Cefpeelt op d' jimflerdamfche Schouwburgé D E N V Y F D E N D R ü K.
t' AMSTERDAM,
% dc Erven de Wed. G. de Grolt , cn A. VAN Dam , in Gompagny. 17x0.
-ocr page 2-Reimer,door t aanhitfen van de ver-ftoorde JuffrouKlara,moet uitftaan, met zo gunftigen oog zult aanzien,nbsp;als ik Wenfche dat hy U E. met zy-ne potferyen mag vermaken.
Inmiddels heelde ik my vaftelik in, dat gy de zeer geringe konft , die iknbsp;met dit Klugt-fpel te vertalen gebruikt hebbe, enige kleine lof en eernbsp;zult waardig agten: vermits ü E.nbsp;rympen fomtyts met diergely ke ver-makély kheden zwanger gaet,en ooknbsp;gelyk ik, en meer andere, liever ietsnbsp;na uw zin vertaalt, dan dat gy ietnbsp;flegters van uw eigen maakfel voortbrengt: dog hebben wy in deze driftnbsp;een misflag,menzeit vooreen fpreek-woordt: elke zot heeft zyn marot: ditnbsp;mag dan d’ onze zyn daar wy medenbsp;fpelenj onze fout zal, meenik, zonbsp;groot niet zyn , dat wy’er in twe-
gevegt
-ocr page 3-gevegt om fullen geftuurt werden, gelykonfên Broershert, om’t ver-warelofèn van zyn Meefters keuken,nbsp;en een weinig kwade fnap, hier gedaan werd.
Voormy,men mag!er van zeggen wat men wil, ik vernoege my ten al-lerhoogften, dat gy my in dit gevoelen evenaart; en verzoeke verder datnbsp;ik, met deze Broershert aan UE. opnbsp;te dragen, d’ eer mag verkrygen vannbsp;my te noemen.
U E.
Z^eer ootmoedige enverpliqte . .Ótemar,
Den 19. April ,
i6ü8.
A. LEEUW.
-ocr page 4-o p
KLUCHTSPEL.
LJE £ Uafgeregi op Klugt-tonneel-fpel digten, Heeft meer den eens Ltef-hebheren verheugtnbsp;DoorboeriigSpel, n'.etjirydigmet de deugt ^nbsp;eenige der ZedefykepUgten.
2y» Klugten doen verheugen, niet ontjiigten;
Dtes zynze vry gelaten aan de jeugt,
(Xm ledigheytte wijlen voor geneugt,
Daar rndren, hier meê Jlrydigmoeten zwkhten. Gydan, ó LEEUÜ^, diejorntydtstydverjlytnbsp;In't dichten, maakt uw tyd niet mitloos kwyt ynbsp;I'erwylge dus ’t TJoneelftoffeert met Kluchten,
Kaar voort, vernoeg ’t nieuwgiertg oog en oor.
't Eenquot; graag tot zien, het endretoigihoorl De geejl wil zich by wylen wat v'èrlugten.
J. s.
B E D R Y V- E K S.
Leenaart, een pudt Edelman.
Reinier, vryer Van Klara.
Klara, doctitervan Leenaart.
Broershert, keukenknecht van Leenaart.
' HetToneelisindenHaag in'tvoorhuys van Leenaart.
Het Klugtfpel begint en eindigt met de tydt • 'liaaf ’t iu vmtooHC werdt.
-ocr page 5-heenttart, Klara.
Klara.
HOeishetnoodtlodtmyzodrukkig!
Eylaes! wat ben ik ongelukkig!
Leeiiaart,
Zeg pp, watis’erdatuquelt?
U geeft is t’ eenemaal ontftelt.
Gyfchynrinrazerny te blaken.
Wilt ons uw kwalen kondig maken.
Klara.
Achl vraagt men my nog na myn fmert?
De wanhoop treft my tot aan ’t hert;
Dies als gy weten zult myn plagen,
Zult gy van herten my beklagen.
Leenaart.
Nuzeg’etdan.
Klara.
Ach! hoor myn leet.
Gy zult my houden, alsgy’tweet,
Voord'ongelukkigfteallermenfchen.
heen aart.
Ik fou u fchier wel elders wenfehen,
Met uw bedroefde malle gril.
Spreekop, ofzwygvoorecuwigftiU,
Klara. nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
Geen menfchterwereltiszozwarea .
En gr oren hoon oit wedervaren.
Ik eet myn hert, enfpuw myngal.
A 4 nbsp;nbsp;nbsp;Ltt-
-ocr page 6-Ik loofvoorwaar’t is niemendal, Vermits datgy ’t niet wilt verhalen.nbsp;Leydt, zucht en leef in duizen t kwalen ,nbsp;Beklaagu, fchreitvry, roepteuraak,nbsp;Betoonuzelven heel verbaad,
Heel bly, oft heel bedroeft van zinpen, Heel lachende, oft ontdek van binnen,nbsp;Oftkwaat, oftgpet, oftvol verdriet,nbsp;ï^etzal my faken 't minde niet.
