-ocr page 1- -ocr page 2-

'l .


; |.gt;-

I


\


V

â– K'



.



-ocr page 3-

'Mr


¦*


PEFROEJÏ

MET H E T

SCHAAPSHOOFD.


Gedruktvoor het Ku n s x g E N o o T s c h a p, én te bekomen by dc Erven van J. Lescaii.]e, énz;nbsp;Met Privilegie. 1713*

-ocr page 4-

Ju^ J. c¦gt;^^*cJ^:ici.^ c

•-' Jï

lt;f'

;i,-

-^i:

¥'



: (


'i

-ocr page 5-

BEMINNAARS

VAN

blyspÉlen.

man daar geheel uitgeraakende, de Gelchie-

I oewcl cenige jaaren hérwaard verfchci-de Bly- én Kluchtfpélcn uit de Franichc |in onze taaie overgcbragtzyn; hebbennbsp;nóchtans zeer weinige, om zo te fpreeken, eennbsp;gelukkig lót getroffen. De réden hier van isnbsp;geweeft de kwaade verkiezinge der Overzet-ters, óf de onmagt der onbedreevene Berymers.nbsp;Want óf men al eene ftoffe in handen neemtnbsp;die uit zich zélve bekwaam is voor het Né-derduitfeh toonccl, hoe fchaars datze ook onder de Franfchfi Blyftukkcn te vinden zyn ,nbsp;kan échter zulks weinig hélpcn , indien dennbsp;Maaker niet in ftaat is van die te buigen , énnbsp;te fchikken naar onze fpreekwyze , zéden énnbsp;manieren j én de omftandighéden , daar hetnbsp;noodig iSjZodaanig te veranderen dat de Franfch-

denis fchyne voorgevallen te zyn onder onze Landgenooten: want andcrzints kan zeer zelden een Bly-óf Kluchtfpél, by Tooneclkundi-gen toets én proef houden. De érvaarenheidnbsp;heeft dit voor ons beveiligd in verfcheidene platte én lamme vertaalingen, ten tooneelc gevoerdnbsp;tot af keer én luftbcnecmingvanfraaijegeeilcnnbsp;cn kunftkenners. DcRiddcr én Droflaart Heofd^nbsp;* 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;die

-ocr page 6-

die de Tconeelfpélen der Uithccrafche Dichtc-ren zo vprftandig doorkroopen had , begreep die vplróaaktelyk. wél j én de Vooriéde vannbsp;zyn Blyfpél IVaarenar met de Pót, geeft daarnbsp;klaare blykcn van in deezevaerzen:

Plautus fielt de Gefchienis alhadmenze te Athcken befpeurt;

Maar wat is’’er dat te Amfterdam ‘nietgebeurt ?

Dus neemen ‘wy héfl bekende plaatfen enJlraatjes. Niemand trek aem iets aan: 't zyn maar hoojdelaozenbsp;praatjes.

Vérder begrip van ft behandelen der ftoiFe, én andere nootzaakelykeomftandighéden, dienbsp;’er in een Spél waar te neemen zyn, vind men innbsp;de vertaalde Horatius FlaccusDichtkunji ^ énnbsp;Gebruik én Misbruik des Tooneels \ daar de Leezernbsp;aanmérkingen én voorbeelden vinden zal, dienbsp;hem hier in kunnen opfehérpen j én onder anderen op Pag. y I. van ft laat ft genoemde:

Maar 't is niet in de Jlóf dat al de kunji bejiaat; Perfcheidene andere Jieraaden doen de spélennbsp;Zo verre in waerde van malkanderen verfcheelen.

't Is nu onfeilbaar by de meefte jonge maats,

Wen ze in een mag're Jlófop de Eenheid van de Plaats En Tyd maar letten, én wanneer ze in hunn' B e dry vennbsp;Geengaaping lyden, nóch die leedig laaten blyven,

Dat hun Tooneelftuk dan verdiend de lóf, én gunji Der Kenner en, én nét gemaakt is naar de kunji •,

Zich zélf inbeeldende als dat is in achtgenomen,

't Is dan verre in de kunji, ja verr' genoeg gekomen.

En wat betréft den gewigtigen Régel van de Ondeugd haatelyk af te maaien , én de

Deugd

-ocr page 7-

Deugd, én Onfchuld te doen triomfeercn, op dat de aanfchouwerbevvoogen worde door liefde tót het goede, én affchrik voor het kwaa-de, zietmcnopde49'. bladzyde:

Ook moet ie Deugd^ hoewel beklaagt., niet blyven zuchten:

WantalzowélinT'reuralsBlyfpe'l., jain Kluchten^ Is 't aangena'g.mer dat de Deugd daar wordt geleerd,nbsp;Dan dat daar de Ondeugd, éf de zonde in triomfeert.

En een weinig vérder op Png. yo.

lly' zien te graag dat hy, wien Wi oWechtgeeiren, lyit; Weshalven 't Huuwelyk van Niet, ook Haat en Nyd.,nbsp;De Ontrouwe Dienflmaagd, /nPefroen, en Kwaaienbsp;Grieten

Behaag en, om dat we ons gewe'nfchte wit befchieten, Wte dan verdiende lóf in V/lichten van de jeugdnbsp;Behaalen wil, geeffiraf aan Ondeugd, loon aan Deugd.

Dit is geenzins waargenomen in Lubbert Lubbertfz. uit het Franfch vertaalt, daar een écht-fchéndend wyf, gclyk in onze meefte oude Kluchten, over haaien lydenden man, tót mis-noegen én ontllichting der Aanfehouweren, triomfeert. De vyfaangcroerde Stukken, daar dienbsp;zédelés in gevólgt is, zyn échter niet alle in an-dh'c omftandighéden naar dcTooneelwetten ge-ichikt: want Hastt én Nyd wordt, door het vermoorden vanTeeuwis.eenTrcurfpél. En in dcnbsp;Ontrouwe Dienjimaagd., én 'mdcKwaadeGrie-.

, is op de Eenheid van Plaats én Tyd niet ge-iétj én de Gefchiedenis van ’t laatfte duurt,tégens alle waanchynlykheid, eenige wecken lang.

VER-

-ocr page 8-

VERTOONERS.

Oü WEK ENNIS, Buurman 7 LrsjE.VroBW.......JvanPeamp;o».

O T j E, Knecht van Ritfaart.

Ritsaart.

Fem, Kcjksmeid.

P E F R o E N, Man van Lysjc.

Toeneel verieeldt het huis , in de huurt van Pefroen.

^ De Gefchiedenis van het Kluchtfpél begind s avonds voor acht uuren, én eindigt iii den tydnbsp;waar in die vertoond kan worden.

-ocr page 9-

Pag. ï

P E F R O E N.

kluchtspel.

EERSTE T O O N E E L,

LYSJE, OUWEKENNIS, uit het huis van Pefroen.

Lysje.

tel hoe! durf jy, durfjy, Kees Plat,

S Jan Gortenteller, jy Jan Gat,

[ Om ïulke dingen my verdoeken ?

' My ? my ? ja wél ik xou fchier vloeken! My? die je haat, gelykdedood?

Ou WEK EN NIS.

Nou, wees zo kwaad niet, ’theeft geen nood: Jouw fmuilbewaart jouw eer wel. Trouwen,nbsp;Dit fchynt het puikje van de vrouwen!

