp;ander.

^lar. Oom, Iaat ons nu maar voort na den Notaris gaan, Als wy hier wéér zyn zal z.y ’t teikenen , daar ’s niet aannbsp;Üfgy haar hier ziet. Ryk- Hoor,zoogy’t wild tegenfpre-Zoozalik’tgantfch kontrakt verbreken. (kennbsp;Ikwirtzoo, zeg ik, en daarmee is dit gedaan.

Waar ging uw Zuller.en waar zullen wy haar vinden ? Klar- Ze is aan Heer Fred’riks huis,zoo my Heer Lod’wyknbsp;zeid,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

By myn Matres, en we achtend als by vrinden.

’k Ga aanltonds na haar toe. Hjar. Ei! neen,Oom, Iaat de meid

Daar liever heen g.aan, want dat gaan zou u vervelen.

Neenik zal zelfdaar gaan,dat kan my nietverfchelen, ’k Zal my die moeite wel getrooften ; blyf zoo langnbsp;^ Tot ik weerom kom.

DERDE TOONEEZ,.

R/rfM, in mansklecderen, Lodewyk.i Michiel-

K^ar. Ch! Heer Lodewyk,’k w’ord bang» Ik weet niet waar ik nog myn toevlucht heen zal nemen;

Ik vrees dat hy op ’t laatll daar agter komen zal.

Mich- Ojy begint al wcêr te teemen!

Geen nood, geen nood, de kat die isal in de val;

Ho! ho! weg ! wegl neen, datisniemendal!

Wy hebben Rykert al een maand langdoor ons liegen Geblindhokt, ’k zal hem noch wel honderdmaal be-driegen,

En zoo ik dat niet doe, zoo hou me vry voor mal.

Als

-ocr page 12-

12 DE MINNELISTEN,

Als gy u als een Juffer gaat verklcedcn,

Of als cen Heer, 7,00 ken jy als je wild ook al ’t Bedrog bedekken, en met hecle goede reden:

Zyn bril moet zuiver zyn, 7,00 hy wil ’t onderfcheid Dat tuffen een jong juffertje en een Heertjenbsp;Vanagtienjaaris, zien. ja, by myn keel, ik zweertje.nbsp;Dit is van Seneka noch nooit klaar uitgeleid

Gy reveld. Mich. 0]y kunt in alle deden Je rol heel net en aardig fpelen!

Je bint Galant, en jou gewaande Minnares,

Ik meen Juffrouw Marie, isvandeMingoddes,

’kWil zeggen Minnegod, gewond, by form van fpreken, Met zoo veel pylen, als in de yz’re vai keus ff eken.

Lod. Hoe weet gy dat myn Nigt zoo minziek is ? Mich. Dat’s ligt te zien aan al haar videmis,nbsp;Diegeepze kleur, die lagjes en die lonkjes,nbsp;Bezoekjes, baaltjes, hé! zyn dat geen minnevonkjes,nbsp;Zoo vat ik ’t hier, wel drommels jnis-En was zy niet zoo zot het zou u wel berouwen.

Ik zie zy komt met de ouwcp Heer daar aan. Mejuffer Rykert, jy moet haar wat vleijen gaan.

J^ar. Ik zie haar beide, ik zal my als haar Minnaar houwen-

riER.DE TOONEEZ..

Maria, , als voren, Lodcwyk., Michiel.

Mar. ’k T3 En bly dat ik u zie, myn Heer, fris en gezond» IJ Maar uw Oom Rykert kwam tot onzentnbsp;zoo even,

En om dat hv uw z.uffrr niet en vnnH


-ocr page 13-

13

B L Y S P E L.

YYFDE TOONEEjL.

^yf^ert, Maria, , inmansklcederen j Lodewyl^f Michiel, Kjiftyri, met een markt-emmer.

^yk: ’k quot;D Enblydat ik dir zoet gczclfchap hier van pas

IJ Zoo t’zamcn vind,ik wou dat hier Nicht Klara Ik dacht haar zckerlyk tc vinden by de vrinden; (was;nbsp;Doe zy was daar niet: maar, Necf’kvond daar uw beminde;

Ik kan niet denken waar zy is of waar zy loopt:

Ze is tot HeerFrederiksgeweeft, ik had gehoopt,

Terwyl zy daar nier was, haar hier aan huis te vinden, Maria, te^em Kjara, ter s(yden.

„’kZal metcenleugentjenuwOomhierin verblinden. k_y^. ’t Is van myn Nicht niet wel bedacht,veel min gedaan.nbsp;Maria tej^ent Ryliert.

Myn Heer, ze is van ons huis voort na de markt gegaan, Ik ga daar ook na toe, en zal haar zeggen,

Als ik haar zie, dat gy haar fpreken moet.

Kjriftyn tegens Michid.

I nbsp;nbsp;nbsp;Sinjeur

Michiel, hadi. Mich. Madam, votServiteur,

Je voetveeg, enjeflaaf, van achter en van veur.

ZESDE TOONEEL.

quot;Kykfrt, , inmanskleederen, Lodemyk^y Michid,

Rykcrt Klara weêrhoudende, die Maria volgen wil.

BLyf hier. Neef, gy en moet nooid hinderpalen leggen

Aan die ter markt wil gaan, want dat in ’t koopen fleurt;

Blyfwatbymy, cn hoor my op myn beurt, nbsp;nbsp;nbsp;(gen,

’t Is u hoognoodig (’k hocf’t voor Lod’wyk niet te zwy-Wanthy zou’t evenwel in ’t kort te weten krygen) jk Heb met Heer Frcderik uw Huuw’lyk vafl gefield, '

V t Is ook geteikend $ cn daar in zoo werd vermeld gt;

Dat

-ocr page 14-

14 DE MINNELISTEN,

Dat ik u 7.al tien duizend guldens langen Tot Huu w’lyksgoed, en gy zult cens zoo veel ontfatigcf*nbsp;Van Frcd’nk , en dit (iaat daar in heel wyd en breed.

En onder and’ren, dat zoo haaft ’t zal zyn gcfchrevcn, Zoo zullen we u dat geld in goud in handen geven,nbsp;’tGeld is van alle bei gereed.

Maar Oom, uw Erffenis— Ryk.. Daar moet nreo niet vanfpreken,

In ’t Huuwelyks kontrakt is alles vergeleken;

Ik hebu aangefteld tot erven van myn goed.

Oom, ’kben aan u wel hoogverpiigt. Ryk.. ’kHc^ voor uw zufler

Het Huuwclykskontrakt geteikend, fchep maar moet, Toond u hier over niet ontroerd, of ongerufter:

M aar doet n zelf nu wat vermaak aan met uw bruid. Nukind’rcn, goeijendagtot weérziens, ’kgaeensuib

zetende tooneel.

in mansgewaad, Lcdewyl^, Mkhkl,

J{lar TK vrees! ik vrees! M/c/r. Dat ouwe vreezen!

J. Wat vreesje ? en waar toe zal doch al dit vreez^'’ wezen?

Dat ik my en myn broér niet te gelyk kan zyn. JWrcè.lsditdercden.^ Kjar. ]a. Eed. Wel,’i heeft ook vz’,nbsp;W'atlchyn.

Ook is’t niet buiten rcên dat zybekommerniflen...* , JAich. ’t Gaat alles voor de wind, ’t en kan ons nou nh^nbsp;Hetiszoogoed, oineisjeman!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(mÜl^”’

Nou’tgeldje klaar is, als’t ter waereld wezen kan:

Met tchoone borden zei jy t’avond zitten ('rccflr Op’t Huuw’lyksfluitmaal- Kjar. Maar op my nais’tg^nbsp;Enmydunktdatgymy en myncSex vergeet,

Om dat men my houd voor een Jongeling. MtV/r Enzwartc, weten wy dat niet?

Ji^/4r. Myn Oom die maakt my weer ontruft, gelyk gy nbsp;nbsp;nbsp;'

Waar uit ik niet zie dat gy my zult redden konneii.

-ocr page 15-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;Tf

Mich. *t\ycrk is begonnen en dat moet nu afgefponnen, Enik ^egdat gy uw geluk niet kend,

Het Itaat zoo fchoon met al je zaken Alsjykund wenfehen, jyhoefd maaralleen een end,nbsp;Met voort’t kontrakt te telkenen, te maken,

Dan heb je’t geld, endankenjy Het (lellen zoo je wild. J^ar./k'Zoü dit alsfchelmcry.nbsp;Verwerpen. Mich. ’tGeld zei jy voort by ’t kontraktnbsp;ontfangen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(langen

Niet waar ? wel ken jy ’t dan niet an Heer Lod’wyk ^/lt;ir. Wel ja. Alsjy’them geeft en morgen wedernbsp;neemd,

Is ’t dievery dan ? nbsp;nbsp;nbsp;Neen. 'Mich.WAM vreesje voor?

dat ’s vreemd!

Klar. Dat dan Heer Frederik, door haafligheid verbolgen, Myn broeder ligt zal doen vervolgen.

Wat zou hy doch uitregten.^ wantdedood Vreefd nergens voor, en hy heeft dan geen nood.nbsp;^ar. Schoon broeder dood is, zoo zou dit, als gy kunt den-Myn goede naam niet weinig krenken. (ken,nbsp;Hy zou gelooven dat hy een bedrieger was,nbsp;Jadicfofdeugeniet, zoorasnbsp;I Als hy dit hoorden, zou hy voort’t kontrakt verbreken.nbsp;^icL Daar zal ik wel een fchot vcurfchieten, cn bedeketinbsp;Iets dat aan hemontneemd alleagtcrdocht jnbsp;Ho! ho! dat hoeft niet vcrr’gezogt:

Men zal hem zeggen dat uw broeder duelleerde,

En van ’t gevegt als een verwinnaar triomfeerde, Endathy, om het bloed

Dat hy vergoten heeft, zich nou verbergen moet: Tcrwyl dat hem die leugen op zal houwen,

V nbsp;nbsp;nbsp;Zoo kun jy met Heer Ijod’wy k trouwen.

Dat vind ik goed. I^ar. Ik mee. Wel aan dan laat ons ’t (Irak

El’t werk gaan (lellen, gymoet, om met meêr gemak Dit uit te voeren, u nog eens maar gaan verkleeden,nbsp;2eg, wat dunkt u, Michiel ? Misb. Wacht, laat my watnbsp;.netvreden,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De

-ocr page 16-

*6 DE MINNELISTEN,

De droes! daar fchiet me iets in dat ik vergeten had i *t Is dat Heer Ferdinand, jeloersgelykeen Sater,nbsp;Juftrouw tViarie bemind. Lod. Hy rocrd wat veelnbsp;fnatcr,

Maardaarisraadioe, enhetbcftMichiel, isdat Gy Nigt Mariaas Meid zoekt op uw zy’te winnen.nbsp;Dan zie ik ’t heele werk in ’t kort weJ af te fpinnen-JAich. Ha! ha! ik weet al wat, en zonder veel gevaar:nbsp;Ik heb de Vryer al zoo wat gemaakt by haar,

J s ’t niet probatum elt ? nu zie ’k de baan al klaar,

Ga iy maar heen, ik zie zy komt, vertrek u maar.

ACHTSTE T O O N E E L.

WEI zoetert/ mag ik wel een woordje met)® fpreken? ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ken-

TMich-

Hoe! Acht je my voor zoet, waar zou dat tog in Maar c ven wel wat is’t? Micb.Ni k s,’k zeg je goeden daj*nbsp;En dat ik Iterf van lie'fde. Krifl. En van wat Ilag ?

Mich. Gelyk myn Heet en jou Juffrouw malkaar bewyi^^”’ Die heb je wel gezien, die ken je ook niet mispryzen • ,nbsp;Wat dunk je,dat wy haar zoo volgden?^^r^y?.ü je fchccrnbsp;De gek maar met me,ik weet hoe ligt een minnaar keerd»nbsp;Zy zoeken maarde meisjes te bedriegen,

Door een deel Iprookjesvan ’trood kousje, en held^ liegennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(zyn reen»

Mich. jebint veel banger als jou Juffrouw. ’tHe“ Haar Minnaar mind haar als zyn zelf, en haar alleen.nbsp;JAfch. En ik bemin jou alsje Juffers hand haar mofje.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Kriji. Ei hoor eens! dat’seen term van ’tallcrnicu'v!' JVlrcb. Ja ik beminjoualseengierigaart het geld. (fnoÖ^’nbsp;Kjiji. Ei lieve dat is mooi! wel wat ofje al verteld?

jUjtJi, Wel dat ga^‘zoet, men Heer.'

mynVI luwl nbsp;nbsp;nbsp;^ ^ ^

la alsde Duitlers doen den vollen rinflen beker. Krifl- Wel dat is hups,iVlichiel, dat gaat al fraai, ja’t zek^i'nbsp;Alsde Advokaten het proces, zoominikjou*.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j,

-ocr page 17-

B L Y S P È^L. nbsp;nbsp;nbsp;17

’fe 2e^, vrouwtje van myn ïiel, gebiedfler van de landen* En ’tkeizerryk myn’s herts, zoojy een ring’tje waard,nbsp;Ik droeg jou aan de vingers van myn handen.nbsp;Ei/laatikjouereis....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zoet,zoet,Michiel,bedaard*

Enhoujc handen t’huis, wat wil je hier beginnen?

Ik ben een meid met eer’. Mich. Zoo wou ik je ook beminnen,

i Dat zweer ik lou, myn lief, by Sint Knfpinus trouw.

En dit’s myn Zundags eed. dat ik jou als myn vrouw. Oprecht beminnen zal, maar zeg cens wie van heidenbsp;Gy ’t licfïldiendjFred’rik of Maria' Kjifi.Zoo ik ’t zeidcnbsp;Wirtjy het. Allebei. Micfe. Dat’sby myn zolen lehoon:nbsp;Want als me ’er twee bediend, dan trekt men dubbeldnbsp;loon.

^iji. Maar waar voor dien je tog Heer Rykertordinaris?

Mtch. Voor jongen, kamerling, flalmcefter, fekretaris, Ookkontrolleurenknegt, en’k weetniet wat almeérinbsp;Ja keldcrmeeller ook, en kan ook aan myn h^ernbsp;Verftrekken voor zvn ftoct, dies koom ik u aanbiedennbsp;In myn perfoon alleen het ampt van twintig lieden.

Kfiji- Dat ’s al te veel, want zoo daar een Maar ontrouw vvierd zoo bleef’er geen.

Mich. Hoe! ken’jy ongetrouwheid vreezen (zen? Van zulke in welkers hert de trouw fteeds blyftinwe-Heb ik veel ampten, gy weêr veel bcvalligheén,

En yder dienli van my j ftcl ik maar tegen een. jy bend vol deugd en goelikheden,

Blank, bolletjes, en netbclncden Van muil en pootjes, en je hebt nog ’k weet niet wat.nbsp;Dat ik zoo zeer bemin, ja meer als ^ P'ranlfc nat.

