BIBLIOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHTnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1929
Verzameling tooneel-stukken uit de nalatenschap vannbsp;Prof. Dr. J. te WINKEL
_ nbsp;nbsp;nbsp;-'.'i
.....
â– '-â– 1'
VAN
OF DE ONZYDIGE REGTSPLEEGING VAN
COSMOS DE MEDICIS;
GROOTHERTOG van TOSCANEN.
DOOR
PA M S T E R D A M.
By d’Erf^en: vau J, Lesca il je ea Dirk Rank, , , op de Beurslluis, I7!f.
W*i P^Jvilejie,
-ocr page 4-3
o
ut..*-.gt;• nbsp;nbsp;nbsp;- ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i-quot;^'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•'
Vigt;
t
• T *
I
•* #
*
k
i
i
-ocr page 5-AAN DEN
EDELEN HEERE
DEN HEERE
RAAD VAN ZYN KONTNGLYKE MAJESTEIT VAN GROOT-BRITTANJE, dcc. Sec. Sec.
ALS KEURVORST VAN BRONS-WYK LUNENBURG, EN DES-ZELFS RESIDENT TE AM-STELDAM.
’crechtigheid in nood, verlcegenenverflaagen, Schier afgemat van klaagen.
Ziet nu, hoewel 27 noit flaauwmoedig was of ftom,
Naar een’ Befchermheer oin ,
Die haar in veiligheid kan redden uit gevaaren,
Die haar vol fchrik bezwaaren :
Haar Cofmos word gelaakt, als of zyn Rechtsgeding,
Waar aan zy ’t zegel hing,
Uit wreedheidfproot; diesfteltzy’taanuwfchranderoordeel, En wagt noch hulp, noch voordeel,
* i nbsp;nbsp;nbsp;Indien
-ocr page 6-Indien uw wysheid in ’t herftellen van haar Recht,
Dcez’ twiftzaak niet beflcgt:
Zy komt met nedrighcid en droefheid u ontmoeten.
En werpt zich voor uw .voeten,
Ja ftort, rayn Heer, met een erberm’lyk klaaggeluid,
Dus haaren boezem uit.
„Indien uw heusheid myn verzoek gelieft te hooren,
„ Zo worde ik weer herbooren;
„Maarach! ik fleur miflchicn uw eed’le bezigheid.
Die ’t Recht van ’t onrecht feheid,
,,In ’t wigtig Staatsbelang met luft en welbehaagen,
„ U, waardig opgedraagen,
„Van uwen Vorft, die als een held.’re middagzon „ Het Ryk van Albion,
¦„’t Geen korts by na verflikte in nevelen en dampen „Van doodelyke rampen,
'„Bellraalt met zynen glans, die ’thert, weleerbevreeft, „Verlicht, en ook'genceft,
„ Door duizend deugden, die als blinkende laurieren,
„Zyn Majefteitver9ieren;
„Die Burgervaders uit de klaauwen van ’t geweld,
„Weêr in haar eer herftelt;
„ Zo flut Gerechtigheid, het praalgieraad der kroonen, „De waggelende troonen.nbsp;j,lk waag het echter, met een vafle hoop gefterkt,
„Die kragtig in my werkt,
„6Edelmoedige! daar d’/\mftel op kan boogen, „Befcherm door uw vermogen,
„Befcherm mvn’ Cofmos die het Recht gehandhaaftheeft, „Daar elk geruft door keft:
„Befchut myn Voedfterling voor alle die hem haaten; „Hy kan lich beft verlaatcn
-ocr page 7-„Op u, myn Heer, op u, die ook als liy van aart,
„ Het heilig Recht bewaart,
„ En waakt tot ’s Konings dienlt in Gysbrechts ruime veilen, ,, Voor’t Algemeen ten beften.
», ’t Gaat wel: gy neemt hem in uw hoede en gunlt, ó vreugd!
„ Nu is myn hert verheugt:
,,Nu is hy veilig en gemoedigt, om myn wetten ,,Te ftaaven ronder fmetten.
», Hier voor vloejc alles u naar wens gelukkig toe.
„De Hemel, nimmer moe „ Van dierb’re giften die van de oppertranlTen daalen,
„ Wil u alom beftraalen;
„ Zo blinkt Walravens deugd vol roem aan ’t fcheepryk Y, „ En ilreeft de nyd voorby.
T^E Staten van Holland cnde Weft viiefland doen te weten, alzoo ©ns vertoont is bv de Regenten van het Burger Wceshuys ende Ou*nbsp;dc Mannenhuis der Stad Anifterdam, en, in die qualiteyt tc famcnnbsp;eygenaars, mitsgaders Regenten van den Scliouburg aldaar, dat zy, Sup*nbsp;pliainen, /èdert cenige jaren hebbende ge/ouiil'eert van onle 0(^royenbsp;of Privilegie vandaiozi, Mai 1699. waar by wy aan hen Supplianten,nbsp;in ban qualiteyt hadden gelieven te conlemercn, accorderen en de Oc-troyeren, datfv, gedurende den tyd van vyfeien eeiftachter een volgende Jaren, de Werken, die docninaals ten dienfte van het Tooneelnbsp;iccts gedrukt waren, ende, van tyd tot tyd, nog vorder in her ligt gebracht, ende tcnTooneelegevoertzoude werden, alleen zoude mogennbsp;drukken, doen drukken, uytgeven ende verkopen, nu ondervonden, datnbsp;de Jareii, by her voorgemelde ons Oftroy of Privilegie genaamt, opnbsp;den 11. diezer Maand Mai was komen te expireren 5 ende dewyl denbsp;Supplianten ten nieeften dienfte van de Schouburg, (waar van hunnenbsp;refpedive Godshuyzen onder andere mede moeften werden gclubccn-teerr,) voorgemelde Werken, zoo van Trcurfpellen, Blyfpellen , Kluchten, als anders, die reets gedrukt en tenTooneelcgevoeriwaaren,ofnbsp;in het coekoiuende gedrukt, en ten Tooncele gevoerr zoude mogennbsp;werden, gcernc alleen, gelyk voorheenen, zouden blyven drukken,nbsp;doen drukken, uytgcvcncn verkopen, ten eynde dezelve Werken, doornbsp;het nadïukken van andere; haar luyiier, zoo in taal, als fpelkonft ,nbsp;niet mogtenkomen tc verliezen, dog dat zulks aan de Supplianten, na denbsp;expiratie van het bovengeir.eldc ons Odroy, en zulks na de» 21, Mainbsp;deezes jaais 1714. niet geuermiteert zoude welen, zoo vonden zynbsp;Supplianten hun genoodzaakt zig te keeren tot ons, onderdanig verzoekende, dat wy aan hen Supplianten, in hare bovengemelde.qualiteyt,nbsp;geliefden te veileenc prob'ngatie van het vootlz. Oóf roy of Privilegie,nbsp;omme de vooilz. Werken , zoo van Treurfpellcn, Blylpellen, Kluchtennbsp;als andere, reets gemaakt en ten Tooiieele gevoert, en als nog in hetnbsp;ligt te brengen enclc ten Too.jeele te voeten, den tyd vanvyftieneerftnbsp;achter een volgende Jaren, alleen le mogen drukken en verkopen, ofnbsp;re doen drukken en verkf'pen, met verbod aan allen andere op zeckerenbsp;hoge pene, by ons daar tegen te ftaiueeren in communifotma ; Soisnbsp;*t dat wy de zaake,endc’t vootlz, verzoekovergcmcikt hebbende, ende genegen wezende, ter bede van de Supplianten, uyt onze rechtenbsp;wetenrehap, Souveraine magt enauthoriieyt, dezelve Supplianten g e*nbsp;confemeert, geaccordcert ende geo^lrovecrr hebben, confenreren, a e-cordeten ende olt;lftro)cren, haat by deezen, dat zy, geduurendc dennbsp;tyd van vyfüen eeift agicreen volgende 1 aren de vooilz^ Werken, zoonbsp;van Trciiitpellen . Blyrpellqi, Kluchten als andere, reets gemaakt endenbsp;ten Toonecle gevoert, en als nog in het Ugi tc brengen, cnde ten Too-ncclc te voeten; binnen de voorlz. onze Landen alleen IuUct , by continuatie, mogen drukken , doen drukken , uytgeven , en verkopen, verbiedende daarom allen en een ygclyk, devooxfz. Werken, in’t geheelnbsp;ofte ten deelc, naar tedtukken, ofte, elders naargedrukt, binnen dennbsp;zciven onze Lande tc brengen , uyt ic geven, ofte, verkopen, op denbsp;vcibevme van alle dc niiatgcdiukic,ipgcbiagtc,Qfccvc;kogfceexcmpla-
icu.
-ocr page 9-ren, ende een boete van drie hondett guldens daar en boven, te verbeuren, teappltceeten eenderde part voorden Officier die de calange doen zal, een derde part vopr den Armen der Piaatfe, daar’t cafus voorvallen zal, ende het refteerendederde part voorde uppliant, alks iiinbsp;dien verftande ,dat wyde Supplianten met defen Onlen Oftroye alleerrnbsp;willende gratificeren tot voorhoedinge van hare fchadc door het nadrukken van de voorfz, Werken, daardoor, in geenigen deele vetftaan dennbsp;innehouden van dien teauthotifeeren, ofte,te advouëren, ende veel rnin,nbsp;dezelve onder onfe i'rotexie eudebelcheiminge , eenig meerder ciediet,nbsp;aanfien, of reputatie te geeven . neemaai de Supplianten in cas daar iuncnbsp;iets onbehoorlyks zoude influeeren, alle het zelve. tot haten lafte zullennbsp;gehouden weefen te verantwoorden ; tot dien einde wel exptcflelyk be-geerende dat byaldien zy deze onze Oflroye , voor de vooifz Werken fullen willen (lellen, daar van geeuegeabbrevieetde ofte gecontraheerde mentie fullen moogen maaken , nemaat gehouden zuilen wezen, het zelve Ofltoye in ’t geheel en fonder eenigc omiffie, daar voor tenbsp;drukken, ofte te doen drukken , ende dat zy gehouden zullen zyn, een exemplaar van ydet der voorfz Werken gebonden en wel geeondiiioaeett,tenbsp;brengen in de Bibliotheek van onfeUniverfitey t totLeyden.cnde daar vannbsp;behootlyk te doen blyken; alles op pcEne van het effedt van dien te ver-liefen ; Ende ten eynde de Supplianten dezen onfen Odtroye endenbsp;confente mogen' genieten , als naar behooten, laften wy alle ende eennbsp;yegelyken, dien het aangaan mag, dat iy de Suppliant van deninhou-de van dezen, doen, laften,endegedoogen ,tuftelyk, vteedeiyk, endenbsp;volkoomentlyk genieten ende gebruyken, celleerende alle belet ter con-traiie gedaan. Gedaan indenHage, onder onzen gtoote Zegelc, hier aennbsp;doen hangen, op dendrieën twintigften Mai, in in’t jaar Onfes Heeteanbsp;en Zaligmakers, DuyzcndJevenhondett en veertien,
A. H E I N S I U S. Ter otdonnantie van de Statennbsp;SIMON van BEAU MONT.
De B-egemenvan het Wees-en Oude Mannenhuys hebben in haar vooifz, qiialiteit, het recht van dezeftivilegievoot 0 v. Dood vaknbsp;Johan en Garcias, Treuriprl ; vergunt aan de Eifgeuamcnnbsp;van J, Lsscaiije en Dirk B.ank.
l’i .^jïerd^m im zj, MuM, I7r5.
Cosmos DE Medici ^^Groothertog vanTofcanen. Helionora de Toledo, Huisvrouivvmnbsp;Cofmos.
Zoonen van Cosmos.
JOHAN, ?
Garcias, 3 Octavius, Zeedetneefler van Johan en Garcias.-CoNCiNi, Vriend van Cofmos.
Valorio, Vertrowwde van Garcias. Cassandra, Vertrouwde van Helionora.nbsp;Lyfwagten.
DE
-ocr page 11-DE nbsp;nbsp;nbsp;ï
VAN
OFDEONZYDIGE RE GTSPLEEGING VAN
GROOTHERTOG VAN TOSCANEN.
EERSTE DEEL. EERSTE TOONNEEL.
G A R C lAS, JOHAN,
GARCIAS.
; y hebt dan in uw jeugd den rooden hoed gekregen ?
'Nu kunt gy pronken met den vaderlyken vegen, ^Wiens voorfpraak u aan 't hof van Romen gun-ftig was.
JOHAN.
’tiszo gelyk gy zegt; maar broeder Garcias,
De iivd moet wonder veel op uw gemoed vermogen,
Dat gy myn voorfpoed niet met blydfchap kunt gedoogen. Misgunt gy my ’t genot van deez’verheven ftaat?
My dunkt ik merk van dag tot dag dat gy my haat.
Uw koelheid heeft my daar reeds blyken van gegceven:
Ik bidu, laat ons als beminde broed’ren leeven.
- nbsp;nbsp;nbsp;GARCIAS.
t u misgunnen? neen, vaar we! met zulk een laft,
A nbsp;nbsp;nbsp;Die
-ocr page 12-z nbsp;nbsp;nbsp;DEDOODVAN
Die meer d’eerwaardigheid van hoeger jaaren paft,
Dan zulk een’ jongeling in 't blocjen van zyn jaaren:
Wat eerbied, wat ontzag zal u die kerkdienft baaren ?
Het geeft’lyk kleed vereill verlland en wys beleid,
Dat niet verkreegen word dan door ervaarenheid:
Waarom niet liever uw geluk door and’re wegen Gezogt met meerder roem , waarom niet met den degennbsp;Het recht geliandhaaft van het Florentynfchc bloed inbsp;De ftam van Medicis ontbrak het nooit aan moed,
Om 't zaad van oproer door zyn dapperheid te fmooren:
En moet men nu noch van den zoon van Cofmos hooren Dat hy een kloofterpaap, ófmaad! geworden is?
6 Broeder J dat gevvaad ftrekt u tot ergernis,
Want hoe de geefl’lykheid ook preekt en elk wil leeren,
Met paternollers is geen waereld te regeeren:
Der Pauzen oppermagt en Roomfche dwing’landy ,
Die Vorften keetende aan haar wreede flaverny,
Vcrdwynt reeds in ’t vcrfchiet, de zon is al aan ’t dalen,' Men ziet ze nu niet trots en moedig zegepraalen ;
Geen Keizers nek verflrekt hun tot een voetbank meer, Schoon Barbaroffa door verwyfde fchrik wel eernbsp;Zich liet beweegen tot die lafheid, toen zyn fchoudcrnbsp;Het juk ontfing van een’ verwoeden ftedehouder.
Die zich zyn Heiligheid liet noemen, fchoon hy deugd Noch heiligheid bezat; en tragt gy in uw jeugd,
Die naau de waereld kent, ook tot die ftaat te raaken?
Ik haat die hierarchy, en elk die door ’t fcharlaken Den weg wil baanen om op ’t 'Vatikaan te treên.
J o H A N.
Die ftaat komt met myn aart en inborft over een,
En zonder dat ik ooit door lift wil onderwinden Om Paus te worden, zoek ik maar myn ruft te vindennbsp;In’t eenzaam leeven, om een’oorlogs-ftorra te ontgaan ,
Die dikwils ’t fchip van ftaat dreigt fchielyk om te ilaan. GARCIAS.
Hy, die zyn ruft en wenfeh in’tnydig kloofterlceven Wil zoeken,is verdoolt.
JOHAN.
