-ocr page 1-

BESLIKTE

S W A A N T J

E N

DROOGE FOBERT5

O F D E

:ilS

BOERE RECHTBANK. ^ L r S E L,

DOOR

A. A L E W Y N.

.Te AMSTELDAM,

ÞErfg.van J:Lescailje en Dirk Rakk, op de B' ursfluis, 171^.

Met PrivUcgie.

-ocr page 2- -ocr page 3-

o P D R A G T

AAN

DE E. E. H E E R E N.

M'. PIETER NUYTS. ABRAHAMENGELGRAAFF.

Hendrik hop.

Jacob vander waeyen.

GERARD ROGGE.

Leonard van hoesen.

Regenten van ’t Weeshuis.

E N

DE E, E. H E E R E N.

JEREMIAS vander meer. PIETER VAN WICKEVOORT.nbsp;JESSE VAN BUNSCHOTEN.nbsp;JOANNES BAALDE.

Regenten van ’t Oude Mannenhuis.

mitsgaders den heer.

JOAN PLUIMER.

A 3 OP-

-ocr page 4-

o igt; D R A G T.

E.E. H E EREN,

Schoon wy van Lucht veranderd zyn, zo zyn wy echter niet veranderd van zinnen, in fonder heid vannbsp;zodaanige, welke kunnen ftrekken,nbsp;om de Godshuifen binnen myn geboorte ftad, voornaamentiyk, hetnbsp;Wees-en Oude Mannenhuis opee-nige wyfe dienft te doen. En, vermits ik d’ Eer gehad.hebbe van drienbsp;myner BJyfpeelen, teweeten, denbsp;Bedrogge Woekeraar; La-

TONA , OF DE VERANDERING

DER Boeren in Kikvorschen, en PhilippYN, M^ Koppelaar,nbsp;mitsgaders twee Musicaale Z a a-M E N s F R A a K E N , pp ’c Amfter-damfcheSchouwbnrg, meteen goednbsp;gevolg te zien vercoonenheb ik,

' nbsp;nbsp;nbsp;in

-ocr page 5-

o P D R A G T. in Afia zynde, :onderwylen in flaa-peloofè uuren, by nacht, myn poë-tiecque drift niet kunnen wederhouten , omme dit Blyfpel, onder het opfchrift van Besliktenbsp;SWAAfgt;4TjE, EN DrOOGE Fo-bert, of X)E Boere Rechtbank zaamen te ftellen j zynde denbsp;ftoffe, uit enkeleszinnefpeelingen,nbsp;en harfïendroomelS gelprooten, ennbsp;welke op niemand in ’t byfondernbsp;.haande, ook niemand in ’t minftenbsp;deel beleedigen kan. En dewyl ,nbsp;myns weerens, daar niets aanftoo-telyks, of onheblyks in te vindennbsp;is, maar, ’t zelve eenlyk^ zo totnbsp;Vermaak der aanfchouwers, alsvvelnbsp;tot nut en voordeel van d’ Oudennbsp;Stok en ouderloofe Weelèn zal kun-^nbsp;Oen dienen, durf ik my inbeelden,nbsp;Eensdeels om de vreemdigheid vannbsp;’t on4^rwerp j, en anderdeels, omnbsp;;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dat

-ocr page 6-

o P D R A G T.

dat ik onbewuft ben dat iemand voor my ooit een formeel pleidooynbsp;in eenig bly-ofkluchtfpel tenToo-,nbsp;neel gevoerd heeft, dat hetd’aan-fchouwers niet onfmaakly k zal voor-koomen. Dit dan eenlyk myn oogwit zynde, en het werkje dus verre gebracht hebbende, vind ik mynbsp;ten hoogften verplicht, uw Eerw^:nbsp;tot bcfchermheeren van ’t zelvenbsp;met alle Eerbied te verkielen ver-hoopende uw E. E. niet zullennbsp;misduiden ,, dat ik , ongevraagd,nbsp;my deze vryheid aanmaatige, ter-wyl ik fteune op uw E- E. voorigenbsp;goedwilligheid in het aanneemen,nbsp;en ten Tooneel voeren myner bovengemelde Blyfpeclen, en Mufi-caaleZaamenfpraaken, en my nooitnbsp;meer verzeekerd kan achten voornbsp;een alberifper, Momus, dan als iknbsp;myn Tooneclwerken met de vleugelen

-ocr page 7-

o P D R A G T. gelen van uw E. E. mag overfcha-^nbsp;duwen. My dan pp uw E. E. goede gunftverlaatende, zal ik inmiddels de vryheid neemen van mynbsp;met alle nederigheid te pnderfchry-ven,

E. E. HEEREN,

Uw E. E.

Dtenjihneiden DienaaT.

Abraham Alewyn,

Batavia, primo Fcbvuary, 1714.

A 5- Copyi

-ocr page 8-

Copyf van de ‘Privilegie,

DÉ Staten van Holland endeWeftvriefland doen te weten, alfoo ons Vertoont is by de Regenten van het Burger \lt;feeshuys endenbsp;Oude Mannenhiiys der Stad AHvIletdam , en, in die qualiteyt, tenbsp;fanien eygenaats, mitsgaders Regenten van deh Schouburg aldaar ,nbsp;dat fy , Supplianten, lederteenige Jaten hébbende gejouifléert vannbsp;onlen Oftroye of Privilegie van dafo 2t Mal 169$. waar by wynbsp;aan hen Supplianten, in hun qt^aliteyt hadden gelicvenjte confen-téren, accorderen ende Oftroyeren , dat fy,, gèd'utende den tyd vannbsp;vyftien eetft achter een volgende )aren , de Werckcn, die doen-maals ten diende van het Tooneel leets gedruckt waven, ende, vannbsp;tyd tot tyd , nog vorder in het ligt gebracht, ende ten Tooneele ge-voert foudc werden , alleen foude mogen drukken, doen drukken,nbsp;uytgeven ende verkopen , nu ondervonden, dat de Jaten , by hetnbsp;voorgemelde ons Ofttoy of Privilegie genaamt, op den 21 deezernbsp;Maand Mai was komen te expireren; ende dewyl de Suppliantennbsp;ten meeften diende van de Schouburg, (waar van hunne tefpeftivenbsp;Godshuyfen onder andere mede moeden werden gefubcenteert, )nbsp;de voorgemelde Wercken,foo van Tretirfpellen, Blyfpellên, Kluchten , als anders, die teets gedrukt en ten Toneele gevoelt waaien,nbsp;of in het toekomende gedruckt ,en ten Toneele gcvoert foude mogen werden, geerne alleen, gelyk vootheenen, fouden blyven drukken, doen drukken, uytgeven en verkopen, ten eyndcde felvcnbsp;Wercken , door het nadrukken van andere, haat luyder, foo in taal,nbsp;als fpclkond , niet mogten komen te verliefen, dog dat fulks aannbsp;iien Supplianten, na de expiratie van het bovengemelde ons Offroy,nbsp;enlulks naden zt Mat deezes Jaats 1714. niet gepermitteert foudenbsp;wcfen, l'oo vonden fy Supplianten hun genootfaakt fig te keeren totnbsp;ons , onderdanig verfoekende, dat wy aan hen Supplianten, in harenbsp;bovengemelde qualiteyt,geliefden te verkenen prolongatie van hetnbsp;voorlz. Oftroy of Privilegie, omme de voorlzWctckcn , foo vannbsp;Treur! pellcu , Blyfpelien , Kluchten als andere, reets gemaakt ennbsp;ten Tooneele gevoert, en als nog in het ligt te brengen ende tennbsp;Tooneele te voeten, den tyd van vyftien eetft achter een volgendenbsp;Jaren , alleen te mogen drukken en vetkopen, of te doen drukkennbsp;en verkopen , met verbod aan allen andere op feeckere hoge penen,nbsp;by ons d.,ar tegen te ftatuesren in communi forma ; So is ’t dat wynbsp;defaackc, cndc'tvoorfz verfock overgcmcrckt hebbende , endenbsp;genegen weefende, ter bede van de Supplianten, uyt onfe rechtenbsp;wctenichap , Souveraine magt en authoritcyt, defcive Suppliantennbsp;geconfentcert, gcaccordcott ende geoffroyeert hebben , conlente-icn , accorderen ende o^royeten, haat by deezen , dat fy , geduu-icnde den tyd van vyftien eetft agtet een volgende jaaren de voorlz,nbsp;Wercken , loo van Trcurfpellen, BlyfpeUen , Kluchten als andere,nbsp;reets gemaakt ende ten Tooneelegevoert, en alsnog in het licht tenbsp;brengen, ende ten Tooneele te voeren; binnen de voorlz. onze

Tail-

-ocr page 9-

l-»nden alleen fullen, by contimiatie, mogen drucken, doen drukken , uytgeven en verkopen , verbiedende daerom allen en een yge-lyk, de vöorfz. Wercken , in ’t geheel ofte ten deele, naar te drukken , ofte, elders naargedruckt, binnen den felven onfen lande te krengen, uyt te geven , ofte verkopen , op de verbeurte van allenbsp;lt;ie naargedruckte, ingebragte, ofte verkogte eatemplaren , ende eennbsp;boete vap drie honderd guldens , daar en boven, te verbeuren , tenbsp;•pplicetèn een darde part voor den Officier, die de calangie doennbsp;fal gt; een darde part voor den Armen der Plaatfen daar ’t eafus voot-'^allenfal, ende het refterende darde part voor de Supplianten,nbsp;*Wesin dien verftande, datwyde Supplianten met defen onftnnbsp;Oftroye alleen willende gratificeren tot verhoedingc van hare fdia-de door het nadtukken van de voorfz. Wercken , daar door in ge-“igen deele veiftaan den inlioude van dien te authoriferen , ofte tenbsp;advouëten, ende, veelmin de felve onder onfe f totextie en denbsp;kefcherminge eenig meerder ctedir , aanfien , of reputatie te ge-''en , nemaat dé Supplianten in cas daar inne iets onbehootlyks lou-de influeren , alle het felve tot haren lafte fullen gehouden wefennbsp;te verantwoorden, tot dien eynde wel exprellelijk begeetende, datnbsp;ky aldien fy defe onfe Odtroye , voor de vootfz. Wercken fullennbsp;'villen ftellen, daar van geen geabbrevieerdc ofte gecontraheerdenbsp;mentie fullen mogen maken , neraaar gehouden fullen wefen hetnbsp;felve Oftroy in.’t geheel, en fonder eenigc Omiffie, daar voor tenbsp;drukken, ofte te doen drukken , ende dat fy gehouden lullen lyanbsp;sen exemplaer van de vootfz. Wercken, gebonden en wel gecon-ditioneett, te brengen in de Bibliotheecq van onfe Univerfiteyt totnbsp;keyden, ende daar van bchoorlyk te doen blyken , alles op poenenbsp;Van het effeft van dien te vetliefen , eiide ten eynde de Supplianten defen onfen Oftroye ende confente mogen genieten'als naar be-kooren , iaften wy allen ende een ygelyk, die ’t aangaan inag, da?nbsp;fy de Supplianten van den inhoude van defen doen laf en ei:de gedogen , niftelyk , vredelyk, ende vo.Ikomentlyk genieten ende gc-ktuycken, ceflerende alle belet ter conttariegedaan. Ge'daan in dennbsp;Hage, onder onfen grote Zegele, hier aan doen hangen op den drienbsp;Sn twintigften Mai, in’t Jaer onfes Heer en Zaligmakers , feventiennbsp;bonded en veertien.

A. HEiNSIUS.

Ter ordonnantie van de Staten

SIMON van B E A U M O I' T.

¦ DeRegentenvan’tWecs-cnOtideMannenhuishebbcn, in baar voorlz. qualiteit , het rechr van dceze Brivilegit voornbsp;’t B E S l, I K T E S W A A N T J E , f n D R O ü G Enbsp;F O B E R T. Of d f. B O ë R E RECHTBANK, Bly -'/ye/, vergund aan de Erfg. van f. Lejcaiije cn Dirk Rank.

In AmfieUinti, dm i6 Hnvember , 1714.

-ocr page 10-

VERTOONERS.

CR-ELIS Melis, een Oude Veenboer. Fobert,

Kryn Jaap KnoLLEI^, mede een Veenboer. Neeltje Gaffels, zyn tVyf.

SwAANTJE, Dochter van Kryn en Vleeltje.

Jonker Jan, de Zoon van den Heer van’#Dorp.

Jacobus, een verlqope Procureurs klerk, en goede kennis van Kryn.

Ca REL, een Licenciaat., en vrindvanyonkerJaHr

Jannetje Cabas, een Vroedwyf.

ScjiOVT en nbsp;nbsp;nbsp;“l

nbsp;nbsp;nbsp;gt; van t Dorp,

Scheepenen,j

JOACHIMUS Pi SLAP, Secretaris,

Boode.

ZWYGENDE.

Een quot;Jongen, met een mand vol Schrifttiuren «tgt; fchouder.

’t Spel Speelt by en in’t Dorp van Puiterveen, omtrent en voor de huizen van Crelis en Kryn, voorts in de Gerechtskaanier van’t Dorp. Begint met dennbsp;Morgen, en eindigt met den Avond.

B E'

-ocr page 11-

tag. Ij

BESLIKTE

SWAANTJE,

DROOGE EGBERT;

BOERE RECHTBANK.

EERSTE BEDRYF.

EERSTE TOONEEL.

Iht Tooned verbeddeenigGehoomte ^ in'tverfchiet een Heeten Huis.

CuELis, en Kryn^ malkanderen of de» vjeg ontmoet endet

Cr EL IS.


lat hebje veur met dat Cyteeren?

“• Wat meug jy leggen profledeeren ?

1 Myn goeje man; ’k lag met jou plyt; i Ho, Kryn, je bent het byltje kwyt.

K R Y N.

Wel, ouwe Cees, hoe keunje practen?

Zeg noch, ik zei ’t ’er niet by laeten,

Al 20UW het onderft boven ftaen ;

Lag jy vry uit; ’t zal zo niet gaen.

Al zou het hiele dorp omkeeren j Zo zei jou Scun myn Swaen wéér eeren.