Na dat ik zal van u vertrecken.
Klara,
Ey, vader, ’kzalkugaan ontdekken, N eem maar een weinig tyd gedult jnbsp;Want ik ben zo met fmaat vervultnbsp;Datik niet derf....
Leemart.
’tZyn vreemde kuren, Terwyl ditafch kat van naturennbsp;t'enklapderis, dat zy als dannbsp;Dit droefgeheym verzwygen kan.
Men mag u wel in alle wyken Voor vry wat wonders laten kyken ^nbsp;Wat wonder is’et in dit punt, quot;
Datgy een dochter wezen kunt,
Enuw verdrietzo lang bewaren.
Klara.
Ik zal ’t u eindelik dan verklaren. Beinier; die my heeft lang gevryt,
En die ik gaerne zagaltyd,
Heeft my deesgrootefmaat befchoren , Pie my dus razen doet van oren :
Ter plaats daar ik op gilt’ren met Hem ben geweed om een bal Iet,
Deéhy, ajsandrejongelingen, pe Juffers hpppelen en Ipringen;
Lief.
J er een.
Liefkoosden ook met yc Eti liet my zitten droefalleen.
Doch’t geen my brengt de meeftcfmetten Is dat hy ontrouw is van herten;
Want my is vaft bekent gemaakt Dat hy in nieuwe liefde blaakt;
En fchoon hy’t gaat verburgen houwen Dat hy in korten tyd zal trouwen.
Zie daar ’t geen my op 't herte Icit,
Ik wil vol hete toornigheit.
Hem voor zyn trouwdag doen bemerken Wat dat myn beigzugt uit kan werken.
Leenaart.
Hy word van deze guit veracht ?
Ha! had ik noch myn eerfte kracht, ik zou hemmee myn langen degennbsp;Van (tonden aan de bek gaan vegên;
Oft maken door myn korte roer Dat hy voor alle Turken voer;
Ik zweer, gy hoefde niettefchromen Dat hy myn handen zou ontkomen ;
IHaar nademaal ik op dit pas ï^ict ben die ik v oor dezen was,
Zo moeten wy eep ander kiezen Die hem het leven doet verliezen;nbsp;IkvinweliemantindcnHaagnbsp;Die dit verrichten zal heel graag.
Zoumy diefmaat van hem gebeuren, Die’k voor myn zwager dacht te keuren?nbsp;Neen, dezen deugerriet moet dood,
’t Zy deur een degen oft een lood.
Maar laten wy die reden varen,
En zien wy flechts hoe wy dit klaren j üpmorgen, daar'sgeentwyiFel aan jnbsp;is hi^ de l’maak van 't broot vergaan,nbsp;(i/liebt uw klachten my doen horen,
Leen
A y
-ocr page 8-Leen nu een weinig tyd uw oren,
Dat ik u meé de myne zeg:
De koekoek haal ae knechten weg,
Die vuiliken, die heel niet weten Als maar van drinken en van eten,
En plagen ons met fpyt en fmert.
Dien dronken dief, dien Ichelnt Broershert, Heeft zoo veel kwaats aan my bedreven,
Dat ik 't hem nimmer kan vergeven;
Ik zweer, dathy’er ook eerlang Voor zingen zal den jammer-zaug;
quot;quot;kHadtgilleren , ommynrampt'ontvlieden, Genodigt zekrejonge lieden,
Dieik meteenenblyden dag Onthalen wou, gelyk ik plag,-In plaatsdat hy terdegen paltenbsp;Op’t gene dat ik hem beladenbsp;Hoor wat den boos wieht deênbsp;Kiara.
Wel wat Léenaart.
Hy zoop zich zelven vol en zadt.
Toen eind’lik nu de gallen kwamen,
Die zich met groot gerucht verfamen,
Men dacht de fpys was wermengaar,
En alle ding volkomen klaar.
Een yder meende vol verlangen Een goedemaeltyd aen te vangen;
Macr, na'’tgebedt, men vondt de fpys By nae noch raauw, en koudt als ys jnbsp;Zodatwy, d’een zo wel als d’ander,
Als uilen keken op menkander, Daarlagdehele ytolykheyc.
Die elk zich haddetoegeleyt.
DeÊ
Noch drucken my al groter fmerten j yVant dezen zot met zyne perten.
-ocr page 9-Deêonlangsmy zogroteti lect,
Als ik’er geen ter werelt weet.
