-ocr page 1-

Dingende KraameR J

Of Vermaakelyke

K R I S P Y N,

Kaamer Spel^

Op de Zinlpreuk .TVat baat bet Reyze ? anders niet,

Jlls kommer, Sor-g, cn[waar verdriet.

Of anders

^ie iiGoyt en rcysd, weet weynig, wat De IVaercid in zijn loop bevat,

JACOBuV ROSSEAU*



-ocr page 2-

Er!of, Deorlu^te Broer, en vrind'.

Dat 'k u dees Krasmer op mag draagcn, Mitsgy de Fai^é'zy bemind,

In 'i hloeyenft van u 'Jonge daagen;

Gy fehynd door Pallas-op gekïueekt.

Om voor msn kreup'le Rym te kampen,

Uw deugd door alle nevels breekt,

Befcherm m'jn Kraamer, die veel rampen, Geleeden heeft eer hy tot hier,

Is met zyn Mars in ’t Land gekomen.

Ik hoop, het Jlrekt u tot pleyfter,

Want wyl gy 't leefl, zuid gy niet dreomen, Door dien Krifpyn, dapweet ik wel,

De vaak uyt uw gezigt zal houwen,

Geen hy verkoopt, is uyt de tel.

Van raarityt, voor Mans en Vrouwe»,

Hy zingt, en fpringt, wyl hy verhaald Wat hy al heeft bezogt, voor deezen,

En waar dat hy al heeft gedwaald.

Dog zoo 't niet naar uw zin moogt weezen, Roept vry, dat ik van 't /poor af hen,

Met al dit mal gehrus te Schryven,

Gy weet wel Broeder, dat ik ben Een Broddelaar, die nooyt geen Schryvennbsp;Geleerd heeft, op het Hooge School,

Om veelderhande “Taal te leeren ,

Ik zing maar zoo -wat om de kool,

Voor die de Snaakigheyd begeeren.

J.ROSSEAU.

-ocr page 3-

t-^Oe tueerli^t nn de glafis, aan V Ty RO S SK AU, wiens hoertery fnbsp;j'e nege Sujïeren doet ‘j3i\gen,

^oem op van Rujiing , en nog meer y ' moete voor dees Snaakze veer'y,

quot;^‘s «ndcrdaat/c neder bssysen,

p, u

Op liet Boertig Rymeii

OBUS ROSSEAÜ.

^ T Oof Roffiï.TU. die is op Pindus top gebooré ^ Door ''Thdlia gevoed y want hy die fleets laat hooré^nbsp;Dond’rend zynnaam y door FamaasfchelTrompetinbsp;^en yder ftaai vafl door zyn hoertery verzet.

quot;ielfs op Parnasbergy daar Febus zyn gezinden', ^aam bezig Zyn, voor hem, ee» Uauwer krans tinbsp;hinde»,

flits by het waardig is, voor al zy» Snaakery, lang S Jongeling ! op dat siw PoeZVynbsp;naam hraveere mag, op duizende van tongen,

^ dat u Lof weergalmt y en daaglyks wordgezongt^ jfrzelt met zoet gelag, e» Juygend hand geklap ynbsp;“oe meld ik ftwe Naam, myn pen is veel te flap

A X nbsp;nbsp;nbsp;Sip

-ocr page 4-

Myn Bryn al Deel teflaauvj, » Naam zyn eys tegeevent Ik zie een Ppok, en een van Ruilingnbsp;In d’overaardigheid, want die dees Kraamer leeft,nbsp;Men roepe neffens my, S! welk een fnaatze geeji,nbsp;Die’t Tweergalme doet, door't ilinke Dan zyn Snaren^nbsp;DezuyvertZeeGod, kweeld, en duykeldop de Bareninbsp;Èn fteekt nl lachende zyn hooft ten Golven uyt\nbsp;Zelfs quot;Triton, ftaat de maat, en boft het zoetgeluytnbsp;Tan uwe Zange na, op zyne waater hooren,

Dus Jlreeldgy, en verrukt, alom, elks geeft en Ooreft»

C ROSS EAU.

Op de

Zingende Kraamergt;

Door

JACOBUS ROSSEAU,

T^£» Menfch een Bal gelyk van twyfelent geltt^f Bejeegent menigmaal veel wonderlyke dingen.

Nu ftrekt ze hem tot vreugd, en dan eens weer tot druk, Gelyk dees Kraamef u komt geeftig voor te Zingen,nbsp;Verdigt, door't Konftig Bryn, van hem die reedtnbsp;zyn Naam,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

( Deer Boertery vermaard ) maakt kenbaar dotf de Faam.

D. KIENEMANS.

-ocr page 5-

Fol. f

Dingende kraamergt;

^ K A A M E R SPEL.

K R I S P Y N komt uyt x,ijn Huys tn z/yi

Ie ï.o,dat gaterweer op uyt, belaft en belaaden, En of ik wat verkoope aal, aat weet iknbsp;niet, dog dat mogt de drommel van te voo-rcn raaden;

Waar nuhct eerftheen, ma 'tTurf-Schip? . Kooperberg? of nieuwe Fontyn ?

^om ik mageenseenvcertjenopfchicten, endatzalmya tvegweyaer ayn,

''^ant wat bruyd hel my waar ik myn goed vlt;;rkoop al waar ’t by de nikker op hcllenbrugs haaven.

Hy komt voor een Herberg en Zingt.

Wat moet een Men[ch al draaven.

En werken voor de kofi; hoe lang x.al ik nog (laaven;

Eer dat ik word verlojl, het is een vwaare pojl.

¦Die niet heeft om te bikken.

Maar houw, hier valt te likken, hit zal van Bagchus Shooltje zynf-^a, hier tapt men Bier en Wyn ,nbsp;hy Spreekt.

^’nts bloemetherten ! dat komt zeeker fyn,

ik zie, dit is een Heiberg, en daar zitte rede Men' K/chen,

moet ik eens met een vrindelyk gezigt goeden avond jj '''enfdien,

zien of er niet een by is die ran mcKraamery watop

'‘weet wat ben ik loof, door’t tortze, en draage van al goet.

hy gaat in de Herberg en Zingt,

Sitvotre Serviteur, Koeragie;

Goeden avond al den bras,

^og hier komt geen lanpotagie^ nbsp;nbsp;nbsp;l^og

-ocr page 6-

S nbsp;nbsp;nbsp;De Zingende KRAAM ER,

geen Waaltje met zyn kas,

Neen , hier komt Krifpyn getreeden,

JDk geen and're fonksje ken ,

Als ik beeden Zal ontleeden,

Eer ik weer na buys toe ren.

Als ik heeden :

Zal ontleeden; hy Spreekt.

Hou tnyn ftoutigheyd'ten beften Hofpis, dat ik hier in kom valle met myn dwaaie reeden;

En gy doorlugte vrin'de, die hier zaame zyn vergaard,

Ik bid ziet niet na myn kneevels, nog na myn baard;

Maar luyftcrd naar het geen, ikheedezalverhaaien.

Hy Zingt.

By koopter niemand krabben , of gernaalen of alykruyken alle eeve vars.

Hy Spreekt. nbsp;nbsp;nbsp;,

Ho, ho, ikziebylodatlyktgeenvandeMusjeursinh*'

Mars,

En daarom wil ik eens w^at anders op gaan zingen.

hy Zingt.

Wie wilder koekjes, of wat kraakelingen.

Hoe, kykjeluy van die rcede ook ZO drommels bang Wel aan ik Zing dan weer een aangenaamernbsp;Want ik heb liefjes ook te koop, dat mocrjenbsp;Ja meer als die Vent die Pieter de Vos, efjdeyn Jan wef*^ °

' nbsp;nbsp;nbsp;, gs

Dog ikgeefze goet kooper, Schoon dat hy’er nieeia Straad kruyd,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;up

Zo moetje hem altyd een oortje voor ’t ftuk geeve, ik geef de kuit en keur voor een duyt,

En datiis ook'gezet Geit, dan valter niet af te dingen. hy zingt.

Bes wie wil hoore Zingen?-Van vreugde een nieuw Liet,

hy Spreekt. nbsp;nbsp;nbsp;_ fchie^'

ïk zwyg , want wie weet of zulks Vvel is get En om dan in deze zaake niet loogenagiig te weezen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;j|{

Zo wil ik liever verhaak, wat ik laaft in een pillefoops ^ heb geleezen,

-ocr page 7-

Kaamer fpel. nbsp;nbsp;nbsp;7

öaar ftond van een Weever die al flaapende zong op zyn getouw, nbsp;nbsp;nbsp;hy Zingt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’

In ’t ronde, in 't ronde, alarm, don, dou:

In 't rondt, in 't ronde, in 't generaal, hy Sfreèkt.

,Ta dat waar altyd zyn deun al zat hy over ’t maal Èn ik lou het wel vorder Zingen, maarhetismynuytdenbsp;kop gefchooten,

t)og ik heb al lang by me zelven bellooten ,

Om eens te zeggen, wat voor een lantsman dat ik ben,

Ik ben geen Snyder, ik ben geen Weever, ó neen, ik ken, blietanders, alszowatavoes, ikbrengjouOomca,nbsp;hy Zingt.

i ! T)roomer wild niet Langer droomen ,

Ontwaakt eens uyt uw fluymer bed;

hy Spreekt.

Vlaar ik zie, gy lagt al den bruy om myn potret, Dog ik Vvord niet kwaad, al kom ik zulx te merken.

hy Zingt,

Die te luy is om te werken,

Gaat maar mtê na Kajlrékom ,

Daar is 't Lief, gy kund wei merken,

Wat ik meen, of benje dom? ¦ hy Spreekt.

t^og die geen pekuniam heeft, keert maar vrey weer om, ^ant daar woone niet als dolkoppige Boeren ,

Èn de Vrouluy zitten met de Rokken op haar kniejen,

Dat i's te zeggen , het zyn Hoeren,

Die anders niet zocke als jonge kwante met Geit,

Ën ik draag een broek zonder zakken, zo dat myn geen Munt en kwelt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hy 'Zingt.

Hoard eens urinden met malkander,

Hoe dat den groeten Alexander,

Laaft vogt met een doode Rot, hy Spreekt.

® '¦ Die deun heeft, meê zeer weynig flot,

Dok zo is het al ouwe koft, daarom moeter wat ander - Klinken.

L.

^at wille de Heere.een Vryagie.;’ of een liet om te drinken: ***gt; ha, ikziegyknikt, euknikkenisteieggenja,

A 4

-ocr page 8-

I De Zingende KRAAM ER,

Een van de Heeren heeft hem een glas Wyn wéiar op hy Zingt.

Wellekem , •wellekom, Wyntje, la , la,

Wellehom, wellekom, Wyntje, /lt;», la ,

Wellekom Wyntje,

Alwaar het een Pyntje,

Wellekom, wellekom Wyntje, ey ga,

Hy drinkt het glas uyt en z,eyd,

Hy Musjeurs wie doet my dat zo na?

Ik ben een Liefhebber van drinken, dat moet gy wceten. En ik ben ook graag ter plaatfen daar braaf wat valt te vreten-Dog wie hoorden ooyt dat iroand die gezoiit was het eeteflnbsp;verdroot?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hy Zingt.

Breng hr ooi, 't is noot,

In dez-en aanval groat,

Agt, neege pond.

Neem worjl tot lond.

En ftryd tot in der dood.

hy Spreekt.

Ja het heugt me nog, doen ik laaft eens in de noot, Hier op den Amftel was, daar viel niet veel te bikken ,

Als zomtyds eens aan een boere Meyd haar mond te hkkc. hy Zingt.

ó ! Zoete Meysje zonder gul,

Jioe ftaat het al met jou muyfe, muyfe, muyfen ? o! Zoete Aieysje zonder gal,

Hoe iaat het al met jou muyfeval?