Maar, die’er récht ként, weet wel dat Ze kuifch is als een Maertfé kat.

Dys JE.

Wel lomp, al was’t zo, wat zou’t weezen? OuWEKENNIS.

Wel niemendal; wie zou jy vreezen ?

Jouw arme man? die, ftaag in’tnaauw,

¦Geflagen wordt heel blond én blaauw,

Tan jou én Ritfaart, die, vermecten,

Töt jouwcnt alle daag komt eetcn,

En by jou flaapt wanneer’t hem lull.

Kyk Buurwyf, ’k liet dit wel in ruit;

Maar jy onthaalt me met verachten...

Lysje*

Brus heen; doe voor de deur jouw klagten;

A nbsp;nbsp;nbsp;’k Ben

-ocr page 10-

2 nbsp;nbsp;nbsp;P E F R O E N,

’k Ben moê deez’ klap te hooren van Een ïotter Kwibes, dan myn man.

TWEDE TOONEEL.

DOuwekennis.

aar ben ik fchandig uitgeftreeken! Maar, vuile Feeks, ik zal my wreeken!

Ik zal jouw man, om ditbedryf.

Een hart gaan fteeken in het lyf,

Zo zal hy ftraks jouw boel verjaagen,

En geeven je de huid vol Hagen.

Kort om, ik zal je, ó fnoode pry,

De Ipyt doen voelen die ik ly!

Doch om dit béter te befteeken,

Moet ik met Ritfaart eerft gaan fpreeken. En, naar dat hem de pols dan Haat,

Zo geef ik ftraks Pefroen de raad Om met de wortel...

Ne

DERDE TOONEEL. Otje, met een goude ring ^ OuwekenniS.nbsp;Ot JE.

_ ! een, bewaart’et. Ho! Ouwekennis maat, hoe vaart’et.

OUWEKENNIS.

Ho, Otje! waar ’s jouw meefter ?

Otje.

Wél,

Ik loof hy is ndch in zyn vél.

Ouwekennis.

Zég, waar zal ik hem kunnen vinden ?

O t je.

Ou-

In’t Kofiyhuis.

-ocr page 11-

kluchtspel.

OUWEKENNIS.

Waar?

Or JE.

By zyn vrinden. OuWEKENNIS.

Waar gaat hy meeft, by wien, én waar? OrjE.

Weet ik dat jiiift ïo op een haar?

Somtyds drinkt hy een Chokolaatje,

Of Kók-ail, hier in’t Valkeftraatje,

Dicht by den Dam; want datje ’t vat,

Myn heer verftaat hem op dat nat.

Maar ’s fomers drinkt hy Flambozade, Serbetti, Rubium, Limonade,

Ter plaats daar dikwils veel meffieurs De beurs vergeeten in de Beurs.

En als hy lull heeft om te fmooken,

Gaat hy met fmaak een pypje rooken Gints op’t Rokkin, alwaar de Theenbsp;Heel puik is, én de Kofiy meê.

Dan gaat hy nöch...

OuWEKENNIS.

Wie heeft zyn leeveu! Wanneer zal jy m’eens antwoord geeven?nbsp;Ot JE.

Tót den Armeener Moldchmay,

En Sinagooger Mardóchay.

OuWEKENNIS.

Maar...

Ot JE.

Deeze léfte, moetje weeten,

Houdt ook een Badftoof om te zweeten ..

OuWEKENNIS.

Zo ’t zyn mag...

Ot JE.

Men

O ! ’t is zo gezond!

A 2

-ocr page 12-

4 nbsp;nbsp;nbsp;P E F R O E N,

Men zweet’er droppels van een pond!

OUWEKENNXS.

Hoor toe...

Otje.

Maar, zég me eens, met bedaaren; Je bent een man, nou op jouw jaaren :

Dunkt je ook dat al die voddery Van melk én waterdranken bynbsp;Een goed glas wyn zyn te gelyken ?

OUWEKENNIS.

Maar hoor—

Otje.

’t Is fchand’ voor arm’, én rykcn, Dat zy haar tyd, én geld, zo Héchtnbsp;Bclteén.

OuWEKENNIS.

Maar, Otje...

Otje.

Maar, ’k heb récht;

En kan ik eens op ’t kullen raaken,

Gelyk ik hoop, zal ik wel maaken Dat al de pacht van bier én wyn,

Op die verfoeide drank zal zyn Geltéld.

OuWEKENNIS.

Mag ik je bidden, Otje,

Hou my niet langer veur het zdtje:

Ik heb myn’ tyd van doen; daar om Maak dat ik by jouw meefter kom,

Ik zal je drinkgéld geeven, zéper.

Otje.

Dat woord is krachtiger dad péper.

OuwEKENNiS, hem geld geevende.

„ Wat dunkje van dien fnooden plug?

Otje.

Gaa wacht my op de giiitft brug.

’k Wacht

-ocr page 13-

kluchtspel.

’k Wacht Ritfaart hier, én’k ïal je wénken.

OUWEKENNIS.

„ Terwyl kan ik my wat bedenken.

VIERDE TOONEEL. Otje, Ritsaart.

HOt JE.

oe! hebje zulk een haaft, myn Heer ? Ritsaart, opzy» uurwérkziende.

’t Is reeds by achten, is ’t niet meer:

Dit’s’t uur door Lysje my gegeeven.

Otje.

Ik heb geen Hakkenei myn leeven Een tél zien gaan op deeze voet.

Ritsaart,

Deez’ ftond belooft my ’t grootfte zoet Dat iemand my...

Otje.

„ Hy fchynt bezeten! Ritsaart.

Maar geef myn ring, ’k mogt die vergeeten.

Otje.

Maar zég m’eens, Heer: Peffoen, dien bloed, Die als een pöftpaert loopcn moet,

Al wat je’em heet, gaat haaien, bréngen,

En wiens geduld kan ndch gehéngen,

Of fchoon hy alles ziet én lydt Dat hem zyn wyf, dat jy hem fmyt;

Deez’ Zdt, zo zdt als Keesje Koenen,

Wiens vrouw jy als jouw vrouw gaat zoenen, Zég, heb je’em ook te boek geftéld.

En ondei ’t Kockkoeksgild geréid?

Ritsaart.

Waar toe deez’ zotte klap van noodc?

¦ A 3 nbsp;nbsp;nbsp;O T-

-ocr page 14-

6 nbsp;nbsp;nbsp;PEFROEN,

Otje.

Hy ’s dc ecrft’ niet van de Koekkoeks mode; Vermits men haar, diemeê, naar’k gis,

Uit Vrankryk hier gekomen is,

Nou al de waereld door iiet wand’ren:

Alle aud’re modens die verand’ren,

En duuren Héchts een korte poos;

Maar deexe mode duurt altoos.

VYFDE TOON E EL. Ritsaart, Otje; Pefroen, wetee»nbsp;fchaapshoafd in een markt-emmer.

DRiT SAART.

it’s’t voorwérp van jouw ipotternyen. Otje.

Die bloed heeft zeker veel te lyen!

’t Lykt hy komt uit de hal. Men Heer,

Jouw hoedband valt.

Pefroen, de hoedbandopraafende.

Ik dankje zeer.

Maar, ’t zal naa ditmaal niet méér beuren.

ZESDE XOONEEL. Otje, Ritsaart.

Otje.

ie, dat zyn Filezooffehe geuren!

Ik lachme flap om deeze Haan.