Ee ns als myn heup weé my deê karmen, Myn buykloop, krimping in myn darmennbsp;Myn linking, tandtpyn , en mynfmerinbsp;Vanhoeil, enklopping voorhethert,nbsp;Verküutheit, hooftiweer, myn gebrekennbsp;Waardoor ik vaak ben als bezweken,
In fleê dat hy toen leggen lou Och, meefter, hoe beklaag ikjou!
'Zo wees my deze fnode Have,
By al dedoden in den grave,
En zei dat ik, heel oudtenlam,
, Te met myn doodt wat nader kwam,
Let, ofik reênhebmy tekwellen ,
En my daar over dus t’ontfte! len ?
Kom, kom, wy fallen vandiclmaedt Ons beide wreken inderdaadt-Reinier doet u in wanhoop branden,nbsp;Broershert pi aagt my met ipy t en feifandennbsp;Lies moeten wy , omhanbedryf,nbsp;L’eend’anderzenden ophet lyf;
Lan lal Reinier, door fmaadt gedreven, Broershertdaar over Itokvis geven,nbsp;Liedies weer zal, naar enig Haan,nbsp;An’tky
venenaii'tfcheldengaan; Reinier, in meerder toorn ontileken.
Zal zich daar van meé willen wreken , En geven wat hygeven magnbsp;Broershert een fchrikkeüken flag,
Lie van dbn flag, ter neer zal zygen,
En vorder daar de koorts of krygen; Broershert, veel dommer alseenzwyn.nbsp;Zal tegens wil der Medicy nnbsp;Geftadig trachten wyn te drinken,
Want
En dan moet hy na’t graf heen zinken j
-ocr page 10-Want koorts en wyn tezaam, verbrandt Hem wis het hert en 't ingewandt.nbsp;Reinier, om dele xaak gevangen,nbsp;Dieiullenwy daar nadoen hangen.
Zie daar een raad, dieons gewis Den beften raadt, terwereltis,
V ermits wy kunnen onbefproken Onsbeideiien hierdoorgewroken.
Klara.
Maar, vader, hoeialditgefchien?
Leen aart.
Hoortoe, ikzalhetubedien Wy moeten, zonder tyd verlengen,nbsp;Broersberteenuitdaagbriefdoen brengennbsp;Aan Heer Reinier, van ftondenaan.
K lara.
Hy zal niet by hem willen gaan ,
Uit vrefe dat hy klop zou krygen.
L^enaart.
Wy moeten het voor bemverzwygen Dat '4ulx om een krakeelzaak is.
Zeg hem, dat gy vol droeliènis Leeftom hetafzynvauuwvryer.
Dat gy aan hem, omuwatblyer. Temaken, zend een minnebrief.
En fterfi fchier om uw zoete lief.
Zo blyft hy buyten kwaad vermoeden. Klara.
Gyhebtgelyk, ikkan ‘t bevroeden.
My
Ik heb alreê een uitdaagfchrift, Gelchreven in tnyn grammen drift,nbsp;Maardorft Broershert myn wedervarennbsp;Noch inhoudt v.an het fchtift verklaren,nbsp;Voor dat ik wiftuit uwen mondtnbsp;Of gy myn voorftel goet bevondt;nbsp;Matirnademaaluw raadtzaamhcdca
-ocr page 11-My doen in deze moeite treden j Zo neem ik, buyten Zorg en druk,nbsp;D’uytvoering aan van ’t hele ftuk.nbsp;t)aar komt Broershert, ik treê hem tegen,
En ga hem tot dit werk bewegen.
Klara. Broershert.
Klara.
DRoershert, hooreens, mijnzoete vaar. Broershert.
Wat’sjoubelieven} JoffrpuwKlaar?
Klara.
Kom hier, ik heb uw hulp van noden.
Ga heen, en draag, op mijn geboden,
Dien brief, die ik, inongeduldt.
Mee al myn pijnen heb vervult.
Broershert.
Neen, JolFrouw, is’et uw behagen,
Gy moogt uw pijnen zelver dragen; ik draag niet graag een anders pijn,
Mits ik genoeg heb aendemijn.
Klara.
Gy vat niet wat ik u wil zeggen,
Ik zal’tubeter uitgaan leggen.
Ik heb in dezen briefgellelt De mattelezacidiemy quelt.
Broershert.
Hoor, in derwaarheyt, zonderfcheren,
*k Wil my niet laten iriartlezeren j ’k Wil door uw mattelczaci-vragtnbsp;Noch niet eens wezen omgebragt.
Neen zeker, wilt ’et my vergeven,
KUra.
Ik wil veel liever noch wat Icvcit.
-ocr page 12-Klara.
Wegzot, hetisceti minnebrief,
Gefchreven aan nlytizoece lief,
Aan Heer Reinier; wilthembeftdlen?
En my niet met uw zotheén kwellen,
Al lang genoeg, weet dat hy is Vervult met mingeheimenis
Braershsrt.