Jk heb een muysje,

Kleynder als een luysje,

Cund hem een plaat fe al in a poezel huysje;

hy Spreekt. nbsp;nbsp;nbsp;,

Soet, die deun is al te ligt vaardig, zo hebik welgehooru» En daarom is ’t beter die rcede maar gefmoord,

Haalt mikkei, ter dybel, en ik moet voort,

Zo de Min myn zinne bekoord,'

Dog evenwel bon kouragie, hy Spreekt,

Dat hoorden ik zingen, opdeBootermarktKlaasKloraP» en Spring int-Velt op hun Stillagie,

En des io ftel ik die gekke deun al mede aan een zy,

-ocr page 9-

Kaamer fpel. nbsp;nbsp;nbsp;5

% zingt.

Laaft zag ik tens in de Wey,

Een heel Liejfelyk gevly ,

Al van een harders knaapje,

Die deer de Min;

Zyn Harderin, nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

bekoorden o dat aapje !

Hy riep ftaudig fchoone Maagd ,

Die in uwe aioorhoefd draagd,

Twee volmaakte key kerfjes,

¦' H ¦' l^art,

Is zeer verward.

Door 't draale van die preykerties.

^ nbsp;nbsp;nbsp;‘hy Spreekt.

En daar meê zag hy een eynde van zyn verdriet,Hoe,lagtgy Musjears ? of gelooft gy het niet ?

Uog zo hier imand is die ’t niet gelooft, vraagt het aan myn besje die zalder niét om liegen,

'a haar woorde gaan zo vaft als een hand vol vliegen; j^og dat’s tot daar aan toe, eenloogenopzynpas, Is voornbsp;ouwe luy een Spinnewiel met vlas,

En magge zyzomtydsop de Straat eens labbekakken,

gaanfe in grasduyne, dog om hier heel lang op tefnak-

'' an de ouwe Iiiy, dat lykt myn Hoogheyt niet,

Jk wil maar bekend maake vrinden , de man die gy hierziet, ‘s altyd vrolyk van Geeft, wanneer hy met zyn Kraawtirrnbsp;winkel

^ümt in een Herreberg

hy Zingt.

lantje riep zy, kinkel, ó Tou lange feharreminkel,

Wat doet gy van het bed?

Kom nog eens in 't Paardewet,

öli

hy /preekt. nbsp;nbsp;nbsp;^

'eft’er ook iemand gediend te weeze? met een Bril voor j, *en fchecle pagedet ?

S ’er nog twee met fchoone vergroot glaazen, jPteekt ’er niemand, welwaïbenjeluy maffebaazen,nbsp;is haalt niet te peynewaard dat ik hier kom met mynnbsp;Éoed,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hy

-ocr page 10-

JO

De Zingende K R A A M E R,

hy Zingt,

Myn Grootvaar droeg een hooge Uoid,

Twee Schoede zonder zooien,

Jiy heeft veel hemden, heel en goed.

Zó wit ah doove kooien.

, nbsp;nbsp;nbsp;fpreekt.

Maar ik heb byme kriek al flimmer moeten dooien ,

Doen ik voor vier Jaare, by de Lappen in V inland was vet' zcyld,

ê Bloed! wat heb ik daar al menigmaal myn Kraamerytje ny geveyld,

Dog niet een van die Ezels koppen wou wat van me koope gt; Dan ging ik eens een dag of tien op den boer loopen ,

En fpeelde.bocr geefme een ftuk.ofik veegje door de £moe'' Ik reysden na Luylekkerland, daar was een groot kriejoel inbsp;Vermits een dood Paard, dat duyvclsdol was,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Met een Waafcl Kraam aan zyn maats die avond aan de htgt;‘ was,

Dog ik zette myn Marsje neer en greep het by den Toom» hy Zingt.

Daar voer der een Scheepje voor wind, en ftroom,

Daar voer der een Scheepje voor wind, enjlroom,

Het ftelde zyn koers na d’Qvertoom. ¦ hy fpreekt.

Maar het fcheen me zo zeeper wel een droom.

Want het Schip had Zeyle Roer nog Mallen ,

En waar verzien met zeve drol’ge gallen,

Een zonder Armen, een zonder Bcene, een zonder Kop gt; En al watze fongen waar niet anders,als ó wc! ons Geld is op'nbsp;óManne? riepikweerom, vaardgyzonderScheyven-Dan magje wel met dat Schip uy t de wareld-dtey ven,

En daar op begon ik te lollen,

Vilaauw gaare, en kooperdraat,

Hier over wieren dees voorgenoemde zo drommels kwaa^ Om dat ik zulk een deun op haar begon te zingen,

Dat die Vent zonder kop, voort wou in ’t waaier fpringcf» Dog ik lagten haar uyt, en ging weer Landwaard in,

En doen kreeg ik zulke verbruyde lullen tot de Min, i)at ik van binnen verbrande als een Bakkers Ooven.

Myn Geld is op, ik weet geen raad. nbsp;nbsp;nbsp;,

- nbsp;nbsp;nbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;- • -Oi

-ocr page 11-

Kaamer fpel. nbsp;nbsp;nbsp;li

hy Zingt.

Wtti Gafien z.yn daar booven ,

Vrouw roeken. Vrouw reeken.

Vrouw roeken^ ons niet.

h’j /preekt.

En de Meyd daar ik na uy t vry en ging, was genaatnt Scheels tiet,

Zv had een ingevalle Neus, en een pokkig bakhuis, tn Haar oogcn waare als de brü'vaa Momus kakhuy s,

Maar xy vlugten voor my n Liefden als Dafnc v6or Apol f Zo dat ik fchier myn Bteyn verloor, en liep gelyk een zottenbsp;bol.

Ja ik flagte Flip in’t’tLaasrishuys, en had maar twee vah meZinnen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hy Zingt,

.Al wat me doet, men'kan geen luffrouws winnen,

‘t Scheynd dat de Liefde heel 'verbannen is.

hy /preekt.

DogMusjeurs, ik wierd wel baalt weer fris, '

Door fwect drankjes, purgaasjes. en zulke grillen,

Maar al dit bablen, en praaren.zet me geen yet aan de billen,' Wilder ook imand Kammen? Tonteldoosjes, ofeenftuk-je Lak?

Potloot pennen, Pypedooze? of een Almanak ?

Wie roept daar? gyborsjc? watis van u begeeren ?

Een Speefie boekje, om het Munt der Scheyven teleeren ? Dat kolt een goeje Schelling, zie zo dat is ten begin ,

Wie wil nog wat? hier heb ig knoopjes van hel feynfte Tin, Die je by rac zoole voor 7ilver aan je broek kan draagen,nbsp;hy zingt.

En het is al reeds aan 't daagen,

Kyk wat /ckoone Morgeflond;

Ik zie hoe ¦voor Vebus waagen,

Trekt Dianaa's /warte hond.

hy Spreekt.

Wat het mog een ftront,

Febus is nog byTetis, om Moffele te vreeten,'

Dog het is een foutje van me gezigt, dat moet gy wceten; Ik vvord algoet ouwers, en omtrent zeftig Jaar,

Wie wilder ? wie zei der ? Pennemeffe,of een feyne Schaar; Scheermeffe voardcSnotfchraapeis, ommeéteSeheeren.

hy

-ocr page 12-

11

De Zingende K R A A M E R,

hy Zingtt Heeren, zyde zy heeren,

Hy wijl wel van te veur,

Dat .de Kelder had een fchtur,

Hy riep: het was maar niet met al,

Hy wijl dat hy ’et weLjloppe zal, hy [preekt,

20et Kraamer word niet mal,

Laat de Menfchen liever verflaan wat gy hebt onder von* den.

Enhoegy veertig jaaren hebt gefworven voor de honden, Gclyk de Musjeurs al een weynig hebbe verltaan.

En om datje Liefhebbers van wat nieuws bend,, zal ik ^ vorder veihaale gaan.

hy zingt.

Een die zyn avontuur verteld,

Eehaalt zomtyds veel lof.

Schoon hem een maag’re keuken kwild.

hy [preekt.

Hou, als ik alles in order verhalen zal, moet eerft myn gC' bootte plaats vermeit;

En om tot de zaak tekoamen, zo weet ik ben een Boete Zoon, in Amilerveen gebooren,

En ik kwam zo dikmaals in dat Dorp te hooren,

Van vaaren na Janftinje, ofnaar den Oorlog,

Ik duwden op, met nogeenbuurKnegtvanmegenaanit Jilles zonder bedrog

Een Ptrfoon die meê zeer genegen was om voot’t Vaderland te derven

Nou, wy gingen naar Amfterdam, daar waar'jmen bezig om Volk te werven,

Die met de eerfte Scheepe na de Batavife Kermis 't zeyl zou-we gaan,

Myn Maat raakte ten eerde klaar, maar ik moeft hoopeloos blyvettaan,

Want maakten ik eenige voortgang om binne te koomen» Zo kwam de geweldegermetzynr»tting, en liep, wawnbsp;heene Oomen 1

Ik dagt loop voor duyzend nikkers, en ik liep by me ben. Van ’t Ooftinjes Huys na’tPrincsnHof, daarwierdonbsp;‘ Volkgeprelt,

-ocr page 13-

Kaamer fpel.' nbsp;nbsp;nbsp;15

^ant doen ik daar kwam flonde by me keel, wel twintig . Schryvcrs op de Plaats by die ronde Lantaaren ,nbsp;al wat me liep dat was.

hy Zingt.

Wie wil tneê ten Oorlog 'vaarenf Met het Scheepje van Rynuyt ?

Die moet hem terftond verklaaren ',

. Efr dat men den Oorlog Jluyt,

Aan koord, aan boord, aan boord. hnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fp''“kt.

ik had nauwelyks die reedcn gehoord ^t'ik ging dadelyk by die opgepronkte Kadetten I

fprak, maar Schrey vers, wilt me meê voor Matroos op y de Seel zetten,

keeke myn eens onder de ooge, en vroege hoe myn naam was ?

antwoorde ik heet Krifpyn, welrieper doen weer een V benje geoefend in het Kompas ?

. riep ik weerom ik wilje al de ftreeke van de wind wel op-noeme, zonder daar in te dwaalen,

^’^et antwoorde myn eene van deSchreyvers, Kom dan j dadelyk u Gek maar haaien.

^ fprong driemaal an, want ik dagt het is beter een half ey jj als een leege dop,

daar meê ging ik aan ’t zingen, en zetten de vreugde boog in top.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hy zingt.

Wat is 'er beter leeven ?

Als te weez.e een Matroos,

Geen fiaat z.o hoog verheeven,

't Zyvan Prinjfe, of Graaven altoos,

Wie verveelden ?

Detce woelden.

k, nbsp;nbsp;nbsp;hyfpreekt.

kreeg elf Gulden op hand, daar ik braaf mooy weer meê ‘^peelden,

geen twee daagen daar na, of de T rommel lloeg en ik u*hoeft na Boord,

*kt Zo draa als w y op Zee k wamc, doen was het. hy Ungt.

Moord, moord, moord, l^y raakte voort aan 't (laantni

-ocr page 14-

De Zingende K R A A M E R ^


14

Ttge die verèruyde Maanen,

Maar zy vlugten voort,

hy [preekt.

Want wy hadden een Kapiteyn die waar nooytbang voof ryn agterpoort,

Maar riep toond datje Lief hebbers bend om voor ’t Vaderland te ftreyden,

Batisregt, riep al het Volk, waar gy ons wilt geley den Daar waake wy voor u, met Argus fnel gerigt,

Twee daage naar het gevegt, zagge wy fnags een groot lig- * Loeverd van ons at, hy riep de Vend die aan ’t Roer Hondnbsp;waaken,

Ik geloof dat me daar Trooye ziet Branden, om dat vet' bruyde fchaaken,

VanHeleen, defchooriftedieParisooytliefdebewees? Wat riep ik zou dat Trooye wceze? het mogt eennbsp;bullepees,

Want Trooyeheeft al negehondert Jaar in de Afch gelegen lt; En ik wil wel wedden, dat die vermaarde Griek Heid Achü'nbsp;leszyndeege,

Al door de rocft jot pulfer, en gruys is verteerd, 6! Sprak [ Vent, praat gy van Achil.? die heeft By mynBeftevaar,“^nbsp;KteygS'OefFcning geleerd

Dat waar een Man,die kon op de kant van een Gulden ten.

hy 'Zingt.