Dat

-ocr page 12-

14 BESLIKTÈ SWAANTJE, Dat zeg ik jou.

C RE LIS-Myn lieve vaér,

Je'bcnt verkeerd, ’t Zal wis een aér,

In fteê van onze Fobert weezen;

Myn Foob jou dochter te beleezen,

Dat kan nijt zyn. Dat hebje mis;

Want Fobert Droog, ja drooger is,

Als berger ftokvis; ’k wil’tjefweeren 5 . nbsp;nbsp;nbsp;,

Myn Seun, diciseenSeunmeteeren,

ÉnwatjouSwaentjeis, wel, kedacr,

Dat weet iy becter as ien aêr.

¦ ¦ nbsp;nbsp;nbsp;Kryn.

Als ’t recht is. Dat hóór ik te weeten,

!k Beu dacrom ook haer vaer geheeten.. Maer, dat ’s de kool niet, kaameraet;.

Jou Seun, die gaet dan, daer hy gaet^- ¦ Die zal ik dwingen,om t,e trouwen,

Met onze Swaen, of‘k zei ’em klouwell. Crèlis.

En waerom dat?.

K R Y N.

Dat’s fchoon befcheid. Om dat ons Swaentje zelve zeid.

Dat hy allien heur heid bedroogen.

En niemand aers. ¦ '

GRE LIS.

Dar is eloogen.

Kryn.

’t Zy het eloogen is-, Ofwaerj Dat fcheelt me langer niet een haer.

’k Zeg noch, ’t zyu rechte boevenftukkeiL, d’Onnof’le meisjes t’onderdrukken,-En maak en ymands eer te fchand. ¦ ¦

Maer, daerom ’s 'ör recht in ’t Laird;

Neen, Crelis, ’t zei ’er niet by blyven.

En

’k Heb Swaentjes eer lief, by gans vyven!

-ocr page 13-

B L Y S P E L.

En die moet lyn gerippereert.

Cr E LIS.

Dan benje t’onzent recht verkeert.

Kryn.

Verkeert of tiiet, ’k xal hem wel vinden,

Al heb jy fchyven, ik heb vrinden En Swaentje is hier en hier omtrent,

By groote luy te wel bekent,

Voor deugd^aern, vroom, oprecht en aardig, En in haer dingen even vaerdig, •

Kort om, by ’t volkje zo bemind,

Als ofhet waer heur eigen kind.

Want dan laet d’ien dand’ aêr heur haelen , Al zou m’er dubbeld voor betaelen,

Om dat haer ’t werk vliegt van de band.

Ook heeft ’s een keuninklyk verftand Van’t wollenaajen, en in’t linden,

Is heurs geiyken niet te vinden.

En zou zy loopen veur ien flet,

En Foberts hoer; wel hoe, byget!

Mien jy luy ons zo wat te fcheeren ?

’k Moet hem dat moezen iens verkeren..

Ook heb ik by ien Avecaet

Alrieds geweeft om hulp en raed, nbsp;nbsp;nbsp;'

Om, nou ik het in’t recht ga fmyten,

Voor my van dag te koomen plyten.

Enkyk, wil jy-dat noch verhoên,

2o doe het nou, met goed fatfoen.

Crelis.

Wel, binje flecht. Wat zou ik willen?

Ik kan jou Avccaet wel drillen.

Ik_ heb ’er ook ien, befte maet,

Die weet met zulk ien volk wel raet;

En diers mee niet van de flechten,

Want, hy verftaet ’em op de rechten, t Is jonker Jan zyn vrind, een man,

En

E'ie as ien Aakfter klappen kan,

-ocr page 14-

BESLIKTE SWAANTJE,

En al myn ftukken, en pampieren Eleeft op zyn duim, en jou zei flieren,

Zo deur de inoftert, datje zult Staen kykcn, of je waert vergult.

Neen, ouwe Cees lact zich niet lompen,.

Al is hy matr een boer op klompen,

Een veen puit ^ die hier by in ’t veen,

Met Fobert turf, op ’t land gaet treên,'

Hy weet wel, dat jy met jou zeggen ,

Dat praetjeszyn , moet afterleggen Zo jy het niet bewyfen kunt.

Met menfehen van een goede munt.

K R y N.

Wel nou, dat zei men iens bekyken;

De Rechters zullen ’t vonnis ftrykeu.

Cr ELIS.

Laet zy vry ftryken voor haer gat.

’k Lag met jou iens, veritaeje dat.

TWEEDE TOONEEL.

K R Y N.

Deur is hy. Maer, daer komt myn Neeltje, Dat is voorwaar een kanjuweeltje.

Diepry, die weet van alle ding,

Zy isdeurtrapt, en zonderling Gezet op eer, ik zal ’er vraegen, ,

Hoe ik me verder heb te draegen Met d’Avecact in dit geval,

Daer Cobus veur ageeren zal Onze ouwe kennis, die veur dezennbsp;Al plag, als kind in huis te weezen.

En noch komt llaepcn jacr op jacr Tot ongzent, daer zyn bed leid klaer.

As hy uit heng’kn wil of viffen;

En, as hy komt, zo kan ’t nooit miiïcn,-Of hy brengt ’t ien of’t acr uit tlccj

Voor

-ocr page 15-

B L ? S ïgt; È L. nbsp;nbsp;nbsp;iy

Voor Swaen, tot ien vereerihg mee.

Die zei ’t wel klacren, wil ik hoopen;

Maer, die de pleitzak gaet ontloopen,

2o vroeg, als hy, en is by nacht,

En onty op de kaeter jacht,

Dat die veul weet van Prollèdeercn,

Dat vat ik niet, en zal ’t nooit leeren.

Kou, kyk, Neel fprinkt ’er toch mee om,

2y mag die vuile Pinkfter blom Zelf reinigen.

DERDE TOONÉEL.

KryNjNeeltje nbsp;nbsp;nbsp;eea handel onder dea^rm, en

Zuikerbroodshoed in de hand.

N E E L T J È.

el, Kryh, Jaep Knollen,

Laet jy jou arme wyf zo follen,

En ftae jy op den dyk en kykt,

¦'^1 iens, gelyk ien cat, die prykt.

tv nbsp;nbsp;nbsp;Kryn.

^at zou ik doen? ik zagje koömeil,

P’^1 gunter veer al, door de boomen,

En ’k was met Cecs daer in gefprek.

^ nbsp;nbsp;nbsp;Neeltje.

Wat bruid my die ouwe gek?

Kryn.

E?ats recht, zci fchiefhals.

NEELTgE.

j. nbsp;nbsp;nbsp;Watte grillen ¦

jy loud wel hebben willen, nbsp;nbsp;nbsp;,

^at ik aiiien peurd’ op ien pad ,-:^n liep (tract op ftraet neer in Had, at^my de Rubben daer van kraeken,

’t Icheelt jou niet, hoe dat wy ’t maaken, jy denkt laet loopen, ’t is myn wyfi

B nbsp;nbsp;nbsp;’kHeh

-ocr page 16-

^i8 BESLIKTE SWAANTJE, k Heb weer gien drooge draed aen ’t lyf,

Zo fwiet ik van ’t befuktc drillen,

Door dik en dun met defelpillen.

K R Y N.

En waerom dat ?

Ne EL T JE.

Ey lieve, kyk,

En waerom dat.^ jy hebt gelyk.

Heb ik niet gift’ren op myn voeren,

De weg naêr ftee paflèeren moeten ?

En eer ik Cobus vond, wier ’t laet,

Toen brocht'hy my dafcr in ien fhact,

Die was hiel after af cleegen,

Daer ik de kleerch heb ekreegen.

By ymand van ons Gootjes trant,

Het leek wel ien Cominediant.

Dit Heerfchip nu ging met ons lyk uitj Tot acn de Herberg toe, dc Kykuit,

Aen ’t veer by Goofens, daer je bent,

Te bier te gaen altoos cwent,

Daer trad ik in; maer veur het fcheijen, Want, zy vertrokken met huer beijciijnbsp;Zei Cobus, gae jy maer veur uit,

Op morgen vroeg met d’ eerfte fchuit.

Ik zal wel met de vrachtman koomen.

En toen ik opllond, wie zou ’t droomen, Toen was de fchuit al van de wal;

Wel, docht ik, is ’t hier ook van ’t mal, Kom, kom, lact ik myn beft voetteerenjnbsp;Gelyk ik dee, allien ter eerennbsp;Van onze Cobus^ wyl die bloednbsp;Zo veul om onze Swacntje doet.

Maer, waer is ’t varken. Swaeu, waer benje?

VlEEv-

-ocr page 17-

19

B L Y S P E L. VIERDE TOONEEL,

SwAANTJE, KrVN, NeEETJE. S W A A N T ] E.

Al dichte by.

Neeltje.

Kom, help me, kenje, Eli berg dat pakje met den hoed.

- nbsp;nbsp;nbsp;SwAANTJE.

Wel, mortje, waar toe dient dat goed ?

Neeltje.

Jou Cobus 2cl, in deze kleeren,

Van av ond V eur j OU argeweeren, fo raekjemooglykaendeman;

/Isal hoogtyd, nou dat de pan, laelyk aen begint tezetten,

Dat wy dat met een fnap beletten ;

Eyk, jy moet trouwen.

K R Y N.

As’t wel doet.

¦ nbsp;nbsp;nbsp;SwAANTJE.

Met wie ?

Neeltje.

MetFobert.

SwAANTJE.

_ nbsp;nbsp;nbsp;Met dienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;bloed?'

Die drasbroek, hangoor, droogejorden?

Wel, benjemal, otzclje’tworden?

Wie zou jou neemen aers as hy ?

S WA A NT JE.

wil niet trouwen.

K R y N.

Stoute pry,

WU jy niet trouwen ? watte dingen!

Ik

Dan zei mtn jou daar wel tocdwiugen

B 7- nbsp;nbsp;nbsp;'

-ocr page 18-

20 BESLIKTE SWAANTJE,

Ik ben jou vaêr, daar (laat jou moer,

En gien van'twie heeft ooit ien hoer In xyn gellacht chad veur dezen.

Je'fult em trouwen. Hoe zei ’t weezen?

S WAANTJE.

Maer, ’k heb in Fobert toch gien zin*

Neeltje.

Wat bedt ’er deze fchyt-fleirs in;

Jou rechte fnotneus, kamer catje,

Schoot-hondjen, olyk kladde gatje,

Wie moet niet lachen om die deun.

Ik loof, je wacht icn kcunings zeun.

Of Burgemiefters kynd wel jemy ,

Of ien Student van d’Accedemy.

Floe is ’t hier met die ftoute mcid.^

K R Y N.

Heb jy ons zelver niet ezeid.

Dat hy allien jou had bedroogen.

En trouw beloofd; is ’t waer of loogeli?

, nbsp;nbsp;nbsp;S WAANTJE.

’t Is watirheid; maer____ nbsp;nbsp;nbsp;1

Neeltje.

Waar toe die maar ? Want, Fobert heeft een ryke vaêr.

Die jou ken beeter ongderhouwen,

As wy. Jy zult met Fobert trouwen.

S WAANT JE.

’k Zal niet.

Neeltje.

Je zult, Hoe droes is ’t hier?

Meen jy te loopen aan de zwier,

Jou voddemoêr, je zult noch druipen.

En as icn wurm langs d’aerde kruipen.

Kryn.

Swaen, Swaen, maek my de kop niet warm,

Of’k neemje ligt wel by den arm,

En fmakje door de lacn nacr binnen.

S W A A N T'

-ocr page 19-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;zi

SWAANTJE.

Ja We], ja wel, ik mis myn zinnen ,

Oni.dat ik hier geen uitkomd weet.

' Meeltje.

2el jy ons aandoen zulk een leed?

Jou ftoute feeks, je zult ’em trouwen , Of’kfweerje, Swaen, het zelje rouwen.

Kr VN.

Voort, voort, naar binnen, maakjeree Eu fchik dat goed fluks op zyn ftée.

VYFDE TOON E EL.

IfRYN,NEELTjE, JaCOBUS in een jongen, draagende een mand vol befchreeve Papieren .nbsp;op zyn fehauder.

Jacobus tegens den jongen.

Ga flechts voor uit, en wil my wachten,

!Tot Krynen, daar je u kunt ontvrachten.

^ Zal je aanftonds volgen, repje maar.

En leg vaft de Papieren klaar. De jongen met de mand Kr VN., naar binnen.

^at ’s al knaphandig waergenomen.

En jy bent tydig hier gekoomen.

^ nbsp;nbsp;nbsp;Jacobus.

Zo doe ik, Krynvaar, want, al ’t geen ^ Beloof, dat kom ik in ’t gemeennbsp;Pok na, of ’t moed m’ aan macht ontbreeken ;nbsp;^aar, laat ons van de zaak eens fpreeken.

Heb jy vvat vrienden in het fpul?

'Yie zit in ’t Rechthuis ?

Kr VN.

p nbsp;nbsp;nbsp;Daar ’s Jan Snl,

Koot, Jaep Stulp, Floor zonder lenden,

jT'e vier, dat zyn myn goe bekenden ;

k durf ’t dacr op wel lacten daea. nbsp;nbsp;nbsp;..t‘:

;

B r,

-ocr page 20-

21 BESLIKTE SWAANTJE, Jacobus.

Dat ’s 20 ver goed; dan zal ’t wel gaan Maar, ’k zie daar Cees met ymand praaten,

Zy hebben ’t drok.

S E S D E T O O N E E L.

Crelis,F OBERT,Gareu, aan d'eene zyde van het Tooneel te zaarnenpraaiende.. K R Y N,

N E E L T j E, Jacobus.

G R E LIS ieegens Carel.

Cjï een Avocacten, ,

Of fpreckcn all’ uitccnen mond.

Gareu.

E)e wetten waaren op een hond ,

Zo'tanders gong, want, die dicleercn,

Als dat m.cn niet mag condcmncercn,

Dan op bcfcheiden naakt ca klaar,

En dan zo moet ’er niet een haar,.

Of flip aan d’atteflanten fchcelen.

En die rcprochc moogeu vcfclen ;

Maar, hier is noch bcwys, noch blyk,

Noch trouwbeloft, noch diergelyk.

