I'*-
D E
NA HAAR
, nbsp;nbsp;nbsp;' ' CV • ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ó r f '
De I.aatfte Druk.
«è- 4.^
fl-
AW4;
TE AMSTELDAM,
By IzAAK Duim, Boekverkooper» bezuids® b=t
RIJKSUNIVERSITEIT U T R E C H '1,
-ocr page 6-V A N D E
De Staten van Holland cn Weftvriefland doen te weten: alzo Ons te kennen is gegeven by de tegen wootdigc Regenten vanhetVVees- en Oude Mannenhuys deiStad Ainfteidam,nbsp;en in die qualiteyten, tefamenEygenaars ,mitsgadeis Regentennbsp;van den Schouwburg aldaar, dat zy, Supplianten,eemgejaarennbsp;hadden gejoüiflcert van ’t Oiltoy of Privilegie by hen van Onsnbsp;op den 23. May 1714. geobtineert, waar by Wyaaii hun supplianten goedgunftelyk hadden geacct tdacti ,en geoöroyeeit, oin,nbsp;geduutende den tyd van vyftien doen eetft achter een volgendenbsp;Jaaren, de Wecken, die ten dienfte van het Toneel reetswarennbsp;gedrukt, en van tyd tot tyd nog verder in het licht gebtagt , ennbsp;ten Toneele gevoert zouden mogen werden, alleen te mogetinbsp;drukken, doen drukken, uytge^ven ende vetkoopen , en bevonden, dat de Jaaren, by ’t vootfz. Oóltoy of Privilegie genoemt,nbsp;op den 22. May 1729. (tonden te expireeren; ende dewyi zy Supplianten ten meeften dienfte van den Schouburg, waar van hunne tefpeftive Godshuyzen onder andere mede moeten wordennbsp;gefuftenteett, de vooiengemelte Werken, zoo van Treuripellen,nbsp;lUyfpellen, Klugten , als anders, die reets gedrukt,, entennbsp;Toneele gevoert zyn, of in toekomende gedrukt, en ten Toneele gevoert zouden mogen werden, geetnc alleen , gelyfcnbsp;voorheen, zouden blyven drukken , uytgeven en verkopen, tennbsp;eynde dezelve Werken door het nadrukken quot;an andere, haatnbsp;Luyfter, fo in taal, als in fpelkonft , niet mogten komen te vei-lielen.endewylen lulxhaar Supplianten, na de expiratie van ’t bo-vengeraeldeOötoy, nietgepermitteert was, zoo keerden zy Sappü-anten haat tot Ons ondetdaniglyk verzoekende, datWyaanhunnbsp;Supplianten in kwalityten voorft geliefden te vetleenen , prolongatie van het vootfz. Orftroy of Privilegie , om de vooifz. Werken.nbsp;ïo van Tteutfpcllen , Blyfpellen , Kluchten, als anders, reetsnbsp;gemaakt, en ten Toneele gevoert, of als nog in het ligt te brengen , en ten Toneele (e voeten, den tyd van Vyftien eerft komende, en achtereenvolgende Jaaren. alleen te mogen drukken ennbsp;Verkopen, of te doen drukken en verkopen,met verbod aan allenbsp;anderen opfeekere hooge f eene by Ons daar regens te Statueeten,nbsp;SOOIS’t,dat Wy, deSaake.cnde ’t vootfz verzoek overgemerktnbsp;hebbende, cndegeneegen weezende, ter bede van de Suppliantennbsp;uyt Onze regie weteivfchap , Souveraioe Magt ende Authotireyt,nbsp;dcfelvesupplianten geconfentecri, geaccotdeert, en geocttoyeettnbsp;hebben, confemeerenjiccgcdeetenenoftiayeetenhenbydeezen ,
d'ae
-ocr page 8-datfy.pcduuretide den tyd van Vvftien eesft Agtcteenvolgende Jaaren, de VVeiken, die ten dieuften van het Toneel leetsnbsp;waien gedïukt, en van tyd tot tyd nog verdet in het ligt ge-hragt, en ten Toneele gevoett zouden mogen werden in diernbsp;voegen , als zulx by de SlippUanten is vcrzogt, en hier voorennbsp;uitgedrukt ftaat, binnen den vootfz Onzen Landen alleen zullen mogen Diuckcn, doen Drucken, uytgeven ende verkopen,nbsp;verbiedende daatorarae allen endé eenen ygelyken dezelve werken, in ’c geheel, oftg ten deelc teDtucken, naar te Drukken,nbsp;te doen Naatdrucken, te Verhandelen, ofte te Verkopen, oftenbsp;elders Naaegedrukt, binnen den lelven Onlen Landen tebrengen,nbsp;uyt te geven, ofte Verhandelen en Veikopen, opVeibeuite vannbsp;alle denagedtukte, ingebragte,' erhandeldeoftcverkogte Exemnbsp;platen ,cnde eenboetevandtieduylend guldens daar en boven tenbsp;verbeuren, te Applicecren een derde part voor den Officier, die dénbsp;Calange tloènzal, een darde part voorden Armen der piaatzen daarnbsp;het Cafus voorvallen zal; ende het refteeiende derdepart voor denbsp;Supplianten, ende dit felkens zoo meemgmaal, als dezelve zuilen werden agtethaalt, aihss in dien veiftantle, dat W'y de Supplianten met dezen onzen Oftroye alleen willende gratificeren totnbsp;vetlioedinge van hunne fchade doorliet Nadtukkenvau de vootfz.nbsp;Werken, daar door ingeenigen deele verflaan, den innehoudennbsp;van dien te aut otifeeren, ofte te Advoueteu , ende veel min dezelve onder onze Ptorexie.ende befchetminge, eenig meerder Credit, aanzien ofte reputatie tc geven, nemaat de Supplianten innbsp;cas daar inne iets onbehoorlykt zoude influëren, alle hetzelvenbsp;tot hare Laftcn zullen gehouden weezen te verantwoorden, totnbsp;dien eynde wel Expreflelyk bègeercride, dat by aldieii zy dezen onzen Oftroye voor dezelve Weteken zullenwillcn ftellcn,daarvannbsp;geen gcabbrevieerde ofte gecontraheerde mchtie zullen mogennbsp;makeii, nemaat gehouden wezen het zclveoaroy in’tgeheel,nbsp;en zonder cenige omiffiedait voor te drucken ,of te doen dtuckeii,nbsp;en de dat zy gehouden zullen zyn , een excmplaetvan de vootfz.nbsp;werken, op Groot Papier, gebonden en wel geconditioneert, tenbsp;brengen in de Bibliotheek van onfe üniverfiteyt te Le yden , binnen den tyd van ze» wecken, na dat zy Supplianten de zelve Werken zullen hebben uyt te gceven, op een boete van zes hondettnbsp;guldens , na expiratie dei vootfz. zes Weken, by de Supplianten tenbsp;verbeuren ten behoeve van de Ncderduytfe Armen van de plaatsnbsp;alwaar de Supplianten wonen; en voorts op peene van m^t ’et daadnbsp;verfteekcn'tezynvanhetefFe£lvan dezen oittoye Dar.opkde Supplianten fchoon by het ingaan van dit Oftroy een Exemplaar ge-levert hebbende aan de vootfz. Onfe Bibliotheek, by zoo vette zynbsp;gèdnutende den tyd van dit 0£broy delelve Werken zouden willen herdtucken met eenige vermeerderingen, ofandeis,hoegc-naamt,of ookin een ander formaat, gehouden zulten zyn wederomnbsp;een ander Exemplaar van de gemelde Werken, Geconditioneert alsnbsp;vooren , te brengen in de vootfz. Bibliotheek .binnen dcfelve tyd ,nbsp;en op de boete en penaliteyt, als voren Ende ten eynde de Supplianten dezen Onzén Cbnlênte,ende Oftroye mogen genieten,nbsp;als naar behooren,Laften wy allen ende eerie ygelyken,dien het
aan-
-ocr page 9-aangaan mag, dat zy de Supoliantcn van den inhouden van dezen doen .Laten , ende gedogen .Huftelyk , vredclyk , ende volko-mentlyk genieten ende gebniyken .cesferende alle belet lei contrarie. Ucgeven in deii Hage, onder onzen Groten zegele hieraan doen hangen op den zevenentwintigften Mey, in ’t Jaat onzesnbsp;Heeren ende Ziligmakeis duylend zeven hondett agtcntwintig.
J. G. V. Boetzelaar.
Onder ftond, Ter Ordonnantie van de Staten, was getekcnt
WILLEM BUYS.
Lager itond.
Aan de Supplianten zyn, nevens dit OSroy, ter hand gcfte't by Exttaft Authenticq, haar Ed. Gr. Mog. Rcfolutien van (b-r.nbsp;ï8 Juny , 1715 , en 30, Apiil , 1728 gt; ten einde om zig daarnbsp;na te teguleeten.
De R EG ENTEN van het Wees- en Oude Mannenhuis hebben in hunne voorfz.qualiteit,het Recht der bovenftaande Privilegie, alleen voor den tegen-woordigen druk, van DE Gekroonde na Haarnbsp;Dood, Treurjpel', vergund aan I z a A k Duim.
In Amfieldam den Auguftm, 1740,
Alkonsus , Koning van Portugal.
PedRO., Prins van Portugal, in ’t heimelyk getrouwd met Agues de Caftro Coë:jo dc Garla.
Blak KA, Infante van Navarre, verlooft aan Pedro,
Agnes de Castro Coeljo de Garsa, geweezene StaatjufFrouw van ' Pedro ’s eerftenbsp;Vrouw.
De Guoote Condestabele van Portugal. Nunjo, x
Celio, ^ Raadsheeren des Konings.
Alva-ro,quot;'
Dioniziüs,)
? Kinderen van Pedro, en Agnes. Alfonsus, J
Elvire, Vertrouwde van Blanka.
Viol AKTE, Vertrouwde van Agnes,
Br ITT o, Vertrouwde Dienaar van Pedro.-
Drie Jaagers.
Muzikanten.
Gevolg.
Lyfwacht.,
Het Tooneel is in, en omtrent Liflebon.
-ocr page 11-Pag. *
NA HAAR
TREURSPEL.
EERSTE BEDRYF.
EERSTE TO O N E E L. Pedro, Condestabele. Muzikanun.
Daar werd gezongen.
Pedro.
jYn hoed.
CONDESTABELÈ.
De Prins verfchynt; ik nader hetti. P E D R o.
Myn degen, CondestaeeLe tegens ie Muzikanten,nbsp;Vervolg.
Hier werd gezongen.
Pedro.
Hoe vind myn hart om Agnes iich verlegen 1 Beminlyk voorwerp van myn pyn en ongenucht,
Ik lyde, ik klaag om u, om u is ’t dat ik zucht.
Dat een verliefde galm my ’t oor ftreel; wil beginnen* ¦ Zang.
Ik flerf, ó Harders! wel te vreden;
Ik fterf om Agnes, ’t fchoonfte beeld,
Dat immer ’t Aardryk heeft geteeld;
Ik fterf om haar bevalligheden.
A nbsp;nbsp;nbsp;Pedro.
-ocr page 12-Pedro.
O zang! 6 zoete zang 1 hoe kitteld gy myn zinnen ?,
Gy ftreeld myn zorgen, gy vermindert myn verdriet, Verbreidende al het Ichoon van die myn ziel gebied.nbsp;Herhaal deez’ zang.
Het vorige xvord gezongen,
Pedro.
Wel, zo de herders, met hun zangen, De fchoonheid galmen uit van Agnes, myn verlangen ,nbsp;Is ’t, na my dunkt, niet vreemd, dat ik dus yvrig trachtnbsp;Naar haar, die myne komfl: met ongeduld verwacht.nbsp;Als ik in eenzaamheid, in fchaduwe der blaad’ren,
Den lufthof van myn vreugd, Mondego kom te naad’rea, Dunkt my, dat ik van ver, myn lief, myn fchoone vrouw,nbsp;My treedende te moed, met haare zoons, aanfehouw.nbsp;Ik zie, hoe ’t vogeltje van ver haar komt begroeten,nbsp;Hoe ’t wenfcht,.al zingende, te kuffen haare voeten:
’t Gebloemt krygt nieuwe glans, op ’t aanzien van myn bruid,
Waar zy haar voeten zet, ontluikt het geurig kruid; Haar aangenaam gezigt, de llraalen van haare oogen,
Verk wikken ’t jeugdig groen, 't veld (laat als opgetogen: Daar is geen kruid omtrent, geen gras, geen bloem, hoenbsp;Of alles buigt, met diep ontzag, voor Agnes ncêr. (teer,nbsp;Zo dan myn fchoone J3ruid, nooit zonder lof te noemen,nbsp;Van air ’t gevogelte, van velden, kruiden, bloemen,nbsp;Ja van al ’t aardfeh byna Voogdeflè werd geacht,
Ben ik, met recht, haar (laaf; in llaverny gebragt. Door haar betoov’rend fchoon. Wyl dan myn hart ennbsp;handen
Verftrikt zyn , tot myn vreugd, in deze zachte banden, Wyl ik voor eeuwig ben verbonden aan myn Bruid,nbsp;Zal ik, al (Icrvcnde om haar min, Haan dit gcluit:
Ik derf, ö Harders! wel te vreden ;
Ik llerf om Agnes, ’t fchoonllc' beeld,
Dat immer ’t Aardryk heeft geteeld, ik derf om haar bevalligheden.
NA HAAR DOOD. 5
Pedro, Condestabele, Britto, Muzikanten.
Br iTTo.
IT W allertrouwfte flaaf komt zyne Hoogheid groeten,
J En wcnfcht oocmoediglyk te kuflèn uwe voeten. Pedro.
Zyt welkom, Britto; maar'ei! veg my, in wat ftaat Liet gy myn hoop, myn trooft, myn fchoone toeverlaat.nbsp;Daar fteeds myii hart na tracht, en eeuwig naar lal trachten?
Britto. nbsp;nbsp;nbsp;(wachten,
Die hoop, die trooft, myn Heer ... maar, wil een weinig Dat ik myn aam wat haal. Een Paart, dat Poftiljonnbsp;In Poortngal, Chevaux in Vrankryk, en Bridonnbsp;Te Napels word genoemd, zo vol van moedigheden,nbsp;Dat, als men op hem klimt, met ongehoorde fchreeden,nbsp;De wind voorby, gelyk een fnelle blikfem, rend.
En fchynt te vliegen, aan ’t geftarnt, of’s waerelds end. Dat, dat hoogdraavend paard, bragt my by u, och armen!nbsp;Zo ik my niet bedrieg, berooid, en zonder darinen.
Die reeds na ’t keelgat zyn gezakt; maar, ben ik wys, ’k Zwyg van een bliknaars, ’t geen my voor een laage prysnbsp;Is bygezet, maar ’t geld zal hy ook moeten borgen,
En....
Pedro.
Britto, zwyg, geef my geen ftof tot nieuwe zorgen, En Iaat me alleen uit uw getrouwe mond verftaan,
Hoe ’t met myn engel is; hoe is uw reis vergaan?
’t Gedenken aan myn lief werkt op myn hart zo krachtig , Dat ik my roerloos vod. Hoet vaart zy ?
Britto.
Wel ; waarachtig.
Maar, eer ik hier van fpreek, is ’t nodig, dat we alken Hier t’zamen zyn, myn Heer.
Pedro.
Gy fpreekt met goede reên. Vertrekt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A 2
-ocr page 14-DERDE T 0 Ö N E E L.
Pedeo, Briïto,
Pedro.
Y zyn alleen; laat my niet meer verlangen Om antwoord, door u w mond, van my n godin te ontfan-Hoe is zy, in wat ftaat ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(gen.
Britto.
Ja, in een Hechten (laat;
Want 't is of haar 'tverftand, Heer, t’elkemaal ontgaat, Als zy u milfen moet.
Pedro.
Zo kan ’t myn vreugd ook hind’ren, Als ik haar derf. Wel nu, hoe ftaat het met myn kind’ren,nbsp;Alfons, en Dionis?
Britto.
De een is een Angel ier»
En de ander een Jasmyn; myn Heer, ’t is een pleizier Hen aan te zien, zo juill gelyken zy malkand’ren ,
En beide zynze een net afbeeldzel de een van de and’ren, Pedro.
Gy fpreekt zeer wel. Ga voort, en help my uit myn pyn. Britto.
Wel hoor, indien myn tong een konftpenfeel koft zyn. Om al de fchoonheid, die ik zag, u af te maaien,
Zou ik u myne reis, in ’t kort, volmaakt verhaalen. ^Kwam gift’ren naauwlyks te Kohimbra, op die ftond,nbsp;Wanneer het morgenlicht zich fpreid langs ’s waereldsnbsp;rond,
Of fpoeide fchielyk naar NarciftTus, in 'wiens lommer De Schoone zich onthoud, die u, in zorg en kommer,nbsp;Uw leeven flyten doet.
Pedro.
Spreek, Britto, fpreek zo niet, Gy doet myn min te kort; want't allerz waard’verdriet.nbsp;Als ik ’t om Agnes ly, ftrekt my tot vreugd.
Britto.
-ocr page 15-Britto,
Wil hoor^n;
Ik kwam daar, ’k ging na ’t huis... „ hoe fyn zyn ’s minnaars ooren,
3, Hoe naarftig luirterd hy, wanneer hy mag verllaan 3gt; ‘t Befcheidt der boodfehap, aan zyn minnares gedaan,nbsp;’k Ben eind’lyk tot de deur van haarvertrek gekroopen.nbsp;Dat voor geen iTienfch,als voormynHeer alleen,ftaat open;nbsp;Ik klopte tweemaal, maar om niet, het was ’er doof;nbsp;En in dat ooltcrfch land was ’t noch wat vroeg,maar ’k loofnbsp;Dat uw beminde Bruid méér was van aorg bevangennbsp;En droefheid, als van flaap; zy was in groot verlangen.nbsp;Toen zy my wierd gewaar; zy riep haar Kamenier,
’k Meen Violante, Heer, dat zoet, dat aardig dier, Myn lieffte, myn vermaak, my n welluft, myn behaagen,nbsp;Die ’k eeuwig en altoos zal trouwe min toedraagen;nbsp;Myn min is, of ik by , of van haar ben, heel tgêr.nbsp;Maar zo onlydlyk is zy niet, als de uwe, Heer;
Zy kan in ’t afzyn my al evenwel bekooren.
P B D R o.
Ga voort in uw verhaal; maar wil my nu niet floorea Met Violantes min , noch fpot niet met de pyn.
Dien ik te zwaar, helaas! moet lyden.
Britto. nbsp;nbsp;nbsp;’tZalzozyn.
Ik zochtdan naaruw zon,myn Heer ,’t huis open neder. Dan in deez’ kamer, en dan in een ander weder.
Dan hier, en dan weer daar, tot dat ik pind’lyk kwam, Na veel gezoeks, ter plaats daar ik de wolk vernam,nbsp;Waar in uw fchoone zon verhoolen was. Haar liefdenbsp;Totu , was my een licht, haar vriend’lyk oog doorgriefdenbsp;Zo diep myn teder hart. dat myn voorbaarigheid,
Voor myn beleefdheid ging. Maar, met wat majeftelt Rees zy, die gaf een glans aan marmer en metaalen.nbsp;Haar hairen zyn al lang verkeerd in zonneftraalen;
In fneeuw en roozerood haar wangen; in kriftal Haar voorhoofd, en haar mond in angelieren. AInbsp;Wat ymand fchoon bezit ,kwam zich in haar vertoonea;
A 3 nbsp;nbsp;nbsp;Men
-ocr page 16-Men zag in haar gelaat, klaar een Aurora woonen, Met al ’t fieraad van een Aprillche morgenftond;
En in dit aardfche fchoon een hemelfch; ja ik vond Op dezen tyd in haar al wat men ooit kan vinden.
Zy, als ik inkwam, riep uw knecht, die van uw vrinden ,¦ Detrouwfteis;en vroeg niy,eer’kfprak,heel onverwagt.nbsp;Waar dat haar Pedro was? hier volgde toen een klagt,nbsp;Als of ge u hier ten hoof met Jilanka gingt vermaaken,nbsp;En daarom achter bleef.
