TIRAN NIGE
TREURSPEL.
Uit de Franfche Taal in Nederduitfche Rytnca geftclt
DOOR
Te AMSTELDAM,
By IZAAK Duim, Boekdrukker en Boekverkoopcr, bezuiden het Stadhuis. 174^» Met Privilegie^
-ocr page 4- -ocr page 5-•*
GEERAARD BRAND, MARTEN KRETSER,nbsp;KASPER VENKEL:
verandering in de regee-rinp- des Schoawburgs doec my hoopendat rayn verzoeknbsp;nu cens beeter be-aangenaamt zalnbsp;worden. Hier op aangemoedigd komnbsp;ik ten vierden-maale mee een naar-gelaaten Weeskind van ^anhLKrul,nbsp;gebynaamc de 7 iranmge Liefde 5 vertrouwende dat het niet verllooren zalnbsp;worden op een plaats ten voordeelenbsp;der Weezen opgerecht. Het vei zoektnbsp;van U E: aldaar in befcherminge genomen te zynj zich fterk makende,nbsp;zoo daar de hand na behooren aan-
-ocr page 6-gehouden werd, niet ten ondicnftc des Schouwburgs zal verrchyncn: opnbsp;dat dan blyke dat die geenen, dienbsp;met een doodelyke haat tegen haarnbsp;vader Kntl waren ingenomen (7gt;eg-gende dat van hem niet goets komen kon) het op hem en zyne kinderen met eeven groot ongelyk geladen hadden; welker heete hcevig-heit, die door geen tyd te bekoelen was, het niet alleen in zyn lee-ven op hem had j maar hun haatnbsp;Ichecn na zyn dood te leeven j denkende dat zy, om de fmaak van haarnbsp;wraakgierigheid te lengen, zich nietnbsp;beeter kollen quyten, dan met zynnbsp;vruchten eeuwig ten Toneele uit tenbsp;dryven. Doch de yver van U E,nbsp;kunft-lievendheid twee maanden herwaarts in konft cnkleedcren meer be-Ipeurt, dan van andre in twee jaaren,nbsp;doet myn hoop zo verwakkeren, dat
ik
-ocr page 7-ik my verbeelde dat gy alle partydig-Heit, die U E. amptgenoten van anderen ingeboezemd was, zulc uitreien, en hen, als op een Schouwburg, denbsp;lafter-loogens met heldre oogen doennbsp;befchouwen ; te meer, om dat mynbsp;UE. oprechtigheid t’ overig bekendnbsp;is. Welke U £. loftytel,, nefFens alle andere, ik tegenwoordig buiten doenbsp;ftaan; zynde door dit gunft-bcwys,nbsp;verplicht om te weezen,
Waarde Vrienden ^
Uwer E. E, dienfl-hereideji vriend^
SYMON ENGELBRECHT.
COPYE
ft
-ocr page 8-De staten van Holland en Weftvriefland doen teweten: alzo Ons te kennen is gegevenby de Regenten van het Wees- en-Oude Mannenhuys dei Stad Amfteidam , en indiequaliiey-ten te lamen Eygenaats, mitsgaders Regenten van len Schouwburgnbsp;aldaar, dat zy Supplianten eenige Jaareuhadden gejoiiiflèertvan ’tnbsp;Oftioy of Privilegie by hen van Ons op den 27. May lyzg. geob.nbsp;tineert, waar by Wy aan hun Supplianten goedgunftelyk haddennbsp;geaccordeert, engeoftroyeert, om, geduurende dentyd van vyf-tien doen eeift agter een volgende jaaren , de Werken, die tennbsp;dienfte van het Toneel reets waren gedrukt , en van tydtot tydnbsp;nog verderin het üchtgebtagt, en ten Toneelegevoertzouden mogen weiden. alleen te mogen drukken, doendiukkcn, uytgeevennbsp;eudc vetkoopen, en bevonden dat de Jaaren ,by ’tvoorfz. Oefroynbsp;of Privilegie genoemt, op den 27. May 1 74? .Honden te expireeren}nbsp;ende dewyle zy Supplianten ten meefteudientlevandenScIioubui.;,nbsp;w.iar van hunne relpe£tive Godshuyzenonder andere mede moetennbsp;worden gefuttenteetr, de voorgem emde Werken,zoo van Treui-Ipellen. Blyipellen, Klugten, als anders, die reets gedrukt, en ten
Toneele gevoert waren,of in toekomende gedrukt, en ten Tonccie gevoeitzoudenmogenwerden ,gaernealjeen, gelyk voorlieen, zou.nbsp;Senblyven drukken,doen drukken,uytgeveu en verkopen,ten eyndcnbsp;dezelve Werken doorliet nadtukken van andere haar Luyfter.lb innbsp;taaials in Ipelkonft.nietmogte komen te verliefen,en dewyleliü*nbsp;haar Supplianten na de expiratie van’tbovengemelte Oöroy, nietnbsp;gepeimitieeit was, zoo keerdenzy Supplianten haai tot Ons , re-veier.telykverzoekende , dat Wy aan hunSappliantenin kwaiiteytcnnbsp;voorfz. geliefden te verleenen prolongatie vanher vooriz. Odtroynbsp;of Privilegie , om de voorfz. Werken , zovan Treurlpellen, bly.nbsp;Ipeliei), Klugten, ais anders, reets gemaakt, en ten Toneele ge-Toeit, ofalsnog in het ligt te brengen, en tcnToneeletevoeren,nbsp;den tyd van Vyftien eetftkomende, enagteteenvolgendeJaaren,al.nbsp;leen te mogen drukken, en Verkopen,of te doendiukkcn,en verkopen, met verbod aan alle andere opleekere hoogePeene by Onsnbsp;daar regens te ftatueeien, SOO IS 't, dat Wy, de Saakc, en’tnbsp;voorfz. verzoek oveigemerkt hebbende, ende geneegenweezendenbsp;ter bede van de Suppliantenuyt Onze regte wetenlchap,Souvetainenbsp;Mav! ende Autboriteyt, de felve Supplianten gecv^nlénttett, geac-coiaeett: en geoctioyeetihebben, eonfentceien, accoideeteu, ennbsp;oöroycrren hen by deezen, dat Zy , geduurende den tyd van Vyf-t'cr eerli agtereenvojgende Jaaren, de vooriz. Werken, zo vannbsp;Treurfpellen , Elyfpeilen, Kluchten, als anders, reeds gemaakt, entennbsp;Tcne.ae gevoelt, of als noch in het licht tebrengen.en cenToneele tenbsp;voeten, in diervoegen, alszulx by de Supplianten isvetzogt, en bietnbsp;vooteo uytgedrukt ftaat, binnen den vooriz OnzenLanden alleennbsp;suilen mogen drucken, doen drucken , uytgeveu ende verkopen,nbsp;s trbiedende daaromme allen endeeenen ygelyken dezelve Werken ,nbsp;j ’teeheel ofte ten deelete Drucken. naar te Drukken, te doennbsp;' iM'iiekcn, te Veihandelen , of teVeikopen, ofte eldersNaatge.nbsp;ijinnen den ('eivenOnzen Landen tebrengen, uyt te geven,nbsp;•'handelen en Verkopen , op Verbeurte van alle de nage*
lt; - ¦ jigebiagte, verhandelde ofte veikogteExemplaren,ende
cude
-ocr page 9-een boete van dne duyfend guldens daarenboven te verbeuren, te appliceeten een derde part voor den Officier, die deCalange doeanbsp;zal, een derdepart voorden Armen der plaatzcndaarlietCalusvootnbsp;vallen zal,ende het refteerende derdepart voor de Supplianten, cn-de dit t’elkcns zoo meenigmaal, als dezelve zullen werden agter-haalt,alles in dien verliande,dat VV'yde Supplianten met dezenoa^nbsp;zenOftioye a'lleen willende gratificeeren tot verhoedinge van hunnenbsp;fchade door het Nadrucken van de voorfz. Werken,daar dooiinnbsp;geenigen dcele verftaan , den inuehouden vandicnteautorifeeien,nbsp;ofte te Advouëren,ende veel min dezelve onder onze protexie, en*nbsp;de befchetminge, eenig meerder Credit, aanzien ofte reputatie tenbsp;gceven, nemaar de Supplianten in cas daar inneietsonbehooilykinbsp;zoude infiuëreii, alle het zelve tot hunne Lallen zullen gehoudeanbsp;weezente verantwoorden, tot dien eynde wel expreffielykbegeerende»nbsp;datbyaldienzy dezen onzenOftroye voor dezelveWerkenzullenwil-
lenftellen, daar van geenegeabbrevieetdeoftegecontraheetdementie
zullen mogen maken, nemaar gehouden wezen,hetzelveO£lroy in ’t geheel,en zonder eenige omiffie daarvoor tedrucken,of tedoen diuc*nbsp;ken.eude datzy gehouden zuUenzyn,eenExemplaatvandevoorfe,
werken,op Groot Papier,gebonden en wel geconditioneert te brengen inde Bibliotheek van onze Univerliteyt te Leyden,binnen dentyd van
zes wecken,na dat zy Supplianten de zelveWerkenzullen hebben beginnen ayttegeeven,opeen boete van zeshondert guldens,naexpira. tiedecvöor(z.zesWck£n,bydeSupplianten te verbeuren tenbehoevenbsp;van de Nederduytfe Armen van de plaatsalwaar deSuppliantenwonen i voorts op peene van met ’er daad vetftceken te zyn van hetnbsp;effea van dezen Ofttoye. Dat ook deSupplianten Ichoon by hetnbsp;ingaan van dit Oftroy een Exemplaar gelevctt hebbende aan denbsp;voorlz. Onfe Bibliotheek, by zoo verre zy geduurende dentyd van ditnbsp;Oftroy defelve Werken zouden willen herdtucken met. eenige ob-fetvatiën. Noten,Veranderingen . correaiën , vermeerderingen ,nbsp;of anders,hoe genaamt , of ook in een ander formaat, gehouden zullen zyn wederom een ander Exemplaar van de zelve Werken , Geconditioneert als vooten, te brengen in de voorlz Biblio.nbsp;theek, binnen defelve tyd, en op deboete en penaliteyt, aJs voien.nbsp;Ende ten eynde de Supplianten van dezen OnzeuConfente , endenbsp;Oftioyemogen genieten, alsnaarbehóoren. Latten wv allen end*nbsp;«enen ygelykeu ,dicn het aangaan mag, dat zy de Suppliaiuen vaanbsp;den inhoude van dezen doen , laten , ende gedogen , tufieliik ,nbsp;vredelijk, ende volkomentlijk genieten endegebriiyken, ccsieiendenbsp;alle belet ter contrarie. Gegeveninden Hage, onderonzen Giotcanbsp;zegele hier aandoenhangeuop den zesden December.in’t jaat onzegnbsp;Heete ende Zaligmakers een duyfend zeven honden tweeënveertig,
J H.V. WaÜënaat.
Onder Hond , Ter Oidonnat^tie van de Staten , was gerekent
WILLEM liUrs,
Lager ftond,
Aan de Supplianten zyn , nevens dit Odtoy , ter handgefteltbyl ExttadAuthenticq.haatEd. Gr. Mog. R-efolutien van denzS.Juny,quot;nbsp;tyrs. en ;o. April, 1728, ten einde om zigdaat na te teguleeren.
De Regenten van het Wees en OudeManiienhuis hebben, in hunne voorfz. qualiteyt,het recht van deze Privilegie , alleen voor den tegen-woordigen Druk, van TIRANNIGE LIEFDE Trmrjpl, yetgHat
-ocr page 10-Oro SM A Nu s, Koning van Kapadoda,
TigRANUs, zy^ Zoo».
T IRIDATUS, koning van Fontut.
O R M E N A , Koningin van Fontus ^ en dochter van C rojmams.
PoLiXcENA, Frouvo van Tigranus ^ en dochter van den Koning van Frigia.
Troilus, Broeder van Folixcena, en Frins van Frigia-FerNABASSUS, Faad van Tiridatus. Fraartus, Overfie-Luitenant van Tiridatus.nbsp;Kassandra, I
, , nbsp;nbsp;nbsp;gt;Staat-Ju]trouvcen van Tiridatus.
Hecuba, nbsp;nbsp;nbsp;'
EufoRBUS, Kapitein van den Koning van Frigia, Lyfwacht, van Tiridatus.
Lanpzaten van Orofmanur.
Het Tooneel beeld af de belegering van de Stad Da-gt; mafia, hooftftad van Kapadocia.
Pag.
TI R A N NIG E
Het Tooneel ’verheelt een Stad^ met Tenten daar 'voor\
EERSTE TOONEEL.
Ormena, Kassandra, Hecuba, mt dt Legertent van den Koning Ttridatus.
Ormena.
{Lxiende Goón! kunt gy de fpyt en fmaat ge--gt; dogen,
^Die my bejegend is ? liet gy dit voor uw oogen I gEn duldge ’t goede Goónik bid u, ftaat my toenbsp;Dat ik, in plaats van wraak, de zon myns Ie-;nbsp;vens doe
Verdonkren in den nacht van een ontydig fterven:
Moet een wanhoopende, als ik, dan levend’ zwerven Met een verflagen geefl:, nu ik een trouwloos mannbsp;Tot trouwe en wedermin door tranen nimmer kannbsp;Bewegenarme ziel! uw klachten zyn verlooren jnbsp;Myn Zuchten te vergeefs; hoe! ben ik dan geboorennbsp;Tot dit rampzalig lot ? zo bid ik om dien dag,
6 Goón! dat ik myn lot van ramp vcrwislen mag
' A nbsp;nbsp;nbsp;Aaa
-ocr page 12-Aan’t eind van mynelend, door’t einde van myn leven,' Bewilligt in myn dood! ik word ’er toe gedreven!nbsp;Vergunt my’t fterven doch, nu ik ’er naer verlang:
Ik eifch geen wraak; maar wel dat ik den dood ontfang. Schut dus de wraak van dien trouwloze! ongetrouwen!nbsp;Verandert gy? ik niet; is u uw Echt berouwen?
Rout het u, dat Ormeên haar Tiridatus zag.
Die, fchoon gy trouwloos zyt, u niet verlaten mag. Verlaten? neen, ó neen, zy zal u noit verlaten.
Maar trouwlyk minnen, Ichoongy haar zo fel kunt haten. Ik haat al ’t geen gy haat. Nu dat myn’ ziel zich keertnbsp;Tot fterven; want ik weet, dat gy myn dood begeert.nbsp;Ei! wilt hem zyn begeerte, ó Hemel! niet verhindren;nbsp;Om dat myn fterven zal myn misdaed doen vermindren.nbsp;Ach! of de Hemel gaf, dat Tiridaat mogt ziennbsp;Dit lichaem zonder ziel; zo kon’t wel haaft gefchiên,nbsp;Dat hy een liever mogt, dan my , zyn min opdragen;nbsp;Doch niet zo trouwloos.
Kassandra.
Myn oogen nimmer zagen
Volmaakter voorbeeld, tot verwondring van de trouw. Als wel uw Majefteit, 6 Koninglyke Vrouw !
De deugd der huwlyksmin doet in uw hoogheid blyken. Dat noit de Hemel gaf een Koning uws gelyken;
Hy trouwloos, gy getrouw; hy haat, en gy bemint; Gy lieft hem: hy u niet. ’t Is wonder dat men vintnbsp;Uw liefde Zo volmaakt in zyn veranderingen;
Ei! zyt getrooft; uw deugd zal zyn begeerte dwingen, Tot Ichaamt’ van d’ontrouw, die de Koningaanu doet.nbsp;Hecuba.
Wat to very van min verandert het gemoed Van onzen Koning? wie zou’t zyn, die haar gedachtennbsp;Zou durven ftellen, om naar’sKonings min te trachten?nbsp;O R ME N A.
Helaas ! ’t is al te waar, dat een verborgen vlam Van min, in ’s Konings hart, aan’t geile branden quam;
TREURSPEL.
Zo dat de vonken van dat vuur zo vinnig vielen Op Kapadocia, dat zy dat land vernielen.
Zyn min baart dit beleg; hy (van de min ontroert) Neemt daar uit oorzaak, waar door hy den oorlogvoerennbsp;Myn broeders gemaalin, wiens trefFelyke lonkennbsp;Zyn bloed ontfonkten ,door de vlam der minnevonken^nbsp;Met haar aanlokfelen, zo fchoon in haar waardy.nbsp;Kassandra.
’t Is waar,zy is wel fchoon, maar fchooner niet dangy^' Toont Polixcena gunft van min uw trouweloozen?nbsp;Ormen A.
Ach! neen; haer kuifche ziel, als dorens onder roozen, In ’t midden van de deugd, fhak zyn verhitte luftnbsp;Met ftrenge weigering: die prikkel gaf geen' ruft;
Die tegenftand kon noch zyn geile vlam niet doven, Door die te bluften, drong de brand te meer naar boven^nbsp;Hecuba.
