Aan de H E.E R
Op zyn Opera van AM ARIL LIS.
De kracht der Liefde laat t[i^hooren, o! Alewyn, in uw Ge:{ang.
Dat kimfie - kcnnert kan hekporen,
Met Damons droexdge ondergang ,
Die, van het lot ter neer gejlagen.
In 't oog van gyn beminde bruid De Tempel deur word uitgedraagen;
Hoe J'peelt de min gyn r^ol hier uit,
En dempt de loosheid onhefweeken.
De Godsfpraak hd geen tegenfpreeken.
Mirtil, doorns medevryers doet Ten top van ^yne min geflegen,
Zjcf nu in Amarillis fchoot quot;Zyn lufl en hartenwenfch verkregen.
onder ’t droevig Lylg beklagen
Die fchoont in ’t heimelyk. gewont,
Vol min, kT'* ^tiyitend hart gcgont;
Dat ![o veel [marten heeft gedraagen,
Toen hy in ballingfchap alleen Zig voelde van haar min bejireên.
Maar gy, o! Damon, die haar liefde Gewonnen had door uwe trouw,
Toen haare min uw borjl doorgriefde,
Wy kyen u fierven :(onder rouw.
Al heeft de Blixcrn u gejlagen,
Jn ’f gloeijen van uw kt^itfe brand i nbsp;nbsp;nbsp;' ¦
\Jw Lyk, ten (larren in gedraagen.
Door Alewyns beroemd verjland ,
Zal eeuwig roemen, dat gyn dichten,
Vw minnetampen doen verlichten.
D. Büysero.
/, 'ij
-ocr page 4-V A N *T
Cupido.quot;
\ nbsp;nbsp;nbsp;»'
Dzana^
-ocr page 5-HetTooneel verheeld den Hemel i in^tverfihietr^ietmen de throon van Cupido, die uit dezelve treet, hyitnbsp;ver fier t met kroon en Scepter^
E E I^ S T E T O O N E E L.
IC u p I B o.
K zal noch uit den Hemel nederdaalen j Om aan Arcadic myn machtnbsp;Tc toonen, daar men my veracht.
’k Laat myn Gezach braveereu noch bcpaalen-Het minnevuur dient nergens uitgebluft.
Want, fchoon de vruchtb’rcakkers, bcckcn, De bergen, daalen, bollchcn, ftrcckcnnbsp;’t Arcadifch volk vcrfchafFen ftille ruft,
Zal ik haar harten door de min ontfonken:
En de onvcrfchillendheid, diepeft,
In ’t kort doen ruimen datgeweft,
En fluiten haar in naarc bergfpelonken.
Ik zal de Jeugd haaft toonen, datdemin Alom op’swaereldslchouwtooncelen^nbsp;Verliefde rollen weet te fpeelen :
’K zal ’t wreedfte hart docu^leevenuamynzin.
TWEE D E T O O N E E L. Diana, Cupido,
G nbsp;nbsp;nbsp;Dl A NA.
Y fchynt verftoort, wat is de reden.
Heeft eenig fterveling ooit uw gebod,
Zelfs ’t Godendom uw groot gezach befpot,
En uwe wetten overtreden Als ik ? die fcheutvry voor uw Ichichten ben jnbsp;En door myn oefiening u niet erken.
o nbsp;nbsp;nbsp;fOOHSPEL.
¦ - C u i’ 11gt; o.
Het U Arpadie, daar ly, my n machten Befpottcn, en verachten.
- nbsp;nbsp;nbsp;; ¦ Diana.-
’T kan ïvn, ój^, dat gy Arcaciie gebied’
Enbüigt, maarmy» ofdiemydleucu, treftgyniet. Cupido.
’K heb Damöh rfcöds getrofien met myn fchichten: Hy brand van Liefde , daar de niaagtnbsp;Zyn n\ia veracht, terwyl hy klaagt.
Maar men zal zien, wat Liefde kan verrichten: Want Amarij, die onverfchillend’ leeft,
Zal in het kott de min waardecren :
Myn Godheid zal die wreede keren ,
Wie dat ik ben ,, wat wet de lielde geeft.
Ik zal Sylvaan, vcrhft op’t'ja^enj De minneboeijens haafl; doen draagen.
Diana.
Welaan, ‘vaar voort, beproef uw kracht j Zic'hoc Diana met uw Tacht;
Span vry uw minnenetten;
’K zal u die vangft beletten.
C u FIDO en Diana.
Welaan ,, vaarvoort, beproef uw kracht.
Zie hoe ^ Öipido nbsp;nbsp;nbsp;' *
Cupido.
Men geeft alom Dé wacreld door,
De min gehoor y '
Elk onderhoud myn wetten:
Het Godendom,
- Noch’t mcnfchélyk'geflacht s . Bepaalt myn grooie macht,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦
Dies zult gy’t niet bekttem nbsp;nbsp;nbsp;' i
Acht
Want daar de mingebied,,
-ocr page 7-Acht men uw godheid niet.
Diana. nbsp;nbsp;nbsp;.
Men heeft met groot ontzach een lange reeks van jaareii, Myn godheid aangebeên, gefmooktopmynaltaarco.nbsp;Daar de oeffening de Jeugd behaj^t,
Word gy verbannen en verjaagt:
De ziel, doored’lerdriftgcprikkelt engedreeve», Wraakt minneflaverny;
En maakt zich zelve vry nbsp;nbsp;nbsp;'
Van laffe minneluft, om cens geruft te leever».
Cupido en Diana.
Welaan, vaar voort, beproef uw kracht.
Kom, keeren wy. ’t Begint op’t aardryk reeds te daagCB, De paarden van de Zon zyn in *t gareel geflaagen:
’t Verflaauwtgcftarnt’valt vande kimmen neêr,
De Zon verfpreitzyn ftraalcn langshoe meêr, nbsp;nbsp;nbsp;•
En lekt de morgen dauw lt; ^'^quot;^d V nbsp;nbsp;nbsp;keeren j
Cupido.
Arcadie zal haaft myn godheid hoog waérdeéren.
Einde van V VoorJf el.
S Y L VA A lï» ^Mgir, verlkft op tAmarillis.
D o R u s gt; Knecht van SjlvaM.
D AMONj Hat der t e» minnaar va» AmarillU, Amru, 7nbsp;GIA F E R, gt; Egyptenaars.
Deluka, \
Amarillis, Harderinne,
Galathea, Harderinne i en ver Heft opSylvaan. Cupido.
M ON TA AN, Bacchant.
M Y R TIL, Harder, mede minnaar van y/marilHs, LI N c o , Dienaar van Adyrtil,
NI c A N D E R, Hooge-priejler,
Pag: 9
Bly^ Eindend TreurfpeL nbsp;nbsp;nbsp;-•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
eerste t o o n e e l.
' Het Tooneel verèeelt een aangenaam Dat, in't verfchiet , BojJé/jen en Berden, en men :{iet van lang:^aamernbsp;handde nacht verdmymn, en denbsp;Zon ojtklimmen,
Sylvaan.
1 Oe licflykgloeithetmoi^enlicht, Zoaangcnaamiiionsgciicht:
Terwyl de dikke duilbc wolken Wegdeiicn uit ons oog na deonderaard-fchc Volken.
Bekoorclyke dageraad;
Watwelluftis voorhdmgelchaapcn,
Die buiten hofFelyke ftaat,
Verzclt met and’re harders knaapen gt;
Genieten mach die ccrlte vrucht Van uwe fri/Tche morgenlucht.
Waarblyftgy, Dorus? hoe ! moetik ualtyd wekken.^ Kau’theld’re morgenlicht u niet ten bedde uittrekken ?
T W EED E TOONEEE.
Dorus f» Sylvaan.
S VU'
I nbsp;nbsp;nbsp;Dorus.
KJcom, mynHeer. ik kom.
-ocr page 10-to
ïylVaaïlt;.
6 Ja.
S y t VA A N.
Foei, datgydusdeéierb’retyd bcfteer Inicdigheid. Waarisniynfpriet?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
Dörus.
Hier.
S y L VA A N.
Haalde netten,
Om ’t vluchtig wild zyn loop tc ftuiten, te beletten Dat het niet uitfpat, en des Jaagers liftontkoom,
Kom brengze hier.
Dorus.
Ik gaa.
Sylvaan.
Wat zy t gy traag en loom.
Do RUS.
’k Geloof het wel; ’k heb pas een uur of tien geflaapen, En reeds ten bedde uit: 6! dat rekken, geeuwen, gaapen,nbsp;Trek t my weer in my u bed, daar iny de flaapgod vleit.
S Y LVA A N.
Verbaadu, hoortgyniet?
Dorus.
„ O droeve dienflbaarheid 1 ,, Was ilc van u ontflaagCH,
„ Ik diep geheele daagen.
D J KD E T O O N E E L.
D A M O N, S Y r. VA A N.
WAar heen, Sylvaan, waar wilt gy heen,
Zo vroeg in ’t veld, en op de been r Wat drift, wat yverrioopt uw lullen.
Dat gy op ’t bedde niet kunt ruften ^
- Bindend Xyettr/pel. nbsp;nbsp;nbsp;i j
De voogels flaan noch geen geluit:
Men hoort alleen het zoet gefluit Van uitgeleezcn nachtegaalen.
Het morgenlicht fchiet eerft zyn ftraalen.
De velden zyn bedauwt en nat,
Met droppels vankriftal befpat.
Het is noch naauw’lyks aan het daagen.
Ei! zeg my, is de min u meedc om’t hart geflaagen ?
S Y L VA A N.
Het is geen liefde die my wekt,
En van de zachte pluimen trekt:
Gyweet, van overlang, dat ik de minnevlaagen Verbau, en dat my'n luft alleen (trekt tot het }aagen.
D A M o k.
Vind gy dan in de jacht zo veel vermaak,
Dat gy die keurt te zyn de befte zaak ?
Voor my, ik ftel die luften uit myn zinnen:
’t Behaagt myn hart een fchoone te beminnen.
S Y LVA A k.
Die lafheid had Syl vaan van Damon nooit verwacht.
D A M o k,
Is ’t minnen lafheid ?
SYtVAAk.
D A M o N.
Dient fchoouheid niet geacht,
En aangcbcê^n?
S YLVA Ak.
O neen!
Damon.
Wat reden?
Sy L VA A N.
’t Krenkt de zinneni Wy dwaaien van hetfpoor der reden, alswy minnen.
Damon. ' nbsp;nbsp;nbsp;(vreemt,
Van’tfp.oordcr reden? hoe! Sylvaan, dat dunkt my
Daar
-ocr page 12-Daar liefde godd’lyk is, dat gy haar glans beneemt Door av’regs oordeel jmaar met rcgt veracht men’t jaagen.nbsp;Want de ouderdom moet van die luft de nafmart draagen,nbsp;S Y L VA A N.
De jonkheid zal zyn tyd nooit vruchteloos befteén,
Als hy zich onderhoud met nutte bezigheên:
De ledigheid, ais die vermeeftert onze zinnen,
Baart vuile welluft, en uit welluft fpruit beminnen. Damon.
Sylvaangy zyt te zeer verflingert op de Jacht:
Ach! voelde gy, als ik, de liefde en haare kracht,
Gy zoud met meer ontzach die godheid off er draagen. Maar, zeg my,wat vermaak men fcheppen kan in’t jaagen?nbsp;Sylvaan.
. Is’t niet een groot vermaak, te zien het fchichtig hart In ’t uitgefpannen net, zo hecht zo vaft verwart,
Dat het des Jaagers liff onmoog’lyk kan ontkoomen ?
Of, alsik in hetbofch, in fchaduw van de hoornen,
Met deze fpriet of Ichietgewèer, Najachtgebruik, ga braaf te keernbsp;HctborftcligcZwyn met fcherpgefleepen tanden:
Dan fchep ik cerll vermaak, ik voel myn hart al branden j Maar gy in tegendeel, rampzalig minnaar, blyftnbsp;Verzüopen'inde min, daar gy niet groots bedryft.nbsp;Damon.
Wie kwam ooit in zyn gedachten,
'j’cd’re liefde te verachten ?
Daardemin zozacht, zo zoet Meefter word van ons gemoet:
Door wiens vuur wy welluft voelen,
Als hy in ons hart komt woelen.
Wyl liefde’t minnend hart zo zachte wetten geeft. Zeg, waarom dat gy ook niet na zyn wetten leeft ?, ¦ ,nbsp;Sylvaan.
Rampzalig minnaar, gy zyt waardig te beklaagen,
Die in zo kleine zaak fghept zu’k een groot behaagen.
Bly - Eindend Trettr/pel,
En kent gy niet de plicht van ’t edele gemoet,
Dat gy 20 verr’ verdw^aalt, die laffe luften voet? Damon.
O neen! Sylvaan, ik heb myn plicht nooit overtreeden. S y L VA A N.