En zeg het zelf, hoe kan men meer malkaar gely ken Als wy,die t’zamcnecn, en meerder dienft doen blyken?

\''«7ï.Michieljebenteenfuaak, loos, inedig, envoi lift, Zoodraalsikjezag, heb ik dat w'elgegift.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

A4re/j. Dat ik jou zoctert heb verkoren

V Tot myn beminde, ken je uit all’ myn zugtjes hooren. v'yi.Dat is maar veinzery.AlicIi.Neen,veinzen ken ik niet}

B nbsp;nbsp;nbsp;Wie

-ocr page 18-

iS

DE MINNELISTEN,

Wie zou niet minnen als hy jou maar voor hem ziet? . Als ik jou trouw blyf-, zcl jy dan myn Heer ook dienen»nbsp;Zeg? by je juffer? IQriJl. ja. Mich. Maar zeker wel tcnbsp;iniencn ?

Uit goejer herten. Mich- Ei, zegmy dan censopregt» ‘ Haagd haar Heer Ferdinaud; Kjifi. Neen, hy ’sjaloers-Mich. Dat ’s flegt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(tcO-

Maar nu myn meeftcr? Die bemind zy boven Zy zou om zynend wil het eten wel verlaten:

Zy rcveld, praat en droomd van hem fchier alle nagt j Zy heeft geen appetyt, ja zelf verheft ze’er kragt.

Zy ken, als ze om hem denkt, niet flapen nog nilt;^^ ruften.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(luften»

Mich.Dat jy me ook zoo beminde./Cr/T^-En dat zou my En zoo het nou zoo was, wat zou jy dan doen, zegt?nbsp;JAich. ’k Zou eveneens doen als een onbedreven knegt-Kïifl- Wel dat zou fraairjes zyn als je alles mogt bedryvcti-Mich. Wat hoefje nu zoo lang zoo ftuurs en vies te bly gt;nbsp;Ei! zoen my eens? Neen, neen, dat komtnbsp;niet te pas:

Daar komen de ouwe lui, laat ftaan, hei, ftil, loop Zoo mvn .Sinjeur my ziet, zoo vrecz ik zal hy knorrlt;tf'^nbsp;Mfch. Ik draaf na ’t Pofthuiz, eer dc mync raakt aan ’tnbsp;Vaarwel, myn lief, mynEngclin.

Kjift. Vaar wel, mync onbedreven in dc min.

NEGENDE T O O N E E L.

Eykert, TreJi’ril^, V'”quot;'*» weinig daar na in maflS

gewaad uit ’t huiz van Rykert komende.

Om laar ons in palTant tor onzend gaan, enkykt^'!

KIvi;.,. -,„l.___u.,;- nbsp;nbsp;nbsp;jk ZS‘

tfgens Frederih-

___,Of Neef en Nigt ooknoginbuizzyn, maan

U nictophouden, want’twaskwaadinditgeval Ec'ieenigoogenblik te wagten, ’tze.u nietlykeii»nbsp;Ik zal henj nog wat onderrigten hoe hy moetnbsp;Zig dragen by zyn bruid, cn hoe men dat hier doet.

V

-ocr page 19-

B L Y S P E 1.. nbsp;nbsp;nbsp;19

KJara, in mam kleederen komende uit V huisf^ •van Rykert en willende uitgaan.

Hoe, Neef! lytgy zoo laat noch t’hui?, te vinden? Gy hoorde alreeds te zyn by uvy beminden.

Vred. lit, en Heer Rykert zyn al lang gereed geweeft, Hoewel met aangedaan met een verliefde geelt:

Wy komen t’zamcn van Heer Kobbertde Notaris»

En zyn daar eens gaan zien ofalles ook al klaar is.

Rik- Maarwaarblyftnuuwzuflcr? maak Datzy met ons gaat. ,^/4r. Oom, zy kan niet. Ry4 Omnbsp;watzaak.^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fkwellen.

Wat hinderd haar daar in? iQar. Een zinking komt haar De fchele hoofdpyn— ’k Heb den brui van al datnbsp;lellen:

Dat is maar wisje wasje, en ’k wed ’t is anders niet.'

Zy koom’, en daar meê uit, ik wil dat ’t voort gefchied. ^red.ït Is alles tot haar dienft tot mynent. Klar. Maarmynnbsp;Heeren ;

Zy kan niet, ze is te bed j en ruft wat uit haar Jtleéren. \‘jk. Zeg dat zy haar wcêr kleed, en doet haar fluijer om.nbsp;^ar. Maar... Rik; Zonder maren, gaa, en vraag ha geennbsp;Ofikzcl zelve gaan.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;('waarom,

j^ara, na binnengaande.

Helaas! hoe zal ik ’t maken ?

. Hiermoetcenliflbcdagt, omuitdecz’ftriktcrakcn. Laat ons wat wagtcn,want hy komt zoo daat’lyk wéér,nbsp;En zy zal met ons meê na uwend gaan. Tred. Myn Heer,nbsp;Zy zal wel beteren, indien zy wat mag ruften ,

VVant ichclc hoofdpyn die beneemd den mens zyn lullen

Ryk.- Men moet zig zoo niet kocft’rcn, Heer.

Tred. Maar zulk een kwaal doet euvel zeer.

Tred.,


Ryk,.'k Magcens nameefter jakobzenden, zien, of hy niet weet wat midd’len aan te wendennbsp;!^ot haar hcrftclling; maar die man cift zoo vee! geld, ,nbsp;'‘^atkaltelchrikk’lykis: zy mogen ons waf helpen,nbsp;Maar, Heer, men paaid haar met geen fchcipen.

-ocr page 20-

io DE MINNELISTEN,

Tred ]aeen Aptcker, Heer, dicgaauwcnaardijjis,

M aakt een dukaat van ’t geen een ftuiver waai dig is.

Daar is geen fpreekwDord,ot het heeft lyn valtc groH' Dat heb ik in ïüo menig waar bevonden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(deOi

Zy fiellen al zoo veel als Dokters voor haar gang,

' En voor haar rekening ben ik te grouw’lyk bang.

Tred. Ja wel de meefte part ‘zyn zulke groote Heeren,

Zy willen dat men haar zal als Doktoren ecreu,

Maar daar hoord vry wat toe, men doktoreerd zoo Hierinden Haag niet, maar de pligtnbsp;Der Dokters is alhier van meerder konzckweiitie;

Een bul breekt hier zoo ligt niet los, men ziet wat om * En/t heeft zyn reen. Ryk: Waar of zy bly ven ? Tred.

patiëntie, nbsp;nbsp;nbsp;,

Zy heeft ligt iets van no6n, dathy haar geeft, homl hofï'' Byl^. Zagt, zagt, iny dunkt ik hoor daar een aan’tveiirt^*^nbsp;Frrzl.’t is Klara-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(komci*’

Kjara, aan het VenJler in vrouwe kjredere^r met een Pinjoor aan.,cn Tont ante of ’t hoof'*'nbsp;Oom, de pyn heeft my de lull benome^’nbsp;Van iets te konnen doen, ja zelf ik kan niet gaan.

TIENDE TOONEEE. komt met een bouteljc, na dathy eenigc tydh3*^nbsp;reden aangehoord heeft j uit, Kyk.ert, Trederili,nbsp;Kjara, in vrouwe kleederen uit het venftcr.

Klichief regens Kjara, voor 't fiaande.

_ En kan je niet verftaan,

Roep harder, daar is haar iets voor het oor gdchotco gt; En my iets in de keel, datmeenikdeurteftooten _ ,nbsp;Met deze ftamper-...nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;h

Rykert tegens Michiel.

'Hoor laat gy uw gekken nbsp;nbsp;nbsp;^

tegens KJquot; , ^

Wat fchecid u ? KJar.Fyn in ’t hoofd,en ’t hart. nbsp;nbsp;nbsp;vt

weltcraSn. nbsp;nbsp;nbsp;^

-ocr page 21-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;2f

^^^.MaarNigt, kundgy nictmcê? K^ar. Als’kiadclugt mnct loupcn,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Zoo word ik aanftonds flaauw.

Michkl, m dat hy eenige teugen uit i'yn bou-teljegedronken heeft ^ )(eid tekens ^ykert.

IVI cn Heer, zeg dat ze flaapr, Want ’t is wel mcêr gebeurd, als zy wat rekt en gaapt,nbsp;Datdit haar hielp. Rv/^. VVelNigtjc, ik wil het hopen jnbsp;Dat dit haaft bet’rcn zal.

tegens Trederik-’k Zie ’t is niet raadzaam,Heer,

Dat zy met ons zou gaan.

tegëns Kfara. Nigt, Icgw'atneêr,

De lugtzouuligt fchaan. Fred. Myn Nigt die heeft die kwalen

Ook zointyds: maar de ruil doet haar wéér adem halen.

R.yk- Ik zie’c,zy is niet wel. Mici. Oneen, Mejuffrouw kan haar tyd niet beter nu befteên,

Als dat ze eens deftig llaapr; geen Orvitaan kan helpen Die kwaaien die haar ovcrllelpcn.

Fred. Ja wel ’k beklaag haar in myn hart.

Ryk; Ik ook. Mich. En ik, ik ly de mceftc fmart: Want onze Juffrouw, is de belle mens op aarden,

En onzen Heer ookj ja men kan met goud haar waarden Niet ecus betalen j Heer, en zy doodzonden deênnbsp;Die heur lui dood floeg. Fred, ügy zyt ccnljzottcr.nbsp;Mtch.’k Wed qin een mingeitje van neen.

Kyk. Michiel, gy praat heel buiten réén,

En’t is my leet, gy werd hoe langer neg hoe zotter. Mich. Neen, ik doe zeker niet.nbsp;lolara, in mans kleederen uitkomende, tegens Vrederik.

Myn Heer,

Het is myn Zuller lect dat zy geen deel (aan de eer,

Hie gy haar aan wild doen) kan hebben,door de Imcrtcn, ï)ies wenftzy dat ge’er dit vergeven wild. Fred. Vannbsp;Ach l ’t is me zeker leed, indien (herten.

' nbsp;nbsp;nbsp;B 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ik

-ocr page 22-

2z DE MINNELISTEN,

Ik haar kon helpen, ’tzoumetalmyn hert gelchién-Kyk.- Daar is nog geen gevaar. Fred. Ligt heeft zy hulp vau Kpm, laat het ons eens zien.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(noMcn,

lQar4 yin mam kleederen.

Heb dank voor de aangeboden Dienflwilligheid, Heer; zy purgeerd,

En elk zyn vryheid dan begeerd.

Maar zy zal, zoo de pyn ’t niet zal verhind’ren,

Ons volgen. Fred. Wel ik hoop die kvvaaldie zal vet' Michiel., tegens Kjarajlilter :(yden. (mind’feO'nbsp;’k Ben bly, daar is niets uitgelekt.

’c Bedrogdatblyft nogal bedekt. l{y/(ert leiens Kjara.

Zeg haar dat zy wat ruit, daar na zult ge u begeven Daar wy gaan, daar me u wagt.

Kdara, in huir^ gaande.

’k Zal ’t doen, Oom. Frederikjtegem Vcykpt. Van zynleve^jnbsp;Kon ’t niet méér te onpas zyn, dat zy niet mcê kan gaan gt;nbsp;Daar zy is, is de vreugd, ’tgezelfchapmift mc’eraan*nbsp;’tiszoo, maar’k hoop zy morgen.

Ons dubbeld zal voldoen, het geen wy haar nu borgen'

ELFDE T O O N E E L.

KJara, inmanskleederen tenhuize uitkomende,

Mich 1~X Ie bui is over, cnhetisweérzonncfchyn J{lar. I J Daar heb ik me uitgered door onbefchaamdnbsp;liegen,

Schoon ’t moeij’lyk valt zoo iemand te bedriegen, Whnt dan onzigtbaar, en dan zigtbaar wcêr te zyn,

In een de zelve tyd, ik zeg’t is meerder pyn Als fchelc hoüfdpyn is: maar ’k zal méér moeite vindcnbsp;Mariaas oogen te verblinden,

En daar wat doekjes om te winden,

Alsdeze, die tot myn gemak Haar oogenftekeninde zak.

-ocr page 23-

f B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;23

Mich- Tut! tut! dat icl wel gaan, ik iel jc dat wel bakken: Ik zei ’er nogtwel door een vreemder bril doen kakken Jnbsp;’k Neem ze op myn tanden met rrialkaar in dit geval;

En wat Marie belangt, o / dat is niemendal. i{lar. Maar’tllimfte daar van is, dat ik die Argus oogennbsp;Van Ferdinandusvrccz, doorjaloezy bewogen jnbsp;Wanthy ruft niet j ’t zy dag of nagt,

Hy kruift hier ftaag voorby, en houd wel vlytig wagt.. Hoe! kan ik my van lagchen wel onthouwen?

Als ik zyn vreez maar llegts eensga bcfchouwen,

Die hem een Juffer komt te brouwen,

En die hy als zyn medevryer vreeld ?

Maarzagt, daar komt hy aan dien regt’jalocrflen geeft. Ga wat van hier, Michicl, ofgy verbrod het meelt.

TW A 4LVDE J O O N E E L. Ferdinand, Kjara, in mans klecdcrcn.

ferd.'

WAar gaat Heer Rykert heen ? zyn Minnares bezoeken ?

Ja, Heer. Fo-ii. Morbleu. Myn Heer, fpreek zonder vloeken

Ferd. Men zeid dan dat gy reeds de bruigom zy t ?

Kjar. Nog niet, maar wel in konen tyd-

Zy moet udan, Heer, wel beminnen ? (nen, ^/ar.GcJyk haar tweede ziel, want ’t Huuw’lyk tebegin-Wanuecr men niet bemind, dat lukt niet. Ferd. Maar,nbsp;gy weetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;beet:

Dat ik haar ook bemin /(dar. Myn Heer, dat ’s niet een Daar tteur ik my niet aan.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;f(/ara trillende weggaan.

F«rlt;i. Maar, hoor cens hier ?

Wat,hoorcn?

^erd. Ei! fta wat ftil. Eer gy haar trouwd, dal wy te voren Eens vogten pm die fchoone buit ?

Twee gangen maar , myn Heer- KJar.’t Gebrek van degen ftuit

Uwvoorilagmaar: dog anders, ’k ben tevreden;

B 4 nbsp;nbsp;nbsp;Kom

-ocr page 24-

i4 DE MINNELISTEN,

Kom laat het morgen zyn, ’k moet nu dit uur beftedca By myn beminde, die my wagt.