Pedro.
Hoe! zal zy nimmer flaakcn Te twyff’len aan myn trouw ? hoe! zal zy van myn minnbsp;Dan nooit verzekerd zyn , nooit bannen uit haar zinnbsp;Die vrees ? eer zal de nacht het daglicht zyne üraalennbsp;Bétwiften, Britto, eer zal Phebus nederdaalennbsp;In ’t ooften met zyn kar, en opgaan in het weft,
Eer ik de trouw verbreek, die ’k Agnes zwoer. Britto.
Op ’t left,
Met uw verlof, myn Fleer, na dat zy van deez’ zaaken Gefprooken had, zag ik uw kind’ren beide ontwaaken,nbsp;Zy vloogcn fchielyk op, en vroegen aanftonds my,nbsp;Waar haar Papaatje was; myn Heer, toen weende zy.nbsp;En. liet uit haar gezigt een vloed van traanen druipen,nbsp;Scheen of zy daarin met haar fchaapjes zou verzuipen,nbsp;Zo diep trof haar aan ’t hart het hartzeer en verdriet;nbsp;Maar of het jalouzy of min was, weet ik niet.
Toen gaf ik haar uw brief; waar op zy ftraks bedaarde; Ze ontving ’t verliefd papier, en hiel ’t in zulk een waarde,nbsp;Dat zy ’t ftceds kufte, en las ’t wel drie viermaal; terftondnbsp;Schreef zy een ander met haar traanen, en zy zondnbsp;My voor een Poftiljon, om ze u ter hand te ftcllen.
’k Vertrok toen voort, en zei, dat zy zich niet zou kwellen, Dat gy haaft daar zond zyn ; toen rende ik fchielyk deur.nbsp;De heele Waereld leek my maar een naauwe fcheur.nbsp;Die ik door myne fpoed, en door myn vinnig loopen,nbsp;Heel in een korte tyd gemaklyk had doorkroopen,
Zo ’k niet naar Santareim gefpoed had myne treén,
Om by u hier te zyu.
Britto geeft Pedro de Brief van Agnes , al knielende, over.
Rys., Britto, gy alleen
Verlicht myn droevig hart , gy kund my van myn lydeii En myn verlangen, door uw trouwen dienft, bevryden.nbsp;Ontfang dan, tot uw loon, van myne hand deez’ gift;nbsp;Terwyl ik met genucht hcrkus dit waarde fchrift,nbsp;Vervuld met druk en fmart, en met myn Agnes klagten.nbsp;Britto.
Ja kus 20 lang ’t u lull, ’k wil ook niet langer wachten. ’kZal hier van onderwyl eerfl neemen ’t recht gewigt.nbsp;En kulTen dan ... maar zacht... de drommel! houjcnbsp;Myn Heer, de Koning komt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(dicht...
Pedro.
De Koning?
Britto.
Ja, uw Vader.
Ik zegje houje üil, myn Heer, hy komt ons nader. Pedro.
’k Bewaar deez’ brief.
Britto.
En ik deez’ ketting, die gewis, Veel beter in myn zak, als duizend brieven is.
De Koning, PedrQs Britto. Koning.
Yn Zoon.
Pedro.
Myn Heer.
Britto.
Wat doet gy!
, Ik vrees de bommel uit zal breekcn. Koning.
Pedro.
-ocr page 18-Pedro.
Hoe ! gy hier ?
Koning.
Ja, Prins, ’k zoek u te fpreeken, (Nadien gy my niet zoekt) alleen.
Pedro.
,, Ach! is het waar!
„ Wat loopt myn trouwe min , helaas! een groot gevaar. Koning tegens Brit to.
Wie zyt gy ?
Britto.
Ik, myn Heer? om u dit uit te leggen,
Zo zeg ik eerft, een man van Haat, dat is te zeggen, Een platter van het Hof, tot uwen dienft i ik diennbsp;Den Prins, uw Zoon.
' Koning.
Waar voor?
Britto.
Voor Edelman, „ Miffchien. Koning.
^t Is wel. Maar, naar my dunkt, fchynt gy tot reizen vaar-Briïto. nbsp;nbsp;nbsp;(dig,
Ik vlieg hem van de hand.
Koning.
Hoe?
Britto.
’k Zeg, hy acht my waardig, Dat ik hem, waar hy gaat, geduurig by mag zyn.
Kon iNq.
En daar hy blyft van daan, ook moog’lyk ?
Bkittq.
„ Dat is fyn ï
Koning.
Gy zyt vry ftogt.
Britto,
Ja Heer, maar bloodaarts, ongelogen, Die wqrden (leeds ten hoof Ijefchuldigt of bedroogen;nbsp;Als ’t fpreekwoord zeid.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;K o-
-ocr page 19-Koning.
Uw naam?
Britto.
Heer, Britto is myn naam. Koning.
Zyt gy die! ’k ken u we!; ’k beken, gy zyt bekwaam Tot dienfte van den Prins: men mag op u vertrouwen.
Britto. nbsp;nbsp;nbsp;(wen.
Myn Heer, dat is wel waar, daar moogtgy my voor hou-Ik dien den Prins „ Och 1 was de Vorft daar meê voldaan : „ Dit vraagenftaat een knecht, zo trouw, als ik, niet aan.nbsp;Pedro.
Hy is my fteeds getrouw, opvolgend’ myn geboden. Koning.
Gy hebt geen derden, Prins, na ik kan zien, van noden Tot zyne voorfpraak; want, naar ik bemerk is ’t klaarnbsp;Dar hy uw derden is.
Britto.
„ Dat is, een koppelaar, (men, ,, Die woorden ftichten niet, ik zal hem zien te ontkoo-?nbsp;,, Eer, uit decz’ zamenfpraak werd ons geheim ver-noomen.
’k Verzoek, myn Heer, dat gy uw knecht vertrekken laat. Pedro.
G^, Britto, gy doet wel.
De Koning, Pedro.
Koning.
Dl
'E kommerlyken ftaat, Daar in zich vind een vorft, en vader, Prins; moet waakennbsp;Zo wel voor ’t algemeen, als voor zyn eige zaaken.nbsp;Pedro.
Dit ’s Pallen tyd geweeft uw zorg, en uw beleid Gntfing hier vruchten van ; zo dat uw Majefteit,
Kan onophoudelyk uw hof en volk behaagen,
Verpligtende yder tot zyn trouw. Maar, mag ik vraagen, A 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Heer
-ocr page 20-lo DE GEKROONDE
Heer Vader, wat ge uw zoon gebicn wilt?
Koning.
Luider, Zoon,
Na myn befluit; ’k heb u, de glorie van myu kroon, Gelyk gy weet, verlooft.
P E D R o.
Myu Hjer...
Kok ING.
Spreek my niet tegen. De bruid, die gy verkrygt, met zulken rykeii zegen,nbsp;Is, Prins, de Infante van Navarre. LilTebonnbsp;Ontftak reeds ’t vreugdevuur hierom ; maar nimmer konnbsp;Jk b'vdfchap in u zien; want lints ze is hier gekomen,nbsp;Heb ik, met hartenleed, in uw gezigt vernomennbsp;Een innerlvk verdriet, een zeldzaam ongeneugt,
*t Geen u, myn zoon, berooft van uw vermaak én vreugd. De Vaderliefde alleen verfchoont, in u, ’t vertraagennbsp;Van myn befluit. Uw Bruid fchept ongemeen mishaa-In u dos koel te zien; zy wfeet de reden niet, (gen,nbsp;• Maar denkt, dat zy alleen is de oorzaak van ’t verdriet,nbsp;’t Geen in uw boezem hcerfcht. Wel, ga haar dan ontmoeten ,
Om my nent wil, myn Zoon; ga heen, W'il haar begroeten, Met vrolyker gelaat; del nooit haar min te leur.
Op dat haar niet berouw’ haar eens gedaane keur.
Ik fmeek u,als een vriend, ’k verzoek u, als een vader, ’k Ge'.fê u, als een vord ; myn Zoon, bedenk u nader.nbsp;Geef mv geen reden tot misnoeging; denk, wie ’t is.nbsp;Die 't u geboden heeft, fmoor uw bekommernis.nbsp;Ontfang iiaar, als ’t betaamd: Prins, houw u niet verlegen.nbsp;Dit zy genoeg; gy hebt verdand. Wil ’c overweegen.
Pedro, alleen.
At zal ik, ach! in dezen daat.
Wat moet, wat kan ik overweegen,
Want alles dryd myn liefde tegen,
Ja zelfs, het geen myn pligt my raad ?
Waar zal in ’t eind myn hoop,waar zal myn liefde ftranden, Waar myn geluk, in ’t eind, belanden?
Zal ik, gelyk een fchip in zee,
Geflingerd van de woede baaren,
Nooit vinden een gerufte reê ,
Na zo veel ftormen, en gevaaren?
ö Pyn! ó droefheid! 6 verdriet!
Hoe lang zal ik, in zo veel lyden,
Om u, myn ziel, myn Agnes, ftryden,
Om wien myn ziel geen ruft geniet?
’k Gevoel om u, helaas! een onnitfpreckbre fmartc. Die my aan ’t diepfte treft van ’t harte;
Een fmart! waar aan geen eind kan zyn,
Terwyl ik, zo ik haar moet derven,
Die de oorzaak is van deze pyn,
Van druk en hartzeer wreed zou derven,
6 Liefde! die den ftaat van myn gedachten weet, Keer, bid ik, keer in vreugd myn druk en harteleed.nbsp;Maar zagt... daar is zy, ach!
Z E E N D E TOO NE E L. Blanka, Pedro.
Blanka.
’t vTEluk wil u bewaaren, Tot welftand van dit ryk, myn Heer,,noch veele jaaren.nbsp;Pedro.
Dat ik u handen kus, Mevrouw.
Blanka.
Ik bid, myn Heer». Verfchoon my toch, ik ben in ’t miuft niet waard deze eer,nbsp;Nadien ik de uwe ben: wil ’t noodlot dit geheugen,nbsp;Prins, zullen wy in’t kort ons huuwlykhicr volbrengen.nbsp;Dit is uw Vaders wil.
Pedro.
„ Helaas! myn harte beeft,
ï2 DE GEKROONDE
„ Dat werde nimmer waar, %o lang myn Agnes leefd. Met uw verlof, Mevrouw, laat, bid ik , tot een tekennbsp;Van myn ontfteldgemoed,myn hart eenstotu fpreeken;nbsp;Laat dateens barlleii uit, daar ’t overOelpt van druk,nbsp;Noch nimmer heeft ontdekt myn knaagend ongeluk.
BL ANKA.
Spreek, Prins, ik luifter toe
Mevrouw, ’k heb, na 't behaagen Van myn Heer Vader, myne min eerft opgedraagennbsp;Caftiüëns Prinfes, die in dit hart noch leefd,
Schoon zy reeds in ’t gefternt in volle vreugde zweeft. Uit dcez’ verêëniging heb ik, dank zy die zegen.
Tot een gedachtenis, een fpruit, een zoon verkreegen; Dit ’s u bekend. Maar als zy hier om deeze trouwnbsp;Te vieren kwam, bragt zy met haar een ftaatjulfrouw :nbsp;Hoe! zeg ik vrouw ? ó neen ! ’k mag haar een engelnbsp;noemen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(men!
Een fchoonheid, by wiens glans, geen fchoonheid is te roe-O ja, een Lufthof van volmaakiheén. ’k Bid vergeef. Vergeef myn drift Mevrouw, tot haar, voor wien ik leef.nbsp;Voor wien ik fterven zal; zy is alleen de reden,nbsp;Gelykgy hooren zult, van myn rampzaligheden; (zon,nbsp;’t Was dan Mevrouw, ’t was dan, ’tafbeeldzel van dcez’nbsp;Dit proefhuk der natuur, ’t was Agnes,’t was die bronnbsp;Van al myn vreugd, en druk, die hier kwam in dezenbsp;oorden,
T ot dienft van myne Bruid, of wel, om my te moorden , ’t Geen ik eer zeggen mag; zy trof me in ’t diepft van ’t hart.nbsp;Door haar bekoorlyk oog, zo zwaar, dat ik de fmartnbsp;Te veel daar van gevoel; doch hoe zy my ook griefde,nbsp;Jk ftelde nooit op haar myn zinnen; ’k had myn liefdenbsp;Geofferd, en myn trouw beloofd aan myn Vorftin,
Die my alleen geviel; maar ’k zag, in ’t kort, deez’ min, Met haare leevensdraad, ó droefheid! afgefneeden.nbsp;Tot myn en aller fmart. Na zo veel tegenheden.nbsp;Verloofde my, Prinfes, myn Vader, als gy weet.
Aan
-ocr page 23-NA HAAR DOOD. T3
Aan u, doch buiten my ; deez’ daad is van myn leed Den oorfprong, dit ’sde born van zo veel ongeiiuchten,nbsp;Die u beledigen, helaas!
Blanka.
Wat wil dit zuchten ?
Waar zal ’t, in ’t eind, noch heen ? myn ziel, door dit geval Vcrdagen, ftaat verdomd , wat of ’t noch worden zal fnbsp;Wat noopte u tot deez’ zucht? nu fpreek, Prins.
Pedro. nbsp;nbsp;nbsp;De ongelukken,
Dit u in 't kort, Mevrouw, te wachten ftaan, verdrukken Mynangftig hart op ’t zwaard,’k benoverdelpt vanpyn,nbsp;Mits ik... ik beef, Mevrouw , uw minnaar niet kan zyn ;nbsp;Myn wil kan na den wil myns Vaders zich niet buigen.nbsp;Blanka.
Wat hoor ik ! ach!....
Pedro,
Ik neem de Liefde tot getuigen, Hoe my uw onheil fmart; al wilde ik fchoon, Mevrouw,nbsp;’k Kan u niet minnen: neen! want Agnes heeft myn trouw,nbsp;Zy heeft myn liefde alleen, zy houd myn hart en handennbsp;Geboeid met haar gezigt; k ben in de zachte bandennbsp;Van haare min verdrikt, en, waar ik my ook keer.
Ik draag deez’ boeljens; ja, ik ben my zelf niet meêf. Blanka.
Hoe! gy met Agnes?
Pedro.
Ja, ’t was op een held’re morgen. Als ik in eenzaamheid, verzeld van myne zorgen, (flaatrnbsp;Myns Vaders hof intrad; ’k kwam naauw myn oog tenbsp;Op ’t weelderig geblocmt’, of ziet, ’k zag Agnesdaarinbsp;By ’t ruiflehen van een Bron, wiens aangenaam geklaternbsp;Haar opgetogen hield, ze ontdak, zo’tfcheen,het water,nbsp;^Geboomt, ’t gebloemte zelfs5 zy dak het al in brand,nbsp;Door haar aanminnig oog; ik nader, ’k vat haar hand.nbsp;Verrukt door haar gezigt: ik wilde, tot een teken (ken:nbsp;Van myn genegenheid, maar kod van vreugd niet fpree^-Zo ver was ik vervoerd; niet min verbaad was zy,
Doch'
-ocr page 24-14 DE GEKROONDE
Doch hoe zy was ontfteld, 2y luifterde naar my.
In ’t einde, ik won haar hart; wat tong kan u verhaalcn, Hoe ik van die tyd af, haar heerelyke flraalennbsp;Gevierd heb i hoe zy my bemind heeft! en hoe teernbsp;Zy wierd van my bemind; Prinfes....
B LAN KA.
Houw op, myn Heer, Toom uwe driften in. P e d u o.
Wie kan de min bctoomcn?
Hy blaakt, en heeft, ’t is waar, my al ’t ontzag benoomcn, ’t Geen ik u fchuldig ben.
Blanka.
O fpyt!
Pedro.
Groot is de hoon',
Die u gefchied, ’k beken ’t: maar ik ly duizend doón ; Zo groot is myne fmart; ’k bid, om al de ongelukkennbsp;Die u, en my niet min, op ’t allerfelflc, drukken,nbsp;Vergeef my deze daad; denk, wat ik heb misdaan,
’t Spruit uit myn ongeluk. Veroorloft my te gaan,
Op myne beê, Prinfes, en wil myn hart bevryden Voor meerder ongeval; ’k bid help my uit myn lydennbsp;Door uw grootmoedigheid. Vaar wel.
A C Hl' S r Ë T o o N E E L.
Blanka alleen.
J A, ga vry heen ! Ondankb’re, ’k ben geenzins zo licht'te vreeden ; neen!nbsp;Denk, denk dit niet! nu is me uw' onbcfcheid geblccken,nbsp;Zo ’k ben Infante van Navarre, ’k zal my wreeken.nbsp;Myn gramfehap, barll: vry uit myn boezem met geweld;nbsp;Want myn beledigde eer word nimmermeer herfteldnbsp;Door laffe zuchten; neen! gy zult my raad verfchaffen,nbsp;Om deze ondankb’re voor zyn euveldaad te llraffen.nbsp;Wel aan dan , maak begin, vergun myn hart geen ruft ,nbsp;Voor’t vuur van myne wraak is in zyn bloed geblufcht.nbsp;Einde van het eerfle Bedryf,
TWEE-
-ocr page 25-NAHAARDOOOD. jj TWEEDE BEDRYF.nbsp;EERSTE T O O N E E L.nbsp;Agnes in Jagigewaad, Violantk.
T\/T nbsp;nbsp;nbsp;Viol ANTE.
•i» J-Evrouw, zyt gy niet nioè ?
Ag NES.
O ja, maar myne zorgen Vermoeijenmy veel meer; doch ’k hou myn leed verbor-Eii fmoor in myne ziel een onuitfpreekb’re fmart, (gen,nbsp;Die my verflagen maakt, en treft aan ’t diepit van ’thart.nbsp;’k Ga dus vol zorgen voort, fchoon Phebus met zyn ftraa-Al ’t land verkwikt, dog eer hy gaat in ’t welle daalen, (leiinbsp;Spoei ik naar huis; ’t verllrekt my alles tot verdriet.nbsp;Nu hy noch hier niet is, die myne ziel gebied;
Myn man,myn Pedro, ach!zynafzyiidoet my vreezen Voor eenig ongeval.
. VlOLANTE.
’k Hoop, dat gy haall zult weczen Bevryd van minnezorg en kwelling.
Agnes.
Neen! oneen!
Zulks, Violante, kan niet moog’lyk zyn ; want een Dje recht bemind, en zich heeft aan de min verbonden.nbsp;Vind geen bekwaamer uur, geen aangenaamcr Honden,nbsp;Als die hy aan zyn zorg verl’chaft. Maar, wat is ’t, ach!nbsp;Dat myne Prins niet komt ? wat of dit weezen mag?nbsp;Hy mirte nooit. Wat voel ik ongewoone pynen 1nbsp;Wanneer, myn Prins, wanneer zultgy by my verlchynen.nbsp;Tot trooft van myne fmart; wanneer zult gy myn druknbsp;Verzachten met uw mond ? helaas! wat ongeluknbsp;Houdm té rug? ik vrees....
Violante.
Ei, laat dit vreezen vaaren, Indien ’t kan zyn, Mevrouw; wil cind’lyk eens bedaaren;nbsp;Licht heeft de Koning hem belet; ftel u te vreên,
16 DE GEKROONDE
Ei! ftel uw fchroom en druk ter zyde; ik bid.,., Acnes.
Met reên
Een ik voor kwaad beducht: wil ’t zelf eens overweegen, In welk een ftaat ik ben ; ’t loopt al inyn liefde tegen.nbsp;Zo Pedro me eens verliet; denk, hy is mede een menfch;nbsp;Een Erf-Prins van dit Ryk; helaas! ik mis myn wenfch,nbsp;Myn hoop, en vrees dat hy...
VlOLANTE.
Wat zou hy?
Acnes. My verlaaten, Vergeeten myne trouw, en myne liefde haaten.
Wat ’s my dan ov’rig, zeg ?
VlOLANTE.
Hoe nu? zou hy de trouw
Vcrbreeken, dien hy fteeds u zwoer ? ik bid, Mevrouw, Zou zulks wel mooglyk zyn ? 6 neen! eer zouhy ’t leeveiinbsp;’t Geen hy door u geniet, voor u ten befte geeven.
