V A N D E
De Suaten van Holland ende Wejlvriejland doen te meten, alzoonS vextooiid is by RtcUndvan i-cBt/e, wooneiide tot Amftcrdam,nbsp;dat hy Suppliant uyt zyne Liefhebberye tot de Nedetdiiytfcnbsp;DigtkoBft, geernc loude doca drukken, zyne ^emaakje , en mg ttnbsp;'mcaktne Gedgtsn, ouder de naam van Mengelmerken, belhiande,zanbsp;in TreitrffecUn, Zeededigieii, Zimieheelden, als Mengeliigten; dan , alzo hy Suppliant bevreeft was , dat eeuige baatzoekende meulcben,nbsp;het zelve zyn Werk, het zy in’t geheel, of ten deelen mogtekoo-men naa te drukken , tot groot nadeel van den Suppliant, zoo tennbsp;opzigte van zyn Werk, als daar ontrent gedaanc onkoften, zo verzegt hy Suppliant in alle onderdanigheid, dat wy, aan hem Suppliant geliefden te accordeeren ons Oiftroy, omme gemelde zynenbsp;Mengelwerken, beftaaude, zo in Trearfpeelen , Zeededigten , Zinneheel-dui, als Mengeldigteti, reets bv hem gemaakt, te mogen doen drukken en verknopen in /odanigen formaat als hem goet dunken zouden, en dat geduurende de tydvan vyftien eerft agter een volgendenbsp;Jaaren, met verbod en zeekere poene aan alle andere, om geduu-lende de voorfz-, tyd, het zelve Werk, in ’t geheel of ten deelen ,nbsp;na te drukken , of nagedrukt zvnde, in ’t geheel of ten deelen tenbsp;mogen verkoopen ; Zo ts 't, dat wy de zaake en’t voorfz. verzoetenbsp;¦overgeraetkt hebbende, ende geneegen weezende ter beedevanden'nbsp;Suppliant, uit onze regte weetenfehap, fouveryne magt, ende au-thotityt, den zelven Suppliant geconfcntcert , geaccordeert , endenbsp;geoÉtroyeert hebben, conlèntceren, accordeeren , en Oóiroyeereanbsp;hem by deepen, dat hy ,geduurcixdc de tyd yan vyftien cerft agternbsp;een vollegende Jaaren, de voorfz. Gedigten, genaamt Mengelwerken , beftaandc , zo in Trearfpeelen , Zeedtdigten , Zinnebeelden, alsnbsp;Mengeldigten, reets by hem gemaakt, binnen de voorfz. onze Landen alleen zal mogen doen drukken, uitgeeven ende verkoopen,nbsp;verbiedende daatomme alle ende een ygelyk, dezelve Gedigten innbsp;’t geheel of ten deelen te drukken, naa te drukken, te doen naarnbsp;drukken, te verhandelen, ofte verkoopen, ofte elders nagedrukt,nbsp;binnen den zelven onze Landen te brengen, uit te geeveii, te vet-handeleu, of re verkoopen, op verbeurte van alle Ae naagedruktc,nbsp;ingebragte, verhandelde, of vcikogie Excmplaaien, ende een boetenbsp;van drie duix,ent guldens, daarenboven te verbeuren, te applieeereixnbsp;een derdepart voor den Officier, die de calangie doenzal, een derdepart voor den Armen ter plaatfe daar het Cafus voorvallen zal,nbsp;ende het refteerende derdepart voor den Suppliant, ende dit telkens,nbsp;zo menigmaal als dezelve zullen weczen agterhaalt; alles in dien,nbsp;ysrftajids, dac wy dsa guppUain vftMnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oilïSO Ofttoye allee»
wil-
-ocr page 8-willende gtatificeeien, tot veihoedïnge van zyne fchaade, dooi het nadrukkea ran de voorfz. Gedigten, daar door ingeenigen deelennbsp;vttftaan, den innehoude van dien te authorifeeten, ofte te avouë-ien,,ende veel minder dezelve, onder onze ptotexie endcbefcher-minge, eenig meerder crediet, aanzien, ofte reputatie te geeven;nbsp;neen maar den Suppliant in cas daar inne iets onbehooielyks zoudenbsp;influeeren, alle het zelve tot zynen laften zal gehouden weczen tcnbsp;verantwoorden, tor dien einde wel exprelfclyk begeexeude, dat bynbsp;aldien hy deeze onze Oflrooye voor dezelve Gedigten zal willennbsp;ftellen, daar van geen geabrivicerde ofte gecontraheerde mentie zalnbsp;mogen raaakcn, ncmaar gehouden weezen het zelve Oftrooy in ’tnbsp;geheel en zonder eenige omiffie daar voor te drukken , eude datnbsp;by zal gehouden zyn , een Exemplaar van de voorfz. Gedigten,nbsp;gebonden eiidc wel geconditioneerd te brengen in onze Eibliotheecqnbsp;van onze Vniverfityt tot Leyden, eiide daar van behoorelyk te doennbsp;blyken j alles op poene van het cffeÊt van deeze tc verliezen, eiidenbsp;ten dien éynde den Suppliant deeze onze confente ende Odiooycnbsp;moogeu genieten als naa behooren, laften wy allen ende een ye-gelyken, die het aangaan mag, dat zy den Suppliant van den in-iioud van deezen doen laaten ende gedogen, tuifelyk , vredelyk ,nbsp;ende volkomenrlyk genieten, ende gebruiken, cclfeerende alle belet ter contrarie. Gegecyen in den Hage, onder onzen giootennbsp;zegele hier aan doen hangen, op don twaalfde February in’t Jaarnbsp;onzes Hecien en Zaligmakers, duirent , zeven hondeit, dtie-en-twintig.
W: V: W A S S E N A E R.
Ter ordonnantie van de Staaten,
SIMON VAN BE AU MO NT.
Roeland van Leave gt; heeft nit hoofde van bovenftaande Oólrooy aan Jacobus Verheyben, Boekver-koopcr tot Amfterdam, vergunt, om voor hem Au-theur te mogen drukken zyn Treurfpel , gciiaamt D xnbsp;Ges TRAITE BoOSHEtD.
-ocr page 9-Der Gestrafte Boosheid,
Aan dc Heer
JAN DE LA FONTAINE DIT WICARTquot; Voornaam Koopman.
Myn Heer Fontvn,
Dewyl gy my
In quot;^oor- en tcegenfpoed verpligten,
En zulks in zaaken veelderly,
Zo denk ik om u, wyl myn Digten Nu ’t ligt aanzien in hellen dag,
U daar een deel van op te draagen:
Ik hoop niyn wit gelukken mag,
En zulks aan u niet zal mishaagen;
Het is een Treurftof lang bekent: Waar in ’t rsgtvaardig regt gefprookeiinbsp;(Door dat %et heilïgji was gelchend)nbsp;Van ATdire/billyk wierd gevrooken.
En ’t boojie gruweljiuk geftraft,
Dat ooit verfcheen op Schouwtooneelen ^ Dies heeft my dit ook verfchaft,nbsp;/. T)ul,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Om
-ocr page 10-o P D R A G T.
Om zulk een Treurftof (hard in’tfpeelenj Te Hellen, op die vvys,in ’t ligt,
Als ik hier ieder geef zyn Rollen,
Daar ktiishcid^ eer en deugd en pligt En fnoode Gylbeid, aan het hollen,
Staat, als in barning, teegens een. Daar teed’re zugt van Egtgenooten,
Door herte traancn en geween, (Terwyl de Man zit opgeilooten)
Elks hart tot medelyden wekt,
En hier een Vrouvuy{ddt wel gefchonden Maar cgter kuis, en onbevlektnbsp;Getrouw werd voor haar Man bevonden)nbsp;De grootfte fajjie uit ziet Haan,
Die men kan ooit of ooit vertellen,
En haar verwoetheid, die aan ’t gaan, Haar kunne fchynt op zy te Hellen,nbsp;Braakt zo gew^eldig uit een taalnbsp;Dat zelfs de /nootheid doet verbleeken.
En flampt, om vraake in de Zaal,
Dat hy beteuterd, niet kan fpreeken*;
Het Hof, door dit gerugt by een. Weet niet, wat het hier van zal maaken.nbsp;Een Vrouw zo fier en ongemeennbsp;Te fpreeken, zyn haar wond’re zaaken:
Den Landvoogt, reeds een Moordenaar En ongetrouwe, in zyn woorden,
Die,
-ocr page 11-o P D R A G T.
Die, na dat hy zyn wil met haar Voldeed, haar Man had doen vermoorden;
Verbaad, beteuterd. Haat aan't woên En trekt zyn deegen uit de fcheeden,
Om weer een and re moord te doen. En haar te fmooren in haar Reeden;
Zy vliegt verbaad uit zyn Vertrek,
En is wel haadig uit zyn oogen,
Dit baard aan ’t Hof een vreemd gefprck En elk fchynt met die Vrouw bewoogen;
Dan Landvoogts wil en hoog gezag Doet ieder zwygen van die zaaken;
Maar ziet juid op die zelve dag Een nieuwe tyding gaande maakennbsp;Het blyde hart van ieder een,
Wyl Hertoog Karei y aangekoomen In Zeeland, reeds werd ongemeennbsp;Verwelkomt, toen hy was vernoomen:
Dit viel den Landvoogt kouwt op’t hert Hy vreed zyn gruw’le euveldukken,
Zo zy nu niet gefloten werd,
Bedugt het dan niet wel zal lukken Met hem en ’s Hertoogs dreng gemoed,nbsp;Dies geeft hy lajl zyn Hoovelingennbsp;ie Vrouw te vatten, die verwoednbsp;Zo heen ‘vloog: want zo zy niet vingennbsp;Haar was hy, en metreên, bedugt,
* % nbsp;nbsp;nbsp;Dat
-ocr page 12-o D R Aa i.
Dat zy haar klagten uit zouw braaken Aan Karei ( ftreng van. Regt berugt}nbsp;En hy des in zwaar onheil raaken;
Maar ’t vvas te laat, wyl voor de Vorfl Zy reets in Rouwge'iz'uad neerknielde,
En fchoon hy 't feit ontkennen dor ft, De droeve Vrouw, die derwaarts ylAe,nbsp;Om Rcgt te vorderen..,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gehoor, ¦,
En ’s Landvoogts ftaamerende reedcn Stak van beteutcrtheid zo door.
Dat KareliAg die gruwelheeden.
Door hem.te goddeloos begaan: .
Dies om de Vrouw hda'r'.eer te boeten, Zei hy terftond zyhX^;^lt;dv^'(?^/’ .aan,nbsp;Dat hy haar. ftraks zal Trouwen, moeten ;
Maar ziet wat flag was d'at die. Vrouw ? Hoe kon den Vorji dit'haar beveelen?
De hoofte hloethond.\\edxd 'trouw Te geeven., neen in geenèn deelen .
Wil zy, nog kan zy dat toeftaan;
Dog buigt, op ’t laaft, en laat zig zeggen. En gaat uit dwang Ktt .Tluuw'lyk aan ;nbsp;Maar ziet, hoe Tandvoogts zaaken leggen,nbsp;Ely waant eens klaps zyn luk in topnbsp;In plaats \vj ftraftfe dagt t erlangen;
M;ku' Karei laat zyn ftmde kof .,
Op dat het Regt ook. ga zyn gangen,
o P D R A G*^ T.
. . nbsp;nbsp;nbsp;’ r .
Op ’t onvoorzienite kapoen óf.:
Dus' is het Regt én Vrouw te gaader Voldaan, en ftaat het heele Hofnbsp;Verwondert: niemand was hier raader,nbsp;pryfyk Vonnis was alleennbsp;In ’s Vorfien vroome bord beflooten,
Hy liet alleen die plegtighoên Van ’t Himwlyk, eeven pas geflooten,nbsp;Verrigten, op dat zy haar ^ernbsp;Herfteld zouw zien, en door zyn dervennbsp;Zo ziet men haar in ’t end {myn Heer )nbsp;Gevrooken, en ook alles erven;
Dies denk ik niet, dat deeze Stof,
Zo over vol van Treurgevallen,
U zal in ’t Werkje vallen of;
Maar dog, om langer niet te kallen,
Ziet, ziet myn Heer, het zei ver in', Het is en werd u Opgedraagen,
Gy kunt het eensjes van ’t begin Doorzien, als gy van’twigt ontüaagennbsp;^ Van koopbedryf, wat rullen wil,
En moede van uw beezigheeden.
Een weinigje wilt zitten dil,
Uw tyd al leezende befteeden.
Dan, dan', myn Heer, zal deeze Stof, Waar in de Boosheid werd gebrooken,nbsp;(En ik derhalven daar fchei of)
* nbsp;nbsp;nbsp;Uw,
-ocr page 14-o P D R A G T.
Uw ligt voldoen, des zy gedooken In fchaduw van u naam^ myn Heer^nbsp;Gemfter komt het ligt aanfchouwen,
W yl zy geniet zulks als een eer,
En op uw gunften derft vertrouwen,
Des Heer F o n t y n , aanvaard van my Dit Boeksken, aan u Opgedragennbsp;Van hem die is en waarlyk zy,
Gelyk ik fchryven met behaagen
Myn Heer,
U. E. D. W. Dienaar en Vriend,
R OKLANÖ VAN LkUVE.
Goetgunflige Leezcr.
ist hier weedcr een andere, en niet min overvloedige ryke Treurde twee voorige Treurfpeelen, onder de naam van Gejlrafte Boosheid, door my berymt. ’t Is waar, dat diergc-lyke, of liever dezelve Stofte van dit Treurfpel,nbsp;onder de naam van Carel de Stoute^ op de Am-fterdamfe Schouwburg, al voor lang ItriTooneelenbsp;gevoert is, maar zulks is my ten eenemaale on-bewuft geweelt, doen ik deeze Stofte tot mynnbsp;Voorwerp verkoorj anderfins, zouw ik mynnbsp;Digtlufb aan eenige andere Stofte gelegt hebben,nbsp;dan hier meede reeds te verre, en al tot over hetnbsp;Fierde Bedryf geraakt zynde, eer my daar ietsnbsp;van voorkwam, zo vorderde ik myn weg, ennbsp;rymde, volgens myn aangevange oogmerk, ditnbsp;Treurfiuk^ af. Het zelve is alleenig voortge-vloeit, uit het geene ik daar van eerft; met weinig Recgels, by f. Cats gezegt vond , en datnbsp;genoegzaam woordelyk eeven eens is, als dc nef-fensftaande Inhouwd, die ik hier voor het Spelnbsp;geplaaft heb. Seedert heb ik daar meerder in andere Autheuren van geleezen; dog meede omtrent daar eeven eens op uit komende. Welkenbsp;zo zeldfaame gemelde Stofte, my zo overmaatignbsp;* 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ryk
-ocr page 16-V O o R R Èquot;E D E N. '
ryk voorkwam om in ecn Treurfpel, de aller-fterkfte en hecvigfte Pajjie (iets waar in dat my dunkt voornamentlyk cen Treurfpel te moetennbsp;beftaan) te verbeelden, dat ik aanftonts beflootnbsp;hetzelve te beginnen, verkiezende Perz.oonen,nbsp;en fihikfing na myn eigen vinding, cn waar in iknbsp;yoornatnentlyk oogde, om de overdeugdzaamenbsp;volftandigheid dier Borger Frou-we ,tn getrouwenbsp;liefde voor haare Man, de onbewufthcid , cnnbsp;opregtheid van dien onnoozele en vroomen Borger ^ de overmaatige Goddeloosheid, en boosaardige drift der Landvoogt, en het daar op gevolgde Regtmsntig, dog Gejlreng oordeel van dennbsp;Hertoog te verbeelden. Hoe ver of ik in ditnbsp;voorneemen gcllaagt ben, laat ik den Goetgun-ftige Leez.er oordeclen. Dit egter ben ik bewuft,nbsp;dat men niets in de fchikking , nog redeneering,nbsp;dat na het Treurfpel van Carel de Stoute genaamtnbsp;]ykt,ja men’crzelfsgeen een eenig woord in zal vinden,cn ik vlei my zelfs {voor zo ver ik ’er eenignbsp;begrip van heb) in veel gevallen het natuurlykernbsp;en beetcr getroffen te hebben. V'oor eerft ftelnbsp;ik, dat den Hertoog , onverhoets , in Zeelandnbsp;(daar hy Graaf van was) cn buiten cenige kennis van den Landvoogt aanlande, om dat het roynbsp;gans niet waarfchynelyk dogt , dat den Landvoogt (die ik den naam van Neromus, om zynnbsp;vrectheid geef) in gevalle hy den Hertoog ver-wagt had , zulke ongehoorde en fpoorelooze
gruwelen'zouw hebben durven doen. Nogtans
.......
-ocr page 17-V o o R R É E D E N.
Nogtans heb ik feedert in ’t ander Spel-gezien als of den Landvoogt hem in die zelve temponbsp;vcrwagtcn, het geene ik (teegens elkander nader inziende) te ongerytnder bevond te weezen;nbsp;Ik laat deeze Landvoogt (na waarheid een andere Nero] op dat een ieder zyn inborft zoudenbsp;kennen, meer als ecus , alleen fpreeken, omnbsp;zyn fnoodc gedagten , als by zig zelfs , overleggende, te uiten. Dus krygt den Leezer ofnbsp;Aanfehouwer aanftonds een klaar denkbeeld ,nbsp;niet alleen van zyn voorneemen; maar ook vannbsp;het gehcele Spel, en de fpil daar her alles opnbsp;draait. Ook laat ik hem zyn geile drift, in ’Cnbsp;cerft en alleen, waarom dk alle Hoovehngen cnnbsp;Trawanten laat vertrekken , aan deeze Borgernbsp;Vrouwe, die ik om h iar kuisheid Lacretia ge-naamt heb , verklaaren , dewyl het my nietnbsp;waarfchynelyk dagt, dat hy zulk een zaak ,nbsp;voor de eerfte reis gewaagt heeft, onder meêrnbsp;als vier oogen te openbaaren; egter heb ikfee-dert al mcéde in h,t meergemelde Spel gezien,nbsp;dat hy daar in’tbyzyn van andere, fpreekendenbsp;ingevoert word ; dog dat egter wel nagedagtnbsp;zyndc, myns oordeels, zeer ongerymt fchynt.
Ik laat dz Man van Lucretia^ in zulke naau-we hegtenis, dat ’er niemand,zelfs zyn Vrouw niet by komt. En dat dunkt my ook natuur-lyker cn waarfchynelyker te zyn , dan dat zynbsp;( gelyk in ’t Spel van Carel de Stoute) op eennbsp;Tooneel hy een kometk. Een gevangen ^ dus zit-• * ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tende.
-ocr page 18-lende , en waar mee den Landvoogt zulk een Boos voorneemen had, zal waarfchynelyk zynnbsp;Vrouw indie Haat niet hebben mogen zien, waarom ik deeze otinooz.ele Borger, die ik om zynnbsp;vroomheid Goethart noem, ook maar alleen tennbsp;Xooneelc, en zonder zyn Vrouws byzyn, yoe-ren, en zulks in zyne Kerker, daar hy op dennbsp;hals gevangen zit, en alwaar hy , onbewufl;nbsp;van het geene hem booven het hoofd hangt,nbsp;in zyn onbelmet geweeten, de hoogde geruit-heid geniet.