Ik bid u dog, ei/ ruft maar deze nagt.

FerJ Zooeenealsgy, en kanmy nietdoen vreezen.

Klar. Gy meend, oit gy my kend, maar ’t kan niet wezen. ;Frrd Ja,ja/ikkenuwel, enzelffchaamikmyfchietnbsp;Tc vegteu regens een die nog niet eenen ziernbsp;Van hair heeft aan zyn kin, ten waar ’t myn liefde dedennbsp;’k Zou nimmermeer met u tot vegten treden.

’k Bendoor myn dapperheid, te veld betoond, vermaard Maar wat hebt gy gedaan? gy Jong’ling, zonder baardnbsp;^ar üy hebt van mync kragt nog nooid dc proefgekregfKnbsp;Maar and’ren vrcczcn my veel meer als uwen degen.nbsp;Ferd ’k Heb van uw daden nooid gehoord.

Kjar. Ik over win haar door een oog-wenk ,ot een woord-Terd. Ha,ha,ha,ha' nbsp;nbsp;nbsp;Ja zelf dc ftoutfte zullen ’t zeggcO

f)at zy haar degens aan inyn voeten moeten leggen-Ffrri,'v)p ino gen zullen wy cens weten wie van twee Maria hebben zal, neem vry uw degen mcé.

Dat hoop ik. Ferd. Wel,’t is goed.

KJ ar a, Jlil in 't wea-gaan.

Vaar wel. o gy verblinde*’

D. EK.TIENDE TOONEEL. Ferdinand, alken.

WEI? 'k had my nooid verbeeld hem zoo verwaand ’ vinden i

Die jonge lafbek daar hy is.

Hykan zynrarci euvel roeren;

Maar als me cens vegt is ’t allcz mis:

Dog’k zal hem nudemondwclfnoercn.

Maarzagt cens; om myn fpcl te beieruit te voeren, Moet ook Michiel, zynknegt, daaraan.

Ik moet hem, daar ’t niet jeukt, wat flaan, Want hy heeft meal dit fpcl gebrouwen,

Daar komt hy, zoo ik zie y ik zal hem ouderhouwc^^^

-ocr page 25-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;zf

Met fcfioonc woorden , en het geld diend niet ge-fpaard.

rEER.TIENDE TOONEEL. Ferdinand, Michiel.

Ferd. y^Oêndag, Michiel, goêndag, wel kameraad, VJT hoe vaardnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(dienen.

Gyal? Mich. Uw dienaar, Heer! nog wel, om u tc Ferd. Hoor hifcr? Mich. ’k Moet na myn Heer, ’k hebhaaft.

Fcrd.’k Zou’t zoo niet mienen.

Mie/j.Watwiljevanrne, zeg? Frrd.Gyzyteenhondsfot. Mich. Maar:

Heb jy nietanderz ? wel, dat kompliment is raar.

Ferd. Ja, wel wat anderz, ’k meen u braat'te baftonneren. Mich- Befpaardatvry, Sinieur, ik kan dat wel ontberen.nbsp;Ferd. A'Iaar ik vertta’t nu zoo. Mich. Ik niet, dit lyktwelnbsp;fchecren.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(kaar ?

Ferd. Dat is de zaak niet- Mich. Heer! wel foppen wy mal-Ferd. Geenzints; maar hoord jtwee honderd rottingflagen Zult gy zoo aanftonds met u dragen. (zyn.nbsp;Al/ch.’k Heb daar geen tyd tocj’k moet zoo by myn meeHernbsp;Vaarwel. Ferd. Neen,zoo niet. Mich.’k Zal ze uborgen.nbsp;Ferd. Neen!nccn!kontant. Mich. Neen.nict voor morgen.nbsp;Ferd. Schelm? Mich. Ei,ci, waarom hebjy’t zoo verziennbsp;op myn?

Ferd. Vraagd gy dat nog, Ichavuit? Mgt;ch. Wel, mag ik ’t dan niet weten?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(geten.

Ferd. Gy weet het al zoo wel als ik. Mreh.’k Heb ’t dan ver-Ferd. Gy hebt gemaakt dat ik ben uitdegunftgeraakt Van myn beminde, daargymy hebt zwartgemaakt,nbsp;Zoodatzymy kafleerde, en Rykert heeft genomen,nbsp;^ich. Ik ben niet van die geên die voor’t bekennen Ichro-omen,

Neen; maar ik ben oprcgt,’k beken het, ja, ’tiswaar, ’k Regeer het gantlelpcl, en’k zegje zelf, dat daarnbsp;Niets buiten my gefchied, dog het zou wezen konnen,nbsp;B ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dat

-ocr page 26-

z6 DE MINNELISTEN,

Dat ik u nog die dienft beweeï,

Die ik veur Rykert nu byna heb atgefponnen; (vrcczgt; Maar benje ook van humeur, om, ’t geen daar ik veurnbsp;My kwyt te fcheldcn ? Frri. Wat? Mich. Datdragtjenbsp;bartonnadeiijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(den?

Van drie vier honderd fluks, dat je op myn huit wou Ia* Is zeker al te zwaar gt; dat jy de helft eens droeg ?

Fcrd. Ik Icheld ’t u k wyt, maar gy zult tragten Haar haat op my wat te verzagten.

Mich. ’t Is wel, myn Heer Sinjeur, dat is veur eerft genoeg • En voorts, gelykjeweet, mynmeefterdieisfparig^,nbsp;Engy, Heer Ferdinand , zyt mild, en niet zoo karig,nbsp;En die my rriaar wat geeft, die dien ik als myn Heer.

’k Weet een inventie, die gewis u morgen weêr By haarherflcllenzal. Ferd. Hoe zult gy dat beleggen?nbsp;Mich. Myn Heer... myn Heer... ik zou je dat wel zeggen,nbsp;Maar’tisual watwaard. Fcri. Wel, wat begeerd gy rnbsp;zegt?

Mich. Twee honderd flagen hebt gy my flus tocgclegt, Geef my nu zoo veel dukatonnen,

Dan zal ik net betalen konnen Mynfiiijer, naaifler, en de hemden die ik kogt,

En zoo ik ’t dan niet doe gelukken,

Dooi ’t middel dat ik heb bedogt, Zookapmyvry, alsftikkadclle-vleis, aanftukken-Ferd. Wel, zeg my eens hoe gy ’t volvoeten zult,

Ik zal u wel voldoen. Mich. Ik hou dog van geen fchuW» En hoe zou ik van u my n grande konnen halen ?

Ferd Hou daar myn goudbeurz, ornuwmocitetcbetalC^j . Maar zeg nu op, wat is’t? M/cIi. Myn Heer.... nuz^nbsp;’t welgaan,

Gy hoeft geen twyfel meer aan myne trouw te flaan;

Nu dien ik u. Heer, al myn leven.

Ferd.h Is maarcenkleen begin van’t geene ik uzalgevc • Mich. Maar gy kend Rykert wel, die trotze jonge kwan •nbsp;Ferd, tiy Ipecld de fnoeshaan zoo. Mich. ü! ’t is een wnbsp;terfant.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pc

-ocr page 27-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;27

De grootfte durfniet die de waereld mag betreden,

Ja van een veeft, maakt hy een donderflag:

Als gyhemuitdaagd, 2alhy, omde mmfte reden, Voorugaan vlugten, als hy plag.

’k Zal de uitdaag-brief wel zelvcr aan hem ge ven, Zoo haaft als hy die tiet, zoo zal hy al (laan beven.

Verd. Maar, hoor Michiel, ik twyfel.aan uw trouw,

Kom geefmyn goudbeurz wéér, ik heb al naberouw,' Ik mag my op u niet verlaten, ’t is een teeken.. •.

Mich. Ei! laat ons van wat anderz fpreken,

Van de eerde zaak, en... en. lerd. En geef my eerft myngcld.,

Mkh. Datikdant’avondkwamom’tbriefjen. FerrI. Ofje reld,

Of fnapt, myn goudbeurz cerft. Mich. Hoe meug je zoo lang praten

Van zoo een klein begin van ’t geen je geven zul t: Maar’kzic, Heer Ferdinand, je tergd myn ongeduld.

- Ferd. Wel, mag ik my dan op uw trouw verlaten ? i^ich. Ja, vadelyk. Fcrd. Geef my uw hand daar op.nbsp;Mich. Wel an.

Ferdinand, Michiel op defchouder flaande. Hal dat’seeneerlyk bord, ik agtje voor een man.nbsp;^ich. ’k Ga na myn Heer, en kom dan t’avond , zoonbsp;ik kan.

Einde van het eerjle IBedrif.

TWEE'

-ocr page 28-

i8

DE MINNELISTEN.

TWEEDE BEDRYF.

E E R.S T E TOONEEZ,.

Lodewyl(_, alleen.

*k En onverduldig om het regt befchcid te weten

_ Van Klaraas mommery,want aan die zwakke keten

Hangd nu all’ ons geluk, ik hodp en vrecz’ gclyk:

Daar komt zy, dat’s geen kwade blyk.

TWEEDE TOONEEL.

Lodemyk,, , in mans kleederen.

Lod. ’k TT Erlang na u met fmert, en na uw weder'

V nbsp;nbsp;nbsp;varen.

jQar. ’k V erlaat Maria zoo, vol gramfehap en vol haat, En ik vrecz dat ons dit nog vry wat fpuls zal baren.

Lod Hoe? isdatmogelyk.^hoekomtzeopuzookwaad? KJar. ’tls nogtans waar. Lod. Maar hoe? Ljar. Dat durfnbsp;iknaauw vertellen.

Lod' Gy krygd een kleur daar af, ei! wild u niet ontftellcn» Zeg my eens hoe het met u is gegaan ?

J^/4r. Helaaz / Lod. Myn lief, ach! waar komt dit hclaaz vandaan.^

Wat is u dan ontmoet? ik bid, ei/zeg de reden Van uw zwaarhoofdigheid.^ Kjara. Ik zal van woordnbsp;tot woord.

’kHeb’t Huuwelyks-kontraktgeteikenddan op heden» Waar in vermeld was, dat ik voortnbsp;Zou ’t Huuw’lyksgoed by’t teikenen ontfangen;

Het is Ook zoogelchied, men deed het my voort langen J Ik zond het daad’lyk t’huis, en’t was een brave fom,nbsp;Doen was ’t ftraks, veel geluks, Heer Bruidegom:

Wy zaten deftig aan, en als ’t gezelfchap fcheide,

j^od-

Ik toen Juffrouw Marie na haar vertrek geleide.

-ocr page 29-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;29

Lod. Ik kan niet zien dat hier idts isgefchied. i\!ar. Maar,zagt! gy weet nog’t end van inyn Hilloric niet.nbsp;Zy had een traai nieuw kleed gekregen,

Na de allernieuwfle zwier, alwaar ik niets had tegen, Dat l' red’iik haar gebood aan my te laten zien;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;t

’t Was op haar kamer, ’t geen gemakk’lyk kon gefchién, Men floot de deur, om ons alleen te laten;

Dus raakte ik in het net, en niets en kon my baten.

Ze ontblooten daar haar halz, zy wierd belchaamd,

Eu was het niet gefchied als bruid, ’t had niet betaamd.

Dit al les tcheen tot myn geluk geboren,

’t Gezigt was magtig om de Koellte te bekoren;

Ilc Ichcen vol vuur te zyu, en kullen haren mond:

Maar,ach! tatalekus. Waiitzy , omhaarteweereri,

Talle in myn boezem; doen zy my gelchapcn vond Als zy zelf was, hoewel zy ’t zogt te keeren,

Riepzy, hoe! wat is dit? gyzyt een Juffer, of Ik ben het niet: myn blozirig gaf verlofnbsp;Dat dit geloof kreeg. en zy ging terftont vertrekken,

En liet my daar al leen hefchaamd, en vol van fpyt.

Zo') heeft zv dun ontdekt, dat gy een Juffer zyt ?

O ramp! is’tmogdyk! hoe zal men dit bedekken?

Klar. ja, ’t is maar al te waar. Lod. Dan leid de fpil in de afs’. Van ’tgautflTc werk. Kjar. Toen ik nu zoo verlegen was,nbsp;Kwam juift Michiel tot Fred’riks binnen treden ,

’k Heb hem gcbeên om ons te helpen door een lift:

Maar ’k vreez dat al de zorg, die hy ook lyiag hefteden, Zoo wel als al de tyd, mislukt is en verkwift;

Hy moeft uw Oom,en myn matres wat konnen doeken. Eod. Zy weet dan nu het geen’dat gy met zorg hebt zoekennbsp;Te dekken ? en alreeds een maand verborgen had;

Kjar. Helaaz ! ’k had altooz vreez voor dat;

Maar zie, daar komt Michiel, vol vreugd, dat’s geen kwaad tceken.

DEK:

-ocr page 30-

30 DE MINNELISTEN,

D E R^D E T O O N E E L.

Lodewyli_, Michid, , in mans klecderen.

Mich.'k jT TEb Fred’riks kap gevuld , en door de bril JL i doenkykcn

Lod. En hoe ? M/VFNict noodig is’t dat ik ’t je nou verhaal, Laat ’t jc genoeg 7,y n, nou dat ik hem heb bedrogen jnbsp;Ik heb wel fyntjes en wel luffifant gelogen,nbsp;Oinditmetlchyntedoen: maarals wet’huiv. 7,yn, zdnbsp;Ik ’t u vertellen. Lod. ’k Ben hier imeé te v’rcén,’t is weljnbsp;Klar. Hebtgy Marie gezienMicb. Neen. ^^/ar.Hicr ’s vednbsp;aangelegen.

Mich. Maar t’avond— J^ar. Hebt gy dan van haar gec» tijn’g gekregen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(driegd»

Door iemand van haar volk ? Mich. Zyzeid dat je’et be' En alles watje zegt, met voordagt liegd.

Lod. Maar hoor, hou ons niet op met praat, wat zult gc ’d zeggen

Tot haar bevrediging ? Mich. Ik zcl dat wel beleggen, , Laat jy ’t maar op my Haan.' Kjar. VVy zyn daar meenbsp;gekneld

M»Vl).0,hol dat’sniemendal: maarzeg,hebjyhctgcld-^ J{lar. Ja. Mich. Dan is’t wonder wel, nou zelikdatwelnbsp;maken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(raken-

KJar Hoe kan’t-nu wel zyn, zeg? daarik’twcêrkwytzd

Alrc^.Nccn, omdedood niet: zoet... maar heb je’t wel

bewaard ? nbsp;nbsp;nbsp;(kaart

/(/4r. Ja, wel genoeg. M;cL Goed, goed: nu zei ik beurde Wel geven na myn wil. Lod. 'Zult gy haar weer ver*nbsp;blinden ?

