D E
HARTOG van BOURGONDIE, ’GRAAVE van HOLLAND,nbsp;ZEELAND, enz.
DOOR
PIETER VERHOEK.
Ml
:if
t’A M S T E L D A M,
% de Erven van J. L e s c a i l j e en D j r k R a n k, opdeBeursfluis. 1724.
Met riÏTilegie.
-ocr page 2- -ocr page 3-AAN DEN
EN M'.
f E aloude Dichters toonde in hun gedichten zaa* ken,
; Welk plagten hunnen Voifl, ofVaderlandte ‘ raaken,
Den volke, en’t geviel den Landzaat,als hy zag ’t Geen over eeuwen lang gebeurde, of op dien dagnbsp;Gefchiede, door dien t’ hem ’t geheugen dee verklaaren.
Wy, hatende al ’t gedruis van Trooje en Thebe vaarcn, Een afgefchreve ftofFe, en yder een bewult,
Belanden, als zy ook wel eer, op eigen kuil;
En koozen eene (tof omzichtig; want van veele Gefchiedeniflen fchikt zich weinige ten fpeele.
Dan daar de zaak geheel, en een en enkel draaft,
De tyd is opgemerkt, de plaats (iaat va(t gellaaft-Maar ofwy hier den band welvoegen enontknoopen, De deelen hechten tot dat zy ten einde loopen,
En uit elkanderen afvloeijen zonder dwang,
Eene evenredenheid der leden, t’faamenhang, Welfpreekens verrewen zyn voegelyk verdreeven,nbsp;Gezonde leeringen ten zedeles gefchreeven.
Naar perzonaadjes drift de redenen gepaft,
Gf die, van voor tot eind, zich zelfs gclyk, zyn laft En eigenfchap behoud, (laat ons nu af te wachtennbsp;Naar yders oordeel valt; indien wy maar betrachtennbsp;t Verniaakelyk en nut te mengen , te doen ziennbsp;Eloe’t paerd der ziele, kwaad te temmen, tegebiên,
Zegt Plato, de eerlyke en heihaame gedachten Verfmyt, de onmaatige wclluftigheên, in krachtennbsp;i\ls wilde heeften, elk aanvallen; hoe de ftrafnbsp;Het kwaaddoen volgt, welk valt van zelfs in eigen graf,
’t Geweld in ’t eind noch voor gerechtigheid moet bukken, Want leeringen zyn ’t zout van alle treurfpelftukken;nbsp;Belchieren wy ons wit; maar meeft indien ons de eernbsp;Gebeurde dat het u gewaardige, myn Heer,
TJ it de ed’le en gryze Stam der Backeren gebooren,
Ons Hartogs Kareis Recht goedgunftigaan te hooren,
Zo groot een treur ftof a 1 s men ooit by de oude vond,
Uit ’t Spaanfeh ofFranfehgeweft, maar Nederlandfchen grond;
Danzullenwy, volmoeds, van uwe gunft gewaagen. Word u eerbiedig en gulhartig opgedraagen
AllerVerpVigde Dknaar
V A N D E
**nne refpeftive Godshuyfen onder andere mede moeiten werden ¦ ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- Biy.
De Staten van Holland ende Weftvriefland doen te weten, alfoo ons vertoont is by de Regenten van het Burger Weeshuis endenbsp;^«de Mannenhuis der Stad Amilerdam.en, in die qualitevt.te famennbsp;^ygenaars, mitsgaders Regenten van den Schouburg aldaar, datfy,nbsp;“Pplianten , ledert eenige Jaren hebbende gejouifl'eert van onfennbsp;.fttoyeof Privilegievan dato 21 Maiiöpp. waar by Wy aanhenSup-Phanten, in hun qualireythadden gelieven te confenteien, accorderennbsp;®nde Odiroyeren , datfy, gedurende den tyd van vyftieneerft achternbsp;®n volgende Jaren, de Wercken , die doenmaals ten diende van hetnbsp;Ooneel teers gedrukt waren, ende van tyd tot tyd, nog vorder in hetnbsp;^•gtgebracht,ende ren Tooneelegevoertfoudewerden, alleen foudenbsp;Jiogen drukken, doen drukken, iiytgeven ende verkopen, nu onder-^ondeti.dat de jaren,by het voorgemelde ons Octroy of Privilegie ge,nbsp;^3gt;rit,opden 21 dezer Maand Mai was komen te expireren;ende de-jj y* de Supplianten ren meeden diende van de Schouburg, ( waarvan
?®*^*denreerr ,) de voorgemelde Werken, foo van Treurfpellen
J’sllen, Kluchten, al Sanders, die reers gedrukt, en tenTooneele ge-j.’^ett waen, of in het toekomende gedrukt, en tenTooneele gevoert mogen werden , geetne alleen, gdyk vootheenen, foudenbly-drukken,doen drukken,uyrgeven en verkopen,ten eynde defelvenbsp;P ®'ken, doorbet nadrukken van andere , haarU)yder,(oo in taal, alsnbsp;Ptlkond,niet mogten komen te verliefen, dog dat fulks aan hen.Sup-P‘lt;anten,na de expiratie van het bovengemelde ons Octroy ; en fulks
-ocr page 6-naden ai Mai dezes Jaarsi7i4-®gt;**g*P*f'*'fft*®*’troudewefen. foo ?ondcnfy Supplianten hun geoootfaaktfigtekeerentotons, onderdanig verfoekende, datwy aan hen Supplianten, in hare bovenge»nbsp;fneldequaliteyr,'geliefdente verleenen prolongatie van her voorfz.nbsp;Oéfroy of Privilegie,omttie de voorfz. Werken,fbo van Treurfpellen,nbsp;Blylpelien, Kluchtenalsandere,reersgetnaakten tenTooneele ge»nbsp;roert, enalsnog in het ligtrebrengen ende tenTooneele tevoeren,nbsp;den tyd van vyftien eerft achter een volgende Jaren, alleen te mogennbsp;drukken en verkopen .ofte doen drukken en verkopen, met verbodnbsp;aan allen andere op feekere hoge penen, by ons daarregente ftatne-rcn incommuni forma; So is’tdatwy de fake,ende’t voorfz. verfoeknbsp;overgemerkt hebbende, ende genegen vvefende, ter bede van de Sup-pl ianren. nyt onfe rechte wetenfchap, Souveraine magt en authoriteyt,nbsp;defelve Supplianten geconfenteert, geaccordeert ende geoéh-oyeertnbsp;hebben, conlenterco, accorderen ende odtroyeren, haarby deezen,nbsp;datfy,geduurende den tyd van vyftien eerft agter een volgende jaarennbsp;de voorfz. Werken, foo van Treurfpellen, Biyfpellen, Kluchten alsnbsp;andere,reetx gemaakt ende ten Tooneele gevoert, en als nog in’t lichtnbsp;te brengen, ende ten Tooneele tevoeren, binnen de voorfz. onzenbsp;Landen alleen fullen, by continuatie.mogen drukken,doen drukken,nbsp;uyrgeven en verkopen . verbiedende daarom allen en een ygelyk. denbsp;Yüorfz. Werken, in’t geheel ofte ten deele, naar te drukken, oftenbsp;«Iders naargedrukt, binnen den feiven onfen Lande te brengen, uyt tenbsp;geven, ofte vetkopen, op de verbeurte van alle de naargedrukte, in»nbsp;gebragte.ofte veikogre exemplaren,ende een boete van drie honderdnbsp;guldens,daar en boven te verbeuren .te appliccren een darde part voornbsp;den Officier, die de calangie doen fal, een darde part voor den Armennbsp;derPiaatfen daar’t cafus voorvallen fal, ende het refterende dardenbsp;part voor de Supp'ianten, alles in dien verftande.dar \vy de Supplianten met delen oni'en Octroye alleen willende gratificeren tor verhoe*nbsp;dinge van hare fchade door het iiadtukken van de voorfz. Werken gt;nbsp;daar door in genigen deele vcrftaan deninhoude van dien te .authori-feren , ofte teadvoucren, ende veel min defelve onder onfe Prorexienbsp;•nde befcherininge eenig meerder credit, aanfien, of reputatie te g^'nbsp;ren , nemaar de Supplianten in cas daar inneietsonbehoorlyksloudenbsp;influëren . alle het felve tot haren lafte fullen gehouden welen te ver-intwoorden, tot dien eynde wei expreft’elyk begeerende,dat by aldiet*nbsp;fy defe onfen Odlroye, voor de voorfz. VVerken fullen willen ftellen,nbsp;tiaar van geen geabbrevieerde ofte gecontraheerde inentie fullen ino-Pep maken, nemaar gehouden lullen wefeu het felve Oótroy in't gC'nbsp;heel, en fonder eenige OiinlTie, daar voor re drukken , ofre te doennbsp;drukken, ende dat ly gehouden 'uilen (yn een exemplaar van denbsp;rootfz. Werken, gebonden en wel gecoiiditioneert, te brengen in d«nbsp;Bibiiothctcq van onfe Univerlitey t tut Leyden, ende daar van behoor-
lyk
-ocr page 7-lyk te doen blyken ,alle$ op pene vanbet efieéi van dien te verllefen, «nde ten eynde de Supplianten defenonfen OiSroyeende confentenbsp;mogen genieten als naar behooren, laden wy allen ende een ygelyfcnbsp;died aangaan mag, dat fy de Supplianten van den inhoude van delennbsp;•Joen laten ende gedogen, rulielyk . vredelyk, ende volkomentlyknbsp;fienieten ende gebruy ken,cederende allebelet ter contrarie.Gedaan innbsp;denHage, onder onfengrooten Zegele, hieraan doen hangen opnbsp;den drie en twinrigden Mai, in ’t Jaar onfes Heer en Zaligmakers»nbsp;mveatlen honderd tn veertien.
A. HEINSIUS. Ter ordonnantie van de Statennbsp;SIMON VAN BEAUMONT,
, De Regenten van 'c Wees- en Oude Mannenhuis hebben, in ^*ar voorichreven qualiteit, het recht van deeze Privilegie voornbsp;AREL de stoute, Trturfpelt vergund aan de Erfg.
J.LEscAitji en Dl itK R ANK,
Tn Amjicldam, den 11 Maart 1714.
Karel de Stoute, Hertog vanBourgondie, Graave van Holland, Zeeland, enz.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;''
Rei MOND, Stadhouder van den Graave in Zeeland- i
Vredegond, F'^ouiu van Burgerhart. nbsp;nbsp;nbsp;I
BuRGERHAE.t, Man van Vredegond.
D iDERiKj Boezemvriend van Reimond.
A D A, F^.rtroüzvde van Fredegond.
Frank van Borselen, GraavevanOofier-vant, oud Oom van Fredegond.
Nikolaas, Graave van Kampobajfe, Oom v0 | Reimond.
GysbrechT) Hofmeejter van den Stadthoudef•
Uitheem/che Vorften , Baanderheeren , Ridderen gt; Knaapen en Gevolg.
RA'
-ocr page 9-Pag. I
TREURSPEL.
EERSTE BE DRY F.
EERSTE TOONEEL. VredeGON», Ada.nbsp;Vredegon».
Elaas ! myn hartviiendin , die myn geheimen weet,
.n nu, met my, hier in des Landvoogdsvoor-
_ zaal treed,
Lus vroeg, om eer hy gaat teii hoove uit, hem te (preeken ^oor de onfchuld van myn man, zo zonneklaar gebleeken;nbsp;Kn echter door geweld, van myne zy geligtnbsp;Tenbeddeuit, en, ófmart! met landverraad betigt.
Wat raad iii dit geval ? hoe (laan wy ons te draagen ?
Of ik, metuverzeld, men moet toch alles waagen,
Le Landvoogd viel te voet, en bad om lyfsgeiiak,
Let kwam ons moogelyk in deze nood te ftaa ?
Ada.
^ neen! vrouw Vredegond, uw ftamhuis lyd geen fmetten, Lenaa verzoek men voor verftootders van de wetten,nbsp;^^rraaders, fchelmen, en misdaadigen ter nood-y W mans onnoozelheid ftaat voor alle oogen bloot.
^yne onfchuld is bekend ; gy moet den Hartog wachten; zou nu laatft te Sluis in Vlaanderen vernachten,nbsp;van deez’ dag zien wy hem licht’lyk te gemoed,nbsp;j^ebriefuwsOoms, die hem vaft navolgt in zyn (loet,
Sticht hoedatde Vorft de zaak wil ondertaften. Vredegond.
aar.
of de fchelmen ons nu in die ty d verrafchten ?
A nbsp;nbsp;nbsp;Te
Te middernacht heeft my deez’ tydinge verbaad,
Hoe dat het vonnis van zyn dood als was verhaaft,
En tegens meening ook gantfch ftrenglyk uitgefproken. Ik, na deez’ droeve maar had de oogen naaugelooken,nbsp;Door vaak en droefheid, of ik droomde dat ik gingnbsp;In onzen bloemhof, daar een jeugdig roosjen hing,
Ik plukten ’t van zyn (teel, en ging wat nederleggen, Voor ’t fteeken van de zon, in fchaduwe der heggennbsp;En luftprieelen,' op een kruidbed van kamil;
Terwyl een vaale pad, van gift gezwollen, ftil.
En eer ik ’t dacht, beklom den boord van myn ge waaden; En fpoog zyn flymig gift op de ed’le roode bladennbsp;Der roos, uit zinlykheid op myne bord gevell:
Ik ys, ik fchrik, ik fchreeuw, en vlugtig al myn beft, Spring op, ontflaamy vanhetfchrikdier; onder’tvlugtennbsp;Geraakt myn fluijer vaft in doornen; ik hoor zuchten,
En roep; myn man, tnyn lief, waar zyt gy ? hy verfcheen, Maar, ach 1 heel anders van gedaante als wel voorheen;nbsp;Hoe min geleek hy dien helt Burgert,braaf van adel.
Die ruftig, voor het land, zich waagden in de zadel,
Of met den tabbaard plag te treeden na den raad;
De blonde haarlok droop van bloed, een doods gelaat Misverfden ’t aangezicht, ik greep om hem te kuflèn,nbsp;En de oorzaak van deez’ ramp te vraagen, ondertufiennbsp;Omarmde ik de yd’le locht; en hy ontging door’tkruid,nbsp;En fprak;vaar wel myn vrouw,reeds weduw,en weer bruid.nbsp;Een fidderende fchrik en angft ontfloot my de oogeii,
Ik vond my wakker, en, door dezen droom, bedroogeil. Maar die my aanhangt als een voorfpook van myn druk;nbsp;Gewis, deez’ naare droom fpeld enkeld ongeluk.
De Landvoogd is die pad, vol gift en geile driften,
Hy gaat myn kuifcheid na door lilligheit en giften,
En , nu hy ziet zich zelf, zyn lilt, en fchat veracht. Raad wanhoop hem geweld, en moord, en vrouwekracht*nbsp;Een woedend onw^eêr dreigd ons fchriklyk op te koomen»nbsp;Gelyk de donder die van verre word vernomen.
Het weerlicht langs de kim, het balderen begint Te naad’ren meêren meer, elk bergt zich onder daken^nbsp;I)e duiftere locht beftaat een helle gloed te braaken,
De wolken t’faamgepakt, die fcheuren dat het ftort»
De orkaanen, tegen een atgryflyk aangehort, Verdubbelen, en flaan den regen, dat de lindennbsp;En ftranden huilen, op het bulderen der wmden.
Ik zoek dit onweêr door voorzichtigheid te ontgaai»
Ach! hoe is my het hart met droefheid overlaan j Terwyl ik tracht om uit dit zwaar gevaar te raaken.
Daar komt hy aan.ik (chroom dien dwingeland tegenaaken» Maar, ach! de nood gebied, endwingtmeal’tgeenÜkkailnbsp;My te onderwinden tot herftelling van myn man.
TWEEDE TOONEEL.
Reimond, Vredegonu, Ada.
XTIT nbsp;nbsp;nbsp;Rejmon'd.
W Ie komt ontydig ons zo vroeg du? laftig plaagenf
V R E o EGO ND.
Heer fteedehouder. neig uw noren tot myn klaagen.
Ei! geeft my Burgerhart, verlos hem van ’t gevaar,
De tyd zal de on(thuId noch ontdekken naakt en klaar. De zon der waarheid breekt de mirt der duittre logen.nbsp;Geef uitftel van zyn dood, de zaak diend overwogen;nbsp;De onnüosle is in het minft’ geen landverraad bewuÖ.
K E I M o N D.
Mevrouw, gy komt te Iaat, zyt in uw ramp geruft,
2yn vonnis is aireê geveld, en uitg fprooken;
Die hofflang lag in ’t groen argliftigiyk gedooken,
^yn laagen zyn ontdekt, en wy voor ’t gift bevryd. VkEDEGOND.
Het‘fchaadlyk logengift ondekt men door den tyd.
De vrbomfte ftaat ten doel der lalterlyke monden,
De nyd en de afgonft fpard den muil om elk te wonden.’ De loogen is, als fiieeuw, die ’t land bedekt en fpreidnbsp;^ytv vlokken daar een zand, en diepe kleiweg leit;
Maar als de waarheidston, doorheld’re en warme draaien j Deez’ ted’re witheid fnielt,’t bedriegivk fnceuw,der daalen»nbsp;En heuvelen begeeft, dan kend men ’t vuile flyk,
En krygt van ’t waar gedalt der rechte gronden blyk. Reimon».
*t Was in myn magt nooit een verraader te vergeeven,
En ’t lyf te fchenken als tyn vonnis was gefchreeven;
Dit kan de Vorft alleen, als Graaf van Zeeland, doen.
V RED EG o ND,
Wy bidden, fchort het recht, en wilt zyn dood verhoên, De Vorft is voor de hand, men wacht hem alle daagen,
Of te allen uuren, zo wy hoorden ftraks gewaagen.
