^STErLOORlGE
O ^
AAN DEN
Aarde Lezer, wy hadden nooit gedacht,dit ons Blyfpeljdoor den druk gemeen te maken: maar de redenennbsp;die ons bewogen hebben het zelvenbsp;te doen, zullenweu doen hooren,nbsp;Wy hadden dan, voor ruim eenjaar, de ver*nbsp;taling van dit Spel, zijnde i'Efcole de Mark vannbsp;Monfr. Moltere, van den Heer Vincent in handennbsp;gekregen, en het zelve berijmt hebbende, hemnbsp;weer overgegeven \ om aan de Regenten dernbsp;Schouwburg (waar van hy een geworden was)nbsp;te vertoonen.
Dit dan gedaan zijnde, én na ruim eenjaar ¦wachtens, heeft het den Heer Vincent belieft hetnbsp;zelve te laten rolleren; zonder onze allerminftenbsp;kennis (fchoondatwyindietijdverfcheide malen by hem kwamen) onder eenandre benaming,nbsp;en onder de dekmantel dat het voor't zijne ge-rekent moft worden. En den Heer beeldc zich innbsp;dat hy’er warelijk eigenfchap aan hadde; Wantnbsp;hy heeft als een kreupelen fnyer, eenige bóntenbsp;lappen op eens anders kleed gezet, en een andersnbsp;tnantel met een andre befvoorzien,om hem voornbsp;des Eigenaars oogen onkenbaar te maken; beeldende zich lichtelijk in, dathy met de naam vannbsp;f*^ik, in E^èfrne veranderen, en een podegreu-Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A znbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ie
-ocr page 4-le Notaris daar in te voegen, het zelve een Wondere fraaiheid bygezet hadde, hoewel dat wy dat aan ’t oordeel der kenneren laten.
Voornamelijk, heeft hy onzes oordeels weinig verbetering met het verand’ren der naam,aan het zelve bygebragt •, wijl hy die vuneleTwéOn-^nbsp;gelijke Broeders, m die van Steilorige Egbert verandert heelt; welke naam geen eigenfchapaltoos hier aan heeft, (of het moft zijn dat diennbsp;goeden Heer het op zich zelve toegepaft hadde)nbsp;daar in tegendeel, de andere naam heel toepaf-lelijk op het ftukje is, wijl dat het zelve vannbsp;Mtnfr- Moltere uit de Adelfhi of Broeders vannbsp;TerenttM getrokken is. Doch het is lichtelijknbsp;uit nood gelchicd , om dat het zelve by veelenbsp;liefhebbers onder de naan van de Twee Ongelijkfnbsp;Broeders voor het onze bekend zou worden.
Vorder, zou het wel kunnen zijn dat het zelve voor verbetert onder veele deur ging, want hetnbsp;is veelgcmaklijkereensanders, als zijne eigenenbsp;fouten te verbeteren. Wijl men gemeenlijknbsp;('t geen den Heernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;niet ongewoon is) de
fplinter eerder in eens anders oog, als de balk in: ons eigen kunnen zien j en wat kunft beftaat ’ernbsp;dogh in eens anders ftuk dus te mishandelen ?nbsp;want daar de fouten in beftaan, als men dat vei-'nbsp;andert, en het goede behoud,is waarlijk het ftüknbsp;verbetert, des laten wy dan die eer , die op zulknbsp;cen wijze tc behalen is, van de kunftkennerennbsp;Qordeelen.
Dogk
-ocr page 5-Dogh mogelijk is het oogwit van den Heer JP'/wcfW geweeft, den Armen hier mede té bevoordelen : en die eer te hebben, ais het wel be-flaagden, dat hy zulk een voordeel aan de Gods^nbsp;huizen bewerkt hadde. En als het (gelijk welnbsp;gebeuren kon) niet wel uitviel j het op onze halsnbsp;tefchuiven, en’er zich dan vanteontflaan.
Om deze redenen hebben wy dan dit ons Bly-fpel laten drukken, om te laten oórdeelen van de kennerenjWelkeagtingdatde Heer i'incem hiernbsp;meê betaalt heeft} zijnde een man diereetszoonbsp;veeljaren onder het Konftgenootfehap Ntinbsp;lenmus Ardmmy geweeft is; dat dje, zeggenwe,nbsp;zich nog met een anders dingen moet behelpen jnbsp;endie met zulk een meefterlijk gezag de peinnnbsp;een anders verzen durft zetten, alsofhy daar, alleen toe gevolmagtigt was. En warelyk hy heeftnbsp;Van die gaven njet weinig van den Hea overnbsp;ge-erft} doch als men onpai tydig zal gaan, mennbsp;heeft van hem noch nooit ?iuike proeven gehadtnbsp;van zijn bekwaamheid, als die, dien hy hier innbsp;tracht na te volgen. Want in Fefroen, ende^e-quot;u/aandedoodga» )looj/f,blijktzijn uitnemuntlieicnbsp;niet veel. Ja zelfden Dokter tegtn diinkj, zou mennbsp;tnogelijk Qver dienzelven kam mogen fcheeren,nbsp;Zoo niet de pen van den Heer Pels, de voornaam-fte ^ieraden daar in gebracht hadden. Doch wynbsp;Zullen ons trooften dat wy het njet allpen zijn,nbsp;die, van hem, in onzp vaarzen tnisbandelt zijn.nbsp;\V ant zelf zijn belle Vv jenden,ja dat meer is,zijnnbsp;A 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Konll-
-ocr page 6-Konftgenoten, heeft hy op die ^elve wijsmeê gehandelt.
Dat wy deze naam van Steiloorige Egbert^ hier boven an zetten, hoewel dat die (alswygezegtnbsp;hebben)wcinig eigenfchap met hetBly fpeï heeft,nbsp;gefchied, om den Lezer te doen zien, dat d it hetnbsp;zelve is, dat den Heer Vincent op zijn naam heeftnbsp;laten rolleren.
Vorders, Lezer, verzoekenwe datgydeze Broeders, die, na datze als vreemdelingen hiernbsp;gekomen zijn, en na zoo veel mishandelingen,nbsp;dat gy die(want ze vertoonen ’t wel dat men haarnbsp;met oogen der ontferming aanziet) met eennbsp;gunflig oog beftraalc. Vaart wel.
P. Verlove.
Mar GARE ET, 7 , nbsp;nbsp;nbsp;~
, nbsp;nbsp;nbsp;’ f* tixee Zuftersi
Johanna, J
£ E t H A R T, Minnaar van Johanna.
Robbert, Knegt van Eelhart.
F R A N s Y N, Meid van Margareet.
Notaris.
Twee Getuigen.
HetTooneel is in en voor de Huizen van Egbert e» EpLHART.
STEIL-
-ocr page 7-Pag- 7
EERSTE BED R Y F. EERSTE r O O N E E L.nbsp;Egbert, Vred^ryk.nbsp;Egbert.
I Oor broer, al dat geteem, dat lellen, aan mijne t oorén
f Is lang genoeg: ik wil zoo leven als ik wil.
Leef jy na jou zin, en zwijg ftil.
I Want ziet ik wil, en zal, die taal met langer hooien.
’t Is waar, je bent een jaarof tien veur my geboren.
En dat jy ook na alle ichijn,
Bint out genoeg, om wijs te zijti,
Dat weet ik wel. maat wou je zwijgen.
Want broer ik wil jou leflèn niet verftaari „
Ik ben mijn raadsman, en ik kan mijn zelf wel raat».
Zo ben ik en jy zelt mijn toch niet anders krijgen; Vrfdtrih.
Maar elk belacht u.
Egbert.
Wel. daar is niet aan ,
Dat zijn maar gekken zo als jy.
Vrederyk.
Ik moet bekennen
Egbert.
Al't is, ey zeg cens wat me {cheeld J
-ocr page 8-En waar otn lachc me i ow» dat ik ’t kwade alk af wil wennen ?
Vrederyk^
U (IrafFen aart is’t die aan yder meéfl: verveelt,
U handeling vol zotte grillen,,
Eu alles wat gy ziet dat dadelijk wilt bedillfen ,
U klediitg, en manier van dracht,
Die is ’t dar yder een veracht.
Egbert.
^tls waar , voor zeker, ja dat had ik niet gedacht;
Ik moft me na de mode kleden,
Als'gy dóet, en verficren al inyn leden Met kleren , die een man van wijsheid, maar belachc,
Ue hoed te zetten pp drie haartjes,
Heel losjes, op een groot? blonde pruik , Die’taangczigt, doet zien ter fluik.
]|n plaats van knevels, btatte baartjes.
En (iraks die trony , na die zotte zwier geftelt. Een das met gaten, die ruim feftig guldens gek.
Een Kamezaól, geftikt met gogde, ep zilvete’ blpemen. Een tok met ployen , dat me een Vromven tok mach
noemen-
En mouwen, diode mouwen van een Smous Befclumcn : als tj in de fousnbsp;Gedoopt, een half pont vet verftioden.
Al na dat duivels Frans Fatzoen.
Éen broek, dje als men ze aan zal doen,
*poot naauwten fcheurt, en die in plaats van bindcit Word op de knie gerolc. en eiken fchoen.
Noch ecus zo lang als ’t hoeft te wezen.
Dan was ik van dat lachchen vry ,
Niet waar Broer? is’t zo niet?
Vrederyk. nbsp;nbsp;nbsp;Voor my,
Ik kleed my als 't gemeen; en zou voor opfpraak vrezen 2o ik (als gy zyt) een pedantnbsp;Wou wezen, ’ris zo kwaad aan de eene kant,
^Is de ander I wane men moet zigmyen
Oƒ 4e Ttvef M^elijke Broeders, f9 Zo wel voot’teene, als’taai. mijn oordeel is ni«, omnbsp;Als los en dartel , Araks die ydcle Pronkeryennbsp;Te volgen ; neen gaiits niet, ik komnbsp;Zo ver niet, die ik alle wekennbsp;Mijn kleed verwerp, en my weet in het nieuw SaA?kcn;nbsp;Of nijdig, dat een aar zijn kleed veel netter ftaat.
Maar zie Monfreer, men moet zig voegen %
Om ons,, en and’ten , te vernoegen;
En blijven niet altijd hertnekkig, Auuts gt; en kwaad.
