Dl Hertog XAVEEE.
¦JULIUS VAN' s'AssEN, Prefident en Gunjleling van den Hertog.
De riofmaarfclialk van eennek.
FÈEDTOANDw') .
r-zijns kinderen,
KOSAURA nbsp;nbsp;nbsp;j.
• , nbsp;nbsp;nbsp;Jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1
jÜ; Crcneraal van kijtenttit,
sriNDLER, eeii Tiinmernmn.
jiENRiër/re, zijne dochter.
EEN KAArÊpH;J:bïrKEE.
eerman, Sécrstarit van Jullns,
EEN tONïI'e’n.’
henige knechts f lijk- en fakkeldragers.
Een nacht y'an foldaten.
Hei'Jluk Jpeelt viden. tsgenwoordtgen tijd.
-ocr page 7-JULIUS VAN SASSEN,
EERSTE BEDRYF.
Het Tooneel verbeeldt een prachtig Kabinet, hetwelk Jierk verlicht is', men hoort; uit de na lij %i}nde zaai htnbsp;viuzitk van het bal, hetwelk door den Ihrtog gegetv^nnbsp;wordt: ter wederzijden van het Kabinet zijn tafels ge~nbsp;plaatst, op welken allerlei ververfchingen, wijn, vruchten en iorfituuren Jiaan.
EERSTE TOONEEL.
jöLiüs VAN SASSEN gt;'komt met fnelle fchre-den linnen ; zijn houding en gelaat zijn zeer onrustig, en geeven een grooten zelfjirijd tenbsp;kennen; eindelijk zegt hij, als met een diepnbsp;gevoel zijns ongeluks.)
venwel danst zij met hem! ó Vervloekt , zij • wellusteling, die het walfen uitvond; zi.i walst metnbsp;hem!... En ik heb haar zo hartcli/k, zo dringend gebeden, om met niemand tevralfen, met den Vorst nier,nbsp;met mij niet... En rosaura danst met den Hertog!nbsp;C/jij vervalt in een treurig nadenken— tin eenigen tijd Zwij-gens vervolgt hij op een’ zachteren to,on.) 6 Foei jdliüs!nbsp;foei! dat is laag van u, dat is kinderachtig, toornignbsp;te zijn orer hetfneller draaijen haarer voeten, minnenijdig te worden, over zulk een meisjens zwak! ach!nbsp;gil zijt nog een erbarinelijke wijsgeer, (hij werptnbsp;zich iH't een zichtbaar misnoegen in een’ leunfloel.) Maarnbsp;ik hen ook nog geen grijsaart — ik bemin immersnbsp;ROSAURA zo hevig!
TWEEDE T O O N E E L.
JULIUS, en de Ilofmaarjcliall van bennek.
hofmaarschalk.
GocL.goed, heer prefident, gij hebt het beste deel verkozen, ik volg u; is hier bourgogner?
JULIUS.
Indien ik mij niet vergis, hier of boven.
HOFMAARSCHALK.
Gij fcbijnt een’ kwaaden luim te hebben.
JULIUS. nbsp;nbsp;nbsp;¦'
Vergeef het mij.
H o F Wf A ARS C H A L K.
Vriend,^ laat ons eens openhartig met elkander fpreekcn; ik acht, ik bemin u, maar mon honneur,nbsp;het doet mij leed om uwer jongheid wille; gij begintnbsp;veel te vroeg de rol van een’ knorrigen grij*aart, ofnbsp;hypochondrist te fpeelen; arbeid liever wat maatiger, ennbsp;geniet het leven meer.
JULIUS.
Ik wil genieten, maar enkel van mijnen oogst; doch het is thans eerst mijn zaai- en planttijd.
HOFMAARSCHALK.
Eh quot;bienl ma.ar waar hebt gij dan voor u zelf gezaaid en geplant? Gij aijt nu reeds in het tweede jaar prefident, de eerfte minister van zijne doorluchtigheid,nbsp;reeds \3.npfinbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:gedeclareerde favoriet, en hebt nog
niet eens een eigen landgoed... niet eens een eigen huis in de ftad beCpaard... Uw voorgangerrrijjiieerrfe beter voor zijne kas; reeds in het eerfte i.iar zijner .ambtsbediening, had hij het fchoonfte riddergoed in dezennbsp;ómtrek gewonnen, en — nu — gij weet dit immersnbsp;7,0 goed, als ik! voorheen had hij niets dan zijn onnozele ga^e.
JU-
-ocr page 9-JULIUS.
Gij hebt gelijk, heer liofinaarfcbalk! ik ben arm, 'zeer arm, maar ik ben ook geen minister ten voordee-le van mijne kas, maar wel voor het vaderland; dit wilnbsp;ik verrijken, en dan zal het wij ook zeker geen honger lasten lijden- Ik zal dus, naar alie waarfcbijnlijk-heid, vooreerst nog wel arm blijven.
hofmaarschalk, (het. hoofd Jchudikide.')
Onder ons gezegd — beste, liefile vriend — ik wil
Vr op wed..;en, geloof mij - Enfin -- neem toch
goeden raad aan ...
JULIUS.
Zeer gaernc.
HOFMAARSCHALK.
Gij weet fortmn is eere dame; zij heeft haare luimen.. Zijne doorluchtigheid, onze genadige heer, is een mensch; gij gt;.erftant mij... uwe briHante carrierrenbsp;heeft u van alle kanten vijanden en benijders verwekt; dit kon niet misfen; tnfin, wij zien dc-toekomscnbsp;niet in het hart... gij kunt even zo fchielük, dat denbsp;hemei verhoede ! vallen , als gij geftegen zijt; ik zeg'...nbsp;gij kunt! het is niogtiijk.
JULIUS.
Het is mogelijk.
HOFMAARSCHALK.
Ihe nu, quot;ivnnnetrl Gij verftaat mij: waar mede zult gij u dan, wegens het verlies, troosten.? Kennbsp;tieerd hoveling is een ongelukkig fchepfel, wanneernbsp;hij niet ten rechten tijde voor brood'in de tvoestijhenbsp;zorgt. Wat blijft u, waardite vriend, wanneer nu eensnbsp;het kwaadiie van aile kwaaden u trof?
JULIUS.
Dan blijft mij in de annoede nog altoos een aanzienlijke fchat.
HOF-
-ocr page 10-hofmaarschalk.
Waarachtig! nu uwe resfiurctn xija mij zeker'niet he-kentl, of hebt gij wezenlijk zo voor u gclpaard.? üij 2ijt een oiconomist, dat weet ik.
JULIÜS.
En befpaare nog.
hofmaarschalk:.
Bravo!
J0LIUS.
Maar weet gij, wat.?
hofmaarschalk.
Nu... dat verftaat zich! zo iets dat klinkt I.'choudt altoos zijne waarde... Dat fpieekt van zelve.
JULIUS. '
Een zuiver geweeten.... dat had gij toch niet verdaan.
hofmaarschalk {hem e'enigen tijd verlegen
aanziende.j
Een zuiver geweeten? wat?... (hij treedt dichter hij hem, en zegt op een Imtelijken toon) Licffle vriend! heden fpreek ik eens recht openhartig met u, en daartoe heb ik gewigtige redenen... Doe mij, doe unbsp;zelf, dat fmeek ik u, dit eenig vermaak, en ahvidon-neer die zeldzaame grillen, die gij van de hooge fchoolnbsp;hebt mede gebragt. Wat is dat zuiver geweeten!nbsp;menfchen - geluk! volksverlichting, tegenkanting togennbsp;het bijgeloof en ds vooröordeelen... en al die dwee-perijen meer, waarmede gij ti in uwe totale ruïnenbsp;dort.... Pedanterijenl die dingen laatcn zich zeernbsp;fchoon in Romans leezen, of in Comedien hooien, maar in de wezenlijke waereld zijn uit ChUnairen:nbsp;geloof mij, ik ben een oud man, en heb drie-cn-der-tig jaaien aan het hof geleefd.
JU'
-ocr page 11-JULIU5, (met ernst.')
Fleer hofmaarfchalk, ik houde de deugd voor geen herrenfchim, vook geene dochter des coevals..¦ Denknbsp;van mii wat gij wilt, maar ik heb het mij vast voorgenomen, altijd en overal naar redelijke grondbe-girfelen te handelen; ik wil, al waar het'ook maarnbsp;enkel voor de grap, onderzoeken, of het niet mogelijk is, midden in het draaijen der. waereld, in dennbsp;drangdcr welvoeglijkheden ... een Man teblijven: ik wil eensnbsp;beproeven, hoe verre men het met de deugd op aardenbsp;brengen kan; ik wil het recht en de waarheid op den.nbsp;troon Hellen, en de grijze boosheid overal uit haa.nbsp;re onrechtmaatige bezittingen verdrijven.... Ziet gij,nbsp;heer bofnaarfciialk, deze gril zo ten naasten hij aannbsp;als de luim van een engclschman; voor meer niets?
hofmaarschalk.
Vriend, (m‘t een beklaagende houding de jehoudsrs ophaaiende) ik beklaag u; gij moet te gronde gaan, en zula evenwel het nut niet bewerken, hetwelk gij intendeert.
JULIUS.
Dan is mijne onderneeming ten minften leerrijk yoo^ anderen, evenwel nuttig! Laat ons hier'van afllap.nbsp;pen— Waar is mijn heer uw zoon? ik heb hem nognbsp;niet op het bal gezien.
HOFMAARSCHALK.
Hij komt zeker,' al was het enkel om iiwent wille; hij bemint u als zijn’ broeder.
'JULIUS.
Wij zijn vrienden zedert de earlle wceken onzer Academie-jaaren.
hofmaarschalk, (langzaam 'en gemggt; , tig.)
JULIUS.
Zeker, zonder huichelarij.
HOFMAARSCHALK, 0gt;em de hand fchtidikiide, en op een vasten toon.)
Gij.? gij.?
JULIUS.
hofmaarschalk, (met eene zucht terug tree-dende.)
ó. Dan behoede zijn befchermgeest hem voor uwe Vtjandfchap, daar uwe vriendfchap heih reeds dreigt tenbsp;verderven!
JULIUS, (koel.)
Dat weet ik echter niet, hoe?
hofmaarschalk.
Niet weeten,' hoe?.,, betaalt gij niet uit uw eigen zak een’ advocaat, die het proces van den tiniraermannbsp;Spindler tegens hem voeren moet?
JULIUS.
Zekerlijk, dewijl de timmerman te arm iS, om een* advocaat, in de zaak van zijne ongelukkige dochter,nbsp;te betaalen*
hofmaarschalk.
En evenwel wilt gij de vriend van mijn’ zoon zijn ?.. * als dat vriendfchap heet,... dan behoede ons de hemel daar voor!
JULIOS.
Heer hofmaarfchalk, een rechter moet geene oogen voor munten, geen geloof voor eene bijzondere religie, geen hart voor baat of liefde hebben; bij moetnbsp;niets zien dan de tafelen der wetten; niets hooien dannbsp;de ftem van het vrije ongeketende veriland: dit is mijnnbsp;ftelregel... Ais mensch echter ben ik uw zoons vriend.
hofmaarschalk.
Neen, neen.
Eu Wat zal van iat^ fataak proces worden ?
-ocr page 13-heen ; gij hebt toch altoos een weinlgjen liefdeloos gehandeld : wat is het nu meer, Ujijn zoon heeft mij tot grootvader gemaakt, zonder fchoondochter : neeft een’nbsp;jongen in de waereld geholpen voor wiens naam niijnnbsp;ftamboom geen leeg blad draagt; heeft een tijken oogstnbsp;gehad, zonder te weeten of hij alleen de zaaier, was.
JULIUS.
Ik geloof niet dat gij in ernst zó fpreekt!
HOFMAARSCHALK. •
In velkorren ernst! Is het nu niet genoeg, a's mijn zoon. om van die verdoemde affaire aftekoinen , hetnbsp;kind alimentatie geeft, en het meisjen po deflorationsnbsp;ten paar douzijn ducaaten in den fchoot wErpt?
JULIUS, {frnjlig.)
Neen!... mijn heer, wanneer gij de vader van dit meisjen waart, zoudt gij dan met een paar douzijn ducaaten, en de oniëering van uw huis te vreden zijn?
HOFMAARSCHALK.
Mais pardieii, wat fpreekt gij van ontèerin^? Is het geen eer genoeg, als den flechtcn burgerlijken boomnbsp;een adeiijke tak wordt ingeoculeerd'^ en buiten dien,nbsp;vciib.a trdj wel, waardfte vriend, buiten dien, hebi.ennbsp;immers zulke gemeene handwerkslieden d^t tedere gevoel, van ’t point d'honneur, niet, als iemand van ons.nbsp;Hot gemeene volk verkoopt voor eene hand vol geld,nbsp;leven, eer... en wanneer het begeerd werd, hunn’nbsp;eigen Heer - God!
Julius.
Ik wil hier geen’ fiand legens u in befcherming nce-men, beer hofmaarfchalk, die van n, zo als van ds meeste hovelingen, te weinig gekend wordt, om reentnbsp;van u te kunnen Leoordeeld worden.
hof-
-ocr page 14-10 JULIUS VAN SASSEN,
HOFMAARSCHALK.
Maar het proces za! vveidra beni-^cht worden .. Ik weet het; men wacht alleenlijk inve iiirfpraak, (dringende) vriend, ik fir.eck, ik bezweer u, vernedernbsp;door u vonnis denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mijner oude famielie niet... Gij
weet, ik heb invioed aan het hof.,’. Bedenk eens dat gij door een enkele (Ireek van het noodlot, uwnbsp;“tegenwoordig aanzlen zoudt kunnen vtrüi’zen, en alsnbsp;dan ir.ijne vriendfehap mogol^kooli noodig zoudt kunnennbsp;hebben... Bedenk c^ns. dat gij door liet invoerennbsp;van alle uwe nie'uwigheden in dit land, het groot.senbsp;gedeelte des lands tegens u in het harnas hebt gejaagd... Bedenk toch dat ik een zekere magf heb omnbsp;uw eigen hart vriendlij'; of vijandiLj't te beh’judelen ...nbsp;want (vertrmiwelijk) ik wbet het, gij bemint mijne dochter! (biJ gaat han.)
JULIUS, (alken.) '
Houd op: (terwijl hij verfchrikt voor zich neder ziet.) Hij weet, dat ik Rofaura bemin — waarom zegt hijnbsp;mij dat? waarom juist in dit oogenblik? Za! Rofaciranbsp;de prijs zijn waarmede hij mij tot een aoevenftuknbsp;zoekt omtekoopen ?... dat ware te veel, en lerens tenbsp;weinig! (met verhaaste trtden op en ncderpmnds) zij walstnbsp;nog... nog met den Hertog!... ó. Hemel! ware datnbsp;beminnenswaardig fcbepfel minder fchoon!,.. Ik gevoel het, alle lleunpilaaren mijner ftrengc deugd worden door cene enkele gedachte aan Rofaura ge-fchud, — en Rofaura de prijs voor een fchelmftuk!
DERDE T O O N E E L.
JULIUS, FERDINAMD VAN S E N N E K, JULIUS.
Hagt; gij zijt mij welkom, Ferdinand! ik heb u verwacht... thans verwacht: zo even heeft uw vader mij verlaaten.
VAN
-ocr page 15-II
VAN S E N N E K,
Goeden avond, Julius: gij fchijnt zeer onrustig.
JULIUS.
ik ben het; de hemel weet dat ik het hen, Waart gij niet gekomen, dan had ik u moeten opzoekeu.
VAN SEN NEK.
Wat is er voorgevallen?
‘ JULIUS.
Ga zitten; ik geloof dat wij hier eenige oogenbliie-ken alleen mot elkander kunnen fpreeken: zeker is deze plaats, en de nabijheid van een danszaal, juist niet zeer gefchikt, voor dat gene wat wij met elkandernbsp;hebben aftedocn; doch de noodzaaklijklieiJ beeft zichnbsp;nog nooit onder de wetten der welvoeglijkheid gebogen. Zet u.
VAN SKNNEK, {zet zicli zcer onverfchil-lig neder.)
Ik zoude vroeger gekomen zijn, maar dat verdoemde rhombre luj de gravin Neuburg! daar volgde Ictt op béte: ik heb tweehonderd ducaaten laaten zitten.
JULIUS.
Vergeet uw ongeluk en'vernietig daar voor een ander - hoor mij; maar waarachtig, ik weet niet waar
mede ik beginnen zal.... Beantwoord mij voorloopig deze vraag : gij aiieen weet het, dat ik uwe zuster Roiaa-ra beminne; gij weet het dat zij mij weder bemint.
VAN SENNEK.
Oude hiftorietjes!
JULIUS.
Uw vader weet het ook; dat is mij niet aangenaam.
VAN SENNEK.
JU-
-ocr page 16-JULIUS.
Hij heeft mij laaten blijken, dat hij het weet: heeft het mij juist hij eene geiBf^enheid doen opmerken, bijnbsp;welke ik zo iets van he.n te booten het laatile'.ventcheiinbsp;moest, — Kort en goed, ’er was een tijd, in welkennbsp;uw vader, in een openlijk gezeifchap, verzekerde, datnbsp;hij zijne dochter niininer .aan iemand van jongeren adel
en zonder vermogen zonde geeven____Ik was de eenigite
in dat gezelfchap , wiens (iamboom jong was, en diegcc,i ander vermogen had, dan mijn vcrllanJ en bekwaamheden... Ik verilond zijnen wenk;... en heden... ik kannbsp;het ni^ zelf niet verklaaren— vooreenige oogenbiikhennbsp;fprak hij van mijne en Rofauraas liefde, en... zeg nüj,nbsp;wat oordeelt hij van deze liefde V
VAN SENKEK.
Niets; hij is liim genoeg om zijne waire meening te verbergen.
JULIUS.
Hij febijnt mij niet ongenegen te zijn--hij fchijnt
mij door uwe zuster te willen gelukkig maaken.. enik.
VAN SEN NEK.
Dan zal ik vooreerst den Hemel een dankbaar te Dettai Laudamus laaten ophefFen , om dat hij eindelijk den ouden heer bekeerde; cn dan ten tweeden, n ij, u, en mijne zuster geluk wenfehen. Gij zijt mijharteiijk welkom,nbsp;in mijne bloedverwantfchap, daar gij reeds lang de vriendnbsp;van mijn hart geweest zijt!
JULIUS, (beder.hlijk.)
Neen, Ferdinand, ik bid u..., '
vansenneK. nbsp;nbsp;nbsp;'
Openhartig gefproken, ik ben ’er trotsch op, u mijn zwager te mogen noemen; ik ben verrukt het te kunnen doen. Dat met dit alles uw Qnmijn noodlot dezen al-lerliefilen gang neemen zoude, lieten wij ons geennbsp;van oeiden ia de berfenen komen, toen wij op de hoo-
ge.
-ocr page 17-13
Sefchool voor de eerde keer, onder een hartelijke omarming , elkander eene eeuwige vriendfchap zwoeren-.. •
JULIUS, (riiet ernst hem in de rtde.vaU lende.)
VAN SENNE.K, (zotider hem te hoeren.)
6 Julius! Julius! dat waren fchoone dagen, welken wij in dien tijd beleefdeii!... De rozendroom der kiiidsch-htid, was even vp.n ons geweeken, de Velden der werkzaamheid, lagen vóór ons open ; wij waren vrij en ongebonden; de geheele wacreld was ons eigendom; geineenfchap-pelijk hoorden wij de lesfen der oude wijsgeeren, gemeen fchappeiijk zaten wij l;ij onze boeken , tot dat denbsp;niiddernagt den morgen groette genieenfchappelijknbsp;maakten wij jagt op fchoone vrouwen , gemeenfchappe-^ lijk verhaalden wij elkander onze overwinnigen , ge-' meenfchappelijk waren alle onze plannen voor tegenwoordigheid en toekomst.
JULIUS
VAN SEN NEK.
Wanneer ik u omarm, Julius, zo omarm ik in u, den geheelen, fchoonen, vretrgdevollen verloopcnen tijd;nbsp;maar gij zijt mij nu met arendsvleugelen vene vooruitnbsp;gevloogen: onder uwe fcheppende hand buigt zich eennbsp;hertogdom in nieuwe vormen ; uw naain zweelt vannbsp;mond tot mond der onfterfelijkheid te gemoet: alle fchrij-vers vergoden u; alle nieuwstijdingen b.tzuinen uwennbsp;lof... en ik? ö lieve hemel! wat is van mij gewordeu!
JULIUS.
Houd op dweeper! de minuten zijn ons kostbaar toegeteld:... in een ander oogeiiblik hadden de honigzoets woorden van uweg vader mijmogclijk van vreugde doennbsp;tuimelen, thans treffen zij mij, als een zwaars vloek;nbsp;ik moet van Rofauraas hand afllaad doen... niogcl^itnbsp;wel voor eeuwig.-
-ocr page 18-14 JULIUS VAN SASSEN,
van! sennek, (verfchrikt^')
Wat? hoe? wat hebt gij voor?
JULIUS.
Uwproces zal fpoedigbeflischt worden.... Ut moet iiit-
fpraak doen____ Ik iiw rechter zijn; naar den uitdag
van dit proces, zal zich de wil van uw vader bepaalen — en dat is mijn ongeluk !
VAN SENNEk, (nofgt; meer getroffen,')
Wat zegt gii? ongeluk? (opfpringende) wint de tiin-nierman het proces, of ik?
JULIUS, (_opfiaande en met ermt.)
Dc onfchuld wint het.
VAN SENNEK, Cverkgen.)
Wat wilt gij zeggen, met het woord onfchuld?
JULIUS.
Kent gij dar woord niet: dan moet de zaak zelf nog tiei.niial vicemder aan uw hart zijn.
VAN SENNEK.
Ik verftaa u in de daad niet, zo waar ik leef.
JULIUS.-
Uw pewecten is eerlijker dan uw tong , gij bcfterfc (hij treedt dicl.tveor hem en ziet htmjcherp inde ongen ) Ferdinand! Ferdinand! hebt gij de arme ’ Henriëtte, ofnbsp;heeft zij u verleid?
VAN SENNEK, (met een cfgekeerd gelaat.)
Maar bedenk eens... dat ik... gij kent mijne om-ftandigheden... dat ik... ik ben de ongelukkigfte mensch... wanneer gij....
JULIUS.
Ferdinand! wat is van u geworden? Moet ik beginnen
een’ affelyik voor uw hart te voeden?-Ziet, gij zijt
heen
-ocr page 19-15
heen gegaan, en heht door uwe vleijerijcn de liefde van een goed nieisjer. verworven; — Henriëtte was ondernbsp;alle burger dochters dezer ftad het fchoonfte meisjen:nbsp;haare deugd maakte haar nog beminnenswaardiger; metnbsp;haarer handen - arbeid onderhield zij haaren blinden oudennbsp;vader, en deze kinderliefde verwierf haar de hoogachtingnbsp;der gcheele waercid; zij ware, niettegenltaande haarenbsp;armoede, zekerlijk de vrouw van e'en’ braaven burgernbsp;geworden... maar gij hebt, door uwe onzalige liefde, dennbsp;vrede van dit huisgezin verftoord!... Gij.
.VAN s E N N s K , (beangst.)
Ik bidde u.,..
JULIUS^
Gij gingt heen om van de bekwaamheid van Henriëtte gebiuik te maaken, borduurfelsen opfehikkoopen ; gingtnbsp;dikwerf, en hingt den mantel cens^weldaadigen Tartuifenbsp;om; met ieder goudftuk , dat gij den armen grijsaait in denbsp;band ftopte, kocht gij van zijne dochter eene'dankbaare gewaarwording, en uwe bekwaamheid hervormde h«arc dankbaarheid in liefde; om de liefde van dezen engel re gewinnen, moest gij in de gedaante van een engel verfchij-ner.; — zij heeft u onuicfpreekiijk bemind... en zij bemint u nog!
VAN SENNEK.
Houd op — houd op, als gij,mij niet van hier verdiij-ven wilt!
ju 1.1D s, (zijne hand vattende.)
Neen, hoor mij geheel aan; zeg mij, hebt gij Hen. riette nimmer oprecht bemind?... hebt gij niet?
VAN SENNEK.
Nu ja, ik heb-maar het was een avantuurtjen —
een liefdehandel, dien... ik,enkel tot tijdverdrijf-
pour — pasje k temps, ondernam.
JULIUS.
Waarachtig? Gij hebt het meisjen beloofd te troimen. Was dat maar uit tijdverdrijf? Gq hebt de ongelukkige
Hen-
-ocr page 20-Henriëtte fchandelijk haare onfchuld, de rust ,van kaar hart, en de eer ontroofd, was dat enkel uit tijdverdrijf ^ — Gij hebt haar tot moeder gemaakt, heU eennbsp;ouden blinden man in fmert en wanhoop gedompeld,nbsp;hebt hen l eiden de zaligheid voor tegenwoordigheid ennbsp;toekomst ontroofd... Zondaar!, was dat enkel tijarer-drijf? A Hoe moeten dan de duivels in de hel zich dennbsp;'tüd verdrijven, w.annecr zij met ds menfehen geen ge-nieenfchappciijk fpel beminnen?
VANSr. NNEK.
'1.
Nu, het is wCl, ik ben immers van harten bereid om volgens den eisch der rechters, te-betaaien.
JULI os.
Bctaalen! met welke munt wilt gij een meisien haare verloorene onfchuld betaalen? Met welke munt wilt gijnbsp;de traanen betaalen, de kommerlijke nagten en dagen, waarvan gij de oorzaak zijt, betaalen? — Hebtnbsp;gij het mei.sjen onteerd, zo moet gij haar ook wed,t',,nbsp;tot eere brengen!
VAN SENNEIC.
Maar, mijn Hemel! wat moet, wat kan ik meer doen? ik kan toch evenwel de dochter van een’ timmerixi' -niet trouwen? — dat zoude duivels grappig zijn!
JULIOS.
Was de timmermans dochter goed genoeg voor uwe onzalige liefde , dan is zij het ook voor uw huwelijksbed!
VAN SE NNEK, Qagcliende )
Broeder I waar dwaalt gij heen ? Ik bidde u om uw eigen verftands wille — weet gij niet meer dat ik vannbsp;adel ben ? Eene grappige huwelijks verbintenis , de zoonnbsp;van den hofm.aarfchalk van Sennek, en juffrouw Spind-ler, echte dijfelijke ondlfe dochter van den timmerman Spindler! ik lagchtc mij ziek, als ik zo iets innbsp;een Roman las.
JU-
-ocr page 21-JULIUS,
gens u! gij moet u met die ongelukkige openlijk voor
Spreek niet van uwen adel — de adel vmn Henrietta is fchooner dan de uwe,_ zij beeft alle vermaaken dernbsp;jeugd opgeofTerd, om baars ouden vaders wille ; nagEnbsp;en dag heeft zij gewerkt, om hem en haar zelf eeanbsp;eerlijk ftiik brood te kunnen verzorgen — dat veradeltnbsp;haar — Met een woord, het rechterlijke vonnis is te-
het Autaar laaten trouwen, al ware het ook dat gij haar cp hetzelve oogenblik weder verliet; gij.moetnbsp;haar cn haar kind, volgens uwen ftaat onderhouden,nbsp;en moogt, zo lange zij leeft, u met niemand andersnbsp;verbinden, althans niet zo lange zij u geene echtfehei-ding toeftaat; het kind uwer liefde voert uwen naan),nbsp;erft uv/en adel en-alle voorrechten-daar aan verknocht,nbsp;even als een ander echt geteeld kind,
VAN
SENNEK, {mest.')
mij raazend! gij kent mijne betrekkingeii jt de Gravin Neuburg; in de andere week'^wordt mijne verloving met haar bekend gemaakt — ik ben eeijnbsp;clendig, vernederd mensch, als gij...
JULIUS.
¦'quot;'hl vriend, nu zult gij begrijpen, waarom uwe zusvoor eeuwig voor mij verlooren is! — Uw vader zal ze eeuwig weigeren, en — ik ben te eergierig, iknbsp;fcli.at Rofiura tp hoog, om haar als een zonden-geldnbsp;aan te neeinen, ten einde mij ’er door tegens de 0117nbsp;fchuld te laaten omkoopen.
VAN SENNEK, {hl een' wanhoopenden flaat doof de kamer ep en neder gaande,nbsp;zegt na een lange Jlilte.)
Neen, neen, neen! het gaat met {met woestheid Z'^nen wm om yriHm heen flaande.) Broeder! broeder! ik bezweer n, bij alle zalige oogenblikken onzer vriendfehapnbsp;bczwtcr ik u, help mi]! laat mij niette gronde gaan!nbsp;'k l^emin de gravin Neuburg hevig — ik zie gietnbsp;•¦ai haar af; eerder wil ik mijn leven dan haar ver-
B nbsp;nbsp;nbsp;liSs
-ocr page 22-liezen! - Broeler is ’er geen uitzicht, geen middenweg, om van deze-rampzalige zaak af te komen?