R E I M o N D.
Te meer ben ik verpligt, het vonnis ga zyn gang.
Deet’ tweefpalt heeft geduurd wel honderd jaaren lang; Wantfederd Vrouw Margriet, deKeiierin, de Landennbsp;Aan Wilhemhaaren zoon, als Ruwaard, gaf in handen.nbsp;En hy haar’tjaarlyks geld, dat zy bedong, niet gaf,
Maar trok in Beijeren, en ftond ’t gebieden af,
En zy in Henegouw bleef ledig in haar lufte,
Doen wierd die twift geteeld, die fedett ’t Land ontrufte, Al de Adel deelde zich in Hoeks en Kabeljouws,
Den eenen was goed Graafs, en de ander weer goed vrouws j De moederen het kind, elk richtehun banieren;
De Maas zag fluks hier op twee dapp’re vlooien zwieren, En bruifchen fnd door een. de koggen fterk bemand,nbsp;Geklampt, verheerd, gefleept, gezonken en verbrand,nbsp;Envondzyn zilv’reftroom, beklaaglyk, tweegciyden,nbsp;Geverft met edel bloed, door het verfchriklyk ftryden.
V an doen af (lak de toorts de flooten in den brand, Ontheift’rendeal ’tgehuchtein ’t rond ten platten land,nbsp;Geweld, bedrog, entwift, driehelfcheraazernijen.nbsp;Schuimbekken dol van wraak, deez’ fmeed verraaderijen»nbsp;Die richt aan muur en trans de ftormleer op by nacht,
En wek t zy n vyand uit de flaapzugt al te onzacht; nbsp;nbsp;nbsp;(pen,
Een ander doed door ’t zwaard het bloed ten ftrot uit tap* Men vangt, menfpaut, en duurt elkand’re in balliiigfchaf'nbsp;pen;
-ocr page 13-En wat de vorllea deên, tot weering van dit kwaad, ' Het vuur was al te diep gekankerd in den ftaat;
Maar hertog Kare! gat ons laft dit uit te fnyden.
’k Gebiede u, die zig rept, wie ’t ay , aan wederzyden , Te flrafien aan den hals; indien ik Duits en Waal,
En ’t moedig Vrankryk heb doen (idd’reii voor het (taal; Het wrevelige Luik de vlam tlak in haar daaken,
En hoorde, vier mylvecr, de gloed als ttopp’lenkraaken, En knappen, daar de nacht voor vuur en vlam verdween,nbsp;En yder ’t hart ontzonk, die ’t licht op ’ t aanfchyn fcheen,
H zweer, ikizal deez’ brand, die’t land verzengd, verdikken; Zofprakhy, fdgeftoord, en doeg twegloende blikken,nbsp;Tan gramt'chapopin ’t tlaan voor zynebord met kracht,nbsp;Hat zyne halsband, ryk van fchat, de ridderdragt.
Het ed’le goude vlies van deez’ beweeging trilde.
Hy wandelden een wyl eer dat hy zich noch düde.
Ik ken zyn zeden als hy zig gedoord bevind;
Maar quam hy nu, en vond my traag in daatbewind, 2yn drenge lad misbruikt, dan wou ’t’ereuveldaagen.
En lud ons niet het lyf en leeven dus te waagen.
De heerfching van den Vord lyd hoon noch fcherts, ó neen! d erwyl wy fidd’rend vadeen wigtigampt bekleén.nbsp;Hntfchuldig ons, helaas! wy konuen niets befefFen,
Eot hulp, ichoou medclyde ons ’t harte komt te treffen, Vredegond.
^aatu aan’t harte, en zytgy voorden Vord beducht,
Hie errendhafdglyk ’t recht handhaafd zonder zucht; c^slyk in ’s Gravenhaag noch onlarsgs is gebleeken,
^aar hy drymaal ter week het vonnis heeft gedreekcil n koning Willems zaal, een ydergafkort recht ?
^t'r zie, hoe gy deez’ zaak regtvaardiglyk beliegt;
u niet te licht aan loogenfchüderijen, (myen. ’t waar van 'c vals fchifc, kan ’t verbydrend doolpad
'Ty weeten onze pligt, en ’t amt ons toevertrouwd,
zie dat gy hier in de rechte heirbaan houd.
A3 nbsp;nbsp;nbsp;R E i'
-ocr page 14-Re IM o ND.
Hy houdze, die verricht het geen hem is bcvoolen. Vredegond.
Hy mift die in het punt der zaaken komt te dooien.
R E I M o N D.
Dat geld hen uit wiens mond hcm’tvonnis word ontvouwt. Vredegond.
Geld hem die valsheid lyd en heeft in zyn gevvout. Reimond.
Gy noopt my tot myn pligt om valsheid ftreng te ftrafFen, En wederhoud my als ik daar in raad zou fchaften.nbsp;Vredegond.
Wat valsheid heeft myn man, myn Burgerhart begaan ? Watlegtmenhemtelait? wat is’t, wie klaagt hem aan?nbsp;Zyn trouw is ’t vaderland (lantvaftelyk geblecken,nbsp;Nooit is hy eenen voet van’tfpoor des deugdsgeweekenjnbsp;Sehoon nu een valfche tong zyn goede naam beklad,nbsp;Reimond.
Verdagt was hy al lang op ’t land en in de had , Getuigen gaaven ons zyn misdaads klaare blykcn.nbsp;Vredegond.
Getuigen omgekocht door volk van haars gelyken ’t Is bitt’re lalter is ’t, die leugenen verbreid,
Deonfchuldigebeticht, deonnoos’len laagenlyd; (ten Wat zwaard was oit zo fcharp? wat vuur gaf zulk een hit'nbsp;Als lafter, een Sireen, die in het hart gaat zitten.
En jeukende ooren weet te dwingen na haar zang?
Het weifelend gerucht, als de op en nedergang Derbaaren, hreeftdevlugt des vogels, ja, de winden,
In fnelligheid, voorby ; waar lader zich laat vinden. Vliegt ’t haatelyke woord, als van een ftyven boog,
En wond, waar op zy mikt, met haar afgunflig oog, Scheon dat den lyder dood, of elders isvervaaren;
Die ’t boord geloofd en kan zyn gramfehap naau bedaaren; Op eene onnoos’le, die onweetende is gewond;
Eenfwarm van achterklap, uitdeez’kwetfuur, terftond Aan’tfaorrcn van de wind der fpraak als op geheven^
-ocr page 15-alleen
Ên door de vleugelen der tongen voortgedreven Dringt yders ooren vol, deer,’ gruuw’len zyn ’tnbsp;Die u vervoeren, en verdooven voor myn réén.
Verwerp het vals gerugt, vuile achterklap cn’tfchelden, Maar laat de onnozelheid myns mans toch by u gelden.
R EIM o N p.
Hou op, het deerd tny dus te aanfchouwen ’t liefgezigt, Een zonneglans, die door een wolk van traanen licht,nbsp;tj ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V REPEGONP.
Delaas ¦ nbsp;nbsp;nbsp;p r.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„ i-,
K EIM o N P.
Waarom misgund gy my ’t gezicht der oogen ? Ze onfleeken in myn hart een lieflyk meededoogen.
Deeze uchtenddouw, die langs het roos en leelyblad Der kaaken, als kridal, en blanire paarlen fpat,nbsp;Ontvonkt my ’t hart vol vuur, dit water doed my branden.nbsp;V REPEGONP,
Ach, eenwelluflige vat overal, metfchandcn,
Gelyk de tonder, ’t vuur, waar dat hy de oogenflaat. Re i M o N o.
Derooze, en lelyen, die de ed’le daageraad Verliefd belonkt, en wenfcht met handen vol teplukken ,nbsp;Te vlechten tot een krans, om ’t blonde haar re omdrukken,nbsp;En góude tuiten, ftaan verwellikt en verlept.
By ’c fchoon dat vrouw natuur op deze kaaken fchept* Vrepegonp.
Onfchuldig my, ik bloos om uwe dartelheden.
R E I xt o N p.
Wat heb ik om uw liefde, aldruk, en fmart geleeden.
De maaijer, klam van fweet, flaat nu ten dardemaal, In ’t goudgeel kooren, met zyn fikkel, fcharp vanüaal;nbsp;Terwyl ik afgemat van minne in ’t hart ga kwynen.
En fchoon de nacht my’toog verblind met haar gordynen, De liefde fchilderd my uw fchoonheid, braaf van leed,nbsp;En fchetfl uwe omtrek in myn rultelooze geeft.
De leedigheid, die elk verkwikt, onruft myn zinnen. Vrepegonp.
N«.
Uw leedigheid leide eerft de grond tot eerloos minnen
-ocr page 16-Nu hojt die raazerny te fchandlyk buiten Ipoor, Verwerpt den toom, en j^eeft geen redenen gehoor.
R E 1 M o N n.
Helaas.! wie kan de magt der liefde tegenftreeven?
U w fchoonheid, fcherper dan een fnelle fchicht.gedreeven ? Door de afgerechte vuilt, trof my door’toog, in’t hart.nbsp;Ik , tot verügting van deez’ bitt’re minnefmart,
Ging duizendmaal by daag en nacht uw huis ornwaaren, En zag ik u, ik liet ftraks de oogen op u (laaren:
*T vermaak van dit gezigt drong door tot in myn ziel,
En drukte daar het geen 't welk my zo wel beviel Als in een fpiegel, uw gedaante, geell, en gaaven,
Dus prent de min ’t geliefde in harte van zyn flaaven,
Zy achten niet dan ’t geen daar ’t minnende op (laat.
Ik toonde al zuchtende u myn deerelyken ftrat,
En dorft, doch ftamelend, myn minnefmart ontdekken , En proefden ’t al, waar door de vrouwen zyn te nekken,nbsp;Vergeefs, ik zie, helaas! hierom myn dood te moet,
Gy valt om Burgcrharts verloffing my te voet.
Maar kond ons beide, zo g_y wüt. gelukkig maaken, Hem uit zyn kerker, my uit uwe botijens flaaken,
Zo ge onderlinge min betoonen wilt aan my.
Hoe weinig, Vreedegond, kend gy uw heerfchappy.
*K verzoek dit, als uw flaaf en minnaar, teverwerven. Als Itedchouder voor uw mati, die Haat te derven.
Nu hangt het leeven van ons beide aan uw onthaal,
Met iny te dooden dood ge ook tevens uw gemaal, Rukt wanhoop my na ’t graf, zyn val is niettemyden.nbsp;Maar ach! bedenku, en heb deer’nis met myn lyden’,nbsp;Toont dat gy zyt een vrouw medoogende om myn druk,nbsp;En ook een gemaalin tot Burgerharts geluk.
V u E D E G o N o.
Wat komt my over? ach.' wat mort ik hier niet hooren? Ik kende nimmer man dan die ik heb verkooren.
R EI .M o N ir.
in
Mevrouw, het blyfe geheim begundigt dechts myn min, Zo zal ik Burgerhart ontllam , naar uwen zin,
-ocr page 17-In voorige eer weerom en oude luifter ftellen.
Gy keerci u om, en fchynt gefleurd uw geeft tekwellen Met droefheid, ei! bedaar, bedenk u in der haafl,
Uw man is reeds gedoemd, gy ftaat verfleld, verba'aft: Schep moed, mevrouw, ikzalhein’tleevenwedergeeyeBnbsp;Indieri ik u geniet, of anders hem doen fneeven,
Ga, overleg dit, en kies wys’lyk en bedaard.
Het keven van uw man is dete gunft wel waard.
DARDE TOONEEL. Vredegónp, Ada.nbsp;Vredegond.
ACh ! Ada, merkt gymt des fchenders vuile flukken?
Die de eenigfte oorzaak is van al myn ongelukken ? ^aagt gy dit monfler niet, door beettigheid verhit ?
En bleek u niet wat gift hem in het harte zit ?
En gruuwelyk broeineft van afgryfelyke zonden.
Hy kant zich tegens’t recht, en heeft zyne eed gefchonden. Hiefchaamtelooze holt in dolle raazerny,
Hoor wanhoop aangenoopt, de gruuwlen reeds voorby. Ada.
Mevrouw, ei! zwyg en let of niemand ons kan hooren, Het welfftlgalmdonsna, de wanden hebben ooren,
He oplopendheid diend nu voorzichtiglyk gemyd,
Maar liflig veinzen voegd u beft in deze tyd.
Vredegond,
Hoor ed’le gramfehap blaakt deez’ boezem, in dit harte Gaateengety van vrees, vanfehaamte, fpyt enfmarte,
He liefde baard my vrees, voor ’t leeven van myn heer, wn voorftel teeld my fchaamteom ’t kwetzen van myn eet.nbsp;:~^on)ydelykefmaad aan my, een welgebüoren ,nbsp;Gitadclyken ftam, ontfteektmynlpytentooren,
Ada.
koftelyke tyd vlugt Inelder op uw klagt.
Uier diend voor Burgerhart wat nuttelyks bedagt. Vredegond,
Myn, Ada, kundgy iets bedenken voor zyn keven?
A y nbsp;nbsp;nbsp;A DA.
-ocr page 18-A RA.
Helaas! mevrouw, wat raad kan ik u hier in geeven? Vredegonr.
’K wil liever fterveo dan myn kuisheid zien befmet.
Ara.
Hier door word Burgerhart niet uit gevaar gered. Vreregonr.
Wat fpreekt gy! lyt gy meê bedorven door zyn fchatten ? A R A.
Gy zyt voorbaan'g eer gy recht den zin kund vatten.
Vreregonr. nbsp;nbsp;nbsp;(laagd.
’T is meór gefchied dat de eer door goudzucht wierd be-Ad A.
Al had hy al zyn fchat aan my hier om gewaagd,
Schoon ’t goud de llooten breekt, en bryzeld ys’re boomen , En kopre deuren, nooit waart ’t my in ’t hart gekomen,nbsp;Om u hetfpoorderdeugdteontraaden, neen! mevrouw,nbsp;’K blyf u ten einde toe, gelyk ik was getrouw;
Maar raade u onder ’c Juk des dwinglands u re vleijen, Niet waatlyk in der daad, maar flechts in veinzereijen.nbsp;Vreregonr.
Ik wraak dien valfchen toon, de kuisheid blyftverdacht, Wanücerze onkuisheid fchynt, dan milt die deugd haarnbsp;Ara,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(kracht.
De zuiv’re zonne blaak in modderige daalen,
Tot grooter luider van haar onbevlekte llraalen.
De majelleit der deugd munt uit in zaaken die Haar na beflaan, als in een maagfchappy, uit wienbsp;Zy weer haar luider trekt, gy veinft uit zuiv’re minne.nbsp;Om ’t leeven, van uw man, op dat gy ’t weder winne:nbsp;Dit nodig veinzen zet uw kuisheid luider by,
V nbsp;nbsp;nbsp;REDEGONR.
Helaas! ik zie geen raad tot deze veinzery.
Ara.
Onnoos’le duif, ei! leer voorzichtigheid van flangen.
V nbsp;nbsp;nbsp;REREGONR.
Wat heeft men naar verftand van fchalkheid te verlangen.
Aralt;
-ocr page 19-Ada.
De tanden, de angelen, ja, ’t gift van ’t boos ferpent, Zyn fnoode kruipingen zyn nuttelyk gekend.
Vkedegond
Hy ïou zich vlcijen, en verharden op dit veinzen,^
En zien reeds, vo! van moed , het eind van zyn gepeinzen.
Ada. nbsp;nbsp;nbsp;^
Maar gy rekt Burgerhart het leeven weer hier door. Vredegond.
En merkt gy niet hoe ik verval van deugdens fpoor ? (den , Ik vrees voor fchande, en dat uw vnorftel my mogt fchaa-En zet angftvalliglyk den voet op ’s doolhofs paaden.nbsp;Ada.
Hoe wel het veinzen word gelafterd in ’t gemeen.
En ftrekt tot een bewys van fnoode trouwloosheên, Nochtans gebeurt het dat het voordeel geeft in zaakennbsp;Die’t zwaar verlies van goed, en eer, ja’t leeven raaken.nbsp;Gy moet uw kuisheid en het leeven van uw mannbsp;Door veinzen redden uit den klaauw van deez’ tiersn,nbsp;Want. zo lang als hy hoopt zyn oogmerk te bejaagen.nbsp;En zyne inbeelding voed kan hy zeer veel verdraagen;nbsp;Maar zo hem ecns de hoop benoomen word, hy zalnbsp;Wieook hemtegenftreefd, bevorderen zyn val:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(g^n,
Want wulps dooreenen damp van min in ’t brein geliee-Is hy te vreezen, gy zult licht’lyk hem beweegen,
Door hoop van uwe gunlt tot uitftel noch een wyl,
En zo de Graaf van daag hem op komt in der yf,
Gelyk wy zeekerlyk bewuft zyn, zal hyfchroomen.
En Itil verduid’ren ’t geen hy nu heeft voorgenoomen. Dan lyd hy, bleek van vrees, terwyl ’t gemoed hem knaagt,nbsp;Dat gy rechtvaardig hem voor ’s landsheers richtftoeïnbsp;daagt.
Het veinzen ftrekt alleen voor u om tyd te winnen,
Met zulks te doen verzet gy zyne woefte zinnen-De liefde lyd niet dus op ’t punt van eer te ftaan.
Gy kond u onderwyl beraaden laat ons gaan.
Emde van bet eerjle Bedryf.
KAREL DE STOUTE,
EERSTE TOONEEL.
D 1 ü E R I K , R E 1 M O N ü.
Dl DE RIK.
HEet Landvoogd, ’t fchynt gy ftaat bedwelmt in uw gepeinzen.