Ook is dc zaak gefchiet in ’t donker,

Zo dat ’er zelf het miiill geflonker,

Der Sterren niet en was te zien 5 Ook was j’ aliccnig.

F o B E R T.

Met ons twien;

'¦Want, Swacntjehadik aan myn zyde,

Ja wel te wceten, toen ’Iv haar lydJe Naar’t Jongfpul, datje ’t wef vcrilact.

Hy begint te huilen, en trekt een neusdoek wl dc Zak, om de traanen af te drogen.nbsp;Gareu.

'k Wil ’t wel gelooven. Hoe! jc gaat Aan ’t huiien, foei! dat lykt wei fchccrcn. ¦

F o-

-ocr page 21-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;23

F o B E R T, al htiilende.

Och ! vrind, wie kan zyn traanen keeren,

’t Gemoet is my zo vol, om ’t leed,

Oat ik myn ouwe vaertje deed,

Ik kan ’er kwalyk meer'om denken.

Of, ’k zou in traenen wel verdrenken.

Hy begint fnot en kvjylte huilen Cr EL IS.

Ja wel, de jongen het gelyk.

Het raekt my aan ’t vcrftand. Zie, kyk,

Oat ik moet zien, in d’ouwe jaeren,

Myn Fobert met ccn hoertje paercn. Crelishuik Carei.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mede.

Geen nood, geen nood; draag jou als mans.

Wy hebben hier wel dubbeld kans

Foei! ’t fchaamt..... Carei [preekt zoetjes teegens,

Crelis en Fobert.

Jacobus.

Ey, zie toch eens die guilen, Oaar flaan te balken en te huilen.

En dat ’s gewis heur Advocaat,'

Na ’k hooren kan aan al zyn praat;

En, naar my voor Haat, heb ik ’t weezcn Wel meer als nu gezien, voor dezen.

K R Y N.

Hoe! ken j’em niet?

Jacobus.

Neen, in der daad.

K R Y N.

’t Is Carei, de luifenfeaet.

Neelt JE.

E)e vrind van Jonker.

JACOBUS.

Laat hy kcomcn,

Ik Zal hem van de droes doen droomen.

Maa-

Laat hy vry Pleiten. Voor myn kop ik alleen vier Careis op.

-ocr page 22-

24 BESLIKTE SWAANTJE, Maar, laat ons t’xaam naar uwent Happen,nbsp;Daar kan men onbekrompen klappen.

’k Moetonie Sw'aantje eens zien, de bruid. Neeltjk.

Kom j Cobus, gaan wy dan voor uit.

ZEVENDE TOONEEL. Crelis, Fobert, Carel.

C R E L IS, teegens Fobert.

[quot;aer, jongen, wil eens recht óp bichten,

;rlic'

M2 . , nbsp;nbsp;nbsp;.

Het zal jóü droefheid wat verlichten.

Zeg, hebje fchuld aan ’t geen men zegt,

En dat jou Kryu te lallen legt;

Want, hy gééft voor dat alles klaer leid; i Kom, zeg ons iens de naakte waerhéid.

Carel.

Ja, fpreek recht uit, want, doeje ’t niet,

Flelpt gy uw zelven in ’t verdriet.

Fobert.

Och! vaér, ’k wil ’t wel veur jou bekennen,

Ik weet niet waer myn zinnen bennen Geweeft, toen ik naêr ’t Jongfpul ging.

Een mensk fchynt voelt verandering.’ Alh7itlcgt;3dc Degeeftisfwak, wanneerdejaerén,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hlkkmdeen

Heur krachten koomen t’ openbaeren; jnikkende. Maar, ’k heb ’er niet met al ontroofd,

Veel minder ooit myn trouw beloofd.

Myn neen is neen, dat zei myn Eed zyn,

Waer toe ik altyd wil gereed zyn,

Wanneer de zaak op ’t Ccntrom valt. ’kMoethuilen, want,ik hcbemalt. Begint kart opnbsp;Carel.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;te balken.

Genoeg; genoeg. Hou op met janken,

Ik weet, je zult nic noch bedanken ,

Voor ’t Pleiten, want , je wint het fpcl.

Myn goeje man, ’k heb al te wel

-ocr page 23-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;zy

De zaak bevat, en ’t kan niet miffen,

Of gy zult zien, dat in ’t befliflen Van dit Proces, den Rechter zalnbsp;Den eifch ontzeggen. Wat een kal,

Je wint het; ’k ïweer ’t je, by myn leeven,

2o niet de.kaart word valfch gegeeven.

Fobert,lt;?/ hikkende en [nikkende.

De Rechter is een mensk, as vyy, ,

En die kan dooien.

C AREL.

’t Zy, hoe ’t zy,

Det recht fpreckt voor u, en de wetten Die zullen U dooien w'el beletten.

Laat jy het werk maar op me (laan ;

’k Zal onderwyl naar Jonker gaan,

Want, ik moet my noch preparceren.

En al de ftukken refumeeren.

J^aar, Cees, hoe ftaje met de cas ? ¦

’k Docht, dat je daar al ree mee was.

Cr EL IS.

W el zou ik niet! daar is een pakj e Hy haalt een pakje Met dikketons, en noch ien fakje met ducatons uitnbsp;Met kleutergeld leid veur je klaer zyn zak., en geeftnbsp;Vaerjyflechts voort,én wint het maer.feowraj» Ca-

Ca REI. nbsp;nbsp;nbsp;rel.

Heb dank; dat zal m’ encouragecren.

Oantfch bloed! kom ik aan ’t pleidooijecren,

Sta vaft dan bank van Pniterveen,

,k Peur licht met Schout en Scheepens heen;

Zal ’t heuf zo phlegmatiecq beduijen,

Dat zy de bank uit zullen bruijen.

C R E LI S, huilende binnen.

Hady, ’k beveplje voorts de red.

, nbsp;nbsp;nbsp;CaREL.

t Is W'el.

Ey , Garei, doebed.

F o B E R T, hard op hitilcnde mede binnen,

Ca-

-ocr page 24-

26 BESLIKTE SWAANTJE, Carel.

Ja huilebalk, ga jy maar heenen.

Dat 2yn eerft kneukels, zou ik meenen;

De kinders in de wieg, ik zweer,

Die zyn veel wyzer.

ACHTSTE TOONEEL. JonkerJan, Carel.nbsp;Jonker Jan.

X Jo! mynHeer,

’k Zie dat myn brieven hebben krachten,

Zy houden my in uw gedachten.

Carel.

Byzonderlyk, die vette Gans,

Die gy me toefond, om althans Tc plukken, en de beurs te ftyvcnnbsp;Met Flippus Quartus harde fchyven,

Hy zal daar veeren laatcn; want,

Van plukken heb ik goed verftand.

Jonker Jan.

’k Heb daarom Cees u toegefonden.

Maar, hoe hebt gy de zaak bevonden?

En benje nü in all’s gereed?

Carel.

Ja, Jonker, ’k ben geheel compleet.

Jonker Jan.

Maar, hebje niet met al vergeeten?

Carel.

Wat toch ?

Jonker Jan.

By my te kooracn eeten.

Carel.

Uw dienaar. Jonker, zou ik dat V ergeeten, ’k ben expres uit Stad,

Om uwe^t wil, zo vroeggCieedeP..

-ocr page 25-

B L Y S P E L.

Jonker Jan.

Men ial de tyd met vreugd befteeden Want , myn Heer Vader is ter jacht.

Wy hebben ’t huis alleen; maar, zacht.

Heer Carel, ’k heb jou iets te zeggen,

Dat ik vod op inyn leevcr leggen,

En daar ik graag jou raad in had ;

Want, ’k ben te Icelyk in de mat,

Om Stv'aantjes wil.

Carel.

Hoe! jy belaadcn.

Om Swaan; wat kan haar trouw u Ichaaden? Jonker Jan.

Haar trouw niet; maar, ik vrees, datgv, in uw pleidooy, als Kryns party,

Zult al haar ilaaltjes gaan ontdekken.

En dat zou my tot nadeel ihekken.

Carel.

Oantfch niet; ’t zal dienen tot vermaak.

En tot adrtrucfy van de zaak.

Wil ook myn meefter niet bedotten,

En met zyn goede meening fpotten.

JonkerJan.

Ja maar, !k vrees, dat het gerecht d’Eilch zal ontzeggen.

Carel.

Benje Hecht ?

Al kon ik zelfs als Brugman praaten,

.|a de voornaamii der Advocaaten,

Zo maak ik toch de zaak niet goed ;

Want, Boeren zyn een raar gebroed ;

Wat weeten die van Rechtsgedingen? i raat haar van zuipen, zwelgen, zingen,nbsp;Wnfpringcn, en van glas en kan,

Haar weet den kinkel grondig van.

Maar, van rechts zaak en, ordinary,

En

Oordeelt een Boer-altyd contrary.

-ocr page 26-

BESLIKTE SWAANTJE, En wyl ik dat rapfody ken,

Zo is ’t, dat ik verzeekerd ben,

Dat Fobert wel zal moeten trouwen.

Jonker Jan.

Dan was ik eens uit myn benouwen.

Carel,

Hoe dat.^

Jonker Jan.

Om dat ik zelf wel weet,

Dat ik wat fchuld heb aan haar leed;

En word dit huuwlyk niet voltrokken,

Zo zend ze t’mynent licht de brokken;

En wat zal ’t dan zyn met myn vaar. Gewis, hy plakt m’ in ’t een of’t aarnbsp;Verbeeterhuis. zou dat niet mooi zyn,

Dat ik zou in een gekkekooy zyn.^ Carel.

Geen zwarigheid, hou jy maar moed;

Jou zaak (laat op een goede voet.

Als jy maar weet voor haar ^ontveinzen ’t Inwendige van uw gepeinzen.

J ONKJi R Jan.

Gewis; want, ’k heb haar reeds verklaard. Dat my haar trouwen zo bezwaard,

Dat ik ’t onmooglyk uit kan fpreeken;

Dat ik een fpaak in ’t wiel zal llceken,

I-let mag dan koften wat het wil.

Carel.

Dat ’s goed, hou u maar dicht en ftil.

De reft dat zyn maar bagatellen.

Niet waardig, om u zo te kwellen.

Daar is de minfte zwaarigheid.

Wacht maar, tot dat ik heb gepleit.

Ik meen dan , dat jy haait zult hooren.

Dat ik ’t Proces mooy heb vcrloorcn.

De mies, die heb ik, net van pas,

Want,

Voor af geftooken in myn tas.

-ocr page 27-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;29

Want, als ’t gedaan is, zou ik gilTen,

Zal de betaaling lichtlyk miffen.

En ’t is tny meerder om de poen,

Als Om het pleiten, wel te doen, Hy vertoond aan Daar is ’t. 'jonker 't^ak^e.nbsp;Jonker Jan.

Ey, Carel, laat eens kyken.

Wat is ’t voor munt?

Carel.

Om ’t weg te ftryken! Zacht, Jonker, ’k weet daar zelf toe raad.

’k Loof, dat jou beurs wéér llechjes ftaat.

JonkerJan.

Dat heb jy op zyn kop geraaden.

Et ben met geld zo wel belaaden,

Gelyk een pad met veeren. Kom,

En leen me wat; ’k geef ’t doch weerom. Carel.

Zo doeje. Maar, ik zal ’t wel maaken;

Als wy weêr aan een zwiertje raaken.

Zal ik betaalen, als voor heen.

JonKerJan.

^ Js wel, laat ons de laan intreên.

Einde van 't eerfte Bedryf.

TufTchen ’t eerfte en tweede Bedryf. Een boere meisje, aardig opgetooid f

Zingt.

kf ’at is het Boere heven zoet ^ kl^anneer wy met een bly gemoed ^

•'triï, I, De harre winter zien verdwynèn.

Dan gaan de Meisjes in 't fayjoen,

Met h^reijers door het jeugdig groen

Meu

In lieffelyke Zonnefchynen.

-ocr page 28-

50

BESLIKTE SWAANTJE,

Aria. z

Men ziet’er de bloempjes ^ de hloefem enbladn, Van teedere licfd’ aan het hloeijen, opgaan,

En vroeg al des morgens verjpreijen een waajerh Van haare welriekende geurige aafem,

‘Terwyl men ons liefkoojl en jtreelt^

Maar^ wacht u zoet Meisje^

V)0r 't eerfie fnoepreisje,

Op dat men uw Eertje niet fieelt,

'Vaat Ehyrcis u vreijen,

En Coridon vleijen,

’t Is fchyn fchooon al wat men verbeeld.

De twe- Men vaart des Soorners naar het veen, pLc^vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;klaare vifchryk water heen,

ti’eettte En zingt een veldlied onder ’t roeijen.

Aria. nbsp;nbsp;nbsp;Dan fiapmen luchtig hand aan hand,

Om ’t veen te treeden door het land En ziet de vlugge voetjes fpoeijen.

Da twe- Maar, onder het treeden, wat gaai' er al om, Jongmans zyngeurigde Meisjes nietJiom ^nbsp;de twcde Men trapt 'er en Jhapt 'er van lief de bypoofen,

Aria. De Vreijer die gooit 'er zyn Vryjler met roej'en, Die 't fpelletje niet en verveelt,

Maar wacht u zoet Meisje Voor 't eerjle fnoepreisje.,

Op dat men Uw Eertje met [helt.

Laat Ehyrcis u vreijen,

En Coridon Vleijen,

't Is fchyn fchoon 4/ wat men verbeeld.

TWEE.

-ocr page 29-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;3t

tweede bedryf.

EERSTE TOONEEL.

hit 1 ooneel verbeeld een gedeelte •van''t Dorf ^ enonder anderen de Huizen van Crelis en Kryn, in ’/ ver-fchiet het Rechthuis van 't Dorg.

Jannetje, Swaantje, terzydéde fchermen uit

Jannetje.

Maer, Swaen, wat meug jy al beginnen,

Dat jy zo los, en buiten zinnen,

Als ’t varken tot den drek wéér keert;

Of, hebj’ in een reis niet geleerd,

O voor de tweede maal te wachten ?