Ik vraag u nu geen meer, ten aanzien dat ik weet Al d’oorzaak, waarom hy in deezen oorlog treed.
Ik Zoek nu d’oorfpronk niet van uw weemoedig klagen. En brakke tranen te vernemen, al en zaagennbsp;Mynoogen nu geen meer van ft geen uw droefheid voed,nbsp;De reden doet my zien, dat u uw Vorft misdoet,nbsp;Orme N A.
D’aanlokfelen, ft 9ieraad, de lieffelyke treeken Van Polixceen, die hem die geile brand ontfteken,nbsp;Beftreeden zyn gedacht, doch vruchteloos; dies hynbsp;Geftoort van vader week, en nam een wrok op my;
De fpyt borft uit tot wraak; geen blixemftort zyn vlagen Zo fchielyk, als men wel zyn volk gewapent zagen,nbsp;Gemoedigt, en gehardt om d’oorlog aan te gaan,nbsp;Wiens vreeftelyke fchrik myn vader uit moeft ftaan.
En onder fchyn, als of hem vader had bejegent Met valsheid, en verraad. De Vorften overwegen ft;nbsp;Zy wierden ft met hem eens. Hy flaat zyn leger neer;nbsp;Beoorlpgt vader; die gerechtigheid, en eer
^ nbsp;nbsp;nbsp;TIRANNIGE LIEFDE,
Gelyk verliezen moeft, alzo hy wierd geflaagen.’
Myn trouwe broeder met zyn lieve Polixceen Ontvluchten ’t; maar zyn hier weer op een nieuw bellreéil:nbsp;Daar is geen uitkomft dan te vallen in zyn handen.
Wat zwarigheid,ó Goón! wat oneer, en wat fchanden Kon door een zufters man een broeders vrouw gefchiên.nbsp;Laat my die gruwel doch, ó goede Goón 1 niet zien.
Ei! fpaar myn leven niet, tot leet van myn bederven; Verloft my uit myn ramp, en laat Ormena fterven.
Gun ,dat de fchicht des doods dit droevig vleefch ontzielt. Nu dat een doch ter, door haar man, moet zien vernieltnbsp;Haar vader; en met een haar Vaderland. Myn tranennbsp;Stort ik voor u, ó Goón! draagt zorge voor Tigranc,nbsp;Ei I ipaar myn broeder, cn de kuisheid van zyn vrouw.nbsp;Kassandra.
Weet uwen Koning wel wat ingekropte rouw.
En duldelooze fmaat u ’t hart verteert van binnen,
En dat u is bewuft zyn trouwelooze minne Ormk N A.
Myn zuchten tuigen hem wel menigmaal den grond Van myn weemoedig hart: zy fpreken; fchoon myn mondnbsp;Mynrampfpoed nietontdekt, zo melden hemmynoogennbsp;Die kwelling die ik voed, myn plicht kan ’t niet gedoogennbsp;Dat ik hen ftraf. ’k Ontzie zyn eer meer, dan mynimaad.nbsp;Hecuba.
Men voed dekwaaden ,door te veel ontzien,in’t quaad. En al te goed in’t goed, kan’t kwaad in kwaden ftyven.nbsp;Wel licht dat uw geduld den Koning heeft doen blyvennbsp;In zyn volherdend’ kwaad.
Ormena.
Is hy myn wettig man,
Hy is myn Koning ook; misdoet hy my, ik kan Hem, volgens myne plicht, niet dan gehoorzaam wezen.nbsp;Kassandra.
Gehoorzaam zyn in ’t kwaad, is ’t rechte goed doen vrezen. Mevrouw! zie daer, hy komt.
Orme-
-ocr page 15-o RM E N A.
Hy geeft my te verftaan, Door d’opflag van 2,yn oog, dat ik van hier moet gaan.
TWEEDE TOONEEL.
Tiridatus, Fernabassus.
ITiridatus.
k heb , tot myn geluk, den oorlog hier begonnen,
En zie in 't eind de Stad Damafia gewonnen.
De glans der heerlykheên omringt my. ’k Zie myn troon Verdubbelt; en myn hooft reeds met een tweede kroonnbsp;In 7,egepraal verrykt. Wie zal, of kan ’t beletten.
Dat Kapadocia zich onder myne wetten
Moet buigen? het beleid, geftyft met volk, en macht.
Heeft deze Stad met dwang van kracht, zo ver gebracht
Dat zy in ’t uiterft is. Myn vyand ftaat op ’t keeren;
Myn wapens zullen my hier in het kort doen eeren
Als Koning van dit ryk. Ha! trotfe vader; gy
Zyt myn gevangen, en in deze flaverny
Zal ik van ’t leven tot het fterven u doen keeren:
En met noch ftrenger ftraf uw zoon Tigranus leeren Hartnekkig zyn. Ik ben al bezig met zyn ftraf;
Hy worftelt met de dood, en ik maak hem een graf.
Ik zal,door wraak, met ftorm de wallen doen vernielen; De ftad verdelgen; zo wel jonge als oude zielennbsp;Doen fneuv’len door het zwaard; zo word de fraaad ge-Den oorlog neergeleit, en Tiridaat gekroont. (loont;nbsp;Fernabassus.
Wanneer een felle buy van bulderende vlagen De woefte ftormen ftortop ’t wout, de wind geflagennbsp;Op teêre ftruiken, en beblade telgen, doennbsp;De boffchen dorren, en beroven ’t Wout van groen.nbsp;Dat men zyn vyand tracht met moord, en tyrannyennbsp;Te overvallen, en geen tegenftandt telyen,
A3 nbsp;nbsp;nbsp;'Is
-ocr page 16-Is (ongeveinft gezeit) maar een geftolen eer,
Die d’eer der Prinfen fchent,gelyk gy weet, mynHeer! Een Prins kan lichtelyk zyn waardigheid verdrukken,nbsp;Ten zy voorzichtigheid befchut die ongelukken.
T IRIDATUS.
Hoe! gy misdoet een Prins door uw beiluit, dat gy Zegt, dat hy fluimren moet, daar ’t waken nodig zy.nbsp;De redenen van Staat verbiên een Prins ’t vertoeven jnbsp;Wie tydt verheft, verdient het ongeval te proeven.nbsp;Fernabassus.
Wie onderricht niyn Heer in d’ordre van den Staat? Gelooft de Koning dan, dat Koningen het quaadnbsp;Geoorloft is ? en zy ’t geloove mogen fchenden,
Om dat zy Vorften zyn van ondermaanfche benden. Tiridatus.
Hy, die een Koningryk oneind’lyk acht te zyn.
Diens onderrichting blinkt gelyk de zonnefchyn In ’t midden van den dag. Hy leert de Vorften wykennbsp;Van de gemeene reen- en doet met reden blykennbsp;Dat hy meer reden heeft, door redenen van Staat.nbsp;Fernabassus.
Gelooft de Koning dan dat hy voorzichtig gaat,
Als hy verdelgen zal den Koninglyken vader Zyns trouwe gemaalins ? ó neen! dit ftrekt tot quader ^nbsp;Geloof dat noit een kryg van onrecht word gefliftnbsp;Als met een heerlyk eind voor die die ’t zync mift.nbsp;Tiridatus.
Hoed u de Koningen berechting te verkenen j Stelt hen niet in ft gedacht van laagen of gemeenen jnbsp;Ik zeg u Fernabas, mydt Koningen te raen.
Zy zien hierin noch vriend, noch onderdanen aan.
F ERN abassus.
Neem, dat gy nu de Stad Damafia moogt winnen;
De Vorften van rondfom die zullen ftraks beginnen Te wrokken op de fmaad, dit Koningryk gelchiet.
^at wil de Koning doen aan al die Vorften? niet.
T I R I-
-ocr page 17-Tiridatus.
^at Vorften zyn ’cr, die ’t eens zullen durven denken Uen onverwinb’ren Staat van Tiridaat te krenken?
Uat gantfch Bithinia met Frigia verzel,
En al hun wapens eens, met my, in waagfchaal ftel.
Ik acht het weinig meer of min dan niet met allen;
De macht van Tiridaat kan al hun macht doen vallen.
’t Geluk is al te vaft gezeten aan myn zy,
Nu ik verwinnaar ben volgt d’overwinning my.
Myn vyands volk, door’t myn met wapens overwonnen. Heeft nu den oorlog met zyn eigen Vorlt begonnen.
Zo gaat het, als ’t geluk van d'oorlog d’een ontwykt. Zo word den ander, als de machtigfte, verryktnbsp;Zelfs door zyn vyands macht.
Fernabassus.
Hy vind hem wel bedrogen, Die zich op ’t los geluk, en v/ankelbaar vermogennbsp;Des oorlogs al te vaft verzekert, men bevindnbsp;Hoe ’t luk des oorlogs is gelyk de lichte wind,
Die nu in k Wellen is, en morgen weer in k Oollen; quot;quot;t Is een onzeekre trooft zich in ’t geluk te trooften;
’t Geluk kan al zo haalt weêrkeeren, als het quam,
En ’t onheil keert te rug, fchoon het zyn affcheit nam. Een die verwonnen is kan weer tot winning komen.nbsp;Tiridatus.
Hoe groeit een boom, zo hem de wortel wert benomen ? ’k Zal Zoon en vader bei verdelgen; ja ten grondnbsp;Uitroeijen, al wat hun in ’t minlte deel bellond,
En die het oproer llookt zal dan myn machten proeven. Fernabassus.
Uw volk fchynt zelfs zich in den oorlog te bedroeven j Zo wel vergieten zy de tranen, als het bloed;
Dies het de wapens met misnoeging voeren moet,
Als onderdanen van hun wettig Vorlt gedwongen. Tiridatus.
Weet FeroabalTus wel, dat al de floute tongen
A 4 nbsp;nbsp;nbsp;Ge-
-ocr page 18-S nbsp;nbsp;nbsp;TIRANNIGE LIEFDE,
Geftraftzyn? zie wel toe ; wie aan een Prins verbeurt. Bevind dat hy te laat zyn ongeval betreurt.
Daar komt den oorfprong van myn ongeduld, ó Goden ! Gedoogt gyjdat voormyn gezichtverfchyntdienfnoden.^
DERDE TOONEEL.
Tiridatus, FeRNAB'ASSUS, FrAARTUs, Orosmanus geketent, Lyfwacht.
MFrAA RTUS.
yn Heer, dees, door de nood gedwongen, heeft verzocht
Dat hy uw Majefteit noch eenmaal fpreken mocht. Orosmanus.
O wreden Ichoonzoon; is uw haat dan niet verzaadlyk, Maar in het ftraffen aan een vader ongenaadlyk,
In ’t midden van zyn ramp ? gy neemt in uwe magt, Myn leeven,ftaat,en eer. óGoón! waar is uw kracht?nbsp;Waar uw rechtvaardigheid, en onbepaalt vermogen?nbsp;Kunt gy het heilloos kwaad dan zonder ftraf gedoogen ?nbsp;Of gaan de zaken nu maar by geval, ó Goón!
Nu d’ongerechtigheid heerfcht boven uw geboón:
Zucht ik noch al vergeefs ? kunt gy u niet erbarmen, ' Door bittre tranen, fleets verzelfchapt met het karmennbsp;Van een verflagen geeft? zyt gy noch niet voldaan?nbsp;Wat wüt gy meer, myn bloed ? d’onnozele Tigraannbsp;Als flaaf verbannen, cf hem ’t leven doen verlaten ?nbsp;Kunt gy een zwager, die u noit misdeed, zo haten,nbsp;Terwyl gy ft nootlot ziet zo wel op hem als my!
Is ft u noch niet genoeg dat ik in flaverny,
En keetens blyf geboeit, in boeijens opgeflooten ?
En is ’er niet genoeg onnozel bloed vergooten ?
’t Welk wraak der Goden eifcht voor onverdiende wraak ? Wilt gy dat eene fchuld u dubbeld fchuldig maak ?
Gun dat myn ramp u doe den weg tot meêly banen 1
Ei!
-ocr page 19-Ei! Zyt genadig aan myn lieve zoon Tigrane!
Eaat aan dien ed’len Prins genade doch gefchiên.
En gun my, dat ik hem, noch voor myn dood, mag zien In vryigheid geftelt; laat my die gunft aanfchouwenjnbsp;En hem maar eene Stadt van ’t Koningryk behouwen jnbsp;f Is, zeeker, niet te veel; dit doende zy uw Troonnbsp;Gezegentj en uw fchuld vergeven by de Goón;
Ja, dat uw Ryk noit fchaa, of onheil overkome.
En dat uw hand behouw den fcepter , my ontnomen. Tiridatüs.
öe Koning Tiridaatleeft zo hy is gewent,
Myn heerfchappy wykt noit voor tranen , noch elend: Neen, ik wil verder zyn-’t is noch maar eerft begonnen;nbsp;Ik reken halve winft niet meer dan niet gewonnen.
Ga! dat de vyand zich voort overgeef, indien Hy niet en wil dat hem een quader zal gefcliiên;
Hy ftaak zyn tegenftant, en lever my de wallen;
En bid vergiffenis (hier op zyn knie gevallen)
Aan my, zyn overheer.
O ROSMA N tJS.
O al te ftrenge wet!
Op dat myn zoon Tigraan zich naar uw wetten zet.
En ik tot afftant hem van zyn geluk mag raaden,
Zo bid ik u vergun zyn vader die genaden.
Dat hy dan met hem fpreek.
T IRIDATUS.
Breng eerft myn volk by-een. En doe den vyand dan vry op het bolwerk treên.
Op dat de vader met zyn zoon verfpreek. Fraare!
Zo d’opgeblazen Prins volhard met ons te tarre’
Tot meer geweld, wil ik dat men zyn trotsheid wreek En Zo, voor zyn gezicht, den vader ’t hart affteek.nbsp;„Fraartus, ’t is geveinft ^ myn dreigen wil maar weZennbsp;3, Om hem te dwingen tot het overgaan, dit vrezennbsp;„ Voor ’s Vaders dood veel licht hem zullen doen beraan,nbsp;33 Om zo zyn ftad, en volk, gewillig af te ftaan:
10 TIRANNIGE LIEFDE,
„ Zo hy hartnekkig blyft, dry ft hem terftont weer binnen, nbsp;nbsp;nbsp;»
^ En ftel myn leger voor het ftormen te beginnen.
” En maak gelegentheid, op ’t fpoedigfl:,om te flaan. „Daar komt hy op de poort; volbreng myn wil.
VIERDE TOONEEL.
PouxcEKAjTiGRANUs, Op den tooren van de poort.
PoLIXCENA.
igraan!
Myn oogen hebben fchuld aan uw elendig Zwerven: Myn oogen deeden u beminnen om te fterven:
Gy lyd om raynentwil, dies geef ik u de macht Tot wraak aan haar, die u in deze droefheid bracht:nbsp;Uw hand zy my tot llraf, om dat ik u deed minnen;nbsp;Behoedende myn eer, kunt gy de uwe winnen.
De myne hoed gy, zo gy ftemt in myne dood.
Nu dezen wreê Tiran uw leven zoekt, myn fchoot Te fmetten, waar van my het fterven kan bevryen:
Uw vader fparen; u verloflen uit uw lyen.
Ey, laat de liefde u niet vleyen, om t’ontraên Myn dood, door uwe hand, denk op geen min maar aannbsp;De wreetheid, en de luft van dien Tiran, wiens hettenbsp;En vuyle min uw bed oneerlyk zoekt te fmetten;
En om u voor die fmaad te vryen, vry myn eer,
En hinder dien Tiran dat fchelmftuk. koom, myn heer; Gryp in uw hand dit Zwaard, en wil myn dood gedogen:nbsp;Stoot toe, moogt gy ft niet zien, wel aan, zo fluit uw oogen,nbsp;T IGRAN us.
Hou op, myn lief! hou op, myn lieve Polixceen !
Wilt gy myn dood ? ft is wel; vaar voort, ik ben te vreên. Vermeerder myn elend, om in elend’ te banennbsp;Den weg naar ft einde van myn leeven. brakke tranen!nbsp;Die uit Tigranus borft komt borlen; melt myn fmart
Aan Polixceen; en perft myn ongeluk in ’t hart Van haar, op dat haar hart,door min aan ’t myn verbonden;nbsp;I^et myiie hcelen mag in zyn bedroefde wonden,nbsp;^nkuilche Tiridaat; uw vlam ftygt naar myn bed,
^it wil myn dood, en gy, myn ziel, dat ik belet Dien gruwel. Ach! 2.y wil (behoed my goede Goden)nbsp;ï^at ik, die om haar leef, haar ’t leeven neem, gebodennbsp;En wetten wetteloos, waar bleef natuur, waar eer ?nbsp;Waar liefde.!* ach! myn lief! dit fmert my al te zeer.nbsp;Leef gy; en laat myn ftaat verloren gaan: d’elendennbsp;Edy ’t leven rooven, en den roover, zonder fchenden,nbsp;Öe fchoot genieten, die Tigraan dus lang genoot;
E)it cifch ik, Hemel! nu uw wreetheid my verftoot. Pol ixcE N A.