Egbert.
Zoo moft ik doen als gy , en’t grylè hair bedekken Met zulk een fwarten pruik, oin dat ge u outheid fchaamt.
Vrederyk.
paar hoeft gy 20 nift pp te fmalen, en mee te gekken, ik ga niet anders, als het my niet recht beu^OK,
Maar gy, die tegens hpt betamen :
Een hoed van hoogten, als een boeren toren draagd,
Gy zclv behoorde u eetft te fchaamen.
Dat gy mijne outheid my verwijd, dus ongevraagd.
Gy die u boerlc, en plompe leden,
Gaat met....
Egbert,
' nbsp;nbsp;nbsp;Dat *s niet, of jy ’t veracht;
Ik wil nou blijven by die dracht.
Gelijk mijn Grootvaar , ja mijn Grootvaars Vav » ?ich kleden.
Ja tot jou fpijt. wil ik nou dragen zulk een hoed , Dat my de kouw aan’t hoofd gien hinder doet:nbsp;Al ftaat het ouwerwets, daar is niet aan gelegen.
Een Wambus, dat my fluit om’t Uif?
Een wyen broek, en voor de regen Een korte Mantel, die d? ftraet niet hoeft te Vegen.
En Schoenen, die my niet te ftijf De voeten prajigen, dat ik my nooit zei beklagen.
En Broer al die 't iriet graag en ziet,
Die fluit zijn oogen, ’t raakt hem niet,
En boe een ydtr lacht; ik zal het blijven dragen,
A 5 nbsp;nbsp;nbsp;TIVE-
-ocr page 10-Margareet, Johanna, Fransyn, Egbert» Vrederyk, Margareet tegen jonhnuK.
Ik neem die laft op my, en zal ’c u Voogd wel vragen.
Tranjyn Tegen 'Johanna,
'Maar meugje dan gien menfchen zien ?
Johanna.
O neen!
Tranfyn.
G y hebt wel flechte dagen. Tegen Margareet,
, quot;Wel Juffrou ’t is ien ongetnien
Geluk veur jou , dat jy by Vteryk , niet by delen Geraakt en zijt.
Margareet.
Dat’s waar.
Johanna.
't Is wonder dat by nïy Van daag niet op fluit, naar gewoonte.
Tranfyn.’
Jou fluiten ? hy ?
Hy mocht de droes!
Egbert tegen Johanna.
Waar heen’, watzelditwezen ;
Waar ga je?
, nbsp;nbsp;nbsp;Margareet,
Wel wy weten ’t niet.
Ik vroeg mijn Zufter, ofzy heden Metmy» iiideavondftont, haar iet wou gaan vertreden.
En zy .... nbsp;nbsp;nbsp;, j
Egbert. nbsp;nbsp;nbsp;*
Staat onder mijn gebied.
Ga jy vry daar ’t je luft gt; ik zal dat nooit niet (luiten.
Tegen Johanna.
Maar jy 20 ’t jou belieft, bly fi t’huis.
Vn-
-ocr page 11-VreJeryk.
Ey laat haar gaan
Daar ’t haar gevalt Monfreer, wat helpt dat op te fluiten. Egbert.
Ik blijf jou dienacr Broer.
Vrederyk.
Kunt gy dan niet vetftaan,
Dat me aen de Jonkheid ....
Egbert.
Die i? zot. en gryze hairen Ook fomtijds.
Vrederyk.
Is zy by Margareet Dan kwalijk?
Egbert,
Neen ze ; maar ik weet Datzy hier beter is , en —
Vrederyk,
Maar....
Egbert.
Hoor 1 al dat maren
Dat helpt niet. zy ftaat onder my, haar voogd.
En moet nu nac mijn Wetten leven.
Vrederyk.
YanhaareZufter, heeft men me ook die macht gegeven ,
. nbsp;nbsp;nbsp;% Erbert.
Dat s waar, en watdatjybraogt.
Met haar zo wilt te laten lopen Dat iS mijn even veel. heiir ouders die zijn dood,
En dat neut vader, onsgebood Als voogd, of man, met beur te leven; ik wil hopen •,
Dat jy ’t noch weer, maar tfchijnd de tijd,
U harfcns al vry veel vetflijd.
Maar wil je hebben dat we leven Gelykhethoord, zolaatdanaf,
Met jou berifpen, ’k weet wat order dat men gaf Aan my , doen ik....nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
Ver-'
-ocr page 12-Vrederyk,
My dunltt....
Egbert,
Daar is niet an bedr^yen Wat dat jou dunkt, en mijn dunkt meenbsp;Dat jy zo gek bend gt; als ik iemant toe zou wcnicn,
Jy laat Margriet by alle mcnièn Verkeren daar’t heut kift, zy loopt van fteé, totftec ,
Om by dat jonge volkje te verkeren.
Zy pronkt er daaglyks op met koftelyke kleétcn.
Na dat de mode is. ja biel goet.
Maat niipmer ly ik , dat dit ooyt JAanne doet.
Die zal niet als op licilge dagen
In 't zwart gaan. in de weck een kleed
Dat flecht, en eerlijk is, maat dragen;
En blijven t’huis ; want dat jc 't weet.
Ik zalj als ik er meen te trouwen.
Haar tot een huis, en totgien loopvrouw houvirett.
Nou moet zy als een, dochicr boord.
Op 'c huiswerk paslèn , linnen najen,
En fomtijdsvcurerzelf, enveuriny, koufen brajen.
Ook moet ze’et wachten, niet een woord Mit andre vtyers te ftaan praten.
En zonder my niet gaan, noch wand'len langs det ftrateii.
In 't kort, een mens is altijd zwak.
Men moet et allerflimfte N'^czen j Want zie, ik wil gien koekkoek wezen,
Zo lang als ik et noch kan myen, mit gemak.
Johanna. nbsp;nbsp;nbsp;,
Hebt gy dan reden om mijne eer vftdagt te houwen 1 Egbert.
Zwijg ftil, ?n hoor cerft na mijn réén,
Daat is niet ïwakket als d^ vrouwen.
Margareet^
Wel hoe mijn heer...
Egbert.
3ufFrou, jy hoorden ’t ras na’tfchecn,
Maat jy bint al tc wys, ik mach niet mit je fpteken. Mdrgareit.
Ik ben na ’t fchijnt by u verdicht t Van onbchorclijké ftrckch inbsp;Egl/ert.
Wel'hoor! heenl op mijn réden ictii.
Ik iel klaar fpteken, jou beioek doet heur ontftigteö» , En daarom, zo je jou maat wagt,
Ooit hier te komen, ic! jy my hiel veel vcrplrgten.
AMrgareet.
En ik la’ ook aan u mijn mening kort en klait
Doen horen, ik inu'nooit die dwang verdragen# En zo gy ooit hier door mijn rufterzult behagen.
Zolcheel ik wonder veel van haat.
Franfyn.
jawel', dit’s recht eeii werk van Turken, enBatbaren» Die, leggen ly, dat dat ook de vronwluy zo bewaren tnbsp;Maar dat is omraers hier gién mode. lieve man.
Daar’sniemand , die een vrou beur eer bewaaren kan, , Als zy dat zelf niet deer. vergeefs is al het fluiten,
De beften is een horenbeeft , wanneer een vrou nietzelv heut driften komt te fluiten.
Want bier door wort men alletmeeft gedwongen, tot die kwade ftukken.
En ik verzeker je, zo my ien man wou dwingen, en ik by hem was verdacht: het zdu my niet mislukken,nbsp;Om hem te maken. •..
üVier/.
Dominen bloet.
Zie in jou leerling, wat jou fraai je opvoeding doet-Vrederik.
Monfreer, gy moogt hier vry opletten.
Dat zy gefprofech heeft, is waar.
Een vrouw bemind de vrybrid: maar Öoor ftrafheid , 'k»f* rnen baar hooié na de reden 4ettén;
Dan gtoeit hun kwaatheid des te meer.
Geen duurs eézicht, noch fotft woorden,
Heb
-ocr page 14-Heb ik gezien , dat ooyt een vrouw bekoorden,
Men dwingt geen vrouwen tot haar eer.
Als’t hert niet goet is, en dat twe oneens gezinden»
Zig door den houwclijks band vetbinden.
Of dat de vrouw, heeft in den man een tegenzin.
Dan vind men geen oprechte min.
En ik voor my, ik zal my nooit in d’echt begeven,
Me: die ik niet behaag ; geen opzicht noch bedwang, Kan ooit een vrouw het fpooc tot beter levennbsp;Bevörderen.
Egbert,
Ja ja, dit preken duurt vry lang.
Vrederyk.
Ook zal zy wel gelegenthedea Uit vinden, om u te bedriegen, ja gewisnbsp;Daar is niet dat zo zeker is.
’kZeg noch, dat nooit een vrouw , zal door de dwang betreden
Het Ipoor der deugd, want zy, zo dra als zy.
' nbsp;nbsp;nbsp;Egbert.
' nbsp;nbsp;nbsp;Tut, tut.
Vrederyk, .
Voor waar, gy moogt hier vty op letten, Men moet at lachchende de jonkheid leren.
Egbert.
Ja*
Wat dat je zegt.
Vrederyk.
En zig niet dwars daar tegen zetten, Want anders geven zy daar lichtelijk weinig na.
Zo heb ik Margareet , haar plichten voor gehouwen.
De vryheid die zy zocht, die heeft ze altijd gehad.
En al wat zy hegeert, durf ik haat wel betrouwen-.
En’t heeft my nooit berouwd, dat ik met haar dit pad Ben ingeflagen. ik wil haar geen vreugd ontroven jnbsp;kLaat baar na ’t Schouburg, of na’t bal gaan , daar zenbsp;• haar tijd
M«t
-ocr page 15-Met vrolijkheid , en vreugd verflijt.
Ja ik geef aan haar noch daar boven
Van kleeding, (Irikken, en veel and’rc ihuistery,
’tGcen haar behaagt, ook is het zeker dat de Jaren Zijn ongelijk, van haar, en my,
Des ftel ik in haar keur, met wie dat zy wil paren.'
Want anderfints , zo is het huwlijk flaverny.
Maar zo mijn liefde, en zo myn goet, haar kan behagen. ’kZal als een dienaar, my voor hare goedheid dragen.