Ritsaart.

Kom, geef myn ring dan , nu, wel aan,

Ik zou dit teemen fchier vervloeken.

Otje.

Je gaat dan wis zyn vrouw bezoeken i* Ritsa A RT.

Ot-

Hoor Ot, je maakt je wat te vry...

-ocr page 15-

K L U C H T S P Ë L. nbsp;nbsp;nbsp;7

Otje.

Wie? ik men Heer?

Rits AART.

En zo ik ’t ly,

Zie toe jouw pligt niet te vergeeten,

Of....

Otje.

Je blyft t’avond daar ligt te eeten? Ritsaart.

’t Zou kunnen zyn.

Otje.

En dan tc nacht?... Ritsaart.

AVat zegje?

Otje.

Of gy wilt dat me u wagt ? Ritsaart.

Neen. Geef. ’k Verzuim hier ondertulTchen.

Otje, /:gt;em dc ring geevende,

Gaa heen, wil haar voor my eens kullèn.

„ Ik vrees geen kleintje voor de ring.

Ritsaart, zyn haar hemmende.

Dat ’s voor een zoet vermaak, gering.

Otje, verbaafd iveêrom komende.

Heer, Ouwekennis komt verftélt, én...

Ritsaart.

Wat wil hy ? ’k wenfch hem voor Sint Feiten ! Gaa vlieg, én zég, dat ik deez’ dagnbsp;Niet kan, nóch aan hem fprecken mag,

En dat een zaak van groot belangen...

u . nbsp;nbsp;nbsp;Otje.

net IS te laat, óf ik wil hangen!

^ nbsp;nbsp;nbsp;Ritsaart.

k Wénfch hem de Nikker op zyn huid!

Maar, wil je ’em dan niet keeren, guit ?

A 4 nbsp;nbsp;nbsp;Ox-

-ocr page 16-

amp; nbsp;nbsp;nbsp;, P E F R o E N,

Otje.

Daar is hy, hoe kan ik ’t beletten ?

Ritsaart.

De Duiker moet dien vent verpletten,

Die my verftoort in myn bejag.

ZEVENDE TOONEEL, Ritsaart, Ouwekennis, Otje.

HRiTSA AR T. a, Ouwekennis! goeden dag.

Ouwekennis.

Ik heb u ligt weerom doen keeren ?

Ritsaart.

In ’t minfte niet. .

Otje.

„ Hoe kan hy fmeercn!

Ouwekennis.

Ik iprak u graag een woord alléén.

Ritsaart.

„ Ik zag jou graag de galg op treén!

Myn vriend, al kdften ’t ook myn keven,

Zal my de lult nóch wil begceven Om u te dienen als ’t betaamt.

Ouwekennis.

Uw heusheid, Heer, maakt my bcfchaamd. Ritsaart.

„ En ik word raazend van jouw teemen.

Otje.

„’t Gaat braaf! wil maar koeragie neemen. Ouwekennis.

Zo gy m’ een dienft wilt doen, zo kom En gaa een ftraatje met my om.

Rit SAAR t.

’k Zou barrVoets voor u gaan na Romen.,.

Ot-

-ocr page 17-

KLUCHTSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;9

Otje.

„Wie heeft ooit valfcher ménfch vernomen!

Rits A ART.

En’k ben heel tdt uw dienft bereid.

OUWEKENNIS.

Uw gunft én openhartigheid

Te my waarts, weinig weerga vinden.

Rit SA ART.

„’k Wénfch dat de hél jou mag verllinden! Vriend, gy ïnlt zien, dat met’er daadnbsp;Ik meer zal doen als met de praat.

OuWEKENNIS.

Kom, gaan we.

Ritsaart, tegen zyn knecht.

Jy Tuit dit vergélden.

ACHTSTE TOONEEL.

JOtje.

a, ja, jouw kyven, dreigen, fchélden,

Ben ik al lang gewént: wie heeft Zyn keven Tulk bedróg beleefd,

Of van 10 vuile veinxeryen Gehoord? de Drommel mogt dit lyen,

Eu by JOU woonen!

NEGENDE TOONEEL..,

F £ M, O T J E.

F EM.

tlem!

Otje.

Ja hem;

Zie ikje niet, ik hoor jouw ftém.

Of

O Fém! de drommel moetme haaien Zo’k om jou ddcht! Waar loopje dwaalennbsp;By avond, dus alleen langs ftraat?

A y

-ocr page 18-

lo nbsp;nbsp;nbsp;P E F R o E N,

Of xoekje ncering ?

Fem.

Wat ien praat!

Foei, fchaam jou; ’k heb ien ftuk gebraadc Gebrdgt tdt jufvrouw Karbenade.

Maarjy, waer loopje dus bezwiet?

Ot JE.

Dc Nikker fchénje, ik weet het niet.

Jou pry! het hoofd is me aan het hollen:

IViyn baas die is al wéér uit krollen,

En komt te nacht niet t’huis.

Fem.

Dat’s goed!

Wel kom tut onient, malle bloed;

Ons vólk is juift te gaft; we ztfllen Mit onxe knecht Smeervét wat fmullen,

En lachchen—

Otje.

Geefme een zoen. ’t Is récht; Voor zulken meefter zulken kiiécht.

Maar ’k zie myn meefters duizend zwager!

Fem.

Wie is hy ?

Otje.

’t Is een Korendraager.

Fem.'

Icn Korendraager ? ha, ha!

Ot je.

•ïa,

Een Korendraager met een H.

TIENDE TOONEEL.

Peer OEN, quot;Ly S'^E^ynetdemarkt-emmer ^ énz.

PeFR OEN.

e Duiker mogt zo langer leeven!

-ocr page 19-

KLUCHTSPEL.

Is’t ndch niet lang genoeg gekeeven.^

Zég varken, ïal ’t altyd %o gaan ?

Lys JE.

Loop, bréng dit fchaapshoofd hier van daan Weer na de flager; maak geen grillen.

P E F R o E N, met een fchreijende fle'm. Hy ïal het niet weer neemen willen.

Lysje.

' ’k Loof dat ik raazend worden zou!

Wel wie lt;5f hier van eetcn wou.^

’k Stuur je om een jong, én lekker lamshoofd, En jy brengt hier een hoornig ramshoofd ;

Jou lompen rekel, ézel, zdt,

Zie jy niet dat men met jou fpdt ?

Gaa breng het weer, df’k zal je villen.

Peer OEN.

Hy zal het niet weer neemen willen.

L YS JE.

’t Is oud, én’t Hinkt; ruik , ben je een kind?

’t Stinkt zéven mylen in de wind;

Gaa heen: want zie ’k wil geen bedillen.

P E F R o E N.

Hy zal het niet weer neemen willen.

Lysje.

Kryg ik een ftdk, raakje in de klém!

Maar luifter tdch eens naar deez’ ftém:

Hy zal het niet weer neemen willen.

Ik geef jou llraks wat op de billen;

E)e gard die Icit al in de pis.

Wel hoe df’t hier gefchaapen is,

ZégHaanrei ?

Pefroen.

Ik wil graag belyén,

Uat ik, toen ik jou eerft kwam vryen,

Jouw geilheid ziende vol ontrouw.

Wat

Wel ddcht, wat ik haalt weezen zou.