’t Is waar, Afan en Vrouw elkanderen ree-' derlyk beminnende, dus tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;geljk^in V
ander Spel, by een ten Tooneele gebragt, was zeer bekwaam om de Pajfie boven maaten tenbsp;ontroeren, en gaande te maaken maar ik heb-be in dit myne geheele Treurfpel door , zo volnbsp;rajjie, en zo hooggaande Rollen gehad, dat iknbsp;zelfs (om dat dit Treurfpel niet te vreed zoudenbsp;blyven fpeelcn, ende alzo de ooren van Barbaarsheid, en heftig fpreeken vermoeijen)’ernbsp;tufichen beide, met voorbedagte raade , laficrnbsp;oi zagter ftoffe , ingeJaft, en ook daar alleennbsp;om . het gefprek van de twee Schiltwagtennbsp;fan en Klaas ingevoerd, en ook de Huwelyksnbsp;plegtigheid , de omftandigheid van hetbefchry-ven der Iluuwelykje Voorwaarden , cn het verder daar ontrent verrigten , met langwyligcrnbsp;draad gefchreeven, en m de Trouwverbonden,nbsp;als ik anders wel zoude gedaan hebben , en
zulks
-ocr page 19-VOORREEDEN.
zulks ora tuflchen beide , als weeder war op zyn aallem re koomen : ten einde, om dan daarnbsp;raeê weeder met des te leevtndiger kragt , denbsp;Pajfie (dat dog het Sout der zaaken, cn de Zielnbsp;van een goed Treurfpel ïs) met des te heftigernbsp;wecking te doen daaveren.
Ik hebbe, om des te klaarder de onnooz. le eenvóuwdigheid van myn genaamde Lucretianbsp;te verbeelden , haar als een gemeene Borgtrnbsp;Vrouwe doen fpeelen. ’t Geen ik ook nier anders in de hiflorie gevonden heb, zo dat ik ooknbsp;? 'niet weet waarom zy , als van Adel, in hetnbsp;. meergemelde Spel , verbeeld word. Dc een-vouwdigheid, en onbewuftheid van Hoftclykenbsp;Staat, dunkt my,in dit geval, deeze Vrouwenbsp;nier wanvoegelyker te liaan, dan dat zy vannbsp;Adel zouw zyn , waarom ik my , ook maarnbsp;als of zy een gemeene Borgeres was, gelyk denbsp;JJillorien ook maar zeggen, gedmagen heb. Innbsp;het allerlaafte van het vjfde Bedryf iaat ik , opnbsp;ordre van den Hertoog . om des te meerder zynnbsp;afgryzen te toonen, en aan andere indruk tenbsp;geeven , het Adelyk^ Wapenfehilt, dat bviovennbsp;de Kijh van den Onthaljlen Landvoogt hangt, afnbsp;neeinen , en aan Hukken flaande , in de Kifinbsp;ftecken , om zyne Adeldom, en naam geheelnbsp;uit te roeijen, deeze vinding van my, die geheel nieuw is, geloof ik dat met onbehaagelyknbsp;zyn zal.
Maar Goetganjiige Leez.er, ’t L egter mooge-
lyk
-ocr page 20-lyk in uw gcdagten vreerat, dat , daar ik volmondig zegge van het Treurfpel, Card de ïff genaamt, niets iets geweeten te hebben,datnbsp;ik dan egter daar eevenwel zo naa raeê overnbsp;een kom, in ’c Vertoonen van de Doodkifien , 'nbsp;2,0 die der onthallle Landvoogt ^ als van diennbsp;Borgerman j Ik zal u daar ontrent met de rondenbsp;waarheid op antwoorden, en zegge dcrhalven,nbsp;dat my dagt , dat by zulk een hartroerendenbsp;Trearjioffe het verbeelden dier Dsodkjften , ofnbsp;L)'kcn , m een met fwart omhangen Treartoo-neel , otn des te leevendiger en 'kragtiger in-drük aan een ieder te geeven, zeer bekwaamnbsp;was, en diergelyke een droevige Vertooninge,nbsp;van den Zinryken Zeededigter Claas Bruin, innbsp;zyn Spel van Don fan en Garjias, gezien heb*nbsp;bende , zo wil ik wel gaaren belyden, hemnbsp;daar van half en half het ontleend te hebben..
De Tytel van dceze Trenrftsf, maakte ik eêr ik eeos begon het Spel te maaken,en my dunktnbsp;dat die in waarheid en bekwaam gepaft op dee-Ze Stofte, namentlyk Gefirafte Boosheid is. Denbsp;Pcriboncn , om dat ik vi^n deeze hiitorie juiftnbsp;niet ten naauwftcn kennis had, of ten minftennbsp;o n dat dic met geen naamen my voorg.koo-menzyn, heb ik, na myn befte goctdunken,nbsp;en zo als ik die bekwaamd: tot mync vindingnbsp;dagt te zyn, genoomen: en dat ik hier tee-gens li.t meergemelde Spel van Carel de Stoutenbsp;gezegt heb, is niet geweelt, Ggetgunfilge Lee-
TCir'i
-ocr page 21-VOOR R E E D E N. t.er, om het zelve te berispen j neen, zulks isnbsp;in geenen deele myn oogmerk geweeft; maarnbsp;ora dat ik onder die Tytel iets aars, het zy dcnbsp;een of andere daat , (meer betrekkclyk op denbsp;Perfaon van dien Oorlogszugtige en heldhaftigenbsp;Prins) verwagteiij en om zulks te zien, na ’cnbsp;SchoHwhnrg ging , daar ilt. wel haaff , hoewelnbsp;voorde eerfte reis, bemerkten, dat het dezelve ftoffe was, daar ik reeds zo veel aan gearre-byt had, en my derhalvcn fpeet, juifl; die zaaknbsp;gekooren tc hebben, tol boeting myner Digt~nbsp;kundige geneigiheid gt; alwaar reeds zo een Treur-fpel, hoewel voor my onder een ónverwagte ,nbsp;en ook eeniger maaten oneigen Tytel van was.nbsp;’t Is derhalven by deeze occatie geweeft, datnbsp;ik dit hier aangehaalt hebbe,{in zulks vooreerftnbsp;om te doen zien, dat ik onweetend die zelve ftoffenbsp;vej'koos. Ten anderen, wat verfchil in zaakennbsp;tuflehen dat en het myneis: en laailelyk datnbsp;het zo om die , als ook dc geheelc andere bewoording en wyze van houding zo in Digt alsnbsp;fchikking een geheel ander Treurfpel uitmaakt.nbsp;Ook heb ik dit Treurfpel vm de Geftrafte Boosheid , gelyk myn twee voorige , van Cezarsnbsp;dood, cn Eudechia, Kyz.erinne te Konflantinopo-len , met vyf planten , voor ieder bedryf een,nbsp;laacen verderen, en waar aan, die in dit Spelnbsp;zyn, de kunftryke Plaacfnyder, /. Wandelaar,nbsp;gearrcbeic heeft, met welke verfiering ik mynbsp;vleijen,de genen,die dit Boekje in handen hebben.
-ocr page 22-VOORREEDEN.
ben, onder het Leezen niet onaangenaamcr zal zyn, en iny derhalven die koften gstrooften,nbsp;ea waar meedeik van myne Voorreeden, reedsnbsp;langwylig genoeg, een einde maakende,u biddende, Jn gunile het zclv^e te aanvaarden. En,nbsp;als ik in myne andere Werkjes reeds verzogtnbsp;heb, de feilen, en in het drukken ingefloopennbsp;mifllagcn te verfchoonen, terwyl ik u alles goetsnbsp;toewenfehende blyve,
¦ U E. dienft willige Vriend,
Roeland van Leuve.
IN-
-ocr page 23-HErtoog Karelsf^LVi. Bourgondmi, Graa~ ve van Holland en Zeeland amp;c. bevonden hebbende dat een zyner Gunfte-lingen, dies tyds zyn Gouverne ur 'm Zeeland weezende , eene zeekere eerelykenbsp;Borgers Vrouwe, tot z^yne wille gebragtnbsp;had, met belofte van haare Man uitzynenbsp;hegtenis te laaten, daar hy dezelve hadnbsp;doen inwerpen, en dat hy in de plaats vannbsp;zulks na te koomen, den Man egter in denbsp;gevankenis had diotnonthalzen,hcdthamp;m.nbsp;met dreigementen zo ver gebragt, dat hynbsp;de fV?duwvrouw van den onthalften Borger, op zyn bevel trouwt, en voor zynenbsp;Huisvrouw nam , onder V oor waarden,nbsp;dat de langftleevende van haar beide erfgenaam zoude zyn, naar welke in zynnbsp;prezentie gedaane teekening, en door eennbsp;Priefter voltrokken Huwelyk, Waar doornbsp;de eer dier Vrouwe geboet wierd: hynbsp;daar en boven tot voldoeninge van hetnbsp;Regt, zyn Landvoogt doet onthalzen , ennbsp;de gefchonde Vrouw voor eenige erfgenaamnbsp;van alle des Landvoogts goederen verklaart.
VER-
-ocr page 24-E A R E L , Graave vati Holland en Zeek nd, dcc. Ner öNilfS, Landvoogt van Karei in Zeeland.nbsp;GoÉTiiART, een vroom Borger.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;',
L a c R É T I A, Huisvrouw van Goetbart. Johanna, Hofdame.nbsp;wA D EI,H A R T, Edelman van den Landvoogt.nbsp;Priester.
. L J ' nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•
N OTARIS. nbsp;nbsp;nbsp;)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, :nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
¦ I: ¦ ' nbsp;nbsp;nbsp;¦
Klerken.
Cipier. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i .
H A NS, Scherprechter. .
Loopaarp, Boode; r Jan,
! Soldaaten.
Klaas,J
Trawanten van den Landvoogt, en verders nog ceni-gé zwygende Heeren van ’c gevolg des Hertogs Karei , en den Landvoogt.
Het “ToGfieel verheelt het Gravelyk Hof in Zeelandj en ff eelt in 24 uuren af.
-ocr page 25- -ocr page 26- -ocr page 27-Pag:
GESTRAFTE
TREVRST-'EL.
Neronius, Lücretia, 'Irmvinnuni Neronius.
s Een neen het is vergeefs! hoe gy óokfmcekc Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;of bid.
j Ik fweer ’t u dat uw man, zoo wel geklöi-{ nbsp;nbsp;nbsp;Hertzit
• Dat hy niet ftralfeloos, zyp kerker Z.al ontt Ipringen. •
Lucretia.
MynHeer!
Neronius.
Vertrek ! hiw gdt geen kWgt, npg vringen
Zyn hooft voldoet alleen.
Lucre Ti^
-ocr page 28-, nbsp;nbsp;nbsp;heeft hyzyn hooft vexbeurt ?
^Tenietmisdeed inyiis wectens, waarom keurt IJ w Gróothèid zulk» ? wat heeft hy dog misdreeven ?
N E R o N I U S
Wathy misdeed weet ik, en zal ook loon hemgeeven;
^ nbsp;nbsp;nbsp;Lucretia,
Zoo mag een Borger efen in een gevankenis;
Gefmeeten worden? daar, M'at ofde oorzaak is Blyft onbekend, dat feoeint veel eer gewelt dan reeden,
N E R o N I it s.
Zoo gy uw mond niet znoert! ik fwecr ’t uw gy zult ineede....
Lucretia.
Hoe meede ? ach! inyn heer vergeeft’t my zoo ’k misdoe!
Den heemel weet, hoe is een droeve Vrouw te moe,
Die haar geliefde Man, ziet van haar afgenoomeii. Ikfmeekom .lyfsgenaa! daarom ben ik gekoomen.nbsp;Heeft hy misdaan, gelykuwgrootheitzegt, welaan;nbsp;Laat ik, ik ben zyn vrouw, wathy misdreef verllaaan.nbsp;Ligt wert hy fchuldeloos betigt, en vals beloogen,
En heeft hyfchuld, ligt wert gy doormynklagt bewoo-gen
Vergiflenisdievoegteenregter, ach! mynheer!
Geeft myn geliefde Man, dien vrooroe borger weer.
N E R o N I u s.
Wat zegt gy vroonj ? by is het fchuy m van alle Boeven. Lucretia.
Myn heer, wat hoor ik ? ach! kon t gy my zoo bedroeven! Is’t niet genoeg, datikmoetduldedathy zitnbsp;Gevangen! fchoonilc weet zyn fdiuld’loosheit moet ditnbsp;Myii droeve ziel helaas, dan meede nog befwaaren,
Dat hy een Boef zou w zy h ?
Dit talmen, enmisbaaren
Ver-
-ocr page 29-Verveelt my ; voort van hier, oft’zal uw rouwe , dat Gy hebt om zyuentwil, met my gefprek gehad.
LücretiA, ,
Genaamynheergenaa! laattoeaan myntefpreeken, ^ Wyl ik maar kom, om voor myn G,oethartsgt; lyftè'nbsp;fmeeken.
Neronius,
Ik zeg uw dat gy gaat, eu zuo gy zulks niet doet!.. Lucretia.
Myn heer hoe kan ik gaan? neen ik val uw te voet, Enbidomlyfs-genaa, zoo hy iets heeft misdreeven;
Zoo wild dien Burgerman t’ om my nent wil vergeevenj Ik ben zyn weederhelft, hy komt myn eygen toe,
N ERONIUS.
Trawante.;.,
TrawanTe.
Wel myn heer!
Neronius.
Dat ik wil dat zy doe.
Zoo zy nog aarzeld, moet gy met geweld volbrengen^ Lucretia.
Wat dog ?
Neronius.
Dat men uw uytleid.
TRA wante.
Wilt gehengen,
Gy vrouwtj e die het oor, van onze Heer verveelt,
Dat men uw weg lyd, want zoo gy uw rol dus fpeelt Sal ’t wis en zeeker, voor uw man maar erger weezen,nbsp;Lucretia.
Zoo gaikopuwraat, maar niet voor hem uit vrcezen,
-ocr page 30-N E R o NI u s, aUecn.
Nuw heb ik eindelyk , myn lang gewenfle dag,
Den valk op fdiyn bek nek, zya Vrouw, die door geking
My zoekt te meuken, had al lang myn hert gewonnen, Eerikdoorheetetogt, dicErcurtbel héb begonnen ;nbsp;Maar door haar koelheid, en haar fiere vrou we taa!,nbsp;Dorft ik (cn k had ook reen) zul ks niet aan de waaglchaalnbsp;Vcrtroüwen, ’t was te los geweeli myn Min te uyten,
Ik tree op valler grond, deed eerft in bande fluyten Haar Man, en zal hem ook ontblooten van zyn kop,
En wenzy Weduwis, myn brand in volletop, Gelleegen, met iiaar wilofteegenswil uit bluffen,
Ik zal'die fchoone Vrouw gebruiken,, ondertuffen b'taar my tefien, waar mee hy bek kan zyn betigt,
Zoo kryg ik myne wil, en houw nog fchyn Van pligt, Want Hertog Karei, die my heeft dees magt gegeeven,nbsp;Om in dit Zeeuwsgeweft, als Landvoogd hier te Icevcn,nbsp;Die mint Regt vaardigheid, daar ik maar fchyn van maak.nbsp;M ins harstogt is myn wit, de reft een klyne zaak ;
Dog om geruft, in dit myn mingenot te weezen,
Moet hy van kant, en dat op fchyn van reen: ik vreelen, Dat anders deefe magt, door Karei my vertrouwtnbsp;Mogtwaglen, maar zoo men zyn ftratregtvaardig hout,nbsp;Is het onrhoogelik, my daar iets van kan deeren,nbsp;k Is beft hem een Verraat op k vinnigft aan te fmeeren,nbsp;Dan ishetlyfverbeurt, kgaatfeekeren gewis,nbsp;Datdeefegliinp heeft fchyn, al wier k daar na dan misnbsp;JJevonden, dat zyn ftrafdoor ons uit fugt der landen,
£n Hertog Kaarel kwamgt; fchoon men niet zeeker van' den
Mis'
-ocr page 31-Misdryvenblykenhad, hetgeen wel meer gebeurt j Datom der landen ruft, eenmanwiertafgekeurt.nbsp;l^og’txy 7.00 wil, en wat hier na ook uit mag fpruiten!nbsp;Myubrand moet zyn voldaan, ik liet hem daarom fluiten ,
Want dat hyfchuld’ioos fit, dat weet ik zelverwel,
’t Is my alleen te doen, omvry in’tMinnefpel Te weezen, en myn hart met haar eens op teha.flen,nbsp;Hndatfal onfeSul, ’t nog met zyn hals betaalen,
Zoo fchep ik dubble luft, en rater als ecus vermaak, Want diczyn luft verkreigt uit dwang, 7.al in die laaknbsp;'Gewiflehk meerdervreugd, dan andere minne vinden,nbsp;ZynDood fteld vry myn wil die’k anders in inoeft binden,nbsp;Haar overwonnelchoot, gebruik ik naar myu luft, ^nbsp;Ja’k beel my in hoerects, myn brand al werd gebluft.nbsp;Maar fagt, wie naadert daar? het fchynt myn volk tenbsp;weefen,
Hat haar ftraks wegbragt. v/el!
Nekonius, Trawant e.
Een j)er Trawante woord doende.
__[Eer Landvoogdhoog gepreefen,
Dievrouw, diegy ons hebtdoen brengen uit het Hof,
Tie klaagt, enkermt enkryt. en zegt (het^geen u lof Niet wynig raakt) dat gy haar ongehoott, laat keeren jnbsp;Ja datfezeifs niet weet, wat dat haar man (met eeren ,
Êy elk geagt) misdeet, cn zy krygt veel gehoor, TeBorgers rotten zaam, wyvreefen waarlik voornbsp;letscrgcrs, zoogyhemwiltonverhoort Verwyfen,
Wyhebben’tzelfsgehoort, hoealdeluyhempryfen,
Vooreenen Borgerman, dietrouw en eerlik is.
O 3, nbsp;nbsp;nbsp;Waf
Watis dereede, ach! heer Landvoogd gy tart mis,
Zoo gy niet openbaart, wat kwaathy heetbinisdrecven. Neronius.
Het is der Landen nut, die reeden niet tegeeven,
Een faam berokkent, en bedervent landverraad,
My om veel reedenen, die zaak niet feggen laat,
Zyn makkers moet men eerlt mcê in de bande-nypen.
Een der Trawanten;
Zoo hebt gy groot gelyk dat kan men wel begrypen, Neronius.
Wel nuw zegt die gy fpreekt, dat dit de rccdeii is, Dat dcefe borger kwant zit in gevankenis;
Maar om de zaak nog in ’t geheel te openbaaren.
Dat ik zulks moet ten beft, van land en lieden fpaaren Tot ryper tyd, wanneer het gans veiraaders neftnbsp;Geftoort zal weefen, dit eyft ons gemeenebeft;
En dat om eene vrouw, wiens man dit heeft bedreeven, Ik niet tot fchaa van’t land, vernoegen meer mag geven.nbsp;Kan elk die oordeel heeft, ligt zien uit deefe zaak.
Het algemeen gaat voor! dit Itel ik fleets myn baak. Dat heeter duyzent zyn geholpen uit gevaaren ,
Als een vernoegt, wen zulks den lande rouw befwaaren.
Een der Tra wan tem.
Zoo doet den Landvoogd wel, en hoed het algemeen. Neronius.
Een Landheer is voor ’t volk, niet voor een mens alleen; Hy moet daar’tpalfe geeft, eeneenig mens befchermen,nbsp;Maar om een mens alleen te neemen in zyn ermen,nbsp;Souw het onwyshe'd zyn veel duizend te Zien gaannbsp;Verlooren, een van tween, dan was’t beft een gedaan;nbsp;Dies, fchoon dat deeze vrouw, eyft reedenen te geeveri,nbsp;Waarom haar man zit vaft; en dat zy waanc'zyn leeven,nbsp;Niet was dan borgerlyk en ftil, wyfzy niet weet,nbsp;Wat aanflag dat hy heeft, tut landverderf gefmeet;nbsp;Zoo eyft nog grooter regt, dat ik' de quot;zaak verhoolen.nbsp;Als nog houw j zegt dit elk.
ao3
Lyfwagt.
Wy doen het geen bévookn öns werd van u myn heer, en ^egge door de Stad g,nbsp;Cat deeze Borger is, om Landverraad gevad^
VIERDE TOONEEL.