T.n hy hield ook veel van gieten ,

Bagchus had hem in de val.

hy [preekt. nbsp;nbsp;nbsp;,

Nou, wy zeylden op het ligtaan, en het was by me kt een ouwe Paardettal;

Die in de brand waar, by Heyn de waard tot Scheveling^/ in de drie gekroonde Bulhonden, ’t Waar Gloria, ’nbsp;doria, zo lang tot de Stal was verflonden,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Want niemand weerde zig veel tot ned'ring van den bran * Wy flakke weer in Zee, en Zongen,

Weg met het Land,

Gy Helden die de Baaren,

' Met een goet ver [and.

Stoutmoedig overvaart»,

-ocr page 15-

Kaamer fpel. nbsp;nbsp;nbsp;Ij

B,. nbsp;nbsp;nbsp;h fpreeht.

?aeft’er ook imandBrockveeters? Kloskoort, of fyn gaaren, l'likke vcrkykers ? Halsbande, of ecnige and'tc Snuyzery,nbsp;‘«loof gy liedc hoord liever van myn avontuur Spieekcn,nbsp;j alsvanmcKraamery ?

dat niet waar Musjeurs? nu ik zal al vorder vertellen,

, nbsp;nbsp;nbsp;hy zingt.

Ey ! Tvild myn niet kwellen ,

Schoon ik ’er wat maal,

Het vyn al geen jellen,

Dien ik hter verhaal.

Ey ! wil myn niet kwellen.

Het zyn al geen jellen. x,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ffteekt,

kruyften een dag of vyt om de Noord, cn doen begon' w feoól zo drommels de pype te ftellea,

fluurdeBereas op ons los of aars gezeyd de Noorde wint, wy al den bruy meende te vergaan, ja yder fchreydennbsp;, als een kint,

* Was kapt de groote Maft, of wy raake alle om het leeven, ^81 als ik nog om die Storm denk, ftaan ik te zidderen ennbsp;j. te beven,

bad ik eens aanNeptunusomgenaaden, riep ó lieve |.2.eeGodje! ik ben in doots gevaar,nbsp;dagtik weer aan dat Liefje.

hy Zingt,

¦Alle u»re verwagt gy daar ,

EronderBlixem , zuare buyen Kermen , klaage, hoord gy naar,

Zwaar Orkaane, de dood Klok luyen j Hemel hooge Baare ^yf,nbsp;k Kryg'er van een fchrik op 't lyf,nbsp;h Blyf liever thuys by me wyf.'

hy [preekt.

j^*ar of ik bad, of zong, de wind blies al eeve fieyf,

^ het Schip dat flingerde als een wieg, die van een dol word getrokken,

t roepen was anders niet als naar boove jou honde I lijp* ik zal je met een dag op de lende knokken,fnbsp;Ptong over hals ,.OYer kop in de Boot, met nog een Mannbsp;®fhen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;En

-ocr page 16-

i6 De Zingende KRAAMER,'

En wy lieten onze Kapiteyn, met al het and're Volk, on® van agt’ren het laaift zien,

Maar nuwzulle de Heerc ligt vraage, hotKrif^ni dora jeluy dat zoo dom beginnen ?

Javoorzecper, wyfwurvc zes dagen op Zee, enkwam^” doen tot Zeeland binnen ,

En daar verkoftc wy de Boot, en deelde met elkander o* buyt,

Dog ik ging wel haaft aan ’t Zingen.

hrj Zingt.

è Verbrwyd! o verbruid!

Hier z.0 haagt het vilmes uyt, tsl myn ronde duyten.

Die vlooge daar op tenen nagt,

Ik vüierd nog leelyk uyt gelagt;

Van veel ontaarde guyten.

hy fpreekt. nbsp;nbsp;nbsp;.

Ja ik wou Bagchus wel voor zy n bek gegooy t hebben de Zeelandfc fluy ten,

Doen ik daar al my n kollelyke Geld moeft laaten, voor * weynig genot,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

En al de Vrouluy verwende ik op Pluteos akker, in zynquot; der grootde Doofpot,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

En dan vervloekten ik Venus, en riep dat zy de oori** was van almyn bedreeve lusjes;

, hy Zingt.

Viva, de Zeuwz,e fusjes,

Die fcheyne -wonder goet,

Zy houwe veel van Kusjes,

Het [maakt 'er alle x.oet,

En -wanneer gy 't haar maar doet,

Zoo zynfe voort geneege ( tot Gy vat -wel wat ik meen.

hy fpreekt. nbsp;nbsp;nbsp;.

Ofcen die zulks niet begreype kan; dikklarecr ik voorf zot die geennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^1

Redeverdaat, want Venusfnyt de beurs, cn maakte zieke Ligchamen,

En Bagchus doet'er meenig aan’t pootjekwyne, enin rooye Ncuie loopen, dat ’t zyn zelfs moet fehamen t

-ocr page 17-

I nbsp;nbsp;nbsp;iCaamer fpel.

dit overgeilaage, ik verhuurde me in Zeeland te Kaap ! op een drommels dootje aan,

i ‘It dagt een Eyfre Ketting, of een Gouwe, het moeter au tneê door gaan,

Ook zo deet myn de honger al menigmaal na «en ftukjc Brood watertanden,

«n aan Boord gekoometynde. Zong ik.

I nbsp;nbsp;nbsp;h'j Zingt,

Ha du Heilanden,

Ha die Zeelanden,

Het is geen fchanden.

hy /preekt,

^antdietcKaapvaard, moctRoovCi cnBrandea; wakken, cnhouwe, ofhy werd zeer weyniggeagt,

•loed! wy kreege de ccröemaal een Fransvaarder, die was niet anders als met Wyne bevragt,

Oat leek ons wonder wel, om een weynig onze drooge Keeletcfmeeren,

ïn doen mogt 't ons gcbeurc zonder een duyt te verteere* J I Nou wy fpccldcn ook wel ter deeg.

hj Zingt.

Lik, en veeg,

Drink maar leeg,

hy Spreekt.

lit zoop dat ik by me keel in de Kotnbuys neer zeeg toet ik wil zegge in de Kajuyt, want daar lag een Vaatjenbsp;Egt;at den Kapiteyn voor zyn Provizie hield, vermits dat Jon;nbsp;ge maatje,

i-oof ik weynig gedagte op onze Rovery had,

^oon! wat lapten ik mcenig glasmetFranfleNctftarinme ^gat,

''^ant het was me in langen tyd niet gebeurd, zo dapper te j^finullcn,

®hwybragten de Prys tot Zeeland op, daar ginf me braaf . onze handen vullen,

quot;^anty der Matroos, kaceg vyftig Guide buft Geldallee% ^ Voor zyn hooft,

^¦tdaarineweerinZee. hy Zingt,

Die niet en reeft,

IVattnetr vey Sthiept nemtn,

B nbsp;nbsp;nbsp;Djj

-ocr page 18-

iS De Zingende KRAAMER,

Die kufi het gaat van Breemen ,

Üy is van Breyn berooft, hy Spreekt.

Maar weer op Zee lynde, wierd ome vreugde fchielyk ayt' gedooft,

Door dien vier Spaanfc Oorlog-Schepc, ons zo drommel® onthaalden,

Dat wy al de voorige profyt, braaf met Knokkenbroot betaalde,

Vermits zy wakkerfpeelde, pof, pef, paf, engaavenlus' tig vuur,

Wyvloode als de nikker voor een fprinkhaan, want al da* bruydn ftohd ons veel te duur/

En zy joegen ons lullig na, dog ’t kon haar weynig baaten» Vcrmirs zy door de duillerheyt der nagt, ons weder heb'nbsp;ben verlaten,

En wy telde fmorgens onze dooden, dat waar de Bootsin®* vyfMatzooze, en de Kok,

Ik dagt ó Sint Gerrit! kom ik eens weder van dit houte Blo®' Jdier of daar aan Land, ik pak tcrftondmyn biezen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Nou, het geluk diende me bezonder, want het begon hc* feite Vriezen,

Zo dat ik van ’t Schip, over ’t Ys myn voetpat nam, NaWykopZee, daar ik behoude te Lande kwam ,

En de alder eerite die ik daar zag, waar een VilTer, die^^ boven op het Duyn , inzynbroekteknooycn.

Ik geloof hy Luyze zogt

hy Zingt.

¦ Ije t wee eerfie plooijen,

Daar hy x,ijn hand in flak.

Daar vond hy zvel een vijf-en-twintig Vloolye,

Dien hy aitemaal de boenen brak,

Ook vond hy nog een Luis,

Die waar grooter als een Muis,

Hy gaf x,e aan zijn Kat,

Die hem voor een Rot opvrat.

hy Spreekt.

Nou denke de Heere ligt wat drommelfeloogen is dat ? Want ik kan het aan je ooge Hen,dog daar is niet aannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Ik heb zo ceye gezeyd,dat een loge zpmtyds een goeje

-ocr page 19-

Kaatner (pel. ,

Wenge ih de zak, is dat niet waarMusjcws ?

'er iemand onder je alle, die verzien is met de. beurs?

^0 pas 'er ep, want ik weet ze wonder wel te fnuytcsi Zingti

Kumt uyt termuyten,

Liefje naar buiten ,

Vaar ho(^d men de Voogle fiieyte».

hy Spreekt.

te Wyk op Z,ee, beet men een Hond in de kuyten I ^0 dat ik by me zoole in geen vier daage loope kon,nbsp;ik had niet in me zak, als noch een Luykfe Dukaton inbsp;l^og evenwel kouragic, ik ging by een Viffer logeren,

•^aar zou ik een Daalder in de week, voor Ectcn en Slaapö . verteeren,

^aar ik had ’er pas drie daage geweeft, of ik was alverzeyd, is te zeggen ik had me verlooft aan een jonge Meyd,nbsp;zo zot naar royn waar, als Prokris tot haat uytgeleczeö*nbsp;daar op zong ik. hy Zingt,

ZoH het Minne fchande vjeez.en?

Ats 't in deugd en eer bejlaati hy Spreekt.

¦ Neen beget, want riep ik myn hondje, zóriepiymy» toeverlaat,

“loet! wat waar ik bars, ja ’k meende dat myn gat een Kaf-, dinaal was, nbsp;nbsp;nbsp;.

Maar wey nig wift dat Meysje, dat ik ook zo drommels kaj^

V. nbsp;nbsp;nbsp;,

j^ou. dat liep zo heen, tot dén dag dat me trouwe zou, jrOe leende diegoejé floof een Jak van haar buurvrou,

“f-ik kreeg een oude vaale Rok aan me gat, van een Vent gt; diedaafWoor.de;

K og wy ginge na de Kerk, doen wv t’hüvs kwamn

^*ikleek wel een Rogftekker van Waaid doen ikmyvM'j (^toonden,

en wiere een Paar, ,

ry t’hüyskwamme, waerder ook een Ketel möt Q fchoone vVyker fcharre klaar,nbsp;j^^ok twae Konynen , aan een verroeflc Dege gebfaadcn ,nbsp;^^aar nu geefik de Mesjeurs eens te raaden inbsp;^y*t men dronk ? hoe Ipreekt’er niemand niet?nbsp;y dronke van dat goet dat mea te Amllsïdaia Roöfégtaf»nbsp;icbiet,,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Binbsp;nbsp;nbsp;nbsp;%

-ocr page 20-

10 De Zingende K R A A M E R,

Er dat waar by den houten Duy vel ons Bruylofs Banket; Zo dat ik wel mogt Zingen.