Maar die zig hoog verheven In ’t laftig ftaatsbeftier bevind , heeft die wel ruft?nbsp;é Neen, de vlam van vreugd word haaft in ’t kof gebluft,
Door
-ocr page 13-Door heerszucht en verraad, geftyft door kwaad Vermoeden: KlorenlTen kan met regt getuigen van haar woeden,nbsp;ten Staat, gefchokt, gelchud, vol leeds en ongevals:
Het vloekgenootfchap bragt Oom Juhaan om bals,
Toen zynen broeder zich naau kon in ’t koor bevryden: Vorfl Alexander moeft niet lang voor onze tyden, _
Den doodftcck voelen van Laurens zyn’ grooten vriend.
Die hem door veinzery veel jaaren had gediend,
Om ’t (luk door wraak geperlt behendig uit te voeren:
Wien moet het bloed niet in zyn aderen ontroeren? Wanneer hy eens bedenkt, van wat bedrog en lift.
Van wat verraad en moord, en droeve burgertwift ,
Dit Vorftendora fteeds wierd tot hygenstoc beftreeden, ter d’adel en 't gemeen gebragt wiert tot de reden ,
Toen ’t bloed met water wierd vermengt, daar d’Arno ftroomtü Noch vrees ik dat het paard van ftaat, door dwanggetoomt,nbsp;Zyn’ heer, ’t zy vroeg of laat, zal uit den zadelligten.
Wie zou voor de onruft van een heerfchappy niet zwichten? Indien we, ó broeder! in een onvcrvalfte Ichaal,
Het heil der ftaatzucht en haar ongeneesb’re kwaal Eens woogen, zou de ramp ’t geluk niet overweegen?nbsp;Gewis; dies laat ik u het voordeel van den degen ,nbsp;En’kfchuw die zichtb’re klip van hoogmoed, lift ennyd^nbsp;Waar op de kiel van eer zo dikwils fchipbreuk lyd.
GARCIAS.
Hoe; zyt gy uit het bloed van Medicis gebooren.
En moet ik zulk een taal van u, ó broeder! hoorenï Die fnoode lafheid had ik nooit van u verwagt:
Wie leeft’er die niet fteeds naar hooge ftaaten tragt ?
Een ced’le ziel zou graag het levenslicht ontbeeren.
Indien hy eenen dag als Koning mogt regeeren :
Ja die maar eens de fmaak geproeft heeft van dat zoet.
Wat lekkerny is hem niet bitterder dan roet ?
Zyn onruft wykt, wanneer hy al de burgerplaagen,
Vrywillig of door dwang heeft in ’t gareel geftaagen.
Die veilig heerflTchen wil ,raoet zich met lift ontflaan Van ieder, die hem in het ryk kan tegenftaan.
J o H A N.
Zo fpreekt geen wettig Vorft, maar die door dwing'landyc, Zyne onderdaanen voert in wreede ftaavcrnyë.
-ocr page 14-GARCIAS.
Wanneer men zich verfterkt door zulk een kloek beleid, Noemt gy dat dwing’landy ? ó neen ! ’t is fchranderheid,
Zo komt men door geweld zyn vyanden te boven.
J o H A N.
Een hofwet, door de peft der Itaaljaanfche boven Gefmeed, die als ’t vereift, de Koningen ontflaatnbsp;Van eed en trouw, ja, die het,moorden en verraadnbsp;Begunftigt, als het tót ’s ryks welttand kan verftrekkcn:nbsp;Hoe, broeder! zond gy u met zulke vuile vlekken,nbsp;Bezoed’len als u eens een ryksftaf wierd vertrouwt.
Wat kan hy hoopen die op zulk een’ grondflagbouwt? GARCIAS.
Die grondflag ïou inyn troon niet weinig ondeifchraagen. Die ’t al wil winnen, moet ook alles moedig waagcn.
] o H A N.
Gy fpreekt als of gy reeds een kroon had in ’t bezit: nbsp;nbsp;nbsp;, -
ó Dwaaze jongeling! gy mikt vergeefs naar ’t wit.
Uw hert draaft veel te hoog, gy moet uw drift bepaalen, Indien ge als Ikarus niet in de zee wilt daalen.
GARCIAS.
Sehynheilige, bemoei u met uw kloofterkap;
Doch 7.0 ’t geluk my voert op zulk een’ hoogen trap ,
Zult gy te Romen zorg voor rayn belangen draagen :
Een Kerkprins moet doch d’een of d’and’ren Vorft behaagen. Die geeft’lyk word, veracht het heerfchendegezag,
Maar zo hy door den tyd eens adem haaien mag,
Ontdekt en toont hy baad zyn hoogmoed vol gebreeken , Die Vorften wetten fielt, en naar de kroon durft fleeken.nbsp;j o H A N.
Wat fmaalt gy op de kerk en ’t prieftcrlyk gewaad?
Ik ben vernoegt en wel te vreden met myn ftaat,
Daar ik myn reekening veel beter by zal maaken Als gy, by zulk een drift die u van fpyt doet blaaken:
Ik ruil myn ruit niet voor dit Vorflelyk gebied.
En wilt gy heerfchen , heerfch: voor my het raakt my niet; Maar broeder, laat ik u eens uit uw dooling trekken:
Wat trooft, kan deze zucht in uw gemoed verwekken? Frangois, die aan het hof van Spanjen zich onthoud,
Is Vaders oudfte zoon , daar hy zyn hoop op bouwt,
Kn gy de jongde; Iaat u dan van waan geneczen;
Na-
-ocr page 15-JOHAN EN GARCIAS,
Natuur heeft u gefchikt om onderdaan te wezen,
Vly u dnn onder ’tjuk van de aüerëerfte wet.
Die ’i menlchelykgellagtvan ouds is voorgezet.
GARCIAS.
Ik, onderdaan? vanwien?
J o H A N.
Van onzen oudften broeder,' Die word na vaders dood Tofcauens ftaaibehoeder.
GARCIAS.
Die maakt zyn banden reeds in Spanjen al te vaft,
Ligt word hy d adel en den Koning tot een laft,
Dan kan een' vyg hem haalt voor elk onzigtbaar maakeiigt;, De Cafliljaancn zyn gefleepen op die zaaken.
] o H A N.
Gy bouwt uw hoop op zulk een’ valfchen grond, dat ik Voor uw gevaar, ja voor uw ondergang reeds fchrik.
Waar wil dit heen ? gy maakt veel ydele katteelen Die in de lucht vergaan , en uwe Irnert niet heelen,
Gy zyt uw kindsheid naau ontwaffen of uw jeugd,
Tragt naar een heerfchappy die gy niet haaien meugt.
G A R C 1 A S.
Ik zeg noch eens, bemoei u met uw eigen dingen,
De ipil des waerelds draait door beurtverwiflelingen,
En wat ik krygen mag, zal ons de vlugge tyd Door zynen loop doen zien.
J o H A N.
't Zy ver dat ik door nyd Uw keur betwiften wil: zyt gy tot ftaat genegen.
Zoek dan uw vordering op geen verkeerde wegen.
Waar door ge uw ftamhuis, eer en achting doet te kort: Zoek buiten ’slands, het geen u hier geweigert word,
Tragt door veel daaden u by elk beroemt te maaken;
Uw fchoonheid , die het al in liefde kan doen blanken, Zalu, indien ge u door de deugd geleiden laat,
In ’t een of 't ander hof tot een’ verheven ftaat Doen klimmen naar uw wenfeh, diegy hierin moet toornen.nbsp;GARCIAS.
Wat tyd heb ik u \oot myn raadsman aangenomen?
Et volg myn eigen wil,
JOHAN.
Hoe, broeder! word gy kwaad ? ik dacht u dienft te doen door myn’ gctroiuven raad.
DE DOOD VAN
GARCIAS.
Gy dacht my dienft te doen: waar is dat ooit gebleken ï Nu ken ik cerft den grond van uw geveinsde ftreeken :
Onze inborft legt zo ver' van een, als ’t Ooft van 't Weft. JOHAN.
’t Is waar: terwyl ik zorg voor ’t algemeenebeft.
Op dat geen ftaatsorkaan 's lands rampen zou vergrooten, Tragt uw oploopenheid het alles om te ftooten,
Wat tot de ruft van ’t volk word aangelegt, gy hoont My zonder reen, waar door ge uw’ bitt’ren aart vertoont.nbsp;Het water kan van ’t vuur zo niet verfcheiden weren,
Of wy zyn 't noch al meer, en ’t is niet buiten vreezen , Dat deeze vonk wel mogt verand’ren in een’ gloed:
Want niets is magtig om uw onbefuift gemoed
Te breidelen; dies zal ik haaft van hier vertrekken
Naar ’t Roorafche hof, om geen meer onluft te verwekken;
De Hemel weet wat wolk van plaagen boven ’t hoofd
Vandeez’ Regeering hangt, die, mat en afgeflooft
Van bitfe burgerkryg.de ruft naau heeft verkreegen;
Doch heel Florenffen mag het achten voor een’ zegen ,
Dat u de wieken door uw minderjaarigheid Gekort zyn, die zich reeds al hebben uitgefpreid.
Hoe goed is ’t dat den geen’, die tegen recht en reden ,
Zyn driften volgen wil, die pas word afgefneeden.
Tofcanen , Jioe gedrukt, door haat, bedrog en moord,
En duizend gruwelen by and’ren nooit gehoorf,
Welks treurtoonneelcn elk bewoog tot medelyden ,
Zou noch met meer geweld en plaagen moeten ftryden, ladien zy u, ó ramp! verkoos tot Opperheer.
GARCIAS.
Wat zegt gy ? dcezen hoon zal ik met dit geweer Afwaffehen in uw bloed.
J o H A N.
En ik ’t gevaar ontvluchten, Qm u, of my niet door meer onheil te doen zuchtcc.
GARCIAS alleen.
Ja, vlugt vry laffe ziel, gy zult myn wraak zo niet Ontkomen, als gy waant, ó Duldeloos verdrietnbsp;Moet ik als onderdaan my laaten ringelooren.
Natuur heeft zich vergift, toen zy als jongttgeboorei»
My op de waereld bragt; myn hert en fiere moed Getuigen wel dat ik van van ’t Mediceefche bloednbsp;Gefprooten ben, maar ach! dat kan my niet genezen ,
Ik moet gehoorzaam zjln, en hooger magten vreezen, Die pligt, hoe eigen aan de jeugd, is my een laft:
Dies moet ik ’t wigtig pak, dat nooit myn fchoud’ren paft, Affehudden, om eerlang, al ftrekt het my tot fchanden.nbsp;Dit Vorftelyk gebied te feygen in myn handen,
Op dat myn zucht tot ftaat eens adem haaien mag.
Weg dan, oneed’le fchaamt! wegkinderlyk ontzag!
Gy hebt my lang genoeg gekluiftert aan uw keten,
Ik breek de fchakels los; Tofcanen zal haaft weeten (Dus zegt myn hoop, die noit zich aan de vreesverllaaft)nbsp;Hoe Cosmos zoon op 't fpoor van Alexander draaft.
Myn Vader fuft en kwynt van ziekte in de oude dagen; Franïois is buiten ’s lands om ampten na te jaagen;
En v^at Johan belangt, die moet door lift van kant Eer hy naar Romen gaat; dus kryg ik de overh.ind;
Doch om deez’ aanflag naar myn oogwit te voltrekken, Moet nu de leeuw zich met het voflenvel bedekken.
Ik hoor gerucht____daar komt myn Zedemeelter aan:
Miffchien is hem bewuft wat hier is omgegaan.
Hy fchynt verbaaft, gewis hy heeft het konnen hooren: Doch laat ons veinzen en zyn reden niet verftooren.
OCTAVIUS, GARCIAS.
OCTAVIUS.
*7 o even heb ik een bedroefde maar’ verftaan quot;Daar naauwelyks myn hert nog kan geloof aan Haan.nbsp;Garcias! is het waar, ftaat gy Johan naar ’t Iccven.nbsp;h dit de les gevolgt die ik u heb gegeeven,
8 nbsp;nbsp;nbsp;DEDOODVAN
Waar voert de drift u heen ?
GARCIAS.
Moet ik de bitfe fmaad,
En lader, diehy door een’ ingekropten haat My toedryft, dan altoos vergeeten en vergeeveninbsp;Zo moeft geen aad’lyk bloedt door al myn aad’ren zweeven.nbsp;OCTAVIUS.
Wat noemt gy adelyk, de hand aan ’t zvraard te flaan Op ’t minftc woord waar door gy waant tezyn misdaan,nbsp;Want zeeker ’t is de waan waar door gy word bedroegen:
Of ftceds te ftofFen op het loËfelyk vevmoogen Van ouderen, die door hun daaden zyn vermaart,
Terwyl men roek’loos leeft van eer en pligt ontaart.
Of dat men hun , die van geen edel bloed gebooren, Verongelykt, verkort, beichiiupt, en dol van toorennbsp;In plaats van 'wedergift voor ’t langgenooten goed,
De onnozelheid noch dreigt te fmooren in haar bloed;
Dus is het heeden met vcele edelen geleegen:
Maar myn Garcias! ’t zyn geen adelyke weegen.
Schoon ’t hof daar tteeds op roemt: de deftige adeldom Beftaat in waare deugd, welks zuiv’re glans alomnbsp;De waereld overftraalt, maar niet in 't vorft’lyk wapen,
Daar menig hert zich al te dwaas aan blyft vergaapen, .
En gv dorit noch naar bloed? ógruw’lyke ergernis!
Een broedermoorder vlugt daar geen vervolger is,
Hy fiddert Heeds van angft, de w'anhoop ipanthem ilrikken , Het rits’len van een blad , een fchaduw doet hem fchrikken ,nbsp;Waar hy zig keert of wend, nooit vind hy troort of heul,nbsp;Het wroegende gemoed verllrekt hem tot een’beul.
Een'boezemüang die hem verfcheurt, en duizend dooden Doet llerven voor zyn’tyd. Waarheen, waar heen gevlooden,nbsp;Voor zulk een’ vyand die men eeuwig met zich draagt.
En in de welluft zelt de ziel inwendig knaagt.
G A R C l A S.
Ik beef voor zulk een ftraf, waar door ik al myn leeven Zou kwynen zonder ruil.
Ö C T A V l U s.
Wil dan met regt eerft beevet; Voor eene misdaad, die u daar toe brengen zou :
Zie toe: de wraak word fleeds gevolgt van naberouw,
JOHANENGARCIAS. 9 Dat hy u hoonen zou, indien gy hem geen redennbsp;Gegeeven had, óPrins! het is uw eigen fchuld:
De waarheid hoort men met verdriet en ongeduld.
Die kan niet by de lift en trotfe ttaatzucht duuren ,
Byzonder in een hof, daar weelde en ledige uurcn ’tVerftand verduifteren door overdaad en pracht:
Garcias! waar heeftude wraakzucht toe gebragtJ Ik had gehoopt dat gy in deugden uit zoud blinken.
Hoe zal dit haat’Iyk ftuk Florenflen over klinken,
Wanneer het fnel gerucht dit voor elk open legt.^
Met wat verfchooning zult ge uw Vader, die het recht Nooit kreukt, maar naar zyn magt altoos befchermt,pntnioeten?nbsp;Ga heen met waar berouw, en werp u voor zyn voeten,nbsp;Verzoek vergüTenis voor zulk een euveldaad.
G A U C I A S.
Hoe durf ik, ach myn Heer! koe durf ik in deez’ ftaat Hem naderen.^ ai, wil my tot een’ voorfpraak ftrekken,nbsp;OCTAVIUS.
Maar denk uw fchuld door geen bewimpeling te dekken: Uw jonkheid zal miflehien dan voor uw pleiten; dochnbsp;Garcias wagt u fteeds voor logens en bedrog.
Nu beeft gy: ach! waar moethetkwaadnietalvoorvreezcn Hoe dikwils heb ik u door lellen onderwezen.
Dat die de deugd betragt nooit fchrikt voor lyfsgevaar.