R EI M ON D.
2o doe ik zeketlyk, ik wil voor u niet veinzen,
IVlyn halsvriend, Diderik, aan u door gond verpand, Van de uur af dat ik eerll verliet myn vaderland,
’t Schoon Napels, 't edelfte en welludigfte aller ryken, Doen baflerd Ferdinand van Arragon deed wyken,
Wie ’c Hamhuis van Anjou begondigden, en dreef, Daar Paus Eugenius hem in die boosheid Heef,
Renaat uit ’t ryk; terwyl hy bezig onder ’t maaien.
Van een Patrys, ’t verlies van Napels hoord verhaalen. Dider ik.
Was tyd toen om ’t penfeel te leggen aan een zy.
R E1M o N D.
Zo deê het zeker, wy de bloem der ruirery,
Van Graaven, Ridderen, in de oorlogskunde'ervaren, Door KampobalTe, als een geleider van de fchaaren;nbsp;Myn oom vervoegden ons in ’t htir van Karei, datnbsp;Het magtige Parys die tyd belegerd had.
Daar Koniug Ludowyk uit zyn verheven tranflen,
Het veld met bolTchen zag beplant van ruiters lanllèn, En handboogs fchutteren, het brieffehende oorlogspaardnbsp;In ’t wedde van de Seine affpoelen onvervaard,
Hier wierdik ugewaar; onsvriendfehap, daarbegonnen , Heeft, door veel tochten, noch al zedert’t veldgewonnen.nbsp;Wy lagen tTaam voor Luik, tot dat het wierd verbrandnbsp;Om haare muitery. nu zyn w y hier in ’t land,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(gen.
Door ’s Hartogs wil geliaaft, maar fchoon ik door den de-En gunft van mynen Vorlt, eenrykdomhebverkreegen. Word ik verwonnen, door.....
Dl-
Diderik.
Daar komt Vrouw V redegund, Zy heeft het om haar man, zo ’t fchynt, op u gemunt,nbsp;Haar weezen ftaat bedroeft, ik bid, verhoor haar klagten.nbsp;Reimon»,
Vreüegond, Reimond, Diderik, Ada, twee Kinderen.
M nbsp;nbsp;nbsp;Vrede GOND.
Yn heer, ’k verzoek dat ik myn man eens ftreeken Reimond.
Waar diend dit toe, als tot een vruchteloos beklag ?
Gy zult door uw bezoek, zyn droefheid flechtsvergrooten. V REDEG OND.
Men weigerde wel eer dit niet aan Echtgenooten. Diderik.
Ontzeg de treurige niet deez’ geringe bec. '
Reimond.
Ik geef u Lift, ga heen, en breng hem hier ter ftei?.
Dan zal ik hem voor haar ontladen van zyn boeijen. Diderik.
Ik ga.
Reimond,
Mevrouw, die ftraks het vuur uit deafchdoedgloeijen En glinfteren, daar ’t geftraal van ’t helder diamantnbsp;Der oogen , lichterlaag dit hart in liefde brand,
Di! geef meedoogend my toch laafnis, ftel uwzinnen, Dus lang afkeerig, tot genoeglyk wederminnen.
Gy zult uw man geboeid terllont zien voor u (laan.
Met dit beding dat ik hem daad’iyk zal ontdaan,
^ iie zyn boeijen door de draaien van uw oogen Gefmolten, zo myn geeft, in luüen opgetoogen,
Door kuflèn van deez’ mond, en lipjes van robyn, ten roos en leelygaard, in zulk een zonnefchyn
Van fchoonheên, onverlet zich 2elven mag vermaaken 5 Terwyl de minnegoón in putjens van uw kaaken,
Eu in de krullen van uw haaren, los van iwier,
Of onder fchaduw van de ooglcbeelen, ’t minnevier, Aanftooken, en het bloed in de aderen doen roeren.
V nbsp;nbsp;nbsp;R E D E G o N ö.
Wat doed welluftigbeid u geile reden voeren.
R E 1 M o N D.
De minnaar, alzo lang hy ’t vuur van zyne min Bedekt, is blo5 van Ichaamt’, maar als hy eens zynzinnbsp;En hartstorht heetcondekt, dan vlugtze uit zyn gedachten.nbsp;En zo hy door de vlam der liefde moet verfmachten.nbsp;Dan tcKend wanhoop, fpyt, uit weigering,te boek;
En teeld de wraak, in plaats van minnelyk verzoek.
De llarklle kan niet als maar Hechts de wilontbreeken. JVlen hoeft van eerlyk recht, of oorbaar, niettelpreeken.nbsp;Daar woede en wanhoop volgt den regel van haar wil.nbsp;Doch houd myn toeleg, als gy by uwen man komt, fiil.nbsp;Ik laat u toe om hem, die veeg is, noch teaanfchouwen,nbsp;Op hoop, of door dit zien deez’trotsheidu mogt rouwen.nbsp;Want ’t geen wy zien treft meer en levendiger ’t hart.nbsp;Dan ’t geen wy hooren van een anders ramp of fmart.nbsp;Erinner uw geluk dat u word aangeboden.
Uw Burgerhart die reeds üaat op de rol der dooden,
Om muitery gedoemd, krygt keven, zo uw min My toeftraald, anders zyt gy hem een vyandin,
En bluft zyn kevens lamp door uw hartnekkigheden.
V nbsp;nbsp;nbsp;R EDE G OND.
„ Hoe word my ’t hartgeparft! hoe (iddren al myn leden! ,, Daar liefde, en kuisheid liaan gekant in myn gemoed.nbsp;,, De liefde tot myn man ontroerd my ’t ziedend bloed,nbsp;,, En raad my voor hem eer en kuisheid op te zetten,
„ De kuisheid wil dat ik my niet en zal befmetten,
,, En liever fterven; ja, eer lydeu duizend doön. Reimond.
Wat fpreektgyby u zelf, mevrouw? gy kundditfehooO 2'^ooit nutter dan totdienft van uw gemaal befteeden.
Zyn leeveti word verlangt door uw aanminnigheden. Indien een vrouw haar man kan redden uit de nood,
Ea dat verwaarloofd, ty word fchuldig aan lyn dood. ^ie wat gy doed. hy komt; het aanfchyn heeft de vervennbsp;Les doods door vrees alreê van ’t aangexeide fterven.
Ëy lyve xwyg, en heel, myn min, hou alles itil.
Heer, Diderik, hoor hier. gy dienaars, volgt myn wil, ^aakt los; laat hen alleen, doed Hechts de dcurbewaaren.nbsp;K.oin, myn vertrouwde vriend, ’k zal u iets openbaareik
DARDE TOONEEL. Burgerhart, Vredegond, ApA,
twee Kinderen, en Dienaars,
MVrepegond.
Ynlief! nbsp;nbsp;nbsp;i
Burgerhart.
Myn hart!
Vredegonb.
Myntrooft! duszienwyuin’tend^ Ha xo veel druk, en ’t zien vermeerderd onze ellend.
Is dit de keten, die de harten t’la.im zou binden Iti liefde aan ’s leevenseind gelyk wy hoopten, vindennbsp;Wy dus de boeijens, daar de liefde ons in befloot,
Eer noch het flinks geval ons bragt in deze nood.^
Le min beloofde aan ons, weleer heel andre zaaken, j^en beemd van bloemen, die doorzonncglanfenblaaken^nbsp;Lerwyl den bloeizem lacht, van hemeldauw bevocht,nbsp;^Wekleeven windetje in de aangename locht,nbsp;j-Ien geeft verkwikt, bezwalkt ’t azuur van ’s hemelszaalen ^nbsp;^en ziet geen licht als daar de blikfemftraalen daalen;nbsp;j^e wind wringt ftarnmen, knakt de wortel, roofd de blaSn,nbsp;^at fchoone weder, ach; die welluft is vergaan,nbsp;tl w'y zyn voor ’t geval een bal om meê te Ipeelen.nbsp;Burgerhart.
dolle ftaatzucht, tuk op gruwelen te teelen, zydlings ons geluk met nydige oogen aan;
-ocr page 24-Zy , diehovaardig zwelt alsie iemand voor ^’et gaan j nbsp;nbsp;nbsp;H
Ontftalmyneer, enginginyvalfchelykbetichten,
Als een die fnood verraad en twill in ’t land wou dichten. Mifduiden al myn doen ten kwaaden voor den Haat,
En braakte gift en gal op my door eigenbaat.
Nu maaitze ’t piepend gras van onder myne zooien. Ontzeidmy met den flag, deez’hofflang, loos verhoolennbsp;In groene lommer, fchiet rny lillig, boos, en vals,
V an gift gezwollen, met veel krullen om den hals,
En tracht my on verzien den adem te verflikken.
VrEDEG o NPi
Ach! gy bragt niemand ooit in druk door looze ftrikken.
BuR GfiR HART.
Nooit heb ik eenig man beleedigt dat ik weet;
Terwyl ik in myn flaat my vroom en eerlyk kweet.
Daar komt dit niet van daan, maar hoor, dus is ’t geleegen, Navolleging in deugd, voed liefde, daarentegen,
In ’t ftuk van eere maakt het fcheiding, en verkeerd, In’troerendegemoed, in haat, ennyd. hetdeerd,
Hier deerd het my, ik wastehoogineerverheeven.
VRE DEG ONÜ.
Hoe weinig weet gy noch... ei! wilhetmy vergeeven. Burgerhart.
Ondek my ’t geen ’er fchuilt indien ’t u is be wuft.
Vredegond.
Wie weet wat beft is, ach! het maakt my ongeruft.
Bu RGERHART.
Zo elk zyn vyand kon het ftrekten hem ten goeden.
Vredegond.
Ikzwyg, myn lief, ik zwyg om erger te verhoeden. Burgerhart.
’t Onnuttigzwygen llyft my Hecht in quaadvermoén.
Zeg op, zo fchift ik eens de boozen van de goên.
Vreuegond.
Gy zult indien ik ’t zeg u zelfs niet magtig weezen. Burgerhart.
treurspel: nbsp;nbsp;nbsp;i;
V REDEGOND.
Hoe gaeren ïag ik u weêr vry in eer herfteld.
Burgerhart.
’T is noodig dat gy my hierom deez’ zaaken meld. Vredegond.
Otn myne kuisheid zyti deez’ boeijens om uw voeten,'' Burgerhart.
Helaas! wat zegt gy, ach! wat zal ons nu ontmoeten ? Vredegonp.
Hw leeven en myn eer hangt hier in tegenwrgt. Burgerhart.
^een! daar’t uweergeld, valtmy’t leeven veel te licht.
wil liever fterven dan uw kuisheids lui/ter inilTen ,
Men doe my ’t geen men wil. hoenu! wat zalikgilTen? Hezeltaaljaanfchefchelm is de oorfprong vanal’t kwaad.nbsp;Vredegond.
^It zorg dat myne tong my zelve, en u verraad,
^ant hy gebood my op het leeven ftil te zwygen,
He wachters aan de deur die mogten kennis kry gen,
En hooren dat ik u zyn wreed beftaan ontdek. nbsp;nbsp;nbsp;Ij
^ nbsp;nbsp;nbsp;Burgerhart.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j
Eefcherm ik flechts uw eer, dat hy myn dood voltrek. nbsp;nbsp;nbsp;i
Vredegond.
^en Stedehouder, wulps in ledigheid verzoopen,
^ocht my tot zynen wil door fchatten om te koopen :
Maar, zag deez’ fchichten op het fchild der deugd gefluit. Hnsnam, hardnekkig, hyditgruuwelykbefluit,
^aii u ^ door hem betigt met landverraad , te vangen; M^brny, met hoop en vrees van uwe dood, te prangen,nbsp;heeft ’t momaanzicht van de ftaatzorg afgeleid,nbsp;fpeeld den minnaar, nuhy)iefkooft, fmeekten vleid,nbsp;zweerd u weêr in eer en grooter ftaat te zetten;
Maar, als hy wanhoopt van deez’ kuisheid te beünetten, jj'oemd hy u, en dreigd my metuwgewiffedood.
^en goede raad waar ons nu dienftig in deez’ nood.
leeven hangt aan ’t rag van zyn onkuilfche tropken. ^8gikdeftrik, dienuverfchriklyktoekneld, breeken.
B nbsp;nbsp;nbsp;Dan
-ocr page 26-,8 KAREL DE STOUTE,
Dan beurde gy het hoofd en kreeg een vryen hals. Burgerhart.
Deei’ fnoode Calabrees, deei’ fchender is te vallch.
Hy kluiilerd, tegen recht en wetten van den landen,
Als een geweldenaar, my met deez’ yz’re banden,
En tracht zyn vuile luft te blulTchen na myn tyd.
Wie keerd deei’ woede, en helpt ons uit deez’ droeve ftryd f Vredegon».
De Hartog, diealleuur verwacht word, mogthetweezen, Zyn overkomft kon ons van alle zorg geneezen.nbsp;Burgerhart.
Geen tyd valt ooit den menfch hier langer, dan daar wy In twyffel hangende, verwachten na watzynbsp;’T geval wil hellen, als ’t gemoed heeft voorgenomennbsp;*T verfchrikkelykft van al dat ons kan overkomen,
Te lyden en geheel ftandvaftig door te ftaan.
V redegonD.
Myn uitverkoren lief, hoe zullenwe ons beraan ? BCtrgerhart.
Hoe anders, als met eer te flerven, of te leeven. Vredegon B.
Ach! heeft natuur hierom my deze fland gegeeven,
Op dat ’t onkuis geweld my navolg tot myn fmet? Burgerhart.
Helaas! deez’ roozen zyn met doorenen omzet. Vrebegond.
Hoe redde ik u, myn lief, ’k wil ’t leeven om u derven» Burgerhart.
Bewaar uw zuiverheid, ik zal gerufter fterven.
De deugd terwyl zy lyd verwint de fwarte nacht;
Geeft aan het blinkend licht der Harren grootcr kracht. De zorge die gy draagd om eere te behouwen,
Geeft u dezelve glans die we in de zon aanfchouwen , En deze luider blinkt te grooter van fieraad.
Zo ge u van zyn gevlei en vuil verzoek ontflaat.
Zou hy ’t koraal uws inonds bevlekken, flechs gefchaapeO Dat kuifche liefde hier haar vrolykheên zou raapen? ^
-ocr page 27-Zou hy dit diamant befpieg’l^n, welker Üraal Het minnend bloed ontvonkt van my, uw egemaal ?
Zou hy, ik barlt van fpyt! deet.’ ted’re leen omarmen,' pm my kwanfwys hier door het leeven te bc-Ichermen?nbsp;Zo moeft geen edel bloed ineêr door myn aad’ren vlién.nbsp;Ada.
O wonder! maar lo veel te grooter, nu wy iien Hat liefde en deugd om ftryd hier met elkander kampen»nbsp;Vredegond.
Onnos’le kind’ren, ach! onkundig in uw rampen, K^ufcht vader, en omhelfcht hem die u leeven gaf,
Ik vrees in ’s leevenseinde en dichte by zyn graf’!
Burgerhart. nbsp;nbsp;nbsp;(oogen
IVlyn 7,oon, noch klein, maar groot van inborft, uit wiens t)e leden blinken daar gy lyt in opgetoogen,
Voig ’s moeders leffen, tree op’t pad der deugd, flavaft. Eer dat wellulligheid u door de fchyn verrafcht,
En ftruik’lendoe; gewis, deez’ toveres zoekt liften,
Zy vorremd zich om ziel en eere en fchat te kwiften Hu in een aanzicht dat u toeJacht, fchoon van fchyn,nbsp;t)an huppeltze in het glas, herfchept in held’re wyn,
Om u, zo gy haar drinkt, de harzenen te ontftellen,
En dryft u, vadzig, lui en zorgeloos, ter hellen: Eerwyl geleerdheid, kunll en weetenfchap, bedruktnbsp;VJ treurig nazien, door de wellult haar ontrukt:
Heen! uw grootmoedigheid, zal u hier van bevryen.
Uit de eerfte fchetze fpruit ’t volmaakfte der fchild’ryen.’ Een kloek gemoed komt door vernuft, nochkunft, maafnbsp;word
Oelyklyk met de ziel ten boezem ingeftord,
En toond zich naderhand door heerelyke daaden.
Tel»
En gy, myn dochter, die een knop van roozebladen Verbeeld, met leevend groen omftrengeld, als het roodnbsp;Her lang verhoopte roos, zich toond ter nauweruood,nbsp;lEn uitpuilt een vertoog van fchoonheid, groei in deugden;nbsp;jAch! of wy ons met recht om uwe ftand verheugden;nbsp;Want fchoonheid is, helaas! met groot gevaar verzeld,
-ocr page 28-Terwyl onkuisheid haar geftadig ftrikken fteld,
Met wolle voeten volgt om zuiverheid te fmetten.
Ada.
Ginds komt de Landvoogd om u ’t ipreken te belettat» VIERDE TOONEEL.nbsp;Burgerhart, Vredegond, Ada,nbsp;ReimonDjDiderik. Kinderen,Dienaars.
Vredegond.
HEer Stedehouder, om de vrindfchap van voorheen. En onze gaflvryheid, zo meenig jaar geleên,
Doe gy ’t Hof volgde, bid ik u, met traanende oogen En neêrgebogen knien, ach} heb toch meêdedoogen,nbsp;Ontfla myn Burgerhart, die dus onfchuldig lyd,
Wy zullen ’t dankbaarlyk erkennen al den tyd Onsleevens. en u, ons verloffer, hoog’lyk pryzen,nbsp;Het ganfche damhuis zal u hierom eer bewyzen.
Zo roem den ronden Zeeuw gulhartig uwen lof.
Zo fchyn de jongfl: op u haar draaien uit het hof.