%

Etn fttjt Raapen,

En daar meê [laapen,

Want ivy pnge veert na Red.

hy fprtekt.

En wat me daar zamen uytvoerde, dat behoef ik niet f* fnakkcB,

Dat Haat genoegzaam bekend in de Chineefe Almanakke» Maar ik had in’i kort een walg van al die vreugt, en Zonfr

hy Zingt,

é Zoete Jeugd,

Het zijn maar x.oete dingen,

Hit ent een korte vreugd,

Zuy x.uya, op moet zingen,

Koop zoete koek,

idangle, en Razyne, kotp zotte koek.

hy Spreekt.

Wanteefeen Jaartencynde was, had ik al een Jongend»* moeft in de Broek,

Doen waard holdcrdebol, om Luyers, en Pislappe te koF^' IklietWykop Zee myn krent zien, en ging na Haatlegt;*nbsp;loopen.

Daar woonde een Nigt van me, daar kreeg ik tien daag* Logimend,

Wel hede fprak zy tege myn, gy bent nu een andere Vent, Als toen ik u voor negejaare zag Neefnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

Dat's waar Nigt, (antwoorde ik haar) dog zy trok aan keerde lyntje,

Want zy meende dat ik van myn Ouders daar om een P'r ficrtje kwam,

Kpmzyfe, wiljemeê, het is Kermis te Sparrendam*

Ja, antwottfdenikhaar, enwyrtondenietlangtefaaze,

Maar ginge na de Kermis, en fptongen met de Sparrendan»' mer baaien,

Eens deftig in de bogt, en ik toonde dat ik meê een aardig

-ocr page 21-

Kaamer fpel. nbsp;nbsp;nbsp;ti

Ay ffretkt,

'Jog s'avonts, doen raakten tk in een groot gevaar,

moogen de Heercn vraagen, hoe Krijpijn, wierd gf doorje bakhuys gefneeden ?

^een dat kunt gy wel beter zien, hoor ik zal u alles ontleden, Het ging met myn, ajs met die Man, dje wel een Kruywaa-|en van doen had,nbsp;anders.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;by Zingt.

Ben ik nu dronken, of ben ik nu zat, ten ik nu dronken, of ben ik nu zat,

Ben ik nu dronken,

Of ben ik befchonken,

Ben ik nu [chief, of waggel ik wat.

by [preekt,

^ant ik bruyde fo plomp vcrlore van den Dyk.met snya gat '^an boven neer in 't Y, dog ik ging terilond aan 't fchreeu-y wen,

fo dat de Boeren, aan kwamme loopen als jonge Leeuwen, ^0 trokken myn by Armen, en Beenen weer op het Land,nbsp;Ikmoet’ernogomlagghcn; daarkwaïh een Besje dicnbsp;Vroeg waar is den brand i

og Moertje! antwoorden myn Njgt, daar is geen 1/rand g»-. roepen,

I yat is goet riep de ouwe (loof, en zy begon te poepen,

I nbsp;nbsp;nbsp;ik meende dat Jupyn weer met de Reufc in Bataljc was,

j r y raakte in de Kroeg, en daar kreeg ik voort een glas,

] oet vandargoet, ey ! hoe zal ik het nu beduyen, pcn zet het wel op Lepelbladen, enopand’reKruycn,

1 ^'herwas. nbsp;nbsp;nbsp;by zingt.

! ó ! Goeje drank, der dranken,

Gebrouwe voor de Kranken,

' ht koeling van haar pijn.

hy [preekt.

waar Spiritus Jinipri, ó neen, ik wil zegge, BrandewyuJ jj'daarlapteik voort een glas van in me darmen,

, nbsp;nbsp;nbsp;ging my weder van het hooft tot aan de teenen verwar»

*ar op dat ik zong. nbsp;nbsp;nbsp;hy zingt.

weer aan het Kermis houden, mt ttog is verzien van Geld,

. ' nbsp;nbsp;nbsp;B 3

-ocr page 22-

5iz De Zingende K R A A M E R, hy Jpreekt.

WantdeBoerentotkleyneJongens, yder was een HeW» Enmendanftcnaarde Vccdel, van al wat roe haalt kanb®quot;nbsp;denken,

Van malle Symen, cnvan ikxaljeeens wenken ,

De Bootermark, de Haarlemmerdyk en van je zufter ü* dolle Hoer,

Dorateetje, deMoffele, Wilhelmus, en de groene Boer gt; Ook van ’t Juffertje, de Fransfe my, de Krand.ook Klarinde»nbsp;Ik danfte onder de Boere, als malle Jan onder de blinden gt;nbsp;Daar zat’er een, die had zyn Mes opgehangen, voor d®nbsp;geen die Snyen wou,

Daar zat ’et weder een,die htagt Kalven te Mark zonder to j^* Of anders gezyd, hy belpoog hem van htt hooft, tot aan d®nbsp;voeten,

Daar lag’er een op de vloer, met zyn Neus in deftront' vrocten,

Jafchopten, en vloekten, alsof hy een uytzinden waar, Knarltcn pp zyn tanden, en trok zig zelve by het Hairjnbsp;tWaaromiklagten, en Zong.

hy Zingt.

Bronkaurs z,ijn gelijk de Beeflen,

.Als men hier hefchouwe kan ,

Otk vind m^n veel kwaje geejïe»,

Als de Wijn is in de Man.

hy [preekt.

Ep ZO als ik dat gezongen had, gooyden een Boer roet^^ Tinne kan,

Mynnadekop, dat hy door de ruyte vloog in’t water»

Jkfloeg een paar blikken op, en vroeg, is dat op myn ?

round flomfrater? nbsp;nbsp;nbsp;.1,

Dog hy zweeg (lil, en dat duurde tot A'uroor haar gril Poort oni floot,

Doen waar’trepje, fcheerje, Ja alles fcheen weldood» Wy betaalden ook ons gelag en gingen na huy s toenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;J,,

jMaar onderweeg hoorden ik nog eenigen van die Spait dammer Baazen,

Die al vroolyk zongen, hy Zingt.

Doen ik laafi te Sparrendar», te Kermis hadgeweeft gt;

En Z.OU naar'hms toe varen, ontmoeten mijn een Geejt 1

¦ nbsp;nbsp;nbsp;x,e dronken,hy x,e droukenihy x,e dronken,als epn boel •_

-ocr page 23-

' nbsp;nbsp;nbsp;Kaamer fpe!,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ly

hy Sfreekt.

‘k dagt mannen gj’ liegt het niet, want zy waare meeft Alle zo vol Wyn , als een ey v®l zuyve) kan weezen,

Wel nbsp;nbsp;nbsp;vroeg me Nigje, hcbjc wel ooyt van zo een

Kermis gcleezen ?

gaf haar tot antwoort; gut het ging'er tabak,

I Want vrinderegtuytgezyt, ik pillen die zoete floof maar wat in haar zak,

En bleef nog twee dagen by haar om dankje te bewyzen,

' En doe ging ik KriJ^ijn, van Haarlem na Amfterdain toe reyzen,

En daar op zong ik. nbsp;nbsp;nbsp;hy zingt.

Xtat gaat na Amfterdam,

Dat eerjl -van Vijfchers kwam,

Maar na een Kooffiad,

En een loopftad, nbsp;nbsp;nbsp;hy Jpreekt.

uogdaar viel voor my niet veel te koope, want myn beurs W'as drommels plat,

En een die daar geen Gclt heeft, weet zeer weynig te kreaa ken,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hy zingt.

Revelje voas, een fckraale keuken, j , Revelje veas; ik had geen fplind.

hy Spreekt.

. ^kleefdeby me keel wel sier dagen van de wind,

; nbsp;nbsp;nbsp;Dagt ik, hét is beeter te fteelcn als te branden,

¦ En liep by een Bikker, daar kreeg ik een regel Wittebrood . in myn handen,

‘k fpeelde broek hem, want het is voor een Man,

Die een g'oote honger heeft en geen duyts bol betaalc kan ,

I Miarzy riepen voort hou den dief,en tor myn ongelukken, Psar kwamen twee Liiyfevangers, twee oude krukken,

' Wv. liep ik in de Mond , zodat ik ó wat fpyt;

J'lyk de grootlle fchelm dadelyk wierdna de Boejegeleyd, An dat ik'doe wei mogt zingen.

hy zingt.

t'Sniorgens •vroeg als 't was fckoon dag ,

Hoort toe men aaltje verklaaren,

! Zy bonden myn by me Armen vaft , ,

En myn Hertje •viel myn zo fwaarea,

Zy lyden myn door de Stad,

ds Burgers fopte my wat. B 4 '

-ocr page 24-

De Zingende KRAAM ER,

hy/preekt.

Ook hoorden ik, dat ’er veele riepe: dat lykt een olyke pi*'» (4ou, ik dan in de Boeye Komende, waar *t krek verhoef'nbsp;dag, 10 dat ik niet behoefde te wagten,

Daar kreeg ik daad’lykmynVonnes, om veertien dagen» en veertien nagten,

|n’t Rafphuys te xitten, en te fpeelcp met de Zaag,

Maar ik gooy de de heelen peeskit in ’t rumoer, want ik drommels traag;

pog het ging met myn, hy Zingt,

Zy hragte myn in een Eysre klamp,

Wie duivel zett haar bedanken,

En op de plaats, daar ftaat een Paal,

Van dikhout, x.aag me de planken,

,Al heb ik dat ongeluk eens gehad,

Pin ben ik een Burger van de Stad,

Nog een keer,

Jiy dan •word ik wel een Raads Heer, hy Spreekt.

Maar fteele dat doen ik me leven niet weer,

Nou, ik zat dan veertien dagen opgefloten by de boeven gt; Daar ik me by me keel, nog om moet bedroeven,

Want alle dage was meed onze Spys,

Karremelk met Gort, ofBoonen metPaardevlys, , En’t waar al werk, voor die, en die, ofgy krygruwbafnbsp;vol flaagen,

6! Hetisnietomtezeggen, watikalmoeftvcrdragcnf Dan waaren der die tongen her Lietje van ag wat een kfdj •nbsp;Pn weer andere die lolde. hy Zingt.

Had ik myn Mesje gehouden thuis,

]k had gedaan gelyk de Vroomen ,

Nu moet ik zitten in het Rafphuis,

Wie ¦weet wanneer ik ’er uit zal komen è Nu moet ik Zaagen, Schier alle dagen,

Van dat rooje Brefilitnhout,

Om dat ik niet zal worden kout,

hy/preekt. nbsp;nbsp;nbsp;.•

Jkdagtwelduyfendmaal, ag ! hy is ongelukkig getrou Die hier zo een vyftig Jaar in deze kit moet plakken,nbsp;yoormy, ik wou liever Pluymgraaf weien,nbsp;lep Mogol Iyn fcheythuys tf rackcp inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;k ®

-ocr page 25-

Kaamer fpcl. nbsp;nbsp;nbsp;35

DogditoTcrgeflaagen, myn tyd raakten haaft om J Ên ik trok na myn Ouders,daar was ik drommels weUckom*nbsp;Want zodra als myn Vaar mciag, zo ging hy na boOTc»nbsp;loopen,

t^aar lag nog van ouds. een end touw met knoopcn,

Dat kreeg hy voor den dag, dog eer by beneden was,

'^o had ik me al verftooken in myn Besjes Kleerc kas,

ËD myn Moeder bad voor me, zo lang tot myn Vaar hem liet bewegen,

Maar s’avonds, hadden om myneat wil wel twintig Boerea groote rulie gekreegen,

Wantdeneenriepikwed, Kntspruisalweert’huys, Datzyn loogens riep den aar, enbruydeelkandervoot ’tnbsp;bakhuys,

Eb dat liep zo hoog, door woorden, en weer woorden, Datze op elkander fehooten, en doen dat de Boeren aan denbsp;hand van l,eyden hoorden,

Die meenden dat den Sweet, met den Deen, op het Leyd* ze Meertje in Batalje waar,

Ik ging voor de deur, en zag hoe de Boere met elkaar, Wakker fchermutzeerden, waar op ik riep; zoetManneanbsp;zydtevrceden.