-ocr page 20-

12 nbsp;nbsp;nbsp;P E F R O E N,

Wat raad? want Heintje Pik affchuuw’lyk, Die koppelaar was van ons huuw’lyk,nbsp;Schynt wel, heeft het aldus verftaan,

Eu ’t is hem naar ïyn zin gegaan.

Lysje.

Je walgt me, én’k zie je met afgryzcn:

Gaa ik langs llraat, de buuren wyzen My ftadig met een vinger...

PeFR OEN.

Maar

Aan my toont men’er wel een paar!

Lysje.

Wat was ik zót, dat ik ging trouwen Met zulk een Jakhals, zulk een Bouwen?nbsp;Een die zo arm was als een muis,

Ja kaaldcr als een beed’laars luis :

Ik, die een eenig kind, mooi, proper Was van een rykc beddekooper?

Peer OEN.

Dit ’s de oorzaak moog’lyk, dat jouw eer Zo ligt is, als een ganzeveer.

Lysje.

Jou fchort een praatje, logge Leunis.

Gaa bréng dit hoofd weer llraks aanTcunis, Of’k breek jou ligt een arm óf been.

Peer oen.

Ai, flaa me niet, ik gaa ftraks heen.

Maar ’t is Héchts tyd én moeiten fpillen:

Ely zal’t tóch niet wcêr-neemcn willen.

ELFDE TOONEEL.

N nbsp;nbsp;nbsp;Lysje allecK.

óch meer? brus voort. Je zult, ikzwccr’t, Dit weer bezuuren als je keert.

Ja wel zie daar, ik kan ’t niet dulden!

H;id

-ocr page 21-

kluchtspel. 13

Had ik ïo meenig duizend gulden Als ik berouwen heb gehadnbsp;Van jou te trouwen, vrind, in ftadnbsp;Was niemand ryker; maar patienlie,

Ik maak van alles juift geen mentfie:

Want ’t was myn’ ouders wil, én’k molt Om beft wil doen zo ik beft koft.

Was’t airs, jy rookt niet aan de léver.

Deez’ bloed was knécht by onze weever,

En won een kroon, c5f om die ftreek,

Met al zyn flooven in de week;

Was ’t niet om ryk’lyk op te teeren ?

Het was een veugel zonder veeren.

Die niet een goed kleed had aan’t gat,

Zo ik ’t hem niet gegeeven had.

Deez’ luishond échter, met zyn grillen.

Zou noch wel meefter ïpcelen willen,

Zo ik hem zulks niet had belet,

En hem de kruin wat récht gezét.

TWAALFÖE T O O N E E L.

JPefr oek.

a Feeks, zyn dit zo fraaijc zaaken,

Om jou hier door beroemd te maaken ?

Ben ik door jou geraakt in ’t Gild,

’t Waar beft dat jy dit liet in ftilt’, ^

En gingt jouw fchand niet openbaaren.

Och! wat’s men in zyn jonge jaaren Gelukkig, als men, zonder wyf.

En zórg, niet zoekt als tydverdryf.

Men fpeelt met knikkers, men gaat hoepen,

Men koot, men bikkelt in de ftoepen,

Of wél in huis, naar dat men wil.

Men fpeelt fchuilhókje, gatjebil.

Nou gaat me eens kolven, dan cens kaatfen.

Men rydt in ’t fleedje, óf we! op fchaatfen.

Men

-ocr page 22-

14 P E F R O E N,

Men, iéndt de vlieger na de lucht,

En gaat uit zwemmen met genugt.

Als’t weer tót uitgaan niet bekwaam is.

En dat men met de meisjes t’faam is,

Dan fpeeld men bruidje, handjeklap,

Of Kraamvrouw geef het kindje pap.

Knikknélishuis, verkeerde réden,

En duizend and’re zoetigheden.

Waar meê men zyn onnooz’le tyd Geneug’lyk, zonder ramp, verllyt;

Zo dat men wel met récht mag zeggen,

Dat jongens béter lecven leggen Als wy getrouwden, wélkers lo'tnbsp;Is dat men ons houdt voor een Zdt,

Dat’s Koekkoek: ik kan’t niet verbloemen.

Ik bén’t, nou Lys my zo durft noemen;

En’k trooft my, dat ik, over al Nc5ch wel konfraters vinden zal.

Maar zo ik eens récht uit mogt kallen.

Ik ben de eléndiglP wel van allen;

Mits hy, die my doet dit affront,

My nóch durft liaan gelyk een hond.

Wie zou zulk leeven niet vervloeken Zy noemt hem, om my te bedoeken,

Kozyn. Deez’ fnocshaan is geftaag By haar, des nachts én over daag.

Hy llaapt op ’t béfte béd by vlaagen:

Ik onder in een Rollewagen;

Myn wyf in een fchoon lédekant.

En’s avonds, om my van der hand Te hebben, is’t: fny een ftuk eeten.

En loop na béd. Als ik gegeeten,

En klein bier toe gedronken heb,

Dan kruip ik zachtjes in myn kreb;

Maar zy zyn, foei! ik moet ’t my fchaamen,

Tót over middernacht te faamen. nbsp;nbsp;nbsp;/

DER-

-ocr page 23-

ly

kluchtspel.

DERTIENDE TOONEEL. Ritsaart, Pefroen.

IRitsaart. s ma Kouïine in huis ?

Pefroen.

Ik mien

Welja, heer. Dit’s Kozyn ! Laat zien Of hy zal kloppen ? Ouwe leuren!

Zyn fleutel oopent alle deuren En floten van ons heele huis,

Tdt zélfs myn wyfstrezoor, inkluis.

Daar komtze, bloed! had ik gezweegcn!

VEERTIENDE T.0 O N E E L.

L ï S J E, met Rftfaartsfchoenen, én een leege vjynfles. Pefroen.

SLysje.

taa jy hier ndch ? hoe is ’t gelegen ?

Spreek op, fchavuit, waar’s’t fchaapshoofdhé.^ Pefroen, haar de emmer overgeevende.

Ik bréng hier nou een varfcher meê,

Waar van ik’t fchaap, zélf heb zien villen. Lysje.

Hy zal het niet weêr neemen willen.

Heeft hy ’t nou niet genomen, zwyn Pefroen.

Welja.

Lysje.

En veeg die fchoenen.

Voort, haal deez’ flés vol wyn,

Pefroen.

Wel ja.

Ritfaarts fchoenen? Lysje.

Pef-

-ocr page 24-

i6 nbsp;nbsp;nbsp;P E F R O E N,

Pefroek.

Hy mag zyii Bésje zoenen.

Zo ik ze veeg...

Lysje.

’kZégvcegze, öf flrak Sluit ik je weer cens in’t gemak,

Daar jy drie dagen lang, te water En brood zult zitten. Hoorje, Sater.

P E F R o E N.

Ja, ’k hoor’et.

Lysje.

Wél, waar wil dit heen?

Wie zal hier meefter zyn van tweên ?

Pefroen.

Dat is niet duifter om te raaden.

Lysje.

Loop, zie eens by de kók naar ’t braaden Van’t achterboutje, én van’t kappoen;

Jy meugt dan ftraks jouw maaltyd doen Met panvis. Geef die fchoenen, rékel.

VYFTIENDE TOONEEL.

Pefroen, defies aanftukkenfmytende.

’k énfch jou met Ritfaart op een hekel! ’k Geloof zo Jób die fmaat verdroeg.