Zy kan my trouwen, of een ander, zo ’t haar lull.
’k Heb dat veel lievet', als met haar fleets ongetuft Te leven.
Egbert.
^a 20 zoet als fuikcr zijn jou reden.
Vrederyk.
O ja ! ik wil niet'anders zijn.
Ik zal zo leven, dat men mijn nbsp;nbsp;nbsp;j
Niet kan bcfchuldigen, ooit van fteiloorighcden.
Egbert,
Zo zal ze u met de voet. fraay op het nekbeen tteden. Want als jy hebben wilt dat zy heut anders wend,
Dan is de vtyhcid, heut te diep in ’t hert geprent. Vrederyk.
Voor my , zy heeft de wil van altyd zo te leven.
Egbert,
Wel word je zot, of dol, wat drommel fchott je vent! Vrederyk,
Komt zy dan regens de eet, en wetten, aan te ftreven. Egbert.
Wel! als ze u trouwd! zult gy haat dandievtyheidlatenS jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^ Vrederyk,
Bghert,
Al dit I
en zal ze dan noch dragen ¦ gexwier, njit al die kanten ?
Vrederyk,
Ja toch.
Tigherti.
En als ze u heeft tot raaii i Zei jy cr late»by aJ’t jonge volle verkeeren ?
Vrederyk. nbsp;nbsp;nbsp;i
Wel waarom niet ?
pgierti
Om dat 2y daar door niet als onnodigheden leetciJ. Fredei yi.
Daat is niet aan.
Egbert,
Zo zei jy haat dan altyd by dat Icvai laten ï Schoon jy van yder wort befpot ?
Vrederyk.
Egbert.
Jy bitit cch ouwe zót. Tegen Johanna.
Ga jy na binnen toe , en hoor niet na zijn praten.
Vrederyk, Egbert, MARCAREETj F R A N S Y N.
Vrederyki
'k ^ nbsp;nbsp;nbsp;AI met geen achterdocht mijn geeft bezwaren, neen i
yc ^'Want alzo 'thaat gevalt, zal ik haar laten levein Èranfyn.
Sinjeur, daar was niet aan bedreven j Wiert by ien hotenbieft,, het was nietals.reen.
Vrederyk.
’cis waar, ik weet niet wat iny noch is bcfchoren, Maar’t is nw fchuld v;cl, zo gy maaktnbsp;Dat ge als de ftier, mee-in de twaalef tekens raakt •;nbsp;Want na ik merken kan, cv zyt daar toe gcbóreiiynbsp;Egbert,
O armen fpotter ik moet Jach^ien om die praat ¦,
Zie
-ocr page 17-2.ic)y maar toe , eenheldvanby navijfiigjaren,
Marpneet.
Wei zo heer Vredrijk eenmaal met itiy komt paten 2,al ik hem wel befchutten voor dat kwaat:
Maar u, zo ik met umoeft leven,
Kon ik ónmogelijk daar geen zekerheyd van geven.
Franfyn.
Men kroond gien openhettig man,
Maatién jeloeriê, alsjy, die inoeftien koekoek wezen» Egbert.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
Ga vuilbek, uit mijn huis, ik kan jou niet meer horen , ik zou vrezen .,..
Vreder'gk.
Monfreer , onthou dat vry, vaat wel,
¦Verlaat dien aard. nbsp;nbsp;nbsp;, ^
Egbert.
Ik wed diat ik’t wel laten zei.
Vrederyk.
En die een vrouw , die hy bemind, tracht op te fluytcn Doet als een beul, ’t is werk der guyten.
Ik ben ü dienaar , btoêr. nbsp;nbsp;nbsp;,
Y mocht de drom mei zijn,
Üat is een huisgezin, den eenbetooft van zinnen,
Gaat ZD Ik een jongen dier beminnen j En zy bemind hem weer. Veur mijnnbsp;Ik weet niet hoe et kan gel'chieden, ,
Zijn dienftboon zullen nOch in ’t end dien gefc gebieden.'
En mijn Johanna.. maar wy gaan nuóp mijn land,
. Daar zei het beter wezen : want Heur zuflet zou heur liet van ’t pad der deugden floten.
EelhiArt , Egbert , Robbert.
Egbert.
Die ks vergeten , die zy dikmaals'heeft genoten; Neen ak moet zorgen dat dit nimmer zal gefchiên.nbsp;Eelhart tegen Kobben.
Zie daar die Argus , die met meet als hondett oogeii, Mijn Schone gade flaat.
Egbert.
Is ’t niet bedroeft te zien,
Een zotheit, die by oude wi jonge lien Geduurig heeft een groot vermogen:
Al die lichtvaerdig, endieydele pronkety ,
Dat acht ik maar veur zotterny,
’k Hou ’t m« de zedigheid , 6 ja daar blijf ik by. gt;
Robbert.
My dunkt hy ziet ons noch niet groeten.
Eelhart.
Zijn kvvaat gezicht, dat ftaat wel licht aan deze zy. Egbert.
Ikgaop’tland, daar zeliknietditkwaatontmoeten. , Daar is men vry van zorg) daar lepfcmen dagen nachtnbsp;In ftilheid.
Robbert tegen Eelhart.
Spreek hem an. waar na is’t dat je wacht 3 E.elhart.
Mijn Heer.
Egbert.
Wel wat is u begeren 3
Wat'zal... de droes .. . noch meet.. ey zie hoe zwiert dien hoed ,
Zo je iets wilt zeggen , ’k wil dat jy dat vaardig doet.
Die komplimenten..
Eelhart.
Kon ik u na waarden eeren ?
Ik
-ocr page 19-Ik (lout, cn onbetfcft, zo in u woning trad.
Ik fteutdc uw licht J
Egbert.
Dat’s waar.
Eelhart.
Maar Heer uw fraye reden ? En goet gezelfchap , dat ik eerens waardig acht.
En wijl ik niets vanu, als alle heusheid wacht,
Kwam ik vrymoedig binnen treden,
Egbert.
Wel nu?
Eelhart.
En vorder Heet, zie hier u dienaar ftaan.
Die ziff gelukkirr dcht, als st hem met uwe oogen Beftraaid. “nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;s :
Egbert.
Dat kan wel zyn.
Eelhart.
En die na'zijn vermogen U vootubuutfehap, komt bedanken.
Egbert.
Wel gedaan.
. Eelhart.
Hebt gy het nieuws gehoord, mijn Heer, dat ons op heden Is meegedeeld.
Egbert.
Dat raakt my niet.
Eelhart.
'ris Waar, tnaar echter Heer; men ziet.
En hootd wel iets, daions nietraakt. mijn Heet de reden Is dat nieuwsgietigheid...
Egbert,
Daar weet ik gams niet van-Eelhart,
quot;t Kan zijn. maat is’et dan niets dat u kan vermaken,
Waar fljjc gy u tyd dan mee ?
EgJjert.
Wcl met mijn eigen zaken.
B 1 nbsp;nbsp;nbsp;EeU
-ocr page 20-, nbsp;nbsp;nbsp;Eelhart.
Gy hebt gelijk mijn Heer, ik kan Dit met geen ware reden laken ,
Maar fpeeld gy , als nu .veel gefchiet»
Niet wel Piketten of eens Bruiten,
Of verkeren.
Dat doet de tijd met groot vermaak palTeren.
Egbert,
’k Hou daar niet of ik fpccl gants niet.
Eelhart.
'tis niet verachtelijk,
Egbart.
Wel dat hoeft ook niet te wezen. Eelhtrt.
Maar Heet, de Geeft eift fomtijds tuft.
Egbert,
Dat ‘s waar.
Eelhart,
Wat doet gy dan ?
Egbert.
Wat flapen all ’tmyluft. Of ftaan, ®f zitten, of wat lezen.
Eelhart,
Heel goet mijn Heet.
ÏGBER,T, Johanna, Eelhart, Robbert.
Egbert.
_t Y zie dat duivels groeten aan,
Ik walg van al die hoofft ftteken.
Tege» Johantfd.
Wie geit dat fiöu gt;
Hoe jou ? wat doe je daar te ftaarti Ga jy na binnen by jou werk.
Johanna.
Ik moet u fpreken^
Egbert.
't Is wel.
Tegen Eelhart,
Ik kom zo daadfijk weer. Eelhart.
Ik zal wel wachten, haaft u niet om my mijn Heet,
Eelhart, Robbert.
W nbsp;nbsp;nbsp;Eelhart.
At dunkt u van dieft gek J Robbert.
Ja Heet, wat zei ik zeggen 3 Eelhart.
Ach 1 dit 's de hinderpaal, die in de weg gaat leggen Van mijn liefde.
Robbert.
Heer, ey vrees niet voor die gefc. Die’s licht te dgeken, door den eene of andere trek.
Want dit opfluiten tegens reden ,
Kan Weinig baten, als een Yrpuw
Met...
Eelhart.
Maar het is vier maanden reets geleden.
Dat ik mijn ziels Voogdes, heb aangebeden!
En nooit gelegentheid gevonden , om mijn trouw ,*¦
En liefden aan haar op te dragen. Robbert,
1o weet zy niet dan dat gy haar bemind » Eelhart.
O neep.
Zie zie nu eens of gy een kans kunt wagen. De liefde is liftig, en gy bent geen kint.
h 3 nbsp;nbsp;nbsp;Had
-ocr page 22-Hid ik als gy geweeft....
Eelhart.
Gy fprcekt-als de onbezinden.
. Hoe kon ik tonen dat ik haar zo teer beminden ’
Robbert.
Het geit, Heer , maakt een koppelaar.
Geef aan de meid wat, o dan word jy ’t haaft gewaar. Eelhart.
Daar is noch meid noch knecht in huis.
Robbert,
Wat zelleweken.
Maar zacht, daar komt hy. zwijg, hymochtons hoorcn fpteken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
Egbert, Eelhart, Robbert.
M nbsp;nbsp;nbsp;Eelhart.
Yn Heer...
Egbert.
Wel nou , zeg nou jou meping in het kort.
Eelhart.
'¦ Mijn Heer, uzedigheid, en deugden.
Waar in ik my altoos verheugden,
Die hebben my alleenig aangeport Tot die bezoek.
Egbert.
Is dat de reden ?
Eelhart.