Al valt zy in ’t begin wat moejelyk en zwaar, ö! Die gebuigzaam zich kan fchikken naar de reden,
Is met zyn’ ftaat, altoos! hoe ’t gaan mag wel te vreden; Hy kan vrynioedig zich verdedigen, wanneernbsp;Hy eens gedagvaard word tot voorftand van zyn eer.
Ja fchoon hy word van elk verbannen en vcrfchoven,
De ballingfchap kan ’t ligt van blydfchap nimmer dooven , Zyn fchat is veilig voor den roof en dwing’landy,
VVie ooit in boejens zucht, hy leeft geruft en vry :
Het weldoen gaat, ó Prins! ver boven ftaat en kroonen;
Zo heerlyk weet de deugd haar minnaars te bcloonen, MaarVorften die een’ftaat regeeren , bovenal:
Befpiegel u dan in dit levendig kriftal,
Zy zal u haaft doen zien dat vuile boezem vlekken.
Aan eed’le zielen tot een’ laft en walg verftrekken:
Die
Betem dan door den tyd uw wrevelmoedig’ aart,
A j
-ocr page 20-DE DOOD VAN
Die niet alleen geen roem, maar rainji en onrufi: baart; Zo 7,ul: ge uw’ Vader nóch in de afgeleefde dagennbsp;Verheugen, ja, zo zal Tofcanen met behaagennbsp;U eeren, als men merkt dat een geflahenisnbsp;Zo fchoon als de uwe met een ziel verecnigt is.
Die noch veel fchooncr blinktidoor loftelyke daaden. Garcias, laat u van de deugd en wysheid raaden:
Kom gaan wy naar den Vorft, die ’t recht bemind en acht.
GARCIAS ter z.yden,
„ Uw Icflen hebben op myn inborft weinig kracht.
Eindt van 't terfte Deel.
-ocr page 21-JOHAN EN GARCIAS. n TWEEDE DEEL.nbsp;EERSTE TOONNEEL.
HELIONORA, CASSANDRA, CASSA NDRA.
•^evrouw, wat droefheid heeft uw hert zo ingenomcn
gy fteeds eenzaam zucht, wat doet uw Hoogheidfchroo-.Gy ziet den Staat gered: Florenflen leeft in ruft, (men? Wyl ’t vuur van burgerkryg is tydig uitgebluft:
De Vorft kan naar zyn wenlch met blydfchap zegepraalen, En de adel en ’t gemeen weer vrolyk adem haaien:
Staak dan uw druk, mevrouw, gy doet u zelf te kort. HELIONORA.
Hoe weinig weet gy, ach Caflandral waar 't my fchort; Doch de ondervinding heeft u nimmer doen beleffen,
Wat ramp den Grooten zelf in hun geluk kan treffen,
Hoe zeer het blinken mag vol luifter groots en fchoon: Waant gy dat heerlykhcid, ja zelf een Koningskroon,nbsp;Verzelt met welluft, roem en duizend praalcieraaden,
Die ’t dertel hof doen in een zee van weelde baaden,
Daar kieffe lekkerny door konft word uitgdceurt,
De ziel'geneezen kan, die fteeds inwendig treurt.
Door zorg en angft die op hun beurt elkaar verpoozcn i 6 Neen, fprei vry een bed van leliën en roozen,
Breng alles by wat ooit verftrekken kan tot vreugd,
Maak fteeds door nieuwe luft ’t begeerig hert verheugt:
’tls niets; zo lang ’t gemoed iets dood’lyks voelt vanbinnen; 'tGeen zy door overdaad nog reden kan verwinnen :
'tls waar wy zyn wel van den woefteti kryg bevryd,
Wy zien den lieven vrede in plaats van twift en ftryd,
Waar door elk onderdaan veel wrange vruchten plukte.
Dat onweer is voorby’t geen elk zo hevig drukte:
Maar, ach Caffandra! denkt gy niet met wat geruis,
De ftormen woeden op dit hoogverheven huis,
Hoort gy de orkaanen niet die ’t neder zullen ruk! en In eenen jammerpoel van duizend ongelukken ?
CASSANDRA.
Helaas! wat nevel heeft uw brein bezwallrt mevrouw»
Ik kan niet denken welk een hofllorm, ’t flerk gebouw Van uwen ftaat en ruil zou krenken, dies kan 't wezen.nbsp;Laai doch uw hert van die zwaarmoedigheid geneeicn.
H E L I o N o R A.
Vraagt gy naar reden van myn druk en hertenleed.
Daar gy de bitfe twitt van myne zooneu weet ,
Die uitgeborflen is cn door geen reen te helpen ?
Ik zie geen raad om ’t bloed van deeze wond te ftelpen,
Zy kankert in van dag tot dag, ó Medicis!
'Uw’naam die nu een roem voor heel Tofcanen is,
Zal haalt verdwynen in een damp van huiskrakkeelen.
Geen erger oorlog, dan daar kind’ren zich verdeden. Wanneer een vonk, die eerit inwendig fmeiilt en rookt.nbsp;Verandert in een vlam door Itorm opltorm geflookt,
Die alles dreigt in gloed en kooien te verkeeren,
Zal de algemaene ramp ons weinig kunnen deeren,
Zo lang ons eige dak wort van die plaag verfchoont:
Maar als haar woede zich céns binnen’s huis vertoont,
En wanden, poft en balk, en gevelen doet kraaken ,
Dan voelt men eerit de kracht van’t onweêrftaanbaarblaaken ; Zo gaat het met de twill die als een hevig vuur,
Door haat word aangeftookt, die W’ctten noch natuur.
Ja niets ontziet als zy haar wit maar kan befchieten,
Zy jaagt den vrede weg door duizend huisverdrieten.
Ach! die eens ’t einde zag van haar verwoefting,maar Wy ftecken noch , helaas in ’c midden van ’t gevaar,
En zyn vergeefs de vrees voor ’t oproer korts ontvloodcn, Nu d’ecne broeder tracht den anderen te dooden;
Dat is’t, CaHandra, dat myn blydfchap paaien zet:
Ik fidder voor ’t gevolg, en Cofmos ftrengc wet,
Die ’t bloed niet zal ontzien; een dood’lyk voorgevoelen Beneemt myn llaap en ruft, en doet my ftadigwoelen.nbsp;Rampzaal’ge kinderen ! die ftrydig zyn van aart,
Byzonder in een hof daar hoogmoed onluft baart,
Waar door de jongftc voor den óndften nooit wil zwichten, Garcias lach!
CASSANDRA.
Mevrouw, die kent te wel zyn pligten.
H E I, 1 o N o K A.
ï|
JOHAN EN GARCIAS.
CASSANDRA,.
H7 mint u teder met veel eerbied en ontzag.
Ook is hy Reeds geweeR de lieffle van uw zoonen:
Zyn broeder heetc hem ligt gedwongen tot dit hoonen, Miiichien is hy de bron van ’t haat’lykhuisgefchil.
hy de bron van ’t haat’ly!
H K L I o N o R A.
óNeen Caffandra, die is vreedzaam, zacht en Ril:
Maar wat de keur belangt van myn genegentlieden,
Die is gevallen op Garcias, wat de reden Daar van mag weczen is tot noch my onbekent:
Dit w'eet ik echter, dat ik nooit my heb gewent.
Om hem door dwaaze liefde en zucht iets toe te gceven,’
Op dat hy naar zyn drift en zinlykheid zouleevea,
ÓNeen, ik ken my vry van dat gevaarlyk kwaad.
Waar door zo menig kind, helaas! verlooren gaat;
Ik troeft my, wyl ik op myn fterfoed nooit zal klaagen.
Dat ik de luchtroê heb gelpaart in myne dagen :
Maar ach i ik kan my niet ontflaan van myne fmert;
De jongftgebooren legt den Oud'ren naaft aan ’t hert.
Dien zal men boven al op ’t tederfte beminnen:
Dit zag men al van ouds in de eerftehuisgezinnen;
De kleene Benjamin was Jacobs liefftepand,
Zyn vreugd, zyn vvenfch,ZYntrooft,toenJofcfwas vankant. Garcias; mogt my dat geluk van ugebeuren,
De duili’re wolken van zwaarmoedigheid en treuren,
Verdweenen uit myn ziel door zulk een heug’lyk licht.
CASSANDRA.
Mevrouw, daar komt de Vorft, die zal hem zynen pligt Wel leeren met verftand en tot de reden brengen.
H E L l o N o R A.
Ach, myn Cairandra; wou de Hemel dat gehengen.
COSMOS, HELIONORA, CASSANDRA, Ljfwtgtm, COS M O S.
V|^at’s dit myn lief, hoe zyt gy zo bedrukt? gy fchveitJ ” Dat had ik niet verwagt van uw ftandvaftigkeid:
Is dit uw’ dapp’re moed die in het ftaale wapen,
Myn ruftvertrek bewaakte en my liet veilig Raapen;
Gy doet uw ftarahuk van Toledo veel te kort.
»4
Daar Mapeis roem op draagd, nu gy hier traanen fiort.
H E L I o N o K A.
Toen was ’t een tyd om voor uw Hoogheid zorg tedraagen, Nu lyd natuur geweld door huisverdriet en plaagen:nbsp;MynHeer, wecrliou dien loop dan nier door kragt van reên,nbsp;Gedoog dat ik den ramp van myne zoons beween. ¦nbsp;COSMOS.
Ik wagt Garcias hier, om uit zyn’ mond te weeten ,
Hoe liy zich zelf zo los en roek’Joos heeft vergeeten :
De grond van deezen haat moet fpoedig zyn ontdekt,
Eer die ons deftig huis met gruwelen bevlekt.
Ga heen, Ipreek gy eens van die zaak met zynen broeder, Hy zal wel ongeveinfl: verklaaren aan zyn moedernbsp;Waar uit decz’ ©nluft fproot, op dat ik zie of hynbsp;Ook fchuldig is, zo kieft rechtvaardigheid geen zy.
H E L I o N o R A.
Ai, doe uzelf of hem door.heete drift geen fchadc.
Maar meng, is ’t mogelyk, uw ilrengheid met genade.
DERDE TOONNEEL.
COSMOS, Ljfwagtm.
COSMOS.
Laat my alleen. Helaas! hoe dwaalt een Opperheer,
Die langs een flibb'rig pad tot heerichappy en eer Geftegcn is, wanneer hy waant daar ruft te vinden:
Hoe konftig weet de fchyn onze oogen te verblinden r Had ik geluiftert naar rayn moeders wyzen raad.
Die fteeds voorfpeldc, hoe het wigtig pak van ftaat,
Door onëvvaarenheid myn fchoud’ren zou bezwaaren ,
In eenen ouderdom van min dan agtien jaaren,
Wat had ik niet al ramp en ongeluk geroydr Myn zöonen wierden niet gebeeten van de nyd,
Door ftaatzucht opgevoert om laag in ’t ftof te daalen,
Maar jeugdige yver, door geen reden te bepaalen , ¦Aanvaarde dit gebied, ’t geen voor my open ftond,
My dacht, daar vloogen niet dan roozen in myn mond; Maar ach! hoe waaren zy omringt met fcherpe doornen;
De burgertwift, die met haar opgeheven hoornen Afgryflyk van zich ftiet, was gruwzaam en verwoed,
Nooit raoê van moorden, en fteeds on verzaad van bloed, Door openbaar geweld of feoode lift en laagen;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dus
-ocr page 25-JOHAN EN GARCIAS.
Dus heb ik .weinig ruft gevonden in myn dagen.
En nu een flikkerlicht van vrede my befchynt In hooge jaarendoor veel ziektens afgepynt.
Die vaardig flaan om dit bouwvallig lyf te floopen,
(Zo glibb’rig is ’t geluk) komt my een’ftormbeloopen,
Die myne huiskiel dryft met kracht aan lagerwal.
Een voorfpe! van noch meer gevaar en ongeval,
Zo ’t vuur niet word gebluft. Wat is ’t een laft, alskind’rcB Hun ouderen met fmert, hun zelf met plaagen hind’ren?
Dit is die felle orkaan die my de ziel bezwaart.
Garcias en Johan zyn ongelyk van aart,
En tegen een gekant, daar d’oudfte zich genegen Tot deugd en zachtheid toont, ben ik in ’t hert verlegennbsp;Met d’and’ren jongeling, die niet dan vuur en vlamnbsp;Ten monde uitwaaflemt, en de glori van'zyn ftamnbsp;Noch zal bezwalken door zyn onbedwingb’re zeden,
Die niet te buigen zyn door dreigen, ftraf, of reden,
Zyn welgefchaapen leeft zet kragt en voedfel by Tot alles wat hy wil, waar door de hovaardynbsp;Dat monfter der natuur komt heim’lyk ingefloopen,
En zet, helaas! een deur van alle moedwil open,
Byzonder in een hof daar ’t al van welluft vloeit.
Waar by oprechtheid met haar gaven zelden bloeit.
Dit heeft den jongen fpruit bedorven, die zyn zinnen Meeft bezig houd om kwaad gezelfchap te beminnen.
Dien poel van onheil daar zich menig in verfmoort. ó Haaftvcrgangb’re glans van fchoonheid! gy vermoertnbsp;Meer zielen door uw waan als ’t oorlog met haar plaagcn.‘nbsp;Hoe zal ik beft die drift uit zynen boezem jaagen ïnbsp;’t Is kunft, ja groote kunft, om door een wys beleidnbsp;De kind’rcn op te voên naar recht en billykheid,
Ja, ’t heeft meer in, zyn huis,dan ftaaten te bellieren;
Nu moet men toornen, dan eens weer den teugel vieren Naar eifch van ieders aart; doch ’t kwaad dat hy begingnbsp;Toen hy zyn’broeder dreigde, ógruwd’! met de klingnbsp;Is onverfchoonbaar: hy moet zien, die eervergeeten,
Dat ik hier Rechter ben en Vader, of ’t geweten
Eens wakker wierd, en ’t hert tot deugd zich fchikkenwou^
Daar komt hy. Hemel! geef, dat ongeveinft berouw.
Hem voor de fchuld en ftraf mag fchrikken doen en yzen.
Op dat ik hem met vreugd genade kan bewyicn.
VIER-
-ocr page 26-COSMOS
ARCIAS, OCTAVIUS.
COSMOS.
^^ardas; kroont gy met decz’ gruweldaad uw jeugd, '*^is dit het proefttuk van uw deftigheid en deugd ,
't Geen my met blydfchap 7,ou verkwikken in myn dagen, Trotft gy myn ouderdom met huisverdriet en plaagcn,
Treed gy my dus op ’t hert die u in ’t hert bemind,
Of waant gy reeds te lyn in top van ftaatsbewind.
Dat gy hier m het hof. Ja zelfs nodi voor myne oogen,
Uw’ broeder dooden wilt? Helaas 1 wie kan ’t gedoogcn ?
Ik da verbaad om uw vrymoedigheid en haat.
Wat heeft Johan misdaan.' ik denk, niets, als voor ’t kwaad U trouw gewaarfchuwt: want ik ken zyn wyzezeden,
Hy heeft u mogelyk wat op de teen getrccden,
Want die ’t met u niet houd is deeds by u verdagt,
Miffchicn hebt gy hem eerft getergt, zyn deugd belacht,
Om ’t licht der waarheid door uw fchempen te verdoovcn, Want die word meed veragt in Vordclyke hoven :
En fchoon hy had al fchuld: moed gy dan dus veiwoed Uw’ eigen rechter zyn, en koelen in zyn bloed ,
Uw dolle wraakzucht om myn damhuis te befmetten?
Maar ’k zweer, ik zal wei voor de tweedemaal beletten.
Dat zulk een’hoon niet meer aan ons gedacht gefchied: Denk vry dat ik uw’ aart, die my op ’t hoogft’ verdriet.
Zo zal beteugelen dat elk daar van zal fpreeken:
Geen laffe Vader zal uw fnoode zielgebreeken
Steeds door de ving’ren zien, door dwaaze zucht verblind :
óNeen, ik ben een Vord die ’t heilig recht bemind.