Zo klim uw naam in top, en klink door heeren zaaien De galm der glory, die den naneef op zal haaien,nbsp;Reimond.
Mevrouw, rys op, gy eifcht vanmy een wigtig duk, Dit doende bragt ik my in de allerzwaarde druk,
En haalde,’s Hertogsdraf, in grammen moed verbolgen Op dezen hals, ikmoetzyn drenge wetten volgen.nbsp;Hywil, totydersfchrik, gehoorzaamd zyn, eer’t vuurnbsp;Der tweefpalt ’t land verteerd in achtloos daatsbeduuf.nbsp;Europa daat in vlam , ze ontdeekt in alle landen.
Een binnenlandfche kryg verteerd haar ingewanden;
Zach Napels, om Anjou en Arragon, in twid; Itaalje, omGibelin, en Gulf in tween gefplid; (men;nbsp;In Duisland de Oodenrykfche, enBeijerfche, endeBee-Ijourgonje en Orleans der Franfchen welvaart neemen;nbsp;De. witte en roode Roos ontvonkten Engeland;
Den witteKapperoen dak Vlaanderen in brand; nbsp;nbsp;nbsp;s
Hier Schieringers daar wéér Vetkoopers by de Friezen;
BronkhorflRi, Heekers, ’t vuur in Gelderland opbliezen; Gelyk de Kabeljoufche, en Hoekfche hier verwoednbsp;Het veld doen rooken van het laauw geftorte bloed.
Ew misdaad is ons klaar, alwaaudgy’tniet, gebleeken. Burgerhart.
Kom, overtuigmyeerft, danmoogtgy’tvonnisfpreken; Straf niemand, ot bewys zyn misdaad zonneklaar,
R £ 1 M o N D,
Heze afgeworpe brief maakt uw betigting waar;
2y meld hoe Egmond en Parzyn, en Heemskerk fchry ven; ^atgy haar voordel, by uw vrienden, door moet dry ven,nbsp;Dan konnenze, onverwagt gedyfd, iets groots beftaan,nbsp;En nvt de,fchepen, vol gewapende gelaan,
En looslyk overdekt met turf of rys, hier landen,
Om ’t eiland Walcheren te krygen in hun handen.
Wat zoude een woede zwerm van kabeljoufche magt Hier over waaijen, en ons wekken dus onzagt. (ven,nbsp;Et zag de Hoekfche meó, tot weerwraak, herwaards dree-En Breed’roo, Walfenaar, en Duivenvoord, gedeevennbsp;^an Bink enBoekhord enOutshooren, Meeredein,nbsp;Eolanen, Raaphord, Lek, eiiNaaldwyk, eenentreinnbsp;^an doute wapentuurs, al ridderen, of knaapen.
Hoe meend gy zou het dan in Zeeland daan gefehaap;n, Dat nu, geruft van ’t land, de hulk van Holland zietnbsp;itt nood van dranden, en erbarmelyk verdriet,
^Is Kabeljoufche nu de Hoekfche roö bonetten, nbsp;nbsp;nbsp;,
De Hoekfche wederom, om hun betaalt te zetten,
Haar grauwe fluks den kruin , uitfneeden, naar het viel, Pat yders lieverei in ’t vechten 't veld behiel ?
J^rdond den rooden haan aan’t klappen met zyn wieken, *^en zou wel haalt dien brand tot in Bourgonje rieken,nbsp;Eh ik, als achteloos , dit boeten met myn lyf,
’ s Hertogs overmoed....
Burgerhart.
^ nbsp;nbsp;nbsp;Ik kenneuwvalfchbedryf.
^y hebben beter blyk dan afgeworpen brieven,
) eetelooze fchelm! zo deze u wou believen,
B 3 nbsp;nbsp;nbsp;Wiens
-ocr page 30-Wiens eere gy belaagd, en nimmer fmetten ïult,
Gy had my nooit betigc met deeï’ verzierde fchuld.’
Leg toe vry, met myn dood, haar kuisheid tebelaagen. Ach! of den Hertog kwam , die ligt haaftopïaldaagen,nbsp;Ik zoude u in een kamp beroepen, en u valfchnbsp;En fiioó betigting llraks doen haaien door uw hals;
’k Had moed, met fpeer en zwaard, u ’t fchelmftuk te doen klappen,
En zag uw helm en fchild, en wapen ftukken kappen Te morzel, den herout uw lans de punt in de aardnbsp;Verbreeken, op een hoop van meft uw ros den (laartnbsp;Affnyden, tot uw fchand, de draagband en uw fpooreanbsp;Van ’tlyfgerukt, begraauwd, eenfchelmin’thartgeboo-:nbsp;ren.
V REDEG OND.
Myn uitverkoren lief, bezef wat gy begint.
Burgerhart,
Deez’ hofpop, die daar Haat, heeft over ons bewind, Vermaft van reukwerk en blanket, en pronkeryen.
O eere, ö vaderland! ö gruuwelyke tyen!
Een Napelfche bandyt, beroofd van hof en haaf.
Én nu in ’t eind verrykt, door ’s Hertogs milde gaaf, Betigt dit vrye volk, en deed hy *t noch naar reden,nbsp;Maar geef den lolTen toom aan buitenfporigheden,nbsp;Verzoekt de kuisheid, kneld deonnoz’le, pleegtgeweld,
En volgt ’t geen welluft hem verblind voor de oogen ftdd-
Ada.
Heer Burgerhart, zwyg ftil, hy mogt dit op u wreekeit. Burgerhart
Ik heb het hart te hoog om zo een fchelm te fmeeken. Rei mond.
G y dienaars, breng hem weg, ik wraak dit luid gefchreeuW» Een flinkzen omtrek Itraft de rondheid van deez’ ZeeuW-Burgerhart.
Vaar wel, myn lief, vaarwel! bewaaruvoorzynlaagen*
VYFDE TOONEEL.
JReimond, Diderik, Vredegond, Ada. Kinderen.
Vredegond.
MYn lief! hy gaat, 6 fmart! hoe zal ik ’t noch beklaagen, Dat ik ’t ondekte ’t geen zyn moed niet dulden kon,nbsp;stedehouder, fchoon de gramfchap hem verwon,nbsp;Door zyne onnozelheid te hooger aangeheeven,
Wil naar uw wysheid hem deez’ hevigheid vergeeven. Een onderdrukt gemoed, door ’t fcharp der tonggetreftnbsp;Als met een fchicht, Huift op, eer het zyn Hand bezeft,nbsp;OntlaH zich, en verkwikt zyndroefheidweêrdoorfpree*nbsp;Reimond.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ken.
Ik kreun’t myniet, en ken deez’ landaard zyn gcbreeken. Mevrouw, kom flus ten Hoove alleen en onverzeld.nbsp;Want iets gewigtigs, dat aan niemand diend gemeld,
Cy my befiooten tot uw troofl, zult gy dan weeten. Uw man heeft, zomydu.nkt, daar lang genoeg gezeeten.nbsp;Ik zal, om uwent wil, veel waagen, en ’t gevaarnbsp;Afwachten, niets valt ray om u te dienen zwaar.
ZESDE TOONEEL.
Reimond, Diderik,
Reimond.
Dfe zon verdwynd, en ik, terwyl ik ’t licht moet mi/Ten, Dool treurig, zonder luH, in naare duiHerniflen.nbsp;Myne oogen gaaven zelfs eerfl de oorfprong aan de min,nbsp;De bitt’re wellurt kwam my door deez’ venH’ren in.
O liefde! ik merk bet wel, gydoedmyn zinnen dwaalen; Zy Hreefd grootmoedig, als een paauw, die, onder ’t praaiennbsp;Der blinkende oogen. trots zyn veederen verfpreid.
Het grootze wezen fchiet een Hraal van maijeHeit,
’t Loszwierende gelaat praald met aanloklykheden,
-ocr page 32-Verwinlyk, van natuur begunfligd, aangebeden Van ted’re liefde; maar xy ’t koraal ontfiuitnbsp;Dien glodnde rooierjtond, dat tyrus purper, fpruitnbsp;Een goude keten, tit de klanken van haar lippen.
Die xelfs weêrfpannigheid oninooglyk valt te ontfiippen, Ofchoonhedn/ zeg, waarom verbetgtge afkeerigheidnbsp;En koelheid, onder ’t blos, aanminnelyk verfpreidnbsp;Op blanke kaaken ? ach ! dat al te wreede minnen,
*t Welk door xyn hooningfeem, zo wel de ted’re zinnen, Als door het bitter van zyn alfemen, vergeeft;
Ik voel het, hoe die kracnt door myn gedachtenftreefd, En ’t Ifeft’elyk fenyn in dezen boezem branden.nbsp;Diderik
Deez’ dolle hartstocht blufcht defchranderfte verftanden'; Een wyze en te gelyk een minnaar vind men fchaars.nbsp;Geen kruid noch balfêm heeld deez’ ziekte vol gevaars.
’t Bedorven oordeel, en de inbeelding van die minden, Belacht alle artzeny, de min maakt haar tot blinden,
Als ’t vlies van wulpsheid ’t oog der reden overdekt.
De ziel die heemels is, werd fchandelyk bevlekt Door vuile lullen, die haar fchoon in ’t oordeel prenten.nbsp;Als blinkende Engelen, van achteren Serpenten, (blufcht,nbsp;üdo haal men fchaa by 1'chande, want zede en deugd ge-Tiert traag’lyk by veraarde en volgers van haar lult.
Ach l de ongebonde min leyd yder ten bederven.
’T is een vergiftig kruid, ’t welk lachchen doed, en Itervem Keimond.
Veracht gy dus de min, waar door de waereld flaat?
DI B E R 1 K.
Bepaalde liefde is goed, maar de ongebonde kwaad.
R EIM o N n. nbsp;nbsp;nbsp;(den.
Neen, te ed’ler hoeze minlt belluurd word door de ree* Diderik.
Wilt gy voor yder dan een fchandvlek zyn der zeden? Dat pall geen man van Haat, dieaiid’ren wetten Held.
R E I Nt o N D.
’K ontzag geen flaaffche dienft liet hy ons llechs vergaa-D IDE. RIK. nbsp;nbsp;nbsp;(ten.
IWen Zegt te -recht dat liefde en Haat nooit t’faineu paaien. Etiniier u ’t gevaar, door deze drift verrukt;
^oe meenig zynder in die zee verongelukt, ün groote (laaten door een vrouwekracht bedorven;
Romen zag wel eer hoe haar Tarquinen zwerven^ ^ntblood van ’t ’t ryk, om dat Lukrqtia verkracht,nbsp;Eeiie algemeene haat veroorzaakte aan ’t geflagt.
En Appius bragt dus het tienmanfehap ten fchauden,
Als hy Verginia onkuisiyk aan dorfi: randen.
Wat zeg ik? Holland zelfs wyüu een voorbeeld aan;
T heeft Floris duur genoeg op eere en lyf gellaan, Wanneer hy Velzens vrouw onteerde, berg uwleeven,nbsp;Een 2eeuw vond zich wel licht gettoort met u te fneeven inbsp;Waand gy dat Burgers wraak u kwytfcheld , enzyn klagtnbsp;4an ’s Hertoogs richterftoel niet waard is dat gy ze acht ?nbsp;Reimono.
«y moet van kant, zyn dood bevryd my vanzyn laagen. J)lOERlK.
Lie ’t kwaad door boosheid Ityfc, heeft weer zyn firafte draagen.
^ nbsp;nbsp;nbsp;Reimono.
Le teerling rold, hoe ’t valt, het moet’er nu op (laan.
Dl UK RIK.
Zo ’t kwaad zyn meefter loond? zie toe, en laat uraan. Was Sextus in ’t beleg van Ardea gebleeven ,nbsp;Le^choonheid, die hy vond in zyne geelt te zweeven.nbsp;Was nooit verflenfd, noch door haar eigen (taal ontzield.nbsp;En ’t Koningdom en was door Brutus niet vernield.
^ nbsp;nbsp;nbsp;Reimono.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(gen)
Dw Zeeuwfche rondheidfuft, menmoet, (’tisdusgeie-Recht goed, of anderlius recht kwaad zyn, ’t zyn twee weegen,
u weet geen middelweg.
Diderik.
Pe rechte kid tot deugd.
By nbsp;nbsp;nbsp;R E ï'
-ocr page 34-ReIMO K D.
Ik kies het fpoor dat my de min wyft tot genengt. Volgde ik uw raad ik bleef van myn geluk verfleeken.
*K ontfla haar man , ik vlei, en ’tftukishemgebleeken, Wat waand gy dat hy dit zouw door de ving’ren zien ?nbsp;’T leed (leekt beminde krop, ik moet de wraak ontvliên.nbsp;Men vind in ’t kwaad, door’t kwaad, fbmwyl een veilignbsp;open.
Dl DE RIK.
Dus zyn de gruuwelen by trappen ingefloopen.
Gy pleegd geweld, en doet een manflag tegen reên.
R E I M o N D.
Uit nood, ’k verzeker ’t lyf, want ’tgeld ons een van tweên,
Ik kom hem voor.
Dl DE RIK.
Waand gy uw fchuld dan fchuil te weezen ? Re I M o ND.
hoef dan die hinderpaal in ’t minnen niet te vreezen.
D ider I K.
Wat derft gy hoopen van een droeve weeduwvrouw.^ Rei.mond.
Men vind althans op ’t rond des waerelds geene trouv?} Zy is, omde ontrouw van de leevende gevloodennbsp;Na de overleedenen, en houd haar by de dooden.
Myn Haat en fchat wifcht licht ’t verleeden uit haar zin» Diderik.
Indienze in tecgendeel verftrekt een vyandin.
En ’s Vorlten ftreng gericht u op den hals durft Ichennen, Hoe dan toe? zetufcharp, dan veinzen, dan ontkennengt;nbsp;De fchrik alleen beneemt uw oordeel en uw moedgt;
Gy weet de gruuw’Ien in uw boezem opgevoed.
De wroeging vergezeld de onredelyke lullen.
R E IM o N D.
*|c Vond middel, dat men ’t (luk behendelyk verfuften? Dider 1 K.
Hoe bindgeeen vrouwe tong bezeeten van de wraak ? ,
Deel’
-ocr page 35-Deez’ meld aan boomen, en gebouwen, haare zaak. GeenTyger, van zyn jong beroofd, en uitgeftreeken,nbsp;Door lift, IS vanmeêr wraak, nochgrooter woede ontftee-En yder, die haar hoord, is mee haar leed begaan, (ken.nbsp;Hoe ftopt gy ’s Prinfen oor; en zo hy ’t heeft verftaan,nbsp;Gy kend zyn ftrengheid; ’kzagin’sGraavenhaag laaftlee-Dat hy een itraffer was van ongebondenheden;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(den;
De Pagjen, dartel en brooddronken, fchreeuwden luid, En rukten tegen een hier op de degen uit;
De loftê weelde baard de droevige euvcldaaden, (den; Maar ’t naberouw op ’t laaft leerd haar ’t gevolg der k waa*nbsp;De een riep Bourgnnje, die raasde Egmond, de ander weernbsp;Kleef, Gelder, Raveftein, de naamen van elks Heer,
Ja Vorften, die haar nu aan ’s Hertogs hof bevinden; t Gerucht ontftdde ’t hof door ’t woen van deze ontzinden,nbsp;Wel zesentwintig ftark, men bragtze in ’s Hertogs zaal.nbsp;Die ’t fpel had onderzocht, en deed hun altemaalnbsp;(Alle ed’le kinderenj ten gordriem toe ontkleeden,
En roeden geeven, om elkanders naakte leeden^
Te ftryken blond en blaauw, diedeeerfte, inhetbeftaan j Eourgonjeriep, gewond ter dood, die zag het aan.
2ie toe, een vonk maakt vlam, een vlam een brand, en ’t branden
Verdelgt een ftad. wat waagtge uw keven te uwer fchan^ den?
R EIM o N D.
Wat dreigd gy my vergeefs, ik was veel liever dood, Dat ik de zege niet van myne min genoot.
D IDE RIK.
De fchipbreuk is van ’t land niet als met fchrik teaanfehou» wen.
R E IM o N D.
ftaat op ftrand, ik dryf op zee, met dit vertrouwen. Dat ik bezeilen zal de haven van myn luft.
De dood van Burgerhart ftaat valt. volg my geruft.
DAR-
^ EMe van het Tweede Bedryf.
-ocr page 36-iS KAREL DE STOUTE;
Diderik, Gysbrecht.
D I U E R 1 K.
Et neir hier, en vertrek»
Gyssrecht.
' nbsp;nbsp;nbsp;HeerDid’rik, inagmen’tvraagen,
Watwildeez’toellel? hoe! eendoodkifthiergedraagen? Wiens lyk is’t? ach! ik fpeur uit uw gezigt uw fmart.nbsp;Diderik.
Ach! ach! bezie het zelf, ’t is’t lyk van Burgerhart. Gysbrecht.
Van Burgerhart? 6 ramp! hoekwamhydustefneeven? Ach! Burgerhart, myn vriend, Het gy dus deerlyk ’t ieeven?nbsp;Waarom? wat is zynfchuld? defchrikontfteldmynleén.nbsp;Ikyte, en voel myn hart, gelyk zyn hals, doorfneên.
O wreedheid ! dorft gy ’t hoofd zo van het lichaam fchei-DiDERik. nbsp;nbsp;nbsp;(den?
Ikftondgantfchroereloos, door fchrik verrukt, enfchrei-den,
Wanneer ik my weerom herfteld vond, als gy doed.