Mich. Laat my een oogenblik alleen gt; ik zal ’t wel vinden-

riER.DE T O O N E E L.

Michiel, alleen gaande al wandelende over het Tooneel.

..N Een, neen, dat deugd niet, want-als hy...*

Maat dat ik ’t 200 cens nam, ik wed dan zouden pj

-ocr page 31-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;31

Dcdrocly! neen, dat is niet goed ... ha! al gcToiidcn, Dan konnen ly niet by malkaar—

Neen, dat en deugd ook niet, wantfehoon zy’tzoo vcrllonden,

Was ’t evenwel noch mis: maar (lil eens,wie komt daar? Ha!’tisKndyn, nu vind ik’t (preek woord waar,nbsp;Dat ’t bloed van gekken

Kruipt daar’t niet loopeu kan op (lokken,en op krekken.

FYFDE TOONEEI,.

Kjiflyn^ Michiel. nbsp;nbsp;nbsp;^

Kfift- TV/f ’ ’i^hcblangvcrlangdomjoutezien. Mich J.V1 Wat zegje; daarPverlangd.? dat kan niet wezen.nbsp;Ja evenwel, ’t kan wel gdchiên.

Maar laat ik jc om je hals, myn (choone en uitgelezen...

Laat (taan, dat (pel is nu niet waardig te bezien:

Denk nu niet om de vreugd, maar fteljou eer tot huilen. Mich. Neen, neen, wel wyzer,wiljc balken,wil je pruilen,nbsp;Zpo moetje by een ander gaan,

Als by de menden , die gelladig huilend loopen, Wanneer ien van heur natie maarnbsp;Gcllurven is,’t is zeker raar,

Zy loopen daar metgantfehoopen 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Die op dat ambagt zy n bekend ,

' En die men daar toe ligt kan huuren of toe koopen;

Maar ik veur myn, ik ben geen huilebalk, gewend,

I Maar bly te leven. KriJl.Wd! hoe kan ik vrolyk wezen

Nu dat mynjuffertoo bedroefd is?M»c/j. Wel,wat fchort Heur ? Kyifi- Datze van jou Heer beledigt word.nbsp;MicJ}. Wel weetje niet de waarom van heur vreczen.^

Neen, wantzyzwygd, en diez moet ik onkundig wezen.

Maar, benjy dan op myn ooit gram in ditgeval ?

. J^rijï.Ncen,neen,maar.(lel myn julirtmcerllte vreden. ^ch, Dat zal wel gaan, zoo ik haar niet doen lagchen zalnbsp;Met’tallcrccrfte van myn reden,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*

Die

-ocr page 32-

3i DE MINKELISTEN,

Die ik zal fpreken, zoo hou my vry voor een guit:

Maar kan ik haar niet (preken, dan is’tuit?

Kyift- Ze is heel onitleld, en heeft haar kamer toegefloten ^ ’kDurf haar niet iteuren. Mtch. Zie daar leggen nu denbsp;koten

Al weergevonden : hoor i Kriflvntjelief, gaazeg Heur, dat heur mooijc hondje wegnbsp;Geloopen is. Kjfift- Dat’spuik: maarjy moet hier watnbsp;wagten?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(dagten-

Jiiieh Goed, maar komt daadlykw^eêr? en hou dating»^' KjiJiyn, na binnen gaande f roept.

Juffrouw.

ZESDE T, OONEEL.

JAichiel, alleen.

JkzuI, in fpvtvanharetoornigl)cidi Wel iets bedenken, dathaarzaltevredenlleilen;

De meisjes zyn ligt van geloof, en ’t fpteekwoord zeid» Dieligtgcloofd, word ligt bedrogen, ’kbenbereid.nbsp;Maar, zagt! daar komt zy aan.

ZEVENDE T O O N E E L.

Kj/ftynt Maria, MichicL

E I! wild uw zelf niet kwellcd’ MejufFer.' ’thondjenisalwéér....nbsp;M^r.DatisuwfchuId. ’t Doet niet, dcfchuldis^annbsp;mynHeer.

Mlt;*r.Helaas! w il my n verdriet,dat groot is,niet vergrootcö' Hoe! Juffer, wat is dit? je ziet’er treurig uit?

En dat terwy 1 je bent de bruid ?

Maar ’t fchyud wel zoo te zyn befloten,

Dat nooid de vreugd volmaakt kanzyn}

Maar nu je bent zoo na aan’t trouwen,

Behoor je u vrolyk, en niet zoo bedroefd te houweU' Mar. Ik weet de reden van my n droefheid en myn

-ocr page 33-

B L Y S P E L.

Mich. Je ncemd dan jou plaizierin droefhcidPik daar tegen, in vrolykheid: ik bid je! ei, wild ccnx overwegen;nbsp;Een uurtje vrolykhcid, ismcêrnbsp;'i Alseenjaartreurenï, enmynHeernbsp;Bemind de vreugd, zoo doet zyn knegt ook. Maar,nbsp;wat’sditte ?

Ik had hier door dit praatje, o Sint Brigitte!

De boodfehap haalt vergeten van myn Heer.

Hy heeft belaft, oinmy voor beide uw voeten neêr

Hy valt voor haar op ^in Tc werpen, en alzon zyn onfchuld te verklaren,

Van dat hy niet by u gekomen is:

Maar, ’t is wat laat dat ik’tu boodfehap, door vergis. Ei! excuzeer.. •. Mar. Vertrek,en gaad hem openbaten»nbsp;Dat ik u beide haat, om dat hy is een guit,

Enfchelm, engy ,cenafgerigtlchavuir.

JVtjc/a.Ei, Juffrouw ! et, datisnon fluitibus, datfluit Gants niet. hoe! koom je zoo de Ambafladeur onthalennbsp;Van een Heer minnaar ? wel, ’t is goed:nbsp;Verwonder jou niet, als men ’t op zyn beurt ook doet:nbsp;Maar, zeg my, door wat moeij’lykheid of kwalen«

Of welk een ondienft u myn meefter dcc ?

Of, ishyaltevroegwaïftoutgeweeft? almee Dat niet? of is hy al te bloó ? daar zei’taan falen.

Mar. ’k Verfta niet wat gy zegt, maar als men met my fpot, Zoo kan ik dat wel zien: men hou my niet voor zot.nbsp;Mich. Ha! ha! nou vat ik ’t: ja. Mejuffrouw Klara, zeker,nbsp;Die deed’ u ongelyk. K^ar. Gy lagt, ca word nietnbsp;blecker»

En fcheord de gek met myn daar by ?

’k Verzeker u dat ik al deez’bedriegery,

Aan Kykcrtvoortbekend'zal maken.

’t Raakt’t geld, het geld, dat zyndezaken.

’k Zal ’t hem uitkeeren doen, ’t moet weer aan de eig’-naarraken.

Hoe! wil je ’er dan de klad in brengen, met de %éên.

C nbsp;nbsp;nbsp;Die

-ocr page 34-

34 DE MINNELISTEN,

Die jou bemind ? is ’t ernft ? Mar.]a, ja,’t is ernft, ik mccn Jt In waarheid. Mich. O/dan weetjenbsp;Van ’t gantllê zaakje niet een beetje.

Mlt;tr. Waar van ? vandiebedriegery ?

Mich- Neen,dieGalantery. Mar- Van wie.^ JAich^ Va*’ die, daarjy

Zoo booz op bent, maar zonder rede.

Maar om niet lang te zyn, zoo za! ik ’t u in ’t breedc Vertellen. M^ir.Wat? MicI).Datik,inrpytvanaU’nbsp;U w moeij’lykheid, u nog doen lagchen zal.

Ik hcb’t Heer Frcd’rik meêzoo even Vej'haald, dieikgcloov’, dat zig nog vannbsp;Het lagchen niet bedwingen kan.

AlZ'Zig myn Heer van u op gill’ren had begeven,

Zoo kwam hy by zy-n zuller, die je weet,

Dat koddig is, cn van een blyde geeft gedreven t Nou’t kermis IS, en aan de jeugdnbsp;Is toegelaten, wat meêr vreugdnbsp;£n koddigheden tebedryven;

Zy (telden voor om heen en wéér,

Zig zelf te (leken in de kleêren van myn Heer,

Die haar dat toellond, en zoo lang graag t’huiz WoU blyven,

Omu, HeerLodewyk, en Frederik, vermaak ' Tegeven, en om Ferdinand te plagen,

Die zoo jaloerfc vent. dit is de gantfe zaak,

Waarom jy moeij’lyk bent. Mar. Van all’ myn dagen, Zag ik nooid aardiger, zoo ’t 'waar is Mich. Twyfeld 0nbsp;Daaraan.^ ellt een die lagt daarom, zoo wel als wy.

Mar. H.aar broeder, kon my die dat eerll niet openbaren ?

(Jm dat met meêr vermaak te klaren ?

Mich. Als hy ’t gedaan had, was’t vermaak daar vatit^ klccn,

En nu ’t zoo niet en was, zoo is het ongemeen.

Mar. Wel, om de zuftcr myn genegentheid te toonen,

Wi! ik de broeder graag verichoonen. nbsp;nbsp;nbsp;,

-ocr page 35-

B L Y S P É L.

Mich Dinbenjenletmeêrmoeij’lyk? Mrfr. Neen,hetis H Irecdz verdwenen; doet haar myn gebiedenis.

Mkb. Aan hem ook j Juffrouw ? Mar. Ja.

ACHTSTE T 0 O H EE L Michiel, alleen.

N Ou, is ze al vr eér te vredeöj Maardat is niemendal, ’k moet nu beletten, datnbsp;Heer Fred’rik cn Heer Rykcrt i’/.amen tredeftnbsp;In konrerentic; myne inventie kreeg een gat,

Zoo 7.y eenz raakten aan het praten i Maar, och! wat zie ik daar! ’t geluk fchy nd my te hatehinbsp;Aan de eene kant Heer Fred’rik , enaandcaSr,

Heer Rykcrt, ditgebrui moet af of’t word nooid klaar.

NEGEJkJDE TOONEEL.

Michiely FreJerll^^ci) Rjiliere, ieder ean ceilbyzond’rc zyde van’t Toonecl.

¦Pred. Oen avond. Heer. nbsp;nbsp;nbsp;Uookzoo. Fred.Wel!

1 \Jf hoe Itaat het leven ?

I nbsp;nbsp;nbsp;lAichiel, fpreel^e Jisl ter yden.

' nbsp;nbsp;nbsp;’Ic Wil attiftatiegeven ,

j Voor niemendal» dat ik daarom niet blyen ben.

Had jy my iets te zeggen ? tred. Ja, een aardig Geval, waarom dat gy zuid lagchen, en ’t is waardig....

Michiel, [preekt flil ter \yden. nbsp;nbsp;nbsp;(’t kctz

O paai! hou fmocl toe, Ryk- Heer, vaar voort, op dat ik Tc weten komen. tred. ’t Is van de gely keniffennbsp;Van Klare en Rykert, Heer.

Michiel, [preekt[lilteri^yden.

Myn lift zou hier wel miflên:

I 2oo ik te lang vertoev’ is ’tgants proces verbruid.

tepens trederik-

Hoe! ben jy hier. Heer! daar de buurt ftaat over endc?

Ga nbsp;nbsp;nbsp;En

-ocr page 36-

36 DEMINNELISTEN,

En vcul geweld maakt, met een heel verbaafd geluid, En daar men u vaft zoekt, by vrienden en bekende ?

Fri’d. Is’ternft, Michicl. of is het boert ?

Of heeft Heer Ferdinand al weer iets uitgevoe'rd ?

'Mich. Neen, maar je geldkift die is leeg, en opgebroken ? En ’{geld daar uit geplunderd of verlloken.

Frfii. Wat zegt gy daar? hoekan’tgcfchicn?

Ryk: fk ga met u, om daar de waarheid afte zien-Mich.Manx z’igt Heer,ik moet u eerll wat te kennen geven-Wat is ’t ? Mich. Hebjy niet drak een briefgcfchrevcn-En die gezegeld ? Ryk.- Ja, zoo even.

Mich. Myn Heer, het (tinkt in huiz,

-Afgryfll-lyk na brand , ik vrecz’t is niet re pluiz Op uw kantoor, wy hebben alle hoekennbsp;Van’t huiz,behal ven dat,gaan deur en wcêrdcur zockcquot;'nbsp;Wyljy de Oeutel hebt. Ryt;-Och Joch! Michiel,is’t waa^nbsp;Ik vrccz voor ongeval, myn brieven liggen daar,

En myn papieren, ’k (late trillen.

Mich. Heb jy de kaars ook kwalyk uitgedaan ?

’k Zou dat niet hopen willen.

TIENDE TOONEEL.

Michkl, KJnra, in vrouwe klcedcren.

Mtch- TV yC Ejutfer Klara , ’k moet u doen ietsnicüf^ .iVJi. verltaan.

Dat hoekje raakte ik, tot myn groot geluk, tebovcfi' KJar. ’k Heb’t al gehoord. Mich. ’k Moet nu verhinderc*^’nbsp;Niet komen by malkaar; of ik was in de ly:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(da‘

En zoozy komen , zóo durf ik my wc! beloven,

Een reeksccrtyteici) te hoorei), als, fchavuit, l-'iclt, houdsfot, g-ilgcnaaz, Ja vagebond, euguit-

ELFDETOONEEL.

Jxlichiel, R/ara, in vrouwe kkederen-

Ry/;. X tv heb geen ongemak geleden aan myn

-ocr page 37-

37

B L Y S P E L.

TWAALFDE T O O N E E L.

H.ykert, Michicl, Jan Baptijl, IQara, in vrouW’C klccdcren.

W T I c drocly zie ik daar ? ’t is Jan Baptifi van Luik, VV Nu raakt het fpel tot niet- Niet, hou jynbsp;jou maar (luik:

Doet maar je kaper ncêr, de relt, 7.al ik wel maken. J.Ba/t- Ha! koeden dak Michel. Msch. Ha! goeden dagnbsp;kompeer.

Hyl^crt flil tegen Michiel.

Wat ’s dat voor een ?

Michiel JIU tegen Ey hert.

Die vent ? dat is een gek, myu Heer, Een Luikenaar, en alz hy komt aan ’t razen raken,nbsp;Dan, ishy alz puurdol. houjyjevan hemaf,

Dat raad ik je, want hy is gruuw’lyk Itral'.