Geen maagfchap of natuur zal iny daar in verhind’ren.
En ’t is een proef, als ik ’t betoon aan myne kind’ren. OCTAVIUS.
Myn Heer, hou in uw wraak en gramfchap doch de maat; Verfchoon zynjeugd die zich van’tfpoor vervoeren laatnbsp;Door heete driften, die wel zullen met de jaarennbsp;Verdwynen; door den tyd komt menig tot bedaaren;
Ik hoop noch dat dit vuur, nu flaauw door kwaade raad. Eerlang een licht z.il zyn voor deez’verlieeven Staat.
cos-
-ocr page 27-JOHAN EN GARCIAS. nbsp;nbsp;nbsp;17
COSMOS tegen 0Bavins. nbsp;nbsp;nbsp;^
Gyweetzyn fchuld, en durftgy nochzyn voorfpraakftrekken-Hoe is’t, Oftavius, zoud gy die vuile vlekken Noch kunnen zien.^ wat moet ik hooren? welk een fpyt;nbsp;Daar gy zyn zedevoogd en tweede vader zyt.
Met welke reen kunt gy zyn misdaad wederleggen ? GARCIAS.
Ach Vorft! ( wantnaaulyks zou ik vader kunnen zeggen)
Ik ben verdomt en door myn fchuld aan ’t hert geraakt,
Om uw rechtvaardigheid die my verleegen maakt.
Want hoe zou ik doch op uw gunden kunnen hoopen Die ik niet waardig ben, ’k heb my te zeer verloopen,
En tegen trouw en pügt myn broeder aangerand:
Ik heb de dood met recht verdiend, naardien myn’ hand ’t Ontzag gefchonden heeft; dies zal ik alle plaagennbsp;Verwagten met geduld en my gehoorzaam draagen;
Doch,heeft een w'aar berouw ’t geen d’allerhoogde Magt Beweegen kan, noch op uw ziel een weinig kracht.
Om uw gedrengheid door genade te bepaakn;
Zo bid ik laat een draal van uwe goedheid daalen Op deez’ rampzalige, die voor uw voeten legt:
Schenk my het keven, ’t geen de w'et my heeft ontzegt. COSMOS.
Hoe lidig is de dang nu in het gras gedooken ?
Die woorden zyn alleen maar met den mond gefprooken; Maar ’t hert Garcias! kant zich tegen deeze reen,
Zou ik uw woorden dan gelooven, neen, 6 neen :
Die ligt gelooft bedriegt zich zelf, en gaat verloeren,
Deez’ landaard is de kund van veinzen aangeboren. Florenflen heugt noch wel ten koden van haar rudnbsp;Hoe ’t zwaard gewet word, wyl men vleiënddreeld enkuft:nbsp;Men is niet veilig zelf by vrienden en vertrouwden:
Wat reden heb ik om u niet verdacht te houden i GARCIAS.
Ach vader! neem een proef, en zo gy dan bevind Pat u mishaagt, draf my als een wcérfpannig kind.nbsp;it Omhels uw knien.
COSMOS.
Sta op; ik wil het u vcvgeeven ,
Het geen gy roekeloos deez’ morgen hebt bedreven :
«laar iets Ipeelc my in ’t hoofd waar door gy word midrouwt,
i? nbsp;nbsp;nbsp;N'Jl
-ocr page 28-Nu gy Valorio noch voor uw’ raadsman houd,
Wiens vader my wel eer, zoo eerloos dacht te dooden;
Gy weet dat ik u die gemeenfchap heb verbooden,
Daar moet ge u van ontilaan, want zo ik merk dat gy Daar in volhard, wagt geen genade meer van my :
Want dus zoud gy op nieuw een lamenzweering voeden Die ftrafbaar is, al waar ’t op enkel kwaad vermoeden;
Dus wagt u voor een’ vloek daar ’t land van waagen zou.
G A R. C 1 A S.
Myn Vorft, ’k verzeekcr u van myn oprechte trouw, COSMOS.
’k Verzeker u dan van myn gunft. Daar komt uw moeder Verzeld met Prins Johan, uw' deugdelyken broeder,
Verzoen u nu met hem , en blus het vuur van haat.
Tot blydfchap van uw’ Ham en luifter van den Staat.
COSMOS, HELIONORA, JOHAN, GAH,-CIAS, OCTAVIUS, CASSANDRA. COSMOS.
Zie daar uw’ zoon. Mevrouw, ik w'eethoetrouwen teder Gy hem (leeds hebt bemind; dies geef ik hem u weder.nbsp;Maar met een ander hert als toen gy my verliet.
Ik hoop een eind te zien van ’t bitter huisverdriet.
HELIONORA.
Garcias, zult gy nu (leeds met uw’ broeder leeven In vriendfehap ?
COSMOS.
Op dien grond heb ik het hem vergeeven. GARCIAS,
O Ja, Mevrouw, w'ant ik verfoei de oploopenheid,
Die my zo driftig heeft van ’t rechte fpdor geleid.
Maar ach! ik twyffel of ge, ó broeder! zulk een boosheid Die ik, ó ramp! beging, uit haat en roekeloosheid,
Nu wel verfchoonen zult: of zoud gy door uw deugd? JOHAN.
Myn waarde broeder, ach! wat is het my een vreugd.
Dat gy een affchrik hebt van fpooreloozedaaden.
Gelukkig is hy die zich laat door wysheid raaden.
Ik denk niet meer aan al ’t geleedcn leed, eu gy
Den
-ocr page 29-JOHAN en GARCIAS. ip Den boei ontvlugt zyt ran de fnoodfte flaverny,
Vercenen we ons, om aan Florenflcn te vcrtoonetf.
Dat niet als weldoen in een ecd’le ziel kan woonen.
G A R C 1 A S.
Ach! dat ik u omhels, myn broeder! want gy geeft My ’t leeven, nu de wraak geen toegang by u heeft,
Die overwinning trotft de dapperheid der helden,
‘k Zal met myn vriendfchap u dit naar myn magt vergelden. COSMOS.
Myn hert was nooit, indien ik u gelooven mag.
Zo vol van vreugd, als op deez’ langgewenften dag.
HELIONORA.
Nu zie ik ccns het licht van myne blydfchap dagen,
Na zo veel nachten van verdriet en onweêrvlaagen.
Niets geeft aan de Oud’ren op de waereld zo veel vreugd,' Als dat hun fpruiten, fteeds geneegen tot de deugd,
Een kroon verftrekken voor eerwaarde en gryze haaren.
Wat zal my deeze ruft niet al genoegen baaren ^
Vaart voort myn zoonen in deez'lofFelyke eendracht,laat Aan ieder zien, hoe gy de wraakzucht nyd en haat,
Uit uwe zielen hebt gebannen, laat Tofcanen Gewoon in eene zee van zweet, en bloed en traanennbsp;Te baaden tot een fchrik van ieder nagebuur,
Nu weeten , hoe gy door een edelmoedig vuur Geraakt, niets hebt op ’toog dan door doorluchte daadenfnbsp;’t Geflagt van Medicis met lauren te overlaaden;
Zovloeje u rykdom , roem en voorfpoed teevens toe.
Groeit op als Oom Laurens, in weldoen nimmer moe.
Dat proefftuk van verftand , die waereldwyze rader.
C OSMOS tegen Johan,
Is alles tot de jagt reeds vaardig?
JOHAN.
Ja, Heer Vader. COSMOS.
Wel aan myn zoonen gaat met my en draagt u trouw.
Wat ook verand’ren mag, de deugd baart nooit berouw.
’t Is mens’lyk, als men valt door ichielyk overheeren, Maarnoüit weer op te ftaan is gruw’lyk ; wilt dit keren.
Eindt va» 't tweede Diel.
a© nbsp;nbsp;nbsp;DEDOODVAN
EERSTE TOONNEEL.
CONCINI, COSMOS. C O N C I N I.
WAt
kt is ’t, myn Vorft, dat u dus eenzaam dwaalen doet.^ COSMOS.
De vrees voor eenigleed, myn vriend, ontroert mvn bloed. Want nu ik ’t wild zoek na te fpooren, diep verborgen.
Zo word ik zelf gejaagt door duizend wrccde zorgen.
C o N C I N I.
Hoe! word Vorft Cofraos nu van yd’le vrees gekweld,
Die door zyn wys beleid het oproer en geweld,
Gelukkig uit den Staat vol moed heeft weg gebannen: Florenflen is verloft van all’ die aardstirannen,
Die liftig onder fchyn van vryheid, woeft en wild.
Veel ftroomen hebben van onfchuldig bloed gefpilt.
Waar door de baatzucht, die zich nimmer laat verzaaden, De handen ruim kreeg om veel fchatten op te laadcn.
Is niet Albiffis, en Valoris, en ’t geflagt Van Soderin verftrooit, of deerlyk omgebragt ?
Ja Strozzis bragt zich zelf lafhertig om het keven,
Op dat hy van ’t verraad geen reltenfchap zou gceven;
Dus zaagt ge al vroeg u van uw vyanden ontlaft:
En Puccis, naderhand, aan zulk een’ gruwel valt.
Met Corbinellis en Aftolf zyn vlockgenooten,
O.m uw doorluchtig huis van dit bezit te ontblooten,
Zyn die, o Vorft! met al hun aanbang niet vergaan*
Wie is ’er die de hand nu aan uw’ ftara durft Haan?
Geen famenzweering zal zich tegen u befluiten,
Oy liet het al in ruft, van binnen en van buiten:
Niets is ’cr dat u op de waereld meer bezwaart:
Geheel Europe roemt, uw deugd, uw’ dapp’ren aart.
En wysheiJ, die aan elk kan tot een’ fpiegel ftrekken,
Zy prytt uw ftaatkunde om daar voordeel uit te trekken:
Ja Rtiiue, ’t fiere Rome is moedig op uw eer;
Wy zien in ii ö Vorft l den eerflen Cofmos weer
Dien
-ocr page 31-J o H A N E N G A A C I A S. at_ Dien Borgerkoning, en dien Koninglyken borger.
Dien Vader van zyn volk en trouwen beilbezorger.
Dus draaft gy loflyk op het eerfpoor van Auguft,
Dien Keizer, die wel eer de waereld bragt in ruft:
Op hem kon Rome, op u Tofcanen veilig flaapen:
Gy voert zo wel als hy den Steenbok in uw wapen.
Dat heraelteeken waar by elks geboorieftond Te kennen was, dus kreeg ’t geluk een' vaften grond.
Wat kan uw Heerlykheid op aarde meerder wenlTenJ Uw zoonen zyn verzoent tot blydfchap van Florenflen;
Pluk dan de vruchten van uw gtori, laat uw hert Geneezen van den waan, daar 't van beftreeden wert.'nbsp;c o s M o s.
Schoon 't alles waar is, 't geen gy my hier ftelt te vooren,
’C Kan echter 't wreed verdriet in myne ziel niet finooren: Geduurig fpeelt my de aart van mynen zoon in ’c hoofd.
C o N C 1 N I.
Hy heeft berouw getoont en beterfchap belooft,
Nu moet gy met geduld den uitflag daar van wagten. COSMOS.
Zou ik gelooven, 't geen hy zegt? met geen gedachten,
Dc vleiers blaazen hem bedrog en hoogmoed in.
Uit Spanje kryg ik ook geen tyding naar rayn zin:
De Prins van Parma tragt Francois verdagt te maaken Aan 't hof, om maar alleen in 's Konings gunll: te blaaken;nbsp;Het ftamhuis van Farnefe is daar te hoog geacht.
C o N C 1 N 1.
Heeft dan de ballaardy op Vorften zo veel magt,
Dat zy de Princen uit een wettig bloed gebooren,
Door hun verwaandheid, als ’t hun luft, maar ringeloorcn? Ontbied uw’ zoon weêr t'huis, op dat hy als een ftutnbsp;U onderfchraag’, dit is myn ’s oordeels wel zo nutnbsp;En edel als aan ’t hof in ilaverny te leeven:
Den ftam van Medicis hoetd niemand toe te geeven In moed en adeldom , hy zy ook wie hy zy:
E Flips een Ryksmonarch, gy zyt zo goed als hy.
Wenft gy den Prins in top tc vys’len, dat hy huwe Aan een verheeven huis, zo heerlyk als het uwe,nbsp;leeft gy buiten vrees van overmagt, en vry,nbsp;onafhank’lyk van de Spaanfe dwing'landynbsp;^ic aan dc waereld wel de wet zou wi4?n ftelkn.
B 3 nbsp;nbsp;nbsp;Waal;
-ocr page 32-DEDOODVAN
Waak op, myn Heer, en laat u daar niet meer van kwellen; Dus is Oom Laurens u voorgegaan, waar doornbsp;Elk Vorft hem tot een’ vriend en Bondgenoot verkoor.
COSMOS.
’t Is waar, de luifter van zyn loffelyke deugden,
Bl ink als een held’re zon, die ieders hert verheugden,
M''elks glans al ’c minder licht der ftarrcn heeft verdooft.
Dat bleek, toen hy zich zelf opÖfFerde, en zyn hoofd Te Napels bragt, (waar wierd ooit grooter trouw gevonden )nbsp;Op dat hy deezen ftaat, gantfch krank aan duizend wonden ,nbsp;Alleen geneezen zou door een beroemde dood:
Een edelmoedigheid, zo ongemeen en groot,
Dat Ferdinand, in plaats van hem te ftaan naar ’t leeven, Zyn vriendfchap heeft gezogt, en hem ten top verheëvemnbsp;Van eer en gunft: zo red een ryp en vlug verftand, inbsp;Verzeld met deugd en moed, ’t verleegen Vaderland:
Maar, ach, Concini! wie zou nu een’ Brutus vinden Alshy, om zulk een zaak te durven onderwinden, .nbsp;Wanneer eenzwaare ftorm van oproer zich verhief.
In weelde en weliuft heeft men ’t leeven veel te lief.
CONCINI.
Maar die niet ziek is heeft geen middelen van nooden;
•’t Gedrocht van onrult is door uw beleid gevlooden.
COSMOS.
Maar zo ’t eens weder kwam, zo was de Staat in laft. CONCINI.
Maak dan door ’t huw’lyk van Francois uw banden vaft,
Zo zal men u door lift noch lagen ooit befpringen:
Vergeef my dai ik bier zo fterk op aan kom dringen;
Myn phgt, uw ouderdom, de zorg voor deezen Slaat,
’t Verbind my alles om u dcez’ getrouwen raad Te geeven.
COSMOS.
Ach, myn vriend! gy toont my klaare blyken , Dat fteeds uw zelfbelang voor myne ruft moet wyken:
Gy zyt het die fteeds waakt voor myn doorluchtig bloed.
Uw voorftel om myn’ zoon t’ontbieden, vind ik goed;
Doch ¦’t moet allengs en met voorzigtigheid gefchieden.
Maar, achl watzieik, ’t geen my doet van granilchap zieden: Het is Garcias met Valorio Myn vrind.
Nu merk ik eerft hoe vals hy my in fchyn bemind;
JOHAN EN GARCIAS, 13
Boch hat ons hen befpieti in fchaduw van dcez’ boomen, Om achter ^t oogmerk van hun famenfpraak te koomen,
Cofinos
GARCIAS, VAt-ORIO.
Cone 'mt ttr Z.yde-
GARCIAS.
¦„ik 7,ie myn’ Vader, dies is’t nodig datik veins.
V nbsp;nbsp;nbsp;A L O K I O.
Nu juicht uw hert van vreugd, maar wat wil dit gepeins Wat is ’t Garcias, dat u nu noch kan mishaagen inbsp;GARCIAS
Zyt gy ’t Valorio.^ hebt gy my iets te vraagen.?
Zo doe het kort, ik moet myn’ broeder zoeken.
V nbsp;nbsp;nbsp;A L o R I o.