Met reden heeft de deugd deez’ kracht op ons gemoed; idet lyden fmart ons dat de onnos’len moeten dulden.nbsp;Dus tracht de moord met glimp haar liltig te vergulden,nbsp;Wanneer zy, onder fchyn van Itaatzorg, derft beltaan,
’t Geen welluft, dolle wraak, en min en wanhoop raan. Deez’ fpiegel van de deugd bezwalkte door ’t betigtennbsp;Des Hinkende adems damp der meineed, die het lichtennbsp;Der klaare weêrfehyn dompte uit haar vergifte ftrot.nbsp;Gysbrecht.
De ftamboom (laat nu van deez’ ed’len tak geknot,
Die ’c Land, voor fpeer en fchild grootdaadelyk verftrekte, Jflet de oore op het rappier aan de aarde, als ’t onheilnbsp;wekte,
Op’t rillen van’t geweld, fluksopfprong, metdendolk,
Dc
-ocr page 37-TREURSPE
De vryhcidvandenStaatverdaadlgdevoor’tvoIk; ( gen/ Voor welk een rechtbank heeft hy ’t vonnis hier ontfan*nbsp;Dïderik.
Toor ’t recht dat Reimond heeft op flinker zyde hangen. Gysbrecht.
D Vryheid! die al lang Batavie verliet,
Toen Karei Kaluwe eerfl: aan Did’rik zyn önthiet Tot Graaf van HollanÜ, door zyn vingerlyn van goude,nbsp;^ct ingegroefden heelde, aan elk beveften wonde:
Tot Henegouwen eerfl:, toen Beiren kreeg ’t gezag,
Het welk Bourgonje nu noch heeft op dezen dag,
Ach! mogten wy u hier weêrom verwellekominen,
De G raaven, met een reek s v an zo v eel Vor ftendommen, En trotfche mogentheén, door erffenis, vermafl,
Begifte uitheemfche met fleêhouderlyke laft, (men, Die dartel, naar ’s lands aart van daar zyherwaardskwaa-Haar welluft volgden, en geen gruuwelftukken fchaamen,nbsp;Diderik.
De Graaf bemind het recht, men lioud hem buiten fchuld, Gysbrecht.
’t Is dan gevaarelyk te tergen zyn geduld.
*k Zie Reimond ’t hoofd op ’t Ivf reeds wag’len om zjtt trecken.
Diderik.
Dit wil vrouw Vredegond in droeve rouwe fleeken. Gysbrecht.
•ykomtgantfchonbewufl daar met den Landvoogd aan. Diderik.
wet Reimond? ach I ik zorg.... kom, Gysbrecht, laat on* gaan.
TWEEDE TOO NEE L. Reimonb, Vredegond.nbsp;ReimoTïd.
Eveouw, fchep moed, verlaat dit treuren, droog uw oogen.
V R K”
-ocr page 38-Vredegond.
Hoe kan tj, die haar vind dus fhiaftelyk bedroegen,’
V an de eere ontbloot, veel meer dan ’t lieve leeven waard i Haar trooften! ach! bedrog, waar vind men trouw op aard ?nbsp;Ik kwam, van u ontboön, op hoop ommynbeminden,nbsp;Op'vrye voeten weêr, in ftaat herlleld, te vinden,
Maar, vond my deerelyk door uw geweld verkeerd; Verheerd! wat ïeg ik? ach! door uw misdryf onteerd.
Ei my ! moert ik gehuuwde, uit hooggebooren ftamme. Een prooy zyn vanuwdriftenfnoodeonkuifcbevlamme.nbsp;Daar gy xelfs met uw zwaard myn eer had voor te ftaan ?nbsp;Befchermd de Landvoogd dus den trouwen onderdaan,nbsp;Die elk met glans van deugd verplicht was voor te lichten?nbsp;Rei MOND.
De deugd moet voor ’t geweld derminnelurten zwichten. Vredegond.
'Al deé zy ’t nooit, ik voel het duid’lyk tot mynfmart-Reimond.
Gy blyft tot ’s leevenseind regeerder van myn hart. Vredegond.
Ik fchrik voor uwe gunit, en fidder voor uw vleljen. Eloe! zal ik mynen druk, myn leed, myn ramp, befchreijen,nbsp;Betreuren de allereelfte, en loft'clykfte fchat.
Die ymand ooit op aard bezit, of heeft gehad ?
Gehad! ik fterf van fchaamte, en fluit myn oogenleeden, Elke opflag treft dit hart, met duizend tegenheden.
Wat baat, Kalabria, uw vruchtbaarheid van grond,
Uw fchoone en zuiv’re locht, zo helder, zo gezond. Daar ’t lieflyk regend, en ’t geboomte vind zyn bladen,nbsp;Met een heilzaame dauw van manna overladen }
Wat baat het of ge op aarde een paradys vertoond,
Als gy in tegendeel van duiv’len word bewoond?
Uw Landsaard , dcrtel, geil, een aangeboore zonden. Ontweldigde myn roem, en heeft myn eer gefebonden.nbsp;O Burgerhart! myn heer! deze echtbreuk onbewurt,nbsp;Hoe weinig denkt gy dat een vuile onkuifche lult.
En minnedolheid, u berooft heeft, daar gy ’t keven.
Ter dood ftantvaftiglyk getrooft waard voor te geeven., In welk een ftaat, zal ik, myn lieve Bruidegom,
U naad’ren? ik bederf dat ik u tegenkom;
My dunkt, ik zie u, gantfch verbaad en bl eek van wezen j Uit myner oogenfchaamd het gruuw’lyk fchelmduk lee^nbsp;zen.
Le liefde, om u, heeft met myn eereen trouwgedreên. Standvader van gemoed, dan lichchaamskracht, verdweennbsp;Myn luider, ach! myn lief, geduld, ei! dil uw tooren.
Stadhouder, nu ik heb door u myn eer verloeren,
Is ’t billyk, dat gy my ’t beloofde komt voldoen;
Waar wierd gevangen, ooit, door zulk een duur rantzoeij verlod, helaas! als gy myn kuisheid deed betaalen?
Kom, doe myn man terdond uit zyne kerker haaien. Rei MO ND.
Ik da verrukt, en zie hoe ’t droevig aangezigt,
Loor traanen, fchoonder praald, die uit het hemellicht Der oogen, als een vloed uit twee fonteinen leeken;nbsp;Ach! dremdeze in haar val, watindiaanfche beekeanbsp;Verfchaften zulk een pracht? de waereld zag gewisnbsp;En ongemeener aart van paerlen als ’er is.
Vamp;EDEGOND.
U Wreedaard! die vermaak fchept uit myn droevig lyden,’ R E IM o N D.
weetniet hoe uw fmart my door dit hart komt fnyden : Want vrouweklagt wekt deeds meêdoogen in elks oor,nbsp;En als een fchoone fchreid, in ’t byzyn, en ’t gehoor,nbsp;Van haaren minnaar, ach! de fchoonheid die in deoogeanbsp;yan ed’le vrouwen meed vertoond haar alvermoogen,nbsp;j^oorfchitterd, hetgezigt des minnaars, die haar ziet,inbsp;En noopt de traanen, die hy uit zyne oogen fchiet.
~üs is ’t wanneer dat ik uw fchoonheid kom te drukken ^ myn gemoed; dat dan uw traanen traanen rukken,nbsp;tollen, tot bewys der liefde, langs deez’ wang.nbsp;ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vredegond.
Waarom wacht gy tot myn hartzeer dan zolang? ''^rloft myn man terdond, herdel hem wéér in vreden.
-ocr page 40-Reimond.
Ath! wierd ik in de plaats van Burgerhart geleeden. Dan nam myn drnk een eind , gy 7-iet deez’ traanenhier;nbsp;’t En zyn geen traanen, maar het leevend vocht, die ’t viernbsp;Der minnebrand met kragtdoor deoogenuitkomtjaagen.nbsp;Deez’ zuchten (een bewys van lyden niet om draagen)nbsp;En zyn geen zuchten, neen! de zuchten zyn geheelnbsp;Van and’ren aard, fomwyl i5 ’t vrede, in tegendeelnbsp;'K voel onophoudelyk myn borft zyn pyn verheffen,
De min die blaakt my ’t hart, en dat geweldig treffen Veroorzaakt deze wind; terwyl hy vaft de vlamnbsp;Met zyne vlerken flaat; 6 liefde! wreed en gram,
Ei! zegmy, bid ik u, door welke wond’re zaaken, Omhelfcht gy ’t hart met vuur, daar ’t niet verteerd doornbsp;'t blaaken?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(kort.
Bezwaard de flaap fomwyl de oogfcheelen,* ach! zeis Vol mymeringen , als de koortszige, die wordnbsp;Door brand tot grootedorftebegeerig, en, geneegennbsp;Tot drinken, valt in flaap, hem dunkt dat te aller weegennbsp;In zyn gebrooken ruft hy niet dan wat’ren zietnbsp;Om dorft te leflTen, wyl hy niets met al geniet.
*K heb u dus dag en nacht geffaadig in grachten,
’K verga, als fneeuwop’tveld, ’k verga in myneklagten. Waard gy Itadhouderes aan myne rechterhand,
’K was de gelukkigrte engy ook de rykfle in’t land. Vredegond.
Herftel myn man, en hoop geen gunft ooit van uw leeven. R E 1 M o N D.
’t Is wel, ik zal uw man terftond ook aan u geeven. Vredegond.
Heer Reimond, is ’t u wil, zo laat my met u gaan.
Op dat deez’ hand, hem van uw boeijens mag ontflaan. Myn uitverkooren lief, hoe trachten bei deze armen,nbsp;Om uw te omhelzen , ach! onnos’le man, te erbarmennbsp;Tien dobbel waard, myn hart! myn lief! ik zag u flus,nbsp;En ’t fchynt my duizendjaar, hoewenfchikmeteenkus,nbsp;En vreugdetraanen, thans u te verwellekoomen!
Rei*
-ocr page 41-R E I M o N D.
Lee^’moeite is u, Mevrouw, voordeez’tydafgetiomen; Hy is hier ia de laal, en u al dichte by.
Vredegonu.
Wel hoe! ik zie hem niet, aan de een noch de and’re zy. Reimond.
Mevrouw, verfchoon my, ’k volgmyn laft, gy vind hem 1,. legdennbsp;¦*nier onder’t kleed.
VredegonI).
Helaas! helaas! wat’sdit te zeggen? Myn Burgerhart! rnynman! een lyk! eenlyk! ach! ach!nbsp;P gy vol Handige en getrouwe! is dit den dagnbsp;^an uwe herftelling? dit uw vryheid, my gezwooren ?nbsp;O Wreedeoniiienfchlykhcid ! hadikeerlt’tlichr verlooren,nbsp;^et had u ’t keven, en my de eer gebaat, 6 wee!
Of had ik noch de geelt, wanneer de uwe alreê pereed Hond, afgelegt op de oever van uw lippen,
onze zuchten t’ faam vermengt, in ’t heene flippen, Met lief omhelzen, ach, de zielen, dus gevoegd,nbsp;pie hadden ’t lichchaam dan verlaaten wel vernoegd:nbsp;^aar nu word ik vernield van de allerzwaarfte rampen,nbsp;^y, die u ’t keven nam, benam, door vuile dampennbsp;geilheid, hem in ’t brein ge liegen, my myn eer;nbsp;'^n gy aan wien ik ’t klaagd, en gv myn waarde heer!nbsp;Myn lieve man! myntrooll! die deze fmaad zou wreekeh,nbsp;in uw bloed verfmoord. ach! ’t hart fchynt my tenbsp;breeken,
O^h! moeit dit bloozen van myn kaaken de oorzaak zyn blaauwe doodverf op uw wangen? 6 wat pynnbsp;^oorfnyd myn ziel! belaaasl hoe woid ik bcltgewrooken?nbsp;om myne oogendusuwe oogen toegelooken ?nbsp;deze vlechten hairs nu de oorzaak onverhoeds,
^^t de uw’ verdronken en geverfd zyn van veel bloeds?
! uw bedorven mond is Ipraakloos. maar wy wecieii, ^Y weeten onze pligt! en zullen nooit vergeetennbsp;geen ons paft.....
C nbsp;nbsp;nbsp;Rei-
-ocr page 42-¦J
Reimohd.
Laat af, 6 fchoonfle vrouw! bedaar. Vredegond.
Geefgy op deie wys myn man weérom, barbaar ?
Hoe ^al de wraak, in’t eind, dat fchellemftuk vergelden! R E 1 M o N D.
Gy zult door uw gefchrei dus uw ontfteltheid melden. Vredegono.
’t Is nu geen weenens tyd, een middelbaare druk Rifchttraanen, deez’wil bloed, dit helfchegruuwelftuknbsp;Eifcht bloed tot zoen, eifcht bloed, tot weêrwraak vanzy»nbsp;wonden !
R EI M o N D.
Ik heb om uwent wil gedaan al wat ik konde;
JVlaar moefi myns hecren laft volbrengen; lees dit fchrift. Vredegond.
Te weeten, dit ontbrak noch aan uw dolle drift,
Enmynerampen, dat, nadoorgellreénellenden,
Myn hoop en Hut van’t huis, als ofheteerefchenden U niet genoeg was, noch moeft bukken voor uw zwaard.nbsp;O bloedhond! van de deugd, en de eerbaarheid ontaard,nbsp;Igt;eez’ vuile boosheid doed de wydewaereld waagen,
En walgen, fchrik en beef, gyzultuwflrafFedraagen; L)cnk, denk niet dat gy’t recht ontwafrenzyt, óneen!nbsp;Rei MO ND.
Hoor myn ontfchuldiging, bedaar, waar wiltgy heen? Gy legt my naaf! aan ’t hart, ik wil u weder eerennbsp;Met grooter bruidfchatalsgy denkt of zoudbegeeren.nbsp;Vreuegond.
Gy druipt van bloed, fta af! de wraak volgt waar gy gaat*
VYFDE TOONEEL. Reimond, Diderik.
Rei MO ND.
STut de uitgelaate vrouw.
Dieerik.
Zy is alreCde op ftraat;
*P verbaafde wezen fchynt door gramfehap aangedree» ven.
Wat doet gy ? hebtgy nooitgeleezenvanuw leeveoj Of met opmerk ing door ervaarentheid geleerd,
Perwyl de liefde toch het menfchdom overheerd,
Pat huuwely ken, die zo wel door ’c vergenoegen
Per ed’Ie zielen als door lichchaams fchoont’ hun voegen,
Meiür zoetheids en genoegte in haar bevatten ? hoe
I^es mcnfchengeeftenzyngantlchvry en vrank? nren doe
Poorgeene wetten haar hetgeen hun walgt begeeren,
Pie band van neiging is teontknoopen noch tedeeren:
2o zeker is het, dat de liefde een vyand is Vandeallerminhefchyn van dwingiandy, gewisnbsp;Py zelver wi! niet dan in cd’le vryheid loeven.
Wat haalt gy op u w hals ? gy hebt een ftuk bedreeven Pet welk u wraakt, ontmenfcht van oordeel en verftand fnbsp;Pie zulk een gruuvvel pleegt tot uwer fchaade en fchand.nbsp;Reimohu.
Jk zal haar zacht, me'tgeldendeeervanmyneftaaten,
Aan haar ten huuwelyk, verhoopik, wel bepraaren.
Picht of ze door de tyd en ’t ftneeken wat bedaard.
Peen marren wederhoud de woedendein haar vaart. Pfchrik voor uw bedryf, vreeitgy niet voor uw keven?
Ikvreezen? ’k heb haar man terftond ook weer gegeeven» ?elyk gy door myn bft de kift !tier hebt gezet.
Pu doet hy my althans in 't minnen geen bekt, nbsp;nbsp;nbsp;(men.
Poch klaagt my aan wanneer den Hartog hier mogt koo* Was zy (legts nu verzoend dan had ik niets te Ichroomen.nbsp;j^'t fchichtig toeval krenkt haar zinnen, ’t is niet vreemd,nbsp;^aar, dit is ’t geen myn houp tot noch toe niet beneemt:nbsp;Want de aard der vrouwen isgtmeenlyk dat zy minnennbsp;en tegenwoordigen, uitdeoogen uit de zinnen.
•daar nieuwe liefde dringt haar oude aan eene zy.
T, , nbsp;nbsp;nbsp;Diderik.
^ khrik en fta verbaaft voor zulk een raazerny.
C 2. nbsp;nbsp;nbsp;Hoe
-ocr page 44-Hoe laat ge u van uw luft dus ten bederve leiden ?
Gy die de roede des gerechts plagt wel befcheiden,
Naar uwen pligt altyd te wanken. deze vrucht Heeft ganfch geen zweemzel vaneêlaardigheid, noch luchtnbsp;Van ridderlyke geur, hoe blaazen u de dampennbsp;Van voorfpoed ’t hart op, dat de harflènen de rampen,nbsp;Doordronkenfchapdes luks bedwelmd, niet voorzien,nbsp;Die, Reukelooze, u llaap noch eind’lyk te gefchiên.
De waare welluft is welluften te verfmaaden, (den Haare aanvang bluft haar zelf, wat kan het als flegts fchaa'nbsp;’T geen in ’t gebruik verzwind? gy mocft dit zoet vergiftnbsp;Het welk de ziel bezwalkt, en ’t lichchaam door die driftnbsp;Betoverd, met ’t vermaak van zulke onduurzaamhedennbsp;Uitbluflchen, door’t beleid der goddelyke reden.
Bedenk de fnoodigheid, de (tank, de korte duur,
’T langjaarige berouw om ’t zond’gen van een uur,
De fchanden en Itrafïen die het kwaadopd’hielen vatten* Ja de eedelheid der ziel, een van de grootlle fchatten,
Is de edelmoedigheid der zinnen, ’t eéilt der menfeh ’T grootmoedige gemoed, en ’t heerlykll’ van zyn wenfeh»nbsp;Opwekking tot de deugd en eerelyke zaaken;nbsp;Zorgloosheid luikt ons’toug nooit onder bezig waaken.nbsp;Het waare heil beltaat nochtans ia ’t leiden vannbsp;Onleedig leeven, noch in lafheid; ’t paft geen mannbsp;Te leeven op 't gemis der ftroomende rivkren.