Maar daar waaren by me keel ai zes Boerea door hua bak* hais gefnepden,

2.0 dat ik aan 't lollen ging. hy Zingt,

Wellekotn «1 uit den firyd, ioere 'jongens trotze Helde»,

Die elkander braaf hefcheid,

En door Neus en Ooren fneid, hy /preekt,

Maar ik had nauw’lyks defe reeden gezyd ,

Ofze kwamen al den bruyin onshnys te vallen En begonnen braaf met zyn Exfclenfic te mallen,

En dat duurden,en weer duurden,tot omtrent midder nag^j Want zoals de laatflcn onze deur uyt ging, riep den Rztel-wagt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hy Zingt,

Meisje met jt blanke billen,

ZoHt gy wel een Ratelwagt willen ?

Een Ratelwagt met zyn dicke unbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Tijvaalef mre» (laat de Kiek.

B S

-ocr page 26-

De Zingende KR A AMER,

hy Spreekt.

Ik lag myn hooft een weynig daar geen Wagens en reeden» Maar ik kon niet flaapen-, want dan dagt ik om ’t geen ik ii*nbsp;’t Rafphuys had geleeden,

Dan dagcik weei', om myn Here Wyfje tot Wyk op Zee, En dan weer hoe dat de eene Boer, den ander door zy®nbsp;Bakhuysfnee,

Dan hoe dat ik in Luyleckerland een dood Paart zag hollen t Dog s’morgens doen raakten ik aan'’tflaapen en begpnalnbsp;droomend te lollen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hy zingt.

Laat' myn Wyf ep Zeefe Tryntje,

quot;quot; nbsp;nbsp;nbsp;Luflig fpeelen, dou, dou dyntje,

jk ben nn hier,

En verwagt een aar plyfter, hy Spreekt.

Hoewel ik bleef niet langer als een dag of vier,

Want myn Vaat die deed gelladig niet als knorren ,

Ik dagt laat de Vent voor Sunt Jutmus lopen met alzy* morren,

EndaarmetrokikvanAinflerveen, naAmfterdam zoras als ik kon.

En daar verhuurden ik myn voor knegt.in de rcyzendeZoni OpdeZeedyk, haa, doen waar ik alle dagen by de vreugtnbsp;en by de mooje Meyden,

Daar ik mè by me keel wel duyzend maal om verbleyden, En wat ik daar al zag, dat is de vrinden ligt wel bekent,

Het ging ¦'er als bet altyd op dieplaatze gaat, zoene en zabbc ZOnd?r ent,

Dan zag ik eeos, hoe dat men de Jonkers van de huyg ligten* Dan hoédat me twee voor een fchreef, en dan hoe dat n.enbsp;Nigren,

Als zo een fwerm Bycn vlooge, als ’er iraand in kwam. Dan zag ik w'cer, hoe Marszyn Venus in de Armen nam«nbsp;En dicklateerde elkander den Oorlog, of ik v/il zeggen,nbsp;Velje Piek op de Poort, dog dit alles uyt te leggen,

Is onnodig, want alles paft juytt niet gezyd,

En in die verbruydc Kit woonden ik wel drie Jaar tyd,

Jaik wierdeenKneeveldie hem wonder opzyn Mesdorft vertrouwen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Ook leerden ik vcel deunen daar ik dit nog van heb om' houwen ¦ -..... ^

-ocr page 27-

Kaamer fpel. nbsp;nbsp;nbsp;%i

h’y zingt,

•Kom binnen myn Heer,

Za zetje wat neer ,

Zy roepen en winken ?

Wat luft u te drinken ?

Men zal het u fchenken,

Naar u begeer. hy Spreekt.

Ja’t was maar tap, fchenkvol, fuypuyt, hierismeer, Dan een glaasje voor me Nigt, en dan een voor de Mufe-kanten,

Als ik’er nog om denk.daar qnamen eens fes ligten kwanten. Die meenden een vlugge,zoet;ik meen een Kreup’le Waardnbsp;te flaan,

Maar onze Hofpes kwamfe voort agter’t gat met een WaW vis Kraan,

En ik had een Stok, omtrent zo dik, als me Armen,

’tWaarrompomp, dendeuruyt, oglaasjc, ogharmen, O ver hals over kop , dadely k in de handen van den Frank,nbsp;En zo naar de Kortegaard, vol getier, en gejank,

Bloet! wat waar ik bars,doen al dat gooregoet was gevangen. Ik wou dien tyd wel voor beul gefpeult hebben, om al di«nbsp;Ligtmiffen op te hangen,

En daar op zong ik. hy zingt.

Hy doet kwaiyk die by nagt,

Gaat de dolle Pype Jielien,

Haar een trotfe Raatelwagt,

Loerd op zulke fnoo Cefellen.

hy fpreekt.

Want het is onmoogclyk om zig tegen de keutel Franken ia ’t geweer te ftcllen.

Dog dit overgeüaagcn, doen ik daar drie Jaar had gewoond , Hadik eenfehoonen ftuyver Geit te goet, maar ik wierdnbsp;beloond,

Met twee nieten,in een boomcloofcn mand,of anders VrinT. den,

De Waard, en de Waardin die waren niet te vinden,

De Hel die was bankrot, en de Duyvels op een hond,

Og! wat waar ik droevig, ja zou me zelve haalt tot ilrondj ^.¦oct, ik meen tot water gehuylt hebben, om zulke dingen,nbsp;dat ’er voor myu niet was, ajs het Lied vaa den Snottolfnbsp;telingen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;q£

-ocr page 28-

jS De Zingende K R A AME R,

Of ïB^ers. nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;h'j zingt.

Wy z.ynd$r Duivtls meé gebrmd ,

6 SeldermeAt / wat raait ?

Waar ik of ’t Schip Sint Rynout uit,

3!gt;an megt het nog gttn kwaat,

Maar nu it 't met myn uit bylo ,

Ik fcheyter voor in folio,

Wat raat, b zeld’rement! wat raat i Wie tiet hoe 't eind nog gaat /nbsp;hy fpreekt.

Ik trok na Befgeii op zolder, en daar wierd ik Soldaat,

Óm voor agtenmifitig ftüyvcrs in de weck myn Lceven t# wagen,

En ik had by me keel nog nooyt een Mosquet op my* Schouwer gedraagen,

Wel wat waar ik fors, en riep niet anders, als van dootflaaa» En dan zong ik. , hy zingt.

Ik ben al naar den Kryg gegaan,

’k Hing den Degen al aan me z.y.

hy fpreekt.

Eerft waar ik onderbet voet volk, en daar na onder de Ruy* tery,

En myn Kapiteyn was genaamt Waaghals, een van de dap' perfte Helden,

Blaar ik was een van die Mannen, dieme het voorften in’* lopen telden,

Dog als wy beraamde om met elkander, hier of daar Den Boer te plund’rc, dan was ik altyd klaar,

Want daar iets te befcharen is, moet men niet loy op wezen» Kreygt men een paar blaauwe ooge, met ec* dikke NcKnbsp;daar moet Soldaaijc niet voor vreezen,

Maar'.fpcelen, nbsp;nbsp;nbsp;hy zingt.

Hy , Boere Jongens geef ons knap ,

Eer dat ik u tot hufpot kap,

Geeft Spek , geef Vlees, wy meetett ons vervarpn, hy fpreekt.

Bloetwy vonden zomiyds meé al drel’gc marflen,

Die met Schoppen, Hooyvorken, en and’re Bocrentoif» Ons braaf te keer kwamen, 4og wy ligten ’cr al meeniS

‘ yandckuyg, quot;

-ocr page 29-

K»amer fpcl. nbsp;nbsp;nbsp;af

Hier een Ham •£twintig, daar ctn Word of hondert,

En dan; Schiet met alle Man door de glaafen dat het dondert,' Enkwamtncr ons een agter 't gat, dan waft hak, fteek,nbsp;bruyd hem in de floot,nbsp;l*oef, pef, paf, fchictdoot, fchietdoot,

En dan weer na ’t Regiment, met al de befchaarde broeken i Om braaf t€ roemen, koe dat men wift te rooven, en tenbsp;Knocken,

En was’erimandonder oas, die wat ongeluckig onthaalt waar,

öicbruydc voortnadcMeefterom een plyfter, want die Man was altyd klaar,

Ook raakten wy eens in Battalje, dat zon ik haaft vergceten, Oaar wierd ik van een oude Soldaat myn Neus af gebecten,nbsp;Maar nu zullen de Musjeurs ligt denken, hoe Xrijfy» gfnbsp;hebt ’et een ?

Dat moeft myn hoopen, ik maakten voort weer een and’re van Kaik en Steen,

Ha! konnen de Jonkertjes die op een verkeerde haaven gcgt; weeft hebben, haar zelven ook zo geneezen,

Han zou de Meetier in de vergulden Engel maar een Kaalis weezen,

Met al zyn briefes, dien hy om laat brengen van den een, of den ander, die geen koft winning heeft,nbsp;hy Zingti

Et» die zig in het vuur begeeft,

Meet veer vUtn, mg vonken fehreemeni hy ffreekt.

Èat is te zeggen, die op party loopt, moet Klop hebbea, of Klop geven, al zou 'er geen iap van te regte komen,nbsp;öog dit weer overgeflaagen, doen ik drie weken in ’t Legernbsp;hadgeweeft, wierd ik Tamboer,

^utikkonzomooy, zou, dou, don.

Hy Zingt.

Piek, en Roer, Op je Scheer,

Keertje flegts, Slinu, en Regts f Strydin’tVtid, AU een moedig Hel^nbsp;hy/preekt.

JJSar ot ik Tamboer was, ik waar altyd verleegen om Geld, ik raakte tot Venio in 't Carnizocn met nog vyf hon-dsrt Mannen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sn

-ocr page 30-

5© De Zingende KR A AM ER,

Kn daar ging ik uytVryen naar een Meyd die was al twelt;* maal uytgebannen,

Ja tweemaal, watdunkje, is het niet een braven naam?

En zy ;waar tot myn zo geneegen, als Thisbe totPyiaain, ZodatzedagelykszoDg. hy Zingt.

Moeder ik toil een Tamboer hebben ,

Een Tamboer die is goet,

Hy doet,

9ver dag (laat hy 'er alarm, s’Nagts al in myn arm.

Het fchaat nix.

hy Spreekt,

Nu mogen de Heeren zeggen dat deuntje kan deKramer DSfs waar, dog ik heb nog geen een lietje gezongen,nbsp;Ofikhebfein me Mars, voorouden, enjongen.

Nou dat’s tot daar aan toe, ik zal daad’lyk van fluk, tot fluk» Alles op noteren , want ik ben beget geen Kruk,

Die by Itucken en broeken, zyn avontuur op wil zingen, hy Zingt,

Alderhande raare din^n,

Heb ik in myn Googeltas.

hy Spreekt.

En om dat die Meyd tot myn zo geneegen was,

Waar ik wonder in me fchtk, om by haat de vryen flemp tC houwen,

Maar na verloop van eenjaar, zo praten zy van T rouwen« Want vrinden regt uyt, wy hadden elkander wat te ninbsp;geweeft,

Ik riep: praat gy van Trouwen? rytje de drommel, of maaltje de geeft.