Ha! ha! zijt gyverüeft? och armen!
Waer toe gebruikt die hooffche carmen j Eli waerom niet met goedt befcheidtnbsp;My zonder fpreken dat gezeidt ?
Klara.
Noch eenmaal, zonder tijdt verlengen;
Gy zult Reinier dit fchrift gaan brengen ;
Hy zal u voort, als hy dit leelt, üntfangen met een blijden geelLnbsp;Ga dan, enwiltmijn wil betrachten,
Jk zal u met verlangen wachtfn.
Broershcrt, ¦
Ik ga.
Klaraaand’eenezijdebinnen, Reinier aan d’andcr zyde uit: en na datBroersherc/%-« heeftgezcitnbsp;loopt hy Reinier tegen het lijf.
Reinier. Broershert,
Brosfshert.
YnHcer, ditis zeer goet ¦ Dat gy my hier zoo haalt ontmoet:
Ziedaar, wilt dezen briefontfVngcn ,
Die Klaar uw vrylier u doet langen,
Ikzou’er zo van ftonden aan Naar uwent hebben meê gegaan.
Rei.
-ocr page 13-Rein: er.
Ik ben aan haer verplicht door de^cn.
Broer shert.
2o gy hem overluydtwoudt leien,
Dan hoorden ikdefrayigheyt Van’tgeendat eenverliefdeieit jnbsp;Want, Heer, myn )ofFrouwwordtgcrekentnbsp;Dat ly foo wijs is als welfprekent.
Reinier.
Wel hoor dan wat den brief beduydt,
Ik lal hem leien overluydt j Maer eer ik hem noch hebgeleten,
Beding ik, als’t behoort te weien,
Dat gy de zaak verborgen houdt.
Broershert.
Mijn Heer, ’kbelooftuionderfout; Betrouw vry uw geheim mijn oren,
Gy lult’er noit verWijt van horen.
Reinier,
Maak dan, Broershert, dat gy wel vat De hoge woorden van dit bladt.
Broershert,
Geen zorg, ik zal’er wel op letten,
En ook ter degen my naar zetten ;
Want zou ik zeggen op een hair De gaven van MejofFrouw Klaar;nbsp;Ikzou'ervan
Reinier,
Maar wil tog zwijgen. Broershert,
Den helen dag geen endt aan krijgen.
2y is
Reinier,
Maer zwijg heb ik gezeit.
Zo
Broershert,
Zy
Zy heeft ter werelt geen gebréken j Een yeder weet van haer tc fpreken.
Zy iszogaauwgelijckdedroes,
Reinier.
’t Is waar, maar maak mijn kop niet kroes. Broers hert.
Zy heeft
Reinier.
Maar awygtog mag’ct weien. Broershert.
In Huigens, en in Hooft gelezen, InKats, en Krul, uiBruyn, en Brandt,nbsp;In vander Veen, en Nieuweland,
In Velde, Vondel, Vos, Vermander, In Zwol, Tengnagel, onder andernbsp;InStarter, Kollcr, Weflerbaan,nbsp;InJanBara, Jan Zoet, Oudaan,
In Bréro, Rodenburgh...
Reinier
Wilt horen.
Of ik lal my opu verftoren.
Broershert.
Zy is te duivels raar van geeft,
Heur weér-ga heeft’er noitgeweefliv Zy kan
Reinier.
Maar laat’et daar by blyven. Broershert.
Te wonderneten aardig fchrij ven.
Zy is van uitfpraak zonderling.
In’tkort, zy weet van alle ding. Heurgeeft, gelijck op vlugge wieken,
V liegt deur den Amadis van Grieken, EndievanGaulen; jaookmeénbsp;Deur al de boeken van Aftree.
Zy vreet van Blancefleur en Florfs
Zy
2y weet van MeefterKakkadorJs.
quot;Zy weet meê van de Landesknccht,
I)ie met zijn eigen fchauw vecht, ^yweetde kwikken en de kwakkennbsp;Uit meeralsduizent Almcnakken.
2y weet meê al de fablen van Eïopus, dien wanfchapen man.
Zy weet meê van de rare treken Van Uilenfpiegel braaf tefpreken.
Zy weetmeêvandengrotenzot, pen Leeuwen Ridder, Don Quichot.
Zy weet ook aardig op een duitje *t Verhaal van Jaakje met zijn fluitje.
Re'tnier.
Weet gy nu wel, gy mal om’t hooft, Schoon ik deel’letteren belooftnbsp;Heb overluidt voor u te lezen,nbsp;ï^atgyzo lukkig niet zuil wefen,
Datgy’er horenzult?
Broershert.
Mijn Heer,
Leesoverluidt, ziedaar, ik zweer,
Gy zult van my geen woordf meer horen.
Reinter.
Nu leen met op merk dan uw oren.