Heer,
Uw gunft en vriendfehap is ’t die ik alleen begeer:
Ik zoek iets dat ik heb met hertenleed verlooren,
Wel eer hebt gy my tot uw boezemvriend verkooren. Wat lift, wat nyd, wat haat, kon my van zulk een’ fchatnbsp;Berooven, die ik zo gernft met vreugd bezat inbsp;GARCIAS.
Neen, neen Valorio, ’k zie nu met beter oogen,
Nu merk ik dat ik door uw vleien ben bedroogen,
’k Verfoei het kwaad dat ik van u heb aangewent.
Myn Zedemeefter heeft al vroeg my ingeprent.
Dat edelmoedige, ja hooggebooren zielen,
Zich nooit verwaardigen zo laag in ’tftof te knielen ,
Voor nyd en zucht tot ftaat: dat deftigheid en deugd,
Het befte pronkcicraad en roem is voor de jeugd.
Geen diamantftraal kan by zulk een’ luifter haaien;
Dies luft het my niet meer met u van 't fpoor te dwaakn: Aan uw verkeering is maar fchande en oneer vaft,
Ik walg van uw vergift, gy ftrekt my tot een’ laft: ^anneer ik overdenk, dat ik uit de eed’le lootennbsp;Van Medicis, een ftam vol lof ben voort gefprooten,nbsp;gy» ó fmaad! van een’ verrader boos en wreed.
tGee»
Die-heel Florenffen in een’ poel van ’t zwaatfte l,“ed .Wou dompelen, doorfnood en eerloosl^ipensweeren.
-ocr page 34-2.4 nbsp;nbsp;nbsp;DEDOODVAN
’t Geen Vader naau’lyks wift van zynen bals te weeren; Moet ik my fchaamen, dat ik ooit gemeenzaamheidnbsp;Met u gehouden heb; dies wil ik me aan ’t bejeidnbsp;hii luiv’re zeden van myn’ broeder overgeevea ,
En fteeds met hem in vrede en vafte vriendfehap leeven: Maar gy, die ieder door uw kwaad gedrag, een vleknbsp;Tragt aan te wryven tot bederf; ga heen, vertreknbsp;Verbafterde edelman, en laat u nimmer vindennbsp;Voor myn gezicht, want ik zal my niet meer verbindennbsp;Met u , wiens boosheid my eerlang bedroeft ten valnbsp;Zou brengen, daar ik my met ernft voorwagten zal.
GARCIAS^ Cofmos en Concini ter z,yden.
Die weêrparty is reeds kloekmoedig afgcflaagen:
Mn nbsp;nbsp;nbsp;ilr nit- mvnnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vni1pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;iïi^lt;TP
Nu moet ik uit myn hert de vuile driften jaagen , Van weelde en zucht tot ftaat, zo raak ik eenmaal vrynbsp;Van deez’ vergulde, doch vergifte flaverny;
Zo zal ik teevens ruft, en roem, en vreugd behaalen, £n van myn vyanden gelukkig zeegepraalen.
]k zoek myn’ broeder, om hem dit te doen verftaan. En hoe zyn wyze raad my heeft aan ’t hert gegaan.
VIERDE TOONNEEL.
CONCINI, COSMOS.
CONCINI.
11 ziet gy dat hy is verandert van gedachten ;
Wie zou die deugd van zulk een’jongeling verwagten, Hoe kragtig is zyn moed geneigt tot tegenweer?
Hy is deTreugd en kroon uw ’s ouderdoins, myn Heer. COSMOS.
Ach! mogt dat waarheid zyn Concini, ’k zou myn dagen Gelukkig achten , zelf in ’t midden van de plaagennbsp;Die ’t oorlog met zich fleept.
CONCINI.
Hoe, twyffelt gv dan noch
Aan zyn berouw }
COSMOS.
ója, ik ken het vals bedrog»
JOHAN EN GARCIAS. nbsp;nbsp;nbsp;igt;
Waar raeê de waereld zich kan met vernis blanketten;
Oni ’t fchranderfte vernuft met logens te belnietten.
C o N C I N I.
Maar waarom zou liy dan Valorio met fmaad Bejegenen , indien hy met geen’ bitt’ren haatnbsp;Tot hem en zyn gedrag was hevig ingenomen:
Myn Heer, voor wienzouhy dochveinzen, voordeboomcn? Hy waande dat hy zich alleen in ’t bofch bevond;
Dies ruft uw wantrouw op een’ wankelbaaren grond.
COSMOS.
Ik wil u dan , alleen om dat ik 't wenfch, gelooven.
De hoop, hoewel men vreeft voor’tergfte, dry ft fteeds boven In ’t vaderlyk gemoed door een verborgen vuurnbsp;Uit zuiv’re liefde ontftaan; zo kragtig werkt natuur.
Dat zy, hoe zeer de zorg en anglb daar tegen woelen,
Ons dwingt, om ’t befte van de Idnd’ren te gevoelen.
De Hemel weet wat ons in ’t eind befchooren is;
Dies ftel ik my geruft, tot dat de diiifternis
Van myn zwaarmoedigheid door reden moet verdwynen.
Op dat de zon van vreugd met grooter glans mag fchynen.
C o N C I N I.
Wie ftaat, met zulk een deugd en moed gefterkt, niet pal. Voor al de flaagen van het wiflTelbaar geval.-*
Wat fmaad, wat ongeluk zou hem noch kunnen deeren,
Hy kan een waereld volgevaar en ramp braveeren,
Hy is kloekmoedig, zelf in ’s vyands wreede klem; ó! Zulk een groote ziel ziet alles onder hem.
Vaar voort, myn Heer, in die verheevene gedachten ,
Wagt alles af, zo mift de vrees haar grootfte krachven ,
Want die ’t verlies van goed, van bloed, en waan van eer Met een bedaart gemoed getrooft is, wenfcht niet meer.nbsp;Gelukkig is hy die zich fteeds naar ’t lot kan voegen.nbsp;Rampzalig is hy die zich nimmer laat genoegen.
Daar d’eeifte’tnoit aan vreugd ontbreekt, ’tzy ook hoe’t gaat, Verteert de laaftein ’t vuur van fmert, door eigenbaat.nbsp;COSMOS.
Gy weet de deugd, zo fchoon en heerlyk af te maaien.
Dat elk verheven moet op haar vergoode ftraalen,
Want haarbefpiegeling is wonderlyk voor ’t oog,
Maar
Doch, tot haar toegang, is de weg heel fteil en hoog ’t Is ligt zich in haar glans te weiden met gedachten,
B S
-ocr page 36-i5
DE DOOD VAN
Maar ’t valt byzonder iwaar haar wetten te betrachten,
C o N C I N I.
'tls waar, maar doorgewoonteen moed, verdwyntdefmert, Wanneer haar waarde we! begreepen word in ’t hert.
Maar wie verlloort ons op deez’ ongebaande wegen? COSMOS.
Het is Odlavius; wat maakt hem dus verleegen?
Hy is verbaad, ontzet, en ’t weezen is vol fchrik.
Ach, myn Concini! in dit droevig oogenblik,
Word ik als overftelpt met doodelyke plaagen.
Waar heen, Odlavius: wat maakt u dus verflaagen!
OCTAVIÜS, COSMOS, CONCINI. OCTAVIUS.
A ch Vorft! vind ik u hier, ik heb u lang gezocht.
COSMOS.
Hoe word myn ziel beftormt van vrees en achterdocht!
Wat is ’er gaans^ wil my uw droefheid openbaaren. OCTAVIUS.
Ben ik het, ach! die u dit lot nu moet vcrklaaren.' è Medicis! hoe word uw luider dus vertreên.
Uw zoon is omgebragt.
COSMOS.
Garcias? fpreek.
OCTAVIUS.
6 Neen!
Maar washy ook, helaas! onnoozel ojtngekomen.
Uw ziel zou minder voor ’t gewigt der rampen fchroomen : Het is de Prins Johan, die fpiegel van de deugd,
Myn liefde voedüerling, waar aan ik al myn vreugd En welbehaagen zag.
COSMOS.
Maar zyne moordenaarcn,
'/yn die al nagejaagt i
Ach! laat my wat bedaaren.
Eer ik u de uitfpraak doe van ’t droevigde ongeval.
Welks wcêrga mogelyk de tyd noit baaren zal.
2'/
JOHAN EN GARCIAS.
COSMOS.
Meld my zyn’ beul, of laat my hier niet langer toeven,
Op dat ik ’t zelf ontdek.
OCTAVIUS.
Hoe zult ge uw ziel bedroeven, Wanneer gy hooren zult, ach! welk een zwaare nood.
Dat uwe jongfte zoon den oudften heeft gedood.
COSMOS.
Garcias! ach myn vriend Concini! dit ’s de reden.
Waar door myn hert ilecds wierd in 't heiraelyk beftreedeli. Wat tyd beleef ik? hy verdelgt met eenen flag,
De hoofdwet van natuur, en ’t kinderlyk ontzag:
Maar hoe kan ’t zyn, hyheeftnochkortsdaarik’tkonhooren Valorio met al zyn’ aanhang atgezwooren,
Ja zelf getoont dat hy met fchnk en naberouw,
Zyn kwaad gedrag verfoeide, en wenite in liefde en trouw Met zynen broeder al zyn dagen af te leeven.
Helaas! wat heeft hem tot dit gruwelftuk gedreeven? ó Onverzienc flag! hoe treft gy my met Imert.
OCTAVIUS.
’t Was veinzery myn Vorft, hy droeg ’t vergif in ’t hert. COSMOS.
Zyn ’t menfehen, neen, ó neen,’t zyn monflers die hier woonen? Florenffen komt zich als een Paradys vertoonen,
Maar ’t krielt van flangen en gedrochten, boos en wreed. Verhaal my ’t geen gy van dit broedermoorden weet.
OCTAVIUS.
De wraakzucht plaagt uw huis hoe langer hoe verwoeder.
Bleef echter my de vrees van zyne fchyndeugd by, Dies ging ik met hun in 't Laurierb
Na dat Garcias was verzoent met zynen broeder.
Laurierbofch, daar wy vry Eu onverhindert met elkander konden fpreeken:
Daar toonde ik wat al ramp, wat onheil en gebreeken De broedertwift verzeldc, en welk een ruit en vreugdnbsp;Hun d’eendracht baaren zou, indien zy door de deugd.nbsp;Die altoos word gevolgt van onvergangb're zegen.nbsp;Getrokken wierden om langs loffelyke wegennbsp;Te rtygen op den trap van roem en heerlykheid.
Zy fcheenen beide tot myn raad geheel bereid :
wear
Hier op verliet ik hen, maar met een hert vol zorgen: En diepe angftvallighcid in ’t heimelyk verborgen
-ocr page 38-,8
DE DOOD VAN
Weêr'hield my in myn’ loop, myn voeten wierden vlug, Als of my iemand joeg, toen trad ik weer terugnbsp;Helaas! wat zag ik ? ach! had ik het nooit geweeten.nbsp;ó Doodiyk fchouwfpel! ’t geen ik nimmer zal vergeeten.
Ik zag den Prins Johan, 6 gruwel! aan den voet Van eenen lauwerboom gewentelt in zyn bloed,
Zyn tong fcheen noch, hoewel belemmert, iets te klaagen, Hy greep myn hand, want zyn verduilierdc oogen zagennbsp;My voor zyn’ moorder aan; zo fprak hy: vlttgt, ai vlugtnbsp;Garcias! fchuw dit land , en kies een ruimer lugt,
Want Vader z,al u nooit deex.’ gruweldaad vergeeven,
Gel'jk ik »... en dus verdween dat koft’lyk leeven.
COSMOS.
ó Myn ftandvaftigheid! hoe wykt gy ? neen houd ftand Tot redding van ’t verdrukte en kwynend Vaderland.
6 Hemel! laat myn ziel door wanhoop niet bezwyken. Maar doe deez’ nevel door het licht van reeden wyken.nbsp;Waar is het lyk ?
OCTAVIUS.
Ik heb het heel geheim en ftil Doen draagen op myn hoeve: is ’t nu, ó Vorft, uw wilnbsp;Dat wy het naar het hof vervoeren?
COSMOS.
Ach myn vrinden!
Ik weet naait wat ik in deez’ flaat zal onderwinden,
Door duizend rampen word ik op het hert getreén:
Ik heb uw hulp van doen in deezen nood : ga heen,
En wil den dooden in zyn flaapvertrek bewaaren,
Gy moet de zaak niet aan de Hertogin verklaaren,
Noch aan Garcias; want zy zullen ’t uit myn mond.
Helaas! te v/el verdaan. Ga voor, ik volg terftond,
COSMOS.
Maar
^'At moet een Vorft niet al verdraagen, ” Hoe duur Haat hem de heerfchappy ?nbsp;Hy is noit veilig voor de laagennbsp;Van ’t hof, daar valffe vleiërynbsp;En ftaatzucht hem ’t gezicht verblinden;nbsp;Hy zoele’ vry overal zyn ruft,
-ocr page 39-*9
JOHAN EN GARCIAS. Maar ach ! hy lal ze nergens vinden,
Dat licht is voor hem uitgebluft;
Elk zoekt zich zelven te verhoogen ,
Hy vzord maar om ’t genot bemind,
En wie is met zyn leed bewoogen,
Wanneer zyn ftaat door tegenwind Word aan een’ lagerwal gedreeven?
Byzonder hier, daar fnood verraad.
Om hem den laaften flag te geeven ,
Geroemt word als een eed’le daad :
Maar al die wederwaardigheden
Zyn niets, by ’t bitter huiskrakkee!,
Waar van hy daag’lyks word beftreeden.
Kreeg iemand ooit hier van zyn deel,
Ik ben daar meede als overgooten.
Ach myn Garcias! toen ge, 6 fmert!
Johan hebt met uw’ dolk doorftooten.
Stiet gy uw’ Vader in het hert.
Wat baaten u die eed’le ftraalen Van fchoonheid , die zo kort van duurnbsp;Haar glanffen zullen onderhaaien,
Nu ge als een monftcr van natuur.
Het licht niet langer meugd genieten ^
Wie is zo dwaas, die wenfcht en zucht Om fpruiten, die door zielsverdrieten,
Een wrange en doodelyke vrucht.
Van hertzeer baaren voor veele Ouders;
Gelukkig is hy , die dat juk Nooit heeft gedraagen op zyn fchouders;
Men zwyg’ van and’re ramp en druk,
De huistwill, vaardig tot bederven,
Doet ons fteeds duizend dooden fterven.
E:nJc van 't derde Heel.
3® nbsp;nbsp;nbsp;DEDOODVAN
HELIONORA, COSMOS, CASSANDRA. Lyfwagten.
HELIONORA.
ben bekommert waar myn loon Johan mag wcczen.
Een ongewoone fcbrik doet my fteeds voor hem vreezen. COSMOS.
’k Verzeeker u Mevrouw, ik weet wel waar hy is.
HELtONORA.
Ach Heer! verlos my dan van deeze ontfteltenis Waar van myn bange ziel zo dood’lyk is bezeeten:
Indien gy ’t weet, myn lief, mag ik ’t dan ook niet wecten J c o S M O s.
’t Is u bewuil dat hy, ’t zy waar hy zich bevind,
’t Gewoel van ’t hof verlaat en de eenzaamheid bemind. Heel ftrydig met den aart zyns broeders, die zyn dagennbsp;Meeft overbrengt daar hy ’t gefelfchap kan behaageu.
Myn lief, hy is, niet lang geleeden, noch gezien In ’t heerlyk lulihof van Oiftavius, miflehiennbsp;Heeft hy van deezen nacht daar zyn verblyf verkooren:nbsp;Bezadig u ,gy zulthaaft tyding van hem hooren.
Waar is Garcias ?
HELIONORA.