Dat hy van fpyt aan’t raazen floeg,

En zeggen zou in deeze kwaaien:

De droes mag dees kozyn wel haaien,

En bryz’len hem zo fyn als glas.

ZESTIENDE TOONEEL. OuwEKENNis, Pefroen.

IOUWEKENNIS.

,Om

k kom hier nou juifl: récht van pas,

-ocr page 25-

kluchtspel.

Foei jou! waar is jouw fchaamt’ gebleeven.

,, Oin aan myn voon\eem klém te geeven

Dat al de buuren in de flraat Staag zien hoe dat jouw wyf jou Haat ?

Pefroen.

Wat zal ik doen, myn lieVebuurman Ze ziet my als een leeuw zo zuur an^

Als ik iets zeg; vermits kozyn Haar dwingt om my zo ftraf te zyn.

OUWEKENNIS.

Wat maakt hy tdch tdt jouwent, deczcn; Pefroen.

’t Geen dat van my gedaan moeft weezen, OuwEkENNIS.

Ik heb hem flraks, met zoetigheid,

Eens onderhouwen, én gezeid Hoe al de waereld hem befchuldigtnbsp;Dat hy jou dus met hoorens huldigt.

Maar hy, in plaats van te verflaan,

Is fpottend’ van my afgegaan;

Hy heeft zyn kneevels opgeftreeken,

En zei, dat hy jouw vrouw moeft fpreekcn, Pefroen.

Och buurman! had jy hem gekeerd,

Ik had jou ’k weet niet wat vereerd.

OUWEKE NNI s.

Van een Kozyn, dat’s nóch te lyen;

Vermits veel vrouwtjes, in deez’ tyen,

Hoewel tdt droefheid van haar mans,

Vaak zyn met and’ren aan den dans.

Ddch jy bent van Aftéons Jaagers,

De Hoofdman van de hoojrendraagers,

Pefroen.

Dat is tdt daar én toe: ik kén Hiet anders weezen als ik bén. ^

Myn wyf is mooi, én vry bekedrlyk;

'B nbsp;nbsp;nbsp;Ddch

-ocr page 26-

j8 nbsp;nbsp;nbsp;P E F R O E N,

Dóch doet kwaad, ’t is wel behoorlyk Datzj de ftraf ]ydt, ’t raakt iny niet.

Maar’ l geen my allcrmeeft verdriet,

En fchier onmoog’lyk valt te draagen,

Is datxe my to brult met ilagen,

Dat al myii léden, door die pyn Geduurig als gerabraakt iyn.

Ou WEKEN NIS.

Gebuur, je hebt wel ligt vernomen...

Peer o EN.

Ja, dat jy bent geweelt na Romen.

O U WEKENNXS.

Ho, ho! al ben ik niet heel oud,

Héb ik al vry wat meer befchouwd,

Pe FR OEN.

Hoe! ftrékt de waereld dan nöch vérder ?

OUWEKENNIS.

Wat benje ook een onnooï’len hérder!

Pefroen.

Wie, ik ? ik heb den Haag gezien,

Het Hóf, de Prins, én de Edelliên.

OuWEKENNIS.

Dat is niet waerdig om te noemen,

By’t geen men buiten ’s lands mag roemen, Pefroen.

O fcllcwccken, ik moet gaan!

Myn wyf zou my te barlle flaan.

Ik kom llraks weer.

OUWEKENNIS.

Necn,blyf: gantfehlydcn! Myn réden zullen je verblyden.

Maar mits de tyd nu kort is, zal Ik niet verhaalen wat ik alnbsp;Voor wond’ren zag in vreemde landen;

Doch zynde in de Indifche waranden,

Ge-

Wierdt my vereerd een fluitje hours,

-ocr page 27-

19

kluchtspel.

Gefchat op téven tonnen gouds;

Maar een ftuk houts van woud’re krachten, Dat de allerboofte vrouw vertachten,

En goed kan maaken als m’ er flaat,

Al waste ook als de droes zo kwaad.

Pefroen.

Het mogt de duiker? dat ’s wat zonders.

Maar de oorfpronk van dit hout vol wonders ? OUWEKENNIS.

Komt van een Radiks China boom,

Geplant by een keiryke Ibroom,

Door de allerkloekfte der Chineezen.

Peer o EN.

Bylo! dat moet een gaauwert weezeii?

Indien dit hout zo deugdzaam is.

OuWEKENNIS.

Zo maar jouw wyf de fmaak had, wis..; Pefroen.

Ik wou wel dat zy ’t eens mogt proeven j Maar dit maal durf ik niet vertoeven.

OUWEKENNIS.

Blyf liaan, zég ik; want zo je wilt ^

Haar boosheidVordt wel haall gèftild. ik zweer ’t je, én’t zal ten eeruen blykeitnbsp;Dat zy haar zélf niet zal gelyken,

Zo goed als zy zal worden, door De kracht Van deeze wortel.

Pefroén.

Hoor;

Zou ik haar fomtyds mogen zoenen,

En by haar flaapen ?

OuWEKENNIS.

Welk een Oenen!

Slaap jy niet by haar als ’t jou lull ?

Pefroen.

Verdort! dan was ik wel geruft,

B z

III-

-ocr page 28-

20 nbsp;nbsp;nbsp;P E F R O E N,

Indien ik mogt die vreugde raapen.

Maar waar zou-haar kozyn dan flaapen ?

OUWEKENNIS.

Hy flaape by de droes voortaan.

Pefroen.

Och! daar zal zy nooit toe verftaan; Haar hart zou flaag weêr na hem jeuken.

Ouwekennis.

Je zult haar mg als ftökvis beuken;

Dan zal zy, ziende haar verheerd,

Al doen wat jy van haar begeert.

Als zy boosaardig, en verbolgen.

Haar kwaade nukken op wil vdlgen,

En jou mishandelt, dan is’t tyd,

Dat jy tdt lïrafFen vaerdig zyt.

Neem dandeez’wortel, ruffig, moedig. En fmeer haar rug dan luftig bloedig;nbsp;Diis zulje haar ftraks daat’lyk zien,

Voor jou geboogen op de kniên Vergifnis biddend’, jou daar névennbsp;Belooven, dat zy al haar leevennbsp;Jou zal gehoorzaam zyn, bereidnbsp;Om jou te dienen als een meid;

Ze zal jou liefde en trouw toedraagen, En haar kozyn ten huize uitjaagen.

Pefroen.

Dat zou puik goed zyn tdt haar ftraf! Maar hy, die jou deez’ wortel gaf?

Ouwekennis.

Heeft die beproeft: dies wil niet vreezen. Heb jy myn wyf gekénd voor deezen ?

Pefroen.

Ja tdch. Bygét, dat was ’er een!

Ouwe ken n i Si

Maar

Drie flagen van deez’ Radiks, deén Dat zy zo goed als wyn cn brood wierdt;

-ocr page 29-

KLUCHTSPEL. al

Maar eer dat jy dus ruim de fchoot viert,

Is ’t noodig datje een woord, df zés Chinecfch leert, én heel fiks jouw lésnbsp;En ról ként, airs zou jy de Hagen,

Haar toegefchikt, zélf moeten draagen.

PeFR OEN.

Kom, leer my die dan, haartje wat,

Eer datzc ons hier betrapt op’t mat;

Ze zal ftraks komen. Selleweeken,

Ik kan van vreugde naauwlyks fpreeken!

