Armenisch Martelaar}
Het Franfch van den Heer P. Corneille nage volgt.
Door FRANS RYK.
Te a M S T E L D A M,
BylzAAK Duim Boekverkoper, op den Voorburgwal, op den hoek van de Stiilieeg*
bjbuotheek der rijksuniversiteitnbsp;utrecht.
-ocr page 6- -ocr page 7-t Treur/pel, voor eenige Jaaren, tweemaal zeer ge-brekkelyk gedrukt, en echter in’tnbsp;algemeen greetig gewilt en weggekocht, is my door deszelfs vertaa-ler met eenige nutte veranderingennbsp;ter hand geftelt' met verzoek vailnbsp;het zelve op die wyze te willen laa-ten herdrukken; daar ik my bezwa-relyk toe heb kunnen laaten overheden: wel weetendehoeonbetame-lyk het is eenens anderens Copy na
-ocr page 8-te drukken. Maar dewyl de Poëet my verzekerde, daar nooit een ftuy-ver voor genooten te hebben, en hynbsp;by gevolg ’t recht van Copy aannbsp;zich had gehouden , heb ik mynbsp;daar toe laaten bewegen- meer omnbsp;d’algemeene Liefhebbery der Dichtkunde te voldoen , als uit eigennbsp;Voordeel.
Van den Armenifchcn Martelaar
Van den Heer
VAn welk een lever voelt myn ziel haar ingenomen, NuPolieüKTE zal in ’t oog der waereld komen.nbsp;En toonen hoe volmaakt hy op den kruisweg trad.nbsp;Die groote Martelaar, die zo veel deugden had,
Zal weer te Melitene, in ’t oog der VVichelaaren,
De Goón braveeren, en verbreeken hunne altaaren: Terwyl Nearkus grypt het heilloos offer vatnbsp;Der Afgodiften, dat de wyn ten kimme uitfpat,
En’t beeld van Jupiter, op’t heerlykft uitgeftreeken, Dreigt met zyn voeten op het jaarfeeft te verbreeken.
' Zo krachtig word de ziel eens Heidens aangefpoort,
Als zy door ’t wasbad der genade aan Godt behoort, En fmaakt het heilig bloed des Zoons, daar zy bettekennbsp;Van by zich draagt, dat haar erinnert welke ftreekennbsp;En liften ’t heidendom gebruikt, en hoe verblintnbsp;En averechts het volk de valfche Goden mint.
Zy brengt de geilheid haar van Jupiter te binnen,
En yft, wanneer zy ziet een dartle Hoer beminnen, Die tochtiger dan eer de wulpfche Lyda was,
- Die zo veel pollen van hun minnekoorts genas.
Dat tuige ons Flora: hoe veel bloedige offerhanden Heeft zy zien flachten, en voor haar op ’t outer branden ?nbsp;Voor haar, die Rome, voor haar heilloos hoergewin,nbsp;O fchande! 6 gruwel! gaf den naain van Bloemgodin.
* 3 nbsp;nbsp;nbsp;Maar
-ocr page 10-Maar Poüieukte, van een eedler vuur gedreven, Doet d’Afgodiften in hun eigen Tempel beven,
Hy vloekt hunne offers en altaaren rood van bloed. My dunkt, ik zie noch hoe hy met Nearkus woednbsp;In Feliks byzyn, die vervoert van dollen tooreii,nbsp;Zyn Kruisgenoot het (taal door ’t moedig hart doetnbsp;booren,
Wiens bloed (het heilig zaad der kerken) vloeid langs d’aard
Door lillende aders, dat een olt;^ft van zielen baard. Met welk eert liefde, en met hoe veel tederheden,nbsp;Wcnfcht hy op ’t martelfpoor zyn Kruisvriend na tenbsp;treden!
Hoort} hoe doorluchtig hy alle aardfche machten wraakt,
Zyn Bedgenoot, zo teer bemind, om Godt verzaakt; ,, Geen waereldfche inzicht zal my nimmermeer belezen;
„ ‘k Voel in ’t berhorene gemoed ,, Een heilger drift, een eedler gloed,
,, Paulina, my zo waard voor dezen,
„ Acht ik een hinderpaal te wezen;
,, IVyl zy my zomtyds wanklen doet,
O eedle ziel, wie is u machtig na te volgen!
Gy acht geen Decius, hoe wrevlig, hoe verbolgen Hy Chriflus kudde met zyn yzre zweepen (laat?nbsp;Wyl gy dat aardfeh is, óm het eeuwige, verlaat.nbsp;Vaar voort, d’Aardsvyand van Godts kerken zal ooknbsp;beven,
Als hy Etruskus door een Gothfche pyl ziet fneven; Terwyl Godts wraak^hem zal vervolgen, waar hy treed.nbsp;Dat moorden, pynigen, dat brandai, al dat leet,nbsp;Gods bruid gedaan, ontdeekt de Majefteit in tooren:nbsp;Daar treft zyn donder ! ’k ziedatmonderdierverfmoren !nbsp;Daar gaapt de grond om hem te zwelgen in zyn vlucht!nbsp;Zyn machtelooze God, om wien hy droevig zucht,nbsp;Kan hem niet redden, of der Gottben hoogmoed dwingen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dtfs
-ocr page 11-Dus moeft ^ich Nero ook van fchrik de keel toewriUT
Toen ’t uitgeftorte bloed der Kriftnen riep om wraak. Ja Tarfis zal noch met het grootlle zielsvermaaknbsp;Den bloedhond Maximyn zich zelven zien verhangen.nbsp;Maxentius zal ook, van doodfche fchrik bevangen,nbsp;Noch ftorten met zyn paard voor over in den vloed.nbsp;Daar ’t zegepralend hooft dat fchrikdier op den voetnbsp;Doorluchtig volgt, en zich ver winnaar ziet van Romen.nbsp;Wat zal Maximiaan al onheil overkomen!
Hoe zal hy beven als hy vlucht voor Konftantyn!
De hemel zal het bloed der Krillnen op Licyn Ook wreeken, en zyn toorne om een tieran niet ftaaken.nbsp;Theflalonika zal hem zien de ziel uitbraken,
Wanneer zyn bedgenoot vergeefs haar broeder fmeekt. Om dat hy d’eeden, duur gèzwooren, fleeds verbreekt,nbsp;Godts bruid in ’t aanzicht vliegt, fchofteert, en droefnbsp;doet weenen;
Wyl zy haar zuigeling ziet plettren tegen fteenen.
Waar ben ik? en waarvoerddat ievervuur my heen? U w PoLiÈüKTE, 6 Ryk, zal het Toneel betrêen,nbsp;De harten roeren, en d’aanfchouwers, onder ’t lydennbsp;Des Kruisheids, hem de kroon des levens doen beny den,nbsp;Om die zich, door hun bloed, te zetten op het hooft.nbsp;Vaar voort, myn Heer, het vuur, in u fchier uitgedooft,nbsp;Moet weêr ontfonken. Doet Romanus zegepralen,nbsp;En vlecht dien Held een Kroon van diamanteftralen,nbsp;Gelyk gy eertyds fnoerde uw Polieukte om ’t hair.nbsp;Hy zag vervolging aan, noch fmaat, noch lyfsgevaar.nbsp;En ftorte melk en bloed uit zyn doorkurven ader,nbsp;Terwyl zyn ziel vloog in den fchoot van Godt dennbsp;Vader;
Dan zullen d’Engelen, op zulk een zoet muzyk,. Met ons ten rei gaan, en u pryzen te gelyk.
A. B d G A E R a-, * 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;VER.
-ocr page 12-Feliks, Raadsheer van Rome, en Stedehouder van den Keizer Trajanus Decius, in Armenië.
Severds, Roomfche Ridder, gunfteling van Trajanus Decius.
PoLiEUKTE, Armenifch Prins.
Paulina, Dochter van Feliks, Vrouw van Polieukte.
Nearkus, Armenifch Edelman, Boezemvriend van Polieukte.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;r
StrATONICE, Vertrouwde van Paulina.
Albinus, Vertrouweling van Fèliks.
Fabianüs, Huisgenoot van Severus.
Kleonus, Kapitein van Feüks Lyfwacht,
Wacht.
Het Spel fpèeit in Melitene, hoofdflad van Armecig, ia ’t Paleis vafi Feliks.
-ocr page 13-Pag. I
T K E U R S P E L.
EERSTE TOONEEL.
POLIEUKTE, NEARKÜS.
N E ARKÜS.
^ord gy door ’t droomen van een vrouw dus verr’ vervoert?
[Kan ’t mooglyk zyn, dat dit uw groot gemoed ontroert!
[Een hart, zo vaak beproeft, in ’t heetü der oorelogen,
Word dat door fchyngevaar en laffe vrees bewogen? POLIEUKTE.
Ik weet wat droomen zyn, hoe weinig dat men aan Heur buitenfporigheên geloof behoord te flaan:
’k Beken, ’t zyrtydele gedaantens, zonder weezeri,: Van dampen voortgebragt, niet waardig om tevreezen,nbsp;Die fiuks verdweenen zyn, als ons de flaap ontfehiet;nbsp;Maar wat een vrouw vermag,myn vriend,dat weet gy niet:nbsp;De kracht der liefde is u noch nimmermeer gebleeken,nbsp;Wanneer zy door de toorts des huwlyks is ontfteekeii.nbsp;Paulina vreeft myn dood, om dat zy deze nachtnbsp;Crèdroomt heeft, dat ik wierd rampzalig omgebragt.
Zy tracht myn opzet, door haar traanen, te weêrftreeven; Zy fchreit, wanneer ik my wil uit dit hof begeeven.
’k Veracht haar ydle vrees: haar droefheid en verdriet Beweegen my het hart; maar ’t wankelt daarom niet.
A nbsp;nbsp;nbsp;Het
-ocr page 14-a P O L 1 E U K T E,
Het is geen vrees die my weérhoud, maar mededogen; ’k Durf iliet fnishaaglyk xyn aan die aanminnige oogen.nbsp;Is ’t ïulk-een gtoote zaak, dat dit word uitgefteltnbsp;Ter liefde van een vrouw, die in haar traanen fmelt?
't Befluitflaat echter vaft. Wlc zal ons toch beletten, Om’t morgen niet zo wel, als heden, voort te zetten? ’nbsp;N E A R K U S.
Wie weet, of gy den dag van morgen wel beleeft? Godt, die de neiging van den rnenfch in handen heeft,'nbsp;Die alles, door zyn magt, beftiert, door wien wy leevcn,nbsp;Heeft dié u dat befluit tot morgen toe gegceven?
Zyn goedertierenheid duurt eeuwig; maar zy word Niet altyd even mild op ’t mcnfchdom neêrgeftort:nbsp;Door eigen traagheid, of verzuim van tyd, verliezennbsp;Wy vaak diö heiige drift, waar door wy’t goede kiezen;nbsp;Dan wykt hy, die in ons den wil tot goeddoen gaf;
Het hart verhard, en dwaalt van’t fpoor der deugden af; Dat heilig zaad is dan.als krachtloos, zonder leeven ,
’t Valt op een dorre rots, en kan geen vruchten gceven. Ik merk dit reeds aan u ; die drift, die u wel eernbsp;Bragt tot het wafchbad der genade, is nu niet méérnbsp;Zo krachtig als voorheen; ik zie ze allengs verkwyncn.
En, door de traanenvan eenvrouwjgeheélverdwynem
POLIEUKTE.
Gy kent my niet te recht; nooit zal die drift vergaan .* Schoon al de daad vertoeft, het vuur groeit echter aari.nbsp;De traanen, die ’k haar uit meêdogenheid zie plengen ,nbsp;Die zullen ’t hart geenlins tot deoudedwaaling brengen.nbsp;’t.Genadeteken, daar myn ziel naar brand en haakt.
Het welk ons zuivere en oprechte kriftnen maakt.
En ’t blind verfiand verlicht, in dikke daifternilTen, . Die onwaardeerbre fchat, die ’k niet zou willen miflen,nbsp;Al was het om ’t gebied van Rome, ja ’t Heelal;
’k Hoop immers niet, myn Vriend, dat God my daarvan zal
Veröeeken, om dat ik, ter liefde van een vrouwe,
. ’t Ont*
-ocr page 15-TREURSPEL; ^ ’tOntfangen van dien fchat een luttel draagend houwe»nbsp;N E A R K u s.
’k Zie hoe de Aardsvyand van het menfchdom u misleid: Daar zyn geweld niet geld, gebruikt hy lifligheid:
Hy tracht ons telkens in het goeddoen te belaagenj Zo hy ’t befluit n'et breekt, zal hy de daad vertraagen;nbsp;Hy fielt u hinderpaal op hinderpaal: nu is ’tnbsp;Door traanen, dag op dag gebruikt hy nieuwe lift,nbsp;Tot hy den menfch verftrikt. Die akelige drpomen.nbsp;Die nachtverfchyningen zyn al door hem gekomen.nbsp;Hy 's onvermoeit, om ons in’t net te lokken, ’t zynbsp;Door dreigementen, of gebeên, of vleijery;
Zo ’t nu mislukt, tracht hy ons morgen te bekooren.
Het geen word uitgeftelt acht ik reeds half verlooten. Weérfta zyn liften, fchoon Paulina zucht, of fchreid,nbsp;God wil geen hart, gehecht aan' ’s waerelds ydelheid,nbsp;Dat al te roekloos zich zo diep in ’t aardfche wikkelt,nbsp;Énrugwaards deinft,terwyl ’t door hem word aangeprik-PoLIEüKTE,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' (kelt.
Mag niemand minnen, die zich aan hem overgeeft? Hearkus.
Wy mogen ieder vry beminen, ja, Godt heeft Het Zelf geboden; maar die Heer van alle Heererinbsp;Wil, dat men bovenal hem achten zal en eereri.nbsp;Gelyk zyn majefteit geen wedergade vind,_
Zo moet het alles in, en na hem zyn bemind.
Die liem behaagen wil, nroet niet ontzien zyn ftaaten, Zyn vrouw,enkind’tenomzynsnaamswil,te verlaaten.nbsp;Wat zyt gy verre van die liefde, zo volmaakt!
Hoe weinig hebt gy 'van haar vruchten noch gefmaaktl Myne oogen kunneti ïteh van traanen niet onthouwen.nbsp;Om dat ze u in een ftaat, 4o vol gevaar , aanfehouwen.nbsp;Wy w'orden hier aloin verdrukt, gevloekt, gehaat,nbsp;En moeten niet alleen Godslaftering 'en fmaad, (gen:nbsp;Maar zelfs de wreedfte dood met groot geduld verdraa*nbsp;En gy, die ik alreeds, door traanen, zie vertraagen,nbsp;A 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hoe
-ocr page 16-4 PO LIEUKTEi Hoe tal ’t u mooglyk ^yu, dat ge al die pyn en fmert,nbsp;Al die mishandeling, waar mede een kriften werdnbsp;DeWaereld door vervolgt, noch zult te boven komen?nbsp;POLIEUKTE.
Het mededogen, dat myn ziel heeft ingenomen,
Is grooter blyk van moed, als van lafhartigheid.
Een’, die de dood niet vreell,vreelt vaak een vrouw, die fchreit.
En zo inen my komt tot de wreedfte ftraf te doemen. Zal my üw God,die ’knoch niet durf den mynen noemen ,
Schoon hy reeds heimelyk van my word aangebeén, Verfterken, als ik ben in zyn verbond getreên.nbsp;Nearküs,
Tracht daar dan iri te treên.
PoLtEUKTE.
Niets kan my meer behaagen; ’k Brand van begeerte, om daar ’t merkteken van te draa-
Maar ach! myn Bedgenoot trekt zich haar droom zo na. Dat ze aanllondszuchtenfchreidjwanneerikvanhaarga.nbsp;N E ARKUS.
Wy kuhnenbinnétvt’t uur ons weder herwaards fpoeijen,' Plaat liefde zal noch meêr door dat verlangen groeijen.nbsp;Gy zult de traanen, die zy, om uw afzyn, fchreit,nbsp;Dan weder droogen, door uw tegenwoordigheid.nbsp;Kom gaan wy.
PöLIEüKtE.
Ach I ik zie liaar zelfreeds herwaards komen^ Stil eerft de vrees, waar door haar hart isingenomca.nbsp;Nearkus.
Ontvlücht haar.
POLIÈUKTE.
Dat is my onmogelyk. Nearkus.
Gy moet.
Oat«
-ocr page 17-TREURSPEL. f
Ontvlucht een Vyaiidin, die u dus wanklendoet,
Die door haare oogen kwetft uw zuivere gewifle,
En als een dwaallicht leid in dikke duiiterniire.
Wel aan, laat ons, dewyl ’t moet weezen, haar ontvliSn. Vaar wel, Paulina, gy zult my haall weder zien.
TWEEDE TOÜNEEL.
POLIEUKTE, NeARKUS, PaüLINA,
quot;Wf nbsp;nbsp;nbsp;. Paulina.
VV at heeft zo fchiclyk u tot dit vertrek gedreeven ?
Hoe! geld beteer of flaat? of koft het lyf en leeven.^
P o LI E u K T E.
Het geld vry méér.
Paulina.
Wat is ’t, dat u dan vluchten doet? POLIEUKTE.
Ik kan bezwaarlyk u verlaaten; maar ik moet.
Paulina.
Gy mint my noch, naar ’t fchynt.^quot;
¦ nbsp;nbsp;nbsp;POLIEUKTE.
Zoude ik u niet beminnen ? Dal: tuig de hemel, die ons hart kent, ziel en zinnen. ,nbsp;Maar....-
Paulina.
quot;¦ Maar gy blyft ganfch onbewogen voor myiifmart. En -wilt my niet den grond ontdekken van uw hart.