Swaantje Ja, Jannetje, nu myn gedachtennbsp;^yn Üeeds op Jonker Jan gefield.

Om dat hy my verzorgt van geld, yan ’t fynfie lywaat en van kleêren,

^yn zy zo licht niet om te keeren.

En nu ik hem verlaeten moet, pm Fobert, zo drink ik myn bloed.

Want, of ik praet van niet te willen,

Ean ik noch vaér noch moertje fiillenj py willen ’t hebben, ’t gaet hoe ’t gaet.

Weet jy geen raed veur my ?

Jannetje.

Wat raed

E-an ik in deze fiaet bedenken.^

Swaantje.

'k Za] j’ een ouwe penning fchenken P'e ’k van mooy Lecndert kreeg, en langnbsp;Eewaart heb. ’k Bidje, maek iens gang.

En wil een goed woord voor me fpreeken,

Ey vaér en mortje.

Jan-

-ocr page 30-

31 BESLIKTE SWAANTJE^

Jannetje.

Selleweeken!

Dat durf ik niet voor al bedaen,

Of onze vriendfchap was gedaen.

SwAANTJE. fk bid je, laet ik jou bepraeten,

’k Zal ’t by die penning niet eens laaten.

’k Heb noch ien lapje van zes el,

FyndOek, dat ik jou geeven ze],

Dat Cobus my onlangs vereerde.

Want, wyl hy by my convcrfeerde.

Zo zei hy, Swaentje, daer myn kind,

Dat komt van een die u bezint;

En kyk, hy komt me nou mee maenen Tot trouwen. Ik vcrfmelt in traenen,

’k Had dat myn leeven niet gedacht;

Nou, Jannetje, verhoor myn klacht.

Jannetje.

Maar, kind, zy zullen haar vcrftooren,

En na myn praet niet willen hoorcn.

SWA ANT JE.

Nou, lieve Janne, laet je raên.

Jannetje.

Daer komt jou vaêr en Mortje al aen.

Schuil weg, fchuil weg, ’k zal ’t onderwinden, Maek maer, dat zy ons hier niet vinden.

TWEE'

-ocr page 31-

33

B L Y S P E L.

TWEEDE, T O O N E E L.

Jannetje, Kryn, Neeltje, Jacobus in een Pleitrok met een breedegelubde Kraag om dennbsp;hals, lange Lubben op de handen, en een hoogen Hoednbsp;op 't hoofd. JVydert een jongen met een turjmand volnbsp;Schriftuurin op fchouder , utt het huis van Kryn tree-dende.

We.,

¦ Jannetje.

Kryn buur, waer zo jachtig heen? ;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kryn.

Wy moeten zo naer ’t Rechthuis treên,

Om daer de zaek te zien bepjyten Van Swaenen Fobert. ’t Zou me fpytciinbsp;Dat het gerecht ons wachten zou.nbsp;Jannetje.

En dat zo haeftig ?

Kryn.

Ja, ik wou

Wat vroegjes wcezcn by de werken, moeten cerft het hart gaen flerken,

Tot Louwtjens met den Avocaet,

Die daer zo leeveiis grootte ftaet,

^ Zal met hem noch wat difcurrcercri.

, nbsp;nbsp;nbsp;Jacobus.

d Is zo; ’k moet noch collationeeren,

En dan een beek er ouwe traan,

Twee, drie, daar op naar binnen Haan. Want, kyk, wy Advocaaten moogennbsp;^iet pleiten, zo maar mét een droogeanbsp;En fchraale borft ; ’t kan niet gefchiên;

Dok heb ik ’t zelfs aan ’t hof gezien,

Dat Zeeker Advocaat in ’t fpreeken,

Eleef midden in Zyn rceden lleeken.

En, ofhy wrong, gelyk een aal,

Par^v/

De vent bleef llyf liaan als een paal-

-ocr page 32-

34 BESLIKTE SWAANTJE,

Parthy, vafl: loerend op dit kansje,

Die had een glas van afldransje,

Vyf, zes, bevoorens in zyn maag Precautioneel geftort, heel graag,

En raakte daar op aan oreeren;

Zo dat hy kwam te ttiomfeeren.

En d’aar, die had het aan zyn kwafl,

Om dat hy niet had opgepalt,

Zyn keel met lavement te fpoelen Van d’ouw'en, uit de nieuwe Doelen.

Wat zegje daar van, Kryn.? zou jy Hy Jlaat hem ’t Proces wel om een vodderynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hartdyk op

Van vyf of zes ryksdaalders willen nbsp;nbsp;nbsp;fchou*

Zowaagen, en je laaten villen? nbsp;nbsp;nbsp;der.

K R Y N, naar zyn fchouder voelende.

Wel neen, Jacobus; hola wat.

Macr, wacr blyft Swacn ? ik denk niet, dat Zy ftilletjes is heen gedroopen.

Of, dat zy ons nou poogt t’ontloopen ?

Jannetje.

Dat ’s ’t minft, dat ik van haer vertrouw.

Nee LT JE.

Ons Swaentje zittens’ in den mouw.

Och 1 Janne , s’ is niet te doorgronden.

Jannetje.

Maer, zou het kwalyk zyn gevonden,

Dat gy die zaek uithellen dee ?

Wie weet of niet een aêr, in ftee Van Fobert, haer zal komen vrijen;

Wat! ’k mag die drasbroek ook niet lijen.

Het is een rechte fymclaêr.

En d’ouwe knorrepot, zyn vaêr.

Zal op zyn ouwerwetfe Ichyven,

Tot aen zyn dood, wel zitten blyven;

En wat heeft zy dan aen die vent Neeltje.

Maer, ’t zaekje is al te veel bekent. nbsp;nbsp;nbsp;^

’ nbsp;nbsp;nbsp;En

-ocr page 33-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;35-

En door het hiele dorp al ruchtbaer. d’Ien ïeit, ’t geflapht van Kryn is vruchtbaer,nbsp;Beflikte Swacntje word mooi grof,

Nou ïy weet allerbeft waer of.

Een aêr, ei kyk, datpreutfe prytje Zei haeft weêr leggen gaen ien eitje.

Een derde, wat gaet Swaentje breed;

Wat is 2y mooi in ’t kort gekleed.

Een vierde doet ’er ’t zyne mee toe.

En roept, ho! Swaen moét weêr naêr ftce toe,

En lolTen daer ’t verhoole pak.

Kort om, ’t en fchuilt niet onder ’t dak;

Ook is de pot niet meer te fmooren,

Gelyk wy deeden van te vooren.

Neen, neen, ons b'waen rhoet aen de man.

Hoe is ’t, dat m’er niet vinden kan !

Swaen, Swaen, hoe drommel zei ’t hiet lukken? Men fchreeuwt zyn keel by naer aen Hukken.nbsp;Waer duiker', of zy zo lang blyft?nbsp;s’ Is waerdig dat m’er d’ooren vryft.

Swaen, Swaen.

^ Kryn. ,

Waer is de meid geHoovên ?

Ik loof zy fpeult met ons den dooven.

En Swaen, en Swaen.

SwAANTJE, van binnen.

Wel, vaenje, ik kom.

DERDE TÖONEEL.

Kr yn,Neeltje, Jannetje,] A fcoBUs,

SwAANTJE.

NKryn.

oem jy dat haeftig zyn weerom?

Nee LX JE,

En moet men hier naêr jou Haen draelen ?

Eom, wil me fulpe kap gaen haelen,

C 2 nbsp;nbsp;nbsp;Zo

-ocr page 34-

'36 BESLIKTE SWA-ANTJE,

Zo raeken vvy eens op den weg.

S W A A N T'] E.

Ja wel, ja wel. -Ik ïeg, ik teg.

Neeltje.

Wat zegje, fu.otneus?

SwA'ANT-]€.

Niet met allen.

K R Y-N.

Dat komt van jon ontydig mallen;

Zo moet men‘vacrcn, knikkerbil.

Als men nai5r ons -niet luift’ren wil.

Voort, doe dat‘mortje aan jou gezeid Iveeftj En maek dat j’ ons aanflonds belcheid geeft.

S w A A -N T j E, in huis gaande.

Ik zal.

JacobüS, iegens Kryn.

Tot Loinvtjens was 't gezeid,

Ook, Kryn buur?

K'R y N.

Wis. Waar blyft de meid

Maer flcgts r

N E F, L T J-Ë , teegcns Jannetje.

Wat menalt en zou ’t niet fpyten» Dat beur de keijers zo bedryten.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Jan NET jï.

Wel mag je ’t zeggen, lieve moer.

6w a A N T j E. Sveaantje mei ]e fulpc kap K'i op de vloer,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ae kaj) uit.

En ’k hcbzc ecrft zo wat afofchtitjeri.

•K R Y N , ter-wyl Nscekje-de kaf of zet.

Kom, mortje, hicr dient niet olnijert.

’c Word tyd , dat vvy nae Louwtjens gaen. Ja-nNétje.

Ik volg mot Swaen firaks adhter-aen,

Natr ’t Rechthuis. TTen benieuwt te hooren;

Of’t word gewonnen, of verlooren.

Kr YW

-ocr page 35-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;37

Kr VN.

Heer Avecaet, komgac je mee?

J.AGOBUS.

Gewis, ’k Was over lang al ree.

VIERDE TDONEEL.

SwAANTjE, Jannetje, Caret, aan d’eene zyde van het Touneel.

Caret.

„ T^at ’s juift recht in den mond geloopen,

„ I y Wat raad? dat Hopje ecus in gelloopen.; „Wel neen, wat hoeft dat? Iaat zy ’t zien,

„ De zaak zal toch publyk g'cfchiên.

„ AI ben ik haar parthy, wy weetcn ,, Wel van malkandcrens fecreeten ;

„Waar toe te veinfen? ’k fpreek haar aan 5 Ho! Swaantje, vind ik jou hier ftaaiCnbsp;S WAANT J.E.

Ja, Care], wat kom jy hier maeken;

Of komje mee kwae neuten kraekcn?

Caret.

Wel neen ik, inhet minfteniet.

Ik kom van Jonker, die ik liet.

Daar by die fchuur aan ’t elfelaantje.

Om dat ik haaft had, lieve Swaantje.

Swaantje.

Ja, jy bent Cees zyn Avecaet.

In ftee da,t jy myn droeve ftaet ?oud aenzien met meedoogend’ oogen,

En met myn hartfeer zyn bewoogen,

;^o zoek je my mee hiel in ’t zand Te helpen, en daer nae aen kant.

Caret.

Hoe kanje ’t zeggen? ’k wil het trouwen,

^et alle krachten, teegen houwen.

C j nbsp;nbsp;nbsp;Wat

-ocr page 36-

38 BESLIKTE SWAANTJE,

Wat drommel! ben ik jou parthy ?

’k Ben ter contrary aan jou zy.

Want, ’k weet jy Fobert niet meugt lijen;

En ’k zal jou ook van hem bevrijen.

Dat huuwlyk zit al op zyn plat.

Je krygt hem niet, verltaajc dat?

SvfAANTJE.

Och! was dat waer.

Garee.

Zyt niet verleegen,

Ik heb daar zo veel zeggens teegen,

Dat jy verftommen zult; maar, ziet,

Al lap ik daar wat uit, ’t gefchiet Alleen orri dus myn zaak te Ilyven.

Wy moeten daarom vrinden blyven. Swaa»tjeknikt Jannetje.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;met haar hooft.

Dat ’s fraay.

Garee-

Een Advocaat fpreekt rond j.

Al wat hem maar kómt voor de mond.

Dat moet ’er uit; des kon ’t gebeuren.

Dat daar een darrem kwam te fcheuren ,

En dat ik, wordend los ter taal,

Te met licht deed een net verhaal Van jou kortswylige bedryven.

Wy moeten daarom vrinden blyven, Swaantjeals Ook Swaantje?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tlt;ooren.

Jannetje.

Wis, Dat ’s niet met al.

Caret.

Het zal jou helpen iii ’t geval.

Want, ging ik moogelyk wat zachter,

Zo bleef het trouwen licht niet achter,

En dan was ’t heele werk verbruid.

Neen, neen, ik lap ’t ’er liever uit.

’k Moet al jou Haaltjes klaar befchryven,

Wy moeten daarom vrinden blyven.

Jan-

-ocr page 37-

39

39

B L Y S P E L. Jannetje, de handen in de zy zettende,

Wel, jou verfoope kaele neet.

Jou luifenek, wat weet, wat weet,

Jy toch op Swaentjes Eer te teggen?

Kwam s’ ooit by jou haer voeten leggen?

Jou afgefchrofFeld’ Avecaet,

Jou ypecryt, jou fchoon in praet,

Wou jy JOU gal lo uit gaen fpouwen,

En ’t zo maer in heur wambus douwen,

Of’t noodig was in jou pleidooy,

En vrinden blyven ? dat is mooy,

Begin jy maer iets te openbaeren,

In ’t pleiten, ’k zal je by de haeren gt;

Als jy gedaen hebt, langs de grond Gaen fleepen, jou versjerde hond.

Caree.

Dat wyf is haarig op ’er tanden;

’k Ga voort, eer zy my aan komt randen.

Hy vlucht in 't huis van Crelis.

V Y F D E T O O N E E L, Jannetje, Swaantje,nbsp;Jannetje.

Voort is hy. Wel lint feiten, Swaen,

Kon jy dat van die kwaft verllaen,

¦Fn zonder eens weerom te fpreeken ?

Ik niet. ’k Moeft daer myn mond in fteeken.

Dat ’s niet te Iqijen van die vent.

Die by een yder is bekent,

Voor fchuiQes looper en llampamper,

’t Was daer aen toe, en ’t fcheelden amper Niet veel, dat ’k hem by ’t haer niet greep.

Och! Hoof, jy vat niet eens die kneep.

Ny zocht maer, onder’t discorecren,

Jou heunig om den mond te fmeeren.

C 4 Sw aan t-

-ocr page 38-

40 BESLHCTE SWAANTJE,

SWAANTJE.

’t Is my om ’t eeven. Laet hy maer.

Maer, leg, hoe ftaeje met myn vaêr?

Eon jy zyn hart niet wat verzachten?

En wat zei mortje op al jou klachten?