In zyn flaapvertrek, myn Heer,
Maar zonder ruft, hy loopt in ’t hof fteeds heen en we,êr. Verflagen en vol zorg voor zyn’ geliefden broeder,
En troofteloos om al de rampen van zyn moeder.
COSMOS,
De nieuwe vriendfehap is dan wonder groot van kracht. HELIONORA.
Hoe zegt gy dit zo koel: is hy by u verdacht.^
Gy fchynt aan zyn berouw geen meer geloof te geeven.
C O S M o s Ier zyde.
„ Zo gy de waarheid wift, helaas! hoe zoud gy bceven. HELIONORA.
Uw aart kwam nimmer met zyn inborftovereen,
Om ’t minlle kwaad fprong hem uw ftrafheid voor de fcheen.
COS-
-ocr page 41-COSMOS.
En gy. Mevrouw, waart gy niet mild van medelyden;
Uit dwaaze liefde die de tuchtroê houd ter zyden i De moederlyke zucht weêrhoud al veel de handnbsp;Des Vaders, waar door ’t kind ontzag en pligt verband.nbsp;HELIONORA.
De ftraf doet dikwils ’t kind door wanhoop fpoorloos dwaalen;
COSMOS.
Behoorelyke ftraf kan beft de drift bepaalen.
HELIONORA.
Maar is die al te hard dan flikt het zaad van deugd. COSMOS.
Het teder rys word ligft geboogen in de jeugd.
HELIONORA.
Haaft buigt men iets dat breekt, wie mikt het juift zo effen ^ COSMOS.
Hy is gelukkig die de rechte maat kan treffen.
HELIONORA.
Een wyze vader mengt het wrange zuur met zoet.
COSMOS.
Een wyze moeder ziet naar d’aart van elks gemoed:
Den eenen moet men flreng, den and’ren zacht regeeren: Die door den toom niet wil moet door de fpooren leere»,
HELIONORA,
Hoe weinig word de ftraf geJeenigt, heet op wraak? COSMOS.
Hoe word de tucht verzuimt, als welluft en vermaak En alle dertelheid met vreugd word toegelaaten?
’t Geen duizenden verdelgt in hooge en laage ftaaten:
Men ziet het overal, niet eens, maar menigwerf.
Zo zend men lachende de kind’ren naar ’t verderf:
Noch noemt men ’t liefde om ’t hert aan ’t teder krooft te binden,’ Maar waar is grooter haat en wreedheid doch te vinden ?
’t Onnoozel lam gaat dus ter flagtbank heel verblyd,
Terwyl de befte fchat, de nooitherhaalb’retyd Verlooren gaat, om hier wat nuts en goeds te wecten:
Wat vader fiddert niet, wat moeder kan ’t vergeeten? Wanneer zy denken dat een hooger Oppermacht,
Hun af zal vord'ren, hoe zy hebben opgebragt,
Die panden , hun van Hem uil lout’re gunft gegeeven: Hoewel ’t gebeuren kan in ’t wiffelvallig leeven,
fiiüM
(Enach! 't gebeurt niet dan te veel,) dat ftraf, noch ban ;
-ocr page 42-3ï nbsp;nbsp;nbsp;DEDOODVAN
Noch onderwyïing noch beftiering helpen kan.
Maar dan zyn d’ Oud’ren noch gelukkig in die plaagen i Als ’t buiten hunne fchuld dus kwalyk komt te flaagen.nbsp;Ik breng dit nu niet by om uw' bedroefden geeftnbsp;Te hoonen, neen, ó neen! ik weet gy zyt geweeftnbsp;Met my in een verftand tot welftand van uw looten.
Uit Medicis, en uit Toledo voort gefprootcn;
Twee huizen die geen vlek ooit leedenin hun ftam, Wyl ieder uit de deugd zyn’ eed'len oorfpronk nam.nbsp;Daar komt Concini die fteeds waakt voor myne zaaken,nbsp;Myn trouwe vriend op wien ik altyd ftaat kan maaken:nbsp;Laat ons, met uw verlof, alleen Mevrouw, en zegnbsp;Garcias; dat ik na een ernftig overlegnbsp;Iets heb beflooten ’t geen hy aanftonds moet betragten :nbsp;Dat hy niet elders ga , ik zal hem hier verwagten.
COSMOS, CONCl N I, Ljfwagten.
COSMOS tegen de L'^fwagten, en •verder tegen Concini, VErtrekt. Is ’t ai befteld het geen ik heb belaft?
C o N C 1 NI.
ó Ja, deez’ fchutfcherm hangt maar aan twee haaken vaft. Waar achter ’t lyk is van uw’ waardften zoon geleegen,nbsp;Gelyk men ’t vond, helaas! op ongebaande weegen.nbsp;COSMOS.
Weet niemand van ’t geheim, of is deez’ broedermoord Door ’t fnel gerucht verfpreid, ’t geen alles wat het hoortnbsp;Geen oogenblik verzwygt?
CONCINI.
Neen Heer, maar wat zal’t weezen? Wat neemt gy voor, myn Vorft, waar toe ditangftig vrcezen ,nbsp;Voor ’t openbaarcn van een zaak daar uw gebiednbsp;• Wclhaaft van waagen zal? Kan dit uw zielsverdrietnbsp;Verzachten?
COSMOS.
Neen myn vriend, maar’kzal u de oorzaak zeggen Ik wagt Garcias hier, om ’t ftiik hem voor te leggen ,
Ik moet eens zien wat in dien valffen boezem woont ;
33
JOHAN EN GARCIAS.
Zo hy de moord ontkent en zich hartnckkig toont.
Door logens en bedrog, het eerfte werk van fnooden,
Zal ik hem onvoorziens door ’t aanzien van den dooden Verraflen, want ik moet het uit zyn’ eigen mondnbsp;Verdaan, zo deunt het recht op eenen vaden grond.
C o N C 1 N 1.
Maar als hy ’t nu bekent, hoe zult gy met hem leeven ? COSMOS.
Gy moet na dit gefprek, my daar eens raad in geeven. Daar is hy. Zie, hoe fier vol trotsheid komt hy aan,
Het gruwelduk fchynt hem niet eens aan ’t hert te gaan.
GARCIAS, COSMOS, CONCINI.
_ nbsp;nbsp;nbsp;GARCIAS,
at is ’er van uw’ diend, geduchte Vord, en Vader?
COSMOS Teg^en Oincini.
„ Hy is niet eens ontroert, die booswigt, die verrader.
Tegen Garcias,
Waar loopt gy dat men u deez’ dag niet heeft gezien ? Verklaar my waar gy hfebt geweefi , en ook met wien:
Ik moet het weeten: dies hou niets voor my verhoolen. GARCIAS.
Ik raakte in ’t jaagen van het rechte fpoor te dooien. COSMOS.
„Hy fpreekt de waarheid , ach! maar in een’ and’ren zin.
Tegen Garcias,
Waar is uw broeder, die u uit een ted’re min Omhelsde, kan zyn deugd en vriendfehap u behaagen ?
GARCIAS.
Ik wenfeh van herten hem myn dienden op te draagen. COSMOS.
*t Schynt wonder dat uw’ aart zo dra vernedert is.
GARCIAS.
Niets dat my meer vernoegt dan die verbintenis:
Wy zyn nu eens van aart tot luider van uw Staaten. COSMOS.
Ik had bevoolen dat gy hem niet zoud verlaatcn;
Waar is hy nu ?
CAR-
GARCIAS-
Miffchieii ook op de jagt verdwaalt. Cosmos.
Maar waarom hebt gy hem niet vroeger achterhaalt,
Nu is de dag gedaalt, wat lal men onderwinden ?
GARCIAS.
Is hy niet oud genoeg om zelf den weg te vinden ?
Ik ben zyn hoeder niet.
COSMOS-
Gy tergt noch myn geduld.^
’t Is lang genoeg geveinft. Ik weet; gy kent uw Ichuld,
GARCIAS.
Ik weet noch ken geen fchuld, ’k heb ncit myn pligtgefchonden,
COSMOS.
Hebt gy uw’ broeder in ’t Laurierbos niet gevonden }
GARCIAS-
p Neen, myn Vader, ’k heb ook niets van hem gehoorf,
C o S M o s-
Zo weet gy niet dat hy, o gruwel! is vermoord ?
GARCIAS.
Vermoord, helaas! vermoord , ó al te felle flaagen'.
Ik ben niet machtig om dat zwaar verlies te draagen.
Weet gy den dader?
COSMOS.
Ja, hy is reeds in myn macht.
En ook bekend.
G A R C I A S.
Ach! dat men ’t gruw'lyk monfter flacht,
Wie is ’t gt;
C O S Vt O s.
Garcias is ’t, zyn eervergeeten broeder, Schynheilige, wat leeuw, wat tiger isverwoeder!
G A K C I A S ter z.ydcn,
,,7,oulichaam door myn' latl dan niet begraven
,, ó Ja, men (lelt my maar ten toets, uit waan en Ichyn;
„ Valorio heeft dit maar al te wel befteeken;
,, Maar 'k zal dien hoon haaft aan dien ouden fuffer wreeken. COSMOS,
W’atfpreekt gy binnen’s monds, watmompeltgeaaneeuzy’ ? GARCIAS.
Dat ik verbaad fta, dat men my met moordery,
-ocr page 45-3?
JOHAN EN GARCIAS.
Ja Zelf met broedermoord, ó Hemel! wil betigten.
Ó Neen, myn Vorft, ik ken my zelf, en weetmynpligten, Maar dit is my ten fpot gedaan,. naardien ik acht,
Dat dceze daad niet cens gefchied is, noch gedacht.
COSMOS.
Men moet uw’ harden nek die nimmer was te buigen,
Wyl gy my niet gelooft, met daaden overtuigen.
Hier werd een fcherm opgehaalt en ‘tlyk van Jehan vertoont. Zie daar verbafterde van reeden en natuur.
Rampzalig ik, die zulk een fpruit ter kwader uur.
Geteelt heb.
GARCIAS.
Ach! ’tis waar. Helaas! wat zienmyn oogen? COSMOS.
Nu word gy door den fchrik, maar geen berouw bewoogen. Uw broeders bloed roept wraak nu ’t zyn’ verdelger ziet.nbsp;Ontaarde! merkt gy ’tniet, hoe ’t uit zyn wonden vliet.
En my vermaant dat ik dit ftuk op ’t felft’ moet wreeken i Ontdek het nu, en wil de zuiv’re waarheid fpreeken,
Eer dat de pyn die u ten halze uit wringen zal.
GARCIAS.
Ach, Vader!
COSMOS.
Zwyg, gy fnoode, ik ben in dit geval Uw Vader niet, maar wel uw Rechter; laat dan hooren,nbsp;Wat u bewoog om hem den dolk in ’t hert te booren,nbsp;Die, zacht van aart, u toonde een waarebroedermin.nbsp;Hoe kwam de onmenfchlykheid u tot den boezem in ?nbsp;Moeft gy het hof en my zo eereloos bedriegen,
En met Valorio dus voorbedachtzaam liegen? t Was of u niets behaagde als deftigheid en deugd.
Gy hebt het veinzen vroeg geleert in uwe jeugd:
Maar ach ! ik ken uw’ aart en onbedwingb’re zeden. Ontkent gy ’t noch; hetgeen uw broeder heeft beleedennbsp;Op d’oever van de dood’ Garcias, fpreektis^twaar.’nbsp;Spreek, of gy fielt u zelf in zeker lyfsgevaar.
GARCIAS.
Hy heeft my aangerand, ik moeft myn lyf verweeren, Of ’k wift den aanval van myn’ hals niet af te keeren.
_ nbsp;nbsp;nbsp;COSMOS.
Oat kan niet zyn: hy heeft het zwaard noch op zyn zy’.
C i nbsp;nbsp;nbsp;Ik
-ocr page 46-DÈDOODVAN Ik waarfchuw u noch eens: wil met geen veinzerynbsp;Üw fchuld bewimpelen; die» leg het voor iny open,nbsp;pf ’k 7.weer de ftraf legt voor de deur.
Ü A R. C ( A kitielt^
’k Heb my verlopen ;
Ach, Vader! ach, genade! ik heb het (tuk beftaan ;
Hy heeft my niet gcdreigt: ik heb den moord gedaan ,
Uit afguntt die lyn deugd en roem niet kon verdragen.
Ach, Vorftl laat myn berouw uw eeaie ziel behaagen.
COSMOS.
Dit is nu zo verr’ wel: maar ’t eereloos verraad Hebt gy my niet ontdekt daar quot;t hert van zwanger gaat.
Wat vloekgenootfchap heeft uw brein verdicht? laathoorei?; Wie heeft benevens u myn' ondergang gezwooren,
Wie dreigt op nieuw den Staat met ramp en ongeluk ?
Wie is Valerio behulpzaam in dit ftukgt;
Gy Haat verzet, en beeft. Ik zie uw Ichuld verrader.
Aan ’t overtuigt gemoed dat nimmer veinfl-.
GARClAS,
Ach Vader;
Ik zal n ontdekken, ach genade ! ’t is 't geflagt Der Salviaten en de Pazzis gioot van magt:
Valorio kon my door lift hier toe beleezen.
Op dat ilf Opperheer van dit gebied zou weezen.
COSMOS.
Het is my lief dat gy ’t bekent hebt, oordeel nu.
Want (ach!) h ontbreekt u niet aan kennis, of ik u (Ten ?y ik ’t heilig recht wil kreuken) kan verfchoonen.
6 Monfter der natuur! en fchandvlek van myn zoonen.
Myn lyfwagt. Sluit de Prins met yz’re boejens vaft In myn vertrek , en blyf hem by tot nader laft.
G A R c t A S.
Ach Vader! is ’er dan geen hoop meer van genade? COSMOS.
|3enk pfgy ’t waardig zyt: ga met uw’ hert te raade.
jOHAN EN GARCIAS, 37
C o NGINl, COSMOS. C O N e 1 N I.
fuft, myn Vorft: ai, doe uw wysheid niet te kort«
COSMOS.
is 't wonder? daar myn 7.iel 7,0 wreed beftreeden word? Ga, myn Concini, 7ie Oftavius te vinden,
Gy beide moet my dee7’ verwarden ftrik ontwinden^
COSMOS aileeri.
hemel! fta my by met uw’ alwyzen raad, '“'Verlicht myn Oordeel in deez’ kommerlyken ftaat jnbsp;Waar in natuur en ’t recht my op hun beurt beftryden:nbsp;Daar d’eene my betveegt tot hulp en medelyden ,
Port d’aiid’re my tot ftraf voor zulk een cruwelftuk.
Waar door myn Staat vervalt in ’t uiterfte ongeluk ,
Indien ik dit verfchoon. Stel rhy de zaak voor oogeii Gelyk die waarlyk is; indien geen meededogen.
Door werking van natuur, voor hem in 't perk gêtreêri,; Uit waare flaatkunde, om de ruft van ’t algemeennbsp;Hem kan bevryden , en dat hy, ó ramp ! moet fheeveh.nbsp;Wil hem decz’ misdaad ora zyn jonkheid doch vergeeveDi
COSMOS, CONCINI, OCTAVIUS.
COSMOS
i'^'v ziet, myn Heeren, welk een’ftorm van ramp en dfufe Is op myn huis geftort ^ waar door my ’t laftig juknbsp;Van deeze liecrfchappy, hoe roemryk en verheven ,
Reeds walgt, dOor eenen wenfch om onbeampt te leevea,
D heb Garcias nu zo verr’ gebragt, dat hv Den moord bekent heeft, en zyn ryksverraderynbsp;.Ontdekt: wat moet ik doen? zal hy hu ’t keven derven
C 3i nbsp;nbsp;nbsp;Vötó
-ocr page 48-3.8 nbsp;nbsp;nbsp;DEDOODVAN
Voor zulk een’ gruwel, of vergiffenis verwerven ?