Myn lief! vertrouwt gy my dan wel zo ligt te wezen, t)at ik oit volgen zou een eifch, die my doet vrezen?nbsp;O neen, fchoon ’t ongeluk uw Koninglyke ftaf,
En hoop gekneuft heeft, laat daarom, myn lief! niet af Van quaad tot beter, en in ramp de deugd te naadren,nbsp;Tigranus.
O ongeveinsde borft! wiens Koninglyke aadren E)e deugden voedftert, en verflaaude herten trooft;
O leven van myn ziel, der deugden eigen kroofl: i
VYFDE TOONEEL.
Eraartus, Orosamanus,Tigranos If» PoLixcENA op de muur.
V nbsp;nbsp;nbsp;Eraartus ter zyden.
erflagen Prins! ik moet uw ongeval beklagen, Gelyk ik doe; nochtans zal ik my moeten dragennbsp;Als wel myn plicht vereifcht.
Tigranus.
Myn heer, en Prins Tigraan Het is uit ’s Konings laft, dat ik myn heer vermaan.
Óm
-ocr page 22-la TIRANNICE LIEFDE,
Om deze ftad terftond myn Koning op te geven,
Of, zo gy ’t weigert. Zal uw vader hier het leeven Verliezen moeten, ’t Is ’t gebod des Konings.
T IGRANUS.
Goón!
Wil hy, om myn verlies, myn lieve vader doón ?
Wat ramp zal dezen dag Tigranus hart noch drukken Het blikfemt plaagen, en het dondert ongelukken.
O liefde! ó natuur! ó eer! wie van u driên
Zal my doen fterven, ach! eer dat men my doet zien
Die wreedheid ? ja de wreedft van alle tirannyen ?
O hemel! hoe kan uw rechtvaardigheid dit lyen ?
Wilt gy dat ik nu pleit met liefde en ^t bloed t ó Goón ! Wilt gy Tigraan doen zyn een onnatuurlyk zoon ?nbsp;Wilt gy dat hy berooft van ftaat en eer zal leeven ?
Of wilt gy dat hy zal zyn Polixceen begeven ?
Ach! wie verlies ik liefft van twee, natuur, of trouw ? Behoud ik vader, zo verlies ik dan myn vrouw.
Wat zal, of kan een hart in zulk een ftaat verkiezen.? Om ’t een tc winnen, moet ik ’t ander weer verliezen.nbsp;O wreed verftokt gemoed, ó haat vol wrok en wraak.nbsp;Wat wilt gy doen.? hou op, hou op, ó wreede! ftaak,nbsp;’k Volbreng uw eifch,hou op, en laat myn vader leeven,nbsp;Dewyl ik my, en ook myn ftad wil overgeven,nbsp;Orosmanus.
Tigranus, wel hoe dus? is ft vrees, of miedely,
Door wien gy nu de deugd durfd zetten aan d'een zy ? Gaf my natuur een zoon gants zonder hart, wiens klagennbsp;Fn jammerende ftem flaauhartig, en verhagennbsp;Myn geeft verwondren doet ? fpreekt, hebt gy dan befpeurt.nbsp;Dat ik myn leeven oit gezucht heb ? of getreurtnbsp;Om dat ik lyden moeft ? ó neen! ik was voor dezennbsp;Een Koning, waarom zend ik noch geen Koning wezen?nbsp;Of ik de boeyens draag, en ft ongeluk myn ftaatnbsp;En Koninglyke macht vermindert ? ft hart en laatnbsp;Daarom de moed noch macht van Koning niet vervallen.nbsp;Doet gy ft,zo drukt die finartmy’t hart ver boven allen.
ft Ge-
-ocr page 23-lï
’t Geluk fpeeld met het goet deswaerelds; maar’t gemoed Betoont een ’s Konings deugd in’t offi-en van zyn bloed.nbsp;Tigranus.
Zoud ik dan vadermoord gedulden voor myn oogen ?
O ROSMA NU s.
Zoud gy om onicr eer myn fterven niet gedoogen ?
T IGRANUS.
O gruwel voor natuur! wat hart kan Zulks beftaan!
Orosmanus.
flaauhartige Tigraan;
Dat d’eet voor ’t leeven zoekt;
Tigranus.
Wil dan uw eer uw dood, zo wil natuur de myne. Fraartus.
’t Is tyd, ik volg myn laft:' uw zon is aan k verdwynen. Tigranus.
O moordenaar! hou op, fpaar vader, neem de ftad. Orosmanus.
Ik fchut ’et; hoe! myn zoonde eer verbied u dat.’
Tigranus.
Verbied gy ’t vader?
Orosmanus.
Tigranus.
Orosmanu s.
Maak nu met my een eind: myn dood zal d’eer bekronen;
Fraartus, weg gaande, roept.
Soldaten! op, wel op.
T IGRA NUS.
Myn burger! in ’t geweer.' Pol ixcene.
O Goden 1 ipaar het bloed !
Orosmanus.
Tigranus, vecht om d’eer,’
En fterft vry als een zoon van d’ouden Orofmanus:
Zo zal ik fterven als een vader van Tigranus.
Einde des Eerflen Bedryfs.
TWEE-:
-ocr page 24-MTiridatus.
evrouw, ga in uw tent,ik voeg my by’t gevecht, ’k Moet zien wat dat myn volk met wapens heeft verrechtnbsp;In ’t ftormen op de ftad.
O R M EN A.
Myn heer! zyt my niet tegen In ’t geen my dwingt, om u met bidden te bewegennbsp;Tot liefde: die uw vrouw haar broeder draagt, Ei! letnbsp;Op myn verzoek, ik bid, ik bid, myn lief! befinetnbsp;Uw overwinning niet met bloed van bloedverwanten jnbsp;Denk dat myn broeder is beftreên van alle kanten,
Met ongeluk, en ramp. Denk dat zyn misdaad were Genoeg geflraft, nu hy zyn neerlaag voelt in ’t hert.nbsp;Verheft- hy ’t al, laat hem in al ’t verlies behouwennbsp;Zyn keven, gun my dit, myn lief.
T IRID ATU s.
Ik heb mistrouwen
Op u, en op uw gunft tot dit myn Ryk. Gy laat Hier blyken, dat gy u maakt fchuldig aan een quaat.nbsp;Dat hooge ftraf vereifcht. Laat af om gunft te fmeekennbsp;Voor uw ontrouwen broer; uw bede is my een teeken.nbsp;En blyk, dat gy het Ryk en ook den Troon vergeet,nbsp;Waar door gy dag aan dag tot meerder hoogheid treed.nbsp;Weet, dat ik ben uw man, en Koning.
O R-
-ocr page 25-Ormena.
Al myn leevenj
Myn heer, blyft in het hart uws dienares gefchreven Uw heiige naam. Gedenk dat ik 2.yn zufter ben.
Tiridatus.
2^yn Zufter, maar myn vrouw.
Ormena.
Denk! dat natuur niet ken Zoo onnatuurlyk zyn, dat zy een broer kan haten.
Gy moet zyn liefde, om de myne, dan verlaten;
En my niet tegen zyn.
Ormena.
Dat ben ik niet, myn heer!
Ik bid u, naa myn plicht, dat ’s met ontzag, en eer. Tiridatus.
Een valfch ontzag, en uit geveinsde eer gebooren.
Ormena.
Waar in is datge ....
Tiridatus.
Zwyg. Want ik zal u doen hooren Dat een oproerige de dood verdiend.
Ormena.
O Goón!
Of gy myn flaauwe geeft eens zetten op den Troon Van Tiridaat; en dat de waereld mocht aanfchouwennbsp;Myn dood, en doode hart van een verflagen vrouwe;nbsp;Zo zou myn Koning zien, dat in dat harte ftaatnbsp;Geen hart zo lief gelieft, als ’t hart van Tiridaat.
O hemel! nu doet gy my zien, als voor mynoogen^ Hoe veel de Goón, de Min, en Koningin vermoogen;nbsp;Tirida tus.
Daarom verbind uw wil dan willig aan de myn;
En wil al wat ik wil, indien gy wys wilt zyn.
OR-
-ocr page 26-Or ME NA.
Ach! dien ondankbren gaat, om my zyn hart t’ontnec-mcn,
En d’eigcndom van d’echt, door vremde min, vervfee-* men
Aan fiiode luft. Hy ïoekt in ’t midden van zyn vlam , Dat hart te vangen ’t welk zyn hart gevangen nam.
O ongelukkige Tigranus; myn beminde.
En lieve broeder! hoe zult gy een uitkomft vinden Dan door de dood? uw vrouw gefchent. Vervloekte ftraf.nbsp;Ontlluit uw mond, ó aarde! en ftrek my tot een graf.nbsp;Kassa n dra.
Haar aangezicht word bleek; de flaaute raakt haar ’t harte. Men onderftutze.
Hecuba.
Ach! hoe moet dit leet haar fmarte. Orasmanus komt uit met de Ljfwacht.nbsp;Kassandra.
Hoewel den oorfprong van haar keven daar verfchynt, Is ’t nodig dat men wykt.
Hecuba.
De flaauwigheid verdwynt. Kassandra.
Men draagze weg, zy kan zyn droefheid niet gedoogen.
Or M E N A.
Ik draag zyn hart met my, draagt gy my uit zyn oogen.
TWEEDE TOONEEL.
Orosmanus, eenige Landzaten quot;van Orofma-nus^ van dewelke eenen voor hem neder knielt, en fpreekt.
E nbsp;nbsp;nbsp;Landzaten.
erwaarde Vorft, en heer! dewyl u ’t nootlot drukt. En k gulzig ongeluk u heeft de Kroon ontrukt,nbsp;Verzoeken wy een beê met uitgeftorte traanen,
’tWelk
-ocr page 27-TREURSPEL. 17.
’t Welk is, dat gy gedoogt aan ons uw onderdaanert,
Dat wy, om uwentwil, ons voegen voor die geen.
Die ongerechtig zoekt in uw bezit te treên j Om daar ons laatfte bloed op te ofFren, tot meêdoogennbsp;Aan dat tirannig hart, op hoop, dat hy zyn oogennbsp;Zal wenden op uw ramp, en op ’t onfchuldig bloed,’nbsp;Dat hy ons willig, om uw leeven, offren doet.
Al is uw hand geboeit, gy kunt u noch bellieren.
Wagt nu geen minder liefde als in uw zeegevieren,
Denk niet, al wykt het luk, dat u uw volk ontwykt ^ Wiens trouw, in plaats van magt,nu aan hunKoning blykt,nbsp;Wy, die noch vuur, noch zwaard ontzagen, om uw wallennbsp;Te hoeden voor ’t geweld des vyands, zyn vervallennbsp;In ongeluk; maar noch veel meer in meedelynbsp;Met onzen Vorft, voor welker voeten wenfchen wynbsp;Tc llerven.
Orosmanus.
Goede Goón! en trouwe onderdanen!
De hemel zegen u, en droog de burgertranen
In ’t ftralen van de liefde uws Konings, naer wiens dood,
De goede Goden u vertrooften in uw nood.
De Zucht, die gy tot my, uw Koning,hebt gedraagen. Werkt u vergelding by de Goden. Duld de plagennbsp;Uw Koning opgeleit, en u, om zynentwil;
Dit raad ik u, tracht noit naar wraak ; maar houd u ftil.' 'tBefluit der Goón is door geen menfchen kracht te hin-De tyd of hemel kan maar’t ongeval vermindren. (dren:nbsp;Uw plicht heeft my voldaan; uw trouw myn Troon be-Nu ziet of gy het hart, en het verfteent gemoed (hoed.nbsp;Van dien verharden, kunt vermurwen tot meedoogen;nbsp;Zo niet, vermaan ik u, myn burgers, wilt gedoogennbsp;Zyn wetten; ik gebied ’t; u voegt gehoorzaam zyn;nbsp;Myn ongeval is ’t uw’, uw’ ongeval is’t myn’.nbsp;Landzaten.
De dwingland roem vry op ’t verheeren van uw ftaten; Hy krygt gevangens, maar voorwaar geen onderzaten.nbsp;Uw eer en onze plicht verbinden ons aan ’t geen
i8
TIRANNIGE LIEFDE,
De Koning ons gebied. Soldaten, die ’t geween En zuchten van ons hebt gehoort, hoort onze beden •nbsp;Ik zie ’t, gy zyt bedroeft, doch geenzins zonder reden,nbsp;Dewyl gy ’t onrecht fpeurt, ’t geen d’ongerechtigheidnbsp;Van uwen Koning, onzen Vorft heeft opgeleit.
Erbarm u in zyn nood; de eer, en ook de Goden Ontflaan u van den eed in dat ftuk^ ’t is van noodennbsp;Dat uw getrouwigheid dees Vorft verlos van ftraf.nbsp;Geeft hem zyn vryigheid, en neem de bocyens af.
Getrouwe burgers!
Landzaten.
Ach I myn Prins! ik kus uw handen , Zo gy vergaat, vergaan uw burgers, en uw landen.
DERDE TOONEEL.
Tiridatus, Fernabassus, Orosmanus knielende^ luyft op de LaNDZaTEN, enfpreekt.
O nbsp;nbsp;nbsp;Orosmanus.
onbarmhertig menlchl ó wreede Tiridaat!
’kBid, dat gy uw gezicht op dees myn burgers flaat,
De rechte ooffprong tot beweechelyk meêdoogen j Keer, keer op dezen toch genadelyk uw oogen,
En fluit -uw’ ooren niet voor ’t jamm’ren van hun ftem. Dewyl het ongeval hun parft door dwang, en klemnbsp;Van uw geftrenge wet. Wil langer niet volherdennbsp;In wreedheid; maar van een Tiran een Koning werden;nbsp;Betoon uw minzaamheid; maak onderdaanen goednbsp;Door recht, en goedheid,in de plaatsvan wraak, en bloed.nbsp;Wees een verwinnaar van uw onrecht; wil zo leeven.nbsp;Dat gy de goeden moogt tot goeddoen oorzaak geeven.nbsp;Zo maakt gy u bemind; of blyft gy onverzaatnbsp;In wreetheid, neem my vry myn leeven by myn Staat,nbsp;En klim zo op den Troon, daar ik ben afgeftooten.
En laat de wreedheid vry uw heerlykheid vergrooten,' Indien met myn verlies zy u verzaaden kan.
TREURSPEL,
Hoor Tiridaat! naar ’t geen ik zeg, en denkt ’er an, Geen Staat ftaatzeeker 5 want uw ftaat, en de aardfchedin-^nbsp;Staan op een loffe grond van veel veranderingen, (gen.nbsp;Begeert gy blykdenk maar aan my, die u verguntnbsp;Te leeren, dat gy ook wel licht vervallen kuntnbsp;In Zulk een ftaat, als ik: verhoor my om myn traanen^nbsp;En zyt barmhartig aan dees goede onderdaanen,
Myn burgers^ leg dog neer uw wapens, deezen dag; Zie daer is ft al wat een gevangen Prins vermag.nbsp;Tiridatus.
Men neem het voorwerp weg waar door hy werd bewoogert Voor dees te bidden; ’k zeg myn Staat kan ft nietgedoogennbsp;Dat hem, tot noch, die eer van dit zyn volk gefchiet,nbsp;ft Aanbid den winnaar, maar den overwonnen niet.nbsp;Men fchey dit volk van hem. . . .
Orofmanus en burgers binnen.
Fe RN A B A SS u s.
De Koning moet gedenken De flag van ft onweer kan de hoogfté tooren krenken.nbsp;En bergen vallen doen. Al ziet gy nu uw Troonnbsp;In ft opperfte geluk gerezen, denk de Goónnbsp;Zyn boven u, myn heer.
Tiridatus.
ft Is wel, ik wil ft geloven ; Maar ’t zal, ondanks uw raad, in myn gemoed niet dovennbsp;De lull tot heerfchappy. Dewyl ik fterflyk bennbsp;Heb ik een graf van quot;doen; maar denk eens, of ik kennbsp;Een fchooner, grooter, of wel heerelyker kiezen.!*
F ernabassus.
Een Koning kan zyn kroon wel in zyn winft verliezen,’ V/aar van men menigmaal heeft proef, en blyk gezien;nbsp;Dit leert, dat men zo wel moet vreezen, dan gebiên.nbsp;Tiridatus.