Een fchoone proef van min! onaangezien myn fchreijen. Wilt gymy de oorzaak niet vertrouwen van itwfcheijcn.
POLIEUKTE.
Een droom maakt u bezwaart.
Paulina.
’t Is vaak een valfche fchyn: Maar ’kmin u; en dat doet my ’tmeeft bekommert zyn.
A ^ nbsp;nbsp;nbsp;PO'
-ocr page 18-c nbsp;nbsp;nbsp;POLIEÜKTE,
PoLIEUKTE. nbsp;nbsp;nbsp;(wen.
Vrees niet, gy ïult my hier weêr binnen’tuur aanfchou-Vaarwel, ikkanmy niet van tranen meer onthouwen.
’k Voel heiih’lyk, dat het hart myn oplet wederÜreeft. Nearkus, gaanwy, eer’tiich aan haar overgeeft.
DERDE TOONEEL.
Paulina, Stratonice.
G nbsp;nbsp;nbsp;Paulina.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(quot;ooren.
a dan Ondankbre, en ftop voor myn gebeên uwé Ontmoet de dood, die u is van de Goón befchooren!nbsp;Volg blindelings het lot, dat, tot uw eigen val,
U in de handen van uw moorders lev’ren lal.
Myn Stratonice, was hy wel in’t minft bewogen?
Nu liet gy, wat we op ’t hart eens Bedgenoots vermogen, En wat ons ovrig blyft van al de heerfchappy;
Die groote eerbiedigheid, dat diep ontiag, dat ly Ons fchynen voor den band des huwlyksioptedraagen.nbsp;Zo lang ly minnaars ly n, en voor ons luchten, klaagen,nbsp;Ontiienen eerenie ons, gelyk een Koningin;
Maar naauwlyks lien le, door de trouw, gekroont hun Of ly lyn Koningen, en wy hunne onderdaaneh. (min,nbsp;Stratonice.
Mevrouw, dat Polieukte, onaangeiieii uw traanen, ¦ De reen van lyn vertrek voor u verborgen houd,
Is juift geen teken, dat lyn tedre min verkoud;
Dat zwygen lal uit een rechtvaardige oorzaak fpru^ten. Zoude ons een Bedgenoot altyd lyn opict uiten.
En al lyn hartsgeheim verklaaren aan een vrouw,
My dunkt, dat zulks wat naar verflaaftheid rieken lou, ’t Is waar, uw harten lyn vereenigt met hen beiden;nbsp;Maar hun bcweegingen lyn echter onderfcheiden.
Gy weet wel, dat de trouw hem niet verbonden heeft, Dathy ook blindelings lal beevén', als gy beeft.nbsp;Wanneer een ydle droom ontroeren komt uw linne;
TREURSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;7
Hy is een Armeniër, gy zyt een Romeininne:
Zyn Landitarc houd daar van de uitlegging voor verdicht, En trekt geen vrees,noch hoop, uitipobk, of nachtge-
Daar tegen houd men die verfchyningen, in ’t droomen, Voor tekens van geluk, of ongeluk, te Romen.nbsp;Paulina.
Zo u deafgryslykheid myns drooms bekent was, ’k m.een, Gy zoudt niet zeggen, dat ik fchreide buiten réén,nbsp;Stratonice.
’t Verhaal van uwe fmart zal ’t hart verlichting gcvcn^ Paulina.
Het is geen fchande dat gehuwde vrouwen beeven, Schoon die beweeging al de reên te boven gaat.
’t Hart is verdacht, dat nooit de liefde ftryden laat. Wyl gy myn zwakheid kent, die ik eerft bad te Romen,nbsp;Hoe daar myn hart met een Romein was ingenomen.nbsp;Het was Severus,.... Ach! het noemen van dien Heldnbsp;Parft my,myns ondanks, noch die zucht af, met geweld.nbsp;Stratonice,
Is ’t die,die’tRoomfcheRyk,tenkodetivanzynleevcn, Behoed heeft, en den Pers deed fiddercn en beeven?
Die dappre Veldheer, die men vaak met wond, op wond, AI ftervende, onder bet getal der dooden vond?
quot;Waar voor VorllDecius alreeds een graffteê bouwde? Paulina.
6 Ja, dat is hy zelf; het magtig Rome aanfchouwde Nooit edelmoediger, noch deugdelyker held;
Maar wat baat deugd, als zich ’t geluk daar tegenflelt; Een Minnaar, die tot ampt, noch ftaaten is gereezen.nbsp;Zal fteeds in de oogen van een Vader haatlyk weezen:nbsp;Denk, hoe myn hart toen moed gedelt zyn, in ’t begin;nbsp;Ik moed in wederwil van zulk een tedre min,
Een andren Bruigom van myns Vaders hand verwachten. Ontzag en kinderpligt weêrhielden myne klagten;
A 4 nbsp;nbsp;nbsp;Zo
-ocr page 20-Zo zegepraalde altyd de liefde van myn plicht,
En dwong myn droevig hart tot klaagen en totfchreijen. Wy wierden eindelyk genoodzaakt, om te fcheijen;nbsp;Dewyl myn Vader my uit Romen met zich nam.
De wanhoop dreef dien Held in ’t heetft der Oorlogsvlam, Om daar zyn lyden te volenden met zyn leeven.
’k Heb u van ’t overig geen kennis meer te geeven; Hoe Polieukte, van ’teerfte oogenblik, dat hynbsp;Me in Melytene zag, getroffen wierd van my ;
Wat vreugd men daar door in myn Vader koude aan-fchouwen:
Dewyl hy wierd voor’t Hoofd des Adeldoms gehouwen. Dit weet gy; en dat ook myn keur, die in ’t beginnbsp;U it plicht fproot, kort daar na verkeerde in keur van min.nbsp;Stratonice.
My is bewuft, al ’t geen u toen is wedervaaren;
Maar zeg my eeus, wat droom u’t hart dus kan bezwaa* Paulina.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ren.
Ik zag Severus, die vervoerd van minnenyd,
Met de oogen brandende van dolle wraak en fpyt, (ren: My toeriep, met een ftem ,^iefchrikk’lyk klonk in de oo-Ga, ga, Ondankbaare, het uur is baajl gebooren,
Dat gy uw Bedgenott befehreijen zult; wyl gy Aan hem uw hart opdroegt, dat gy eerft gaaft aan my.nbsp;Hier op komt fluks een troep vanKrift’nen aangevlogen ,nbsp;Die Polieukte, ftreng geboeijent, voor myne oogennbsp;Heen flemen,om hem, zo onraenfchlyk als verwoed.nbsp;Op te oflrren aam de wraak van zyn gehoond gemoed.nbsp;Myn Vader, die ik riep tot byltaiid van zyn keven,nbsp;Kwam aanftonds op’t gekerm;maar met de handgehe-Om zelf hem met een pook te ftooten door het hart. (ven,nbsp;Hier wierd dat denkbeeld voort bedwelmt, door al dienbsp;Zo dat ik niet recht weet, hoe hy is omgekomen, (fmart:nbsp;Dit is ’t begin en ’t eind van tnyn angltvallig droomen.nbsp;Stratonice.
’k Wil niet ontkennen, dat die droomverfchrikk’lyk is;
Maar
-ocr page 21-treurspel: nbsp;nbsp;nbsp;9
Maar ly geeft u geenreên tot die onfteltenis.
U w Vader, die tot xulk een eerampt is gelteegen,
Is uwen Bedgenoot op ’t alderhoogft genegen,
Gy weet, dat hy, om xyn gezag'in dit gewelt Meer kracht te geven, heeft dit huw’lyk aaagepreft.nbsp;Paulina.
Hy heeft ook geen geloof aan mynen droom geflaageu; Maar ’k vrees voor ’t Kriftendom. Wie weet, of'tzichnbsp;Op Policukte niet zal wreeken in het kort, (door laagen,nbsp;Van ’t bloed, dat Vader van dienaanhaug heeft gellort.nbsp;Stratonice.
Gy kent dien aanhang niet: het Volk vandiegezindheid Valt godloos, yvrig en hartnekkig in zyn blindheid;nbsp;IVlaar al het kwaad, dat door hun raazernygefchled,
Is tegen ’t Godendom, maar tegen *t menfchdom niet. De Kritl’nenzyn in de aard afkeerig van het moorden;nbsp;Hoe ftreng men hen vervolgt, met vuur, en zwaard,nbsp;en koorden,
Gy zult hen niminermeérzien dingen na de wraak;
Zy lyden met geduld, en fterven met vermaak, Paulina.
Zwyg, Stratonice, ik zienïyiiVaderherwaardskomen.
VIERDE TOONEEL.
Feliks, Albinus, Paulina, Stratonice.
M nbsp;nbsp;nbsp;Feliks.
yn Dochter, ’k vind myn hart bezwaard door uwe droomen;
Dewyl ’t gevolg daar van ons reeds te nadren fchyiit.
P A ij l I n a.
Ach! Vader, zeg my toch, wat uw gemoet dus pynt.' Feliks.
Severus is niet dood.
Paulina.
\Vat fchaad u toch zyn leven.?
A f nbsp;nbsp;nbsp;F E-
-ocr page 22-io P O L 1 E U K T E, Feliks.
Hy ’s van den Vorft tot xulk een hoog gezag verheven! Paulina.
Na hy den Keizer zelfs gered had, in den flag,
Was’t hem geooreloft te liaan na meer gezag.
’t Lot, dat ons tegenftreeft, woit op het onvoorzienfle Wel overtuigt, door deugt en edele verdienfte.
Hy zal hier aanftonds zyn.
P A u L I N A.
Hy zelfs?
Feliks.
Hy is Aibfen
Zo ftraks ontmoet, met een gevolg van Edelliên. Menkanaandeeerfleep, diehy met zich heeft genomen,nbsp;Klaar zien, tot welk een trap van ftaathy is gekomen.nbsp;Verhaal ous cens, Albien, al ’t geengy hebt verliaan.
Na Keizer Dccius, reeds van den Perfiaan Gevangen, door zyn hand gered wierd, onder’t vechten,nbsp;Moeft hy voor ’t groot getal van’s vyands Oorlogsknech-Zelf na lang tegenweer bezwyken ; ieder weet, (ten.nbsp;Wat lykdiénft, tot de ruil is van zyn fchim hefteed ;nbsp;Dewyl zyn lichaam by dedoèn niet wiert gevonden.
De vyand hadhemzelf, vol doodelyke wonden,
In ’s Konings Legertent gedraagen, nadenftryd;
Daar hy van elk zowel beklaagt wierd, als benyd; Dewyl men dagt, dat hy reeds had den geeft gegeven.nbsp;Menfpeurde in ’t ende in hem weer tekenen van leeven.nbsp;Die edelmoedige en doorluchte Vorft vergatnbsp;Zyn nederlaag, die hy door hem bekomen had,
En heeft hem aan de zorg zyns Wondarts opgedraagen. Die hem , door zyn beleid, genas in weinig'dagen.
De Perfiaan, om hem te trekken op zyn zy,
Bood hem veel fchatten aan, en groot gezag daar by; Maar hy ’s onwankelbaar in zyne trouw gebleven.
Noch
-ocr page 23-Noch naauwelyks had hy aan Decius gefchreven,
Om zyn verloffing, of die heeft des Konings Zoon, Met hondert Hopliên, voor zyn vryheid, aangeboón.nbsp;Ucs is dien Heid weêr in ons leger aai^ekomen;
Daar hy zo ’t hart had van den Krygskn'echtiugenomen ^ Dat zy hem juichende tocriepcn te gelyk:
Zyt’Welkom Redder van denl^orji, enZuilvan’tRyk. Hierop word weêr ons Heir verraft en overvallen.
Die Held, zich kwytende het moedigflp van allen, Voegt, door dit ongeval, meer glans aan al zyne eer;
Hy llaat den Pers, met zynherftelden bende, weêr. Ontziet zich niet,daar mede in ’t hart zy ns Ry ks te rukkenjnbsp;Tot hy zich Cyusbaar moet voor Rome nederbukken.nbsp;Feliks.
Wat hoor ik! Hemel! hoe’smyn lot daar door verkeert!
_ nbsp;nbsp;nbsp;A L B I N u s.
De Keizer, daar hy van geacht word en geëert,
Zend iiem zelfhenvaards aanjmet laft,oni de Armenieren Te doen hetzegefeeft, met plegtigheden, vieren.nbsp;Feliks.
Voor zeker komthy, oni met u in de Echt te treên;
De lalt van ’t zegefeeft dryft hem niet herwaards heen : t Zal een bewimpeling van zyne liefde weezen.
^ nbsp;nbsp;nbsp;Paulina.
Hy heeft my teêrbemindi; ik zou zulks mede vreezen;
.. nbsp;nbsp;nbsp;F E L I K s.
Waar zal de fpyt hem toe vervoeren l nbsp;nbsp;nbsp;watnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vermag
Die Medeminnaar niet, geftyft door zyn gezag!
Hy zal gewilTdyk onze ondergang betrachten.
^ nbsp;nbsp;nbsp;Paulina,
Hy ’s te edelmoedig.
Feliks.
p nbsp;nbsp;nbsp;Vlei u vry- metnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gedachten;,
Hy trooft daar vruchtloos een rampzaal’gen Vader meê.-A nbsp;nbsp;nbsp;1 ’k vóórzie ons wis bederf alreê.
Ach! ik heb op de deugd te luttel acht geflaagen.
li P' O L I E U K T E,
Gy hebt my al te veel gehoorzaamheid gedraagen,
Myn Dochter; had my toch uw liefde wederllaan:
Gy zyt, helaas! gy zytdooruweplicht veradn-Hoe heilzaam hadvoormy geweelluw tegenftreeven!
2o my nu hoop, of trooil nochov’rigis gebieeven,
Stel ze in de magt, die gy eerll had op zyn gemoed. Myn Dochter toon u koel, maar niet af keerig: doetnbsp;Hem zelfs bedektelyk op uwe liefde hoopen. (pen.nbsp;Hier door ontworll’ien wy ’t gevaar,datweaiidersloo-Paulina.
Zou’k dien Verwinnaar zien, dien Held, die zulk een groot Gezag heeft op mynhart? en dellen my weer blootnbsp;Aan datgevaarlykoog, dat my eerd heeft verwonnen?nbsp;Hoe zou myn zwakheid toch dat byzyn deordaan kon»nbsp;nen?
’k Weet, dathy myn gemoed,’t welk reeds helt op zyn zy, Onaangezien myn plicht, in weder wil van my,nbsp;ïotuweenmyne fchand, totzuchten zou beweegen,
O neen! ’k zal hem niet zien.
Feliks.
’k Bid, wapen u daar tegen. Paulina.
Hv is beminnelyk; en ik, ik ben een Vrouw;
Wie weet, hoe verr’ hy niet dit hart weer brengen zou. .’k Zou van myn plicht u geen verzek’ring kunnen geeven.nbsp;F ELIKS.
Myn Dochter, gy moet my hier in niet tegendreeven; Dewyl uws vaders val hier aanhangt, als gy ziet.nbsp;Paulina.
Ik ben verpligt te doen ’t geen Vader my gebied; Maar denk eens, wat gevaar my daar uit daat te fchroo-men.
F ELIKS.
Ik ken uvy deugd.
Paulina.
Die zal het wel te boven komen;
Aan
-ocr page 25-T R U E S P E L.
Aan de overwinninge kan ik geen twyfFel flaan;
Maar ’k vrees dien bitt’ren ftryd, die ’k door zal moeten ftaan.
’k Voel, dat zich *t morrend hart daar van poogt tebe» vryden.
Doch wyl ’k een vyand j dien ik miniinoet gaan beftryden, 2,0 duld toch, dat ik mymag Mfap’nenmetmyn plicht,nbsp;Eer ik verfchyn voor dat gevaarelyk gezicht.
Feliks.
’k 'Zal midd’Ierwyl hem aan de hofpoort op gaan Wachten.
My n Dochter, wederroep uw voor’ge deugd en krachten. Erinner u, in dien gevaarelyken ftandjnbsp;Dat gy het lot hebt van uw Vader in uw hand.nbsp;Paulina.
Wel aan, ik ga op nieuw myn neiging wederftreeven; My te eenemaal aan uw geboden overgeeven.
Einde van het eerfie Bedryf^
TWEEï
-ocr page 26-EERSTE TOONEEL.
S E V E RU S, F A B I ANU S,'
TS E V E R U S.
erwyl het OfFerfeeft door Feliks word bereid,
Kan ik Paulina zien, en haar bekoorlykheid.
Door droeve zuchten en ootmoedige gebeden.
Het Wierook offeren van myn genegendheden?
’t Is u bekent, waar door ik hier gedreven word.
Dat vry een ander voor de Go6n zich nederftort:
Ik zal aan haar die zelve eerbiedigheid betuigen.
En voor het Altaar van haar fchoonheid nederbuigeiU'
F A B I A N u s.
Zy zal hier aanftonds zyn.
S E V E R US.
Zal my die eer gefchiên?
Zal my die Schoone hier verwaardigen te zien?
Mint zy my noch? of ben ik haat’lyk in haareoogen? Wierd zy op ’t noemen van myn naam wel iets bewogen?nbsp;Verftrekte haar myn komft tot blydfchap, of verdriet?nbsp;Spreek, ik wil weeten, of ik haar verveel, of niet.