Ik wil nu van uw’ raad getrouw’lyk zyn gedient.
Doch handel' my niet als een’ Vorft, maar als uw vriend: Wilt uw gevoelen met een open hert verklaaren.
Odtavius fpreeke eerft, ten opzigt van zyn jaaren.
OCTAVIUS.
Schoon ik verzet ben van deez’ deerelyken moord,
Een droevig ongeluk in eeuwen niet gehoort,
't Geen zelf de zwaarfte ftraf onmoog’Iyk op kan weegenï Natuur, myn Heer, natuur Haat echter hier verlecgen.
't Is waar het is uw zoon die gy met recht befchreit,
Maar is ’t uw zoon ook niet die fchuldig is aan ’t feit ?
Een loffe jongeling in ’t opgaan van zyn jaaren,
Die door de reden en den tyd noch kan bedaaren.
De wulpsheid, aangekweekt in een welluftig hof,
Geeft aan een telg die Iproot uit edel bloed meer ftof,
Dan aan ’t gemeene volk om buiten ’t fpoor te dwaalen.
De inbeelding van iets groots te zyn, fpringt uit de paaien, En ’t fchynt een noodlot voor de Prinffen, dat het bloed.nbsp;Voor hun bezadigtheid wat overgeften moet.
Om met meer zuiverheid zich namaals te vertoonen:
Dit zeg ik niet om zulk een’ misdaad te verfchoonen,
Als hier bedreeven is, ó neen! maar door de hoop,
Dat hy van jaar tot jaar in zynen levensloop,
Verand’ren mag: wie weet wat vreugd uw oude dagen Noch zullen aan hem zien. Na ftorm en onweervlagen,
Die ’s levens kiel met kragt doen lling’ren laag en hoog, Vertoont zich ’t zonnelicht veel vrolyker voor ’t oog;
Zo zal ook ’t licht van vreugd,na zo veel damp en nevels. Die ’t nu bezwalken, eens dc hoffelyke gevelsnbsp;Van deez’ verheven Staat befchynen tot uw ruft:
Het ftuk is zeer geheim, en die het is bewuft,
Daar kunt ge in veiligheid, ó Vorft! u op vertrouwen;
Zo gy hem heden ftraft, het zal u morgen rouwen. Vergeef, vergeef zyn fchuld, en toon in deezen ftryd.
Dat gy meer Vader, dan een ftrenge Rechter zyt.
C o N C 1 N I.
’t Is waar, uw redenen zyn bondig en gewigtig,
Gy fpreek als Voedfterheer, verftandig en voorzigtig:
Ik
Maar als men die door 't oog van Staatkunde eens ontdekt,
-ocr page 49-Ik kan niet zien dat zulks den Vorll tot riill verftrekt;
'k Wil met ontkennen dut barmlieitigheid meer voordeel Dan Ürcngheid geeven kan , maar dat is naarrnyn oordeelnbsp;Aah vyanden , die in den kryg verwonnen zyn,
Niet aan verraders, die boosaardig onder fchyn
Van vriendfehap, ’tlchipvan Staal verzeilen doen en ftralidefti
’t Is waar, de kinderen zyn onwaardeerb’re panden^
En door natuur aan •’t hert der Oud’ren vaft gehegtJ Maar als hun toeleg is , zelf tegen reen en recht.
Door moorden en verraad, en zweer, en bloed te zwelgen,! Hun Hamhuis niet alleen, maar Ryken te verdelgen,
Dan is ’t veel nutter zich van zulk een lid te ontflaan,
Als dat men ’t lichaam door 't verderf zou zien vergaan; Garcias is dit lid, om ongeveinn: te fpreeken.
Die door zyn’ broedermoord en duizend zielgebrekefl Reeds toont, dat hy een walg van deugd heeft en van trouw;nbsp;En Hond het in zyn magt, geen Vader fpaaren zou.
Om als een andere Tarquinius, Tofcanen Te dwingen naar zyn’ wil tot ramp der onderdanenjnbsp;Dies is genade hier maar wreedheid , want zyn doodnbsp;Zou echter zeeker zyn, en moog’lyk ruim zo fnood:
Want wie moet voor ’t gevolg van decze daad niet beeven,) Indien hy ongeftraft, helaas! bleef in het keven?
Ook was rechtvaardigheid dan maar voor ’t algemeeii.
Niet voor de Grooten die haar wetten overtreên,
Wat zou de Waereld van dit Ryksgebied getuigen }
Vorft Cofmos weet het Recht door laffe zuchtte buigen.
Een feboone roem voorwaar, voor zulk een eed’le ziel ,¦
Die fteeds de weegfchaal in haar evenaar behiel.
o G T A V f Ü S.
Maar is t geen fchoone roem, zich zelven te berooven Van alk menfch’lykheid ? ’t natuurlicht uit te dooven ?
Kan dan een doodflag met een’ doódflag zyn geboet?
Zou zulk een ramp, Ó Vorft.' uw Vaderlylc gemoed Vertrooften, neen, oneen! het zou uw’druk vergfoOteh?nbsp;'t Was oli in het vuur van uw verdriet gegootèn.
Wat wroeging zou uw hert niet voelen, dag aan dag?
]a telkens als gy dacht aan zulk een’ wreeden flag ?
En wat den Staat belangt, Concini, die door ’f fterveri Van zulk een bloem, gelyk gy zegt, zyn heit jlou ervehf
40 nbsp;nbsp;nbsp;DEDOODVAN
Ik kan zo diep niet zien in die geheimenis.
Wat weet gy van den tyd die niet gebooren is ?
C o N C I N I.
Wat had Oud Romen doch de Vryheid kunnen baaten,
Zo Brutus 7.yne zoons in ’t leven had gelaaten.?
De dwing’landy wierd door hun dood gefluit: zo zal Door ’t bloed van deezen Prins de bron van ongevalnbsp;Ook zyn geflopt.
OCTAVIUS.
Daar wift men ’tfnood verraad te ontdekken. C o NC 1 N I.
En hier een’ broedermoord met noch veel erger vlekken, o C T A V I U S.
Zoud gy het kunnen zien, dat zulk een’ friflen bloem Wierd van zyn’ fleel gerukt J
C o N C I N I.
Zo hy fteeds, tot zyn’ roem,
De deugd had nagevolgt, dan zou ik daar voor yzen. OCTAVIUS.
Ik hoop, 6 Vorfl, dat gy hem zult uw gunft bewyzcn.
De fchoonfle jongeling van Dan tot Bcrfeba,
Kreeg van zyn’Vader na vcelfmeelcens noch gena.
Toen hy door ’s broeders dood zyn zufter had gewroken.
C o N C I N I.
Was nooit die jongeling door voorfpraak vry gefproken, Nooit was zyn Vader uit zyn koningryk gejaagt,
Ontbloot van ftaf en kroon, beweent, betreurt, beklaagt. Ia nooit was hy in ’t woud rampzalig omgekoomennbsp;Wanneer een hoofdman’t bloed liet uit zyn wonden ftroomen.nbsp;Schoon ’t hem was op den hals zelf van den Vorfl verboón;nbsp;Zo kreeg de muitzucht een vervloekte dood ten loon.
Leg nu eens d’oorfpronk van hun fchuld in effen fchaalen, Zal ’t die niet kragtig van Garcias overhaaien ?
Gewis; indien men eens recht oordeelt van die zaak.
Die fchoone Ryksprins heeft door een gerechte wraak Zyn’ broeder omgebracht, die fchuldig was door’tfchendennbsp;Van zuflers kuiffe bloem , en duizend ryksëlenden.
De zoon van Cofmos heeft, in tegendeel, verwoed Zyn hand belroet, helaas! met ’s broeders dierbaar bloed.nbsp;Wiens deugd gelyk een licht voor ieder heeft gefcheenen.nbsp;Kan noch Oöavius zyn’ Voedfterling bcweeaen.
Nu hy dccz’ gruw’Ien hoort?
ecT A-
-ocr page 51-41
OCTAVIUS.
Gy fpreekt met zulkeen kracht Van reeden, dat ik uvv verftand waardeer en acht:
Maar nimmer zal natuur voor uw gevoelen wyken.
Dat is onmogelyk.
C o N C I N I.
Wilt gy noch klaarder blyken?
’k Zal toonen hoe de zorg voor ’t Ryk natuur verwon.
Prins Arlidas, wierd die van Vorft Pigmalion Zyn’broeder, niet gedood? hier was geen moord bedreevcn,nbsp;De llaatzucht bragt alleen dien braavcn Prins om ’t leeven.nbsp;Die heeft Garcias ook gedompelt in zyn leed.
Ter kwaadcr uur tot zo veel gruwelen gereed.
COSMOS.
’t Is lang genoeg; gy hebt my beide klaar doen weeten Dat gy my trouw bemind, dat zal ik nooit vergeeten.
Maar wil beloonen op zyn’ tyd gelyk ’t my paft.
Concini, gy behaalt den prys, zyn dood ftaat vaft.
Men laat my hier alleen, om met bedaarde zinnen,
De fellle driften van natuurftryd te overwinnen.
ZEVENDE TOONNEEL:
C o .S M o S.
I oe! is een broedermoord dan niet genoeg.' ó fmaad! ^dich! moeft hy ook zyn ziel bezoed’len met verraad?nbsp;Myn lyfwagt. Breng den Prins zo aanftondsvoormynoogen.nbsp;Wat 's dit, myn ziel, word gy beftormtdoormededoogen Jnbsp;Wyk, vleiende Natuur, wyk voor Rechtvaardigheid:
’t Is lang genoeg in ’t hert den droeven val befchreit Van hem, die reeds den val heeft van den Staat gezwooren.nbsp;Daar komt hy. Ach, myn zoon! ach! waart gy nooit gebooren.nbsp;Of had gy niets gedaan tot hoon van uw geflagt.
Cs
n nbsp;nbsp;nbsp;DEDOODVAN
COSMOS, GARCIAS, Lyfwagten.
Cosmos tegen de L’^fwagten, en verder tegen Garc;4si
V ertrekt. Hebt gy den loop uw’s levens overdacht,
En waar berouw getoont van all’ uwgruweldaaden,
Waar door gy my met druk en fmert hebt overladen,
Zo zult gy na uw dood gelukkig zyn myn zoon ?
Want gy moet llerven.
GARCIAS.
Hoe! ik fterven, ach! verfchoon De misdaad van myn jeugd, ach Vader ! laat my leeven,nbsp;cosmos.
Gena heeft uitgediend : ik kan ’t u niet vergeeven:
De ftraf roept u van hier, en fchoon ik met uw bloed Dien allcrwaardften zoon, wiens deugdelyk gemoednbsp;Een'fpiegel heeft geftrekt, niet wederom kan haaien;
’k Moet echter myne fchuld nu aan de wet betaalen.
Myn onpartydige bediening van ’t gerecht,
Zal meeft my zelf voldoen, en of de waeréld zegt,
Dat ik te ftraf ben, en ’t een gruwelftuk zal heeten Dat ik myn zoon verdelg; ’t zou echter voor ’t gewetennbsp;Een grooter misdaad zyn, dat ik hem ’t fchrik’Iyk feitnbsp;Vergaf, die reeds, ó ramp! de wegen heeft bereid,
Door famenzweering om zyn’ ftamboom uit te roejen. Hoewel een kindermooid is waardig te verfoejen.nbsp;Rechtvaardigheid zal my befchermen in deez’ nood.
En gy, rampzalige! die d’oever van de dood Nu reeds betreed, en in het kort het licht zult derven ,nbsp;Vertrooft u dat gy van uw Vaders hand zult fterven;
Geen beul zal immer zich bezoed’len met uw bloed.
Uw glas verloopt.
G A R C I A S.
Wel aan, nadien ik fterven moet,
'k Zal fterven zonder om genade meer te fmeeken:
Maar gy, Barbaar, die nu zo ftreng zyt in het wreeken,
Gy komt my voor; doch nu die flag my is gemift.
Ver-
-ocr page 53-JOHAN EN GARCIAS. 43
Vcrfcheurt worde als voorheen, ja erger noch bedroegen: Uw nazaat trouwe een hoer, veracht’lyk in elks oogen.nbsp;Dat die hein nog 't venyn mag fchenken tot hy fterft:
Dat zyne broeder zich in ’t dierbaar bloed beverft Van zyne gemalin, en dat hy raake aan ’X dwaalennbsp;Door wroeging om die daad. Waar toe nu lang te draaien,nbsp;Waar zal de ftrafplaats zyn tot wraak van al uw leed inbsp;COSMOS.
In myn geheimvertrek,
GARCIAS.
Wel aan, ik ben gereed. COSMOS.
Verbafterde, zo wel in fterven als in leeven.
Zult gy my zulk een wenfeh noch in uw einde geeven ?
Einde van 't vierde Deel.
44 nbsp;nbsp;nbsp;DEDOODVAfi
COSMOS, eoNCINl, OCTAVIUS; COSMOS.
*7yn reeds de lyken, naar myn overleg en raad,
^~“la't rouwvertrek geplaatft?
C O N C I N 1.
6 la : maar in vvat ftaaï
Zultgy, oVorft, helaas! uw Gemalin ontmoeten?
Hoe lult gy doch haar woede en razerny verzoeten. Wanneer zy onvoorziens dit treurtoonneel befchouwt?
My dunkt ik zie haar in uw armen bleek en koud Neêrzygen, en dat zy, noch naaulyks aan ’t bedaarennbsp;Van de eerfte ontroerenis, u komt in ’t fchild gevaaren *
Met Imaad en fcheldenuit een hert vol wederwraak.
Wat my belangt, ik ben verleegen met de zaak,
Want als zy ’t ftuk ontdekt het geen gy tracht te heden ^ Vervalt uw Staat weer in haar oude bloedkrakkeelen.nbsp;COSMOS.
Concini, ik bemerk dat gy haar aart niet kent:
Zy is van jongs af aan de tegenfpoed gewent,
Die ’t oordeel en 't verftand niet weinig weet te fcherpen Wanneer men met geduld zich fteeds wil onderwerpen.
Aan ’t lot ons toegevoegt van hooger Opperraagt.
O c r A V 1 u s*
Maar zulk een flag, myn Heer, zo hard en onverwagt.
Kan die de reeden niet vermeefl:eren en dwingen ?
Natuur mift al haar kragt door die veranderingen,
Zy moet bezwyken, en het moederlyke hert Verheft zich zelf in zulk een weêrgalooze fmert.
COSMOS.
’k Zal door een’ omweg, en allengs de zaak ontdekken;
7.y is grootmoedig, en als zy zyn vuile vlekken Van broedermoord met ernft bedenkt, zal zy met mynbsp;Een af keer hebben van die dolle razerny.
Waar door hy is gefluit in zyn onmenfch’lykheden,
Maar d’eerfte ftorm moet zynen gang gaan, tot natuur Een weinig is bedaart. De ramp is kort van duur,
Wanneer de nevels van vooroordeel zyn rerdweenen,
En ’t licht van reên de ziel heeft zonneklaar belcheenen; Doch wie had ooit gedacht dat Pazzis door verraad,
Zich zou verbinden met het huis van Salviaat Tot myn bederf: moet dus de trouw voor gruw’len zwichten?nbsp;Maar nu is ’t tyd ora die verraders op te ligten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i
Zo vallen ze vol fchrik op 't onvoorzienfte in ’t net.
Ga heen Concini: ga Odiavius, bezet
Hun huizen met myn wagt op dat zy ’t niet ontkomen,
Dit uur dient nu voor al zorgvuldig waargenomen,
’k Zal met verlangen u verwagten. Ach! daar is Myn waarde Gemalin, ze is vol ontflehenis,
En in haar nachtgewaad, o Hemel! laat myn reden.
Doch ingang vinden in haaf hert, zo fel beflreden.
COSMOS, HELIONORA, CASSANDRA,
COSMOS.