Het hoofd, in fchaduwen van roos en cglantieren.
Op ’t zagte kamomil te leggen, (laag verzeld Van Zeemeerminnen of Najaden van het veld.
Maar zo in tegendeel geluk op de aard is, waarlyk Ik (lel haar op een rots, (teil, hoog, enzeergevaarlyk.nbsp;Alwaar de deugd, door ’t zwerk van de aardfche damp, li^®nbsp;vind.
Van veele nooit gezocht, van weinige bemind.
R E 1 M o N D.
Wat is de liefde niet al magtig te volbrengen!
Did ER IK.
Dit is geen liefde, maar een vuur om te verzengen,
-ocr page 45-^en vlek der ziel, die ’t geen de reden eifcht, verftoord. En hooge geelten hun gedachten blult en Imoord.
, nbsp;nbsp;nbsp;R E1M o N D.
t Waar beft dan’t geen men mind, enonsverruktdezin-
gezien nooit, dan te zien, en niet te durven minnen;
Want tegenwoordigheid verwekt begeerte, en daar valt voorden menfch, op’t rond des waerelds, niet zonbsp;zwaar,
aan te fchouwen ’t geen ons aangenaamft in de oogen. En licfft , en waardft is, en wy niet genieten moogen.
Dl DE RIK.
mdien ge een weinig deugds belteld had tegens ’t vuur ^an deze hartsiocnt, wis gy w^tard ter goeder uurnbsp;Daar van bevryd geweeft, en had u konnen fterken,nbsp;Wanneer gy u daar van gediend had, met te opmerkennbsp;^aii fchoone en deftige voorbeelden, en een goênbsp;En braave opvoeding, om ’t gemoed niet flaafs, noch moé,nbsp;Dour vuile luften, ooit te laaten overwinneu.
- nbsp;nbsp;nbsp;R E 1 M o N D.
Watviel ooit zwaarder dan ’t beheerfchen zynerzinnen ? gehoon men een moedig paerd in ’t hevigft van zyn fprong,nbsp;^'echts met de toom alleen wel tegen hield, en dwong;
Eo is ’t wat anders, met den teugel van de reden,
E e temmen het geweld van zyn genegentheden,
P'e, alsde wili’gen, fchoon van al haar loof gefhocid, jJuks takken fcliieten, en weêrt’elkens (taan begroeid.
fchrikte menigmaal voor ’t pleegen dezer flukken; j^yn kwaade neiging deifde uit vrees voor ongeluk ken ,
^_aar myn hartnekkigheid won veld als ik haar zag, p'e fchoone, *t aangezigt gelykt een ed'len dag,nbsp;liefFclyk zomerweêr als ’t regend, en de ftraaleiinbsp;Zon in nevelen en zoele v/olken dwaalcn;
-Dar even eens als dan de Nachtegaal zomwyl Mn zangen tureluurt, enfchichtig, als een pyl
’t loof boord, baaid de min zyn pluimen in deez’ traanen,
C 3 nbsp;nbsp;nbsp;En
-ocr page 46-En fpeeld in’t helder licht der oogen. watvermaanen ,
Wat bidden heeétdie kracht om my hiervan teontflaan ? Dioerik.
Om’t branden eenerkoortze, en zyn geweld te ontgajm , Word ’t ingewand geruimd , en de aders ’t bloed onttogen,nbsp;Daar hoord feuyn en vlyin, ten minlte bitt’re droogen,nbsp;Tot redding toe; rnaargy w'raakt de artzeny, en zuiptnbsp;Dehoog verboden wyn. elendige, dusfluiptnbsp;Door uwe minnedorft de dood in ’t harte, en ’t leeven,nbsp;Verdryftge in plaats dat gy de k waal zoud regenftreeven.
Zo dra den Hartog komt genaakt uw lyfsgevaar.
Keimond.
Ga, zet dc doodkift in den kerker op een baar,
Zo brengt men’t lyk te nacht in ftil iigheid ter aarde.
DID e R I K.
Waar was ’er kwaad dat niet in ’t eind zyn ftrafte baarde l Eindt van het Darde Bedtyf,
treurspel: nbsp;nbsp;nbsp;5^
EERSTE TOONEEL. Diderik, Reimond, Gysbrecht.nbsp;Diderjk.
HEt lyk is op uw laft ter plaatze daar.....
R E1M o N la.
’t Is wel.
Hotmcefter, wat’s’er gaans? watjaagtu hier dus Ine!? Gvsbrëcht.
MynHeer,de Hertog komt, men ziet, met zegewen-fchen,
t)e Vloot by Rammekensvaftnad’reu , duizend menfchcn V an al Ie (laaten, oud en jong zy n op dc been,
Hevenfl’ren zyn bezet vol van aanminnighttn Herjofferlyke praal, daar kinderen en gry zennbsp;Ceblydfchap van het hart, door haar gelaat, bewyzcn; 'nbsp;Terwylde Landsheer in de haaven hen genaakt,
Met eene llaatfy, die van pracht en luilter blaakt In Frinfen, Hartogen en Graven veeler Landen,
ItaaljeenDuicsiandsroemis, zomenzcgt, voorhanden; Haar word in zyn gevolg de Neef des Faus verwacht,
En ook den oudflen zoon uit ’t Mantuaans geOackt,
He AartshartogSigismond, de Markgraaf van J'erraaren , He Paltsgraaf aan den F yn, V enetie aan de baaren,
Van ’t Adriaatifch meir heeft hier haar Afgezand,
Met die van Keulen ; al de bloem van Nederland ,
VVel honderd Ridderen, Schildknapen, Baanderheeren, En veel Mevrouwen ’t Hof met haaren glans vermecren.
D 1 DER I K.
ElynHeer , nudiendde tyd wel fpoedlglyk belleed, Reimond.
Ga, maak , in aller haalt, al’t geen gy kond, gereed:
E'lyn Lyfwacht neem haar poft by’t landen op de Haven,
G 4 nbsp;nbsp;nbsp;I er*
-ocr page 48-Terwyl de Raad vergaard, dat fluks de Ridders draaven (iezwiijd, wy volgen u...,.
TWEEDE TOONEEL.
Rei MO ND, Diderik.
R E I M o N D.
_Yn vrind, het komt zeer wel, Dat, doorgoê voorzorg, nu is alles op zyn (tel.
Door dien wy’s Vorlten komfi voor dezen al verwachten, Zo maar de oiiltelde vrouw niet uitburlt in haarklagten;nbsp;Dat diend Ireiet, wat raad.ï' iudien ik niy van haarnbsp;Verzekcr ie, en haar hi ld gevangen om ’t gevaarnbsp;Te ontworlllen , en’t gerucht van myn bedryt te l’mooren.nbsp;Zo lang den Hanog hier aan ’t Hot blyft.?
Diderik,
’t Is verloeren!
Zv heeft gew’iflTflyk haar vrinden ’t leed geklaagd;
Wie weet of zelfs de (lad niet van dit fluk gewaagd. Haar adelyk gellacht, en hoogverheve inaagen ,
Die zouden meer, als zv, u aan den Vorlt beklaigen, Men zag ’t genieene volk, nu te einde van geduld.
Uw vorderen ten draf om uw verdiende fchuld,
En duizend tongen, fcharp om naar uw hals te dingen-Reimond.
Hoe zal ik dan nu beft hier dezen dans ontfpringen?
D IDE RIK.
Door fchatten en gevlei, ik zie geen and’ren raad.
Zy komt, maar, ziehoebleek. en in haar rouwgewaad! Nu heeft zy de overkomft des Hartogs al vernoomen,nbsp;Zy zouw doch anders om al’s waerelds goed niet komen.nbsp;Dat zy dus vroeg komt, eer den Vorlt hier is, bediednbsp;Dat zy tot haam klagt gelcgentheid befpied;
Want, door dien tweeden flag nu in de verfche wonde Haars zedigcii gemoeds, fchynt zy verwoed, deez’ftondenbsp;Vercifcht uw fchranderheid....
DAR'
-ocr page 49-Reimond, Vredegonp, Diperjk, Apa.
R E I M o K D.
_ nbsp;nbsp;nbsp;Hou op nw ted’re leên
Te krenken, flaak deei’ rouw, en ’t droevigegeween, Eewaaruw braave (lant, uw droefheid krenkt myn zinnen,nbsp;Orn dat ik de oorzaak ben door mynhartnekkig minnen.nbsp;Ik, die uw toorn ontftak, zal haar verzachten doen.nbsp;Terguudine een kleinen tyd tot dat ik u verzoen.
Laat my al dervend’voor uw fchoone en ioornige oogen, Ter liefde om u, myn fchat, verwerven mededogen.nbsp;Erbarm u Zelve en my, ons beider heil is een.
Verbrak ik het ontzach, gy word wéér aangebeén.
W' at Itrafgy me oplegt, ’t word met groot geduld geleeden. REPtGO.NlJ
Och! was dit hoofd, fi fclielm! my meé van ’t lyf gellieden, Ais myn onnos’le man, door uw vervloekte zwaard,
T geheugen had myn ramp niet aan myn geelt verklaard, pQor.eene flag had ik geheelyk haar verlooren.
E^u komt de onteerde vrouw, de moord haars mans te vooren.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(knot!
Hoe fiiirll: d'e flag, daar ’t hoofd van ’t lichaam legt ge-Help! wat een bloedfontein fpruit fchuimende uit zyn Itrot, Hoe gaapt de naare mond, mer lootverf overftreeken!nbsp;Haar ’t woord van Vredegond noch voor het laatfl bleefnbsp;fleeken!
Het zwart geftremde bloed beklad het blank albaft.
He üervende oogen, van een lange nacht verrafcht, Lezwyken. ’t bloozend rood der lippen neemt, in’tvlug-ten,
He kus)es meè, daar diep geworteld, de ongenuchteti Eezwalkenmy het brein, .ach! ach!
Ada.
Mevrouw, bedaar;
iiï^ogrypt de zeeman moedingruuw’lyk lyfsgevaar. Verheven van gemoed in druk is ’t werk det vroeden.
Kom, fteiger Doven ’t reik der droefheid en haar woeden. Vredegond.
Bevlekte kuisheid, ach ! al ’t water van de zee Is magt’looscm uwlmetteïuiv’ren. ik fiarcê,
Ruk uit de kling, en Korng'ïwinddedoodfteekgeevcn Haar, die, door uw geweld, onwaardigisteleeven.
Hoe! dcill gy voor uw nut en voordeel dus bedeed; ?
Elk wellicht doch na de dood van die geen diehy vreeil.
R E 1 MOND.
De liefde deê my ’t hart om uwe fchotmheid blaaken, Enfloeg, gelykeenvlam, verlchrik’lykdoordedaakennbsp;Tot yders kennis uit myn reukeloos beft.i innbsp;Was anders niet dan ’t geen de min mv had geraan ;
Hy heeft myn deftigheid en adel overwonnen.
Ik vrees niet anders als ’t geen u lou hind’ten konnen,
En vraag na my niet veel, maar ben om u begaan.
V R E D E G o N D.
Hoe! doed de wroeging ’t hart niet in uw boezem Haan, quot;Zo moogtge in zegepraal u zelve ’t hoofd bekranlFen.
JViaar wacht, ik zie deer’min noch door defaabel danfTèn. y\ch! ongelukkig menfeh, die boesheid pleegt en waaudnbsp;Dat alles blyft bedekt, fchonn ’t niemand ziet, gy baandnbsp;H zelve een Itruikel weg ter dood , de locht ofde aardenbsp;Zelfs, daar uw mifdaad licht begraaven, Ichreeuwt’t bewaarde
Geheim te;i keelcn uit, als de ongerechtigheid Dw eenster ftraffedaagd, ofdat gy’t fchriklyk feitnbsp;Sleclits ouverdachtelyk noch zelfs komt te openbaaren.
R Ë I M o N D
Zie daar, mevrouw, ik wil geen fchatten voor u fpaaren ; Ontfang van my deez’ fiioer van paerkn, rond en groot;nbsp;Kom, laatdirgoudeflot, een Vt rftelyk kleinoodnbsp;Van diamanten , u den blanken nek verderen,
En deze flonkerbag zyn tintelende vieren Aflchift’rcn van uw borll, deez’ keten van robyn,
In goiid gevat, beftraal uw hulfel door 7.yn fchyn. Kenteekensvan myn llaat voordeken, hoe! uw luifternbsp;En waarde is onbekend en by dee?,’ fchoonhtid duilter.nbsp;VrfdegonI).
Ja duider blyft dlen glans der lieenen by het licht Eer lieflyke oogenllraal, als't minnelyk gezichtnbsp;Van myn onnos’lcn man myn vrindelyk toelachten.
Geen bergen van robyn zal ik zo waardig achten, Alszynvergootenbloed, watpaerleuzuiv’rcu Handnbsp;Elerltelddeonzuiv’red.’.ad? laat los, nooit zal myn handnbsp;Zich fmetten aan al ’t geen ’t welk gy my aan komt bieden.nbsp;Ach! had ik te allen tyd uw boosheid konnen vlieden,
Zo had het los geluk my niet den rug gewend; •
Ik leerde u kennen om tetreuren tot myn end.
Diderik.
Waa'omhet wellend zand beploegt en hoop te voeden, Waar van in eeuwigheid geen vrucht is te vermoeden ?
’r wordtyd, ontvangt den Vorlt, genaakt gy hem te fpai Gy valtgewilTelykin’s HartogsongenaS.
R E I M o N D-
’T is waar, gy raad my wel, hy mag voor’t hof alweezen. Al ’t geene ons het gemoed ontllellen doed door ’t vree^nbsp;zen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(aan,
Zo’t blood’lyk word gevreefd verwekt hetfehanmd. kom Mevrouw, met uw verlof, ik zal naar buiten gaan.
Ada, Vredegond.
Ada,.
MEvrouw.herfteldu fluks, d.atgeen roodoogderouwe U w leevendigegeellin'druk beneveld houwe.nbsp;^Hangt aan des menfehen wil de rampen licht of zvyaarnbsp;Temaaken naar men’t pak geduldig draagd. bedaar, ’
I^et is rampzaalig dus gelladiglyk re treuren.
E^e kwaaien des gemoeds ook ’s lichchaams kracht ver-, fcheuren,
Wans.
-ocr page 52-Wanneer de droefheid ons verouderd voor de tyd,
Die zo befmetlyk is, dat ’t geen een ander lyd Wy naauwlyks konnen zien, of voelen zelfs vanbinnennbsp;’t Doordringende fenyn bedwelmen onze zinnen.
’t Is buiten uwe fchuld al ’t geen gy lyd, hou moed.
'tGeen men in onfchuld lyd is bitterder dan roed. Verdiende llraf word noch geduldiger geleeden.
Hoe onverw'acht ben ik door ’t woell geweld vertreeden. Schoon ’t voorbedachte kvvaad van langerhand verfchrikt,nbsp;’t Gemoed heeft, alshetkomt, zich zelfs daar na gefchikt.nbsp;Ada.
tJ w man was llerfFdyk, dit had gy moogen denken, (ken ? Wy moeten alle in ’tgraf, wat moogtge uw zinnen kren»
V nbsp;nbsp;nbsp;R E D E G o N n.
Ach! was hy, als eei. Held, in ’t harnas neer geftort! Ada.
Houd op, en overdenk, eer het te fpade word,
Üp welk een wys gy bell den Hartttg mougt ontmoeten.
Ik zal zo dra hy komt, my werpen voor zyn voeten, Wraak roepen van ’t geweld der boozen dwingeland.nbsp;Ad.%.
Heer Vrank van Horzelen, de Graaf van Ooilervant, Uw OU loom, heeft het oor des Hmogs, niemand nader,nbsp;ja zelfs de Vorlt noemd hem gemeeniyk zynen vader;
’t Was belt hem allereerll te ontdekken al uw leed, Vredegond.
Ei! wat weêrhoud gy my door lull tot wraak gereed. Ada.
De ontroerde ontbreekt het eerll aan wyzen raad te vatten, Verlland en overleg oniflipt haar met hun fchatten,
V nbsp;nbsp;nbsp;R E D E G o N D.
Hy heeft Gra’f Nicohas van KampobalTe, meê Een üom zo wel als ik, die,...
Ada.
Hoor, ik merk alreê
Een wonderlyk geluid van klokken en trompetten.
Daar komt de Vorft. ’t is tyd, om op uw zaak te letten.
VYFDE TOONEEL.
Karel, Vredegond, Reimond, Kampo-basse, Borselen, Diberik, Ada, Uit» heemfche l^orjien. Ridders ^ Baanderheeren^
K A R E L.
GY Vorften, die ’t geluile om myn gebied te ïien. Nu treed geopZeelandsgrond, etn Graaflchap, konnbsp;’t gefchiên.
En zag ik kans ’t verfchil van zeden, taaien, wetten,
En vryhecn van elks land, op eenen wys te zetten, Ganifch Nedrland zaagtge in een groot Koninkryk her^nbsp;fchikt,
De wapenlchitt’ring, die my (leeds in de ogen blikt,
Eu Franfche liden zyn ’t die mynen toeleg dutten.
V R E D E G o N D.
o Vord ! die yder voor ’t geweld poogt te befchutten, My is geweld gefchied van moord en vrouwekracht.
Uw Stedehouder, daar gy alles goeds van wacht,
Ueeft myn gemaal vermoord, en ook myn eer gefchonden. Elu eifch ik recht van u, gy zyt daar toe verbonden.nbsp;Karel.