Dan zulk een trouwloosheid beftaan.
Acnes.
’k Beken, ’t is waar,
Dat Pedro altyd my getrouw bemind heeft; maar Herdenk myn ftaat eens; hy houd onze min verborgen,nbsp;Schoon hy my trouwde; en dit vermeerdert myne zorgen;nbsp;Wanneer ik hier aan denk, zo beef ik, en myn hart,nbsp;Beangft, voorfpeld my niet als ongeval en fmart.nbsp;Herdenk met eenc, dat myn MedeminnarefTe,
Is, tot myn ongeluk, Navarres RyksprinfefTe. _
Een Venus in gelaat, ’t is Blanka, ’t is zyn Bruid!
Zo eenig vreemd geval niet ftremt het ryksbefluit.
Moet hy haar trouwen; zeg, wat kan zyn min my baaten, Die hy my heim’Iyk toond ? hy zal me in ’t eind verlaaten,nbsp;En kiezen Blanka in myn plaats, ö wreed geval!
O noodlot al te ftraf! wat of dit worden zal?
Denk, Violante, denk! of niet myn hartmoet fchroomen Voor zulk een ramp? maar ’k zie wy zyn aan ’thuis gekomen.
Aan
-ocr page 27-Aanvaar het roer.
Viol ANTÊ.
Mevrouw, ei! ruft toch.
,, nbsp;nbsp;nbsp;Neen, è neen!
IK ial rhyn eeniaamheld verzeilen met geween.
, nbsp;nbsp;nbsp;Vlot ANTE.
lied wing UW leed, Mevrouw, en ruft.
A ONES.
, „ nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Keen, laat my zuchten,
t üa^rt alles, buiten dit alleen, my ongenuchten.
, nbsp;nbsp;nbsp;VlOtANTE.
t Muzyk, zo ’t u behaagt, verkwikke uw geeft. Acnes.
T., nbsp;nbsp;nbsp;Wel aan;
Maar laat een toon, die paft op myne klagten, flaan; iJat zy genoeg, of ’t noch een weinig kon verzachtennbsp;Wet lyden van myn hert.
Binnen werd gezongen, ’t geen /ignes af breekt,
^ nbsp;nbsp;nbsp;^ Achlaaten myn gedachten
Myn fmart liefft uiten; ja, zy weeten beft hoe ze is,
Wn waar de rede uit vloeid van myn bekommernis!
O pyn! o hartewee! o noodlots felle flagen!
Wat moet myn ziel, oin u al fmart, al leed, verdraagen! Um u, myn Prins, om u is ’t dat uw bruid dus fchreid,nbsp;^n de oorzaak van haar druk is uw afweczenbeid.
Ach ! mogt myn fmart in vreugd, het leed, dat my komt drukken,
|j5^ten in vermaak! ’k Zag aan myn ongelukken Miflchien het eind, waar naar myn hart verlangt zo tedr,nbsp;Mogt ik myn Prins Hechts zien 1nbsp;VrOL ANTE,
p nbsp;nbsp;nbsp;Mevrouw, zet u wat neêr.
uwe leden en uw geeften, moè van kommer, erwyi ’t muzyk ftreeld uw gemoedj in deze lommer*nbsp;*en weinig ruft,
Acnes.
De ruft is ’t daar myn hart naar haakt j Ochi dat iz my verkwik.
Binnen werd gezongen, VlOEANTE.
’t Schynt ix is in flaap geraakt, Zonodig voor haar fmart; ’k zal dan haar flaap niet ftoo-ren;
Die doe haar zien, ófals ze ontwaakt, haar uitverkooren. Gy, boomen, die zo vaak haar ongenuchten ziet,
Üw ruifTchen ftoor haar ruft, na zo veel onruft, niet.
TWEEDE TO O N E E L. Pedro, BriTto, AgiuesJiaapende.
DPèdro,
Ank zy ’t geluk, dat ik, getrouwfte myner vrinden, Noch eindclyk de vreugd, daar ik naar tracht, zal vinden ;nbsp;Dat ik myn Schoone, na een lange atweezenheid,
Zal zien, van haare min, met ongeduld verbeid:
Wie was gelukkiger, wie kan zich vergelyken . Cken? Met my? wat vreugd, hoe groot,moet niet voor myne wy»nbsp;Is ’t mooglyk, dat ik haar, die deze ziel gebied,
Hier vry aanfehouwen zal ?
Britto.
Ja moogelyk, of niet;
Wy zyn ’er vaft, myn Heer, en by 'er huis gekomen. Zo dat, de onmog’lykheid u zynde heel benoemen..,nbsp;Pedro.
PIou ftandi fta ftil.
Britto.
Wel, Heer, wat is’t?
P E D R o.
Hoe! Britto, ziet
Gy dat bekoorlyk beeld, de eerwaardige Agnes niet Terwyl zy, daar ze flaapt, de bloemen op komt wekken,?nbsp;Hoe! kan uw oog haar niet, door zo veel glans, ontdekken?
Brit-
-ocr page 29-NA HAAR DOOD. 19 Britto.
O ja! 2y is het zelf; en. na ik zie, is zy
Wel vaft in flaap. Heer, komt ’er toch niet dichter by;
Ei! fteur haar niet.
Pedró.
Gy tergt myn liefde.
Bkitto,
O vremdé zSaken! Woud gy datengeitje, terwylhet flaapt, ontwaaken?nbsp;Pêdro.
Ja, Britto, ’k wenfchte dit met al myn hart, tot blyk Hoe teer ik haar bemin; maar ’k wenfchte te gelyk,nbsp;Haar niet in haare rufl te ftooren.
Britto.
Ongeloógetl,
Gy toond dat gy niet zyt met haare druk bewoogeü, Indien gy dit beftaat; ’t Was dulligheid, ’t was fchand jnbsp;Ja, ’t was barbaare werk, myn Heer....
Agnes droometide.
Wacht! wacht! houw fland! Pedrö.
My dunkt zy fpreekt.: wat of dit is ? ’k begin tefchroomen! Britto.
Zy droomt, myn Heer.
Pedro.
’t Is waar, wat mag haar overkoomen lö dezen droom ?
Britto.
, nbsp;nbsp;nbsp;Zy droomt gewis wel van uWmin.
k Wed dat gy dag en nacht fteeds maald in haaren zin; iJaar twyfFel ik niet aan,
Pedro.
^ nbsp;nbsp;nbsp;Stil, luifter naar haar woorden,
wat of haar deeren mag'?
droomende.
gt;gt; nbsp;nbsp;nbsp;Houw ftand! men wil my moordenI
Dionys! ach! help, Alfonfws! nbsp;nbsp;nbsp;_
Pedro;
’t Is gedaan /
Ik kan niet langer myn verliefde drift weêrftaan.
Sterf van verlangen, ach!
Britto.
Wel, ga haar dan genaakcn; Maar ’t ïyn gt; zogy haar flaap en ruft ftoord, flcchte zaaken.nbsp;Agnes droomende.
Laat uwe wreedheid my niet moorden; ’k bid , laat afl Waar toe wilt gy, helaas! my daalen doen in ’t graf?nbsp;Aeh! Pedro, Pedro! ach! myn lief, myn ziel!'nbsp;Pedro,
O liefde!
*k Ben ü verpligt, dat gy haar hart zo diep doorgriefde, Dat zy, terwyl zy flaapt, aan myn verlangen toond,nbsp;Hoe teêr zy my bemind, en myne trouwheid loond.nbsp;Agnes.
Myn Heer, myn Pedro! ach! myn trooft!
Pedro.
Myn tweede leeven!
Wat is *t geen u ontfteld ?
Acnes, - nbsp;nbsp;nbsp;' '
Een droom, die my doet beevenl ’k Dacht, dat ik wierd vermoord.
P.EDRa
Van wien, mymLief, myn Luft? Agnes.
Van een verbolgen Leeuw , die,- ftoorende myn ruft. Bei mytie kind-renyhoc ’k hen trachte te befchermen,nbsp;My» tegen myne dank, kwam rukken uit myne ermen.nbsp;Zy wierden aanftonds van twee beeften fel gefleurd,
En van het moeders hart, dat fchreeuwde om hulp,betreurd. T
fl Droom! ó naare droom! die ’t hair my met afgryzen. Door ’t wreed herdenken, doet van fchrik te berge ry zen!nbsp;Pedro.
AI wat gy hebt gedroorot is flechts een yd’le wind.
Waar
-ocr page 31-Waar af gy, waakende, de onzekerheid bevind.
Bics is uw zorg onnut, ik bid, wil u bedaaren;
Herftel uw geeft, en Iaat vergecffche zorgen vmen; Hoewel gy door de fchrik, die n bevangen heeft,
My lihoonder fchynt, alsook: 6ja! myn hart herleeft, In ’t zoet befpieg’len van uw fchoonheid opgetoogen.nbsp;Verrukt door uw gelaat, en ’t flikk’ren van uwe oogen.nbsp;Agnes.
Zyt gy de myne?
Pedro.
Ja, geloeftquot; my, myn godin. Agnes.
En ik zal tooneii, hoe getrouw ik u bemin.
Britto. nbsp;nbsp;nbsp;1
Wel waar mag onderwyl myn Violante blyven?
Ik ga; en wil met haar alleen myn tyd verdryven.
Agnes, P^idro.
H nbsp;nbsp;nbsp;Agnes.
Eb dik wils, ik beken ’t, voor ongeval gevreefi: In onze liefde, maar myn 'hart is nooit geweeftnbsp;'Van zo veel kwelling.cn bekommering beftreeden;
’t Voorzeid my grooter ramp, als immer; fchoon de redea Niet uit mistrouwen op uw liefde fpruit, ó neen!
*t Leeft in myn twede ziel geruft; maar ’t is alleen Myn eige noodlot, dat my drukt; want dezen morgen.nbsp;Als ik ter jagt was, tot verlichting van myn zorgen,nbsp;Vond ik, pas zyudc op ’t fpoor getreeden, tot myn druk.nbsp;Te veel voortekens van myn naakende ongeluk.
Ik zag een Tortelduif, die, in een naare lommer gt; Van groen en dicht geboorat, daar ik, vermoeid van kona-My neder had gezet, haar Ega’s ongeluk,
Haar door de dood ontrooft, befchreide; zy, vol druk, Aanfehouwde al weenende haar afgegeftorv’ne Tortel,nbsp;quot;Sn ’t vaderlooze jong; ’t geen aan den dorren wortelnbsp;B 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vaa
-ocr page 32-fi DE GEKROONDE
Van eenen popelboom vaft hippelt, wyl ’t niet weet Van’s moeders ramp. Doch ik, aanfchouwende al het leednbsp;Van deze Tortel, en den toeftand van myn kevennbsp;Herdenkende, begon van fchrik en angft te beeven.nbsp;Door zulk een zinnebeeld, als of een zelve rouw,
Door een gelyk geval, eerlang my treffen zou.
Z^g noch, terwyl myn ziel wierd van deez’ zorg bevochten ,
Hoe zich een wyngaardsrank had om den olm gevlochten; Dat my noch meer ontroerde; en overflelpt van fmart,nbsp;Denyde ik hem die vreugd; hoe, dacht ik, in myn hart ,nbsp;Zal dan een dorre ftruik, dus ongeftoord, genieten,
Zo groot Kil vreugd; daar ik, 6 wreede ziels verdrieten! Die naauwelyks de vrucht van myne liefde pluk,
My zie op eenen (lond berooft van myn geluk.
En j wyl ik al te klaar myn vreezende gedachten Heb in de tortelduif gezien, zyn myne klagtennbsp;Niet onrechtvaardig, en ik vrees, niet zonder reên,nbsp;Dat my het wreed geval, in de eige zwaarigheén,
Op ’t fchielykfl: ftorkn zal.
Pedbo.
Stel u geruft, myn Waarde, Indien de guide zon, gelyk zy hier op aardenbsp;Doet walïchen plant en kruid, al ’t fchoon, dat haar gelaatnbsp;In ieder bloempje ftort, mengde onder ’t ryk lieraad.nbsp;Waar van natuur ufchiep, waar by noch plant, nochnbsp;bloemen,
Hoe fchoon ook van gedaante en verf, zyn waard te roemen,
En vormde een vrouwenbeeld bier van; ’k zweer u, myn Bruid,'
Voor zo veel fchoonheid, keurde ik uwe fchoonheid uit; Zy.zou myn teder hart in liefde nooit ontfteeken,
Zy vond noch goed onthaal by my« noch eenig teken Van toegenegenheid, ’k Schenk u myn min alleen,
Gy zyt getuige, Lief, van myn ftandvaftighecn.
Waar is Alfonfus ? waar myn Dionis?
NAHAARDOOOD. 23 VIERDE T o o N E E I.nbsp;Pedro, Agnes, Alfonsos.nbsp;Alfonsos.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;TV/T
IVXYn vader!
Pedro.
Alfonfus, waarde pand van onze tnin, kom nader. Waar is uw broeder, Zoon ?
AlfoNsüs.
Hy ’s in den hof, inyn Heer. Wilt gy dat ik hem roep ?
Pedro.
Ja, myn vermaak.
AgNES. nbsp;nbsp;nbsp;Keerwedr!
Wat ’s dit?
Pedro, Acnes, Britto en Violante verbaaft uit.
MBritto.
YnHeer! myn Heer!
Pedro.
Hoe nu! wat vyil dit wezen? B R ITTO.
Ik kan ’t niet zeggen, door verbaaftheid, maar wel vree» A G N E s.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(zen.
Spreek, Violante, wat is dit?
Violante. De ontfteltenis Belet my ’t fpreeken ¦, zegt gy, Britto, wat het is.nbsp;Brjtto.
’k Heb op den weg, die naar Mondego lelt, vernomen Drie vier karoflen, die recht naar dit Lufthuis komen:nbsp;2y fchynen ’s konings wel.
Acnes.
Ach! is !er ^ geen end
*an al myn ongeluk ?
Pedro.
Wie zyn ze ? is ’t u bekend, Wie ons hier nad’ren komt ?
B 4 nbsp;nbsp;nbsp;Brit-
-ocr page 34-24
Britto linnen en 'weer uit.
Myn Heer, de Vorft, uw vader, En Blanka uwe bruid, na ’k zien kan komen nader,
En die twee Edelliên van zyn geheimen raad,
Eeklecden ’s Konings zy.
Pedro,
„ Twee fchelmen, vol van haat. VlOLANTE.
Ik zie zy nad’ren vaft.
Agnes.
Vaar wel, Prins, ’k zal vertrekken, Op dat myn byzyn tot geen hinder zal verftrekken.nbsp;Pedro.
Blyf,vrees voor geen gevaar, Mevrouw, hou voorgc-Dat gy daar zeker zyt, daar uwen Pedro is. Qvfis ZESDE T O O N E E L.
De Koninp, Blanka, Pedro, Agnes, Alfonsos, Alvaro, Celio,nbsp;VlOLANTE, Britto, gevo/^,
WKoning.
Y zyti hier aan de plaats, Mevrouw, ei! treê maar Myn Zoon!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(binnen.
Pedro,
Myn Heer! hoe gy____wat fchrik ontroerd myn
Kon ING. nbsp;nbsp;nbsp;(zinnen!
„ Nu nadert zyne flraf.
BL ANKA.
„Nu nadert myne wraak, Pedro,
„ Nu meerdert myn verdriet!
Agnes,
„ Nu mindert myn vermaak. Alvaro,
„ Nu zal de vorft, vol fpyt, en om deez’ hoon verbolgen, „ De drift van zyn gemoed, niet zonder reden, volgen,nbsp;Celio.
„ Nu Ml hy ’t gantfche ryk, door ’t ftraffèn van deez’ daad,
-ocr page 35-Herftellen in zyn ruft.
Viol AN TE tegem Britto.
„ Nu werd gy, voor uw raad,
„ Voor ’t minfte op een galei gebannen.
Britto tegem Fiolante.
n En de Infante
t, Zal vaft, geloof dat vry, Mejuffrouw Violante,
», U jvoor uw koppelwerk en dienft, met grootpleizier, „ Juift doen kaftyden met een hoffelyken zwier.nbsp;Violante.
„ Gy boert; zwyg.
Britto.
,, ’k Boert; en 2wyg.
Koning.
Wat ongehoorde dingen i ’k Weet naauwelyks hoe ik myn gramfchapzalbedvvin.nbsp;Brengt zy uw vader dan in’t uiterfte, myn Zoon ? (gen!nbsp;Moet ik verhaten ’t hof, tot nadeel van de kroon;
£n u hier zoeken, ach!
Acnes.
„ Helaas! ik vrees met reden. „ De uitwerking van zyn toorn, en myn rampzalighe-„ Ik nader evenwel. Met diepe eerbiedigheidnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(den.
Val ik voor u te voet, myn Heer, zyn Majefteit....
Koning. nbsp;nbsp;nbsp;(ren?
t, Is ’t moog’Iyk ! kan het zyn I wat glans komt my te voo-}, Wien zou dit fchoone beeld niet met haar oog bekoo-„ Ach! als ik haar aanfehouw, en overdenk de fmart (ren! „ Die haar te wachten ftaat eerlang, voel ik myn hartnbsp;„ Bewoogen met haar leed. Rys op.
Agnes.
Die,..,
De fterke banden!
Rys,
Koning.
Agnes.
Al myn geluk beftaat in uwe handen.
By nbsp;nbsp;nbsp;Ko.
-ocr page 36-Koning.
,, Wat zedigheid! wat fchoont! watheerelyk verftand! Wie is die jongeling ? Pedro.
Een onwaardeerbaar pand. Konjisg.
Dan is hy van myn bloed Ik ken hem aan de trekken Van ’t jeugdige gelaat. Wil my zyn naam ontdekken.nbsp;Alfonsus.
Alfonfus, tot uw dienll:, myn Heer.
Koning. Die zal met een Een Grootvaar voor u zyn; ftel u daar meê te vrcên.nbsp;Agnes.
In u, myn Heer, In u, vind hy een trouwen hoeder. Koning.
Hy vind inu, Mevrouw,eenfchoone, eened’Iemoeder! Blanka.
„ Helaas! wat zal dit zyn? hoe! ben ik hiergebragt, ,, Op dat ik my noch meer, door hem, zou zien veracht ?nbsp;„ O fmart! o fpy t! ’k kan myn geduld niet langer rekken.nbsp;Cel 10.
Gedenk, dat deze zaak veel onheil zal verwekken In uwen Haat, myn Heer.
Alvaro. En dat, door dit geval, De Infante ’t wit nooit van haar komll bereiken zal;nbsp;Maar, aan uw hof, haar ftaat zien hoonen en verachten.nbsp;Weegdit....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Koning.
Ik overwoog dit lang in myn gedachten { Maar ’t is hier ty d, nog plaats om te eindigen, door dwang,nbsp;Door lift of rede, een zaak van zulk een groot belang.nbsp;Dies floor my langer niet, wil daar van niet meer fpree-Blanka.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ken.
„ Wat bitt’re fmaad! hoe kan, hoe zal ik my beft wreeken!
O vorft..... nbsp;nbsp;nbsp;Koning.
Prinfes, laat ons hier wat ter zyden treên, En, na een weinig ruft van myn vermoeide leên,
En overleg op ’t geen ons hier is wedervaaren, Creti. Moogtgy my,onbefchroomd,uw hartsgeheim verklaa-
27
Pedro, Agnes, Britto, Violante.
W nbsp;nbsp;nbsp;Agnes.
Y zyn verraan, helaas! en onze ontdekte min, Scheen onverdraagelyk in Blankaas fiercn zin.
En, fchoon de Vorft die, u ter liefde, goed kon keuren, Zyn ftaatsbelang, en haare haat, kan lichtlyk fchcurennbsp;Dien ouderlingen band van liefde; ik fterf, alleennbsp;Op ’t wreed gedenken van zo veel rampzaligheên.nbsp;Pedro.
Stel u geruft, myn Lief, laat V iolante u leiden Naar gintzen Luftplaats, daar gy vry en afgefcheiden.nbsp;Zo lang als ’t Hof hier toeft, kund voor hen veilig zyn.nbsp;’k Moet van u foheiden; ach! wat bitt’re fmart en pyn!nbsp;Vaar wel, beminde ziel!