N,
N E R o N I U S, aUeen.
u heeft dezaake glimp, dat heb ik wel verzonnen, Cedraat diend- op die voet, maar verder afgefponnen;nbsp;'Zoo taakt hy nog met fchyn van Regt, dus om den hals,nbsp;En ik volvoer myn wil, al is’t betigte vals;
Ik zie niet hoe men dit, zal immer konnen merken. Die grond legt in zement, nu gaa ik verder werken,
En zal om mynen Min, niet in de w.ind te zien Verdwynen, deeze vrouw, zooaanftontshier ontbien,nbsp;En zal aan haar die zaak, ook zoo te voofe leggen,nbsp;Dat zy verdomt zal liaan, en wceten niet te zeggen,nbsp;Dan zal ik verder gaan, eh bieden haa genal,.nbsp;Quanshuis om haarent wil, eer ik hem lirafFe gaS;nbsp;Mits datze my dan ook, mits ik haarmiii w'ecrfchenke,nbsp;Een viiendfchap doe! en dus hoop ik haar trouw tcnbsp;krenke,
Diezy hem draagt; W'ant brogt ik hem cerli om denhals, Soo was myn hoop gans mis, en al myn Minne vals;nbsp;Want dan zouw zy gevvis, my nimmer gun libetoonen;nbsp;Jviaar door de hoop van hem te lolïè, zal dieSchoonen,nbsp;Zlg moogelik met haar wil, my gunne haaren Schoot;nbsp;En als ik die geniet, zoo zal ik dog zyn Dootnbsp;Volvocren; maar ik hoop door Ifreelenen omhelzen,nbsp;H aar eerft te winnen, en W'el moogelik zoozelfenbsp;Dan, als hy is van kant, zig vleyen; naar myn wil,
I cn minde ’k zal dit Rat, eens drattyen- óp die fpü.
VYF-
Dat imand binne komt 1...
aq4 gestrafte BOOSHYD. yVFDE TOONEEL.nbsp;Neronius, Trawanten.nbsp;Neroniüs.
—r Aat voort die V rouw eens haal en, Segt dat ïy hier eens komt, loopt zonder lang te draaien.
E«m der Trawanten.
Zyn Hoogheid ’tis onnut, zy is reets voor de poort Van ditPalys, en klaagt, dat men haar man veimoortnbsp;Onlèhuldig, wat n)cn deê; men kon haar niet verjaa-gen,
Mcnheeftzemeer alseens; bynafchierweggeflaagen, Dog zy is telkens weer gekoumen, wilt gy datnbsp;Zy hier verfchynd? zoo zal... maar ziet! myn Heer,nbsp;-tnet wat
Geweld zy binne dringt, door wagt, en...;
Neroniüs, Lucretia, Trawanten, Lucre ri a.
W Eg zoldaatc!
Ik wil de Landvoogd zien.
Een der Trawanten.
Dat mag men niet toelaaten,
Kom voort nabuiten, voort verkragt ons hier een vrouw, L u ©R E T I A.
Help hecmel! heemtlhelp!
Neronius.
Dat dit gcwelt ophouw,
TREURSPEL. loy
Men Iaat haar’t is myn wil, nu eens vry binne trceden. Wel Vrouv/tie dat gy dus indringt, wat is de recden?nbsp;Lucretia.
Hoe vraagt gy dat myu Heer? is u dan niet bewuft.
Wat droevig ongeval, myn bange ïiel ontruli!
Gy hebt Eerbaars myn man, in hegtenis gefmeeten.
En ik , ik arnie vrouw mag zelfs geenreede weeten; Wie heeft dat ooit gehoord myn Heer ik cyze Regt,nbsp;’tis bilik dat gy my zyn zaak , als vrouwe zegt;
Om is hy fchuldeloos, door my te zien verweeren.
Of heeft hyfchuld; omdoormyntraaneftraftekeeren, Hoewel dit laatfte, nooit kan val Ie in myn ziel;
Hewyl myn waarde Man» hem altoos eerlik hiel. Neronius.
Sagt vroutje uwe drift, waar mee gy komt te klaagen, Ga;it wat te ver, en is al vry wat hoog geflaagen ;
quot; Gy merkt u eigen drift en paffie nict,ó neen!
Want anders will gy wat gy deed, ik had dan réén Om u, gelyk u man; in hegtenis te fluiten,
Want gy komt onbeichaamc, hier zulke reeden uyten ; Als of men had u man, gans fchuldeloos gevaan,
Ja of zelfs u door my, w'ierd ongelyk gedaan ;
Is dit een taal tot my; die ben der Landen vaader!
U man (’tisiny zelfs Icet) die is een Landverraader» Lucretia.
E,en Landverrader, Heer? een Landverrader?
Neronius.
Ja.
Lu CR KT IA.
Zoo hy dat is, ik fmeek voor hem om geen genaa; Maar wat is dog de zaak, diehy dan heeft bedreeven?nbsp;Neronius.
Het is der Landen nut, die reeden niet te geeven. Lucretia.
Hoe niet? is dan genoeg! te zeggen dat hy is;
Een Landverraader Heer! genoomeij, ’t was eens mis, Osnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;öt
-ocr page 36-Of vals bedagt, en Goode weet, waarom verzonnen, Soud gy in u gemoet, zyn Doot wel ftemme konncn ?nbsp;Neronius.
Dat hy niet fchuldeloos zit gevangen, is wel waar, ’tBcwys o goede vrouw! dat legt maar al te klaar;
En dat ik nog een wyl, de zaake zoek te dekken,
Dat is, om zyne maats med in de knip te trekken,
’t Is oitbaar voor het Land, dit is genoeg gizeyt.
Dat het gemeen verraad, nog wat verhooien leyd.
L U C R E T I A.
o Goode! kan het zyn, wat moet ik heede hooren ! iVIyn man verraader! neen, iets aars heeft dit gebuoren ,nbsp;Eiier fchiiilt iets anders, dit is tot zyn val bedagt.
Nooit heeft hy zig misgaan, wie of zynvalbetragt Is my nog onbekent, maar in het end zal’t blyken.
Dat men die vroome man, gaatüiood verongelyken, Hy was, eenvoudig, vroom eu neerftig in zyn huys.
Op flraat een Borger, in gezelfchap, eerlik, kuys;
Een kint deed hy nooit kwaat, veel min , om Stad of landen
Te leeveren jdagt hy nooit, in vyandlyke handen. Neronius.
Dat hy de fcheyn van eenen dille Borger droeg.
Sou w zulks zyn fchuldeloosheit bewyzen! daar genoeg Het tecgcndeel ons bl ykt, waant gy dan zot te weezen !nbsp;pien’t Landbellier omfing van Karei, waard gepieczen:nbsp;Neen neen, der Landen ruil, door dceze Vord betrouwtnbsp;Aanmy, word door geen Vrouw, zo ligte my oiit-kouwt.
Lucretia.
Myn Heer, ach! mogt ik dan eens die bewyzen wecten! Die gy zo valt, zo klaar, komt telkens te heeten.
Zo kon ik meede zien, of ik myn pligt vergat .
Dat ik-hem meer vo'orfpreek ; want zo hy die fchuld (Hcer^ had
Aan zo eeu teif, ik zouw geen woord meer voor hem fpreeken,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’kZouw '
-ocr page 37-TREURSPEL, 207
% Zouw liever door de dood met hem dan fcheidenj’t vrceken
Van een die ’t Land verraad te dutten zoek ik niet.
N E R o N1 u s.
Gy fpreekt wei zo; maar als gy dat bewys eens ziet, Wat zult gy zeggen! hem uw tlem ter (Iraöe geeveu?nbsp;Zo’n Vrouw, geloof ik, dat ’er naauwelyks zouw keven.
En daarom ’t is onnut, en ook juift niet myn pligt.
Hy zorgt befl voor ’t Gemeen , die houwt een ftreng Gerigt.
Zyn dood iS zeeker, en door traanen niet te ftremmen; Maar egter,op dat gy nictdenkt,datwy gaan ftemmennbsp;Op ongegronde reen, zal ik uit gunft tot U,
TJ tooncn,wat hy heeft (een zaak daar ikvoorgruwl} In til gehad, mits gy voor af my zult belooveunbsp;Dat gy zulks fmooren zult.
Een oer Trawante.
Nu ziet gy, of ten Hooven Tl onregt werd gedaan, gelyk gy klaagt en kryc,
Gy hoort nu immers, wat den Landvoogttot u zyt. Lu CR ET IA.
Dat hoor ik; maar ik üaa onzeeker wat te maaken. En weet niet wat ik hoor.
Een ber Trawante.
Uw mans verboofte zaaken,
’t V’erra.id, dat hy in til boosaardig had gefmeedgt;
Dat hoort gy,en gy hoort (naar’tfchynt) nog niet een beet :
Is nu deu Landvoogt vreed? wil hyu nog niet fpreeken? Lu C RET I A.
Zegt wat gy wilt; ik hoor nog zie het minde teeken., Dat my gelooven doet, dat hy dus fchuldig isnbsp;Aau’t opgedigt verraad, datmy fchynt vals verms.
N E R o N I u s.
Wel nu, laat ons alleen! ik zal het u dan toouet:.
-ocr page 38-zo8 gestrafte, boosheid,
• Wat fchuld hy heeft, en of het regt hem kan verfchoonon, Trawante.
Het geen den Landvoogt ons, zyn Dicnaaren, belaft, Volvoeten wy; en gaan.
quot;Tot Lucretia.
Pleit voor uw hangebaft.
Neronius, Lucretja.
Neronius.
fchoone Vrouw! ik heb ,myn Vólk inaar doen vertrekken gt;
Om dat uw heusheid my tot Liefde kon verwekken; My deert uw ongeval tot in myn innig hert :
Ach! wiftgy, fchoone Vrouw.' hoe my dit voorval fmert,
Gy ioud, gelooft my, ook uw weedergiinfte toonen; De fouten van uw Man die 2yn niet te verfchoonen,nbsp;Hy heeft het Lyf verbeurt, daar is niet anders op;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Ala;tr gy, ftaakt uw geween i uw droeve traaneiikrop, Tot barftens toe, wilt die om mynent wil verzetten ;nbsp;Uw Man is’tLeevcn kwyt, dat eifchen onze Wetten;nbsp;Maar ik, ik ben myn hart, door uwe deugden kwyt,nbsp;Ach fchoone Vrouw!
Lu PRET IA.
Helaas!
Neronius.
Het fchynt gy harder fchreit, Nu u een Landvoogt komt zyn agting te betooacn;
’t Is bceter by een Heer, als Borger man te woonen, Schoon gy in hem verlieft een Man gt; zo vind gy weer,nbsp;Indien het u gevalt, in myn...
LU'
-ocr page 39-Lucretia.
Wel hoe, myn Heer!
Schaamt gy u niet, een Vrouw, a!s iny, dus toe te fpreeken ?
Meent gy dat ik myn Man vergeet? myn Egt wi'1 bl'cekcn? Neen, 't zy hy fchuldeloos, of fchuldig (terfr of leeft.nbsp;Ik breek geen Egtband, die ons Lot gedrengeld heeft.nbsp;Ik btyf hem eeuwig trouw, fchoon on$ de dood ooknbsp;Icliciden.
Zo hy kon Leeven, ’t liad zyn réén dat gy u vleiden; Maar nu', waar toe uw hart gegunt niet aan die geen?nbsp;Lie hem kan Ikrvendoen, of leeven? uwe Leen,
Zo Ichoon, belleed die eer een Landvoogt als een Dorger. Lucretia.
Wel hoe, myn Heer gt; gy ryt d’Onnoox’lcn eenbsTorgef, Der Landen Opperheer, en gy fpreekt zulke taal,nbsp;Daar ik van gruw en ys. My dunkt dat deeze Zaalnbsp;Met u cn iny verzinkt. Zouw ik myn Egt te buitennbsp;Met u gaanru?dic komt myn Man in banden fluiten?nbsp;Boosaardige Tiran! verwagt dit nimmermeer.
N ERO NIUS.
Weet gy wel dat gy fpreekt tot uwen Opperheer?
Ik ben den Landvoogt,gy hebt Lyf en goed verlooreif Zo gy my door uw réén ontfteckt tot meerder tooren.nbsp;Lucretia.
Dat zy zo ’t wil, ik eifch myn Man maar weer van u. Hy legt onfchuldig in gevankenis;
Hoe nu!
Derft gy met ftoute t.ial dus egter blyven fpreeken?
Of
Ik zweer’c, ik zal dit dan ookopuw Manwelvreeken. Gy bent verkeert, ó Vrouw! en raaft uit onverftand:nbsp;2iet daar,’t hoofd van uw Man dat flaat in deeze hand,nbsp;En wilt gy uwe Man zyn Leeven nog befchermen,nbsp;Slaat toe, die zelve hsnd u dan eens mag omermen:
-ocr page 40-Of zo gy zulks niet wilt, ik zweert u, dat zyn kop Dan rollen zal; en gy, ik neem u voor myn Popnbsp;En Hoer, zo gy niet wilt aan iny uw gunlle toonen,nbsp;Neem ik u, zo ’t my luft, en zal u niet verfchoonen;nbsp;Dies kielt vry wat gy wilt,zynLeevcn,of zyiiDood;nbsp;Het cerlte heelt hy, zo gy gunt aan my uw fchoot:nbsp;Het laafle, zo gy nog myn wil blyft wederltreeven;nbsp;En boven dar, zult gy dan als myn Hoere leeven.
Dies kies vry wat gy wild, dit zeg ik voor het laaft Spreek op, wat wilt gy ?
Li U C R E T I A .
Ach ! myn Heer, ik fta verbaaft! En bid een weinig tyds, als ik dan moet verkiezen,nbsp;Myn Man, myn waarde Man, of Eere te ve.liezen;nbsp;Zo gun my, dat ik my een weinig cerft bedenk,
Of’t beft is, ik myn Eer, of wel zyn Leeven krenk. N E R o N I u s.
Wel aan, ik zal een wyl u hier alleenig laaten;
Maar fchoon gy anders wouwt, het zal u weinig baatenS
A,
Lucretia, alkeK.
fCh Hemel! kan ’t wel zyn Dat Wolven, in de fchynnbsp;Van Menfchen, ’t Land regeeren?nbsp;6 Ja! het is gewis.
Dat deez’ een Tyger is,
Vol moord en geil begeeren.
Hy vergt my, droeve Vrouw, Te fchenden myne Trouw,
Mca
Of wil myn Man vermoorden: Ligt doet hy ’t beide gaar,nbsp;óHeemel! dit gevaar.
-ocr page 41-au
Men nooit van inenfchen hoorden.
En egtcr wil hy nu,
Dat ik kies; ach! ik gruw!
Zal ik myn reine Leeden,
Die ik myn Borger man.
Om hem niet rooven kan.
By dien Barbaar belleeden?
Zal ik, aan d’and’re kant,
Daar't hoofd ftaai in myn hand.
Van myne Man rien knotten?
Die Man, die my wel eer Beminde Trouw en teer,
Niet vryjen voor Schavotten?
Dat was een vreed befluit,
De Trouw iets meêr beduit,
Als meenig fomtyds denken.
Ik wil, om 7.ynent wil,
LJit nood, niet uit een gril,
Myn fchoot den Landvoogt fchenken.
Wel aan, ik ïal myn Lcéa, Omzynentwil, belleen,
Tot flaaking van zyn banden;
Maar zo hy werd ontllaakt,
Door dat den Landvoogt blaakt Tot my, 20 is ’t geen fchanden.
Schoon ik hem gun myn fchoot,
’s Mans Dood gaat voor myn Dood: Ik wouw myn Lyf eer derven,
Eer ik hem gaf gehoor;
Maar Liefde die gaat voor:
Gy
Gy hebt my Trouw gemint;
^ Myn Trouw gy nu bevint;
1'crwyl gy zit in Banden,
Mia ik u eeven teer,
Ik kies u, voor myn Ecr GcfchaaÉt, door’t hoofd der Landen.
W.
Neronius, Lucretia. N E R o N I U ai
El nu, wat wilt gy ? nbsp;nbsp;nbsp;• ,
Lucretia.
Ach! yerfchoont my, die u bid
^Ict traanen!
Neronius-
Al dit vogt maakt my nog meer Verhit. Ik wil, fchoon gy niet wilt, en zal u niet verfchoonen.nbsp;Lucretia.
Wel zo ik moet,myn Heer,ik zalmyngunftutoonen, Mits dat gy dan myn Man aan my zult geeven weer.nbsp;Neronius.
quot;Zo ik u eens geniet, zo zweer ik op myn eer!
Dat ik uw Man aan u dan daadelyk weer zal geeven. 1-iUCRETIA*
Op die voorwaarde dan, zo kunt gy met my leevcn Zo ’t u heilaagt, myn Heer.
Neronius.
Ach! fchoone Morgezon, Die ik, door myn gezag, op deez n dag verwon,nbsp;Wift gy, lioe dat myn hert op u al ftaat te vlammen,nbsp;Vol togten, die myn Ziel beftormen en berammen,nbsp;.Gy zouwt gecii oogenblik my weigefea uw Echoot:
En
-ocr page 43-En nu veel min gt; nu gy uw Man red van de dood. Komt! laat ons faamen gaan, daar, door de Bedgordynen,nbsp;De Zon gchindert word op ons bedryf te fchynen.nbsp;Kom! Waarde, gait met iriy hier naaftin’tCabinet,nbsp;Daar legt voor ons gefpreid een Vorftelyk Stacie-bed.nbsp;Lucretia.
„ è Heèmel! ’t moet zo zyn; hoewel myn Leeden fchroomen.
Neronius.
Kom! waarde, draal niet meêr, myn drift is niet te too* men,
Dan door uw zoet genot '.kom fchoone, gaat metmy, En denkt, ons Minnefpel dat maakt uw Man weer vry^
Einde van het «erfte hdryft
Deel-
214 GESTRAFTE'BOOSHYD.
E E R S T E T O O NEE L.
Jan, Klaas, halfJlaafende mor het gevangenhais.
^ En dag. breekt door, kom llanpe' wy niet langer ï wagt,
Zo imandoJis iö vond, een wekker heeinnzagt, '''¦ Den Landvoogt heeft wel (lipt, en ernlbgons bevolen,nbsp;Dat gy en ik alleen , niet zoude heel vetnlt;/olea,nbsp;Verbergen al het geen, dien Borger die daar zitnbsp;Gevangen, zeggen mogt; maar weet gy ook wel dit ?nbsp;Dat men hem op. hpt naauft,’en. fcherpfte moed bc-waaken.
Klaas.
Laat my maar leggen, zorgt gy voor uwe eygezaaken; Wie wou hier koomen' ’tis te vroeg ik heb nog vaak.nbsp;Jan.
Ik zeg u flaapt niet meer!
Klaas.
Gy zyt een vreemde fna.ak, Nu wil Ik llaapen, en zo gy het komt te klappen..,.nbsp;Jan.
Reis zeg ik voort, ik hoor reeds imand herwaarts flappen.
N E R o n I u s.
quot;VVel ¦wagters,hebt gy zorggedraagen voor uwPljgt?
Jan.
Oja! zynHoogheit, maarj daar nauwelylcs het ligt ^og doorbreekt, dagt men niet dat gy alhier lout komen Jnbsp;Wat jaagt u herwaarts aan?
N E R o N I u s.
Hebt gy ook iets vernoinen, Van die Vcrraadcr, die daar binne zit!
Klaas.
Myn Heer,
Die kaarel fchynt geruft, heeft niet de minfte deer. Neronius.
Hy vynft zig, en bedekt zyn overtuigt geweeten.
Jan.
’t Kan zyn, maar hy heeft fchier deganfche nagt gefleetea Met liedjes die hy zong, den eenen na den aar ,nbsp;Neronius.