Wa
at jaagt u hier zo vroeg myn lief?
H E L I o N o R A.
Ik ben ontroert,
Door een’ bcnaauden droom die my myn ruft ontvoert. COSMOS.
Een droom is foratyds wel een voorfpook van veel plaagen. Wat was het doch dat in den flaap uwe oogcn zagen ?
HELIONOB A
My dacht, ik was in ’t dichtft van ’t woud, alwaar ik zag, Twee jonge leeuwen, die op *t fchoonfte van den dagnbsp;Elkander ftreelden in den glans der zonneftraalen,
Zy fcheenen daar hun hert met blydfchap op te haaien : Maar, ach 1 den eenen die geen vriendfchap zocht, maar wraak,nbsp;Bediende zich van zyn bedrieg’lyk fchynvermaak ,
En heeft op ’t onvoorzien!!’ den and’ren dood gcbeeten, Waar op den ouden leeuw , als had hy eene ketennbsp;Verbryzeit, door zyn woede en razerny, tcrflont
Deu
-ocr page 56-4«
DE DOOD VAN
Denfchuldigen met klaauw en tanden heeft gewond.
Waar door hy in zyn bloed elendig kwam te fmooren.
Dit kon, 't zy ’t waarheid is of fchyn, myn ruftverftooren. COSMOS.
Een wonderlyk gezicht. Doch fchoon een droom maar waan En lout’rewakheid is, die fchielykmoet vergaannbsp;Wanneer men wakker word, ’k fchep echter nu behagen.nbsp;Om eens uw oordeel van dit fchynfel af te vraagen.
Wat dunkt u van dien leeuw, is zyne wraak nu wreed.
Of edelmoedig en rechtvaardig?
HELIONOR A.
Nuhy’tleed
Van een’ onnoozelen kloekmoedig heeft gewroken,
Heeft myn gemoed hem van die misdaad vrygefproken: Schoon ¦’t onnatuurlyk is, zyn klaauw te flaan in ’t bloednbsp;Dat hy heeft voortgebragt, nochtans zyn eed’le moednbsp;Die ’t kwaad niet dulden kon, toonde een onfeilbaar teken,nbsp;Dat hy het heilig recht niet buigen wou of breeken.
COSMOS.
Gy oordeelt recht. Mevrouw, en door uw’ wyzen raad. Zou ieder Vorft zich in ’t beftieren van zyn’ Staatnbsp;Gelukkig achten, en hy zou ’t ook waarlyk weezen.
Want die Rechtvaardigheid bemint, heeft niets te vreczen, Ja, zulk een Opperheer zou blinken als de zon,
Zo hy door zulk een deugd natuur verwinnen kon,
Gelyk die oude leeuw' die gy ray hebt befchreeven.
Daar ’t Recht gehandhaaft word kan ieder veilig leeven. Byzonder als hy in een’dorm van oproer hoort,
Dat zelf zyn kinderen handdadig zyn aan moord,
En famenzweering om zyn Staaten om te keeren:
Dan zal hy eerlf recht wys en lofFelyk regeeren,
Wanneer onzydigheid, door welverdiende ftraf,
Zyn zoonen niet ontziet die hem de Hemel gaf:
Want zulke zaaken zyn heel zeldzaam en gewigtig.
Om tot ons zelf te gaan ( w’ant zeker ’t is voorzichtig.
Dat men zich ’t kwaadue lot in weelde deeds verbeeld.
En fchoon ’t geluk ons nu met vleien kult en llreelt,
Wy hebben ’t niet in huur, het kan ons ligt verlaaten.
Niets wiflelvalliger, dan hoogverheven ftaaten.) ladien Gafcias nu, door liioode raad mifleid,
Zich
-ocr page 57-J o H A N E N G A R C I A S. 47 Zich fchuldig had gemaakt aan eenig fchrik’lyk feit,nbsp;Waardoor ’t Geraeenebeft, uit overgeeven boosheid,nbsp;Oogfchyn’Iyk moert vergaan: zoud gy tot ftrafFeloosheidnbsp;My kunnen raaden die hier Rechter ben Jnbsp;HËLIONORA.
ó Neen,
Hoewel natuur my li^t zou dwingen tot geween.
Heeft uw Grootmoeder toen haar F.ga was verflagen.
Tot vryheid van den Staat haar kind’ren durven waagcn,
Ik zou niet minder zyn in kloekheid.
COSMOS.
Maar Mevrouw,
7,0 gy eens op de proef gefteld wierd , zou berouw ,
Door moederliefde, u niet van ’tlof’lykfpoor doendwaalen Ga in u zelf, en zie of gy daar kunt behaalennbsp;Die fchoone zegepraal, wanneer het ongeval....
HËLIONORA.
Helaas! ik word ontroert, wat of het wcezen zal.^
Een ongewoone fchrik doet my voor erger fchroomen.
Ach Coftnos! wat zal my noch eind’lyk overkomen.»
Waar zyn myn zoonen? ach! ik zie een fchemerlicht Van duizend rampen die my dreigen, voor ’t gezicht.
Ik weet naau wat ik denk, zo word myn ziel bewoogen. COSMOS.
W’aar is uw heldenaart zo fchielyk heen gevloogen,
Die door grootmoedigheid fchier alles dorft beftaan J H E r. 1 O N O R A.
Dat zy zo ’t wil, myn Heer, hier is wat omgegaan Het geen men voor my wil bedekken. Laat myn zoonen,nbsp;Indien gy my bemind , zich aanrtonds hier venoonen,
Of zeg my ’t geen gy weet: zyn zy om hals gebragt?
COSMOS.
gt;, Het zwygen is, helaas i niet langer in myn magt.
Stel u geruft myn lief, en denk, dat eed’le zielen Noit door hun rampen tot de wanhoop overvielen.
Een kwaade maar’ komt (feeds, hoe fpade, veelte vroeg. HËLIONORA,
Verklaar my wat ’er fekuilt, *k heb moog’lyk moeds genoeg Om by de rampen die my treffen t'aller uuren ,
^ Heb in myn jeugd geleert wat lydcii en gevaar
Door mvn rtandvartigbeid noch erooter te verduuren,
48 nbsp;nbsp;nbsp;DEDOODVAN
Te zeggen is.
COSMOS.
Helaas, Mevrouw! uw droom is waar.
Indien ik ’t zeggen moet, uw zoonen zyn om ’t leeven. HELIONORA.
Zy zyn om 't leeven ? ach! wie heeft die daad bedrecTen i COSMOS.
Indien gy magtig zyt om ’t fnoodfte gruwelftuk,
De deerelykfte moord, en ’t droevigfte ongeluk,
't Geen in myn ziel een reeks van plaagen wift te baaren, Tc hooien met geduld: 'k zal 't u in ’t kort verklaaren.
HELIONORA.
Caflandra, ach! zet my wat neer. ik ben gereed ó Cofmos! zeg my nu vry alles wat gy weet,
COSMOS.
Na dat ik op de jagt myn afgedwaalde zinnen By een vergadert had! en poogde te overwinhennbsp;Al wat my wederftond in myn zwaarmoedig hert,
Door onbekende fchiik in treurigheid verwert:
Kwam my Oftavius een droeve tyding brengen, ó Hemel; koft gy zulk een gruweldaad gehengen ^
Dat hy den Prins Johan, helaas! gevonden had
In ’t dichte Lauwerbos. gefleurt en vuil beklad
Van flyk en bloed, daarhy den doodfteck had ontfangen.
HELIONORA.
Myn allerwaardfte zooni myn welluft en verlangen!
Kon dan uw deugd u niet bevryden voor dien flag,
Wat hand was zo verwoed?
COSMOS.
Wat hand, Mevrouw ? ach! ach! Gedachtenis, die ik onraoog’Iyk kan vergeeten.
Hoe zult gy beeven als gv dit eens komt te weeten. o Weêrgalooze fmert! 6 wreedheid nooit gehoort inbsp;Garcias is ’t die hem zo deerlyk heeft vermoord.
H E L I o N o R A.
Ach! is ’er dan neen eind van tegenfpoed en plaagen.?
Myn zoon Garcias, hebt ge uw’ broeder dus verllaagen ? Dat kan niet zyn, men heeft n zonder fchuld bezwaart.nbsp;COSMOS.
De onnoos’le heeft het aan Oefavius verklaart.
Op d’oever van de dood; ook heeft hy ’t zelf beleeden ,
Eer hem zyn levensdr. ad door ’t Recht wierd afgefneeden.
-ocr page 59-H E LI o NORA.
Voorwdk cen vierfchaar, ach! hebt gy hem dan geftelt, En’t vonnis, waar is dat zo fchielyk toch geveltjnbsp;COSMOS.
De vierfchaar van’t gemoed heeft hem ter dood vcrwcezcn. In myn geheimvertrek.
H E L I O N O R A.
Ach! ik begin te vreezcn.
Wie heeft het Recht volvoert.»
COSMOS.
Het is genoeg Mevrouw,
Gy zoekt maar voedfel voor uw ongeduld en rouw.
HELIONORA.
Wie was de beul die zulk een ftuk dorft onderwinden ? COSMOS.
Ach! moeft men juift«een beul tot die Regtspleeging vinden? Al te edel is uw bloed, dat het door zulk een handnbsp;Geftort zou zyn, fchoon hy zyn huis en Vaderlandnbsp;Door famenzweering met veel fchelmen heeft verraaden:
Een broedermoord was niet genoeg, zyn’ euveldaaden Zyn tot den hoogften top geklommen, ja, hy heeftnbsp;Met vloeken tegen ffiy'T'daar noch myn hert van beeft,
De waereld door zyn dood al razende verlaatcn:
Dies heeft Rechtvaardigheid tot ruft van myne Staaten,
Hem door myn hand geftraft.
HELIONORA.
Dit doodelyk venyn,
Moeft noch tot overmaat van al myn rampen zyn.
Helaas! ik ben te zwak om zo veel leeds te draagen.
Hebt gy uw handen aan uw’ eigen zoon geflagcn :
Natuur heeft dan vergeefs voor hem by u gepleit:
Ga heen met zulk een’ roem van uw rechtvaardigheid ;
Doch fchoon de waereld van die gruw’len haaft zalyzen. Noch kan ik in myn hert uw’handel niet mispryzcn,
Indien gy ’t zonder wraak hebt voor ’t gemeen verrigt. Defchuld is zwaar, de ftraf rechtmatig, ’t was uw pligt.nbsp;Voor ’t Vaderland gelyk een Vader zorg te draagen:
Maar fta my toe dat ik hun beide mag beklaagen. COSMOS.
Klaag, klaag myn lief, wie zouu’t klagen hier verbien? HELIONORA.
Ach! had ik noch voor ’t laatft hun lyken raog«n zien.
so
COSMOS.
Kan dit u trooften en uw treurig hert vernoegen ,
Ik ben bereid om my fteeds naar uw wil te voegen.
Hier word een Rouwkamer met de lyke» vertoont.
Zie daar myn Gemalin: klaag nu uw hert vry uit, iTot dat de loop van al uw rampen word gelluit.
HELIONOB A.
Helaas! helaas! wat fchouwfpel zien myne oogen, In dit vertrek met zwarte rouw bekleed ?
De wanden zyn met myn verdriet bewoogen,
Zy treuren om myn ramp en hertenleed,
Natuur moet op dit naar gezicht bezwyken ,
Zy ftaat verftomt voor zulk een dubb’le fmert,
G Hemel, ach! zie daar de waarde lyken Van hun, die ik wel eer droeg onder ’t hert.nbsp;Komt gy u dus op ’t treurtoonneel vertoonen,
Is dit uw lot, ó deugdelyke ziel, ó Waardigfte van myn geliefde zoonen!
Die nimmer van het rechte fpoor verviel:
Heeft dan de deugd geen voorrecht hier op aarde, Dat zy u kon bevryden van de dood Jnbsp;Of heeft haar glans zo koflelyk van waarde,
Geen kragt, helaas I in d'allerjongfte nood ?
Moet ik .uw’aart, uw vriendelyke zeeden,
Uw zacht gemoed welks weerga niemand zag, Wel eer de trooft in al myn teegenheeden,
Nu zonder trooll beweenen dag op dag i En gy, die door ftaaizuchtige gedachten,
De gronden hebt van uw verderf gelegt,
Gargias, achf moeft gy door’t broederflagten,
De banden van natuur zo vaft en hegt Dus eereloos en wreed aan (lukken fcheuren?
o Lenteroos! ó afgemaaide bloem!
Wie moet met my uw misdaad niet betreuren i Daar legt nu al uw ydelheid en roem.
Wat
Ach' moeft uw zon des leevens, ryk van ftraalen , Welks held’re glans elks oogen naar zich trok,nbsp;Haar hoofd noch voor den middag onderhaaien,*nbsp;óBitt’rc vrucht van een' verjaarden wrok!
-ocr page 61-JOHANENGARCIAS. nbsp;nbsp;nbsp;51
Wat baaten nu al uw bevalligheden,
Uw fchoonheid, en die welgemaakte leeft.
Helaas! ontbloot van 't fchoone licht der reden,
Waar door gy als een monfter 7,yt geweeft ?
N’u is uw jeugd met al haar eed’le gaaven,
Verandert in een'romp, een wormen aas.
Helaas! wat is ons woelen, ïorgen, draaven ,
Wie wenfcht, (ten zy hy is verblind en dwaas)
Om kind’ren, die gebaart met wee en fmerte,
Hun Ouderen beloonen met verdriet .
En trceden hun gevoelig op het herte,
Gelyk men ’t hier als in een’fpiegel ziet?
Ach! ach 1 myn zoonen, nu uw leeven is verdweenen,
Zal ik, zo lang ik leef, uw ongeluk beweenen.
COSMOS.
’kZal met u weenen , wyl natuur op haare beurt
Ook moet voldaan zyn; ’t Recht heeft zulks reeds gocdgekeurt.
Ja, ’k zal de bron-aêr van myn rampen haalt ontvlieden ,
En voort myn’ zoon Frangois uit Spanje t'liuis ontbieden. Op dat hy ’t Vorftendom voor my neeme in ’t bezit.
Ik haat de heerfchappy, de ruil is nu myn wit.
Schep moed myn lief, en laat ons van den tyd verwagten ’tGeen ons vernoegen kan.
HE L I o N OR A.
Dat zal myn rouw verzachten. COSMOS.
Daar komt ConcinienOdavius, verzelt Metmynelyfwagt.
COSMOS, HELIONORA, COSCINI, OCTAVIUS. C AS SAN D R A. Lyfwagten.
C O N C I N r.
Vorft, de valken zyn beknelt.
Die loerden op uw’ Staat: nu hebt gy niets te vreezen,
Men kon 't verraad heel klaar uit hun verbaaftheid kezen. COSMOS.
Het is my lief, men zal hun in het kort doen zien,
DE DOOD VAN JOHAN EN GARCIAS, Dat niemand, wie ’t ook zy, het Recht ooit kan ontvliên.nbsp;Gy Heeren, en myn Wagt; nu eifch ik van u allen.
Die weet wat droevig lot my is te beurt gevallen.
Dat ieder dit verzwyge, en uitftroof dat de peft Myn zoonen heeft vernielt; ‘t is voor ’t Gemeenebcftnbsp;Hoognodig, dat dit ftuk ftceds moet verhoolen blyvcn,
En ’t geen gy zegt, zal ik aan alle Hoven fchryvcn,
De lucht is reeds van die befmetting aangedaan.
C o K C I N 1.
Wy zullen naar uw wil dit ieder doen verftaan.
COSMOS.
Dit fchrik’lyk voorbeeld kan aan alle Vorften leeren.
Geen kinderen te ontzien, als zy met famenzweeren En broedermoord natuur verzaaken door verraad:
’£ Zyn monftcrs van hun huis, en kankers van den Staat