Acnes.
Vaar w'el, myn tweede leeven! Pedro.
Myn hart blyft, fchoon ik ga. Ik kan u niet begceven, O droefheid!
Agnes. '
O verdriet!
Pedr o.
Wat ramp!
Agnes.
Wat droeve fmart ï
Pedro.
Treft ons op ’t onverzien ft!
Agnes.
In ’t diepfte van het hart ï Pe dr o.
Noch eens! vaar wel!
Britto tegetjs Violante.
Vaar wel, myn Sloof, ’k moet ook vertrekken. Violante.
^ Heb lang daar na verlangd; ’t is, hon je van de gekken.
s8
Agnes, Violante.
Z nbsp;nbsp;nbsp;Agnesnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Gicht.
Ie Blanka naad’ren, heel vergramd: zy zoekt ons Kom, Violante,, kom, ontvlién wy haar gezigt.
O nbsp;nbsp;nbsp;Blanka.
Ja! dit ’s myn befluit, en wat gy ook moogt Zeggen, Elvire, ’t is vergeefs, ik kan 't niet wederleggen.nbsp;Elvire.
Mevrouw, bedenk dat gy uw achting, ftaat, en eer Hier in de w’aagfchaal fteld.
Blanka.
’t Is waar, ik denk noch méér; Doch de aangedaane fmaad zal wel ’t ontzag verbreeken,nbsp;’t Geen my gebonden houd; dies wil daar van niet fpree-Elvire, raad my niet; denk flechts in uw gemoed, Cken.nbsp;Dat ik, gefprooten uft Navarres edel bloed,
Gehoond, beleedigd, en veracht ben ; ’k wil dan fterven Of wreeken dezen hoon: eens moet ik ruft verwerven.nbsp;Het zy door myne dood; ’t zy door een wifle wraak;nbsp;Ja, ’k tracht naar ’t eind van die gevaarelyke zaak.
O ongehoorde fmaad! zal myn meêminnarelTe,
Dan vergeleken zyn met my, een Ryksprinfefle!
Daat zy bekoorlyk zyn, ’k hou echter voor gewis.
Dat haare fchoonheid niets by mync grootheid is. Elvire.
Mevrouw, de Koning komt.
Blanka.
Elvire,
Elvire, wil vertrekken, ik wil hem ongeveinft de grond myns harts ontdekken.
Blak'
Mevrouw..,..
-ocr page 39-Bt anka.
Gehoorzaam; zwyg.
E L V I R E.
^ nbsp;nbsp;nbsp;Ik volg ’t geen gy gebihd,
En wenfch dat gy haaft’t eind moogt zien van uw verdriet.
, nbsp;nbsp;nbsp;Blanka.
jpe hoon, my aangedaan, wil geen vertroofting hooren:
Myn hart, vol fpyt en rouw, blaakt in gerechten tooren..
De Koning , Blanka , Alvaro , Celio , Lyfwachf.
VDe R ONING tegens zyn gevolg en Lyfwacbt. Ertrekt gy al te zaam, en laat ohs hier alleen.
„ ’k Wenfch haar oplopenheid te ftillen met myn reên. Blanka.
3gt; ’t Is nu de rechte tyd, waar toe dan meer te wachten } »» ’k Volvoer dan myn befluit, en open myn gedachten,nbsp;j» Ik nader, en....
, nbsp;nbsp;nbsp;Koning.
Prinfes....
Blanka.
De vriendfchap, dienft, en eer. Waar meê gy my verpligt, zyn tekenen, myn Heer»nbsp;Van uw genegentheid'.
Koning.
_ _ nbsp;nbsp;nbsp;Niet zonder groote reden ,
^anbid ik uwe deugd, en uw hoedanigheden ;
^0 verre ook ftrekt deez’ drift, dat ik de zwaarfte zaak E^Oaanzon t’uwen dienft ;ja’t is me een groot vermaaknbsp;D dienft te konnen doen. Mevrouw.
. nbsp;nbsp;nbsp;Blanka. ’t Kan my behaagen.
¦Maar gy, Vorft , komt met zulk een drift me een dienft j.. opdraagen,
j^’etne is uw zoon verpligt, of daar meê was verfchoond ^ boon, dien hy my doet, de haat, die hy my toond.nbsp;j,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Koning.
” 32 nu ^ Mevrouw,wat 's dit ? waar zal dit heene ftrekken,
Elan-
-ocr page 40-30
Blank A.
Op dat gy weeten zoud, dat ik voort zal vertrekken. Koning,
Vertrekken! en zo haart? denk....
Bt.ANKA.
’k Heb zulks lang gedaan,
En, zo gy writ, ttiyn Heer, hoor eens de reden aan.
Ik heb, naar uw befluit, my van Navarres ftranden, Bcgeeven naar uw kurt; de reis naar deze landennbsp;Was zo voorfpoedig. Heer, dat ik zulk een geluknbsp;Achte, als een voorboó van aanrtaande ramp en druk,nbsp;Van al die fmarten, die myn ziel op heden prangen.
Ik ben dan in uw Hof, ja, van u zelf ontfangen.
Naar waarde van myn ftaat; gy deed my zelf die eer, Zo verre ftrekte zich tot my uw gunft, myn Heer. (ten,nbsp;Maar als ik dacht den Prins, myn bruidegom, te ontmoe-En hem, uit pligt, als zyn verloofde bruid , te groeten 5nbsp;Myn min te ontvouwen, en myn trouw, myn hart ennbsp;hand.
Met vreugd, op te offeren, vond ik, ó fmaad, 6 fchand! In myn verwachting my, op ’t onvoorzienft’, bedrogen,nbsp;’k Bevond, myn Heer, hoe hy, af keerig van mynenbsp;oogen,
Zich had tot Liffebon gehouden; ’k zag, hoe hy Zelfs niet begeerig was gm my te aanfchouwen, my,nbsp;Zyn bruid reeds. Dit, 6 Vorfti dit was ’t begin; vier-maalen
Heb ik, hier na, de zon in ’t weft zien nederdaalen, Eer ik hem by my zag. Bedenk eens, of die fmaadnbsp;Een zo verheeven ziel, als my, te dulden ftaat? (reden.nbsp;Gyfpraaktheinmidlerwyl,’k vertrouw,om hem, doornbsp;Te brengen tot zyn pligt, en myne min; maar heden.nbsp;Heb ik, 6 fpyt, verftaan, uit zyn bekentenis,
Dat hy, die elders mind, van my afkeerig is.
Hoe zoude ik dat bedryf, hoe zoude ik zo veel vlaagen Van bitt’re hoon en fpyt, hoe al die fmaad verdraagen.nbsp;Die ’k reeds geleden heb ? hoe de onuitfpreekb’fe fmart.
NA BAARDOOD. 31
Die uit dit hoonen fpruit, verkroppen? lo myn hart Zo eêl, zo heufch niet was—
Koning.
Prinfes...
Bjlanka.
Laat my vervolgen; Vergeef myn min deez’ drift, die door de fpyt verbolgen,nbsp;My buiten ’t fpoor doet treên, myn ziel, in dezen (laat,nbsp;Verkiert: myn lippen, tot haar troort, en toeverlaat,
Tot uiting varr haar fmart. Niet lang hier na geleden,
V ergeetende dien hoon, en zo veei moeilykheden,
Ging ’k naar Mondego, op uw beê, om, kan ’t gefchien ! Myn grootheid, door u zelf, noch meer gehoond te zien.nbsp;Geen fmaad, geen hoon, hoe groot, in ’t heimelyk ont-fangen,
Kan ooit een ed’Ie ziel, zo fel, zo vinnig prangen.
Als die in ’t openbaar, daar ’t zynen vyand ziet,
Hem aangedaan word; dit vermeerderd myn verdriet. Dit, dit nu zyn de reên; ik dacht u dit te zwygen;nbsp;Maar kort op myn gemoed niet zo veel magts verkrygcnnbsp;Dies heb ik ’t.u verklaard , op dat u zy bewuft ,
Hoe zich myn ziel bevind in haar geftoorde rurt.
Ga, zeg nu aan den Prins, myn Heer, zeg hem, als vader,, En niet, als vorft, dat hy haar vry’lyk, die hem nadernbsp;Aan ’t harte leid, als ik, beminne; maar, vooral.
Dat hy zich wacht voor’t kwaad, dat hier uit fpruiten zal» ïn ’t kort,, deez’ brief, dien ’k aan m yn Broeder heb ge-fchréeVen,
Vermeld myn wederkomrt. Ik kan niet langer keven In Zo veel ongcneugc, en fmerte; doch ik ftel.
Door dezen weg, een eind aan myne ramp. Vaar wel. Koning.
Mevrouw, ik bid, ei! hoor....
Blanka.
' nbsp;nbsp;nbsp;Wil my niet langer vergen.
Te Worrt’len met myn leed: waar toe myn hart te tergen.^
Vaar wel, weêrhou my niet, eer deez’ geleden hoon
Uit»
-ocr page 42-Uitbarften doet rnyn toorn, ’t Geluk vérzelle uw kroon. Koning.
Alvaro, Cello.
ELFDE TOON E E L. Koning, Alvaroj Celio.
Alvaro.
At wil myn Heer gebieden? Kokin'g.
Men volge de Prinfes, wil haaftig heene vlieden. Weêrhouw haar in myn hof.
Alvaro.
Myn Heer, het zal gefchiên. TWAALFDE T O O N E E L.nbsp;Koning, Celio.
D nbsp;nbsp;nbsp;Celio.
E Prinfe nadert, Vorft.
Koning.
Zal ik hem konnen zien,
En zonder dat myn hart, in felle toorn ontfteekeh.
Zal barften uit op hem, die dus myn woord durft breeken Door ’t breeken van ’t ontzag ? ’t waar beft van hier tenbsp;gaan:
Op deze wys zoude ik myn gramfchap wederftaan. DERTIENDE T O O N E E L.nbsp;De Koning, Pedro, Celio.
HP E D R o.
Oeüs uw Majefteit op my vecgramt? Heer Vader, Op my , uw zoon, verftoord? laat toe, dat ik u nader.nbsp;Koning.
Laat af, fpreek my niet aan. Ik heb uw zotte reên,
En buitenfporigheid al lang genoeg geleên.
Zie hoe ik blaak van toorn. Tegen Celio. Men zet hem voort gevangen,
'Op 't flot te Samareim, daar aal hy (Iraf erlangen V oor lulk een fnoode daad; een daad, die ooriaak isnbsp;Van al myn ongeneugt, en zielsbekommernis.
Celiö,
gt;gt; Voorzichtig doet de Vorft.
P E D R o.
Hoe! my ^ myn Heer ? wat redea Gaf ik u immermeer tot deze oploopenheden ?nbsp;Kdnino.
Hou op, ’t is lang genoeg; Prins, gy bevind nu licht ^at beter zy , het doen, of laaten van uw pligt.
Pedro, Celio, Wacht,
B.
P.E D R o.
En dan gevangen ? ach!
CELlOi
. ,’kiüntfing, met fchriken beevea* Hes Konings laft, waar aan mynfta^thangtcnmynlec-k Moet u naar Santareim geleiden, Prins. (ven;
, Pedro,
Gy lult dan zyn myn Wacht?
Gelio.
De zorg hief van Is my,
mynevlyt vertrouwd, fchoonmyiiw ramp kan fmar-_ nbsp;nbsp;nbsp;Pedro.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(te,
Oy doet uw pligt, na ’k merk, in weêrwil van uw harte, jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Celio.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
^eet, ik ben uw flaaf, myn Heer, en al myn vlyt '^°et ftrekfceh te.uwen dienit; ik zal, tot allen tyd,nbsp;^toonen wie ik hen ^ :op uw bevelen wachten,
met ontzach, ;uw wil, en mynen pligt betrachten.
On nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;PeDRO.
ï g ttodig 2yn deez’ reen; ga, maak dekoetzen ree;
3t ons gehoorzaam ayn; Jk ga gewillig meê.
-ocr page 44-34
Ce LI o, tegem de (Vacht.
Bezet, bewaar hem wel.
V T FT l E N D E T O O N E E L.
Pedro Briïto. (Vacht ter zyda.
Pedro.
At moet ik al verdraagent Wat dunkt u van d'eez’ ftaat ? mag ik my niet bqklaagen,nbsp;Myn vriend, van ’t wreed geval, ’t geen my, in myn ver-Zo, zwaar, zo bitter valt ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(driet,
Britto.
Ho, ho! is ’t anders niet ? Dat geeft ons de fortuin, als ’t dag word.
P E D K o.
Wreede plaagenl
Hoe kan myn droeve ziel deez’ fcheidinge verdraagen, Zo hard, zo doodelyk ? helaas! ïk kan niet meêr.
Ik ben verlooren, ach!
Britto,
Zo gaauw noch niet, myn Heer, Indien gy wys wilt zyn, zo blyf noch wat in ’t leevcn.nbsp;Pedro.
Vertrek dan, Britto, ga, en wil u voort begeevea Naar AgncSi, Zeg haar .. i hoe! gy gaat reeds ?nbsp;Britto.
‘ nbsp;nbsp;nbsp;Als gy ziet.
Pedro. «
Wat Zult gy zeggen?
’ Britto.
Dat ik wel weet... ’k weet het m'et. Maar dat is evenveel, ’k zal ’t u daar na wel zeggen.nbsp;Ik wou maar, om myn zaak wat netjes te beleggen, 'nbsp;Dat ik een fchuilplaats wilt; want kwam ik in de kuipnbsp;V«h onzen Köning,' bloed! ’t'zou ftinken; ky'k , en iknbsp;Vind geen vermaak, myn Heer , ia ketenen te draagea-
-ocr page 45-Waar vreeft gy voor?
Britto.
Waar voor ? dat hoefje niet te vraagen j ï^at weet gy wel. Voor eerft ben ik, met recht bevreeft,nbsp;Onr dat ik ben uw raad, en koppelaar gcweeftnbsp;Wn uwe liefde; ja myn Heer, ik wil wel sweeten^nbsp;Indien men my, hier voor, eens kwam tepromoveeretsnbsp;Tot een galeiboef, als me is overlang voorzegt,nbsp;tlan was het al te laat te vlugten voor uw knechnnbsp;Ik wou liefft ’t zekerft voor ’t onzekere verkiezen.
P E D R o.
Qa , zeg myn Bruid, dat ik myn zinnen zal verliezen j 2o ik haar byzyn derf.
BrItto.
En , als zy nü al weet,
Hat gy vertrokken zyt, met zo veel hartenleed.,.
, Pedro. :
Britto, zeg haar dan, wilt gy myn ziel verblyden* 111 deez’ bedrukten ftaatj al ’t geen gy my ziet lyden;nbsp;breng myn hart tot haar, zeg haar den ftaat daar van Jnbsp;j zeg haar al het geen ik u niet zeggen kan»
Britto.
Ifc zal ’t dan raSn, en u, myn Meeftef, éefli doen hooren ï Al waar ik uw Meeflres meó lellen zal aan de ooren.
* Zal zeggen, hoe gy weent; haar wenfbht, met hart en zin,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
I ® zien, en hoe gy blaakt in *t vuur vaii haate min. ^ 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Pedro. ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,,
Britto, ik beken, klein zyn de aanftaande vlaagen j^an ramp en ongeluk, by die ik heb gedraagen;nbsp;jji echter vrees ik, dat de fmart j die ik nu vóel, ,
Y y op het onvoorzienft, zal dompl’en hl een poel ’t uiterfte ongeluk; kom, wil dan heenen treeden ,nbsp;idek haar ’s Konings toorn, en wreedd omnenfchlykquot;nbsp;Q , heden.
öritto ,ga..„ üiaar; ach! ontftel haar niet te zeer:
36 DE GEKROONDE En, die twee paerlen. die twee fpruiten....
Br lïTo.
Ei! myn Heer,
JBedroeQe niet te veel, waar is uw moed gebteeven ? Bedaar.
Peoro.
Ach! Britto! ach! myn tiel wÜ my begeeven. Ik ben my zelf niet meêr.
Britto.
Ei! hou maar hart en moed. WaHs daaraan , of hy u van daag zo kluift’ren doet,
Als hy op morgen breekt uw boeijens weer aan (lukken. Ik ga, uit vrees, dat my uw Wacht meê voort mogtnbsp;rukken;
Hy komt.
ZESTIENDE T O O N E E L.
Celio, Pedro,
PCelio.
Rins, alles is reeds tot uw reis gereed;
*k Moet u naar èantareim geleiden, tot myn leed. Pedro.
De Vorft zal dan noch eens my kluifl’ren hart en handen, Schoon my de min reeds ftreng geboeid heeft in zyiinbsp;banden^
Gelei my, daar ’k, beroofd van hulp, van trooft en raad, Sterf, als een mart’laar van de liefde, en van den ftaat.
Einde van bet tvieecte Bedryf
NA HAAR DOOD.
DERDE BEDRYF. EERSTE TO O N E E L.
Ag NES, V lOLANTE,
A G N E S.
Ls ik myn droevig lot herroep in myn gedachten,
Bevind ik. tot myu leed,dat niets my ftaat te wachten, Na zo veel ongeval, als nieuwe zwijrigheêli.
VlOLANTE.
Onnut is deze zorg; de Koning, na ’t my fcheen, Begunftigde uwe trouw; ja, Bianka meê bewoogen ..nbsp;Agnes.
Hoe! ly? herdenk, herdenk den blikfem van haar oogen, Den donder van haar ftem, haar weezen, trots van (land.nbsp;En zie, of niet haar hart van toorn en wraakzucht brand,nbsp;VlOLANTE.
Verhoop het beft, Mevrouw.
Agnes.
Wat wegen ftaan my open ? Van waar, van wien, ei! zeg, kan ik iets goeds verljoopen?nbsp;Van Blanka’sbitt’rehaat, van haareminnenyd,
Of's konings flaatsbclangVach ’ ’k ben myn Pedro kwyt,
Agnes, Violante, Britto.
ABritto.
Ch! berg toch, op myn beê, is ’t flechts in uw ver* moogen,
Hoewel ik daar voor vrees, uw fchoone en ftraalenda oogen,
•Berg ’t zoetft en ook hef fchponft, het bruin en ook het
Het aangenaamfte rood, dat op uvir wangen Zit; Mevrouw, ’t is zeker, dat geenftofhierzalontbreeken,nbsp;Oin u Van dc eene vrees, in and’re vrees te fteeken.
Agnes.
Wat iegt gy, Britto?
Britto.
Ach! ga haaftig hier van (Jaan % Want Blanka, met haar ftoet, komt ginder herwaarts aan.nbsp;Acnes.
Pe Infante ?
Britto.
Ja; ly ïelf, verzeld van ’s konings vrinden. Komt hier naar dezen beek, om daar haar buit te vinden ;nbsp;Een Reiger, die zy fchoot om hoog, viel, by geval,
Hier neêr; zo dat ik meen dat zy wel komen zal, Agnes.
Een Reiger ?
Britto.
Ja Mevrouw.
Agnes.
Heeft zy die zelf geflrhooten ? Britto.
O ja Mevrouw, zy zelf, verzeld van veelc Grooten, Is heden, met den Vorft, heel vroeg gegaan ter jagt.nbsp;Vol fierheid cn vol moed, en met een heele wacht,nbsp;Van trotfe vogelen gewapend.
Agnes.
Zie my beven.
Zeg van haar minnenyd, die toelegt op myn keven!; Britto.
Gezeten op een paard, geen beter in het land,
Een Vogel had ze in de een, den toom in de andre hand., In ’t kort, Mevrouw, toen zy dus ’t eerft kwam voor mynnbsp;Scheen zy een Pallas, of Diana, ongeloogen. (oogen ,nbsp;Had gy hahr meê gezien, gy had het zelf bekend.nbsp;Agnes.
Wie ftaat my by, helaas! wat, wat zal ik in ’t end Beginnen? Britto, ach! wat zal myn ziel betrachtennbsp;In dezen ftaat? zal ik haar vlieden, of verwachten?