Men zal haar daat’lyk, zo ik mien,

Zo vreemde fprongen fpringen zien Als zy nooit zag van al haar dagen;

En zo dit wérk wél komt te flagen,

Is al het geen ik héb, veur jou

Ten bérten; neem myn géld, myn vrouw;

Gebruik het alles zonder fchroomen,

OPt jou altyd had toegekomen.

OuwEKENNIS.

Ik eifch jou niets, houje maar ftout.

Dat jy deez’ woorden wél onthoudt :

‘ïaaffe ^ roHzi, frioU, titave,

Glatibus, razibusy vinum grave,

Pefroen.

Gantfch llgters, wat verbrufte taal!

Ik zie geen kans dit allemaal

In een rond jaar, ik wil ’t wel zweeren,

Veel min zo op een fprong, te leeren,

Dat ik het duid’lyk zeggen zél,

Hadieu gebuur, het gaatje wél.

OUWEKENNiS.

Pefroen, hoor hier, df’t zal niet deugen.*

Al was ’t dat jy niet meer geheugen Als een garnaelshoofd had, zal iknbsp;Jou, in min als een oogenbliknbsp;Van buiten leeren een biftoric.

B 3 nbsp;nbsp;nbsp;Pee-

-ocr page 30-

zz' P E F R o E N,

Pefrqen.

Wel vriend, verfchafjy dnsmalmorie, Mocft jy my zo van ftondcn aannbsp;Daar van voorzien: want ik moet gaan.

OUWEKENNIS-Zég op, je fnatert als een Rave.

TaaJJe^ rouzi ¦, friou, titave

Pefroen. '

‘Tajfen rot...

OtrWEKENN IS.

Hoe! twee woorden maar \ Peer OEN.

Patientie, dat ik wat bedaar.

ÜUWËKENNnS.

Taajfe... nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Peer OEN.

Ho! ho! me dunkt ’k verftaatme. ^ Een géldtas, niet ?

OuWEKENNIS.

„ ’t Geduld verlaatnae!

Pe FR OE'N.

Spreek liever lamfaam, ’t een naa’taar.

OuWEKENNIS.

Ik zég’t je duidelyk én klaar:

Taajj'e rouzi...

Peer OEN.

Nou lullig t’ faamen, OuWEKENNIS.

Waarom verüeurje my ?

Peer o EN.

’k Zou raamen

Als ik ’t gclyk op zei met jou,

Dat ik het eerder leeren zou.

O UWE KEN NIS.

Taasr.

Hoor toe; én wil jouw hoofd niet breeken. Je zult de w’oorden naa iny ipreeken:

-ocr page 31-

kluchtspel.

quot;Taajfe,.,

Pefroen.

’ïaajj'en, is’t goed, menheer?

O uw EKEN NIS.

Vaar voort,

Pefroen;

Ja, maar ik weet niet méér. nbsp;nbsp;nbsp;j

OUWEKENNIS.

Wél, wat meen jy dan te beginnen?

Pefroen.

’t Gerokkende voort óf te fpinnen.

Ou wekennis.

Maar zo je niet in jouw verfiand...

Pefroen.

Wat fpreekt me ook heidens in dat land!

Veurwaar de Ipraak van deez’ Chineezen Moet moeilyk om te keren weezen!

Van dit ftudecren draait myn kop.

Ou WEKEN NIS.

„Ik geef het nóch niet gantshyk op:

„Want om dit wyf haar ftraf te gceven,

„ ?vloet ik met hem geduldig loeven;

„Tót ik van hem verzekerd ben,

P E F R O F N, nbsp;nbsp;nbsp;,,

Hoor toe, my dunkt dat ik het kén;

TaaJJiy rouzif friou, titave ^

Clazibus, razihus, vtmtm grave.

Ouwekennis, hem de'-worul overgeevmdf^ Goed is’t! gaa heen, door dit bedryf,

^éal jy je meefter zien van ’t wyf.

ZEVENTIENDE TÖONÊEL.

Pefroen, Lvsie.

DPefr oen.

aar komt myn Lys. O fcheuic der fcheuken, B4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„Hoe

-ocr page 32-

14 nbsp;nbsp;nbsp;PEFROEN,

„Hoe wil ik jou dat rugbeen beuken!

Lysje.

Wel buffel, kom je nou eerfl weer?

Waar is de wyn ? ’t gebraad ? ik zweer.., Pefroen.

„O Vodd’, hoe wil ik ftraks fchermutf’len! Lysje.

Wat ftaat dien wynbalg daar te futf’len ?

Pefroen.

^aajfe, rouzi, friou... ö fpyt!

Ik ben de laatfte woorden kwyt!

Gebuur...

Lysje.

Wat mag dien gék al leggen.,. Pefroen.

„Deur is hy zonder iets te zeggen.

„ Ze heeft gelyk: want door gebrék „Van’t léft, ftaa ik hier als een gék.

„Het rymde, dunkt my, op een Rave; ^^Taaffé^ rouzi^ friou^ titave^

„ Daar héb ik ’t weer gevonden ; goed !

Lysje.

In’t Gekken Gafthuis met dien bloed.

Pefroen.

Niet al gék! fa, de reverentfie,

Beleefd’lyk voor myn Ekfelentfie;

Maar naar de nieuwfte mode; want.,.

Lysje.

Hy is beroofd van zyn verfland,

Pefroen.

Van myn verfland? Ja: ’k zalje eens leeren Hoe dat een vrouw haar man moet ecren.nbsp;De reveréntfie -, zég ik, ófnbsp;Peez’ Radiks...

Lysje.

Fe F-

Maak het niet te grdf.

-ocr page 33-

kluchtspel, ïs

Pefroen.

T'aaJJe, rouzi, friou, titave ,

Glaztbm^ raztbus, vinum grave,

Lysje.

Ik ïal het doen, flaa my dan niet,

Pefroen.

De reverentfie. Neer. zo ziet.

O Worteltje! och ik moetje flreelen Datje ons zo wél deez’ rdl doet fpeelen,

Ly SJE.

Wie duiker heeft je dit geraan,

Dat jy my durft gebién, én flaan?

Pefroen.

O varken! durf jy dat nóch vraagen?

Lysje.

Och lieffte kind, geef my geen flagen!

Pefroen.

Och lieffte kind! verbrufte pry,

Van waar komt my decze eer? meen jy Dat ik jouw Ritfaart bén, dien braave^

7'aajfe, rouzi. friou, thave,

Die zal jou anders toonen dan.

Lysje.

Och, och, genaa, niyn zoete man 1 Wat deertje? zégmc jouw behaagen.

Pefroen.

Gaa ftraks Kozyn ten huize uitjaagen;

En zie, nóch fpreek hem nooit weer aan,

Gaa heen, én kom ftraks weer. Voortaan Zal ik de man zyn van myn vrouwtje,

Taajje, rouzi^ frioK, zoet houtje!

ACHTTIENDE TOONEEL. Ritsaart, Lysje, Pefroen-

Ritsaart. aarom moet ik, dus haaft én ftil,

B f

-ocr page 34-

P E F R o E N,

Vertrekken?

Lysje.

Gaa, om mynent wil. Ritsaart.

Dat is genoeg voor de geleerde,

’k Gehoorzaam u, die ’k altyd éérde.

NEGENTIENDE TOONEEL, Pefroen, Lysje.

WPefroe n.

ég is hy! dit gaat zo ’t behoord,

Lysje.