’k Stierf liever,eer ik haar die gunftbrief voor zou houwen, Die ik van Decius ontfing, om haar te trouwen;
Heb die, om ’s V aders hart te buigen, med gebragt? ’k Heb door geweld nooit naar haar wedermin getracht;nbsp;En zo ’t lang afzyn haar verandert heeft van zinnen.nbsp;Zal ik eens zuchten, en my trachten te verwinnen.
F A B 1 A N ü s.
’k Zeg andermaal, zy zal hier aanftonds zyn,myn Heer. S E V E R U S.
Hoe toont ge u dus onthelt! bemint zy my niet meer? Spreek, ik begeer dat gy niets zult verborgen houwen-
Fa'
-ocr page 27-T R E U R S P E L. if
F A B I A N U S.
J-K Zoude uraSn,myn Heer, haar nooit meer aantefchou* wen.
Stel op verhevener voorwerpen uwe zin;
Een ander hielt zich wel vereert door uwe min:
Gy kunt, indien gy wilt,defchoonfte van ganfch Romen, En de aliermachtigfte tot uwe Bruid bekomen#
S E V E R u s,
^ou my het los geluk, dat my nu flreelt en vleit.
Zo verr’ verbafteren van de edelmoedigheid,
Eat ik Paulina my nu zou onwaardig achten?
Zoud gy van my die onrechtvaardigheid verwachten ? Ee liefde is te edel daar myn hart en ziel in blaakt,nbsp;k Min flechs ’t geluk, om dat het my haar waardig maakt.nbsp;Kom, laaten wy terftond diefchoone gaan ontmoeten;nbsp;Laat ons de lauweren opoÏÏren voor haar’ voeten,
Lie ’k in den Oorlog heb behaalt, door flag op flag, k Wil, dat zy deel hebbe in myn luiiler eii gezag.
. nbsp;nbsp;nbsp;Fabianus.
raade u nochmaals,haar nooit weder aantefchouwem
S E V E R u s.
Waarom poogt gy me in die bekommering te houwen? Spreek, Fabianus, is haar ted’re min verkoudinbsp;,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Fabianus
k Vrees ’t u te zeggen. Heer, zy is....
S È v E R u s.
Hoe! wati F ABIANUS.
Getrouwt.
S E V. E R u s.
Fabianus, ik bezwyk, door Zulks te hooren. Hoe onvoorziens treft my diedonderflag door deooren!nbsp;wnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Fabianus.
Waar is die moed, myn Heer ? ei, matig uw verdriet, XXTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S E V E R U S.
Wa moedig.hart bezwykt op zulk een tyding niet!
Pau-
-ocr page 28-i6 POL
Paulina is getrouwt!
I E U K T e;
Fabianus.
’t Is nu net dartig daag en,
Datze.aan een Armeniër haar hart heeft opgedraagen; Zyn naam is Polieukte.
Severus.
Ik kan haar keur geenzins Verdoemen; Polieukte is een doorluchtig Prins.
Een kranke trooll, helaas! voor myn verdriet en fmarte! Ik moet een ander in ’t bezit zien van haar harte!
Goón! die, myns ondanks, my het leven hebt behoed, En myn verliefde ziel met zulk een hoop gevoed,
’k Sta van die gunst af, die gy my eerll hebt gegeeven; Gun my de dood flechts, die my waarder is dan ’t leven.nbsp;Ik wil haar echter, fchoon ons ’twreede noodlotfcheid,nbsp;Gaan zeggen, eer ik fterf, vaar wel in eeuwigheid;
Op dat myn trootl’loos hart, dat zy zo teder griefde, Haar doe een Offerhand voor ’t laatft van trouwe liefde.nbsp;Fabianus.
Ik bid u, denk, myn Heer....
^ Severus.
Ik heb my al bedacht.
Wat vreeft een minnaar, die tot wanhoop is gebragt? Of mag ik haar niet zien?
Fabianus.
Ja, maar....
S E VERUS.
Niets kan my deeren. Fabianus.
Gy zult daardoor uw fmart en droef heid flechts vermcê-renlt;
Severus.
’k Zoek geen verlichting voor myn fmart en zielsverdriet, ’k Wil zuchten, dat zy ’t hoort, en fterven, dat zy ’t ziet.nbsp;Fabianus.
Gy zult u zelf niet in haar by zyn meeftcr weezcn; ,
Een
-ocr page 29-Een hoop’loos hart verbant, gelyk gy zegt, het vreezen; ’t Is te eeneinaal vervreemd van reden en ontzag,
En ’t boetalleen zyn lull, wanneer ’t flechts fchelden mag; S E V E R U S.
Lat ’s my te laf verdacht: hoe ’k my ook laat verrukken Loor wanhoop, echter mo.et zy voor ’t ontzag nochnbsp;bukken.
Wat reden heb ik tot verwytingen j daarzy Zich door beloften nooit verbonden heeft aan inynbsp;Ran ik in ’t mind haar van meineedigheid betichten ?
Haar Vader Feliks, inyn wreed noodlot, en haar plichten Zyn oorzaak van mynrainp; doch Felixhad ookreên:nbsp;’k Wyt dan het noodlot myn rampzaligheid alleen.
Had ik myniet zoverr’ vergaapt aan de Oor’logszegen, ïk had die fchoone licht tot myne Bruid verkreegen.
Hu ben ik al te laat begunftigt van ’t geluk;
Lewyl het de oorzaak is van all’ myn ramp en druk.
F A B I A N ü s. nbsp;nbsp;nbsp;,
Laat ik haar zeggen, dat ge uzelf reeds hebt verwonnen. 2y Was bekommert, dat gy zulks niet doenzoud konnen.nbsp;Severüs.
Helaas! daar is zy zelf.
F A B IA N u s.
Myn Heer, denk, wie gyzyt» Severüs.
Zy mint een ander! welk een duldelooze fpyt!
Severüs, Paülina, Stratonice, Fabianus.
J nbsp;nbsp;nbsp;Paülina.
’k min een ander ,’lcfchaam my zulks geenzins tc yj , ^t^Sgen;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(Hgg n.
IN och poQsr ook de oorzaak op ’t gerucht uws doods te Bnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Doch
-ocr page 30-Doch had de keur geftaan aan myngenegenheid.
En my ’t gehoorzaam zyn niet Itreng was opgeleid,
Ik had,in fpyC van uw wreed Noodlot en zyn plagen, Myn hart aan ualleen, als Bruigom, opgedraagen;
Ik fpeurde in u zo veel doorluchte tek’nen, dat Ik geen Monarch, hoe groot, daar voor verkoren had.nbsp;Maar wyl de Wetten van natuur my ftreng verplichten,nbsp;Dat ik myn keur moeit naar de keur myns Vaders richten,nbsp;Zoude ik hem, fchoon gy al verfcheenen waart voor my,nbsp;Metal die heerlykheid, ja, zelf een kroon daar by,
Niet hebben in dien ftaat getracht te wederllreeven. Maar willigopgevolgt ’t gebod, door hemgegeeven.
’k Had in’t begin wel eens gezucht in uw gezicht:
Maar ’t wéér verwonnen, door de reden en de plicht.
S E V E R u s.
Welkeen geluk voor u! dat gy, met eens te zuchten, Verbannen kunt uw fmart en bittere ongenuchten.
2^0 kunt gy haaten en beminnen, naer uw zin.
En geen verand’ring valt u laftig in de min.
Wat zou’k gelukkig zyn, in all’ myn zielsverdrieten, Mogt ik een luttel van die ed’le deugd genieten!
Een zucht had my dan al gencezen van myn fmart,
’t Herdenken van ’t verlies verbannen uit myn hart:
Dan kondc ik alles ook verwinnen, door de reden, Myn min veranderen in onverfchilligheden:
My niets bekomm’rcn, hoe ’t ook met myn liefde dng. ’k Wasfteeds gelukkig, wie ’k ook in myn armontfing.nbsp;6 Schoone! die my hebt betovert ziel en zinnen,
Was- ’tzuiv’rc liefde, of hebt gy my geveinfl; te minnen. Paulina.
Dat tuig’ de Hemel, die de grond kent van myn hart. Helaas! wat zou het my verlichten in myn fmart.
Zo ’k ’t ovrig van die vlam noch kon te boven komen.
’t Is waar, de reden kan die hartstocht wel bctoomen. Zy voert in myn gemoed wel de opperheerfchapy ;
Maar jty ftyft haar gezag door lout’re dwinglandy.
’JcV'oel,
-ocr page 31-TREURSPEL; k Voel, fchoonik uiterlyknietfchynontfteltteweeien.nbsp;Een heimelyke (tryd in myii gemoed gereezen;
Een ftryd, helaas! waar voor de reed’lykneid haaft zwicht, Uewyl uw’ deugden al zo groot zyn, als myn plicht.nbsp;’kMerk ze in dien ftaatnochaan, toenzy my ’teerftoïlNnbsp;vonkten;
Wanneer zy noch niet eens met lauwerieren pronkten. Hoewel heb ik toen daar de waarde al van bevat!
Wat heb ik daar niet al verwachting van gehad ! t)ie zelve plicht, myn Heer, die my eerft deed te Romennbsp;AU’ die verbeeldingen van u te boven komen,nbsp;Weerftaat die drift nu noch zo wel, dat zy ’t gemoednbsp;Wel op hetfelft doorpynt, maar geenzins wank’len doet.nbsp;Beklaag u van dien plicht, ik moet zyn wetteneeren.nbsp;Die van myn neiging en uw’ deugden triomfeeren.
Een hart, dat zich daar toe te laf en magtloos vind. Acht ik niet waard, van zulk een Held te zyn bemint.nbsp;Severus.
Vergeef het my, dat ik, door wanhoop aangedreeven, Noch reên, noch reedlykheidzoluttel plaatskangeeven,nbsp;Alaam dus roekeloos van trouwloosheid beticht}
Om dat gy, blindelings opvolgende uwen plicht. Uw’ keur geregelt hebt naar ’t Vaderlyk verkiezen.nbsp;Toon my zo klaar niet, welk eenfchatikmoetverliezentnbsp;Verberg voormy uw deugd enuwbekoorlykheid,
Lie Hechts myn hart meer treft, terwylzy’tvanufcheid. Maak u zohaatlyk, als gy fchoon zyt, in myne oogcn;nbsp;Op dat ik op my zelf verkryg wat meer vermogen,
P AULI N A.
Hoe onverwinnelyk die plicht fchynt in myn hert, Myntraanen tuigen, hoe ’t door u bewogen werd.nbsp;Aanlükk’lyk by zyn! ach! waar voor de ftrengfte plichtennbsp;En ’t Vaderlyk gezag verydelen en zwichten Inbsp;Uraag toch meer achting voor den plicht, die my gebied;nbsp;En twill met haar om de eer van de overwinning niet.nbsp;Weêrhoud de traanen, die my niet als fchande geeven.nbsp;Banbsp;nbsp;nbsp;nbsp;En
-ocr page 32-En wek geen vlam op, die ’k, myns ondanks, moet weérftreeven;
Jn ’t kort, ik bid, dat gy die onderhoudig fpaart, Dewyl 2y onze fmart en zielsverdriet verzwa'irt.
S E V E R U S.
Zo wilt gy dan, dat ik voor eeuwig van u fcheide ? Paulina.
O ja; het byzyn is te dood’lyk voor ons beide.
S E V E R ü s,
Dit is dan ’t loon van al die ted’re minnefmart! Paulina,
’t Is ’t middel, om die vlam te bannen uit ons hart.
S E V E R U S.
Ach ! ik wil blindelings my daar aan overgeeven,
En fterven, zo ’k flechs mag in uw gedachten leevcn. Paulina,
Ik die verwinnen, door het atzyn en den tyd;
Dewyl zy mynen naam alleen tot fchand gedyt.
S E V E R u s
Dewyl gy, om uw naam, dit vonnis fchyntte vellen. Zal ik, gehoorzaam, my naar uw belangen ftellen.nbsp;Ach! watverkrygt gyniet van zulk een hart,als’tmyn!nbsp;Mevrouw, gy leert me ook voor my n eer bezorgt te zyn.nbsp;Vaar wel, ik ga, om naar de onfterflykheid te ftreeven,nbsp;My voor het ipitfe van myn bende wéér begeeven,
En ftellbn my alom voor mynen vyand bloot;
Om air myn heldendaên te kroonen met myn dood. Paulina.
En ik zal uw gezigt op ’t Ofterfeeft zelf myden; Dewyl ’t niet ftrekt, als tot vecmeerd’ringvanonslyden.nbsp;Ik ga in myn vertrek, om heimelyk alleennbsp;Daar ’t Godendom voor u te fmeekeii met gebeén, ¦
S E V E R u s.
Ach! dat de Hemel, die myn val toch heeft beflooten, Zyn Zegen ftorte op u, doorluchtige Echtgenooten !
Paü-
-ocr page 33-ar
TREURSPEL. Paulina.
Ach! Hemel,gun dien Held,-na zo veel ramp en druk, Gelyk zyn deugd verdient, een eindeloos geluk.
S E V E R U S.
Ik ftelde dat in u.
Paulina.
Ik moeit gehoorzaam wezen. Severus.
p wreede plicht! waar uit myn vt'anhoop is gereezen! Vaarwel ,0 Schoone! op wie ik had myn hoop geltelt,nbsp;Paulina.
Vaar wel. Rampzalige! vaar w'el, volmaakte Held. DERDE TOONEEL.nbsp;Paulina, Stratonice.
’k
Stratonice.
klaag u beide ; ik wierd genoodzaakt, om té fchreijen,
2o dra ik zag, dat gy moert: van malkander fcheijen. Maar alle uw traanen hebt gy vruchteloos gettort;nbsp;Dewyl Severus niet door wraak gedreeven word. 'nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Paulina.
Duld, dat ik adem haal, in ’t midden van myn fmarte. Vergroot de onrteltn’s niet, die ik gevoel in ’t harte,nbsp;Stratonice.
! vreeft gy noch, Mevrouw ?
Paulina.
y. nbsp;nbsp;nbsp;Iknbsp;nbsp;nbsp;nbsp;beef, gelyk gy ziet.
,^och, Stratonice, ’t zy ’k met reden beef, of niet, j* Aiigrtvallige gemoed word telkens ingenomennbsp;•Door ’t droevig denkbeeld van myn akelige droomen.nbsp;y .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Stratonice.
''fees niet, Severus is al te edel van gemoed.
B 3 nbsp;nbsp;nbsp;Pau«
-ocr page 34-Paulina.
J^et beeld myiis Bedgenoots, mishandelt en bebloed. Schiet my elk oogenblik al dervende te binnen»nbsp;Stratonice.
Gy weet, Mevrouw, dat zy elkander teêr beminnen, Paulina.
Zyn edelmoedigheid, ’k beken het, is heel groot; Maar ik vrees niettemin voor mynen Echtgenoot.nbsp;Wordhy door wraakzucht niet, hy word door min ge-dreeven.
Hy ’s magtig,en komt hier, om my zyn hand tegeeven.
VIERDE TOON E EL.
POLIEUKTE, NeARKUS, PaULINA, Stratonice,
IPOLIEUKTE.
s lang genoeg gefchreid,’k bid,dat ge uw traanen ftaakt, En toch een end van uw’ bekommeringen maakt,
’t Bericht is valfch, dat van uw Goden is gegeeven. Gy ziet me, in wederwil van uwe Godfpraak, keven.nbsp;Paulina.
Gy ziet den dag noch niet ten ende. ach! ik vind myn Bekommering nu noch veel meer gegrond te zyn ;nbsp;Wyl hier Severus uit het Leger is' gekomen.
P OLIEUKTE.
*t Is my bewuft; maar wat (laat ons dien Held te fchroo* men?
Uw Vader, weetgy, heeft hier ’t opperfte gebied. Severus acht ik ook zo laf, noch trouv/loos niet.nbsp;Om iets verraderlyk in ’t heim’lyk te onderwinden.nbsp;Ik heb gehoort. Mevrouw, dat hy zich hiet liet vindennbsp;Dit is de reden, die my herwaards komen doet,
Op dat ik hem, naar zyn verdiende en (laat, begroet’-
PAtJ'
-ocr page 35-TREURSPEL; zj Paulina.
Hy heeft lyn affcheid voor een oo-^enblik genomen:
En zal op myn verzoek, nooit weder by my komen. POLIEUKTE.
Zo houd gy my ,naar’t fchynt, van minnenyd verdacht. Paulina.
Heb dit, tot ruft, zo wei van hem als ons, betracht, t Volftandigft hart poogt nooit zich in ’t gevaar te brengen.nbsp;Eén die het vuur niet vreeft ontziet zich n'ette zengen.nbsp;Gy weet k heb hem bemind; onze oude vlam kon ligtnbsp;Weer boven komen door ons onderling gezicht.
Wat zou het Ichandlyk zyn,zo ’k daar door wierd verwonnen !
En hoe bezwaarelyk zou’k hem weêrftreeven konnenl Wat zou die bittre ftryd, my aan het harte gaan!
Hoe dier, helaas! zou my die overwinning ftaan!
POLIEUKTE.
O plicht! wat word gy door een ed’le deugd gefteven! Wat finart! wat zielsverdriet moet gy Severus geeven!nbsp;Wat valt gy wreed en ftraf voor zyn volmaakte min!nbsp;Wat zyt gy aangenaam en heuch’lyk in myn zin!
. Als ’k myne onwaardigheid, en uw bekoorlykheden
Befchouw....
VYFDE TOONEEL.
PoLiEUKTE, Paulina, Nearkus, Stratonice, Kleonus.
HKleonus.
eer, Feliks bid u Tempelwaards te treeden, offer ftaat gereed, men wacht na u alleen.
* Volk ftortreeds, buigende voor’t Altaar,zyngebeén. pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;POLIEUKTE.