Onwaardig is uw raad by my. ’k Vertrouw myn armen ^ Dees wonnen kroonen, en ze kunnen die befcharmennbsp;Voor ’s vyands lift, en macht.
Ba nbsp;nbsp;nbsp;F E Rt
-ocr page 30-20
TIRANNIGE LIEFDE,
Fernabassus.
Dat uwe Majefteit
My’t fpreken gun. Schoon gy,ó Vorft! uw waardigheid Uitbreide tot het eind des waerelds, en uW machtennbsp;Veel Koningryken in uw ftteng gebieden brachten.
En dat gy niemand had te vreezen, ftelt ’er by Schoon met meer kroonen wierd verrykt uw heerfchappy^nbsp;Noch purper, noch het goud, noch fcepters, noch de kroo-Noch heerelyke glans van glinfterende troonen, (nen,nbsp;-En hebben immer een begeerlyk Prins vernoegt.
Noch noit belet dat hem het harte heeft gewroegt Met knaging in het uur van zyn onzalig fterven;nbsp;Daard’eerdeTroon verheft, deontrufteziel moetzwervennbsp;Als balling, in een ftaat van wanhoop, daar het beeld,nbsp;De fnode misdaad, door de ftaatzucht voortgeteeld,nbsp;Zich fchrikkelyk vertoond met zwarte damp betrokken,nbsp;Tot ftraf der Hovaardy, die Troonen in wil dokken.nbsp;Myn heer! de reden fpreekt, ach! of menze mocht ziennbsp;Gebieden, in de plaats daar Koningen gebiên.
Ti R 1 D ATU s.
Ga heen! ik luifter niet naar uw grootmoedig fpreken, Waar door ik my wel licht op Fernabas zou wreken.nbsp;Indien, meêdoogentheit niet voor u pleitte. Leertnbsp;Als myn geduldigheidt in toornigheid verkeert,
Dat zy veel fneller als een blikfem valt in ’t plaagen, Tot ftraf aan zulke, die hun Koning niet ontzagen.
VIERDE TOONEEL.
He? Tooneel verbeeld een kamer hmnen de Stad Damajea^ Tigranus, Polixcena.
M,
Tigranus.
Lyn lieve Polixceen! de noodfehut ons bedenken j ^ De vyand is te naa. Zyn wreetheid zoekt te krer^en
Myp
-ocr page 31-2r
Myn keven en uw eer. Myn tegenftant heeft uit,
quot;^ie hier myn eind’, helaas! nu ’t hemelfche befluit Bewilligt myn verderf. Ach! moet ik dan verliexennbsp;Het alderlieffte, dat de liefde my deed kiezen,
Hat zielbekoorlyk fchoon, myn fchoone Polixcecn ? o Goden! is ’t dan al vergeefs aan u gebeên ?
O wreede Tiridaat! zie hoe ik ben geneegen (En zonder traanen, of bedroefde rouw te plegen)
Te levren in uw macht myn ftad, niyn ryk, mynkroon, Met al de heerlykheid van myn beroemden Troon;nbsp;Indien gy niet en fmet myn echt, en zuivre trouwe.
Ik 2,al het alles (fchoon ik ’t al verlies) behouwen, Houd ik haar ongefchent; al houd ik niet, ’k houw ’t al.nbsp;Mits alles is in haar. Myn droevig ongeval,
Mynfchaa, mynleet,myn ramp, mynongelyk, mynpla-Zyn my vertrooftingen, mag ik ze met haar dragen j (gen. Zo hy my dit vergunt, wil ik wei zweeren, datnbsp;Ik niet verlies, fchoon ik verlies al ’t geen ik had.
Maar ach! wat kan myn ziel van dien Tiran verwachten! Ik vlei my vruchteloes met ydele gedachten:
Dat onwaardeerlyk goed, het geen Tigraan bemind , Mint Tiridatus, ach! al ’t geen Tigraan begintnbsp;Is vruchteloos, ft Geen ik befchut, wil hy my rooven,nbsp;Hy Zoekt zyn vlam in ft vuur van zuiverheid te dooven.nbsp;Hy wil myn vrouw,haar eer, en kuisheid ook met een.nbsp;Foei flaaf van uwe luft, die my myn Polixceennbsp;Zoekt van haar zuiverheid, en van'myn bed te rukken,nbsp;Om myn genuchten, door uw welluft, t’ondcrdrukken;nbsp;Zou ik dat dulden, dat een fchenner van de trouwnbsp;Myn bed onteert, en rooft de kuisheid van myn vrouw?nbsp;Wiens liefFelyke mond Tigranus plag te kuffen.
Zou die de vlammen van een fchenner moeten blufïèn ? O neen; ik maak myn graf in d’eer van vaders troon;nbsp;’k Ben een geboren Prins, en fterf een Konings zoon.nbsp;Hy dreigt zich met een ponjaart te doorjiooten.
Po-
-ocr page 32-23 TIRANNIGE LIEFDE,
PoLixcENA. nbsp;nbsp;nbsp;(ten,
Hoe dus myn heer ? wat ’s dit ? wilt gy den ftorna ontvluch-En laten my ’er in ? zyn dit de rechte vruchten Van trouwe liefde? ’k bid, myn lief, hy ftaa my toenbsp;Dafikhemllraf. Myn heer, myn lief, myn man, wel hoenbsp;Kan ’t zyn, dat gy uw vrouw zou in den nood verlaten ?nbsp;Is dit beminnen ? neen, het is ’t beminde haten.
’t Zyn ongerechtige gedachten, ach! myn heer; Gelooft gy dat ik ben gantfch zonder hart en eer ?nbsp;Bezweek oit rots in zee voor bulderende vlagen ?
T IGRANUS.
Myn trooft ! hoe zal ik my dan in dit onweer dragen ? Wat wilt gy dat ik doe ? en ziet gy dan niet aannbsp;De woefte flormen in den Hemel opgeftaan,
En vinnig neêrgeftort in regen van elenden Op uw Tigraan? zal een Tiran dan mogen fchendennbsp;Uw eer, en ook de myn’ ? wat tegenftant, wat machtnbsp;De hemel aan my gaf, ik hebze voortgebracht.
En met beleid gebruikt op zyn tirannig ftryden?
Maar te vergeefs. Ik moet deez’dag zyn wreetheid lyden. Ik kan doch myn verlies, myn lief, niet tegenftaan,nbsp;Noch u befchermen •. wat ik doen kan, is gedaan.nbsp;PoLlXCENA.
’t Is niet, gy kont ons door dit zwaart een uitkomft geven, Indien uw hand nu maakt een einde van myn leven.nbsp;Geloof, zo gy my wilt doen fterven, zal myn doodnbsp;Myn eer befchutten, en u dragen uit uw nood.
Wel aan Tigranus! koom, ei koom, en maak myn dagen Van droefheid, eindeloos; beraad u niet, ó tragenbsp;Tigranus, ftoot maar toe, fteek Polixceen in ’t hart.nbsp;En dood myn quelling met een aangename fmart.
Zo Zal myne eer in roem van overwinning leeven.
Myn heer, die nimmer my iets fchuldig zyt gebleeven. Voldoe my dezemaal in ’t geen ik bid. Wel aan!nbsp;Verhoor myn laatfte beê; op dat ik, ó Tigraan!
Mag zeggen, dat gy my noit myn verzoek ontzeiden:
TREURSPEL. 23
Zie daer, myn xiel, gereed en vaardig om te icheiden, Bid u om die genaa: ftoot toe, lloot toe, myn heer!nbsp;Myn dood ftraft een Tiran, en zy befchermt myn eer.nbsp;Tigranus.
O deugd! wat oog zag oitdeexe aarde uwweêrga dragen.^ Uw reden roven my myn hart. De ziel, verflagen.
En moedeloos, verfchrikt voor ’t geen gy wilt. De trouw Gebied gehoorzaamheid te toonen aan myn vrouw.nbsp;Doch wanhoop wil dat ik u zal den doodfteek geeven;nbsp;Maar ’t meededogen eifcht dat ik u laat in ’t leeven,
En ik, rampzaalige! hier voor uw oogen fterf.
P OL IXCE N A.
Wie helpt my leevende, zo ik uw leeven derf?
Wie wreekt myn dood na d’uw’ ? myn dood kan ’t alles wreeken.
Vaar voort Tigranus ? volg myn raad, en ftaak uw fpreeken Van my te fparen: fpaar geen leeven, fpaar geen bloed,nbsp;Daar ’t bloedvergieten d’eer voor eeuwig leeven doet.
’k Zal leeven door de dood; myn fterven baart een leeven; Een flag kan my myn dood, myn eer en leeven geeven :nbsp;Ik leef door d’eer, Ichoon ik, om d’eer, het leeven mis.nbsp;Waar toe vertoeft, indien myn fterven leeven is?nbsp;Tigranus.
Gehoorzaamheid zeid ja, maar liefde wil het niet.
Hoe! ik u dooden ?
PoLIXCENA.
Waarefm niet?
T I GRANUS.
Om dat de wetten
Van liefde zulks verbiên.
Pol IXCE na.
In plaatfe van beletten,
Gebieden zy ’t,
Tigranus.
Dat ik u 'dooden zou ?
Po.
-ocr page 34-O ja,
Tigranus.
liefde, dat ik aan myn lief dan moord begaa ?
Wil liefde dat uw lief Tirannenrtnin zal lyden ? Tigranus.
Ik voel de reden en de liefde t’zamen ftrydcn. Polixcena.
Ach! uw meedogenheid vermeerd myn ongeval, Flaauwhartigen! vertrouw dat ik u helpen zalnbsp;Door d’eer, door liefde, en met een ook doormynoogcn.nbsp;Noch eens, ftoot toe.
Tigranus.
Moet ik uw ftrenge wet gcdoogcn O wreê nootwendigheid!
Polixcena.
Nu ia ’t beraden uit.
Ik hoor den vyand, koom Tigranus! en befluit Myn rampfpoed met myn dood.
Hj trekt zyn ponjaart^ fleekt Tolixceen in haar arm^
%y, gewond z,ynde, valt in onmacht. Tigranus.
O wreede Tiridate!
.Nu leit de kuisheid van haar cedle ziel verlatep!
Gy, gy zyt de oorzaak, ik de werker: zy, gewond, Smoort in haar laauwe bloed. Ik kus haar doode mond.nbsp;6 Schoone fterren! die zo helder plag de fchynen, .
Ik zie uw licht jn een bebloede wolk verdwynen.
Sterf ook,ontmenfchte! neen,ontvlucht eer ft dezen nood. Leef, Zoek eerft na de wraak, en na de wraak de dood.
'Einde des tweeden Bedryfs.
aj
treurspel;
Het Tooneel verbeeld een Legerplaats.
EERSTE TOONEEL.
PoLIXCENA, FrAARTUS, LyFWACHT.
OPOUXCENA.
ongeval! ó ramp! moeft ik tot hier noch zwerven ? Moeft ik in ’t ongeluk het fterven dan noch derven.?
O levendige dood! waarom de dood belet Te dooden Polixceen? wiens ziel haar had gezetnbsp;Te lyden ichipbreuk, die zy niet heeft lyden kunnen.nbsp;t)at gy my leven liet is my quot;t geluk misgunnen,
Nu ik, noch levende, gevangen, niet en kan Myn kuisheid bergen voor de luft van een Tiran.
Oy, die my in uw macht bewaart, wil my gedoogen Te fterven van uw hand. Verhinder het vermoogennbsp;Der welluft,door myn dood,’t is hem noch niet bekendnbsp;Dat ik gevangen ben. Koom breng myn dag ten end.nbsp;Belet de onkuifche drift, door myn gewillig fterven,
Gy Zult, gelooft het vry, een hooger eer verwerven Dan of uw dapp’ren arm een gantfche troep verfloeg.nbsp;Wel aan; hef op uw hand, ik ben gereed, en voegnbsp;My naar myn dood. ftoottoe. wathouduop?ówreedc.nbsp;En onmedoogende.? geef my uw zwaard, de redenbsp;Gebied het, en ik wil ’t; wel aan, dat'ik het druknbsp;In deeze borft; en myn verliefde hart zelfs ruknbsp;Ten boezem uit; en geef ten offer aan Tigraane!
Kunt gy dit weigren aan verliefde vrouwetranen.? Fraartus.
Mevrouw, waar ’t in myn magt te doen ’t geen gy gebied. Ik deed het; maar myn eed, en plicht gedoogen ’t niet.nbsp;Ik kan niet Zo ik wü. Mevrouw die moet geloven,
B 5 nbsp;nbsp;nbsp;Dat
-ocr page 36-2(J TIRANNIGE LIEFDE,
Dat uw bewill’ging my myn leeven zou beroven.
Om uw behoudenis ging ik verlooren j doch,
Waar ’t niet in ’t open veld. Mevrouw; ’k beftond het Maar nu en kan ik niet. de hemel moet u helpen, (noch;nbsp;Mevrouw; ’t zal nodig zyn dat men de vloed doe ftelpennbsp;Van ’t laauwe bloed, ’t welk uit uw diepe wonden vliet.nbsp;Gaa met my in myn tent, eer ons de Koning ziet.
TWEEDE TOONEEL.
Kassandra, Tigranus, Hecuba, TigRANUs i» foldaten kleding.
M nbsp;nbsp;nbsp;Kassandra.
yn heer, wat zoekt gy Iher? hoe durft gy’t onder-T iGRANüs. nbsp;nbsp;nbsp;(winden ?
Ik zoek al ’t geen een ongelukkig Prins moet vinden!
’k Zoek wraak, en dood, en dat door liefde of door haat. He CU B A.
Myn heer, ik bid, dat gy u hier niet vinden Iaat.
Schuw deeze plaats, indien gy plaats vind voor de reden. Tig r a n u s.
Ik zal niet miffen te vergelden de geleden En onverdiende ftraf gepleegt aan Pólixceen;
O lofFelyke vrouw l wiens fmeekende gebeên My dwongen, door myn hand uw ramp ten eind te geeven.nbsp;En d’uw’ geëindigt door de myne dubbelt leeven.
Wat heb ik, goede Goón! myn Pólixceen gedaan? Meer als oit iemant dorft zyn leeven onderftaan.
Neen, neen, myn dochters, ’tlot gewurpen, doet my kiezen Myn dood, nu dat de dood my deerlyk deê verliezennbsp;Myn waardfte fchat. Ik wreek de oorzaak, en verfchafnbsp;De dood aan Tiridaat, myn wraak zy hem tot ftraf.nbsp;Zie dees bebloede pook, befturven in myn handen,nbsp;Hier door heb ik befchut de kuisheid voor de fchanden,nbsp;En welluft eens Tiians- doch onnatuurlyk, ach!
Ik
-ocr page 37-27
Ik heb myn fctoone 7.on verdonkert, ’k Heb den dag Haars leevens in een nacht verandert. Onbemindenbsp;Van het geluk; waar toe deed gy my onderwindennbsp;2,00 wrceden ftuk? ó hand! ó ponjaart! aangevoertnbsp;Tot zulk een moord. O moord I die my ’t gemoed ontroertnbsp;Met knaging, door berouw gedrongen in ’t gewilFeinbsp;Koom zwarte zufters van de naare duifterniile,
En breng my hier uw vlam, en zufter; ftraf myn daad En onverzoenbre fchuld, in ’t vuur ’twelk noitvergaat.nbsp;Maar eeuwig duurt, om my in eeuwigheid te plagen.
O hand! ó hand i gy hebt d’onnozelheid verflagen;
E)e fchoonheid, en de deugd hebt gy van een geklooft. Het lichaam van de ziel, de ziel van ’t rif berooft.
O kuilche ziel! zie doch eens neder van den hemel, Hoe ik door naberouw en knaging, wroet en wcmelnbsp;In wanhoop, in elende, in droeve razerny.
Ik kniel! ó ziel! ó ziel 1 zie doch eens neer op my,
En op myn hart: heb ik uw liefde oit genoten,
Zo hoor hem,die u heeftgehoort: uw bloed vergoten Op uw begeerte: ik brd gena. O ydle klacht!
O gy bloeddorftig flaal! wat hebt gy uitgewracht? Waar is de Koningin, laat ons haar zien en fpreken?
Waar is myn zufters tent, Kaflandra ?
K ASS AND RA.
Van fchrik: helaas! ik zie den Koning. Ei! mynheer. Vertrek terftond van hier.
Tigranus.
a8
DERDE TOONEEL.
Tiridatus, Orosmanus, Or mena, Fernabassus, Lyfwacht.
E nbsp;nbsp;nbsp;Tiridatus.
en ziel, verlieft op eer, valt ftreng en ftraf in ’t ftryden, Maar Zal de wreedheid in zyn overwinning myden,
En toonen zachtigheid.
Orosmanus.