JULIUS-
Pe eenigfte is, dat de timmerman Spindler en zijne dochter zeiven het proces opheiten, van het voordeelnbsp;der feiiteiitie afiland doen, en met u eene overeenkomstnbsp;trefl'en; maar dit alles moet mofgen reeds gefchieJen —nbsp;anders. -. •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
VAN SENNEK, (/tsiij omhelzend^.')
Vaarwel! het is nog niet laat; nog deezen avond Vil ik ’er naar toe, zelf heen gaan naar den ouden Spindler — nog heden, zal alles in orde worden gebragt.
JULIUS.
¦Maar zal de oude man wel van een vergelijk willen hooren? zal hij....?
VAN SENNEK. •
Hij moet! gaat heen.')
VIERDE T O O N E E L.
juLiüs, rosaura, van SENNEK, (^eenigzws verhit.)
ROSAURA.
Hola! broeder! waar heen, zo onftuimig?
VAN SENNEK.
Laat mi] gaan, laa( mij gaan.
ROSAURA, (Item tegenhoudende.)
Ik heb u wat aangenaams te zeggen.
VAN SENNEK.
Op een’ ander’ tijd!
ROSAURA.
VAN
-ocr page 23-19
V AN SE N N P. K.
Ik heb geen’ tijd! ¦(/;(ƒ ritlt zich los en gaat heen.') rosaura, (^voorttreedend:\')
D^c wilde man! (jegen Julius) Nu lieve griHemaaker, gij ilaar hier immers 2u eenzaam, als of gij niet totnbsp;de vvaereld beiioordet.
J ü L I u s.
Des te meer behoort gij aan de waereld, genadige freiiie !
ROSAURA, f hem- verwonderd aanziende.')
Gcnad’ro ir.itle'.- ei! dat kiinkt allerliefst, Qdkp neigende) Mijn lieer, de prefident, kan ik de eer van u verwachten, dat gij met mij een’ engellchen contredans danst V
JULIUS, Qioel.)
Vergeef mij, ik wil zijne doorluchtigheid het vergenoegen niet ontroüA'Cn, van met u te walfen,
rosaura.
Iln! ha! dit was het dan? Nu ja, ik ben ftoutge-wee«t; ik hco geen woord gehouden, maar — (^terwijl zy b:m vleijende nadert) ik zal het van mijn leven nietnbsp;nieer doen, ó ik bid 11, ik bid u.
JULIUS.
Gij febertft, hoe zoude ik mij durven onderfta.an, om over uw doen en hiaten te gebieden; wals toch, genadige fietife; bet is de fchoonfte dans d^en ik kenhe:nbsp;pifn llingcrt ;ich gcdiiurig zo recht hartelijk om ennbsp;door elkander, oog tcgcns oog, borst tegen bors'.—nbsp;() Het is een hemelfche vreugde, zo in. de danfendenbsp;tonnen der muziek rond té huppelen; dans maar! watnbsp;is .aan de gezondheid, den bloei der jeugd en de zedelijkheid gelegen? riene dim e van de groote wa.ereldnbsp;danst daar over heen: ik heb zeker reeds meenig eennbsp;zwijmelend meisjen over het verwallle leven op haarnbsp;B:2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fterf-
-ocr page 24-co J U L I TJ S VAN S A S S E N,
fterfbedde hooren klaagen; ik heb reeds menig een hel oog traanen zien vergieten, over da verbleektenbsp;wangen, op welke de roozen der gezondheid niet we-der wilden opbloeijen — maar dat is belagchelijk ,nbsp;waarlijk zeer belagchelijk.
ROSAURA, (^haaren arm vertrouwelijk op zijn fchouder leunende.'^
Hebt gij nu haast gedaan?
JULIUS.
Ik heb niets gezegd.
ROSAURA,
Z'C mij eens aan,
JULIUS.
Wie zoude dat niet gaerne, geduurende zijn geheele leven, doen?
ROSAURA.
Hoe? zijt gij boos op mij ?
JULIUS, Qneteenkaele’bulging,'^
Wie kan het onmogelijke?
ROSAURA, (Juni zacht terug Jlootendej)
Foei! gij zijt een haatelijk boos mensch, — zo koel, zo ftijf, ZO droog, zo vol plichtpleging, als de men-fchelijko pagoden des hertogs hier aan het hof, vanwiennbsp;de zon zijner hoogheid, al het.menfchelijke gevoelnbsp;heeft uitgedroogd; ik ben in het geheel niet meer goednbsp;op u,
JULIUS.
Dan ben ik te beklaagen.
ROSAURA, (langzaam terug treedendej)
Om eene kleinigheid zo onverbiddelijk te zijn, dnt is hard van u: (teder vleijende) Lieve Julius, is het ernst?nbsp;andvvoord mij toch. Ik zal het niet meer doen — van
-ocr page 25-21
till ann — ivüt pij niet meer naar mij hooren? (^zij gaat . treurig op een Jioel zitten) het is goed!
JULIUS.
Maar de hertog zal u misfen. — Zal ik hem zeggen, dat gij____?
ROSAURA.
Zeg hem', dat gij een wreed fchepzel 2ijt; zeg hem Xtenvijl zij een traan afveegt) dat ik het tot een heiligennbsp;en vasten regel aanneem , nimmer gediiurende’ mijn ge-hcele leven een bal of redoute te bezoeken.
JULIUS.
Pit zoude u niemand vergeeven, en de hertog wel het minite.
rosaura.
Wat raakt mij de hertog, wat de geheele waereldl genoeg, ik heb het beflooten I
JULIUS.
Dat hét vrouwelijk hart zo gaerne van het eene niter-fte op het andere fpringt! het houdt nooit een middenweg.
ROSAURA.
Neem het zo als gij wilt, heer prefident — het is mij om het even.
Freule!
Heer prefident,*
Rofaiira!
Beveelt gij iets?
JULIUS, (baare band vattende.)
Rofaura, gij weent! -- wilt gij het recht der weder* B 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ver.
JULIUS, (terwijl hij haar nadert op een’ zacliten toon.)
ROSAURA.
JULIUS.
ROSAURA.
-ocr page 26-S3
vergelding u’tö-fenen; wilt gij nu toornig op mi] ziin, dan doet gij mij onrecht: zie jk ben reeds weder verzoend.
-ROSAURA, Qoplïaandc.')
Ik ook, (g:)' wil heen gaan.quot;)
JULIUS, (JjMi- tegenhoudende. J
Waar heen ?
R o S A U R A.
Ik wil mijn rijdtuig laaten infpannen, ik wil naar huis.
Julius.
Waarom? — het zal opzien .verwekken, ik LiJde
ROSAURA, (^zich van hem los maakeiide.^
Heer prefiJent, fta mij toe, mijn’ eigen wil te volgen?
Julius, (Jmar omhelzende j
Néén, Rofaura, deeze reize niet? gij moet nu hier blijven; ik wil het, ik bid u, ik beveel het u llofau-ra! — of zijt gij eigenzinnig?
ROSAURA.
Waarüchtig het moet voor de mannen een bijzondere wellust zijn, ons arme vrouwen onophoudelijk te kwellen— m.inr hem, dien. ik nog nooit wederllpnd, zal iknbsp;het ook deze maai niet doen: ik blijf. -- Maar! metnbsp;dat alles (^Jiern vriéndelijk toelachende') het is een uitgemaakte zaak, gij zijt (^zagtkens) een booswigt!
JULIUS-
Ben ik het, (/taar aan zijn hart drukkende) dan ben
ik» het door dit alvermogend meisjen geworden, -
verzoening! lieve Rofaura!
rosaura, (Jtem een kus gevende.)
JULIUS.
ik
-ocr page 27-23
ik de cenierte'zondaar op aarde te zijn. (/«aar met drift aan zyn hsn drukkei}de') ó Vrouw, vrouw, wat ben Iknbsp;geworden door uwe liefde!
F TF D F T O O N E E L.
T D L I U ës n O S A U R A , hofmaarschalk.
HOFMAARSCHALK, (liét paar in de onihehin^ gswaartvordende, hlyfi jlaan ;nbsp;zyn gelaat Jckynt over deztnbsp;verrasfiHg zeer veel vre*nbsp;denheid aan te duiden.')
C'est Ion niarché l
ROSAURA, (omzienie.)
Hemel! mijn vader!
JULIUS, (terug treedende.)
lieer Hoftnaarfcbalk...
hofmaarschalk, (Myft Jlil hy de deur Jlaan.)
Laat u niet ftooren kindertiens! de vader zal zo lang op fcliüdivacht ftaan: want bedenkt,toch, wij zijn opnbsp;een bal; gij kondet immers ieder oogenblik verraschcnbsp;Worden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
ROSAURA, (hefchaamd.)
Lieve vader...
HOFMAARSCHALK, (nader komende)
Nu zoiidt gij mij jiog wel willen wijsmaaken, dat ik niets gezien had, niet waar? dat alles een iüu-fion geweest hl non, non, macliere, zo ligtgeJovig bénnbsp;ik niet. — Toen ik u heden nog bij het dejeuné vraagde: hoa bevalt u mijn heer de prefident? verfl.aat gijnbsp;mij? toen kreeg ik een repousfserenden blik tot and-woord; — Wat andwoordt ,gij nu? heer prefident,nbsp;(terwyl hy hem de hand toereikt) waartoe die maskeradenbsp;onder ons? gij bemint mijne dochter?
B 4 nbsp;nbsp;nbsp;JU*
-ocr page 28-S £ N,
JULIUS VAN
JULIUS.
Dit heb ik nimmer trachten te verbergen — alleen-; lijk mi5n jonger adel, eii mijn gering vermogen warennbsp;de redenen welke mij tot hier toe...
HOFMAARSCHALK.
Larïfaril een man van uw character heeft niets meer Van nooden, om in de eerfte nohlesfe met geluk jtenbsp;figureeren : uwe merites géiden voor ridders - goederen ;nbsp;hier is geen mesalliance te v-reezen: ik reken het mijnbsp;zelf tot eene bijzondere eer, u zoon te mogen noe-njen: — en verité, de theatercoup moet volkomen zijnlnbsp;(^hy neemt de hand van Rofaura, en legt ze in die vanden prefident,^
JULIUS.
Uwé goedheid verrascht mij, doet mij aan — alleenlijk ils... Rofaura!
R o S A U RA.
Ach, lieve vader! — Julius!
HOFMAARSCHALK.
Nu, zijc gijlieden te vreden?
JULIUS, (buigt zich zwijgende-, een kwellende verlegenheid is op Zijn gelaat en innbsp;zijne houding kenbaar,^
rosaura.
hofmaarschalk.
Ééuwigheid zij het' deel dezer verbindtenis en uwer lief-dél Charmant, ik annonceer dè grap aan het geheele ga-Charmant l (hij loopt fpoedig van bet I'oaneel.)
ZESDE T O O N E E L.
J U L I L' S' C/a R o S A U R A.
j u L I ü s, (^llaat eene poos j zwijgende, met neder.
gcjlagen oonea. — Tegenjlrijdinge gewoarwordingenheflormen zijne ziel-— Hij keert zich Jpoedig om, en Jnelinbsp;den Hofmaarfchalk achter na, tot aannbsp;de deur-, blijft weder Jlaan, en keertnbsp;'langzaam terug.')
ROSAURA, (jmet beminnelijke befcltaamdheid.)
Ku ben ik de u-.'.e, 6 Juüas! nu zijt gij mijn Ju. Uns!
JULICS.
Was ik dit niet reeds lange? — Mmr dit gaat mij alles met te veel 'poed- — Ach! gij weet ailes niet,nbsp;wat ik vermoede , weet , en zie ; laaten wij ons nietnbsp;verheugen; want ons geluk is eene fijne maskerade, eennbsp;doorgedacht fpei der vaderlijke ftaatkunde. — (jnet aandoening) Rofaura, zoo waar ’er een God in den hemelnbsp;wfoont, ik Leuiin u: Roütura, mijn leven is voor u':nbsp;Rofaura, ik heb u aangebeden, u vergood— nogthans,nbsp;op dit oogenbiik! zijt gij alleen mijn alles!—Maar mijnènbsp;vnuw, zult gij nooit worden.
ROSAURA, fziet hem verfchrikt aan.)
Wat deert u, Jfilius! wat wilt gij?
JULlUS. t
Ik wil u niet, kan u niet, thans niet tot bruid, niet tot myne vrouw neemen. Zonder u kan ik pp aarde nimmer gelukkig worden; dat gevoelt mijn gclice.nbsp;ie ziel zoo levendig — en, Rofaura, ik moet u aannbsp;uwen vader terug geeven; dat isfmartelijk, is fchrik-kelijk.
rosaura, (Jiem vkijende.)
Julius! lieve Julius!
JULIUS, (in eene hevige gcmcd;-lewgitig.)
Rofaura, dit oogenblik nikt mij uit alle mijne geluk-2a!ige betrekkingen. — Zo als ik hier voor u lia, ben ik de elendigfte onder de zon: — mijne vertwijfelingnbsp;is 7.0 groot, als mijne liefde voor u. (met eene zeer ge-dwengene hedaardheid.) Bemint gij mij Rofaura?
ROSAURA.
t Julius! vraagt gij dit nog?
JULIUS.
Zoiidt gij mij ook dan nog beminnen, wanneer gij mij als een’ langen, eerloozen, godvergeeten’ fcbelm,nbsp;naar bet huwelijks¦ autaar geleider; als een fcbelm dienbsp;de onfchnid lijden en bederven zag, die de rccli'cnnbsp;der inenschheid met voeten trad, die om uiventwil innbsp;de groote orde trad van de gepriviligeerde fchelraen,nbsp;die bet heilig recht verlcragten ?
ROSAURA.
JULIUS, (met drift en traanen in de oogen haar omhelzende }
Dat zal ik niet! (terwijl hij haar plotshngs verlaat) ó, dat zal ik niet! (hij vertrekt.')
ROSAURA, (verfchrikt eti verleegen.)
Wat deert hem? ’er moet iets in hem omgaan.? of zijn het geweetens-fraerten? Neen, Julius is te goed,
te eerlijk-om een misdaadcr te zijn. -- Zoude hij
reeds een ander mt-isjen?.. Ja, ja, het is dc erfzonde der mannen,, om van alle vruchten des paradijs te plukken en te proeven, en geene te koopen! (dreigende) Julius! Julius! als dit eens zo ware! (zij gaainbsp;heen.)
(Fi-rZ/ff/'f'} e‘ne nbsp;nbsp;nbsp;trits Lurodijks kamer in ck woo-
m/:g van den (/u.tei. sp 1 n dl e r.)
HZiJRiëïTE, Qiamt uit een i'jvertrfk, waar V'in 'zij de deur zeer zachtjensnbsp;toclnmlt.)
Zij fliiimóren ’ eide 7.00 zachr, kind en vader! Arh, toen ik d.it konde, v/as ik zoo gelukkig! (zij gaat aannbsp;een tafel sn vorwt een' bruf tee) Onder tr,;anen , ondernbsp;d iizend traanei) bfb ik h'eui gefchreeven: ajs hij maarnbsp;édnen ti nm uil de oogen van iniir.en mo.ordenaar lokie!nbsp;IK moet liCui nog cens herieezen (zij oper.t het pajjiernbsp;^weder a, lust .) ,, Ferdiiiapd! — zederd twee maanden hebnbsp;ik u niet gezien — het is u’reed. Wanneer gij thansnbsp;bij ons kwaaart, zoiidt gij mij niet meer kennen, zoonbsp;zeer hchKen lijden,en fmart mij veranderd. Ferdinand!nbsp;hoe zult gij u bij God vèiandwoorden, dat gij mij zonbsp;fchandeiijk kondt vcrlaaten? Gij hebt mij duizandataalnbsp;cene eeuwige trouw ggzwooien, en uwe helde over-Jcefde riauwL'lijks een jaar. Ik ben eene verlaatene weduwe, door 11: ceoc verlaatene weeze door li; wantnbsp;mijn vader, haat.nuj thans, en kwek dóór dagelijkfchenbsp;verwijtingen mijn bloedend hart; mijne gefpcelinnennbsp;liaan, zonder mudeüideii, op een’afftand, en wijzen metnbsp;de Vingv'rs vei3:btclijk op de vengsters mijner woo-liing; mijne vriendtnnen fchaamen zich mi) gekend tenbsp;hebben. - ó Ferdinand! ik ben thans alleen in denbsp;waerelJ; — ik zie niemand dan u alleen nog—wilt gijnbsp;woord houden? Ferdinand! wilt gij voor Gods Aiitaarnbsp;mij weder eeren.? Andwoord! andtwoord! Dit zat mijnnbsp;taacfte lirief aan u zijn; v/ilc gij ti over mij erbaniien,nbsp;zo nieid het, mij binnen twaalf iiuren: ik za! even zonbsp;vcele eenwigbc'de.n als luiren in dien lijd tellen; kr.ügnbsp;ik dan .geen andwoord: zo zal uw zwijgen mijn anj^nbsp;woord zijn, en God zal zich over. een arme zelf mom'-deres erbarmen. Ik kan niet 'langer ieeven; medelijdende harten zullen zich over mijn’ vader en niijn kind
et*
-ocr page 32-erbarmen, dewijl ik toch voor hun beiden niet meer Werkt n kan. Goeden nagt ,.eiuitvig goeden nagt! uwenbsp;tot in het graf getrouwe Heiineue.''
(zij zegelt wenende den brief en zegt:)
Ach! toen de boosaartige verleider mij voor ’t eerst omhelsde, toen zijn kus voor de een'iemaal opnbsp;mijne lippen brandde, toen hij mij, met duizend Tchrik»nbsp;keüjkc eeden, liefde en huweüjksverëeniging zwoer;'—nbsp;wie zoude toen hebben kunnen denken, dat ik hemnbsp;eens met mijnen dood zoude moeten dreigen, om hemnbsp;aan zijne belofte te herinneren?
(JDe oude spiwdler van linnen roepende,)
Henriëttel Henriëtte!
H E K R I ë T T E.
Vader!
(sriNDLER van binnen roepende.')
Breng mij uit deze kamer?-
HENRiëïTE, (gaat in een zijvertrekt, en geleidt haaren vader op hetnbsp;tooneel.)
A C H S T E TOONEEL,
(De oude spindler, met een' krukfiok in de hand^ en il E N R.I ë T T £ 3
SPINDLER.
i
Hoe Iaat is het.?
HENRI ex TE.
Omtrend negen uur, lieve vader; wilt gij niet g.aan flaapen.? — Gij moet wel zeer vermoeid zijn,, dewijlnbsp;gij den voorgaanden nagt nauwlijks een oogenbüknbsp;gefluimerd hebt.
SPINDLER.
In de daad.? Weet gij dat.? Mogt God u mijne kom-
39
mervolle nagten niet van uw eerloos leven aftrekken — Nu, ziet gij niet, dat ik geen’ ftoel heb?
HENRiëTTE, nbsp;nbsp;nbsp;hem een''Jloel.)
Hier, lieve vader: maar wees toch een weinigje zachter: ik bid ’er u zo hartelijk om; mijn misftap isnbsp;gefchied: de barmhartige God zal ze mij vergeeven;nbsp;wilt gij alleen dan onverzoenelijk zijn? — Ach, nunbsp;reeds meer dan een vierendeel jaars hebbe ik dezenbsp;ftiefvaderlijke ftem, deze hartcreekende verwijtingennbsp;moeten hooren — Lieve hemel , wat moet ik tochnbsp;doen, om maar een vriendelijk woord weder uit uw’nbsp;mond te hooren?
t SPINDLE R.
Zwijg! gij hebt niets meer te doen, tvant gij hebt mij rijp gemaakt voor hét graf; dat grieft mij door alle mijne beenderen, als of ik met mesfen geftoqkennbsp;wierd, en de borst kan geen lucht fcheppen, maar,nbsp;geduld! geduld 1
II E N R I ë T T E.
ó! Geduld, zuéht ik ook; maar ik zal niet lang meer lijden — gij zult fpoedig van mij verlost, zijn, {zijnbsp;weent.)
SP IN DL ER.
Des te beter, en nog beter, als uwe moeder u nooit ter waereld gebragt had; zi], hoop ik, is zalig. Achnbsp;daar is toch geen kwaad in de waereld geheel nutloos.— Nu weet ik toch, waarom ik voor drie jaarcnnbsp;fteekeblind wierd; — ik moest u niet zien als —nbsp;foei! dat ik dit heb moeten beleeven! óAls uwe moeder onze fchande wist; in het graf'zoude zij zich om-keeren.
H E N R I ë T T E.
Wanneer het u vergenoegen, maar een fchaduw van vergenoegen geeft.: zo kwel mij onophoudelijk.
SPINDLER.
Kwel ik u waarlijk? zijt gij wezenlijk nog gevoelig
juf.
-ocr page 34-juffrouw? .. Ja — God vergeeve mij fie zwaaie zonde,
haast had ik gevloekt. - Heeft nijjn heer de prtfi-
denc gezonden ?
HENRlëTTE.
N.’cmand, lieve vader.
Spindle R.
Morgen of overmorgen krijgen wij het vonnis, dat u of tor een edeie vrouw maakt, of tot iets .. waarnbsp;voor li en een kruis /laat, als men u ziet: maar als hetnbsp;nu eens het taatjis ware ; zie, aan mijn' ijsgraaifwen
kc?i'gt; is niets geiegen - het is een burgerlijke
fciiedel; of d;c tot fpijs voor de wonnen onder de aarde, of voot de la. vtn ojs het rad verftrekt, dat isnbsp;evenveel — zo... wat wilde ik ook zeggen? ó Mijnnbsp;geheugen is verdorven, ik kan niet mècr deuken,nbsp;God beloone u daar voor, gij ledeiC dochter!
H K N RI Ê T T E ,, (weenemie.)
¦Vader, ik kan het niet langer verdraagen! uwe woorden zijn fiiijdende dolken; g'y brengt mij tot vertwijfeling.
SP IKDLE.R*
Ei, meent gij, d«t ik uit een wellustig vcrm.tak, n ij de hairen heb uitgetrokken, toen gij_ m'ij de üjding
van uwe fchandc brrgt? - Ziet gij , dat zijn de
vruchten der misdaad. Waren wij 'e vooren in onze armoede niet vergenoegd? Rookte ik toen des avondsnbsp;mijn pijPjC niet met vreugde, terwijl gij taij uit eennbsp;goed boek, of uit de nieuwspapieren iets voorkaa.sinbsp;En nii, daar zitten wij nu; gij -- ddar, met uwenbsp;fchande; ik, liier met mijnen jammer, cn grijnzen elkander aan, en twisten tot in den middernagc; ftraf-fen des Hemels!
(’er mrdt van luiten aan de deur gtkkpt.')
hekriStte, {vsrfchrikt.)
Wie klopt daar zo Iaat aan de deur?
6 p IN D-
-ocr page 35-31
S PI ND L ER.
Viaas wi3 ’er is, en doe open.
Wfë is daar?
¦ HENRiÖTTE, nbsp;nbsp;nbsp;het vengfter.') ¦
(^een Jlem van buiten,')
, Goed -vriend!
HENRicTTE, (_mst angst.)
6 Mijn God! het is Ferdinands ftein.
S r I N D L E R.
Wat?, hoe? des te heter! Koom binnen, fchurk! (hij zoekt in zijn Zakken) ik za! u bier het ioon uwer zonden geeven; ik ben thans in de beste luim.
HENRiÊTTE, Qoopt verlegen nu naar de deur en dannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;weder terug,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eindelijk
gaat zij nbsp;nbsp;nbsp;buiten.)
I nbsp;nbsp;nbsp;SPINDLER,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(^alleen)
En de befoldiging der zonden is de dood (hij haalt een breed knipmes voor den dag en opent het zelve) Gijnbsp;;zijt zekcrüjlt een adclijke boosvvigt, en hebt nüj inijnonbsp;dochter op eene zo geheel adelijke wijze gerchondeii;nbsp;maar de dood behoort ook bij den adel der waereld.nbsp;Hij neemt het beste en laat het (lechtc lig.gen , (opjhr.n.
de) Waar zijt gij, Henricite.? geleid mij naar de deur--
bij hét inkomen moet liij getroffen worden, (hij trippelt «n voelt in hst rond.)
SPINDI.EE, IIENRlëTTE,-FERDINAND VAN
SENNEK, (in een grsoten mantel gewikkeld.)
FERDINAND, (zijn' mantel openjïaande.j)
SP IND-
-ocr page 36-33 JULIUS VAN SASSEN,
SPINDLE K.
Is hij daar?
HENRlëXTE, (^Z'PlTPwd)
Om Godsvville, mijn heer vanSennek, ivat wüt^ij?
SPINDLER.
Heer heer van — waar zijt gij can?
HENRiëTTE, (^Ferdinand tegenhoudend*.')
Ik bid u, kom niet te dicht bij niiin’ vader; hij is kwaad; hij fchijnt u met geen goed voorn.emen tenbsp;Roeken.
SPINDLER ¦
Waarachtig met een zeer goed!
FERDINAND.
Ik wenschte geboord te worden; ik koom om n;ct u beiden over ons proces te fpreeken.
SPINDLER.
Spreek maar m’jn heer van - fpreck maar; dit is,
juist mijn zaak; ga toch zitten, wij hebbon in lang., dc eer niet gehadu binnen onze vier imuiren te imogennbsp;«hebben. Heiiriëtte! een ftoel voor den gonadigen he:r;nbsp;en den mijnen daar naast, op dat ik den genadige;!nbsp;heer des te beter verdaan kan.
iiENRiëTTE, (zackjer.s tegens FenUnand.)
Vliigt, mijn heer van Sennek - verlaat ons;
mijn vader is vergramd; ik bezweer u, verlaat ons; ik ben onbekwaam om met u te fpreeken; tot zulk eefinbsp;onderhoad meet ik mij voorrerciden; ik ben tc krag-teloos om her ergste of beste, wat gij ons te zeggennbsp;hebt, met moed en bedaardheid .aan te hooren.
FERDINAND, (Jtaar hefehouwende.)
Henriëtte! hoe zijt gij veranderd! (fc)' keert ziek om en bedekt zijn gezicht) groote God I
HEN-
-ocr page 37-S3
HENRiëTTE, (zachtzinnig.')
EeJanr, mijn heer van Sennck, ’er was een tijd, in We’iken gij uw aangezicht voor mij niet bedektpt'.
FERDINAND, (met aandoening.')
Henriêtre! (hacre hand met cene toeneemende drift aart-vattende) Henrictte, zijt gij het nog? (met wemoedigheid en trnanen in de-oogen) Henriëtte, dat had ik niet verdacht! Zijt gij het nog, die éénmaal.,, (zijne flemnbsp;hlijft fteeken.)
spiNDLER, (met bitterheid en nadtuk.)
In uwe armen bloeide, en in uwe armen verwelkte, ?Is ecne roos onder de brandende zon; ja, dat is zij;nbsp;Ja mijn heer,
henrictte.
Gij fchijnt zelf geene bedaardheid of (lerkte genoeg te hebben, om met ons te fpreeken, mijn heer vaanbsp;Sennck. Laat ons onze kragfen verzamelen, en den.nbsp;nagt met bedaarde overweeglngen doorbrengen; komnbsp;morgen voormiddag hij ons — dan zullen wij verdernbsp;fpreeken, en befluiten. Neem, intusfehen, dezen briefnbsp;mede, dien ik heden avond voor u gefchreven heb.nbsp;Overwec-g deszelfs inbond; hij bevat mijne onwederroe-pelijke begeerte, (zij geeft hem den brief.)
FERDINAND, (met ongeveinsde fmart.)
Jetje! Jetje, ik heb u ongelukkig gemaakt— maar van dit oogenblik af, waarin ik u weder gezien heb,nbsp;hen ik hetiook! — Braaf meisjen, edele lijderes, ifenbsp;ben i'wpr onwaardig. — jetje! hebt gij mij nog,nietnbsp;gevloekt?
liENRiëTTE, (glimlagchende )
Ach, men vloekt hem immers niet dien men bemint» — Ik ben een verlaaten fchepfel, verftooten van dênbsp;geheele waeréld _ maar dat is niets: ik bemin u echter nog — en wanneer gij mij ook kunt verftoo-len, dan zoude ik nog in mijne laatfte oogenblikken unbsp;beminnen en... voor u bidden. -
EER.'
-ocr page 38-FERDINAND, (zich 'W^def in zijn’ mantel wikkelende,)
Goeden na!;t! goeden nagt, gij zeldzname engel! —• morgen vroeg ben ik zeker weder hier, zeer zeker!nbsp;(Hy gaat heen )
HENRiëTTE, (weeiieudi.)
Goeden nagt, Ferdinand! {terwijl zij van de deur terug komt) ó Mijn hart, mijn hart, welk een fpel fpeclt gijnbsp;mli?— Ach, ik bemin hem nog!— Goeden nagt, (terwijl zij naar de deur omziet.)