Kleonus, zeg, dat ze een oogenblik verbeiden. Mevrouw, tegeert gy, dat ik u zal derwaards leiden ?
B 4 nbsp;nbsp;nbsp;PAU-
-ocr page 36-Paulina.
Daar zal Severus zyn:’k ben hem verplicht teontvlién; Wyl ons befluit is nooit elkander weer te zien.
Ik wil zyn finart niet,door mynbyzyn,nieervergrooten. Vaar wel, denk, dat hy één der grootfte gunftgenootennbsp;Des Keizers is , en dat hy veel op hem vermag,nbsp;POLIEUKTE.
Ik ben in ’t minfte niet beducht voor zyn gezag. Mevrouw, ik ken te wel zyne edelmoedigheden.
’k Ga daar op zeker en geruft ter Tempel treeden.
ZESDE TOON E EL,
POLIEUKTE, NeARKü§.
\j[r nbsp;nbsp;nbsp;Neaeküs.
. W aar wilt gy gaan ?
POLIEUKTE.
Ik ga ter Tempel. Nearküs,
Hoe, wilt gy
U wéér vermengen met die blinde Afgodery ? Vergeet gy wie gy zyt ?
POLIEÜKTE.
Gy, wien ik dank moet weten, Dat ik een Kriften ben, hebt gy dit niet vergeeten inbsp;N E ARKUS.
’k Schrik voor hunne AFgoÖn.
POLIEUKTE.
Ik vervloek hen* Nearkus.
Ik, ik acht
Hunn’ Godsdieuft Godd’loos.
POLIEUKTE.
Ik uit de afgrond voortgebragt. Near-
-ocr page 37-Nearkus.
Laat ons ze ontvliên.
POLIEUKTE. _
O neen, men k wyt’ zich als een Kriften, Men breek’ hunne Altaars,men verjaag’die Afgodiften:nbsp;Laat ons hun Goden gaan braveeren in ’t gezicht.
Le Hemel ftort my ’t in:Kom,doen wy onzen plicht. Nearkus.
Die drift gaat al te ver : ’k bid, laat onszonietfpoeijen. P O-L I E u K T E.
Geen drift gaat ooit te verre, om Afgoön uit te roejen. Nearku s.
Gy flapt uw dood te moet.
P OLIEUKTE.
Een kleene zwaarigheid.
Voor een, die altyd tot het flerven is bereid.
Nearkus,
Maar zo gy wankelde: de dood doet fomtyds vreezen» PCLIEUTE.
De Hemel zal hier in myn flut en fleunfel weezen, Nearkus.
Le Hemel wil niet, dat men zich flortein ’t bederf.
P OL I eukte.
Ik flerf gelukkiger, als ik vrywillig flerf.
Nearkus.
Het is genoeg, op zyn’ bellcmden tyd te lyden.
P OLIEUKTE.
Hy leid zyns ondanks, die zich daar van wil bevryden. Nearkus.
Door dit beftaan zyt gy zelfs oorzaaak van uw val.
_ nbsp;nbsp;nbsp;POLIEUKTE.
2eg liever, dat ik my daar door verheffen zal.
Des menfehen zwakheid baart veel zonden in dit leven. Zou ’k ftellen aan ’t ge val, dat my de doodkangeeven?nbsp;L dan het flerven zo affchuw’lyk in uw zin,nbsp;haat’lyk, daar de dood ons voert tep Hemel in?
26 POLIEUKTE,
Het paft een Kriften, en daar heen ftrekt zyn verlangen gt; Een proef te geeven van ’t geloof, door Godt ontfangen.nbsp;N E A R K u s.
Gy moogt uw fterfuur niet verhaaften; wyl het lot Van ’t leven of de dood afhangk’lyk is van Godt.nbsp;Leef, om de Kriftenen in dit geweft te fterken.
P OLIEUKTE.
Het bloed der Martelaars is ’t zaad der Chriften Kerken.
N E A R K u s.
Gy tracht dan naar uw dood ?
POLIEUKTE.
Gy mint het leven dan? Ne ARKUs.
’k Beken het, dat ik u bezwaar’lyk volgen kan;
’k Vrees dat my de angft en pyn des doods zal doen bezwyken.
POLIEUKTE.
Die vaft in ’t worft’ien ftaat gaat met de zege ftryken, Hy ,die het wank’len vreeft,die wankelt reeds in’thart.nbsp;Een rechtgeloovige vreeft voor geen pyn noch fmart,nbsp;Nèarkus,
Hy, die niet vreeft, acht ik vermetel en verwaten. POLIEUKTE.
Zy zyn vermetel, die zich op zich zelf verlaaten.
Hoe zyt gy nu dus koel? zult gy die my voorheen Placht aan te moedigen, nu zelf te rugwaards treên?nbsp;Mm moet (het heugt my noch, ’t geen gy me zei) zynnbsp;Staaten,
Zy% ‘vrouw en kinderen, om zyn geloof verlaaten.
Wat zyt ge ook verre van die liefde, zo volmaakt! Indien uw hart in ’t minft was door die drift geraakt,nbsp;Gy fchaamde ’c u, door my, daar gy zo lang te voorennbsp;Gekriftent zyt, al die vermaaningen te hooren.nbsp;Nearkus.
’k Beken ’t, ik bloos op dit rechtvaerdige verwyt; Maar denk, myn vrind, dat gy noch eerft gÊkriftent zy f:
Di£
-ocr page 39-TREURSPEL. 27 Die heilige yver, daar uw ziel door word gedreeven,nbsp;Is in het minft noch niet verzwakt door’t zondig leven;nbsp;Daar myne in tegendeel verflaauwt is en vergaan.nbsp;Door duizend zonden, dien ik heb ten doel gedaan;
ia, zo, dat alles my onmooglyk fchynt te weezen.
)ie tegenftribbeling, die traagheid, al dat vreezen Acht ik een wilTe draf daar voor te zyn. dank zynbsp;Den Hemel, die u tot een voorbeeld Helt aan my.nbsp;Wel aan, braveeren wy die blinde Afgoderyen*
Laat ons betuigen, wien wy in ons hart belycn.
’k Zal niet ontzien, u daar in moedig voor. te gaan ; Maar toonen, wat men voor de waarheid moet beltaan.nbsp;PoLIEUKTE.
Aan die verrukkingen ken ik Nearkus weder.
De Hemel dort op u weêr zyn genade neder.
De traanen dringen my van vreugd ten oogen uit. Volvoeren wy, ’t is tyd, dat heilige befluit:
Het offer is gereed: laat ons hunn’ vlock-altaaren, Terwyl ze omringt zyn van die valfchc wichelaaren,,nbsp;Vermorz’len, ’t blikzemvuur, daar zy hunhouten God,nbsp;Die door den tyd byna vergaan is en verrot,
Meê wapenen, geheel verbryz’len en verpletten:
Het blinde Heidendom zyn’ plicht voor oogen zetten; Op dat het eind’lyk, van zyn dwaaling onderricht,nbsp;Door al die nevel rnooge aanfehouwen ’t waare licht.nbsp;Nearkus,
Men doe die Heilzon dan voor alle volkren draaien; De waare Godheid van de valfche zegepraalen.
Einde mn het tweede Bedryf.
iS P o L I E U K T E,
EERSTE TOONEEL.
¦WT nbsp;nbsp;nbsp;Paulina.
W at wiflelvallige denkbeelden, vol van fmart! Welk een bekommering beklemt myn trooft'loos hart!nbsp;Waar toeftge, 6 toete ruft? ontlaft my van de zorgen.nbsp;Die my doorpynen van den avond, tot den morgen:nbsp;’k Zoek u in de eenzaamheid; maar ik ben naauw alleen,nbsp;Of ’k word door duizenden gedachten wedr beftreên,nbsp;’t Angftvallige gemoed tracht alles te gelooven;
Dan is ’t rampzalig: dan zyn rampen weer te boven. Nietshoude ik zeker: ja, op ieder oogenblik,
Verkeert myn vrees in hoop,dan wedr myn hoop in fchrik» Als ’k aan Severus denk, vind ik my ’t meeft verlegen;nbsp;’k Hoop op zyn deugd, maar vrees zyn minnenyd daarnbsp;tegen.
’ll Ben voor myn Bedgenoot beducht; hy zal miflehien Zyn Medeminnaar hier met nydige oogen zien.
Een hart, dat teer bemint, vreeft voor geweld en liften.' Ach 1 hunne ontmoeting zal veranderen in twiften.
De een zal den anderen bezitten zien, het geen Hy aan zich zelve toegeëigent had voorheen;
En de andre vreezen,dat nien ’t hem weêr zal onttrekken. Dus zal ’t in de eene fpyt, en de andre zorg verwekken.nbsp;Hnnn’ harten zullen, zelfs op de allerminfte fchynnbsp;Van achterdenken , op het felft beleedigt zyn.
Zo ver zal d’argwaan en de gramfehap hen vervoeren.
Wat mag Ik my door die verbeeldingen ontroeren ? H oude ik hun deugd verdacht! zie ’k die te magtloos aan ,nbsp;Om die oned’le drift te kunnen wederftaan ?
Zyn zy geen meefter van zich zelf ? zyn hun gedachten Niet te edelmoeeig, om die laf heid te betrachten ?
Zy zullen, zonder nyd, elkander zien op ’t leeft.
Ik
-ocr page 41-treurspel/ 29
Ik Weet.,. maar ach! dat zien bekommert my het meeft. t Volk is hier vruchteloos myn Bedgenoot genegen.nbsp;Indien Severus daar den Adelaar Helt tegen?
Zolang myn Vader, die het opperfte gebied Voert van Armenië , die Gunlteling ontziet,
En ’t Huwly k rouwt,daar ’k,op zyn keur,ben in getreeden. Lus ruimt de hoop wéér plaats voor myn angftvallig-heden,
Gy, Hemel, in w’iens magt alle onze neiging ftaat. Maak dat myn vrees weêrom fnyd’le rook vergaat.
TWEEDE TOONEEL.
Paulina, Stratonice.
ZPa UL IN A.
ytgyhet, Stratonice? ach! wat ftaat my te hoopen? Hoe is ’t met Policukte op’t feeft toch afgeloopen!nbsp;Sprak hy Severus in den Tempel ?
Stratonice.
Wat ’s dit! ik fpeur in u veel tekenen van rouw.
Zaagt gy hen handgemeen, of onderling ook twiften.^ Stratonice.
Hearkus.. Achl..
Paulina.
Spreek op, wat is ’er gaans ? Stratonice,
Dien Kriften!
- nbsp;nbsp;nbsp;Paulina.
zwygen dreigt my met een Ichrikkelyk gevaar.
P nbsp;nbsp;nbsp;Stratonice.
hoorde nimmermeer afgryfelyker maar. (men ’ 'ti^ ^'en, helaas! wy zien nu de uitkomft van uw drools met uw Man gedaan.
P AU»
-ocr page 42-30 POLIEOKTE, Paulina.
Hoe! is hy omgekoir.e;' f Stratonice.
Die edelmoedige en doorluchtige van aard,
Is noch Paulina, noch het levenslicht meêr waard. Die Held, die zulk een eer van ’t Volk wierd toegedraagen.nbsp;Die gy, op Vaders keur, en eigen welbehaagen^nbsp;Weleer verkooren hebt tot uwen Bruidegom,
Is nu een'vyaud van den Staat, en ’t Godendom;
Ja, een nleineedige en vervloekte Tempelroover;
Een Muiter, die zich geeft aan altaarfchennis over; Een pelt voor ’t volk, een Schelm, vol alle godloosheid.nbsp;In ’t kort een Krillcu.
Paulina.
Ach! dat was genoeg gezeid. ’t Was juift niet noodig, dus in fchelden uit te vaaren.nbsp;Stratonice.
Wat naam zou ’k geeven aan aie Godenlafteraaren ? Paulina.
Zo hy een Kriftcn is, noemt gy hem zo met recht Maar denkt gy niet, dat gy zyn Echtgenoot dit Zegt?
S TRA TO NI CE.
Hy geeft u rede om hem te vloeken en te haaten.
Een, diedc Goón verlaat, zou wel zyn Vrouw verlaatcn. Paulina,
’k Moet hem bem'nnen, 1‘choon hy me andre reden gaf. Dewyl myn pligt geenzins hangt van de zynen af.nbsp;Indien hy al zyn hart een ander op ging draagen,nbsp;Zou ’k door dat voorbeeld van zynhuwlyk zyn omflaa*nbsp;gen?
Neen, zyne trouwloosheid ontflaat my daar niet vam *k Haat hem, als Kriftea; maar ik min hem, als myn Man-Maar, ach! wie weetj hoe groot de toorn is van mynVader*nbsp;S TRATONICE,
Hy vloekt afgryllyk. cm Nearkus, dien Verrader. Paulina.
Hoe! op Nearkus?
STRji'
-ocr page 43-Stratonice,
Ja, die Schelm heeft hem misleid.
Dit is de vrucht, helaas! van hun gemeenzaamheid.
Hy’s dnor dien Huichelaar, die pelt van Melyteene, Dit uwen arm getroont,naar’tKriftenDoopbad heene.nbsp;Dit is ’t geheim, dat hy u niet ontdekken wou.nbsp;Paulina.
Een zucht vermag veel van een Dochter, of een Vrouw. Ik zal myn Bedgenoot wel uit zyn dwaling trekken,nbsp;Df mynen Vader tot meêdogenheid verwekken;
Doch zo myn traanen niets vermoogen op hun hart, 2al ik te raa gaan met myn wanhoop en myn fmart.nbsp;Verhaal my midlerwyl, wat u is wedervaaren.nbsp;Stratonice.
Wanneer ik daar aan denk, zo reizen my de haaren.
Dy hoorde nimmer zulk een gruwel ’k vrees, Mevrouw, Dat zelf ’t verhaal daar van een misdaad weezen zou;nbsp;Doch ik zal ’t u, wyl gy ’t begeert,in’tkort vertopgen,nbsp;dra zich’t volk had voor de altaaren neêrgeboogeu.nbsp;En de üpperprielter zich naar ’t Ooften toegericht,nbsp;Eefpeurden wy terltond, in’t goddeloos gezicht,
Dun oneerbiedigheid; Zy ftookten hunne tanden,
.j^elf met het dieplt geheim der plechtigfte Offerhanden , lloegen blindelings aan ’t lalPren van de Goón.
Elk morden over den ondtaagelyken hoon;
Dat zy ’t Feeft deeden zulk een’ vuilen fchimp en fpot aan. F'dgy, zei Polieukte, een boute en Jleene God aan.... .nbsp;Eaat my van ’t overigverhaal ontllaagen zyn;
^at Latlergal zy niet al braakten op Jupyn; Eloedfchande was het minfl:, daar zy hem meê betichten,nbsp;^y riepen; hoort., gy Volk, laat um verjland verlichten:'nbsp;yie Godt, die mei ontzag van ons word aangebeén,nbsp;y nieejier en Monarch van dit Heelal alleen,nbsp;yct is een eeuwig en een onafhangk’lyk Weezen jnbsp;Gat geen verandering, noch toeval beeft te vreezen.
U een Codt^ die van de Krijtnen wordt geviert,
-ocr page 44-32 POLIEUKTE,
Die’t lot der ‘wapenen, door zyne macht bejliert.
Daar Decius, die mi ten Rykstroon is gezeten y Zyne overwinningen alleen aan dank moet weeteriinbsp;Hy’s barmbertig en rechtvaerdig te gelyk:
Den Kwaade tot een Jiraf, den Goede tot een wyk.
Gy bid gedrochten aan^ die u niet helpen konnen.
an
Hier op vait de eene, door de razerny verwonnen, Op ’t heiiig Altaar aan, en grypc het OfFervatjnbsp;Dat wyn en wierook te gelyk op de aarde fpat;nbsp;Terwyl zich de andre {’tgeen ’t verfchrikk’iyktl is vnbsp;allen )
Geenfins ontziet, op ’t beeld van Jupiter te vallen;
En ’t voor zyn voeten neêr te werpen, met geweld. Het Volk, door dit gczigt afgryirelvk ontftelt,nbsp;Wanneer ’t den Tcmpei, door die Godenlafteraaren,nbsp;'Zo deerlyk zag onteert, met zyn gewyde Altaaren,nbsp;Dacht op ditoogenblik te zinken in den grond.
D w Vader Feliks, die zich mede op’tFeeft bevond.... Maar daar ’s hy zelf, hy zal u ’t overig vertellen.
DERDE TOON E EL.
Feliks, Paulina, Stratonic E. •
Hf E L I K s.
oe! zich zo Godd’loos, inmynbyzyn,aanteftellenl ’k Zweer, hy zal derven, die Verradr.
Paulina.
Myn Vader, ach! Duld, dat uw Dochter toch uw kniên omhelzen mag-Feliks,
Myn Dochter, ik fpreek van Nearkus, dien Verrader; Uw Bedgent)Ot treit my het harte noch wat nader.nbsp;Schoon hy niet waard is, dat ik hem myn Schoonzoonnbsp;noem,
ftMag van myn hart nkt, dat ik hem tot derven'doem.
Paü'
-ocr page 45-T R E U R S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;35
, nbsp;nbsp;nbsp;Paulina.
k Verwachte dit ook van uw goedertierenheden. Féliks.
Zyn misdaad geeft my tot dit vonnis dubb’Ie redcli.
E) is niet onbekent wat booze gritweldaSn i Wat God’loosheid hy in den Tempel heeft begaan;nbsp;Gy hebt het moog’lyk wel verdaan,door uw Vertrouwde.nbsp;Paulina.