Mij» Heer ^ vjat honen., fmaadf, enletdtf Datgy mygijl'ren-avondtdeedt ynbsp;Zal dit gefchrift aan u doen weten',
IVint ik ben Zo wet toorn bezeten,
Dat ikvjtlkomen tot'de wraak Van deze voorverhaalde zaak :
Indien Broershert uvtndt op heden Zo is er al voor ugebedert.
ï nbsp;nbsp;nbsp;Tegen
-ocr page 16-Tegeu Broershcrt.
Broetshert, uw Joffrouw mackt hier een Krakeelzaak zonder recht oft réén;
Want ik heb baar van al mijn dagen Niet als getrouwe min gedragen:
En zo my d’ eer in deze fmert Ging minder dan zy doei aan 't hert,
Ik zou my van mijnminnehette Vry laten wat ter nederzette;
Maar nademaal mijn eer hier door Zou raken heclendal te loor,
Zal ik mijn dapperheyt betonen,
Zo draik weten zal wat honen En fmaadt haar zijn van my gefchiedt.
Zy Ichrijft my dat in ’t min tie niet,
En dat behoorde niet verzwegen.
Broershertht^m hetfchrijft ontrukkende. Geef hier, gy leeft’et niet te degen,
Hoe, ikudoden, neenvoorwaer.
Ik ben geen fchelm noch moordenaar,
Ik ben Broershert: by mijn ’er trouwen,
Ik wil veel liever vrede houwen.
Mijn Heer, vjat honen, finaadt, en het,
Dat gy rnygifl'reK-avondtdeedt^
'êLal ditgefchrift aan H doen weten ^
IVant ik ben zo met toorn bezeten Dat ik vjilkomen tot de wraaknbsp;zn deze voorverhaalde zaak:
Indien Broershert u vindt of heden Zo is'er al voor u gebeden.
„ Zie hier d’ dnnozele Broershert „ Ellendig in een ftrikverwert:
„ Hicrftaikmi, wat zal ik maken?
:;De
gt;, De nikker mag die meidt wel raken j ), Myienden met een brief by hem,
5, En dus te brengen in de klem;
5, Watknechtiszondermededogen 5, Oit van zij n Joftrotiw zo bedrogen ?
Tegen Rcinier.
Mijn Heeruwdienaarenuwflaaf,
Ik ben geen fchermer noch geen braaf;
Het zou my wel aan hert niet fchorten,
Maar heb een walg van bloedt te ftorten;
Ook draag ik u te veel ontzag;
Hier meê vaar wel, een goeden dag.
Re wier.
Neen kom, wy moeten dit beflechten.
Broer shert.
Voorwaar ik heb geen lull in ’t vechten,
Ik grirereniktril’erveur.
Reinier.
Ho, ho, dat ftaat niet in uw keur, Gymoetnufterveu door mijn degen.
Broershert.\
Hoefterven/ ’t komt my niet gelegen:
Ik ben'et noch niet toe bereidt.
Reinier.
iigt;):
^wakker, toonudapperheyt;
Nu luftig, luftig, zonder treuren.
Broershertt
Men roept my daar, 't mag my niet beureu Mijn Heer, laat los, ’kmpetgaan, gewis.
Reinter. nbsp;nbsp;nbsp;,
Broershert, ikmerk welwat’cris ; lets’tgeen uw zinnen heeft bezeten,
Heeft u uw degen doen vergeten,
Ga haal hem, en dan zullen wy D’ een d’ ander weder komen by \
Vict
En zullen dan, alsLandesknechten,
B z
-ocr page 18-Vier tegen vier menkaer te vechten:
Ik meen’er bydebulleman,
Twee; drie, te helpen in depan Maar xo gy niet paft weer te komen,
Zo moogtgy voormijnhandenfchromen,
Het eerfte dat gy my ontmoet,
Vaarwel, ik, ga op dez? voet.
Broershert alken
yQn At hadt dien Turk , (hduizentfchanden,
Een fchrick’lik braadtfpit in zijn handen! Gajyvryheen, maarbyaldiennbsp;Dat ik daar kom zei jy'’t wel zien;
Hy zóu my, zouikwlsj^eloven,
Met zijn gezicht van't lijf beroven;
My docht ik was al een doodt man,
Zo vinnig taftcn hy my an;
Noch fchip ik anders niette weten Of hy heeft rny al opgegeten;
Maarneen, hyheeftmynïetmisdaan,
Ik ben zijn handen noch ontgaan :
De droes mag my in fthelgat ftoten Zoik oit weer val in z^jli^oten ,
Hy zal my zo niet hanÜ'lemnecr:
Maar zacht wat, komthy daar ook weer?
Neen, *t’isMejuftroüVv, óganfchkrankèn,
De pikkeri fchenze mePcr ranken!