Dat fpeur ik alle daag,
En ’t blykt aan d’yzers wel, die ’k om niyn handen draag, Tiridatus.
Waar is uw broeder met zyn Polixxeen gebleven ? Ormen A.
Van’t geen ik niet en weet kan ik geen antwoord geven. Tiridatus.
Ormeen! gy weet het, zeg, waar zynze?
O R MEN A.
Voor de Goon
Verklaar ik neen.
O R o SM A N U S.
Gy zyt voortaan niet meer een Zoon ; Ik lees nu in myn hart een boek van uw gedachten:
Ik zie uw fchennis vergezelfchapt met de krachten Van dolle vlammen; ’k zie uw hart nu opgevultnbsp;Met ongerechtigheid. Gy ftapeld fchuld op fchuld;
Gy tracht naar lull en bloed, uw quaad werd overvloedig: Blyft gy een Tyger, myn Tigraan blyft even moedig.nbsp;Tiridatus.
Hartnekkige! ’t is waar, de lull heeft my bellreên;
Ik zoek Tigranus bloed, en ’t vlees van Polixceen.
Verberg het niet, maar ’k wil haar minnen, en volherden. Dat fchepfel is te fchoon, om niet bemint te werden.nbsp;Hoe, ik heb oogen, zy heeft fchoonheid, kan ’t gefchiên
Dat
-ocr page 39-TREURSPEL. 39
Dat decie oogen 7.ulk een fchoonheid kunnen zien En die niet minnen ? ’t waar een wonder aller wondren:nbsp;De fchoonheid heeft de min veel fteden uit doen plondren:
’t Beroemde Troyen met een felle brand geplaagt.
Schoon Polixcena vlucht, en dat de vrees haar jaagt Aan ’t eind des waerelds, ’k zal haar volgen, ’t zy doornbsp;ftroomen
Omheint met klippen, en met rotfen, k zy door bomen En woefte wildernis; daar yzer, vuur, noch ftaal.nbsp;Noch wapens, noch geweld, noch dondèrend metaal.nbsp;Noch hel, noch hemel zelfs my zullen doen belettennbsp;Te volgen Polixceen. Mynmin,myn brand, myn hettennbsp;In lull tot die doorluchte fchoonheid, gaan te vart,
Maar heerfcht in myn gemoed , en Venus in myn hart. O ft M E N A.
Aanziet myn tranen, die u bidden om myn fterven,
Ey! laat myn droefheid nudeez’blydfchap doch niet der-Of wil dan dat ik zeg, dat uwe Majefteit _ nbsp;nbsp;nbsp;^ (ven,
Zyn- quaatheid fterker zy, dan myn llantvaftigheid.
Myn liefde wil myn dood, en ik wil dat myn reden Getuigen aan myn heer, dat myn eerbiedighedennbsp;Veel fterker zyn dan wel myn droefheid. Ei verrasnbsp;My doch, o dood I en toon wie dat Ormena was.nbsp;OrOS MANOS.
Helaas! al waar uw hart een klip het moeft bewegen.’
Gy voelt die werking, en de reden is u tegen,
Doch te vergeefs. Het quaad raakt u wel aan’t gemoed; ’t Vergif van quaadheid fchift de Zuiverheid in ’t bloednbsp;In bittere gal. Gy ziet de deugd als voor uw oogen,
En maakt ’er fchaamroot; gy kunt zelve niet gedoogen Haar raad te volgen, maar veel eer dien kwaden luft,
. Dig M tot de ondeugd voert, gy zyt het zelf bewuft; Gy kent uw quaad, en wilt noch quaad zyn, en volherdennbsp;In ’t quaad doen, om alzo een quaad Tiran te werden.nbsp;Vaar voort,vaar voort in ’t quaad,’t welk u noch o verfchiet,’nbsp;’k Vertrouw dat Polixceen, noch myn Tigranus niet
Meerleevend zyn.
T I R I D A TUS.
Men doe hen datelyk vertrekken, Orofmanus en Ormena binnen.
Is zyn voorzegging waar, zo wilt het my ontdekken Na Polixcena’s dood, ó hemel! laat haar grafnbsp;Het niyne zyn, en ik, al ftcrvende tot ftrafnbsp;Haar volgen.
Fe R N A B A SSUS;
Hoe, myn heer! wilt gy uw plicht vergeten. En d’eer van uwen troon } 6 Vorft! gelieft te wetennbsp;Dat gy moet hooren naar de ftemme van de reen,
En die van de natuur; want dezen zyn die geen Die d’ aard’ bewaren; volgt die wetten.
T 1 R I D A T U S.
Staak te leercn
Aan Vorften, afteflaan het geen dat zy begeeren.
Het wettig onderricht ftaat Fcrnabas niet vry.
Ik leef niet door de wet, de wet leeft hier door my.
Het zyn de Koningen alleen die wetten geven. Fernabassus.
Een Koning is aan ’t volk een voorbeeld; waar naar ’t leven Van zyn Gemeente volgt. Elk een, ’t zy van wat itaat.nbsp;Voegt zich op ’t zelfde pad dat zynen Koning gaat.
Eert hy de wetten zelfs, die eer zal yder leeren Dat het veel lichter valt voor d’onderdanen, t’eerennbsp;De wetten van den Vorft, wanneer een Vorft zelfs leeftnbsp;Naar wetten, die zyn macht aan d’onderdanen geeft.nbsp;Acht hyze zelve niet, ze zyn veracht. Geen vreezennbsp;Verbiên my rond te gaan, fchoon ik gehaat mogt wezen.nbsp;Een Koning moet de wet gehoorzaam zyn, indiennbsp;Hy d’onderdanen wil aan hem gehoorzaam zien.nbsp;Tiridatus.
Der Princen waardigheên,door’t blikfemen der kronen. Verplichten het gemeen gehoorzaamheid te toonen.
Of’s Konings gramfehap op hun hals te laan.
FiR-
-ocr page 41-31
31
treurspel;
Fernabassus.
Myn heer.
Maakt reden plaats, en let op ’t geen ïy leert. Tiridatus.
’k Begeer
Geen reden. Zwyg, nryn wil gaat boven alle reden:
En fteur myn luften niet in hun begeerlykheden;
Zo wel gerechtig, als vermaaklyk is myn vlam,
Die uit de Ichoonheid zelfs haar eerfte oorfprong nam.
VIERDE TOONEEL.
Tiridatus, Fernabassus, Fraartus, PolixceNA met een doek over haar arm,
L Y F W A C H T.
N nbsp;nbsp;nbsp;Fraartus.
a dat men op de zy van 't water, ’s vyands wallen Beftormden, is de ftad in onze macht vervallen.
Ik, komende in het hof, zag, hoe een wrcede hand Een ponjaart had gedrukt in ’t zwoegend ingewandnbsp;Van dees Princes, doch naar ’t befchouwen van die wondennbsp;Zyn zy tot haar geluk van geen gevaar bevonden:
De daader is ’t ontvlucht, en de overwinning geeft Door my aan u een fchat waar door uw liefde leeft:nbsp;Polixcena, myn Heer, is eindlyk uw gevangen.nbsp;Tiridatus.
Fraartus! gy maakt my gelukkig in ’t verlangen Naar deeze Ichoonheid, op welk fchoonmynleevenvoed,'nbsp;Ik kan u niet voldoen nu my uw dienft voldoet jnbsp;Alwaar ’t dat ik u mogt al ’t myne overgeven,
Noch zou ’er meerder aan u fchuldig zyn gebleven. Princes! wat monfter, of Tiran , was zo verwoed.
Dat hy vergieten kon het Koninglyke bloed Van zulk een fchoone vrouw ?wat roover heeft gevondennbsp;Die wreedheid, dathy dorft dit fchoone licham wonden?nbsp;Dit lichaam, dezen arm, noch verfch met bloed bevlekt.
32 TIRANNIGE LIEFDE,
Met bloed,’t welk rayn gedaante, ia bleeke kleur, verwekt Tot droefheid.
PoLIXCENA.
Heeft myn quaad noch eenig goet, ha! wreden! ’t Welk u bewegen kan ? zo hoor na myn gebeden?
En heelt myn wonde niet, maar opentze, en laat De ftroomen van myn bloed uitftorten. Koom,en flaatnbsp;Uw oogen op de wOnd, die liefde heeft gegeeven.
Laat Orofmanus in zyn oude vryheid leeven.
Geef hem zyn troon weerom, die gy onrechtig naamt. En regens recht bekleed, toOm doch uw wraak met fchaamt.nbsp;Ondankbre! hoe kund gy in uw gemoed gedoogennbsp;Een vader dus te zien mishandelt voor uw oogen,
En uw onkuifch gezicht zo eereloos te flaan Op my? foei dert’le min! uw lull kan niet beftaan.
Stelt doch geen yd’le hoop op my. Volgt myn vermanen; Ca heen , en breng uw hart ten offer aan de tranennbsp;En zuivre liefde van uw kuifche Koningin;
Gy vind doch niet dan wraak, in my, op uwe min.' Uw min zal nimmermeer myn reine fchoot befmetten:nbsp;Geen ftorm kan in de zee de rotzen doen verzetten.
De klippen wyken noit voor ’t buldren van de wind.
’t Is al vergeefs aan my wat Tiridaat begint.
Tiridatüs.
Gelooft Mevrouw dat ik myn eer zou durven krenken ? Neen Polixcena! neen. Princes! gelief te denkennbsp;Dat ik de liefde volg, en d’overwinning niet.
’k Aanbid uw fchoonheid, ’t welk de liefde my gebied; Is dit een quaad. Zo moet Mevrouw dat quaad gedoogen.nbsp;En ftraffen de natuur, van wien zy Zulk vermoogennbsp;Ontfangen heeft. Gy zyt te fchoon, ó fchone vrouw!nbsp;Datik geen minnaar van die fchoonheid wezen Zouw.nbsp;O fchoonheid! om aan ’tfchoon van Polixceen te raaken.nbsp;Zal ik een fcheiding met myn vrouw Ormena maaken;nbsp;En minnen u, wiens fchoon my meer vernoeging geeft.nbsp;Wilt gy van my, Mevrouw! dat Orofmanus leeft ?
U R S P E L. 35 Zo leeft met my in liefde, en buig uw trage zinnen,nbsp;OmTiridatus, die u mint, te wederminnen.
Po LIXCE N A,
Een kroon is eere waard, zy is de hoogfte fchatj Maar duifter is haar glans indienze word bekladnbsp;Met vuile welluft. Ik wil om geen vaders leeven.
Noch ook het myne zelfs, myn eer niet overgeeven ; Nog Troon, nog Kroon, nog Ryk,nog al wat gy bezit-Begeer ik voor de deugd, wiens godheid ik aanbid jnbsp;Om die re volgen wil ik alle fchat verlaten,
Myn man, myn vader, ja my zelf, en al myn Staten, Ik maak een eind, zie daar Tiran; dit ftaal, gedruktnbsp;In deeze kuifche borft.
Tiridaat ontneemt haar den ponjaart.
Hoewel gy my ontrukt
Het werktuig, waar door ikmynfterven zogt tebaaren. Zoo zult gy my nog niet ontrukken deeze haaren,
Waar door ik aan myn dood kan komen. En naardien Zult gy myn vader, en myn man my volgen zien,nbsp;TiRI DATU S.
O fchoone oorfprong van myn zielsgenegentheden!
POLIXCENA.
ó Wrede oorzaak van de fmart, die ’k heb geleden! Tiridatus.
6 Oorlprong van myn min! hoe tergt my uw gelaat.'
PoLIXCENA.
Ja, de oorfprong van uw min, is oorfprong van myn haat.' Heeft myn gelaat de fchuld, ik zal’t in’t bloed verflikken.nbsp;En wiEtzofchenden, om een fchenncrtedoenfchrikkennbsp;Voor echte fchennis.
Tiridatus.
Onverbiddelyke vrouw! ó Geeft vol tegenheid! o Tygerin! vertrouwnbsp;Dat ik, in plaats van liefde, u lichtelyk zou haaten.’nbsp;PoLIXCENA.
Waarom en doet gy ’t niet? wie raad het u te laaten?
C nbsp;nbsp;nbsp;Ti*
-ocr page 44-34 TIRANNIGE LIEFDE,
T IRIDATU S.
’t Zal beft 7.yn dat ik haar met zoetigheid verwin.
Uw kamer is gereed, Princes, ei! gaa dog in. PoLIXCENA.
6 Onbcfchaamde! o gy trouweloozen Koning 1 Maak Polixcena op der aard geen and’re woningnbsp;Dan ’t graf. Dit is al ’t geen daar zy om wenfcht.
T I RIDATUï.
ó Neen!
Veel beter voegt een Troon, dan’t graf aan Polixceen. IVJen fehik haar dienftboón van de Koningin, die hedennbsp;Bedienen de Princes. Gaa, doe haar binnen treden.
'Einde 'het derde Bedrjf.
TREURSPEL. jy-
EERSTE TOONEEL. Euforbus in boere kleeding. F R A A R T O s,’
WE U FO RB us:
at werkt het quaad gevaar aan dien die’t quaad bezit.' Zo gy my helpt, myn heer, in ’t geen daar ik om bid ,nbsp;Zo is ^er geen belet. Ik moet myn heer ontdekkennbsp;Hoe onzen Prins, by nacht, met al zyn macht komt trekkennbsp;Recht op uw leger aan, en vind zich al naby;
Myn Vorft zond my voor af, en wilde dat ik my Zou voegen by myn heer Fraartus, die de redennbsp;Gerechte plaats vergunt; en, naar de billykhedcn,nbsp;Gerechtigheid befchermt, en ’t onrecht tegenftaat.
Myn Prins verzoekt dat gy u toch bewegen laat,
Om met uw leger ’t zyn’ te fterken, en zo t’zamen Bcquame midd’len tot een vreede te beramen.
Zyt zeker, dat zyn macht niet voor uw leger rukt;
Om dat uw Koning zou door d’onzen zyn verdrukt; Maar wel om dat door ’t quaad in andren te verhindren:nbsp;Hy tragt het ongeval van Polixceen te mindren;
Indien gy u met ons vereenigt, kan ’t gefchiên.
Myn heer zal ook zyn Vorft hier door behouden zien. En d’oorlog in een vree verandert. Dit ’s de redennbsp;Dat ik in ’t boere kleed kom in uw leger treden;
Uw fchildwacht (onbewuft myn handel) liet my door;
En d’order van myn Prins ftel ik Fraartus voor,
En wage zyn antwoord, ’t Stuken kan geen uitftel lyden. Ook hebt gy Zulks belooft.
Fraartus.
Om voorder quaad te myden, yind ik het goed. ’t Is waar, dit is ’cr af, myn beer.nbsp;Canbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Iq
-ocr page 46-TIRANNIGE LIEFDE,
In teeken van myn trouw, ik by den hemel zweer.
Dat ik my voor myn Vorft noit ontrouw heb gedragen? Maar wel als eene van die geen, die garen zagennbsp;De welvaart van hun Ryk. Euforbus gaa tcrftondnbsp;En zeg aan uwen Vorft, dat ik geraden vondnbsp;Dat hy op d’aantocht zich vervorder met de zynen.
En op het fpoedigft doe zyn volk by ’t onz’ verfchynen Met flaande trommels, en ontrolde vaandels, gynbsp;Gelieft ’er by te doen, myn heer, hoe nodig zynbsp;Dat een vertrouwden, met een handfchrift afgezonden,nbsp;Aan onzen Koning koom. Wat meerder dient gevondennbsp;Tot welftand van dit werk,word voortvan my voldaan;nbsp;Ik ken myn macht, en volk, waar op men vaft mag gaan;nbsp;En met één woord, ik ben hier Oppervorft te velde.nbsp;Euforbus.
Zo vlieg ik dan, om dit aan onzen Prins te melden. Fraartus.
ó Hemel! zegen doch ’t noodzakelyk beleit Met een gelukkig einde. Ik zie zyn Majefteitnbsp;Daar komen; laat ons gaan, de zaak heeft vlyt van noden.nbsp;En eifcht vervordering; ’t vervolg ftaataan de Goden.
TWEEDE TOONEEL.
Tiridatus, Fernabassus.
MFe R N A B .A.SSUS.
yn heer, demompeling, door’t leger heen verlpreit. Geeft my veel agterdocht; ik vrees voor zwarigheid.nbsp;De hoofden voegen hun vaft t’zamen; en by hoopennbsp;Ziet men het volk heel fnel door’t gantfche leger loopen.'nbsp;Dat meer is, ieder vliegt, doch met een ftille trom:nbsp;Men fpreekt’er mond aan mond, gewis daar gaat iets om,nbsp;’t Welk u tot nadeel ftrekt, en ik kan niet bevroeden.nbsp;Of ’t leger is verftroit. De Vorft zy op zyn hoede;
En wel beraan in ’t geen ik voorftel.