Van een die fterven moet, is zulks al heel wat raar. Jan.
Nogtans het is zo!
NeR ONIUS.
Wel! ik zal hem eens gaan fprccken, En gy vertrekt zoolang, gy kont op’teerfteTeeken,nbsp;Latgy verneemt, terftond weerkomen op u Poft.
Klaas, ftil, teegens ‘Jan. it Dit is wat raars, dat ons den Landvoogd zelfs afloft.
Neronius, «.Ween,
'E Min is wonderbaar, en kan zoo heftig werken, Oat hoe een Edelman, zig zelfs ook wil verfterken,nbsp;^‘ïivati die togten, niette fwaar gewond te zyn,nbsp;veeltyds voeld verraft, ten minfte ’t ging zoo myn,nbsp;r oen ik Lucretiazag, ’t eerfte van myn keven,nbsp;yftngikinvlam, en’t hert door, togten aangedree ven,
P 2 nbsp;nbsp;nbsp;Was
-ocr page 46-Was lo verhit op haar, dat ik door geyle kift.
Niet tufte voor ik die, had in haar fchootgebluft,
Sy heeft my deeze nagt, ’t geen ik haar af kwam vragen Gegunt, in hoop hier door haar Man te zien ont-flagen,
Wat ftaat my nu te doen! geef ik hem aan haar weer, Soo heb ik nooit ’t genot, van deeze Schoonheit meer,nbsp;Hou ik dat hoorenbecft, nog langer inzyn banden,nbsp;Wie weet hoe zy dan raaft; en ofze moogelik, vandenbsp;HeerHartog, niet wel krygt, een Vrybricf, voor haarnbsp;man,
Dies’t befte is en blyftCwyl’t aars niet weezen kan)
Dat ik hem fterve doe, en door het Swaard laat fncven , Syn fchuld’looshelt is Ichult, myn Min koft hern hetnbsp;leeven,
Ik ben met dit opzet, ook reels tot hier gegaan,
Om hem met eygen mond, zyn dootte doenvcrftaan. Ik mag my veylig(zo ’t my voorkomt) wei verlaten,
Op hans den Beul, en den Cipier, een hand Dukaten t Bedekt het al, wat hy of ik tc zaamen zeg,
Daar volgt, wat volgt! hy moet, hy zal van daag nog w«g;
Maar zagt, wat hoor ik! dit fcliynt wel zyn ftem te weezen,
Hy Singt; en fchynt geruft als nog, en zonder vreezen, Ik wil eens luyfteren, of hymy ook verdenkt.
En weet dat ik zyn Vrouw, haarEere heb gekrenkt,
Goethart, voor de ‘Traliën zingt.
Geruftheid is het hoogfte goed,
Dat ooit van Menzen wert bezeeten:
O trooft, voor myn opregt gemoed, Ik toets u aan myn eyzere keeten.
’t Geen
’tGeen door geen rampvuur is te krenken,
Hoe’tlot my ook gekeetent houd,
Ik hoef om geen gevaar te denken.
Ik weet wel niet, waarom ik lit Gevangen, maar heb niets te vreezen.
Ach, wift myn Vrouw zoo wel ook dit,
Wat zouw ’t haar een geruftheid weezen.
N E R o NI u s m zyn zelfs.
Hy fche) ntgans kommerloos te w'eezen voor zyn ftaat; Maar zagt, watof hydaaropniuwsweerzingengaaat!nbsp;Goethart, zingt voort.
Getrouwe liefde duurt altyd,
Gevaar hoe groot, jaDoot ten fpyt,
Myn waarde Vrouwe,
Ik roem uw Trouwe,
Die gy’er hebt getoond, myn leeven altyd.
Ik weet, gy voor my in den Dood Soud gaan, ja eer uw kuyze fchoot,
Dan my zoud krenken gt;
Dit is geen verdenken,
Neen; maar Lof van u Trouwe zo groot.
Dat ik u trouw en eerlik Min ,
Dat weet gy ook, myn Engelin,
Ach koft gy hooren.
Dit met u ooren,
Wat vond ik daaar dan een vernoegen in, Neronius.
Moet ik dit hooren, en dan nog niet fchaamt’loos weezen !
Uy zit in banden, en fchyntmindaniktcvcezen,
Wyl mynbeangft gemoed, mypols oppolsflagjaagt. Aan d’eenezy zyn Dood, mynvroegent hert mishaagt.
Aan
-ocr page 48-Aan d’ andere zy de Min, my heftig komt beftokcn, Watkies, watdocikbcft! ïynleercnmoet verbroken.nbsp;Ik klop, op dat men my doet open, ik hem fprcck,nbsp;En deeze hindernis, hoe eer hoe liever breek.
Neronius, Cipier. Cipier.
LEcr Landvoogd, wat is dit dat gy komt herwaarts trecden,
Soo vroeg en onverwagt ?
Neronius.
Siet daar verfwyg de reedeu,
Die gy gchoort hebt van dien Boger, dats’vooruw, Brengt hem eens hier, maar fwygt wat gy reets zaagt,nbsp;en nuw
Voor alle ding, moet gy geen meufeh ter wereld zeggen'. Waarom ik deeze, ’t Hooft zal voor zynvoetc leggen.nbsp;Cipier.
Heer Landvoogd’t is onnut dat gy my zulks beveeld, Het zwygen is myn Ampt.
Neronius.
Den Cipier een'Beurs inde hand floppende.
Dit geld....
Cipier.
Verbeeld
U niet myn Heer, dat ik daar meerder om zou fwygen, Maar wyl gy wilt dat ik het aanneem als myn eygen,nbsp;Salik het doen, en voor de reil maakt ftaat op myn,nbsp;Dat wat hier beurt, altooszalinhetdnifterzyn.
Wat wild gy, moetik hem hier eens van binne haaien.^ Neronius.
Ja!...
Cl-
-ocr page 49-Dat doe ik, en ik kom zoo aaiiftonds.
N E R o N I u $.
Sonder draaien;
Detyd verloopt, en ik ga niet voor dat zyn hooft,
Sal weczcn van zyn romp, en fchoudcrs afgek looft,
Neronius, Goetiiart, Cipier.
D nbsp;nbsp;nbsp;Cipier.
Aar is de kwand myn heer, ziet hoe zyn leden beven. Neronius.
De teekens van’tgemoed ;tyn fchuld te kennen geeven.
G o E TH A RT.
Myn Heer zo myn gemoed bewuft was ietvves k waat,
’k Wasdanzovrolikiiiet, voorzeekef van gelaat,
Ik zong nog even, dat myn kerkgewelven klonken, , Ne r oniu s.
Dan waart gymogelik, ofzot, of mal, of dronken, Te zingen als het uur genaadert is, waarinnbsp;Men derven moet, is'vrcemtenzotheit, neen beginnbsp;Veel eerder op udood, en laatfteftond te denken,
’tis maar een ogenblik dat ik u ’t Iceve fchenken. Goethart.
Ik derve ongehoort, wat heb ik dan misdaan? Neronius.
Gy hebt u Vaderland, en my uHeer verraan!
G o E T H A R X.
Waar in ?
Neronius.
Waar in, dat is niet noodig u te toonen. Men zaluvoor u doen, niet ongedraft verfchoonen.nbsp;Goethart.
Dit bleek nu nimmer, en wat Regtbank demt myn doot ?
aaer GESTRAFTE BOOSHYD.
Neronius.
Mynwü.
Goethart.
Is die genoeg! ovreedheitaltegroot; Hier fchuilt iets agter.
Neronius.
Wel wat 20U hier agter fchuilen ? Goethart
Dat is deGoAn bekent; maar die hetregt iyn Zuilen, En Schragen moeten niet, zo ik het zeggen mag,
Toe vloeyen, en haar wil volvoeren door gezag.
Uw kan eenvalsheitzyn, argliftig voor geioogen, -Die d’ een of d’aud’ren heeft, uit zy nen duim gezoogen, Hoewel ik niet en weet, een vyand op der aardnbsp;Te hebben, maar nog min is myn gemoed bel waart.nbsp;Dat ik iets heb gedaan, (ja zelfs myn gantfche leeven)
U w tooren waart, veel min om my zoo te doen fneeven, Neronius.
Nu dat zy evenveel, myn wil zy u een wet,
Dat gy rnoet fterve, beryd u.
Goethart.
Een gebed,
Heer Landvoogd, hoop ik dat gy my wel toe zult ftaanen, En dat ik daar toe wel naa myn vertrek mag gaanen:nbsp;Een dille plaatle is het aangctmmft voor God ,
Zo gy my dat vergunt, ik zal gedulaig ’t Lot Arwagten, dat my is op deezen dag befchooren;
Maar mogt ik nog myn Vrouw eens fpreeken... Neronius.
’k Wil niet hooret} Daar van ; uw Vrouw die is te waard om u te zien,nbsp;Gy zyt een Lompert, zy is waardig te gebién:
Haar fchopnheid is zo groot, als ftinkentzyn uw daadeji; Ik kolt nog deeze Nagt my naauwclyks verzaadennbsp;In al het zoet vermaak, dat ik by haar genoot.
Goet*
-ocr page 51-GoETH AR T.
Wat hoor ik? fterf ik dan? en gy onteerd haar Schoot? N E R o N I u s.
Die is voor my, niet u, gy zult zo daadelyk fneevep, En ik, ik zal met haar in alle weelde Leeven.nbsp;Goethart.
Ik trooft my, hoe ’t ook gaat; maar ken myn Vrouw ’’haar deugd.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•
Neronius.
En ik het Min vermaak van haare zoete jeugd. Goethart.
Gy tergt myn vroom gedult: ik zie uw hellTe ftreeken: Zyt gy een Landvoogt? neen, een Schelm vol valiTenbsp;trecken;
Een Moordenaar en Beul, van my, die niets misdeê. Een Schaaker, Dwingeland, en Egte-fchender, reenbsp;Tot alle gruuwelen. _
Neronius.
Wat moet ik niet al hooren! GoETH AR T.
Wat hooren?vreeft gy niet desHeemelsflrafcntooren? Vreell gy den Hertog niet? wiens Gunlleling gy zyt? ^nbsp;Tiran, ziet wat gy doet, de ftraf volgt op hetfyt.nbsp;Nooit Ihoodergruwei Huk heeft ooit de Zon befcheenennbsp;Dan gy nu voor hebt: neen , elk menfeh moet zekernbsp;heenen
{ Al denkt gy rnogelyk dat hier een flegt man fpreekt) De weg van allevleefch. Maar wee! die geen die breektnbsp;Dat beeld (van God gemaakt) door goddelooze vonden;nbsp;Nog hooger kwaad, zo daar een Vrouw werd by ge-iGhonden,
En dit fchynt beide maar voor u een enkel fpel:
Vreefl: Hertog Karei, zo gy vreell nog God nog Hel; Hy mint geregtigheid, en komt hy dit te merken,
Hy fchaft u zeeker loon, voor uw vervloekte werken.
N E R o N I U S.
Genoeg, dit gaat te ver, gy kwetft myn agtbaarheid: Weet gy wel, dat gy my een hulsgevangen zyt?nbsp;CiOET H AR T.
Dat zy Zo, maar als gy, als Regter, my verhoorden» Was ik haaft vry, en nu gy my tog wilt vermoorden,nbsp;Agt ik uw dreigen nier;maar méér myn lieve Vrouw,nbsp;Om haar,om daar alleen,is maar myn hart met rouw;nbsp;Ik zie wel wat die Sloot’ (hoe kuis ook!) zal genaaken,nbsp;Dc IVioorder van haar Man, die zal haarRer ook Icliaa-ken,
.6 Grouwel! Hemel! kan dit ftraffeloos gefchicn? Weg bloethond! wam ik wil u voor myn oog niet zien.
Hy loopt iH tooren na zyn ge uangenis.
Neronius, Cipier. Cipier.
LY fpreekt vermeetel, Heer» hoe kunt gy dit gedongen ?
Hy is, gelyk gy zaagt, verwoed daar in gevloogen Zyn Kerker; geeft hem die geen fchrikr hoe kan dat zyn?nbsp;En gy,mynHeer,gy fchyntontlteld,ofduuktditmyn?nbsp;Neronius.
Hoort toe,wy zullen ook zo aanftonds binnen treeden: Den Scherpregter wagt ik ook zo hier ter Iteeden,
Die zal dat lloiitc hooid, dat met myn grootheid ('pot, Doen rollen, en het ftaal wel dry ven door zyn llrot;nbsp;Maar als die lalt dan is volvoert en waargenoomen,nbsp;Zo wil ik ,dat geen menfch voor cerlt daar by zalkoo-men;
Cl-
-ocr page 53-ClFlER.
Uw laft zy my een Wet,
Neroni us.
Dat gy dan niet en mlft
In ’t geen ik zeggen; maar wel lette op myu fpreeken; Die Kift zult gy dan ftilgaan heimelyk veriteeken,
In myne Slaapzaal.
Cipier.
Wel, Iaat alles op my ftaan. Ziet daar is Mecfter Hans.
N E R o N I U S.
Wilt met hem binnen gaan, De Cipier met Mcejier Hans ^treeden istnbsp;het gevan^enhok van Goethart.
Neronius, allee».
^SIu werddclaafte hand aan deeze moord geflagen: My yft! een koude fchriit! ik voel myn adersjaa^en Jnbsp;Men hoort binnen een groot gejlommel.
Ei my! daar ftort hy neer, 6 Go6n! wat val is dat! Ziet daar, het gullend bloed, uit dcut en dorpel Ipat.
Neronius, Hans.
Hans, hebbende een bloot zwaard in de hand.
w laft die is tolbragt, en ’t hoofd hem afgehouwen:
Men is reeds beezig om de Kift al weg te fjouwen Na uwen Slaapzaal, als gy den Cipier, myu Heer,nbsp;Belaft hebt.
N E-
-ocr page 54-Neronius.
’t Is dan wel, hier is niets nodig meêr Te doen. Kom,laat ons gaan; maar zagt op onze toonen;nbsp;Want zag ons iemand,’kwilt dit nimmer tp verfchoo-nen.
Einde van het tweede Bedryf.
DER.
-ocr page 55- -ocr page 56-Merzït ^Omozelheid f;7aar op dsnhals fevaSn
.^dciet zelfs te geiteed^ hoe hoog ea dier gcdaaa , Doxsuntsjpooreloos, en overgeylig mimennbsp;üen ’araomen^ Burger mun onthalzen overfiiood.
O gruwel! die de vrouw bedroog^ en deezedood.
-ocr page 57- -ocr page 58-D’onnozele Man, alreets moordaadigomgebragt, Werd in een ktji onthalfl zyn Vrouw weerom gegeven,nbsp;Soyt Sergejvjooren eed, waar door zy deeze nagtnbsp;Zyn]ufl:voldeed, dieszytotgedreven,
In haar verwoethett op(\m Schelm zoo zeer nitvaart, Dat hy in tooren haar vervolgt en trekt zyn [waard.
-ocr page 59-H.
LucretiA, in Nagt^ewaad.
Lier zit ik, ach! helaas gefchonden,
Van hem, die ’c Zeeuws geweft gebied: ^ Myn Man, waar aan ik ben verbonden,
My deeze breuk miffchien toeliec.
Wift hy zulks was om zynent wille;
Maar ach! ik vrees! een koude fchrik Bevangt myn Leên; zal dit wel ftillen?
Het boos gemoed, aan wieii dat ik
Myn fchoot heb deeze Nagt gegeeven ?
Wie weet wat my nog naaken zal ?
Myn harte klopt, myn leeden bceyen:
Ik vrees voor meerder ongeval.
Helaas! wat of my mag bezwaaren?
Ik rys eerft uit een diepe llaap.
En reeds te bergen ftaan myn haarenj Waar of ik deeze vrees uit raap?
Waar is myn Man ?.. maar hoe! ik drooraen, üen Landvoogt heeft het niy belooft,
Dat hy zo daadelyk hier zal koomen:
Ik Itïl zo lang geruft myn hooftj.
Neronius, Lucretia.
Mn E R o N11' S.
Yn Lief, zyt gy nog in de Slaapzaal ongekleed? Zo .gt;cot gy dts te eer tot Minnelpel gereed,
Laat ik uw fcboonheid eens omhelzen ondertuflèn. Lucretia.
Myn Heer, waat is myn iVian?
Neronius.
Laat ik u cerft eens kullen. Lucretia.
Neen, voor dat ik myn Man weer voor myn oogen zie, Sia k niet toegt; dat my iets meer van u gefchie;
Ik eif;:h myn Man, gy hebt uw woord aan my gegeeven; Ik heb om zynent wil...
Neronius.
Wilt my niet weederflrceven Laat ik, die u bemin als d’appel van myn oog.
Uw hart bezitten, dat een borger wel bewoog 'J'ot weederliclde: ei! laat ons te faamen Leeven,nbsp;Niet tens, maar altoos, als twee Lieven, ik kan geevennbsp;U wat gy wilt, ó Vrouw! behaagt u n'et een Staat,nbsp;Zo hoog als myne, zeg ? my dunkt dat uw gelaatnbsp;Keeds bloolt, waartoe, Mevrouw, geveinll, regt uitnbsp;gelprooken?
Werd uw verüeende hart op’t laaft door mygebrooken? Lucretia.
Gants niet: en wat gy zegt te zien in,myn gelaat. Denkt niet Vermeet’len,dat zulks is Min; maar Haatnbsp;Straalt in myn weezen door; gy zult myn Man wéérnbsp;geeven ,
Zo
Dit zweer ik by de Goónl en by zyn dierbaar Leeven, Of ik zal weeien, wat ik aars in dit geval,
-ocr page 61-217
Neronius
Ry niy hem niet geeft, verwoed uitvoeren tal. quot;^^ar is hy ?
Zyt geruft, gy zult niet lang meer wagte» ïult hem zien, zo gy nog blyft by die gedagten.nbsp;ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Lucretia,
ik niet blyven, Heer, by die gedagten ? wagt ik nooit anders als naar zyn Verlolïing tragt.nbsp;ik hem zie, dan zal myn hait getufter weezen.nbsp;pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Neronius.
^y zult hem zien, Mevrouw: ik bid, ei! ftaak uw
Y nbsp;nbsp;nbsp;vreezen;
j^aat Ons te faamen door een zoete IViinnepraat,
^ w zorg verzetten j te veel zorgen doet ma.ir kwaad; ^y Zyt nu uwe Man zo Trouw en zo geneegen,nbsp;Borgerman, die zelfs in banden is geleegen:nbsp;i^ het niet beeter? ’t hart te hebben van die geen,nbsp;Landvoogt is, en Heerft met glorie het gemeen?nbsp;geeft die zelve Trouw, zpgy hemeensmoeftmiflen,nbsp;een als ik. '
Lucretia.
y nbsp;nbsp;nbsp;• Myn Heer, beflornit gy myn GewifTen?
^öuw ik myn Trouw (^terwyl myn Man leeft) gee-^ ven u
voorllag doet gy daar? waar van ik beef en gruw. Y,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Neronius.
^^htgy my, deezen Nagt, uw Schoot dan niet gegeeven.^ Lucretia.
dwang, niet om met u altoos zo voort te Leeven. Neronius.
Y nbsp;nbsp;nbsp;als uw Man dan eens mogt werden door de Doodnbsp;an u gefcheioen, zeg myn waarde! zouw zo groot
Haat,dan nog wel op my blyven als nu woeden?
Y nbsp;nbsp;nbsp;Lucretia.