Wie droes hadt van die loze vacht Zo bozen fchelmftuck óit verwacht.
u ir
V Y F*
-ocr page 19-Klara. Breershert.
Klara.
BRoershertje, v?eIkkom!
Broèrshert.
, nbsp;nbsp;nbsp;Welkom? haadfter
Van trouwe dienaars, knegt verraadfter, ; Diezo een armen llokkertzendnbsp;Na zulkenSamfon, zulkenvent:
Ga, zietfe, daar’seen minnebriefje,
Breng dat eens bymyn zoete liefje,
E n als men’t opent, vindtmendaat Juiftmyn doodtvonnisin ; 6Klaar!
Ofchaamjc, metjoulelik liegen J OU goe Broershert zo te bedriegen,
En zo te jagen in zyn doodt.
Klara.
Hoe, fchriktgy voor Rcinier! geen noodt,
Gy hebt geen oorzaak om voor dezen Vervaarden bloden uil te vrezen;
Hadt gy maar tegen hem alleen Een wéinig luftig opgefneen,
Hy was gelopen voor fint Truyen;
Zyn pochen heeft niet te beduien;
Hierfchorten anders niét als dat Gy maar een pook en degen had;
Hy heeftmy weten t’affronteren,
Ik wilde vrees zal ’t hem verleren,
En ’t is hoe eer hoe beft gedaan;
Kom, neem die pook en degen aan ,
Z eg hem hy moét zyn ftraf verwerven,
En daad’lik van uw handen fttrven;
Hy heel verichrikt van zulken woordt Zal oin genade bidden voort;
Maar zo gy dan gaat luftig pikk'ren,
B 3
-ocr page 20-En tieren, baren, duik’ren, nikk’ren, Zietgy hem dad’lik op de loop.
Broershertmtiiexx bloten degen.
Doodt is hy, daar’s voor hem geen hoop: Hyzal’et, fielt hy’top een lopen,
Van aft’ren met de doodt bekopen;
Want kop cn armen raakt hy kwijt:
Maar zo hy niet op’t lopen tijdt.'“
Dat geeft hier dan een duivels leven,
Klara.
Daer is geen twijffel aan te geven,
Hy triltzodraalshyuziet Vaarwel.
Broershert.
Ik doe dat gy gebiedt!
Maar met beding dat h y zei fchampen.
Klara.
Gy zult verwinnen zonder kampen,
Gaatgy maar heen, vrees niemandal.
Broenhert
Zo weet gy dat hy vluchten zal;
Want hiel hyfiandt zou ik nietderven.
Klara weggaeiidc.
Ik weet dat hy van fchrik zal fterven.
Broershert alleen.
’t TSjammer, ik beklaag hem al * Indien hy my ontmoeten zal:
Hykomt: ik moet my bars gelaten,
Ik wedt, hy beeft al uitermaten.
Reinier, Broershert,
Reimer.
Ha, ïytgy daar? ó! dat isgoet;
Gy iy t een knegt trots alle knegten;
Maarkom maak ugereedr totvegten,
Sa, fa, ontknoop u, 't wammes uit.
Broershert.
„ Ofelementhieriftvdrbruidt!
„ Hier raakt ik wel aanduizcntftikkeni „ Hyvlugten' ja, hymogt de pikken.
Reimer.
Kom, kom, enzonderveel gerugt.
Broershert,
„ Zo mccn’gen duyvel als hy vlugt.
Reinier.
Hei lullig, pas u te verweren,
Dat ik u mag na myn begeeren Van *t leven brengen tot’erdoodt.
Broershert.
Hy zal niet vlugten, ’t heeft geen nood}
„ Dat jou de nikker haal beulinnc,
„ Vervloekte joffrouw, tygerinne,
„ Die dit myn vlees dusonbelecft „ Aan dezen hondt ten beften geeft.
Reinier.
Ha! xonder wagten, dat men fpoede,
Sa wakker, zytgyopuwhoede,
Indien gy mart kap ik totftraf ü dad'lyk bcy de narmen af,
Wagtu myn gramlch-ap op te wekken.
Broershert.
„ Waaragiig’tismet hem geen gekken,
Myn Heer, ik koom u tegen tteen,
Maar wilt gy lopen, loopt vry heen. Re'tmer.
Hoe, dagtgy, fchelm dat ik tonlopen? Datïultgy met de dood bekopen.
Schoon of dat ïeggenu berouvyt. Broershert.
„ Wel dezeventisduivelsftout,
„ En ’t was gezeit hy zou niet durven. Reinicr.
Hoerm, gylyktvankou beflurven! Komzien wy datweu weêrteregtnbsp;Tot warmte brengen door’tgevegt.nbsp;Broershert.