Ja Heer. en 'zo 't uw niet verveeld, dat ik mijn tijd Hier fomtijds wat met u verflijt:
En wijl dat mgt;jn genegentheden ,
Wel zouden fttekken, om , om ...
Egbert.
Eelhart.
Waarom mijn Heet ?
-ocr page 23-Of de Twee Otigelyke Broeders.
Egbert. '
Waarom ? het ftaat my gants niet aan. Ik blijf jou dienaar- je kent gaan.
EeLhart.
Mi/fl'Hcer, ik wift dat niet, gy moet het röy vergeven,’ Dat ik zo ftout hier kwam.
Egbert. nbsp;nbsp;nbsp;’
Daar is niet aan bedreven
Year deuze reis.
Eelhart.
Ik blijf u dienaar.
Egbert.
Wel gedaan.
NEGENDE T O O N E E L.
G nbsp;nbsp;nbsp;Egbert alleen.
A jy maar, borft, jy kent my mit jou hooffe zwieren Gants niet vetmaaken ; die'manierennbsp;Behagen mijn niet, al die mooyheid, acht ik flecht.nbsp;Maar dat bezoeken, kan ik zeker niet verdragen,
Dat is niet pluis, ik moet Johanna eens gaan vragen,
Of zy ook weet op welk een grond, dit zaakje legt.
Einde vmt *t Eerfie Bedrijf.
Egbert.
'kf’ J' Al na hem toe gaan , om hem met die gtoet te X ynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zeegnen.
Johanna.
O hemel 1 wilt my toch met uwe gunft bejeegncn gt;
5, En geef goe uitflag aan mijn min.
Egbert.
Zijn naani gt;
Johanna.
Is Eelhart.
Egbert.
Ja, ik ken hem, hy is in Deesbuuct, nou onlangs komen wonen.
Ha linkert ! maar het zei jou milTen, 'kzweert,
’t Is goet dat je ons zo haaft jou inbotfl: weet te tonen. Quam jy flus daatom ? dat myn heertnbsp;Niet veul, ik zei jou dat beletten.
,, Ach , ’t is zyn fchultgt; indien ik mijne wetten Niet volg gelijk’t behoott.
Egbert.
Wat prentelje 3 nou
t Na binnen toe. waar wagt je na 3
Egbert alleen.
LAat zien 3 ja hier, hier moet ik wezen, 1 ‘
___t Ho« of hy my ontfangen zal 3
'kVet-
pe duivel haal die ftoep, o die veibtuftc val,
-ocr page 25-’kVetvlockdielcuninj», diezoveckomtuittefteekcn j 'k Wou dat hy zc op zijn bed....
Eelhart. Egbert. Robbert.
EeLHA RT.
^^i^Ynheer, hetismyleet
Dat gy govallen zyt.
I nbsp;nbsp;nbsp;Egbert.
gt; nbsp;nbsp;nbsp;Mijnook, maar datje’tw€ct)
[ nbsp;nbsp;nbsp;ïk kom orn jou te fprecken.
;¦ nbsp;nbsp;nbsp;Eelhart.
Mybeet i
Egbert.
Ja jou.
Eelhart,
Ikbengerect.
I Maat, heer, is’tmoogclijk’ kau'todchieden? j Dat niy 't geluk de hautkomt bieden ?
I Dat gy my bier ....
, nbsp;nbsp;nbsp;Egbert.
Iktnoetjoufpreken, ikbebhaaft.
I nbsp;nbsp;nbsp;' Eelhart-
’ Maar zeker my.?
Egbert.
Ja jou. hoe; maaktje dat vetbaaft! Eelhart.
Ik ben verblijd, en voel mijn lid heel opgenonien. Doordeeerdiegy ....
- Egbert.
Laat die daar ze is. ik ben gekomen.. • Inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Elelhart.
ï\ Mijnheer, trein, ik bid, welaan.,,,
Egbert.
r nbsp;nbsp;nbsp;Meen, ik zal daar niet toe vetftaan.
B y nbsp;nbsp;nbsp;Eet-
-ocr page 26-Eelhart.
Maat heer....
Egbert,
Maar heer, maar heet, ik zal «iet verder gaan. Eelhart. .
Mijn heer, ik wil u wel vernoegen :
Maar zekerlijk 'het zal niet voegen,
Op fttaat te fpreken , ik bid tte binnen in ’t zalet.
Egbert:
Ja wel, jc maakt me razende, met
Al dat gezwier mag ik mijn hooft nict'breckcn :
Jk wil hier ftaande met je fpreken.
Eelhart,
Mijn heet, ‘t was zeer inpertinent,
Dat ik u hier liet, ’t was verfoeilijk.
Egbert.
Je bent een kwelgecft, zellemcnt ’t Is onbelceft, ja ik word moeylijk,
. Dat jy me ....
'Eelhart.
Heer, zo ik het deê.... Egbert.
Zei jy mijn weigren op mijn beê Te hooren ’ daar....
Eelhart.
Ik blijv u dienaar fallen tyen,.
Egbert,
’t Is overtollig, en ik haat Al dat gezwiet, dat jy miend dat u deftig flaat.
Dat ’s niemendal : en al die cermon^en.
Die mag ik om mijn dood niet lyen.
Eelhart.
Ik ben tot uwen dienft gt; mijn heet. Egbert.
Dat’sdaivels » weer an die bewyzingen van eer.
Hier komt geen end an. maar! cy gt; laathjc daar by blijven. quot;Weet jy dat ik de voogd ben vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
Een dogter?
Eel-
-ocr page 27-Eelhm.
Ja, mijn heer, ik kan
Haar ook van aanzien.
Egbert.
Wel, vanhaarwouikjoufpreken;
En wijl gy weet dat ik haar voogd ben, weet je dan ,,
Ook wel dat zy my kan behagen ? nbsp;nbsp;nbsp;^
En dat ik in het kort haar man Zal worden? datzc mijn gehoorzaamheid moet dragen? .nbsp;En dat ze niemand acts bemind, als mijn alleen ?
Wel , weet je dat, fpreek op ?
Eelhart.
' nbsp;nbsp;nbsp;O neen.
Egbert.
Hoe, weet je ’tnict? ik zeg ’tjou dan, dat gy na dezen Heur niet zelt kwellen. gt;
Ik?
1 nbsp;nbsp;nbsp;Eelhart.
Jajy-
Egbert.
Eelhart.
Wie zey het u, dat ik haat laftig val ?
Egbert,
’tlszy,
Die wel geloov verdient, en die ik wil geloven.
Eelhart. i
Wie of dat is ?
Egbert.
2,y zelv.
Eelhart.
Hoe, zy ?
Egbert. O ja. zy Ichat
De deugd voor ’t waierdigfte dat iemand obit bezat;.
En jy zelt heur dat niet beroven.
Hst lonken van jou oog is wind ;
Dies doet ze zeggen , dat jy heur vergeefs bemind. Eelhart.
Mijn hjcc , moeft zy my dit door u juift laten weten ?
-ocr page 28-Egberts
Ja, en zy raad jou, lieve knegt,
Dat jy jou zinnen maar vry op een ander legt.
.Geen mens heeft ooit heur hart, als ik alleen bezeten.
Ik ga: onthou wel wat ik aan u heb gezegt.
Edhart,
,, Dat zeggen doet mijn geeft ontftellen.
Egbert.
,, Hoe kijkt hy i na ik zie zei hem die tijding kwellen.
' nbsp;nbsp;nbsp;Robbert.
j, Na ik begrijp, heer, isdiejuffetgaauw van geeft,
,, En zy bemind u: maardatbeeft ,, Dwingt haar tot zijn genegentheden,nbsp;i. En 't geen wy fpreken zou hy ligtelijk verftaan.
Eelhart.
,, Wel, Iaat ons dan na binnen treden. ,
Egbert
Ga , ga, jy hebt hier al gedaan.
Hy ftaat verftelt, en... maar daar komt mijn uitgelezen, Dat zoete bakkesje, hoe zedig ftaat heur wezen.
' lt; Egbert. Johanna.
Johanna.
„ TK vrees, dat Eelhartmy door hem nictheeft verftaan, Xnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Egbert.
quot;Wat Zegje, bekje lief?
Johanni. gt;
Hoe is’t u dogh vergaan J Egbert.
Mijn zoetertje, ’t is met jou minnaar al gedaan.
29
Hy logende in het eerft dat hy jou minden,
Maar neen, ik wift liet uyt te vinden i Want na dat ik het hem had uyt u naam gezcyt,
Heeft hy het mijn niet weder ley d:
Hy fel jou nooyt niet weer aanfchouwcn. ^oharnia,
Duvft gv n op7.itn woord vertrouwen gt;
Welja.
Ik niet.
Egbert.
Waarom? wat is’c dat jou belet? Johanna.
Gy had u voeten van den drempel naauw gezet, Wanneet ik achter uyt roijp vcnfter lag te kijkennbsp;En dadelijk van verre een man,
Heel wel gekleed, metbuygcn, en met fttijkcn. Egbert.
Watzeghje? wat'. fpri|it hy jou an ? Johanna.
Ja. en uyt Eelharts naam. gykuntnu zelfvertrou weu, Hoeikontftelt was.
Egbert.
Soujeniet
Omftelt zijn, liefftentje, jy ‘t puykjc van de vrouwen, Daar jou zulk ongelijk gefchied.
Johanna.
iln onderwijl gt; dat hy zijn dienfl: my aan kwam bieden, Gooyd’ hy een doosje in mijne fchoot.
Waat in ik merkte, dat een brief was,
Egbert.
Kan ’t gefchiadctJ
Dat zulke fchobbers ?... maar hoe fnood, Word Doudc waeteld.
H-
En doe ging hy daad’kjk fttijken.
-ocr page 30-Egbert.
Nou zel die guyt zij» valshcyd blyken.
Mijn bartje, jy bene waart, dat yder jou beklaagt,
Om al de parten , die jy van die fcliurk verdraagt.
Dit zijn de kunsjes die zy weten,
Waar meê de tijd , van die mesjeunjes gt; word verfleten. Johanna.
Nu dwingt my de eetbaarheid , dat ik - Hem brief, en doosje , weer bcichik.
Dutvde ik ’t u vergen ? nbsp;nbsp;nbsp;,
Egbert.