Gymintj dat’sblyksgenoeg, diebuitenfpoorigheden Benevelen de 2iel; diezich infmart'verheugt,
£n acht zyu ramp vermaak.
Damon.
De jagt vernielt de jeugt.
De min, in tegendeel, vervroolykt onze zinnen j En wekt degeeften door een god’lyk vuur van binnen.nbsp;Sylvaan.
’tlsfchandcj Damon, dat zoeenverwyfdeluft Al ’t geen noch manlyk is, in u heeft uitgebluft.nbsp;Damon.
Blyftdan deez’misdaad ongewrooken,
£n ftraft gy niet, ó minnegod !
Die op uw outer niet wil fmooken gt;
Maar u veracht, befchimpt, befpot?
D AM ON en Sylvaan.
ei! verlaat dit droevig leeven,
De min alleen ? ,
De jagt alleen C “ vernoeg.ng geeven.
Damon.
’k Zie daar Egyptenaars van verre in ’t dal. Sylvaan, Dat volk is afgerigt op ftrecken,
En weet van alle ding te Iprceken; Mendraagdcez’ zaak haar voor,cn hoor’ haar reden aan.nbsp;Sylvaan.
Laaten wy die moeite fpaaren:
’k Spreek met geen Egyptenaaren.
Wie op toovervonden let,
Wort met toovery befmet.
Da-
-ocr page 14-Damon.
Zult gy dan ’t verftaiit verdoemen ?
Kunften toovervonden noemen;
Die ons de ondervinding leert gt;
'Ms men overal verkeert.
’t Reizen heeft zyti nut en voordeel lt;
’t Geeft ons een doorfleepen oordeel.
Maar zeg my cens, onnoos’Ie knecht,
Hoe wort door haar ’t gefchil geflccht:
Daar yder volgt zyn drift, en acht die driften wetten,
En viert zyn luft den toom, wie zal het hun beletten ?
My n drift wort by my’t hoogft geacht, Hoewel de wacreld daar om lacht.
D A M o N.
Sylvaan, kan het u nifet bekooren,
Ecnwyzcr, alswyzyn, tehooren?
Die onverfchil lende en oprecht,
Ons zui v’re klaare waarheid zecht.
Voor my, ’k tneen geen gehoor te geeven.
Aan die zo ongebonden leeven.
Damon.
’k Moctlachchen om uw laffe praat,
Gy meent dat het verhand in’t uiterlyk beftaat;
Voor waar gy zyt berooft van zinnen.
Die ingelcbaapendheid,zo godlyk! is van binnen.
En fchoon die godlykhcid zomtyds benevelt wort Door ’t lichaam, daar die geeft is kwalyk in geftort,nbsp;Welk lichaam door zyn drift iragt wulps en los te leeven,nbsp;Zou daarom zulk een menlch geen leffen kunnen geeven,nbsp;Wyl yder een, die wulps te leeven is gewent,
Om zulk een reden, beft, de loop des waerelds kent. Sylvaan.
Is dat waereld-kunde Iceren,
Stects te dooien door het land,
Arm’,
-ocr page 15-Arm,' berooit en zonder kleeren?
Zy n dat blyken van verftaad ?
Is dat waereld-kuude leeren ?
Rooven, moorden te begaan;
Jongen maagden tefchoffèeren,
Daar het rot haar neer komt flaan.
Is dat waercld-kundeleeren?
Beter waar ’t, die eedgcfpannen,
Uit de waereld te verbannen.
Damon.
Ei! wil my echter niet verlaaten j maar blyf ftaan gt; Eu hoor voor deez’ tyd met geduld haar reden aan.
’t Kan zyn dat hun doorfleepen oordeel,
Aan u of my geeft eenig voordeel.
FIER^DE TOONEEL. Amru, Gjafer, Deluka, Egyptenaars.
Troef en van nbsp;nbsp;nbsp;tenaars , D A M o n ew S Y lva a n
aan de eene i^de van het Tooneel.
Amru, Giafeb. en Deluka.
W,
Yl de zon aan de oofter poort,
Heeft de fchaduwen verdreeven,
En zyn glans, die elk bekoort,
Ons verleent een luftig lecven,
Laat ons weder onvermoeit,
Slegs met buigzaam eelt gefchoeit, Vocdzel voor het leeven vraagen,
Ons gegeeven alle daagen,
Door een heil’ge milde hand,
Daar wy trekken door het land. Deluka.
Is
Reisgenooten, om de morgen Door te brengen zonder zorgen:
-ocr page 16-Ishetbillykdatde mans Ons vermaaken door een dans.
BaBet van 4 Egyptenaaren. Amru.
Zyn wy arm, wy 2yn te vreeden, Als wy moogen onze leedennbsp;Dekken met een wollc kJcet,
V oor de winter draf en wreet; Want de zoomer geeft geen kommernbsp;Noch verdriet, terwyl het lommernbsp;Van ’tgeboomt verftrekt het dak,nbsp;Daar men dikmaal s meer gemak,nbsp;Alsinhooven weet te vinden:nbsp;Rykdom kan de xiel verblinden,nbsp;Maar geen menfeh gerufter leeft,nbsp;Als, die llegs zyn nooddruft heeft.nbsp;Deluk A.
Hy kan eerft gelukkig lee ven,
Die vernoeging is gegeeven:
Want natuur ons alles geeft,
Dat een menfeh van nooden heeft. A M R U.
Die dewaercld wel bezeffen. Kunnen nimmer rampen treffen.
*t Wankle lot, ontroert hem niet i Die altyd op ’t eeuwig ziet.
De LUK A.
Laat de waereld ons verdoemen,
Maar
En vry goddeloozen noemen j ’t Is een vuil en valfch gerucht,nbsp;Want wy Iceven onder tucht.nbsp;Amru en Del UK A.nbsp;Dwaasheid noemt ons toovcnaareti,nbsp;Om dat wy iets vreemts verklaaren;
-ocr page 17-Maar het is alleen verftant»
Door natuur ons ingeplant.
Damon.
¦ Zyt gy Egyptenaars, die achter ’t land gaan dwaaien f Amru en DeluIca.
SyLVAANfM Damon.
Wy tiyn bereit u dubbelt te bctaalen j Zo gy een redenftryd beflccht,
En ons met reden onderrecht.
Damon.
Hoor toe, ’k lal u de zaak ontlecden*
Amru ew Deluka.
Welaan, menluiftertnauwreeden,.
Damon.
Ei! zegmy, zo’tuisbcwuft,
Wat drift, wat hartstocht, ofwatluft U zouw van deze twee behaagen,
De min te volgen of het jaagen.
Amru en Deluka.
O wonderlyke lull!
Gy zoekt van ons een zaak te hooren,
Die niemant is bewuft.
Want de cene zal de jagt bekooren,
En de and’re volgt dc zachte min,
Dus leeft een yder na zyn zin:
De zucht van ’t geen wy ’t meert beminnen,
Vind nooit geen weérgaade in de zinnen,
Maar zo gy zyt beluft te hooren, wat verrtand Door ondervinding leert, geef my uw rechterhand.nbsp;Deluka tegens Syhaan.
Gy zyt genegen tot het jaagen,
’k Weet dat gy met de liefde lacht.
Amru tegene Damon.
U is de min om’t hart getlaagen,
Maar uwe liefde wort veracht,
i8
Zo moet gy hoopeloos beminnen,
En krenken dag en nacht uw zinnen. DAMONewSYLVAAN.
’t Zyn wond’ren die gy mclt:
Wy zullen onze gift vergrooten,
Zo gy ons nu voorfpclt,
Geen ’t noodlot met ons heeft beflooten.
De LUK A Syhaan.
Gy, vlytig Jaagcr^zult in ’t kort Beminnen,, ende Jagtverlaatcn;
En fchoon gy minnetraanen ftort,
’t Geliefde zal u echter haaten;
Dewyl zy uwe vriend bemint,
En Haat uw klagten in de wind.
S Y L V A A N.
, Hoe kan een ed’Ie ziel, een ed’lc zaak verachten ? , Dewyl geen latheid valt in edele gedachten.
„ Hoe kan ik volgen laffe min ?
„ Wyl ik,door ed’ler zucht gedreeven,
„ Meen zo rampzalig niet te lec ven, „Enftellcn’t Jaagenuitmynzin.
AiXRU tegens Datnon.
Gy, minnaar,zult eerlang de vruchten Genieten van uw droevigzuchten,
Tot mind’ring van uw zielsverdriet.
Zy zal uw min met wcérmin loonen,
Maar ’t Godendom zal u haaft kroonen,
Denheeinel duld uw trouwdag niet.
Damon.
O groote Goden! moetik hooren Dielydcloozehoon, diefmaad.^
Neen, ’k zal haar met dit (taal doorbooren j En dempen dat boosaardig zaad.
Egyptenaar! binnen. Sylvaan.
Gy
Ik hebu zulks gezegt te vooren,
Bly-Eindend Tremjpel.
Gy waart beluft hen aan te hoorcn.
Klaag vry uw fmart vergeefs de lucht,
Het Heidens rot is reeds gevlucht.
Damon en Sylvaan.
Wat dolle drift benevelde onze zinnen Dat wy raadplecgcn onbedachtnbsp;Met dat boosaardig vuil gcflacht,
Wat dolle drift benevelde onze zinnen ? Damon.
Maar zacht, ik zie daar Amaril,
Haar glans, en ziels bekoorlykheden,
Die zullen plyten voor myn reden,
Zy nadert, houden wy ons ftil.
I'YFDE TOONEEL.
Amarillis»’ Galathea , Damon, Syl-VA A N, ^ 'tjen van Harders en Harderinnen.
Amarillis. nbsp;nbsp;nbsp;(Icn,
Hier in ditbloemryk dal,d.aar nu myn fchaapen dwaa-Bevryd voor’t fteckenvandc middag zonncftiaalen, Terwyl het lommer van ’t geboomt dat vuur verdooft,nbsp;Is ’t veilig: want de wolf, die alles fteelt en rooft,nbsp;Kwam nimmer hier: ’t land is gezuivert van die pellen,nbsp;Die ’t vee vcrIcheuren,om met vlccfch haar vet te mcftciiinbsp;Zo graaft ’t onnofle dier heel tierig, onbevreeftnbsp;In ’t wcelig kruid, wiens geur vervroly kt onze geeft.nbsp;De Reijen herhaalen.
Zo graaft’t onnofle dier heel tierig, onbevreeft In ’t wcelig kruid, wiens geur vervroly kt onze geeft.nbsp;Sylvaan, Amarillis, Damon e» Gala the a.
Wat is ons al ruft gegeeven,
In’t vcrmaak’lyk buiten leeven.
’t Is zo aardig, ’t is zo zoet,
Alles wat den Landman doet;
13 2 nbsp;nbsp;nbsp;Al
-ocr page 20-Al deci’ licfFclyke ftreeken,
’t Ruifch en van de klaare beeken gt; ’tPIuimgediert, datgccftigkweelt,
’s Landmans oog en oorpn ftreelt: tdy verheugt zich onder ’t lommernbsp;Van’t geboomt j hem treft geen kommer,nbsp;Niemant weet hier van verdriet ;
HoofTchc ftaatzucht plaagt hem niet.
Amarillis.
Zyt vroolyk, fpecl en dans in ’t groenjgy harders knaapen, En harderinnen, hier is niet als vreugd gelchaapen:
’t Buiten leeven maakt ons vry Vandehooffche flaaverny.
Ballet van Harden en Harderinnen.
DeKfijcnherhaalen Wat is ons al ruft gegeeven ,
In’t vcrmaak’lyk buiten leeven;
’t Is zoaardig, ’tiszozoet,
A'llcs wat den Landman doet:
Aldeez’ licft'elyke ftreeken,
’t Ruifchen van de klaare beeken,
’t Pluimgedicrtdat geeftig kweelt,
’s Landmans oog en ooren ftteeft:
Hy verheugt zich onder’t lommer Van ’t geboomt; hem treft geen kommer,nbsp;Niemant weet hier van verdriet,
Hooffehe ftaatzucht plaagt hem niet.
ZESDE T O O N E E L.
Do RUS, met netten geladen, S Y L v A A K.
Dor US.
MY ook niet; maar dat netten draagen,
Voor dag en dauw te moetenjaagen;
Den hcclc nacht ’t vei vloekt gehuil Van onze Pyl, van Snel en Uil ,
Wie
-ocr page 21-quot;Blj - TEmdend 'Treuyjpel^
Wie droes kan zulk muzykbekooren?
Die bccllen willen zelfs by nacht En onty met geweld ter jagt:
Dies moet ik vaak het leger ruimen,
Myns ondanks, en de zachte pi ui mco. ó Laftbaar juk ! 6 ziels verdriet!
SyLVA AN.
Wat zegt gy?
Dorus.
Ik zeg anders niet,
Alsdat ik wenfeh te zyn ontflaagen Van my n bediening en van ’t jaagen:
’T valt my te zwaar.