Ja f beft is dat ik blyf, om, door beleefde reen,
En eerbied haareti toorn, zo vol gevaarlykheén,
Te (tillen, ^o ik kan: hoew^el ik haar moet haaten. Maar zeg, hoe vaart de Prins, waar hebt gy hem gelaatcn ?nbsp;Britto.
’t Is my onmoog’lyk u te zeggen, al het geen Myn Heer my heeft belaft, dies zeg ik u alleen,nbsp;pit zynen naam , dat hy, die liever wilde derven,
Als langer u, Mevrouw, en uwe Cchoónheid derven, Hier komen zal te nacht.
Agnes.
Zo gy dit zeker weet... Britto.
¦’k Weet dat de Infante komt.
Agnes,
Zo komt zy tot myn leed. Om myne blydfchap en verliefd gepeins te ftooren.
DERDE T O O N E E L.
Blanka, Asnes, Alvaro, Celio, yioLANTE, Britto.
B LANKA.
As my van harten leed, zo jk haar had verloeren. Alvaro.,
Zy rukte zich, Mevrouw, uit ons gezigt zeer hoog. Zo dat men naauwlyks haar koft nazien met het oog.nbsp;Blanka.
’k Geloove, dat de lucht haar in haar eige weezen Veranderd hebben zal, vermits zy feheen te vreezennbsp;^oor zulk een fnellen loop; want fneller, als de lucht,nbsp;V erdween zy, eer men ’t wift, door deez’ gezwinde vlugt.nbsp;¦ Acnes.
^Ik nader, doch met fehrik. De hemel wil u geeven, doorluchtige Prinfes, indien ’t kan zyn , een leevennbsp;^0 lang, als ik u wenfeh.
Blanka.
Want
,, Deez’ wenfeh ftaat my niet aanj
j»
-ocr page 50-40 DE GEKROONDE
,, Want ging het naar haar wenfch, ’t was haalt met my Rys; Agnes; hoe! gy hier ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(gedaan.
Acnes.
O jal en tot een teken, Hoe aangenaam ’t my ty dat ik u hier mag fpreeken,nbsp;Mevrouw,aanvaardmyn dienft; ’kmoet blyde y.yn, ge-Nu zulk een groot geluk my hier bejegend is, (wig,nbsp;Blanka.
Hoe is ’t met u ?
Acnes,
Mevrouw...
Blanka.
„ Haar boezem fchynt bezeten „ Met innerlyke rouw. Hoe! zou zy dan reeds weetennbsp;„ Wat Pedro wedervoer? kom, Liefde, wil nu ziennbsp;,, Of minnenyd myn hart, of ’t haare zal gebiên.
Gy fchynt bedroeft.
Acnes.
Hoe! ik. Mevrouw?
Blanka.
’t Schynt u te kwellen,
Hoewel ik wenfchte, dat ik u geruit kon Hellen.
Maar waarom Iteeds bedroeft? Uil eenmaal uwe pyn: De Prins, aan my verlooft, kolt Iteeds niet de uwe zyii jnbsp;De V^orftgafhem aan my; de Prins moeit zyn gebodeii,nbsp;Gelyk hy heeft gedaan, opgevolgen.
Acn ES.
Groote góden!
Wat zegtZQ?
Blanka.
Dat hy is naar Santareim gebragt, Gebopid, daar hy alleen, door my, zyn vryheid wacht;nbsp;Daar Hymen zal, met vreugd, naar ’t echtaltaar geleidennbsp;Twee harten, die gy hebt te lang van édn gefcheiden.nbsp;Acnes.
„ Hoe lyde ik dit! waar ’t niet genoeg, met fmaad en fpyt, My ’t hart zo diep gekwclt ? moet zy ’c door minnenyd
„Noch
-ocr page 51-NA HAAR DOOD. 41 55 Noch moorden V ’k antwoord haar; ik kan niet langernbsp;wachten.
Blanka.
Betoom, betoom, nu eens die moedige gedachten,
Op Welkers wieken gy hoogmoedig, doch te liout,
En al te reukeloos u zelve hebt betrouwd.
Doch, fchoon gy nu zyt hoog, uw ftaat kon licht verkee-Dit kan u, Agnes, klaar een witte Reiger leeren; (ren; Die, fchoon zy fier en trots vaft zweefde door de lucht.nbsp;Van myn gekroonde Valk vcrfcheurd is in de vlucht;nbsp;Myn Valk koft langer niet haar trots gezwets verdraagen,nbsp;2y ftak hem naar de Kroon, hy heeft haar neêrgellagen.nbsp;Merk, Agnes, merk dit aan, gelyk een zinnebeeld,nbsp;Waar onder zekerlyk een voorbeduiding fpeeid.
Hoe hoog uw fiere min ook opvloog, buiten zorgen, De trotfe* Reiger, wit van pluim, waar in verborgennbsp;Uw naam en noodlot legt, toond, door haar laage val,nbsp;Hat een gekroonde magt u licht verned’ren zal.nbsp;Acnes,
Ik kan niet meer.
Alvaro.
Prinfes, gy komt te klaar u uiten. C E LI o.
Ik vrees, dat uit deez’ réén zal eenig onheil fpruiter;. Acnes.
Brinfes, ik zeg u, met het allerdiepfte ontzag, pat ik u ben verpligt; indien ik zeggen mag,nbsp;t Is onbetamelyk ! ja, buiten alle reden.
Dat gy myn Adeldom zo fmaad’lyk durft vertreeden; Ja, in myn byzyn zelf met een bedekte fchyn.
Dus fchamperlyk verkleind, door raadfels, vol fenyii. Wil dus uw Adeldom en ftaaten niet vergrooten;
Ben Agnes, ja: maar ook uit edel bloed pfprooteuj gy Infante van Navarre; ik, in myn zin,nbsp;méér, en, aan den Prins gehuuwt, een Koninginnbsp;v an 't magtig Portugal; ik wil ’t ontzag niet breeken,nbsp;Csnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Door-
42 p E G E K R o o N D E
Doorluchtige Vorftin, met u dus nan te fpreeken ;
O neen! ’t zy ver van daar: aanvaar myn reden dan, Gelyk een yver voor de glorie van myn man; Tden;nbsp;Gy hoondhem, fpreekende, tot my, die fchamp’re w'oor-Dies gaf hy, door myn mond, u ’tantwoord, *t geen gynbsp;Nadien wy één zyn, zo dunkt u niet onbeleeft, (hoorden.nbsp;Als gy met Agnes fpreekt, dat Pedro antwoord geeft.nbsp;Blanka.
Hoe! is zo fchielyk dan, zeg, Agnes, u vergeeten, Dat ik een Reiger velde ?
Acnes,
O neen! ’k heb dit geweeten, Maar die was Blank, gelyk uw naam.
Blank A.
Wie kan ’t verftaan!
Waar toe dus duifter? fpreck.
Acnes.
„ Ach ! wat heb ik gedaan!
Hoe! ik, Mevrouw ?
Alvaro.
Zal zy haar achtbaarheid dus fchenden! Acnes.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(den?
Waar zal ’t, in ’t eind, helaas! waar zal ik my noch wen-Ik zeide u, zy was wit.
Blanka.
Vertrek.
Acnes.
O vvreed geval!
5, O liefde, my zo wreed, helaas! wat werkt,gy al?
Ce LI o tegem Blanka. pe koning komt. Mevrouw.
Blanka.
„ ’k Zal dwing^ myn gepeinzen, En myn getergden toorn, zo veel ik kan, ontveinzen.nbsp;Acnes.
„ Ik ga , vol druk en vrees; op hoop van in myn kroott, Alfons en Dionis, te vinden ruft of trooft.
ê
-ocr page 53-Pe Koning, Blanka, Alvaro, Celio, 13ritto, Lyfwacbt.
M nbsp;nbsp;nbsp;Koning.
Evrouw, ’k had niet gedacht Zo veel geluk te ont' moeten,
Van u op deze plaats te zien.
Britto,
,, Ik rep myn voeten „ Zo fchiclyk als ik kan, tot hoeding van meer kwaad,
„ En boodfehap aan den Prins, hoe’t met zyn liefde Itaat.
De Koning, Blanka, Alvaro, Celio. Lyfwacbts
H nbsp;nbsp;nbsp;Koning.
Oe is uw jagt vergaan, Mevrouw ?
Blanka.
By ’t ruiflehend water Van deezen zilv’ren ftroom,die, rnet een zoet geklater,nbsp;De heuvelen befproeid , vertoonde zich om hoognbsp;Een Reiger, fchoon van glans, die ,fchoon zy uitclksoognbsp;Zich fchier had weg gerukt, door ’tmoedige verheffen,nbsp;Nochtans op ’t onvoorzienft, nadien ik haar k wamltreflfeiinbsp;In’thevigft van haar vlugt, ter aarde plofte neer.
En de overwinning gaf aanmy ; maar, ach ! myn Heer! Ik had noch nauwlyks haar, verheugd, den geeft ziennbsp;geeven ,
Of zag ter zelver tyd een ander weêr herleeven, Diemy, niet minder trots, als deze, al te onbedacht,nbsp;Door haar hoogmoedigheid fchier had ter dood gebragf,.nbsp;K ON ING.
’k Verfta u niet, Prinfes, wat wilt gyhier mee zeggen? Blanka.
’k Zeg Agnes, heeft, o pyn ! niet minder fier als ftout,
’t Is klaar genoeg , myn Heer, wathoef ik’tuitte leggen-
'D 7 nrr A nrt-ïittr. nbsp;nbsp;nbsp;_____t „ nbsp;nbsp;nbsp;iZ .,1 „ n___
44 DE GEKROONDE
My 7.elfbekend, dat zy met Pedro is getrouwd.
’k Beken, toen hy ’t my zei, ging ’t myn geloofte boven; Maar, ach! hoe kan ik ’t nu, hoe kan ik ’t niet geloovcn,nbsp;Nu Agnes zelf, myn Heer, dus trots, ja, zonder fchaamt,nbsp;My dat bekennen durft; 't geen haar, noch hem betaamt ?nbsp;K o N I N
Hoenu! zal Agnes dan, hoogmoedig van gedachten, Trots op haar zwak geluk, uw achtöaarneid verachten,nbsp;VergeetenhaarenpÜgt, cnkwetfen myngezag ?
De Prins dwingt myne ziel, om zelfs noch dezen dag,
Ik zweer het by myn kroon, hem, enzynvrouwtetoo-nen,
Hoe vol gevaar het zy, eenvorft, aUmy, tchoonen.
Zyn dood by my beftemt, zal aan heel Portugal Een voorbeeld zyn, waar aan zich yder fpieg’len zal.
Stel u te vreên, Mevrouw, ik zal u hulp yerfchaifen,
Met de oorzaak van de fniaad, u aangedaan, te llraffcn. Blanka.
Tc zoeken naar geen hulp, in deze ontdeltenis,
Dunkt rny het beft, rnyn Heer; geen beter middel is, Myns oordeels, tot dit kwaad, zohaatlyk, als ’t ver-geeten.
Koning
Alvarp, wat dunkt u? laat ons uw' oordeel weeten. Alvaro.
Nadien hetganfche ryk vaft , met verlangen, wacht Naar deez’ gewenfchte trouw, is ’t, dunkt my, onbedacht;nbsp;En, mag ik ’t zeggen, ’t is de Infante ftout verfmaaden,
Dit uit te ftellen ! dies zoude ik. Heer Koning, raaden,
Dat Agnes, daar de Prins zich door misleiden laat,
Wierd, tot verhoedingvangevaarelykerkwaad, Verdreeven uit uw ryk.
Koning.
Hoe kan dit moog’Iyk weezen, pewyl zy zyn vereend ?
Alvaro.
Indieq gy dit moet vreezen,
En
-ocr page 55-NA HAAR D Ö 00 D- 45
En dcct’ hinderpaal niet ftreeft te boven, zeg,
Ei' zeg , wat zult gy doen, myn Koning ? welk een weg Staat u dan in te üaan ?
Koning.
Wat raad kuntgy my geeven? Spreek op, Alvaro, fpreek '
ALvaro.
My dunkt, dat Agnes leevén... Te^en Celio.
„ Dus wreeken wy, in ’teind, de fmaad ons aangedaan ,, Door haar, die onze min zo trots dorli tegeuftaan.nbsp;Koning.
Wat zegt gy ?
Alvaro. ik vertrouw.' (
Koning.
'Volernd, wat doet u fchrooincn ? Alvaró.
IVIyns oordeels, grooteVorft, zult gy niet beter koomert Tot rnft, als door haar dood.
K o NI N G.
Haar dood.' fpreek, om wat reen F A L V A R o:
De Portngaalfche Bruid, kan door deez’ weg alleen Den Prins genieten.
Blan'ka. ~ '
Staak zo groote onmenfchlykheden ^ Want fchoon ik, door de fmaad, die ’k heb in ’t hof gele*nbsp;den,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•
Op ’t vinnigft ben gehoond, io heeft dit zo véél magt Op my niet, als ik zelf; o neen! dies bid ik, wachtnbsp;Met zulk een wreed befluit.' '
Koning.
Dat wy ons wel beradden ,
Alvaro.
Gelieft dan zyn Genaden', ^
Te keeren naar de flad.
Koning.
Men zal op ’t Lufthof gaart Van Cello, en zien wat nodig zy gedaan.
O moeilyk ftaatsbelang, laat my eens rnlt verwerven! Myn Zoon zal zyne pligt betrachten, of ik ftefven.nbsp;jér-ANKA.
Laat ons dan gaan.
Koning,
IV
Wel aan.
Bt ANKA.
Wat moed!
Koning.
Welk een verliand I
Wat wysheid!
Blanka.
Koning. nbsp;nbsp;nbsp;,
Wat vernuft! Mevrouw, reik my uw hand, Blanka.
Ik volg gewillig, en met blydfchap, uw geboden. Koning.
Doorluchtige Prinfes, ach ! gaaven eens de Goden j Dat u de Prins aldus zyn hart kwam aan te biên,
Gy zoud aan ons verdriet, in ’t kort, een einde zien.
TO o N E E L. Pedro, Agnes.
Agnes.
Ja, myn Heer, ik zeg, dat ik voor zwaarigheden
ZESDE
Beduchtmy hier mistrouw.
Pedro.
Ei! ftel u toch te vredeu 5 Ik bid,.hou op, myn Lief, ftel eenmaal aan een zynbsp;Uw druk, uwhartewee, cnonluft; moetgy my,
Ach! Agncs, moetgy my, met meerder ongelukken Vermoorden ? ’t is genoeg, dat my de min komt drukken;
N A H A A R DOOD. 47
Dat my de min vermoord: die min! die myn gemoed Op ’c heviglle beftryd, en my dns kwyncn doet,...nbsp;Maar 3 hoe I gy fchynt op my verftoord! wat moet iknbsp;duchten ?
Kan ’t ïy n, myn Lief, ly d gy door my de^e ongenuchten ? Wend ge uw geiigt van my ? fpreek, fpreek ! ontfluit uwnbsp;hart,
Geruft aan my, die deel neem in uw bittre fmart.
Ach 1 waarom Ipreekt gy niet ? indien ik toch moet fterven, Zal ik., in deien nood, veel trooft , veel gunft verwerven,nbsp;Zo ik, uit uwen mond, het geen ik heb misdaan,
En de oorzaak, waarom ik moet fterven, mag verftaan. Acnes.
Myn Heer, myn Bruidegom, myn keven.
Pedro,
Laat, laat varen
Al deze aantrek’Iykheên; ik bid , wil my verklaaren. Waarom, beminde ziel, waarom dat gy dus zucht,nbsp;fn myne ziel vermoord met zo veel ongenucht.nbsp;Acnes.
Uw Vader...
Pedro.
Spreek. nbsp;nbsp;nbsp;'
Acnes.
Hy tracht.. •
Fedro.
Voleind, myn welbehaagenï Acnes.
Hy wil...
..... Pedro.
, Wat wil hy ? fpreek.
Acnes.
Dat gy zult overdraagen De trouw, die gy my zwoerd, aan Blanka.
- nbsp;nbsp;nbsp;. Pedro,
En denkt gy«
Dus ongegrond,.'zo groot een trouwloosheid van my?
' nbsp;nbsp;nbsp;quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Geen
-ocr page 58-Geen ander zal deez’ ziel, geen ander zal deez’ zinnert Beheerfchen , Lief, als gy ; ik zal geen ander minnen ,
Als u alleen, myn Bruid, in wiens gelaat al’tfchoon,
Dat vrouw natuur ooit fchiep, op ’t licflykft ftaat ten tooii. Agnes.
Geliefde Bruidegom , fchoon uw bedryf en reden,
Als een betuiging van uw trouw, my fteld te vreden j Zo vrees ik echter, dat een al te wreed gevalnbsp;Begeerd , dat ik, helaas! dat ik u milTeu zal.
Eli j wy 1 het los geluk den nek ons toe komt keeren,,
En ’t anders niet kan zyn, of ’k moet, in ’t eind, ontbeereü Myn man, myn trooft, myn vreugd,my altyd even waardjnbsp;Wyl reeds uw vader u, met Blanka, heeft gepaard,
Zo bid ik , lieve ziel, dat gy door mededoogen Geraakt, een beê, die ik, met traanen in myn oogen,
Stort voor uw voeten uit, my toeftaat;’kbid, verwerf» Zo veel Hechts van den V orft, dat niet uw Agnes fterf.
Ik zal my , met uw krooft , van deze plaats begeeven,
In ’tdiepll van’t naar gebergt, myn Heer: daar zal ik leeveh By’t wild en woelt gediert, daar zal ik , vol van druk ,nbsp;Luidkeels uitfchreeuwen myn rampzalig ongeluk ;
Ik zal de dieren , jade rotzen zelf verzachten,
Ên doen hen luifteren naar myn rechtvaarde klagten:
Zo vindc ik daar ter plaats mcêr trooft, hoe woeft en naar | Al^by de menfehen, die ons fcheiden van elkaSr;
’k Zal, met myn kinderen, geflingerd op de baaren Van ’t los geval; gefolt door allerlei gevaaren!
Zyn tot een baak, dietoond , hoe veel bekommernis Een loftc trouw geeft, die niet recht gegrondveftisinbsp;Om al dien zoeten tyd, om die gewenfchte dagen.
Waar in ik, tot myn fmart, uw oogen koft behaagen,
Laat zy, die de uwe was, was zy het noch,opyn!
Toch Veilig voor dehand eens wreeden moorders zyn.
Ik dorft my op uw min, eh deugd, geruft betrouwen, Laat ik nu , daar ’t de nood vereifcht, de vrucht aan ¦nbsp;fchouwen
Van zo veel tederheên, van uw oprechtigheid,
NA HAAR DOOD. 49
Die reeds de faam alom langs ’t aardryk heeft gefpreid; Nu; uuis’teensdetyd. LaatdandeWaereldwceten,nbsp;Myn Prins, dat zo de Vorft, van toorn en h'ait bezeten,nbsp;My doemde tot myh eind, datgy, indezennood,nbsp;Kloekmoedig en getrouw, verlofthebt van de doodnbsp;U w lief, uw Bruid, uw vrouw: ja dat gy haar dorftnbsp;rukken
Uitdeallerdiepilen poel van deuiterfteongelukken,
Door uw ftandvaftigheid»
Pedro.
’k Dagt nimmer, fchoone Vrouw , Dat gy ooit twyff’Icn zoud aan myn ftandvafte trouw.nbsp;vSta op, ik bid , fta op; droog eenmaal uwe kaaken,nbsp;Bedaauwd . door traanen , wil een eind van weenennbsp;maaken:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(de aard.
Strooi, ftrooi geen paerlcn meêr; hou op, myn lief, want Ja niemand is dien fchat, zo onwaardecrlyk, waard, (gen,nbsp;Jndien myn vader wou, door dwang, dit hart doenbui-My Blanka, of myn dood deed’ keuren, ’k zou betuigen,nbsp;Dat ik, eer dat ik haar gaf deze hand op trouw, ,
Liefli zelf my, met die hand, den doodfteekgeeven zou. U bid ik aan, ja zo, dat, als ik u moeft derven ,
Ik ’t keven haaten zou, en wentchen om te fterven.