J.Baft. War woon Monfieur Rikkcr l weet jou nict^ hier tegen

Ons over, Mich. Spreek j’ein toe ? nbsp;nbsp;nbsp;Daar is niet aan

gelegen ;

’k Moet hem wat foppen om plcizier:myn vrind,ik bent. J-Bapt. MynNcer, ’k keloofdatjoumyn niet ten kent:nbsp;Maar ’k eb jou wat tefek. Ryl^. h Is veel, ’een gek tcnbsp;kennen-

?. Bapt. De Kouverneur van Luik kom jou een pricf tc fennen:

Se bin pedroef om dat niet weet, war jou Couz.yn En Nik keplevenbcnncn,

En, mynNeer, jou mot weet dat dit wel fpyt for myn, Want mync dooye wyf cit cur de mam kekeven.

Michiel [preekt ter :^den. nbsp;nbsp;nbsp;(ven.

’k Woujy’erby waard, zoo zou je ons geen moeite ge-Maar hoor, fchryfd hy myn niet, dc Gouverneur?

J.Bapt. ja,maardieskclm Volcur,

Die kaudyf gt; ’s eb keftool van my nou onderweken,

C 3 nbsp;nbsp;nbsp;Toe,

-ocr page 38-

38 DE MINNELISTEN,

Toe, ik eb een kroot koorskckreken,

Die mak my puur fot feertien taak.

quot;Mich En nog wel langer: maar hier heb je nou de laak. Ja» hy’s puur-fteken gek. JW/r/i. Men moet het welnbsp;gclooven.

Kjarajlil te?en! Michirl.

Ikvreez nog, dat myn C)omhet merken7al. Michielftil tegem Ji^lara.

Laat jy my maar begaan, en ïeg jy niemendal.

Het fpyt my dat die guits u kwamen die te ontroovCO' J. Bapt. Men Neer, ik ken em wel fan buit.

Sy eb my die kelees, cerdiewastoekefluit. Iigt;4,-Welnu, wat ftonddaarin? J.Bapt. Men,Neer,ïl^nbsp;laat jou weten,

Dar jou Neef is kefal in tie kuil, en te nek Keproken eb.

Kjara 7;aat tegen: Michiel.

Ikvrecï, dat hy aan deze gek Geloof zal geven.

Michiel tegen: Kykcrt.

Hoor je wel, hy ’s nog bezeten Met gekheid. Ry^Maar men zeid,degekken huilen nic^’nbsp;’ En hy huild immerz, als gy ziet.

}Aich. ’t Is een Suurjeuze gek. Kyk.- Was my niet meer g^' fchreve?

J. Bapt. Ja, fen Suftre liep top, toe fy de fiel fou keve, . Sy uil ferpaas, fykryt, l'yskrceu, fy liep al wek jnbsp;Wy weetniet war fy is, maar al de monde lek,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Sy4s verfoop of root. Ryk Myn Nigt! hoe kan dat wczc” J B4/ir.Ja,fanjou Nik. Ryk '^y lecfd.gelyk gy ziet by de^eh-Jan Baptijl, KjaraJlerh^aanr^ienJe.

Iswaar? moetikkeloot? ja, zoo’kmyniebedriek-Ryk: Dat’s nog een fnaakfe gek. Mich. Strak lach ik w qogziek.

Jan Baptijl tegen: Klara.

Jsjy’tMadamoifcl? Kj^r- Jajnamynbcfte weten- ^jg

-ocr page 39-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;39

Zie jy ’t niet, Jan Baptift ? of hebt gy me al vergeten ? J.Bapt. ’k Pen bly dat ik jou fin, jou Proedre tie is toot.nbsp;iQar. Myn Broeder dood, Baptift.^ neen s neen, dat heeftnbsp;geen nood.

Mich, Hy reveld weer op nieuwz. J.Bapt. Ja, ’keb etn feit kefiene,

Dat {y lak in tie kis, pour te bekraaf. nbsp;nbsp;nbsp;mienenj

Dat gy daar wat meé fpot , want hy ’s de Bruigom. J Bapt.Öc!

Kan fy nok trouw te toot? Neen, hy’snogwel te moe.

Maar zoo ’t geviel, dat doón nog wouden trouwen,

Men zou haar bruiloft maar met klokkeluijen houwen. MicL Maar, als hy ’t nu vergat, dat hy gedurven waar,

En dat hy trouwen wouw ? Ja wel! ’t was raar.

J. Bapt. Ik zie jou skeer de kek taar mee. Ryi- De gek is aardig.

Mich. Haar broeder,die je zegt dat dood is, eet heel vaardig. En drinkt zoo wel alz of hy levend was,

Hy,lagt ook propertjes. J. Baptc Oc kom tic praat te pas ?

- Waarom lak jy?

Michkl tegens Jan Baptijl ter ^yden.

Spreek jy hem maar van zyn begraven, En van dekoflen,’k wed hy l.agt dan niet. Dit’s’rall’nbsp;Dan dat men fchryft ? J. Bapt. Ja, fan tic pricf. Ryk_. ’t Isnbsp;niemendal,

Gy kunt wel weêr na Luik toe draven ; nbsp;nbsp;nbsp;'

Myn Neefdieisnietdood, zyn trouwen wyft het uit.

J- Bapt. Ik wet fan ja, men Neer, om onter tufen kulde. Michiel :{agt tegen Jan Baptiji.

Die man is gierig, fpreek jy hem maar van de fchulde,

.V Hy zeid dit maar om u te lèhudden van zyn halz. pBapt. Wieatzenlecf kedok j dat tic man isloofals ?

jou

Ga heen, gy zyt een gek. J.Bapt. Jou Skelm, dat moetje liekcn,

-ocr page 40-

40 DE MINNELISTEN, Jouonsfot, fakapon, joufockmytebetricken,nbsp;Enskclmyuitjouont, jouturke, jouparbaar.

Ryk- üaat gy maar heen, vertrek gy inaar,

En 200 gy ’t niet en doet zal ik u deftig klouwen.

Mfchiel te^en Ryl^ert.

Hydraaydzynoogenin zynhoofdal, ’tzaljerouwen, Zoo gy hem aan raakt: wantdan word hy dol, de guit-Ryk- Zoogy niet dry vend gaat, zal ik u op uw huid

Eenz tallen, metmynllolt. Kjar. Ei, Ooml laat hem met vreden.

1{yl(. ’k Zeg! laat my maar begaan.

Michiel ^agt tegens Jan quot;Baptiji.

Ciajy maar zagjestreden,

Na ’t huiz daar gy logeerd, en kom die Hagen voor.

J. Bapt. ’k Sal my wel freek fan die aff ront, te I.uike, oot* Mich. Ja, ja, daar leid onz gants niet aaii gelegen-Wat dunkt u, heb ik hem niet wel van ’t lyv gekregen •

Klara gaat in hui\'

DERTIENDE TOONEEL. Ryl(ert, Frederil(_, Michicl.

Gy hebt in ’t minft geen kw.aad vernomen, zo^ ik meen ?

Fred Men heeft mynietz gedaan, oneen:

’k Moet evenwel, zynvoorzorgpryzen-Ry!{. Hy kwam aan my een grootc dienll bcwyzen Want ik had eenige papieren , waar aan veelnbsp;Gelegen is, daar leggen, die’k geheelnbsp;Geborgen heb, ook pryz ik in dit deel,

Waarlpraken wydogaf? wanneer

Decz’zyn voorzigtigheid, daarom is hy my liever, tlydiend, all’dichydiend, methertclykeniever.nbsp;Mich. Een khegt, die trouw diend, doet zyn pligt ma^ 'nbsp;Ryll. Maar, myn Heer,

Hy onz die boodfehap bragt ? my dunkt, gy waart ’tQirekennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;''

-ocr page 41-

41

B L Y S P E L.

Van Neef cn Nigt? Fred. Dat zy malkander wel geleken. Michiel tegens Frederil(.

Die Heer, die ginder gaat, heeft fterk na u gekeken. Tred. Dat ’s goed, dat ik hem zie, het is my n vriend,ik moetnbsp;Hemfpreken, nu, tot flus 1 Heer Rykert. Rji^’tGaatnbsp;je goed.

KEER.TIENDE TOONEEX.. Ky^ert^ Michiel.

’k quot;D En bly, dat ik ben van die Luiker Waal ont-JD fl.agcn,

Ik bond niyn gramfehap in, ’k had anderzhem geflagen. Mich. Dat ’s wyflelyk, en wel gedaan”:

Maar had jy eenz begonnen hem te flaan,

Hy zou u alz een beer vernielen,

En alz een hoen verfcheuren gaan.

Kyk; Ja, maar ik wagt my wel van zulke fielen:

Maar Klara was ontfteld. 'Mich. Ik vreezde méér als zy. Wel, dat men gekken vicezdj dat kan geen bloheidnbsp;heeten.

iWjc/j. Die bui is over: ei! laat onz hem maar vergeten. Michiel ter tt^yden.

Hy heeft noch niets gemerkt, jawel, ik ben zoo bly.

tej^ens Kjkert.

Ik^rceznaniet, Heer, wel verftaande....

FYFTIENDE TOONEEL.

Kykert, Michiel, in vrouweklcedcten.

Kjara, vanbinnen.

HOor! gy meugt zeggen wat gy wild.... 'Ryk: Hoor! wat geraaz

iJaar binnen? wat of’t is? Ik weet niet, baaz. K./ara, van binnen, \omtyd:^haar flem veranderende.

Eroér! Zuller!... 'tlsmynNeef,enNigt, wat of’er gaande

-ocr page 42-

4a DE MINNELISTEN,

Mag wezen? ik voor my, ik waande,

Dat hy nu uit was. Mkh- Maar , myn Heer , hy i* wel ligt

Gekomen agtcr in.

Kjara gt; op ’r Tooneel kpmende, in 'vrouwe l{leederen-

Oom! och! Wat is’er, Nigt?

Kjar. Ach ! gy komt recht van pas, myn broeder Gaad, dat’teenfchrikis, aan, nooid zag ik hemver-woedcr

Als nu, maar, ach! ... Nu, vaar al voort, Wat wil hy? Och! het is een zaak, nognooidnbsp;gehoord,

Hy wil met Ferdinand gaan vegten. Ryk; ’k Zal ’t beletten.

Hoe kwam het by ? ik meen, ’k zal my daar tegen zettcD-KJar Zy kregenkwelli in myn tegenwoordigheid,

En hebben aan malkaar, iets in hei oor gezeid,

Ik weet niet wat: en na die reden Ging Ferdinand voort weg , en Icheen , heel wel tenbsp;vreden.

Ryl'. Toen hebben Zy de plaats verfptoken, ommalkaar -Te vinden. Kjar- Oom, myn broer ging zonder dralen,

Voort in zyïi kamer, om zy n degen daar te halen:

Ik volgden hem voort agter naar,

En floot de deur, als hy daar in was, ftraks van buiten Wel valt in ’t llot,en nam de fleutel meê. Ryy^.Dat fluiten,

Is wel gedaan, voor eerft kan hy niet uit. I{lar. Dat ’s waar;

Nudogtmy, washetbeft, datgyvoortall’devrinden Van Ferdinand ging fpreken, om ’t gevaarnbsp;Zoo voor te komen, ’t wyl zal ik de deur toe binden-Ry/5;^. Je zegt zoo wat, ’t is wel, ikgadaarvoortnatoe •

Gy, gaat nuby uw broeder., en zeg, hoe Dathy ookraazd, dat ik, zoo hyzig geeft na buiten-Hem in myn teftament, voor eeuwig uit zal fluiten-

zES:

V I

-ocr page 43-

B L Y S P E L.

5EESTJENDE TOONEEL. 'Rykfrt y Michiel,

Ichiel, blyf hier omtrent tot dat ik wéér kom I

M lt;’gt;¦«

Zy n kamer zoo te; ftond in’t nagtflot,’t kan niet fchaden, Enhoujcby dedeur, of hy ook’t venlier uit (den.nbsp;Wou fpri\igen,wam wie weet, wat hemzyn diitt zal ra-Datisookzoo. MvnHecr de jeugd is zoo verbruid,nbsp;hn heet tot vegten met den degen jnbsp;Dat het een fchr.k is, elk die draagd ’er nu vaft een,

Ja, ’tisnu, alseenpyptefmoken, zoo gemeen,

En d ie’er niet een hectt van z\ n Mama gekregen,

Die mag niet mcê, ’kgeloov’ het nude mode is.

Ja’k zeker, ja Sinjeur gt; eikyk! je ziet niet mis.

Elk heeft ’er h ler valt een of twee met tiaar drie vieren, Ja zelf zoo gaad de Beurztot Amiterdamniet vry,

Meu ziet ze, quot;k heb ’t gezien, daar ook met degens zwieren.

Rïj^. Ja wel, ik haat die alz.ccn peft voor my.

}Aich. Maar weetje wat, myn Heer, dic wyzheid is’er by, Ved Ouderz hebben die gebonden van te voren;

Want brak ze cenz los, de droez ƒ dpii was ’t verbruid.

zeventiende t o o n e e l.

Rykert, Michiel, Kjara, in mans kleedcren in ’t veufter.

Klar. nbsp;nbsp;nbsp;Om, ’k word hi er geaffronteerd, men fluit

V_/ My door uw lall.Ry^.Wil u daar niet om ftoren, Hebwat patiëntie,’k zal uftraksverloffen. }{lar Moetnbsp;Iklyden, dat men myditgrootgeweld hier doet?nbsp;Ikbarfl van fpyt, en raaz van toren !

Ryh: Ik mag die mocij’lykhcid wel honren.

Nu, ik ga heen, en ziehoedat ik’t flel.

Micb. Maar, was ’t niet goed, om dit duel

-ocr page 44-

44 DE MINNELISTEN,

Te (luiten, dat ik dit Juffrouw Marie ontdektq»

Die groot vermogen heeft op Jonker Eerdinand ?

Zy zal gewiflyk van haar kant,

Zoo veel doen alz zy kan, en ligt dat dit wel ffrekte Tot haar bevrediging. Dat’s wel, doet gyuvv beft,nbsp;En, laat op my ftaan al de relt.

ZCHTIENDE TOONEEL.

Klara, in vrouwe klecderen, Michid-KJlAr- T S Oom al weg ? nbsp;nbsp;nbsp;Wel is dat waard te vragen ?

1

JL Ik vreez, dat ik nog al dit woelen zal beklagen , En Oomdit zal ontdekken. Micb. En waar door ?

Ei lieve! zeg dat eenz, op dat ik ’t ook eenz hoor ?

KJar. Door de cene of de and’te brief, die van btoêrz dood zal fpreken,

En, diehydagelyksverwagtendeisvanLuik, ,

Mich. Ik heb dat werkje zoo belleken, Zoofyntjes, en zoo fraai, zoo puik;

Van’tPofthuizhaal ik alle daagzyn brieven, Endieaanhemzyngcaddrcffcerd,

Die worden voort aan ’t vuur vereerd:

Daar na zoo zei je my believen,

’t Geld weer te geven. Kjar- Ja, van gantlTer herten-Mich- Goed.