SPINDLER.
• Is hij weg? wég? (hij werjt het nm grimmig naar de deur) ó Dat u dit midden door het hart voer, boos-wigt!
II F. N R I ë T T E,
Wat murmelt gij vader?
S P I N D L E R.
¦ nbsp;nbsp;nbsp;Mijn avondgebed — wilt gij het hooren? — Vervloekt zij de wellusteling, die uitgaat, om der onnozele onfchuld netten tc fpreiden; vervioekt zij de jon*nbsp;geling, die om de vrouwen heen huppelt, laiFe vleierijen fnapt, haare befchaamdheid dweeperij noemt,nbsp;en haare zedigheid belachelijk vindt; vervloekt zij denbsp;boeken - fchrijver, die door geile en dartele fchilderin-gen, de verbeelding in gloed ontfteekt, en met dennbsp;fchelleklank zijner bokslusten de waakzaame deugd innbsp;den llaap 'zingt; vervloekt zij hij, ,die eene vjoiiw jegens haarcn man trouweloos maakt, en ’er zijn eernbsp;in ftelt zwakke meisjens verfchalkt te hebben! Waarnbsp;zijt gij Henriëtte?
HENRiëTTE.
Vader!
SPINDE ER.
¦ nbsp;nbsp;nbsp;Hoor mig; bid met mij! De vloek van den rechtvaer-digen hemel vervolge hem, die u verleidde, en d;e dennbsp;Viöde dezer ftille -hut oadermijnde; mijne jamraerge-
; nbsp;nbsp;nbsp;ftal-
-ocr page 39-finite^ vervolge den hoogadclijken booswigt overal als een Ipookende fchim, op zïjn bedde en in de kerk, ianbsp;de danszaal en bij het gebed; de zon fchijné hem ver-e-firikking In het hart, en de graauwe nagt adèmc. heinnbsp;wanhoop in; bastaarden nioeteij hem vader noemen,nbsp;vroege uitmergeling en te laat berouw hem op de dood-j brengen , en de winden uit alle vier waereld ¦ dee-moeten over zijn onbegroeid graf hem uitfiuiten,nbsp;’'^^nneer hij het tooneel dezes levens verlaat.
H'ENRiëTTE, (haare handsn ten hemel heffende.)
A God! hoor hem niet; hoor niet, wat zijne tonge' if aast; aeh, Ferdinand is ligtzinnig, maar toch goedi
Einde viin het eerjle hedrijff
J^en gek is hl], de geheele prefident! Manr met dil alles is en blijft het qeh \'ervlockte ftreek. — De oalcu'nbsp;latie was zo juist berekend, en de.atrappe kwam itiisnbsp;van pas; terug kon, dorst hij niet, hij viel in mijnennbsp;ftrik — En nu heeft hij alles verhrooken, en iWnbsp;hen in mijn’ eigen val gevangen! — Mort de ma vis\nbsp;Ik wil niet Iangergt; aan het bof leeven, wanneer hieïnbsp;de coups fins uit de mode geraaken.
Zijt gij daar? Kom een weinig nader; wij hebben zedert gisteren middag nog niet eens recht met elkander gefprooken. Hoe is het?
FERDINAND, (zijn fchouders op Jm3' lende.)
Lieve vader, nog zo en zo; altoos twijfelachtig, zal echter dezen voormiddag nog een’ flap doen, dWnbsp;alles bcflisfchen zal.
HOf'
-ocr page 41-37
HOFMAARSCHALK.
Benisfchen zegt gij, maar zal hij ook doen wmnenf^— geheele histoiie begint mij op het doodelijkfte tenbsp;chagrineeren • Laat mij u een anekdote venel'en: gisterennbsp;, had ik op het bal om iiwent wil een entre'vue met dennbsp;prcfident; het gevolg daar van zal u reeds bekend zijn ;nbsp;tk heb het zelf-met voorhedacbtzaamheid terftond behind gemaakt, dat ik den prefident tot mijn’ fchoonzoonnbsp;^^bgenomen en hem Rofaiiraas hand gegeven had.
VAN SENNEK.
Ik weet het; ik werd het gisteren nog gewaar, of. iChoon ik niet terftond op het bal beu geweest.
HOFMAARSEHALK.
Zodra ds prefident met onze famielie in verbintenis ftond, zodra hij mijn zoon en uw zwager was, kende hij rede'ijker wijze .uw proces niet and.rs dannbsp;ten besten der famielie beflisfehen; hij zoude zich zelfnbsp;verlaagd hebben, indien hij het vonnis tegen ons hadnbsp;uitgeweezen , gedeeltelijk, dewijl hg dan mijne vaderlijke goedheid met ondankbaarheid vergolden, en ge-deehelijk, dewijl hij zich zelf gtUdmetrd zoude hebben door een’ timmerman en deszelfs dochter in onze famielie te introducetrin. Vcrftaat gij mij ? dit wa^nbsp;zo ten naasten bij mijne opinie.
Nu!
VAN SENNEK.
HOFMAARSCHALK.
Ik bid u, kunt gij ii zulks verheelden? Bij het .de-jeur.é zendt mg de prefident dit biliet, Ik meQpde cene beroerte te krijgen; {hem den brief overgssrende) leesnbsp;eens.
, nbsp;nbsp;nbsp;VAN SENNEK, {kezende.)
te
„Uw hoog geboorene enz. beeft mij tot den gelukldg-Ilen man op aarde gemaakt; tot nog toe ben ik niet van de zwijmeling mijner vreugde beko'raen. Gij hebt mijnbsp;Rofaura gegeven; voor dit gefebenk zoude ik u gaer ¦nbsp;r-e mgn leven opöfferen. Het valt nüj om die xedén,
te__ finerte'ijker, dat ik, in het ongeUikkig proces van mijn’ heer uw’ zoon, tegens eene fainielie moet von-nisfen, welker medelid ik door de ftreelendfte verbintenis, worden zal. Mijne'liefde voor u, mijne liefdenbsp;voor Rofaura is te zwak om den eerwaardigen loop ,nbsp;der gerechtigheid te ftuiten; maar ik hoede mij van de 'nbsp;billijkheid uws harten te zeer overtuigd, otp immer tenbsp;kunnen gelooven, dat gij zelf zulks zoudt kunnen verlangen; gij gaaft mij uwe dochter als een bewijs uwernbsp;grootmoedigheid, Hoe gelukkig ben ik, eenen zo edel-denkenden vader in u te bekomen; hoe gelukkig bennbsp;ik dat ik mij durf noemen uw’ zoonnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
Julius van Sasfen.'’
hofmaarschalk.
Wat dunkt u hier van?
VAN SENNEK, (zi/r vnor het voor-hoofd wrijvende.)
Lieve reader, de preSdenf is met al zijne gerechtigheid, dankbaarheid en vriendfehap geen oortje waard; en indi'en gij mij gunftig veroorloofd het te zeggen,nbsp;200 hebt gij de zaak veel erger gemaakt.
HOFMAARSCHALK, (ergerlijk.)
Ik neem mijn woord terug; ik geef mijn dochter aan geen rotiirier. die zonder gevoel voor de waardenbsp;des adeldoms is, en onze naamen uit loutere deugd aannbsp;de galg wil nagelen; ik neem mijn woord terug.
VAN SENNEK.
Hoe? als gij u nog eens onmlddclijk by ,den Hertog zelf vervoegdet?...
HOFMAARSCHALK, ^ verlegen.)
Neen! neen! Hij heeft mij eens vooral naar den
prefldent gewcezen - Mijn onderdanigst fmeeken
hielp niets; wat Sasfen goed noemt, neemt hij voor goed aan, met verwerping van al het andere; ik zounbsp;misfehien bij een tweede pooging de genade van zijne
' nbsp;nbsp;nbsp;Door-
-ocr page 43-39
1^0Dr]|!c^ti!^beiH totaal verliezen. -- Kort en goed,
'’an uw huwelijk niet de gravin Neubtirg komt niets; liet hoeren kind voert onzen naain; de helft van uwnbsp;vermogen komt aan dat vrouwsperföon, en ik heb nüj'-ne geheeie m^utatk verloeren.
VAN SENNEK, (opfluiVSr.d, ^
Dit zal nooit gebeuren! Dat zweer ik it; ik waag het uiterile; ’er mag dan van komen wat 'er wi’. [u' usnbsp;van Sasfen zal mij Iceren kennen, op de vreeze’iji'llenbsp;wijze zal hij mij ¦ eien kennen! — Ik ga terflond zelfnbsp;naar den '¦immerman; ik zal hem een vernt'lijl'/lanb’e-den ; ik hoop het zal mij gelukken! — ' elukr her met
- gelukt het niet! dan zal ik weeten wat mij te doen
fbaat; admtf
HOFMAARSCHALK.
Stil' kom hier. Hebt gij niet - ja gij waart ’er irornar^ niet regenrvoordig ; war dunkt ii daar van ? De hertog danste g.steren met Rofaura; hij fcheen... gij ver-fianr mij! — Ik za! toch eens zien, of zulk een roman-held met zijne zotte ftudenten grille:- niet uit den za.nbsp;del geworpen kan worden? ¦ Nu, nu! laat mij maarnbsp;alleen begaan; als wij maar eerst uit deze vervloektenbsp;engte zijn: dan,zal ik alles wel -weder in zijne-behoorlijke pöjitie brengen. Nu, ga heen, fpeef uw rol met beleid — mij zal het niet inisfen; ga 1
VANS e’nnek.
Tot wederziens! vaarwel; (^hij tvil vortrekkenquot;)
H o E M A A R S C H A L K.
Apropos! waarom hebt gij u op het bal niet lasten zien ?
VAN SENNEK, (terurrtreedifuU.')
Ik wilde reeds gisteren doen, het geen ik thans meen te volbrengen; ik ben bij Spindler .geweest.
H o F M A A R s c n A L H, Quistsrende.y
Wat zegt gij mij.? Nu? hoe gedroeg zich het com-liot?
40
VAN SENN£K.
Daar was niets aan tedoen; ik weet bet niet, ik ergerde mij over mij zelve; ik gedroeg mij zot, Ik was een ]iind; ik kwam daar en zag het meisjen; en ailc nüj-Jie gedachten waren vervloogen; ik ftond daar als tvnnbsp;arme zondaar, en het fcheelde weinig, of ik fchreide.
Toen gaf mij het meisje een (luk van een’ brief, •waar in zij belooft zich van het leven te willen bo-Tooven, als ik... Ach, het is zotte klap.
HOFMAARSCHALK.
Hoe? Zij heeft dit beloofd? Nu, als zij woord houdt zal ik haar in de aarde ’er voor danken. Ga, ga, ennbsp;fpreck met haar! Hal ha, ha! Ik beg oud geworden,nbsp;maar in de gebeele carrierre van mijn leven zijn mijnbsp;zulke avontuurlijke zotheden niet voorgekomen. Ga,nbsp;én wees man! (v«n Sennek vertrekt.j
DERDE T O O N E E L.
Di Generaal van hytentyt en de hofmaarschalk.
DE GENERAAL, (tekens van Sennek in het voorbijgaan.)
Ei! ei! mijn heer van Sennek! Hoe is het? wanneer Jpeelen wij ds lête af? — Ja, ia, de jeugd is vlug; hijnbsp;Jioort of ziet niet. Ha, goeden morgen, myn waarde 1nbsp;^terwijl hij den Hofmaarfchalk nadert.)
hofmaarschalk.
IVat is ’er nieuws, mijn vriend.?
GENERA AL.
Niets, niets, — alles ftil. Dat de eerflö bladen van. mijne politieke aanmerkingen, reeds afgedrukt zijn, zultnbsp;gij reeds -weeten. —nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/
HOFMAARSCHALK.
G6-
-ocr page 45-4t
GENER A At.
Ei, wat ik hoore ! {hij haalt een blad gedrukt papier uit Zijn' zak) Ik kan ’er u mede dienen, Leeseens, g^zulcnbsp;u vervvonderen, Maar ik blijf lleeds'achter den naam-loozen fliiijer, de nakoineüiigfchap' zal mijnen naamnbsp;wel raaden; lees maar — Geef bijzonder acht op dienbsp;plaats png. 12, alwaar ik duidelijk op iemand aan onsnbsp;hof een allufion waag, en die verderfelijke nieuwigheden aan mijne criiitk onderwerp. — Nog eens —nbsp;is zijn Düoriuchtigheid reeds opgeftaan? heeft liij zignbsp;reeds vertoond?
n o F M A A R s C II A L ir.
Ik antichambreer reeds zedert drie kwartiers; en nog heb - ik de eere niet gehad, om binnen gclaatcn tenbsp;worden.
GENERAAL.
Is de prefident bij hem?
hofmaarschalk:.
Ik kan ’t niet zeggen; maar dewijl gij mij aan den pre. fidint herinnert, zo moet ik u toch iets van gewigtnbsp;notijicecren. Gij vVeet, dat hij een plan heeft om ’s landsnbsp;fchuldcn te vefnietigen, 6n om hier voor de noodigenbsp;gelden te bekoo;r.en, is hij' voorneetnens om eerstdaagsnbsp;bij deti Hertog ’er op aantedringen , om den bertoglij'nbsp;ken hofftaat nauwer te bepaalen, het quantum der penjiué-r,en cn gaglen te verminderen, en alle overvloedige per-foonen aftedanken.
GENERAAL.
De hemel heeft ons dezen reformateur in zijnen toorn gegeven; maar hij zal zijn rol niet lang meei:nbsp;fpeeicu.
hofmaarschalk.
Gij, mijn heer de Generaal, fiaat met uw geheelö regiment, ook bij hem op de lijst der onnutte kostgangers.
42 JULIUS VAN SASSEN, GENERAAL.
Ui ben des doods!
hofmaarschalk.
volk.
Want, zegt de boosiiaitige wijsneus, onze vrooire Generaal van Hiitentijt vergoedt, door een aandachtignbsp;gebed, ons het gebrek van eene geheele armee, en denbsp;Hertog kan geene betere lijfwacht hebben dan de liefde
van zijn
GENERAAL.
Dat zal hem duur te liaan komén. De langmoedlg heid des Hemels zal niet eeuwig dtiuren.
HOFMAARSCHALK.
De geheele eqitipagie zal tot op een gering getal worden verminderd; de kostbaare opera afged.inkt;nbsp;kortom... maar gij zult ’er echter nog het beste bijnbsp;liaan, bij wil u bij de armée tegens de Franfchen em-floijeeren,
generaal.
Wat? Ik in den oorlog? Neen; daar voor ben ik geen Generaal van zijne Dt'orluchtighcid geworcen, De Almachtige behoede mij, dat jk mijne handen met geennbsp;menfchenbloed bezoede'e. Tot nog toe ben ik ’er vrijnbsp;van. Gij kent mij, beste vtiend! gij kent mijn gevoelig hart; het doet mij zeer eene onfchuldige vlieg aan.nbsp;den muur te verpletteren.
hofmaarschalk,
Maar, mijn heer de Generaal...
generaal.
Neen , ik vraag mijn ontllag. Mijne in God rustende moeder wilde mij aan dc Theologie wijden. — Ik had, zonder roem gefprooken, reeds voortreffelijke vorderingen gemaakt, toen mijn Vader mij, opnbsp;het onverwachtst, onder de lijfgarde ftak. Ik gehoorzaamde ; maar alleen op voor waarde om nooitnbsp;in het veld te trekken of krijgsdiensten te verrichten.
Ik
-ocr page 47-43
Ik a'-wKC'rde van Vaandrik tot Luitenant, van Luitenant tot Kapitein, en zo wierd ik door ’sHemels genade,nbsp;ik w'eet zelf niet hoe, Generaal. Dus...
Ik verftaa u, gij hebt gelijk; maar zal de prefident nog lang aan het roer blijven...?
Zijt maar niet bezorgd! Wat mij betreft, ik geef u mijn tvoord, dat die vrijgeest niet langer.A Ha! zijnnbsp;Doorluchtiglield.
V I E R D \E T O O N E E L.
DE HERTOG en DE VOORIGEN.
Goeden morgen! Wat brengt gij mij Hijtentijt?
GENERAAL.
Een onderdanigst voorftel aan uwe Doorluchtigheid, tot vvelzjjii van liet vaderland.
AI wat mij onder dezen tijtel wordt gebragt, is altoos vvel.ekom.
GENERAAL, {eenige hoeken voor den dag haaiende.')
Ik nceme de vrijheid, hier mede uwer Doorluchtigheid cstnige vruchten der in uwe ftaaten thans heer-fchende vrijheid van denken en fchrijven aantebieden.
HERTOG, (de hoeken aanneemende, werpt die-. Zander in dezelven gezkn te heb-hen, achteloos op de tafel.)
' Bcdicatien? Men kon dezelven wel aan mijn’gebet’ men fecretaris hebben gegeeven.
GE»
-ocr page 48-GENERAAL.
]k fmeek onderdanig — als ik het waagen durf re 2eggen— het zijn fntyren, fpotfchrifte.n, pasquillen opnbsp;de Rcegering en de Religie in ons vaderland De foo-melooze vrijheid der drukpers gaat te ver, om het nietnbsp;eindelijk voor de ooren van uwe Doorluchtigheid tenbsp;brengen;
HERTOG.
Mfen moet zich wegens zulke zaaken bij mijnen pre-fident vervoegen.
GENERAAL, {de fchotiders ophaaiende.)
Juist deze, als ik het waagen durf te zeggen, heeft voor de vrijheid van fchrijven alle deuren open gezet.
hertog.
Dan kan hij ze ook weder toeflulten, Ik zal zelf !c;e-zen. {Hij geeft den generaal een' wenk, waarop deze %er-trekt )
generaal,
Wel nu, lieve hofmaarfchalk, wat is ’er nieuws? hofmaarschalk.
Zo verre het den kring mijner bezigheden betreft, gaat alles in de gettfóonelijke orde, volgens uw Doorluchtigheids welbehaagen voort, {zijn fchotiders oplma-de) Hoe het voor het overige...
HER T.O G.
Wel nu? Wat wil dat fchoudertrekken zeggen? TIebt gij iets iremerkt, dat mij zoude kunnen mishaagenV üijnbsp;geelt 'er ten ininftcn den fchijn van; zeg het mij.
hofmaarschalk, {weigerende.)
Uwe Doorluchtigheid gelieve...
HERTOG.
Zonder oinftandigheden, zonder omwegen; dat hoor
ik
-ocr page 49-45
ik i^aerne. — Hebt gij misbruiken ontdekt, bezwaaren, kla^'ten gehoord?
HOFMAARSCHALK, (yCrlcgSfl )
Tk beken... ik wèet niet... ik zoude onrechtvaardig zijn.
HERTOG.
Hoe is men over mijne regeering i-nhet land te vrede? Ik ben begeerig eindelijk eens het oordeel deswegens tenbsp;verneemen ; want alles, wat ik tot hier toe vernam, wasnbsp;nietsbcduidend; meest al vergodingen mijne'- geringftenbsp;daaJen , opdragten vol wijrcok, weike mij de boeke-fchrijvers om den broode toezwaaiden.
HOFMAARSCHALK.
De landen van uwe Doorluchtigheid zijn bloeijende, zijn gelukkig, en...
HERTOG.
riofmaarfchalk, gij zijt niet eerlijk — gij behaagt mij niet. Ik ben nieuwsgierig; gij moet terllond opbiegtennbsp;wat gij weet, want ik kan het u aanzien, dat gij iets opnbsp;het hart hebt.
hofmaarschalk.
Ik bewonder het fcherp en zieldoordringend oog, uwer Doorluchtigheid — Ik beken het, dat'er verfghcidennbsp;zaakcn zijn , die mij ontrusten ; ve^le zaaken , niet alleennbsp;om mijnentwille, maar ook wegens uwe Doorluchtigheidsnbsp;geheiligden perfoon, en deszelfs hn-Is willedoch daarnbsp;ik tot nog toe niets met zekerheid weet, en alles nognbsp;maar duistere gisfingen zijn, die mij voor den geestzwes-vcn, zekere fpooren... Och! fta mij toe, genadigenbsp;heer! dat ik zwijge.
HERTOG, {met ernst.)
Neen; gijmoogt nu niet zwijgen. Wien bctrefFen deze gisfingen?— Bij mijne ongenade, fpreek, wien betreffen zij?
hofmaarschalk, {verlegen.)
Het zij verre van mij, een’ eerlijk’ man — een mijner beste vrienden — door kwaadaardige vermoedens in denbsp;oogen van uwe doorluchtigheid te willen vcrnederèn —nbsp;een’ man, dien ik met vergenoegen — mijne dochter tótnbsp;vrouw — ja mijn leven...
Wat? Meent gij den prefiJent van SasJ^n?
HOFMAARSCHALK, {nofr méér verlegen.)
Sta mij toe, uwe Doorluchtige Hoogheid! dat ik zwii-ge. Mijne verii.ocdens zijn gcene waarheden; mijne gisfingen geen zekerheden. Sasfen fchijnt een edel, heerlijk man te zijn , als zodanig heb ik hem tot hier toe Ice-ren kennen; al het andere is fchijn.
H E R T o o,
Gij zult fpreékcn! Ik beveel het i!; uw talmen maakt mij moeijelijk. Wat is ’er van Sasfen? Wat gelooft gij?nbsp;wat gist gij ?
HOFMAARSCHALK, {ziiclitenck.)
Ik gehoorzaam, maar mijn Doorluchtigfle heer, veroordeel dezen edelen man, mijn’ vriend, mijn' aan-llaanden zoon niet, voor dat mijne gisfingen bewaarheid zijn: trouwens dit durf ik buiten dien van uwel Dooriuchtigc Hoogheids liefde tot gerechtigheid verwachten; Wel aan dan — ik vrees — dat hij eennbsp;Itluminat is,
HOFMAARSCHALK.
Ik vrees, dat hij een medelid van die geheime orde is, welke zith door het gantfche land met haarc ver-llindende polijpen-armen verfpreidt, om de oude. ordenbsp;der dingïu omtekeeren, alle grondzuilen des ftaats.
deï
-ocr page 51-4?
religie en vorftenliefde te vernietigen, quot;de gemoederen van hunne trouw aan den throon te ontdaan, een frivol Democratismtis intevoeren, ten einde allengs hetnbsp;doelwit te bereiken, het welke die orde vienfchcn f^elnknbsp;noemt, doch dat wij, ongewijden, den val dar Altaaietinbsp;fn Throonen noemen.
HERTac.
Waarom houdt gij met fpreeken op? Ik wil meer weeten. Bewijs, dat de Preudsnt Sasjen tot dit gevaarlijk gezelfchap behoort, het welk ik reeds langnbsp;Van hooren zeggen kenne.
HOFMAARSCHALK.
Bewijzen? Genadige heer! ik hebbe het enkel gevraagd van fpooren aantetoonen.
H ERTO G.
HOFMAARSCHALK.
Ware de Prelldent een Illuminat, het geen ik vree-i 2e, 20 zoude hij met dit alles geen booswigt, maarnbsp;alleenlijk een verdwaalde zijn: Maar fpooren van hetnbsp;Ilhminatismus zijn ’er voorhanden, hij voerde de onbe-perkfte vrijheid det drukpers in ; en het land is metnbsp;fchriften overftroomt, welke het zoete gift der vrijgeesterij, der dwaalingen in den Godsdienst en van dennbsp;vorftenhaat, door alle de gemoederen verfpreiden Hijnbsp;Vernietigde de ftrenge jagtwetten, onder voorwendfelnbsp;van het zaad des landmans voor de verwoesting vannbsp;het wild te bevrijden, en ontroofde daar mede aan hetnbsp;vorftclijke huis een oud recht. Flij vernedert dennbsp;adelftand, noemt derzelver heilige voorrechten een oudnbsp;vooroordeel, het welk men verminderen moest, ennbsp;zoekt op die wijze met den ade! te gelijk de oudfte ennbsp;trouwfte wachten der vorftelijke hoogheid om verrenbsp;te werpen.
HEK*
-ocr page 52-HERTOG, (lagchende.)
Wat kan men de zaakcft toch wonderlijk voor-ftellen?
HOFMAARSCHALK, (met een' Jcherfen blik op den her-
Daar bij komt iets, het seen mijn’ argwaan meer vced-zel geeft dan alles — Drie bekende Jllutr.inaten zijn in 'het gezelfchap, het welk maandelijks, in het huisnbsp;van mijnen vriend vergadert; de overigen zijn mannen,nbsp;welken altoris vijanden der religie waren, en zich deeds alsnbsp;zcetr democratifche fchrijvers gedistingtieerd hebben; mennbsp;kent hunne handelingen, hunne werkzaamheden niet:nbsp;niernand word in het zelve toegelaaten — Nog meer,nbsp;ik weet zeer zeker, dat deze heeren eene fierke brief-wisfeling in Frankrijk houden. — Meer weet ik niet-Gave God dat ik in mijne gisfingen bedroegen wierd!
HERTOG.
Het is genoeg! — En gij wilt aan dezen man uwe beminnelijke dochter geeven?
HOFMAARSCHALK.
Ik waardeer hem nog deeds, zo lang ik niet..,
HERTOG.
Wordt hij van irae dochter bemind?
HOFMAARSCHALK.
Ei nu! Zij onderwerpt zich, als een gehoorzaam kind, aan mijnen vaderlijken wil.
HERTOG, (met nadruk.)
Bemint zij hem niet?
hofmaarschalk.
Wie kan het hart van een meisje doorgronden?
HER-
-ocr page 53-49
hertog.
Ja maar de liefde is een fnapachtig kind ; fpreekt Hwe llofaura niet dikwijls met gevoel, met verrukkingnbsp;VSn hem?
Hork AARS CHALk.
Wanneer uwe Doorluchtigheid dit als een kenteeken der liefde liefchouwt, dan — zo vrees ik dat... dat zijnbsp;Uwe Doorluchtigheid meer,'dan...
R T o G, (i/oozendé.)
Wat wildet gij zeggen, lieve Hofmaarfchalk keert zich van hem af en wandelt door do zaal) Nu, gijnbsp;hebt gelijk ; een vrouwenhart behoort onder de eeuwige raadzelen der waereldl — Is het reeds laat?
HofMaarschaIk, (o/) zijn Horolo» gie ziende.)
Zeventien miniiten over tienen.
Hertog.
Ik moet met mijne gemalin een Tourtje rijden; zorg §*j voor de epuipagie. (De Hofmaarfcbalk vertrekt.)
V IJ F D E T O O N E E L, HERTOG, (^alieeii.)
' Ik rijde niet uit! QHij werpt zich nadenkend op één' floel. Na ee7iigen tijd zwijgens) Rofaura 1 (weder eenigennbsp;tijd zwijgende) Ben ik niet' een elendig mensch , uitnbsp;convenieniie aan zulk eene gemalin gekluisterd te zijn:nbsp;droog, gemelijk, trots, niet fchoon! ó, Hemel! — En
dah de fchoone Rofaura nevens haar? -Het bloed
kookt in alle mijn aderen, als ik aan dat meisjen den-ke. (yèeder eenigen tijd zwijgpis) Rofaura! -- Ja — Sas-fen mag zijn wat hij wil, maar mijn medeminnaar •Hoest hij evenwel niet Zijn. Ik vinde hera werkelijknbsp;ïelfs reeds eenigzins onlijdelijk: waaiachtigj mijne ge-Dnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ftSquot;
-ocr page 54-ftadige toegeevendheid heefc hem zulk eene ftoutheid ingeboezemd, zo dat hij mij even als een preceptornbsp;werd. —- Illuminat? Hm! het is mij indedaad lief datnbsp;ik toch zo iets gevonden heb , om tegens hem tenbsp;ageeren — hem maar zo iets terug dringen te kunnen.
ZESDE T O O N E E L.
hertog, een kamerjonker, naderhand }u-
LIVS VAN SASSEN* kamerjonker.
Zijn exellentie, de heer preildent van Sasfen.
hertog,, (verlegen.)
Is hij reeds daar ? - Ik heb bezigheden — Mor
gen vroeg! — Blijf.' neen, hij kan komen •— wacht!— Ja, hij kan komen. (De kamerjonker vertrekt.quot;)
Ben ik waarachtig niet verfchrikt ? Waarom heb ik
dan vrees voor 'hem ?- Het is waar, hij is een braaf
heerlijk man gt; maar — toi? medeminnaar wil ik hem niet. —
JULI os, (korttH binnen.)
Het is goed, dat gij komt, prelident. Want — Wat hebt gij voorgedraagen?
JTJ Litrs.
Ik verwacht de bevelen uwer Doorluchtigheid.
HERTOG, (zonder hem aan te zien.)
Men heeft mij gezegd, dat mijn land vol Illuminaaten «gt; is dat ZO?
JUEIUS.
fllX'
5*
HERTOG.