S Y L V A A N.
O laffe bloed,
Ondankbaar menfeh, zult gy, het goed Aan u gedaan met kwaad beloonen ?
Durft gy uw Heerzofchendighoonen? Dorus.
Vergeef het my, mynHecr,
Sylvaan.
O fmaat 1
Vergeet gy dus uw plicht en ftaat ?
Kom volg my.
Dorus.
’Kzal. ,,odukersjaagen! „Wanneer word ik van u ontflaagen ^
Einde van het eerjle Bedr^f.
E E K S T E fOONEEX.
Amarillis, Damon, Gala the a.
Amarillis cöGalatheA.
’^“T^ Lieflyk dal, ’t bekoorlyk lommer ¦ Van het bladerryk geboomt,
’t Bepkje, dat zo geettig droomt,
Vaagt van ’t harte druk en kommer.
D A M o N.
Ja, Amaril, het heeftzyn reden Te pryzen de bevalligheden,
Die vrouw natuur zo mild fchonkdit gewelf.
Maar, wieuw fchoonheidzict, zal haalf de rell, Aanbiddelyke maagd, verachten.nbsp;Amarillis.
O Damon ƒ waar zyn uw gedachten?
Dat gy deez’ fchoonheid j zo gemeen, Zoflecht, zo ongeacht en klecn.
Stelt boven de volmaakile giften ^
Waar uit de fchranderfte geen misflag weet te ziften.
D A M o N.
Ofchoonemaagd! beftrafmy niet;
De min is mcelter van myn zinnen.
Maak doch een eind van myn verdriet,,
Laat my niet hoopeloos beminnen.
Het is alrcê zo lang geleên,
Dat ik uw glans heb aangebeén,
Ikfchrei, als ik herdenk aandieontelb’rc nachten.
Die ik heb doorgebragt in droeve minneklagten. Amarillis.
’T is fchande, dat een man zo laffe traanen Hort,
En dat zyn ed’le geeft door min gepynigt word.
Maar, waarom tracht gy my een zachte ruft te ontrnoven?
Waar,
-ocr page 23-IBlym^iudend Treurde).
Hy is verdwaalt, die dwaas gelooft.
Dat rpen een maagd haar vryheid rooft,
Waar aan men zich door ’t huuwlyk gaat verbinden: Geen eerlyk man was ooit zo lafnbsp;Dat hy zyn lief geen vryheid gaf:
O neen! gy zult het anders ondervinden. Amarillis en Galathea.
Zo word de onnozelheid mifleit,'
Wanneer een minnaar netten Ipreit,
Door minnelonken t’zaam geweeven:
Het aas, dat hy in ’t gaaren ftrooit,
Zyn woorden geeftig opgetooit:
Wy, door een graageluftgedreeven,
Gcraaken in dat net, als van verftand berooft.
Straks haalt den minnaar ons het gaaren over ’t hooft. Damon.
Het jeugdi» bloed geeft ons verliefde zinnen i Als’t driftig en vol vuur doordead’ren woelt en fpcclt,nbsp;En van dat vuur de ziel, die ’t aanroert, mededeelt.
Wy zyn verplicht malkand’ren te beminnen. Amarillis.
Vervolg niet méér mynceêr gemoed ;
O Damon! ’k wil dat gy uw vlammen zult bedekken. ' Verjaag de lullen die gy voed;
’t Luft my alleen te zyn: ’tistyd, gy moet vertrekken.
D A M o N.
Schoone Amaril, wyl gy gebied,
Dat ik, die u zo teer bemin, u zal verlaaten:
Ei! weigermydeez’gunde niet,
Zogy my niet bemint, datgy my niet zult haaten;
Zn lyt myn minnend hart min pyn,
Wanneer ik van u af moet zy n.
Domen aan de cene nbsp;nbsp;nbsp;, en Ama
rillis aan de andre syde binnen.
13 4 nbsp;nbsp;nbsp;Ga-
-ocr page 24-Galathea.
1. Vaarf.
Hoe gelukkig is een maagd,
Die d e minnaars kan ontvonken Door bckóorelyke lonken,
En aan yders oog behaagt.
Amaril, erken’tvermoogen.
Van de llraalcn van uw oogen;
Laat uw ftrafheid, buig uw zin ^
Loon de min met wedermin. i. Vaars.
Dus zal het bezielt albaft Van uw net gevormde Icedcn,
Van veel minnaars aangebeeden,
Steets gedient en opgepaft,
Zyn volmaakter als voor dezen:
Mogt ik Amarillis wezen 3
wed ik Damons trouwe min,
Niet verbande uit hart en zin.
Rampzaal’ge Galathè, getroffen door de fchichten Der liefde, die uw hart tot ted’re min verplichten:
Wat wederhouwt u, daar die drift u gaande maakt 3 En die gy mint, niet is van ’t minnevuur geraakt,
Dat gy uw fmart niet meugt aan het geliefde ontdekken Enzogy’tdoet, dat zulks u moet tot naadeel ftrekken.
O al te wreede plicht, die ons zo nduw verbint!
Wift gy, Sy]vaan3hoe teer u Galathè bemint,
Koft gy die vlammen uit de ftraalen van deze oogen Êcgrypcn, ach! uw hart wierd met myn fmart bewoogen.nbsp;Wreede min,
Is’tuwzin,
My te pJaagen ?
Zal myn hart Minncfmartnbsp;Moeten draagen ?
En,
-ocr page 25-Bly-Eindend Treurjpel.
En, ftrckt het troofteloos beminnen tot myn draf? Blüfch ’t vuur dat my verteert, of fleep me vry in ’t graf.nbsp;Maar, wy 1 ik vruchteloos moet ftorten deze klagten,nbsp;Engy, owreedemin! mynfmart niet wilt verzachten:nbsp;^1 ik mynminnegloet ontdekken-, Ichoonde wctgt;nbsp;De reden, cn de plicht der maagden, zulks belet.
Wie komt my hier dus te ftooren ?
Het is Amaril, wiens gloed Alle Harders kan bekooren.
Schoonheid is het grootftc goed.
'ITVEEDETOONEEL.
Amarillis, Galathea.
Amarillis-
ZOuw liefde van my zegepraalen ^
En zoude ik wel zo ver verdwaalcn ,
Dat ik my bragt in dat verdriet ? ,
Zoud ik myn vryheid zo verliezen,
En daar voor flaavcrny verkiezen?
óNeen! óneen! dat doe ik niet.
’K verban de droeve minnevlaagen:
Zy zy n te laftig om te draagen.
De min iskwcliingvoor’tgemocd.
’K laat and’ren, die het lull beminnen, tn (lel die driften uit myn zinnen.
De vry heid is het grootftc goed.
G A L A T II £ A.
Konde ik zo gelukkig Iceven,
‘ nbsp;nbsp;nbsp;Ik bezat het grootftc goed:
Maar ’k moet my nu overgeeven,
Aan dc drift van myn gemoed.
Want Sylvaan kan my behaagen,
De eenigftc oorzaak van myn klaagen.
Waar door ik flaaverny verkies,
By nbsp;nbsp;nbsp;En
-ocr page 26-En acht die winft meer als ’t verlies.
S/titieH-
Amarillis.
Eekoorlyke eenzaamheid, ’k heb uw bevalligheden Met hart en ziel gezocht, geprikkeltdoordelull;
Nu zal ik in uw Ichoot een zachte en ftille ruil Genieten, want de llaap bekruipt myn matte leeden.
D ^ E T 0 O N E E L.
C U P1o j nbsp;nbsp;nbsp;in een wolk, van boven, en daar uit treedon'
de, word van de vyf Zinnen gevol^t, die van achteren de fchermen koomen, het Gevoel is met kroon en [cheater verjiert, AmarillisJlaapende.
II
Cupido.
K, d ie gebiede de oppermachten 3 En alle harten kan verzachten;
Ben uit den hcemel ncêrgedaalt,
Om Amaril haar hart te ontvonken;
Want haar bekoorelyke lonken.
Waar meê zy yder een bellraalt,
Doen Damons minziek hart, door tcd’re liefde blaakcn: Haar ongevoelig hart zal ik gevoelig maaken.
Gy, Zinnen, die de min ten diende zyt,
Vangaan een dans, vertoefniet, toonuwvlyt,
En werk op Amaril haar zinnen,
Zo is die fchooiie te verwinnen.
jye vyf Zinnen maaken een Dans. Het Gevoel raakt aan ^ onder 't dansfen^ met yn fchepter het hart van Amarillis, dieflaapt.
Cupido.
Tk ben voldaan. Verlaat dit dal:
Want Amaril begint te ontwaaken j Ik weet dat zy haalt voelen zal,
Hoe liefde kan haar borlt doen blaakcn-Cupido in de wolk naa boven., en de vyf Zinnen binnen.
Am A-
-ocr page 27-quot;Blf - quot;Bindend TreitrffeU nbsp;nbsp;nbsp;xj
Amarillis.
O goon! wat onruft komt myn zachte ruft te ftoorcn;
Ik zocht myn ruft, maar ’k heb die door de ruft verlooren: O droeve flaapluft ! die myn vryheid heeft gcrooft,nbsp;Daar gy in tegendeel my welluli had belooft.
Ik docht, de fluimering verzacht zomtyds de zorgen;
Maar’k wift niet dat een flanglagin dat kruid verborgen. Nu voel ik , o verdriet! de droeve minncpyn.
Nu weet ik, grooteGoon! watis verheft te zyn.
Ach! Damon, wat al fmart hebt gy om my geleedcn, Hoe lang my opgepaft, geviertenaangebceden:
Maar myn afkeerigheid heeft Damon fteeds gehoont. Beproef nu hoe myn hart ftantvaltigheid beloont.
Doch het is beter noch gewacht,
En deze zaak eerft overdacht:
Miftchien heeft Damon my verbannen uit zyn zinnen 1 k dien my beft van veinzery inbsp;Want veinzen ftaat de mcisjens vry,
Zo kan men lichtelyk de Jongmans overwinnen.
« Maar, ’kziedaarin hetbofchSylvaai»
Hy moeft dcez’ reden niet verftaan:
Ik ben beluft hem te ondervraagen,
Wat hy heeft opgedaan metjaagen.
VI E Fi DE T O O N E E L.
Amarillis, Svlvaan.
Amarillis.
SYlvaan , wat voert u hier in ’t open veld ? ik docht, Dat men het grolfe wild in wildcrniffen zocht.
Sylvaan. nbsp;nbsp;nbsp;(gen,
’k Vervolgde een hart op ’t fpoor, cn branden van vcrlan-Om ’t dier, dat bofchwaart in gevloodcn was, te vangen: Maar, wyl hetzich verbaaftin’t krcupelk)j(ch verftak.nbsp;Daar ik de telgen, dicht in een gevlochten, brak
En
-ocr page 28-it
Ell flukkenfcheurde, want ik zocht daar door te koomcn, Heb ik gt; nazo veel vlyt, het dier noch niet vernoomcn.nbsp;Doch fchoon myn brandend hart dat groot verlies beklaagt,
Voel ik noch grooter pyn, die mync boezem knaagt, Om dat ik vruchteloos ’t hart volg met groot verlangen,nbsp;En gy myn hart, helaas! weet door uw oog te vangen;
U w oog heeft my gewont; dat licht vol godd’lykheid Steekt alles in de brand, daar hetzynftraalenfpreit.nbsp;Amarillis.
Sylvaan, hoe kunt gy u tot minnen noch begeeven,
Daar eer de Jagtgodin pleeg buiten min te leeven ?
’t Schynt my onmoog’lyk, dat een jager liefde kent, Die totdejagt alsgy , van kindsbeen is gewent.
S y L VA A N.
Ach! Amaril, gy zyt verdwaalt; ’t is buiten reden,
Tc denken dat de min deez’ boezem niet kan kneeden. Schoon wel eer de Jagtgodinnbsp;Leefden buiten flaaffehe min :nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•
Ir
11'
Scheutvry voor zyn fcherpelchichten; Schoonemaagdjdat fielt geen wet,
Die de Jaagers ook belet Aan een maagd haar te verplichten.
Ach! Amaril, wathartisfeheutvryvoordemin.^
Hy fluipt daar ’them gevalt en luft den boezem in.
' nbsp;nbsp;nbsp;Amarillis e»SyL VA AN.
Am A. Wyl gy zyt 7 nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦
S Y L. Schoon men is J
Am A.
Syl. A MA.nbsp;Syl.nbsp;Ama.nbsp;Syl.
Kan de min ^ nbsp;nbsp;nbsp;| behaagen.
Want dic'God ^ nbsp;nbsp;nbsp;kracht.
Word by ^ nbsp;nbsp;nbsp;j hoog geacht.
Syu
-ocr page 29-Blj - Eindend Treurjftï,
2.