Jannetje.

Jou vaér en rnoêr zyn hart als fieên.

Ze zyn bei doof voor jou gebeên.

S W A ANT JE.

Zo zal ’t niet anders kunnen weezen gt; Jannetje.

6 Neen, ik kon heur niet beleezen.

’t Is Fobert veur, en Fobert na,

Als of’er was geen wederga.

SwAANTJE.

Pacienfy dan. Ik zal maer zwygen;

’k Zal toch wel eenmael uitkomll krygen, Bezonder, als ik mag de zaeknbsp;Verliezen zien met groot vermaek.

Gantfch feiten! hoe wil ik dan prachen,

En in myn vuift heur uit gaen lachen.

Jannetje.

Wel, dat ’s jou ook niet af te raén.

Kom, Swaentje laet ons faemen gaen;

Trek jy de deur mooi toe van buiten.

En wil jou venfters rondom fluiten.

S E S D E T O O N E E L.

JoNKErJaNjJaNNETJE, SwAANTJE, treiCy de deur toe ^ en fluit het venfler..

MJ ANNETJE. '

aer, wat jaegtjou hier, Jonker Jan ? JonkerJan.

Ik kom, om Swaentje, zo ik kan,

Wat nieuwe moed in ’t lyf te fpreeken-

S w A A N T-

-ocr page 39-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;41

SWAANTJE.

Och! Jonker, laetjemy 20 Iteeken,

Eot aan myn ooren in ’t verdriet,

En hclpje dan jou Swaentje niet?

Jonker Jan.

^el, geef jy 20 den moed verlooren, ,

Myn lieve Swaantje, ’k mag ’t niet hooren;

Oe Rechter immers is niet blind,

^och on2e Prelident een kind,

¦Bie men blaauw bloempjes kan verkoopen. SwAANTjE.

, Jonker Jan , wat 2el ik hoopen ?

¦^ewyl je my, .helaas! verlaat.

JonkerJan.

Maar, kind, dat is maar 2akkeiT praat, leiens fchuld is ’t? 2eg, de myne of jouwen,nbsp;l^ie van malkaar 20 byfter houwen;

jou verhaten, 2eg dat niet.

.•Yant, ’k ly een doodelyk verdriet, janneet je my 2ulks legt te vooren,

Och ! laat my nooit dat woord weer hooren.

. nbsp;nbsp;nbsp;Jannetje.

^ou, Swaantje, hebt wat medely:

, üel jou droefheid aan een 2y.

gt; nbsp;nbsp;nbsp;Swaantje.

medely, mocht dat wat helpen !

^aar, och! ’t 2el myn verdriet niet ftelpen.

ik moet trouwen aen ien man, p’c ik noch 2ien noch luchten kan;nbsp;m 't geen my ’t meefte komt be2waeren,

¦Oat moet ik jou ook openbaeren.

V.,. nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;JonkerJan.

vat is dat? foetert.

Swaantje.

“p nbsp;nbsp;nbsp;- Wat 20U ’t 2yn,

j^och anders, als ik vrees voor myn , at Fobert aen de vrucht 2al merken ,

C j- nbsp;nbsp;nbsp;Wie

-ocr page 40-

4i BESLIKTE SWAANTJE, Wie dat hét land heeft gaan bewerken.

Jannetje.

Is ’t anders niet ? wat malle praet.

Of moet het kind juift op een draed De vaêr en niet de moer gelyken ?

Dan zou men ’t kind ftaen aan te kyken, Wanneer het groot was. voor de vaêr,

En neemen d’een licht voor den aêr;

En dat zou maer verwarring baeren,

Zo tuffehen zeunen als de vaêren.

’k Weet niet, waarom jy ’t hoofd zo breekt En deze onnoof’le tael hier fpreekt.

SWAANTJE.

Ja maer, ik ben vol angft en vreezen.

JonkerJan.

Waar moogje voor bekommerd weeze'n. Voor Fobert? dat ’s een rechte guil.

Voor Fobert ? och ! dat is een uil.

Voor Fobert? ei, dat is een kwaaker.

Voor Fobert? wat, die neutekraaker,

Die fcemclknooper, en Jan hen,

Een drasbroek, zo ’k ’er ooit een ken;

Koop hem maar zoete koek en vygen,

Die hanggat zal voorzecker zwygen.

Hy heeft het hart niet in zyn bloed,

Als hy my onderweeg ontmoet,

Om niet voor my zyn hoed te lichten;

Die fymelaar moet voor me zwichten.

En hoor ik maar het minfte leed,

Spreekt vz'f' rlg.

Dat hy u doet, en ik ’t (lechts weet.

Zal ik hem voort doen baflonneeren.

En zo zyn ribben laaten fmeeren,

Dat hy zal buigen, als een blad,

Zelf met zyn bakkes aan zyn gat.

Geen Edelman laat zich ooit loeren,

Zo

Van lompe kneppels, kinkels,'boeren Ik floeg hem eer zo murw als drek ,

-ocr page 41-

43

B L y S P E L.

^0 hy ftokflagen had gebrek.

op een verliefde ivyfe.

les iet uw vreezen aan een zy,

^lynlief, nu^ietgyvooruwoogen, ^xyj^reeKtve-licfd’ en al haar groot vermogen; zaadigd, en

..vi l... nbsp;nbsp;nbsp;......

zyt geruft, ik blyf u by. jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;SwAANTJE, nygende.

dankje voor die prefentacy.

Jannetje.

is al zoetjes; dat heeft gracy. moet bekennen, dat jou gunftnbsp;wonder aerdig, uit de kunft.

|,y ïoud myn man flaen ribben ftukken, Met de han-doen hem fpringen op twee krukken, den in de kloppen hem zo dicht en plat, zy.

Pat zyn gezicht vloog aen zyn gat.

^ meen, ’k zou jou een boekje leezen, pti braef eerft in de yoorbaet weezen,nbsp;krabben d’oogen uit jou kop,nbsp;r*! haelen jou by ’t haer dan op.

lippen, fnavel, bek en wangen,

P|.e Zouden lullig vliegen vangen, vjjas ik zyn wyf, maski jou boel,nbsp;itou je beuken met een ftoel,

Patang, veel murruwer als ftokvis,

lang een wyvenrok een rok is, nbsp;nbsp;nbsp;•. .

j ^ dat ter eeren van den doek, van joului mannenbroek,nbsp;k Meen, ’k zou ze wceten afteftryken,nbsp;eens jou billen te bekyken.

quot;deenj’, om dat ik een vyroedwyf ben, j^at ik myn bek niet roeren ken,nbsp;fchudden wakker al myn veeren ?

“^§in maer , zo je ’t wilt probeeren. t,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;JonkerJan.

Janne, wordje kwaad, dat ’s mis; k tpreek maar by gelykeuis.

Jan-

-ocr page 42-

44 BESLIKTE SWAANTJE, Jaknetje.

Ik ook, maer, zo ik niet magkyven,

Laet die gelykcniflen blyven.

Jonker Jan,

’k Beken myn fchuld, en dat ik daar Te byfter opgetoogen waarnbsp;In liefde, die my zulks deed uiten.

En wie kan liefdens driften fluiten ?

J ANNET JE.

Daer weet ik raed toe, weet gy ’t niet.

S WA ANT JE.

è Dubbeld kruis! 6 zwaer verdriet!

In flee van zoete troofl te hooren,

Zo wil men hier mckaer vermooran.

En ik moet echter zyn gepaerd,

Met Fobert» die naêrmy nietaert. yll zuchten-dc-

J ONKER J A N.

Dat ’s niet gezeid, myn bolle zusje j Kom, kom, gun my maar eens een kusje.

Dan zal ’t proces heel anders gaan.

Swaantje.

Ja, was ’t proces daer mee gedaen.

Ik gaf j’er noch wel honderd weder. Zy. kujfche^ Jannetje, malkandere'^’nbsp;Wat is de min ook wonder teder.

Zei Jaep buur, juifl terwyl hy zat Het kalf te zoenen voor zyn gat.

Kom, kom, hou op met al dat fabben,

Je mocht jou beiden licht beflabben;

Al lang genoeg met dat gefol,

Je maekt elkacr de kop maer dol.

Jonker Jan

¦’t Doet niet, ’t doet niet, Swaan kan daar teegc^^ Jannetje.

Maer, ’k ben met dat gebril verleegen;

’k Weet niet wat dit getalm beduit,

V\''ant, Kryn en Heel is lang voor uit;

-ocr page 43-

B L Y S P E L.

En ïo wy 20 lang after blyven, valt ’er reeden om te Ityveii..

«oor, Jonker, jy hebt tyds genoeg*

«Is jy heur fpreeken wilt, ’t zy vroeg, laet, want,.zulk een weg te vinden*

^alt zelf gemaklyk voor de blinden;

~n dat ’s genoeg gezeid voor jon.

jy geen breekfpul in decs trouw.

. nbsp;nbsp;nbsp;SWAANTJE.

^aer. Jannetje, wat ineugje praeten,

^oet ik myn Jonker niet verlaeten,

«is ik met Fobert ben getrouwd.

^ nbsp;nbsp;nbsp;Jannetje.

«Om voort, onnoof’Ie Swaen, ’k word koud .Yan zulk een praat. De deur gaet open,nbsp;j?ot Crelis, laet ons heen gaen loopen;

anders was hier ’t werk verbrot.

„ nbsp;nbsp;nbsp;Jonker Jan.

^'^’aan, noch een foentjc.

Jannetje.

„ nbsp;nbsp;nbsp;Word je for,

dol.? hoe is ’t hier met jou foenen? nurt, voort, of, ’k zal je w'eg gaen boenen.

Zy floot jonker ‘Jan naar binnen^

SEVENDE TOONEEL.

'^^aantje,Jannetje,Crelis,Fobert, C A R E L , met een Pleitrok aan, een platte breedenbsp;^onde Hoed op 't hoofd, en een breede lange Bef omnbsp;denhals, hotidende een groote bundel met Schriftuu-onder den arm, treedende uit het huis van Crelis.

Caret, tegens Crelis en Fobert.

^ yt maar geruft, daar is geen nood;

pleit me liever hallef dood, j,'s dat ik gaf de zaak verlooren;

.je zult ’er noch van hooren.

S WA a NT'

-ocr page 44-

46 BESLIKTE SWAANTJE, SwAANTJE, •va» ter zydé.

Zo 2al men, faggelaer.

J aNNETJE, teegens Swaantje.

Kom voort,

Op datmen ons hier niet en hoort.

ACHTSTE TOONEEL. Carel, Crèlis, Fobert.nbsp;Carel.

Dat ’s wonder, wil je ’t niet begrypeni Of moet je my de harlTens flypen?

C R E L IS ^ teegens Fobert.

Waer wil dit heen, myn arme Zoon,

Het vraegen word ons al verboón.

Carel.

i)at vraagen, en dat wedervraagen,

Dat noemt m’ in ’t platte neerduitfch, plaagen. Kom, ben jy alle by gereed?

Ik draag vaft, dat ik daar van zweet.

Crèlis.

Kom aen, kom aen, wy zyn al vaerdig.

Carel.

Wel aan; ’t geld is de gang wel waardig.

Einde -van 't tweede Bedryf,

'Tur-

-ocr page 45-

B L Y S P E L.

Tuflchen ’t tweede en derde Bedryf. fclet zelve Boere Meisje,

Zingt.

Ari;

Och! wat komt my al te vooren^

'*». I. Wat al klachten moet ik hoor en ^

Dan van Damon, dan Floreen,

“Thyrcis^ Coridon, Sileen.

Tder fmeekt m'j met gebeden;

Geen van al laat my met vreden.

Maer, V is heur alleen te doen^

Om myn Kertj 'en myn fatfoen.

Het Roofeknofje,

X. Ontfangt graeg een dropje

Des dauws, om V bloempje te voên. Maar ’’t is nauw ontlooken,

Of’t bytje ^ gedoüken ^

Van onder het jeugdig groen,

Komt V bloempje belaagen,

In V krieken der dagen,

¦ £» geeft het zo menig een zoen.

Tweede Couplet.

Maar., Minnelusjes

En dartele kusjes

Van't bytje, baar en geween.

Want., als’’t heeft verhoolen,

Den honig geftoolén

Dan vliegt ’’er het diefje weer heen,

En zegt leegens ‘‘t Roosje,

Ik gun 'u het bloosje,

Uw balfem die dient my alleeni

DER-

-ocr page 46-

48 BESLIKTE SWAANTJE,

derde bedryf.

EERSTE TOONEEL.

Het Tfioneel verbeeld de Rcchtskaamer van't Dorp,

’t midden is een lange Tafel dwars tooneels gezet, en in V midden van die» de Schouts ofPreftdents Arm'nbsp;floelgeplaatjl , aan -wederzyde een lange Bank voornbsp;Schepenen, voor aan het Tooneelblyft de Tafel ledig gt;nbsp;om aan de twee Advocaatenplaats tot Pleiten over tenbsp;laaien-, de Tafel is gejlojfeert met twee hr ande Kaar'nbsp;fen, een Tafelbel, Sandlooper, Haamertje, Inktkoo-ker. Pennen en Papier, de Stoel van de Secretaris isnbsp;aan 't leeger end van de Tafel geplaatji.

i)E Schout als Prcfident, benevens acht ScHË' PENEN en den Secretaris worden door denbsp;B o o 1) E bloodshoofds ingeleid , gaande paar aagt;lnbsp;paar, en nemen naar rang hunne zitplaatzen.

De Sc Et o U T, teegens de Boode.

Ga, roep parthyenuit; maar, laaten

De meufchcn, als men pleit, niet praaten. Boode, tot aan de deur van de Kamer tree'nbsp;dende, roept overluid.

Gy, Kryn Jaepknollen nevens Svvaen,

CcesMelis, Fobert. Kom, weer aan Defe laatfie Jy kunt te xaenien binnen treeden, woorden Jpreekfnbsp;Maer j wachtj e voor baldaedigheden. hy in quot;t partietS'

lier teegenspartyets-

TWEEDE TOONEEL.