Ik ben al getrouwt tot Wyk op Zee, voor vier jaa? geleden, Daar begondze, jou Eerdief, jou Egtbreeker, ikzaljeon'nbsp;der myn voeten treeden,

En zo vloogze myn in’t Hair, alsofzcmynzoleevendij vrecten wou,

Ik ftak weer myn handen uyt,en dogt wat geef ik om jou, Maar haar moer, die floeg me meteen krukzo dtomnic»nbsp;tegen myn Scheenen,

Dat het niet anders waar, alsofikbymeBecnen,

Had laten ftuckent bruyen van Meefter Hans,

Bog op li*t laaft» dpe kreeg ik een wynig kans,

-ocr page 31-

Kaamer fpel. nbsp;nbsp;nbsp;51

Want het oucle Wyf fchopten ik in't Vuur j vermits het een oolyk Swyn was,

Kn de Meid floot ik in’t Turfhok, en toonden wat voor een Vent dat KtiispïNwas,

: Maar SuntRobberd! wat maakte die twe Vrouluy een getier,

! ^o dat ik de deur uy t liep en zong.

hy Zingt.

'Tgt;at VJtmr een fuuier ,

Wie draely zen dat denkeni Ih zal haar by de» wenken ,

En ik trek van hier.

hy Spreekt,

Ik differteerde, en vond op de Mokerhy een Savoyartmct een Lier,

öie daar geruft op zyn Bakboors oor lag te luymen,

Ik dagt wel aan , nu moet ik hier geen tydverzuymeB,

Ên ik natn knaphandig de Lier, en bond die op me zy,

Ên daar me trok ik heen, en lied den armen duy vel op de Mookerhy,

Wie weet hoe bedroeft dat hy wel heeft ftaan keyken, öat een ander zo onverwagt met zyn kottwinniag was gaannbsp;ftreyken,

Wat heeft hy wel gcdcabelt en geboegerd, als een uy tzinde gek,

fJog V at bruyd dat myn, ik liep by de Boeren, en klopte» dan aan een deur, en dan weer aen een Hek,

Èn riep:a,mak eens fpeel voor de duut.ef de ftukje Brootcn, k'n zo kwam ik al aan de koft, ook fpeelden ik de nooten ,nbsp;^Iso'fikalmeleven, by eeuMufekant wasopgcvoct,

; Ën raad eens, waar ik al heen trok met dit waale poppe goet? Ik bruyde de Trekvaart langs, die van de Blinkert loopt totnbsp;aan Ooftinje. hy zingt.

Voor weynig geld daar vinje, d’Alder Kojlelykfie Thee.

¦ nbsp;nbsp;nbsp;hyjpreekt.

^ Waar beter op zyn voete daar na toe gewandelt, als te fwcrve by de Zee,

in Ooftinje zynde, vond ik myn Maat daar ik 10 ave* K .van heb gefprooken,

! ^lt;2 zat buyten de Nupoort, by twee Muftifc, Cf» pyp Va«^

: ^erlandfc Tabak te rooken, nbsp;nbsp;nbsp;9®^

-ocr page 32-

3t De Zingende K R A A M E R, nbsp;nbsp;nbsp;^

Ook hoorden ik dat eene van die Matredes dit vitrtjc »OBg.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hy zingt.

Buiten 'Batavia,

Ging ik me eens vermeiden t

Buitett Butavia,

niet ver van Jakketra;

Vaar vend ik, ó wat vreugt I Een Mujliesje wel befneeden.

kj [preekt.

Bogïo'alszy wyniag, zo floot zyhaarenreeden,

Ea ik ging zoetjes verby, en hiel me als of ik myn Maat ni** en kon,

Want hy waar zeer vêrandert, en verbrand van de Son,

Dog ik begon deze deun op myn Lier te dray en.

hy Zingt.

Moe ruifi ’er de Zee, hoe XaI het nog -Waye»,

Viva Vifloory nu ben ik te vreén, hy fpreekt.

MitbegonmynMaattefpieken, en ik luyfterdcn na zyö reên,

En hoorden dat hy vroeg, hoe beginnen hier ook al Savo' yaie met lieren te loöpen ?

Ik antwoorden epzyn Waals, a ja, dattemoeft my oope)*''

Wel Waaltje riep hy doen weder, ipeel eeni van ’t Varke** tonder Sog,

. Ik antwoorden als het jou believen :s Jillis zonder bedrog ?

Hoe fprak hy wederom, Waal kamt gy me naam, ikri®? dat is zeekcr,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Ik ben Krispyn , die te Amflervcen woonden in do verg®' deBleeker.

Ha doen was ’t voort beftemaat Ksispyn , welkom hier,

Maar zyn alder cerfte vraag waar, hoe honker komje aaH die Lier ?

Hoe dat ik aan de Lier kom, fprak ik, die heb ik ia Savoy® Laten maaken,

©m dat ik anders geen kans ragom eeiplykaandekoft ** raaken.

Wel vroeg hy doen wedey, benje dan van Savoye tot hw aan Batavia over land gegaan ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. .-i

Jk antwoorden, ja in negen dagen, dog ik heb wcyntg®

^

-ocr page 33-

Kaamer fpe!.'

F.h daar meé nam hy zyn affcheyd van die twee lieve Susjes, Ijüt wat wierd ik groen, want het waar niet als kusjes,kusjes,nbsp;öat dit jonge goet op elkander gaf.

En daar op zong ik, hy Zingt.

Laat af, laat af,

T)it dommineeren En fmeeren;

'Brengt ons in 't naren Graf,

Schoon jy de Min, ploegt naar u zifi Gy zult het in het yud hezuuren,

De Min , de Min ,

Heeft raaren kuuren, ftotkt -vuuren,

En fiore njcel rampen in.

fy fpreekt.

Zö dat niet waar isMusjeurs.feg vry dat ik een loogenaar hinj Want een die Ooftinje te veel met de Vrotitvluy in de Bogtnbsp;wil fpringen,

Die mag of zal wel haaft dit lietje zingen.

hy zingt. nbsp;nbsp;nbsp;:

Ik heh myn Geitje door gehragt,

Met Meysjes van plyzier,

Maar nu zo word ik uytgelagt,

Dat komt al van de [wier.

hy fpreekt.

Ik en myn Maat dronken op elkanders gezontheyt een vies 7.uykerBier,

Want Wyn, mogt’er by me zooien niet op over fchieten ; En wie zou zes Schellingen geven, voor een' Botelje die nietnbsp;beter waard is, als om in de Goot te gieten.

En zo leefden ik op myn Maats genaden, wel een week of .tien,

Maar doen moft ik 2rms Krifpyn op een goet heen komen zien,

Want myn Maat ging op een Togt om Nooten, en Nag’Ieq te haaien ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hy Zingt.

Mg ! doen raakten ik aan ’t dwaalen,

' Zonder Geit myn Ryn Kompas,

- nbsp;nbsp;nbsp;hy fpreekt.

myn buyk meende altemet, dat myn keel gehangen wasj Door dien ik veel honger Jeet, want myn Lier hadik gaannbsp;verkoopen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Cnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Aag

-ocr page 34-

34 I5e Zinfjende K R A A M E R,

Q

0

I

Al

Aaneen Schaapharder, die zou’erme agter zyn Schaa* pen loopen,

Dog evenwel boncouragie, ik nam de Poft waagen waar, Die van Ooftinje na Mufcovie reed, met Neteldoek totnbsp;Daflen voor den grooten Zaar,

Ook Sits tot nagt Japonnen, voor hem, en al zyn vrinden» Maar onderweeg waar een Tolhek, daar was de dromrne'nbsp;te binden,

Want den Waagen Reed door, en myn hieldefe vaft,

Geeft Geit riep de Vent, zo niet ik legje deze ftok omje hals en baft,

Of ik ftuurje myn Bulhond op ’t Lyf en laVtje vernielen,

Ik begon te fchreyen.en ging in ’t Waagenfpoor neder knie' len.

En riep, ó! myn lieve Mannetje, ik heb geen eenen duyt» Ja ik fchudden ook voor zyn Oogen al myn zacken uyt,nbsp;Loop dan heen fprak de vent, en ik meenden de VVaagennbsp;weertekreygen.

Maar die was al uyt me gezigt, fchoon ik liep dat ik wel ett* uurnamynaamflondteheygen,

Dog al heygende begon ik deze dreun.

h’j zingt.

of ik ZMgt of ik kreun ,

Het is om met,

Want de Waagen is op een hond,

En de Voerman voor den drommel,

Snelder, Rehelder, Jirre, Jirre, fut,

En de Voerman voor den drommel,

' nbsp;nbsp;nbsp;hy fpretkt.

Ik dagt wel duyzendmaal, ag! zat ik nog in ’t Leger en fp£C*' den op myn Trommel,

Want ik waar heel droevig; gelyk een yder wel denken kan» Dog ik zag een hoogen Tooren, daar liep ik rcgelregt op an»nbsp;Ja ik dagt dat zal gewis dien Koop’ren Tooren weezen,nbsp;Daar Danaë van haar Vader ópgeflaoten was voor deezen,nbsp;En daar Jupyn als een Goude reegen, heel liftig in kwam,nbsp;Dan dagt ik weer dat het de Wefter Tooren was hier te Am*nbsp;fterdam,

En zo liep ik al pynzende, dat ik niet will waar ik zou geraa-ken,

-ocr page 35-

, nbsp;nbsp;nbsp;Kaamer fpel.

^aars’avonds vond ik een hout huysje, waar in een ouder ”V ent, by een Lantaarentje Klompen zat te maaken,

1 quot;Oon 1 wat wierd ik bang want ik meenden dat ik aan het ! Too verhol van Circe waar,

Tlfvoor’tminftdagtik, hier kom ik by een oudcMoorde-

' *

’’ant zyn Knevels groeyde ellt wel een fpan verby zyii V Ooren,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

^ zyn Baard geloof ik waar in geen vy ftig Jaai gefchoorcn yog ik hiel me zo doutmoedig als ik maar kon,

*^0 begon te zingen. hj Zinp,

Zat Tiiogems in een Ton,

Als een Munnik in zijn Kluysje.

, nbsp;nbsp;nbsp;hy fprèekt.

^aar zo als ik dit gezongen had, quam den oude uyt Zyn fc iiuysje,

ligten met zyn Lantaarentje voor uyt, want het was ’et j V heei donker, en naar,

' al wat hy riep,dat W'as: anders niet als wie daar, wie daar?

trok myn ftoute fchoenen aan, en trad een wynig nader, ^öriep: ik ben een Man die verdoold is goeye Vader,

JJ^el vroeg hy doen weder, waarleyt ie Keys naar toe ? ‘«antwoorden, daar ’t ecvalmy ftuurd alw'aar’tnaBox-'nbsp;j tehoe,

'-oopdanregtuytriepdePaay, en floot zyn dcur.alsofik .. een Schavuyt was,

dat ik geloof, dat die oude Knevel met detv Kop gebruyt 1, '^as,

hy moeft te^n minften gezyd hebben, alsikregtuit ) liep, waar ik dan te Landen kwam,

‘'vloekten, enfcholthcmluitig, want ik waar drommeh

gram,


yög al myn tieren, enraazen, kon zeer weynig baaten i I dat ik heen ging, en heb dien cude Klompemaker VW-! ^ 'aten,

! daar op zong ik. hy Zingt.

B ! Knorre pot, ó! Greyzezot,

Die in dat fchot,

V leven nbsp;nbsp;nbsp;vee [ley ten

C Z nbsp;nbsp;nbsp;«

-ocr page 36-

11

11

De Zingende K R A A M E R,

Jk lag , ik lag, om zulk een gril,

Blyf vry 4lleen,

Ik kuyer heen,

Maak klompen' weejl tt 'vreen.

hy [preekt.