, lt;^or zulk een harde flag wil my den Hemel hoeden! k hoop heni, uit uw hand, gezond weerom te zien,
Eu
-ocr page 62-Èn lange jaareii faam te Leeven; maar indien Hy had, gelyk gy vraagt, Natuur zyn Regtgegeeven,nbsp;Zo was ik vry, en had myn keur met wien teLeeven.nbsp;Dies ftel dit noodeloos gevraag en verr’gen uit,
Dat nog niet is, is ook onzeeker hoe ’t befluit Zou zyn, wanneer ’t zo viel; maar dat ik u zou haatennbsp;Zo hard als nu, geloof ik niet: men laatennbsp;My nu met vreên , en geef myn Man aan my maarnbsp;Weêr,
Zo kreun ik minder ’t kwaat van myn gefchonden eer. Ne R ON lu s.
Gy zouwt dan egter, na ik merken aan uw fpreeken, MiflTchien ’t verlteeude hert,voor al myn klagten bree*nbsp;ken,
Wanneer hy Dood was?
Lu Cret I A.
Ligt!...
Neronius.
Wél dat dan beide gaaf Myn woord voldaan, en gy in vrye keur eens waar?nbsp;Lucretia.
Wat meent gy ? ik kan gants dit zeggen niet begrypen. Neronius.
Gedult Mevrouw, de zaak die is reeds aan hetrypen; zult uw Man haalt zien, dcwyl gy ’t zo begeert}nbsp;lar ik hoop, dat met een uW hart is overheertnbsp;Van Min tot my; ach! ach! laat ik uw gunft niet derven!nbsp;Hy is reeds dood, Mevrouw I ^
Lucretia.
Wat Beul deed hem dan ftervan.? Ontaarde Bloedhond, gaaft gy niet uw woordaanmyn?nbsp;Neronius.
Mevrouw, bedaar,fchuif op, myn waarde,dit gordyn; Ziet daar myn woord voldaan , uw Man u weêr gegeeven
In deeze Kift: ik hoop,nu hy niet is in 't Leeven,
Gé-
-ocr page 63-229
Gelyk gy ïelver dat gy zult denken dat Gy Weduw zyt. Mevrouw, en gunne ’t geen 'hy badnbsp;(Die maar een Borger was) een Landvoogc, laat uv\rnbsp;zinnen,
Uw trouwe Landvoogt, neen, uw grootfte Slaaf beminnen.
Lücret IA.
Wat zie ik ^ is het droom ? of jok, of fpookery ?
Men geeft myn waarde Man ,onthaJ(t, helaas .'aan my! Wat Treurftof kon een hart gevoeliger ontroeren?nbsp;Myn tong verdomt, en is onmagtig uit te voeren,
Te zeggen, ’t geen myn hert iawendigdenkten fpreekt. Dit is ’t eerwaarde Hoofd, doodveiwig en verbleekt.nbsp;Dat vaak zo meenigmaal my minnelyk kwam kulfen:nbsp;Vervloekte flag! helaas!hoe kon! hoe dorft gy tulTchennbsp;De bindfels van zyn Ziel en Lighaam dringen I ach!nbsp;Verdoemt zy zulk een hand, die u gaf deeze flag!nbsp;Eefwaarde Man, aan my veel waarder dan myn Leevcn,nbsp;Ik heb, tot uw bebouwt, myn Eere weg gegeeven,
En kryg'ik u nu weer,in zulk een droeven lland?
Is dan een Monflerdier een heerfcher van dit Land ? En moet gy ,vroome Ziel, voor zyne boosheid bukken.^nbsp;Uw fchim eift vry een zoen vootdeezegruwelllukken,nbsp;Zo hard en yflTelyk als immer is gehoOrt:
Ik zweere dat ik die voldoen zal, en uw moord ,
Zo vreeken, dat dien Schelm,die my zo heeft bedroo-
Door Egtbreuk, Borgermoord ,en hels vervloekte Loo-
Zal weeten, dat hy heeft gcfchondcn inyne Schoot, En nu myn waarde Man zo fchuldeloos gedood'. '
N E R o N 11) S eekt /lil in hem. Zelfs.
„ Ik zal haar, fchoon ze is verwoed en uitgelaaten,
3, Niet weederfpreeken; want dat zouw dog weinig baaten;
,, Maar als ze is bedaart, zal ik op nieuws al wcêr I. Deel.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Qnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Haar
-ocr page 64-„ Haar vleijen, en myn Min haar bieden,en myriFer „ Die ik als Landvoogt heb, op’tbreetlt te voren (tellen,nbsp;„ Zo (hoop ik) /al ze op’c lelt nog tot my overhellen*
Luc RET I A.
Maar ach' gy fpreekt niet meer: helaas! waar zyn myn zinnen ?
Wat zal ik radeloos? wat zal ik Weeuw beginnen? Gy waart eertyds inyn Steun, myn Stat, en waarde Man,nbsp;Nu een gefchonde romp: 6 groote Hemel! kannbsp;Dit tlraffeioos gefcbiêt) ?dathy zo Schelms moeit fnee^nbsp;ven ?
Dien vroomen Goerh3rt,zo GodvrugtiginzyiiLeeven, Legt hier onrhallt, helaas! wat hand heeft dit gedaan?nbsp;Wat Monlter, tpreekt myn Lief, dorft zulk een zaaknbsp;beftaan ? ;
De Hel bragt nimmer een vervloekter Moord te vooren Als dee/en, daar men nooit ligt weerga van zaihooren:nbsp;Men nam u fchuldeloos gevangen, laas! en mynbsp;Misbruikt men , door de hoop om u te zien weer vry.nbsp;Heeft ooit d’alziende Zon, een gruwdltuk bcfcheenennbsp;Als.deezen? nimmer. Maar wat baat, fchoon ik be-wcenen
Uw doode Lyk ? gy' bent vermoord en my ontrooft, En ik blyf fchuldeloos., de oorzaak dat uw Hoofdnbsp;Is afgeflaageti, laas ! wie zat die fcliaade boeten ?nbsp;Achimogt ik u,myn Lief,gevrooken haalt ontmoetennbsp;In ’t zalig Paradys, daar nu uw Ziele rutt,
Geveiligt voor Geweld, en Moord, en geile Lult, Wat zouw ik dan myn Lot (zo ik kon kennis draagen)nbsp;U zeggen ; maar helaas ! voor my is nu het klaagennbsp;Maar over: ach ’ ik fchrei! maar neen , wat baat my dat ?nbsp;Ik moet u kullen, die ik dikmaals heb gevatnbsp;In bei myn armen, wen wy zuiv’re Min genooten,
In méér opregtheid,als doorgaans by Hooflc Grooten, ’k Omhelti uw doode Lyk, en bid,gy my vergeeft.nbsp;Dat rnyne fchoonheid, laas! uw dood veroorzaakt heeft;
Ach ! had ik wys geweeft,en opgefcherpt mynïinnen, Ligt was ’er raad geweelt, om u, die ik beminnen,nbsp;Te dellen buiten nood.
N ERONIUS.
Dat is gewis, Mevrouw, Dat 10 gy had gegunt aan my uw Min, hy zouwnbsp;iSiet Lyfloos zyn, als nu.
Lucretia.
Barbaar, durft gy nog 'fprecken ? Hebt gy niet Schelms uw woord, Bloedhond, metmynbsp;gaan breeken.^
Gaf ik u niet (dat ik beklaage nu) myn Schoot,
Om dat gy zouwt myn Man weer geeven.^en gydood Hem teegens woord en eer.
Neronius.
Mevrouw,wilt wafbedaaren.
LUC RE T1A.
Bedaaren? neen, ik beh niet magtig uit tevaaren, Gelyk myn hart wel wil; ó neen ! want fprak myn krop,nbsp;Zy wellichten Blikfemvuur en Donder op uw kop,
En zouw den Afgrond doen voor uwe voeten fplyten, Om u met Lyf en Ziel tot in de Hel te fmyten 5nbsp;Daar zouwt gy dan, ó Schelm! voor euveldaamp;n geroodnbsp;Bezuuren, ’tgeen gy hebt ontrooft my, en myn kroöltnbsp;Neronius.
Mevrouw!...
Lucret JA.
Ik Weet van zugten, nog Mevrouwen, Die tytel voegt my niet; zyn Moord zal ü berouwen,nbsp;Dat zweer ik by die geen, die ’t Heemels Ligt beftiert.nbsp;Moord, Moord ,help, helpme Moord!
Neronius,
Myn Schoonc, waarom tiert En raad gy zo verwoed ? wie wil u hier vermoordennbsp;Wy zyn alleen, ten zy het Hof uw fchreeuwen hoorden,
Weet niemand va» die zaak, als een Vertrouweling:
Bedaar myii waarde Lief, bedaar! neem deeze ring Tot zegel aan, dat ik u eeuwig zal befchcnnen ,
En Minnen in myn Ziel; myn Schoone, (laak uw kermen ,
Gy wilTelc immers van een Borgerlyke Staat In die van Landvoogdes: uw ivlan h dood, men laatnbsp;Hem (lil begraaven, en geen raenfch kan daar van weten,nbsp;Dat hy, om uwent wil, het Hoofd is afgeimecten:
Zo gy my gunt uw Min (daar ik dk maar om deê • Dat ik die hebben mogt, en houden (leeds met Vrcé)nbsp;Is uw geluk, Mevrouw, tot hooger top gewaden.
Als gy koft droomen.
Lucretia.
Neen , Bloedtyger ,’t zouw niet paden Dat ik die iemand gaf, die had myn Man vermoord;nbsp;De Deugd in Goethart had alleenig my bekoort;
En gy mift alles wat wy Deugd by menfeheo heeten , Wyl Moord, en Egtbreuk, en Woordfehenden , alsnbsp;een keeten
Van uw bedryven zyn. Ik gruw voor zulk een Man, Schoon hy my ook een Staat(hoe groot ook) geeven kan,nbsp;N E R o N u; s.
Mevrouw, al wat ik deê, was maar om uwent wille; Als ik uw guild geniet, zal ik my vroom en dillennbsp;Gaan draagen; weed geruft, hier op myn fchoone Vrouwnbsp;Gun dat ik u omhels.
Lucretia.
Weg Moorder I Schender! houw I7w handen t’huis; ik zal het nimmermeer gedoogen;nbsp;Pakt u, vervloekte Schelm, veel eerder uit mynoogen,nbsp;Of ’t ganfehe Hofgezin zal ik door myn gerugtnbsp;Inhaalen.
Neron lUS.
Ach! myn Lief!
Lucretia.
Het zy gy vleit of zugt. Het
-ocr page 67-Het lal nooit beuren; maar ik 7al wel vraak erlangen, En u voor ’t Ichendig ftuk zyn ftrafte doen ontfangen.nbsp;Gy tuit,dit 'iweer ik by het heiligit dat ik kan,
Het grondfop drinken, en duur boeten myne Man.
N ER o N lu s.
Bedaar!...
Lucreti A.
Bedaaren! kom, dat zal ik aanftonts toonen, Of ooit in tnya gemoed vergiffenis zal woonen.
Help! Lyfwagt! Edelliên! Verraad! Verraad’ Verraad! H.'er is een Muotd gelchied.
Neronius, Lucretia, AdeekART, Edellieden, Trawanten.
Ne r o n iu s.
D.
__Lt niemand verdergaat;
Maar elk weer buiten treed : die Vrouw die mill haar zinnen.
Adelhart.
Wy kwaamen op ’t geroep,myn Heer, ontfleld na binnen: Wy hoorden naar gefchreeuw, Verraad! Verraad I ennbsp;Moort!
Eu is ’t uit zinneloosheid, dat deeze Vrouw dus ftoort Het heele Hofgezin? dat mogt wat anders weezen;nbsp;Want zy en fchyn niet Zot; maar gy,myn PIeer,metnbsp;vreezen:
Wat is'de reeden tog? (zo men het vraagen mag)
Hat gy beteutert ftaat ? daar aars uw hoog gezag Maar heeft te fpreeken, om (zo zy is Zot) te fluiten,nbsp;En op uw minlte wenk, haar te doenbrengen buiten.nbsp;NERaNIUS.
. Ik ben ontroert, dat ik een menfeh zo zinn’loos zie.
Q 3 nbsp;nbsp;nbsp;Lc*
-ocr page 68-, Bucre !riA.
Neen! neen! geveinsde.Schelm, een and’re reden die U ïo ontfteld, is het, uw overtuigt geweetennbsp;Die is bewull, hoe gy in hegtenis gefhieetennbsp;Myn Man uit boosheid hebt, en my verkragt myn Schoot;nbsp;Ja Bloedhond , hoe gy hebt uit geilheid hem gedood,nbsp;Treed nader tdelliên, ïiet met uw eigen oogen.
Wat droevig Treurfpel.my totklagtenheeft bewogen; Ziet daar myn vroome Man, onthalft in deeze Kift,nbsp;En my gefchonden, Goón !
A DEL HART.
Wat zienen wy?
Een der Trawanten.
Hoe} is ’t
Het Lyk van Goethart?
'Nero NIus.
A D E L H A R T.
Wie heeft dit regt gefprooken ? Ne R ONlus.
Myn wil: zyn fnood Verraad moeft dat niet zyn ge-brooken ?
Adelhart.
¦Indien hy fchuldig is, gelyk gy zegt, ó ja,
Verdient zyn fnoode daad in’tminfte geen genaa. Neroniu-S.
Dat hy niet fchuldcloos was,is my te klaar gcbleeken.
L u c R E T I A.
Vervloekte Aartsticran, kond gy zo Godd’loos fpree-ken ?
Daar alles wat gy zegt, uit valsheid is bedagt:
Gy hebt alleen om my na zyne Dood getragt;
Myn fchoonheid (ach! was die maar eerder weg ge-vloogcn,
Zo was ’t geen tontel, Schelm ! geweeftj toen uwe oogen
My zagen, is alleen de'oorzaak van zyn Val.
Nüro N I us.
Ik zeg u dat gy zwygr.
LuCR ETIA.
Ik zwygen? neen, ik zal
Uw fchendig Schelmftuk,nog gruw’x'n niet verzwy-gen;
Al zyt gy Landvoogt, ik verfchrik niet voor uw dreigen. Gcregtigheid, fchoon hier baidaadig zo verkragt,
S;erkt iny niet dnbb’le moed : m.end gy ik drt‘igenagt? Datzy nu Ver. ach! had ik eêrgeitaakt myn fchroomtnnbsp;’t Was mogclyk zo ver» als nu dan liitc gekoomen;nbsp;Ligt had uw bot)Six‘i.l op een zwakke eiitcere Vrouwnbsp;Zo niet gelukt, had ik ccn.hait gehad a's nouw,
Lcu hart, dat door de Moord is van myn Man bewogen, En zig.nict zal ontzien, het Ligt uit uwe oogennbsp;Te fcheuren; kom hier Schelm! ik krab ze uit uw hoofd:nbsp;1'rouwlooze! die my had myn Ma^i weerom belooft,nbsp;Als gy my eens genoot. Helaas! had ik wel zinn-n,nbsp;Toen ik dat middel { my atïchuw’lyk) ging beginnen?nbsp;Alleen om zynent wil, die legt in deeze Kilt.
Helaas! te dwaaze Vrouw! gy waart te;'zeer vergift, • Dat gy verw.agte, dit zyn loiTmg uit zouw werken, .•nbsp;En zaagt nog niet de grond van fnoodcr oogemerken.nbsp;Die ’t ritfig ingewand valt raamden: neen, ö neen!nbsp;Want anders had ik niet gegunt aan hem myn Leen.nbsp;Ajie l h ar t.
Wy ftaan verbaaft, myn Eleer, van zulk een taal 'te hooren,
Daar by d!tSchouwrpel,dat ons droevig komt te voren. En weetCn geen befluit te maaken op die zaak ;
Wy zien hier eene Vrouw, goct Zeeuws en rond van fpraak,
Een Kift, daar in een Lyk, u in’tgezigt verbleeken, Myn Heer, wat wil dit zyn ?gy zyt gewoon tefpreekennbsp;Met Vorften; week in moed nooit dappere Soldaat,nbsp;Q 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Be-
-ocr page 70-Beftierden wyfFelyk tot hier de Zceuwlie Staat,
En Ichynt verlutt.
Neronius.
Verwekt gy iny al rneê tot tooren? Meent gy dat ik een taal van u,als haar wil hooien?nbsp;Zy is gants zinneloos; maar gy niet: letme wel!
(Of’k zweer myn ongeaa ) op myn gedugt bevel, Gaat uit de Zaal, laai ons alleen, tot dat haar zinnennbsp;In ruft zyn;alsik fchel of klop, kom dan wéér binnen.nbsp;Aoe L H A R T.
Wy doen het geen myn Heer den Landvoogt ons gebied.
Neronius, Lucretia.
Neronius.
Y zyn allcen,Mevrouw,- nu hoort ons niemand niet, Zo gy nu wyffelyk uw zaaken koft beleften,
Staat het aan u, zig tot de hoogtie Staat te heffen,
Zo gy uw Min my gunt, die ik u lange bood,
En maar verzetten kon uw Borgerman zyn Dood; Maar zo in teegendeel gy blyft verwoed te raazen,nbsp;Stort gy u zelver in een poel, gelyk een Dwaazen;nbsp;Want wagt dat dan myn Min zig keeren zal in Haat.nbsp;Lucretia.
Ik wagt van u, een Schelm en Moorder, niet als kwaad; Maar doet al wat gy wilt.
Neronius.
Zo ik niet kan verkrygen, Uw gunft zal ik in ’t end.. •
Lucretia.
Wat wouwt gy ?..
Ne R o mus.
Ei wilt zwygen,
In uwe tooren; maar denkt wat een Landvoögt zegt, Lie u zyn gunftig hert en Staat te vooren legt,
Hy kent zyn mifflag; maar het was om uwent wille, Gy kunt zyn pyn, en zelfs aan ’t Hof dees maar weernbsp;dillen:
Gunt my uw gunfl:, zegt dat gy zo hebt aangegaan, Door dat de Moer u is wat naar het hoofd gaan flaan,nbsp;Doen gy uw Man zaagt, en wat gy al hebt gefproukennbsp;Dat gy zulks zelfs niet weet.
Lucretia.
Zouw ik, die heeft gebrooken Het Leeven van myn Man, zo dekken ? neen, 6 neen!nbsp;Ik Haat u in myn Ziel! zal u door Min nog reênnbsp;Nooit dekken; neen , ik fmeet uw hardens eer aannbsp;Hukken
Met deeze ftoel: o Goön! laat deeze fmeet gelukken, Z7 gooit hem met een ftoel.
Neromius in groote verwoedheid.
Dees tooren loopt te hoog, te groot is myn gedult, En wyl ’t zo weezen moet, Lucretia, gy zultnbsp;My niet meer lafteren; maar door myn handen derven.nbsp;Hy trekt zyn Deegen.
Ik zal dees ftaale kling zo in uw bloed gaan verven, En ’t lillend ingewand doordooten: reis op reisnbsp;Zal ik met myne voet gaan trappen op uw vleis.
En doen uw koude Ziel , bevroozen in uw Leeden, Uitbraaken, valdeHeks, alvlugtgy...
Zy vlagt.
VYFDE TOONEEL. Neronius, Adelhart, Trawanten.]nbsp;Abelhart.
LQe, wat rcedeii Hebt gy? Heer Landvoogt.lta, datgy %o /ecrontfteldnbsp;Een Vrouwe naloopt, die is met haar hoofd gekweld?nbsp;Neronius.
Weerhouwt uw Landvoogt niet, zy is niet Zot die fiiooden i
Maar ’t is een valffe Heks, die ik terfiond wildoodeii; Zy heeft myn agtbaarheid gefchonden,- reis op reis:
Ja dagt my zelfs om hals te brengen; tot bcwys Ziet daar een Stoel, die zy heeft naar myn Hoofd ge-lineeten;
Zy moet van kant, die Hoer.
A BE LH ART.