Hoe ïouw my de ja^ 7 behaagen? Hoe 20UW u de mm 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;”
^ dc min myn hart komt plaagcn. I uw luft Itrekt tot het jaagen.
0™™„! }gr2yquot; verdwaalt.
Daar
Syl.
Am A. S YL.nbsp;A MA.nbsp;S YL.nbsp;Am A.nbsp;S YL.nbsp;Am A.
Amarillis.
Het lult my niet die reden te betwiften:
’k Wil om die zaak niet langer tyd verkwilien,
Ik fchuuw de plaats daar een verliefde klaagt,
Die zonder hoop dc minneboeijens draagt.
S y L VA A N.
Wreede Amaril, men heeft my niet bedroogen:
U w marm’re hart is zonder mededoogen,
¦^ant als een minnaar zuchtgt; en bid, en fmeekt, en vleit, Ruft gy geruft op ’t bed van onverfchillendheid.
Maar’k zahzO’t noodlot wil,my van uw minnaar wreeken. Of Damon, of Sylvaan zal nooit van min meer fpreeken.nbsp;Ik zal myn wraak voldoen, verwacht zyn of myn dood,nbsp;Na het geval Sylvaan begunftigt of verftoot.nbsp;Amarillis.
Ga, wreede, boet uw lull, gy hebt nooit gunft te wachten Van my, die, om uw aard, u eeuwig zal verachten
Einde van het tweede Bedryfi
amarillis,
E E R.S T E TOONEEL. Damon, Sylvaan.
Damon.
H Ier isde plaats, hier is het dal.
Daar my ’t vcranderlyk geval En hoop en wanhoop dcê gevoelen:
Twee driften, die gel'meet in een,
Myn minnend hart zo fél beffreén.
Zal nooit de min in my verkoelen ?
Sy tVA A N.
O ja! ’k weet middel voor uw fmart. Damon.
Wat middel ? nbsp;nbsp;nbsp;V*
Sy l va-a n.
Komgt; doorboor myn hart,
Gy zult uw medeminnaar dooden.
Damon.
Gy. meedeminnaar ? groote góden!
Wat hoor ik.^
Syl VA AN.
Ja, het geen gy hoort,
Is waarheid: zyt met recht verftoort.
’kMin Amaril.
Damon.
Helaas!
SyLVA AN.
Gy kunt uw plicht betrachten. Damon.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ten?
„ Zal ’t wreede noodlot nooit myn hartewond vcrzach-S y L V A A N.
Myn rain is lydeloos. Ik min uw Amaril.
Sa I trek uw zydgewecr: zo llcchtcn wy 't gclchil.
Da-
-ocr page 31-Mj-Eindend TreurJfeL Damon.
„ Vergeef niy,groote Goón! dat ik,door zucht gedreeven, ,, Myn zelf verdedig, om niet zonder eer te lee ven.
S Y r, V A A N.
'V
Vaar voort, een van ons twee moet fneuv’!en,na’t geval * My of myn vyand met haar gunft beftraalen zal.nbsp;Damon.
. Wel aan, wyl ’t anders niet kan weezen. Dorus.
Ach! Hemel, ikbegintevreezen. 'Zyvechten. Twee zulke helden handgemeen.
Gewis blyft van die twee wel een.
Waar zal zich Dorus nu verfteeken ^ nbsp;nbsp;nbsp;'
Dcrus w'ikt aan de eene ^yde. Damon.
Ik zal my van myn hoonder wreeken.
Sy tVAAN.
D A M o N.
^Verwacht myn lot.
S Y L VA A N.
Ik (krf van ongeduld. Damon.
O góden! fta my by ; ik lyde zonder Ichuld.
S y L VA A N.
DeGo6nzyn voor u doof. gy zult het duur betaalen. Damon.
Of gy.
Sylva an.
Na’t noodlot wil.
Damon.
GpAn! wil uw wraak bepaalcn.
• nbsp;nbsp;nbsp;Helaas! ik? ben gewont.
Damon binnen.
Dorus.
D.at ’sgoed: myn meeftcrisgezont,
JEn
-ocr page 32-3a AMARILLIS,
En Doruï die gevoelt geen wonden.
Geen van ons twee behoeft verbonden.
Nu 7al ik Amatil haar hart Doen mededcelen in myn fmart:
Nu is haar trotsheid te verzachten: nbsp;nbsp;nbsp;“
Zy kan Sylvaan nu niet verachten;
’t Is reden, dat zy myn manmoedig hart waardeert,
N u dat my n dappere arm de laf heid overheert. '
TWEEDE T O O N E E L. Sylvaan, Amarillis, Dorus.
quot;KT nbsp;nbsp;nbsp;Sylvaan.
Yn fchoone.
Amarillis.
Wreede.
Zult gy nu myn minbeffraalcn
Met wedermin ?
Amarillis.
Waarom?
Zo kau ik adem haaien. Amarillis.
Wat reên?
Sylvaan.
Ach! Amaril, zyt gy zo wreed van zin, Dat gy niet lyden wilt, dat ik u tcêr bemin?nbsp;Amarillis.
I
lil
Wat raakt my uwe min ? gy kunt my niet behaagen.
Wyl Damon van uw min nooit de eere weg zal draagen, is ’t billyk, dat myn min u eens aan ’t harte raakt;
En dat gy van myn fmart, die 'k ly, een einde maakt.
Am A'
-ocr page 33-Bly-Eindend TreurJf el.
Amarillis.
Hoe! Damon ? dit verhaal kan my niet goeds voorfpcllen. Sylvaan.
Myn Amaril, wil toch uw ïicl tc vreden dellen.
Uw Damon leeft niet meer.
Amarillis.
Helaas! ó droeve réén!
Wat dolheid bragt u tot die buitenfpoorigheên?
S y L VA an.
Myn liefde, ó Amaril!
Amarillis.
Vermetele! verraader! Sylvaan.
Schep moed, myn lief, fchepmoed.
Amarillis.
Wat droefheid trof my nader ? S YL VAA N.
„Helaas! dat Amaril ook 20 ter harte nam „ Mynfmart, ’klcé met gedult de droeve minnevlam.nbsp;Myn lief, voldoe myn lult
A .M ARILLIS.
Weg, fiioode, ontvlucht deze oogen: Ach! hadden zy, gelyk uw daal, zo groot vermoogen,nbsp;Haar draaien troffen u, 6 godvergceten Beul!nbsp;Sylvaan.
Myn ziel, hoe dus verwoed ?
Amarillis.
Verwacht hier trood noch heul. „ Maar zou Sylvaan, dewy 1 hy mind, my ook misleijen,
„ Eu door een valfch verhaal zyn minnenetten Ipreijen ?
„ ’k Zal hoopen ,tot ik ben van alles recht bewiill: jjEn dellen onderwyl myn minnend hart gerud.nbsp;Sylvaan, ’tzy hochetzy , gy, hebt nooit guud te wachten.nbsp;Sylvaan.
Mag dan de hoop van min nooit dreelen myn gedachten ? En moet ik hoopcloos beminnen ? Amaril,
C nbsp;nbsp;nbsp;Waar-
-ocr page 34-Waarom zo ftuurs van zin ? 6 góden! is ’t uw wil My vlammen te doen voelen,
Om nimmer te verkoelen ?
A M AR I L Li s.
’k Lach met jaagers vrijery;
Het kwam nooit in myn gedachten,
’t Oor te kenen aan haar klagten:
’k Hou my uit die llaaverny.
Want ’t zou my in ’t kort berouwen,
Op haar eeden te vertrouwen;
Schiet het haar flechs in den zin,
Straks zyn zy weêr bofchwaart in.
Sy LVAAN-
Veracht gy die de jagt beminnen ?
’k Verban in tegendeel demin wcêruitmyn zinnen;
Zo keven wy altyd in ruft,
Gy volgt uw zinlykheid, ik wederom myn luft.
„Verdoolde zinnen,
„Hoe kwam de min ,,Deez’ boezem in?
„ Wie liet hem binnen ?
„’tBedwelmt vernuft,
„Terwyl myn bord had irigezoogcn „’t Vergifdoor ’t lonken van haar oogen,
„ Heeft toen gezuft.
„O wreede liefde!
„Waarvind ikheul?
„ ’k Ben Damons beul,
„ Die ik doorgricfdc.
«Deze euveldaad
„ Doet my de gunft der Goón verliezen,
„ Wat weg (iaat my nu te verkiezen,
„ In deze (laat ?
Sylvaan wandelt een weinizheen en weêr.
A M A-
-ocr page 35-Amarillis.
Meisjes, xacht en teérvan zinnen»
Laat geen jaagers u verwinnen,
Die, in i ^oifchen woeft en naar,
Buiten vrees van doodsgevaar,
Dikmaals haar te los begeeven;
Maar wen (cht gy geruft te Icev en,
En, na hart en zin gepaart,
Zo verkieft een zachter aart.
„ Doch, laat ik onder ftaan of ’t waarheid is of loogen gt;
„ Of Damon is gewont, dan öf ik ben bedroogen.
Amarillis timen.
I nbsp;nbsp;nbsp;Do RUS.
’t Is waarheid, Schoone, neem geduld,
• nbsp;nbsp;nbsp;Maarzeker, ’t was uw minnaars fchuld.
SïL V A AN.
Nu ben ik wederom ontflaagen Van laffe minneluft, het jaagennbsp;Heeft eindelyk gezcgepraalt,
Nu Amaril my wreed onthaalt.
Kom, Dorus, volg my, laat ons weder ’t Bofch in treden : Deze ociTning voegtmybeft. ’k Verban de dartelhedennbsp;Van het vcrlicft gemoed,
Dat lafte welluft voed.
Dorus.
En zo ik mogt verkiezen,
De jagt te volgen, of de min,
Züud gy uw knecht verliezen.
Ik fteldc ’t jaagen uit myn zin,
En liet my leijen van de minneluücn»
Daar ’t hun gevallen zouw om eens te ruften.
Maar ’k zie daar Galathé alleen,
En vol gedachten herwaards treéu.
, nbsp;nbsp;nbsp;SïL VA AN.
K V crwacht haar. moogelyk zal Galathé my fprecken Van Amaril, die licht haar minnaars dood wil wrecken.
C 3. nbsp;nbsp;nbsp;DA K-
-ocr page 36-V J KD E TOONEEL.
G ALATHEA, SyLVAAN, DoRUS.
HG AEATHE A.
Elaas!
Zucht gy ?
O ja.
Syevaan.
, Om wic ?
Galathea.
Om u.
Om my!
Waarom heeft Galathé doch zo veel medely Met een rampïalige, die, door de min gedreeven,
Alsfeen verwoede beul,myn halsvriend bragt om’c leevcn. , Galathea.
Gy dwaalt, Sylvaan.
Sylvaan.
Waarom?
Galathea.
Wyl Damon leeft.
Sylva a n.
O neen!
Gy ftelt dit knaagende gemoed zo niet te vreen. (deel, Voor my te ontveinzen ’t geen ik weet, geeft na myn oor-Aan u, noch my, die ’t raakt, het minlle nut of voordeel.nbsp;Galathea.
Geloof mygt; Damon leeft, ’t is waar, hy is gewond. Doch buiten doodsgevaar, ik fprak hem zo terftont.
Waarom zoud gy u meêr plaagen?
Daraon is niet dood geflaagen:
’tGeen
-ocr page 37-Bly-EindcKd Treurjftl. nbsp;nbsp;nbsp;yy
’t Geen gy mecnd isnietgefchied.
Laat geen vrees uw boezem knaagen,
Want de godheid, die gebied.
Wil dat droevig onheil niet.
SYtVA AN.
Wel aan, ik ftel myn hart te vreden,
En geef my over aan de reden-Galathea en Sylvaan.
Hoe aangenaam, hoe zacht, hoe zoet,
Is de gcrullheid van 't gemoed.
De godd’lykheid is in de ruft verborgen.
De ziel, door fnoodc drift ontftelt.
Raakt onvoorziens in het gewelt Van kommer, naberouw en zorgen.
S Y L VA A N.
Maar zeg my, Galathé, de reden van’t gezucht, Datgy, ommyaent wil, uitftorte inde open lucht.
,,'Galathea.
Myn oogen zullen u dc reden Van myn gezucht genoeg ontlêdcn.
S YLVAAN. •-
Uw oogen
Galathea.
Ja, Sylvaan, myn oogen; want een ftraal Ontdekt myn hartzeer, doch ftilzwygcnde inhaar taal.nbsp;Sylvaan.
Zyt gy verheft ?
Galathea.
Helaas 1
Sylvaan.
Gy'zucht; dat is een teeken Van liefde, gy verklikt uw zelve zonder fpreeken.nbsp;Galathea.
Gelukkig jongeling, ik volge na op ’t fpoor
Een hart, dat voor my vlucht de bollchen door cn door,
C 3 nbsp;nbsp;nbsp;En
-ocr page 38-Ln door ïyn lö'elle luop de harten,weet te vangen,
Maar laat hél dtti volgt ^ in droevig zielsverlangen,
O Galat hé!. ’k verüaa die dm tt’re reden niet.