Ey , daar is niet aan bedreven, Komgeev jy ’t maar , ik fel ’t wel aan hem over geven.nbsp;Johanna.
Daar is ’t zoo hy ’t my heeft gegeven , en bcftelt Het hem voor ’t weer.
Egbert.
't Is goet. maar laatcn Wy ’t eens lefen. ' Johanna,
Pgh ! doet dat niet myti Heer , myn eer die leed gewclt. Egbert.
Hoe ! fou jou eer daar deur vermindert wefen i Johanna.
Ja Heer , foo gy dit las. wierd ik hier door verdaght. Want hy fou denken dat ik hem beminden,
Egbert.
Saght.
Johanna.
Een maagd die moet van zulks te lefen , ofteaanfehouwen,' Voor alle ding zig zuiver houwen;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
En las ik het, hy lou my nog veel meer Met brieven kwellen : en nu fend ik het hem weetnbsp;Vetlêgeld ais het was.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;
Egbert,
Dat is hier klaar bcwefèn.
Ik ga foo na hem toe myn uitgelefen.
Jo-
-ocr page 31-Johanna,
De brief, niijii Hcet, is u in hand :
Holla
Gy kune hem , Ibo gy wilt, vry open 1 reken. Egbert.
! al amp;gjes, ik fel dat wel laten fteken,
O neen, ik ptijs jou groot veiftand.
Egbert alleen.
SOo 1 dat gaat wel, mijn hart is heel vol vreugde, Zy neemt vermaak in de eerbaaiheid,
Zy breekt de brief niet op: dat zijneerft deugden Die Maagden paden , want zy volgd mijn les. al zeid,nbsp;Al fcheld , mijn broer , óp mijn manier ik leev gerufter..
Zy fcheelt geen kleintje, van heur Sufter.
Nou dat's tot daar en toe, waar benje hier i
Egbert, Robbert. Robbert.
Wat idèr van u dienfl. ,
Egbert.
Geev dat jou meeftet weer.
Zeg hem, dat hy voortaan het fchrijven,
En doosjes ('enden, vry laat blijven.
Wat meent hy dat mijn liev iets om zijn dingen geeft?
Haat ,gramfchap is hier door aan’t koken Geraakt: zy heeft nog doos, nochbriev, nietopgebrnken.nbsp;ïn doet hy'c nog iens, ik weet wat hy te wag:cn heeft.
ACHT-
-ocr page 32-ACHTSTE T O O N E E Li Eelhart, Robbert.nbsp;Eelhart.
WAc heeft dien gek nu weet bedreven}
Robbert.
Hy gav’ my dit mijn Heer, en zey dat a! u doen Vergeefs was, en dat zy u nooit gehoor zou geven.nbsp;Eelhart,
De Juffer J
Robbert.
Eelhart.
Geef hier , dit geeft my goéd vctihaan.
Hy leeft
2}eti brief, zal tt ligt onverwagt in handen komen i En -veerden -voor een ftoutheit of gnomen :
Maar, ilt vind tny hier in era ft and,
Dié my beweegd, te ff ringen uit den band.
De vrees, dat ik in weinig dagen gt;
Mogt tegens dank in ’t huwlijk treen :
Doet my hier iets vryfoftigs -wagen.
Ik ivagt u antwoord, of ge uit die gévaarlijkheen My redden zult, of ik agt mt anders reets verloren: .
De tyd is nu by na geboren.
Denkt, dat twe harten, om elkanders leet begaan,
Zig moeten door een woon verftaan.
Robbert.
Mijn Heer , wat dunkje van die reden t Die Juffer toont u haar verlfand.
Eelhart.
Voor waar, ik prijs haar gceflighedcn,
En ik befeften nooit haar Icliranderheden , want
Ik droeg haar nooit genoegfame agting. ^ Haar groot vernuft gt; gaat boven mijn verwagtingj
' Rob~
-ocr page 33-33
Robbert.
Al zag-, ey zwijg dat (lil mijn Heer, Ey zie! daar komt dien gek al weer.nbsp;Wat droes \Vii dat plakkaat ?
Egbert, Eelhart, Robbert.
D-
Egbert.
_ F At ’s goed , de Heeren Staten Verbieden , door plakkaten ,
De France waren in te voeren ó dat s braav.
Nou zcllenze ons niet meer met france tnodes kwellen t Infpijs, in ommegang, infpraak, nogalscenflaav.nbsp;Ons in de kleren Wetten (lellen }
En duifent andere grollen meet. ^
’k Heb dit plak kaar gekoft, om t’avond na den éten Te lezen, want de tijd die moet togzijn verfleteii.
Dat meer is, bet y.etflrekt Johanna, tot een leer.
Geen Joffer zal haar aan diemodcns meet verbinden,
O neen , men zal nou wel bevinden.....
Tegen Eelhart.
Maar, jy me Jonker, die mijn groet;
'’kHeb
Jy (èlt door doosjes, nog door brieven, og armen bloed,’ Niet, opdoen. neen jou moeiten is verloren.nbsp;Eelhirt.
rcets gezien, ik neem ’t in agt,
Dat niemant ooit die Juffer zal bekoren ;
Dat hem, die haat van 't noodtlot is befchoreji.
Dies ik vergeevs haar gunfl verwagt;
Egbert.
Dat ’s regt, geen airder zei beur krijgen, wil ik zwceroD.' Eelhart.
Derhalven , heb ik afgdeid De hcop, tot het bezit van haat bekooilijkheid.
C
-ocr page 34-Egbert.
Tv hebt zeer wel gedaan, en bent een man met eeren.
, 'Eelhart.
IL had het lang volbrage, indien ik had vctftaan Datgy dejuffer wilde trouwen.
Egbert.
Jaik-geloovt.
Eelhart,
Ik zal voortaan,
Mijn Heer, my in geruftheid houwen.
Egbert.
. Jyhebtgelijk, dat’swelgedaan.
' nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;E.elhart.
Ik zie wel, dat ze u kan behagen.
Maar, wijldatik om udees fmart ly : gun my de eet Datgy een bec, vantny, wilt aan haaroverdragen.
Gy zult my voor altoos verpligten Heer.
Egbert.
Watisdiebecl zegop, laathoren.
Eelhart.
Dat ge uit mijn naam, zegt aan haar die my kon bekoren,
Dat mijne min , tot nogblijvtzondcr vlek.
Egbert.
’t Is wel
Eelhart,
En dat ik nooit had in mijn zinnen ,
Hare eer te kwetzen , maar, haar eeuwig te beminnen. Doch dat gy’t my belet,
Egbert.
Ik zei.
Eelhart.
En 4at mijn kent, die ik heb vry gehouwen «
Niets wenfte, als haar door de ceht te trouwen. Egbert.
Heel goet.
Eelhart.
En dar ik haar bemint
Maar heer, om u alken draag ik mijn lot geduldig. ' En acht nu aan u ontzag, civ haar verdienden fchuldig.nbsp;Egbert.
Heel wyzelijk gezegt, ik ben verbind : en ia '' len korten tijd, zei ik dit an heur overdragen.
Egbert, Johanna,
Johanna.
WEI benje daar, heet ?
Egbert.
Ja. maar ik moet hem beklagen, Johanna.
Hoe dat 1
Egbert.
Wel hoe! hy ziet zijn hoop vergaan Om iy brief, noch doos hebt opgedaan.
Maat hy verzogt my, dat ik je zou verklaren ,
Dat hy nooit had gedogt, als jou deur de egt te paren. Vcuriyaar, het is een eerlijk man :
Die na de wareld weet te leven,
En die, zo tamelijk, elk weet het zijn te geven.
Johanna.
« Dat dunkt me ook dat men in zijn wezen fpeuren kan., Egbert.
Wat zeg je ?
Johanna.
Dat ik hem moet haten ,
Zo gy mylt;regt bemind, zult gy ’thiet niet by laten.
Egbert.
Zijn goede zeden....
Johanna.
Daar hy alles heeft beftélt,
My régens wil en dank te fchaken, met ge welt.
Is dat zo goetj
C a nbsp;nbsp;nbsp;Eg'
-ocr page 36-Egbert,
N'ccl), d^c is kwaad,
Johanna.
Zou ik dat lye»}
O hy bedriegd u. gy geloofd zijn veinieiyen.
_ Egbert.
Ga hecr. en vrees niet, want in ‘t kori 2Lc1 iy je van h m zien oniflagen:
^uhanr.a.
Zo ik hem langer moet verdragen,
Of in he' miurt van. hem beledigt wort,
Zal lit het met gedult....
¦ nbsp;nbsp;nbsp;Egbert.
Jy moet je watbedvvingeij, Ik ga voort heen, en zei hero klcinder leren zingennbsp;^jhanna.
Zig dat zijn moeiten dog onnodig wezen zal,
Da hy ons mei meer werk hoeft op te leggen, Of dat megt;gt; hem een dmg, tot twee maal, hoeft te zeggen,nbsp;Egbert.
Ja, ja, ik zei ’t wel doen.
'^ohanva.
Maar .jty moet boven a!
Utonen, heftig kwaad te wezen.
Egbert.
Ja fchaepje- jy hoeft daar niet vent ta vrcezen. Ga y maat heen.
^ohnnna.
Wel ik yeiwagt udatelijk, Bgberf.
D Ar’seen luweelrje van dc Vrouwen,
Ja ik ma» op heui dcusii, mer regt een kt 1 k doen bouwcDt Jawel! wa; bin ik ook gelukkig, maar holla.
E G B E Rt , Ee L H A RT , R O B B E R T.
F.eihcri..
MYn heer , wai jaagr u hier ?
Egbert
Ha! durfjy dat nog vragen? Jou zotte parten, daar jy ons mee plaagt.
Eelhart.
U plagen ?
Egbert.
Ja, en zo’tmeerKeurtzelikanderchouwtgaanklagen.
Helhan.
Stel u tc vtcên, mijn heer, ik zal.....
Egbert.
. nbsp;nbsp;nbsp;Stel u re vr^ én!
JMet die pispraatjes, ftuur jy myn gtftaag weet heen. Edhart.
’k Zeg met faifoen....
Egbert.
1' Har fa-Toen , datjy jou zaken Zo durf belchikken, om beur Heuze iiag: te fchaken.