Ei nu, ik 2oude gelooven, dat gi) deze heeren ver-ïichters of verduifteraars, hoe 2ij zich zelven nok noemen 5 het beste moest kennen ;het complot. wil men, dat al tamelijk aangegroeid is. Vrijheid van doen en vrijheidnbsp;Van denken prediken, alles wat de throonen der vor-ften fchraagt vernielen, adel en religie belachlijk maaien en zo al meer.
jvtiv s, (opmerkzaam.')
Vergeef mij, maar het is mij , als of ik een ander uit den mond van uwe Doorluchtigheid hoorde prediken: een van die mannen, welken bij het beste hartnbsp;dagelijks tegens het gezond verftand zondigen, die,nbsp;zedert dat zij voor veertig jaaren v.an de fchoolen kwamen, door h^noodlot in eenvormige kringen wierdennbsp;geflingerd, in ^Ike zij nooit gelegenheid hadden, hunnenbsp;talenten verder te bearbeiden. Zij fliepen, intusfchennbsp;dat de menschheid in volkomenheid vorderde: zij ontwaakten, en zagen, hoe verre zij te rug gebleeven waren: voor hun was het thans eéh nieuw tijdvak , eennbsp;onbekend geflacht. Te weinig onderrecht oin djt -ge»,nbsp;heel te kunnen beoordeelen, en altoos nog méÉ' hhn^nbsp;Ue verwrongene fchoolideën te vreden, geloofden zi|nbsp;dat da menschheid op dwaalwegen was, en fchreeuw-den dus uit alle hunne magt.
HERTOG, (zonder naar Julius te luisterenquot;;
, leunt gemakkelijk in zijn' arm-' Jloel, neemt één der boeken, bid* dort en leest daarin,')
io, zol nu dat is recht goed; hoe dan verder?
JULIUS.
Met deeze dwaalende, maar toch goedaartigemannen, verbonden zich dikwerf eigenbelang, eergierigheid ennbsp;boosheid.' Men befloot het menfcbelljke geflacht aannbsp;de fchool-begrippen en kerkformulieren der voorigenbsp;hcuwen vast te binden, zonder te bedenken, dat dit ei-D a
-ocr page 56-52 JULIUS VAN SASSEN, gentlijk was, de eeuwige ontwerpen der voorzienigheid te willen verftooren. Men v/aande overal opnbsp;den aarbodem eene geheime vreeslijke fatnenfpanningnbsp;te ontdekken, welke tegen de heiligdommen der men*nbsp;fehelijke gelukzaligheid zoude zaamen gezwóoren hebben , en men wist niet, dat die enkel de rede was ,nbsp;welke Overal ontwaakt is, overal een en dezelfde wetten, een en dezelfde wenfehen heeft. Men wikkeldenbsp;devorften, den adelftand, de Theologanten in dit verbond tegen de menschheid, en maakie zich zekere on-gelukkigegebeurenisfen van onzen tijd ten nutte, om dezenbsp;als kwaade gevolgen der rede en der verlichting voornbsp;te Hellen. Maar, genadigfte heer! Niet de rede desnbsp;I volks, maar de redeloosheid van deszelfs befluurers isnbsp;de bron van aiJe omwentelingen geweest.
quot; HERTOG, (met bet boei in de band opfpringende.)
Dat is te erg! — Lees dit hier eens — deeze plaati hier!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
JULI os, (leert.)
„ De hertog Xaveer heeft ten minften die verdiende dat hij goede verftandigè koppen in zijne plaats hat denken, als hijzel/niet denken kan. Hij bezit het beste hart}nbsp;het eenigfte gebrek, dat hij heeft, is, dat hij voor dennbsp;fchoonften man in zijne ftaaten wil gehouden worden,nbsp;daar hij nu jui.'t niets minder dan dit is. Haa hij alsnbsp;prins minder geleefd en bemind....'’
nhKToG ,..xllt;gt;ornig.')
Houd op ! Zijn dat de gouden vruchten der vrije drukpers, dat men van mij zulke paskwillen fchrijft? —nbsp;Het is gedaan. De ftrenge cenlUurPwetten zijn weder ingevoerd, en zullen nóg ftrenger gemaakt wor.nbsp;den...
Julius, (koel.y
Genadige heer j ik had verwacht dat gij om deze kleinigheden zoude gelagchen hebben. Wilt gij daarom
alle
-ocr page 57-53
*ne het goede vernietigen, om. dat het goede ook mis-kan worden? Zoudt gij een’ fchooneri tuin wil-len verwoesten, om dat onder de bloemen ook eecig onkruid groeit.
hertojs, (driftig en met eene rfpti» derende Jlem)
Ik wil — wil — en mijn wil zal een wet zijn!
j u 11 u s, (^koel maar edel.)
Neen, genadigfte heer, uw wil is thans niet zuiver, niet vrij. - Sta mij toe, dat ik in den naam des lands ,nbsp;der goede zaake en der rede u thans tegenfpreeken mag.nbsp;Laat ons de vrijheid der drukpers bepaaien, maar...
HERTOG.
Neen, neen, de oude wetten zullen weder gelden, en thans gaat gij terftond om het edift uit te vaardigen!
JULIUS.
Ik waag het ten minften, flechts om eenig uicftel te Imeeken — llechts voor eenige dagen.
HER TOG.
Ook dat niet. — Of zijn ’er in dien tusfchentijd nog *2nige paskwillen tegens mij te drukken?
JULIUS,
U we doorluchtigheid-
II ER TOG.
Gij moet mij niet tegenfpreeken. Wie heeft u daar toe -ahirgefteld )
JULIUS.
Gij zelf, genadige heer, gaaft mij eens dat recht; ik maak in dit oogénblik voor den eerften keer gebruiknbsp;van dit recht, dewijl het de eerfte keer is dat uwenbsp;doorlucbflgneid, om quot;eene bijzondere beleediging , on-iulbaar,vtel goéds bederven wil.
HE R-
-ocr page 58-H E R T o G i Q}n°t een dreigendefi
Vergeet niet, prefident, voor wien gij ftaat.
JULIUS.
Voor den vader des vaderlands, die meer dan eens mij verzekerde , dat bij het geluk zijner onderdaanennbsp;boven zijn eigen welzijn waardeerde: voor den edel-ften vorst, die bewijzen daar van gegeeven heeft; voornbsp;een’ vorst, die mij, niet tot zijn’ dienaar maar tot zijnennbsp;vriend verkozen en beroepen heeft-die mjj de rech
ten des vriends gaf, opdrong...
En welke gij misbruikt! — Vaardig het ediiil: uit.
' nbsp;nbsp;nbsp;JULIUS, [vuutiger.)
Neen. mijn vorst, ik kan geen edi(5i tegen het gezond verftand, en tegen de rechten van den menscti fchrijven. Mijne hand zal het fchoone werk niet vernietigen , dat gij eens ophoudet, en waar voor gij mijnbsp;cens met eenen kusch beloondeti Doch geef Hechts ee-nen wenk, genadige heer, en honderd gedienrtige handen zullen zich aanbieden, om de wenfchen van uwennbsp;toorn te volvoeren. Een vorst is immers een God;nbsp;zijn blik regeert eeua geheela marionetten-waereld,.nbsp;Maar ik geef tot het gehsele werk niets dan — ftilie.nbsp;traanen.
Dewijl gij dan niet wilt, zo zal een ander. Het is beter, dat gij thans weent, dan dat ik, of mijn opvolgers in de regeering, eens traanen over mijne onbezonnen goedheid vergieten. Ik zie thans klaar genoeg,nbsp;dat.het volk r.ie;s ander.s dan een wild beest is . hetnbsp;welk zo lang onfchaJelijk en tam js, als bet de ketenennbsp;gevoelt. — Uwe verlichting is goochelfpei, waarmedenbsp;gij onze oogen zo lange verblindt, tot dat wij Oaavennbsp;van het fouvereine graauw zijn,
JU-
-ocr page 59-SS
JULIUS, (hartelijk )
Genadigfte heer, uw toorn voert u op een’ fchrik-kelijken weg! Nog éénmaal, vergun mij adze bede: om de eer uwer regeering, om de welvaart van uw land, be-fluic thans niets! - Wacht bet oogenblik eener be
daarde overweeging af, en gij zult zeker anders beflui-ten,
HERTOG.
Wat gij bedaarde overweeging noemt, is flsap. Ik flaap niet langer; ik wil niet langer andere verjlandigenbsp;koppen voor mij laaten denken, zo als de pasquil- fchrij-ver zegt; ik wil zsi/denken, handelen ~—¦ en nu
heveel ik u-Qij-gij zulc het oudecenfuur-edift,
JULIUS, (met laaardigheid,)
vernieuwen.
Beveel , dat ik mijnaar hetfchavotmoet begeeven-
gaerne; maar zondigen kan ik niet, tegen God, de rede en de menschheid.
^ nbsp;nbsp;nbsp;HERTOG, (luild.)
Is het zo verre gekomen , dat mijn bevelen niet meer geëerbiedigd worden? Ik ben Landsheer en wilnbsp;thans mijne fouverainiteit bewijzen! Van nu aan hebtnbsp;gij u niet meer met het kerk- en fchoolwezen van mijtinbsp;land te bemoeijen. Voor het overige fpreeken wij elkander nader! (bij gaat heen.)
j n II u s; (alleen.)
Zo heb ik hem nooit gezien! (Hij ziet hem ontfield na) Xaveer, gaveer! wat is van u geworden? Een onbekende vreemde geest bezielt u, -- Maar zo gaat
hec. Do Mensch blijft zich zelf eeuwig gelijk. Tegen zijn eigenbelang ziet men bet algemeen welzijn in koelen bloede fchipbreuk lijden; De fchoonlle ontwerpennbsp;worden vernietigd, zodra een onzer gthefclfle driftennbsp;diaiïn geen voecifs! vindt; — o Menschheid! Menschheid , ik beklaag u! (met -fnel opeeliegende drift) Maarnbsp;Li 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;het
-ocr page 60-Een kamer in bet huis van den ouden spindi^r.
HENRIETTE, (_eene bleek groene Jjerp om het lijfnbsp;doende.)
Hij heeft mij dit lint gegeven; het was opmijn’laat-flen verjaardag. Groen is de kleur der hoop, zeide hij toen, en de hoop .van ons geluk groentl — Ach Ferdinand, waarom hebt gij voor mij deze hoop vernietigd?
Zo zal hij mij vinden; even in hetzelfde kleed, waarin hij mij de bekentenis mijner wederliefde aflokte.
¦-- Ferdinand, dit zal mijn doodkleed zijn, als gy
mij kunt bedriegen, mij heden verlaaten kunt.-—Dood* kleed! Ach, God! ik ben zo jong en zo ongelukkig.
- Doodkleed en bruidskleed één en het zelfde, (zij
krijgt uit een kastje dat op de tafel ftaat, een pistool) Kom hier , liever u, dan fchande en kommer.
De oude SPINDLER, HENRlê’TTE.
SPINDLER.
^Zijt gij hier, Henriëcte i
HENRiëTTE, (hezig zijnde de Bis.
tooi te laaden.)
Ja, lieve vader, begeert gij iets.^
SPI.NDLER.
Niets. Het is reeds laat, en mijn heer ca» Iaat nog niets van zich hooren ?
HEN-
-ocr page 61-S?
HENRieTTB.
Ik geloof het zeker, hij zal komen, hij mget komen; het is nog geen' tien uur.
spindle R.
Wat doet gij thans i —¦ Waarmede klappert gij zo?
HENRlëTTE.1
De fleutel wil niet fluiten; ik wil die in oïtler bren» gen.
SPINDLE R.
Welke fleutel?
HENKlêTTE»
Van de flaapkamer.
/
SPINDLER»
Zottin! hebt gij geen beter tijdverdrijf?
henrictte.
Thans geen beter. Het huis is in orde. Vader, ik habbe eene bede. {zij bergt de pistool in bet kastje.
s PI N D L E R.
Wat wilt gij ?
HENRiêTTE.
Wees zo goed, vader, en hoor alles bedaard aan, wat ik met mijn heer van Sennek fpreeken zal. -—rnbsp;llreek door uwe drift onze onderhandelingen niet, hoenbsp;dezelven dan ook mogen uitvallen,
SPIN DLER.
En als hij zegt dat hij u wil laaten zitten?
HERIÖTTE-
Als hij dit zegt. als hij wreed genoeg zijn kan, het te willen — dan zal ik; maar gij moet niet vreezen,
niets gelooven, van het gene dat ik zegge - dan zal
ik hem met mijnen dood dreigen,
, £) j nbsp;nbsp;nbsp;SP I N D»
-ocr page 62-SPI N DtER.
En ik hem met den zijnen. —— Ja, dat zweer ik u, bij mijn* kaaien kop zweer ik het u, heden is het denbsp;laatfte termijn. Houdt bij geen woord, brengt hij u ennbsp;mij niet weder bij de waereld in eere, wil hij uniettotnbsp;zijne vrouw neemen : dan zal u op aarde geen gerustnbsp;uur meer ten deel vallen, en hem. —- hem vermoorde ik! Ik zal mij een’ jongen huuren, en voor zijnnbsp;deur bedelen, en wanneer hij'er uit of ingaat, zal danbsp;jongen mij de hand drukken, en ik floot hem, bij denbsp;aanfpraak om een aalmoes, hét mes in de borst. Ik zalnbsp;mij een’ jongen huuren, die mij in de kerk brengt, opnbsp;die plaats waar hij gewoordijk bidt, daar zal ik naastnbsp;hem knielen, en in zijn .beste aandacht, zal ik hem omnbsp;den bals vatten, en hem verwurgen.
HEKRiëTTE,
Lieve vader, gij wordt reeds weder toornig,
SPINDLER.
Hij i« een fchurk, zeg iki ^—- hij zal het blijven j het is mij, als of ik 'de kramp krijg, als ik zijnen naamnbsp;hoor noemen; het is mij, als of ik hem liever tot een
lijk, dan lot mijn’ fchoonzoon wilde maaken.- Maar
ik ben ftil, ziet gij, ik ben bedaard! God zij zijn arme ziel genadigl ik ben bedaard,... als een loerende beer,
H E N R I SrT T E.
Lieve vader, gij zult alles bederven'
S P I K D L E R.
Zie, ik ben nu geheel ftil, ik zal geen woord fpree-ken. — Ik zal zo fli! zijn, als een doods, wanneer Lij beide pvc.r zegen en vloek ondcihandelt. Maar ik zalnbsp;nok verjongd zijn als een verreezene, verfchrikkeiijknbsp;gis een fpook uit de gewelven des doods, wanneer hijnbsp;u verfffiaadt. .Thans ben ik flü 1
‘ nbsp;nbsp;nbsp;HEN*
-ocr page 63-HENRXËTTE, {’Call het vengjlei terug treedeiide, met aandoening,
ó Mijn God! bijkomt!
s p I N D L E Et, (luisterende.)
Komt hij ?
HENRlêlTE. nbsp;nbsp;nbsp;'
Vader, lieve vader, ik ben bevreesd voor u} Cang-Jiig) vader, ga in die kamer; iaat ons beiden alleen, dan zullen wij vrijer fpreeken kunnen.
SPINDLER.
Zie, ik ben zoo gehoorzaam: als een kind: Maar als gij mij roepen, en mij zeggen zult, hij heeft mijnbsp;verflooten l —*Dan 'behoede u God.
. nbsp;nbsp;nbsp;henriStte.
Kom toch, ik bidde u, kom! (zij geleidt hem in een andere kamer.)
ïerdinand van sennek, (komt binnen.')
Hoe? Geen roensch hier? Holla! (iy doet eenige Jlap-pennoorwaards, legt de band op zijn ban, en Jlaart beangst in ’t rond) ö Mijn hart, grijp moed! moed! grijp flecntsnbsp;eenige ocgenbllkken moed! — Dddr, hier, en gindschnbsp;en boven! — iedere plaats in deze kamer is voor mij
belangrijk — o Hoe gelukkig was ik hier niet! --
Schep ,moed mijn hart, fchcp flechts voor eene poos moed! Dan is immers alles voorbij, aües doorgeftaan,nbsp;(bij zvsijgt cenigcn tijd) Dat is verichrikkelijk; al mijnenbsp;bedaardheid, al mijne ilandvastigheid isveriooren. Ach!
TIEN-
-ocr page 64-66 JULIUS VAN sassen, TIENDE T O O N E E L,
FERDINAND VAN SENNEK, HENRlëxTE.
HENRiëxTE, (hem kragtloos te gemoete tretdende,')
Mijn heer van Sennek...
FERDINAND, (met eciie zwakks
'Henriêtte,,.. Ik ben u.^.* Ik kom zeker.... zeer laat.
HENRlëxXE.
^ 6 Misfchien vroeg genoeg. (Zij Jlaat, ztvijgende, mep nedergejla^en oogen, vol angst, voor hem) Ga zitten.
FERDINAND VAN SEjjNEK, (mtt ten afgs-
keerd gelaat.
Ik kan ónmogelijk —¦ ónmogelijk gaan zitten. Ik ben veel te — veel te onrustig ~ te woest. — (na eenignbsp;Jlilzvaijgen) Lieve Henriêtte — wij voeren een procesnbsp;zederc cenige maanden.
HENRiêx XE.
Treurig genoeg, dat onze liefde in een proces veranderde l
FERDINAND.
Dit proces is nabij zijne beflisfehing —^ morgen wordt het vonnis uitgefprooken. Ik wenschte, dat wijnbsp;een vergelijk konden treffen , zonder het vonnis afte-wachten. Wie weet hoe het uitvallen zal? Mijn zwagernbsp;maakt een geheim daarvan.
HENRiëxXE.
Wie is uw zwager?
Ferdinand van sennev.
De prefiJent van Sasfen ; gisteren heeft mijn vader hem het jt*woord gegeeven.
HEN-
-ocr page 65-6i
, HENRiëTTE, (een’ angjligen blik op de kamerdeurnbsp;werpende.) ‘
Rechtvaardige Hemel! ¦— {meei bedaard) Nu verder, mi}a heer van Seiinek i laat u niet in de reden vallen.
FERDINAND.
Daar wij belde tot hier toe dèn uitflag niet wee-ten...
, nbsp;nbsp;nbsp;fiENElëxTE.
Dat zij God geklaagd; «iet westen? 6, Ik weet hem tbans maar al te wel 1
FERDINAND
Lieve Henriëtte, Iaat ons eer. vergelijk trefièn. Eisch gij, wat gij wilt. Wat begeert'gij, dat ik u ternbsp;bevordering van uw geluk geevenzil, buiten.,.?
. nbsp;nbsp;nbsp;HENRlëTIK,
Niets nbsp;nbsp;nbsp;begeernbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ik.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp; Werp mijnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;tonnen gouds voot
de voeten: ik begeer die niet. Ik ben immers het arbeiden gewoon. Ik kan mij zonder aalmoesfen onder* houden. Ik wit mij met lappen kleeden , en droognbsp;brood eeten, en evenwel vergenoegd zijn. — Geef mijnbsp;maar dit ééne — geef mij mijne eer tetugd
' FERDINAND, (ZaCamp;tZJnw’g.)
Henriëtte, alles.... maar mijnè betrekkingen, mijne omftandigheden.... Ik beken het, Henriëtte, ik hebnbsp;fchandelijk met u gehandeld; ik beken het, dat ik eennbsp;boosv/igt ben, dat gij meer verdient dan mijne echtge-noote te heeten , want'gij zoudt de echtgenoote vannbsp;een elendfg mensch zijn. Maar ik mag , ik kan nietnbsp;doen wat gjj begeert. ' ¦
Ferdinand!
HENRiëxTE, (zinkt onmagtig naast een' armjleel neder.) ,
-ocr page 66-FERDINAND, (befi baar op en zjj baar op den ftoel.)
Henriëtte! Om Godswüle. Henriëtte! wat deert u? na eenig Hlüz’wijgen') Henriette! {zich met zicbtbaarènbsp;fmen van haar afwendende) Zij is een Engel, en ik fta
hier voor haar, als een folterende fatan! - (terug
koerende.) Henriëtte! ,
IIE N RI ë T T E , {zkb berfleiynde^
Wees bedaard — ik was eenigzins zwak. Thans ben
ik weder geheel wel. - Maar ééne vraag , wan: ik
heb uwe laatfte woorden zo even niet recht'verftaan; Hebt gij mijnen brief gelezen?
FERDINAND.
, Ik heb.' — (bij gaat van haar terug.)
henriëtte, (bem langzaam nit wankelende.)
Welk een andwoord hebt gij op dezen brief — voöf Oiijn hart ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;/
FERDINAND, (fiUcht.)
HENRiëTTE,
Meer niet, dan dat? — Ach, Ferdinand. Ferdinand, Is deze medelijdende zucht eindelijk hqt loon mijner tederheid , mijner trouwe ? Zal deze uwe zucht n\ij dénbsp;liefde beloonen, welke nog tot op dit oogenblik in deze getrouwe aderen fpeelt? Is dat de vergelding voornbsp;mijne duizenden traanen , die ik hier o.m uwent wilnbsp;geweend heb? Zal deze zucht mij de jammervolle nag-ten doen vergeeten, die ik doorgezucht, doorgewor-fteld, doofgebeden heb oin uwent wil? Zal zij mijnenbsp;gezondheid betaalen, die ik door u verlooren heb? I*nbsp;deze zucht het gebeele overblijfzsl uwer liefde? Hetnbsp;laatfte overblijfzei van die onuiiputrelijke gewaarwordingen, welke gijiinij eens voorgeloogen hebt? ó Man,nbsp;hoe kondet gij zo voorbeeldeloos wreed een onërvaa-
ren meisi'e bedriegen, het welke 2ich 20 geheel aan u ten eigendom gaf?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;1
ferdikand, nbsp;nbsp;nbsp;gt;
Ga voort, ga voort mi] met uwe ver wijtingen te be-ftormen. ¦:— Zij doen mij‘goed? quot;
HENRlëTtE.
Mogten zij mij ook goed doen, maar voor mij is na in de geheels waereld geene weldaad meer, a^s gij mij
die niet geeven wilt, niet kunt. - Ferdinand (zijne
hand met drift aangrijpende) deze oogenblikken zijn ge-Wigtig, het'zijn U'Ogelijk de laatften, in welke wij op aarde bij elkander Itaan; orerleg het wel, en beproefnbsp;UW hart! Aan deze rainuuten hangt de rust uwer dagen, ¦nbsp;het noodlot van mijn leven ]
FERDINAND, (terwijl bij met drift baara band aan zijnenbsp;00gen drukt)
Meisjen! vrpuw! moeder! o Kondet gij mij in deze berfenen zien, in dit hart: gij zoudt mij vloeken, ennbsp;medelijden met mij hebben. ^
HERieXTE.
Vrouw! moeder! Hoe zoet klinken mij die naamen Van uwe üppen, en hoe fcheip van de tongen der vreemde menfchen! - Wel aan dan, man, vader, is dW
hart in uwe borst geheel dood voor uwe vropw?
FERDINAND.
Het klopt-het klopt ook nog voor u!
HENRlëXTB.
Weet gij, Ferdinand, waar wij thans liaan.? Deze plaats is voor mij een heiligdom. Nu dertien maandennbsp;geleden zat ik hier, gij daèr naast mij, ik borduurde aan een raam ; gij laast mij eenige brieven uitnbsp;werther voor; gij laast, ik luisterde, en vergat mijn
, bor-
-ocr page 68-borduuren. Werther dweepte. gij dweeptet van de zaligiieid der liefde, en ik hoorde u beide. En wanneernbsp;gij toen aan mijne voeten zonkt. en om liefde bedeldet,nbsp;wanneer ik overwonnen umijnebeèvende hand toereikte,nbsp;gij mij aan uw hart floot, en ik den eerften kusch dernbsp;liefde op uwe lippen drukte, toen riept gij... Ik zv/eefnbsp;u eeuwige en onuitpuctelijke liefde! — Het was eennbsp;fchoone zondagavond; de wijnranken bloeiden toen voornbsp;onze vengsters; de zonneftraalen (chemerden als vuurnbsp;door bet groene loof, en tintelden in onze traanen ——nbsp;Ach, en hier, op even deze zelfde plaats moet ik be*nbsp;delen om liefde.
FERDINAND.
(Henriè'tte I {met traanen) Verftoot mij van u, Henriette!
HENRiëtTE,
Toen zeidet gij, mannenliefde was onwankelbaar als eene rots, maar die der vrouwen was ais het fpel dernbsp;onbeftendige golven. Het hart der vrouwen was flechisnbsp;de herberg der liefde, maar de trouw nam ’er nooit haarnbsp;JPtrek; vrouwen beminden alleen uit ijdelheid; terwijlnbsp;haar mond den eed der trouwe zwoer, zweefde haar oog
nieuwe veroveringen te gemoec -Zie Ferdinand, wie
is onder ons de vrouw ? Hier ben ik, en nog zo getrouw, als op den eerften dag onzer liefde.
FERDINAND.
HENRiëTTE»
Zie, Ferdinand, en getrouw was ik u in de bitte^fte oogenbllkken, toen dood en leven in mij den zwaarennbsp;fttiji worftelden. Ik beminde u nog, toen gij mijfmaa-delijk verliet, en om andere vrouwen rond zweefder.nbsp;Ik beminde u nog, toen mijn vader mij onbarmhartignbsp;mishandelde; ik heb onder zTjne flagen gebloed; hijnbsp;rukte mij bij de handen; hij ftiet mij met voeten... maarnbsp;Ferdinand, ik beminde u toch. Onze gebeele famielie
6S
hseft een' vloek op mij gelegd , en mij en mijnen vadef ''an zich verftooten. — Alles haac mij; zelfs mijn vadetnbsp;heeft die gevoelens verlporen, welke zelfs wilde^die-fien jegens hunne kinderen eigen zijn, — en ik beminnenbsp;ir evenwel nog. Ferdinand— vloek en fmerten heb ik opnbsp;gelaaden, en o’nzer beider fchuld alleen gedraagen—nbsp;hunt gij mij nu niet gelukkig maaken, zo helpe mij God.
FERDINAND, (^werpt zicb op een’ ftoel en verbergt wan-boopende zijn gelaat.)
ó! jk kan niet! — Henriëttei wij zijn beide ongeluk, hig. — Ik mag niet!
HfiNRiëxTE, (trillende.'}
Gij kunt niet? gij tnoogt niet? (met een vreejelijke bedaardheid.) Ongelukkige, wie bindt u ? Maar, net is goed! — bevredig uw geweeten, Man, als gij kupt! —nbsp;Ga heen. en vaarwel! vergeel, als gij kunt, dat u eensnbsp;een meisjen meer dan haaren God in den hemel bemindnbsp;heeft! vergeet het, dat gij eene ongelukkige moedernbsp;•uet haar kind, aan de wanhoop hebt prijs gegeevenjnbsp;Vergeet het, dat ’er eens een fchepfel was, het welknbsp;hgtge'oovig , aan u, onfchuld, eer, rust en zaligheidnbsp;heeft opgeöfferd. — Vergeet, vergeet, dat ik u beminde!
FERDINAND, (mct drift epjpririgende,')
Henriëttei (aaw baare voeten) Hemelfche vrouw!
H E N RI ë T T E, (keert zicb om en gaat zwijgende door de kamer; — zij neemt eennbsp;moeilijk bejluit,
, Ja! bet immers zo klein, zo ligt, iets goeds te doen-. iJgt? ó Mijn bloedend hartl Voelt gij hec* hoe ligt?—quot;nbsp;iVia^r, het z\j^ ]3 het zij zoo J en zo Zfll ik tot Gotinbsp;ëaan! — Hij zal gelukkig zijn! hij, als ik het niet ben*
Hsntiëtte, hoor mij aan , het is veeiligt een zwak
g nbsp;nbsp;nbsp;woord
-ocr page 70-woord tot mijne verontfchuldiging ~ rechtvaardigen kan ik mij niet.
HBNRiè'TTE, (met zachtmoedigheid )
Waarom u verontfchuldigen , Ferdinand, daar mijn hart nog in dit verfchrikkelijk uur uw voorfpraak is? iknbsp;bemin u nog, en de liefde vonnist niet ftreng.
FERDINAND.
Hoor mij! — Laat ons vrienden blijven, ook dan als ik voor het autaar uw echtgenoot niet worden mag.nbsp;Vergun mij uw aandenken, ook dan, wanneer ik hetnbsp;voor de waereld niet bekennen mag, dat ik u veree-re : — Wilt gij echter, dat ik uw eigen worde, dannbsp;brengt gij mij in elanden — geïeid mij liever naar hetnbsp;graf dan naar het autaar. Mijn Vader zoude mij vervloeken , mijn famielie mij van zich verbannen, de ge-heelc adel mijnen naam aanfpuuwen, ambt en éér
voor mij verlooren gaan ---Ach, en meer, dan dit
alles, ¦— Henriette, ik beken het u , ik bemin een Bieisjen, ik bemin eene Carolina van Neuburg, zij bemint mij met haare geheele zie!, ik kan haar niet, iknbsp;kan haar ónmogelijk niet verlaaten.