G ALATaEA.
SyI vaan j gy zyt b«t hart dat vlüchtig bofchwaart fchiet: En weerde harten^ hoe üiclvluehtende, meinetten,
Of ander jaagmig, .na uw luftcn le bezetten:
Maar’tharo da^dfittig volgt, en in verlangen leeft, Ben ik, zo lang u w hart myn hart geen voedzcl geeft.nbsp;iïLVAAK.
„ I s Galathé op my vcriieft,
„ En hcett bylvaan haar hart doorgrieft ?
„ O Goden! -keet oie zwaaie plaagen:
„ Ik kan die fmart niet meer verdraagen.
Galathea.
V erlaat., verlaat her.haare woud. Hetwoertgébergt, dé'JuiitVe kuilen,
Waarzich het wreed ucdié.t onthoud En daar de wolven ys’iyk huilen.
i.egecf u tofdé zachte miiV:
Laat lierde van uzegepraaien:
Want ’t jaagen heeft geen voordeel in-,
Gy kuntdie'luiten licEttepaalen.
' .SYty'AAKquot;;
Waarom nacht Cialuttó Myn zacr.té nilf ic^tóoren?
’k V\ ii geen liefde jiporen:
Dc mil) is ais ccri zee,
Die als een effen vela zich opdoet voor onze oogen: Maar -^ic het v.ater ploegt, vind zich vyel haalt bedroo-
Haat goi. en tiebbcn my gebragt iii zwaar Ve'rdrtct,
O neen! Syivaan vertruuXvC zidh op dat water niet.
Hoe, daar Hiicanie in haat naarewoeiienijeo,;
Nooit
-ocr page 39-Bly • Eindend Tremjpel,
Nooit teelt een tygcrdier,
Zo wreed, 7o trots en fier,
*tGeen niet eerbiedig buigt voor liefdens hecrfchappijcn. Helaas! helaas! heeft dan een vrouwe fchoot gebaartnbsp;Een menfch, die wreeder als een tyger is van aart?nbsp;Sïlvaan.
Welaan, wilvrySylvaanverachten}
Noemmy70wreed, 7ofier,
Als’t wreedftc tygerdier.
Het 7al myn fmart, die’kly, ver7achtcn.
Als Galathé ontflaat ’t gemoed,
Vanliefdens dart’le minnegloed. Galathea.
Heeft dan de jagt alleen vermeeftert uw gedachten ?
„ Rampzaarge Galathé, wat trooft.hebt gy te wachten? Owreedejaager, die zo ongevoelig 7yt;
En uwe frilïcne jeugd, en tyd,
Die dierb’rc fchat, dus gaat befteeden In’t jaagen, buiten alle reden!
S Y L V A A N.
Kan wel een reed’lyk menfch mishaagen Een zaak, die’t noodlot zelfs begeert?
Het noodlot wil, dat ik zal jaagen;
Het minnen heb ik nooit geleert.
Verlaat die driften, buig uw zinnen,
Laat u de reden overwinnen.
Galathea.
De liefde handelt my te ftraf.
Helaas! moet Galathé teminnen,
Een die afkeerig is van zinnen ?
Ei! fleepmy liever in hetgraf.
Want ’i leeven is ons niet gegeeven,
Om altyd droevig hier te leeven.
Sïlvaan.
Verjaag die laft'c lull:
'kWalg van uw dartelheden,
C 4 nbsp;nbsp;nbsp;Ver,
-ocr page 40-40
Verkies de zachte ruft.
Leef na de wet der zeden.
G A L A T H E A. nbsp;nbsp;nbsp;'
Welaan, wyl’t anders niet kan zyii, , nbsp;nbsp;nbsp;.
Zal ik tot mind’ring van myn pyn,
Myri eigen driften zeltsbeftrydcn.
Beminnen, zonder dat men wedermin geniet,
Is dwaasheid; ’k vlucht voor ’t vuur dat zulke draaien Ichiet.
Zo raak ik eenmaal uit myn lyden.
Syi-vaan en Galathea.
Syl.
Gal.
Syl.
G A L,
Syl.
]p,n
WeSn'’,quot;lyl ’t }
^-^y}totmind’ringvan^-/
Gal. Mp } driften zelfs beftryden.
Beminnen, zonder dat men wedermin geniet,
Syl.
Gal.
T j 1. • j V vlucht /voor’tvuurdat zulke ftraalen Isdwaashcid.j,j^^j^^^^^ fchiet,
GalatheaJgt;inncn.
S Y r, VA A N.
Maar ’k zie daardie i’acchant Montaan,
Kom, voigmy, Dorus, laat ons gaan.
Het luftmy niet hem aan tehooren.
Geen dronkaart kan myn hart bekooren:
Want als een dronkaart fpreckt,’tzynyd’lc en laffe reen: Hy ziet met zyn veritand flcchs door een nevel heen.
Sylvaan binnen.
Dorus.
’t Kan zyn: maar ’t kan my meer behaagen,
Als dag en nacht te moeten jaagen.
Want hier kan doch geen vreugde zyn,
Als by dc wvn.
^ Blj - Eindend 'ïreurfiel, nbsp;nbsp;nbsp;iff
FIER. DE T O O N E E L.
Dorus, Montaan, vierEacchanten^ yder mee een l^ruil^.
M o N T A A N.
Od Bacchus, ’k heb altyd uw godgeweide altaaren Met kranffen opgelicrt van wcêl’ge wyngaards blai*nbsp;ren •
En druiventroflèn ,¦ met myn eigen hand ontrooft Den jongen wynüok: om, met diep ontzag, myn Hooftnbsp;Tchullen, totuweer. Ik zal uw godheid vieren jnbsp;Het lull my onvermoeit uw outer op te lieren;
En-u , 20 lang ik leef, te fmecken dag op dag,
Dat nooit geen and’re lull myn hart bekooren mag. '
Harders, laat ons vrolyk weezen;
Bacchus kan ons hart geneezen,
Afgemat door zorg en pyn,
Door een goede geeft van wyn.
Een Balke van vier Bacchanten.
Wyngod, ’kzal u eeuwig danken,
Voor de ticr’ge wyngaards ranken,
Die met troffen groot en zwaar Zyn bezwangert jaar op jaar,
Jaaropjaar, van mufcadcllen.
Daar zy aan de looten zwellen.
Dat de wynvrucht open barft.
Eer de Gaardenier haar parft.
Dorus.
Gy hebt gelyk, en heeft zyn reden.
Mogt ik eens uw ampt bekleeden,
Ik zou zitten dag en nacht In de wynbcrg by de druiven,
C s nbsp;nbsp;nbsp;Die
-ocr page 42-Die de zorgen doen verftuiven:
En ’k verbande licht de jagt.
De Dans hervat, Dorus ew Montaan.
’k LaatSylvaan in boflehen jaagen:
Damon Iteeds van liefde klaagen.
*k Noem die luften flaaverny.
De eene kreukt zich door veel loopen,
De and’re door vergeefs te hoopen.
’k Ben van deze tochten vry.
De Dans hervat,
Montaan.
Bacchus, wil my ondcrfchraagen,
Tcrwyl myn beenen my niet langer kunnen draagen. ’kWachel, ’kltruikcl, ’kvalopzy.
Kom onderfteun my wat; God Bacchus, ftamyby.
Einde van bet darde Bedryf.
Blj-Eindend Trettrjpel» nbsp;nbsp;nbsp;4^
E E R.S 7 E T O O N E E L.
Het Tooneel verbeeld het voorige Hal.
Amarillis alleen.
ZAal’gc velden, groene ftrccken,
En gy krillaleine beeken,
Die, met een verkwikkend’ nat,
U we groene boord bel'pat:
Voelde gy myn lielsverdrieten,
Ach! gy ïoudzofnelniet vlieten.
’t Water llremde, doods van Ichrib,
Op dat eigene oogenblik.
Dc vrees bekommert myn gedachten.
’k Stort niet vergeefs dcez’ droeve klagten.
De liefde heeft myn borft doorboort,
En wraakzucht, die ik min', vermoort. Helaas! ik ben misleid, ik meende ruil te vinden, Ctlcn.nbsp;Maar, de oniuft treft myn ziel, door 't lot van die ’k bemin-
T IV E E D E TOONEEL.
Amarillis, Galathea. R^ijen van Harders en Harderinnen.
Galathea.
BEdroetde maagd,
Waarom geklaagt ?
Waarom gezucht? uw minnaar is in’tleeven.
Ei! Amaril, verban die Imart,
En yd’lc droefheid uit uw hart.
Den Hemel heeft u Damon weêrgegeevcn.
Pe Reijen herhaalen de ^es bovenjiaande regels.
Am A«,
-ocr page 44-Amarillis.
Hoc! Damon leeft?
Galathea.
Oja! hy zoekt u overal. Amarillis.
O onverwachte vreugd! ’k verwacht hem hier in’t dal.
Kei] EN.
-Schoon de wraakluft ’t ftaal ging wetten j Om het, door een fnoodc lilt,
Die van dcaanflag nimmer wid.
Op ’t onnoos’Je hart te zetten,
Ziet men hoe rechtvaardigheid f' Voor het recht van Damon pleit. .
D J R. D E T O O N B E L. Amarillis, Damon.
D A M o N, met arm in een Jluijer gewenden.
MYn droeve ziel, keer weder tot de reden.
De liefde handelt u te wreed.
Ach! minnaar die de min nooit leed Heeft aangedaan, haar wet nooit overtreedeii.
My n droeve ziel, keer weder tot de reden;
Want liefde dit rampzalig hart Afpiartelt door de minnefmart.
O doove voor myn zuchten en gebeden.
Myn droeve ziel, keer weder tot de reden. Waarom gaf haar natuur alballc leden?
Terwyl haar hart, als hart aibalt,
By zo een fchoone glans niet paft.
Zal myn gezucht haar hart niet kunnen kneden ? Helaas! zo (mek ik van verdrietnbsp;Jntraaneiii maar zy acht my niet.
Alyn droeve ziel, keerwedcr tot de reden. Amarillis.
Beklaagt zich Damon, dat natuur My heeft vergunt albalte leden:
Bly - lEwdend Treurfpel.
En dat ik nooit door ’t minnevuur Ben afgetreên van ’t fpoor der reden.
O Damon! Itort deei’ klagten niet.
Laat af van luchten en gebeden:
Want was die misdaad cens gefchied,
Ik ftelde nooit myniiel tevreden.
Damon.
Neen, Amaril, dat zoek ik nimmermeer:
O fchoone nimpb, myn min is veel te teér.
U w kuifche godd’lyke oogcnftraalen, Schoondatdaar wellufttegcn pleit,
Die zoude door haar godd’ly kheid,
Myn minnedriften wel bepaalen.
xA MAR ILL IS.
Dc Vogelaar fluit dikmaals zoet,
Als hy dc Vogel tracht te vangen:
Maar, als het dier zynwellult boet Aan ’t aas, ’t blyft in zyn netten hangen.
Dus lokt dc minnaar, door bekoorelyke min.
Het tcd’re meisje na zyn zin.
Wipis zoet gevlei haat licht’lyk kan verwinnen: Wyl zy daar op niet afgericht,
Haar dikmaals al te los verplicht Aan die zo zoet vermeellert haare zinnen.
O Damon! wie op’t woord eens minnaars licht vertrouwt ,
Bedriegt zich, wyl zy op een zwakke gtondflag bouwt. Damon-
Mcent dan myn zielsvoogdes, dat ik ooit zouw verlangen U in het net te vangen .
Van geile lult?
Ei! zyt geruit.
Myn min is al te heilig:
Dc vaftehuuw’lyksband, maakt voor u alles veilig. Amarillis.
Begeer geen zaak} daar zich het noodlot tegen (lelt.
D A-
-ocr page 46-IS,
46
Damon.
Wat zekerheid ?
Amarillis.
Heeft ons de godipraak niet voorfpelt, Dat ik myn minnaar zal zien Ineuv’lcn voor myn voeten,nbsp;Daar hy, met zyne dood, de wraak der Goón moet boeten?nbsp;En my rampzalige berooven van’t gezicht,
Wiens trouwe iietdc my zo dier, zo nauw verplicht.
D A M o N.
’k Verwacht myn noodlot met geduld, ’k wil alles lydcn Om uwe wedermin.
Amarillis.
’k Wil met geen góden ftryden. Damon.
De dubbelzinnigheid der godslpraak uitgelegt, Volvoert niet, ’t geen men meent, en meent niet ’t gcemnbsp;hy zegt.
Ei! ftel uw hart geruft.
Amarillis.
Men moet de Goden duchten. Damon,
Het noodlot is bepaalt; wy kunnen ’t niet ontvRichten. Amarillis.