Eelhart.
^iezeiddat?
Egbert.
Zy. en dat jy nou veurraan jou tuft
Zult laaten
Eehart.
Is het waar ? ua zy ’t my maakt bp wuft ?
C I nbsp;nbsp;nbsp;Eg-'
-ocr page 38-Egbert.
Hoe twiifel jy ? ik zei beur by je laten komen,
2o heb jy’t dan uit heur, én uit mijn mond vernomen.
Eelhart, Robbert.
IEdhart,
K fta vef ivondert al om’t geen hy my verhaald'.
Robbert.
Mijn Heet. die gek word fraai betaald*
Door heut bedrog... maat zagt.
Egbert, Johanna , Eelhart , Robbert,
'^ohanna.
i j|oe 1 zijt gy teers bewogen ? Dar gy my leid daar ik hem moet gedogen ?
Egbert.
O neen! ddt is ’t niet; maar hy acht Dc tijding niet, die ik hem bracht.
Hy meenden dat ik zulks, heb uit mijn duim gezogen.
Daarom , is mijn verzoek alleen Dat jy’chcm zelv zegt, zie, dan weet hy’t van ons t ween.
quot; nbsp;nbsp;nbsp;Johanm té'en Eelhart.
Ik, die ü door hem, mijn geheimen liet ontdekken.
Kunt gy dat noch in twijffel trekken ?
, nbsp;nbsp;nbsp;E.elhart.
Mejuif r, ’tgeen dien Heer my van u heeft gezeid.
Maakt my verwondert : 'thart vol van verlcgentlieid,
Ik twijfelde éeift , d ich heb nu een befluit genomen.
Alle u bevelen na te komen;
Mejjffor, fta my toe dat ik
Mijn halt aan u verklaar, ’kzal in een ogenblik... nbsp;nbsp;nbsp;,|
39
Johanna.
Neen, Heer, dittegenftaan moet gyu niet bekladen.
Ik liet mijn Voogd , aanu, mijn mening ovetdragcn. Mijn wil is dat gy die beitacht ,
Dies neem dan op mijn reden acht.
Ik zié tive mannen voor mijne oogen »
Elide een heeft wonder grooi vermogen,
Want mijn genegentheid wil dat ikdeeen verkieS/
Tot man, en zonder tijdverlies
Voeldzig mijn hert, hier toe genegen.
En de andre, voor zijn valfe deugd ,
Heeft nooit als baat van my verkregen.
Ik ben, in ’t by zijn van den een, geheel verheugd:
Ja hy alleen kan my bekoren,
Dan wett mijn hert, in vreugd herbeten.
En moeftik leven met den andre, ik ftntf van rouw. k Is rtets genoeg betoond , wie dat my kan behagen,
Gy die ik liefden toe zal dragen, ¦
Maar alles vaardig tot de trouw.
Opdat ik eind’lijk word van dezedwangomflagen.
llglerl.
Jezelt, in’t kort, jou wenfen zien vervult.
Mijn lammetje, neem wat geduld.
Johanna.
Ja dat is ’t middel dat my vry Kan maken , van mijn {laverny.
Ik {preek te ftout, maar in dit opgefloten leven,
Werd my die vryheid licht vcrgeveai. ¦
Egbert.
O ! dat is niemendal.
Johanna.
’kSta van verheuging ftom .
Dewijl rk hier aanfehouw mijn rechte bruidegom; Mishaagdudit ook ?
Egbert. nbsp;nbsp;nbsp;Neen. ik wil jou graag verfchonen.
Johanna.
Ik
Dathydanzorgedraagd, zijnliefdcnmytctonen.
Ik zie te 4ng mijn droefheid aan.
' nbsp;nbsp;nbsp;F.gbert.
Daar, neem» en kufch mijn hand.
Johanna.
Geen man kan my bekooret»
Egbert,
Ik mag niet meer jou zuchten hopten. nbsp;nbsp;nbsp;^
Mijn hart» mijn ttoosje lief.
Eelhert.
Ja , ik heb u verftaan ,
MejufFer « ’kzal u van die minnaar voort ontflaan ; Johanna.
' nbsp;nbsp;nbsp;'Eelhart.
’kZa! u behagen» waar, ik kan, na mijn vermogen. Egbert.
Och, och!
Vctfloor u niet oni deze reen, mijn Heer.
Egbert.
^ nbsp;nbsp;nbsp;O heen! maar ik zal alle dagen
Zijn (laat , en ongeval beklagen, ü haat is als te groot.
Johanna.
Noch meer
Zal ik hem haten, want ik heb wel dubb’le reden•
Ik heb verdriet genoeg van hem geleden.
Eelhart.
Eer dat de dageraad , tot driemaal, is vergleden.
Bahama.
V»ar wel. nbsp;nbsp;nbsp;'
Egbert.
Het is me leet, dat’t jou 70 kwalijk gaat. Eelhart.
Neen Heer , ik 7al my niet bedroeven,
Dewijl MejufFtr hier rechtvaardigt onze cwift.
Een van beiden , beeft zich'na het fchijnt vei'gift.
Vaat wel. my zal geen tiQoft behoeven.
Egbert, Johanna,
Egbert,
MYn lief, terwijl de tijd , dat ik je tot mijn vrouw, Gelijk kgezcid was, hebben zou,
Geftelt was over veertien dagen.
Laat dat op morgen zijn, is’t jou behagenI Johanna.
Op morgen 1
Egbert.
Zwijg, ik weet wat u te rug doet gaan,
Je wenft reets dat het was gedaan.
Maat,
Johanna.
Egbert.
Laat ons binnen gaan, en famen De dag, van oirze trouw beramen,
Johanna.
O liefde ! liefde ! geef me raat En uitkomft, in dcez' droeve (laaf,
Einde van het Tweede Bedrijf.
Eelhart, Robbert.
E E L H A R T z,ijn de£en aan doende, en tzveefifiolen in xójn zal; flekende.
Om Robbert, haaft u, ’k moct'et nu een kans na wagen. I\nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kobbert. ¦
Waar na, mijn Heet’
Eelhart.
Hoe! is dat vragen ï
Ik moet Jpbanna nu , het geld dan wat het geld,
VerlolTeh uy: haat droeve keiker;
Want, hoe dat hy haar houd in zijn gewelt . Metop tcfluyten, noch is mijne liefde lletkei.
Kohbert.
Ja kom, wy moeten die jaloetfe en gekke vent Bediiegen,
Eelhart.
Maat ik vrees.
‘Robbert.
Al weer dat ouwe vrezen.
Waar vrees jy voor 3
' nbsp;nbsp;nbsp;Eelhart.
Wel dat zy al in flaap zal wezen,
En zegh, hoe kan mcij haar dan fpreken gt;
Robbert.
, ^ nbsp;nbsp;nbsp;Ik bekent
Jy bent voorzichtig, dat jy al die'zwarighcden Voor af bedenkt, maar weetje nietnbsp;Dat een verliefde ziel niet flapen kan 3nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Eelhart.
Met reden.
Want dat bevind ik aan mijn zelve nu.
Ropbert.
Zy niet
Dat
-ocr page 43-Dat werk eens aan , en zy , zou zy dan beter flapen Als iy, mijn Heer? jy bent techilchapeunbsp;Verlievt, want een verlievde kannbsp;Zich zelv’ nk: trooften; ó \ die annbsp;pk flaverny eens raakt,..
Eelhart. Wie komt daar binnen looopen ? Stont dan de deur in ’t voothuys open 1nbsp;Rehtert.
Dat weet ik niet.
Uühart. Wie is daar J
' Johanna, Eelhart, Robbert.
Johanna.
Mijn heet.
Eelhart,
Hoe zyt gy’t zelv Mejuflèt ? ag ! de Ichrik kkeft my zoo vêcl 'niet, als de vreugd de fpraak benomen.
Gy zijt zijn banden dan ontkonaeu Mejuffer, en ik zal genieten het geluk
Van de alletlchoonftc gt; en't puik der vrouwen , Die my het harte cetft bragt in druk.
Door haar gezigt, om die te trouwen.
‘Johanna.
’t Is waar mijn beer, ik heb niy in
ü huis, door noot geparft, begeven.
Ik heb hier iets vrypoflig in bedreven,
Maar Egbert, die mijn zinnen na zijn zin Wou d ivingen , heeft my tot een daad bewogen,nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Waar door ik van mijn pligt moft gaan,
F.elhert.
Het is mijn fchult, dat ik mod doen, hebt gy gedaan.
Gy hebt u voogt geftraft, maar niet bedrogen. Ik ben befchaamt, en dury mijne ogen
K4auwopnaan wijlgy my hierdoor tnyii icuultverwijt. Johanna.
Mijn heer, verzuimen a y geen tijd,
Ik durv my op u eugd verlaten ,
Maar aanftoms zal mijn voogd hier wezen.
Eü'fjart.
’tZa! niet baten
Voor hem, ikfturveerduifêntmaal.
Alsute miffen, en ik zou hem eet doorftoien.
Jobannu.
Het is mijn voogd , mynheer,
Eelhifrt.
In zulk een fnood on'haal,
Komt dateer) voogd toe ? om ..,
Johanna- nbsp;nbsp;nbsp;Gy zultmijnfmart vergroteni
Verhaaldatniet, ik t«ijj.vuiglandy OptvJugt, en nu ...
Eelhan.
Hockwaamtgy vryj
Johanna
’k Was naauwlijks na u toe getreden, '
Wanneer hy my ontmtiete op ftraat,
Envtocgmy, waarom ik zoo Iaat Op ftraat was , denk eens welk een fchiikmy door de ledennbsp;Kryam fchicte ? tje moft my dau bedienen van 't geval.
Miinzufler, die was op het ba!,
Dus had ik niet veel werk hem wijs te maken ,
Alsofmijrirufter IIbeminde, en my Verzogt had , iii mijn kleed by u retaken.
Hy zegt dan, laai haar uit mijn huis gaan, zulke zaken Pehagen my nier, hoedurvtzynbsp;Een ander als mijn broer beminnen ?, fchonc ftteken-Is dat die Juffer daar mijn bioer geen agtcrddgt
Vanheeft, voort Iaat haar weg gaan, ikverzogt pat hy harar dog niet aan Zou fprekennbsp;’t Geen hy bfloovdc. en meende dannbsp;Als ik weer uitging gt; dat mijn zufter an
Kwatti trede\i, du^het) ik die kan'i hem af^ckeken.