Kjar. Tot nog toe gaat het wel. Mich. Kom laat ons op die voet

Voord varen, ik zie haaft die eyerz uitgebroed.

Einde van het meedè Bedryf.

deR*

\ -

-ocr page 45-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;4f

derde B E D R Y -F.

E E ti S T E r o o N E E L.

Maria, Ferdinand.

Mar T, K heb u doen ontbiên, om ergens van te fpreken j X Dat wigtig is. Ferd. J uffrou,ik blyf niet in gebreken,nbsp;Schoon ik verbannen ben van u, wild gy niy weernbsp;Herroepen ? Mar. \ Is voor u, en tot uw intrefi, Heer,nbsp;Dat ik u /.eggen zal, en om u te beproeven ,

Of gy my nog bemind. Ferd Dit laatft,xal niet behoeven, In weerwil van uw haat, bemin ik u, gebiénbsp;Slegts j gy'/.uit zien, al wat gy wild gefchié.

Mar.Èn gy,beloofd gy dit? Ferd. O jaizoo ’t kan gefchieden. Mar. ’t Volbrengen valt niet zwaar, van ’tgeene ik zal gebieden.

Ferd. Gebiê, ik zal gehoorzaam zyn.

Mar. Dc reden,^at ik u ontbood by myn,

Is, dat ik midd’lares wil van ’c verfchil verftrekken,

Dat gy met Rykert hebt, en om u dit te ontdekken....

Ferd. Met Rykert, hoe! wel wat is dat ?

VergcCv hetmy. Juffrouw, dat ik dit niet bevat.

Mlt;?r. Ei! zoek my niet die zaak te ontleggen,

Men kwam het my fius'alle? neggen.

Ferd. Wat is’t, Mejuffer? M/ir. Well deuitdagingdie gy had-...

Ferd. Mejuffer— Mar. ‘k Wil, hoe ’t zy, uw beider twift bdlegten,

Ferd. U w zorg die is onnut, h y zal gewiz niet vegton,

Om dat liy daar van Iprcekt.

Mar. Denkt gy, dat ’t hem aan moed ontbreekt ?

Hy weet met zyn geweer wel wond’ren uit te regten, Ferd. Moeddat ’s al zyn gebrek, in plaats van dat, zoo pogtnbsp;En liiorkt hy, want ilc weet wel dat hy nooid en vogt.nbsp;Maar, weet uw Neef dit ook i* M-rr. Ja, hy, en ai mynnbsp;vrinden,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Myn

-ocr page 46-

46 DE MINNELISTEN,

Myn Oom ook , die daar in nog veel vermaak kan vinden,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(heid.

En lullig daar omlagt- Ferd. ’k Lach om zyhbloodig* Mar- Uwmedevryer hcet't iets aardigs aangeleid.

Hv uam^yn zufters kleed , enzy heeft’tzyn’genomen, Weet gy dit niet ? Ferd. Neen! dat ’s my nog niet voor'nbsp;gekomen.

Hdar Gy lagt met haar dan, en zy dryfd met u de fjjot:

Maar ah zy zig verkleên werd ieder een bedot.

Ferd. Gy zegt my iets, dat my verwonderd, en doet denkert Dat zy maar tragten, om iiiyne eer hier door te krenken,nbsp;’k Zal toonen dat men my niet houden mr'et voor zot.

Ferdivavd wil we^^^adn. Mar. Zagt! Heer, ik heb uw woord, gy zyt nog niet ont*nbsp;flagen.

Ferd. Maar is het moog’Iyk dat die bloode u kan behagen , Mar. Daar krygik wéér bezoek, daar komt zyn zuller aan?nbsp;Met weerwil moet ik u, myn Heer, nu laten gaan;nbsp;Uw heulheid, hdöp ik, zal my hier in wel verfchoonen,nbsp;En, om u voor haar niet te toonen .

Zoo gaa maar in de Tuin, by Oom en by myn Neef. Ferd. Gy hebt my niets mizdaan, diezik’tuligt vergecv’.

Ferdinand i^eid Jlil in ’r in^aan-Ik zal maar tragten, zoo ik kan, hier ui. te breken.

TWEEDE TOONEEI.

Maria f tQara, in vrouwe klecderen.

?1

Mar. Ykomt hier net van pas, MejufFer, *k moet 0 \jr fpreken.

Wat zoete Juffer? Mar. Ik hou hier Heer Ferdinand Gevangen, die van y ver brandnbsp;En blaakt tot vegten, en hy zogt my nog te ontfnapper’'nbsp;Maar ’k hield hem hier, hy gaat zoo even van de trajipcntnbsp;Omlaag naonzeTuin, en daarom vreez niet meer.

KJar. Myn broeder vreczd hem niet, hy wil hem wel te keer.

-ocr page 47-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;47

Mar. Ik twyfd daar niet aan, maar om bet te beletten,

Zoo heb ik rny daar tuffen willen zetten.

Kjar. Wild gy de kragteu van uw fchöonheid dan befteén Omhentefchciden? Mar. Neen, datishetuietallcciiJnbsp;MynÜom en Neef die zullen ’t (luiten jnbsp;Dat zy niet werden handgemeen,

Temeer, omdatwyhemhici inonzhuizbefluiten. Maar hier een fpeld je by. Mejuffer Klara, ei!

’kZcg, Minnaar, ofMatres, gy weet dit allebei Zeer net te (pelen. J‘^ar. Niet, ik ben nog de een nognbsp;de ander.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(kander.

Mar. Neen , neen, gy fpeeld die rol volmaakt duz by mal* i{lar. Heb ik u iets mffdaan, doe ’k gift’ren was verkleed ?nbsp;Zoo bid ik om pardon. Mar.Pardon? myisgeenlecdnbsp;Door uw vcrklecding wedervaren,

Eu daar geen’ miz- daad is, is ligt ’t pardon te (paren.

Maar’kweetniet, ofgyweet Dat’k uw vcrklecding w ift.

\ }{lara, ter r^yden.

Ha! ha! zy wil’t verbloemen, Het geen zy gift’rcn deed; ik veinz dan ook voor haar.

tekent Maria,

Wel, waarom tragte gy dan niet myn naam te noemen ? i Mar. ’k Vond uw verkleeding toen zoo g;eeftig,en zoo raar,nbsp;Dat ik u helpen wou om my eenz te bedriegen;

Gy waande een Minnaar, ik uw Minnares te zyn.

Kjar. Dan moet gy ook pardon aan myn Verzbekcn^, voor’t bedrog: maar wagtu van te liegen.nbsp;Mar. Wel! (lellenwy’tgclyk.^ f^/ar Ik ben daarmeêtenbsp;, Maarzagt, daar komt uw Oom aan trcên. (vréên.

D E\D E TOON E Ei.

Eredcrik^y Maria, nbsp;nbsp;nbsp;, in vrouwe kleederen.

h-J.

'Ejuffer'Klara, ’k heb met zorg, nauverno-¦ men

Waar

-ocr page 48-

48 DE MINNELISTEN,

Waar of gy waard? alsgy vertrekt, Ichynd elk tedroo-Want alz gy u verkleed ontrtéékt gy elk in min, (men; En brengd verwarring in myn gantflè huiigezin.

Maar apropo, ik wilde u wel een woordje vragen, Indien het u niet zou mishagen.

JQar. Als’tubeliefd. Tred.’t Was van ’t gegeven geld-/(/4r Myn broeder heeft het. Frcd.Dan ben ik gerull gefield, ’t Is daar het wezen moet, ik ben nu wel te vreden,nbsp;Men kan ’t niet beter tog belleden.

Maria, ’k moet niets belaften.

Maria tegenr KJara.

Nu, tot flus.

Ji(/4r.Gclykgyzegt.

V1EK.DE TOONEEX. jQara^ in vrouwe kleederen, alleen.

Lditgebrus

Dat komt my in myn hert groote ongeruftheid maken, ’k Zie nog geen middel hier fatzoen’ly k door te raken,

’t En zy Michiel. —Maar ’k zie myn Oom komt uit.

VY E D E r O O N E E L. * Kyken, Kjara, in vrouwe kleederen.

quot;X T Igt, waar komt gy van daan ? Kjar. Oom, vaU myn broederz’bruid.

Ry,(^.En ik vanFerdinandz’, daar heb ik gaan vertellen Uw’s broederz’ twill met hem, zy prezen myn beleid,nbsp;Dat ik gebruikt heb, om me ’er tuften bei te Hellen,

Zy willen dat die zaak, door hem word bygelcid:

En zullen hem zoo lang in huiz bclluitcn Tot hy zulks doet: maat ’k vreez zy zy n nu al na buiten *nbsp;En dat maakt me ongeruft. Kjar. Heb daar geen zorr'enbsp;voor,

WantFcrdinand die is tot Frcd’rikz’opgefloten.

-ocr page 49-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;49

Eüci! wel zoo! wel zoo! ’k ben bly, dat ik dat hoor. K^ar. Juifrouw Maria, heeft een fchot daar veur gelcboten,nbsp;Zyn liefde bind hem daar, enbred’rik wildevreênbsp;Daar fluiten tulTcn hen, zyn Neef, Heer Lod^yk meêinbsp;Rr4-’k Ga daar na toe.

ZESDE JOONEÉL.

K^ara^ in Vrouwe kleedcren, Michiel wenkt Klara, ertdii Ry kert weg is, komt Michiel met een boutelje uit.

Mich. ’k El Jan Raptift na dezen

Hi-er niet meer zicn,’k heb hem de wegnahuizgewezetij

En aan het fchip gebragt. K^ar. Dat hebt gy braaf geklaard.

Mich- Maar och f nbsp;nbsp;nbsp;' hy driril{t.

Hoe goedis’t, dat men eenz zyn geeft vergaard; Maar daar komt Ferdinand, vertrek. Kjar. Dit döet mynbsp;vreezcil.

ZEPENDE t O O N E E L.

Michkly Ferdinand.

Mich.T Kdogt, myn Heer j dat gy tot Fred’rikswaardi quot;Ferd. i ’k Ben daar geweeft, maar ’k heb hun daar bedrogen I

Die my bewaarde , ik ging, zooras Jk kon, van daar. Mic/j. Maar, Heer t heb jy wel overwogen ,

, Dat die zyn vriend bedriegd, bedriegdzigzelveneerft? Ferd. ’t Is min de liefde, alz dc eer, die my ne ziel beheerlKnbsp;^ich. Maarjwaar je dan niet wel bewaard by jou beminde?nbsp;üfkauje meer vermaak , alz by jou liefftc vinden.^

Isjou de dood zoo lief.^ datismeleet,

Want na my dunkt, ben jy geweldig heet Op’tvcgtcn,, Rykert heeft het beter uitgevonden,

Die heeft het ieder een gezegd,

D nbsp;nbsp;nbsp;Noü

-ocr page 50-

^0 DE MINNELISTEN,

Nou is hy als in huiz gebonden. ferd. ]a, dat gcloov ik we!, hy vreeid voor een gevegt;nbsp;Maar, ik wil evenwel daarzyn, myn eerdie legtnbsp;Daar aan; ik heb hem uitgedaagd, cn zou ’k niet komen,nbsp;Daar we afgefproken zyn ? dat was poltronnynbsp;Voor my. Neen, neen! ik heb het ondernomen,

En zal het doen, wat zou men aars van my Niet zeggen? ’kagt myne eer, my meerderw'aard tcnbsp;wezen,

Alz myn Matres: en ’k heb van haar verdaan,

*t Geen Rykert heeft op gilleren gedaan.

Michicl ter t^yden.

Zou hy ’t wel weten ? dan zoo mogen wy w’el vreezen.

te^en Ferdimnd.

Enw'at? Frril: Ja, ja,’tismygezeid. Aifc/r. Watis’t? wat weet

Jy dan ? Ferd. Dat hy zig heeft verfcheide maal verkleed. Dan alz een jonker, endanweêr, in Juffers kleêrcn?nbsp;Dan, is hy hier, dan, daar, en dan weer nergens niet,nbsp;Zynzuder doet het ook.

Michicl ter :^ydcn.

Hal ha! ’t is goed, hyziet

Nog ’t regte puntje niet. Ferd. Nu wil ik hem gaan fpreken,

En my van zyn verfmading wreken:

Gy kond my zoo gy wild wel helpen. Mich. Heer, Gcbiê maar flegts. Ferd. Ik wou wcl’t ondericheid ecnlnbsp;t weten,

Waar door me ’er beiden kend, om niet op nieuw, myt* eetnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Tc kwetzcn,doór abuiz: kend gy ze aan lengte of brcctc-Mich. Neen, zeker. Eerd. Weet gy niet, watteikensdat hy heeft ?

Mich Neen, zeker geenc; alz die natuur aan alle geeft. Ferd. Daar vraag ik jou niet na, kond gy’t aan fproctnbsp;plekken

-ocr page 51-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;ƒ1

Niet zien? Mjc/'.Neen,die ’er zyn tragt yder te bedekken Z'jo veel hy kan. Ferd. Ja wel gt; daar hangd het nog-tansaan.

i')p gilt’ren, hebben zy een wifleling gedaan, .Vankleêren, en’kgeloov, dat ik doe wierd bedrogen.nbsp;Mich. Het is myn even eenZ gegaan.

Fcrd. Wat duiker', hebje dan gedaan?

Mich. Ik volgde evenwel myn oordeel, ci/mynoogen. Ferd. Wel dat ’s wel drommeli mooi, hOe krygt gy hi.no ?nbsp;Mich. Ik gav ’t onwetende. Ferd. Gy zyt een fchoone boó:nbsp;Een die haar daag’lyks ziet, zou haar niet onderfchciden!nbsp;Gy brod myn gantllè fpel. Mich. Je hebt het zeltzver-brttd;

Poe jy haar aanfprak, he ƒ doe flond jeook?alz Piet (not. Maar die haar daag’lyks ziet.... Mich.'Zotil zoet!nbsp;daar ’s, een van beiden,

Dezuftcrofdebroér. Ferd. Kom laat onz t’zamcn gaan By haar. MjcA. Neen, gaad allccn, ik zal hierblyvennbsp;liaan;

Men heeft myn pafpoord, my, om uwend wil gegeven. Ferd. Kom maar met my, geen mens derft zyne handennbsp;flaan

Aaiiu, als ik u help; help gy myn op de baan,

Ik zal beginnen daar gyt’clkcnz zyt gebleven.

ri C H T S T E T O O N E E l..

Michiei, , in vrouwe klcêren, Ferdinand.