J A C o I? u S , a/r Advocaat voor uit, Kryn gt; ^ ^ nbsp;nbsp;nbsp;gt;

]E, S WAANT JE. benevens de Jongen met mandvol Schriftuur en volgen-, hier opC A'R.'^ sp.nbsp;Advocaat vodr uit, wef dende door C R E L i S ^ ^

-ocr page 47-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;49

B E RT gevolg t ,Jlmiende JonkerJaN é'»Jan-Netje’# hek. Jacobus voegt zich aan d'eene zyde Van de Tafel, naafi een der. Schepenen, e» CAREL aannbsp;d’andere zyde na'afl den Secretaris , beide bl'jvendenbsp;overende Jtaan; de mand met Schriftuuren werd naafinbsp;jacobus neêrgefet, en Carellegt zyn bondel Papierennbsp;op Tafel. Parthyen rangeeren zich weêrzyds van hetnbsp;Tooneel. ,

WDe Schout. ie komt voor d’eifcher ?

Jacobus.

Ik.

De Schout.

’t Is wel.

Begin, maar, maak’t wat kort, en fnel. Pleidooy.

J A C o B U S, voor den Eifcher. Eifch, voor ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Kryn Jaap Knollen.

matrimbny cn reparatie, an Swaantjes eer en defloratie,

^ Omni forma, met al ’t geen, paar toe fpefteert in ’t algemeennbsp;zulleks contra Crelis Melis,nbsp;pie Vader is van Fobert Crelis,nbsp;pedaagde, qualitate qua,nbsp;cas fubjeft, étcsïtera.nbsp;pat, Zeg ik, tot elucidatie.

Van dees materie en haar gratie, pient, eer men tot de zaak cens treed,nbsp;pat men voor af heel naakt ontkleed,

^ Geflagt van deze vroome lieden,

D

f Is zulks dan, Weleboore Mannen, Jacobus I^ie hier de Vierfchaar hebt gefpanncn, fpreektyve-pat Kryn Jaap Knollen, op dit pas, rig en fnel.,nbsp;« Eifcher, cn wel dus in casnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;op yderpe-

V an nbsp;nbsp;nbsp;..n i.^rinrol-ïnnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tiode mCt

jnterpBofe» maakendenbsp;veel vreemde gebaarden onder 'tnbsp;pleiten.

Of,

-ocr page 48-

so BESLIKTE SWAANTJE,

Of, om het nader te bedieden,

’t Geflacht van Crclis Melis, die Een Bafterd was van Melis Knie,

Geprocreert by Klaartje Snollen gt;

Daar ’t grimmeld’ in het huis van pollen.

Zo dat dien ouden fymelaar, nbsp;nbsp;nbsp;Crelis

Wierd vaêr benoemt door lichteClaar. haalt zyn Die Bafterd nu is Foberts vaêrtje. fchouderennbsp;Wiekannoch twyfF’len, welk een aertje eensop^ter-DcZeun heeft, als wel naêr die geen, welKryn^nbsp;Die hem heeft voortgebracht voorheen. Keeltje ennbsp;Hoewel,’k beken,dat,in’taanfchouwen, Jannetjenbsp;Men ’t niet van ’t ventje zou vertrouwen, malkande-Dat hy die kneepen had in ’tgat,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;reneenstoe

Waardoor dat fchynfchoon word beklat, knikkende. Laat elk hem Drooge Folrert noemen,

Daar fchuilt een adder onder bloemen; Fobertjlaat Hy is zo droog niet, als ’t wel lykt, zynoogennanbsp;Gelyk het by de (lukken blykt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de grond.

In ’t kort, wie heeft niet ondervonden,

Van dille waters, diepe gronden,

En dat ’er meerder kwaad, als goed.

Schuilt onder zulk een hoogen hoed.

Dees Mand alleen zal ’t vonnis fltykenj Daar Fobert voor zal (laan te kyken,

Gelyk een poelfnip op een kreek.

• Laat hy vry worden paars of bleek,

Het fcheelt my niet, ’k zal ’t klaar vertoonen. Wat deugden in die fynnen woonen, Fobertjlaatnbsp;Al was hy Fobert noch eenmaal.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zyn oogen

Ik zal in ’t kort, door lang verhaal, nbsp;nbsp;nbsp;naar bo-

üflieill, prolix narree van zaaken , nbsp;nbsp;nbsp;ven, en

Denvricnd.zozwartalshoutskooi m.vdktn legt zyn Want, al zyn Haaltjes, net ter fnee, handen tenbsp;Die weet ik, als het A,B,C.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zaamen.

in ’t kort, ’t is ruim twee jaar geleden,

Dat Fobert kwam op ’t ys gereeden gt;

Met

-ocr page 49-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;SI

Met Knier; ik iiKcn, ’r was hier omtrent;

J^e Dochter is hitr wel bekent. h'ubert z,ucht eetis, De Schout.

lieer Advocaat, verkort jou reeden , liier Wüid geen lang verhaal geieeden.

Jacobus. '

Ploe! word ik in ’t verhaal belet!

Schreit aan den heemel. ja ’t byget.

Ik, die heb overlang geplceten,

Eier men van ’t pleiien heeft gcvvccten,

Poor koningen, voor vorllen, en Een volk, dat ik als noch niet ken.

Df Schout.

k Zeg, dat m’, om uw impartinency,

Jou injungeeren zal liie’ncy.

Jacobus. -

k Zal dan zo kobmen op ’t geval;

3gt;.i;'.r ’k llaaiijes in ontdekken zal,

EV aar op de vent z.il llraks verllommen, vVant, ’k nieen de zaak niet te verblommen.

]k bid Hechts, mannen, lieht geduld, lïy fiaafmet 'ii Weet, datje daar van gi oawen zult, zy» huvy.uigt;nbsp;Ja, ’t haar dat thoet te bergen ryzen, delajel.nbsp;Dm al die bondige bewyzcn ,

^ie ik zul brengen hier te bord, //gt;' wyftr.aur Wuinieei het Hechts mya beurt ecus w'ord. dc Mand.nbsp;lp u dan, vier maanden, of wat meerder,nbsp;niin.lcr, laafer, of wat eerder.

Want, ’t komt juiH op den dag niet aan,

Eat f obert is met Swaan gegaan ,

Daar ’c jongfpul van Jaap Fioortjen Otten,

Ecii zaak , 'daar niet meed’ is te Ipotten ,

Edit op een laateii avond, dat

met dc meid igt;eurd’ op een 'pad.

} Was donker, en de weg was eenig;

A' zyiide met haar beide alieenig, ¦

Zo aii, -gy iiieenen , flobten daar

D i nbsp;nbsp;nbsp;E'-n

-ocr page 50-

p BESLIKTE SWAANTJÈ,

Een zoet accoorci zo met malkaar.

Hy fprak van geld, ty van haar braajen,

Hy van zyn min, zy van haar naajen,

Hy van zyn land , zy van haar Eer.

Kort om; een Meisje is zwak en teer;

Wat zouw toch d’arme floof beginnen;

Dc fterkftc moet het altoos winnen.

Hy dwong haar met geweld en macht, Fobertfehui Want, mannen hebben grocte kracht, zynhoofd.nbsp;Doch onder dc beloft van trouwen,

En zwoer zyn woord te zullen houwen,

Gelyk een man van Eer behoord,

Een man een man, een woord een woord.

Quid dkam ? ihi defloravit

Puellam, £5^ ftc imfregnavit, nbsp;nbsp;nbsp;Hy Jlaat weder met

Cum -viole'ttta manu. Wat! nbsp;nbsp;nbsp;zyn hand up

’k Wou, dat ik de geleerdheid had UeFafel. Van Seneca, Socraat, Homeris,

Ik zou je lt;;cns toonen, wat toch d’Eer is;

Want, ’t is een Hof, confrere, vriend.

Die wel, of niet behandeld dient.

Het is een ding, recht uit te zeggen,

Dat nremand ons wel uit kan leggen.

Gelyk als Bartholus ons leert,

In ’t boek, daar ’t maanlicht eclipfeert.

En, dat ’s een man, die niet gemeen, is;

Maar, weet dat hy het niet alleen is,

Want, Baldus, Ik, en Walïenaar,

Al Rechtsgeleerden met malkaar.

Die zyn daar net cenpaarig teegen.

Doch, laat ons ’t nader ovcrwccgcn;

Ik heb hier mee niet al gedaan.

Confrater kan daar tegen gaan.

En zeggen, rvat hy maar kan denken,

Het zal myn thefes niet ééns krenken.

Want, ’k zal hem toonen op myn wys,'

Da ik bdlaagcn kom ten ys,

Met

-ocr page 51-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;;r3

Met blyken, en zo veel getuigen,

Dat hy daar voor zal moeten buigen,

Yan hondert menfehen , en miffehien Noch meer, die ’t hebben zelfs gezien.

Zo dat de zaak geen wederleggen Vereifcht, noch ’t minfte tcegen zeggen.

Doch, ’k zal tot myn condlufy treên,

Dm kort te zyn in eifch als réén.

Dat is, dat Fobert zy gehouwen.

Het Meisje, zo als ’t rylt, te trouwen;

En dat den Eifch w^erd toegeftaan ,

Als hier na rechten wel gedaan.

En zulks ten minften cum ex^enfis,

Ëtji procedant in immenfis.

Confrater, nu zo is ’t u beurt;

Maar, maak niet, dat jou bokfen fcheurt,

Df in de naaden komt te fplyten ,

Cy kent, zo lang ’t u luft, nu Plyten,

En braaf verdedigen uw zaak,

Et zal ’t aanhooien met vermaak.

C A R E L , voor den gedaagden.

Antwoord gt; voor Crelis Melts..

Car el [preekt bedaard., zachtzinnig en fleemeitd.

Cy, mannen van de Puiterveenen,

Van veel gedulds, naar befte meenen.

Die hier te zaam vergaderd zyt,

Cm onzen Advocaaten ftryd^

En Rechtsgeding, met beid’ uw oorcii,

Dees tyd aandachtig aan te hooren.

H bid u, uit myn Meefters naam,

Dat gy ïo goed zyt al te zaam,

Van op myn zeggen W'cl te letten,.

En hoe ik zal die ftcck verzetten V.an myn Confrere, den Doéfoor,

Die vry wat wyd gaat buiten ’t fpoor;'

D 3. nbsp;nbsp;nbsp;Difi

-ocr page 52-

BESLIKTE SWAANTJE,

Die rechte blauwe bcfie kraanier Van Harderwyk, die op de kaamernbsp;Van ons nioov Elsje, recht verkeert,

Is met de knp geprornoveert.

Wel hoe! Zo ymands faam te Ifcclcn,

Dat is geen kunil; maar, breuk te hcelcn,

Dat is het zaakje, dat is ’t punt.

Waar op men hier, om goede munt,

Gelyk, ’t behoort, te liaan, moet draajen,

En lalt zyn haan dan boven kraajen,

Ik mag ’t wel lyjen, 7,0 ’t cicu raad,

Na ’t Plcidoyeeren , dus verhaat.

Ik 7,al dan voortgaan uit den treuren.

En 'zonder eens inyn broek te fcheuren,

Of c:.t de bokfen daar van Iplyt,

Zc' als p'.’ithy iriv bits vciwyr.

Voor ceill dan, weet hier geen verfchil is,

Gelyk parthy advers zyu wil is,

Om onze Foberts hellevaar.

Of grootjes naam was Styn , of Clanr,

Dat ’s eveneens, altoos dat ’s waarheid,

Dat niets ter wacreld ooit zo klaarleid,

Als dat die luitjes 'zyn getrouwd,

Te Buiklloot, naar myn bell’ onthoud.

Zo dat al ’t leliampere verwyteii,

(Jm een de keel zo af te byten,

Hier mede word geanuulleert,

En CreÜs Melis, gepurgeert.

Nu een.s ad textum, en het fchennis,

Zo als men’t noentt, gekgt in.kennis.

W;it heeft hier Fobert toch misdaan r Waar wil men Fobert mee behiên.i'

Wat 7.alii; n Drooge Fobert Icercn?

E',n wat weet b'obert van ontceren ?

Een man, als Karden, had hy maar Mecrgeed, zo was hy aandonds klaar.

Een man in dcesbcliabreurctyjcn, Crelhgrimlacht.

-ocr page 53-

B L y s p E L. fr

^ie als een klein kind, istelyjen. emFobertbegint Behalven, dat hy kwalyk word, te huilen.nbsp;Wanneer hy ruikt een vryfters fchort.

Wt ’s ’t eenigfte van zyn misdry ven,

Die men voor fout hem aan kan vryven.

En noch poogt myn confrere, hier Voor wyn te venten fcharrebiernbsp;En paait ons flechts met veel diseoerzen,nbsp;heli's zonder dat hy raakt de foerzen,

Df waarlyke oorfprong van de zaak.

^ ’t kort, het is een rechte fnaak,

Die.......

De Schout.

Maar jy bent een heel foet praat er. Car EL.

2o is ’t.

De Sch OUT, hem fleemende nafpreekende. Doch, ’t word te met wat laater,

En tyd, dat gy ad textum treed;

Dat is de foerce dat je ’t weet.

C A R E L.

Zo doet het ook; ’k zal zo beginnen.

Men luider toe met al zyn zinnen,

W’ ontkennen niet, dat onzen vrind.

Met Swaantje, Kryn, Jaap Knolles kind Aut alias, Beflikte Swaantjenbsp;Die by den nacht zo menig haantjenbsp;Heeft helpen kraajen voor den dag,

Als yder in dc ruft noch lag,

Is naar het jongfpel toe geftreeken,

Want, dat en lyd geen teegenfpreeken,

Maar, dat hy gong, was puur door dwang,

Dewyl zyn vaertj’, al overlang.

Hem menigmaalen had bekeeven,

Dat hy altoos wast’ huis gebleeven,

Wanneer het elders jongfpel was,

En hy te vroeten zat in d’as,

D 4 nbsp;nbsp;nbsp;Of

-ocr page 54-

0 BESLIKTE SWAANTJE,

Of, aan de warme haard te mufFen,

Te druilen, Hinken enverfuffen.

Maar, ’t feit, waar meede men beticht Myn meefters Zeun, is vuil verdicht.