Geen vader, hoe hy woed, geen Blanka, ja geen dood, Zal myn beminde vrouw ooit rukken uit myn fchoot.nbsp;Agnes.
Belooft gy dit, myn Heer V
Pedro.
O ja, ik zal’t u töonen,
En, al uw haateren ten ip.yt, u zelf noch kroonen. Acnes.
Dit ftelt myn hart geruft, en minderd myhdn druk.
Maar zeg, hoe komt gy uit uw. boeiiens ?
Pedro. nbsp;nbsp;nbsp;Ditgeluk
Kreeg ik van Celio, den Raad van myneo .Vader:
Ik heb hem dit verzocht; en fchoon’t is een verrader,
. Hy ftond myn bede toe.
D nbsp;nbsp;nbsp;Ag.
-ocr page 60-50 DE GEKROONDE
Agnes.
Wel,ga dan weder been. Eer u noch iemant mifle. Ik Itel my licht te vreên ,
En zal op morgen u, myn Pedro, weer verwachten. Pedro.
Vaar wel, Prinfes.
Agnes.
Vaar wel; hou my in uw gedachten.
P E D R o.
Daar gaat gy nimmer uit.
Agnes.
En zo de Vorft het wou ? Pedro.
Op myn gedachten heeft de Vorft geen magt, Mevrouw. Agnes.
Zo Blanka eifcht deez’ plaats}
Pedro.
Haar nooit deez’ plaats vergunnen. Ag NES.
Zo ’t rJk dit eifcht ?
Pedro.
Ten prys van ’t ryk, haar weig’ren kunnen. A GNES.
Zyt gy ftandvaftig ?
Pedro.
’k Ben een rots, myn Lief, en wyk
Voor niets.
Acnes.
Hoe is uw min?
Pedro.
Geen min is die gelyk,
Als uws min alleen.
A o N E S.
Ach! mogt ik datgelooven.
Hoe is uw moed ?
P E D R Q.
Geen moed gaat mytien moed te boven.
A G-
-ocr page 61-Aönes.
Zyt gy, bemihde Man, zyt gy dan zo getrouw ?
Pedro,
O ja, ik vólg tnyn pligt al blindeling, Mevrouw.
Onnodig is ’t, dat ik uw ziel verrukkende oogen gt;
Vol heerelyke glans, van al te groot vermoogen, Aanfchouw jbemindeBruid, omutebiddenaan...
Maar, waar toe dus op nieuws met droeve zorg belaSn ? Waarom, op nieuws, gezucht fnbsp;AgneS,
Ach! nu gy gaat vertrekken j Komt myn ontftelde ziel my niet veel goeds ontdekken!
Zy vreeft, helaas! zy vreeft! och! mogthet nooit gefchiêii! Dat ik myn w'aarde man nooit wederom zal zien.nbsp;Pedro.
’k Bid u, myn Agnes, ’k bid, laat vaaren deze zórgen gt;
’k Beloof u, op myn woord, myn prins’lyk woord jOji Zal ik hier wederom, om u te trooften,zyn ; (morgetlnbsp;Want üw afweezendheid baard my de wreedfte pyn.nbsp;Acnes,
Ach! mogt dit zy n, en ik u in myn arm ontfangen.
Ik zal dan, met veel fmart j naar uwe komft verlangetl. Vaar wel, myn ziel.
Pedro.
Vaar wel, ik fchei, met druk Belaén 1 Ach! die fleeds by u was I
Agnes.
Ach! die mogt met u gaan!
’kBezwyk, helaas! en fchyninmynendruktefmooren! Vaar wel, myn Bruidegom !
PÉDRb.
Vaar wel, myn uitverkoren!
ttr nbsp;nbsp;nbsp;...Agnes,
Wat valt het fcheiden hart van hem gt; die, iri deez' ftaat, Alleen myn troofter ilrekt, mynftut, myn toeverlaat.
Eindi van bet Éerdt Bsdryf,
D 2 nbsp;nbsp;nbsp;V I E
-ocr page 62-52 DE GEKROONDE
3. 2. 3. Jaagers. Pedro, Britto zkb ver-. Jcbuilenüe ter zyden van 't Tooneel.
Hl. Jaager,
Ou! help! is hier omtrent; laatlosdehaatewin-2. Jaager. nbsp;nbsp;nbsp;(den!
Na ’t dal, fluks na de beek ! men maak dit hart te vinden! Na boven!
3. Jaager. . nbsp;nbsp;nbsp;^
Schiet maar toe, bexet het daar Omtrent. Britto een weinig te voorfcbyn koomencle.
Naar ’k zie, zyn ’t jaagers van Cohimbra, Heer,
I. Jaager.
Het wend
Zich fchielyk na de beek.
2. jaager.
Dan zal men ’t wel bejaagen.
Pèdro, Britto.
D nbsp;nbsp;nbsp;Britto.
E Jaagers zyn reeds weg ; nu kund gy ’t veilig waa-’tWasgoed, dat gé u bedekte.... nbsp;nbsp;nbsp;(gen.
Pedro,
Ik zag daar, dacht me, in nood Myn Aghes, en vol angft op de oever van de dood ^
Al vluchtend naar deez’ beek.
Britto.
Wie, Heer?
Pedro.
Mynuicgelcezen!
Britto.
O! dat zal, na ik gis, een fpookiéltje weêr weczeri,
Dat niet veel goeds beduid.
P E*
-ocr page 63-Pedro,
Neen, ’k heb te licht gevreeft, Myn’ rorgen , Britto, 7yn flechts ydelheid geweeft ;nbsp;Want, 7,0 het anders was, ’k had haar een weg zien baa*nbsp;Om piet in deze beek, maar wel in my ne traanennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(nen,
Zich zelftc werpen neêr.
Britto.
Ei! hou nu maar geduld;
Terwyl gy zachjes haar zo flraks omarmen zult;
Wy zyu ’er heel na by; ftaak dan uw ongenuchten. Pedro.
Helaas!
Britto.
Wel hoe, myn Heer, waar toe zo zwaar te Zuchten ? Waarom op nieuws geklaagt ?
Pedro.
Ach! om dat ik haar derf,
Om wiens afweezendheid Ik duizend dqoden fterf. Britto.
Ho, ho! dat ’s al den bras maar enk’le minnegrillen.
P E D R Q.
Neen, Britto, gy hebt mis; gy zult licht zeggen willen, Hetis een lult, een vuur, dat door myn zinnen fpeeld,
Om wederom te zien myn bruid, ’t volmaakfte beeld 3 Dat de aarde ooit zag,
Britto.
’t Is gek, en wat men meêr kan noemen; ’t Is viezevazery, en anders niet.
Pedro.
Uit enk’le nydigheid verblyven....
Britto,
Hoe?
Pedro.
Geen is ’er die zyn glans op ’t veld te pronk meêr zet, peRoos, der bloemenkroon, hoe liefly kin het bloeijen^nbsp;03nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ver-
-ocr page 64-54 DE GEKROONDE
Verlept, verbleekt van fchaamte, in ’t midden van haar Als 7.y myn Agnes ziet; de geurige Angelier, (groeijen ,nbsp;Hovaardig op haar glans, hoe aangenaam, hoe fier,
Buigt zich voor myn godin ; zy durft het veld niet naaken, Daar Agnes zich vertoond, wyl ’t purper van haar kaakennbsp;Haar luilkr overtreft; en haare fchoone glans,
Al ’t aangenaam fieraad van Venus roozekrans.
Een bloeijende jasmyn heeft, Britto, my gebeden, pat ik verbergen zou myn liefs bevalligheden,
En weeren haar van ’t veld, daar ’t al, van fpy t, verkwynd, Zo dra rpyne Agnes daar, de fchoonfte bloem, verfchynd.nbsp;Bbiïto.
^t Gaat vaft, myn Heer, de min betoverd bei uw oogen, Gelyk uw zinnen, in Monfieur Jasmyn bedroegen,
Want die Monfieur Jasmyn, weet van uw vrijery,
Noch Agnes fchootiheid; hy kend haar, nochu, noch my. Pedro.
Wel, Britto, luifier dan , om eens een eind temaaken.
Ik durf, om niet te zyn ontdekt, geenzints genaaken De plaats wa.ar zich de vorfl onthoud; dies ga, beftelnbsp;Dcez’ brieven, de een aan ’t hof, en die, op myn bevel,
Aan myn beminde vrouw, die zich millchien zal kwellen Dat ik niet by haar ben.
Britto.
Wel hoe! zal ik bcftellen,
Peez’brieven ? ik, myn Heer ?
P E D H o.
Wel Britto, waarom niet?
Wien heb ik ooit vertrouwd, als u, my n zielsverdriet ? Britto.
Maar zo Alvaro my pp weg eens kwam teontmoeten Met Celio ,en my van ’t hooft tot aan de voetennbsp;Eens vizenteerde, bloed! en vindende dcez’ brief,
V an u zo heimelyk gefchreeven aan uw lief,
Myn keel deed binden toe, tot briefloon, kom ik vraagea, Of ik myn leeven lang, met recht, niet mog^ bcklaagennbsp;M y n Ambalfade V en Heer..,.
.......... Pe-
-ocr page 65-Pedro.
V rees niet voor ’t geen gy doet, *k Bevry u voor gevaar, door my nen heldenmoed.nbsp;Britto.
Een heerlyk paspoort, ja voorzeker; maar genomen ,
Men hong my nu eens up, zou my te pas dan komen Uw heldenmoed, als ik valt zweefde by de doón ?
Vergun een ander fleebts, myn Heer dit bricvenloon. Pedro.
’t Moet nochtans zyn.
Britto.
Maar, Heer, wild gy niet verder trekken? Zeg, waarom blyft gy hier ?
Pedro.
Ik wil my niet ontdekken Aan Blanka, of den Vorft: die, heden uitgegaannbsp;T er jagt, by Celio verbly ven.
Britto.
Welgedaan.
Maar zou ’t raadfel van de Reiger kwam te vooren,
En die twee Valken, die maar loeren, na ’k kan hooren, Op Agnes ondergang, haar knipten by geval;
'Zo vraag ik, Heer, w^at dan de Prins beginnen zal ? Pedro.
Hoe! zouden deze twee, kan dit wel moog’lyk weezen! Dan Haan naar Agnes val ? zeg. Britto, wil niet vreezennbsp;V oor fchande, want indien myn Reiger word behoed,nbsp;Befchut, door myne zorg, indien zy, vol van moed,
Tot vliegen zich bereid ; fchoon deze twee, verbolgen, tiaar wilden in haar vlucht ter neêr liaan , en vervolgen;nbsp;Zal zy opvliegen, hun ten fpyt, naar ’t zonnelicht,
En rukken zich uit hun vermogen, en gezicht;
Zy, ziende dat myn bruid, zich in des hemels weiden,
^an al ’t gevaar verloft, verlulligt, zullen beiden, V^moeid, en afgemat, vermits zy al te zeer,
Zich hadden opgeheft, ter aarden ploffen neêr,
Zy zullen zien, hoe zy, veel fneller dan de -windeji,
D 4 nbsp;nbsp;nbsp;. Ce*
-ocr page 66-56 DE GEKROONDE
Gevoerd in ’t hcrr,elfch dal, een vaft vcrblyf zal vinden ; Zy zullen zien , dat zy daar is een fchoone lier,
Geen fterflyk fchepfel, of een Reiger.
Br itTo.
Heer, hoe ver,
Hoe geeftig hebt gy daar uw Reiger opgefchooten!
Als zy maar op' ons plat weer neérltrykt op ’er pooten,
En flechts niet misvlicgt. ïvlaar wat is, in dezen Haat,
Dan uw befluit?
Pedro.
Datgy voort naar Mondego gaat,
Een halve my 1 van daar, zal ik , met fmart, verlangen, Om tyding van myn fchoone, uit uwen mond, te óntfan-Britto.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(gen.
Gy blyft daar dan zo lang, tot ik uw groetenis Breng aan de fchoönfte nimf die op het aardryk is ?nbsp;Pedro,
P ja! aldaar meen ik, bekommert van gedachten,
Aldaar meent mynë min u weder in te wachten j .Aldaar zal myne hoop, een zwakke toeverlaat,
Het goed verwachten, en (leeds vreezen voor het kwaad ? Aldaar zal myne min haar tróofl op nieuw bekomen,
Zo haaft gy zeggen komt; hoe dat ik, zondér fchroomen, Myn lief genaaken mag; zo niet, aldaar, met pyn,nbsp;jVlyn (eevenflyten, wyl het anders niet kan zyn.
Indien het leeven kan aan hem zyn toegcfchreeven,
Die leeft, gely k ik leef, helaas !ik, die myn leeven Bieb in myn Agnes hart; niet hier: aldaar...
Britto. nbsp;nbsp;nbsp;Bedaar!-
Aldaar toch ; nu, myu Heer, verwacht my dan aldaar ,
Tot ik aldaar kom, en verhaal hoe ’k ben gevaaren Aldaar, tot dat ge aldaar, een lange reeks aldaarennbsp;Hebtüitgébraakt, om my tc kwellen; want ik zweer,
Ik word wel gek, ja dol, fpreckt g y aldaaren méér!
Waar haald gyze al van daan ?
Pedro.
Ga., zeg, dat ik bewoogen Met
-ocr page 67-N A II AAR D O O D. 57
Met haar beklaag’lyk lot üccds klaag, en dat myne oogen, JSeiieveld, door den druk, niet kunnen anders doen,nbsp;Uitrtorten vloed op vloed van traanen , uit vcrmoênnbsp;Of haar ook ongeval ontmoet is; ga dan heenen;
Ga, Britto, zeg haar vry,dat zy ,als kinderen,weenen; Dat zy, als kinderen, niet magtig zyn de fmnrtnbsp;Te toohen, naar den eifch, die ik gevoel in ’t hart. ,nbsp;Britto.
Ei lieve ! trooft u wat, waar toe alle oogenblikken , (ken, Zo naar te fchreijen , Heer. 't Geluk zal ’t heel wel tchik-Daar ik om bidden zal, dat hy den Prins, myn Heer,nbsp;Een zeer lang Iceven gun.
Pedro.
Neen, Britto, wenfeh veel eer Dat myn voogdeffe leef; haar keven is myn leeven,nbsp;Dat my, zo dra zy milt het haare, zal begeeven.nbsp;Britto.
Wie zag ooit min... Maar, Heer,’k hoor iemand, vlugt Pedro.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(tcrllond.
Ik ga.
Britto.
Ik meê, en loop ’t gevaar ligt in den mond-
Agnes, Violante.
H nbsp;nbsp;nbsp;Agnes,
Oe Iaat is ’t?
Violante.
’t Is al drie.
Agnes.
Wil dan niet langer draaien ^ Ga, Violante, ga, wil hier ’t Borduurwerk baakn.
Violante.
Kier is het al, Mevrouw.
Acnes.
Laat ons d^n vangen aan,
Dj nbsp;nbsp;nbsp;En
-ocr page 68-58 DE GEKROONDE
En flyten dus den tyd, in fchaduw dexer bla^n ;
Wylikmyn Pedro wacht Eimy!
Vior-ante.
Waar toe te klaageii ?
Waar toe op nieuws gezucht ?
Agnes.
Behoeft gy dat te vraagen? Daar ik zints gift’ren, in myn uiterfte verdriet,
Dat licht niet heb gezien, waar door ik ’t licht geniet.
V nbsp;nbsp;nbsp;lOE ANTE.
Verkwik uw geeft met zang.
Agnes
Wel, laat de zang myn fmartc
'Verzachten, kan het zyn.
Hkr •word gezin gen. Houd op, houd op. Dit harte,nbsp;Myn Violante, vreeft voor grooter ongeval;
Het geen ik, fchoonik ’t vrees, doch niet ontkomen zaJ.
V nbsp;nbsp;nbsp;I o L A N T E.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(fchroomen ?
V\^at kweld u weêr zo zwaar? Mevrouw, wat doctu
Acnes.
Ik zie langs veld en weg, een troep van ruiters komen,
Met meêr gewapend volk! hoe kan ik dit verdaan!
Zy fpoeijen naar deez’ plaats, en nad’ren her waards aan! De hemel my behoê ' helaas! wat mag dit weezen ?
Op wiet} is dit gemunt? ik zou met reden vreezen,
Dat my dit treffen zou, zo niet, die groote magt Was tegens eene vrouw onnodig!
Violante.
Stil uw klagt.
daarom vermoed gy dit ? waar toe u dus te kwellen ?
Agn ES.
^k Had nimmer grooter veees; doch,’k zal my wéér her-ftellen,
En maatigen, kan *t zyn , op uwen raad, myn druk» Wyl’t onbedagtzaam is, dat ik myn ongeluknbsp;My zelf vootfpel: wel aan, ik zal in gintfen lommer,
-ocr page 69-N A H A A R D o o D. 59
Afwachtende wie’t2y, verdryvcn mynen kommer j Ik lal, borduurend, beft door onderdanigheid,
My van ’t geweld behoên, ’c geen my ligt is bereid.
Ga, haal myn Zoons.
vcrfcbiet van 't Tooneel. Gevolg en Lyfwacbt.
B nbsp;nbsp;nbsp;Koning.
Eken, ’t beftuic by ons genoomen, Beroerd myn ziel op ’t meeft.
Alvaro.
Myn Heer, om voor te komen. Een onheil onverwacht,,dat buiten allen fchyn.
Uw ryk hing over ’t hoofd, heeft dit zo moeten zyn. Celio.
Schoon de al te wreede ftraf, die Agnes heeft te vreezen, U tocfchynt, ofzeaanonsmogtonverfchillend weezen.nbsp;Betuigen we echter hier, voor uwe Majefteit,
Hoe wy gewillig zyn, om haar onnozelheid Te redden uit ’t gevaar; doch ’s ryks behoudeniffenbsp;Vereifcht van u, en ons, dat Agnes ’t leeven miïïe:
En om dat voor gevaar te hoeden, Heer, moet zy..., 'k Zeg Agnes...
Koning.
Zwyg, zwyg ftil, dehemel fta my by \ O noodlot! al te ftraf! ach! wil uw opzet ftaaken!
Zal dan, door haare dood, het ryk in ruft geraaken, Tot eeuwige onrüft van myn ziel? o neen! ik zweer-,^nbsp;’k Zweer, Heereii; by den geen, die’k ben, dat my veeleernbsp;Deez’ wy tberoemde Kroon, die ’k heb met luft gedraagen ^nbsp;Indien men Agnes nam het leeven, zou mishaagen;
Ja, *k lei liever af, eer ik oit toe zou ftaan,
Dat deez’ onmenfchlykheid aan Agnes wietd begaan.
V E*.
-ocr page 70-DE GEKROONDE
C E LI q.
Naar my dunkt komt zy zich gints vertoorien. 'Koning.
Ei! Celio , ei zie ! zaagt ge, onder alle fchoonen,
Ooit fchoonder beeld als dit? is’tmooglyk, datikhaar, Die ’k vaderlyk bemin, in ’t uiterfte gevaarnbsp;Zal moeten brengen ?
Alvaro.
Heer, wil u grootmoedig draagen: D vv kroon liep licht gevaar.
' K Q NIN G.
Zwyg, laat ik haar beklaagen ! Laat my bedroeft zyn, ach ! terwyl zy zp terftond,
Myn wreedheid, en haar ftraf, zal hooren uitmynmond. Hop weinig hebt gy noch, ó Agnes, uw gedachtennbsp;Op dien te wreede Ilag, die u reeds Haat te wachten!
Maar waar toe ftrekt dit werk ? die naalden, dit geweer Is, om u uit uw ramp te redden, veel te teêr.
Men roep haar dan.
Alvarq.
Mevrouw, de vorft wenfcht u te fpreeken. Kqning.
„ Wat is my’t hard oht (leid !
Ag?} ES.
Aan my zal ’t niet ontbreeken; Deze eer is my zeer waard.
Alvaro.
Zy komt.
Kqning.
,, Ik weet geen raad
Om haar te redden uit het reeds bereide kwaad,
,, Indien zy zelf niet kan hun wreede harte buigen Tot medelyden. ’k Neem den hemel tot getuigen,
?, Dat ik, al wat ik kan, daar toe bedenkeu zal.