Het was niet vremd,dat hy Nearküs draf aanfchouwde.
Feliks. ' nbsp;nbsp;nbsp;,
Wanneer Nearkus in 4yn tegenwoordigheid,
En ’t aarizieü van het voik, word nd de dood geleid, Zal zulk een fchouwfpelhem wel andre zinnen geevèh,.nbsp;Ee vrees voor ’t derven; eii daar by de zucht tot leevennbsp;Heeft zulk een gfoófe kracht, dat zy het ftoutft gemoed,nbsp;Op’tnad’ren van de doodjterdond weêr aarz’len doet;nbsp;Men werkt veel meer uit doör een voorbeeld, als doornbsp;dreigen.
Hy zal zich daar door tbt gehootiaamheid wel neigen. Bekommer d des niet 1 ’k verzeker u; dat hynbsp;Wel haalt bedaaren zal in zyne razcrny.
Paulina.
2o meent gy hem dan door dit voorbeeld te vertfaagen? Feliks.
Ten minden zal hy zich niet zo hardnekkig draagenv Paulina.
Een kranke trood, helaas! daar gy rny mede vleit, Hat ik moet hoopen op zyn lichte omzett’lykheid!nbsp;Achl ’t is met hem gedaan; hy zal voorzeker derven,'nbsp;Zo’ls; geen genade, als door zyniukeer, kan vet werven.nbsp;Feliks.
Is ’t geen genade, da't hy zich, fn dezen nood.
Hoor inkeer, of benruw kan redden van de dood ? Hy 's zo wel fchuldig, als' Nearkus, die Verrader.
Ik krenk het heilig.recht, uit liefdé van een Vader: E® maak me, om zynentwil, by’tRoomfche Hof verdacht.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Myn
-ocr page 46-Myn Dochter, ’k had van ameer dankbaarheid verwacht. Paulina.
Wat gunft geniet ik,daar ik voor zou dankbaar weezen? Ik k?n de Kriftnen; ’k weet, dat zy de dood niet vreezen.nbsp;Zo Polieukte geen vergiffenis verwerft.
Als op die voorwaarde, is het zeker dat hy derft.
F E LI K s.
Het ftaat alleen aan hem, te derven, of te leevcn. Paulina.
Geef hem genade.
Feliks,
Laat hy die zich zelve geeven.
'k Heb ze in zyn hand gedelt.
Paulina.
Ach! Hemel! zo zult gy Hem Qvergeeven aan die blinde razerny!
F E L i'k s.
Ik geef hem over aan de wetten, die ’k moeten achten.
¦ Paulina.
Is dit de gunft die van een Vader ftaat te wachten!
.Feliks.';,.
Dat hy zo veel doe voor zich zelf, als ik.
Paulina.
Hy ’s blind.
. F E L 1 K S. y :
Hy wil zulks zyn: dewyl hy zyne dwaaling mint.
Paulina.
In aller Goden Naam,...
Feliks.
Roep, die niet aan; de Goden Begeeren zelf, dat ik dien Lafteraar zal dooden.nbsp;Paulina.
’k Weet, dat het Godendorn niet onbarmhartig is. Feliks.
Dat hy die bidde en fmeeke om zyn vergiffenis.
Pau‘
-ocr page 47-r R E U R S FE U 3J Paulina.
Ia ’s Keixers Naam.
Feliks.
Die heeft my hier ’t gexaggegevcö j Om zyne vyanden te ftrafFen aan het leven,
Paulina.
Is Polieukte dat.^
Feliks.
Ja, alle KrilPnen zyn’t. Paulina.
Hy is myn Echtgenoot: ik bid, dat ge u verpynt. Feliks.
Het heilig recht wil, in geen Tempelfchenderyen,
Noch aanzien van perfoon, noch oogeluiking lyea. Paulina.
Ach! welk een wreedheid!
F ELIKS.
Die is nergens na zö groot
Als zyne gruweldaad.
Pauli na.
Indien hy fterft, myn dood Aal volgen op de zyne.
Feliks.
, nbsp;nbsp;nbsp;Ik kan zulks niet beletten:
Ik ben verplicht het recht des Keizers voort te zetten. De Go6n en Wetten zyn my waardiger, als ’r bloed.nbsp;Paulina.
Ach! zo bekreunt ge u ’t niet, fchoon gy hem fneuv’len doet!
. nbsp;nbsp;nbsp;Feliks.
Myn Dochter, gy hebt niet voor zyne dood te vreezeiu Dy zal tot ’t uiterfte niet zo hardnekkig weezeu.
De KrilPnen vallen wel wat y vrig in ’t begin.
A nbsp;nbsp;nbsp;Paulina.
fveh! nbsp;nbsp;nbsp;geenzins, dat hy zyn Godsdienft tweemaal ini
v.cn dag yerloch’nen zal: neen. Vader, die gezindheid Canbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Valt
-ocr page 48-36 P O L I E U K T E,
Valt daar toe te y v’rig en ftandvaftig in haar blindheid. Ook is het geen geloof, dat hy, als zuigeling,nbsp;lil zyne onnozelheid, van ’s moeders borlt ontfing,nbsp;Maar uit een eigen keur van zelfheeft aangenomen:nbsp;Des zyt verzekert, dat hy niet de dood zal fchroomen;nbsp;Maar dat hy , willig en onwankelbaar, als all’
De blinde Krilf’ncn, voor zyn dwaaling, üerven zal. Dat Volk iklt glorie in ’t verachten van de Goden;
Zy kuflên yverig de hand, die hen wil dooden.
Als of die daar de poort des Hemels door ontfloot. Moord,brand, vervolg hen met de afgryzelykite dood,nbsp;Zy zullen zich verheugd ter wreedftc llraf zien doemen,nbsp;En die het fchandlykit fterft den grootlleu Mart’iaairnbsp;noemen.
F ELIKS,
Wel aan, ’k zal Polieukte in zyne wenfehen dan Voldoen; ’k zal...,
Paulina.
Vader, ach 1 F ELIKS.
Spreek my daar niet meer van. Paulina.
Ik bid u. Iaat u door uw Dochter toch bewegen.
VIERDE TOONEEL.
Feliks, Paulina, Aleinus, Stratonice.
H nbsp;nbsp;nbsp;Feliks.
oe ’s ’t met Nearkus?
zVlbinus.
Die heeft zyne ftraf gekrecgen; F ELIKS,
Hoe droeg zich Polieukte, op ’t aanzien van zyn ftraf? Aleinus.
Dié brandde , om hem terftond te volgen in bet graf.
Hy wierd in ’t allerminft niet door zyn dood bewogen;
Hy
-ocr page 49-Hy iag die aan, myn Heer, gelyk met nydige oogeii. Paulina.
Ik heb zulks al voorfpelt; ik bid u anderwerf,
Myn. Vader, zo gy niet begeert, dat ik ook (Icrf.... Feliks.
Uw min toont zich voor dien Ontrouwen te ongeduldig. Paulina.
’k Ontfing hem van uw hand, myn liefde is ganfeh on-fchiildig:
’k Trad met hem, op uw keur, in huwelyksverbond. Ik fmoorde een vlam, die zelfgcen Koningin rnisflond.nbsp;Laat die gehoorzaamheid, die ik u droeg voor dezen.nbsp;Nu tot een werktuig van uw medclyden wcezen.
Wyl ge alles toen op my vermogt, door uw gezag, Uuld, dat ik nu ook iets op uw gemoed vermag. ‘ quot;nbsp;Feliks.
Vergquot;myn geduld niet meer.
Paulina.
Wat hoor iklgrooteGoden! quot; Feliks.
Daar ’s geen genade, als die ik u heb aangeboden.
Uy zult niet vord’ren, door uw zuchten en gebeên:
Gy fpiit uw traanen flechs en ook den tyd met een.-’k Wierdjdoor u,in’t begin tot fchreijen haalt bewogen; Maar myne plicht weêrhiel de traanen in myne oogen.
Ik zal hem fpreeken. Ga: berei u mcê daar toe:
Doet voor dien Kriften dan zo veel gelyk ik doe. Maak, dat uws Vaders toorn niet hooger komt te ftygen.nbsp;Zoek zyn behoud’nis van hem zelve te verktygen.nbsp;Paulina.
Ach! Vader....
Feliks.
, nbsp;nbsp;nbsp;Laat me alleen.’t is vrucht’loos dat gyfchreit:
1 Verwekt my meer tot toorne als mededogendheid. Ga,fnieek uw Bedgenoot; die (laat u meer te vreezen.nbsp;Gy zult meer vorderen, my minder laltig aveczen.
F ELIKS, Albinus.
Hf ELIKS.
oe droeg Nearkus zich in dien rampzaal’gen ünat? Albinus.
Gelyk een Bruigom, die ver’r/cugt ter trouwfeeft gaat, Geduldig, zonder ’t recht in ’t minft te wederdrceven,nbsp;Rykhalzend naar de dood, afkeerig van het leven,nbsp;Standvaftig, vol van moed, ontziende vuur noch dolk.nbsp;In ’t kort, hy flierf, gelyk als al het Krilten Volk.nbsp;Feliks.
Hoe droeg zich de andre ?
Albinus.
Als ik gezegt heb; onverflaagen^ Ta, ftouter, als hy ooit voorheen zich heeft gedraagen,nbsp;Hywenfchte, dat hem mogt gebeuren’t zelve lot.
Men kon bezwaarelyk hem krygcn van ’t fchavot. Feliks.
Ach! my rampzalige !
Albinus.
Elk beklaagt u; en met reden, Feliks.
Alblen, gy weet niet, door wat zorg ik word beftreeden; Wat al hartstochten in myn droef gemoed ontdaan;
Ik word door liefde en haat gelyk’iyk aangedaan: ’k'Voel, dat myn hart word onophoudelykbewogen,nbsp;Door droefheid, hoop en vrees, doof wraak en mede-' dogen.
’k Acht Polieukte, ja ’k bemin hem, mdar tk haat Zyn dwaaling, daar hy zich zo door verleiden laat.
’k Moet hem beklaagen.-ik zouhemwelgundigweezen; Maar’k heb dan Decius en ’t Godendom te vreezen;nbsp;Die dreigen me allebei, zo ’k hem in ’t leven fpaar.
In ’t kort, myn vrind, myn ampt, of leven loopt gevaar.
Al-
-ocr page 51-39
Albinüs.
Vorft Decius, die zyn gedacht kent en vermogen.
Zal door de ving’ren zien dat Vaderlyk meêdogen. Feliks.
Gy weet, hoe ftreng en fcherp ’t gebod des Keizers is : Dat. zulk een gruweldaad duld geen vergiffenis.
En fchoon ik Folieukte al wou genade gunnen,
Zou ’k dan die misdaad wel in andre ftraffen kunnen? Albinus,
Schryf aan den Vorft, zo gy daar zwaarigheid in ziet; Dat die u laft geeve, of hy fterveii zal, of niet.nbsp;Feliks.
’k Vrees, datSeverus daar myn val door zou bewerken. Hoe edelmoedig ik dien Held ook aan mag merken,
’k Verzeker u, dat hy de verontwaardiging,
Die hy geleden heeft door myiie weigering,
JNoch niet verbannen heeft uit zyn geheugeniflen j Dewyl hy daar alleen myn Dochter door moeft miften.nbsp;Hy zou myn traagheid, in het ftraffen van die daad ,nbsp;Affchildren, als of die uit inzigt fproot van ftaat,
Om my meer aanzien by den Armeniër te geeven.
Ook zal hy moogelyk zyn hoop weer doen herleeven. En denken, dat hy licht, na Polieuktes val,
Zync oude Minnares in de armen krygen zal.
Nu oordeel eens, tot welk een ftaat ik ben gekomen. Wat van Severus niet zal werden ondernomen,
Als hy ten tweedemaal zyn hoop verydelt ziet.
Zal ik u zeggen, wat my vaak te binnen fchiet,
Wat laf belluit zomtyds my zou vermeeft’renkonnen?
*t Is haat’lyk, ik beken’t, ik heb het ook verwonnen, Hoe fterk het tegendeel my dreigde met gevaar,
Gy weet dat Folieukte een ftut en fteunpilaar Van myn gezag verftrekt;doch zo hy kwam te fterven,nbsp;Zoude ik noch grooter ftut en fteunpilaar verwerven ,nbsp;D;e my verheffen zou in hooger top van eer.
Maar liever ftort’ het vuur des Blikfems op my neêr,
C 4 nbsp;nbsp;nbsp;Eer
-ocr page 52-^ HOLIEUKTE,
Eer ik mvh hart 20 laat door ftaatzncht o verwinnen, Dat ik daar eer en plicht door ban uit myiie zinnen.nbsp;Albinos.
’k Weet, dat uw hart daar toe veel te edelmoedig is. Maar wat belluit gy?
Feliks.
’k Ga naar zyn gevangenis;
’k Zal zien,of hem de dood niet zal vervaar)ykweezen; Zo niet, zal ik hein door zyn vrouw zien te beleezen.'nbsp;Albinos.
Maar als hy evenwel hardnekkig blyft, myn Heer; Wat dan? '
Feliks.
Weet ik het zelf? ach! vraag my toch niet meer. Ik weet niet, hoe ik dit het oorbaarlle aan zal leggen.nbsp;Albinos.
Myn Heer, ik vind my zelf verplicht,om ute zeggen. Dat heimelyk het Volk reeds mort: het zal geenz'ins 'nbsp;Gedogen, dat het bloed van dien doorluchten Prins,nbsp;Het eenigfte overfchot, uit Koningen gefprooten.nbsp;Door handen vafi een Beul onwaardig word vergooten,nbsp;’k Zag by het Rechthuys reeds een t’faamgerot getal :nbsp;Ik Vrees, dat men op de poort geweld gebruiken zal,nbsp;Om hem te ontzetten.
Feliks.
Men moet zulks geeiizins geheugen, ’k Zal hem terlloiid hier in verzek’ring laaten brengen.nbsp;Albinos.
Haal hem zelf af; my dunkt, dat zulks het yciügfte i?. Siil 't morrend volk, met hoop van zyn vergiftenis.nbsp;Feliks.
Wel aan, zo hy volhard in zyne rasernyen,
Zal ik in ’t heim’lyk hem zyn draf daar voor doen lyert.
Einde van bet derde Bedryf.
TREURSPEL. VIERDE BEDRYF.nbsp;EERSTE TOONEEL.
POLIEÜKTE, Kleonus, WachU
quot;Wr nbsp;nbsp;nbsp;POLIEÜKTE.
W at zegt ge, Kleonus ?
Kleonus.
Paulina vraagt naar u,
P Q L I E U K T E.
O byzyn! bittreftryd! daar ik voor fchrik en gruw!
Feliks, kond myinhctminft geen vrees inprenten; Ik lachte met uw woede en felle dreigementen;
U w eerde wapens dorfl: ik moedig weêrftand bién; Daar zegepraalde ik van; maar ach! gy wéét miirdiien,nbsp;Dat; alle uw’ Beulen niet zoveel op my vermogen,
Als llechs een enk’le traan van haai-e aanminnige oogen. ’k Bid, Hemel, dat gy my verderkt, in dezen nood.nbsp;En gy, Nearkus, myn getrouwe Kruisgenoot,
Die zich van d’Eng’len, als verwinnaar, ziet begroeten, Zie, met wat Vyandin ik noch zal word’len moeten;nbsp;Reik my uw hand, en zet my meerder krachten by ;
Op dat ik niet bezwyk’, maar triomfeere, als gy-.
Wilt gy me een vriendfehap doen, gy Wacht ? ’k heb u van nooden.
Kleonus,
Wy wilden wel, myn Heer, maar ’t is ons dreng verboden. POLIEUKTE.
Ik verg uniet, dat gy my hier alleenig laat;
Klaar dat dén v^i u vier dechts naar Severus gaat.
Ik heb aan hem een zaak van groot belang te ontdekken. Die trouwe diend kan u toch tot geen nadeel drekken.nbsp;Gy zult my, zo gy u komt derwaards heen tefpoên,nbsp;Op ’thoogft verplichten, en hem grootcvrindlchap doen,nbsp;C j-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kleo-
-ocr page 54-Kleonus.
\Vyl voor Severus is, kan ik my des verfchonen, Polieükt’e.
Schoon ik onmagtig ben, hy zal ’c u ryklyk loonen. Ga, Kleonus, maak, dat hy hier terllond verfchyn’.'nbsp;Kleonus.
Ik vlieg, myn Heer, en zal hier aanftonds weder zyn.
TWEEDE TOO NEE L.
APolie'ukte alleeJi.
anlokk’lyke oorl'pronK. van veel rampen en elen den, Gy aardlche wellult, die my geen meer vreugde geeft,nbsp;Aanhangfels van het vieefch,wiltuvry vanmy wenden?
Waarom verlaat gy niet, die uverlaateii heeftJ Gy ydle glorie, daar myn ziel door word bewogen,
Al uw geluk beilaat alleen In ydeleoiiftandvaftigheên:
Wyk van me, ik ken uw krank vermogen:
Gy blinkt als glas in ’s menfchen oogen ;
Maar hebt die broosheid ook met een,
Des denk niet, dat gy my voortaan meer zult bekooren, Gy Helt my vruchteloos al dat vergank’lyk goed,
Al ’t heil en voorfpoed van Godts vyanden tevooreu, Die hy weêr op zyn beurt rechtvaerdig vallen doet.
• Dat zy zich vry tot (laat en mogendheid verheden; Maar wee! die zich daar op verlaat:
’t Zwaard, dat hen boven ’t hoofd hangt, ftaat Hen op het allerfelll te treffen,
Als zy ’t gevaar het minlt befeifen;
Dewyl 't hangt aan een zyde draad.