^ich. T K wens je goejen dag, JufFrouwtjen , of myn _ 1 Heer,

Uf watje wezen mengt, een mannetjenofwyfjen,

Ik wou ’t wel weten; want dien Heer, verlangt heel zeer . Daar na, en ’t is ook, om een zoentjen of een kyfjen.nbsp;Michiei gy zyt een gek, en weetniet watje zegt,nbsp;Kunt gy 'c niet zien aan deze kleéren ?

gy veranderd die zoo dikwils, datmenregt D znbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Daar

-ocr page 52-

Sz DE MINNELISTEN,

Daar aan mag twyffclcn.

Michiel aan Verdinand.

Zoujy, meer blyk bcgceren, VandatditRykertis? bezie, zyn fchemp’rclach,

En trotze grillen eenz; ik zie ’t aan all’ ’t gedrag.

Ferdinand aan Michiel.

Dat’sZeker Klara zelv.

Michi(l aan Ferdinand.

’ris niet.

Ferdinand aan Michiel.

’tlsal.

Michiel aan Ferdinand.

’t Is leugen,

My» die’crdaag’lyksziet, val jy hier in nog teugen.^ Ferdinand aan Michiel.

Wel, zeishetnogtansal.

Michiel aan Ferdinand.

Ik zegje ze is het niet,

Weldatishenkcrz.

Ferdinand aan Michiel.

Wel! gaat nader by enzieri Noch eenz, ’tisKIarazelv.

Michiel aan Ferdinand.

Dat kan ik niet geloovtn, Alz ik deez’ zie van onderen en boven,

Zoo is hy ’t} maar ik zal een reiz aan ’t farren gaan ,

Dan zullen wy’t wel zien.

Michiel aan Kjara.

Om hier niet.lang te (laan»

Heer Ferdinand wou u wel eenz alleenig fpreken, nbsp;nbsp;nbsp;-

Verllaje ’t wel ? lijar. Michielj komt my het hoot niet breken:

Ik rade u, dat gy my op ftraat niet affronteerd. ^ . Mich. Ja aff'ronteeren? geev’ myn geld maar. Fjar. ^nbsp;begeerd

Gy ? Mich. Geld. Kjar. Wel gaat dat by myn

gen. ¦ nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ Mt •

-ocr page 53-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;f 3

Mich. Dat doen ik nou, en jy beloofd my goude dagen, Ah ik jou langen tyd gediend heb, iul jc zien,

Zeg jy, of jy zult maken.

Dat ik kom tot een mooi officitjen te raken.

He... Maar wat een tyd, dat’stienjaar, pofito Ik ben nou dertig jaar, entiendatis— hey... zoo...nbsp;Dat ’s veertig, en dan moet ik lecren lezen, fchry ven,nbsp;En cyff’ren, daar meê loopt nog vier jaar op den hond;nbsp;Dat’s vieren veertig, zoo men my zoogaauwal vond.nbsp;Apart.... om’c leeren i'n zoo korten door te dryven;nbsp;Want allez wat ik neem dat cyft’er ik niet eenz gt;

Ik neem ’t maar zoo alz ’t komt, dat is niet ongemeenz: Nou dan nog zes jaar om ’t ofïici te bekomen;

Dat’s veertig jaar, neen... neen... ’tisvyftig, ’kzou wel fchroomen

Voor dat offici, want, myn Heer, ’k ben dan ligt dood.

hj keerd x[ig na Ferdinand. Wat dunkt jou van die zaken rnbsp;Dan mogen zy my wel tot Kollcktcur gaan maken,

Van het paffalie-gcld van Karons leerc-boot.

Neen, geld, Sinjeur/

Ikjarn tegens Ferdinand-

Myn Heer, keurd gy dieinzolcntic, Endolügheid voorgoed? foeidicinpertinentie.

Ferï. Ik wilde wel, dat juffrouw Klara 1 zyn Uitdaging op haar nam, ’t was meerder eer vr)or myn,nbsp;Met haar te kampen; en’kwilall’ myn ruil verliezen,nbsp;Vooreeuwig, ommetu, een minne-ftryd te kiezen.nbsp;t’ilar. Ik wil met u geen doen mcêr hebben, daar ’s’t karfelnbsp;Weerom: weel! méér beleeft by Juffers, hoord gy wel,nbsp;Myn Heer? en minder trots, dan zuljewyzer leven.nbsp;^erd. Heeft hy dan uit myn naam, u dit gefchrift gegeven ?nbsp;Klnr. Ja, gilleren. Ferd. Hy’sgek. ]{lar. Gylykthetooknbsp;tezyn.

*^rd. Ben ik u gift’ren dan ontmoet ? KJar. Ja, gy zyt myn Ontmoed. Ferd. Mejufter, wild my dog hier in ver-fchoonen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;D 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ik

-ocr page 54-

S4 DEMINNELISTEN,

Ik heb het niet gedaan gt; omudaar door te hoonen Ik meende zekerlyk, dat ik ugt;v broeder vond-Vergeev dit mis-verftand, daar gy afk en de grondnbsp;Van hebt gelegt: maar waar zal ik uw broeder vinder' ?

Kjar. Ik ben niet zot, of een ontzinde,

Dat ik, u zoo een ding zouzeggen: neen, Heer, gy Zult dat niet weten, ooid van my;

Maar, waar dat hy ook zy j zal hy u niicmer vreczen; Gaa heeiiicn z.ock jy hem. Ferd.ik gaa,’t ook doen,en gy,nbsp;Michiel, gameé. Mich. Dat zei wel leugen wezen.

negende too nee e.

Michiel, nbsp;nbsp;nbsp;in vrouwe klecdetcn.

Mich. Een» om de dood niet, baaz, volg ik jou : ga maar heen.

jQar. Die na ?cndooden zoekt, zoekt,’t geen hy niet wil vinden.

Mich. Ligt gaat hy liraks te poft,na de and’re wereld: neen, ’k Zal hem niet volgen,neen,by loo niet! zoo de windennbsp;Hemgunftigzyn, zoo vind hy hem nog wel opreiz.

¦ JQar. Laat hem doen wat hy wil; maar, hoor Michiel, iMis,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ren,

Zulkzoorfvanpotfên niet, aiz gy daar uit kwaamdvoe-Gy tnoogd wel tegenz rny,nw’moiid wat minder roeren, Voor Ferdinandus. Mich. ’k Moeft het doe ter tyd zoonbsp;doen.

Op dat hy niet, dc waarheid mogt vermoén;

En’t waszooopge[j,emd, dat ikjou wat zou plagen;

Hy weet wel, dat H niets alz leugen daar aan zeg.

Maar,’t was al veel tegrov. Dat wc cenz een overleg ' Nu maakten, van onz doen: maar; waar mag Lod’wyknbsp;wezen ^

Mich. y hebt groote rcên, voor hem te vreczen;

Want, meisjes zyn alz warme fpyzj die dra Bedervd ,alz men ze niet by tyds,dift. /(/ar. Goed, o ja •

Ik

-ocr page 55-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;SS

Ik lach, om uvr onnooz’le reden.

Mich.Jt moet,^ict moeij’lyk 2yn daarom, Juffrouw, ik ga Zoo voord na huiz; zie,daar komt Lodewyk aan treden,nbsp;Praat jy wat met hern, tot ik daad’Iyk weder kom.

TIENDE TOONEEE.

Loiewjk,, Kjara ,''in vrouwe klecdercn.

Lod. TT 7 El! hocis’tmetBaptifl? is hy al wederom VV Vertrokken ? Kjar. Ja,Michiel, die is hem gaannbsp;bezoeken,

Daar hy logecid: maar hy begon op nicuw'Z te vloeken, Enfcheldcnopmynüom: Michielleialdefchuld, ,nbsp;Op hem, en heeft hem 7,00 de kap gevuid ;

Hyzei, ik was bedroefd datz’hem zoo affronteerde. Dien goejen ouden man , waarom ik hem vereerde,

Metvyftigguldens, om,wcêrheen Tc konnen gaan , na Luik, enff geen hy had gclcênnbsp;7’c boeten met die gift; doe trok hy daad’lyk henen.

Lod. Maar; wat of nu uw Oom wel van zyn Ncev zal mee-Myn lief 1 hy ried het niet: nbsp;nbsp;nbsp;(nen?

Hy weet nog niets, van ’t geen daar is gcfchied.

Hy denkt, myn broeder is het venfler uit geklommen, Om, by Heer Ferdinand te kommen ,

Die hy denkt, wel bewaard te zyn;

En’s avonds, denkt hy, is hy ffil in huiz gekomen, Tcrwyl hy zoetjens lag op ’t ruftbed wat te droomen,nbsp;Omdathymy, daar nainzynekleêrcnzag.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ven?

Lod. Zoo mcend hy, dat uw broér, ’s nagts is in huiz geble-i\Ur. Jazeker, maar dat h y met ’t krieken van den dag, is ffil weer opgeffaan, en uit gegaan; wy gevennbsp;Hem hddp, dat hy wel haart, op ’t middagmaal zal zyn.nbsp;Straks komt Michiel weerom, zyn toeleg, isheelfyn.nbsp;Lod. Hy heeft alleen, de vzeg,'cn’t middel uitgevonden,nbsp;Waar door ik hddp dat wy in hcil’ge trouw-verbondeii,nbsp;Gezegend zullen zvn, ik de uwe, engydcmyn’.

D 4 nbsp;nbsp;nbsp;ELF-

-ocr page 56-

y6 D E M I N N E L I S T E N,

ELFDETOONEEL.

Lodewyli, Michiel, met laarzen cn fporen , een ccn zrvccp in de hand, Kjara, in vrouwe kiccderen.

Lod. ~|~7 Iziel hoe koddig kr)mt Michiel daar uitgeftrc-ken?

'Mich. Ja, ja, zoo moet het zyn, dit zyn de regte (Ireken, Gelaarfd, gefpoord, beflikt, en ’k weet niet wat al mcêr,nbsp;Gelyk de Pollilion, van eenig Prins of Hecr-’k Heball’dennagtgcreên,cn niet een voet doen roeren:nbsp;Nujhddp'ik, zal men hem, den aap wel eenz ontloeren,nbsp;Of, wel een deel daar af, zoo jy je mond kond fnoeren.nbsp;Lod. Maar, zegt myn eerll eenz: hoe heb jy dat aan gelegt ?nbsp;Mich. Om ons door uitftcl, uou geen ongemak te brouwen.

aan Lodewyk^

Verfteekt u hier maar weg. nbsp;nbsp;nbsp;aan Kjara.

Jy, zoekt u fluik te houwen, Tot de ouwe man komt, hoord dan wel na ’t geen mennbsp;zegt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_

Maar luiderd fnedig toe, want daar is aan gelegen:

Dit ’s ’t meefterfluk van die ’t bedricgerz ambagt plegen: En alz ik op hou, kom dan uit, en knoop daar aan,nbsp;Dietrek, op gilleren bedoren,

En dan zal ’t werk gcmakk’lyk gaan,

F'raaij zonder horten, zonder dooten.

Daar komt hy, houd je vreemd van my, dan is ’t gedaan-

TWAALTDE TOONEEL. Ry/^err, M/c/j/W, J'C/'^Mjinvrouweklecderenjtcrzydcn-

Ky^- TTTAtfchecld Michiel,dathy inzulkcehequipaliP VV Verfchynd? hy lykteenjanpoltafiejnbsp;Ofeenbefliktepod; hetzoumy fpyten, zoonbsp;Dy gek was.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Milt;:hiet,gelaarJi.,^efpoort, een ^weep in de hana.

’k Heb, mp Heer, dc gantfe nagt gere^quot;

-ocr page 57-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;f7

De velden open neer, en’kbenfchierdol.

K'/kj Ho! ho / het Ichort hem in de bol, of hy is vol.

Mich Myn Heer , myn zottigheden j Doe ik alleen, oinjou, en’k zeg je hebt geen reennbsp;Tot lagchen. Ryl{. Zoo men zot is, ’t is voor zig alleen,nbsp;En gy zyt ’t voor u zelv ; maar waar hebt gy dan heennbsp;Gew'ceft ? wel zeg me dog de reden.

Indien je will, wat pots, menu heeft aangcregt, Jezoudgelykalz de Ezels huilen, .

En ligt, van vreugd jebrockbcvuilen, ¦ Wanneer het jou maar w'ierd gezegt.

Ryli- Is Ferdinand dan uit Heer E'red’nkshuiz ontkomen.^ En heeft hy met mynNecf gevogten.'' Mich. Dit zynnbsp;droomen,

Bydeand’renzyn,- maar ik en zeg’tu niet, ikzwyg’t, ’t Is belt, dat jy dat nieuwz van and’re menllen krygt.

Ryl^. Neen, neen, kom zeg ’t my maar, ik wil het daad’lyk weten,

Ofikzalu... Mre/j. Hoe! heb je alreedz vergeten Te lagchen ? Neen ik, maar ’tis nou geen tydnbsp;daartoe.

Zeg op maar! Mich. Wyl je wild, myn Heer, dat ik het doe,

Zoo zal ik ’tjou net gaan vertellen;

Maar k is wat lang , en, ditmoelljou voor all’, niet kwellen.

Ryk: Verkort het, zoo je kunt, of’k bard fchier uit myn vel.

Nou, jy bemind je Nigt. Ja, ik bemin ze wel.

Mich. Jedenittook, datzy wyzis, doejeniet.^ Rygt;^. Met reden.

Mich. Maargifl’ren, zagjy haar by haar gebuurtje niet.^

Ryh.- Neen. A4»c/j. Wiedogtjy, wasdat, die gilleren be-kleeden,

Juffrouw Marias zij ? Ryh- Myn Neef, die... Mich. Klara hiet.

Zy had haar zelvendoe verkleed, in Jonkerzklcêren.

JP J

-ocr page 58-

i-8 DE MINNELISTEN,

Klara, ter ^yden.

Maar, waar toe dicnd die praat?

By4- Bedriegd men my hier zoo ? waar zal ik my nog keeren ?

Mich. Ja,hoor maar eenz hoe verr’ dat dit bedrog nog gaad, En hoor na ’t eind van dit bedriegen:

Dat is, dat Klarazcl v ’t kontrakt geteikend heeft, En’tHuuw’lyks-goedontfangen, zonder liegen....

, nbsp;nbsp;nbsp;Klara, ter yden.

Hajfchelm! verrader! Ry.^. Nu, ga voort.

Kjara, ter^yden.

Myn hert dat beeft. Mich. Ja! jy zult nog wat anderz hoofen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

, nbsp;nbsp;nbsp;Kjata, ter yden.