Tegens Celio.
Bemerk dan, Celio, dat ik, in dit geval,
Niet tegen Agues ben; maar wel, dat ik zal trachten,
-ocr page 71-Is ’t Hechts in myne magt, haar rampen te verzachten.
• Men zoek hier na.
Myn Heer, tot haar behoüdènis
Vind ik geen raad.
Alvaro.
’k Weet niets, ’t geen daar toe dienftig is.
Dewyl gy dan niets weet, wil ik niet verder hooren.
Wilt dan , in ’t geen ik doe, gy Heeren, iny niet (loorcn.
1/ T F D E T O O N E E L.
De Koning, Alvaro, Celio, Acnes, Alfonsüs, Dionizius , VioLANTE. Gevolg en L-yfivacbt.
57 nbsp;nbsp;nbsp;Agnes.
gt; Yn Majefteit vergun, dat ik, met diep ontzag.
Tot teken van myn pligt, zyn voeten kulTen mag. Alfons en Dionys, treed toe.
,, Wat zal dit weezen ! ,, Wat heerelyke glans! o fchoonheid,noi: volpreczeö!nbsp;Wie heeft u hier gebragtV
Acnes.
Myn ongeluk.
„ Wel meeft,
•i, Zyn de allerfchoonfte de raftipfpOedigfte geweeft.
Wil( Agnes, u niets meer van onze gunlt belooven, De tyd, en myne toorn, komtdiegantfchuittedOovcn,nbsp;Gy geeft daar reden toe; gy zelf, al te onbedacht.
Hebt, door uw fchoonheid, u, en my hier toe gebragt. Gy, buiten uwen Haat; dorft uwe min verpanden,,nbsp;Rot onruft van myn ryk, aan Pedro’s hari en handen;nbsp;En u verbinden door de trouw ; maar myn gezag,
Zal die, voor ieders oog, noch breeken dezen dag. Agnes.
•Myn Heer..
Koning.
Ontftel u tiiet: al wat gy ook moogt zeggen, Is, Agnes, al vergeefs; dit ’s niet te wederleggen.
Dat ge, u verbindende, met ons, en ons gedacht,
Deze echt niet aangaan moogt, ten zy u hooger magt Dit toeftaat.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Agnes.
Vorft, ’t is waar; doch eer men dorft beginnen, Is dit voorzien, myn trouw...
Koninö.
Zwyg, wil u wel verzinnen; Bedek, is ’t moogelyk j ’tgeen uwefchuld vergroot.
Zo ’t waar is, ’t geen 'gy zegt, zyt ge oorzaak van uw dood. Agnes.
Myn dood, myn Heer? hoe nuimoet ik dan ’t leven derveuj Om dat ik heb befchermt myn eer ? moet ik dan fterven,nbsp;Daar al wat ik misdeê, zo ik iets heb misdaan,
Slechts tuigt, dat ik nooit iets lichtvaardigs dorft beftaan ? Wilt, wiltgy hierom dan, ten koftevan mynleeven,
My, myner haat’ren wrok en wreedheid overgeeven Om dat ik ecriyk ben, verdien ik daarom ftraf?
Myn eerbaarheid, helaas! veroorzaakt dan myn graf! Koning.
), Helaas! wat is den menfeh al ongeluk befchooren,
,, Die, onder zulk een wreed geftarnte wierd gebooren,
„ Dat hem tot rampen doemd, daar hy, tot zyn verdriet, ,, Geen aiidrc misdaad heeft, als dat hy’t licht geniet.
Uw fchoonheid is zeer groot, maar, ’t geen gy zult be-klaagen,
Zy, zy verzw.aard uw ftraf. „ Hoe zalik my noch draa-„ Ik weet naauw wat ik doe! nbsp;nbsp;nbsp;Cg^n ?
Celto.
„ Word niet weemoedig, Heer, A LVARO.
i, ’t Is geen genadens tyd; bedenk dat gy uw eer,
», Uw kroon, ja alles waagd.
Koning.
„ Nu ik haar uit haaf lydeii „ Hoe
-ocr page 73-i, Hoe ïeer myn ziel dit wenfcht, niet mag, niet kan be-vryden.
„ Laat dan ten minde toe, dat ik haar tegenfpoed.
„ Rcklaage, dat ik trooft’ haar troofteloos gemoed.
Myn Dochter, Agnes, ach !
Acnes.
Kan u myn fmart bewecgen! Heeft myn onnozelheid iets op uw ziel verkreegen ?nbsp;Koning.
Neen, waarde dochter, neen! doch ’kwilaanuwepyn, Dewyl ’t dus wezen moet, met u, deelachtig zyn.
Acnes. nbsp;nbsp;nbsp;(den.
Wat rampfpoed is zo groot, alsmyne? ach! om watre-Waarom vervolgt gymy, met deze ontnenfchlykheden? Waarom...
Koning.
Waarom ? om dat mynryk in dezen ftand, Zich tegen uw geluk, op ’t hevigd, heeft gekant.nbsp;Acnes,
Kan ik, met bidden, dan myn leeven niet bewaren , Komt dan, myn Kind’ren, Imeek den V ord y uw ted’refnbsp;jaaren,
U w verfch ontlook’ne jeugd, en uwe onnozelheên, Vermogen op zyn ziel licht meêr, als myn geween.nbsp;Gaat, gaat, myn Zoons, een weg tot myn behoud’ni*'nbsp;baanen.
Koning.
jj Ik vind , hoe’k zoek , geen raad.
Alfonsos.
Ach! laaten haaren traanen
Uw hart beweegen, Vord.
D lONIS lüs.
Grootvader, ach! waarom
Helpt gy myn moeder niet ?
Koning.
,5 Ikblyfvandroefheid dom! U w dood, zeg ik, hoe zeer zv komt myn leed vergrooten,
Wy!
-ocr page 74-DE GEKROONDE
Wyl ik gedrongen werd, is vaft by my befiooren;
Schoon ik verzekerd ben, dat ik, in zo veel finart.
Zal de allerhoogften zelf gevoelen in myn hart. Agnks.
’k Gevoel, myn Heer, ’k gevoel geen frnart van de ongelukken ,
Die my zo Onverwacht, zo fel, als vinnig drukken j Of zo ik finart gevoel, is ’t, dat dit wreed geval,
Myn man, myn Pedro, meer, als my, ontroeren zal. Neen! ’cis me een vreugd, hoe kan ik beter lot verkiezen,nbsp;Als dit, nu ik voor hem myn leeven zal verliezen,
Aan wien ik over lang, vol liefde, vol van moed , Getrouwheid heb belooft, ten kollen van myn bloed?nbsp;Indien zyn Majclleit my dan beroofd van ’t leeven,
Zal ik , bedenkende voor wien ik, ach! moet fneeven, Getroofl, uw wreedheid, my geen wreedheid zyn; vangnbsp;aan!
Een ander vloek dit vry, al vi^atgy zultbeftaan, Geh, ’k Zal ’t achten als een gunll; was ik Hechts buiten vree-Dat myn gemaal, uw zoon, niet trachten zal te weezen,nbsp;Üeelachtig aan dit lot; ’k weet valt, wat ge ook befloot,nbsp;Dat hy zal lier ven, door uw wreedheid, en myn dood.
Gy leende uw oor aan’t kwaad, die’t eeuwig kon gelukken ,
Door valfche raadsliên meell het goed heel te onderdrukken; nbsp;nbsp;nbsp;(fchoond.
Schoon hy, die Herken flerkt, en zwakken niet ver-Zich niet grootmoedig , neen ! maar wel lafhartig toond.
Schiep my dc hemel fchoon, koH ik het oog behaageii V an Pedro, kwam hy my zyn min, zyn hart opdragen;nbsp;Stoor, bid ik , Hoor gy niet, ons lang gewenfcht geluk.
Op dat myn fchoonheid, ach! niet zy ons beider druk-Laat ik u tot gena, tot menfchlykheid beweegen.
Wat hoflyk man, wat vorH zag ooit een vrouw gezegen Voor zyne voeten neêr, diehy, in zulk een Hand,nbsp;Nietaangebodenhceftzynhulp, zyn hart, enhand?
Wiens
-ocr page 75-NAHAARDOOD* 5|
Wiens droeve traanen hy, ver van daar voor zyneoogea Te fluiten, niet terftond getracht heeft af te droogen?nbsp;Zyt goedertieren, vorft : dit is der vorften pligt.
Dit is een deugd, waar voor geen deugd, hoeprins’lyk* zwicht.
Laat, Iaat myn vonnis dan by u genS verwerven,
Ofti myn onnozelheid, myn jeugd; laat ik voor ’t fterveil Verfchoondzyn, dooruwgunft; ’kbid zytmynKoningnbsp;Ën niet myn rechter: ja zyt Koning, geen tieran. (dan,nbsp;Ik fmeeke u niet, uit vrees voor de yfelyke fmartenbsp;Des doods, ’k ben diegetrooft te lyden, bly van harte Jnbsp;Ook niet om dat ik ben, met zo veel tederheên, (neen,nbsp;Vrouw van uw zoon, noch van zyn zoons de moeder,nbsp;O neen! ’k wilde u alleen doen van befluit verand’ren,nbsp;Om dat wy zyn zo vaft verëenigd aan malkand’ren jnbsp;Dat de eige flag, die my ter dood brengt, tegelyknbsp;Hem treffen zal, en, ach! doen fterven op myn lyk,nbsp;Koning.
„ Ik zie geen uitkömft, of de hemel moeff die geeVéii* Ik word gedwongen tot uw ftraf, geef my mynneeven»nbsp;Draag, met geduld, uw lot.
Acnes.
Myn lot is eens zo ftraf,
Zo gy myn kinderen, myn zoons rukt van my af! Koning.
Alvaro, breng hen weg, op dat zy haar niet hind’rért» Agnes.
Vertoef, laat ik ’t Vaarwel eerftgeeven aan myn kind’rert* Waar zal men, zonder my, n voeren, zoons ? wat fmartinbsp;Is dan barmhertigheid , gevloón uit ’s menfchen hart?nbsp;Gewislyk ja, myn Krooft; Alfonfus met uw Broeder,nbsp;Verlaat gy dan, helaas! verlaat gy dus uw moeder ?
Die, zo gy van haar fcheid, in zulk een zwaaren nood , Geen andren trooft ver wacht, op’taardryk, als de dood jnbsp;Die, na het ftorten van veel traanen en gebeden,
Ten prooi gegceven word aan de onbarmhertighédeii Van menfchen, wreed van aard.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
6(5 DE GEKROONDE
DiONIZIUS.
Ach ! moeder, fchrei niet mcêr. Alfonsüs.
Grpotvader zal geenzins uw krooft, zo jong, en teer. Mishandelen. Vaar wel.
Agnes.
Staat my dan niets te hoopen?
Is’t móog’lyk! Vader, ach! liaan my geen wegen open, Tot uw barmhertigheid ? beweegd dit niet uw zin,
Dat ik, als dochter fmeek, ik fmeck dan, als flavin. Wilt gy haar fterven doen, die voor uw kniên geboogen,nbsp;U, haaren Vader bid, met traanen in haare oogen;nbsp;Dieangllig, afgemat, door zo veel zwaarigheèn,
By u haar toevlucht neemt, voor ’t laaft, by u alleen ? Hoe! zoud gy ’t leeven my,door duizend doón, bcrooven,nbsp;Myn zoons me ontrukkende, eer ikfterf? wiekan’tge-looven!
Hoe! zoud gy van myn hart hen fcheuren, van dat hart, Waar onder, dat ik hen gedraagen heb met fmart ?nbsp;Laat, laat daf waardig krooft, die koninglyke fpruitcn,nbsp;Voor hunne moeder, eens uw vorft’lyk hart ontfluitennbsp;Tot mededoogen; toon, door uw gezag, aan de aard,nbsp;6 Vorft! dat my, om hen, het leeven is gefpaard.nbsp;Konino.
Wil met uw droeve klagt myn ziel niet meer beftryden: Ik kan, ik zeg ’.t noch eens, ik kan u niet bevryden jnbsp;Want, fchoon ik Koning ben, ja alles hier vermag,
Ik heb in deze zaak ftechts een bepaald gezag.
Tegens Alvaro en Cello.
*t Zien van haar dood zou my op nieuws tot droefheid ’k Moet gaan; gy, blyft.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;((trekken.
Agnes.
Helaas! myn Heer, zult gy vertrekken. En laaten me in myn nood, verzeld met myn geween,nbsp;By twee ontmenfchte, zo verwoed, zo wreed, alleen ?nbsp;Myn kinderen, myn trooft, myn zoonen, ach! komt nader.nbsp;Dat ik u beide omhels, en in u bade uw vader,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*
’ nbsp;nbsp;nbsp;Ont-
-ocr page 77-Ontfang myn laatfte kus. Alfonfus, wii niet gaan. Blyfj Dionis, eüblyf; iiemy, voor’tlaatile, eensaan;nbsp;Myn xiel, fchoon zy, om u, van droefheid fchynt tenbsp;breeken,
Voorzegt my noch iets goeds. Gy»Zoons, gy zult noch wreeken
U w’s moeders bitt’re dood; doch zo, dat Portugal, Ja’tgantfch Heelal dit, metafgryzen, hoorenzal!
En gy, myn Pedro, gy; waar zyt gy, mynbemiude? Hoe heb ik u voorzegt, ’t geen ik te laat bevinde!
Is ’t moog’lyk dan, dat ik , in ’t uiterfte ongeluk,
Uw byzyn miflen moet, tot meerd’ring van myn druk! Pat ik u noch eens zag, ik zou myn ramp vergeeten.nbsp;Myn Bruidegom! myn trooft! koft ik u laaten weetennbsp;In welk een diep gevaar, uw droeve bruid, uw vrouw.nbsp;Uw Agnes was, helaas! ’k vond licht’nis in myn rouw»nbsp;Alvaro.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ken.
Komt, Prinfen, gaat met my : het hart fchynt my te breelt; Had ik dit vonnis, ach! niet hoeven uit te fpreeken!nbsp;Want nu zy ’t leeven derft, ga ik al ftervend’ heen;nbsp;Terwyl ik, met haar zoons, haar ongeluk beween.
Agnes, Alvaro, Celio,
Ka G N E s.
An dan,ontmenfchte, kan geen weenen,klaagen* kermen,
Geen moederlyke zucht ü brengen tot erbermen?
Wel aan, ik daag u dan voor ’t opperde gerecht.
Om, op een andre wys, deez’ zaak te zien bedecht. Hoe zult gy zidd’ren! hoe uw wreedheia u berouwen.nbsp;Als gy dc onnozelheid van Agnes zult aanfchouwen!
O ja! daar wacht ik u; uw tyd is reeds naby:
Daar zal men vonnilTen, uw vonnis over my.
Einde van het vierde Bedryfgt; E 2
te
-ocr page 78-DE GEKROONDE V Y F D E B E D R Y F.nbsp;EERSTE TO O N E E L.nbsp;Pedro, alken.
V,
Ermoeid, en afgemat, verzeld van Twaareiorgen, Ben ik ter plaats geraakt, alwaar de frilTche morgennbsp;Het verfch gebloemt bedaauwt, ’t geen hier de lente geeft,nbsp;Op welkers komft het al, als nieuw herbooren, leeft.nbsp;Ik zzl dan hier met fmart, bekommert van gedachten ,nbsp;Het voorwerp van myn vreugd,mynlief,mynvrouw,nbsp;verwachten,
In fchaduw van ’t geboomt, dat on7,e min getuigt.
En, met een zoet geruifch, %o vaak heeft toegejuicht. Maar, hoe! wat ’s dit ? ik ben dus verre reeds gekomen.nbsp;En niemant, naar my dunkt, heeft myne komft vernomen ,
Daar, men zo groot een vreugd, zo dra ik hier verfcheen , Myn vrouw en kinderen my kwamen tegen treên.
Hier plegen wy elkaar voor de eerftemaal te ontmoeten; Hier kwam my myn godin, hier my rhyn zoons begroeten ;
Hier fprak zy my eerft aan; hier voegde ik me aan haar zy; Hier gaf ik de cerfte kus aan haar, en zy aan my.
Myn Agnes, Violante, enBritto! w'at zal ’t weezen? My antwoord niemand 1 ik begin op nieuws te vreezen:nbsp;Myn ziel, hier door ontroerd, voorzegt my niets, dannbsp;kwaad.
Maar, hoe! wie zie ik gints, in treurig rougewaad}
Pedro, Condestabele en NünJo in rougewaad.
WCONDESTABELE.
At raad in dezen nood ? ó droevige ongelukken! NunJO.
Daar is de Prins, ik beef.
CoN-
-ocr page 79-CONDESTABELE.
Myn hart breekt my aan (lukken! Myn (lem is heefch, myn tong belemmert! welk een flag!nbsp;Pedro.
Wat is’er?
Condestabele.
Nunjo, fpreek.
Nunjo.
Spreek gy. CoNDESTABELE.
Hoe durf ik ? aeh t
Pedro.
Wat mag dit iyn? fpreek op;myn boezem word beftreedcn Met angfl ; men help my uit deez’ twyfFelmoedigheden.nbsp;CoNDESTABELE.
Heer Koning! ach! myn Heer, laat ons, in dezen nood j U w voeten kulTen !
Pedro.
Hoe! is dan myn Vader dood.? CoNDESTABELE.
o ja! myn Heer, deez’ Vorft, zo groot, zohoog verheven. Heeft, in ons aller oog, terftond den geeft gegeven.
P E d R o.
Waar fturf hy , op wat plaats ?
CoNDESTABELE.
Niet verre hier van daan;
He Vorft, die hier omtrent ter jagt was uirgegaan, Heeft, om te ruften, van vermoeidheidaangedreeven,nbsp;Zich naar den Lufthof, Heer, van Celio begeeven,nbsp;Alwaar hy, onverwacht, door een te wreed geval,nbsp;t Geen eeuwig ’t ganfche ryk, metmy, betreuren zal,nbsp;Hns allen is ontrukt. Ik zag, ik zag hem derven;
meende, op dit gezigt, meê ’t leevenslicht te derven; Hoch, fchoon ik levenloos hem klaar zag voor myn oog ,nbsp;¦tk heelde my noch in, dat ik my zelf bedroog.
„ nbsp;nbsp;nbsp;Pedro.
«choon, op deez’ droeve maar. myn hart van rouw moeft fcheuren,;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;£3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ja,
-ocr page 80-70 DE GEKROONDE
]a, fchoon ik dit verlies fchier ecu wit; moeft betreuren, ïk vond nochtans zeer licht vcrtroolling in myn pyn,nbsp;Had ik , wanneer hy durf, Hechts by hem kunnen zyn.nbsp;Doch nu het niet, naar ’t fchy nt, den hemel koft behaagen ,nbsp;Dat ik in ’t uiterfte, myn pligt hem op kwam draagen;nbsp;Zal ik betoonen, dat zyn dood, onze aller fmart,
My in het allerdiepft getroffen heeft aan ’t hart.
Ik zal hem in zyn graf, met myne traanen , leiden,
En zulk een uitvaard, aan zyn koud gebeend, bereiden, Dat onzer aller druk daar in uitmunten zal,
Met recht beklaagende ’t verlies van Portugal.
En, wyl myn fchoone bruid, myn Agnes zal verlangen., Om, na myn vaders dood, my in haar arm te ontfangeu,nbsp;Begeer ik, op dat eens haar liefde zy geloond,
Dat zy in Portugal, met my, zal zyn gekroond.
Zo leven we geruft, vol glorie, met malkand’rcn.
Zo zal, in blydfchap, eens haar droevig leed verand’ren ; Zo keer ’t verdriet in heil, het onluk in geluk,
Het klaageu in gejuich; en in geneugt de druk:
Zo zal ik, eindciyk, na zo veel ziclsvcrdrieten,
Myn wenfeh. zo lang gehoopt, zo lang ontbeert, genieten; Myn hart ipringt op van vreugd, en tracht naar dit genot,nbsp;ïylön roep haar.