’t Is waar, maar daar men ons het hemelfch Raadsbe-fluit
Zo klaar ontvouwt; is’t reen, dat men hgt onheil ftuit En weert, wanneer men kan de ftraf der Goón ontvluch-Verjaagdeminneluft.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(ten.
Damon.
Helaas J
Amarillis.
Wil doch niet zuchten. Damon.
O Liefdens dwang; 6 kwelling voor myn hart!
Ei! wilmyn veegeziel, niet mcêr zo droevig plaagen. óGoón, ’k vind my te zwak, die zwaare lali tcdraageti.
verlos
-ocr page 47-Verlos my van de minnclmart.
Ach! hemel, hoormyndroevigklaagen.
Toon doch uw hulp aan myn bedroeft gemoed, Gepyiit door minncvlaagen:
Zogy, óGoón! my niet voor’t graf behoed,
Word ik eerlang door droef heid néér geflaagen. Amarillis.
6 Liefde, ’k ben geraakt aan ’t hart; uw groot vermoogen Verwekt in myn gemoed een lieflyk mededoogen.
My n fierheid was te xwak, uw kracht te wederftaan. Getrouwe minnaar, ’k word door uwe minneklagtennbsp;Verwonnen; gy koftmy, hoe koel en trots, verzachten,nbsp;’k Ben vaardig ’t echtverbaud nu met u aan te gaan.nbsp;Damon en Amaril.
Zo fluipt allengs de ted’re min,
Door oog en oor de boezem in:
En doet, na duizend zielsverdrieten,
’t Verliefde hart zyn lult genieten.
Dan word oprechte min gepleegt En dtoef heit van het hart geveegt.
Die min raakt eerft de ziel inwendig.
Wat deugdzaam is, dat blyft beftendig. Damon.
Myn ziel ontvon kt door groot verlangen,
Om u van ’s Priefters hand te oiitfangen.
’k Verlaat met vreugd dit bloemry k dal, Wylonsde Priefter voegen zal.
Damon en Amarillis.
Het kan myn hart geheel vernoegen,
Dat ons de Priefter t’zaam’ zalvtzegen-Damon.
Waar zyn de Danflèrs, dat wy hier niet zyu verzcld ? Myn Bruid Ichcpt luft te zien ’t bcweegen van haar leden.nbsp;Waarom vertoeft? wat is de reden,
D.athier geen Danlferszynin’tveld?
Een van H a R O £ R s.
Zv
-ocr page 48-Zynaad’ren, opgetooit met jeugdig groen en kranflen Van bloemen om het hooft.
Damon.
’t Gevalt my datzy danflen.
Heijen van Zangers en Dansers uit-ballet van Harders en 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Harderinnen.
Damon.
Kom, laat ons na den Tempel treén,
En offren op’taltaar de Goden,
Die van ons worden aangebeên:
Haar bylland hebben wy van noden,
Kom, laat ons naden Tempel trcén.
Het Godendom dient aangcbcdii.
Reijen.
6 Hemel! laat haar toch voortaan gelukkig keven.
Haar harten, door de kracht des mins in een gcfmect i Getroolten zich te zaam’, ’t aanflaande lief cn Icet,nbsp;Geduldig uitteftaan j Ei! wil haar voorfpoet geeven.
De Harders hervatten de dans. alle binnen.
FIER.de tooneel.
Galathea, Sylvaan, MyRTiL, Linco, Do rus.
/
SY LVA AN. ,
HEt dunkt my vreemt , Mirtil, dat het u niet ter ooren
Gekoomenis, daar’t reeds tweedaagen isgclcén,
Dat gy uw vaderland, dcez’land (treek, hebt betreen, Hoe Amaril , wiens glans de Harders kan bekooren,
Dat ted’re meisje, vanueertyds teer bemint,
(’t is ons bekend, wat werk gy van die Schuonc maakte,
Eer
-ocr page 49-Eer gy , alsballing van de liefde gt;’t land uitraakte)
Deez’ dag aan Damon door het huuw’lyk haar verbint, Wylhygt; verflingertop haargaaven, niet kon leeven,
V oor dat die Schoone hem het jawoord had gegeeven.
M Y R T IL.
Is ’tmoog’lyk,grooteGoón! dat Damon van haar hart, Totmyn verdriet, zalzcgcpraalen?
Daar ik, rampzalig menfeh, uitenkleminnefinartj Als balling ’s lands, zo lang gingdwaalcn.nbsp;Galathea.
Gy waart noch nauwlyks uit het land, f)fhy ontdekte zyn gedachten,
Verzclt met droeve minneklagten,
Aan Amaril; die minnebrand,
Van Damon lang in ’t hart gedraagen,
Bord uit, enbrandelichterlaagen.
M YRTIL.
Mint Damon Amaril? achheemcl!
Sylvaan.
Jagt; Mirtil,'
Hymint, en word bemint.
M Y R T 1 L.
ü wreede Crocodil!
Helaas! is dit het loon voor myn ftandvaftig minnen ? Galathea.
Rampzalig minnaar, wat benevelde uwe zinnen ?
Dat gy dit Dal verliet, by yder hoog gelchat: ’tGeboomt, het veld, de beek, wiens krillalyne natnbsp;Langs witte kcijen vloeit, kon dit u niet beletten,
De reis met zo veel ernft en y ver voort te zetten.
, nbsp;nbsp;nbsp;My RTIL.
Wie achtervolgt’t bevel der Goón,
” Voldoet zynpligt.
Ik heb verricht
’l Geen my de Godsfpraak heeft geboön.
’k Volg blindelings des Hemels wil,
D nbsp;nbsp;nbsp;Ter
-ocr page 50-JO
Ter liefde alleen van Amaril-Wie achtervolgt ’t bevel der Goden,
Voldoet lynpligt.
Ik heb verricht
’t Geen my de Godfpraak heeft geboodcn.
Sy lvaan.
Maar hebt gy door die reis wel zo veel wind gedaan gt; Als gy verheit, met uit uw Vadcrlaud te gaan ?nbsp;Myrtil.
k Vethaafte mync reis, om weder t’huiste koomen , Dewy 1 myn zinnen Ipccidc op ’t vruchtb’re Vaderland ,nbsp;En liefde; maar, Sy lvaan gt; hoe zoude ik kunnen droomen,nbsp;Dat Amaril zo haaft zouw treen in ’t echtvetband,
Met Damon, die ik pleeg, gelykzyweet, tehaaten.,
„ Rampzalig menfeh! moefl ik myn vaderland verlaaten ? Sy LVAAN.
Ik heb u van die reis nooit zege voorgefpelt.
M Y R T IL.
’t Vermaak, dat evenwel den reiziger verzclt,
Heb ik op reis zo wel, alsydcreen, genooten.
Ach / had my het geluk in deez’ zaak niet verdooten.
S Y L VA A N en G A L A T H B A.
Gy moet uw zelve nuvertrooften; wyl’t geval U een vermaak ontrooft, dat Damon fmaaken zal.nbsp;Want ’tis onmoog’lyk iets te winnen door uw klagten ,nbsp;Als door een wondcrlyk bedier der oppermagten.nbsp;Myrtil.
„Minnedriften, verlaat deez’ droeve ziel,
„ Gebocijentdoor de (trade banden,
De min verteert myn ingewanden.
,, Ach! dat het Amaril eenmaal geviel , My van die draffe boeijens te bevry en.
„ Moet ik, rampzaalige, dan eeuwig lych.
„ Minne driften verlaat deez'’ droeve ziel.
3. Ontroert gemoed , bekommerde gedachten , j.Hcbt gy nooit guild van ’t Godendom te wachten ?
S Y L-
-ocr page 51-S Y L VA A N.
Kom, laatonswykenin’tgeboomt,
Daar ’t beekje bochtig fchiet en ftroonit,
Langs blinkend zandgrond, na beneden:
’k Zal u de vrijery ontleden.
Gal A T ITK A ,M YR T IL e» SYlivAAN.
Kom, laat ons wy ken in ’t geboomt,
Daar ’t beekje bochtig fchiet en ftroomt,
Langs blinkend zandgrond, na beneden.
Linc o.
* Maar, Dorus, zeg, zoude Amaril Verkiezen Damon voor Myrtiinbsp;Dat denk ik nier.
Dorus.
Ik wel.
, nbsp;nbsp;nbsp;Li N c o.
Wat reden?
Hoe! daarMirtilheeftfmartgeleden,
Als hy, door vergcleeg’nen (leen En vreemde landen , om moert zwerven,
Als balling j twee jaar achtereen: Verlaatende zyn Vaders erven,
ZynAmaril» hetbloemrykdal,
De woelige akkers, (loipen (lal,
Daarzyne Ichaapen’s nachts vernachten.
Zoude Amaril, uit haar gedachten,
AJirtilverbannen, zonder(chuld,
Die zovccluitrtaatinetgcduld?
Dorus.
’k Beken, Mirtil is tebeklaagen,
Maar, wyl haar Damon kan behaagen»
Staan uwe Meerters zaaken Hecht.
D 2 nbsp;nbsp;nbsp;L I N-
-ocr page 52-L I N c o.
Dat kan niet^yn.
D ORUS.
ünnoïeLknccht, Ikkandevalfcheid van de vrouwen :
Men dient haar niet veel te betrouwen.
Haar eedeti /yn gelyk een veer,
Haar minneketcns broos en teer.
Want om een minnaar te verliezen,
Zy graag twee anderen verkiezen.
Li NCO,
l8’t zo geftelt met vrouwe min,
Stel ik die driften uit my n zin.
D o R Ü S en L I N c o.
Wie kan laffe min bchaagcn ? MinTaltlaftigomtedraagcn:
En men zoekt, wanneer men mint,
’t Geen men in’t bezit niet vinti D ORU s.
Maar zacht, ’k zie ginder door de boomen, h Gezclfchap weder herwaards koomen.
ryPDE TOONEEL.
GalatIIEA, Mtrtil, Sylvaan, DoruSjLinco.
M I R T 1L.
^^''Egmy, Sylvaan» waar’twrevcliggev.al ^Myn Amaril met Damon paaren zal?
Waar is de plaats, daar’t lot myn oogmerk zal beletten? „ Ach ! waarom is de menfch verbonden aan die wetten?nbsp;Sylvaan.
Mirtil, zytgy bclufldieplaats'tezien ,
Trcé met my Tempel waart, daar zal ’t gcfchién.
M Y R T I L,
O Goóa! waar is uw groot vermogen ?
Blf m E indend Trekr^éU
Ofzyt gy zonder medcdoogcn ?’
Acht gymyn droeve klagcenniet,
En moet ik Itcrvcn van verdriet ?
Welaan, ik zal de dood verwachten;
Die ruft zal al myn fmart verzachten. Galathea, Sylvaan, Linco, Dorus.nbsp;Eedroefdc ziel, ichep moed ,.lchep moed,nbsp;Zo kan uw hart verlichting vinden:
De droefheid, die uw Boezem voed,
Zal u op ’t onvoorzienrt verflinden I
M y R T 1 L.
Gy kent de kracht der liefde niet. ’tismaarcen fprengkel, die gy ziet,
Van’t vuur,; in deze borft verborgen.
’k Word atgeflaaft door miiinezorgen. Galathea, Sylvaan, Dorus, Linco.nbsp;Het is vergeefs, herroep uw moed,
En blufeh die droeve minnegloed. MyRtiL. ;
Neen.laat onS)door ’t gedrang, aan ’theilig outer dringen, En ’t fcherpgefleepen Itaai in deze boezem wringen:
Als dan het heete bloed uit de open wonde Ipat,
Dat ’s Priefters offerkleed en ’t outer word beklad: TcrwyfikindatbloedZal wentlen, wroeten, baaden:nbsp;En’t aangezicht vcrb}eckt,metdoodsvcrw reeds belaaden,nbsp;Dan zal die wréedè maagd , my ziende in deze ftaat,
Verfchrikken, als zy dénkt aan zulk een gruweldaad: Haarze'lfs bcfchuTdigeni,; alsde oorzaak van myn lyden.
’k Wil fterven; flieniarrtzal my van de dood bevryden.
Ja! laat ons dóefi, Jt geen een rampzalig minnaar paft, Zoftérfikha myiizin, de dood dient doch verraft.nbsp;fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Linco.
Myn Heer zal zeeker zich wel wachten Zyn zelfvoor het altaar te flachtennbsp;Om Amaril •, ’t kan niet gelchiên;
Voor my'ik wil die klucht wel zien.
E;ndc van bet vierde Bedryf.
-ocr page 54-EE-^ S'T E T 0 0 n e E I.
Verbeeldende deri Hcmpel.
^ D AMo Ni‘-AmarILL I s. Uroepenvan bl'tfdersenHardennnen.
Damon.
Itdaar de priefter herwaarts treden. jj^-Metongedult vetwacht.myn hartnbsp;Hier’t einde van de minnefmart,
Zo lang omuwent wil geleden.