Myn hartje lief, hy is, al voopt.

Peer o EN.

Hy is al voort. Dit doet je fchreijen.

Sa, wil tdt lachchen jou bereijcir.

Lvsje.

Ik kan niet lachchen als ik ween.

Pefroen,

Lach, df ik flaa jouw kdp aan twcên:

Want zie ik wil niets van jou prachchen.

Lvsje.

Zal ik luidkeels, df zachtjes lachchen?

Pefroen.

Luidkeels én hartig. Hou, niet meer;

Te veel daar doet ons ’t hoofd van zeer.

Schrei nou van ftonden aan mcêdoog’lyk.

Men pryft jouw Hém in ’t zingen hoog’lyk.

Zing eens; maar fnies eer datje zingt.

Lvsje.

Hoe fniezen, als de nood niet dwingt ?

Pefroen.

Fnies; want wil jy my tégenfpreeken.

Zal ilc jou’tneusbicn üukken breeken.

Lv'S-


-ocr page 35-

kluchtspel.

L YSJE.

’tis my onmoog’lyk, flaa me vry,

P E F R o E N.

Taajfe rauzikom ftaa weer by!

Lysje.

Al wat je doet ’t 7al tdch niet baaten,

P E F R o E N.

Wel kén je niet, lo meug je’t laaten,

Fnies dan in fchyn Héchts, nou wel aan.

Het zeegens ’t kind. Ik ben voldaan.

Lysje.

Ik loof’t wel; mits in alle deelen,

Jy hier den baas hebt willen fpeelen,

Het kan voor éénmaal zo wel deur.

Pefroen, haar de vouh voor zingende^ Zing my dit liedje aanftonds te veur...

Kén jy de wyz’ niet? Watte dingen!

Lysje.

Myn Hém deugt niemendal tót zingen.

Pefroen.

Nóch Hém, nóch hoofd; daar ’s niet een lid Aan ’t lyf, dat deugd óf fchaamt' bezit.nbsp;Maar zie, ik wil én zal naa deczennbsp;Alleen jouw man én mecHcr weezen.

Zing op, verheug my door jouw zangk, Lysje.

Hoe zond ik zingen ? ik ben krank.

Pefroen.

’k Zal jou voor een Dóktoor verHrekken. Vier Hreeken van deez’ wortel trekkcijnbsp;De kwaade dampen uit de kóp.

Lysje.

Och, óch, ik flérf, houw jy niet op!

¦ nbsp;nbsp;nbsp;' Pefroen.

jy Hérven ? men mag je een bezeeten E£r als een Hérvend Vrouwménfch heeten.’

-ocr page 36-

a5 nbsp;nbsp;nbsp;PEFROEN,

Lys JE.

Hoïi op, ik fmoor in dit verdriet!

Pefroen.

Zing dan; jouw huilen helpt hier niet:

Of fiérf vry, béter nou als laater.

Verhang je hier, öf fpring in ’t water;

Ddch eer ik zie jouw eind’ vervuld,

Wil ik dat jy dus Yingen xult:

ffioef men de kwaads wyven temmen, fa, la, la. Al zoHwenz.e ook in haar traanen zwemmen ,fa, la,la.nbsp;Och Friou, ftraf der kwaade vrouwen,

Wat ben ik veel aan jou gehouwen!

Lysje Ritfaart ziende, gaat Jiil in huis.

TWINTIGSTE TO ONE EL. Pefroen, Ouwekennis, Ritsaart;nbsp;ieder van een byzondere kant.

MP E F R O E N tégens Ouwekennis. yn Koning!

Ouwekennis.

Heeft het hout gediend ? Pefroen, tégens Ritfaart.

Hebjy hier iets verlooren, Vriend,^ Ritsaart,

Hé!

Pefr oen.

Ho! zo hoog niet eens te draave;

'faajfe, rouzi, friou, titave,

Zou jou rnishand’len; in der daad,

Hier valt niet meer te fchachch’ren, maat. Ritsa AR T.

Wel hei, Kozyn! hoe zal ’t hier weezen? Pefroen.

Hoor, geen kozynfchap meer naa deezen:

Want jy behoorde wel te vreên

Tc zyn met ’t geen je deet voor heenj

-ocr page 37-

kluchtspel. as

Je meugt dat voo,r een lukje keuren,

’t Welk jou niet ligt 'Weer lal gebeuren;

Vermits ik daar in héb voorzien.

Rits AAR r.

Wel Zc5t, zou jy my dan verbién?...

Pefroen.

Wat! Zc5t.? jou beeft, men zal jou leercn Een eerlyk man Zyn wyf te onteeren.

Ritsaar T.

Onnooz’Ie bloed! wat gaat jou aan ?

Pefroen.

Jy fpeelt fidch den gebraaden Haan!

OUWEKENNIS.

Nou, luftig, nou, toon je als eenbraave, Pefroen.

l'aajfe, rouzi, friou^ titave,

Myn broertje, dit ’s de Keuningflag!

Kom, hélp my watje helpen mag.

Hou daar, hou daar; pak nou jouw biezen.

Zie hoe hy’t Haazepad gaat kiezen !

Ou WEKEN-NIS.

„ Ik zie myn’ wraak ten eind’ gebrogt.

Indien hier iemand weezen mogt Uie^t’huis een ontrouw wyf wou temmennbsp;Behoeft my Héchts eens toe te hemmen jnbsp;Myn worteltje is tdt ieders dienft.

^ nbsp;nbsp;nbsp;Pefroen.

t Heeft my geréd op ’t onvoorzienft.

een én TWINTIGSTE énlaatfte TOONEEL. OuWEKENNis, Fem met het gebraad',nbsp;Pefroen.

W nbsp;nbsp;nbsp;OUWEKENNIS.

at zoekje kind?

Fem.

Weunt hier Pefroen niet?

Pef-

-ocr page 38-

•30 nbsp;nbsp;nbsp;P E F R O E N,

P E FR OEN.

Ja...

Bréng jy het bontje, én het kappoen niet r Fem.

P E F R o E N.

1 Gaa dan binnen.

; nbsp;nbsp;nbsp;F E M.

Wel Sinjeur. Pefroen.

Kom buurman, ’t moet’er nou meê deur j Kom in, we zullen t’Iaamen eeten:

’k Wil myn geleede leet vergeeten.

OuwEKENNl S.

Hier by is puik van Graves wyn,

Zo klaar, zo rood als een robyn.

Ik wil by’t vlees de wyn betaakn,

En itraks een fiés twé drie doen haaien.

Pefroen.

Ik bén te vreém

OUWEKENNIS.

Jouw wyf getemd,

Zal alles Hemmen, wat jy Hémt.

Pef roen.

Wat bén ik jou verpligt, myn braave!

.. Ou WE KE NN 1 s.

Glazibus, razlbtis , t'infim grave.

einde.


-ocr page 39-

C o P van de P RI-^ I L E G I E.