HRNRléTXE.
Houd op! — gij bemint, gij wordt bemind? — meer 13 ’er niet noodig. Dit is genoeg: Ach! ik gevoel watnbsp;hÊt te zeggen is, ongelukkig’in de liefde te zijn. Neen,nbsp;neen; deze Carolina zal gelukkiger zijn, dan ik wezennbsp;mag.'
FERDINAND.
‘ Van n quot; van u alleen, Henriëtte, kannen ik en zij, zaligheid of troostelooze fmart verwachten. In uwenbsp;band berust ons lot. (bij werpt zig aan haare voeten)nbsp;Henriette, laat ons niet ongelukkig worden —• geef onsnbsp;het lot der zaligheid: wij zullen u daarvoor beminnennbsp;en zegenen? wij zullen onzen wil aan u verkoopen; gijnbsp;znlt daarvoor onze wetgeeffter , onze befcherm - engelnbsp;zijn. Scheid ons beide niet, als gij ons niet aan eennbsp;woedende wanhoop wilt overgeeven'.
HER*
-ocr page 71-HENRiêiTE, (met een znaaamoe» dig glimlachen,)
Niet zo , fta op. Ik heb u verhoort, eer gij badt.—« Lieve God! ik ben Zoo ongelukkig en zoo arm, ik hebnbsp;in de waereld niets, wat ik het mijne noemen kan, ènnbsp;heb evenwel nog eene zaligheid wegtefchenken. —•nbsp;(ireurig en met een verbetene /mart) ja, het is ook hetnbsp;iaatfte wat ik wegtefchenken heb — Gij gij, Ferdinand, zijt het laatftej mijne aanfpraak op uw hart--*nbsp;fieef ik aan deze Carolina weg: dan ben ik zo arm, alsnbsp;^oen ik gebooren wierd. — Sta op, kniel niet voor mij;nbsp;bedel niet, maar beveel 1 Ik bemin u immers nog, gijnbsp;heerscht immers nog in mij.
FERDINAND, (opflamdCt)
Ik mag dus hoopen? Heiiriette?
„ nbsp;nbsp;nbsp;HENRlëXTE,
Alles, ik fta van alles af; ik fchelde mij van alles: ik wil nu geheel zonder bezitting zijn. Gij zijt vrijnbsp;het proces mag uitvallen zo als het wil; ik maak u vrijnbsp;'^oor de uitfpraak des rechters — alleenlijk, ontferm unbsp;®ver ons kind, deze onfchuldige verlaatene worm l
FERDINAND,
Ik wil ^er voor zorgen, het oppasfen, opvoeden..
HENRlëTTE.
Maar ftil, -- het is beter, dat ik u iets febriftelijks geeve; men kan toch alle voorvallen niet vooruit zien —nbsp;het was wel mogelijk, dat men u moeijelijkheden aandeed, —, gij zult geheel vrij zijn. (zij trekt de tafel meevnbsp;voorwaards.) Ik fchrijf. Zie, hier moet de tafel ftaan,—»nbsp;Juist op dezelfde heilige plaats, alwaar ik van u detinbsp;eed der liefde en trouwe aannam, maak ik u weder vannbsp;denzelven vrij, en fchrijve u mijnen fcheidbrief. Opnbsp;even die zelfde heilige plaats, op welke ik u voor denbsp;eerde reize mijne eeuwige liefde bekende, wil ik hetnbsp;*gt;11 ook voor de laatfte reize nog herhaalcn. lt;— (zij gaaenbsp;Milten en fchrijf t.)
E 2 nbsp;nbsp;nbsp;? ®
-ocr page 72-FERDINAND, (gaat, half vrolijk half zwaarmoedig , door het vertrek Na een lange tusfcbenpoozing ,£er-wiji Henriëtte /cbrijft.')
ó God, het is te veel.
HENRiëTTE, (bijna in flauwte vallende.)
Ik ben nog niet ten einde. Ja het is te veel! — Ferdinand; daar over,dat glas met water van de tafel, (zij Valt agter over in den ftoel.) Het is te veel voor eennbsp;raenfchelijk hart!
FERDINAND, (baar bet water geevende.)
Henriëtte zijt gij niet wel?
HENRiëiTE, (met een' weemoedigen blik op bem.)
En dat vraagt gij mij , Ferdinand? (zij drinkt) Ik ben verfrischt (zij fcbrijft) „ en fta hier mede voornbsp;eeuwig van alle rechten en aanfpraaken op zijn hart ennbsp;hand vrijwillig af. Henriette Spindler.quot; — (.zij flaatnbsp;op') God lof, dit is het zwaarile werk geweest, dat iknbsp;immer gedaan hebbe; — God lof, het is gedaan!
FERDINAND, (getroffen')
Henriëtte, edelmoedige engel!
henrictte.
Hier Ferdinand , neem dit papier — den eeuwigen fcheidbrief, het kostbaarfte, wat ik nog weg te geevennbsp;heb. Gij hebt mij immers alles ontnomen, neem nu unbsp;zelf te rug. Dit papier verbreekt uwe banden, ennbsp;maakt ook mi] van alles in deze waereld los. Neem,nbsp;en wees gelukkig.
FERDINAND, (neemt bet papier aan, hij knielt voor Henriëtte en kuscbt weenendnbsp;baare band.)
BEN.
-ocr page 73-69.
II E N R I ë T T E.
Zo arm, als ik hier fta, is zeker nog geen fchepfel in des Scheppers groots waereld geweest, Afgefcheurd«nbsp;Weggeftooten, fta ik, als een enkele verloorene flip,nbsp;in de eindeloosheid zijner Schepping. Nu wel aan,nbsp;(met innerlijke fmart) zo zal ik u, dien ik boven alles beminde, nog mijn laatst vaarwel toeftamelen.
eeroinand, (opfpiingende.j
Neen.’ neen! geen vaarwel. Gij blijft nog de mij-ne, — wij zien elkander nog meermaalen,—
HENRlëXTE.
Voor mij zijt gij verlooren in eeuwigheid. Ga dan. gij man mijner liefde, ga heen en wees gelukkig. Ganbsp;heen en breng uwe bruid de vrolijke tijding uwer vrij.nbsp;heid. Zijt gelukkig in haare omhelzing en Iaat haarenbsp;kusfchen uwe herinnering aan mij dooden. —• Wanneernbsp;gij uwe bruiloft viert, dan aal ik ook gerust zijn, ennbsp;geen leed meer gevoelen.
• nbsp;nbsp;nbsp;FERDINAND, (tcnvijl bij haar Om
armt en met hevig-, beid kusebt.)
Henriëtte, ik hen ongelukkig! ik gevoel het, ik gevoel het, ik kan niet meer gelukkig worden i HEN Rlë T TE.
Wees gelukkig aan den boezem eener getrouwe vrouwe, die u tot in den dood bemint, zo als ik: wees gelukkig als gij; aan haaren arm, door het leven wandelt, en lijden en vreugde met haar gemeenfchappelijk deelt;nbsp;wees gelukkig als braave kinderen u den zoeten vadernaam toeftamelen, en als heilige getuigen uwer liefdenbsp;voor u opbloeijen! — Ferdinand (terwijl zij bem om-bekt) en wanneer gij dan zo geheel gelukkig zijt, alsnbsp;voor u , aan het hart uwer echtgenoote, ieder fchoonnbsp;niorgenrood nogfehooner opgaat, ieder nagt u met groo-ter vergenoegen begroet; wanneer gij nu alle vreugde vannbsp;“en echten (laat in den hoogften graad genooten hebt:—nbsp;E 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dan.
-ocr page 74-dan, Ferdinand, herinner u dan evenwel aan mij; zeg dan aan uwe vrouw; Henriétte was goed, maar ongelukkig! Bid dan nog in de eenzaamheid fomtijds eennbsp;kiein gebed voor de rust van mijne ziel. Wilt gij dit?
FERDiNAHD, (zucbteiide.')
Ik kan — ik kan u niet vergeeten, ik kan u niet ver-laaten»
HENRreTlE.
Vaarwel, vaarwel! {zij drukt bem een' kusch op den mond') Dit was nog de laatfte kusch ¦— de affcheidsnbsp;kusch! —Vaarwel! [terwijl zij bem te'rug Jioot) Wat wiltnbsp;gij nog? Ik kan u niets meer geeven. Ga.»
FERDINAND, {baar nog eens de band als in wanhoop kus-Jcbende.)
De Hemel vergelde het u.
HENRiëTTE.
Vaarwel! {bij gaat langzaam mar de deur, keert zich m en gaai, nog eens terug ; zij omarmen elkander zwijgende een geruimen tijd-j f
FERDINAND.
Engel, vaarwel! (bij gaat langzaam de deur uit).
^ENatërTE, (keert te rug, haare oogen [laan verwilderd — zijnbsp;beft oogen en banden omhoog , even als of zij bad,nbsp;zucbt , Jluit bet kistjenbsp;open, krijgt de pijiool 'ernbsp;uit, e« flaart die eenigennbsp;tijd aan )
Het is immers maar dood! — En dan ben ik gerust, dan )eg ik ftil en zacht in bet graf, — dan fteeken denbsp;addertongen der kwaadfpreekenden mij niet meer: daarnbsp;is fpot en fchande ftvom! — God zal zich genadig ontfermen over de arme worm , welke ik onder mijn
hart
-ocr page 75-hart gedraapen heb, en niet verzorgen kan! - (zij
hiscbt de pijlool') Gij verzacht, gij troostI! Hoe zacht Zal ik rusten! (zij gfiat beevemle naar de kamerdeur ennbsp;opent die) Vader! Vader! —Vader! kom hier! wij heb;?nbsp;b^n afgedaan.
SPINDLERS flem.
Ik heb gebeden.
HEKRtëTTE.
Daar hebt gij wel aan gedaan 1
ELFDE T O O N E E L,
H E K B. I ë T X E en de oude spindle r.
SPI ndeer.
Nh hoe is het?
HfNRlëX TE.
Wees gerust, alle^ is wei, zeer well s p I N DI. E a.
Het heeft mij lang geduurd. Hoe is het? Waar is hij?
HENaiëxTE.
Goeden nagt, vader! (zij ombelstjen kuscht hem.)
SPI ND lek.
Wat wilt gij ? het is immers op den vroegen morgen.
HENalëTTE.
Maar ik ben moede, zeer moede. Ik wil ter ruste gaan: ik zul zacht flaapen.
SPINDE ER.
Zijt gij zinneloos?
henrictte, (kuscht hem de band.) Goed.n nagt, Vader.
E 4 nbsp;nbsp;nbsp;SPIND-
-ocr page 76-J U L I U S V AN S A S S E N, '
S P I N D 1 E R.
Waar wilt gij heen?
HENRiëTTE.
In de flaapkamer. {zij gaat door een zij,deur van bet tooneel.)
TWAALFDE T O Q N E E L,
SP IN D LER, Qa/ieen.)
, Dat is niet lichtig! — Zij zegt, het is alles goed, z-er goed? — ik wed zij heeft mij voorgeloogen. Maar weenbsp;haar als zij dat gedaan heeft. {Hij dreigt met zijn kruk-Jlok.) Ik zal u dien leugen duur betaalen, eervergetene,nbsp;en alle dochters een vreezelijk voorbeeld ter waarfchuu-wing geeven.datzij zich niet van een’ vleijenden fchelinnbsp;laacen bedriegen. Heeft de fchurk u in uwe fchaiïdenbsp;laaten zitten: zo zij ook God met zijne heiligen hemnbsp;genadig! Nedervellen zal ik hem , waar mijne handnbsp;hem betrapt, in het bed, aan den autaar, op de ftraat,nbsp;of aan de borst zijner hoeren, {bier boort men een piflool-fcboot.— verjcbrikt) God! Heer! Barmhartige! {hij gaatnbsp;naar de kamer en roept eindelijk in dezelve) Zij is dood!nbsp;Help! help 1 {wankelt eenige fcbreden bedwelmd voort.)nbsp;Henriëtte, mijn eenigst kind, Henriëtte I Heiland dernbsp;waereld! {bij wankelt nog eenige jcireeden voort en valtnbsp;kragteloos op den grond neder.)
r T R E U R SP E L. ys
eerste t o o n e e l.
Eene kamer in let buis van den h o f m a a r s c h a t k. De HOFMAARSCHALK en rosaura*
HOFMAARSCHALK.
Xgt;Jwe kleeding behaagt mij, uw treurig gelaat Haat u voortrefFelijk. Zo als gij daar voor mij ftaat.moet gijnbsp;voor den hertog verfchijnen, en ik beloof jhij wonderen.
RO SOUR A.
ï.ieve vader, ik heb geen’ moed genoeg om te fpree-ken: ik moet den man aanklaagen, wiens hand gij zelf in de mijnelegdet, aan wien gij mij toeilond wederliefdenbsp;te fchenken, dien gij zelf op het laatfte bal als mijn’nbsp;aanftaanden echtgenoot voorfteldet! — Ach, nu is mijnbsp;het zonderling gedrag van den prefident ontraaizeid,nbsp;waar door hij mij zo zeer verfchrikte, toen gij ons alleen hadt gelaaten 1
HOFMAARSCHALK.
Wees geen zottinnetje, Rofaura. Vooreerst zult eij hem immers bij den Hertog in het geheelmiec befchul-digen , tnaar alleenlijk de eer uwer familie redden,nbsp;welke de prefident met.fmaad en fchande bedekken wil.nbsp;Weet gij dan den inhoud zijner armzalige/entert!? niet?nbsp;Het kind der zelfmoorderes zal in de rechten zijnernbsp;moeder treedenl Dat is, het voert onzen famielienaam,nbsp;onzen adel, en neemt deel aan het vermogen van uwennbsp;broeder! Op de fchriftelijke verklaaring der zeifuioor-deres heeft hij,hoe genaamd,geen acht geflagen. — Gijnbsp;bemint dezen man! fchaam u, Rofaura, zijn haat tegennbsp;hn$ is a la vüe de tout Ie monde,
E 5 nbsp;nbsp;nbsp;RQ'
-ocr page 78-ROSAURA.
Neen, vergeef mij, niet zijn haat, maar zijn zonderlinge grondftellingen , geloof ik, verleidden den prefi-dent tot deeze fchijnbaare vijandlijkheden.
HOFMAARSCHALK.
Geen haat? Werkt bij ons niet in alles tegen? Is hij geen oorzaak dat de timmermans dochter dezen avondnbsp;met alle eet en zelfs met flambouwen begraaven zalnbsp;worden ? Worden de flamboüwen niet enkel voor dennbsp;adel gebruikt? Is het gehoord, dat men eene zelfmoord-fter bij andere eerlijke christenen op het kerkhof begraaft? —• Onder de galg behoort zij. — Maar dit ge-fchiedt alles om ons te affronteeren. Enfin. Gij rijdtnbsp;naar den Hertog, fmeekt hem om de vernietiging vannbsp;dit sflchuuwelijk vonnis — in geval van nood kunt gijnbsp;een’ voetval waagen, een’ traan fchreijen. Dat fmeltnbsp;harten van Haal en ijzer. En wanneer zijn doorluchtige hoogheid goedvindt, — zich tot eenige galantenbsp;fcherts te vernederen, dan — gij verftaat mij!
ROSAURA, Qzuebtende.}
Dat is hard!
HOFMAARSCHALK.
Dan fpeelt gij de vrouw naar de waereld. Ga, dq paarden zijn ingéfpannen; de koets ftaat reeds zedertnbsp;een half uur gereed; de tijd is kostbaar; de noodzaa-kelijkheid rechtvaardigt uwen flap. Maar, zo als ge-2egd is, gij moet niet blijken laaten, dat ik ti tot ditnbsp;alles heb aangezet.
ROSAURA,
Het is onmogelijk! ik kan niet. Verfchoon mij van eene daad, die mij voor de geheele waereld, voor hetnbsp;Jiof, voor den prelident in éen dubbelzinnig licht Helt,
HOFMAARSCHALK, (opflaands.)
Kan uw verftand u niet ovetreeden , uw’ vader gehoorzaam te zijn; dan zal uw liarthet doen gaat naar een zijdeur.)
R O*
-ocr page 79-' nbsp;nbsp;nbsp;ROSAURA»
Wat wilt gij ?
HOFMAARSCHALKt
Gij zult uw’ broeder zien, wien uw tedere prefident geheel ten gronde gebragt heeft.
ROSAURA, (6e?» tero^ houdende.') Lieve vader, ik kan hem niet zien I Zijn elendigenbsp;toeftand verfcbeurt mijn hart.
TWEEDE T O O N E E L.
|10F M A AR $ CHAIK, ROSAURA 6» een KNECHT,
HOFMAARSCHAIK, (teiren een knecht
die binnen hm.)
Waar is mijn zoon?
KNE C H'T,.
De genadige heer is in zijn kamer.
HOFMAARSCHAI.K.
Heeft hij vifite? Wat doet hij?
knecht.
Hij is alleen ; ik hoorde hem in het voorbij gaan fchreijen.
HOFMAARSCHALK.
Hij moet bij mij komen. Ik moet hem noodzaake-h'jk fpreeken. {de knecht vertrekt) Nu zult gij den armen Ferdinand zien,die, door de fchuld van uwen prefident,nbsp;bijna rijp voor het dolhuis is; gij zult zien, hoe vieren-twintig uuren hem veranderd hebben: hij gelijktnbsp;zich zelf niet meer.
ROSAURA.
Ik heb hem gezien (met traanen) 6 Mijn God ! ik
iende hem bijna niet. ik kon niet mee hem fpreeken.
Ho F-
-ocr page 80-HOFM A ARSCHAt K.
Zie, hij beminde den prefident zo hartelijk, fprak aJ-toos met zo veel warmte van zijnen vriend, en deze vriend beandwoordde alle zijne liefde zo onbarmhartig.
ROSAURA, (pem de band kus-fcbende.)
Vaarwel! ik fpoede mij naar den Hertog, {zij vertrekt,) hofmaarschalk, (allein.)
Het is geen wonder, als die verdoemde historie mijn haif grijs maakt. Maar ik ben ’er nu eerrs ingevlochten,nbsp;en zal ’er mij ook weder weeten uit te wikkelen. Mijnnbsp;heer de prefident, gij zult verfchrikkelijk gewaar worden, wat het te zeggen is, een’ man van mijnen rangnbsp;en van mijn verlland op het gevoeligfte te beleedigen!nbsp;Wij zullen eens zien, of uwe armzalige philofophie, ofnbsp;mijne waereld- en menfchenkennis onder de maan geldennbsp;zal! Geduld!
D E R D E. T O O N E E L.
HOFMAARSCH AI,K en FERDINAND VAN SENNEK
{met een donker gezicht, bleek, met neder getraptejcboenen, afge-Jcbeurden halsdoek , verwilderdenbsp;bairen, en nog in bet zelfde kleed,nbsp;veaar in bij daags te vooren bijnbsp;Henriëtte verfcbeen,)
HOFMAARSCHALK, {zicbtneteenonwiU lekeurige rilling van
, nbsp;nbsp;nbsp;bem afwendende )
Wanneer alles, — alles gelukt. — Deze maakt mij elendig i
FERDINAND, (gaat langzaam en in gedachten naar een' Jloel, zet dien bij de tafel en gaat tegens den muur ft aan.)
BOF-
-ocr page 81-hofmaarschalk.
Wel nu, hoe is het, mijn zoon? Maar , mijn Flemei! gij zijt immers nog niet gekapt. Of wilt gij heden nietnbsp;uitgaan? Maak het u dan gemakkelijk. Trek toch dienbsp;kleedeten uit.
ferdihand, (zucht en droogt zijne oogen af.)
HOFMAARSCHALK.
Gij zijt zeker niet wel, gij moogt mij dan zeggen. Wat gij wilt. Ik zal om den lijfmedicus zenden. Hoe?
FERDINAND, (zucbt, zut tcH html, en bedekt zijn gezicht.)
HOFMAARSCHALK.
Ik beklaag die goede Giavin Neuburg. ’2ij zaMieden vergeefsch op u wachten — Enfin , lieve Ferdinand,nbsp;vrolijk u op. Een jong mensch, op uwe jaaren, moetnbsp;niet zo kinderachtig neerflagtig zijn, wanneer het juistnbsp;niet gaat zo als hij wil. Uw proces is nog niet verKio-ren, zeg ik u; ik heb de beste efperance van de waereld.nbsp;Ik propbereer u, dat ’er binnen agt-en-veertig uurennbsp;aan het hof een geheele revolutie zal voorvallen, en datnbsp;wij eclatante Jatisfaamp;ie zullen krijgen, lioe?
FERDINAND, (mct een jlrakken blik op zijn’ Fader.)
Wanneer wordt Henriëtte begraaven? — Is zij reeds begraaven ? — Hoe laat heeft het geflaagen ?
HOFMAARSCHALK.
Laat toch de gedachten aan dat meisjen vaaren. Zij heeft zich een’ kogel door de herfens gejaagd, om dennbsp;roman a la Werther te eindigen. Nu is het voorbij;nbsp;thans kan zich een poeêet nederzetten , om daaruit eennbsp;beklaagelijke en beweegelijke historie te vervaardigen,nbsp;tot ftichting voor onze dames aan het toilet; — Denknbsp;veel eer voor u op revenge van den preQdent te nee-men, zonder wiens hoonende kwaadaaftigheid, de zaaknbsp;20 niet afgfcloopen zoude zijn,
EERi
-ocr page 82-FERDINAND, (met bet boofd knikkende,)
Zeker, zonJer hem niet.
hofmaarschalk.
Hebt gij hem een billet gefchreeven ?
FERDINAND, (bet boofdJcbtiddende.')
Ik weet het niet.
hofmaarschalk.
Bedenk u eens.
FERDINAND*
Ja, ja, ik hem uitgedaagd tot een tweegevecht, ja ,Jai HOFMAARSCHALK, (verjcbrikt,quot;)
Wat? duëlleeren? — mensch, hebt gij uw verftand verloeren? weet gij niet meer, wat gij doet? Gij bederft alles, wat ik goed gemaakt heb. Ik prijs uwennbsp;moed-, ik billijk uwen rechtvaardigen toorn jegens ditnbsp;fchandelijk fchepfel; maar bedenk eens den rang, hetnbsp;aanzien van den prefident, zijn eigen mandaat tegen denbsp;duellen
FERDINAND, (de band van zijn vader met drift aanvattende.^
ö Om Gods wille,zeg het mij, Vader, is het waar?-Heeft HenriÊtte zich het leven benomen? heeft zij haare fchrikkelijke bedreiging vervuld? Ach, ik weet het nietnbsp;meer, was het gisteren of eergisteren, toen ik dat he*nbsp;melfche fchepfel gefprooken heb. (Voor zijnen vader ne-derknielende) Vader, heb de barmhartigheid, vertel mijnbsp;geen’ leugen.’ bij alles wat u in den hemel en op aardenbsp;heilig is, vertel mij geen’ leugen.
HOFMAAB.5CHAIK, (verjcbtikt.)
Zijt gij zinneloos?
F£R-
-ocr page 83-FERDINANO, nbsp;nbsp;nbsp;ZWiJj
gend been in weder, Jtrekc vervolgens zijn gevouwen handen ten be-mei-)
Ilenrictte y Henriè’tte, o gij waart 20 goed, 20 he-ilielsch goedjl— Gij bemindetroij zo,en vergat uw eigen Welzijn voor mij! bemindet mij en gingt voor mij innbsp;den dood ! —Gij hebt mij gezegend, en ik had vloek opnbsp;h gelaaden ; gij hieldt mijne eer heilig, en ik ftortte unbsp;in fchande ! Lijderesfe! ik — ik ben het monfter, hetnbsp;Welk u vermoordde. Ik, ik, o gij rechter der dooden ,nbsp;hen haar moordenaar! Verftoot haar niet , barmhartige God, 20 als ik haar in haar doodsuur verftiet!
H o F M A A R s c H A L K, 0‘n geweldige onrust.)
Ferdinand! (bem bij den arm fcbuddende) FerdinandI FERDiNANo, {weenende)
Verwoest ishaare fchoonheid tot een misvormd lijk, Verpletterd haar fchoon hoofd, en in bloed gebaad haa-*¦6 gouden hairlokken, met welke ik voorheen fpeelde.nbsp;Verbrijzeld haar aangezicht , welks lachen, mij zalignbsp;•haakte— verftorven haar oog, dat mij de liefde leerde, en voor mij heil en vergeeving in haaren doodsangst predikte! uitgebloed is haar hart , dat hart volnbsp;deugd en tederheid — ó! Dat alles voor mij! alles voornbsp;mij ?
HOFMAARscHAtK, {mst angst.)
Ferdinand, hoort gij mij niet? ~ Zie mij toch aam.' oezie u, gjj zijt buiten u zelve, {bijgaat voor bem fiaan)nbsp;'^hd, fta jjjjj ongelukkigen man bijl
FERDINAND.
^ En wanneer zij mij eens in de llille velden der eeu-'gheid ontmoet —• en uit duizenden daarboven ten örfchijn treedt, en mij voor het gericht wenkt —nbsp;anneer zij mij door de huiverende fchimraen tot voor
den ftoel des wreckers voert — Ach ! llenriëtte, wat heb ik gedaan? ik beminde u immers zo hartelijk, mijne trouwloosheid was immers maar een overvliegendenbsp;luim — ik kan immers niet meer vrolijk worden ^nbsp;zonder u! neen, neen, dat kan ik niet.
HOFMAARSCHALK, ()««{bevigbstd.')
Ferdinand 1 wilt gij mij dooden met uw verfchrlkkelij-ke woorden?
FerdiHand, (zijn' tiader aanjlaa-rende.quot;)
Gij zijt mijn lieve vader, ik kenne u wel. Ziet gij, als ik maar tijd heb om alles te overleggen, dan beziennbsp;ik mij wel. Maar ik ben fomtijds zo zonderling—• Lisnbsp;weet het niet. Ik heb hoofdpijn.
hofmaarschalk.
Men moet u naar bed brengen.
FERDINAND.
Gij vreest, dat ik ziekelijk ben. Ik denk nog zeer goed. (Terwijl bij zijn' vader geweldig naar zich toetrekt , met half luide ftemme.) Hier onder de maan handelt de mensch, als of hij God , en God zijn knechtnbsp;ware. En de tijd gaat voorbij, en de aarde rolt ondernbsp;ons weg, en wij hebben aan geene eeuwigheid gedacht.nbsp;Wat heeft eindelijk onze list gefponnen, ons vernuftnbsp;verdraaid, onze eerzucht verwrongen? — Het kaartenhuis valt om ; het graf verflindt den veroveraar dernbsp;waereld. Daar boven geldt eene nieuwe rekening, naarnbsp;welke de dooden tellen. Daar boven zijn andere maaien en gewigten, en wij hebben daar niet aan gedacht,nbsp;en wij brengen daar vergeefsch enkele rijtels, en ijdelenbsp;hoogheid en verginglijke grootheid. — Is dat niet metnbsp;waarheid en orde gefproken ?
hofmaarschalk, (_fcbelt,)
Neen, mijn zoon. Uwe woorden zijn geheel uit het verband gefcheurd. Gij zijt ziek, gevaarlijk ziek.
FIER
-ocr page 85-T R E U R S P E 1. 8i VIERDE T O O N E E L.
De voorigen en een knecht.
hofmaarschalk, {den knecht iets in-luisterende.)
knecht.
•len.
Zeer wel. Mijn heer de Generaal laat zich aandie*
hofmaarschalk.
(de knecht ver-
Zijn bezoek zal mij aangenaam zijn. trekt.)
FERDINAND.
Eene verfcbijning is wel mogelijk — zeer mpgelijkj Ach dat zij mij verfcheen, in alle de bekoorlijkheid haa-rer liefde, met dat hemelschlachgend gelaat mij oe medelijdende hand reikte, en fprak: ik bemin u nog, gijnbsp;2-'jt niet verlooren J {luistrend) Welk geluid is dat.?
hofmaarschalk.
Ik hoor niets, mijn zoon.
FERDINAND.
Ach! mijne ooren iaaten zich niet overreeden. Juist dezen tijd (met toeneemenden angst) Vader, juist op
die Uur. _ó Gij weet het immers! over de wieg van
Eaar kind lag zij uitgeftrekt, in haaren doodsftrij'd I '{ijlings wegvlugtende) Achl wie helpt mij du in mijnenbsp;elendc ? (bij vertrekt.)
hofmaarschalk, (met ftille fmert
Wat (s Van u geworden gt; artne jonazen ! (pij lt;w€Tpt tsieb in een armfloel) Had evenwel de Prefident dat bedelaarsvolk niet in zijnen hoogmoed gefterkt: dan wasnbsp;het meisjen misfehien nog in het leven, en inijn zoonnbsp;]}¦
-ocr page 86-82 JULIUS van sassen,
bij zijn verftand. - Maar ik zal u uwe philofophi*
fche mcnfcheniiefde nog betaalen, penneheld, gij zult ach en wee! roepen.