„ 't Zal wonder zy n zei ik ’et maken,
„ Datik’erheelshuits of ken raken,
„ Maar maken wy eens wat getier,
„ Wel ligt’lykvlugt hydan vanhier;
,, Ikgabygetdanaen ’trinkinken:
Ha: raak ik gaande zei ’thier ftinkeii:
Gy krygt, zoikmyn Haal ontbloot, WelhondcrtlU'kenna uvt doodt.
Reinier.
Dat zoek ik, gaanwy dnzegangen. Broershen.
„ Indiei) hy vlugt laat ik my hangen,
5, TWcdhymyeer, tie ik a3rs wel,
„ Geheeltothutspotkappen zei;
,! Laat ons nog watdcnfnorkeit fpclen: ïk beneen drpesinallcdelen.
En raakt myn degeu uit defchec Deurkerfik umetüieéopfneé, *nbsp;EerdatgydannogzuItterhel„gaan ,nbsp;Gaheen, maak dat uw zaken wel „ liaan,nbsp;Enkomtmyhier nietweêromtrentjnbsp;Of maak y ry eerft uw teftament:
Dut
Let op den raadt aan u gegeven,
-ocr page 23-Dusophettippevan uw leven,
Jkzalu kerven als een aai,
Reinier.
En ik zal u dit naakte daal Dwars door uw darmen hene zetten,nbsp;Ziedaar, gymoogt’ervryopletten.
Dat gaat’er deur.
Broer shert.
O guit! houdandt, Ik da hier niet wel na- my u handt,
Kom dajy hier, en ik zei daar daar,, daan, Hy trekt den degen.nbsp;Nu zei uw leven in gevaar „ gaan,nbsp;Daarmeeismy de lofen prys,
3idt om genade zyt gywys, jrietzyiiwel loutregrote gekkennbsp;Die legen my een degen trekken,nbsp;Wantaltydwinikj daaromzwigtnbsp;Engaterdont uitmyn gezigt:
’t Kan my niet komen in gedagren y in myn toornigheid te Aagten,
Zie toe dan dat gy voeten maakt Eergy nog arm-ofbeenloosraakt;
Ik maak’er al te groten werk „of,
Maar anders raakten gy op't kerkhof j Mynarniheett kragt, 'enlukkigmannbsp;Die dag en deek pareren kan;
Altyd, als ik inyn degen bloodt „zagj Dee ik op daande voet een doodtdag;
En met myn minde tegenweer Zo moe’ter voort een man terneer.nbsp;Goemaat, watmeugjedan togwillen?nbsp;Reinier.
y doden , om myn toorn tedillen. Broersheri,
Dan moetgy na de gal leg toe.
Wit
it
Watduivel ofik hiertogdoe ?
Ik ïal van’t hooft tot aan dc voeten U al s een beeft d eurk 1 oven moeten,
Myn toornigheyt wordt al te groot. Reinier.
Ha, by de nikker en de doodt!
BroershertvanIchrikter nedcrvallende. O help! myn geeft is my ontogen,nbsp;Endeurdiefteek al weg gevlogen.
Neen, neen, ik leef nog, ’k meende daar Datikal om een lugje waar,
Die val deé fchier myn lenden breken. Reinier..
Staop, ik wiluftraks deutfteken. Broershert.
Ja, 20 woudtgymyopdoenftaan;
Op dat gy my dan 2oud verdaan;
En als ik niet ben opgerezen,
Heb ik uw degen dan te vrezen ?
Reinier,
Neen, ’k heb gezworen by myn eer,
Dat iknoitieniant, dieter neer Gevallen leit, in ’t minft zal letten.
Broershert ter aarden.
Zo ftaat uw eer danondar, wetten,
Van niemandt in der eeuwigheyt Te doden die ter neder leit ?
Reinier.
Dat my een zwaardeer door de krop,, ga.
Broershertxlg nederleggende.
Zo haal de droes my zo ikop„ fta:
Myn Heer, houduwatftilenzagt, Ikflaap, goénavondt engoênagt.
Reinier.
Ecakt
Hafpyt! ziet toe, door al uw tergen, Enmyngedultdus veel te vergen.
-ocr page 25-Raakt licht mij n gramfchap los, en zweer Dat ik vfzal...
Broershert ter aarden.
Let op uw eer,
Denkt dat't u totfchade enfchandt „ is. Wanneer uw gramfchap uit den handt „ is.
R.e'wier
Neen, neen, Broershert, wiltvry vermóen. Ik zal u dus geen letfel doen.
Broershert.
Wilt gy my wel belofte geven Geen icwaet te doen van al uw leven,nbsp;Endatgy, hoe vol ongedulde,
Mijn maakfclnoyt iet feilenden zult?
Reinier.
Ojaikzweer’tu, wilt niet vreezen j Het zou maar regte bloheit wezen.
Dat ik udus bevegten zou.
