Iïo0 gaarne ik de beiden eerAe tóoneelen van dit ftukj lt;lié Veeleii mogelyk wat te lang zullen voorkomen, had verkort,nbsp;durfde ik het echter niet wagen, uit vrees van hetzelve daardoornbsp;te verminken, dewyl in meest alle de gezegden, als hét ware, dénbsp;zaaden opgeflotcri liggen van hetgeen zich in den loop Van ditnbsp;ftuk ontwikkelt. liet eenigfle, wat ik doen kon, was, de volzinnennbsp;Zo kort als mogelyk ware te vertalen. Ik zou dus ook, om dienbsp;zelfde reden, niet gaarne zien dat ’cr by de vertoning iets vaanbsp;achterwege gelaten of zogenaamd gekapt wierd.
i.i-
r»E RECHTER van Urgel.
EEONORE, zyne dochter. MARGARETHA, gouvernante van Leonore,nbsp;AL VAR, minnaar van Leonore.
MICHEL, lieutenant.
ROBERT, T
OFFICIEREN VAN DE HEILIGE BROEDERSCHAP.
-ocr page 7-Het tooneel verbeeldt verfcheiden ongenaakbaaft rotfen, die deszeljs geheele breedte heflaan inbsp;aan den voet dier rotfen is een waterval, ternbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ ¦
wederzyden insgelyks rotfen en lieesterJlruU ¦ - nbsp;nbsp;nbsp;,
ken. Ter rechterzyde van den aanfchou-wer, op den voor grond, is een fpelonk gt; nbsp;nbsp;nbsp;^
naby dezelve Jlaan verfcheiden boo- ¦_ * ¦ men, die den ingang verbergen. . ^
!
ALVAR,leonore m MARGARETHA verfchynen op de rotfen ter rechterzyde.
EEONORE, leunende op den arm’van Hlvat*.
Laat ons op deze afgelegen plaats afllygen , myn waarde Alvar ! en een oogenblik adem halen.
AL VAR, met haar afkomende.
Het is waar, wy hebben gelopen...
MAR-
-ocr page 8-8 D. E KWAKZALVERS, margaretha.
Als twee gelieven, die geen tyd te verliepen hebben.
EEONORE. nbsp;nbsp;nbsp;^
Ik ben uiterst vermoeid.
MARGARE THA.
Het is thans wel tyd daarom te denken!
LEONORE.
Waar denk ik niet om, en wat heb ik niet te vrezen
AL VAR.
Integendeel, het fchynt my toe dat alles u moet gerust Hellen: myne kieschheid evenaart inyne liefde, en uwe deugd. . . .
LEONORE.
Is onder de bewaring der eer. Gy zyt het niet dien ik vrees; gy alleen blyft my overig; ik zou al te ongelukkig zyn, indien ik u konde verdenken.
MARGARE THA.
Maak Haat op zyne deugdzaamheid; zelfs by de vrou» wen: ik heb kennis van mannen, en ben zyne borg.
LEONORE.
Maar, vrindin ! gy ziet en doet alle dingen met eene vrolykheid. ...
MARG ARETHA.
Ik geef u het voorbeeld van vertrouwen en bevallige losheid. Hoe! gy, jong en fchocn, fchynt behagen tenbsp;fcheppen in droefheid en fpyt! Kom, kom, de zwaarmoedigheid neemt zulk ceno gedaante niet aan ;defchoon-heid- is gefchikt voor het vermaak zo wel als voor de
liefde..
-ocr page 9-r
liefde. Laat ons het tegenwoordige genieten , laat, ons het klagen daar.laten, en vivat de vreugd!
L E o N o R E.
Het tegenwoordige heeft niets vleijends.
MARGAREXHA.
Welk een denkbeeld ! Ga toch eens na. Eene wandeling met uw’ minnaar langs onbeklirabaare rotfen, eene verfchrikkelyke vermoeijing, de voeten gekwetst en ontveld : bygevolg, een zeer natuurlyk voorwendfel om- dennbsp;arm van een’ beminlyk’ jongmafiquot; te vatten ,en, uit al zyiinbsp;magt vast tc houden , het onuitfpreeklyk vermaak vannbsp;een’ gehaaten en hatelykeii bruidegom- achter zichttenbsp;laten; is dit alles niet vermakelyk ? Kom, kom, gy hebtnbsp;geen filofofie.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\
LEO^M^E.
^ Is het goed, of is het kwaad
MARGAREXHA,
Wat koelheid! Wat onverfchilligheid ! En gy, be-¦mint gy.3
L E o N o R E.
Zou ik hier Z}n, indien ik niet beminde?
ALVAR.
Bewys my dit dan, myne Leonore 1 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;EEONORE.
Ik Volg u: wat kan ik meer doen?
A EVA R.
H niet meer bedroeven over een’ flap., die onvermy-, A 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de-
-ocr page 10-lo
' ‘I .
y dc'lyk was, die van geen nadelige gevolgen kan wezen gt; die myn geluk verzekert, en, misfchien, het uwe.nbsp;MARGARETHA.
Hy heeft gelyk. Denkt gy dat het aangenaam voor hem is, u, zonder ophouden, te horen zuchten en klagen ?nbsp;LEONOR.E.