Gy raaft als een bezeeten, Dit is men ongewoon van u, myn Heer, te zien,nbsp;Mén zag dit Zeeuws gewell met glorie u gtbiên,
En zouw uw tooren , zo uw eernaam gaan bederven? Bedaar,myn Heerleen \’rouw door uwe hand te fter-ven,-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
Smeet al uw glorie weg, en t’eenemaal in As,
Eii’t Hor zouw twyffeIcn,of’t wel geen waarheid was. Waar meê zy deezen dag'u Iloutelyk dorft betigten.nbsp;Daar men dit nu nog houwt,dat zy dit valsverdigten.
Z E S D E T O O N E E L. ^eronius, Ad£lhak.t,Jan,Trawante,nbsp;Jan.
is den Landvoogt al ontloopen,vreeft niet meer. N E R o N I U S.
Zo is zy weg? o fpytl myu Vrienden, al inyn eer Hangt nu aan deeze zaak; ei hc)uu.t liitdo^ vcnoolen,nbsp;Lit bid ik als uw Vriend, eu ’i werd ..huog oevooknnbsp;Als uw Gebieder, zwygt, en doet tc gaai uw bcit.nbsp;Lat gy haar hier of daar bezet, eer deeze Peltnbsp;Le Ijorgery befmec.
Adelhart.
Men mag met reen wel vreezen. Lat zy een oproer zal verwekken.
N E R o N I u s.
Kon het weezen
Lat gy, myn Vtienden, haar gevangen bra; t toi tny k Züuw ryk’lyk u myn ganit betoonen, wagt dit vry.
Adelhart.
Wy dienen u getrouw.
N ERONIUS.
’k Had ook geen aar vermoeden. Adelhart.
Hier dient geen tyd verzuimt. Wel aan, komt Iaat ons fpoeden.
En zienen of men haar gevangen in de Stad Kan krygen, eer dit kwaad nog tot een erger fpat.nbsp;Neronius.
¦Maar zagt, wat Boo komt daar zohaaftigaangeloopen.^
Nerónius, Adelhart , Jan , Ti\ awan-TEN, LoOPAARU. ;
L o o PAARD-
.Yn Heer,den Hertog zal zo daadelyk ,zoikhoo-pcn
Hier weezcH, hy is reeds op Zeelands kuft geland, Door algemeene vreugd,klapt elk een in de hand,
Op eeeze Maar, nu zy aen Hertog met veel Heeren Zien naade;en; bet Gelchut is reeds ter zyner ecrejinbsp;GeloiT:; de Huaven krielt van allerhande flagnbsp;Van Vaartuig,groot en kiyn, elk toontzo veel hymagnbsp;Zyn goê genecgentheid, en roept dat lange Leevennbsp;Den Hertog Karei van Bourgondien, gcdreevennbsp;Door een opregte zugt tot haaien Opperheer :
't Is tyd, Heer Landvcogt, dat gy hem met alle Eer Inhaalt, zo gy niet wilt dat hy u hier komt vinden.
Nerónius.
Zyn komfl is oiiverwagt. Vertrek!
Boode hmnen.
A G T S T E TOONEEL. Nerónius, Adelhart, Jan,T ra wanten.nbsp;Nerónius.
En gy, myn Vrinden,
Die nog zo eeven zaagt, hoe die verwoede Vrouw Myn hand omfproHg, ik bid blyft dog uw Landvoogdnbsp;trouw;
Ziet, is ’t u mogclyk, die faooden t’agterhaalen,
Ik ï,al uw yver, zo gy my haar brengt, betaalen;
’t Is nodig dat men haar in valie banden fluit;
Waart is den Hertoog hier, gelyk men hoort, beduit Lit niet veel goets voor my, zo zy hem kwam te fpree-keu.
Lit Lyk brengt dit ook weg,en laat het wel verfteeken. Lat niemand .wie’t ook zy ,hierreppe van een woord;nbsp;Maar zwygen wat hy heeft van daag aan’t Hof gehoord,nbsp;En verder, ieder een zyn pligt gelyk voor deezennbsp;Gaa ilaat,oin by zynkomft.clk opzynpoft te weezen;nbsp;Ik ga na buiten, om zyn aankomll zelfs te zien.
A D E L H A R T.
Myn Heer, wat gy beveelt, dat zal van ons gefchiên.
Einde vHtt het derde bedryf.
De Hertoog en zy» gevolg, treed onder het gefchal van ‘Trommel en Troml'etten op het Tooneel, terwyl denbsp;Trawanten van den Landvoogt in ryen gefchaartnbsp;haar geweer prefentceren.
Ka REL, Neronius, Adelhart, Gevolg van den Hertoog^ Edellieden van den Eandvoogt^nbsp;Trawanten,
Neroni us.
W komft is onverwagt, myn Vorft , dies wilt vergtev en
Dat geen fneêr toeftel was vervaardigt.
Karel.
Niets misdrecven
Is daar aan » ’t gunflig hert van zo'veel Onderdaan Als ik belpeuren, door ’t gejuig, in’t herwaarts gaan,nbsp;Geert meer vernoegen, als gebouwde Zeegeboogen.nbsp;Gv hleeren, die niet iny zyt herwaarts aangetoogen.nbsp;Hier ziet gy nu myn Erf, en GraatFelyke Staat;
Wat dunkt u?is het vreemt ? myn hart bezwangert gaat Met zorgen ? om dit Land geluk en heil te geeven ?nbsp;Gy zaagt, hoe elk my wenicht een lang voorfpoedignbsp;Leeven,
Ten teeken, dat ik werd bemind by ’t algemeen;
Een Vorft leeft voor het Volk; niet voor zyn zelfs alleen: ’tisbillyk dat ik ook... maar zagt, wat wil die Vrouwe?nbsp;Die daar zo inftuift.^ zwart en diep , zo ’t fchynt , innbsp;rouwe.
•kT, ' â–
■■— nbsp;nbsp;nbsp;■■Pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;V :ïS3D'.'::;V -.'•- .
: .. iuob .....,..:ov/ nbsp;nbsp;nbsp;r
j ;--M ■••S^vo3'V.;
-ocr page 78-Ziet hier Lueretia in droevig Rougeiuaat,
Reibt vorderen van demoord en hzamp;ïgefchondeleeden^
Terwyl den Hertoog word bewoogea door haar flaat £n klaar de boos heit merkt ^esLandvoogts aan zyn reeden,nbsp;Diesfcherpthy’teorlt;ife/op, en wil, Kt% ongemeen ^nbsp;Tot hpeling van baar Eer, dat zy in di’Etbt faam treén.
-ocr page 79-Karel, Neronius, Lücretia, Abel-
HART, Gevolg van den Hertoog en Landvoogt, Trawanten, i^c.
Lücretia in Rouwgewaad, of haar hnjen vallende.
lYn V^orft, ik dire Regt, ei geef een Wetuw gehoor !
Lie op dees eenen dag haar Man en Eer verloor.
Door geile lufteu van uw Landvoogt, die vt rgteien Het heilig Rcgt, myn Man in hegtenis gefmeeten.
En vals betigt heeitt ja, na dat hy myne Schoot Onteerd had, hem, helaas', lo fchuldeloos gedood.nbsp;Karel.
Gy zegt in ’t korte daar de fnoudfte gruwelheeden -Die Ooit gehooit zyn: gy,myii Landvoogt, hoort haarnbsp;reeden,
Wat zegt gy ? is die Vrouw u al, of niet bekent? Neronius.
ó Ja, myn Vorft’. maar zy is ’t Lafteren gewent.
Haar Man had reeds eea poos in hegtenis gezeeten, Oni Landverraad, ter dat zyn kop wiert afgelinceten:nbsp;2y fmaalt uit ongedult, en ik, wat zouw ik doen?nbsp;Uw Staat aan my vertrouwt.. •
Lücretia.
Zwyg Snoodc, die dus koen Derft fpreeken: hebt gy nier dees Nagc myn Eer ge-fchonden
En teegens woord myaMaa (waar aan ik wasverbon-den
Door ’t heilig Huwelyk ) onthalfl in eene Kif!
Aan my gegeevea ? fchcon gy zelfs zya onfcbuld wift.
Ka-
-ocr page 80-Karel.
Bedaar! en wees me niet zo heftig in u fpreeken; Beaenk wie gy betigt met zulke hoofdgebreeken;nbsp;Want 7,0 gy hem onwaar belaitert, vrees een flrafnbsp;Gepaft naar uw bedryf: hem, dien ik Zeeland gafnbsp;Ais Liandvoogt te gebiên, dus in zyn Eer te krenken,nbsp;(Ineitri ’t onw'aarheid is, dies wilt u wel bedenken)
Is i'nooder valsheid, als gy mogelyk zelfs befeft,
Een Vals te lafleren, die zo hooge is verheft In btaat, is boosheid, by geen euvel te gelyken.
En waart het heilig Regt op ’c fcherpft een vonnis ftry-ken.
L u c R E T I A.
Zo ik onwaarheid fpreek, verdien ik kwaad onthaal; Maar ach ! was’t waar,ó Vorltldat ik fprak Logentaainbsp;Zo was nog ’t heilig Regt, nog myne Schoot gefchon-den;
Maar nu, rampzaalige! myn Man (aan my gebonden Door ’r heilig Huwelyk) vermoort, my in een Kiftnbsp;Is weer gegeeven, fchoon die Beul zyn onfchult wift;nbsp;Zo is de Deugd, en Trouw,en ’t heilig Regt vertree-den,
In ’t moorden van myn Man, en ’t fchenden van myn Leeden:
Een gruwel, nooit gehoort.
Karel.
Waar meê bewyft gy het ? Lucretia.
Ziet daar, A Vorft! by een, dit op Papier gezet Wat my gebeurt is, en dien Tyger heeft bedreeven:nbsp;Wilt my , onnoz’Ie Vrouw , dog Regt, hem ftraffbnbsp;geeven.
Den Hertoog Leejl,
K A R E L.
Ik fta verbaaft! op ’t zien van zulk een gruwelftuk! Ontaarde Snoodaart! hielpt gy dus die Vrouw in druk?
Daar ik het Zeeuws gehied, alleen u gaf in handen, Om ’t Kegt des Weeglchaals, en d’ünnooz’le buitennbsp;banden
Te houden, en het Volk te ftieren zo ’t behoort,
En gaat g’ u zelfs ( helaas!) bezoed’len met een moord Die zo afrchuwelyic is? zeg SnoodenPzien myn oogennbsp;Een Menfch, of Monller ? had uw geilheid dit ver-inoogeii ?
En wagt gy ongeftraft die fnoodheid blyven zouw?
6 Neen ! het heilig Regt eill vraak voor deeze Vrouw. Neronius.
Myn Vorftj’cis vals verdigt,en uit haar poot gezoogen, En al haar klagcen is maar een verzierde Loogen,
Uit vraak bedogt, omdathaar Man door fnood Verraad Zyn Hoofd verbeurt had, en...
Kakel.
Gy (laamelt, uw gelaat Toont my het teegendeel, wyl ’t overtuigt geweeten ,nbsp;Bewuft dien euvel, op uw aangezigt gezeeten,
Doet zien de waarheid, hoe gy dié ook dekken wdlt:
Ik zie te klaar, hoe veel uw hart en tong verfcliiit. Neroniu s.
Myn Vorft!
Karel.
Zwygt’zogy my nog voor uw Vorft derft agten. Zo wilt van myook een regt Vorft’lyk oordeel wagteninbsp;Die u als Gunlleling niet zal ontzien, ó neen!
Maaf fchatFen regte ftraf voor zulke gruwelheêii, Neronius.
Was ’t waar gy hadgelyk. Maar Vorft, wiltgy gelooven Een Lafter ? die aan my werd op den hals gefchoovennbsp;Door een verwoede Vrouw? die om haar Man zynnbsp;Dood,
Haar harflens mift ? of ligt vol boosheid is, en fnood Dit heeft verzonnen? zo ben ik, laas! te beWaagen,nbsp;/. /)«/.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Rnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ Die
-ocr page 82-Die dagt, door zyne Dood , zorg voor ’t gemeen te draagen.
Karel.
Tra\tanteu!
£en der Trawanten.
Wel myn Heer ?
Karel.
Voort boeit me deeze Man. Een der Trawanten.
Uw Landvoogt? grcote Vorft?
Karel,
Ja hem !..
N E R o N1 u s.
Myn Vorft, hoe kan Dit ftreng bevel, op my, uw Gunfteling, dus vallen?nbsp;//y werd geboeid. '
Myn Arm ftreed lang voorheen, op Vyandlyke Wallen, En werden die nu op uw Laft geboeid? 6 Goón!
Hoe kan dat moogelyk zyn?
Karel.
Ik geef na werken Loon; Ik fchonk aan u myn guuft, voor uwe Krygsbedryvenjnbsp;Maar niet om Vrouwekragt, en Borgers te ontlyvennbsp;Uit puure dartelheid, dat was myn meening nietjnbsp;En wyl gy ’t euvel, dat 20 klaar legt, Loogen hiet,nbsp;Zal u de pynbank wel de peeien zo uitrekken gt;
Dat ik bekentenis wel uit ü zelfs zal trekken:
Al had ik liever u begunftigt, als voorheen.
Nu ik zo onverwagt op Zeelands grond kom treén, Zo moet ik u nu aan de Pynbank overgeeven,
Ten zy gy voort bekent het geen gy hebt bedreeven. Neroniüs.
Hoe kan ik , daar zy u geen waar woord heeft gezeit, Bekennen? ach! myn Vorft! of fchoon gy myooklytnbsp;Op Pynbank, en Tortuur, ik kan niet anders fpreek en.
Ka-
-ocr page 83-247
Karel.
Dat zal men zien, ik w il my n Hoofd niet langer breek en: Kom, brengt hem weg; maar zo de pynu klappen doet.nbsp;Zo wagt dan nooit genaa :miflchien zouwmyngerpoednbsp;Zo gy de waarheid fprak, zig voor ugunftig toonen;nbsp;Maar blyft gy zo verftokt, zal ik u niet verlchoonen.nbsp;Nek o Nt us.
Ach Vorft! gena^! ik heb die euvel, ach! gedaan! Genaal laat ik niet naa de helffe Pynbank gaan;
Ik ben een Edelman, uw Landvoogt, geen canalje. Kakel.
Zyt gy een Edelman , en Landvoogt, hoe vervalje Dan tot zo’n gruwellluk.^ met des te harder pynnbsp;Was ’t billyk dat men u aantallen...
Lucretia.
Kan het zyn
Dat ik zulks hoor nu zelfs door uwe mond belyden? Daar gy zo eeven zulks ontkende.
Karel.
Een van beideti
Moet Waar of Loogen zyn, fpreekt op; maar liegt me niet:
Wat is de waarheid ?
Ach!- myn Votft,gy hoort en ziet, Dat ik myn.Mifllag,ach!ik werp my voor uwyoeten,nbsp;Üit vrees ontkent heb; ach! gena Inbsp;K AR EL.
Zoud gy ontmoeten, Gy, aardfche Schelm, genaS? van my? die Regt ennbsp;Reen
Bemin, en fchrikke zelfs voor minder gruwelheên; Zouw ik myn naam (omu) dan meede gaan befmetten?nbsp;p laaten,ongellraft, omkeeren alle Wetten?nbsp;i'^een, neen, vetwagt dat niet, die Vrouw moet zyn,nbsp;gecert,
248 GESTRAFTE BOOSHYD.
gy? gy booie Schelm, op ’t allerzwaarft verneert. Neronius.
Myn Vorft!
Karel.
ik zegiuwygtrik wil geen woord méér hooren. Neronius.
Genai!
Kakel. nbsp;nbsp;nbsp;•
V'evtrek terftoiid ! gy wekt my maar tot tooren. De ‘ïravjanten met den Landvoogt binnen.
DERDE TOONEEI,.
u»
Karel, Lucretia, Aóelhart, Gevolgv Karei, en eentge Kdelen va» de» Landvoogt.
Hl
Karel.
LEt deert my in myn Ziel, bedrukte onnoz’le Vrouw, Als ik uw ongeval zo zwaar in u aanfchouw,
Zo weet ik op der Aard geen Middel uit te vinden, Om zulks te heelen, dan hem in den Egt te bindennbsp;Met u, is ’c eenigft dat uw Eer herflelling geeft,
Die by zo rukeloos van u gefchonden heeft.
Zo gy hem Trouwen wouwt, ik zouw hem daar toe dwingen;
Wat dunkt u Vrouwtje? zeg?
Lucretia.
Vorlt Karei, W7 ontlingen Nooit onverwagter flag, dan deeze, in ’t gemoed;nbsp;Zouw ik dien Moordenaar, dien Schender, dien hetnbsp;bloed
Zo goddeloos vergoot van myne Man, gaan trouwen? Myn Vorft, wat vergt gy my? zouw my de Waereldnbsp;houwen.
Niet voor outaard?jazelfsvoorvreed en heel Barbaars?
Heb
-ocr page 85-Heb ik daarom getragt gt; met prykel en gevaars,
Te naaderen tot u, Vord? om Regt van a t’erlangen? En zonw ik door de Trouw die bloedige ontfangen?nbsp;Hat doe ik nimmer, Votft, het gaat o(?k zo het ^aat.nbsp;Maar is het mogelyk, dat gy my zulks voorflaat?
Gy, groote Prins, daar ik myn trooft in dagt te vinden? En vtaak t’erlangen, voor de Dood van myn beminden?nbsp;Hoe kan dit zyn? gy hield Geregtigheid wel eernbsp;Net in de Weegfchaal; nu zal Moord gt;gcfchonde Eer,nbsp;En al wat heilig is, by u zo veel niet weegen.
Dat gy een Weduwvrouw, die droef is en verleegen, De hand reikt; groote Go6n! wat kan ’er algefctiiên?nbsp;Karel.
Gy moet hem Trouwen; maar zult u gewrooken zien. Stelt u geruft, ik wil uw Eer hem doen herftcllen,
En verder my beraan, wat vonnis ik zal vellen:
Dit zeg ik, weeft geruft, laat maar u zaaken ftaan Op my, u w'erd zo goed als mogelyk Regt gedaan. ;nbsp;Ik kan uw waarde iVlan aan u niet weedcr geeven ;nbsp;Maar wel u eeien doen, en ook gevrooken Leeven:nbsp;Daarom zo volgt myn wil, zo doet ge wel, Mevrouw',nbsp;En bind u deezen dag met hem nog in den Trouw;
Ik zal hem dwingen, zo hy dit w'ouw wederfpreeken. En zal bezorgen, dat hy zelfs blymoedig teekenjnbsp;Al wat ik wil, om u te ftellen in zyn goet,
Zo hy eer fterft dan gy.
L U C R E TIA fihretjende.
Ach Vorft!
Adelhart.
Mevrouw, fchep moed, Gy merkt niet, wat de Vorft te kennen uwilgeeven. jnbsp;Karel.
Dit zy genoeg, Zy zal niet ongevrooken Leeven; Maar eer het Regt zyn gang met deeze Fielt zal gaan.nbsp;Zo wil ik eerft haar Pier hcrftellen.
R a nbsp;nbsp;nbsp;Lu-
-ocr page 86-Lucr£tia.
Vorft, wel aan,
Ik lal my iel ver dan na uwe wille nygen.
Karel.
Zo doet gy wel, en lal ooK Regt en hulpe krygen.
Karel, Lucretia, Adelhart, Gevolg van Karei^ en Edellieden van den Landvoogt, ‘Trawanten, Ês’c.
Karel.
Rawanten!
Een der Tra wan tem.
Wel, myn Heer?
Karel.
Geleit me deeie Vrouw In alle veiligheid, en laat den Landvoogt nouwnbsp;Hier koomên, ’t is myn wil, om hem terftond te fpree-ken.
Een DER Trawanten.
Wy volgen uw geboón.
Karel.
Zo doet gy wel.
Lucretia met de Trawanten binnen.
VYF-
-ocr page 87-Karel, Adelhart, Gevolg van Karei en van den Landvoogt.