Hy IS voort ua 7 jii broeder oegegaaii;
Dewijl hy meciu dat Margareer ditheeti gedaan. gt;
Eeinarti
Mejufier ?
Joha/tna.
Ey mijd heer, haal zonderwagten Dog eèn Notaris , cn getuigen hier.
EeU-irl. nbsp;nbsp;nbsp;Ik zal
Meiuffer Robherr, ga, gy moetu vlijt betragteu.
Haal d e Notaris die hier by
Dl deur nu woont, en zeg dat hjr nbsp;nbsp;nbsp;,
Me twe getuigen I biet tnoet weien.
En Uat lïem a« etiii, eer dat daar voogt hemzieti Kolfhi rt
Ik zal mijd heer, maarflaapizenouofniet?
H.
Eelhart, Johanna. nbsp;nbsp;nbsp;-a
lelhart. nbsp;nbsp;nbsp;'
_ nbsp;nbsp;nbsp;‘ Eps dan waar miin ui'gekzenJ
Gy hebt a ieh e dan gered uit u gevaat.
Wy wat en bezig om ODS klaar Te maken.
Johanna. nbsp;nbsp;nbsp;Als me een vrou wil dwingen
En haar die ylwang vetveeli, zy zal Wel middel vinden , om haar dwingeland te ontfpringen.nbsp;Eelhart.
Mc'uff. r, fchijnt dat ons ’t geval Begunftigt. wat heeft niet mijn hart'geleden,
In die vier maanden, da' ik u bemind heb; en Hoe veel maal gt; heb ik u met zugten aangebeden:
Maar laas’, geen middel ooit gevonden , door de pen, ' Of woorden, u mijn min te ontdekken.
Ik volgde u wel waar hyuleide, enmijngezigc.
Daar had gy wel uit kunnen irekk.eu,
Hoc ik my aan u hielt verpligt,
O ja, mijn droeve , en treurende, ogen gt; lietoohden dat zy door de glansnbsp;, Van u twee ronnen , willig bogen.
Maar wat ik dcê, ik kan Althans Mijn hart, als’t was u niet verklaren. .nbsp;Johanna.
Mijn heer, gy hoevde ’t my niet verder te openbaren :
Ik zagh, wijl dat gy my zoo volgde waar ik was.
Dat gy me u hart fchcen op te dragen.
Maat ach! ikvyaagmect, als een maagd behoort te wagen,
Eelhart, Johanna., Robbert.
M nbsp;nbsp;nbsp;Robbert.
Yn heer', daar quam ik net van pas. lïy ftond op 't uytgaan.
Eelhart. Wel ! waar hebt gy hem gelaten ? Robbert.
In de and’re kamer. ,
Eelhart. Goed gt; maar word daar niet gefcheld ? Johanna.
Daar zal mijn Voogd zijn, met zijn bfoeder.
Eelhert.
Hoe ! ontftelt
Gy u ?
Johanna.
Laat ons geen tijd met praten Verzuymen, 'tfehynt of noch de vrees mijn hart.
Bekseld.
Eelhart.
Hou moed, wy zien een eifd van onze fmart. Hoe zal men ’t verder pvérleggen ?
Johanna.
Kom gaan wy maat, ik zal’t u zeggen»
Daar wcad al op gedaan , ik hoor ze komen :
Eel-
-ocr page 47-47
Eelhart.
Zegh.
Dat zy Inet wachten. '
'Robbert.
Ja ik zal, ga jy maar wegh.
Robbert, Vredertk, Egbert.
Robbert.
EY heeren, zoo het u believt, tree binnen ;
Vli)n heer die zal hier by u komen, wacht teil weyiiigh.
Vrederyk.
’t Is heel goer-
L.
Vrederik, Egbert,
Vrederyk.
D.
r Us in de nacht
My op te kloppen, wat mengt gy beginnen ? Schoon dat gy 'tzegt m-onfreer, ’k gcloov het egtci niet,nbsp;Egbert.
Jy hoevt’etook niet te geloven.
Ik wil die vreugd, }ou niet ontroven,
Maat hoe onnozel zei jy kijken, als jy ziet.
Vrederyk.
Hoe zou het mooelykzyn, daar ik haar van mijn leven Geen woord, otreden, tot misnoegen heb gegeven.nbsp;Die alles wat zy had gedaan ,
Of doen wou, nimmer zogt te fluiten ,
Dig als zy.uit wou gaan; ’tzyindeflad, ol buiten. Haar dat altijd heb toe gcflaaix.
’kGavna haat eige keur haar kieeren,
En al het gc*u ly kan begeren.
Ook om een man na hare zin,
Eg-
En haar heumcur, te mogen trouwen.
-ocr page 48-Egbert.
Ja dat is waar. jy hebt daar ook niet in Jou huis , gelijk als ik, gehouwen,
O al die ftrafheid, die is kwaad,.
Men kan 'rhet zachtheid haar veel betec ’t harte trekken. Die dwang maakt ons by haar gebaad.
Die vrouwen opfluiten dat zyn gekken.-Al dat opfluiten ftrekt heur tot verderv, niet waar?
Een vrouw moet vry zijn ot zy kan met ruften, Dan worden zy het minft beftreden van kwa luften.
Zy moeten op het bal gaan, daar Zy vrolijk leven, jy kant daar niet teugen ftreveU»
Het zyn jou eigen reden, maar Ik loov zy danzen ook al koddig met'er byen ,
Had ik jou raad gevolgt, ’kzou ook wel bedyejn.
Vre'deryk. ,
Maar zeg mijn cens de regte grond.
Ik kan hier hoofd gt; nog ftard aan vinden. Spreek cens te degen uit de mond.
Hae weef gy, dat zy zig aan Eelhatt wou verbinden? Het ‘kan onmogelijk gefchiemnbsp;Egbert.
' Gcloov jy ’c niet ? ik heb ’t gezien j IJt word'nog dal met al...
Vredcryk. nbsp;nbsp;nbsp;Dan moét gy ’t nay verhalen,
Gy dóet niet als te fcherape en imalen.
' nbsp;nbsp;nbsp;Egbert.
Wel hoor! Johanna die zey dat heur fufter in , ¦ Heur kamer was, ik vroeg wat heeft Ze er in.ee in ’t zin inbsp;Doen zcyzy, datMargreét uWouvannagtontvlugtcn,
En bad met fitiekéu , en met zugten ,
- . Dal zy heur als Johanna mogt verkleen ^
Om dat zy Eelhart zo beminden;
Ën Eelhart meer zin in Johanna had , na ’t fcheen;
Dus ging zy in die fchijn , voort heen Na Eelhart. isnietfraay? hóe of zy’tuit kon vinden ?
Eu tvyijfelje ! ik heb heur zclv daar in zien treeh.
Vre-
-ocr page 49-Vrtdcryk~
Is’c mooglijk ’
Egbert.
Jadat is gebleken,'
Mijn lieve ouwe man, hoe heb jy uitekeken.
Eén maagc van vijventwintig jaren, zou Jy noch gaan trouwen , tót jou vrouw.
Wat of jy meent, dat jou die zou beminnen? Weghgtyzegek, je mift jou zinnen.
Vrederyk.
Alzaghjesan, jy fpreckt verkeert.
Moiifteer, dat gekken niet en grijzen.
Dat kan men wel met u bewijzen.
Egbert.
Ja Gek wat an, ik weet dat mijn jou fcha niet deert gt;
’k Wou om geen hondettdukatonnen,
Of jou Margriet, die had het werkje dus begonnen.
Wie is nou’t beft van t ween geleerd ?
De een fchuwt de vryer, als de adderenen flangen.
En de aêr zoekt lift, om hem nog in heur fttik te vangeUi Vrederykl_
Ag de ongetrouwe.
Egbert. nbsp;nbsp;nbsp;' Klaag noii wat,
Dat zei wel helpen , maak maar dat Heur eet herfteld word, omheurZufternbsp;Die myn zei trouwen, help ik ditnbsp;Bevord’ren: 'k was aars vry gerufter.
Wy moeten maken djt hy die haar nu bezit j Heur vorder-door den egt moet paren.
Want ik geloofniet dat jy haar Nog zoekt te trouwen broeder, daarnbsp;• 2e een ander mind, jy moet jou eer altoos bewaren.nbsp;Vrederyk.
Neen, neen, ikzogthaatnictalsmcthaarwil
Te trouwen, en ik zal my niet beklagen
Dat zy een ander meet genegenrheid kwatn dragen.
Maas dat zy/t aan iny niet gezegt beeft.
D nbsp;nbsp;nbsp;Eg-
-ocr page 50-Egbert.
Zus! zwijg ftil,
‘kHoor iemand.
ZEGENDE TÖ O N E E L. Notaris, Vrederyk, Egbert,nbsp;Getuygen.
Z notaris.
lOgy dit wilt tekenen, mijnheerwi. Zo zie ik alles afgedaan.
Zy zijn vetnoegt, en,hebben toegeftaan Eikaat te trouwen, is dit u begeren ïnbsp;Egbert,
Wat zeg je broer, behaagt her jou ?
Notaris.
En Eelhart heeft daar toe zijn woord gegeven,
En, met Zijn eigen hand, dccz'letters onderfchtevèn;
Dat hy die by hem is za! houden tot zijn vrouw.
Egbert,
Laat zien.
Notaris.
D/ar heer, gy kunt het lezen.
Vrederyk.
Wel nude Dogter.^
Efotaris. nbsp;nbsp;nbsp;Die is by hem, en zy zegt.
Als dit zal ondertekend wezen,
Dat zy hier komen zal.
Egbert. ' nbsp;nbsp;nbsp;Dat’srcgt,
Zy hoeft heur dat niet eens te fchamen,
Zy deé heel wel, en gains niet tegen het betamen.
T'nr A E L F D E T O O N E E Eelhart,Egbert, Vrederyk,'nbsp;Notaris, lt;?» Getuygen.
EELHART.
i.y,n heeren, niemand zal haar uit .
Mijn huis oit krijgen, als met mijn, ofmet zijn léven. Egbert.