Ontmenfchte Decius, die zich met bloed entraanen Der droeve Kriftenen, gelyk eenTyger meft,
De Hemel zal ons haalt eèn weg ter vryheid baanen ,
En ons ontflaan van zulk een haatelyke peft,
De
-ocr page 55-T R E U R S P E L. 43
De tyd genaakt, dat ons de Parthen zullen wreeken; Dat zy den Gyiisb’ren Perfiaannbsp;Ook zullen van uw juk ontflaan.
Gy hebt Godts blikfem reeds ontfteckcn:
Zy (iaat ten wolken door te breeken.
Tot ftraf van uwe gruweldaamp;n.
Laat Feliks my tot zoen van zyne gramfcbap flachten.
Dat myn meSminnaar, die meer aanzien heeft ,als ik, Vry voorgeef, dat hy dan naar ’t huwelyk zal trachtennbsp;Van myne Bedgenoot; ’k wenfch na dat oogenblik.nbsp;Geen waereldfche inzigt zal my immermeer beleezen ;nbsp;’k Voel in ’t herborene gemoednbsp;Een heil’ger drift, een eed’ler gloed;
Paulina, my zo waard voor dezen,
Acht ik een hinderpaal te weezeii;
VVyl zy my fomtyds wank’len doet.
Aanbidd’lyk Denkbeeld,Bron enSpringair aller vrench-den,
Hoe heuchlyk is het zoet, waar meê ge een Kriften vleit! De hoop van uw genot houd ons op ’t pad der deuchden.nbsp;Sluit hart en oogen voor al ’s waerelds ydelheid-:
Veel grooter is uw heil, als iemand kan bevatten;
Wat zyt gy heer’lyk in myn z,in!
Gy hebt geen uiteind, noch begin.
Laat vry de waereld, met haar fchatten,
Uit haaren dubblen aspunt fpatten,
Gy leeft en heerfcht, eeuw uit, e^uw in..
Dat Heilig vuur... maar’k zie Paulina herwaards komen. Haar fchoonheid, die myn ziel voorheen had ingeno-men,
L zo aantrekkelyk niet meer in myn gezicht;
Dewyi myne oogen zyn verklaart door ’s Hemels licht.
DER’
-ocr page 56-DERDE TOONEEL,
PoLiEUKTE, Paulina, Wacht.
MP OLIEUKTE.
evronw , wat oogwit heeft u herwaards aange» dieeven ?
Is ’t tot myn bylland? of om my;te wcderftreevcii ? Staat uwe liefde jiaar myn leven, of myn dood?
Komt ge, als myn Vvandin? of als myn Bedgenoot? Paulina.
Gy hebt geen vynndfchap. dan van u zelf te vreezen; Gy zyt behouden zo gy wilt behouden weczen;
Tot wat uitfpoorigheid ge u zelf ook hebt gebiagt,
G w leven en uw dood liaan noch in uwe magt.
Ach', denk, tot welk een trap van eergy zytgelleegen, Wat glorie gy niet by de waereld hebt vcrkrcegeii :
Gy ayord hier van al ’t volk bemint, gevleit, geviert; De Stedehouder,-die dit Wingewell bellicrt,
Is uw fchoonvader; maar, helaas! wat nuig ’t u baaten, Zo gy uw dapperheid, uw eer, gezag en ilaaten,
Daar by den luider van uw eigen Ham verraad,
Eu door d? handen van een Beul bezopd’len laat. POLIEUKTE.
'k Stel op iets grooter en verhev’ncr myn gedachten : Eertytels, mogenheid, en edele gedachtennbsp;Zyn flechs fpceltuigen van het tuimelende lot,
Dat d’cen helpt op den troon, en d’ander op ’t moord-fchavot:
Een edlcr Staatzucht heeft myn ziel nu ingenomeu:
Ik poog ’t onllcrflyk voor het derf’lyk te bekomen; Ik ding naar een geluk, dat nimmermeer verkeert.nbsp;Het Welk de nyd en tyd, ja 't Nootlot zelf braveert.nbsp;Is ’t zulk een dwaasheid, dat ik dit rampzalig leven.nbsp;Dat voor een korten tyd my is te leen gegeeven,
En
-ocr page 57-En van zich zelf, gelyk een yd’Je rook, vergaat,
Dat ik dat tyd’lyïc goed voor ’t eeuwige verlaat? PAULIN^t.
Inbeeldingen, waar meê de Kristenen zich vleijen. Tot welke uitfpoorigheid laat gy u niet inisleijeii!nbsp;Genomen, ’t viel u al te beurt, waar rasê ge u trooft,nbsp;‘t Staat echter niet aan u, dat ge u verreukelood .nbsp;Noch uwen dood verhaalt: gy zyt verplicht, uw levennbsp;Ten dieiift van uwen Vorlt en ’c Vaderland tegeeven.nbsp;POLIEUKTE.
Ik heb dat menigmaal gewaagt, in flag op flag,
’k Weet, wat de Faarri door zulk een yd’le roem vermag: Dat Decius door zyn’ Voorvaders, die op heden.nbsp;Noch worden met ontzag geviert en aangebeden, •
En by het Roomfehe volk als heilig zyn geacht.
Na drie paar eeuwen op den Rykstroon is gebfagt.
’k Beken, ik ben verplicht, als onderdaan, myn leven Ten dienft van Vaderland en wettig Vorll te geven:nbsp;Maar beh ik dat niet meer aan mynen Godt verplicht.nbsp;Dien Vorll der Votften, die ons gaf het levenslicht?nbsp;Indien ’t een eer is, voor zyn wettig Prins te derven,nbsp;Wat glorie is het niet het levenslicht te derven,
Ter liefde van zyn Godt!
Paulina.
Wat God ? waar fpreekt gy van? POLIEUKTE.
Zacht, zacht, Paulina, denk, dat hy ons hooren kan. Het is geen Godt als de uwe, in Tempels opgeflooien.nbsp;Van goud, of koper, naar de vorm uws breins gegooten;nbsp;Het is een God, die van de Krifl’nen word geviert.nbsp;Die hemd, aarde en zee door zyne macht befliert.nbsp;Paulina.
Aanbid hem in uw hart; of anders moogt gy vreezen.... POLIEUKTE.
Zou ’k AfgoSn eeren, en in ’t hart een Kriften weezen ?
Pau-
-ocr page 58-^ P o L I E ü K T Ei Paulina.
Veins, tot Severus van dit Hof vertrokken is.
Houd dan by Vader aan om uw vergiffenis.
PoLIEUKTE.
’k Heb geen vergiffenis, dan van myn Godt te hoopen. Hyhoed my voor ’t ge vaar, dat ik zou kunnen loopen,nbsp;Zo ’k ’s waerelds lift; noch lang ten doel zou moetennbsp;daan.
’k Zal uit het Wafchbad der geni ter llachtbank gaan. Ach! kende gy ’t geluk j het geen ons ftaat té wachten,nbsp;Hoe weinig zoud gy dit rampzalig leven achten!
Maar ik fpreek vruchtloos van dien onwaardeerb’ren fchat,
Wyl ’t UW verftokt gemoed, noch blind verfland niet vat. Paulina.
Dit gaat te hoog: ik kan dat laft’ren niet meer hooren.
’t Is tyd, Ondankb’re, dat myn ongeduld en tooren U met rechtvaardige verwyting gaa te keer.
Is dit de liefde en trouw, die gy aan my weleer Zo duur gezwooren hebt? gaat u myn ramp enfmartenbsp;En troofteloos verdriet wel eenigzins ter harte?
Ik zal niet reppen in wat jammerlyken Üaat En droeve wanhoop gy my na uw derven Iaat;
’k Dacht, dat de liefde u dit wel brengen zou te binnen. Ik heb uwhart nok niet getracht door dwang te winnen;nbsp;Maar ’k zie nu eindelyk, Trouwlooze, dat die min.nbsp;Die gy zo teer,naar ’t fcheen ,my toedroegt in’t begin,nbsp;Geheel verflaauwt is; wyl ze u niet zo verr’kan brengen,nbsp;Dat ze u een traan dechs van meêdogenbeid doet plengen.nbsp;Gy fchynt vcrblyd, om dat gy my verlaaten zult.
Zelf vleit ge u iu myn fmart en bitter ongeduld.
U w ongevoelig hart verbeeld zich noch na ’t derven,
’t Genot van een geluk, dat ik zal moeten derven.
Is dit de vrucht, helaas! dan van ons huw’lyk? fpruit Daar zulk een wederzin, en liefdeloosheid uit?
F O'
-ocr page 59-P o L I E U K T E, 47
POLIEÜKTE,
Helaas!
Paulina.
Hoe koel en traag, laat dat helaas zich hooren: Indien die zucht noch uit een inkeer wierd gebooren,
Zy zou, hoe flaauw zy is, my trooften in myn fmert. Maar ’k ziegy fchreit ,’tgaatwe! ,nugy bewogen werd»nbsp;PoLlEUKTE.
Achl dat de Hemel dat ik u door myn fchreijen En droeve zuchten uit de duifternis kon leijen.
’t Is waar, ik fchrei: maar ik befchrei uw droeven ftaat: Om dat ik, na myn dood, u in die blindheid laat:
Eh zo de droefheid ons daar hoven ’t hart kan knagen. Zo zal ik eeuwig uw rampzaligheid beklaageu;
Doch zo die Rechter, die dien grooten Vierfchaarfpant, Zich myner'bedè erbermt, in dien volmaakten ftaud.nbsp;En eenigzins noch door myn fmceken word bewogen.nbsp;Zal hy het dekfel haalt afiigten van uwe oogen.
Gy, Godt, zyt het alleen, die die genade-ons doet: Zy is al te edel en te zuiva;r van gemoed.
Om tot een offer van den helfchen Vorft te (trekken: Laat toch het hloed uws Zoons haar zuiv’ren van dienbsp;vlekken.;
Op dat zy in die droeve, en dikke duifternis Miet koom te fterven, daar zy in gebooren is.nbsp;PaU;Lina..
Wat zegt ge,Onzalige ? wat durft gy niet al hoopen? PoLlEUKTS,
’t Geen ik zou garen met myn leven willen koopen.
Paulina.
Veel liever zou ’k....
P o L I E u. K T E.
Men kan Godts geeft niet wederftaan; ’t Hart word daar heim’lyk, eet men ’f weet,door aangedaan.
Maar dat gelukkig uur is nu noch niet geboren,
4S POLIEUKTE,
Dat God voor eeuw'ig tot uw vryheid heeft verkooren. Paulina.
Bemin me, en vlei u niet met dat gewaande lot.
P OLIEUKTE.
’k Min u meer als my xelf, doch minder als myn Godt, Paulina.
Zó gy me mint, to tracht my nimmer te begeevem P ÖLlEUKTE.
Zogyme miiit, 20 tracht my moedig naar te ftreeven. Paulina.
’t Is niet genoeg, dat gy my trouweloos verlaat,
Gy wilt me ook brengen in dien jarrimerlyken liaat, POLIEUKTË.
’k Trachtu dienkruisbaan op te leiden,voor myn fterveri, Op dat ge oln hoog ook 20ud de Matelktoon verwerven;nbsp;Paulina.
Inbeelding.
Polieukte;
Waarheid.
Paulina.
Voor den blinden valfch' verdicht. PÖLIEÜKTE.
Eerfl was ik blind, Mevrouw, maar nu ben ik verlicht. P A U L, I N A.
Gyfchynt niecr naar uw dood dan Bedgenoot te haakem P o LI E u K T E.
Gy Ichyntuw God zelf,om de waereld, teverïaakeni Paulina.
Sterf, Trotze, ik zie dat u myn byzyn reeds verdrkti. PöLIEUKTË.
Leef, leef gelukkig, en va! iny zo laftig niet, Paulina.
Wel aan, Ondankb’re , ik zal....
49
TREURSPEL.
VIERDE TO ON E E L..
PoLiEDKTE, Paulina, Severos, FabianüS,
PaulinA.
Ma
jaar hoe! wat ’s uw begeeren^. Severn's ? komt gy een rampzalige braveereri ?
Zyn dit dan tekens van een edelmoedig hert?
POLIEUKTE.
Die Held verdient niet, dat hy zö bejegent werd:
Ik bid, Iaat ons voor hem met meerder achting fpreekem Hy is in dit vertrek gekomen op ttiyn fineeken.
Vergeef’tmy. Heer, dat ik u hier verfchynen doe: Schryf myn gevangenis die onbeleefdheid toe.nbsp;k Heb u ontboden, om, voor ’t einde van myn’ dagen,nbsp;Dien koftelyken fchat zelf aan u op te draagen:
Ik geef de deugdelykfte en kuifchte die ’er leeft,
’t Volmaakfte Vrouwenbeeld dat Godt gelchapenheeft, Om deugd en dapperheid naar waarde te vergelden,
Aan d’edelmoedigfte, en de bloem der Roomfche Helden* Gy zyt elkander waard: veracht d’aanbieding niet.
Om dat zy door de hand eens Bedgenoots gefchi^. Indien zyn leven u heeft vanlt;malkaêr gefcheiden,
^yn dood zal u weerom vereenen, met u beiden.
Leeft, leeft gelukkig tot het uiterfte oogenblik In onderlinge min: maar fterft, gelyk als ik;
^o zyt gy altyd de gelukkigfte der menfchen.
Men lei my nu ter dood: ’k heb hen niets meerte wen-fchen.
Kom, Wacht, ik heb gedaan.
50'
P O L I E U K T E.
VYFDE TOONEEL. Séverüs, Paulina, Fasiakus,nbsp;Severus.
’kSta te eeiiemaal verflclt,
Eti opgetogen, door de blindheid van dien Hdd. Eeiihart, dat u bemind.... (maar wie kan zich onthou*nbsp;wen
Van u.te minnen,die üwfehoonheid komt teaanfehou-» wen ?)
Wat blinde razerpy heeft hem hier toe gebrogt!
Gy zytnoch n^anw’Iyks door denEchtenband verknocht, Öf hy tracht wedepm ’t bezit van u te ontbeeren.
Een vrerpde inbeelding moet de Kriftenen rpgeeren: ’t'Geluk moet eind’Iops zyn dat hen te wachten flaat,nbsp;Dewyl hy daarom zulk een fchopnen fchat verlaat,nbsp;Diep i|i in eeuwigheid niet gaaren zou begeeven,
Xl was het piTl ’t gebied des vyaerelds, ja het leven.
my de Hemel zulk eep gropie gunft getopnt,
Dat myne liefde ipet uw Huw’lyk was gekroond,
Ik had my lêdett voor Godtheid ne^rgebogen, Dan die ’erftraalt alfeep uit uw bekopr’lylte opgen:
*k Stierf liever duiïénd dpón, eer dat ik u vefliet;
Ja, ’k'wou veel liever.,,,
Paulina.
Zacht, Severus, hpogerniet. Die vlam, waar dopt uw ziel voorheen was ingenpmepnbsp;Mogt, tot ons beider fchand, wcêrom tc -voorfchyiinbsp;komen.
Gy ziet het groot gevaar van mynen Bedgenoot.
Ik denk niet, dat gy, op het vonnis van zyn dood, Dathy elk oogenblik van Feliks ftaat te ontfangen,nbsp;DQöjr iji'unenyd vervoerd, uw hoop ftelt en verlangen,
Zyt
-ocr page 63-jt
PEL.
t’ R EUR
Zyt vry verzekert, dat ik, na zyn droeve vali De afgryffelykfte ftraf veel liever lyden zal.
Eer ik myn hart dan aan een Bruidegom zal fchenkeii, Dien ik van zynen dood in ’t minfte kan verdenken.
Zo ’k u noch cenigzins bemiiide in dezen ftaat,
Zou myne liefde zelf veranderen in haat.
’k Verwacht dit niet van u, gy waard daar tóe voor dezeii Veel te edelmoedig; ’k hoop, dat gy het nóch zult weezen;nbsp;*’k Weet, dat gy veel ver moogt op myn Héér Vaders hert:nbsp;Ja zelf, hy vreell u: en zo Polieuktc w^erdnbsp;Van hem ter dood gedoemd, word hy uw welbehagennbsp;En niinnenyver tot een offer opgedragen.
Ik bid u, dat gy dien Rampzaaligen behoed:
Maak, dat men hem toch niet zo fchand’lyk rterven doet. Beken, ’t valt zwaar, tnyn Heer, waar toe ’kuaaiinbsp;durf rnaahen;
Maar welk een weg zult ge u tot eer en glorie baatten ^ Zo ge uw meêminnaar zelf iit volle vryheid ftelt.
Die daad paft u alleen, ó edelmoedig Held.
Acht gy die eer niet veel ? gy zult daar boven maaken, Dat zelf een V rouw, naer wiens bezit gy pleegt te haakeil inbsp;En daar gy moogelyk noch Heimelyk naer tracht,
Aan u verfchuldigd is, ’t geen zy het waardigfte acht. Dit ’s u genoeg gezegt: ik zal niet verder fpreeken.
'k Ga, zonder antwoord te verwachten op mynfmeekcnt Indien gy ’t vonnis wilt beletten, zo is ’t tyd.
Vaar wel, erinner u, dat gy Severus zyt.
ZESDE TOONEEL.
Severus, Fabianos.
Wa
Severus.