Hoor, vrouw, indien gy my geen waarezaakenklaagt, En die zo zeker zyn als ’t licht des hemels daagt,
Men zal u handelen naar ’t recht dat gy verdienden. Borselen tegen Vredegond,
Zyt gy dat ?
Karel.
Kend gy haar ?
Borselen.
Zy is van myne vrienden.
U Vredegond! waar is uw fchoonheid heen gevlugtf Vredegond.
¦Noch leef ik, maar, helaas 1 in druk en ongenucht.
Vqso
-ocr page 54-Voorwien, helaas! zoude ik my pronken met gewaaden ? Wiens oog behaagenmet zo zwaar een druk belaaden?nbsp;Hy. die hier de oorzaak van inyn .fierfel was, is weg.nbsp;Karel.
Waar is den Landvoogd? hoord gy niet het geen ik zeg? Kampobasse.
Geduchte Vorft* hier is myn Neef, om u te tocnen Dat niet dan eer en deugd in zulk een man kan woonen.nbsp;Kakel.
’t Is w'el, kom nader my, isudeez’ vrouw bekend? Vcrbleektge, en ftaatge (lom? dit ben ik ongewend.nbsp;Weet gy de k lagten daar zy u meê komt beiaileti ?
’1' verfchrikkelyk bedryf het welk nooit Ridder pallen ?
Ik wenfchte waarlyk dat het loogen was. nu fpreek.
R E I M o N D.
Haarman is om verraad, hetwelk ons klaarlyk bleek, Ünthalll, hy wift al 't land met tweedracht te vervullen.nbsp;Karel.
Gy tragt het (luk noch met verfchooninge te hullen.
Door vall'ch blanketzel te vergulden ’t vuil bedryf.
\V at muilband gy ’t gewille, ontken vry (lout en (lyf,
En zoek de fchandedooruw lilligheid te mommen.
quot;t Geweld roept hier om recht, ’t recht valt hier niet te krommen.
’k Zal deze dubbelheid der god’looze euveldaad,
Dat ys'lyk wangedrocht, w-aar van gy zwanger gaat,
Hoe wel verborgen, met een klaarder dag befchaamen.
Sta buiten, vrouw; engy mynheeren, laet ons t’faamen.
Karel, Reimonb.
Karel.
Hy (Iruikeld licht die op geen góede weegen gaat:
Ik letze uit uw gezigt hoe ’t hart inwendig (laat.
Va’ 'rce.’r.de zorg beitieên; hier khuild een heim’lyl^ 'xdüchten.
\7
Dedartle welluft teeld gemeenlyk wrange vruchten.
Gy weet wat dank en trouw, voormyn weldaaden, gy Verp'igtblyft aanuw Vorft voorZeelauds Landvoogdy;nbsp;’K bezweer u by, die beide, oprechtlyk teopenbaarennbsp;Wat vandezaakezy, ’tvolkomentlyk verklaarennbsp;Zal oorzaak zyn van gunlt, ofürengheid, maar’t geduldnbsp;Te tergen van myn magt, vermeerderd uwe fchuld.
Ga recht door zee; hef op, hetludonsomtehoorcn.
R E 1 M o N D.
Genade, ÓVorft! genade! ikfiddervooruwtooten,'
K omhels uw voeten, ach! vergeef my myn bellaan,
’t Is onbezind, en in een minnekoorts gedaan;
Haar groote fchoonhei J was ’t die myn verltand verrukte, Terwyl ik haar gellalte in myn gedachten drukte.
Waarzy haar oogen lloeg, Icheeii’tal om haar verheugd. Karei,.
Zich van’c behaag! yk fchoon te onthouden, is een deugd. Reimond.
Der (lerffelyken lot had nooit zyn eifch, ten waare Daar iets aan mangelde, deez’ menfchelyke fchaarenbsp;Zou door volmaaktheid zelfs hun maakzel raakcn k wyd.nbsp;jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Karel.
t Is buiten twyfïel dat gy nietvolmaaktenzyt.
Beken uw fchuld, vaarvoort, ik wil geen tyd verkwillen. Reimond.
Zy is onfchuldig en onnozel, door myn liften,
Bragt ik haarman omhals, met landverraad beticht,
Dien hinderpaal ftond my onlydelyk in ’t licht.
dwong haar tot myn drift, door woelte min bezeten. Karel.
^chelmftukken hangen t’laam als fchaakels eener keten.
B eerwaardige gerecht dus vals’lyk te verraan,
De heil’ge vuurfchaar voor een moordkuil bloot te ftaan Door u, die het gebit der menfchelyke wettennbsp;Gp Uwe tanden neemt, myn zetel durft helmetten,nbsp;t’oei! welk eengruuwel, die myn geeft tot gramfchapnbsp;noopt,
Zo vaften huuwlyksband door vuile Inft ontknoopt? Uw ftraf volgt ’t regt, gebied de tucht, de reden roepen:nbsp;’K 7,al uw belullheid cens verleeren meer te fnoepennbsp;Die zuure druiven; de eer des wynftoks dus geplukt,nbsp;En ’t onryp ooft den boom doldriftig afgerukt Inbsp;Wie kan ’t gedoogen die by zinnen is ?
R E I M o N D.
*T verwachten
Van uw genade, een trooft en toevlugt der gedachten, Ziet nu alleen op u. indien ik ooit, begruiltnbsp;Van ’s vyands bloed, op ’t fpoor van uwmanhaftevuili,nbsp;U w overwinnende en voorfpoedige oorlogsvaanen.
Vol moeds, te volgen plag, zo bid ik dat myn traanen Genaa verwerven ach! ik ben u waard geweeltnbsp;Gy vorderde my om myn dapperheid en geelt.
Dus lieflyk pleegt gy my een hart in ’t lyf tc fpreeken. Karel.
Had gy de kryg vervolgt, nooit waar my zulks geblee-ken;
Nu bragt u de overdaad en ledigheid tot niet.
Die onverwinlyk was, is ’t niet een groot verdriet, Word overwonnen door zyn eigen kwaade tochten,nbsp;Geen buiten vyanden, maar vuile zielgedrochten.
R E I M o N D.
ïk zal, tot boete van deez’ mifdaad myne trouw.
Tot zuivering van eer, haar geeven. met de vrouw,
In huuwelyksverbond, myn leevensdagen enden;
Zo krygt zy ’t eerlyk loon des huuw’lyks voor het Ichen* den.
Karel,
Hofmeelter, roep de Vrouw, en Graaven, aan wc^rzy Vermaagdfehapt, met de bloem myns hofgezins by my »nbsp;De uitheemfche Vorften, die my in deez’ reis verzeilen,nbsp;Zult gy naar haaren Haat, al ’t geen haar lult bellellen.nbsp;Onlchuldigd my by haar, deze uur vereifcht myn pligt*
R E I M o N o.
Myn
Myn feilen, door uw gunft en goedheid evenaaren. Genadegt; ógroote Vorlt. och! wilt my’tleevenfpaaren!
ZEVENDE rOONEEL.
Karel, V RE BEGON igt;,Reimonp,Borselen, Kampobasse,Aba,Dideri m^Ridders en Gevolg.
K A R E L.
DEwy! de xaak dus ver gekomen is, mevrouw,
Kom, neem hem tot uw man door wettelyketrouw. V redegonb.
’K was liever met myn man, deonnos’Ien, uitdit leeven. Dan met deei’ fnooden my in huuw’lyk te begeeven.nbsp;Doezou’t my paffen , deez’, demoordervanmynman,nbsp;De fchender van myn eer, tetrouwen? ach ! wiekannbsp;De rampen draagen, die my zwakke vrouw verdrukken?nbsp;Re I m o n d.
^ Weet dat ik de oorzaak ben van alle uwe ongelukken. Door minnenyd vervoerd, verhaaften ik de doodnbsp;Van UW onnos’len man, en uwe kuifche fchootnbsp;V^ierd door myn vuile drift....
Vrebegond.
Ach ! gy ontdekt door fpreeken, ^erwyl gy alles meld, de wonden ! door uw trekennbsp;aangedaan, en gy ontvonkt myn druk en fmart.nbsp;fnoode onkuisheid knaagt dit kuis en eerbaar hart.nbsp;Reimond.
.^^rgeefmynfchuld, aanvaarddeez’tekens, en de naamc Gemaalin, myn lief, deez’ tytel zal de blaamenbsp;^twillchen, en uwe eer herilellen in haar kracht,nbsp;pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Karel.
» J Graaven, naait beilaande en de eer van elks geflagt,
,^w komt het toe met kracht dit huu w’lyk voort te zetten, jQ ’s myn begeerte, en wil dit niemand zal beletten.
plegtigheid gefchié met itaatfy en ontzag, g P dat een yder van deez’ trouw getuigen mag;
®Vorder zulks, ik ga; mevrouw, laat uw gezeggen.
Vredegond, Reimond, Kampobasse, Borselen, Ada, Diderik.
Kampobasse. nbsp;nbsp;nbsp;fgen.
De 7aak, dankt my, vereifcht geen langzaam overleg-Zy istefchoonvooruomafteflaan, gy hoeft U van uw bruidegom te fchaamen, noch bedroefdnbsp;Te fuffen, want hy munt in adeldom rechtfchapen,
En ook in rykdom uit, en ridderlyk ter wapen, lp ftaatkunde uitgeleerd; (lel noch de gunft daar bynbsp;Des Hartogs, en ’t gezag van zyn ftadhoudery.
Gy word in grooter eer herfteld, verlaat uw klaagen. Vredegond.
Het is geen eer maar lalleen kwetsb’reglimp tedraagen. Wat zou men zeggen? zie, daar gaat zy, dieal’tleed,nbsp;Dat nooit te duloen was, vergeetenkan, en wreednbsp;De moorder van haar man in de armen valt, ’t verbreekennbsp;Van de echt kwam door geweld noch dwang, dus zalmennbsp;fpreeken,
Dewyl zy door de trouw nu ’t overfpel beleid.
Men tree dan vryin ’t goud op ’t galmen van’tverwyd gt; Men heet ftadhouderes, en roeme op adelblyken,
Zo zyn en fchyn in ’t minde elkander niet gelyken. Borselen.
Myn nichte, volg ’t geval, het trekt u tot geluk.
Gydort, helaas! niet eens een traan om al myn druk, Maar tracht de wil, alshy hctlichchaam, te overheeren.nbsp;Wat mogt ik hulp en trood vergeefs van u begeeren,
Die eenzaam, zonder heul, van mynen man beroofd, Een droeve weduw ben ? ik had u tot myn hoofdnbsp;Verkooren, ’k zag alreeds het gruuwelltuk gewrookeO*nbsp;Wat adelyke fpruit en wcnfcht niet onbefprookennbsp;Te leeven , tot een eer van ’t loffelyk gedacht, '
Borselen.
Vervoegtgeu nadentyd, en ’t hanoglykgebieden,
Ik ïie de droefheid voor uw ftaatverand’riug vlieden. Vrehegond.
! gy moet weeten dat het aangezigt myns mans Noch voor myne oogen zweefd,want iic gevoel althansnbsp;^yndoodwonde, enbefterfom zynelichchaamsfmarte,nbsp;tn draag tot dezer uur zyn beeldnis in myn harte.
Hy waar op ik in ’t eerlt myn zinnen heb ge/et,
En ’t hart vol liefde gaf, behouw het onverlet I^oor al uw reden, neen! o zal’ge fchim! zo ’t denkennbsp;U byblyft, weesgeruft, nooit zal ik immer krenkennbsp;Pe kuifche liefde en trouw die ik u eenmaal gaf,
2y komt u toe,’k bewaar haar voor u tot in ’t graf.
K A M1' o B A S S E.
Wanneer de Vorft gebied dan helpt geen tegenflreeven. Vredegono.
Ee Vorft die Rreng het recht handhaafden al zyn leeven , Sch ynt nu veraard, hekaasl ik had myn hoop gelleldnbsp;Op hem, en dacht hy zou fluks (traffen ’t boos geweld;
In tegendeel men dwingd my tot deez’trouw; wie hoor. den,
Wie Zag ooit droever vrouw in al des waerelds oorden? Wie meerder ongelyk ? zal ik nu deze hand ,nbsp;pieaan myn bruidegom verftrekteeen huuw’lykspand,
E^e moorder reiken? achl waar wierd méér trouw ver-. brooken? nbsp;nbsp;nbsp;(ken.
^yn eer word niet herfleld, myn man word niet gewroo-^en moet dan trouwen, ach! hoe fnytdit door myn hart!
) ’k zat dan trouwen. maar’k zal trouwen tot zy n fmart.
j^yn lief, dit enkel woord doed al myn vrees verdwynen.
J? zie de blyde hoop van myne wenfeh verfchynen, treê haar le gemoed in ’t huuwelyksverbond.nbsp;pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kami’OBASSE.
'Jeluk en heil, voltrek die plegtigheid terilond.
Einde van het vierde bedijf.
V Y F-
-ocr page 60-Nu bruift myn fchip, btproiikt met zegekranflen, rullig,
Door ’t zorgelyk gevaar ter haven in; hoe luftig Rylt de aangenaame leè! nu dunkt my zie ik land ;
Gy hebt al lang genoeg hier tegen aangekant.
13ciniiimy, lieve licht, bemin my! alsdeftraalen Derzon, by wintertyd, een langer fchaaduw maaien,
De dag verdwynd, al ’t fchoon des aardryks zich ver-fchuilt,
Dan klinkt geen voogelzang, maar de ooftewind die huilt En blaalt ons ys en fneeuw, men plukt ’er bloem noch bla-Zogaat het nu met my , met treurigheid belaaden, (den?nbsp;Indien gy, fchoone zon , my door uw glans nkt voed,
De daagen zyu my dan een winter in ’t gemoed.
K eer wéér, myn zon, en breng de zomer nieê; myn leeven, Keer weer! Imeltys en fneeuw , ik voel myn fmatt ver-dreeven,
Uw held’rc llraalen die vervrolyken de geefl.
Van voorgeleden ftorm noch treuiig en bevreeft.
V REDEGOND.
Ik ben my zelve een lalt. hoe fwind’len myn gedachten ?
R Ë I M o N D.
Befchou w een roozepiant, wat heeft men te verwachten, Naar aller oogen fchyn, van zulk een fteeklig hout ?
Help hoop en 1 ydzaamheid! wie had het ooit vertrouwd, Dat zo een dochter, als de roos is, voort zou koomennbsp;Uit zulk een moeder, de onaanzienelykflealler boomen -N ochtans bevind men haar de moeite en ai beid waard,
En deze doornellam zeer nut geplant in de aard,
Die ons zo ed’len bloem van bladeren en Kleuren
Ver
-ocr page 61-Verfchiift welk yders geeft verluftigd door haar geuren. Le uitfpruitzelsvan myn min, ’t is my van harten leed,nbsp;Zyn (teekelig en fcharp, gy noemt haar dol en wreed.nbsp;Maar deallerfchoonftebloem, uit druk en fmartgebooren,nbsp;Zal u myn liefde zyn; geeft nooit de moed verlooren, 'nbsp;Zo ’t eerfte aanfchouwen van de zaak u heeft verfchrikt,nbsp;Gy zult uw droeve geeft in ’t kort weer zien verkwiktnbsp;Loor de ondervinding, enunochdeeze echt bedanken:nbsp;Le muskadeltros zwelt allengs aan zyiie ranken.
Het graan ryft met der tyd tot koorenaircn. wacht, Wantgramfchap, hartzeer’t word al door de tyd verzacht.nbsp;Ik zie der Graaven komft om ons geluk te wenichen.
Reimosd, Vredegonü, Kampobasse, Borselen.
MYn oom, hier zietgy nu de vrolykfte aller menfchen, Diezyn geluk naareilchniet uit tedrukken weet,nbsp;tn de angft en fchrik des doods, benau wtheid, hartenleed,nbsp;Bn al die nev’len voor de vreugde ziet verzwinden ,
Hu hy bezitter is van ’t geen hy ’t meeft beminden,
Deze cd’le aanvalligheid, dit lieffèlyk gezigt.
Daar alle fchoonheid uit verwondering voor zwicht, Deez’ guide hairen, die naar wil der winden zweeven;nbsp;Dus beeld de fchoonheid en bevalligheid naar ’t leeveijnbsp;Zich zelven uit, gewis, gy zaagt haar in dien fchyn,
’t iterfiyk lichchaam hier haar kleeding flecbts kon zyn.
^ nbsp;nbsp;nbsp;Kamfobasse.
wenfchen u geluk in ’t huuw’lyk met verheugen, jjnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Vredegono,
Ivndige als ik ben! zou d’huuw’lykspügt vermengen,
Rei
'k myn man en rouw om hem uit myne zin ^rbannende, van hoop, begeerte en nieuwe oiinnbsp;*szeten, noch wéér luft zou krygen in dit leeven ’
-ocr page 62-Hoe kryg ik myn, verftand, het welk my heeft begeeveti Van de uur af dat de min my’t hartdoortrof, weérom?nbsp;Het doold, gelyk een Bie rondom een ed’le blom,
In uw fchooaeoogen , op uw blanke en poes’le kaakcn, Of gaat op’tzachtyvoor der boetem zich vemaaken,
Die liefiyk ryll en daald , gelyk de baaren doen Aan de oever, als de wind haar zachtelyk doenfpodn.nbsp;Indien ik eig’nen mag het geen mykwam te oniflippen,
Zo laat my toe dank ’t vergader met myn lippen.....
DERDE TOONEEL.
Rampobasse, Karel, Vredegond, Rei-MOND,BoRSELEN,Diderik, Ridders en Gevolg,
K A M P o B A S S E.