Wy zeilen jou zo niet weer ftrcven ,
Trouw jy ze liever, en laat zy nou zijn de bruid. .
. Eelhart.
Cy weet wie dat ik ben , mijn middelen , en fchatten , Geloof ik weet gy: eiimijnpligtnbsp;Heb ik u reets getoond, gy ziet voor u gczigcnbsp;Mijn eigen hand.
Egbert.
Ja tog, wy kunnen dat wel vatten. Jy hebt gelijk. Egbert pil. hy meenr dat hy Johanna heeft.nbsp;*, Dien arqien bloed.
Eelharte '
Gy kunt dit fchtifc dan onderlchrijvcn.
Vrederyk,
Wie is het Margarect myn heer !•
Egbert.
Stil Zeg ik.
Vrederyk.
Maar...
Egbert. nbsp;nbsp;nbsp;Maar vraag niet meer,
1-aat hem maat in zijn wezen blijven.
Vrederyk.
Ie Wil weten of...
Egbert. nbsp;nbsp;nbsp;Maat wees te vtccn,
Vrederyk.
Ikzal...
, _ nbsp;nbsp;nbsp;Egbert.
Maar kan je dan niet zwijgen J I^aat fpeuld de drommel meê.
Vrederyk. O neen,
^Vant...
Eelhart.
Gy zult haar nietuit mijn handen krijgen, Ikhebjohanna’strouw, enzynbsp;IJecÊ weet dc mijne, daar moogt gy u yry na zetten.
D 1 nbsp;nbsp;nbsp;Mijf»
-ocr page 52-Mijnheeren, daaristuflchentny,
En haar, geen oorzaak dat gy’thuw’lijk kunt beletten, Schoonda^gy talbelettenwild.
Vrederyk.
Maar broêr, liy zegt...
Egbert.
Z .vijg ftil, dit is maar tijd yetfpild. Ik zal ’t jou daadlijk wél ontdekken,nbsp;Laatonsdithuw’lijk, maar voltrekken.
Wy (laan het toe dat gy haar trouwen zult, die in Jóu huis gekomen is, en net de weg kon vinden,
Watzegje J is k zo nietna.jou.zin J -Eelhart.
Ol jamijnheer, zowelyanmy, als mijn beminde. Notaris.
Met die bepaling heeren, kan Dit werden in het kort befloten.
En gy mijn heer, gy moet u van ’t Gezag van voogd met een ontbloten.
Egbert.
Heel goed, nou teiken eerft, welaan.
Nou zei het o p een lachen gaan ,
De eet is'aan jou.
Vrederyk. nbsp;nbsp;nbsp;Watzal dit wezen ?
Egbert.
Kom teiken jy dan , zei ik teikenen.
Vrederyk. nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ik weet
Niét wat dit wezen zal, gy fpteekt van Margateet,
En hy van de ander.
Egbe}‘t.
Daar hoeft jy niet voor te vrezen. En of’t Johanna is of niet, dat ’s even veel,
Mag jy’t niet lyen ?
' nbsp;nbsp;nbsp;Vrederyk.
Ja.
Egbert.
Dan is’ergeeavorfcheel.
Vre-
-ocr page 53-Vrede gt; yx.
l:^vrelgt; ik vat hct niet, ziedaar, daar is't.
Egbert.
Laat kijken.
Eelhart,
tïugy, mijnheer.
Egbert.
Dat komt zo naau niet.
Eelhart.
Neen gymoec
Ook tékenen.
Egbert. Og armen bloed.
Daar is geteikend , nou zal eerft jou flcgtheid blijken.
Notaris.
Wy komen aanftonds wéér.
Egbert. nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Heel goed.
Vrederyk,Egbert.
WVrederyk.
El nu, hoe zal ik dit begrijpen?
Egbert.
Og broêr, daar hoef jy jou vctftand niet toa te ftijpen.
Heb ik jou niet gczeid , dat zy zig in de fchijn Gekleed heeft, van Johanna, kan !t nou zijnnbsp;Dat jy het vat.
Vrederyk. Maar hoe zou hy niet beter Weten, Dat was te dom , hy word van my zoo niet vet fleten.nbsp;Egbert.
Wel nou, jyzelt herzien, dan weet jy’t eerfl te regt,
Maar zie daar komt Ze, heb ik nou ook wel gezegc 3
Margareet, Vrederyk, Egbert,' F R A N c y N.
MMargareet.
Ynheer, men zey my dat..
* K/ï-
-ocr page 54-54. STEILOORIGE
Vrederyk
Moft gy my dus belonen ? Koft ge op geen andere wijs aan my afgunïl tonen}
Keb ik zo lang als gy by tny geweeft heb u Mishandeld gt; dat gy nu dut fchuwnbsp;Voor my zijc} zeid ik niet dat gy ’t zoud openbaren gt;
Met wie gy beter waard genegen , om te paren ?
En md verwerpt gy my ? ja zonder ’t miufte woord Tc zeggen, gaat gy by de geen die u bekoord ?
*k Heb nooit getragt u als m ijn broer doen te bewaren j Dog ik beklaag niet dat ik u zoo zagtnbsp;Gehandelt heb, 6 neen , dat agtnbsp;Ikgoet, het heeft in my nooit geen berouw gebragtjnbsp;Maar my te honen, en te haten,
Die u altijd heb toe gelaten,
Te leven na u zinlijkheid,
D?tlf ijt my, dar gy rny nu zulk een loon bereid,
Én ikverdiendeooknamijnoordeel, ~
Dit loon niet met altijd te zorgen tot u voordeel.
Margareet.
Hoe, wat is dit, mijnheer? ik kwam Hierom dat ik rn hnisvernam ,
Dat uwe broeder my bcfchuldigde , u dee weten,
Dat ik hy Eelhatt was. maar denk ik kan Zo ras u goedheid niet vergeten,
£n niemand zal my ooit beletten, u tot man
Tc kiezen i van een ander, walg ik van;
En om te tanen, dat ik u alleen beminden,
Op morgen, zullen we ons in ’t huwelijk verbinden.
. nbsp;nbsp;nbsp;Veederyk.
Monfreer, hoe komt dit met u reden over ecu,
Egbert.
Ey hoor dat fchoontje, kom jy heden Dan eetft in ’t huis van Eell»tt treden ïnbsp;Mtirgareet. Ja.
Egbert.
Zeg ^ ja? en ik zeg neen.
Margireet. nbsp;nbsp;nbsp;Ikkwam, wiiidatzeinhukmyTtideD,
Dat gy hier heen gegaan waart niet u Heiden. Maar wie heeft u zo fraay aiyn vryen at'geniaalt'
Egbert.
Jy hebt op’t hal gedanft ? maar jy en Eelhattïamen gt;
En wat balei of dat geweeft is, kan men ramen»
Vredèryk. Is dat nu fitaay, dat jy dus fniaald ,
Eft fchetnpt, op Matgateet haar leven?
JohankAjEelkartv, Vbeberïk.Mabgareit,
FKANGïN»Ro3BERYgt;NOTARISea Gs 1 C «
M nbsp;nbsp;nbsp;Johanna.
Ya Zufter* wilt het tny vMgeven,
Dat üc u eetnaatn tót befchutzel nam , 'gy weet Dat ik geperft wierd door mijn Icct,
En onvetdragclijkc hiagen :
’t Is waar, u voorbeeld, moft my trekken tot de deugd, Maar 't lot onthaald my met verdriet, en u met vreugd,
Des dwong de nood my dit te wagen.
Egj/ert.
De Duyvel haal, het is Johanne, zellcment.
Die Lichtekooy, die Hoer, die heeft mijn dus bedrogen, Vrederyk. Al zachjos an, Monfreer, gybentnbsp;Te haaftig k waat, gy zag haar heengaan voor uw oogen,nbsp;Dat 's geen bedriegen.
Johanna. nbsp;nbsp;nbsp;Neen, ik zal
Mijn niet ontlchuldigen , voor u, uw eerloos (luytcn ï» de oorzaak , dat ik dus ver buytcnnbsp;Mijn pligt ging; des is’c ongeval,
Dat u nu over komt , uw maar alleen re uyfvn-Ik moft, als een flavin, mijn tijd verflijien.
Dog heer, ik ben u geenzints waard,
W'ijl dat mijn deugd doch niet rnet de uwe evenaart, Eeihart.
JtliinHeer, mijn grootfltf traugd is dat nbsp;nbsp;nbsp;beminde.
Nil
-ocr page 56-i I ^ ' ¦¦
Nu mag oncfangen van uw hand.
; nbsp;nbsp;nbsp;t'rancyu.
Ik wift hem zeker niet veel beter uit te vinden.
Die trek was goed, dat is geen fchand. Margareet.
Ik weet niet of die trek veel prijzens kan behalen,
Maat de al te hoogen nood , maakt haat van atfpraak vry, VreHeryk.
'tls waar, broér,’t is een fpijt,wanneer tnen zöo hoort (malcOj 1nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Maar, denk dan eens hoe dat het my
Behagen, doen...
Egbert, nbsp;nbsp;nbsp;’tVetftand is mijn benomen,
Och ! ik word dol, wie zou ooit dromen Van zulken ontrouw ? och , hoe fnoodnbsp;Beloond zy mijn , daat ’sgern bcdiog 7,0 groot,
Als die vervloekte ï^er daar heeft bedreven,
Dat varken! ja ik had voor haar mijn leven Wel opgezet, ik had die handnbsp;Vóórhaar, als x wezen moft, wel in het vuur verbrand,nbsp;Elendig, die voorraan zich op een vrouw verlaten.
De befte is waardig om te haten,
Zy zijn geboren tot een geeflel voor de raaf) gt;
’k Vervlockze, en ik verlaarze dan ,
En wcnlch heur zamen, dat zy veut den duyvel vareti. Robbert.
Goed! goed!
t'rederyh. nbsp;nbsp;nbsp;Hy zal noch wel bedaren,
Wy Zulllcn hem we! wat bedwingen.
Eelhart tegen de Notaris.
Ga maat hcco,
Ik zal u we! te vreden ftellen.
Notaris.
Htcl goed, mijn Heer.
Robbert, nbsp;nbsp;nbsp;Daris het loon van’t vtouwen kwellen,
Want zy omfpringen tin ’tgcmcen.