TI RI-
-ocr page 47-Tiridatus.
Hoe, gy raaft ^
En uw flaauhartigheid maakt u, door waan, verbaaft. Wie zou zich tegens my in oproer durven ildlen ?
Neen Fernabas! ’t zyn niet dan vreezen die u quellen. Het kan niet wezen; doch wat fchaad het onderftaan.nbsp;Om te vernemen wat in ’t leger om mag gaan ?
Gaa, bootfchapt, uit myn naam, Fraartus, die ervaren Gelyk getrouw is, dat hy fpoedig doe vergaarennbsp;Myn krygsmacht, en die ftel in order. Ik verfchynnbsp;Terftond in ’t leger, om te zien hoe ’t daar mag zyn.
DERDE TOONEEL.
Ormena, Polixcena, Orosmanus.
IOr ME N A.
k weet wel, dat de hoop ons eind’lyk zal ontglyden; Myn vader dus geboeit; myn zufter, gy in ’t lydennbsp;Van uw gevangenis, loopt overgroot gevaar.
6 Hemel! of myn dood alleen genoegzaam waar Voor’t onheil van huntweên; hoevrolykzou ikilerven.nbsp;Indien ik met myn dood hun vryheid kon verwerven.nbsp;Maar ’t is vergeefs ^ ó Goón ! hoe pynigt gy myn hartnbsp;Met fchrik,diemyn gemoed voorzeid een meerder fmart.nbsp;Krygt hy Tigraan, zo is myn broeders dood gebporen,nbsp;En gy, o Polixceen! gaat hopeloos verloeren:
Om dit te fchutten, en uw onheil te verhoên Bid ik u 3 wilt myn man in zyn begeert’ voldoen:
Ik zal hem afftaan, zo gy toeftaat hem te minnen;
Hy mint niet te vergeefs, dewyl hy zyne zinnen Door uwe fchoonheid voelt verwonnen: mint hem, ach!nbsp;Myn Zufter Polixceen! zo ’t bidden helpen mag;
Help door zyn min, en myn gebeden, doch bevryden Myn vader en uw man, u zelf, en my. ’k Zal ’t lydennbsp;(Hoewel met tegenwil) dat hy quaadwillig leeft,
C 3 nbsp;nbsp;nbsp;Doch
-ocr page 48-'3^ TIRANNIGE LIEFDE,
Doch als zyn geile lult onze echt gefchonden heeft ^
Zal hy, na dat verlies, Ormena mee verliezen,
Die in haar tranen zal geen ander wraak verkiezen.
Dan een gewilge dood.
PoLIXCENA.
Wel hoe. Mevrouw! meent gy Dat Polixcena dan niet langer eerlyk zy ?
Maar datze in eene vlam van vuile lult zou branden, En zoeken ’t leeven, om te leeven in de fchanden ?
Wat quader raad geeft gy aan een verflagen ziel,
Ziel, die aan my gebied, dat ik hier nederknkl En bid om tegenlland. Zie lüer, zie hier Ormenc,nbsp;Bedroefde Koningin! het bloed van Polixcene,
Noch even laau geftremt uit verfche en open wond j Aanziet myn tranen langs myn wangen, op myn mondnbsp;Afvloeijen. Ziet toch eens myn dood befturven lippen.nbsp;Verandert van het root in purper blaauwe klippen,
Waar op het leeven llrand, en’t harte fchipbreuk lyd j Gy ziet dat my de dood op ’t vinniglle bellryd,
,En noch kunt gy aan my zo fnoden vonnis geeven; Denk vrylyk, deugt en eer zien noch op ftaat, noch leeven;nbsp;Maar trachten naar de dood, daar’t een van beiden geit;nbsp;Een geeft met deugd gefterkt, en paft op geen gewelt.nbsp;Tigraan! ’t Zy waar u ook het ongeval doet wyken ,
Ik blyf getrouw, om u in alles te gelyken.
Uw al te lieven hand (gedreven van de nood)
Liet my dit leeven, als ’t u aanriep om de dood,
En my dat latende, liet liefde my dus zwerven,
Daar my de liefde zal, om uwe min, doen fterven, Veel liever, dan dat ik uw bed bevlekken zouw.
Kom, myn getrouwe Prins Tigranus! fchut de trouw Voor trouwloosheid j koom, hoed myn eer: en wreek mynnbsp;treuren:
Toon u een leeuw, en wil voor myn gezicht verfcheuren Een trouweloos Tiran. Of zo u ’t lot nog druktnbsp;In uw begeerte, en dat uw meenüig u mislukt
In
-ocr page 49-TREURSPEL. 39
In wraak; 2.0 koom dan voor de tweedemaal, en open Myn boezem, om de ziel van Polixceen te floopen,
Op dat haar rif verllrekt een fpiegel van de trouw.
Geeft, Goden ! dat men hun doch alle drie behouw, En zonder dat ik ook myn Tirjdaat verlieze.
PolixcÈna.
o Zufter! hoe moogt gy zo onbedacht verkiezen ?
Orosmanus. ó Dochter! wat zyt gy ondankbaar.
VIERDE TOONEEL.
Orosmanus, Polixcena, Kassandra Jpreekt Ormena zacht aan , die daar of , metnbsp;Jlilzivjgende eerhiedinge, vertrekt.
Orosmanus.
VJaat, ja gaat,
b Schepfel, zonder moed, uw openbaarehaat Verbergen. Gy, in wien de deugd haar glans doet ftralen ,nbsp;Zoekt in uw ongeval de hoogfte lof te halen,
Die oit een vrouw bequam, roemwaarde Polixceen! Vertrouw, na dat gy hebt in ’t ongeluk geftreên.
Zult gy roemruchtig in uw overwinning leeven.
Schoon dat gy aan de dood uw ziel moeft overgeeven. Uw dappre moed brengtmy,in’tnootlot,blydfchap an.nbsp;En geeft my hoop dat wy, in ’t eind, van dien Tirannbsp;Noch zullen zyn verloft.
Men zy bedacht in’t Ipreeken, Op dat wy niet en zyn van ons geluk verfteekennbsp;In dit ons ongeluk, om uitkomft te beraan:
Want ligt zal den Tiran ons bykomft tegenftaan.
En onze t’zamenfpraak na dezen niet gedoogen;
En mift my dit, zo mis ik ook met eeB ’t vermogen
C 4. nbsp;nbsp;nbsp;Van
-ocr page 50-40 TIRANNIGE LIEFDE,
Van uw vooraichtigheid, in overleg, en raad.
Die my nu nodig dient te helpen in dit quaad. Orosmanus.
ö Goön! fpaar Polixceen, wilt haar een uitkomft geevcn. PoLIXCENA.
Zy fterft gemoedigt, of zy tracht vernoegt te leeven. Daar komt de Koningin weerom; ’t is beft gcraannbsp;Haar niet te naderen: koom vader, laat ons gaan.
VYFDE TOONEEL.
Tigranus, Ormena,
MT I G R A N U S.
yn zufter,zalmyn liefde in udie gunft niet vinden, Dat gy myn nootlot met uw vriendfchap wilt verbinden.?nbsp;Mevrouw, weet gy dan niet, als een uitnemend quaadnbsp;Tot quader ftrekt, dat men als dan een zelfden raadnbsp;Daar tegen ftcld ? ons quaad in ’t opperfte gerezennbsp;Dient nu met vuur of ftaal weêr neêrgedrukt te wezen,nbsp;Myn Staat verloren, daar by vader onder ’t juknbsp;Van llaverny gcboeit; ik, in het ongeluknbsp;Gedompelt, moet, berooft van al het myne, zwerven jnbsp;En gy blyft noch in flaap, en ftemt tot ons bederven.nbsp;Doch gy treed zelfs op ’t boord van eigen ongeval,nbsp;Daar ’t onweer u niet min dan ons beftormen zal.nbsp;ó Goón ! beweegt dit hart in vlammen van meêdoogen:nbsp;Mevrouw, ik bid u, flaa erbarmelyk uw oogennbsp;Op myn verwoefte ftad, en zie eens hoeze leit;
En hoe myn burgery haar ondergang befchreit.
Hoe droeve moeders, met gefmoorde zuigelingen,
Hun fchaa beweenen. Zie de bittre traanen dringen Uit d’oogen der gefchonde dochters. De Gemeentnbsp;In ketenen geboeit; en al wat leeft, hoe ’t weent.
De toorens neergeftort, de kerken ingevallen,
De huizen afgefloopt, de ftad berooft van wallen.
D’in-
-ocr page 51-D’inwoonders zonder goed : foldaten ryk van buit.
Men hoort ’er anders niet dan moordgefchrei; ’t geluic Ues leevcnden is niet dan zuchten, kermen, klachten.nbsp;Druk dees ellenden eens na waarde in uw gedachten.
En overdenk, hoe ’t met Damazia moet Haan,
In wat benautheid al myn burgers daar vergaan.
Dit dient ’er noch gezcit, en daar meê fluit de reden Een langer klacht. Uw hart behoorde myn gebedennbsp;Te ontfangen, of ik zeg, Mevrouw, gy hebt ’er geen.
O R M E N A.
Ach! mocht myn bloed die wraak verzoenen, en ’t geween Der onderdanen in hun droeve jammer fchorten,
Hoe willig zou Ormeen haar eigen bloed verftorten, Hoe willig zou dit hart zich offfen aan de dood.
Indien het vader, u, en zuftcr, in de nood.
Voor ’t bitter ongeval kon hoeden, en bevryden.
Geen dood, hoe wreed die viel, ik zouze willig lyden. Maar ach! wat kan ik doen, myn macht is zonder machtinbsp;Die uitkomft moet alleen van d’ hemel zyn verwacht.nbsp;Tigranus.
ó Neen, Tigranus hand kan ons een uitkomft geeven; Door deeze hand. Mevrouw, kunt gy gczegent Iceveanbsp;In voorfpoet, en in vree. Begunftig dan die handnbsp;Tot hulp van vader j en ons lieve vaderland.
Ormen A.
Alyn broeder I hoe! ik fchrik.
Tigranus.
De fchrik voegt harteloozen, En’t hart eifcht kloekheid in het ftraffen van de boozen.nbsp;Geef my uw macht tot hulp in wraak aan een Tiran,nbsp;Dat is gelcgentheid, waar door ik eenmaal kannbsp;Geraaken in zyn tent; om hem zyn ftraf te geven.
O R M E N A.
ó Hemel!
Tigranus.
Zo ’k u niet bevry, men neem my ’t Iceven.
Cf nbsp;nbsp;nbsp;Or-
-ocr page 52-Or M E N A.
Myn geeft bezwykt, en ’t hart dat fiddert voor die daad; Staalr uw verbolgentheid. Ach! wilt gy tot verraadnbsp;Ormena porren ? haar die boosheid doen beginnen ?nbsp;Natuur gunt u wel hulp; maar dwingt my hem te minnen.nbsp;TI G R A N u s.
Hoe! mint gy een Tiran,die door zyn overmacht,
De trouw, natuur, en echt, en ook de deugd verkracht ? Een Tyger , die het bloed van bloedverwantfen zwelligt ?nbsp;De Goón veracht, de ftaat van zyn geflacht verdelligt ?nbsp;Die vader houd geboeit j u niet en eert; myn vrouwnbsp;Gezocht heeft tot zyn luft, in fchennis van zyn trouw.nbsp;Wel zufter! hoe kunt gy uw hart en liefde gecven,
Aan dienTieran, wiens wraak tracht naar Tigranus leeven ? Ormena.
Myn broeder! is hy niet myn Koning, en myn man ? T IGRANUS.
Is hy uw moorder niet, uw dood, en uw Tiran ? Waarom my niet vergunt ’t geen ik heb voorgenomen ?nbsp;Ormena.
De eer verbied het my : hoe! zou ik daar toe komen ? Tigranus.
De liefde vergt het u, en waarom weigert gy ?
Orme na.
Helaas 1 wat voor een raad, Tigranus, geeft gy my Tigranus.
Een eedle raad.
Ormena.
Een raad, die d’edelheid haar luifter Bevlekken zou, dat zy voor eeuwig bleef -in duifter.nbsp;Tigranus.
O zufter zonder liefde! o onnatuurlyk kind 1 Dat zelf haar vader haat, en een verrader mind.nbsp;Ormena.
Hoe wreed dat hymy is, ik moet zyn wreedheid lyden: Myn goedheit moet, in ’t eind, zyn quaatheid overftryden.
43
Tigranus.
Verkeerde Zufter: zal uw broeder dan de doot Van Polixcena niet gewroken zien ? zo ftooCnbsp;Uit ftaal, noch laauw van bloed, zo bloedig dan in ’tmyne.nbsp;En doe Tigranus in zyn ondergaan vcrdwyne,
Uaar hy, verdwynende, verfchyn van Polixceen,
Uic nu niet meer vcrfchynt daar zy weleer verfcheen. Hoe! weigert gy’t ? wel aan, zo leef ik om te wreeken.nbsp;Ik zal hem in uw arm (dat zweer ik u) doorfteken,
En dooden dien Tiran, met wien gy fterven zuit^
Doch hy door’t ftaal; en gy door fchaamte : ’t ongeduld Zal ’t leeven van Tigraan in razerny vernielen.
O R M E N A.
’t Befluit is quaad, daar uw gedachten in vervielen.
Myn broeder, weet gy niet dat Polixcena leeft ? Tigranus.
ó Flaauwe vond! om myn befluit te ftutten. Heeft Tigraan geen blyk.^ die hand en kan niet liegen?
’k Vertrouw myn oogen meer dan u, die my bedriegen. Ormena, deeze hand getuigt, hoe ik, verwoed,
Door ’t ftaal haar hebbe ontrukt haar leeven met haar bloed. Ormena.
Gy dwaalt, Tigraan, uw drift heeft oog en hand bedrogen. Zy leeft: ze is flechts gewond, befchouw haar voor uwnbsp;Zy is in ’t leger.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(oogen:
Tigranus.
’k Ben in twyflèl, door uw reen. ó Droeve blydfchap! leeft gy noch, myn Polixceen ?nbsp;Uw leeven waar my lief, zo dat genot van leevennbsp;Aan geen Tiran, maar aan Tigranus wierd gegeeven.nbsp;Leef Polixcena! leef, maar niet om dien Tiran;nbsp;ó Hemel, aarde, en zee! myn moed, myn gramfehap, kannbsp;’t Niet dulden. Geefze my,’t zy leevend,of gefturven;nbsp;Vergun my dit, zoo heeft Tigraan zyn wenfeh verwur-Gun datze rhyne zy, of dat ze ’er niet en is; (vennbsp;En is ze ’er, geefze my i zo niet, dat ik ze mis.
Ik
-ocr page 54-4. TIRANNIGE LIEFDE;
Ik 7.al haar fterke geeft erkennen, en ook houwen Voor kuifch,en zuiver, als de zuiverheid der vrouwen.’nbsp;Och ! hoorde zy myn ftem, ’k weet zy de tweedemaalnbsp;Haar kuifche lichaam zou aan dit bebloede ftaalnbsp;Noch offren. Ha! ze heeft geen weergaa in de deugden;nbsp;Haar eedle geeft vereifcht een altaar. Droeve vreugden,nbsp;Verfprei myn ongeval: herdenk de treurge luftnbsp;Van Polixceen, die deze ponjaart (cerft gekuft)
My gaf: daar na voor my haar zuivre borft ontblootte. En riep, Tigranus,koom uw Polixceen doorftooten.nbsp;De liefde, onwillig, moeft de kuisheid dienen. Zynbsp;Hield wreetheid zoet,en nam de dootfteck aan van my,nbsp;Dewyl myn ongeluk ten hemel is befchreeven,
Dewyl my nu het lot van opkomft heeft begeeven, Dewyl myn tegenfpoed geen beterfchap verwacht,nbsp;Dewyl een zufter zelfs myn ongeluk belacht,
En wil haar broeders bloed, moet ik rampzalig zwerven. Beveel u Polixceen, ó hemel! gun my ’t fterven.
ZESDE TOONEEL.
Tiridatus, Or mena, Tigranus, Ly FWACHT.
Hc
Tiridatus.
lofe! quam dien fnooden in myn Leger.?
Ly FW A CHT.
Ja, myn heer.
Zo ik my niet bedrieg, zie ik hem daar al weer By onze Koningin.
Tiridatus.
Myn lyfwacht! vat zyn handen,
En grypt den ponjaart. Legt den booswicht voort in ban-Geketent, dit geiprek getuigt voor vaft aan my (den De hooge misdaad van hun fnoo verradery.
Dat zy ons niet ontgaan.
Or-
-ocr page 55-TREURSPEL.
Ormen A.
Helaas! wat ongelukken
Zyn boven d’onzen ?
Tigranus.