. at hoor ik, Fabiaan, ach! kan ik zulks gelooven I Door welk een blikfemflagzie’k myn geluk verftovenl
die my dacht te zien ten top van nayn geluk,
D z nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vind
52, P o L I E U K T E,
Vind nry gcdompelt in een doel van ramp en druk, Hoe', zal een V'’rouw my, in het midden van haar fmarte,nbsp;De plicht voorllellcn van een edelmoedig harte Vnbsp;Ach! gy zyt al zo wreed, als edel van gemoed.
Is ’t niet genoeg , dat ik die zuivre minnegloed,
13ie zo (landvallig is, uit plicht, moet wederftreeven? Moet ik noch pleiten voor myn Medeminnaars leven Vnbsp;F A EI A N ü s.
Dat zy by Feliks, dien Ondankb’ren, voor hem pleit. Wat voordeel wacht gy van die edelmoedigheid?
bEVERüS.
’k Zal daar door tooncn,dat ik haare min ben waardig; En dat de Hemel, die ons fcheid, is onrcchtvaerdig.nbsp;Fabianüs.
JBcticht den Hemel niet van onrcchtvaerdigheên ;
Maar denk eens, watgy waagt, Zo hy word vry gebcên; In welk een yfelyk gevaar gy u gaat (lecken:nbsp;HetiscenKrillen, voor wiens vrydom gy wilt fpreeken:nbsp;Een Volk, dat Decius als zyn doodvyand haat.
Uw val Haat valt , myn Heer, zo gy dit onderftaat.
S E V E R n s.
Wat zegt gy, Fabiaan? wat raad moogtgymy geeven! Denk, fchoon Vorft Decius myn ampt, myn ftaat, mynnbsp;leven
Jn zyn vermogen heeft, dat echter zyn gezag Niets op myn neigingen, noch eer, noch plicht vermag.nbsp;Hier port de deugd my aan, ’k meen die ook op te volgen,nbsp;’t Zy dat zich ’t lot op my dan goed toont, of verbolgen ,nbsp;Ik zal geen dood ontzien, maar fterven, vol van vreugd;nbsp;Dewyl het heertyk is, te derven voor de deugd.
’k Zal vorder gaan, en u de grond myns harts vertrouwen, ’t Geloof der Krid’ncn, dat zo haat’lyk word gehouwen,nbsp;En door ons Priefterdom, als Goddeloos, gewraakt,nbsp;is zoaffchiiwlyk niet, gelyk het word gemaakt.
’t Is waar,de Vord verklaart hen ’t levenslicht onwaardig; Maar ’k acht hem in geen zaak, als daar in, onrcchtvaerdig.
Men
-ocr page 65-T R E. U R S P E L. s3^ Men maakt dien aanhang by ’tgemeene volk verdacht,*nbsp;iVoor duivels Kunllenaars, uit d’afgrond voortgebragt;nbsp;Een dekkleed, daar xy ’t recht kwaïiiujs meer kracht doornbsp;geven,
Om ’tdiep geheim daar van te fmooren met hun leven. Wat Olfers zien vvy niet zelf binnen Romens wal?
Wat tempels , altaars, die men, Goden ten geval,
Baar aan wanlchcpfels van Egypten toe gaat wyden? Wie zien wc, als ’t ’t Kri(tendom , om Zynen Godsdienftnbsp;lydén?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;
Wat (leekt in ons geloof niet al geheimenis!
De een ottert Ceres, om dat zy milddadig is;
En d’ander, brandende van hoopelooze minne,
])id Venus aan , en houd die voor zyn Huisgodinne.
Ja, Rome, die dat volk zo (Ireng nu brand en blaakt, Heeft ccrll een fterft’lyk mciifch tot haare God gemaakt;nbsp;En deze dwaaling is ons noch zo by gcbleeven.
Dat we al de Keizeren vergoden, na dit leven ,
En vullen ’t firmament des Hemels door ’t getal.
Maar als ik my daar op ronduit verklaaren zal.
Al die vergoding en gcitaltveranderingen,
Zyn niet als fabels, en verfierdc bcuzelingcn.
De Krift’nen hebben flcchts één Godt, die al w'^atleeft, En eeuwig leeven zal, uit niet gcfchapcn heeft;
Ja , op wiens wenk alleen de waereld word bewogen ; Daar d’onze in tegendeel verdeelt zyn in vermogen.
Al zou my ’t blikfemvuur vermorz’len van Jupyn ,
’t Getal is .veel te groot, om waare Goón te zyn:
Licht zyn ’t verdichtzcls, om het volk in toom te houwen, Grondflagen , om ’t gezag des waerelds op te bouwen.nbsp;In ’t kort, de Krifi’neii zyn eenvoudig en oprecht:
'Zy houden zien altyd vaft aan de deugd gehecht.
Waar zaagt gy , dat zy zich iets naat’lyks onderwonden ? Zyn ze ooit op diefftal,moord, ofoverfpel bevonden?nbsp;Zy hebben altemaal één hart, één ziel, één zin.
Hoe is hunne omgang! hoe vol liefde en zuivre min!
).
D 3 nbsp;nbsp;nbsp;Zy
-ocr page 66-^4 P O L I E U K T E ,
Zy bidden aelf voor ons, terwyl wy hen vervolgen.' Zaagtge ooit in ’t Kriftendom, fint wy het zo verbolgennbsp;Gemartelt hebben , met ondraagelyk geweld,
Een muiter, die zich heeft daar tegens aangeftelt? Waar zyn Soldaaten, die zo trouw voor Rome ftryden ?nbsp;Zo lydzaam als ze zyn in hunne draf te lyden,
Zo moedig vind men hen in ’t heetft der oor’logsvlam: Als Krygskpecht zynze een Leeuv/ : als Onderdaan eennbsp;Lam.
Jii ’c kort, ’k heb met dat volk te teder mededogen, lt;.'i)!n die vervolleging te aanfehouwen voor mynoogen :nbsp;Ik zal dien aanhalig fteeds befchermen, waar ik kan ,nbsp;En maak’ met Policuktc eerft een begin daar van:
zal zyn Bedgenoot verplichten door zyn leven: ^yn medelyden en myn eer vernoeging geeven.
Eindt van bet vierde Bsdryf,
EERSTE TOONEEL.
Feliks, ilLEiNus, Kleonus.
Z nbsp;nbsp;nbsp;Feliks.
aagt gy’t bedrog niet, dat Scverus voed in’t hart,^ Ziet gy niet zyiie h.aat, cn myn verdriet enfmart ?nbsp;Albinos.
Severus kwam me, als een eêlmoedige , te vooren: Gy, als een vader, vol wraakgierigheid en tooreii.nbsp;Feliks,
’k Weet, dat Paulina. van.Severus word veracht,
Dat hy, door deze lilt, mync ondergang betracht.
Hy pleit om zyn gen4 : door Imeeken, bidden,dreigen, Zoekt hy myn draf heid tot meêdogenheid te neigen;
Ja, durft my zeggen in ’t gezigt, dat hy myn val,
Zo Polieukte derft, gewis berokk’nen zal.
Door die gemaakte Ichyn poogt hy me in’t net te trekken. ’tBedrog is veel te plomp voor my,om ’t niette ontdeltken;nbsp;De laagen van het Hof w’^eet ik zo wel, als hy;
Ik ken die lillen en vermomde veinzery:
Severus poogt vergceffeh zich zelf vergramt te houwen. Ik merk, wat hy me by den Keizer poogt te brouwen.
’t Geen hy my afvergt, zou daar na een misdaad zyn. Onnoz’lcn zou hy wel misleiden, door dien fchyn.nbsp;Maar een oud Hoveling laat zich zo niet bedriegen;nbsp;Zya achterdenken, is niet licht in flaap tc wiegen.
De ervarentheid heeft my zo ver gebragt, dat hy De ftreeken van het Hof wel Iceren mogt van my.nbsp;Albinus.
Wat pynigt gyu zelf mot hem verdacht te houwen!
F5I.IKS.
5« POLIEUKTE,
’t Zy ook wat tekenen van vrindfchap hy onS doet,
Dit ’s de eerde kfie, die een Hov’ling volgen moet. Zo Policukte zyn geloof niet af wil zweeren,
En van het Kriftendom tot onze altaren keeren,
Zal ik, pnaangez.icn Severus voor hem pleit,
De wetten volgen , die my llreng zyn upgeleit.
Jkbidjmyn Heer,fchenk,om Paulina, hem het leven. Femks.
Het ftaat niet in myn magt om hern gena te geeven; Maar aan den Keizer. Zo ik hem in ’t leven Ipaar ,
Stel ik ons alle beide in ’t uiterfle gevaar.
Albikus,
Scveyus heeft belooft...,
Feliks.
Albfen, dat zyn maar liften.
Ik weet te wel, wathaatde Vorft draagt tot een Kriften , D.at zich Severus in het grootft gevaar zelf fteekt.
Zo hy een enkel woord voor Polieukte fpreekt.
Ik zal hem' voor het laaft eens ondergaan, met reden. Ga, Kleonus, en doet hemaanftonds herwaards treeden.nbsp;Zo zyn hartnekkigheid dan niet bewogen werd ,
Zo breng hem weg, en dryf hem voort een pook door ’t hert.
TWEEDE T O O N E E T.
Feliks, Albikus.
AAlbinus. ch! welk een vonnis.
F ELIKS.
’tls myn plicht ditvoorttezettc.i, Zo ik wanorde, en ’t volk iii k muiten wil beletten.nbsp;Het laat reeds blyken, dat het zyiic zyde kieft;-Des is ’t noüdzaak’lyk , dat men geen meer tyc} vcrlicft.nbsp;Indiea ik Hechts een dag vertoefde, zoude Uvvrccien,nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dat
-ocr page 69-TREURSPEL.
Dat ik van ’t vonnis geen meer Meefter zoude weexen. Sevcrus zou my by den Vorft betichten, datnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
Ik hcim’lyk met het volk zclt’ aangefpannen had. Albinus.
Door welk een achterdocht zyt gy niet ingenomen! Niets is’cr, of het doet u aarzelen en fchroomen. Cmaak,nbsp;Zie toe, Heer, dat men ’t volk hier door niet hooploosnbsp;Dat, na zyn dood, het niet uit wraak, aan ’t hollen raak.nbsp;Feliks.
’t Gemeen zal, na zyn dood, vergeefs flaanaan het muiten: En zo ’t geweld gebruikt, dat zal zich zelf wel ftuiten;nbsp;Indien men ’t Hechts laat voor een korten tyd begaan.
’k Heb dan, ten opzigt van den Vorll, m yn plicht voldaan. Maar Polieukte komt, men poog’ hem omtezetten. ,nbsp;Gygt; Wacht, bezet de deur, om de ingang tebcletten.
DERDE TOONEEL.
Feliks, Polieukte, Alhinos.
RF E LI K s.
ampzaal’gc Polieukte, is dan het levenslicht Zo haatelyk voor u ? of is ’t een wet, of plichtnbsp;Van ’t blinde Kriftendom, zo roek’loos zich tewaagen? •nbsp;Polieukte.
Ik haat het leven niet, ö neen, ’t kan my behaagen,
Als daar ’t gewilTe geen geweld om lyden moet:
In tegendeel, ben ik gereed, ’c op ftaande voet Aan dien weer te offren, die ’cmy heeft te leen gegeven.nbsp;Dit is een wet, waar naar het Kriftendom moet leven.nbsp;Hebt gy nu harts genoeg, zo volg my na daar in,nbsp;Feliks.
Zoude ik u volgen, daar gy, zo verdwaalt van zin. Uw ondergang reeds hebt beflooten? welke reden!nbsp;Polieukte.
Zeg, myn verheffing, tot de grootfte heerlykhedcn.
gt;1
-ocr page 70-58 POLIEUKTE,
^ nbsp;nbsp;nbsp;Feliks.
Gan my ten minden tyd, dat ik die kennen leer.
Wys my den rechten weg waar langs ik my bekeer, Fnuit myn dwaalingraake, ofanders moógtgy vreezén,nbsp;Dat gy aanfpraakelyk zult voor myn blindheid weezen.nbsp;POLIEI’KTÈ.
Befpot den Rechter van dien grooten Vierfchaar niet. Het zal te laat zyn, als gy voor zyn Richtbank zietnbsp;De Vorften, harders in een zei ven daat verfchynen.nbsp;Daar zal hy weer op u ’t bloed wreeken van de zynen.nbsp;Feliks
’k ZartKridenbloed niet meer verdorten, na deez’dag; ,Maar dulden, dat het zyn geloof vry oed’nen mag;nbsp;Ja, wat noch meer is, ik zal uw befchermer weézcn.nbsp;PoLIEUKhE.
Hoe! meent gy , Feliks, dat wy voor het dérveii vreCzen ? Neen, ’t is noodzaak’lyk, dat men ons vervolge-en drukk’;nbsp;Dat is het werktuig van ons opperde geluk.
Wat is eaiKriden , die bekommert is voor ’t derven V De afgryzelykde dood doet ons hier na verwervennbsp;De groonte Martelkroon. Godt, die altyd zyn volknbsp;Voor ’fgoeddoen loont, gebruikt Ibmtyds ook zwaard ennbsp;Om proef te neenien van’t dandvadige gewiff:. (dolk,nbsp;'JVlaar gy verdaat toch niet Ciie heilgeireimenifTe :
Dewyl Godt die aan zyn’ verkoor’nen flechts ontdekt. Felxks.
’k Zeg uochmaals, ’k wenrch,dafgy my uit myn dwaaling PonEUKTE.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(trekt.
Wat inzigt kan in u dat heilig vuur verkouden. Feliks.
’k Heb, orn Severus, my op u vergramt gehouden? Veins ficcnts, tot zyn vertrek.
Polieokte.
O neen, ’k veins nergens om. Strooi dat gefuikerd gif voor ’t blinde Heidendom, (zen.nbsp;Ben Kiriden menfeh betaamt het véiuzcn, noch het vree-,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hy
-ocr page 71-T R E y R s. R E L. S9. Hy moet, iu ’i oog van al de wacreld, Kriftcn weezen.nbsp;Feliks.
Het is geen heil’ge drift, indien gy daar door word Meer tot uw dood , als myn behoudenis, geport.
Mt Weet, dat ik vruchtloos daar myn tyd in 2ou befteedeiii ’t Geloof is Godlyk, niet afhangk’lyk van de reden.nbsp;Maar als ik triomfeer in ’t hetnelfche gebouw ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-
EnGodt, van aangezigt, tot aangezigt, aanfchouw,' Zult ge,op myn bed,veel eer die gnnft van hem verwerven.»nbsp;F E E I K s.
Gy tracht me in wanhoop dan te brengen, door uw lietr veil?
Schoon myne dood u al een Schoonzoon miflcn doet. Dat kleen verlies werd door Severus ruim geboet:
Hy is tot groot gezag en Mogendheid verheven:
’t Is een verwiffeling die u kan voordeel geeven. Feliks.
Staak vry dat lafteren, Ondankbaare, ’t is tyd.
|k heb u waardiger gehouden, ais gy zyt.
Ik zoude,in, weerwil van myngoedheid,doorditfpreekeny Zo wel,als ’t Godendom,mv vanuwfehempeu wreekeiunbsp;POLIEÜKTE.
Wat ’s dit? dus fchidyk tc veranderen van toon?
Die y ver komt, naar ’ii merk, weêr boven van uw Godö. En die van ’tKriftendom fcbynt teeenemaal vervlogen,nbsp;'k Beken, het veinzen heeft op u geen groot vermogemnbsp;Feliks.
Denk niet. Vermetele, dat ik zal immermeer Opvolgen ’t fnood bedrog van uw verfierde Leer.nbsp;k Heb u daar in gevleit, om n daar uit tc trekken,nbsp;ik docht uw leven, en den tyd, zo lang te rekken,
1 ot dat Severus v'as vertrokken uit dit Ryk;
Maar ’k merk, dat ik de Go6n daar door verongelyk. Ik flcl noch in uw keur, waar meê gy hen wilt paaijeolt;
DosT'
-ocr page 72-6o P O L I E U K T E ,
Door’t ftortcn van uw bloed,of’t wierookvat te z waaijeii. P o LI E U K T E.
Myn keur (laat vaft.... maar daar ’s Paulina. Welk een fmart!
VIERDE TOON E EL.
Feliks, Polieükte, Paulina, Albinos.
W nbsp;nbsp;nbsp;Paulina.
ie zal my’t meed van u doorpynigen het hart?
Of zult gy ’t alle beide, op ’t allerfeKl bedryden ?
Is dan de liefde, en’t bloed, vervremd vanmedclydenl? En mync Bedgenoot cii Vader zo ontaard...,.
^ nbsp;nbsp;nbsp;Feliks
Spreek met uw Man.
POLIEUKTE.
Leef met Scverus'. hy ’s u waard. Paulina.
'Vermoor my vry, Barbaar; maar daak die bittre reden.
PoLIEUKTE.
Die trouwe liefde, zo vol zuiv’re tederheden,
Die zulk een groot verdriet in onze fcheiding dclt, Wier bed bevredigt door het Huw’lyk met dien Held.nbsp;Zyn deugden hebben u voorheen bekuoren konnen.
Dy heeft u teör bemint: gy waard ook al verwonnen. Paulina.
Wat heb ik u misdaan , dat gy my nu, tot fpyt En fchand myns Huwlyks, zulk een tcd're min verwyt,nbsp;Die ’k heb, alleen om u, gebannen uit myn zinnen?nbsp;Denkeens, hoe dier ’tmy Hond, eer ik diekon verwmnen :nbsp;Wat bittre dryd ik niet te boven ben geraakt,
Eer ik u ’t hart, dat door een voorwerp,zo volmaakt, Al.reeds vermeeftert was, heb kunne» overgceven:
Nu moeige,om mynent wil, uzelf ook wederdreeven, Zo ge in-uw hart.noch voelt'de minde erkentenis,
¦-UC.... nbsp;nbsp;nbsp;Zo i
-ocr page 73-TREURSPEL.