Broershert ter aarden.
Gyzyt een bloedt, een uil, jou! jou! pie’t hert nooit haddcdathyflaan,,dorft,
En nimmer voor een karei liaan „ dorft;
Gy maakt zo maar den pochert wat,
Gy zy t een blodevt in je gat.
Reinier.
Kan ik dit lydcii pnhefchofte ZJroerriifrr ter aarden.
Ziet roe, cn denk op uw belofte,
Gy fnuivert zonder hert.
Reinier.
Noch meer?
Ha, ’tistc veel!
Broershert ter aarden.
Let op uw eer,
Zo ver alsgymy hier doet llerven ,
Reinier.
Zult gy uw heel geüagt bederven.
-ocr page 26-I
Reinier weg wykende '
„ Ik^lmyii veinzen wegbgaan,
„ Pp dat ik hem zoop doe ftaan,
Kóm laten wy van hier vertrekken.
Broersheri opftaande.
Ga, fchytert, ga, tyjyop’trekken,
Loop by de nikker in de hel.
Deur is hy, ha, ikdogt’et wel. ,
.Se;»/Vr gezwintweerkeerende. Hafchelm! nu moet uw leven enden.
Broershert al vallende.
O doodt! dat hem de moordt moet fchenden, Ikloofhyheeftmy heel vernielt,
Mynlichaamt’eenemaal ontzielt,
Zo dat myn geeft al is gevloden,
Enwandeldthualbyde doden;
Maar’tis teveel behay gemaakt,
Wy moeten vegtendat’et kraakt.
Hyftaatop, en trektzyn wammes uit, Pasopnuvry, ditisuwlefte,
Daar mee geefik uw ziel ten befte,'
Ik zal u haud’len als een hondt.
Kei nier.
En ik, ikzaluzotcrftont,
In myn afgrylTelyken tooren,
Hetlyf gel y keen een zeef deurboren Salullig, zondermeer krakeel.
Broershert.
Ha, hangebaft, gypogtteveel,
Keinier
Hoe, my ditfcheltwoordt nog te geven?
Breershert z.yn geweer overgevende.
Stil, ftil, hou op, ik Ichenku't leven.
Ga, zeg aan elk wieu onemoet Dal ik een man ben vol van moedt,
En dat ik u heb willen fpaie.
Rei-
-ocr page 27-quot;T
Reinier.
Engy, ieg aan Mejuffrouw Klare,
Wil 2y my horen en verftaan Haar toornigheyt zal wel vergaan.
Vaar wel, Broershert, mijn brave makker.
'Broershert alleen,
t’Ij^ Asgoetdatikmykweetzo wakker,
** ’tHeeftrüy geholpen uit de noodt.
Leenaart. Klara. Broershert,
Leenaart.
Ij^EInu, hoe is’et?
** nbsp;nbsp;nbsp;Broershert.
Hy is doodt.
Leenaart.
Och armen bloedt, ishyom’tleven.^
Wat groten moordt hebt gy bedreven ?
Maar fprak hy niet een enkeJ woort ?
Broershert.
Ik leg nietmeer, hy isal voort,
Dat heeft hy voor fijn loon ontfangen.
Klara,
Ofchelm! daarzultgy nu voor hangen;
Verrader, vreeft gy voor ons niet?
Daar gy ons brengt in dit verdriet.
Leenaart.
Waar lietgy onze pook en degen?
Broershert.
Die heb ik alle bey geregen Hem deur de buik en darmen heen,
Hy teeg’er zo mee op de been;
Hoe
-ocr page 28-Leendart.
Hy mag dan blijven u ter wil,
Ik had gedacht hem weg te jagen ,
Broers hert.
Ik blijf Vcrplichtomalmijndagen Te wezen uwgeirouweknecht;
Maar brouwt my meermaels geen gevecht Met diergelike minnebrieven,
Oftand’re mogen u believen 5 Want ik verklaer nop mijn trouwnbsp;Dat ik heel niet van 't vechten hou;
Mijn naem Broershert ,wil ook niet lijden Datikgaanvechtenzouenftrijden,
Neen zeker, dele naam brengt meê Dat ik moet (laan na pais en vreê, ,
V ree beft in al Ie duitfche landen;
Ik vecht veel liever met mij n tanden ^ Wanneer ik indeifeuckenzit,
Terwijl ’t gebrain leit an ’etfpit.
Nou, meefter, luftigeensgelchonkcn, En van den ouwen hontgedroneken,
Op ’t goet verdrag van ’t lieve paar:
Mijn Heer Reinier, met Joffrouw Klaaf^ heennart.
Nu kom, raap op de pook en degen,
Wy zullen t' zaam eens om gaen vegen,
Ilt hou vandaag een open hof.
Broershert,
Hey, Heer, datmaakjetreft’lik of