DeStaatenvan HollandendeWeftvricDand, Boeateveicn, Alzö

ons vertoond is by die van het nbsp;nbsp;nbsp;NIL VOLENTI-

BUS A A DUUM, totAmfterdam, hoe dat zy Supplianten , op’t voorbeeld van Italiaanfche, Engelfche, en Ftanfche Academiën, voornbsp;veelc Jaaten, met zorg, moeiten, en ongcmeene kofteu , hun Kuntt-genootfchap hadden opgerecht tot opbouwing en voortfeiting van denbsp;Nederduirfche Taaie en Dichikunft; ten welken einde de Supplianten,nbsp;en hunKonftgenooifchap, door ons op dra t4'. quot;ja» Maiw, t69i.nbsp;was begunlligt by continuatie van hunne voorgaande Privilegie ofnbsp;Oéiroy, om geduurende den tyd van •oyfiie» Jaaitn, alle hunne Werken , en die dcrzelver Léden, als toen reeds gemaakt, gedrukt, ennbsp;ingevolge van tyd verder te maaken , te diukkcn, herdrukken , uit tenbsp;geeven, en te vetkoopen, en zulks by uitfluiting van alle anderen, onder wat pterext, dat het ook zoude mogen weezen , alleen te mogennbsp;drukken, herdrukken, uitgeeven , en vetkoopen in \odaitmgtn formaat,nbsp;en Taaien, als het de Supplianten geraaden zouden vinden , en dat opnbsp;zulke ftraffen , of peenen voor de Coniraventeurs als breeder by'tnbsp;voorgaande Oéltoy uitgedtukt ftont. En dewyl de gemelde Onzenbsp;privilegie op dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Maand Mlt;i4rr, ftont tc expirceren, en zy

Supplianten gaarne in hunnen arbeid en yver zouden volharden , en groote onkoften hadden gedaan, dagelyks doen, en vervolgens doennbsp;zouden, onder andere met het uitgeeven van eeneNedetduitfchenbsp;Grammatica , gelyk ook met hunne werken te vctcieren met titelprenten, en andere kopere kunflplaaten , en Muzykftukken, naar vet-eifchderzaaken : fn beducht zynde, niet zonder reden, dat eenigenbsp;baatzockende Menfchen , op de eene of andere wyze, tot ontluifte-ling hunnet werken, en groote fchade en nadeel der Supplianten, heilnbsp;daar in zouden zoeken te onderkruipen , met hunne werken in ’t geheel of ten doelen, met, of zonder het Muzyk, ende kunfttitels, ennbsp;andere prenten na te doen maaken, drukken , verkoopen, of verruilen ; vinden de Supplianten zich genootzaakt haar wederom tekeerennbsp;tot ons , verzoekende dat het onze goede geliefte niogte zyn, de Supplianten met onze privilegie als boven genreld tebeguufligen voornbsp;den tyd tmyyftien ierfil\iimtiiit Jaaten, om geduurende den zelvennbsp;tyd alle de voorfchteven vi-etken, in zodanigen formaat en taaie,reedsnbsp;gemaakt , gcdiukt, en ingevolgevan tyd verder tc maken, alleen tcnbsp;Wogen drukken, herdrukken, uit tegeeven, en te vetkoopen, ennbsp;zulks by uitjlaitm^e vm alle anderen, onder wat pretext da; het ooknbsp;zoude mogen weezen, en dat op zulke ftraifen en peene, en Cotififca-tie ven alle zodanige nagedtukte Exemplaaren , regens de Contra-venieuts te ftellen . als wy zouden achten tc behooren , en vereifchtnbsp;te zyn,ten eiude de Supplianten in toekomende mogen erlangen vol-ftrektereffefl van.ons vootfchreeven Oiftroy,alszy tot noch toe hadden genoten, ter zaakc van baatzuclitige lieden , nietiegenftaandenbsp;onze vootige vet leende Oélroyen , baat niet hadden ontzien versheiden van ¦» Kijnftgenootfehaps werken endetzelver Léden, te

hebj

-ocr page 40-

hebben doen nadmkken s en dcContiaventeui, daar Over door dd Supplianten niet gecalangeert, en in rechten betrokken waaren, ohinbsp;in geen z\V.iarder kollen te vervallen, ais de boeten als toen daar opnbsp;gelleid hadden kunnen goed raaken. ZO IS ’T , dat wy de zaaken ennbsp;*t verzoek vootfchreevenovergemerkt hebbende,en genegen weezen-de ter beede van de Supplianten uit onze rechte wetenfehap , Souve-rainemagten Authoiitcii dezelve Supplianten geconlènteert, geac-cordeeri en Gcoiltoyeett hebben, Confenteeren, Accordeeren , ennbsp;Oiïlroyeeren mits deezen, dat zy geduutendeden lyd van oyftiinetrfinbsp;achter een volgende Jamn, alle de vooifchreeven Werken by continuatie binnen de voorfz. onze Landen alleen zullen mogen drukken,nbsp;uitgeeven en vetkoopen , verbiedende daarom alle en een iegelykennbsp;alle dto^elve quot;tperl^en in geheel tf tea deele oaa te drukken , ofte eldersnbsp;naa gedrukt, binnen dezelve onze Landen te brengen , uit te geevennbsp;ofte verkoopen ; op deverbeutte van allcdenaargedrukte, ingebrachte , ofte vctkocblcExemplaaren , en een boete van driehonderdnbsp;|»/df»(daaten boven te verbeuren , tcappliceereneen derde part vootnbsp;den OfScier, die de calangie doen zal, een derde part voor den Armen der plaatlc daar’t eafus voorvallen zal, en’t reflerende derdenbsp;part voor de Supplianten In dien vetftande, dat wyde Suppliantennbsp;met deeze onze Oftroye alleen willende gratificeeten tot vethoedingenbsp;van haate fchade, doot ’t nadtukken van alle de vootfchteeven werken , daar door In geenige deelen vetflaan den inhouden van dien tenbsp;authorizecren ofte te advoueeten, en veel min’t zelve onder onzenbsp;ptateflieen belchetminge.eenig meerder Cicdit, aanzien,-ofte reputatie tcgceven, nemaat de Supplianten, in cas daar inne iets onbe-boorlyks zoude influecren , alle’t zelve tot haaten lallen zullen gehouden wezen te verantwoorden , tot dien einde wel expteflelykbe-geerende, dat by aldien zy deezen onze Oflroyen , voor alle de voot-fchreeven werken zullen willen Hellen, daar van geen geabbrevieetde,nbsp;ofte gecontraheerde mentie zullen mogen maaken , nemaatgehou-den zuilen weezen, ’t zelve Oflroy in't geheel en zonder eenigCnbsp;omilfic daar voor te drukken, ofte doen drukken , en dat zy gehouden zullen zyneen Exemplaar van alle de vooifchreeven werken, gebonden ende w'clgeconditionecrt, te brengen in de Bibliotheek vannbsp;onzeUniverlïteii tot Leiden, eilde daar van behootlyk te doen bly-ken; alles op peene van ’t elfefl van dien te verliezen } Ende ten einde de Supplianten deeze onze Confentc en Ofttoye moge genieten ,nbsp;als naar beliooren. Lallen wy allen en iegelyken die’t aangaan mag,nbsp;dat zy de Supplianten van den inhoude van deeze laatcn, en gedoo-gen , ruftelyk , vredelyk en volkomcntlyk genieten en gebruiken ,nbsp;Ccllcrende alle belet ter contrarie. Gedaan in den Hage onder onzeilnbsp;groot en zregele bier aan doen hangen , op de» 14e Maar/, in’tjaatnbsp;ouzesHecien, en Saligoïakeis zeventien hondcit en zeven.

A. HEINSIUS.

Ter Ordonnantie van de Staaft»,

SIMON VAN BEAUMONT.

-ocr page 41- -ocr page 42-