Ja, ’k durf het zeggen voor Kryns oogen.

Dat hy ’t heeft door zyn hals geloogen.

Dat onze Fobert immermeer Geftaan heeft naar zyn Swaantjes Eer.

Maar, wat mag ik van Eer hier praaten,

Zy heeft haar Eer al lang verlaaten.

Want, had zy noch haar Eer gehad.

Zo had zy niet op ’t haazepad Voor lang geweell met deze Jonker, HyvjyftopJon-Die haar, zo nu als dan, in ’t donker ker^an, die hemnbsp;Wel komt bezoeken. Noch, zy was met dehandwyjl^nbsp;By ’t vroedwyf, Jannetje Gabas dat hy zynmondnbsp;Niett’huis geweell ruim zeven wecken, zal houden.

Tot dat de kraamtyd was verllrceken, Jannetje drygt Terwyl het kind was lang voor heen, hem met de ;nbsp;Gelegt voor ’t huis van mooijeLeen, vuijl.

Die zy tot vaar koos onder ’t baaren.

Dees Schriften zullen het verklaaren. Hy legt de Doch, ’t is als noch myn tyd niet. Maar, hand op denbsp;Geduld, geduld; de zaak leit klaar. bundel.

’t Is niet genoeg een t’alFronteeren,

En, zonder datmen ’t kan probeeren;

Die zaak is Schouts werk, die daar aan Zyn handen vrijelyk mag Haan,

Ja, flaan den lafteraar in boeten.

Maar, ik zal hier noch zeggen moeten ,

Dat zy in ’t hooy en varkenskot, Jannetje dreigt Heeft menig eerlyk man bedot; hem altveder-Ik Heek het onder ftoel noch banken,

Wat dunkt n, mannen, van die ranken.^

Al zyn ze juill niet van het pluift;

’k Ga recht door zee, en voor de vuill.

En, om myn zaak tc verifieeren,

Zal

-ocr page 55-

57

B L Y S P E L.

Zal ik myn (lukken pfoduceeren,

Ter fuede, en ook met heblykheid;

Ik wacht hier op parthys befcheid.

En wyl den eifch, naar myn verfland is,

In cas fubjedl irrelevant is,

Impartinent, abfurd en vals Ja, fchabieus, frivool in all’s,

Zo concludeer ik tot ontzegging.

Van dien, en buiten wederlegging.

Met al de koften, aan de zy Van Kryn, althans myn weerparthy.

Jacobus, voor den Eifcher repliceerende. Replycq, voor Kryn Jaap Knollen.

Elient voor Replycq, na pleiters wetten,

Dat ik meen voet by ’t fluk te zetten.

El] niet te fpringen, als een vloo,

In ’t bed van ’t een op ’t ander flroo.

Het is hier niet te doen met zeggen.

’k Zal fchriften voor zyn neus gaan leggen,

En toonen hier, tot fondament, Hy haalt een Een atteflacy excelent,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Schriftuur uit

Irreprochabel, en gantfeh grondig, den Mand. E)och, kort, beknopt, maar, klaar en bondig.nbsp;Verleent by juffrouw Haamlcbout,

Piet Snol, jan Freek, en Vuilbaard Smout,

Voor den Notaris, Didrik Meezen ,

In dato, als ’er (laat te Icczcn ,

Als volgt.

De Schout.

Ei, ei; dat is ’t niet waard.

’t Hoofd is bekend.

Jacobus, al. mompelende, als of hy de verklaring door las.

Word dan verklaard,

Hat Melis was de Vaar van Crelis,

En Crelis is de Zoon van Melis,

D y nbsp;nbsp;nbsp;By

-ocr page 56-

s% BESLIKTE SWAANTJE,

By Glaartje Snollen, buiten echt,

Gewonnen, voorts word daargezegt,

Om reen van weetenfehap te geeven ,

Dat d’atteftantcn, by haar leeven.

Haar dikmaals hebben faam zien gaan,

Zieneeten, drinken, zitten, ftaan.

Ja, zomtyds by malkaar zien leggen ;

Meer weeten zy hier niet te zeggen,

Is dat niet bondig, naakt en klaar?

Voor al dat woord van, by malkaar.

Een ditto, tot bewys, dat Kniertje, Ify hat^t een Met Fobert, welgongomeenzwiertje, tweede Pa-Prasfertim, toen zy, faam op ’t ys, fier uit dennbsp;Op fchaatfen reeden, om den prys. Mand.nbsp;Verleent by d’ouwe Joris Joppen,

Jaap Sikken Drooghals, en Tys Knoppen,

Voor den Notaris Knikkebeen ,

Nu ruim tweejaaren tyds geleén.

Waar in z’ cenpaarig attelleeren,

Dat zy, zynd’ om de borlt te fmeeren, Al rahb?-By Huibert Nagel, rondom ’t vier, lende.

In ’t drinken van een flap warm bier,

Daar Fobert kwam met Knier getreeden,

Zo als s’ op ’t ys was moe gereeden,

En dat zy voor haar door den waarde Twee a drie Deen lloelen fetten om den haard. Schepenen raa-Alwaar ze mede raakt’aan’tpooijen, ken in /laap.nbsp;Van ’t pooijen aan het rinkelrooijen,

Van ’t rinkelrooijen aan ’t gefoen.

De Schout.

Daar hebben wy niet mee te doen.

Breek af, breek af, dat beurfefnijen Van die Notaris, zou ’k niet lijen ;

Die heele extenlic is onnut.

Jacobus.

Dat word wel hartely k gefchut; //y doet deze Schrif' Want, dieexteniie, wel te weeten, tuur weer toe-

Dient

-ocr page 57-

B L Y S P E L .

Dient hier, om daar door aftcmeeten,

Of Fübert gok flraks kwalyk word,

Wanneer hy ruikt een vryftcrs fchort. c Zyn al geloofbaare getuigen ,

Die ’t uit hun poot niet kunnen zuigen,.

Maar, dit en is het noch niet al, pe thikken, raakend dit geval,

Zyn dieper in de mand begraaven;

Dat paardje zal wat harderdraaven; Ilygrypt een hand Ik zal ze leezen een voor een, Tultfipereuuhnbsp;’t Zyn atteftacies, zo ik meen, dc Mand, ennbsp;Die in ons kraam te paffe koomen, Jlaande een voornbsp;Dy zal van Hyntjepik noch MoQiwQW^ecnj'nelom, leeftnbsp;M Primis. Dat ’s van lange Pier, byhopfehrift.nbsp;Ooert Janfz, Freek Fuyke, Styn Pluwier,

Piet Poll, Jaap Snyders, Anne Veeters,

Jan Bonk, Kees Knol, Hans Stronk, Tryn Meeters.

De 8 CHOUT, kyvenderwyze. Hy wil weer ^k Zeg, datj’ opdonds die kraam daar laat; in de Mandnbsp;t Is lingulier.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gry^en.

Jacobus.

Geen nood, ’k weet raad.

Je hebt ze maar te conjungeeren, nbsp;nbsp;nbsp;

Eu laaten haar dan opereeren.

DeSchout.

Doe! al die prullen zonder end?

Jacobus, ftaat weder met de hand op de Paf el;

deflaapende Schepenen worden wakker. Wel, mannen, ’t is het fondament,

Waar op ik hier myn huis zal bouwen, pm deze Fobert vuil te fchouwen.

P’' moet ze leezen. fs ’t van ’t mal? f Is, daar ik meé bewyzen zal,nbsp;pat hy, door krielen aart gedreeven,

Deéft Swaantje trouwbeloft gegeeven,

”ff‘t monde, en in het byzyn van Eik een, of liefft Jan alleman.

En

-ocr page 58-

fo BESLIKTE SWAANTJE,

En dat ial ik zo klaar bewyzen,

Als’tzonlicht, datin’toodkomtryzen. Schreeuvjt Ik bid u, laat my flcchts bctién,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;luidkeels op,

Gy zult het uit de Hukken zien,

Ten minften, zal ik ’t u doen h'oorcn;

Het zyn geen dingen om te fmoorcn.

Wel hoe?

De Schout-Noch eens, Heer Advocaat,

’k Bid, denk ’er om, wanr, het word laat,

Gy kunt uw Hukken overleggen;

En zo je noch wat hebt te zeggen, De Schout grauwt Zo maakt het toch voor al wat kort, hem toe.

Eer het Pleidooy werd opgefchort.

Jacobus.

Wel nu, om niet den draad te breeken, Eenige Sche-Van daar ik ’t wel heb laaten fleeken, penen val-Zo zal ik zeggen voor zyn hoofd, len weer in Dat hy heeft Swaantje trouw beloofd; Jlaap.

En op dit zweeren en bclooven,

Zo gong diegaH haar wreed ontrooven,

’t Geen zy, gclyk haar beHe fchat,

Met zo veel zorg en kommer had Bewaart; zyn dat geen fchelmerijen?

’k Zeg noch, de Meisjes te verlijen,

Dat is geen kunH. De flachtcr gaat. Spreekt op een En leid het vette Lam langs Hraat, beklaaglykewyze,nbsp;Met bloemfefloen, om ’t oog te Hreelen,

’t Onnoof’le Lam meent het gaat Ipeelen;

Maar, ach! wanneer den avond valt,

Is ’t uirgefpeelt, is ’t uitgemalt;

Wyl ’t Lam de keel werd afgcHccken,

En ’t beeH moet lyden, zonder Iprecken.

Is dat nu billyk? is dat recht?

De Sch o ut.

Wel hoe! Heer Advocaat, dat ’s Hecht,

Dat gy wilt comparatie maaken,

Üni-

-ocr page 59-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;6i

Otntrent een beeft en huuwlykszaaken.

Jacobus.

Ik Zeg ’t zal op zyn pootcn ftaan,

’k maar een uurtje mag begaan.

De Sch OUT, toornig offiaandc, grauwt hern toe,

Wy hebben u niet meer te zeggen,

Als, dat gy laat dat Lam daar leggeii,

Gekeelt, of niet, zo als het is.

, nbsp;nbsp;nbsp;Jacobus.

t Is appllcabel, zo ’k niet mis;

Want, Fobert door ’t aanminnig ftreelen,

Door ’t hartai rooven, zinnen Iteelen,

Heeft ’t arme Lam, helaas! gekeelt;

Die wond dient door den Echt geheelt.

Des concludeer ik om te fluiten.

Dat d’Eifch van binnen en van buiten,

Met midd’lcn, feilen en zo voort, fitand gryperi zal, zo als ’t behoort.

Myn Heeren, daar, zie daar de ftukken,

Waaii voor parthy zal moeten bukken.

Hy neemt de Mand met Papieren op, en veinfende dezelve op Tajelte willen uit-Jlorten, zo Jlort hyze op 't hoofd van eennbsp;der Jlaapende Schepenen uit. Men hoortnbsp;een algemeen gelag , 't geen aanjlondsnbsp;weer op houd, zo als de Schout met hetnbsp;Haarnertje op Tafel flaat.

De Schout, teegens de Schepen, die wa.. -ker gemaakt is.

Hoe! word je w'akker? dat is goed.

Een Scheten.

mooy geraekt zo wat acn ’t luimen, Ml droomde juift van rype pruimen,nbsp;als die Avecaet, die galt.

D, Prinfedent, ’k was daer zo zoet Ennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;----

My

-ocr page 60-

62 BESLIKTE SWAANTJE,

My met dees briefjes heeft verrall.

De Schout, weder met de Haamer op 'Tafel kloppende.

Silency, zeg ik; wat de drommel,

EJoe maakt het volk daar zulk geftommcl ?

De BoooÈ.

Stil, flil daar, het is hier geen plaas Voor zulk geweld, gethap, geraas.

De S C H o U T, tegens Car el.

Myn Heer, vaar jy nu voort met plyten;

Maar, wil den diek wat kort afbyten.

C A R E L.

Ik Zal, ik zal. Heer Frelident, nbsp;nbsp;nbsp;/

Want, ik verlang zelf al naar ’t end.

C A R E L , voor den Gedaagden, dupUcccrendé. Duplycq , voor Crelis Melts.

’k Zal in myn Duplycq niet herhaalen,

’t Geen ik by antwoord menigmaalen,

Heb toegemeeten by de piek; nbsp;nbsp;nbsp;. '

Ik zal alleen partbys repliek,

Afkaatfen met zo zwaare ballen,

Dat alles zal in duigen vallen.

En die verdichte prulle kraam,

Van Attellacies, al te zaam,

Met Argumenten zo beltonnen.

Dat zy in aars papier hervormen;

’k Zal haar zo drillen met myn mond,

Dat zy gcraaken op een hond.

’k Zal niet myn tong haar achter ’t gat zyn ,

En beuken haar KR zy zo plat zyn,

Gelyk als Amltcrdamfc fcliol;

Ik zal haar niet by manden vol.

Als myn Confrater, abordceren, fiNeen, dat zal ik nicnageeren.

’k Zal cenlyk met dit klein pacquet nbsp;nbsp;nbsp;^

Papiertjes jaagcn huur naar bed. Ily legt tynhand

-ocr page 61-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;63

Zal..... nbsp;nbsp;nbsp;oj? den bundel.

De Schout, toornig wordende.

Wat 2alje? felieweeken!

De tyd van Pleiten is verftreeken,

En gy blyft teegcn ons geduld,

Slechts met ik zal; wel nu, gy zult; f Is wel; maar, laat in ’t kort toch hooren,

Wat gy zult doen, ’t verveelt onze ooren.

Ca REL.

Ik Zal zo vliegend voor plaiiier. nbsp;nbsp;nbsp;Karei maakt den

Slechts opflaan ’t bovenfte Papier, bondellos^ en t Is een getuig’nis van de buuren; haalt de bo-* arthy mag nu zyn piek wel fchuuien, venfie Schrif-f Is een verkinaring, zooprecht, tuur^ vyf en-Als ooit hier over is gelegt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;twintigvellen

¦^y valt wat lang. Maar, ’k zalze Ieczen. fchrifts gro'.t, , ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De Schout. daaruit.

t Zal niet gcfchieden.

C A R E L.