De Hartogkomt. myn Vorli, het geen gy had belaft Is plegt’lyk afgedaan, de trouwknoop is nu vaft.nbsp;Karel.
’t Is zover wel: maar, nieuwgetrouwde man , enheeren; Hoor, luider toe, ditismynwilenftrengbegeeren;
. DatReimond, by aldien geen kind ren uit deez’trouw Voortkomen, enhetetrfte affterft, dat zyne vrouwnbsp;Zyne eenigfte erfgenaam zal weezen.
Reimono.
’k Ben te vreden.
K A R E L.
Amtfchryver, fchryfhet; wees getuigen van deez’reden, Gy heeren al tefaam. is nu aanuwgemoednbsp;Genoeg gedaan, mevrouw, en’t ongelyk geboet ?
Ach!
My, en ’t recht is geen voldoening noch gegeevett.
GraafBorfelen, gelei de Bruid, het treurig leeven Vereifcht verandering, daar ’t vrouwetinimer wacht,
Op dat door goed onthaal de droefheid word verzacht.
Vredegond en Borfelen binn^'^
-ocr page 63-Tegen Reimond.
Maar gy , om de geboort’ der gruuwel, lang in ’t harte Gedraagen, ly te recht een welverdiende fmarte.
Erinner wat gy op uw hoor’nen hebt gelaan.
Door toomeki07,e tocht, en onbezinde waan,
Trokt gy’t gewis bederft ter deuren in, nu moeten Wy ’t recht bevord’ren, gy hetmetdenhalze boeten.nbsp;Reimond,
Genade, 6 vorft!
Karel.
Wat dicht u weonbefchaamde geeft ? Durft gy noch hoopen? ach[ wat waar het goed geweeflnbsp;Zo de ongebondemin gefnuikt was t’ allen tyden?
Wat heeft de waereld door dat kwaad niet moeten lydeii, Hoe heeft dat dartel vuur de lieden afgebrand.
En de oorelogsbanier op ’t bloedig veld geplant,
Wat is ’er (taal geftompt, hoe veel verdelgde ryken Zyn plots’lyk neêrgeftort op de afgeflreede lyken'
Der Onderdaanen. kom, Heer Did’iik, volgmyniaft, Verzeker u van hem, ga heen, en breng hem valtnbsp;In de eigen kamer daar de man heeft moeten bukken.nbsp;Reimond.
Ach! hoe beklaag ik numyndrift, myngruuwelliukken. De onredelykc en fnoA begeerte dreef my voort;
Doch ’t is myn eigen fchuld, ik opende de poort btraks van myn oordeel, toen joeg fluks begeert'de redenbsp;Van haaren troon , de fchaamte en de eerbaaiheid vloodnbsp;mede,
De uitzinnigheden en de dwaalingen, gezwind pe onkuifche min ten dienll, die voerden het bewdnd ;nbsp;K wierd magtloosvan die ftroom verrukt en weggedree-
^ena, myn vorft genade, ach! wilt het my vprgeeven. Karel.
Ereng weg, gy vind uw laft. waarom dus langgemart?
D 4 nbsp;nbsp;nbsp;Wanf
-ocr page 64-Wanthy hadxich veraart aan 7.ulk een hoogen hoope, Nuvoeldhy’tKfUuwelftukhetnweér iii’t oog gedroopen;nbsp;Kampobassë.
Ik bidde, uw hoogheid, hoor my fpreeken voor myn neef, Indien ik immermeer iets in uw dienlt be 'reefnbsp;Tot voordeel van uw Haat, de vruchten klaar gebleekennbsp;Van uw zachtmoedigheid doen hoopendat myn fiueekennbsp;Geene ondank haaien zal by u, ö groote vorlt!
Genade is Prïnfen eer, een hoofddeugd die hun torft Ten top des lofs. helaas! had hy hem wel beraaden!
Een drift van liefde alleen is de oorzaak van zyn fchaaden. Men neemt deontfchuldiging licht aan, als men del'chuidnbsp;Slechts op de liefde werpt, de min, die ’t brün vervuld,nbsp;Verrukt de vroedrten zelfs, nam wyzerliên als dezennbsp;Wel eer ’t verftand , noch wierd haar doen fomwyl ge-preezen.
Karel.
Men moet zich niet te zeer verwond’ren dat de tyd Der liên hoedanigheén, en de uitkomrt die bevtydnbsp;Van rtraf, gelukkig kwam ten einde, de gebreektnnbsp;Eerlyk en loflyk maakte, of dat ze zo geleeken ;
Vermits de deugden, en de zonde naar ’t begrip En ’t oordeel van ’tgemeer geacht wierde, en niet flipnbsp;Na haar verdieorten zelfs heer Graaf, hetzal my voegennbsp;Het kwaad te ftraffen, tot des nazaads vergenoegen;
Uw Neef, hoe edel, en hoe dapper in ’t gevecht,
Is eene oukuirtchen fchelm, en moordenaar, te recht By eigen naam genoemd het zal daar nooit toe koomen,nbsp;Dat zulk een gtuuwelrtuk , tot yzing aller vroomen,nbsp;Gelukkig uitgai’g hebbe, als hy zich had verbeeld;
Op dat niet loflyks hem hier van in ’t hoofd en fpeeld.
K AM POBASSË.
Sla uw meededoogende vog op onze dienden t’faatnen, En wilt met fchandftraf toch ons Hamhuis niet befchaa*nbsp;Ka REL.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_ (men-
Zyn fchande is de uwe niet, ik zal uw waardigheên Duur amten vorderen; zyn niifdryf is alleen
My meerder leed dan al ’t geflacht is. ’k heb gebooden De leevende terüond te leggen by den doo len.nbsp;Barmhartigheid voor hem xou wreedheid zyn van my.nbsp;Gerechtigheid bind ons door wetten t’famen, wynbsp;Verftrooiden anders als het fchuuwe vee vol vreezenjnbsp;anc wie xou hier op aard van’t xyn verzekerd weexcn?nbsp;y is der menfchlyke gemeenfchaps guide baud.
Men heeft het jaargetyde om vruchtbaarheid van ’tland, Zo zeer niet, als naar diegerechtigheid komt pleegennbsp;Hier goed te noemen; want de Vorflen die verkrcegennbsp;Hun llaaten eeriyds om het onrechtvaardig woênnbsp;Te weeren, en wie w'ierd beleedigd recht te doen?nbsp;Gerechtigheid gehreng geoelfend onbewoogen,
Bragt het gelukkig land fleed-s voorfpoed en veriTtoogetlj Ja, lof en eer xyn alsiweedochteren van ftaat,
Waar zich rechtvaardigheid vertoond en ilraf van ’t kwaad, En door die zelve deugd, zo hooglyk hier van nooden,nbsp;Als voedzel voor den buik, zo worden Vorlten góden,nbsp;’k Verlang te hooren of myn laft niet is volvoerd.nbsp;Kampobasse.
Ik voel my om dat woord tot in inyn xiel ontroerd!
De allcrnaamhaaftigfte Solda.at van uwe benden Te doemen tot het zwaard ? ach! waarzalikniy wenden.nbsp;Waar vondge ooit zyns gelyk zo noodig voor uw Haat.nbsp;Herroep zyn vonnis, Vorlt, of neem het in beraad.nbsp;Hyzal, door zyiiefpeer, vergeef hem zyn vergilRn,nbsp;Met ’s vyarids brein en bloid die vuile vlek uitwillen,
Of ftervende in ’t gedrang der (trydercn , verwoed Vertreeden van de hoef, noch tuigen zynen moed.
Wie zal ’t gevaar des doods llandvadelyker zoeken?
’k Verzeker u, myn Vorll, dat hy zich zal verkloeken, Len grond van ’s vyands muur te fchu Jden,en door’t zwaardnbsp;En Haaien fchilJ aan de arm, uw Ihnidaard, onvervaardnbsp;Ter muurbres door gered, daar ’t zieltoogd te allen kanten,nbsp;Bellaantotblykderzegeop ’s vyandwalte planten.
Eom, geef den oom zyn neef u zelve een oorlogsman Die vol van yver jookt waar hy u dienen kan.
D s nbsp;nbsp;nbsp;Ach!
-ocr page 66-Ach! laat ik door uw laft hem redden, geefgenaade.
Di ierik en Dienaars, met het Lyk van Reimond, uit.
Helaas! daar is ïyn Lyk , helaas! het is te l'paade.
2o word de ïchoonftetelg van’tfnoeimesdoorgefneên. ’Watbaateuwfrülchejeugd, enkracht, en wakkerheén?nbsp;Schoon hoe hofweérwys , noch kolt gy deez’ ftorin nietnbsp;keeren.
Hier leid al ’t wapenfpel, en ’t adelyk hooveeren,
U w onvertraagde moed, en wond’ren van uw fpeer, Roemruchtig krygsgeluk, en al uw wapen eer.
Gaf ik u daarom ’t merg der leeuwen en der beeren,
Voor vrouwenlog ? bellond ik uwej eugd te keren Serpenten, draaken, in haar hooien ys’lyk naar,
Te wurgen met uw hand? de panthers, met gevaar,
He nagels, ’t wilde zwyn de tanden uit le rukken ,
Om dat gy namaals hier dus loud verongelukken ?
G lielloos overfchot! hoe! legtgeindezekid?
Wat hebt gy niet met my inde italjaanfche twilt.
En krooniucht van Anjou en Arregon gezworven!
Nu zyt gy buiten ’s lands in ballinglchap gedorven,
En derft die fchoone geur, door fchand’lykheên bevlekt, Die leeven doed, en weerden man ten graave uittrekt.nbsp;Na dat ’t verganklyke en het broos hier is verzwonden.nbsp;Hoe was uw oordeel dus met nevelen omwonden?
Ach! de onbedachte min bedroog uw hoop, zy liet De haven u van ’t heil aanfchouwen met verdriet.
’T was maar een grinneken der kwai fortuin ,haar dreelen, Metfchoongelaat, helaas! een doodneep, niet teheelen.nbsp;Karel.
Heer Graave, neem geduld, en maatig uwen rouw.
Gy dienaars, haal het Lyk van de eerde man, de vrouw, Die buiten haarefchuld decz’ fmarten komt te lyden,
En die ’t onmoog’lyk was haar ongeluk te myden ;
Ach! dieelendige, wel mededongen waard.
Komt herwaarts aan, en fchynt nu weder wat bedaard; Nochtans moetik haar myn rechtspleeging openbaaren.
VIER-
-ocr page 67-VIERDE TOONEEL.
Vredegond, Karel, Kampobasse, Borselen, Ada,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Riddersot Gevolg.
(ren.
Vredegond.
V K t £ O ü gt; J-'* nbsp;nbsp;nbsp;'
GEen plaatsveranderini» verlicht niyn droef bezwaa' De fmart der droefheid drukt my waar ik ga of Ita,nbsp;’k OutvJugthaartevergeefs, zy volgt my altyd na;
Hier doed ’t onkuiich geweld, en daar de moord my bee-ven.
Karel.
Mevrouw, vergeet uw druk de loop van ’s menfchen lee« ven
Isdeongelladigbeid eens Go!fs gclyk, en niet Dan een gcduurige beweeging. de uchtend zietnbsp;Des waereidsluk zowel als de eellle bloem or.tlooken,nbsp;En weer verwelkt, het heeft niet aan myn w:l ontbrookea
Om uw geleeden leed te rechten tot een blyk.....
Vredegond.
Helaas! wat zien ik daar? wat is dat voor een Lyk! Karel.
Van uwen man.
Vredegond.
O Votfl! hoe lacht gy met mvn treuren,
‘ enoeg, moet gy iny ’t hart verfcheuren?
__________r der gerechtigheid ven
-:geruchtzobreedopyders._.„---Ik bad om recht, maargy gebood myom te trouwen Die de oorzaak is van’t leed; nu wektgy’r naberouwen.nbsp;Maargy, myn Burgerhart, komt gy de droeve Bruid.nbsp;Verwyten dar haar lult nu nergens méér voor lluit?nbsp;Jaagtuwmishandeldlyfmyfchaamteaan, ain’t vergeetennbsp;Van liefde en trouw ? flaatgy ,(]aatgy ! my in ’t geweeten?nbsp;Wanneer gy leefde, hield geuwleeven nimmermeernbsp;^o Waardig, als gyhieid myn kuisheid en myn eer;
En door eens nnders min uw kuiflcheliefde dooven, Myn Ichoonheid, zo ik ooit die immer heb gehad.
Of die geen die in ’t oog van dien echifchender zat, Benam u ’t leeven, ik was de oorzaak van Uw fterven.nbsp;O fchandvlek als ik ben! indien ik zoek te dervennbsp;’T geheugen van uw liefde, en fla flegts in den windnbsp;Met welk een tederheid dat gy my hebt bemind,
En nochtans fchynt het zo, ikben gehuuwd, ’kgafheden Hem ’t woord,deplegtigheên zyn zelver naar ’s lands zedennbsp;Nn al voltrokken; wel, wat eifchter noch ? het bed,
’T omhelzen, neen! de dood. deez’verf is reeds gezet Tot Iferven. hoe! zoude ik dien moordenaar, dit’c leevennbsp;Van my en mynen man (verliefdezielen zweevennbsp;Alwaar zy minnen) moorde, en ’t lichcnaam heeft ontbloot
Van de ed’leziel, want ziet ik da hier leevend dood. Beminnen konnen? neen! waar ben ik toe gckoomen?nbsp;U w wil en üreng bevel, ó Vorft ! dat deed my fchroomen;nbsp;Hoe! fchrsomen.^ daar de liefde alle angil des doods veracht.
‘Tegen Kampobajfe en Borfelea. Gy Graaven, hebt my door uw raad hier toe gebragt.
’K herroep het gruuwelduk, 'k was toen niet by myn zin-Vergeefmy, Burgerhart, ik zal u eeuwig minnen, (nen. Alleaad’ren, op myn dem ontl'prongen , loozen’t bloed;nbsp;Ik ben uw moorderes, ei! meld my niet, ’t gemoednbsp;Spreekt zelver, ach! ziedaar, dit wezen deze trekkennbsp;Desaangezigts, helaas! alle ys’lykheên ontdekken.
Ach! Ada, zytgy hier? waar liaanwy? waar gevoerd? Of heeft de tegenfpoed my nu het brein ontroerd ?
Of waart het Lyk myns mans,om elk te doen aanfehouwen, Wat drafhy waardig is die’t hoofd hem af deed houwen?nbsp;Of zyn zy beide onthald ? hoe droevig en hoe naarnbsp;Staat yder’t aangezigt! waar is de Landvoogd? waar!nbsp;Die, dobberende op de waag duseener zee van duchten,nbsp;Bereids zyn blyde hoop verfchynen zag, en vlugten?
T zal waarheid zyn; mynhoop, mpeenigfte, tnynhart. U ken ik. ach! mynrrooft, deez’liefFelykeiynennbsp;Des aangezigts, helaas! deez’kwetzen’t hart met pyneii,nbsp;Op u Hond myne liefde aÜeenelyk geveft!
Mynaangenaamheid, myn verkwikking, ach! in’tleft Zo riep gy, V redegond ! ó Vredegond! ik hoor ’t karmen,nbsp;En uw beklaag’lyke en bedroefde vrouw kon de armennbsp;N iet om u ilaan, noch met haar mond den laaften fuiknbsp;Ontfangen, maar verloor uin dien oogenblik.
Engy, welluftig menfch, die in hofwedde ontlaaien, Uw goed, uw eer, uw lyfen leevenaluw ftaatennbsp;Verreukeloosde, a'sudemint’zyduit deed flaan,
En raabreuk lydendeêdoor’thollenopdiebaan,
Wat holpen redenen om u hier van te trekken ?
Wat beden om u vtit die dolligheid te wekken?
Wat traanen omdatvuurteblulTchen? niets met al.
Nu legt gy hier, enbragtons, en u zelfs ten val.
Alle and’re Ridderen die ruften ryk van zegen In de ed’le fchaduwen der palmen, te aller wegennbsp;Des vyandsvuiftontrukt, maargy, alleen ontzind,
Hebt my ellendig en rampzaaliglyk bemind.
Ach! onbefchaamde drift, hy ging door uverlooren.
IVly komt hoe langer, ach! hoe lyder maar ter ooren.
Men kan de woorden, die ten monde uitgaan, verftaati, En ’t aanzigt zien; maar wat het hart denkt, nimmernbsp;raan'.
Ach! Vorft.
K A R E L.
’T is waar, ik deedu trouwen, maar met meening En voorbedachtheid, om, doorhuuwelyksverëening,
Ü, die onteerd was , wcérteftellen in uw eer, k Hebt’t geen ik kon gedaan, het recht vereifcht niet méér.nbsp;Nuleefdgy, na de dood der mannen, onbefprooken.
En vinddeneerften, door des laaften dood. gewrooken, Des laaftens goederen ten bruidfchat door de trouw.
Heer, Diderik, kom geeft zyn vonnis aan mevrouw Het welk ik zei ver fchreef, en hem heb toegezonden
In
-ocr page 70-ïn 7,yn gevangenis, alleen om dit teoirkonden, Teftrekken tot eetuig van ’t geen men nimmer zag;
Êerft vrnnw, toen weduw, bruid, weer weduwopeen dag.
Gt, Graaven, ga, beftel de Lyken, die ik t'faamen Hier tot dien einde heb doen brengen, naar betaamennbsp;Van hunne liaaten, met myn hofftoet wel gepaardnbsp;Ten grave.
V REDEGOND,
Ach! vertoef; kom, breng my meé in de aard, ’T is redelyk dat nu onze geeften t’faamen'zweeven-Een diepe droefheid rukt en fleurt my reeds uit ’t leeven.
Einde van het Vyfde en laatjls Bediyf.