T W EE D E T O O N E E L ,
NicandeRj gevolg van Friefiers igt; D A M ON en A M A-RILLIS nbsp;nbsp;nbsp;MxR-T-I'L^ SVLVAAN,
Gal AT HE A, Lincogt; boRUS, bjde R E IJ E N van Harders en Harderinnen aannbsp;de eene s^ie vanhee Toonecl. het vuurnbsp;wart op't Altaar ontjlooken.
NI c A N D E R. nbsp;nbsp;nbsp;_
Huuw’lyks.Gpd! be(tra^l.p.ns met ujy lipM,:; / ^ Wy ftaan hier voor uw gpdd’lYk aangezicht.; ’ ..nbsp;Wildecz’ verliefde Twee ycrëenen »;_r i;. 'Tnbsp;En hun volmaakte Vrsugd yerleenen. ,
Draag zorge, dat, de min van die gy^eenm^l pa^t j ' blyft altyd ongekreukt, en opÉcvJplsf^waart,* :
Wil dit verliefde Paar tc rullen ieijen Qp ’t dons van welluft, cn vergdode lekkcrneijcn;;
Druk in haar, door uw Goddefyk bellier,
Een onveranderlyk cn heprpjslfch vier. ft Zachte huuwelyks God l wil deze tyvce vernoegen;nbsp;Wylhcf min geviel haar hartent’zaam te voegen.
ft Huuw’Iyks God! beftraal ons met uw licht,
Wy
-ocr page 55-Bly - Ewdend Treurjpel, nbsp;nbsp;nbsp;5'5'
Wy ftaan hier voor uw godd’lyk aangezicht.
Wil deez’ verliefde T wee vereënen,
En hun volmaakte vreugd verkenen.
De Reijen herhaalen de laajie vier Bugels.
Het Tooneel verduiftert, 'tvuur van’t Altaar gaat uit, het Dondert, en hiil^nbsp;femt, het regent vuur van den Hemel door het dal{_van de Tempel. Hetnbsp;Altaar ver:{inl{t} men hoort een naarnbsp;get{ucht van ondren.
Reijen.
Wat fchrikk’lyk onwcêr, watgekraakfwat naar gezucht Bezwalkt, ontzet, vervult de lucht,
Vermengt met donderflaagen,
En vuur’ge regenvlaagen ?
Het Aardryk barft van een, ’t Altaar Verzinkt; wyzyn in doodsgevaar:
Men hoort van ond’ren droevig zuchten.
Komj Harders, Harders, laat ons vluchten!
De Harden vluchten, de vier winden kpomen uit de grond op,en onfteeken de lucht langsnbsp;hoe meer door haar (nelle beweegingen. 'i.'jnbsp;verdwynen eindely\. Het onweer bedaart,nbsp;de duijlerhcid vermindert allengs. Damonnbsp;legt in'tverfchiet dood. De Harders ennbsp;Harderinmn vergad'ren van tyd tot tydnbsp;weer by elkander.
D A B^D E TOONEEX. Amarillis aandeeenegjdevan'tToonul, Myr-TiL, Linco aan de andere :{y de , Rei JEN.
Amarillis.
A Ch! Damon, Damon/ in wat hoeken V crfchuik gy ? waar zal ik u zoeken ?
Waar vinden ? groote Goden! geef Myn Damon, zo gy wilt, dat ik noch langer leef.
Myrtil.
„ Hstblikfemvuur, dc dondcrflaagcn, „Dcnaare dikke duiftre luchtnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;?
„ Verlicht, door vuur’gcregenvlaagen,
„ De bulderende wind, ’t gezucht, „Hetgeen alom aan yders ooren,
,, Zo naar en ys’lyk zich liet hooren:
,, Zyn oorzaak dat dc huwlyksplicht,
„ Na Damons zin niet is verricht ••
„ Ên dat Myrtil noch is in ’t keven,
„ En zich geen doodfteek heeft gegeeveu.
„ Ik heb voor al myn deelgehad:
„ Mynkleet is door en wcêr door nat.
„ ’t Hart fchynt my in de fchoen te zinken. „Ach! hadikwyn, ikzouweensdrinken.
M Y R T11 .
„o GrootcGoden.' is’tuw wil,
„Geefmy wcêrom myn Amaril.
„ Gy kent de fmarten, die my kwellen.
„•'Ei! wil myn hart te vreden ftcllen. Amarillis.
Wie roept daar om zyn Amaril ?
Zytgyhet, Damon? zwygtgyftil,
Zyt, gy ’t, myn minnaar, die ’k hoor fpreeken Waar heen, waar heen zytgy geweeken ?nbsp;Waarom misgunt gy my het vriendclykc lichtnbsp;Der oogen, daar ik bc n zo dier aan u verplicht ?nbsp;Myrtillis.
„ Ach! koft myn minziek hart verplichten,
,, Als Damon, ’thart van Amaril;
„ Het zou w het laftb’re juk verlichten „ Van de rampzaaligc Myrtil.nbsp;Amarillis-
„ Vermceftert door verliefde luften,
„Zal ik rampzaaligc niet rullen,
,, Voor
-ocr page 57-Blj-EitidendTreurJpeï.
5j Voor dat myn oogde plaats aanichouwt,
„ Daar zich myn Dainon nu onthouwt.
„ Myn hart, door ted’re zucht gedrecvcn,
„ Kan zonder Damon met mcêr keven.
R E I J E N.
Wat valt het een verliefde zwaar,
Alszy met yd’le hoop moet voeden haar gedachten, Daarzy met ongeduld’t geliefde moet verwachten,
Zy reekent yder uur een jaar.
’t Vertoeven krenkt haar afgeflaafde zinnen.
O droevig lot! voor die rampzaalig minnen.
M ï R T I L.
„Waar min, zogodlyk, zo oprecht,
' „ Is aan hef ted’re hart gehecht j „ Kan ’t minziek hart vernoeging vinden.nbsp;„Maar, Goón! die voor ons zorge draagt,nbsp;„ Vertrooft een minnaar, die hier klaagt.
„ Wil haar met Damon nooit verbinden. Amarillis, vindende het lyk^van Damon.
O Goón! vind ik myn Damon hier, Getroffen door het heemels vier? .
Was u dit wreede lot belchooren ?
Waart gy tot deze ramp gebooren ?
Wie dient hier eerft, ofgy ofik, befchreit,
Daar ons de dood nu vanmalkand’renkheit?
O neen, o neen, ik wifch de traanen van myri oogen. Myn Damon leeft niet méér; zyn geert is weg gevloogen.nbsp;Myn traanen zyn vergeefs-’k ftel’t fchreijen uit myn zin:nbsp;’k Moet met hem flerven, zo ik hem oprecht bemin.nbsp;Welaan, ó zachte dood, kom eindig myn verdrieten,nbsp;Myn lichaam zal van u nooit grooter gunlt genieten.
Zy valt op het Lyk_ neer,
R E 1 J E N.
Hoe wort de rterveling geflingert, door ’t geval,
Als ons’t geluk heeft hoog verheven,
Dan raak t ons lecvenSTchip m ’t kort aan laager wal,
D y nbsp;nbsp;nbsp;Zo
-ocr page 58-Zo dat wy weêr in droefheid leeven.
De fchynvolmaaktheid, die hier woont,
Aan die niet blind is j klaar vertoont,
Dat men het waerclds moet verachten,
En altyd ’t hcemellche Verwachten.
Myrtil
Ach! Amaril, wat vreemde lull!
Ei, ftcl uw minziek hart geruit.
Hebt gy een minnaar voor ’t A,ltaar verloeren:
Ik, als een Phxnix, uitzynafchgebooren,
Ben van het zelfde vuur geraakt;
Een vuur waar door deez’ boezem blaakt.
Zo fel als /Etnaas gloed van binnen.
De min is meeiter van myn zinnen.
Amarillis ftaatof t en verlaat het Lyh,
Amarillis.
Wie roept my weder van de dood ?
Mag ik niet weezen deelgenoot Van myn Beminde, in vreugd en fmarten?nbsp;Daar het de liefde reeds gevielnbsp;Zo zoet te fmelten ziel met ziel,
En te vercenen onze harten.
Myrtil.
Myn Amaril, verzet uw fmart.
Verban de droef heid uit uw hart.
Wat baat het klagt op klagt te Horten ?
De brakke tranen, die gyfchreid,
Zyn te vergeefs, ’t'isydelheid;
Wil doch uw leeven niet verkorten.
Myn Amaril, verzet uw fmart,
Verban de droefheid uit uw hart.
Amarillis.
’t Is my onmoogclyk te leeven zonder leeven,
G A-
-ocr page 59-Blf-Eindend Trenrjpel. nbsp;nbsp;nbsp;^
Galathea.
Dcwind, diè op 2yn vlerken draagt De woorden, die een droeve klaagt,nbsp;Verftrooit die woorden onderweegen,
En volgt zynftreek, gelyk voorheen;
Hy paft op klagten noch geween,
Maar laat de klaagende verleegeri.
De Reijen hcrhaalen de :{es laatjle Rsgels. Amarillis.
My luftteklaagcn; ’k hebmyn reen-Wie raakt het ? ’k draag myn fmart alleen. Waarom belet men my te karmen,
En Damon na myn zin te omarmen ?
M YRTIL.
Bedroefde maagd, ach! Amaril,
Zie hier uw minnaar, uwMyrtilj Vermoeit van achter ’t land te dwaalcn.
Om u verliet hy ’t vaderland;
Op dat zy n hart zouw naderhand Van uwe Ichoonheidzegepraalen.nbsp;Amarillis.
Zwygftil, Myrtil, het luftmy niet Tc handelen van minneryen.
Gevoelde gy myn zielsverdriet,
U trof een godd’ly k medelyen.
Myrtil.
Men breng het Lyk uit onsgezicht.
Gy Harders, wil uw plicht betrachten;
Zo word haar boezem wat verlicht,
Het zal haar hartenleed verzachten.
De Reijen neemen het Lyk, op ^ en brengen bet weg. Amarillis.
Wel aan, ik volg my n Damon na op ’t fpoor.
De reden heeft by droeven geen gehoor. Myrtil.
Waarheen, myn Amaril? verlaat dit droevig lecven,
AI
-ocr page 60-Al vlied gy üicldcr als de Wind,
De min die onze harten bind,
Verleent my vleugelen om door de lucht te zwceven,
En u te volgen i want hei noodlot valt bepaalt VVil niet, dat Amaril in droefheid eenzaam dwaalt.
riEiCDE T O O N E E L Verlgt;eeldende een Bofch, in 't verfchiet Berg enDal.nbsp;Myrtil, Linco.
GEenRee, hoefchichtig, ftuiftzofncl door berg en daal en,
En rekt met zo veel haaft voor uit De bofch en door, ophetgeluitnbsp;Derhonden, die verhit het zoeken te achterhaalenjnbsp;Alsmynbekoorelyke Amarilnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
Ontvlucht is ’t oog van haar Myrtil.
O Dood! vcrhaaftmynlierfuur, my befchooren. Dedroefheid fchyntvoor my alleen gcbooren.nbsp;Want Amaril is weggevlucht,nbsp;Verlfeenigtvoor myndroef gezucht.
O Dood! verhaalt myn fterfuur my betchooren.
De droefheid fchynt voor my alleen geboorcn. Waarheen? watwcgllaikbelfingt;
Terwyl ik hoopeioos bemin ?
O Do.od! verhaalt myn fterfuur my befchooren.
De droefheid fchynt voor my alleen gebooren. Linco.
Mynheer, ikdenk niet dat gy’t meent.
Het merg bevficft in myn gcbcent.
Hocj zonder achterdocht zo los te willen fterven.
Tracht gy uw arme knecht als willens te bederven ? Myrtil.
Zwyg, dwaaze, ontroer myn hoofd niet rricêr: U w laffe praat zou my mishaagen.
Linco.
Hoczytgyzovcrftoort? myn Heer,
'Blj-Eindend Treurjpel. nbsp;nbsp;nbsp;6l
Mag ik u niet een woord meer vraagcn ?
M Y B. T IL.
’K geefu verlof, vraag ’t geen u lult,
Maar laat my nadeez’ tyd in ruft.
Ll N c o.
MynHeer, met uw verlof, ’k zouw vraagen, Ofliefde laiiig valt te draagen;
En zo het is een laftig pak,
' Of het niet beter is gemak ,
Alsaltyd ongemak te lyden?
En, of’t gccnwysheid istemyden Een zaak,, die onze ruft belet»
En daar men niets van heeft te bed;
Zodütmen, als een gek, gaatklaagen, Gelykalsgy, geheelcdaagen;
Zp lang tot yder u verdoemt,
En u verliefde zotten noemt?
Voor my. nbsp;nbsp;nbsp;Myrtil trcel^t een tak,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;een boom,
enjkat Linco.
M Y R T I L.