Ik quam hier, om te drukken Dees ponjaart in uw hart, bloeddorftige Tiran.nbsp;Tiridatus.
Men breng hen beide weg. Myn Lyfwacht, fpoed u dan Ter vlucht naar ’t Leger, wilt Fraartus weten latennbsp;Dat hy, op myn bevel, goede order ftel; foldatennbsp;In wapens hou, op dat ik veiliger verfchafnbsp;Het middel, waar meê ik hun hooge misdaad ftraf.
'Einde des vierden Bedryfs.
46 TIRANNIGE LIEFDE,
EERSTE TOONEEL.
Tigranus, KassandraJ
KTigranus.
aflandra, 7,0 uw hart meedogentheid kan vinden Met myn clenden, ei; zo gaa by myn bemindenbsp;En waarde Polixceen, om aan die lieve vrouwnbsp;Te brengen dezen brief. Myn nood vereifcht uw trouw:nbsp;De tyd uw voortgang, en de hoop dryft myn verlangennbsp;Om van haar hand, door d’ uw’,hier antwoord op t’ontfan-gen.
Ei, haaft u doch, en gaa; maar zyt ook wel bedacht. Dat gy u niet vergift in ’t doorgaan van de Wacht,
Die naaft de tenten ftaat. Doet gy my dit bekomen,
Gy geeft my meer weerom, dan my wel is benomen.
K AS S A N D R A.
’k Verzeker u, myn heer, dat ik met goed beleid My trouwlyk quyten zal, om uw genegentheidnbsp;Te dienen, fchoon ik loop gevaar in ftraf aan ’t Iceven.nbsp;Ti G R A N u s.
Wat een verflagen Prins nu niet vermag te geeven.
Dat zullen u de Goón vergelden. Wat gy doet,
Zyt trouw. Daar komtzejveinft als of gy haar ontmoet.
TWEEDE TOONEEL.
POLIXCENA, OrOSMANUS.
MPolixcena.
y n heer, ’k heb dezen dag den hemel wreet gevonden; Myn hoop verdwynt; myn Staat verdelgt: myn ftad tennbsp;gronde
TREURSPE L. 47
Vernielt, en myn Tigraan gevangen: ach! wat raad? Nu my de hoop ontwykt, en al myn trooft ontgaat?nbsp;Nu hy gevangen is, is myn verlies geboren.
En Kapadocia ook t’eenemaal verloren.,
Alleen door het verlies van myn Tigraan; want hy Was al myn hoop en trooft; op hem vertroofte ik my.nbsp;quot;quot;k Verwacht het al van hem, van wien my niet kan komen;nbsp;Nu hy zyn vryheid mift, is al myn hoop benomen.
Hy was de fteun, waar op myn neergedrukte ziel Haar, in het ondergaan van ’t nootlot, boven hiel.
Hy minde my, ik hem, ó min vol zuivre trouwe!
Zal nu een fnood Tiran ons deze vreugd onthouwe’? Ach! myn ftantvaftigheid bezwykt door dit gewelt ?nbsp;Myn heer ; myn moedigheid leid los ter neer geveltnbsp;Gelyk een korenaar, door zeiflenfneê, gevallen:
Ik heb dus lang gehoopt: wat is ’t ? ach! niet met allen. Hy proeft het geen ik fmaak; hy lyd het geenmyfinart:nbsp;Zyn lyden is het myn’, myn lyden raakt zyn hart.nbsp;ó Goón! vergeeft het my, misdoe ik met myn klagen,'nbsp;Dit quaad is al te groot, helaas! wie kan ’t verdragen ?nbsp;O R o s M A N u s.
Hoe hard het ongeval het hart der menfehen drukt,' Noch ziet men welin’teind,fchoonalles icheenmiflukt^nbsp;Dat het ten beften keert. Men kan in ftorm, en winden.nbsp;Ja zelfs in fchipbreuk noch behouden haven vinden.nbsp;Een, die ftantvaftig blyft, doet blyk, en toont dathynbsp;In ’t minfte ongeluk min ongelukkig zy.
De eer van een gevecht beftaat in het verweeren,
Maar niet in het geval. Wel! wat is uw begeeren Kaflandra.^
4S TIRANNIGE LIEFDE, DERDE TOONEEL.
KaSS an DR A , Pol IXCEN A, OrosManus.
Blufch
Kassandra. 'reng een brief van Prins Tigranus.nbsp;POLIXCEN A.
Myn bange brand, ó brief, ik groet u met een kus.
'Zy leeji den Brief.
ZO myn zufler my bemint had.^ gelyk zy mint dien on~ getrou’wen, en my in myn gemoedigt voornemen hadnbsp;geholpen.^ ik had myn doodfager gedoodt. Maar zy hemnbsp;getrouw^ en ik te ongelukkig met «, myn ongelukkige Po-iixcena^ zie de ivreetheid des hemels over ons vermeerderen , tegens de vielke wy ons eindelyk dienen te -wapenen:nbsp;een zeekere hulp is ’er noch hy ons.
Myn hand -was -wreet toen zy u-w kuisheid -wou hefchut-ten-, en om my uit myn gevangenis te verlojfen.^ verzoek ik diergelyken j -weigert my van daag dan niet een vergif tenbsp;zenden door u-w eigen hand^ verleen my die hulp om eennbsp;einde te maken van myn elenden. Zoek my dit vergif tenbsp;hrygen en zo ik niet he-waart en -waar met banden , iknbsp;zou die hand aannemen, en ook kujfen, door de-welke mynbsp;dat zal gegeeven -werden.
POLIXCENA.
ó Droevig, en niet min te moedeloos gebieden,
Gy wilt het geen myn wil verfchrikt te rug doet vlieden. Myn liefde ontzeid uw eifch: myn leeven u uw dood jnbsp;Tigranus! ik beken’t, myn quaadverzoek was groot,nbsp;Noch grooter is het uw’. Hoewel myn wil, uw woorden.nbsp;Uw dwang,om in den nood, uw Polixceen te moorden.nbsp;h ik ben de oorzaak, ia Tigranus, van dat kwaad,
’tWelk
-ocr page 59-’t Welk my verbonden heeft, om u in uwen raad Te volgen. Hoe! xou ik Tigranus dan vergeeveri ?
Doe ik het niet, ik blyf ondankbaar; en zyn leeven! Slyt hy een wreede wraak van een verwoed Tiran.
Ik help hem, neen, 6 neen: oprechte liefde kan Dat niet gedoogen. ’k Zie uw geeft alreê verfchynennbsp;In d’yver van uw wraak. Uw eifch vereifcht de mynen,nbsp;Myn eifch vereifcht aan d’uw’, dat gy uw eifch aan mynbsp;Wiltftaaken. ’kWeiger ’t u,mits ’t my niet doenlykzy.,nbsp;Orosmanus.
Hoe, Polixcena! hoe, kan reden u niet leeren.
Dat men Tigranus moet voldoen ? ’k wil zyn begeerea Hem toeftaan, en ik ftem (als zynde die van wiennbsp;Hy ’t leeven kreeg) dat zyn begeerte zal gelchicn,
Nu dat ons alle hulp van uitkomft fcliynt benomen. Polixcena.
De min verbied het my : hoe zoüd ik daar toe komen ? Helaas! ik kan ’t niet doen.
Orosmanus.
Om dat gy zyt zyn vrouw
Ik ben zyn Vader, en natuur gaat boven trouw. (nen Dit woord zeid u genoeg myn droefheid; fchoon uw tra-De uwen melden. Ach! wat kan men doen? Tigrane!nbsp;Wy zyn met u, helaas! te diep in ’tongeval.nbsp;Polixcena.
Hoe moet die leeven, die gelukkig leeveü zal In ’t ongeluk ? is ’t liefd’ ’t geliefde van het leevennbsp;Te brengen tot ’er dood? ik kan my niet begeevennbsp;Tot zulk eentiranny, fchoon ’t my de reden raSn.
’t Is boven de natuur, myn haft kan ’t niet beftaan. Orosmanus.
Uw klachten kunnen my in ’t minfte niet vernoegen. Dat hun flaauhartige tot zulke weigring voegennbsp;Staa ik ten deele toe; maar in een moedig hartnbsp;Mishaagt het my. Gedenk eens welk een wreede fmartnbsp;Myn zoon Tigranus drukt; wat zwaare flavcrnyen
Dat hy van dien Tiran onrechtelyk moet lyen,
Dies peril hem d’edelheid van lyn geboorte, en ftaat. Dat hy xyn vyand zulk een wraak niet toe en kat,nbsp;POLIXCENA.
6 Strenge raad! of ik uw wetten wilde plegen,
Waar kreeg ik hier vergif?
Orosmanus.
Zyt daar niet om verlegen, Gemocdigde Princes! ik weet ’er middel toe;
Zyt gy ’t dan eens met my, en wilt gy dat men ’t doe. Ik zal u het vergif hier daatlyk doen bekomen.
’t Is by de Koningen van Pontus opgenomen,
Als ook by die van Kapadocia, dat zy
(Zo haaft men hun de Kroon op’t hooft zet) hunwaardy
Verzorgen met vergif; om, of de hemel Horten
Het ongeval op hun, dat zy als dan verkorten
Hun leeven. Die gewoont’ heeft eeuwen lang geweeil
Gebruikelyk by ons. Ik zal de eedle geeft
Van uw’, en myn Tigraan met deeze hulp verzorgen;
’k Heb hier een diamant, daar onder leid verborgen Het middel, ’t geen hy eifcht, myn lieve Polixceen!nbsp;Dees zy voor hem : voor ons heb ik ’er dan noch één.nbsp;Alen fchik hém deezen toe; en die zal ik behouwen.
POLIXCEN A.
KafTandra! ’t is de wil des Konings. Myn betrouwen Stel ik op u, dat gy u trouwlyk quyt in ’t geennbsp;Daar myn Tigranus my met klagende gebeênnbsp;Om aan is: en ik hem onwillig moet vergunnen:
Ik dien hem in zyn wil, nu ’t hem zal dienen kunnen Gelyk ’t my dienen zal. Zegt, als gy by hem zyt,
Myn hart gevoelt al ’t geen hy in het zyne lyd.
Zegt hem , zyn droefheid is gefchakelt aan de myne: Zyn fmert fmert my, myn fmert zy wederom de zyne.nbsp;Breng hem den ring waar in zyn dood, en myne zy;nbsp;Zeg, dat de droefheid, zonder weêrgaa, nu in mynbsp;Oneindlyk is, en dat myn tong niet uit kan drukken
’t Ge-
É
-ocr page 61-TREURSPEL. jr ’t Gevoelen, ’t welk ik heb van al zyn ongelukken.nbsp;Zeg hem ^ zo’kna hem leef, en niet aan’tftervcn kwam,’nbsp;Dat nimmer eenig vuur zal naadren onze vlam;
Maar dat ik noch verhoop in al myn droevig zwerven ’ Dicht aanzyn zy, myn ziel te voegen tot het fterven,nbsp;Zeg hem, dat den Tiran de kracht ontbreken zal.
Om my te fchenden: en in ’t uiterft ongeval Te brengen. Zeg hem dit voor ’t left, ’t hart doet my zwee-By’t ongelukkig vuur, waar in ik moet vcrteeren, (reanbsp;Dat ik myn zuivre min zal offren aan zyn deugd,
Tot blyk van echte trouw. Zeg, dat gy zeggen meugt. Dat ik gezeit heb dat zyn dood my zal doen fterven;
En zo hy moedig fterft, zal ik dien moed beërven.
En fterven even zo gemoedigt, als hy deê.
Orosmanus.
Gaa, breng hem deezen brief van mynent wegen meê.
POLIXCENA.
Zeg , dat de droefheid my verhindert meer te Ipreeken: Kaffandra! zeg hem dit, ik kan geen meer.
Kassandra.
Bezweken
Van fchrik, val ik terneer : óGoon! óGoón! wat raad? De Koning ziet ons.
VIERDE TOONEEL. Tirioatus, Kassandra, Lyfwacht.’nbsp;Tiridatus.
Kc
LOom, Ka^andra; voort, en laat My zien, wat hebt gy daar?
Kassandra.
Myn heer! Tiridatus.
Ik zeg, doe open
Uw hand j ik wü het zien.
Da nbsp;nbsp;nbsp;Kas-
-ocr page 62-TIRANNIGE LIEFDE,
Kassandra.
Ach! heb ik my verlopca Myn heer! ik bid gena.
T IRIDATUS leefi den Brief.
Het luaar zich zel-ven van de reden afkeeren, %0 men verhoopte dat een Tiran zyn haat zoude verzoeten. Exnbsp;em ons uit het gevaar te helpen , zal ons geen vergif ont-‘nbsp;breken.
OROSMANUS.
Tiridatus.
Verrader! ’k we dat gynu door bedrog wilt poogen Te doen, ’t geen ’s hemels wil noch noit en kon gedoogeanbsp;Met wapenen, ’t Is wel, de geeft, die u verleit.
Heeft my myn dood vergeefs gezworen, gy bereit Vergeefs myn ondergang. Vergeefs zoekt gymy’t kevennbsp;Tc rooven door vergif. O fchelmfche luft, gedreevennbsp;Tot deeze boosheid, die den hemel wederftaat,
En u zo wreeden wraak op my niet toe en laat.
Gy hebt begonnen, maar ik zal het werk voltrekken; Uw mening zal myn recht een geeflelroe verftrekken.nbsp;Aan uw verradery; en gy, ó Polixceen!
(Die ongevoelig blyft, en weigert myn gebeên)
Denk niet, dat gy oit meer met fchoonheid zultvermoogen Te tergen Tiridaat, neen, neen, ik heb geen oogen.nbsp;Noch zie niet meer op uw vervloekte tovery ;
Al uwe aanlokfels zyn voortaan vergeefs op my.
Men doeze datelyk voor myn gezicht verfchynen.
Myn gramfehap wil den dag haars leevens doen verdwynen In een onzichtbre nacht van ongemeene dood.
Haar fterven is beftemt. Daar komenze.
TiGRANUï, OROSMANUSjPoLIXCENA, OrMENA, KassANDRA, HecUBAjnbsp;LyFWA CH T.
Tiridatus.
groot
En fnood bedrog! 6 guit! ó booswicht! ó verrader! Die uw voorgaande kwaad vermeerdert met nog kwaader.nbsp;O ! loozen, dit met lift, verandert van gev/aad,
Hier ja myn Leger kwaamt; en meenden met verraad Myn val te werken, en door dolle wraak, my ’t leevennbsp;Te neemen met vergif. Kunt gy uw oogen heevennbsp;Op my, en zien my aan ? en zonder dat uw hertnbsp;Het aanzicht verft met fchaamt, zo dat het bloedroo t wert ?nbsp;In teken dat het heeft myn bloed begeert. O fnooden!nbsp;Beken, of dit vergif u niet behoort te dooden,
Naar dat een wreeder ftraf zal wezen voorgegaan.
Gy kend myn waardigheid, en wat gy hebt misdaan.
¦“t Is noodig, dat ik u, verrader! ook leer weeten Dat ik gerechtig ben, en zal uw misdaad meetennbsp;In mate van ’t gerecht: en wyzen yder annbsp;Dat zich den Koning aan de kwaden wreeken kan.
En gy, ó wreede Ichoon! verwurpe Tygerinne!
Die onbarmhertig zyt, en geenzints te verwinqe,
Gy ftemt in ’t fterven van die geen die u aanbid,
Wiens harte gy beheerfcht, wiens ziele gy bezit, ó Goón! wie dreef zyn hart tot zulke looze laagen ?nbsp;Verrader! heeft myn hand aan u niet opgedraagennbsp;Een fcepter I daar de uw’ voor my vergift verlchaft.
Gaa in u zelfs, is uwe daad niet waard geftraft Te werden, van myn wraak! en gy, ó ouden vader!nbsp;Bezoedelt uwe eer met naapi van een verrader.
Wat porden uw gemoed, ó gryze ziel! dat gy
D 3 nbsp;nbsp;nbsp;Uw
-ocr page 64-54- TIRANNIGE LIEFDE,
Uw hoogen ouderdom fmet met verradery ?
Wat drift kon uweiiel tot 7,ulke boosheid dryven.
Dat gy uw eigen hand uw vonnis hebt doen Ichryven ? Gy teikent zelfs uw dood. En gy eerlooze vrouw!
Die een ontrouwen broer woud trouw zyn,my ontrouw. Hebt gy uw eer en plicht tot my,uw Vorft,verloorcn,nbsp;’t Is billyk, dat uw dood daar tegens zy gebooren.
Ik vond u t’zamen, en al t’zamen hebt gy fchult,
Dies wil ik dat gy ook al t’zamen ftcrven zult.