Ik gooyden tegen zyn Wooning met een grooten fieeni Om te hooren of hy niet iets tegen myn zou fnacken,nbsp;Maarhy hield hem ftil, zo dat ik zoetjes afging zacken»

En liep wel twee etmaal eer ik hiens, of mens gelyken En de alder eerftcn die ik vond, was een Boer die opnbsp;Land te flaapen lag,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

Ik waar nietluy, maar nbsp;nbsp;nbsp;voelden ofzyn zak wel gelarde^*'

was, nbsp;nbsp;nbsp;t

Dog ik vond niet als elf duyten, en een neusdoek diebr^*

, nbsp;nbsp;nbsp;met fnotbefmeert'was,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^

ó! Dagtik, Iaat dat den Armen duy vel maar houden i *'* heeft het wel van doen ,

En daarmee zo trapten ik hem eens heenen weer op Smoel met de pollevy van me Schoen ,

En ik begon te zingen , als een blinden vink zonder treur^^’ Wantikdagt van dezen Man zal myn wis onderrigting »nbsp;beuren,

Waar ik ben, want al dat d waaien ftond me veels te dief» hy Zingt.

.Al heeft een Ruyter groot plyjier,

By Trommelen , en Trompet,

En dr.=iagt een fluyer na de [wierp Op 't hooft een Hellenat,

Nog liever waar ik eenen Boer,

En lag gerujl op 't Land,

Als fleets te leven in Rumoer,

By Rooven, Moort en brand,

[preekt. nbsp;nbsp;nbsp;,

Mit ontwaakten hy,en floeg twee blieken op als eenOir*

En vroeg wat myn begeren was? ik antwoorden met bd denreeden,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;jk

Dat ik graag weeten wou, als ik oottwaard aanging wa dannatoegingtreeden!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_ .gp,

Ik kreeg tot antwoord, daar gaat gy naKonftantinop^‘ daar den Grooten Turk zyn Hof is.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Ik

-ocr page 37-

Kaamer IpeJ. nbsp;nbsp;nbsp;Jy

'^bedankten hem, want die reeden maakten my een wey-nigfris,

^ok zo had die zoeten, lieven Boer, niet geloogen,

^ani ik liep omtrent een uur, doen had ik die Plaats ai voor tnyn oogen,

Put! wat waar ik bly, doen ik daar de Poort in trad, wat zag ik daar Venten, met Sabels op haar gad ,

^an anderhalf el lang, en eens zo breet als hier de Befchuyt-backers Meffen, nbsp;nbsp;nbsp;hy Zingt,

En ik hoorden haar wel fwetz.en,

Maar ik Kon het niet verfiaan , hy [preekt.

y'dagto wee! hoe zal’t met myn nog gaan , uo ik geen Kruien Menfchen ontmoet die Dayts kunnennbsp;fpreeken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hy Zingt.

iiy / wat valt hier meer te freekett ,

Ik liep x.onder Kruys, of Munt.

hy [preekt.

^og t’savonds wierd my evenwel Herberg vergund, een Ryncgaard, dien ik al myn avontuur vertelden ,

^^le maakten ruynzyn Lyf-Knecht, zo dat ik hem overal , verzelden,

^aar na verloop van vier wecken, fpeeldcn ik een aardigen , tol.

'vanthyhadcenjongPaart opftal, daargingikmeéaanda . hol,

bruyden van Conllantinopelen , na Roomen, als of me . de Nicker agter 't gat waar,

daar veylden ik her Paart uyt, door dien ik het reyen al . zat waar,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,

^Ou ik raakten 't nog a! wel kwyd, want ik verkoft het aa»

V een Frans Capiteyn,

yoor honderd Hollandfe Guldens, en twee Kan Rinffewyn,

, doen waar ik een Man, trots Crefus, trots Alexander, at, ik dronk, en zong. hy Zihgt.

Ik Hollander,

Trots Brabander , s’Nagts op piraat,

V, Zeer Laat. nbsp;nbsp;nbsp;hy [preekt.

'kleefdenvan die honderd Gulden, niet als QCn ged'Acr-{ecrdcgSpldaat; ..... Pj- “ Maar

-ocr page 38-

gg nbsp;nbsp;nbsp;IJë Zingendenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_____,

Maar als ceii banjerHeer.dog het begon heel ras te mind'reni Want hier verteerden ik een Ducaat, daar een Ducaton»nbsp;enfrauldcalsde WittcbrootsKind’ren,

Hoewel ik bleef niet lang r e Room en, maar trok heel ras, NaParys, daar hoorden ik dat Koning Lodewyk ovcilee*nbsp;den was;

ó! Riep ik wel driemaal, is Koning Lodewyk de veertiende Ovcrleeden,

Dan lalhy niet meer met lynFuIpeMuylen , op het gebot' duurde Fapyttreeden,

En daar op zong ik de fpreuk van Solon, hy Zingt.

Hy , wat Menfch hoe R.ykcf groot, niemand gelukkig voor z-yn doot.

hy /preekt, -

,WantmenfchildcrdhetgeIuli, metzyn eene been opeen rondekloot,

En ’t is ook wel de waarheid, want een die heden zit'® praaien,

Lcit morgen neer geveld,die hoog vliegt raakt aan ’t dalen» Gelyklkaris, die metzyn vleugels zo hoog,

Dorft vliegen , dat Febus gram wierd, en hem wel Drom' mels bedroog,

iVermits zyn vlerken los gingen, en hy vrel plomp verloren» Over hals over kop in Zee, dog om niet in myn reden'®nbsp;fmooren,

Zo weet dat ik tot Parys ook niet lang bleef, hy Zingt,

'Maar lt;!; beef, maar ik keef.

Maar ik heef, maar ik beef.

hy /preekt, nbsp;nbsp;nbsp;. .

moogen de Heeren vraagen, hoe Ktifpyn beeft gy ¦' J Mesjeurs, en r heeft ook zyn reeden ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;l

Mits ik niet zonder beeven vethaalen kan wat ik doen n® geleedcn,

_Want voer eerft ging ik een Boffehagie door,van ruim tig mylen lang ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

Daar danften de Wolvenen Tygers, poot aan poot, “ ’’ elk op zyn rang.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„

jWat verder fat een Leeu, die krande aan een tas d'® nbsp;nbsp;nbsp;^

^enbepmgcwaaytwas,

-ocr page 39-

Kaamer fpel. nbsp;nbsp;nbsp;3p

Ja ’t «r»s ’er zo vol, als of ’t ’êr met dieren gezaaid was,

Ook ontmoeten ik een Draak, die was van kleur als een Papegay, en keek als of hy me vreeten wouw,

En ik fag een Slang, die wel zo lang waar, alsvan Onwer-kerk tot Abcouw,

0«g, doen'ikhallefweegen waar, fchootmedezc deun te te binnen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zAngt.

Onlangs gelee», ging ik hedrotft -van zinnen, door een bos je, daar't zoeenzaatmvas,nbsp;h’g Spreekt.

Ik bad menigmaal aan Diana de Jagt Godin om eenvryen

En zo ftelfJen ik myn cours naar Engeland, maar ’k verviel in handen van de Schotfe Rebellen ,nbsp;oenje een van de Wigle, rtep den Graaf van der Mar, dannbsp;fa! ikjedryvend ter neder vellen,

I^ecn, Heer Graafantwoorden ik heel beleeft, ik ben een Man, , '

Oic Jacob voor wettig Koning van Engeland, Schotland, enYrlandkan.

Ooet riep hy wederom, wilt dan met ons voor Jacob ulee-ven waagen,

dagt ik ! nu zien ik voor my een droeve Zon op daagen, ^ok vroegen zy my nog wel honderd maal of ik een Torrisnbsp;was, ik riep al; Jis, Jis,

Door dien ik wel witt dat dit woord op zyn Engels Ja ge-zeyd is.

Dok hoorden 'k een van deeze drollige Knevels zingen,

Wy zullen hem dwingen,

Met Snaphaans, en Klingen.

Ja dagt ik gy bent ’er een vent na, want hy waar zo ftyf, dat hy pas over een ftroocje kon fpringen ,nbsp;Dogdecerftenagtdebefte, namikmynGat in myn arm,nbsp;enikbruyde voort,

¦Als ofik gewed had, in een uur te loopen van de Wyk na Santpoort;

En zo quam ik in Engeland, en zag de Graven Kentmorre en Derwntwater, denKopafbruijen,

Dok zag ik den Pretendent zyn beelt op een Kruy wagend door dc Stad Kruyen,

C 4

-ocr page 40-

Maar het ftond my daar weynig aan, door dien ikmynly^ niccieker waar,

^Vant alle avonden atendeWigfe en de Torris, elkander in’t haar,

Den een die riep; Lang leeft Koning George, den ander riep: Lang moer Jacob leeven ,

En dat Klopte elkander met ftocken en Knuppels, dat’er al meenigdc olbleeven,

En lagen op de ftraat, half verzoopen in het bloet, go dat ik begon telingen. hy Zingt.

Karon houw maar goeje moet,

Hier werd uwe vra^t heel goet,

Kyk, hoe dat men in het honderd.

Hakt en /leekt en kerft en (laat.

' nbsp;nbsp;nbsp;hy Spreekt.

Ja, daar men lo hout klooft, weet men dat het op ec» Ipaander raapen ^aat,

En zo bleefik daar tot van de Winter, en lag al veel aardig^ Klugtenfpeelen,

Maar doen quam’er een Noortfe Boer met een Narre-fie® vol Eeke deelen,

Dien hy daar vetkofr, dog wy! hy lyn geld ontfing,

So maakten ik de Nar los, en rende als of ik om de Vroe' moer ging;

En bruyde de Noort Zee over, zonder dat ik bang was onr met myngatin’t Ysteraaken ,

En ik quam weer rot Schevcling, by Hcyn de Waard di® zyn verbrande Stal weer op liet maaken ,

Daar bleefik twee dagen , en verplakten de Nar, maarmlt;^* het Paart brullen ik heen ,

,Van Scheivclingep naarden Haag, en daar van na Leyden gt; en van Leyden na Amfterveen,

Gut! wat keek myn Vaar, ja; hy lloeg twee blieken. Gelyk Prometus, wanneer den Arend bezig was onihef'^nbsp;zyn Lever te pieken,

Dog hy onthaalden myn beter als dsen ik de eerden ihuysquam,

En ik had ook geen lull: om weer te Reyzen, want ik aleen weynigtam

geworden, door al de óngemaeken dien ik had geleden»

-ocr page 41-

gt;.aamer ipei. nbsp;nbsp;nbsp;41

Ilï ging by me Buurman, en verhaalden hem met reype ree-den,

Als dat ik zyn Zoon Jilles zonder bedrog in Oollinje gefpro-kenhad, nbsp;nbsp;nbsp;'

Bloet! daar wierd ik s’avonds onthaald met een Wilde Kat ^ Zoet ik wil zeggen, op een gebraaden Haas in de Veenennbsp;gevangen,

En denMan waar zeer verblyd,dat ik hem naveel verlangen,' Deze aangenamen tyding brogt.

h’j Zingt,

Maar ik z.ogt.

En ik Kogt,

Deze Kraamery.

hy Sfreekt,

OmeerlykaandeKofttegeraaken, en daarom heb ik van de Mey ,

Hier een Huys gehuurd, daardeHeerenmyn of me hond altyd kunnen vinden.

Maar nu rnyn Kraamery eens opgenoemt, zou dat wel quaat zyn vrinden!

Ik geloof van neen,want wyl ik rnyn avontuur heb verhaald. Zo heb ik rnet myn Mars maar wat in ’t hopdert gemaalt,

Zie daar nubegin ik, en ftaaballe and’re grillen.

hy zingt.

Hy, kooft'er niemand, Krijialyne brillen,

Foor blinde kippen die niet kunnen zien,

K om by me Kraam Want defaara,

Heeft mijn naam,

Klog nimmer uytgeblaazen na dat ik beraam»

Halletjes om de baarden mee te zireyve»,

Oly de Saffemyn by Flesjes vol,

Ook Gefpistrant.