CONDEST ABELE.
Wreed geval!
N u N j o.
O al te bitter lot 1
Wil, Nunjo, wil haar niet van een geluk berooven, Waar van ik zelve naauw de w^aarheid kan gclooven.nbsp;Ga , roep haar. roep terltond myn fchoone koningin;nbsp;’k Zal haar opofferen myn kroo.n, gelyk myn min ,nbsp;Tot trooil van haar verdriet, en ’t geen zy heeft geleden.
CoNraESTABELE.
Weet dat Alvaro, Heer, ik weet niet om wat reden, Zich naar Cafliliën begeeven heeft, verzcldnbsp;Van Celio alleen.
-ocr page 81-Pedro.
Gewis zyn zy ontfteld,
Door deez’ verandering. Men doe hen wederkeeren: Want, fchoon zy tegen my misdeeden, ’k zal hun leeren,nbsp;En doen hun beiden, met de heele waereld zien,
Hoe zeer barmhartigheid, dit harte kan gebiên.
’k Zal, voor de voeten van myn Agnes, hun vergeeven, Al ’t geen zy tegen haar, en myn geluk misdreeven.
N o N j o.
„ Rampzalig lot!
CoNDESTABELE,
„ Men ga; w'ant zo hy ’t word gewaar, 3, Loopt niet alleen zyn kroon, maar leeven zelfs gevaar.
Pedro aileen.
DEn hemel zy gedankt, ó waardigfte aller vrouwen!
Dat ik u dezen dag zal, als de myne, aanfchouwen, Dat gy, na zo veel fmart te draagen met geduld,
In ’t eind, myn vaders troon, met my beklimmen zult. Ach! Agnes! fchoone vrouw, myn lief, wat vreug-deftraalen
Zult ge, in myn koningryk, op u zien nederdaalen,
Als yder, vergenoegd, om uw geluk verheugd,
Op ’t prachdgft’vieren zaldeez’blyde huuw’lyks vreugd! Gy zult, in ’t Openbaar, als koningin, beklecdennbsp;De zyde van uw man ; gy zult, vol prachtigheden,
In ’t purperkleed, gekroond, in volle glans, gelyk De goude middagzon, nu fiikk’ren door myn ryk.nbsp;IvJaar, ach! waar mag myn bruid, myn vreugd, zolangnbsp;vertoeven ?
Kan dan myn afzyn, dus myn blyde ziel bedroeven? Komt noch myn Agncs niet? wel aan, myn ziel, welnbsp;aan,
ial, nu zy niet komt, dan zelve by haar gaan. kan niet meer 1 ó ja, ik zal haar gaan ontmoeten,
E 4 nbsp;nbsp;nbsp;En
-ocr page 82-ï!n werpen, vergenoegd, myn blydfchap voor haar voeten;
Hoewel ik vrees, dat xy, verwonnen in ’t gemoed, Poor vreugd vervallen 2al in nieuwe tegcnlpoed.
Maar, zacht! wat droeve Hem, klinkt my van verre in de ooren!
Binnen word gezongen.
Hou, droeve ftem, hou op! gy komt myn vreugd vet' ftooren,
En hebt me op nieuws in vrees en achterdocht gebragt. Ik vrees voor onheil; ach! hou op ! ik bid u, wacht Snbsp;Pedro wil binnen gaan, maar word van Blankanbsp;wederhouden.
{’edro, Blanka, Elvire.
Blanka.
VErtoef, myn Heer, vertoef, ik zal u zelf verklaaren ^ ’tGeenu, totmynefmart, terftond is wedervaaren;nbsp;Ik zaluzeggen, wat die item gezongen heeft,nbsp;h Geen wis uw droeve ziel meer Hof tot droef heid geeft,nbsp;’k Ben giH’ren met den vorft, die door de dood verflagen,nbsp;Tot onzer aller leed, zyn ziel heeft opgedraagennbsp;Aan ’t hoog geftarnt, daar hy gcwenfchte ruil geniet,nbsp;•Vchoon ’t gantfche ryk daar van ontruft is door verdriet,nbsp;Ter jagt geweefl, myn Heer, infchaduwdezerboomen,nbsp;Bea ik op eenen hof, niet verr’ van hier, gekomen,nbsp;Paar, ’t heerelykfle licht, dat ooit op ’taardryklchcen.nbsp;Paar al 't bekoorelykfte, is uitgebluH, in een.
% Heb daar een fchoone bloem, der bloemen roem, gevonden ,
Maar al te wreed, myn Heer, vertrapt, vcrflenft, ver-' flonden,
Vermids een felle flag, op een te wreeden wys,
Haar ryke glans, vol vuur, verkeerd heeft in koud ys. W^et, dat Alvaro, Vorft, wie moet dit niet beklaagen i
N A H A A R D o o D. 73
Het wonder der natuur de waereld heeft ontdraagen; Hat wonder der natuur is, door het zwaard , ik gruuw!nbsp;Ter neêrgeveld, ’t geen zelf voor dezen flag was fchuuw.nbsp;’k Zag toen, myn Heer, ik zag koraalen beeken vloeijen,nbsp;Ik zag dat purper nat den witten hals befproeijen,
Dien hals, dien fchoone hals! die door dit nat, zo’t fchcen,
Veranderd was, doorkunfl, in gloeijend marmerflecn, ’k llchoef u uwen ramp, niet verder te openbaaren ;
’k Denk, gy verftaat my licht, of moet ik meer verklaren. Wel aan, bemerk dan, Vorft, uit myn onlleltenis,nbsp;Dat deze, ik beef van fchrik, uw bruid, uw Agnesis;nbsp;Zy is het, ja myn Heer, zy is het; zonderfchroomen.nbsp;Trad zy de dood te moed. Ik heb h.aar bloed zien llroo-men.
Helaas! zy is niet meer.
Pedro bezwymt,
De hemd my behoê!
Blank A.
Hy zwymt,ach! edelliên ,ach! helpt den vorft! fchiet toe.
Pedro, Blanka, Condestabele. GemJg.
CoNDESTA BELE.
WAt wil haar Hoogheid ?
Blanka.
Ach! ik kan byna niet fpreeken t De Vorft is fchielyk van een diepe rouw bezweeken.nbsp;Ach! help, indien ’t kan zyn, hem haaftig uit deez’ nood ,nbsp;ter dat dit fchichtig kwaad gcvolgt word van de dood,nbsp;tu ik.^ verfchrikt, door ’t geen ik Agnes zag gebeuren ^nbsp;Zal (leeds haar wreede dood, en myn geval betreuren,nbsp;k Vertrek, vol hartenleed, en liefde tegelyk,nbsp;djt rampzalige, yveer naar myn broeders ryk,
74 DE GEKROONDE ZESDE TO O N E E E.nbsp;Pedro, Codestabele. Gevolg.nbsp;CONDESTABELE.
MYn Vorfl:, myn Koning! ei! myn Heer, wi! u verwinnen ,
Ach ! laat de droef heid niet benev’len uwe zinnen.
En, fchoon u is ontroooft uw bruid, berooft ons niet Van onze Koning, Vorft, in ’t uiterfte verdriet.
Hcrilel, en wreek u zelf; laat uwe haaters voelen Hunn’ llraf, en uwe wraak. Wil dan uw gramfchapnbsp;koelen,
In dezer fchelmen bloed. Laat, laat aan yder zien, Dat uw grootmoedigheid uw liefde kan gebiên.
Pedro, bekomende.
Legt dan, o pyn! myn trooft, myn welbehaagen, Myn eenigfte geneucht,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-s
In ’t bloeijen van haar jeugt,
Legt Agnes dan, die fchoone bloem, verflaagen ?
Myn heil, myn vreugd, myn luft,
Ach ! heeft uw leevenszon dan uitgefcheenen ?
Waar is dat licht, dat held’re licht, vcrdweenen? Helaas! ’t is uitgebluft.
Wie bragt myn bruid, myn waarde bruid, om ’t keven ? Is’t niet myn Vader neen!
’t Is, ’t is myn min alleen;
Jk zelf heb ’t zwaard, hy maar den flag gegeeven;
Ik, ik beb haar berooft
Van ’t leevenslicht; o ja! ik deed haar fterven;
Dat licht, nu, ’t geen ik zelfhaat glans deed derven. Helaas! is uitgedooft.
Wie dorft dfcez’ Rooz* van haare fteel afplukken?
Waar is die wreede hand.
Die my myn waardfte pand,
Myn leevensluft, myn Agnes, dorft ontrukken?
Wie
-ocr page 85-Wie koft haar flaan ter ncér?
Dien, van dien flag, het hart niet zelf moeft brecken? Doch gy, myn ziel, wel aan, wil, wil haar wreckcn.nbsp;Helaas! zy leeft niet meêr..
Zy leeft niet meer ? 6 wreede ziclsverdrieten!
O ja, zy is reeds dood,
En gy, in dcezen nood,
Kund gy geruft het leeveo noch genieten ?
’t Is biilyk, dat gy fterft.
Toon u, om dit verlies, dan niet verbolgen;
Neen, volg haar na; fchoon 'ft ligt, ’t geen gy moeft volgen. Helaas! haar luider derft.
Myn hart, myn lief, is aan uw hart verbonden ;
Waar heen dan zonder my ?
Gun dat ik met u ly ;
Uw leed, is ’t myn’, uw wonden, zyn myn’' wmndcn» Zyt, zyt dan niet geftöord,
Dat ik u oflf’ren kom dit treurig harte;
’t Is tyd, uw Icevenslamp, na zo veel fmarte,
Helaas! is w'reed gefmoord!
Co N DESTAB ELE.
Waar gaat gy heen, myn Heer ?
Pedro.
Naar myne zielsvoogddre 5 Myn fchoone gemalin, myn trouwe minnarclfe.
Ik zal, ik zal noch eenS betuigen myne min,
Haar kiezen tot myn vrouw, en tot uw koningin.
O ja, myn bruid! ik zal om uwe min te loonen,
U, mogt het anders zyn ! ila uwe dood zelfs kroonen, CoNDKSTABE LE,
^^ord niet mistrooftig, V^orft , bedenk dat deze daad, Toor u, en,ons geluk, kan baarcu grooterkwaad.
_ _ nbsp;nbsp;nbsp;Pedro.
4wyg, bid ik,floor my niet,ik wcnfchte voor myn fterven,
Mvi!
-ocr page 86-Myn Agnes noch te zien; laatmydeez’gunft verwerven : Noch eenmaal moet ik zien dat hemelfche gezigt, (licht:nbsp;’t Geen, door haar held’re glans, myn oog (leeds heeft ver-Nocheens moet ik dat beeld,’t geen ik niet kolt befchermennbsp;Voor ’s Konings d winglandy, omhelzen met myn armen.nbsp;Die mond, die fchoone mond, wel eer myn vreugd, mynnbsp;luft,
Moet voor het laatft van my noch eenmaal zyn gekuft; Noch eenmaal zyn gedrukt! ’t is waar, ophaarelippen,nbsp;Zal, zonder twyffel, my myn droeve ziel ontflippen;nbsp;Doch dit ’smyn wenfch; myn ziel verlies ik, zonder pyn.nbsp;Nu zy met Agnes ziel niet mag verëenigt zyn.
Kn, Ichoon ik wilde, ik kan onmoog’lyklangerleeven; Want, door haar bitt’re dood, is ’t licht my lang begeeven;nbsp;Geen wonder is het dan, dat ik dit lot verkies,
Nu ik in haar myn hoop, myn trooft, ja,’t licht verlies. De dood is nu alleen myn eeniglle verlangen.
Pedro, Condestabele, Nünjo, Gevolg,
SNunjo.
Tel u geruft, myn Heer, de fchelmen zyn gevangen. Pedro.
Waar zyn zy, Nunjo?
Nun jo.
Heer, zy zyn in onze magt, En reeds, op uw bevel, hierin het hof gebragt.
Indien ’t den Vorft behaagd, zy zullen hier verfchynen. Pedro.
Hoewel dit eenigfints verminderd myne pynen,
’ck Wil echter hen niet ziez!.; neen, N urijo, neen! ik gruuw, Üp ’t hooren van hun naam, ’k ben voor die monftersnbsp;fchuuw.
CoND estabele,
Zyn majefte’t wi! dan hun vonnis ons verfchafFen,
Op welk een wvs men zal deez’twee ontmenfchte ftraf-fen, ' nbsp;nbsp;nbsp;Denk
-ocr page 87-N A H A A R D Ó o D. 77
Denk op geen zuchten, Vorfl:, maar denk op uwe wraak-Pedro,
Zou ik niet zuchten, hoe! daar 't ecnigite veimaak My is ontrukt, daar ik myn lief, myn uitverkooren,nbsp;Het voorwerp van myn vreugd, myn welluft heb verloeren ?
Daar ik haar byzyn, my zo waard altyd, zo zoet.
Zo onverwacht, helaas! zo fchielyk derven moet?
O neen! dit kan niet zyn, ik zal, door myne traaneii, Door myne zuchten heen, den weg tot wraak zelfbaa-nen;
Zy zullen dezen dag noch Zien, in dezen nood,
Hoe my ter harte gaat myn wraak, en Agnes dood. Ach! mogten zy, myn lief, inuwgezigt, gevoelen,nbsp;De hitte van myn wraak ! ach ! mogtge, alsik, verkoelennbsp;Uw gramfehap in hun bloed, het zou my,inmynpyn.nbsp;Zeer aangenaam, myn bruid, ten minden trooll’lyk zyn.nbsp;’k Wil dat men hun, tot loon vandezegruweldukken,
¦ Hun wreede harten fluks ten boezem uit zal rukken ; En, tot noch grooter ftraf, indien dit kan gefchién.nbsp;Dat zy al ftervend zelf, hun eige harten zien:
Dan zal men, eer geheel de koude leên verflappen,
Den romp, van lid tot lid, aan duizend Hukken kappen. Zo word, in ’t eind het vuur van myne wraak gebluft.nbsp;Zo vind ik myn gemoed hier in, voor ’t minft, geruft.nbsp;Laat ons nu Agnes zien.
CoNDESTABELE.
Myn Heer, tracht voor te komen, Dit fchadelyk befluit, wil uwe drift betoomen:
Gy waagt te veel, my n V orft, gy waagt uw kroon, ó ja! üw leeven waagt gy zelf: ’k bid, zie uw bruid hier na.nbsp;Pedro.
Waar toe voor myne dood, voor meerder ramp te duchten ?
Onnoodig is deez’ zorg, deez’ vrees; myn ongenuchten Zyn in den hoogften top; zy kunnen hooger niet.
Ik ben gebragt helaas! in ’t uiterfte verdriet.
CON-
-ocr page 88-?8
Condestabele.
Zy is ontdekt, myn Heer,
Brit t,o , en fcbreijende Huhgenooten,
y^gnes Lyk word vertoond op een Praalbedde, omringt ï;«3 A L FONS U Sj DiONIZIDS, ViOLANTE,
Pedro.
Juweel van alle vrouwen. Dacht ik , in dezen ftaat, u weder aan te fchouwen !nbsp;Dacht ik dus weêr te zien , dien mond, dat fchoon ge-zigt,
In glans, den glans gelyk, van ’t helder zonnelicht.
Is ’t moog’lyk! dat ooit menfch zo wreed koftzyn van harte,
Zo onmedoogend, zo verwoed, die, tot myn fmarte. Op zulk een wreede wys, een bloem, zo verfch, zo teer,nbsp;In ’t midden van haar bloei, zou durven vellen neêr ?
Is ’t moog’lyk ? kan het zyn’ ? helaas! dat hy het leeven U heeft ontrukt, hy, die my ’t leeven heeft gegeven!nbsp;Ach! had ik nooit het licht, ’t geen ik geniet, gezien!nbsp;Want had ik nooit gelecft, gy leefde noch miflehien ;nbsp;Ten minde, had ik nooit uw bloed dus zien vergieten.nbsp;Wat zie ik? ach! helaas! ik zie tweedroomenvlieten.nbsp;Langs haare boezem neêr? ik zie haar hals befpatnbsp;Met varfch geronnen bloed! hoewel dit purper nat,nbsp;Gedrcmt op ’t blank albad, verandert fchyntinroozen,nbsp;Die, gloeijendc op dit wit, met meerder luider bloozen.nbsp;Ach! had ik in myn magt te duiten dezen vloed,
Of mogt ik zien dit bloed, vermengeld met myn bloed. O lieve mond! ó hand! ó netgevormde leden Inbsp;Waar is, waar is uw glans, waar uw bevalligheden?nbsp;Of is deez’ fchoone vrouw, dit beeld,’t geen ik verkoor.nbsp;Verandert in albaft, hervormt in wit yvoor?
Gy moet om my, 't is waar, ommyhet leeven derven, Doch ik, om dat gy derft, myn lief, moet mede derven;nbsp;Ik wil niet leeven, neen! onnoodig is ’t geleeft,nbsp;Dewyl myn zon, myn licht, my reeds begeeven heeft.
Gaj Nunjo, haal de kroon, dieiy, nalang verlangen, Wanneer zy wierd myii bruid, heeft van mynhand ont-fangen;
Die kroon, die ik haar gaf, op hoop dat zy, met my , Geruft regeeren zou in deze hecrfchappy.
Pedbo.'Condestabele.
Gy zu!t haar mid’lervvyl een prachtig graf bereiden, Haar afgeftorv’ne leên na Alkobafta leiden!
Ja, zeftien rnylen weegs, vereeren ’t droevig.iyk Met blaakend fakkellicht, ’t geftarnt in glans gelyk.
En, fchoou deez’ naareweg,de droevigfte allerwegen. Was zeftien duizend myl van Portugal gelegen.
Ik zou het zelve doen, tot eer vaiï zulk een vrouw: Dus zou, uit yder toorts, uitblinken myne rouw»
Pedro, Nonjo, Aefonsüs, Dioni-ziüs. Gevolg.
Nunjo,
Hier is de goude kroon.
P E D R o tegens Alfonfus en Dionizws.
Komt hier en ziet, myn zoonen,-Uw moeder, na haar dood, van uwen vader krooncn; Op dat ze daal, gelyk een koningin, in ’t graf,
En gy gewettigd word tot myne fcepterftraf.
A DFONSUS.
Helaas!
Pedro.
Geef my de kroon. Myn Bruid, myn welbehaagen, ’k Dacht, opeen and’re wys, deez’ kroon u op te draagcn jnbsp;Doch nu gy levende niet koft, tot myne pyn,
Zult gy, na uw dood, gekroond hier mede zyn.
Wel
-ocr page 90-Wel aan, elk toon zyn pligt: treed, treed dan toe, gy Heeren,
En kud de albaftehandmynsbruids,dit’smyn begeeren» Ik, ik zal, mid’lerwyl haar zelve tot tnyn bruid,
En uwe koningin, met vreugde, roepen uit;
Hoor, Portugal, hoor toe! dit is myn uitverkoren; Dit ’s Agnes, u van my, tot koningin befchooren;
Dis ’s Agnes, die, na ze is gerukt uit ’s waerelds fchoot, Word waard geacht gekroond te worden na haar dood.
TIEND ETOONEEL.
Pedro, Condestabele, Nonjo, Gevolg.
CON destabeee.
De wraak is uitgevoerd, de fchelmen omgekomen, Men heeft op uw bevel, hun ’t leeven ftraks benomen.
De Infante is, met haar vloot, vol fchrik, heel onverwacht, Van hier gezeild, zy fcheen uw konifiglyke magtnbsp;Te vreezet!, en voor haar noch grooten ramp te duchten.nbsp;Pedro,
Die Wreede is oorzaak van myn leed en ongenuchten. Dek, met eerbiedigheid deez’ koude albafte kón;nbsp;Terwyl ik Agnes dood, en myn verdriet beween.
Ach ! Agne^, al myn vreugd is my met u bcgccven! Nu my uw licht ontbreekt, haat ik, helaas! het leeven.nbsp;Volg, volg haar dan, myn ziel, gevoel met haar eennbsp;pynj
Laat haare fmart, myn fraart, haar dood de myne zyn!
I
Einde van bet vyfdet oflaatfie Bedryf.
-ocr page 91- -ocr page 92-