V IJ F D E T 0 O N E E L.
HorMAAascHALK en de beneraal vas
H Y T E N T Y T,
GENERAAL.
Ach, mijn beste, ik ben des doodsI — Wat is ’er in uw huis voorgevallen ? Mijn heer uw zoon heb innbsp;de zaal ontmoet, half aan- half uitgekleed , met eennbsp;gezicht vol leevendige wanhoop. Ik groet hem vrien»nbsp;delijk en bied hem de hand; hij Haart mij aan, zonbsp;waar als ik leef, met een paar oogen , als of hij mijnbsp;met fijnen blik wilde doodflaan. Ik vraag; wat is het?nbsp;wat is ’er voorgevallen ? — en ben daar bij geheelnbsp;vriendelijk. Denk eens aan, hij vat mij bij de borst,nbsp;rukt mij heen en weer, dat mij de adem vergaat, werpt
mij eindelijk tegens de tapijten, en vliegt voorbij,-
Heeft dat kwaade mensch mijn geheele kleeding mij niet in wanorde gebragt ?
HOFMAARSCHALK.
Vergeef het hem , mijn heer de Generaal. Die jongeling verwekt mij veel kommer. Ik befpeur thans, dat zijne neiging voor de timmeimans dochter waarenbsp;liefde moet geweest zijn, die diepe wortelen gefchoo-ten heeft; ik geloof dat zijn natuurlijk gevoel van eerenbsp;deze liefde een tijd lang heeft onderdrukt; dat hij denbsp;gravinne Neuburg, meer om mij genoegen te geeven,nbsp;dan om zich zelf heeft bemind, en dat nu door de doodnbsp;van Spindlers meisjen, de oude wonden weder open gegt;nbsp;fcheurd zijn.
generaal.
Ik wil het gaarne gelooven.
Ror-
-ocr page 87-hofmaarschalk.
.De tijJinf» der zelfmoord van het meisjen trof hem ê'steren zo geweldig, dat hij bijna in flauwte viel. Sö-dert dien tij t is hij nog niet bedaard geweest. Hijnbsp;flaapt niet, eet en drinkt niet, zit beftendig in diepenbsp;gedachten verzonken, fpringt fomtijds op en raaskalt,nbsp;in een heete koorts, weent en zucht dan weder. ——nbsp;ik ben zelf zo verlegen, dat ik mijn vcrftandnbsp;®een te verliezen.
GENERAAL.
Ik heb hartelijk medelijden met ui Maar vergeet voor een oogenblik uw verdriet, en laat ons eens van onzenbsp;Zaak fpreeken. Ik vetzeker u, dat ik niet wel te moedenbsp;ben. De prefidenc zal mij bederven, ais hij achter onze
historie komt. -Gij weet nog niet, dat ik bij zijne
doorluchtigheid ontboden ben?
tlOFMA AR schalk.
Geen woord.
GENERAAL.
Dij weet niet, dat de prefident reeds zijnen Secxe. taris zo tvel als een gedeelte zijner papieren vermist, ennbsp;den eenen Bode na den anderen op alle wegen heeftnbsp;uitgezonden, om den kaerel in te haaien.
HOFMAARSCHALK, (finfUStigi)
Dat is fchielijkl —. Ei nu, ik hoop dat de kaerCl Zich bij tijds uit het Bof zal gemaakt hebben.
generaal.
_ Nu bid ik u, dierbaarfte vriend — wordt de Secfeta» ris ingehaald, dan zijn wij verraaden en vérlooren. Hetnbsp;zachtfte, dat mij dan overkomen kan, is,dat ik voor alnbsp;mijn leven op de vesting gehuisvest worde, -i— Ondernbsp;ons gefproken: ik geloof dat wij ons in ons plan tenbsp;zeer overhaast hebben. Wij hadden het rijper moetennbsp;overleggen»
F s HOFquot;
-ocr page 88-hofmaarschalk,
Waaröai kwelt gij u zelf met die zorg? Hebt gij da papieren van den Secretaris allen aan den Hertog gezonden?
GENERAAL.
Voor drie uuren, en heb daar bij in een bijzondéren brief, zo als wij overeengekomen zijn , gemeld, dacnbsp;mijne liefde voor zijne Doorluchtigheid en het algetnee*nbsp;nebest mij bewoogen had, de nevensgaande papieren,nbsp;terftond na derzelver ontvangst, benevens het briefjenbsp;van den Secretaris, over te zenden: zijne Doorluchtigheid mogt zelf nu over het verdere befchikken.nbsp;hofmaarschalk.
VoortrefFelijk! Wat vreest gij danl Laat ons nu den uitdag der zaake in ftilte afwachten. Die papieren zullen eene geweldige omkeering veröorzaaken. De Hertog zal opftuiven; de Prefident zal.raazen; gij zult ternbsp;verandwoording geroepen worden.
GENER AAL.
Maar wat zal ik zeggen? Ik zweer u dat mijn ver-(land (til (laat.
hofmaarschalk.
Gij zegt, dat de gevlugte Secretaris van den Prefident, u die papieren verzegeld aan huis heeft gezonden. En dit is de waarheid. Gij hebt die geen uur
in huis durven houden; — ook dat is zo.
generaal.
Ei, ei! als dat goed afloopt, dan gaat alles goed in, de waereld! Zo dra de Secretaris betrapt wordt, zo dranbsp;hij bekent, dac wij hem met ons geld tot deze ftreekennbsp;hebben omgekocht, dan zijn wij geflaagen.
HOF maarschalk.
Wees toch een man,mijn heer deGeneraaj. Stel eens dat wij deze cm^ niet gewaagd hadden: wat zoude ’er
dan
-ocr page 89-rfan Van ons worden ? De Illuminaat zoude zijn nieuwe uitgedachte organifatie in het werk ftellèn. den gehee-leii hofftaat reformeeren, u een mager penjioen geeven,nbsp;de influipende vrijgeesterij previlegseren, den burger totnbsp;uen’ heer, en den edelman tot een knecht maaken.nbsp;Daar zoude geen jaar meer verloopen, of ’er Honden opnbsp;tgt;Iie torens vrijheidsmutfen, op onze autaaren pronktenbsp;Sen fteenen godin der rede, en onze voorrechten, brie^nbsp;'^en van adeldom en ftamboomen konden wij als papil-liotttèn en pakpapieren gebruiken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
GENERAAL.'
Gij hebt gelijk. Als ik zo iets hoor, dan kookt en ziedt alle de gal in mijn lijf.
HOFMAARSCHALK.
Zijn wij dan misdaaders. als wij, tegen den onbezonnen reformateur, de oude Orde der dingen , de rust des Vaderlands, de oude voorrechten van den adel, denbsp;door onze nieuwerwetfche Verlichters bedreigde Religienbsp;in befcherming neemen?
generaal, Qmet leuendigbeid.'^
quot;Waarlijk, waarlijk! -En wat zal’er eindelijk van
de waereid worden ? Waarlijk, ik. geloof dat de jongde dag niet verre meer af is, want reeds begint alles éénnbsp;Kudde en één Herder te zijn. De Kerken Haan leêg, denbsp;Schouwburgen zyn vol! In plaats van eene Huispoftüle,nbsp;Volgends onzen ouden rechtzinnigen trant, vindt mennbsp;bij de burgers niets dan die godlooze geichriften dernbsp;Verlichting , welker bloot aanfchouwen mU reeds denbsp;kramp veroorzaakt. — Ja, zedert dat de afleiders in denbsp;mode zijn geraakt, hoort men in geen één hui^s meer,nbsp;geduurende het onweder, een aandachtig lied zingen,nbsp;Is dat niet openlyk den Hemel uitdaagen?
HOFMAARSCHALK.
gri JULIUS VAN SASSEN,
6ENERAAL.
Met Gods hulps zullen wij hem fpoedig den voet lig. ten! (bij ziet op zijn borlogie.') Ei. ei, wat verloopt denbsp;tijd! Ik moet afhreeken. Nu, het blijft bij de affpraak!
HOFMAARSCHALK.
Het blijft ’er bij.
CENERAAL.
Wij zullen dien hervormer zodanig hervormen, dgt hij ’er zich over verwonderen zal! Ha! hal ha!
HCFMAARSCHALK.
In zak en asfche zal hij boete doen. Ha! ha ! ha.
GENERAAL.
Ik zak en asfche; ha, ha, ha ! — Mogt ik die vreugde beleeven, dat mijn heer de Prelldent zijn intrek op denbsp;vesting kreeg, often minften voor al zijn leven uit hetnbsp;land wierd gebannen: zie mijn beste, ik gaf twee daalders aan het armenhuis.
hofmaarschalk.
Gij 'zult mijne dochter mogelijk op het hof aanlt; treffen,
generaal.
Ei, wat gij mij zegt! Zo veelte beter -maar de
ftrook van mijn overhembd, is, zo als ik zeide, geheel bedorven.-Nu mijn beste, vaarwel.
hofmaarschalk.
Ik zal de eer hebben u te vergezellen»
GENERAAL»
Daar zoude ik bijzonder om verzocht hebben, want zedert dat kwaads voorval op de zaal, ben ik zo eenig-zins huiverig geworden. Mijn heer uw zoon behandeldenbsp;mi] zeer onzacht: ware het iemand anders geweest, dannbsp;zoude ik die fpotternij zeer kwalijk hebben kunnen op-ijeemen.
HOff-
-ocr page 91-87
treurspel.
hofmaarschalk.
Nu, houd moed mijn heer de Generaal! ^ut cxfar , nihil,
GENERAAL.
^utcafar, aut nihil! ha, ha, hal Qbeide gaan beenO ZESDE T O O N E E L.
{Kabinet ‘nnn den Hertog, —\ aan de eene zijde een tafel met papieren j
De HERTOG en rosaura;
HERTOG, {in de deur.')
Kom binnen , lieve Freule.
ROSAURA,, (vreesachtig liinnen tree-dende')
Ik gehoorzaam uwe doorluchtigheid.
HERTOG, (gaat naar de tafel, en neemt van dezelve eennbsp;papier.)
Dit is het vonnis op het proces van uw’ broeder.— Ik heb hetzelve reeds onderteckend, zo als gij ziet —nbsp;(bij verfcbeurt bet papier) en hier mede vernietig ik hetnbsp;weder.
ROSAURA, (met aandoening.)
Gij maakt mij onuitfpreekelijk gelukkig , genadigfte Heer,
HERTOG, (gaat zitten, fchtijft en verzegelt een’ brief,—nbsp;Hij Jcbelt.)
Ilofaura! En hier het bevel aan het opperfte gerichfs* hof, waar door uw broeder vrijgefproken, en tot nietsnbsp;dan tot werken van barmhartigheid verpligt wordt, oiBnbsp;het naeelaatene kind der zelfmoorderesfe te verzorgen.-F 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2E-
-ocr page 92-88 JUL.IUSV AN SASSEN, ZEVENDE T O O NE E L.nbsp;l)e voorigen, en een kamerjonker.
HERTOG, (tekens den Kamerjonker.)
Dezen brief terftoiid aan den geheimraad Kleinfiedel.
(^Kamerjonker neemt dien brief,cnvertrekt.)
HERTOG.
Thans, mijne fchoone freule, heb ik uwen wensch vervuld: 6 hoe ligt was het, dien te bevredigen , ennbsp;tegelijk hoe zwaar! — Herwas geen enkele verwisfc-Hng der papieren, maar ik heb met iedere penneftreek,nbsp;het hart van mijn heer den prefident gewond. Ik hebnbsp;mijn eigen woord verbrooken, ik heb den loop der gerechtigheid uit het fpoor des rechts en der billijkheidnbsp;gerukt, en dit alles was het uitwerkzel van uw vermo» ,nbsp;gen op mij.
ROSAURA.
Ik erken met wezenlijke aandoening deze buitenge-woone gunst.
HERTOG.
Julius van Sasfen was eens mijn vriend, ik was de zijne. Op de Univerfiteit en op mijne reizen door Frankrijk en Italien was hij mij alles. Maar zedert dat hij hétnbsp;waagde U in uwe familie te beleedigen, verloor hij alnbsp;mijne achting, en de brief, dien ik in dit oogenbüknbsp;fchreef, vernietigt onze vriendfchap voor eeuwig. Weetnbsp;gij wel wat het te zeggen is als een vorst zijnen vriendnbsp;opofFert? Wie zal hem mij weder vergoeden?
ROSAURA.
Hoe kan het uwe Doorluchtigheid aan vrienden ont-breeken? Uwe ftaaten zijn te klein om alle diegenen te herbergen, welke « beminnen en bewonderen.
HER.
-ocr page 93-89
HERTOG. nbsp;nbsp;nbsp;'
Ach, de tnenfchen beminnen nooit met oprechtheid; zij beminnen flèchts altoos zich zelyen in een ander.nbsp;Ik ben daarom te ongelukkiger, dewijl mijn hart zachtenbsp;gevoelens kent én koestert, dewijl het naar vrien lich-ïpnbsp;fmacht en nergens vindt wat bet zoekt. — (.r^ofaura'snbsp;hand nemende.) Overziet gij den geheelen uitgeftrektennbsp;kring mijner ellende ?
ROSAURA,
Ik overzie dien niet, maar ik geloof’er aan, dewijl Gij mij daarvan verzekert.
HERTOG. .
Voeg hier dan nog bij, dat mijn vader mij aan eene echtgenoote verbond, die nimmer door mijn hart, maarnbsp;door zijne ftaatkunde verkooren werd: dat deze echtgenoote niet gefchikt is om het duizendfte gedeelte mijner wenfehen te bevredigen — dat dddr. waar de armftenbsp;mijner onderdaanen gelukkig is, ik lijden moet. — Janbsp;Freule, ik fta zo verlaaten onder duizenden , welkernbsp;oog op mij gewend is , als ware ik tot mijne ftrafFenbsp;vorst geworden. — Wie wil mij gelukkig raaaken? Wienbsp;mij redden? ‘
ROSAURA.
Wie? — ó genadigfte heer. Gij fpot.' Indien gij wezenlijk niet gelulrkig waart, dan zoude één wenk genoeg zijn, en duizenden vloogen toe om aan uwe wen-fchen de fchoonlle offers te brengen.
HERTOG, {baar toelagcbetide.)
Waarlijk? Gij zoudt mij wel tot een onderzoek be-geerig niaaken , aan welks gelukkig gevolg ik altoos wanhoopte. Hoe? als ik het eens deed? als ik zo ti“r«nbsp;Jlond nog beden, — op dit odgenblik, — bij lieve,nbsp;een begin maakte?
ROSAURA, (bloezende.')
Genadigfte heer.... dan zoudt gij den besten wü, maar — ook teffens het grootfte onvermogen vinden.
F S nbsp;nbsp;nbsp;H E E.»
-ocr page 94-H E a T o G«
mij.
a o s A D a A, {verlegen.)
HEaTOG,
Wiltgi} mijne vrindin zijn?
ao SAUK A.
HEaTOG, (zijn arm om baar hoen Jlaande)
Hofaura!..^ ik was ook reeds lange uw vriend! —-Gij waart het geliefde beeld mijner drooinen, gij waart her:ogin in mijn hart. Ja , ik wil het u gaarne bekennen , dat ik u reeds lange — lange in het geheimnbsp;bewonderde, beminde, aanbad; ik wil het u bekennen,nbsp;dat gij rai) in alle mijne heerlijkheid tot een’ bedelaarnbsp;maaktet, dat door u, alles voor mij zijne fchoonheidnbsp;verloor, wat mij voorbeen gelukkig maakte. — Dat gijnbsp;mij alles, en mij aan mij zelve wedetfchenken kunt.nbsp;Wilt gij dat?
ROSAURA.
Ach, pnadigfte heer , waarom wilt Gij met een uietsbeJuidend meisjen den fpot drijven, dat zelfs voornbsp;uwe fpotternijen te gering is.
HER TOQ.
Neen, met deze wending ontkomt gij mij niet- —¦ Wat fpreekt dit hart — dat fchoone hart in u voor mij?
ROSAURA.
Tot nt^ toe fpreekt het niet; het luistert alleen naar de ftem der rede. Gij weet, genadigfte heer, dat de redenbsp;60 bet hart niet altoos ééne en dezelfde lijn trekken I
her.
-ocr page 95-91
TREUR S PE
HERTOG.
Ik weet nog meer. De liefde en de réde zijn een hemelsch zuster-paar, uit welks eerfte omhelzing denbsp;Waereld geboren wierd. Hoe zopde het-in ii zijnenbsp;oude overeenftemmlng verlooren hebben? (tu^Jcbenpoo-zing.)
ROSAURA, (fchudt lagciietide bef baofd.^
HERTOG.
Hebt gij uw hart gevraagd ? wat zegt het op myne bede? —ja? — of neen?
rosaura.
HERTOG.
Dan maakte mij dit ja tot een’ god; dan wierd ik, wat ik nimmer heb kunnen zijn, geiukkig door een? an •nbsp;dersbart; dan zoude ik alles, alles, mijn hertogdomnbsp;en mijnen vorftelijken rang liever verliezen, dan de zaligheid bemind te zijn. {bij knielt voor baar.) Rofaura,nbsp;Rnfaura , Vorften zijn raenfchen en cte kroon fcbeidtnbsp;ons niet van onze natuur. — Zie mij hier, ¦— eennbsp;menseb, aan uwe voeten, die door u meer worden wil,nbsp;dan hij als vorst worden kan. Rofaura, tot nog toenbsp;boogen mijne knien zich alleen voor Hem ,die de Schepper van mijn leven is ¦— word gij thans de fchepfternbsp;van mijn geluk, dewijl buiten dien het leven voor mijnbsp;van geene waarde is.
ROSAURA, (pntjield.')
HERTOG.
Ja om diens Gods wille , die mij gevoel voor fchoon-heid en deugd gaf, die mij gevoel voor liefde gaf, voleindig het geen gij zo fchoon begonnen hebt. Een Hertog knielt voor u; dit is weinig, maar hij is mogelijk ook
$2 JULIUS VAN SASSEN,
een goed mensch, tevens, die voor u ligt, (bier wordt de deur geopend en zacbtjens weder toegehaald.)
KOSAÜRA.
Ik fchenk aan den goeden mensch mijne warmfte vriendfchap, aan den Hertog mijn’ diepften eerbied.
HERTOG,
Weg/met dien eerbied! Vrees en liefdehaaten elkander. Voor Rofaura zijn’er geen vorften, maar overal flechts fllaven. — Ja wie zoude niet met vreugd dienbsp;flaaffche banden draagen, om welke menkoningen ver-fmaadt.
ROSAMRA.
Gij»weet fchoon van liefde te dweepen, genadigfte heer — mijn hart (lemt met u in,,.. ik bemin ook ennbsp;ve.'fmaade koninglijke kroonen, voor het geluk van bemind te zijn , en draag die keeten met genoegen , zelfsnbsp;dan wanneer die mij door een bedelaar werd aangeklonken. --— En Julius van Sasfen — is hij nu meer dannbsp;een bedelaar, daar hij van u verftooten is, daar Gijnbsp;hem als een misdaader wilt behandelen, daar gij bevelnbsp;gaaft zijne papieren te verzegelen, en hem zelf, zo dranbsp;hij te rug kwam, in arrest te neemen.
HERTOG, (fiaat op, ontjleld eti treurig.)
ROSAURA.
Met toeflemraing van mijn’ vader bemin ik hem: mijn vader heeft hem openlijk voorden mijnen, mij, voornbsp;de zijne verklaard ¦—• fta mij toe, genadigfte heer,nbsp;dat ik van dezen braaven duitfchen man , de braavenbsp;duitfcbe vrouw mag zijn. Mogelijk heb ik met dezenbsp;bede Veel gewaagd, mogelijk heb ik dezelve niet volgen? da wetten der welvoegelijkheid gedaan maar iknbsp;ben een meisjeu zonder waereldkennis, en maar alleen vol liefde.
HER-
-ocr page 97-TREUR
S P JE L.
\
93
HERTOG, (met ernst.)
Zekerlijk. Ik moet bekennen dat uwe NaiViieit mij behaagt. —Uwe getrouwheid maakt u bcminnerjswaardig.nbsp;Wat voor bet overige den duitfcheji haauen man betreft,nbsp;'yil ik ook niets minder, dan hem in uwe liefde hinder*nbsp;bjk zijn.
Gij fchijnt onvergenoegd op mij te zijn, gênadigde heer — vergeef mij , met een ontwijfelbaar vertrouwen op de waarheid uwer woorden, zag ik inuweUoor-lucluigbeid thans den Hertog niet, ik zag maar alleenlijk den goeden menseb.
Gij zult u ook niet bedroogen hebben. En om mij in uwe oogen te rechtvaardigen; beken ik u, dat ik hetnbsp;nimmer zoude gewaagd hebben, u mijne liefde te ba-.kennen, als niet de duitfebe braave mast door zijne oordeelvellingen over u mij aangemoedigd had,
ROSAURA, {outset.)
DePraident! nbsp;nbsp;nbsp;,
De Prefident. Gij zult mijne openhartigheid bewonderen — ik geef ze u als een bewijs van die achting, die ik voor uwe deugd voede, en welke Julius van Sasfeiinbsp;niet te waardeeren weet.
Niet te waardeeren weet?
Wanneer hij u aan mij affehilderde, ais een metsjeiij dat , met het beste veriland en hart, niet den man, maafnbsp;alleen uit noódzaakelijkheid , ijdelheid en modelust denbsp;aanbiddingen der mannen beminde ; zo was dat zekernbsp;geen bewijs van achting voor uwe deugd. Gij hebt üeainbsp;door uwe trouv/ tot een leugenaar gemaakt,
RO-
-ocr page 98-ROSAURA, {gevoelig.)
Dat is liefdeloos.
hertog.
Hij zeide mij nog veel meer fprak toen veel van uwe zucht voor het danfen, en wilde mij zelfs bewijzen,nbsp;dat gij niet eens met bevalligheid danstet. Hoe kan eennbsp;n^ei^ien ooit met toaak dmfen , dat dit vergenoegen nietnbsp;meteen oogmerk om te danfen, maar alleenlijk als eennbsp;middel om veroveringen te maaken, aanziet.
ROSAURA, (beleedigd en met moeite een traan verbergende.)
Het gelijkt ’er wel naar! Dat is liefdeloos. hertog.
Hoe meer ik hem tegenfprak, hoe meer hij het verzekerde. — Doch dit zij vergeeten._
Rosaura.
Ik vergeet het niet.
HER TO G.
Vergun mij ten minden dien geringen troost, dat gij mij niet haat, dewijl ik.,..
Ik haat u niet, genadigfte heer....
HERTOG, (baare band kusfcbende.)
De Hamel loone u voor dat woord! Op uwe liefde maak ik geene aanfpraak; geef gij dezelve aan iemand,nbsp;die uwer meer waardig is. — Waarom zo ftil ? zo treu-rig? (bij Jlaat zijn' arm om baar been) Lieve llofaura iknbsp;kan u onmooglijk zo zien lijden,-
ROSAURA, (met diepe ’weemoedigheid.)
jTeen, neen! hij verdient het niet, dat ik hem zo hartelijk bemin.
HER.
-ocr page 99-. ^
6 Had ik het u maar niet gezegd!
^een, ik ben uwer Doorluchtigheid oneindig daar voor verpligt, — het is mij lief, — zeer lief! {beia toe.nbsp;‘agcbe?ide) Ik dank ’er den goeden mensch voor.
HERTOG, (baar naar zkb badende.)
Eefpot toch den goeden mensch niet 1
ROSAURA, (zacbtjens eegett hem aankunende.)
Men behoort biet te fpótten met iemand, dien men Hever vreezen moest. En ik moet den man vreezen,nbsp;^e den weg tot het hart zoo wei kent! (zich van den,nbsp;Hertog losmaakende)bij wien men vergeet,dat de kwaad-fpreekendheid zelfs de muuren in foldij heeft.
iinn-coG , (opgetoogeii)
Rofaura' (baar hisjcbende) Rofaura!
ROSAURA, (bsevende in ztjnarmm.)
Gij zijt geen goed mensch — gij zijt een gevaarlijke tegenihecver voor wien men alle vrouwen behoorde tenbsp;Waatfchuuwen. (zij rukt zkb van hem los.)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
^ nbsp;nbsp;nbsp;hertog, (haar kuejchendu) '
Niet zonder losgeld uit mijnen arm: — De avond is 20 fchoon i de hertogin zal hem in den tuin van het hofnbsp;doorbrengen. Zal ik u daar ook vinden?
ROSAURA, (poomeement zijnd: om te gaan,)
Mogelijk.
HERTOG, (baar naUepends^
Zeker! — o toch zeker!
»olt;
-ocr page 100-95 JULIUS VAN sassen,
ROSAURA, (.aan de deur.)
Zeker! (zij gaat'been.)
HERTOG, (alken.')
Triumph! zj .is de mijne, dat heerlijk fchepfel is mijn! — Ach, van Sasfsn alleen moet haar uit het hoofdnbsp;gebrag: worden ! (hij fcheli.)
^ G T S T E T O O N E E L.
(Den HERTOG en een kamerjonker.)
HERTOG.
Is de generaal daar?
KAMERJONKER»
Om uwe Doorluchtigheid te dienen.
HERTOG.
Hii moet terftond binnen komen, (de Kamerjonker gaat heen.)
HERTOG.
Nu Sasfenl -- wezenlijk, mijn hertogdom is mij
20 lief niet, als dat die flechtè knaap juist nu ontmaskerd wordt. Hij heeft mij gruwelijk bedroogen en —• met dat alles is het’mij lief dat hij het gedaan heeft.
negende t o o N E E L.
De HERTOG en de Generaal van hytentyt.
HERTOG.
f Gij hebt mij de papieren toegezonden, welken de ge-vlugte Secretaris van den prelident van Sasfen u be-• zorgd heeft. Volgends dezelven is mijn Prefident te gelijk prelident van een llluminaten - Club. Ik heb denbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;noo-
-ocr page 101-Hoodige maatregelen genomen: zijne papieren berusten fhans onder mijn zegel, hij zelf is intusfchen in arrest
ëenomen.-Ik ben u voor uwe trouar zeer veel ver-
piigt: morgen zal de zaak onderzocht worden . waar toe Ik eene commisfie heb aangefteld, tot welke gij u verjoegen kunt.
GENERAAL.
Ik moet liekennen, dat ik bijna dood van fchtifc was, foen het pak papieren bij mij inkwam en ik het opende.nbsp;Welk een fchrikkelijk gevaat heeft ons lieve Vaderlandnbsp;oöven ’t hoofd gehangen, te meer, daar het zogoednbsp;als beweezen is, dat de llluminaaten enkel en alleen,nbsp;ander den naain van Jacobijnen, Pranktijks Throon verbrijzeld hebbent
HERTOG.
Waarlijk ?--Draag zorg dat ’er nagt en dag twee
Oificiers bij den gewezen prefident de wacht houden.
generaal.
Het kwaad geweeten (ebijnt in hem reeds ontwaakt
zijn: ik heb hem voor weinige minuuten gezien, dddr-
Waar?
HERTOG.
' nbsp;nbsp;nbsp;generaal.
Buiten in de voorzaal. Hij hield zich niet bij mij Op, maar ging met trotfche fchreeden voorbij, en opendenbsp;de deur van dit kabinet.
HERTOG, (ontZSt.)
Wat? de prefident hier geweest? in dit kabinet? generaal.
Tot aan de deur maar. Hij opende dezelve, en floot ze weder zachtjes toe, zonder binnen te gaan; ftormdenbsp;toen mij weder voorbij — zijn gezicht gloeide als eennbsp;juur — ik geloofde dat hij mij wilde om verre bopen.
G nbsp;nbsp;nbsp;H ï R'
-ocr page 102-pS J U L I U S VAN S ASSEN,
HERTOG, (in vreefelijke onrust.)
GENERAAL.
Hij liep vervolgens met zo veel onftuimigheid de trappen, af, en lachte daar bij zo luide.... dat ik niet weet, wat ik...
HERTOG, (metfcbaamte en ergernis.')
Hij lachte?
generaal.
Dat is de laatfte uitvlugc des vertwijfelenden hoog-snoeds. Hij lachte!
H T B T o G.
Verlaat mij thans; morgen kunt gij u weder laaten aanmelden. (bij gaat onrustig door de kamer been en weder.)
GENERAAL, Qoerfcbrtkt.)
Uwe Doorluchtigheid.
HERTOG, (woest.)
PE GENERAAL, (vertrekt.)
HERTOG, (alleen.)
Dat is te erg! —— Hij heeft mij gezien, ja mogelijk gehoord... vervloekt! wanneer hij ’er eens van fprak,nbsp;zo waar als ik leef, ik liet hem levendig tusfchen viernbsp;niüuren metzelen! Dat voleindigt zijnen ondergang, (i^iinbsp;gaat driftig been.)