I.
K ARE L.
,K reken
Dat een regtfchapen Vorft leeft voor den Onderdaan, Kn dat geen Gunfteling zo diep in 't hert moet ftaannbsp;By ons, dat zy geruft de fnoodfte Dwinglandyennbsp;Volvoeren ongeftraft. Dies of ik wel mogt lyennbsp;Myn Landvoogt, die voorheen myngunfte waardig was,nbsp;’t Is billyk dat ik hem verftoot, uit gunft zo rasnbsp;Een magtige zyn magt misbruikt, moet mindrezugten;nbsp;Dit is gemeen; maar hier komt een gefchonde vlugtennbsp;Tot my, en billyk is’t, dat ik herftel haar Eer;
Ach ! was ’t ook mogelyk, dat ik haar Man ook wéér Kon fchenken j maar dat is niet in myn magttegeeven,nbsp;Alleen eift my het Regt, dien Moorder te doen fiieeven.nbsp;Zo heeft zy vraak voor ’t bloed van haare Man geftort,nbsp;Wyl door dees Egt, haar Eer enGoet verbeeterd word.
Karel, Neronius, Adelhart, enGevolg: Karel.
'Aar komt dien Snooden aan.
Neronius’.
Myn V orft! ei, mag ik hoopen. Dat myn verdiende ftraf genaadig af zal loopen ?nbsp;Karel.
Verwagt gy dan van my,dat ik verfchoonen zouw
R4 nbsp;nbsp;nbsp;’tVer-
-ocr page 88-’t Vermoorden van een Man ? het fchenden van een Vrouw ?
Zo ik zo dwaas was, en tot medelyden helden,
Zeg eens, ontaarde Guit, wie dan haar Eer he'rftelden? Zy is gefchonden, legt, wie geeft haar Eere weer?nbsp;Die moet herftelt zyn op het minden.
N E R o N J u s.
Ach! mya Heer !
Wat wilt gy ?
Karel.
Dat gy haar zult Trouweu.
Neroni u s.
Groote Goden!
Karel.
Wel hoe, weêrftreeft gy nog uwOppervorügebooden.? N ER ON 1 ü s.
Zy zal my Haaien, ea nooit Minnen.
Kakel.
Dat kon zyn;
Maar dat g’haar Trouwen zult, dat is de wil vanmyn; Zo gy die’wederftreeft geit het voor ’t mind u Leeven.nbsp;N ER ON rus.
Hoe kan ik, groote V orft, myn Trouw aan iemand
gceven,
Die maar een Borgeres, en van geen Adel is ? Kakel.
Myn Wil zy u een Wet!
Neronius.
Ach! groote Vorft , ik mis Veel liever (zo’t mag zyn) de helft vaa al myn fchatten,nbsp;Dan dat...
Karel.
T raw anten!
Een der Trawante.
Vord.'
-ocr page 89-^5?
Karel.
Wilt dceze Booswigt vatten En brengt hem weeder weg van daar hy kwam, milichicnnbsp;Zal HyzynDoot veel eêr dan 7.yne Trouwkoets lien.nbsp;De T^rawanten tajien hem aan.
Ne R o Nius.
Myn Vorft, verfchoont my, achl Karel.
Wat legt gy dus te fmeoken, Gy bent onwaart dat ik myn Hoofd met u nog breeken:nbsp;Voort brengt hem weg.
N F. R o NI o s.
Gena!
Karel.
Wel 70 gy die verhoopt Zo wil ik eerft voor af dat gy deesl'rouwband knoopt;nbsp;Dan 7al ik verder 7ien wat ik met u 7al maakeu.nbsp;Neronius.
Myn Vorft, ik 7aU
Karel.
’t Is wel; men 7al uw boeijens flaaken, En laaten uwe Bruid hier koomen, daar gy mcênbsp;Zult huuwen, ’t geen ik haar te kennen gaf al ree:
Sy fcheen in ’teerft geftoort; dog liet haar overwinnen, Om, door myn hoog ge7ag, dit Huwelyk te beginnen.nbsp;Trawanten, maakt hem los, en, Heeren, haalt dienbsp;Vrouw;
Maar in een Bruids gewaad, en niet in diepe rouw.
Een j)er Trawante.
Syn ketens 7yn al los.
Adelhart.
Eu wy gaan haar 70 haaien.'
Karel, NeroniüS, Gevolg van den Hertoog en Landvoogt.
Ne R o NI u s.
gaat het als men denkt in rampfpoed weg tc daalen,
Zo overftroomt ons vaak het allergrootft geluk, nbsp;nbsp;nbsp;,
Gelyk my heeden beurt, daar ik uit diepe druk Geholpen, Bruigom werd: wie kon die omkeer hooper,?nbsp;Ik dagt myn Leevensend byna a! was verloopen,
En vind my zelver, door de gunft van u, myn Heer, Vol vreugd, den Heemcl kroon uw goetheid meer ennbsp;meer.
Karel.
Zo gy myn goetheid dankt, zo wilt myn Regt ook vreezen.
N E r. o NI u s.
Die, hoop ik, door deez’ Trouw, nu ook verzoent zal weezen.
K ARE L.
Uit vraakzugt zal ik u niet ftraften, zonder reen.
KaREL, NeRONIUS, LuCRETIA, AdEL' HART, Gevolg, Trawanten,
D,
Neronius.
Lar komt die Mojgezon, zp vol bekoorlykheén. Karel.
Gy kunt haar als uw Bruid en Minnaares ontfangen.
Ne-
-ocr page 91-Neronius.
6 Schoonheid! moell ik juift voorheen vergeefs verlangen ,
En beurt my nu dit heil, dat ik op deezen dag,
Met u in d’Egtenftaat, myn waarde, treeden mag?
Hy wil haar omhelzen.
Lu CRETIA.
Barbaar! fta af; vertrek,derft gy my dus toefpreeken? Ik zie het rookent bloed nog van uw Lighaam leeken,nbsp;Dat gy zo goddeloos, baldaadig, als verwoed,
Geftort hebt; Moorder, los! ik. eis myn Man zyti bloed! Neronius.
Verfchoont my, ’t is de Vorlt zyn wil,met u te Trouwen ,
En u, van ftonden aan gt; voor myne Bruid te houwen; Laat af dan, waarde Lief! van uwe haaltigheid.nbsp;Karel.
Dat hy u Trouwen moet, dat is myn wil.
Lucretia.
quot; nbsp;nbsp;nbsp;ö Spyt!
Karel.
Mevrouw, dees wil hoeft uin ’t minfte niet te fpyten, Hier door zal uwe Eer, die hy kwam om te fmyten,nbsp;Verbeetert zyn, ei! volg myn wille eenmaal op.nbsp;Lucr etia.
Ik zouw bevreeft zyn, dat de Donder op myn kop Souw daalen,alsik my ging met die Schelm verbinden.nbsp;Of dat de Aarde my zouw Leevende verllinden,
Dit Hofinftorten, See, verbolgen af en aan Dit Land beëbben, en geen Dyk zulks teegenftaan.nbsp;Karel.
Hoe nu? hebt gy my niet nog ftraks uw Woord gegeeven? Lucretia.
ó Ja, Heer Hertoog; maar op’t zien van Hem zo beeven En fchrik’ikj’tgruwelftuk verbaad my,ach!myn Heernbsp;Moet ik zo duur, helaas! herftellen juift myn Eer.
Ka-
-ocr page 92-Karel.
Stel u tevreênt en laat uw zaak myn zorg bevoolen.^ Lucretia.
Dewyl ik moet, wel aan, ik zal dan!
Karel nbsp;nbsp;nbsp;hem zelfs fpreekende.
„ Het verhoolcii
„ Befluit van my» is nog aan beide onbekentj „ Maar zien zy ’t Vonnis eens verrigten, zal het endnbsp;„ Aan deeze Vrouw doen zien, hoe wy hetRegtwaar-deeren,
„ Waar in wy te gelyk Regt fchaff'en, en haar Ecren. N E R o N UJ s.
De Vorft fchynt binnens mond te f^retken, is ’er iet? Karel.
Ik denk, om ’t Huwelyk te fluiten.
Neronius.
Vorft, gebied
Hoe uw begeerten is, dat zulks zal moeten weezen; Al wat gy wilt,dat ik die Schoonc, waard gepreezen.nbsp;Zal maak en, wil ik graag zo doen op uw bevel,
Dies zegt maar, Vorft, hoe gy wilt dat het weezen ze!. Karel.
Myn wil is, dat men nog dees dag ’t Kontrakt zal fchry ven,
En dat die ’t langfte leeft, in het bezit zal blyven Van alles, wat die geen die ’t eerlle fterft, nalaat.
Zo erlt, die ’t langfte leeft, des anderens goet en Staat; Dees billykheid, kan geen van beide teegenfpreeken.nbsp;Dies geeft elkaar het Woord op deeze Voet.
Ne R ON I us.
Ten teeken
Van myn hart, zo geef ik dees goade Ring opTrouw Aan u,myn waarde Bruid,en haalt aanftaandeVrouw.nbsp;Lucretia.
Ik neem Zc aan, dewyl de Vorft dit kan behaagen; Maar ’k had ze liever nooit op zo een wys gedraagen.
Ne-
-ocr page 93-N E R o N IU S.
Bedaar Mevrouw, gy zyt myn Bruid, ftel u geruft,* Uw tooren werd wel haaft iii ’t Egtc bed gebluft.nbsp;Karel.
Kom, laat ons gaan, en tot de Stacie ’tgcen beryen Dat nodig is.
Neronius.
Ik xal naar binnen u gelycn
Vrouw Bruid.
Karel.
Gy Dienaars, gaat, en haalt'meonderwyl Eens twee Getuigen, met d’Amptfchryver, in der yl,nbsp;Op dat dit Huwelykscontrakt zo werd gefchreeven,nbsp;Als ik haar beide heb te kennen ftraks gegeeven.
Einde vsn het vierde bedryf.
2/8 GESTRAFTE BOOSHYD.
EERSTE TOONEEL.
Karel, Neronius, Lucretia, Adel-hart, Motaris, Klerken, Gtvo'g Handen Hertoog en Landvoogt^ ‘Trawanten, i^c.
Karel.
J.S alles klaar, de Bruid in Stade al gekleed?
Het Huuweiykscontrakt gefchreeven, en gereed Tot reekenen? zo kan nien voort gaan met hec Trouwen,nbsp;Notaris.
6 Ja, myn Vorft. nbsp;nbsp;nbsp;^
K A R E L.
Wel nu,myn Landvoogt,deezeVrouwen Zyt gy als nog bereid te neenien in den Egt ?
N E R o N I u S-
Zeer gaaren.
Karel.
Laat my zien, hoe dit GefchnTt dan legt. Notaris.
Is ’t u behaagen Voril, dat ik het u voorleezcn?
Het zal van Woord tot Woord wel na u meening iwec-zen.
Karel.
Wel leeft het, luifter toe, myn heele Hofgezin,
En draagt Getuigen van het geene daar ftaat in. Notaris, beginnende te Leezen.
„ Op huiden...
Karel.
Leeft geen flenter; maar de zaaken.
No-
-ocr page 95- -ocr page 96- -ocr page 97-Notaris verder Leezende.
5, De Bruigom komt zyn Bruid, de Bruid aan hem te maak en,
,, By eerft aflyvigheid, wat zy bezitten; Goud,
„ Juweelen,Geld,en Land,en alies wat men houwt „ Voor vaft of roerent goed, by Huwelyk bekoomennbsp;„ ©f Erffënis, hoe het zy,niets ietwes,uitgenoomennbsp;„ De Ligetime alleen, blyft voor haar Naaften vry,
„ Naar’s Lands gebruik; maar al de relt moethyofzy, „ Als wettig Erfgoed van den Overleed’nen beuren,
„ En niemand, wie het zy , vermag ze ooit te fleuren „ In’t vry bezit, wyl deeze Voorwaard fleeds houdnbsp;ftand,
„ En onverbreeklyk is, naar’t Trouw regt van dit Land „ Diesimoet Naamaagen, ja zelfs Ouders hier voornbsp;buigen,
„ ’t Geen dus paffeert, voor my Notaris en Getuigen. Karel.
Wel nu, wat zegtgy Bruid en Bruigom ?vintgy’tgoet? Lucretia.
Wat zal ik zeggen? Ja; dewyl ’t zo weezen moet.
N E R o N I u s.
Ik ben te vreén, en zal dees Trouwbeloften houwen. ; Karel.
Zo haalt de Priefter hier, om deeze twee te Trouwen Tervvyl gy weederzyds zult teekenen dit blad.
Adeïhart gaat hem haaien.
Dezelve Perfonagies, uHgezondero Adeïhart.
Notaris.
.eer Bruigom, teeken eerft.
Hy teckent.
En nu de Bruid, kom j wat, Wees
-ocr page 98-Wees niet beteutert; fchryf u Naam, wat ioudit wee-zeil ? nbsp;nbsp;nbsp;2,y teekent.
Lucretia.
Z ftaat, al is ze flegt.
Notaris.
Men kan het egter Leezen. Getuigen, nadert nu, en fchryft uw Naanien ineê.nbsp;Klerken.
Als ’i u gelieft, myn Heer, wy ftaanen hier al ree.
Xy teekenen.
Notaris.
’t Is wel, gaat maar na huis.
Karel.
Laat deeze twee befchenken Met Ipocras en Wyn, en op dat zy gedenkennbsp;Aan deeze Bruiloftsdag, geef ik. Getuigen, unbsp;Dit Goud.
Klerken.
Hebt dank, 6 V orft! wy gaan van hier. Notaris.
Hoenu?
Vergeet gy deeze Bruid en Bruigom heil te wenfehen? Klerken.
Myn Heer, dit Goud maakt ons de blydfte aller men-fchen,
De vreugd deed onze pligt vergeeten; ei! verfchoon Die Mifflag; onze wenich is, dat de groote Go6nnbsp;Haar geeven, ’t geen het null voor beide gaar magnbsp;weezen.
Notaris.
Dat is een korte wenfeh ;maar waard tezyngepreezen. Karel.
Ik vind zulk wenfehen goet, en voeg geen woord daar by. Alle te gelyk.
Wy alle wenfehen meé al wat haar ’t befte zy.
Ne-
-ocr page 99-Neronius. .
Heb dank, 6 groote V’orft! met al uw Edellieden Èn mindere Hoflloet, die uw hart tot ons komt biedennbsp;Met zulk een Huvr’lykswenfch,de waardigfte van alnbsp;Wat wenfchlyk is.
'Ka REL.
Wie daar?
Dezelve Perfimgies, waar by Adelhart inkomt.
Ad E LH ART.
De
*e Prieiler, die haar Lal Verbinden, Haat gereed, ó Vorft! op uw begderen,nbsp;Om in te treeden.
Karel.
Gy kond naar uw huis toe keeten Notaris, met uw Knegts; men Iaat dePriefter in.
Op dat men deeze Trouw ten eerften maar begin.
Karel,Neronius,Lu cretia,PriesteR;j Adelhart, Hofjioet en Trawanten.
WPiRIESTER.
At is des Hertoogs wil.
Karel.
Dat gy dit Paar zult Trouwen^ En in het korte haar het Formulier voorhouwen.nbsp;Priester.
Wel aan; treed herwaarts dan gy Landvöogf met u^t Bruid.
l. Deel nbsp;nbsp;nbsp;•*'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;H^'t
-ocr page 100-5, Het HuWelyk , ingeftelt van Godc zelfs, bcduit „ Een Staat waar toe gy haart nu meê zultzyn verbon^nbsp;den,
„ Die onverbreeklyk is; ten zy door fnoode zonden: De Liefde wcdcrzyds inoct Trouw gevelligt zyn,
Ja Ouders moet men eer verlaaten (fchoon metpyn) Dan dat men een van bei den anderen zouw haaten:nbsp;Het pryflyk Huwelyk bebouwt de grooirte Staaten:nbsp;Wiett nodig van ’t begin in ’t Paradys geiigt,
En uit den eerrten IVian een Eva voort gebragt,
Ten teeken, dat men moet elkanderen beminnen In voor-en teegenfpoed, met hart, met ziel, en zinnen;nbsp;Den Man het Hoofd zyn, en den Vrouw als Onderdaan ;
Naar geene Heerfchappy,door t wirt of tweedragt ftaan: Zyt gy gezint ook Bruid, en Bruigom, zo te Leeven?
L u c R E TIA en N e r o m u s.
Priester.
„ d’Omrtandets konnen hier getuigenis van geeven, Dat geene hindernis dit Trouwen deed belet.
Dat dan den Bruigom aan de regterhand zig zet.
En geeft zyn Bruid de hand;zyt gy gezint te Leeven Heer Landvoogt, als haar Man, in hulp en troort tenbsp;geeven ?
N E R o N 117 s.
Priester.
„ En gy ook Bruid gezint a nederig en rtil Te draagen ?
Lucreti A.
„ Ja ! om dat den Hertoog dit zo wil. Priester.
Zo bent gy beide dan nu vaft aan een verbonden, Door eene Trouw, die nooit, hoe ’t gaat, moet zynnbsp;gefchonden;
Den Meemel zeegent u , vcreenigt Egte Paar,
„ En op dat hy verhoort ons-beê, knieft beidegaar. , Zy knielen op een kuffen, daar toe gelegt.
Op dat wy ons gebed den hoogen Htcniei weiden, Hy bid.
,, 6 Egtinfteldèr! laat geen lamp ditHawelyk fcheiden! „ Maar laat uw zeegen zyn geiladig op haar neer,
,, Opdat zy Leeven, als Getrouwacn, t’uwer eer.
„ Laat! laat haar Leeven eene reeks van Jnaren laainen, ,, En zy gezeegent zvn van u. Wy zeggen Aineo.
Nu is myn werk verrigt, en ik wenfeh u geiuk,
Als Man en Vrouw.
Ner onius.
Ik dank u alle , zie tnyn druk Op ’t onverwdgft gered, en met geluk bekroonen.nbsp;Karei..
Gy Heeren, Edellièn, en mindere, om tc toonen Hoe my dit Huwelyk volkoomen hccjt behaagt,
Myn wil is, dat gy zorg op ’t allerfpuediglt draagt, . Dat deeze Maar terllönd verlpreid werd door mynnbsp;Staaten.
Enwylik met mynHeerdenBruigom iets moet praateii. Zo maakt u zells gereed, om met meer pragts eu praai.nbsp;Onwaardig niet te rreên in deeze Bruilol'ts Zaal,
Myn wil is, deeze Trouw op k liaatigfte te vieren.
En’ gy, Vrouw Landvoogdes, kond met uw Kam^-nieren,
Indien hirt u gevalt, naar eene korte tyd Weer koomen.
Lucretia.
Wel.
A ÜE LH ART.
Wy gaan, gelyk den Hertog zy: Dees onverwagte Trouw, in ’t openbaar verkonden.nbsp;Karel.
S 5v nbsp;nbsp;nbsp;LVr-
-ocr page 102-Lucre ri a.
Ik ga; maar teegens dank gebonden,
N.
Karel, Neronius. Karel.
U is het 70 ver wel, en deeïe Vrouw voldaan; Maar ’t heilig regt nog niet, dat ongekreukt moet gaan,nbsp;Neronius.
Myn Vorft, wat wilt gy meer?
Karel.
Dat gy door’t ftaal zult ftervcn, En dees onnoz’le Vrouw uw Schat en Rykdom erven,nbsp;Neronius.
6 Heemel! boert de Vorrt ?
K A R E L.
Ik boerten ? neen, ó neen!
Gy aardfche bloedtieran, zult my nog door gebeên. Nog meedelyden, nog myn oude gunfl; beleezen;
Ik wil in u doen zien,hoe dat een Vorft moet w'cezen Regtvaardig, zonder gunft; waar een onnoz’lc lyd,nbsp;Beichermerj dies u voort tot uwe dood bereid.nbsp;Neronius.