Ik zal u keren zwygen »
Tot dat gy meêr verftand zult krygen.
Linco.
De droes, myn Heer, dat ’s net geraakt:
Zo u de liefde zo wel ffnaakt.
Als my die onverwachte flaagen;
Verbant gy licht de minnevlaagcn.
M Y R T 1 L.
Zwyg, dwaaze, fpoorelooze, zwyg. Linco.
Ik zal, eer ik meêr flaagen kryg,
Myn zaaken beter overleggen.
Men mag al tyd geen waarheid zeggen.
M YRTIL.
Kom, volgmy, Linco. wreed geval,
% verliet om u ’t Arcadifch dal.
En
-ocr page 62-En ïwurf door andere gc wetten,
Tot dat ik, hier bclant ten letten,
Ontfang, in plaats van vreugd, verdriet j Nu ik geen wedermin van Amaril geniet.
Doch, ’kziediehchoone, laat ons wachten.
’t Luft my te hooren haare klagten.
V Y F D E T O O N E E L.
Myrtil CM L I N c O. aan de eeneyde.^ Amaril aandeandre:^de.
Amarillis.
I Eenzaam bofch, ’k vond hier wel eer myn rutt, Gedreven door een graage luft,
Om in het groen my zomtyds te vermaaken.
Myn ziel kolt hier volkoome wellult finaaken.
Maar nu de wittTelvalligheid
Van ’t wankle lot, dat my, helaas! zo wreed komt plaagcn, Heeft fmat ten voor myn ziel bereit,
Heb ik wel dubb’le reen, te treuren en te klaagen.
Myn minnaar is te wreed voor ’t outer weggerukt;
Die geur’ge lentebloem is veel te vroeg geplukt.
O Eenzaamheid! ’k ben in myn hoop bedroogen.
Gy zyt niet méér bckoorlyk in myn oogen.
’k Verlaatdeez’plaats, wantzy behaagt my niet.
Doch waar ik gaa, ik draag myn zielsverdriet.
Myrtil.
Waar heen j bedroefde maagd, waarheen? Ik laat u langer niet alleen.
Stel uw bedroefde ziel te vreden,
En geef u over aan de reden.
Waarom gezucht ? waarom geklaagt.?
De Goden doen, ’t geen hun behaagt. Amarillis.
O Hemel» wil my niet meer plaagcn!
Laat
-ocr page 63--Eindend Treurf^el. gt;•
Laat af, inyn lichaam is te teer.
Myn kracht vergaat, ik kan niet meer.
De llraamen van uw gecffèlflaagcn,
Gedrukt in’tbinnenü’vanmynhart. Bekneld door duldelooze fmart,
Zy n oorzaak van myn droevig klaagen.
M y R Tl L.
Bekoorlyke Amaril, waarom zo ftuurs van zin,
Dat gy myn minziek hart ontzegt uw wedermin ?
Vergun iny zo veel plaats, als Damon heeft genooten.
’t Is immers in den raad der Goden reeds beflooten.
Dat gy myn bruid zoud zyn, het is der Goden wil. Waarom ontzegt gy my uw liefde ? zwygtgy Uil ?nbsp;Amarillis.
Myrtil, vergun my tyd te treuren, laat ik Ichreijen.
Myn pligt vereilcht het Lyk met traanen te gelei jen. Myrtil.
Ojd! ’k vergun u tyd j en meer als gy begeert.
Gebiê, ’k gehoorzaam u, deminheeftmygeleert, Het tedere gemoed der maagden nooit te ontroeren.
Gy kunt uw oogmerk, zo’tu bed gevalt, volvoeren. Amarillis.
Ei, laat my dan een oogenblik alleen.
MitlTchien zal de eenzaamheid myn rouw verzetten. Myrtil.
Welaan» welaan, ik ben te vreên.
Maar deuk om ’t noodlot, en haar ftrenge wetten, Zo nauw, zo vaft bepaalt, bekoorlyke Amaril;
Denk om ’t befluit der Goón, ter liefde van Myrtil.
ZESDE T O 0 N E E L.
Amarillis alken.
Aar is mynvryhcidnugebleevcn?
” Waar is’tgerudvermaaklyk leven ?
’tis
Waar het gezicht zich keert of went,
-ocr page 64-’t Is droefheid, en ’t lyn zielsverdrieten,
In deze borfl; zo vaft geprent.
Wanneer zal ik eens ruft genieten ?
Waarheen, bedroefde ziel, waarheen? Gy wederftreeft ’tbefluit en wil der oppermagten;
’t Geluk beftraaltu, zyttcvreên.
Gy,oogen, ween niet méér, my n tong, laat af van klagten. ’t Verlies van Damon boet M yrri 1.nbsp;Vertrooftu, ’t is der'Goden wil.
ZEVENDE r O O N E E L. Myrtil, Sïlvaan, Lincoj Dorus.
M Y R T I E.
Yteder pluimgediert, wier keelen Des Harders ooren kunnen ftreelen.
Gy boomryk bofch, en klaare beek ,
Gy bloemryk dal, en fchoone llreek,
Hoe dikmaals trofgy hart en zinnen,
Door uw aanminnigheid, vanbinnen.
Maar wat het oog nu ziet,
Behaagt een minnaar niet:
Zyii boezem kan geen welluft fimaaken,
Ten zyhy ziet die hem doet blaaken.
S Y L VA A N.
Hoe lang zult gy, Myrtil,
De wedermin van Amaril,
Die fchoone j vrugteloos verwachten ? Ontvouw Sy Ivaan doch uw gedachten-Myrtil.
Wat fterveling kan immermeer,
De tyd van voor- of tegcnlpoed verklaaren.
Al ’tgeen het noodlot heeft bepaalt wel eer.
Zal ’t nooit aan ymand openbaaren.
Het noodlot waarfchouwt met den llag.
’tZy’t vreugde geeft, of droef geklag.
'tis waarheid ; maar’i vernuft kan waare giiÜng maakeii. Als het te werk gaat na de omitaiidigheid van zaaken.nbsp;Myrtil.
’t Kan zyn.Syl vaan; maar, wyi orisdé ondervinding leCrtj Dat onze giffingen, voor’ttneeft j veikeertnbsp;Draaiboornen tegens het befluit en wiJ der góden 5nbsp;Wat zyn daar giffingen van noorfen ?
Voor my, ik wacht myn voor- erltegenJfpoed,
*t Gaa hoe het wil, met een gerull gemoed.
O goddelyke Reden!
Hoe dring ik in ’t gedrang van uwe godd’lykheden?
Uwwysheid, zovolmadkt,
Heeft hart én ziel geraakt,
Het geeft genoegen gt;
Naa vreugd enfinart,
Zyn edel hart Te kunnen voegen.
Zo draagt zich het geruft gemoed,
’t Zy ’t lot geeft voor- of tegenfpoed. Myrtil.
Doch ’t is geen misdaad te verlangen,
Van ’t lot eer goed als kwaad te ontfangeri.
O neen ! het kan geen misdaad zyn,
Dc vreugd te kiezen voorde pyri,
Myrtil.
s, Waar zyt gy , feboone maagd, waar moogt gy eenzaató d waaien?
», Wil doch uw minnaar met uw godlyk oögbeftraalen. Gaa, Linco, hoort gy niet?
Li NCO.
O ja, wilt is uw wil?
-ocr page 66-^6 AMARILLIS.
M Y R T IL.
Verhaaftu.
L|nco.
Maar, waar heen ?
M YR TIL.
Ga, zoekmynAmaril, pie fchoone Maagd, vlieg heen; wil doch niet langernbsp;wachten.
Haar byzyn zal my n fmart, die ’k lydcn nioct, verzachten. Li NCO.
Waar is dc plaats, daar ik die Schoonc vinden zal?
M Y R T IL.
Pie is my onbekent; maar, zoek haar overal.
„ O dienitbaarheid! ik volg uw ftrenge vvetten,
,, A!s boode van de min,
3, Doch tegens hart en zin.
„ O dienftbaarheid! ik volg uw llrenge wetten.
Linco binnen.
M Y R T I L.
De Schoonheid, die myn ziel gebiet,
En deze boezem fel dóet blaaken 3 Acht myn verliefde driften niet:
Myn byzyn kan haar niet vermaaken.
Dus leef ik altyd in verdriet.
O Liefde! waarom treft gy niet Het marm’re hart van myn Beminde?
Of kan uw fchicht geen doortocht vinden In harten, harder als een fteen?nbsp;Mynzuehten, fmeeken, engebedn,
Myn traanen zullen ’t eerft verzachten, jprefdan haar hart, zy zal my achten.
S Y L VA A N.
Myrtil, daar komt uw bruid.
-ocr page 67-Blj -Èindcud TreurfieL
A C H T S T T O O N p E l:
My-rtil, Sylvaan, Amarillis, GALAtHEAjMoNTAAK, DoRUS,
LI N C o., Rei/en van Harden en Harderin «ew, B^yenvdnjaagers j Keijenvannbsp;Bachanten.
M yrtil.
Bi
? Edrocfdc Mjiagd gt; , MynAtnaril, hebtgy nuuitgeklaagt?
De tyd geeft doornen, maar ook roozen Die op haar beurt zo fierlyk bloozén.nbsp;Amarillis.
Des waercldï ¦wiflclvallighcid Geeft dikmaals reden dat men fchreit.
*1 Beloop van ’s waerelds zaaken,
Doet ons meêr druk En ongeluk,
Als rechte vreugde fmaakeii.
M y R T11.
Zal Amaril dan keven buiten min?
Kan haar.myii liefde nietbekooren? .
Milhaagt het haar van min te hooren ?
Zytgyalleen, óSchoone, vyandin Van ted’re liefde ? daarzynfchichten,
Al wat’cr leeft, zo zacht verplichten. Amarillis.
Gy ftclt de liefde fmaaklyk voor:
Maar wie hem eenmaal geeft gehoor, Vctlieft zyn ruft, en word geplaagt door minnezorgen.nbsp;Dat fchynzoct heeft verdriet en fmart in zich verborgen.nbsp;MyrtiL.
Als liefde valt in een ftantvaftig hart t
E i nbsp;nbsp;nbsp;Vêr=
-ocr page 68-Verjaas^t de liefdei^'ng en fmart.
Geen onheil kan de zielen raaken ,
Die door zo llerke band Verknocht zyn. enverpant-Die Godheid doet hun vreugde fmaaken.
De Reijrn van Harden en Harderinnen, hcrhaalen de voorige R^^els.
Amarillis.
Wel aan , wel aan, wy 1 't noodlot zulks begeert, ïs ’t reden, dat myn hart uw lietdc hoog waardeertnbsp;M y R T 1 L.
P onverwachte vreugd ! 6 goddelyk vermoogen!
Gy hebtmyn Amaril in’t'eindbpwoogen.
' Gy, grooce Godheid, buigt haar zin, ph loont de min met wedermin.nbsp;Amarillis.
Na verlangen, hoopen, wachten,
Komt de min uw druk verdachten. iM wie een trouw minnaar vint,
2ich met recht aan hem verbint.
M yrtil, Amaril, itVL va an,Gal at HE a., Na verlangen, hoopen, wachten,
Komtdeminj fyL-’G^L.^ nbsp;nbsp;nbsp;druk verzachten.
Want die Godheid bgigt de zin ,
En loont min met wedermin-
M o N TA A N.
Harders, laat ons vreugd betoonen,
Nude Jongeling Myrtïl Ziet zyn min met weêrmin loqnennbsp;Van deGodd’lykc Amaril.
Een Dam van vier Bachanten. SyLVA AN.
Dus kroont ftandvaftigheid Myrtil En buigt het hart van Amaril,nbsp;Beide in het edelft van hun jaaren.
Eenminnaa’- icdefmartveracht.
Ziet dus zyn hartenleet verzacht.
Niets kan zyn blydfchap ey enaaren.
Een Dans van vier Jaagers, M o N T A A N.
Plengen wy de frifche wyn.
Laat de becker overfchuiinen-Zorge wil deez'plaats vry ruimen-Hier kan niet als vreugde zyn-
Een Dans van vier Bachanten. S Y LVA AN, MoNTA A N, G A L AT H E A.nbsp;Harders, laat ons vreugd betonnen,
Nu de jongeling Myrtil Ziet zyn min met weêrmin loonennbsp;Van de Godd’lyke Amaril.
Een Dans van Harders en Herderinnen.
' Reijen.
Veel geluks j o eed’le harten 1 •
In uw langgeleeden ünarten.
Smaak een vreugd, diebyjupyn Nimmer zal op ’t hoogde zyn.
Laat doch alle zorgen vaaren,
Nu, totmind’ringvanuwdruk,
Gy den heemel van geluk Weêrzo helder op ziet klaaren.
De Harders, Herderinnen, Jaegers, en Bachanten maaken, »m haar vreugde over ’r huwely kjenbsp;hetoonen, een Dans.