Rond 1 vierkant,

Abondant,

Haaien, oogen, enkurejeuzekofijfeband,

Zantloapcrs om den tydte opzerveeren,

Kurketr ekkers van betfynfle [laai,

C 5 nbsp;nbsp;nbsp;Snuyf-

-ocr page 42-

41 De Zingende K R A A M E R,

SnuyfJoozen fchrik,

.‘Tin, en blik.,

Even dik,

Koeragie, dan Liefhebbers wantik wagt goetfchtk.

Tdennen, die heel wel verfneeden hennen ,

Eoeyer al zo wit, en fyn alspopp e flrunt,

Ook Naayftersfchaar,

Hyzie daar ,

K’ikhetmaar,

Cejleepen van een IVaalte llaarelem op het Spaar.

Ook heb ik dompertjes, en kaarfefnusters,

Koopere profytjes voor de zuynigheyt,

Ook Naalden goet, b Gants bloei!

Alsje moet,

Ukouffenjloppen tot verwarming van je voet.

Ook heb ik Spiegeltjes zoeten lieven Meyskens,

Daargy u krulletjes in der e kan ,

Ook Muskeljaat,

Dillekaat,

Als gy praat,

Hdet u beminde, dan ruyktgy als een privaat i

Ook heb ik balletres, voor de witte muylen,

En vlakballen om eesfduyt bet jluk,

Ook potloot pen,

Ik heken ,

Dat fa» ben,

Zal Zeggen dat ik een verbruyden Kraamer hen.

A. B, Bortjes om verftant teireygen

Mallemoorie Boekjes voor een dromme droes,

Ook pypedoos,

(door Mattroos ^

Word gy boos}

Dan zal ik tens wat anders zingen voor een poos.

-ocr page 43-

Kaamer fpel,

Èlikke Vlerek^kers, om te ziene»,

Van Amsterdam zo regtuyt tot 0»k fpeldenfyn ^

Glad, en ryn,

Greet, en kleyn,

Pennemeffen, vetters die met blik bejlagen zyn,

Naaldekookers, houten, en Luvooretty Tinne knoopjes naar de alder nieujiepwier,

'k Heb ook lynjas,

Net van pas,

Hy den, den bras,

ópeetsje Boekjes die nooyt senig Koopman leiS‘

Fluytjes, Trompjes, en houten Rammelaare»,

Hoede fchuyertjes van 'tfynfle Tryp,

Ook Grinfe net.

Van poiret,

Veinden let ¦,

Om kinderen bang te maaken, en tejaagennahetBed.

Ook heb ik halsbanden , voor alderhande honden , Slootjes om die te hangen aan 't Trefoor,

Dat Knegt, nog Meyt,

Buytens tyd.

Niet ontbyt,

Vtn uwe koji, die daar dan in verborgen leyt.

hy [preekt.

Siezo Musjeursdaar heb ik nual nieKraamery op gezcytj Uytgenomen de Lietjes, en al de Liedeboeken,

Daar heb ik een,nette Regifter van zo dat ik niet lang hoef te zoeken,

Als vooreerft, zo heb ik dat verraakclyke deuntje te koop ^ Van.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hy Zingt,

Knoop Meysjes knoop,

Dte 't knoope willen heren,

Die moeten by myn verkeirea.

hy

-ocr page 44-

hy Spreekt.

Ik hcb het leven van Brcgjemet eeren,

Ook hebik van,

hy Zingt.

Scheelt 'Brans verzoop zyn kleeren,

Was hy doe niet wel gehruyd ?

hy Spreekt.

Ook heb ik de ontmantelde Apotheker,rotkeel zonder kuit? Ook Aran en Titus, boertigbereymd door ROSSEAU datnbsp;gekke Poëeetje,

Ook heb ik een Treurgedigt, van een kalen Jonker die op den Amftelin ’t Ys viel^ met zyn N'atre Sleetje,

Ook van een Boer, die aan vier valfefpeelderszyn Geld verloor.

Ook van een Franfle Barbier, die voor vier duyten den Baard fchoor.

Ook van een Hengelaar, die zo lang hengelden, tothyom zyn heng’Ien wier gevangen;

Ooit heb ik van de boezelaars Jaap, die zig zelven op de kk' ren Solder, aan zyn dasje ging verhangen,

Ook heb ik van. nbsp;nbsp;nbsp;hy z'mgt.

Jonge Meysjee luyfler toe ,

Die het zverken nu is Moe,

Laat het voor funt Velte vaaren ?

Ik weet een Amhagt van plyzier-.

Daar gy fchatten mei kund gaaren,

En gekleet zyn na de Jxvier.

hy Spreekt.

Ook heb ik een deuntje dat ik zelfs gedigt heb terwyl ikag* terlanr liep met de Lier,

En dat is. nbsp;nbsp;nbsp;hy Zingt.

Daar is een Meyd gebooren, t'Savonds al ly de kaars,

Zy had geen Neus, geen ooren,

Geen togen, noch geen Naars,

En zvat dunkje, is ’t niet raars f hy Spreekt.

Jaikbeneen wakker Poëet, als ik agtei een Ham zit, agter een fchootel met Baars,

Dog het mag geen kwaat, wapt ik zal inet Ryffien de koft niet winnen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;HiSS


-ocr page 45-

Kaamer Ipel. nbsp;nbsp;nbsp;4^

Hier heb ik een boeltje, omuytde Taste keren Speekn, en ook een boekje voor die Minnen,

Om te keren, wat men al doen en laten moed, aan de geen die me bemind,

Ook heb ik van.

/^y zingt.

'Blind, hlind, blind.

Hiep Klaart je, it het Kind ,

Die met z.yn hoog en pylen ,

Springt, en -vliegt,

En ons bedriegt.

hy Spreekt,

Ik geloof dat de Mesjeurs wel denken, dat Krifpyn haar wat te vooren liegt ?

Want niemand maakt eenrge beweeging om wat te Isoopen,’ Dog ik heb evenwel handgift, en zal niet zonder geld nanbsp;buys loepen,

So toont dan datje leefen kan, en koop wat, zoniet.yder doet zyn zin,

Ik heb veel Hiftorien ook, van Jan de Plug en Kaat de Brakkin,

Ook vais.

hy Zingt.

Wat 's een Keepman zonder waaren,

Als een Bakker fonder Meel.

Wat ’s een Speelman zonder fnaaren,

Als een Zanger fonder keel,

Wat 's een Harder zonder fchaapen ¦'

Als een 'Vijfcher zonder tvant,

Wat 's een groen Boer zonder raaf en ?

Als een huisman zonder land.

hy Spreekt.

Bloet wat werd my de keel droog. Ja het is als of men daar vidlorie brand.

Ook rommeldmy den buyk van honger, als of ’er Becrca danflen en fpringen,

Maar ik heb hier nog een vermakelyke deun, die moet ik eens voor de Hceren op zingen,

Ja een zeer pleizierig vaars onder het plengen van den Wyn, Ook zullen de Me;sjeurs bekennen dat het wel wil op zulknbsp;een tyt gezongen zyn.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hy

-ocr page 46-

4.6 De Zingende K R A A M E R,

hy Zingt^

tVyn en Bier, S ! plelzler,

By een Vetten dlfch , o Vermaak ! -voor een [naak,

Ze als ik.

Hel gex,wlnd, tap een pint,

Want het fmaakt zo fris,

Kyk, hoeeel, [meer de keel.

Veeg , en Uk ,

Voor de Man, tjoor de Man, -voor ie Man i Vry een Kan, -vry eèn Kan, vry een Kan,

Vry een Kan, Kan, Kan,

Voor de Man. vry een Kan,

Of, een mingelens Kroes,

Klink en drink, avoes, avoes.

hy Spreekt.

Dat is eerft een deun, het moet zyn lelven pryzen,

Wie wil een loogenagtige Nacourant of een Merkuur van JanvanGyfen,

Ook heb ik een Catalogus van Boeken , die men morgen zal verkoopen op Kattenburg, in een ftal,

Ook heb ik Dominees briefjes, nieuwe Wintcrbeurt, om te zien w ie die, en die tyd preeken zal,

Ook heb ik het Rotteneft der Poepten, of de byeenkomft» r van veel waanwyze Snaaken , |

Diealledaagenbycen Boekebinder koomen, om een an' derDigterzyh werktelaaken,nbsp;Ookhebikeennettebefchryvenisvanal myn avontuur opnbsp;rym gezet,

Ook heb ik de Batalje voorgevallen buyten de Leydfe poort in’tPaarde wet,

Van een jonge Waterhond, die vogt tegen twintig vliegen» Ook heb ik van Louw, dienoytdc waarheydfprak, maatnbsp;was altyd geneegen om te liegen,

Ha! dat is een boekje, datby niemabtfckiygen is, alsby myn,

Ook heb ik van Julfes Puiftneus, die nooyt met moileien liep als in de Maanefchyn,

Qokhebikvap.

-ocr page 47-

Kaamer fpel. nbsp;nbsp;nbsp;'4|

h'j Zingt.

Wilhelmus zat op de zolder,

Hy luysde zynen broek,

En vond ’er o gants Kolder,

I nbsp;nbsp;nbsp;Wel vyftig in een hoek,

. nbsp;nbsp;nbsp;Met Krucken, en met hamers,

sloeg hy ze alle doot,

Het alderkleynfte luisje ,

Was als een Ter zo groot, hy Spreekt.

: Maar Mesjeurs, ik kryg zulk een drommelfe noot i bat is te zeggen , Krifpyn die moet eens weezen,nbsp;baar den Prins te voet moet gaan, dogisiemand geneegennbsp;omteleezen,

bet I ournaal van myn reys, die komt aan myn Huys,

|k woon op het varkens Eyland naaft de gekroonde Platluis öoven myn deur ftaat David vegt tegen den Reus met zyanbsp;barfle knevels,

Ook is myn Huys verkiert met drie moye gevels,

^n de venders van myn kit, liaan altyt oopen om te zien i Ën in myn voorhuishangt de tabel van Niobe veranderd innbsp;een Stien,

Ook de ftryd van Kupido tegen de Maagden,

Ook van dien grooten Kunftenaar, die een Huiver op zyn i kant aan negen ftucken zaagde,nbsp;j Ook hangter een Schildery daar Pallas en Arachne weeft,

! Ook hangt ’er de val van Faëton, dat Apelles zelf befehilderd heeft.

I nbsp;nbsp;nbsp;hy Zingt.

Ja ’t is wonder wel te vinden,

Al was iemand nog zo dom,

hy Spreekt.

bu Hcere beliefter iemand nog lets.^ want ik ga heen en kom niet weerom,

“choon datje denken fouw, dat is maar praat voor de Boeren .

O neen! ik ga want ik moet in myn huis nog waterenbrey roeren,

des zo neem ik myn affeheyd, met deze reen.

h

-ocr page 48-

4-8 De Zingende K R A A M E R,

h'j Zingt.

Ma die , alle baaz,en, c! Drooge paay Klaazen,

Weg brw^en, iveg raazen,

Weg kannen, en glanzen,

Ci cinken , deux aazen, ieeg vaaten, vul blaazen ,nbsp;sla hallen , maak kaazen, ¦

Laat fcheeten , vang haazen,

Span Paarden voor Chjazen,

Weg fotten, voeg dwaazen ,

Ik wens u te vreen,

Krifpyn die gaat heen.

hy spreekt.

Want ik zie gy rookt, en niemand is zo beleeft dat hy m/ eenslaat floppen,

Dog ’t is goetdatik zelf een doos met tabak heb cncenton-teltjc om vuurte kloppen ,

NogeenshadieMesjeurs, de wagt die roept van tien ,

En toekoomeiide week zult gy Krifpyn hier wederom zien.

U Y T.

NB. Daar word aan den Leezér bekent gemaakt^ dat in 't kort van den zeiven Auteur ftaat uit te kernen MEDEA boertig berymd, alsmede. de HEL-

SCHE KERMIS en de HEL BESTORMT dovf de Goden.