Za volg Paulina, daar 2e in voorgetrceden is.
Laat deze deugd u tót een waardig voorbeeld Urekken; Duld , dat ik u daar door inag uit die dwaaling trekken;nbsp;Op dat ik zelfvan u kryge uw vergiffenis.
Verwerptgy noch myn beê, die zo rechtvaerdig is? Zo zie, wat traanen ik om uwentwil moet plengen.nbsp;Wil uwe Bedgenoot toch tot geen wanhoop brengen.nbsp;PoLIEUKTE.
6r
lt;*•
Ik zeg tl andermaal, leef met Severus vry,
Gy zyt hem lief en waard , of anders fterf met my.
’k Heb medelyden met uw’ zuchten en uw’ traanen: Maar ach 1 ik fchrik voor ’t geen waar toe gy me aan durftnbsp;maanen.
Gy fpilt maar vruchteloos daar in uw zorg en tyd.
Ik ken u niet, zo lang gy niet gekriftend zyt.
Kom, Feliks, kom, voldoe ’s Ryks wetten en geboden, Die u zyn opgelcgt; wreek u en uwe Goden.nbsp;Paulina.
Ach! Vader, llraf hem toch naar zync misdaad niet.
Ik bid, dat gy op zyn rampzaalgeblindheid ziet. Natuur heeft groote kracht; haar indruk en vermogen,nbsp;Die zy heeft op het bloed, zal nimmermeer gedoogen,nbsp;Dat zich een vaders hart verloch’nen zal: 6 neen,
Hier in ftel ik myn heul,myn hoop, myn trooft alleen. Laat my een firaalflechts van meêdogenheid verwerven.nbsp;Zo dieRampzaal’ge llerft,zark aanftonds methemfterven.nbsp;Denk, welk een toorn dit zal verwekken in deGoón,nbsp;Als zy de onnoz’le met de fchuldige zien doón.
Zy zullen ’t vonnis zelf voor onrechtvaardig houwen, Wanneer zy komen zulk een fchouwfpel aan te fchou-wen.
Gy, die ons Dcelgenoots gemaakt heb van één lot, Kunt de eenc,zonder deandre, onmooglykdoemen totnbsp;pe dood. Wat zou ’t voor u een groote misdaad weezen,nbsp;Zo gy nu fcheidde, ’t geen gy hebt vereent voor dezen.nbsp;Een hart, zo uaauw verknocht aan zynen Bedgenoot,
Scheid
-ocr page 74-64 P O L I E Ü K r Ei Scheid daar in eeuwigheid niet af, als door de dood;
Ik merk, dat gy alreeds 7,yt door inyn fmartbewogeni Dat gy niy i\artv,icc met een vaderlyk meêdogen.nbsp;FeLiks.
Myn Dochter, ik beken ’t; ’k merk, dat het harte van Eén Vader nimmermeer y.ieh 7.elf verloch’nen kan:
Die heilige indruk, daar ’t eens is door ingenomen, Zal, hoe het ook mag gaan» altyd weer boven komcuinbsp;Het myne voelt zich reeds getroffen, door üw fmert.nbsp;Kom, maaken wy, dat hy, door ons, bewogen werd.
Rampzaargc, zyt ge alleen dan met aan ’t hart te raakciij Poogt gy uw misdaad onvergeeffelyk te maaken?nbsp;Aanfehouw de traanci;, die Paulina om u fchreid:nbsp;Brengt n die tuivre min niet tot meèdogcnheid ?
Zyt ge onbeweeglyk voor ecii Bedgenoot en Vader? Treft u de liefde en ook dcvriendfchap’t hart niet nader ?nbsp;Zyn wy niet waardig, dat gy door ons werd behoed,
’c Zy men uw kniên omheize, en voor u val te voet. PÓLIEUKTÉ.
Wat ftrikken fielt ge, om my te trekken ten bederven j Nagy my mcenigwerf gedreigt hebt te doen derven.nbsp;^Nfearkus, op ’t fchavot, voor myn gezigt, geflagt;nbsp;Dit hart bcdreedeil, door de liefde en haare kracht;
Na ge u zo yvrig tot het Kriftendom getoont hebt,
De waare Godtheid go geladert en gehoont hebt, Komt gy , 6 grpwel! met u beide. Moet ik dannbsp;Zo veel verwinnen, eer ik zegepraalen kan!
Gy toont u al te traag om tot een eind te komen. Neem uw befluit; ik heb het myne alreeds genomen.
’k Bid maar één Godt aan , die’t Heelal gefchapen heeft. Waan voor dat hemel, aarde, cn ’t diepft des afgrondsnbsp;beeft;
Een goedertieren Godt,' een Godt, die zelfs zyn leven, 'Tot ops behoudenis, ten beften heeft gegeeven:nbsp;iDie noch begeert, dat hy een daaglyks offer ftrckk’nbsp;Tot zuivering van ons doodfchuldig erfgebrek.
TREU RSPEL, 63 Maar’k fpreek daar vrucht’lDos van, wylgy ’t niet kuntnbsp;bevatten.
Wat heeft men alle uw Goóti in gruw’lcn uit zien fpatten! Bloedfchande,en overfpcl, moord, roovery, in’tkort,nbsp;Al 't kwaad, waar om men hier ter dood veroordeeltnbsp;word,
Zynal de deugden , daar ze u in zyn voorgetreeden.
Ik heb den Tempel, daar ze in worden aangebeden, Met zyne Altaaren gantfeh ontheiligt en ontwyd;
De beelden afgernkt, uw Godendom ten fpyt.
’kZou’t noch doen, zo ik zulks niet reeds had ondernomen ;
Al was het in ’t gezigt des ganfehen Raads van Romen, Ja, van den Keizer zelf.
F ELIK8.
In ’t eind wykt myh geduld Voor myn rechtvaardc toorn. Aanbid hen, of gy zultnbsp;Zó aanftonds fterven.
POLIEÜKTE.
’k Ben een Kriften.
Feliks.
Zwaai de Gode»
Het Wierookvat, of ik zal u.terftond doen dooden. PoLIEÜKTE.
Ik ben een Kriften.
Feliks.
Welk een wrevelmoedigheid! Myn Wacht, voldoe de laft., die u is opgeleid.nbsp;Paulina.
Ach! waar lejd gy hem heen?
Feliks.
Ter plaats daar hy zal ftervenj PoLIEÜKTE.
Paulina, dealpaanwy*
t ' ¦ nbsp;nbsp;nbsp;Pau-
-ocr page 76-' I ^ nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Paul!NA.
i nbsp;nbsp;nbsp;Ik volg u in het graf.
) nbsp;nbsp;nbsp;’k Bid, volg my niet, of (la van uwe dwaalirig af
Feetks.
i nbsp;nbsp;nbsp;Freng hem uit myn gezigt, ’t begint my tc verdrieten.
I ' nbsp;nbsp;nbsp;Wylhy wenfchtnaarzy 11 dood, zalhy zynwenfchgcnic-
i nbsp;nbsp;nbsp;(ten.
'i nbsp;nbsp;nbsp;VYFDETOONEEL.
Feliks, Albinus.
I
V nbsp;nbsp;nbsp;Feliks.
crpynig my hier toe, maar ’k moet zulks wel bc-’ nbsp;nbsp;nbsp;(laan.
j nbsp;nbsp;nbsp;Myn goedertierenheid had my byna verraan.
; nbsp;nbsp;nbsp;Laat de Armenieren nu het morrend hoofd opfteeken :
Laat zich Severus vry , met vinnig fchclden wreeken; Ik heb dit vonnis tot myn zekerheid gevelt.
Maar (laat gy over myn geftrengheid niet ontftelt? Zaagt ge ooit een Kriften, die zich zo hardnekkig toonde }
! nbsp;nbsp;nbsp;Die met zulk laftcrcn dcGoón en menfehen hoonde?
’li Heb myn meedogend hart voldaan. U is bekent. Wat moeite en zorg ik al voor hem heb aangewend:
¦ nbsp;nbsp;nbsp;Wat deed ik niet, om dien Rampzaligen te fpaaren!
I nbsp;nbsp;nbsp;Had hy op ’t laaft zo niet in Icheiden uitgevaaren ^
, nbsp;nbsp;nbsp;En op het Godendom gclaftert en gefmaalt,
i nbsp;nbsp;nbsp;Ik had bezwaar’lyk van my 'zelf gezegepraalt.
Albinus.
Licht zult gy de eer, die door die Zege word genoten, tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Haaft doemen: wyl ze in zich iets haat’lyks houd befloten.
i nbsp;nbsp;nbsp;’t Bloed van een fchoonzobn dus te Horten, doorzyniaft,
-1 nbsp;nbsp;nbsp;K iets, dat Feliks, noch geen wakk’ren Romer paft.
Feliks
Wat eer heeft Manlius en Brutus noch te Romen? inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Die Itlelden, deeden die hun eigen bloed niet ftroomen ?
J nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Die
-ocr page 77-l)ie fchandvlek had men toen in geen geflacht geleén, Maar eer geftooten door ïyn eigen boezem heen.nbsp;Albinos.
Gy zyt nu al te verre in heete toorne ontfteeken;
Als die verkoelt zal zyn, zult gy wel anders fpreeken. Alsgy Paulina ziet, wanhoopend, volvanfmart,
Met tnaanen in ’t gezigt, zal ’t mededogend hart.....
F ELIKS.
Zeis dien Verraar gevolgt; ’k vrees, dat zy zal beletten Het vonnis, dat ik heb gegeeven, voort te zetten.
Ga, trek, zo’tmooglykis, haarvan datfchouwfpelaf. Zeg, Kleonus, dathy delaft, dieikhemgaf, (ren.nbsp;Terftondvoltrekk’, ga heen, volg aanftonds mynbegee'-A L BIN u s.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(keeren.
’i Zal niet noodzaaklyk z yti; ’k zie haar reeds her waards
ZESDE TOONEEL.
Feliks, Paulina, Albinos.
OPadlina.
Ntmenfchte Vader, kom voltrek uw dwinglandy; Dit offer is noch waard aan uwe razernynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(men:
Te zyn geflacht: laat zich uw wreedheid dit nietfehaa-V oeg uwe Dochter met uw Schoonzoon weer te faamen: Wat wederhoudu? gy hebt hier dezelve ftof:
’k Heb van myn Bedgenoot dezelve misdaad, of Dezelve deugd geërft: myne oogen zyn ontflooten; (ten,nbsp;Zyn dierbaar bloed, dat door uw’Beulen wierdvergoo-En uit zyn wonden my gefpat is in ’t gezicht,
Heeft daar de dikke fchel van dwaaling afgelicht.
’k Heb my daar in gedoopt, tot zuiv’ring van ’tgewilTc. ’k Geloof, ik hoop, ik zie door al die duiflcrnifTe;
Ja, ’k ben een Kriften: is dat niet genoeg gezegt?
Draag zorg voor uw gezag, voldoe het roomfehe recht; Ofgy moogt voor den Vorft wel Adderen en beeven.
E nbsp;nbsp;nbsp;Uw
-ocr page 78-66 P O L I E U R T E ,
EJ w val flaat vaft, indien gy my niet brengt om ’t leven.
Zie Polieukte alreeds in een volmaakter ftand:
Ik 2.ie, dat hy my met Nearkus reikt de hand.
Breng my by uwe Goón, die ’k nu voor Afgoón reken. Hy brakllechts één daarvan, ikzalaldeandrebrecken:nbsp;Het Blikfemvuur, daar gy hen meê gewapent ziet,
Zelf in een oogenblik verbryzelen tot niet.
’k Zal door dat heilig vuur dan ’t eerft weêrfpannig wezen,
Geen wetten der natuur,noch Kinderplicht, meer vreezen. Het is de wanhoop niet, die my dus fpreeken doet;
’ris ’t eerfteuitwerkfel van ’tgekriftende gemoed.
Wat hebt gy langer by u zelve te overleggen ?
Ik ben een Kriften: moet ik u dit nochmaals zeggen ?
Vaar voort, verzeker, door myn dood, uw lot en ’t myn’i Wy kunnen allebei hier door gelukkig zy n;
Gy zult dan uwen ftaat en mogenheid behouwen,
Ik Polieukte, in’t ongenaakbaar licht, aanfehouwen.
Eeliks, Severus, PaulinAj Faeianos, Albinüs.
RSeveros.
Ampzalige Amptenaar der roomfche Monarchy, Ontaarde V ader, Haaf van Staatzucht, hoe, meent gy,nbsp;Dat ge uw gezag, door zulk een wreedheid, zult ver-grooten?
’kZie, Polieukte is dood: gy hebt zyn bloed vergooten. De voorfpraak, die ik deê tot zyn behoudenis,
Is de oorzaak licht, dat hy zo dra geftorven is.
Ik heb gefmeekt, gedreigt, maar gybleeft onbewogen. Dicht hieltgemy verdacht, of van een klcen vermogen.nbsp;Maar ’k zal u haaft doen zien: zelfs door uw eigen val,nbsp;D*t?fch Severus nooit van iets beroemen zalj
’tGeen
-ocr page 79-T 'R E U K S P E L. 67 ’t Geen hy niet kan, opzyngezettentyd, voltrekken;nbsp;}3atdie, dien bederft, kon tot befcherfner ftrekken.
V nbsp;nbsp;nbsp;aar voort, volhard in die getrouwe dienden; toonnbsp;Door zulke gruwelen uwe y ver aan de Goón.
Maar als gy u van daat en ampten ziet ontblooten,
Erinlier u dan, vt'aar uw val is uitgefprooten.
Feliks.
Ach! blyf, Severus, duld, dat iku wreeken mag.
Verwyt my niet, dat ik my n daat en myn gezag Op myne wreedheid bouw ; ik offer myn vermogen ^nbsp;Haar valfche glans, die eerd zo fchitterde in myne oogen,
V nbsp;nbsp;nbsp;oor uwe voeten op: ’k doe afdand van ’t gebied:
De daat, daar ik naar tracht, is zovcrganklyknict.
Ik word daar heimelyk, met kracht, toeasangedreeven; ’k Moet me aan een drift, die me onbekent is, overgeeven.nbsp;’k Voel, die beweging bant de wreedheid uit myn zin,
En dort my ’t zei ve vuur van mynen Schoonzoon in.
O ja, hyis’t, die, door een heilig mededogen,
Den waaren Godt, voor zyn \'quot;ervolger heeft bewogen; En zynegund zo ver tot ons gedacht verwekt,
Dat hy den Vader, met de Dochter, tot zich trekt.
Hy ’s door myn tieranny ten Martelkroon verheven:
Nu baant hy my de w^, waar langs ’k hem na moet ftreeven.
’kHeb zyn geluk bewerkt: nu zorgt hy weer voor ’t myn’. Ditis der Krid’nen wraak, als zy beleedigt zyn.nbsp;Heilzaame wreedheid! wie had ooit gedacht voor dezen,nbsp;Dat uw gevolg zo zoet, zo aangenaam, zouweezenlnbsp;Paulina, reik aan my uw hand. Severus. Kom,
Volg uwegramfehap vry, en offer ’t Godendom Twenieuwekrid’nenop. ’tZalhenop ’thoogdbehaagensnbsp;Paulina.
Nu is myn lot voltooit, en myn geluk vol dagen.
Ter goeder uur vind ik myn lieven Vader weer.
Feliks.
68 P O L I E U K T E, amp;c.
Severus,
Wie word, op’t tien van zulk een Schouwfpel, niet bewogen?
Het is iets Godd’lyks, ’tgeen weaanfchouwen voor onze oogen.
Haar moet in ’ t Kriftendom, dat elk zo vloekt en haat,
Iets fchuilen, dat ons blind verftand te boven gaat.
Het leid een leven, zo rechtvaardig en geduldig;
Zou daar de Hemel niet zyn eenig loon voor fchuldig ? Hoe meer men ’t onderdrukt, hoe moediger het word.nbsp;Hie deugd word wis dat volk van boven ingeftort.
Ik heb ’t altyd bemind, hun lydzaamheid gepreezen,
Ja zelf gezucht, als ik één zag ter dood verweezen,
En mooglyk leer ik hen meer kennen , door den ty d.
J)at elk zich midd’lerwyl in zyn gewilTe kwyt.
Zyn Godsdieftft vier’, naar zyn verftand, gewoonte, en zeden.
ZytgyeenKriften, blyf’t, en volg uw zinn’lykheden ; ’k Zal u in ’tallerminft daarom niet haaten, neen;
Blyf uwen Godt getrouw, en Decius met een.
Ik zal hem trachten van die wreedheid aftetrekken,
Al zou het tot myn val, ja wis bederf verftrekken. Myns oordeels, gaat haal te ver tot uwe Kerk.nbsp;Feliks.
Hat u de Hemel in dit heilig opzet fterk,
En, naar verdiende van uw zuivere gewifle,
U, door zyn waarheid, trekke uit deze duifternifTe.
Kom laat ons gaan, myn Kind, om volgens onze plicht, De hand te danken, die ons de oogen heeft verlicht.
Doen wy de Martlaars in cen waardig grafftéê draagen y En alle Volk’ren van den waaren God gewaagen.
Einde van het vyfde en laatjie Bedryf^
-ocr page 81- -ocr page 82- -ocr page 83- -ocr page 84-i, ■gt;ky’''- - nbsp;nbsp;nbsp;'i; 4'
rO/'.V nbsp;nbsp;nbsp;â– â– . Z'