TIENDE T O O N E E L.
Qlet tooneel verbeeldt een groote plaats aan een Jlraat.) De oude SPINvtER, door een' jongen geleid.
spindler.
Gij kent hem dus wezenlijk? Gij hebt hem in de daad gezien?
jongen.
Wien?
SPINDLER,
Mijn heer van Sennek.
JONGEN.
Hoe zoude ik niet? Hij heeft een* witten mantel Om, en een ronden hoed op. Ik ken bem zeer wei.
SPINDLER.
Wanneer wij hem ontmoeten , en gij mij tot dicht bij hem brengt, dan hebt gij uw goeden gulden verdiend.
JONGEN.
ó Dat is prachtig I dat is fchoón {hij ziet in dejlraat.')
SPINDLER.
Wat is prachtig?
JONGEN.
ó Ais gij zien kondt. Vader Spindler! Daar komen ’ zij nu met het lijk aandraagen, en vier fraaije flambouwen fchitteren als de Herren aan de lucht!
SPINDLER.
Zal het lijk hier voorbij gebragt worden?
JONGEN.
Ja zekerlijk zal het, nbsp;nbsp;nbsp;, ^
Ga nbsp;nbsp;nbsp;. piND-
-ocr page 104-100 J U L I U S VAN S A 5 S E N,
SPINDLE R*
Breng mij weg van hier, knaapje — in eene andere ftraat.
jongen.
Het is immers uw dochters lijk.
spiNDLER, Qmet drift.quot;)
Zult gij zwijgen! wegl weg! (zfj gaan beide been,quot;)
JULIUS VAN SASSEN, en denoFMAAR SCHALK
(beide wandelen met elkander.)
JDLtVS.
Ik ben u duizendmaal dankbaar, dat gij nog dezs kleine wandeling wei met mij hebt willen doen.
HOFMAARSCHALK.
Het is, dierbaarfte vriend., om u te overtuigen, dat ik u evenwel bemin, en hoog acht, niet tegenftaande alnbsp;het verdriet, dat gij mij veroorzaakt hebt.
JULIUS,
Henk daar aan niet meer. Niet ik, maar de gerechtigheid verklaarde zich in het proces tegen u, maar ik
zal u een vrolijke tijding mededeelen - de Hertog
heeft mijne fententie verworpen, en de geheimraad van Kleinfiedel heeft reeds het voorfchrift voor een ander*nbsp;ontvangen, welke voor u zeer voordeelig is.
HOFMAARSCHALK, (vroUjk.)
Wat? is het waarheid?
JULIUS.
Zeer zeker; gij hadt ook geen’ beter’ Advocaat kun* aen kiezen dan Mejufvtouw uwe dochter.
BOf.
-ocr page 105-101
TREURSPEL.
HOFMAARSCHALK, (geVOClig.)
Wat denkt gij? mijn heer de prefident, ik verfta de* *€n toon niet.
J ULIOS.
Mijn heer Hofmaarfchaik, naardien gij nu uw proces tiaar uwen wensch wint, zo feliciteer ik u. Maar totnbsp;tiw menschlisvend hart fmeek ik: ontferm u dan tochnbsp;ten minften over het nagelaatene kind en den armen va*nbsp;t^er der zelfmoordller.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
HOFMA ARSCHALK.
Wie? Ik? -voor al het verdriet dat dit verachte*
üjk gefpuis mij heeft aangedaan , zoude ik het 'nog Voeden enkleeden; bij God, geen penning geef ik aannbsp;dat gebroed. In het tuchthuis met den blinden boos.nbsp;Wigi en het hoerekind 'er bij.
j u LI o s, (bartelijk.)
Is dat u ernst? Kunt gij zo liefdeloos, zo onnatuur* lijk wreed handelen? Uw zoon heeft die faniielie ongelukkig gemaakt. Uw zoon heeft ze tot den bedelzaknbsp;Sebtagt,
HOFMAARSCHALK.
Geen woord daar van.
twaalfde T o o NE E L.
Dt vmigen. Een lijk[latie met fiamhoumn gaat over de plaats.
J ü L I ü s.
Wie gaat gij daar begraaven mannen ?
EEN DER DRAAGERS.
De ongelukkige dochter van den timmerman Spindler» v?y zenen het lijk neder en jj^ten,)
JULIUS, Qegen den Hofmaarfchalk,')
Kora wat nader; de kist zal geopend worden, (meï traonen.) Maar, gij zult het vreefelijke fchouwfpel zien
waar van uw zoon de oorzaak is-het fchoonfte,
deugdzaamfte raeisjen, wreed vermoord door uw’ zoon eh door uwen hoogmoed, zult gij zien»
, HOFMAARSCHALK, Qontfteld,)
Wat begint gij? Wilt gij mij op de openlijke llraat fchande aandoen?
J.OLIUS.
Neen, ik wil u bewijzen dat mijn vonnis rechtvaardig
was,-In uw gevoelloos harte wil ik medelijden ont-
fteeken, door den aanblik der verwoesting. — Ik lach om eere en fchande, hier is het om een goed werk tenbsp;doenl Draagersl maakt de kist eens open ; ik ben denbsp;prefident Julius van Sasfen. (de Drangers manken de kistnbsp;open.)
HOFMAARSCHALK, (lutllende been gaan.')
Blameer u zelf, maar mij niet!
JULIUS, ibem tegenhoudende.)
Ik laat u niet los, gij moet uw werk zien — maar alleen zien! — dat is de eenigfte ftraf uwer wreedheid,
. daar net Gericht u laat doorfluipen.
hofm aar schal k.
Vriend, ik bidde u, verfta toch reden; laat mij los!
JULIUS, (ÈeiH naar de kist trekkende.)
Hierheen! hier! Ziel dit zijn de bloedige overblijf-zeis van eene edele burger dochter, die het offer van een’ wellusteling werd , dewijl hij achter het fchildnbsp;zijns Adeldoms de deugd en gerechtigheid- befpottennbsp;mag. Dit zijn de bloedige overblijfzels van een braafnbsp;goed meisjen, wier eenigfte misdaad de liefde, en hetnbsp;geloof aan menfchelijke deu^ was. Dit zijn de bloe-
; l nbsp;nbsp;nbsp;s 4;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;di-
-ocr page 107-,JOS
T R E U R S P E L.
«Jige oèeibüjfzels eens engels, aan wier graf geen lofre-«lenaar verfchijnc, terwijl niogelijk eens een marmeren gedenkzuil haaren moordenaar vereeuwigen zal -gt; hetnbsp;Was een getrouw braaf meisjen!
UE DU AAGERS.
Ja, (lat was zij! ja wel!
j u L I ü s.
Gij doet haar recht, mannen, met dit te zeggen. Dejfl heer is een vreemdeling in deze ftad, en weet van hetnbsp;geheele geval niets.
HOF MAARSCHALK, (dtC Zijtl geZlctt
bedekt beeft.)
JULIUS, (.dk den doek, waar mede bet aangezichtnbsp;van bet lijk bedekt is,nbsp;afneemt.)
Nog niet genoeg! Dit bloedige hoofd moet gij nog hefchouwen, nog dit verpletterde voorhoofdj Zie hier,nbsp;dit is dat aangezicht, dat voorheen honderd jongelingennbsp;ontvonkte; dit is dat aangezicht, dat oor, dat eens dennbsp;heiligen eed der trouwe hoorde, die de booswigt nietnbsp;houden durft, om dat zyn adelijk diploma hem' totnbsp;tiieinëedigheid bevoorrechtte. ~ ó Mogt gij, ongelukkignbsp;nieisjen.het laatfte offer van een afgrijslijk vooroordeelnbsp;zyn,-aan welks doodbaar het hart der menschheid bloedt,nbsp;en de befpotte gerechtigheid weent!
®E voorigen, de oude spikdter door etn' joH:
GEN geleid.
spiNOLER, (met drift.)
^ Open, zegt gij, open is de kist? Voort, voortj daar heen. (de jongen brengt bem bij de kist.)
I©4 JULIUS VAN SASSEN,
SPINDL£R, (zich met hittere fmert over bet lijk been bui»nbsp;gende.)
6 Mijne Henrietta} mijne Henriëtte! -
JULIUS, (tegen den Hofmaarfcbalk.)
Deze oude man, dien gij hier in wanhoop bij de doodbaar ziet, is de vader van de ongelukkige, ó Datnbsp;een fchilder mij dit tafereel affchilderde, ik zoude 'etnbsp;onder fchrijven : Barbaarschheid der agttiende Eeuw}nbsp;fórnmen gouds zoude bet waardig zijn,
spiNDLER, (fcbreijende.)
ft Mijne Henriëtte! wij zulien ons verzoenen , eer gij in het graf gaat: ik hebbe u gekweld, mijn arm kind,
en gij hadt het niet verdiend} -Goeden nagt, mijne
dochter, goeden nagtl Ga in uwe flaapkamer, ik zai u
fpoedig navolgeni-Ik volg u na voor den rechter-
ftoel van God, daar wordt ons proces voor het laatfte bepleit} Uw dood en mijne traanen zujlen daar bovennbsp;d? aaqklaggers zijn. —• Goeden nagt}
DE joNöEN, (den ouden Spindler aanjlootende.)
JOLÏUS VAK SAS HEK ,'de H O F M A A R S C H AL* gn de OVERIGEN omringen de doodbaar. Op dennbsp;achtergrond verfcbijnt de hertog, in een' wit’nbsp;ten mantel gewikkeld,
PE HZPTOG, {Jlaan llijvendeJ) Wat is daar achter? een open kist met gambouwen?
«PIN8-
-ocr page 109-ICJ
TREURSPEL.
spindler, {door den jongen ge-. nbsp;nbsp;nbsp;leid, komt op den her*
tog aaiu)
Hier, mijn heer van Sennek, wij beiden hebben ipet elkander een woordje te fpreéken. {fegen den jongen)nbsp;L^ac mij alleen met dien heer.
de jongek, {gaat te lug.)
HERTOG.
Wat wilt gij oude ?
fiPiNDLER, {met een vreefelijke Jiem, terwijl bij den
, nbsp;nbsp;nbsp;Hertog aangrijpt)
'Vergelding ! vergelding ! fcbelm ! in naaiu van dit lichaam, in naam van den hemel en de heilnbsp;HERTOG, (verfcbrikt.)
Zijt gij dronken of raazende?
5PINDLER.
RaazendeJ raazende! {een piflool voor den dag haaiend de.) Dit is dezelfde piftool, daar zij zich mede doot-fchooten heeft.
HERTOG, {zich poogende losterukken.) Ik ben de Hertog!
spiNDLER, (bem vasthoudende.) Noem uaarts* engel of'God 1nbsp;HERTOG.
Help! belpl
)ULius, {toefpringinde.)
Wat is hier te doen ?
HOFMAARscHAtK, {mede toeloopende.) Het is zijn Doorluchtigheid. — Wachten I wachten I
SPINDLER, (op hem loshrandende.)
Nu, noem u voor God, zo^als gij wilt, gij moordenaar van mijn kind!
HOFMAARSCHALK, (tcgcn den Hertog.) Alles door den prefident aangelegd, {tegens de wacht)nbsp;Neemt dezen ouden verraaderlijken moordenaar gevangen ; ontrukt hem de Piftool!
HERTOG, {op den prefident wijzende.) En maakt u tevens van dien mensch meester!
juLiHS, {tegen den Hertog.)
Ik ben gewond — door den arm gefchooten! — ge-nadiglle heer.....
HER-
-ocr page 111- -ocr page 112-toil JULIUS VAN SASSEN.
Een Kabinet van den Hertog.
EERSTE T O O N E E L.
Df HERTOG zit aan een fcbrijfiafel, de hoemamp;rr’ »CHALK tegen over hem.
HOF MAAKtCM ALK.
komt mij in het geval van gisteren avond aanmerkelijk voor, dat de preüdent,door eene wonderbaare leiding der Voorzienigheid, juist in hetzeifde graf gevallen is, het welk bij hoogstwaarfchijnelijk in zijn Ma-,nbsp;jeileit-fchennend raffinement^ voor uwe Doorluchtig»nbsp;heid gegtaaven had.
HERTOG.
Gij vergist u. Da moordenaar zocht uw’ zoon ; voor dezen was de kogel beftemd; maar niet voor mij of iemand anders. Gij dost ’er zeer wel aan, dat gij mijnbsp;am mijne overhaasting herinnert. Ik ben den preüdentnbsp;vergoeding fchuldig. Hij achtte zijn eigen leven niet;nbsp;hij redde mij uit de handen van den moordenaar, ver-goot zijn bloed voor mij, en ik — ik liet hem fmaadelijknbsp;aangrijpen, als een misdaadigen! ~ Ik deed onrecht.
HOFMAARSCHALK.
Intusfchen meriteert de zaak evenwel een nauwkeurig
onderzoek- Ik vrees, ik vrees! Wraakzucht en be-
leedigde hoogmoed zijn tot alles bekwaam; het is zeker waar, dat het den fchijn had als of het eigenlijk mijn’zoon gold.,..
HERTOG.
109
*oude verblind moeten zijn * om Julius van Sasfen hier «U een booswigt te befchouwen.
HOFMAARSCH AtK.
Niets dan de onbegrensde liefde voor den perfoon Van uw Doorluchtigheid zoude mijne oude oogen kun-hen verblinden —* maar ook even zo zeer derzelver gezicht fcherpen, om het fijn gefponnen weefzel der boos-ïartigfte intrigue te doorzien en de hand des meestersnbsp;daarin te erkennen. —'
H B R T o o.
De daader heeft immers zelf gezegd, dat hij het op niemand anders dan op uw’ zoon gemunt had 1
HOFMAARSCHALK.
Zekerlijk, en dit is geen logen , dat dit zijn wezenlijk voorneemen is geweest. Maar wie heeft dien blindennbsp;Satan bij uwe Doorluchtigheid gebragt? Een onbekendenbsp;jongen. Wie is die jongen? De oude kent hem niet;nbsp;hij heeft hem opgeraapc. De jongen heeft verzekerdnbsp;inijn’ zoon wel te kennen, en geleidde den moordenaarnbsp;juist bij uwe Doorluchtigheid. Wie is die jongen? Wienbsp;heeft hem geinjirueeri om den ouden zo te bedrijen?nbsp;Was dit alles toeval?- Een bloot toeval. dat de jon
gen zo terftond verd weenen was? Een bloot toe val, dat mijn heer deprefident, om dezen tijd, juist in dezennbsp;«mcrek rond moest zwerven om den afioop der zaak tenbsp;oefchouwen?
H £ R. T o o.
pij hebt eene vreefeüjke bekwaamheid om het zwarte en het witte zwart te maaken. Maar gij zult mij innbsp;eeuwigheid niet bepraaten, dat Sasfen den jongen betaald heeft, om den moordenaar bij mij te btengen omnbsp;«uj Ce dooden.
-ocr page 114-HOFMAAB.iCHAi.ic, {dm Hertog oplelf tend befcbouwende,nbsp;vervolgensmet eenennbsp;Jcbijti van ontjlel-tenis,)
Help Hemel, God bewaare raij voor zulke gedachten, voor zulk een geloof! Hoe Zoude ik Sasibn van Zulk een zwart plan kunnen verdenken ! Ik dacht enkel,nbsp;dat het geen onmogejijkheid zoude zijn, dat die zaaknbsp;van hem uitgedacht konde wezen, om hier doorgelegenheid te vinden, van in de oogen van uwe Doorluchtigheid met glans te verfchijnen, en door eene fchijn-baare opoffering van zijn leven de verloorene gunst uwernbsp;'Doorluchtigheid, te herwinnen. — De waereld is fijn.
HERTOG, {met een' fcberpen blik op bem.')
6 Zeer fijn! — Voor dat de Prefident van zijne wonden hetllèld is kan de Cömmisfie haare werkzaamheden niet beginnen. En op dat van Sasfen ook zie, dat iknbsp;grootmoedig zijn kan, zo geef ik hem, voor zijne be-quot;weezen trouwe, in plaats van huis arrest, ftads arrest.nbsp;De Officiers wacht zal van hem weg genomen worden.
Zeg dit aan den Generaal.- De Generaal moet hem
dit in eigen perfoon gaan aankondigen, en naar zijnen tocftand verneemen. (Hofmaarjcbalk vertrekt.)
HERTOG, {alleen.)
Spraken die vervloekte papieren niet zo luide tegens hem: ik kon waarachtig gelooven dat van Sasfen on-fchuldig was. — Ach ik heb .veel, onuitfpreekeiijk veelnbsp;aan hein verlooren. Hij was das Lands weldoener, wasnbsp;mijn vriend, mijn broeder, mijn leermeester! —. Overal
mis ik hem! -ó Julius, Julius! waarom moesten wij
beide eene Rofaura vinden? Waarom liet gij u van de pest dezer Eeuw vergiftigen? Waarom fcheen u het lotnbsp;van een revolutionair fchooner toe, dan dat van denbsp;vriend eens Hértogs te zijn?
TWEEDE T O O N E E L.
Dl HERTOG en ROSAOR*.
ROSAURA, (mit een mmdje vol roezen , op ‘weike eennbsp;briefje ligt.)
Genadigfte Heer, uwe Doorluchtige Gemalin zendt met deze bloemen en dezen brief door hoogsider-
ïeiver eigen hand gekhreeven-een klein aandenken
den naamdag van uwe Doorluchtigheid.
HERTOG, (lachende.)
Mijn naamdag? De oplettendheid mijner gemalin is.in quot;6 daad bewonderingswaardig: — en het gefchenk zeernbsp;®cuvoudig en landlijk —- zij gist mogelijk, hoe gewig*nbsp;^*S het door de fchoone overbrengfter wordt. ,,
RosouRA, Onet eeae zwaarmoedige vriendelijkheid.^ En ZO veel roozen, als dit mandje bevat, zo veelenbsp;«erhaalingen van dezen dag, zo veele vreugde in iedernbsp;, wensch ik uwe Doorluchtigheid.
HERTOG, (het mandje onScbtzaam op de tafel zettende.)
_ Die geeven kan en zich alleen bij het wenfchea be-P3alc, is een flaaf zijner gierigheid! (baare band kus-J'^hende.) Gij kunt geeven , waaröm blijft gij bij hrt quot;'®hfchen? — maar, wat zie ik? gij hebt geweend?
ROSAURA.
kan flechts vreugde wenfehen , ik kan die niet sneven, dewijl ik zelfs zo behoeftig daar aan ben:
HERTOG.
“^^firt u dan? Waaröm zo nedergeflagen? Ach,ik ota u? —_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;waar? de arme Julius van Sasfenf
tJeklaagt hem.
RO.
-ocr page 116-112 JULIUS VAN SASSEN,
ROSAURA , (zich van den Hertog los maakende.')
Hij is mogelijk zo beklaagenswaardig niet als ik. Hij heeft een zuiver geweecen, en mijne ligtzinnigheid zalnbsp;hem mogelijk meer dan zijne doodelijke wonde fmer*nbsp;ten. Van de geheele waereld verlaaten, ligt de Edele»nbsp;met al zijne deugd, als een misdaadiger.
HER TOG.
Troost u. Ik weet dat gij hem niet kunt haaten} om Hwent wille heb ik hem een verdriet willen befpaaren gt;nbsp;ik heb bevel gegeeven om de wacht van hem weg tenbsp;neemen.
ROSAURA, (met traanen.)
Zeer grootmoedig! Waarlijk! - Gij zijt zeker dat
hij u niet oncloopen zal, genadigile heer: aan het fteif* bedde zijn de wachten onnut.
H E R T o 6.
Aan het Aetf bedde ?
ROSAURA.
Ach, eij weet het zo goed, als ik, dat de LijflrH alle hoop' op zijn leven heeft opgegeeven, dat de ge'nbsp;heele ftad zijn verlies beweent.
HERTOG, (zeer ontfleld.')
Ik weet geen woord! — dat zoude vreeslijk zijn!-^ Weet gij het Zeter....?
ROSAURA, (zuchtende.)
Maar al te zeker I«..
HERTOG, (verhleekende.)
Rofaural nbsp;nbsp;nbsp;.
ROSAURA, (voor hem nederknielenit'l
Genadigile heer, maar ééne bede •— beweeg miJ' »en vader , dat hij mij toeftaa,den ftervenden nog ééo»nbsp;te mogen bezoeken. Ik begeer hem nog maar een eenigequot;nbsp;ieer te zien, ik wil maar affcheid van hem neemen•
-ocr page 117-ns
•kwilmij met hem, wegens mijne ligtzinnigheid, verzoe-Julius is goed! Julias heeft mij bemirid, zo har-^öiijk trouw bemind, en ik - heb hem verlaater.
HERTOG, Qmet drift.')
Is zijne wonde doodelijk? Sta op Rofaura, gij hebt Wij al mijn rust ontnomen. -— Ik zal uw’ vader voor
fpreeken.-Is zijne wonde doodelijk ?
ROSAURA.
Waarfchijnelijk. ¦— ’Er loopt een treurig gerucht 'ioor de ftad, dat hij niet tot aan den avond meer lec-
'^en zal. - Imiöers, dit heeft de lijfarts zelf verze-
Iterd! Zo als hij, was nog nooit iemand de afgod van ^en’ ieder! Zedert het aanbreeken van den dag is zijnnbsp;huis met beangfle vraagers als beftormd ; in alle huiden, fpreekt, en weent en bidt men voor hem: de ar'nbsp;ïhen, wier weldoener hij was, omringen jammerend zijnnbsp;huisdeur! Zo bedroefd alsof ieder een’vader of moe-tler Hond te verliezen, luistert ieder burger naar de af-^isfelende berichten. Grijsaarts heb ik op de ftraat ziennbsp;flt;^hreijen ; zi] riepen: weet gij het.^ onze befcherm-®hgel, onze vader fterft — Ach! en als hij fterft, dannbsp;ftetft voor mij alles! (zij gaat zuchtende been.')
HERTOG, (alken.)
En mij? en mij? (bij zet zich treurig inteti’ armjloet.) leermeester, door wien ik geworden ben, wat iknbsp;mijn geleigeest, die mij liefderijk waarfchuuwde,
de driften mij deeden dwaalen. -Ach, — al waS
ook wezenlijk een misdaadiger, ik bemin hem
^ochi -Hij beminde mij ook, hoe zoude hij anders
mij zijn leven waagen ? fbij gaat naar de tafel ^Keint den brief van de Hertogin.)
-ocr page 118-fi4 J Ü L I Ü S VAN SASSEN, DERDE T O O N E E L,
De HERTOG en de hofmaarschal».
HERTOG. '
Is de Generaal nog niet te rug?
HOFMAARSCHALK.
Nog niet,
hertog.
De Prefident i zegt men, dat zeer nabij aan den dood is.
hofmaarschalk.
Aan den dood? — Daar twijfel ik aan. — Zekerlijk, men heeft mij gezegd, dat hij in een zwaare flauwtenbsp;heeft gelegen;.. .natuurlijk I een kleine verbloeding kannbsp;zulks te wege brengen.
hertog, (opent den Irief der 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hertogin en leest.)
hofmaarschalk.
Ik dank den Hemel op mijne knieën, dat Hij uwe Doorluchtigheid , door een’ wonderbaaren zatnenloopnbsp;van omllandigheden, redde — De deliquant mag thansnbsp;onder zijne ketenen in de crimineele gevangenis. —nbsp;Maar , rechtvaardige , God!.... uwe Doorluchtigheidnbsp;fchijnt zich niet wel te bevinden.
HERTOG, (die geduurende het kezen eene buitengewoone ont-Jieltenis beeft doen blij kentnbsp;werpt den brief weg ,nbsp;grijpt met drift zijn’nbsp;hoed , drnkt hem diep innbsp;bet gezicht, en zegt metnbsp;onderdrukte fmert.)
Neen, bij den levendigen God, ik ben niet well
(met
-ocr page 119-(nitt eene verfcbrikkeUjke jlem) Hofmaarfchalk J (dtcbs quot;Ooor betri) Hofmaarfchalk! (hij neemt hem met drift bij
de borst) Hofmaarfchalk!-als ik beclroogen ben! (bij
Raat naar de deur en roept) Hei daar! het rijdtuig inge-fpannen (fij gaat been.)
VIER D E T O O N E E L.
-ö« H O FMAARSCHAiK, naderhand de GENERAAt.
HOFMAARSCHALK, (/iaat eenigen tijd , als verfteend, emnbsp;ziet eindelijk innbsp;iet rond.)
V Wat is dat? Heb ik gedroomd ? Zo vreefelijk heb ik
v®m in mijn leven nog niet gezien. --Is dat het einde
al mijn heerlijkheid? (hij raapt den brief op en leest.')
„ ik geloof dat ih, op den naamdag van niijn’gempl M hem door geen gefchenk mesr vreugde kan veröor-*’ zaaken, dan door hem het eerst die tijding te bezor.?nbsp;” gen, dat zijn vriend, welken de cabaal van zijn hartnbsp;¦»gt; Wil fcheuren, in ’t minile niet verlooren is. — Im-•’ Uiers, fulius van Sasfen is geen misdaadiger — meannbsp;” hij heeft zijne vijanden in den ftrik gelokt. Wil zich,nbsp;gt;• uwe liefde van deeze fchoone waarheid overtuigen:nbsp;*’ zo bewijs hem de gunst van hem te gaan bezoeken;nbsp;*gt; hij wacht met ftilie bedaardheid, op zijnen Hertog,nbsp;” zijnen dood.
EtlSABBTH.’'
Hit heeft de Hertogin gefchreeven.(ie«vende) Welk ren ^Ërfchrikkelijke clairobfcur bevat dit papier! gi Zijnenbsp;^'landen lokte hij in den ftrik, wat wil zij daar medenbsp;heggen ?
ai'
-ocr page 120-ti5 JU L I u S van S A S S E'N,
GENERAAL, {treedt met een ver-fioora gelaat binnen,^
Ha , mijn heer de Hofmaarfchalk! — Ik ben des doods! hoor mij toch aan!
4 nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nor UK kKSCK Atx, (meteenegeveinsdt
bedaardheid hen
'' nbsp;nbsp;nbsp;in de rede val
lende.')
Viiend, wees bedaard — van een goed befluit hangt in dit oogenblik ons geheele welzijn af. Hoor mij dusnbsp;aan, ik moet u eene zaak van de gtootlle importancenbsp;ontdekken.
C'EU'EKKKi, (neerjlagtig.)
Mijn dierbaarfte, fta mij toe. Uwe tijding kan onmogelijk zo verfchtikkeljk zijn als de mijne. Wij zijn geheel verraaden en geflaagen I Wij zijn elendige fchep-fels! Gij hebt mij tot alles overreed; ik heb het ter-dlond in den prophcetifchen geest voorfpeld, dat het zonbsp;gaan zoude.
HOFMAARSCHALK.
Wat deert u dan? Spreek.
GENERAAL.
Gedoog dat ik eerst adem haal. Ieder ander buiten mij zoude door den fchrik geheel ter nedergeworpennbsp;zijn; gelukkig had ik nog tegenwoordigheid van geest
genoeg, om terftond links om te fpeelen. -Ik zweer
Ü, dat wij ons gelukkig kunnen rekenen ,als wij maar in genade uit het land worden gebannen.
HOFMAARSCHALK, (beangst.)
Spreek toch zo hard niet, wel nu?
GENERAAL.
Wat helpt het ? Binnen weinige uuren zal men ons beiite met vingeren nawijzen! — Maar ik wentel al denbsp;fchuld op u— Gij hebt mij in de eleadc gefleept; hunbsp;kuuc gij mij ’er weder uit helpen!
HOF'
-ocr page 121-hofmaarschaik, (meteenegemaakte bedaardheid,')
^ïijn heer de Generaal, prefence d'efprit!-Ik weet
toe niet, wat gij mij gewigcigs te ontdekken
GENERAAL.
In Weinig woorden: wij zijn beide op bet fnoodsi-
nedroogen, gij en ik!-Hoor mij aan. Ik fpoede op
bevel van den Hertog mij naar den Prefident, met de '^tder, die gij mij hebt overgebragt. Van verre za;* iknbsp;het huis door een menigte roenfchen omringd;nbsp;en jong, klein en groot ftond in een treurige ftiltenbsp;door elkander. Ik trad met gefpannen nieuwsgierigheidnbsp;®fldet den hoop, en zag, tot mijne verwondering, overalnbsp;^eeklaagende aangezichten en oogen vol traanen.
hofmaarschalk, (met ongeduld.)
Nu ter z'aake.
GENERAAL.
Ik was nog altoos bedaard , en droomde van geen
^waad; treede in huis, opene de kamer- om Gods.
^ille, denk eens, boe ik te moede wierd! Daar zit de ^fefident op een’ ftoel, en nevens hem zo geheel ver*nbsp;^onwelijk- de Secretaris Eerman, dien ik ten min
den iwee-honderd mijlen verre van hier geloofde.