En gy , getrouwe bod van hun ontrouwigheden,
Wat ftraf is ftreng genoeg? ik ftraf u naarde reden, Dewyl gy het vergif zoud draagen, zal uw doodnbsp;Gefchieden door ’t vergif.
Tigra nus.
Uw vonnis, in den nood.
Van ray, en al die hier met my zyn, zal ons ftrekken, Niet om de menfchen, maar den hemel op te wekkennbsp;Tot weerwraak, aan de wraak van een tirannig hart.
Ik zoek myn leeven niet: maar dat tot uwe fmart Het uwe word verlengt, ó wreede! om uw dagennbsp;Te flyten in den prang van wroegen , en van knagen:nbsp;Ja,’k wenfeh u duizent doón, in’t leeven, voor uw dood.nbsp;Om dat uw wreetheid de gerechtigheid verftoot.
Weet dan dat dit vergif voor u niet was gevonden. Hoewel gy ’t wel verdient: maar’t wierdemygezonden.nbsp;Om daar door uwe ftraf, en wreetheid te ontgaan;nbsp;Waar van dat ik de wraak laat op de Goden ftaan.
’t Is waar; myn wil, geperft in ’t lot der ongelukken, Zocht u een ponjaart in uw wreede hart te drukken;nbsp;Denk niet dat ik uit vrees dit zal ontkennen, neen,nbsp;Neen, ik ontveins het niet; de billykheit, de reen.
En ook gerechtigheit begeerden ’t. ’k Wil ’t u zeggen, D’onkuifche min dorft aan myn min te voren leggennbsp;De wil tot echtbreuk; en myn zufter in haar trouwnbsp;Te fmetten. ’t Echte bed te lebenden • en uw vrouwnbsp;Te dwingen met geweld, uw wrect geweld te dulden:
TREURSPEL.
Myn vaders fcepter overtuigt u in uw fchulden,
Waar meê onfchuldig hy werd met verraad befmet.
Dat’s een Verrader, die myn echt, en echte bed Te feilenden zocht. Ik zou my zelfs verongelyken,nbsp;Indien myn tong hier niet in ’t openbaar liet blykennbsp;Da: ik uw boosheid zocht te ftraffen. Ja, ik kwamnbsp;Om ’t vuur te bluffen van uw vuile brand, wiens vlamnbsp;Myn ziel niet dulden kon. Ik kwam om u te geevennbsp;Een eind van uw gebied, door ’t einde van uw leeven.nbsp;Gebruik uw wraaWuft vry, en pleeg uw laatfte kracht.nbsp;Slaa toe^ myn geeft begeeft het lichaam, en verwachtnbsp;Het einde. Koningin der rampen, ach! Ormene;nbsp;Bedroefde Zufter j ik heb meêly met uw weenen.
Nu ziet gy hoe de trouw van d’ontrouw word verdrukt j En dat uw deugden zo aan d’ondeugt zyn mislukt.
De ftaat daar gy in leeft geit minder dan uw leeven;
Uw leeven zoeken, waar de reedlykheid begeeven.
En gy, myn Polixceen, zoud, zonder my, den dag Uws leevens haaten; dies ik dan voor u niet magnbsp;Om ft leeven wenfehen; maar om beter te beërven,
Veel liever wenfehen dat ik u met my zie fterven. o Hemel! zo gy oit aan menfehen wenfehen geeft,
Zo wenfeh ik dat alleen myn ouden vader leeft. Orosmanus.
Myn zoon, mind gy de deugd, zo moet gy overwegen. Dat, hadze my gemift, gy hadze noit verkregen.nbsp;Vertrouw niet min van my, dan van u zelf, ik bennbsp;Gemoedigt uit te ftaan al ft geen een wreeden kennbsp;Bedenken tot myn ftraf. My walgt van zyn meedogen,nbsp;’k Vfil geen genade, maar dat hy zyn wreed vermogennbsp;Terftond aan my vol voer ^ ik zwicht voor geen Tiran.nbsp;Ik heb ft vergif verfchaft.
PoLIXCENA.
Hoe, vader! heb ik dan
Geen fchuld ? och ja, ft vergif heb ik alleen gezonden, Ji, ja Tiran! ik deed ft, en zoek terftond ontbondennbsp;D 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Te
-ocr page 66-TIRANNIGE LIEFDE,
Te zyn van ’t keven, om het keven niet te fchain Met vuile welluft , daar gy my toe zocht te raan.
Gy mint my, en ik haat; myn haat verdelgd uw minne^ Myn deugd, onkuifchen! zal uw ondeugd overwinne.nbsp;Ha! mocht ik naar myn wü metu eens keven, ^k zweer.nbsp;Ik fcheurde uw boezem opi Tiran ! wat wilt gy meet?nbsp;Tiridatus.
Ha! ’k heb uw fmaat te lang verdragen. ’k Zal my wreeken.
O R M E N A knieh voor Tiridatus.
Mynheer, vergun my dat ik eenmaal noch mag fpreeken. Zo gy flachtoffer wilt in h vuur van v/raak, ik bennbsp;Gereet, als die de wraak met bloed verzaden ken.
Ei, hou uw blikfem op in ’t dondren van uw plagen, Laat my, die u bemind, de ftraf alkenig dragen:
Spaar zuiler, broeder, en myn vadpr.
Tirijjatus.
Neen, ó neen!
Daar ’t kwaatdoen hulpers had, is ook de ftraf gemeen, De blikfem van myn wraak zal hun gelyk verpletten.
’k Wil datze ftcrven, niemand zal myn wil beletten.
ZESDE TOO NE E L.
Fernabassus, Tiridatus, Tigranus, Orosmanus, Polixcena, Ormena,nbsp;Kassandra, Hecuba, Lyfwacht.
H Fernabassus heel ontfielt.
elaas! genadig Vorft! uw kroon, en ook uw ftaat Staan beide in gevaar ^ had nu miyn heer myn raadnbsp;Gevolgt, het waar nu niet op ’t uiterfte gekomen.nbsp;Tiridatus.
Wat is ’er }
Fernabassus.
Ach! men heeft met grootc fchrik vernomen Den Prins van Frigia.
Tiridatus.
Waar doch
Fer-
-ocr page 67-Fern ABAssus.
Hier dichte by;
Hy voert een machtig volk, en brave ruitery,
Vol moed, en yver om uw Leger t’overvallen;
Hy had zich ecrft gcftelt recht voor de buitewallen Van onze legerplaats. Kort naar een veldgefchreynbsp;Van uw foldaten, voegden hun de Legers beynbsp;In één. Men zag uw volk de voortocht fchielyk nadrcn.nbsp;Hun fpietzen flepende, met Frigia vergadren;
Het fcheen als of uw volk de dood op’t voorhooft dro^. En dat de vrees, op hoop, hun tot den vyand joeg.
Tiridatus. ó Goden! ben ik dan verraan ?
F E RN ABASSUS.
Wat zal ik zeggen.
Men zag Fraartus eerft de wapens nederleggen.
En daar na al uw volk. De Legers zo in één Gefinolten, komen af, en naadrenu.
Tiridatus.
Uw reen
Voorzeggen my myn dood. Maar fchoon dat ik moet fter-’k Wil ftervcn op myn Troon. nbsp;nbsp;nbsp;(ven,
ZEVENDE TOONEEL.
Troilus, Ti rid atu s, Orme n a, Oros-MANUS, Tigranus, Polixcena, Kas-«ANDRA, Hecuba, Fernabassus;, Fraartus, Lyfwacht,
G,
Troilus met 27» heir.
_Ty kunt gena verwerven:
Vlucht niet, blyft al te zaam’ gy heeren. Hoort na my. Tiridatus.
ó Wanhoop! bellend! ó droeve razerny! ó Looze lift, bedrog! ontrouwe onderdanen!
D 5 nbsp;nbsp;nbsp;Maakt
-ocr page 68-Maakt myn ellend een einde, ik zal de wegen banen Om af te reizen na de flaven van de dood!
Koom nu verraders; rukt myn kleeding op, doorftoot Dit hart,neemt my myn Kroon,en leeven,ik verlaatze.nbsp;Ik ben verraan, en min geen fcepters meer,maarhaatze,nbsp;Dewylze haatlyk zyn. O fchaaren zonder eer!nbsp;Ontrouwe krygsliên zyn verraders van hun heer.
Geef my den degen, dat ik wraak neem, om te leeren , Dat een gemoedigde, in ''t onluk wil braveerennbsp;Zyn onderdanen, die zyn ondergang, en Staat,
Gelyk verraders, overdroegen aan ’t verraad.
En gy, wien het verraad myn overwinnaar maakte.
Vol voer uw winft, als een die aan deez’ eer geraakte Door myn verraders.
T RO I L u s.
Weet, dat u dit ongeluk
Komt van de Goón, wier wet niet wil dat men verdruk De vromen in hun nood. Het is den kwaden eigen.nbsp;Als hy verwonnen is, voelt hy den flag voor ’t dreigen,'nbsp;Het onrecht, quot;quot;t welk gy hebt myn zufter Polixceennbsp;Te laft gekit, trok my de wapens aan. De reennbsp;En broederlyke zucht befloten haar t’ontzettcnnbsp;In dit gevaar, en u uw boosheid te beletten,
Die al gefchapen was, maar niet en mocht gefchiên:
De Goden hebben Zelfs haar tranen aangezien,
En gaven ook gehoor aan haar gerechtig klagen:
Zy hebben lang genoeg uw tiranny verdragen,
Die nu onmachtig is. Koom ouden Orofmaan;
Bezit gy nu den Troon, daar dezen af moet gaan.
Gy moogtze nemen, hy behoortze te verlaten,
De reden wil het, en natuur leert Tiridate
Dat hy niet, maar dat gy zyt Koning van dit Ryk:
Gy hebt ’er recht toe, en gerechtigheit eifcht blyk yan recht. Men neem de Vorft de boeiens van zyn handen,
Or-
-ocr page 69-O R M K N A hnkh voor haar vader.
Myn heer, uw dochter knielt, geknielt, kuft 2,y de banden. Waar meê gy waart geboeit. Gy, die altyd bezitnbsp;Den troon der deugden, maak dat ieder u aanbid.
Zyt die gy altyd waart, een goeden aan de goeden:
En laat het kwaad, myn heer, in uw gemoed niet voeden Een kwaavergelding, fchoonhet kwaatdoenzietopftraf:nbsp;’t Is meer gefchied dat men een misdaad wel vergaf.
Ik bid vergiffenis aan u, myn heer, en vader;
Ei, toon gena,in plaats van wraak. Ik koom u nader, Geknielt omarm uw kniên, en laat niet los, ten zynbsp;Gy uwe goedigheit, van daag, bevvyfl: aan my.
Behou myn Koning, ei, myn heer, l'paarTiridate, Denk, dat ik ben uw kind. ach! zult gy my dan latennbsp;Verlegen, in myn nood, en troofteloos ? ’k hoop neen,nbsp;Wert Tiridaat geftraft,' men ftraf dan ook Ormeen.nbsp;Verheft myn Vorft zyn ryk,zo fchei ikookvan'tmync;nbsp;Sterft hy, ik fterf met hem: myn leeven is het zyne.nbsp;Ei, vader, vader, hoor, hoor naar uw dochtersftem.nbsp;’k Heb hem voor u gebeên; nu bid ik u voor hem.nbsp;Tiridatus.
Wert zy geftraft, wat ftraf zal ik dan moeten draagcn } Slaat haar de weerwraak, hoe zal ik dan zyn geflaagen;nbsp;Haar fchikking, en de myn gaan t’zamen op één pad.
’t Geluk gund elk zyn beurt: ik heb de myn gehad.
’t Is nu ai lang genoeg: ik keer my tot de reden,
Zy is ’t die my bedwingt; weg, weg,flaauhartigheden'j Gy hebt niet meer aan my. Schoon my ’t geluk verfmaat:nbsp;’t Is Tiridaat, die kroon en troon en fcepter haat.
En ftaatze af, en zoekt den hemel nu met fchreien Te offeren berouw. Ik wil geen Goden vleiennbsp;Om opkomft. Neen, ik wil my voegen by de reen!
O tiranny! ó wraak! weg, weg van my. Gaat heen. Ik wil u niet. Berouw i gy opent my myn oogen.
6o
Ik %xt myn misdaad nu, de min had my bedrogen. Weg, weg begeerlykheid j ik ken u niet, wyk af -Ik heb myn lief misdaan, ik wil van haar myn llraf.nbsp;Myn lief, min geen T iran, ei, neen, wil my niet minnen ;nbsp;Ik ben uw min niet waard. Maar laat uw hart beginnennbsp;Dat hart te ftrafFen, ’t welk aan ’t uw’ zo veel misdeed,nbsp;Ormena; wreek u nu, ei, koom, ik ben gereednbsp;t’Ontfangen van uw hand myn dood; ik wilze lyen;
*k Verzoek myn ftervcn,want myn dood kan ubevryen. Orosmanus.
Neen, Tiridatus, neen, de fchuld, die uw gemoed Doet buigen, door berouw, maakt al uw kwaatheid goed:nbsp;Zy wift uw misdaad uit: myn zoon, gy zult noch weezennbsp;Niet min bemint van ons, dan gy wel waart voor deezen,nbsp;Tiridatus.
Myn fchulden zyn te groot.
Orosmanus.
Berouw heeft die voldaan. T iridatus.
’k Omhels u, als uw zoon.
Orosmanus.
Daar voor neem ik u aan. Tiridatus.
ó Goedertierentheid! ó onverwachte vreugde!
Hoe veel blyft Tiridaat noch fchuldig aan uw deugden, T IGRA N u s.
6 Onverhoopte vreugd! gy eindigt ons verdriet.
POLIXCENA.
Een nieuwe blydfchap maakt de oude haat te niet. Mevrouw.
Ormena.
Myn Zufter.
Troilus.
Ongeziene vrolykheden!
Ik meng myn vreugde met uw blydfchap, zyt tc vreden Myn zufter: met het lot van vrede.
Po-
-ocr page 71-TREURSPEL. 6t
POLIXCENA.
’k Ben te vreên.
TR o I LU S.
Ik leg de wapens neer, nu dat ik Polixceen Voldaan heb.
PoLlXCENA.
Wat zal ik aan u, myn broeder, tooncn Tot een vergelding ?
Tigranus.
Hoe zal ik uw deugd belonen? Tiridatus.
En ik uw trouwigheit, die u, myn heer, hier bracht?] ó Zufter! in wiens ziel de deugt haar meefte krachtnbsp;Bewezen heeft, uw eer zal ik voor eeuwig eeren jnbsp;En myn voorgaande kwaad in gunft, en vree verkeeren^nbsp;T R o I L U S.
Fraartus zoekt genaa, en dat men’t hem vergeeft. Tiridatus.
't Is hem vergeven , mitshy ons behouden heeft. Fraartus.
Het geen ik heb gedaan, myn Vorft, deed ik tenbelbea Van uwe Majefteit.
Tiridatus.
Het kwaad heeft zich ten letten In goed verandert. Myn getrouwe lief Ormeen!nbsp;Vergeeft gy my myn fchuld?
O RME N A.
^k Vergeefz’ uw. En met eeti Begeer ik, kent Ormeen nu beter dan voor dezen.nbsp;Tiridatus.
Bemind gy mydan noch; uw deugd werd noitvolprezen^ Kunt gy uw Tiridaat noch aanzien, waarde vrouw?nbsp;Bemint geen Tiridaat, bemind maar zyn berouw.nbsp;Tigranus.
Myn Polixcena! zal die hand wel mogen raaken De kuifche zuiverheid ? omhelzende genaaken
'tGêi
-ocr page 72-62 TIRANNIGE LIEFDE, TREURSPEL: ’t Gewond albafter daar het inkarnaat door fpeelc?
Zult gy gedoogen dat Tigranus hand u ftreelt?
Zult gy gedoogen hem die zoetigheit te geeven,
Die met zyn wrcede hand de zoetheid van uw leeven Tc rooven zocht, wanneer zy naar uw leeven dong.nbsp;En ’t bloedvergietend Haal door blaauwe ad’ren drong ?nbsp;P o L I XCE N A.
Myn heer, met deeze kus beantwoord ik uw vragen.
O R o S M A N U S.
Dewyl ’t de Goón belieft heeft zorg voorons te dragen, En voor dit Ryk: zo wil ik wenfchen, dat men hiernbsp;Voor eeuwig doven mag de vlam van ’t oorlogsvier.nbsp;En voeden vreede, die door liefde, droeve tranennbsp;Verkeert in zegen; en verrykt all’ d’onderdanennbsp;Met voorfpoed, en geluk. De vreede bloei in deugd.nbsp;Nu dat de deugd de haat verwiflèlt heeft in vreugd.
Ei»de des vyfde?t en laatfien Bedrjfs.
-ocr page 73- -ocr page 74-