Hy zal de liften klaar, en naakt te voren Gaan leggen, aanmyntüom, om zoo, zigzelve vrynbsp;Temaken: maar ik zal’t ontkennen, en die zakennbsp;Zoo fchikken.... Ryk. En watdeê myn Neef terwyl ?nbsp;M;c/z. Wathy

Terwyldeed? hywift, in zynzufters kleed te raken, En zy is heel onfchuldig aan het geennbsp;Ik u verhalen zal; gy weet, dat’t geld alleennbsp;In klinkklaargoud beftond, dat Klara heeft ontfangen,nbsp;VanFred’rik, gilleren, enophaarbroérzgebeên,nbsp;Hoeft zy, het hem gaan overlangcn,

Dog, zy en will niét waar aan hy het zou befteên.

Kjara, ter :(yden.

Hier door zal ’t allez in de regte vouw' weer komen. Mich. Daar op, is hy van ftonden aan,

M et dat rc^d geldje, deur gegaan,

En zonder ’t ons tezeggen, wie zou’t droomen—

'Byk; Dienguit! hceftdiedanaU’.’tgeldmeegenomen?

Mich. Ja, daar ’s geen tw'yfFcl aan, myn Heer.

Ry^. Dicnfchelm ! dien deugniet! dien ondankb’ren 1 dien verrader!

Wat guite-ftuk'isdit! Mich. ’kHcb’tnooid voorhenen

meer

-ocr page 59-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;5-9

Gehoord ; maar wagtrjc weet het nog niet al te gadcr.

Eyl(,. Maar ,’taldenncelle datmy kweltf,

Is, dat ik borg (iaa,A;oor het geld.

M/VI). Dat weet ik wel.Rjy/; Maai,kan men hem niet agter-halen?

Alz me iemand zond,om hem te zoeken... Mich.'k Loof wel neen.

Ryl(_. Maar weet je niet waai dathy heen Getrokken is? wilt jy’t niet toén hy gong? Alleennbsp;Zal ik u zeggen. zmider dralen,

Wat my gebeuld IS. Nadat hy twee uuren weg Geweeftwas, komt een viiud van me, onderwegen,nbsp;Zoo alz ik om een boodlchap ging , my tegen:

Die my verhaalden, alz ik zeg’,

Hoe Ry kert hem was tegen komen ryden 'j Op een goed paard, en meende zoo te gaan,

Italicn te zien: alz ik dit had verllaan,

Was ’t, dat ik my heel zeer verblydden:

Ik nam een paard, en reed de weg na Leiden voord gt; Daar ik nog kwam voor ’t fluiten van de poort.

Ikdagt, dathydenagtdaarblyvenzou: daar hoorden IkvanStudpnten, die hem kenden, hoe dat hy,

Daar deur gereén was: ikwasbly.

En reed de poort wéér .uit, na w^einig woorden 7’e fp'reken: maar, hoe ik hem hebgezogt,

Alyu tyd heb ik vergeevs met zoeken, deur gebrogt.

Kjara^ ter den.

Die leugen, is van hem byzonder wel bedogt.

Ry/^. Wat zal ik nu hier in beginnen ?.

Jawel! jawel' ik mis myn zinnen!

Nu zal hy, zoo lang’t geld duurd, zyn een Heer,

En zig dan ligt in de oorelog begeven; nbsp;nbsp;nbsp;gt;

Och ! och! wat moet den mens niet al beleven!

Mrch. Sinjeur, (lel jou wat néér,

Jy bent gewaarfchouwd, des, moet jy ’t zoo hoog niet agten.

-ocr page 60-

do DE MINNELISTEN,

Jiylf. Gy hebt my wel gewkaifchouwd, maar wie zou Dit denken, dat die guit zoo ongetrouwnbsp;Zou wezen, en zy n eer zoo flegt betragten,

Daar hy van my bekwam all’ wat hy mci gedagteii,

Kon wenflèn, en daar ik hem zoo wel had bezind, i\lz ooid een vader kon, zynalderlicfftekind.

M»e/:gt;.EnKlarahuildenklaagd, enraazdal even, Ofzy door droefheid , zig benemen wou het leveninbsp;Maar zie, daar komt zy aan. Komt gy myn ongeluknbsp;Befchreijen? Kjar. Ja, Oom, om meê deel in uwennbsp;druk

Te hebben: maar ik heb voor erger kwaad te dugten Want Lodewyk, die is myn broeder in zy n vlugten,nbsp;Rcedz na gezet dc gantl'e nagt.

Zoo veel te beter, alz’twat uitwerkt. J{lar. Had hy ’t praten,

En’t zeggen, dat hy na Italic ging, gelaten;

Ikvreez, dat zal— Ryk,. Waarom ? Jijar- Ik vreez de tced’re kragt

Myn’s broederz, die Heer Lodewyk niet keeren Zalkonnen, zoodathy, om’tgoud weeromnbsp;Te hebben, zal geweld doen, en, och! och ! hom! hom!

Mishiel :{agt tegen Kjara. nbsp;nbsp;nbsp;huiïd.

Dat ’s wel bedagt, huild alz een hofhond,wééz niet Hom, ^ar. Helaaz.' och!

Michiel :{agt aan Kjara.

Huild maar aan, om hem al voord te fcheeren. Ryl^. Wat luiüerd gy malkaar daar in ?

Jrlich. Myn Heer, ik zeg, ze i^ een tien dubbelde zottin. Om dat zy huild, want, zy huild zonder reden.nbsp;Ry;^.Uwknegtiswyzer, alzgyzclv, dien Heer zal doennbsp;Dat beft is; wild niets kwaads van hem vetmoén.nbsp;Mich. Hei! nog een Poftilion!

DEK:

-ocr page 61-

lt;5l

B L Y S P E L.

PER^TIENDE TOONEEL.

By ken, Lodewyk., K^tara, in vrouwe kleedercn, Michkl.

RA- D E vlyd, die gy bededen,

Is die u wel gelukt ? hebt gy hem agrerhaald ? Dienfchelm, Heer? Mich. Wagtjïoohaaltignictj-tounbsp;’k hopen,

Dien Heer, is buiten aam door ’t ichiclyk loopen; Laat hem wat ruiten. iQar. ’k Vreet myn broer dit tuurnbsp;betaald!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(vonden,

RA- 2cg, hebt gy hem getien, of niet ? LoJ.’k Heb hem ge-Omtrent tien uuren hier van daan,

Schoon hy drie uuren was voor me,uit den Haag gegaan.

R;'4- Zoo, dat ’s wel ingereden, in tien (tonden. Hoekreegtgy hem? Lod. Iktal’tuteggen: .althymynbsp;Van verren aan tag komen j

Zoo wifl hy de oortaak wel, cnklom van’t paard, en hy, Trok twee piftölcn uit de holltert ,• tonder fchroomennbsp;Kwamhymy nader j enhyloftcteallebcinbsp;Op my; dog tonder eent te raken:

Hierop, ging ik vtintyn geweer, my meefter maken, En met een forlTe Item, ik tot hem tei,

Kom, wil’my, guit,’tgeftolegeld(traksgeven!

Of, ik beneem uaanllonds’t leven:

Hier op wéét hy my (traks ’t valiet, dat ik terllond Ging openen, en’t by den ander vond:

Terwyl ikbetig was, dat toe te (luiten,

Zoo fprong hy op myn paard, Engav’tdcfporen; metcenvaard.

Washy uit myn getigt, en buiten Mynmagt, en hy reed alt vervaard,

Zoo dat, ik hem niet volgen icon in ’t loopen.

Mreé. Zöo deed je een tuiltje, paard onri'paard. Schoon ’t uwe niet en was too veel alt ’t ty ne waard,nbsp;i.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Lod.

-ocr page 62-

62

DE MINNELISTEN.

Lod.'Zoo is’t,ik volgd’ hem ook niet na, ik kon niet hopen, Dat ik hem zou bekomen in myn magt.

Daar is ook weinig aan, ik zal hcm.voord onterven : ’k Wil hem nietmcêrzien, voor myn ftcrvcn.

En na jou ftervcn ook niet ? Kyk,. Neen. Mich. Dat’s wel beaagt.

Heer Lodcwyk, hoe zal ik jou bctooncn Myn dankbaarheid, en u hier voor beloonen ?nbsp;jLoiilndicngy my,mynHeer,uwNigt tciiHuuvv’lyk geevd,nbsp;Ben ik gelukkiger alz iemand die der Iccvd.

Ry 4. Voor deze daad, en j voor uw onbefprooke leven, Zou ik ondankbaar zy n, zoo ’k dit wou wederftreven:nbsp;Maat’k zal u,met myn Nigt,myn goed en vrindfchap gc-Enzydoetkwalyk, zoo zy u dit afllaat, Heer: Cvcn;nbsp;Nou, hoordgy’t Klara, wat dat ik op u begeer?

Michiel jlil aan KJara.

Je moetje nou watïpy tig houwen. fQar. Waarom, zfou ik my n’s broederz vyand trouwen ?nbsp;'B.yk: Dien Heer deed’ alz cen man met eeren doet:

Ziedaar, ik was geheel bedurven ' (ven; Geweeft, zoo dezen Heer ’t geldniet had wcêr verwur-Kom, heb geen meed’Iy met dien deugeniet, gymoet,nbsp;De naam vanzuftcr, voord in die van bruid vcrand’ren.nbsp;LocL. Ei! dwing haar niet, myn Heer! Ryif Stil, laat gy mynbsp;begaan.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kandoren?

Wel nou ! hoe hebben wy ’t (Nigt Klara) met mal-Zal ’t lukken,zeg ? hoe is ’t ? hier komt geen punt van eer Tepas. Zoogyhemtrouwd, zal ik’tuallez maken,

En zoo gy ’t niet en doet, zult gc aan geen duid geraken, Dcrhalven kiefd van twee, zyn liefde, of myn haat.nbsp;JQar. Gun’my een weinig tyds, dat ik me’er op beraad.nbsp;Ry,^. Neen! neen! geen oogenblik,hier valt niet te beraden-Michiel tegens KJara.

J’hcbtzckcr ongelyk.

KJara tegens Ryk.ert.

Jk zal dan, van twee kwaden ,

Het

-ocr page 63-

, B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;63

Plet minflc kiezen, op dat ik u niet vergram’.

{jyt Eühoor eenilvan twee kwaan het minftc te verkiezen; Wel, Juffrouw! wel, kuntgy’er by verliezen?nbsp;Datdocteenmanwel, alzhy trouw.'t, myn zoete lam.nbsp;Maar nou, gyftaat hei toe? Ochjaf iWxc/i. üchja.'nbsp;w'cl'^cker:

Maar kryg ik nou,Sinjeur,niet zoo... een vollen beker, Van deze wynkoop ? Kyk_. Neen, het is.gecn os,nog koe.nbsp;Mx'ei. Wel nou, van’tlammetje. .RyJ{. Zwyg, ’kgananbsp;Fred’rikstoc,

Omzyn toeffemming ook te hooren,

Lod. Myn Heer, ik heb hem daar te veren Vanorider-regt, zoohaaft, ik weer kwam in de flad;nbsp;Maar ziet, daar komt myn Nigt van zynent wegen.

Veertiende oflaatjle Tooneel.

Ryt^ert ^ Maria y Verdinand, Lodewyk^, JQ/avii, in vrouwe klecdercn, Michiel, Krifiyn-

^yk; TT 7 El, wat zegt Fredcrik ? Mar. Hy heeft daar VV nictwes tegen,

Hy zend ons beiden af, om ’t u te doen verftaan,

Ten Waar het podagra, hy kwam hier zelver aan; Want, hy is ruim die eer, uenuw’Nigtefchuldig jnbsp;En dit maakt hem te meerder ongeduldig;nbsp;Maart’avond, zalhy teik’nenhetkontrakt.

Mich. Hy w'ord dan, tegen wil en dank in huizgepIaJtt Ryk.- Ik zal hem gaan tot zynent vinden.

Maar; wat denkt gy wel van myn fchelmfè Ncev ? Mar. Myn Heer,

’k Zou wel wat zeggen, maar, ’khebagting, voorzyn vrinden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(minden

\yk.- Wel, wrccktuduzaan hem, entrouwdinetuwbe-Heer Ferdinand. Ferd. HeerFred’rikdoetmydeecr, Dat hymy voorzyn Necv heeft aangenomen,

Na dat ik, ruim tweejaar Maria heb bemind,

En zyjverkiefd my ook. R;»J^.De vreugd is dan volkomen.

Lod.

-ocr page 64-

Ö4 de minnelisten, eni.

Lod. Voormy ,’k kan zeggen, dat ik nietsalz t'feugdevifl Michiel zal na onz trouw, uallez wel verhalen, •

Dat onze iVlinnelilten raakt;

Hy weet hetnctjesaftc malen,

En daar ’s wel wat gefchiea, dat u nog eenz vermaakt.

Datzal my lievzyn, enonizyuedienfttelooncn, Laatik hemtoe, dathy Ktifty tjc trouwen zal,

En ik zal hem in dit geval.

Ook myn erkentenis betoonen.

Mich. Wat zegje nou, Kriüyn ? myn tydverdryf? K:rifl. Ziedaar, ik wilgeenonbedrevcn,

In ’t minnen,hebben-Mic/z.Hos!w'e zeilen t’famen leve • Alz broer,enzufler.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Neen! ik wil alz man en wy'

JAich. We) nou, zoo mien ik ook, wiljy me’tjawooJ geven?

Ja; maar eerft perkement. Mich.]c houd je lullig lly ’k Zei ’t flus niet tegen jou, maar’k zal een kalfgaan flajnbsp;En geven ’t jou dan,wi] je wel zoo lange wagten ? (tcnbsp;,/Q'i/?. Ik meen het zoo niet; wat zou dat doen ? Mich. Wv*nbsp;Dan wou ik fpeulen, vel om vel.

Lod. Wel nou, dat zal wel gaan, Krillyn. JKjifi Neen,’t zl niet lukken,

Ik kan Michiel te wel, door all* zyn boeve-flukken, Hy moet eerft teikenen ’t kvnitrakt, alz d’Heeren doe?nbsp;Mich. Kom aan, dat zal zoo zyn, maar geeft my eerft ecnbsp;zoen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hy lijij

Krifl. Ei ! by demenlTcn, zoo.i* Ryk,- Laat ons nu vrol; wezen.

En einden dezen dag op ’c maal van vrolykheid. ür.i:;

Mich. Nou is myn werk ook afgeleid,

En deze Minnclift is uit, als ’t blykr by dezen, jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Spreekt tot de toe:[iender:{.

Wy zyn voor onze moeite , op ’t einde nog voldaan,

1 ndien 't u ook voldoet, zoo zal ik henen gaan,

En brengen wéér in ’t kort, iets anderz op de baan.

Einde van het derde tn laaijlc Bedryf.

-ocr page 65- -ocr page 66- -ocr page 67- -ocr page 68-