HOEMAARstHALK, {verbleekcnde.)
^at? Gij hebt niet wel gezien?
GENERAAL.
Dit Verbeeldde ik mij eerst ook- Ik ftond als of
tb Van den blikfem getroffen was, en zag en herzag —1
het bleef de Secretaris Eerman. - De^Preddenc
' Jchte, cje Secretaris bood mij vriendelijk een’ ftoel ~-®aar ü; nbsp;nbsp;nbsp;vvoord voortbrengen, keerde mij om
ging heen.
Vervloekt!
HOFMAARSCHALK.
fl 3 G S-
-ocr page 122-generaal, (na eene tusJebenpoO’ zing )
Nu, wat raadt gij nu?
HOFMAARSCHALK.
Men heeft ’er immers geen woord van gehoord, dat de fchurk zijne vlugt betrapt zoude zijn?
Zekerlijk! zekerlijk! dat is het juist.
hofmaarschalk , (air buiten zkb-zelve.)
Wij zijn bedroogen' (met een gemaakte bedaardbeid) Wees gerust: de zaak kan nog door een ftoute wendingnbsp;geredresfeerd worden.
KAMERJONKER,
Zijne Doorluchtigheid heeft mij opgedraagen, u beide in het octogon te geleiden, en u te melden, aldaar totnbsp;op nader bevel te quot;blijven — Gelieft het u mij te volgen.
hofmaarschalk, (mee een donker
gelaat.)
Met vergenoegen.
generaal, (met eene zveaare zucht,')
. In Gods n^am! (zij volgen beiden den Kamerjonker.)
(Kamer van den Prefidsnt.)
' jULiws VAN SASSEN, jM een huislijk kleed, de linker nrm in een verband; bij zit op een leunftoel en is zeernbsp;bleek en krachteloos, De secrexaxis eerman gaat treurig been en aveder.'
secretaris, (zijn oogen afveegende.'j tiet is evenwel een vreeslijk noodlot! —
JULIUS, (pegen bem glimplacbende.')
Ween toch niet, Eerman. Gij kent het leven hu teeds zedert veertig jaar, en weent nog! Kom wat nader.
SECRETARIS.
Niet de eeuwige onbeftendigheid der dingen—- neen.' de heldenmoed, waar mede gij uw lijden draagt, perst mijnbsp;traanen af,
JULIUS.
Gij kent mij zeer goed; moet ik aan mijne wonden , quot;erven; dan fchrijft gij mijn’ levensloop ter waarfchuu-^ing van alle goedaartige dweepers, wier verftand ennbsp;bart hun in verzoeking konden brengen, om de waereldnbsp;20 re behandelen als ik het deed.
SECRETARIS.
. Neen, mijn keer, ’er is een God in den hemel! ’er een God, die de zuchten des lands verhoort, die denbsp;duizenden van traanen ziet, welken om uw leven ge-weend worden. — Gij zult — kunt jiog niet fterven j
JULIUS.
Schrijf dan in uw werk: ‘er was een man, die met een brandend hart en werkzaamen wil voor recht eijnbsp;quot;eugd opflond — de roenschheid echter lag nog in eenenbsp;bajrbaarschheid; bet was in de agttiende Eeuw.
II 4
-ocr page 124-SECRETARIS.
6 De toepasfing op deze woorden is n'ei zwaar? B»r-baarschheid van den grootrten tor denklcinften! Driften vieren nog haare goddelooze overwinningen en denbsp;rede wordt boei en ban waardig verklaard; voor Beur-zefnijders bouwt men galgen, voor groote Landsdievennbsp;vlecht men eerlauwrieren; met fnaphaanen en kanonnennbsp;verklaart men de rechten van den mensch , met asfigna-ten op den hemel ontrukt men den volken de vreugdenbsp;der aarde! - Dat is de Eeuw der verlichting!
JULIUS,
Ik trad in'de waereld met de gloeijendfte wenfchen, om te helpen; met reuzenllerkte ontwrong ik het vooroordeel, het bijgeloof en het nimmer verzadigde eigenbelang, de toverfchatten , welken zij den ftervelingennbsp;ontrukt hadden; ik achtte het vuürbraaken der opgeruidenbsp;draaken niet, en de arbeid van veele jaaren werdnbsp;in een enkel oogenblik vernietigd! De beleedigde ijdej-heid van één’ mensch was genoeg, om de hoop van eennbsp;geheel menfehelijk gedacht te verwoetten.
SECRETARIS.
Bedaar toch, bidde ik u.
JULIUS.
Ik had een’ vriend, - met vreugde derf ik voor
hem — meer dan eens zwoer hij mij: eer zal de waereld vergaan dan onze vriendfehap! Hij zag mijne geliefde, de waereld ftond nog, en zijne vriendlchap was — vergaan.
SECRETARIS,
Het berouw zaLhem met zijne folteringen niet ver-geeten.
JULIUS,
Ik beminde een meisje; meer dan eenmaal zwoer zij mij: uw hart is voor mij meer dan aile de fchatienen.
hpsrKiKheJen der aarde! - Zij zag in den gians ee-
ncr
-ocr page 125-lar
TRUURSPE
krbon, en vergeeten was mijn hart. — Dan laat dit ^Ozijn, evenwel is dit nog de beste waereld.
«ECRETAB.IS.
De beste waereld, die voor geel metaal en glinfte-rende fteenen knielt, waar de verdienften volgens een perkamenten ftamboora, of naar het g«wigt eener beurs
Worden afgerekend! - (’er ontjiaat van buikn eenig
S^rucbi,')
JU LXUS,
ó Zie toch eens wat ’er buiten te doen is.
SECRETARIS, (gaat eji ziet buiten ' de deur.^
Laat hem maar binnen komen.
ZEVENDE T O O N E E L.
DE VOORIGEN, en FERDINAND VAN SENNEK (deS5 laatjle treedt binnen, met verwilderde bairen,nbsp;treurig en bevreesd: bij /peelt met een breed zijdennbsp;lint, bet geen hij Jomtijds kuscbt.)
JULIUS, (hem met medelijden aan-ziende.)
Arme Ferdinand! het zwaard der vergelding heeft u Zwaar getroffen.
feroinano.
Waar fladdert gij heen, Crouwlooze, in bet zacht ge. Tuisch der luchtige baaren? Naar boven, naar boven,nbsp;daar de wolken fchemeren , als het morgenpurper!nbsp;^aar boven, daar de fterren juichen , wanneer de geest
uit de hemelfche zaaien zweeft! - Ha, gij ftof, zo
dacht ik ook, maar het aardfche kan het bemelfche niet omvatten; alleen in de woestenijen des aardrijks fluitennbsp;dp einden des eeuwigen, rings te zaamen -— het fleife*nbsp;Ijke omürmt het onverganglijke.
H S nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;3«-
-ocr page 126-Janus, (Jjem de band biedende.')
Ferdinand!
FERDiKAND, {fteeds iji zicb zelveiu)
Zo lang, aan het blaauwe firmament, het gouden uur. werk der eeuwigheid in groote kringen voortrukt werktnbsp;het in de waereld wel open afj de dampen ftijgen zachtnbsp;omhoog; in de ftraalen der Maan drijft het beste boven.nbsp;De bekleedzels echter liggen op de aarde , gisten ennbsp;werken voort, de geesten ftaaren uit de wojken, en
zien in hunne fchpole neder. -Ik heb vee! moe^n
lijden.
JULIUS.
Zijne krankzinnigheid is zeer aandoenelijfc.
SECRET AR I.S.
Philofoophen mogen hier de maj'esteit en hoogheid van het menfchelijke wezen beftuudeeten ! Een verbroken draad in het zenuwgefteJ lost de harmonie dernbsp;ziele op, en het uurwerk loopt metonregelmaatigehor-Jten af.
FERDINAND, (den Prefident aan~ Jlaarende..)
Gij Jongeling met uw gefronst voorhoofd, — ikkenne qI — (weenende) Julius! (bevig) Julius! o reeds 20nbsp;Cpoeóigl lglimplacbendejDü geest der dooden groet u, hijnbsp;groet u driemaal. — ik lag in mijnen kerker, daar huilden vlamir.endraagende winden , de Bosfehen flikkerden, en de Steden zonken in glimmende aschhoopen.nbsp;Boven mijn hoofd fcheurden de onweerswolken open, ennbsp;uit de wolken fchitterde de glans des Allerherligfien.nbsp;Daar (weenende) ftond Henriè'tte voor mij — en baarnbsp;oog glinlierde als het licht des hemels, maar haare lokken fchemerden bloedig, — en zij fprai.: ik heb een’nbsp;goeden ürijj geftreeden!
JULIUS.
ïEa*
Ï23
FERDINAND, (^fmertclijk.^
Toen nam zij dit lint, ’ér viel een bloedige drop uit haare lokken op, en zij Tprak : breng dit aan hem, dienbsp;de verdeediger mijner onfchuld ivas! verfier hem daarmede , want ik wii hem danken. Cbij hangt den Prefidentnbsp;het lint over de febouders) Zie, dit is het lint, daar fche-merc de droppel van haar bloed, üch, nu heb ik nietsnbsp;meer van baar 1 — ook niets meer l
JULIUS.
Voor waar, ik geloof aan een boog , vergeldend gerichtshof, welks arm den twist der grootfte tegenftrij-digheden oplost. — De krankzinnigheid moet mij na den dank bewijzen, dien zijn gezond veilland mij eensnbsp;Weigerde.
SECRETARIS.
Maar wie lost ook mij den twist der tegenftrijdighe-den op, welken ik overal ontmoet? — Deze, deze was de moordenaar van bet arme meisjen, en hem miste denbsp;doodelijke kogel — enu trof die, u, de befchermgeestnbsp;der onfchuld en der gerechtigheid.
EERDINAND.
Stil, zij is dood! ach, HenriStte dood!-Ziel ziel-
Uw grond beeft: zie, ziej welk een damp wafemt uit da
aarde ?-Zie, zie! een engel dringt zich uit de wolk,
een meisjen in doodsgewaad, en om haar hoofd en over
de oo’en fiddert de heilige rofemaryn-krans!-Hoe
lacht zij (op de knieën) Henrietta 1 (met fmart) Trek mij ?ot u! -— in het ftil verblijf des doods tot u! — Ontferm u, gij hemelfche , de arme Ferdinand is zo ver-laaten , zo verftooten! Gij hemelfche, ontferm u ! (bijnbsp;dreert zijn gezicht huiverende om) Wat blaast mij zo ijs-kouij jf, nek, dat de bairen om hoog waaijen? (bijnbsp;Jpingt op) JuliusJ Julius! ziet gij hem, die mij zoekt!nbsp;Ik was in de onderiiardfche gewelven, daar ftond denbsp;' blindeman in een’ hoek; ik vlood in nolen, daar kwamnbsp;mij tegen; ik hing mij aan de vleugelen van een
arend.
-ocr page 128-t24 J U'L I U S VAN SASSEN,
arend, daar ontmoette ik hem boven de wolken, (op vldjenden toon) Maar gij.zijt de, goede Juüus! {bij zetnbsp;Zieb ter zijde van den muur op den grond neder.)
A G T S T E T O O N E E L.
DE vooRiGEN en de hertog.
secretark eerman.
Zijne Doorluchtigbeid J
;utips, (maakt bemoseging om op te Jlaan.)
Genadigfte Heer....
HERTOG , (naar bem toe gaande )
Blijf, blijf toch zitten, hpud u ftii!
} E LIU s.
yoe gaarne ik u mijnen eerbied- wilde betoenen, ga-nadigfte heer, ik kan het niet meer. D,e geest is geen meester meer in zijn huis: een vreemde gast is ’er inge.nbsp;broken, en maakt toeftel om mij geheel uit mijn eigendom te verdrijven.
hertog.
Hoe is het? Zal het beter worden? Is ’er gevaar?
JULIUS, {glimplacbende,)
Gevaar? o neen, het zal beter worden! zeker beter.
HERTOG, (beurtelings den Secretaris , en den krankzinnigen befebouwende.)
Maar ik vind u in een zeldzaam gezelfchap. Is dit Ferdinand vanSennek niet? En deze de ontwecken Se*nbsp;cretaris,
JULIUS,
Dit gezelfcha.n is voor een’ man, die gereed ftaai om
de
-ocr page 129-de groote masquerade dezer waereld vaarwel te zeg. ëen, nog zeer belangrijk. Deze hier is een zot, en ge-Jukkig, dewijl bij zijn ongeluk niet kent. Gene didr isnbsp;een wijs verftandig man, die ongelukkig is, om dat hijnbsp;zich door het fchimmenfpei van dit leven niet verblinden laat.
hertog, (verlegen.')
Mijn lieve Prefidsnt .... ik ver'la u niet geheel.
j u LI u s, (met een oog, vol zacht verwijt.)
Ben ik nog uw prefident? -niet waar, gij haat
tnij misfchien; in uweoogen fchijn ik een bedrieger: gij hebt van mij papieren in handen, die mijn cbaraflernbsp;omëeren.
HERTOG, (met gevoel Julius de hand, drukkende.)
Neen lieve Sasfen; ik beh niet boos op u. Gij zijt zeker onfchuldig. Een helsch complot, welks leden iknbsp;eenigzins vermoede te bennen, heèft u willen lasteren,nbsp;heeft uw handfchrifc nagemaakr.
JüLIUS.
Neen; ik zelf heb dat alles met mijn eigen hand ge-fchreeven. Ik zelf!
H BR T o G, (verwonderd.)
Hebt gij dat? Kunt gij zulks? Sasfen , gij fchertst! Een man van uw charafter kan het immers niet in ’tnbsp;hoofd krijgen om met flechthoofden en fortuinzoekersnbsp;fkmentefpannen , die ons Duitsch Vaderland in dennbsp;Imeitöven des oprtrers willen werpen om ’er voor zichnbsp;zelven goud uittehaalen.
J D L I o S.
Ach, genadiglle beer, gevoelt gij nu eerst dat Julius vas Sasfen zulk een zot of booswigt niet konde zijn?nbsp;gevoelt gij nu‘eerst de mooglijkheid mijner onfchuld,nbsp;nu het medelijden misfchien mijn Advocaat in uw hartnbsp;Sewotden is? —— ja, ik ben onfchuldig! Nimmer heb
t nbsp;nbsp;nbsp;ik
-ocr page 130-tiS JULIUS VAN SASSEN,
ik het heil van mijn vaderland , nimmer de liefde jegens mijnen Hertog uit het oog verloeren! ~ Ik ben nog dezelfde, als toen ik u, in een voor mij heilig uur, dennbsp;eed der trouwe zwoer!
sECEEtARis, (bekommerd.)
Ik vrees dat bet aanhoudend fpreeken uwe exelleiltie naJeclig zal zijn en in gevaar brengen.
JULIUS.
Laat dit ZO zijnl Ik gevoel den dood reeds door mijn aderen fluipen; hij is mijn vriend en heer, wiens eigendom ik reeds in de wieg was. Ik wil fpreeken ; het verheugt mij nog in de laatfte oogenblikken; drie minutennbsp;vroeger of laater de groote reis in den eeuwigen nagt tenbsp;onderncemen — dat is hetzelfde!
HERTOG, (met tedere hezorgdbeid.)
Neen, neen Sasfen! houd u ftil-gij behoeft uwe
laatfte kragten niet ter uwer verdeediging op te offeren.
Ja! Gij zijt onfchuldig, gij zijt mijn vriend---ik, ik
was met blindheidgeilaagen, ik heb u miskend, ik heb u onverdiend belèedigd.
JULIUS.
Verhoor mijne laatfte bede -- laat den Generaal
van Hyientyt, en den Hofmaarfchalk van Sennek hier ontbieden (tegen den Secretaris) Gij bezorgt het!
(De sECRATARis Vertrekt,')
JULIUS,
Wanneer men op de plaats ftaat alwaar ik mij thans bevinde , daar achter mij eene waereld verzinkt, ennbsp;vóór mij eene andere oprijst: dan legt men de ketenennbsp;der welvoegelijkheid en het masker neder ; het hartnbsp;fpreekt tegen hart. --
HERTOG, (treurig.)
] u r I u s.
daarom zoude ik thans rusten, daar ik eene oneindige
oi)or mi} zie!-Genadigfte heer, ik wil voor u
JJiet langer dubbelzinnig zijn. - Ik heb voor u, voor
net vaderland, als een getrouwe knecht , onvermoeid gearbeid; men wentelde mij bindemisfen in den weg. Iknbsp;''/ilde de rede in het verftand op dezen ftreek der aarde,nbsp;door u beheerscht wordt, doen zegepraalen : iknbsp;¦''''ierd bejpot. —— Dit echter deel mij den moed nietnbsp;J'erliezen, ik wist dat de dwaazen hun leven eerder dannbsp;“unne dwaasheden verlaaten. — De zegepraal van hetnbsp;goede en uwe gunst waren mijn belooning.
hertog, (met vuur.)
Gij zijt de (lichter van het algemeene welzijn, gij zijt 06 fchepper van mijn beter ik.
JULIUS,
Maareindelijk wicrd ik, in het midden van mijn loopbaan, aan alle mijne zenuwen verlamd-ik wierd een
Onnut werktuig —• ik verloor nvt vertrouwen uwe vriend-fohap! Ach genadigfte heer, verberg het voor mij eia v’oor u zelf niet, — Rofaura vernietigde ons verbond!
HERTOG, (befcbaamd.)
Sasfen . ; . :
JULIUS.
^ij bleef niets over dan eene plaats te verlaaten, in ik te veel was, eene plaats, waar in ik eennbsp;^iend — waar in ik eene Rofaura had verlooren. —-ik wilde echter zien, hoe verre de vijandfchap
ijnet tegenftreevers gaan zoude, hoe diep ik in uwe en f? achting gezonken was; eene kleine wraak vondnbsp;. o'or 20 menschlijk, zo vergeeflijk! en wat ik wenscb-te wierd vervuld.
, Lieve Sasfen |
HERTOG. ik bid u • , . ( |
JULIUS.
Veroorloof njij het laatfte nog te zeggen. De Generaal en de Hofmaarfchalk hadden reeds lang getracht mijn’nbsp;eerlijken Secretaris op hunne zijde te loluten. Ik ftondnbsp;hem toe, in alles wat zij vorderden, te bewilligen; hijnbsp;verfchalkte die heeren, welke in hunne dronkenfchapnbsp;mijn uitgefpreid net niet zagen. Zij begeerden hand-fchriften van mij, die mij als een Iluminaat, een voor-ftander van het Jacobinismus, moesten daarftellen. Iknbsp;befpaarde mijn’ Secretaris de moeite om mijn hand nanbsp;te maaken, ik fchreef zelf,... en de Secretaris, van beiden aanzienelyk betaald, vlugtte, in een afgelegen vertrekje van mijn huis. ¦—- De papieren kwamen in handen van uwe Doorluchtigheid- het overige is u be
kend. Niemand dan uwe Doorluchti^fte Gemalin heeft in het plan mijner kleine wraak , vóór de uitvoering,nbsp;gedeeld, {vermoeid) Nu ben ik ten einde.
HERTOG, (met toeneemcnde aandoening en fcbaamte.')
Sasfen, —• Sasfen. Uwe wraak heeft mij zwaar getroffen; doch ik wil gaarne bekennen, dat ik ze verdiende. Ach, ik ben een mensch — Ik heb mijne zwakheden-en ik zal ’er eeuwig voor moeten boeten! Ja, ik heb u miskend.-Mogelyk met een heimelijk vergenoegen als fchuldig befchouwd.....o Sas
fen, ik had een hart, en Rofaura! — Sasfen! Hechts uwe vergeeving ! Leef toch ! en word weder mijnnbsp;vriend, mijn broeder! Leef, en verzamel van alle harten uwen rijken oogst in.
JULIUS, (kragtloos ten hemel voij-iende,)
Daar boven! boven !
HERTOG, {met traanen.y
togs! leef, en word Leef en geniet uwen loön.
6 Julius, leef, en word de befchermgeest uws Herword weder de vader van uw vaderland.
-ocr page 133-TREURSPEL. 129 NEGENDE T O O N E E L.
I
DEVOORIGENennOSAUA. nbsp;nbsp;nbsp;'
ROSAüRA, (met drift binnen koe-mende.')
Waar is hij? (Julius ziende,met droefheid) Julius 1
HERTOG.
ó Rofaura! Kom wat nader bij hem. U te aanfchou-roept hem misfchien in deze waereld te rug.
ROSAURA, (met al bet gevoel van fmart.}
Lieve Julius-6 mijn God, hoe veranderd! Ach,
^ent gij mij nog?
} u LI u s, (haar glimplachende de band toereikende.)
Roiaura! -Nu fterf ilc gaarne. —77- Deze beiden
^aren voor mijn hart alles. Hier zijn zij beide nog eenmaal.
ROSAURA.
Julius, gij fterfcniet! — blijf bij mij met uwe liefde, ^^lijf bij ons,gij eenige!
HERTOG, (Aofaura's band in die x\an Julius leggende.)
. Hier Julius, neem haar, die ik u eens ontrooven wil-Neem haar en word weder gelukkig! — Ik wil befcherraer uwer vreugde zijn, dat zal mijn geluk
__Neetn haar voor eeuwig j heb geen
•^sl aan dezen engel!
JULIUS.
HERTOG.
Sasfenl Waarmede kan ik u eenit; vermaak aanbren*
gen ? -Welk een bruidfchat vórdert gij ï —- Ik wii
de vader zijn....
JDLIBS.
Genade voor hem, ,die mij onweetende den dood toe-Ijfagr,- Genade voor den vader van Rofaura en zij
nen vriend. — Genade voor alle mijne tegenftreevers.
ROSAURA, {lueenende bij bm knielend.)
Genade ook voor mij, eok voor mij! Ik heb u belee-digd, en gij bemindet mij zo getrouw. Vergeeving voor mijne ligtslnnigheid, die u... 6 Julius, Julius. —
JULIUS, {zeer kragtloos,')
Ik ben... mijn hoofd... zo zwaar... ik ben... {hij zijgt onmagtig neder.)
ROSAURA, (Jcbreijende.)
Zijn oog breekt! Qange tuifchenpooning.)
HERTOG, (vouwt met fpraaklooz!
Jmart de banden, gaat eenige reizen door denbsp;kamer, keert te rug en.nbsp;gaat eindelijk in een’nbsp;leuningftoel zitten.j -
TErdinand , {richt zich van den grond op en, waggeltnbsp;mar de floel van dennbsp;Pre/tdent.)
ROSAURA.
JuUus, 6 mijn Julius 1 verlaat ons niet! - (zijne
F ER-
-ocr page 135-FERDINAND, (trCUril^.)
. Deze is Ferdinands broeder. —— Hij zal mij geen j?ed doen. Julius is goedj (^zachtjens) Stil! hijflaapt!nbsp;o Stil, wek hem niet, gij met uw fchreijend gelaat! Hen-
^öiies geest bewaakt hem. - Want Julius is goed,
” kosd 1 (iigt;ij zet zich mast den ftoel van den Prefident op neder, en omhelst deszel/s af hangende hand-}
VOOR.IGEN, rfe hofmaarschalk en deau.
MERAAL VAN hytentyt, beidt doer den sx-CREïARis binnen geleid.
HOFMAARSCHALK, (bleek OH Itt-vende.)
Doorluchtigfte Heer.....
GENERAAL, (nut vrcesfolijken angst.)
Ik fmeek ondcrdanigst.....
HERTOG, (opfpringende met een woedende wanhoop-)
Ha, zondaars, misdaadigers zonder voorbeeld, wat gij mij gedaan? — Ziet, ziet, daar iigt het ofFetnbsp;“'Vet boosheid , vermoord , levenloos. Daar ligt die
vroöwe martelaar der waarheid , - daar de be-
n ®*‘'“geest van ieder onfchuld, welke hij kende. —• Haat li'gt die Edele, die voor u, in zijnen doodftrijd,nbsp;om genade riep.
-ocr page 136-132 JULIUS VAN SAKSEN,
SECRETARIS, (gaat met diepe /mart achter den jioel vannbsp;den Prefident, ennbsp;buigt zicb over denbsp;rugleuning van dennbsp;ftael.)
Mijnheer! mijn onvergeetelijke heet!
HERTOG.
6 Vervloekt zij mijne ligtzinnigheid, vervloekt uwe listige cabaalen, uw heifche nijd ! —— Ziet hier, gijnbsp;hebt mij trouwloos jegens mijnen broeder gemaakt,—¦nbsp;gij hebt mij tot zijn’ moordenaar gemaakt! ó Wie eennbsp;Vriend op aarde heeft, die boude hem toch vast, wantnbsp;de waereld is zo arm voor een gevoelvol hart! —
HOFMAARSCHALK.
• (pp zijn' zoon
Doorluchtigfte Hertog ——« genade vuijzende) ik ben elendig genoeg*“
HERTOG*
Wraak over u in plaats van genade, den donder mijns vloeks tot in den dood! (met een' blik op Julius) — Maar
neen! Gij - Gij fmeektet immers genade voor die
zondaars, en uw vonnis zij mijn heiligdom! -- Elen-
digen, vermijdt van nu voor eêUwig, mijn aangezicht—
deze, .dien gif vermoordet, heeft u gerei,- Ziet gij
in verre landen een’ vorst,en dringt zich, tusfchen hem en zijnen vriend, het monfter des nijds: dan zweevenbsp;de dervende Julius voor uwe oogen, en redt dan dennbsp;arman vorst! Klopt eens het laatfte uur aan uwe deur,nbsp;fpreekt de priester u zalig voor geld: o dan zweeve dezenbsp;dervende Julius voor uwe oogen omhoog — en geleidenbsp;u voor den richterftoel des vergelders! — Ik iphenk unbsp;genade!
-ocr page 137-T R E U R S P E L.
Hij leeft;
R o 5 * ü R A , (dm ptfident lettacb-tende, reept mHvraig~ de uit.}
XULius, (beft zkb hngZMam op m opent de oegm.)
ALLEN, (behalve de generaal. en de beide senneks,nbsp;als van een eieStriekmnbsp;¦fcbok getroffen,}
Hij leeft! (zij omringen denftoel van den Prefident) hij ‘eeftj hij leeftl
Het gordijn valt.
}. A baCkeb, De Moerbez ênboom, Zangfpel. ƒ w. s.nüL' Y. i'e Loicrybtiefjes, Blyfpelnbsp;J. 1). B. bhz/iGU', De edele timsiochtenj of de aon-detJ/i)i;e Ruuwg, Biyfpel _ ,nbsp;tt G. EiiGtLM.^N, Het Magnetismus, Biyfpel, naarnbsp;/Knbsp;nbsp;nbsp;nbsp;met zyn Pourtrait
---- De Oiaaanders en de Benedlitijner
Nonnen, Blijljiel, rMt Pigault Is Rtun
m --De Toveres Sidonia, Tooneelfpel,
door diii Schiijver van Aballino . nbsp;nbsp;nbsp;.
............ De Struikrovers van Kaiabricn, Too.
neel pel . nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•
r. c. WJTZEN GYSBEEK , De Wetfuwe en het Ryd-paatrt, Idijfpei, naar Kotzebue , met zyn Pourtrait. -^ I I. 1. .PI .«.i I nbsp;nbsp;nbsp;De verwarde Schaking, Blij»
:ia ;
: la : 4nbsp;: 4
ipei, naar denzelvcn,met zyn/gt;o«r/fd/r,2dcDruk.• -
o.--- I —---— De Bloedverwanten , Blij»
fpel, van dito, met Pourtrait , nbsp;nbsp;nbsp;.
Het Pourtrait van A. voN kotzebub . nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-
- nbsp;nbsp;nbsp;¦ —--i— W. A. IBFLAND nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• .
Mr. j. c. v. s. De Echlfcheiding, Blijfpel, naar Da-rnoujlier nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;• '
»:ia:-
- : 8 : .
' - : 8 ; . - : 8 : -
7 : -
I)r Snijder en zijn Zoon, Blijfpel, ade Druk De Braave ^ooii, Tooneelfpel, van Fiorisn -nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
«aar/Cvrzci'Ke, roet zijn Pourtrait,
KwWde Luim,Tooneelfpel, naar denzelven, met zijn Peunraitnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.-114:-
Julius van Sasfen Tteuifpel, door den Schrijver van
Aballino nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;» • : IB ; -
Ook zijn bij liem alle foorten van oude «n daaglijk? uitkomende Tooneelftukken te bekomen.
Parodie, of boertige Weerklanken , op de tusfchenfpraak met Cyshrtcht van dmjiel en den Bobde, waar in bet verhaal, be-tieffende het omkomen en mishandelen van 'Klorisfe,. sp eennbsp;fnaskfche en geesiige manier wordt voorgelteld, dooi bet btee-ken van derzclver Pispot, Svo, / ! 4 : -
Heugde L'jfköietzier van Peter den derden, Tooneel*
('Iw, nbsp;nbsp;nbsp;”nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;’
-ocr page 139-