Genaa!
Karel.
Hier valt genaa, nog gunft niet meer te hoopen, Gy zult uw boosheid met den hals niet aars bekoopen.nbsp;Neronius.
Myn Vorft, hoe nu zo vreed?
Kakel.
Verraader, vraagt gy dat?
Daar gy tot fnoode Moord, en gruwelen uitgelpat. Een Vrouw onteerd hebt, en het regt trad met de Voeten,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;En
-ocr page 103-En louwt gy, helfle Schelm, die m-t den hals niet boe' ten?
Of meent gy dat ik ben zo wel ontaard, als gy ? Neroniu s.
6 Neen! 6 Vorft! maar onze Trouw , waar mede zy Voldoening neemt,dagtikdiefmeuen uit zouw wiffen.nbsp;Kakel.
Zo gy dat denkt zult gy u zelfs zeer ver vergiffen,
T rawanten J
Kakel, Neronius, quot;trawanten.
brengt hem voort, waar’tzand alreeds gefpreid. En ’t blok reeds vaardig (laat, en alles is bereid,nbsp;üm deeze Booswigt ’c Hoofd van zynen romp te knotten.nbsp;Neronius.
6 Goóti! van Bruiloftszaal te treeden op Schavotten, Wie had die flag verwagt? ik meenden dat ik wasnbsp;Verfchoont en dat myn fchult,.,
Karel.
Voort zeg ik, gaat me ras, Ik wil niet langer zien de flimfte aller Fielên.nbsp;Neronius.
Myn Vorft! genaa'. ach! ziet uw Landvoogt nedcr-knielen,
Op d’Oever van de Dood, ten zy uw gunftig oor,
Een droeven Edelman, uw Landvoogt, geelt gehoor. Karel.
Ik laat u toe, hoe klaar uw fchuld my is gebleeken, Om tot uw onfchultjdog maar kort,nog eeustefpree-ken.
Neronius.
Zo fchep ik moed, o Vorft', want uw barmhenigheid
Is groot, en ik beken myn boos bedrecven feit.
Maar acii! ’t was door de Min, een hartstogt,te ver-fchoonen.
En had ik hoop gehad dat 7.y myn Min wouw krooneu Met weedeimin, ik'had haar Man gefteld WLcr vry,nbsp;En niet vermoord. En nu, myn Vorli, terwyle zynbsp;Yenioegen nee.nf, zy, die alleen my kwam beklaageu.nbsp;Ach ! laat ik in haar jViiti afleeven al myn dagen,
Ik zal haar handelen als myn geheide Vrouw,
Die ik van u myn Graaf, verkreeg door Egte Trouw , Gy zult haar mogdyk de Ziel maar meer beroeren,
Zo gy my onverwagt doet Itcrven.
JCARtL.
Hoeren
Temaakenvaneen Vrouw, paft dit den Landvoogtdan? En die dit wede-llaatverkragtme, Moord me haar Man,nbsp;En fchoon die Inoothcid niet verhoolen is geblceven,nbsp;Zouw ’t een die Ihafien kan, dien booswigt nog vcr-geeven ?
Wat dunkt u ? is het vreemt? dat die barnihertigheid By my gekeurt wcrt voor een gruwel. Daar zulk feitnbsp;Begaan is, moet men llraf op ’tallerftrenglle geeven;
’t Isuit: vertrek, gy zult geen uur meêr langer Leeveu. Neronius.
6 Hecmcl! moet ik voort, zo fpyt my deeze Trouw, Waar door tot Erfgenaam gefteld is deeze Vrouw i ‘nbsp;Toen ik myn Lult had voor de eerfte reis genooten,nbsp;Aco l waar ik wys geweelt ik had haar toen geflooten.nbsp;Zo ha l 7.y ha it beklag niet aan den Vorft geda.a!i,‘nbsp;Diejuill of’t weczen wouw, kwam otiverw.agt hiernbsp;aan.
My zal na ’t Bruiloftsbed (gelyk ik dagt) niet beuren^ Maar een vervloekte Byl my uit dit Eccven fcheurcn :nbsp;Wie had dit ooit gedagt ? wie ooit zo ’n ftraf gehoort.^nbsp;K A R E L.
Daar paft nog tieniUiaal meer op uw bedrecven Moord
Ea
-ocr page 105-En Vrouwekragt: vertrek; wilt u ter dood beryen. Trawanten, toeft niet méér, gaat hem ter ftrafplaatsnbsp;lyen.
De Travtanten brengen hem v/eg.
ZEVENDE TOONEEL.
Karel, alken.
__ O moet de boosheid Loon ontfangen^ Geregtigheid fteeds bouwden hand;
Maar moeft ik daarom juilt verlangen,
Te lien myn Graaffelyk Zeeland?
Om myn geliefde Gunfteling Te fterven doen, door Byl of Kling.
Hem, dien ik had lo hoog verheeven,
Tot Loon van voormaals trouwe dienft,
Der Landen heerfchappy gegccven, t’Onthalien nu op ’t onvoorzicnft,nbsp;ü Wonderlykc ommekeer !
Helaas! wat was die laakcn teer ?
Een Held, een Gunfteling, een trouwen,
Een fth'rander Staatsbedienaar, die
Ik dagt, dat ik wel op mogt bouwen.
Ik egter hier zoo fchuldig zie;
Dat (zo ik ’t Regt voor billyk houw )
Hy fterven moet om eene Vrouw.
Eéii Vrouw, wiens Eer door hem gefehonden,
En haar geliefde Man vermoord,
Ik om baar Eer met hem verbonden.
En ftrak? hem heb in ’t bloed gefmoort.
L)e Waereld leer uit dit geval,
Hoe men het kwaad regt ftraffen xal.
Nu zal ik aan die Vrouwe toonen Haar twee onthalsde Mans by een,
En haar met Staat en Rykdom krponen,
Daar komt zy nog als Bruid aantreên;
Zy, die door deeze harde flag,
Werd tweemaal Weduw op een dag.
Karel, Lucketia, Joh Anna. Lucretja.
quot;en Hertoog had gezegt,dat ik maar in zouwtrec-den,
Naa eenc korte ftond, en dat hy weinig reeden Te zeggen had myn Man, in dit vertrek alleen;nbsp;Verfchoon d;^n dat ik kom vrymoedig binnen treén.nbsp;Karel m Johanna.
Heel gaaren: la^t^het Hof ook meê maar binnen koo-
mcn.
Karel, Lucretia,
Karel.
Ik heb een wigtig ftuk, Mevrouwe, voorgenoomen, Die ik de Waerelt eens wil (tellen in den dag.nbsp;Lucretia.
Ik fchrik ! waar of myn Man den Laudvoogt weezen mag ?
TIEN-
-ocr page 107-Karel, Luca.ETiA,Johanna, Ade LH ART, Gevolg van den Hertoog, Hovelingen, J A N»nbsp;Klaas, ‘Trawanten^
De
Johanna.
'ewyl ik heb verftaan uw wille, Vorft,te weezen, Dat al het Hofgezin intrad, zo zult gy deezennbsp;Vrymoedigheid te goên, wel houden, dat ik haarnbsp;By een ging roepen, cn inleiden al te gaar.
Karkl.
Dit was iny 11 wil, dies hebt gy niet het minft te fchromen. Lucretja.
Ik zie hier elk, maar niet myn Man, den Landvoogt kobmen.
Karel,
Die is niet ver van hier.
Lucret ia.
Ach Heemel! wat zal’tzyn? Weêr een bedroefde Rol, enTreurfpel, laas! voor myn.nbsp;Karel.
Gy Heeren, Dames, en gy mindere Hovelingen,
Gy zaagt hoe deezen dag, in d’Egtenilaat ontlingen, Twee eerftgehuuwden, ’t was myn Landvoogt,deezenbsp;Vrouw.
Gy weet hoe ik voor af bedong, eer deeze Trouw Zyn voortgang nam, dat die het langde je wam te leev en,nbsp;Door ’t erfregt fchat en goet zouw werden promptge-geeven;
Dit komt die Vrouw toe, en of gy het niet en wift. Schuift op ’ttapyt,daar legt myn Landvoogt in de Kift.nbsp;Den OKthalJten Landvoogt in een Kift, met zyn Adelyknbsp;^en daarnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'vyl alles in zwarte rouw behangen is.
S ƒ nbsp;nbsp;nbsp;Lu-
-ocr page 108-Lucreti A.
Helaas! op dit geaigt begin ik wéér te besven! Karei,.
’k Heb u,en ’t heilig Regt voldoening moeten geeven; Nu zyt gy bei voldaan.
Lucretia,
Ach! raoeft ook deeie wtêr.^ Na hy my had getrouvvt, dos fterreven, myn Heer?nbsp;Hebt gy my daaromrVorft,in d’Egtenftaot vciboadcn.nbsp;Om hem?..
Karei.
Herdenk, hoe dat uw Eere was gelciiondeji, Uw Man vermoort-..
Lucretia.
Het is wel waar,ik ïulks beken Dat ik op ’t allerfnoodlt van hem gefchonden ben;nbsp;Maar hy had reeds berouw van 2yn bedryf gegeeven;nbsp;En ik dagt, op uw wil, met hem in d’Egt te Leeven,nbsp;Een mentch kan dwaalen, ach! miffchiea had ik ooknbsp;fchult.
K ARE t.
Zo gy ooit fchuld had, hebt gy ’t nu, uit ongcdult, Wyl gy den Moorder van uw Man Ichyni voor tenbsp;ipreeken.
Lucretia.
Wat Vrouw verfchiikt niet, of wat harte 2ouw niet breeken,
Op ïulk een Treurfpel? een onthalfte in een Kift,
Op ’t aileron vóórziend, daar ik niet’t minft van wift. Ach Heemellftaat my by, en wilt my onderfchiaagen.nbsp;Ik beu niet magtig, al die rampen méér te draagen.nbsp;Karel.
JJedaar, vertrouwt, naaft God, u t’eeneaiaal op mya, Ik zal wel niet uw Man; maar uw Befchcrmvorftzyn,nbsp;Gelyk ik door myn wil reeds falyken heb gegeeven;nbsp;Maar treurt niet,can dat is dknüiooden uit het Leeven,
Uw cerfte Man, zo gy die ooit kon wcedcrzien, l^ouw met veel billykheid u deeze klagt vcrbicn,
Ën tot een klaar bewys yan ’t geen ik kom te zeggen, Verfchnifc eens dit Tapyt,da»r zult gy hem zien l^gen.nbsp;Goethart legt in een Kiji, vjyl alles meede in diefenbsp;Kohvj omhangen is.
Lu CRETIA.
Ach Hecmel! ach! ik fchrik! zyt gy ’t myn waarde Man? Zo vaak-door my befchreid? ach’groote Heemel’.kannbsp;Ik zien dit doode Lyk van Goethart voor myn oogen!nbsp;Wat trouweloosheid heeft my tot de Trouw bew oogen?.nbsp;Met uwe Moorder? Man, vergeef my dit beftaau:
’kHeb’tniet gewillig;maar uit dwang, helaas!gedaan; Dog had ik Trouw ge weeft, zo had nooit dwang dienbsp;kragten;
’k Was Eerloos, Trouweloos, toen ik in myn gedagten Dat nam; maar ach 1 helaas I ik was een teed’re Vrouw.nbsp;Die overftelpt om u, vol droefheid was en rouw;nbsp;Myn brein dat maalden, ach! ik had verkeerde zinnen,nbsp;U moeilik, waarde Man, voor eeuwiglyk beminaen;nbsp;Hem haaten,als in’teerft;maar neen ,ik haat hem nog,nbsp;Die Moorder was van ii, en my door vals bedrognbsp;Mifleideii; Heemel! vraak! maar ik heb vraak erlangen;nbsp;Den Hertoog deed my Regt,hemzyne ftraf ontfangen.nbsp;Ach! waarde Man! zo gy kunt hooien, of zo niet;nbsp;Maar uit dcsHeemels Troon,uw Ziel op d’Aarde ziet.nbsp;^o...
J o H A N N
Ach! ach! zy zwymei t, en fchynt wel flaauw te werden. , A D E L H A R T.
Geen wonder; houwt haar vaft, wie zouw dat konnen herden ?
De Dames en Gevolg onderJleunen haar.
Die arme Vrouw, die heeft ontfangen flag op flag. Verloor haar Eer, .en wiert tweewerf Weeuw op decsnbsp;dag.
Ka •
-ocr page 110-Karel.
Dit laafte is nogtans niet, om haar te doen treuren; Maar om dat zy het Regt én haar voldaan zou w keuren,nbsp;En wyi zy op ’t gezigt van haare Man, beleid,
Dat myne Landvoogts Dood is een Regtvaardigheid, Zo houwde ik my te vreêu; alleen, 6 Borger Vrouwen !
Zo is ’c my leed,dat gy hebt Goethart niet behouwenj Dien vroomen Man is dood: ik kan wel geld en Eernbsp;U geeven, als gy ziet; maar uwe Man nipt weer.nbsp;Dies is de ftratie, die myn Landvogt deeden fneeven,nbsp;Nog veel te klyn, wyl zy’tverloorcn niet kangeeven;nbsp;Maar al wat menfchlyk is, dat is door my gedaan,
Gy hebt vereifchte vraak, en zult daar by onttaan De Schat en Rykdom, van myn Landvoogt nagelaaten.nbsp;Dit wil ik dat men voort bekent maak, almynStaatennbsp;En Lauden door, op dat een ieder weeten, hoenbsp;Dat ik het Regt waardeer, en draft di« iets misdoe.
A 13 E L H A R T.
6 Vorft'! uw wil gefchie.
L u C R E T IA , vjeeder bekomende.
. nbsp;nbsp;nbsp;Ik dauke uw beleid.
ApE LH A R T.
Wy danken, neffens haar, uw ftraffe fchranderheid, Die vry een Spiegel ftrekt hoe Vorlten Regt Regeeren,nbsp;Wen dwang, entiranny, de Bergers overheeren.nbsp;Karel.
Zyn Wapen dat daar hangt en praalt, moet meê in ’t graf.
Trawanten! kom terflond, en neem dat fchielyk afj Myn oog ontlligt zig, dat die booze kolle roemen,nbsp;Op afkomft, en geflagt, en zig van Adel noemen,nbsp;Slaat het aan fiukken, leg de Ipaanders in de Kift,
Op dat zyn Tytel, met zyn dood werd uitgcwift;
Al’t overig werd die Vrouw van geld en goed gegeeven; Maar ’t Adelyk Wapenfehild, voor die zo Goddeloosnbsp;Leeven,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Als
-ocr page 111-Als hy gedaan heeft, is een gruwel voor myn oog, ^ Een der Trawanten.
Vat gy ’t van onderen, ik ial her van om hoog Afiigten,
Een ander Trawant.
’t Is al los.
Jan en Klaas, ie gelyk.
Wel Haan wy’t dan aan Hukken.
Het Wapen afgenomen zynde, werd aan jhtkken gejlagen, en alzo in de Kijl van den Larid~nbsp;voogt gclegt.
Kar EL.
Hier fpiegele iig elk, om niemand te verdrukken,’ Wyl grootheid, nog gezag (door boosheid overmaft)nbsp;Ontzien werd ; maar geftraft, als op zulk euvel paft.nbsp;Ad E LH ART.
Ziet daar, een Vrouw geëert ,ce voren fnood gefchonden. Een Landgebieder, door het ftaal naar Stix gezonden;nbsp;Zyn glorie, Adeldom, verbroken, in zyn Kiftnbsp;Gelegt; wyl met die fmaad zyn naam werd uitgewift.nbsp;Lucretia.
Men roemt den Hertoog, die dit vonnis heeft gegeeven.
Een DER Trawanten.
Ons werk dat is verrigt.
7.y hebben gedaan met de (lukken in de Kijl te fteeken^ Alle te gelyk.
Lang moet den Hertog Lceven I Karel.
Men neemdeLyken weg. en breng den Landvoogtftil Op ’t Kerkhof; maar haar Man die zal men (’t is mynnbsp;wil)
Op ’t allerheerelykft, ten Grave gaan geleiden.
Een der Trawanten.
Wy gaan. om ’t nodige terftond te doen bereiden.
Adel-
274
Aüelhart.
Zo toont den, Heemel, hoe hy voor onnot’le waakt, tn.zelft een Dwingeland tot een geftrafte maakt;
Hoe hy het Moorden draft, en Vrouwen Eere fchen-iien,
Gelyk elk» wie het ziet, moet uit dit Stuk bekennen.
tAude van het Vyfde en laajlt Bedryf.
Van het
3eza]r.’s Dood, eerde bedryf. |
Pag: ï |
Tweede --- |
20 |
Derde --- |
39 |
Vierde -- |
59 |
V yfde - |
79 |
gt;p de vyf bedryvcn van Cezar’s dood. |
Ï04 |
u D o c H1A, eerde Bcdryf^ |
loy |
Tweede - |
12a |
Derde -- |
138 |
Vierde -- |
158 |
Vyfde -- |
m |
Jestrafxe Boosheid, eerde bedryf. |
197 |
T weede |
— 214 |
Derde |
——i 2i j |
Vierde |
-- 241 |
Vyfde |
-35S |
Leeft. 3 d’alkrkuftc 2 Viiende niynbsp;lo maar niyn 1. nbsp;nbsp;nbsp;Toneel 2. nbsp;nbsp;nbsp;Toneelnbsp;7 alle ftaatu r8 dat fchrirt 7 myu 2klnbsp;2S Gisceroosnbsp;13 ïonw rriynenbsp;J4 ik v as rasnbsp;9 wat nu denbsp;lo die ik pleegtnbsp;3 Edochia 2 nbsp;nbsp;nbsp;by weentnbsp;i8 en ik ligt 3 nbsp;nbsp;nbsp;als ik die doodnbsp;7 vreeft vry my 4 nbsp;nbsp;nbsp;is dan jeuftnbsp;4 Raadsmaunbsp;y maar ’t was i8 veidteeven 23 nbsp;nbsp;nbsp;lig 3 myu keer y gtfrnecicnnbsp;lO liras 28 2ohy diefchnld 24 nbsp;nbsp;nbsp;caaar 17 te veezen 2Ó en nu mynnbsp;gevolg 'uanbsp;12 gefnien |
d’allerkuifte. Vriendc wy.nbsp;naar myn. T. Tooneel 2. Tooneelnbsp;ftaatennbsp;Ichriftnbsp;myn ziel’nbsp;Ciceioo’snbsp;zouw mynenbsp;ik wat rus.nbsp;wat na denbsp;die ik pleegnbsp;Eudochianbsp;ei! weentnbsp;en ik was ligtnbsp;als ik diedooücnbsp;vreeft vry myunbsp;is dat jeuftnbsp;Raadsmannbsp;maar het wasnbsp;verdreevennbsp;zlg myn heer gefmeetennbsp;Itraf zo hy fchuld daarnbsp;vreczennbsp;en u mynnbsp;gevolg vannbsp;gcichien |
1 1 |
D R |
U K F E I |
L E N.' |
1 |
5quot; hoofd |
hooft | |
2.5-4 |
gevolg van den |
gevolg van den | |
25'5' |
5quot; omhelzen |
omhelzen | |
1 |
259 |
19 uitgezondero. |
uitgezondert. |
163 |
5 iainp |
ramp. |
De overige drukfouten, die by het afdrukken van het Werk ’er verder mogte ingefloopen weezen, verzoeke dat de goetgunlligc Leezer zelfs verbeetcren, ennbsp;onder anderen, de Kol van Theodofius, pag : 144 ennbsp;145-, daar by abuis cenig verfchil in de lilabes begaan is
-ocr page 116- -ocr page 117- -ocr page 118- -ocr page 119- -ocr page 120-