Hoe! ’t moet weezen. fpreekt van Foberts Eer en deugd,

En leid dat af van d’ecrfte jeugd,

En kindsgebcciitcn, zo by trappen,

I ot dat zy eindelyk komt flappen,

I ot Foberts vrijerlyken Haat. Ily gelaat zich van

voort te willen leezen.

De S C H o u T, zich van Z)'n Stoel toornig ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oprechtende,

K Zeg noch eens, datje ’t leezen laat, jpfik zal JOU de mond doen Hoppen,nbsp;ulet dat papier daar in te proppen.

W^^l, keirel, wordjedol, of mal ? j''e drommel, of’t hier lukken zal!nbsp;i? kunt die bundel exhibeereii,nbsp;al dat teemen diminueeren.

, nbsp;nbsp;nbsp;Car EL.

I* Wel, Heer Prefidetit, ’t isyvel;

-ocr page 62-

64 BESLIKTE SWAANTJE,

Ik toon my immers geen rebel.

Maar, Iaat my toe, dat ik dit tweede Hy neemi Mag lee7,en, dat ’s niet buiten reede, weer eengrootenbsp;’kHebineenuurtwee,drie,gedaan. Schriftuur vannbsp;Ik kan onmoogeiyk overflaan,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de bundel af.

2yn alibi te demonftreeren,

En dat kunt gy niet refufeeren.

De Sc H o ü T j gantfeh toornig.

’k Zeg noch eenmaal, fla toe het blad,

Of, ’k veeg daar aan het kind ïyn gat.

En heb je hier niet aars te zeggen,

Zo kan j’et op het drilhuis leggen.

Vaar voort, en maak een kort belluit.

Want, ons geduld is lang al uit.

Ca REL, de Schriftuur toejlaande.

Maak u niet moeilyk. 'k Zal dan fcheijen,

En u naar het befluit toe leijen.

Mits dat gy deze bondel zult Doorleezen, langzaam:, met geduld,

Voor dat gy vonnjs komt te ftryken;

’t Is opgepropt met klaare blyken,

Dat al het beuzelen van Kryn,

En d’Advocaat figmenten zyn.

Dies blyf ik hier, myn fchoonder Heeren,

By dit myn Duplycq perfilteeren,

By denegatie, en zo voort,

Sed cum exfenfis. Met een woord.

De Secretaris.

Daar mee is ’t Liedje eens uitgezongen,

En deze za.ak is nu voldongen,

In ftatu, en ’t verzoek is recht.

Jacobus CareL.

Zo doet het, en dat ’s wel gezegt.

De Schout.

Parthyen wederzyds,, ftaat buiten.

Caa, Boode, wil de Kaamer fluiten.

D E R'

-ocr page 63-

6s

DERDE TOONEEL.

t)EScHOUTjScHEPENENf« Secretaris. d'Amcaaten en toehoorders treedende Kaamernbsp;uit, benevens de Boode, dte de deurnbsp;achter hem toehaalt.

De Schout, tegens de Schepenen.

Gy, Schepenen van Puicerveen,

Die hier vergaaderd zyn by een, in het Rechthuis recht te fpreeken,

Wat is u in’t Pleidooy gebieeken?

Wat dunkt u van den Eifch Van Kryn}

Wat van het Antvvootd? hoe zdl ’t zyn.^

Yond gy in ’t Rcplycq vafte waarheid?

Df, gaf het Duplycq u meer klaarheid gt;

Wat ’s de Conclufy ? d’Eifch ontzegt,

Df toegeftaan.^ men fpreekt hier reclit.

Laat ons de zaak wel termineeren.

^ nbsp;nbsp;nbsp;Alle de Schepenen.

•^y zullen d’Eifch adjudiceeren.

- nbsp;nbsp;nbsp;D E S c H OUT, fchut zyn hoofd.

^aar, mannen, heb je ’t wel verdaan.^

, nbsp;nbsp;nbsp;AlledeSchepenijn,

Prefident, dat’s afgedaan.

^ De Schout, fchut v-'^cier zyn hoofd.

^9 ftond aan my, ik zou ’t ontzeggen ;

Eifch is klaar te wederleggen.

¦^aar is noch fchrift noch blyk. Wel hoe '

^ nbsp;nbsp;nbsp;Alle de Schepenen.

fJat is te Iaat. Dat leid ’er toe.

Schout, als vooren.

Waar zalmen met de kollen niyven.?*

Alle de Schepenen.

' oor Cees; want, ouwe Cees heeft fchyvcn.

Vr nbsp;nbsp;nbsp;De S C H o U T, als vooren,

^ Is Wel. Vind gy liên ’t zo. Fiat.

E nbsp;nbsp;nbsp;Kom

-ocr page 64-

^6 BESLIKTE SWAANTJE,

Kom, ftcl het vonnis cens in ’t klad, Tegens deft Zo kan men ’r liclitlyk refumecren, Secretaris.nbsp;Wy 'tullen ’t aanilonds pronuncieeren.

De Se C R £ T A R I S, fael fehryvende, mom-^ pelt ogt;MertaJJ'chc».

Heer Pretident, ik heb gedaan,

Farthyen kunnen binnen (taan;

Want, de refumptie is onnoodig,

En al die moeiten overboodig.

’t Is maar een Hcndrum, als men ’t weet,

Peur maar aan ’t bellen, ’k Ben gereed.

De Sc HOUT, belt. DeUtjode komt binnen. Men roept parthyen weder binnen.

Dï: Booite, de Kaamerdeut opende., roept. Farthyen.

VIERDE TOONEEL.

De Schout, Schepenen, Secretarks, Boode. Jacobus, Carei. , Crelis,nbsp;Flobert, Kr yN,NEELTjE,SwA ANTjE,nbsp;Jonker Jan, Jannetje, en de Jongen.

Boode.

2jachjes, en met zinnen; Jacobus en Ik blyf met moeiten op de been.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Carei hopen

Hoe! wilje door de menfehen heen ? de Boude tee-gem 'tlyf., de reft, d'een d'ander dringende, mede binnen.

J A C o B U S.

Wel, Boode, kunt gy u verdooren?

Ik kom, om d'uitlpraak aan te hooren;

De Ë o o Ir E , knorrende.

Dat ’s wel; dat wordje niet belet. ~

Garee.

Weg, knorrepot, brny jy naar bed.

De Schout klopt met de Hamer op T’aafcl-

Ds

-ocr page 65-

P L Y § P E L. nbsp;nbsp;nbsp;6gt;

De Secretaris, kejl het Fomtis,

Joachimus Pistap, Secretaris van Wcleboore Man-^en van Puiterveen3 en zulks, en in die qualiteit, Aequirant.

Contra.

Kryn “Jaap Knollen , als’•Vader en Voogd van Swaantje , en zulksnbsp;Eifcher in cas van Matrimony ennbsp;defloratie, ter eener.

Op endejegens,

Crelis Melis ^ als Vader en Voogd van Fobert ^ en zulks (yc\ gedaagde tn 't voorfz. cas ter andere zy-de, beide ten dezen gereqmreer-dens , om den Eifch ter rolle gedaan , vonnis te aanhoor en.

Schout en Schepenen de Pleidooijen weder-ïiyds met byzondere opmerking aangehooi d,eu alle de ftukken, by Parthyen geproduceerd,nbsp;diftinftelyk gcexamineert, en met aandacht ge-leczen hebbende, wyders, op alles gelet, waarnbsp;op te letten ftond, doende recht, adjudicee-i'en den Eifcher zynen Eifch, op ende jegensnbsp;den gedaagden in deze gedaan ende genoomen,nbsp;on ordonneeren des gedaagdes Zoon, Fober;nbsp;Crelis, alias drooge Fobei t binnen den lyd vannbsp;^es weeleen , na dato dezes, met Swaantjenbsp;l^nollen, in de wandeling genaamd, Befliktenbsp;Swaantje, het Huuwelyk te voltrekken,^ oftenbsp;E %nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;in

-ocr page 66-

6S BESLIKTE SWAANTJE, in casvandüay, exceptie, of onwilligheid opnbsp;poene, als naar rechten.

Condemneeren wydcrs den gedaagden in de Loften dezer Proccflc. En leggen wederzydsnbsp;Advocaaten maar half Salaris toe, om reede-nen.

Aldus gedaan in 't Rechthuis te Puiterveen, de» eerjien Agril, 1714

JoACHiMUsPiSLAP, Secretaris.

Me» hoort een groot gejuig van vreugde; Schout en Schefenen jilt;ia» op, en vertrekken, wordende door de Boode weer uitgeleid.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

VYFDE TOON E EL.

Krvn, Neeltje, Swaantje, Crelis, 1'oBERT, Jonker Jan, Jannetje,

J A C o B U S, C A R E 1., en de Jongen.

K R y N, teegens Crelis.

Sint feiten! dat ’s noch vonnis wyzen;

De hiele woircld moet het pryzen.

Wat zeg je nou? hc! buunnaii Cees.

Crelis.

’k Zeg, ’t mocht ien ouwe bullepees.

Gantich kluiten! is dat vonnis ftryken?

Is dat fchriftuuren na te kyken ?

Is dat gekt met goede grond,

Op alles wat te letten ftond ,

Dan wil ik, zeeper, wel bekennen,

Dat Foob en ik zo gauw niet bennen.

Al laazen wy ien hiel rond jacr,

’k Wil zwecren, dat noch d’ien noch d’aer,

Zou durven zuïk een vonnis wyzgn:

En

-ocr page 67-

BLYSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;69

En moet me» noch dat vonnis pryzen?

Kr YN.

Hoe anders? kom, Cees, dat ’s nou uit.

En Fobert bruigom, Swaentje bruid.

Wat, dromme'l, hebjedaer ook teegen? Crelis.

k Wou, datïe was aen ’i fpit gereegen.

En gaer gebraaden, als een aêl,

2o waer myn Fobert vry van ’t ftael.

JANNETJE, teegem Caret.

Kom aen, jou hond, nou ïal ’t jou beurt zyn,

Al zou myn heelc fchort gefcheurt zyn.

Zy vat Caret hy de kof. De Hoedraakt af.,deBefaanJiukkeK, en baar Neusdoek van den hals,

Kr YN.

Cees, Cees, help fcheijen, doeje beft.

Crexis.

Laat los, laat los.

Jannetje.

’k Zal hem, voor ’t left,

Eerft tellieren met deze knoeften,

Lat hy zich zelve zal behoeften.

Crelis.

Klaar, Jannetje, bedaar, bedaar.

Jannetje.

Jy weet het niet, myn goeje vaer,

Wat hy sedaen heeft, ’k was ’t hem fchuldig, had ’t belooft.

Crelis.

Nou, wees geduldig.

Kom, Carel, maek te zaem weer peis.

^ nbsp;nbsp;nbsp;Carel.

Hoe! peis; neen, neen, ’k moet noch een reis.

K R Y N , een fcheyflok krygende.

Weer aen; dees fcheyftok weet daer racd mee. Laar klop ik netjes op een draed mee.

E 3 nbsp;nbsp;nbsp;En

-ocr page 68-

t»o BESLIKTE SWAANTJE,

En wylje wederzyds hebt fchuld,

Zeg ’k, datje vrindlchap maeken zult.

Dit is geen plaats, om zaein te vechten.

Dees plaets, die is een Bank van Rechten,

En komt de Schout jou after ’t gat.

Zo raekt jou beurs in ’t kort wel plat.

’k Waerfchouw je, treves.

Car EL.

’k Ben te vtceden. Jannetje.

Ik ook; jy hebt het meell gcleedcn.

K R y N.

Kom, ’k noodje vliegend altegaer.

Tot ongzent, yder kies zyn paer;

(jet, Cces, wy zullen lullig likken;

Je pleeg zomtyds wel eens te pikken.

Kom,' kom, al lang genoeg gepruilt,^

Op Bruiloften dient niet gedruilt.

’k Beloofje, ’k zal je rifpetecren.

C R F. L I s.

Wel, ’tleit ’er toe. Ik kan ’t niet keeren.

Daer is myn hand. ’t Is toch gedaen;

Lact ons te zaem tot jouwent gaen.

En drinken cens op ’t huuwlyks fluiten.

Wie trouwen wil, kom hier maer buiten.

Fohert neemt Swaantje hy de hand, doch zien yder een byfmdere nveg heen, Neeltje voegt zich aan haarnbsp;Dochters zsde. Kryn en Crelts neemen jannetje in 'tnbsp;iftidden, en Jonker Jan voegt zich ttijfchen Jacobus c/fnbsp;Card; de Jongen fluit het hek.

Nd

-ocr page 69-

B L Y S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;71

Na’t derde Bedryf. Een Boer en Boerin.

De Boerin, Zingt.

Bruiloft^ Bruiloft, felleme»ten!

Schaf nu Ittjlig kool met krenten,

•• Aria. Orten funzekoek met Jlroop ^

Spaar geen bouter tot den doop.

Bak nu ivaafels , hak nu koeken,

Daar in 't midden zitten doeken,

En 'tgezelfckap na., in 't rond.

Springt en hapt met open mond.

Dc Boer, Zingt.

Boertjes, die lachen met haffen en veelen, Als 'fochetn maar op zyne zakpyp wtlfpeelen,

*• Aria. En tofftl of tang daar onder mag faan,

B eginnen de voeten %gt;an grond aj te gaan.

Kom weer aan, gy [^rijers dat gaat 'er aan 't fpoelen.

En wil met uw Vryjiers eens lujlig krioelen, ld ant, zo geejlig een Bruiloftsfeejinbsp;Is nooit in het Dorp geweejl.

Arieus

^ecita.

lief.

De Boer en Boerin, Zingen te zaamcn. Laat ons te zaam't gefelfchap gaan vermeer en.nbsp;Nu alles is ter eeren;nbsp;liet heele Dorp is toch genood.

En Kryn die fpaart van daaggeen vrinden brood.

De Boerin.

Kom, Jaapje Floor.

De Boer.

Kom , Lieve Kniertje, Te Z A A M F. N.

Kom, oorzaak van mvn minneviertje,

H'y zullen volgen 't zoete fpoor,

If'ant, Bruid en Bruigom gaan ons voor,

EINDE.

-ocr page 70-

r-.....