Denkt gy dat een meisje, dat eerbied voor zichzelve heeft, n^ het overtreden haarer pligteu, die nog op eeuenbsp;onvergeeflyke wyze kan verachten ?
ALVAR.
; Berouwt u hetgeen gy om my gedaan hebt? LEONORE.
Ik weet niet; maar. . , .
MARGARETHA.
Maar... maar... Herhalen wy de omflandighcden van de roman , en zien wy of wy ons anders konden gedragen. Uw vader, rechter van Urgel, wil u doen tróu-w'en, met iemant die hem gel}kt, dat is met een’ gieri-gen, knorrigen en inhaligen gryzaart. Gy wankelt tus-fchen de gehoorzaamheid en den afkeer, dien een m:\nnbsp;van dez.en üempel u noodwendig moet inboezemen. Alvar doet zich op: by heeft alle de voordeelen voor zich ,nbsp;die de natuur den anderen geweigerd, of eene grootenbsp;halve eewv hem ontnomen heeft. Gy beiden, jong, gevoelig , moest elkander behagen en beminnen ; het vast-gctlclde huwelyk maakt u mistroostig: om het ten minsten te vertragen, veinst Leonore zich ziek. Getroffennbsp;door uwe fmarten,en bereid om u te helpen, zie ik flechis
één
-ocr page 11-II
één middel om u nlt de verlegenheid te redden: het is haar te doen fterven. Terwyl de rechter zyme bedieningnbsp;waarneemt, leg ik zyne oude Hevels in een doodkist, ennbsp;laat u de kleine tuindeur uitgaan, die naar buiten de liadnbsp;leidt. Papa komt te rug, ik fchrei, ik klaag, deel hemnbsp;het rampzalig nieuws mede: hy wordt wanhopig, hy wilnbsp;zyne dochter wederzien, en, volgens het gebruik, haarnbsp;voor de laatfle maal omhelzen; ik hou hem tegen, ftöotnbsp;hem te rug, en toon hem het gevaar, waaraan een overmaatnbsp;van gevoel, op zyn jaaren, hem blootftellen zou: hy laatnbsp;zich door my gezeggen; eindelyk, terwyl hy wanhopignbsp;achter uwe lykHatie gaat, ontfnap ik op myn beurt, omnbsp;te zien wat ’er van u gewórden is, en ik vind u by Alvar , die weet dat een meisje van uw’ flaat niet over denbsp;Pyreneën wandelt zonder leidsman, en die u by zynenbsp;tante brengt, eene deugdzaame toegevendc vrouw: daarnbsp;zult gy blyven totdat het ons behaagt u te doen opftaannbsp;van den dooden ; hetwelk wy zullen doen zodra denbsp;rechter zyne dwaasheid zal befpeurd hebben. Gy zultnbsp;toeftemmen, fenlora! dat ’er in dit alles niets, dan hetgeen zeer eenvouwdig en zeer natuurlyk is, plaats heeft.
LEONORE. nbsp;nbsp;nbsp;;
Van een’ vader weg te lopen! . . .
MARGARETHA.
Men heeft ’er u toe genoodzaakt.
LEONORE,
Met een’ man te reizen, die myn- echtgenoot niet is!..,
MAR-
-ocr page 12-12 DE KWAKZALVERS,
MARGARETHA.
Maar die het welhatist wezen zal, zo gy niet wispelturig zyt.
LEONORE.
»
M}'!!’ vader te bedroeven door deze gewaande dood!...
MARGARETHA. nbsp;nbsp;nbsp;«
6 Welke redenen! Zoiidt gy hem liever wezenlyk bc- .¦ droeven? — Laat ons te rug keren, trouw uw’ bejaardennbsp;mimufar, en weldra na de bruiloft zal men u in perfoonnbsp;begraven. ' Kom, gaan wy.
LEONORE-
ó Neen ! neen! .
AL VAR.
Men moet nogthans één party kiezen.
LEONORE.
Houden wy ons aan die, welke wy het eerst gekozen hebben.
MARGARETHA.
Ha! daar zyn wy! het hart fpreekt eiiidelyk, en daaraan moet men gehoor geven. Volg dan het ontwerp dat gy gevormd hebt, zonder vrees, zonder angst.
LEONORE.
Ach! zonder angst, vrindin!
MARGARETHA.
Wel nu, met angst, zo gy wilt; maar Iaat u gezeggen, en fchik u een weinig naar de omllandighcden: help u zelve, en de liefde zal u helpen.
LEO,
-ocr page 13-13
LEONORE.
Welk eene gelukkige gcaartheid!
ALVAR.
En heeft zy geen gelyk ? Waarom zich harsfcnfchim-nren te fcheppen , om het vermaak te hebben van die te beftryden ?
MARGARETHA,
Waarachtig! indien ik haar geleek, zou ik geen kwar-tieruurs leven; ik zou iny de buuren verbeelden, die uwe vlugt befpeurd hebben, en die overal bekend maken;nbsp;een’ vertoornden vader , die my voor zyn rechtbanknbsp;daagt, en , rechter en party in deze zaak, niy ik weetnbsp;niet waar zendt, op de galeijen misfchien ; voeg hier-hy hoe de heilige inquifitie, gehoond door deze nieuwenbsp;foort van lykftatie, fchreeuwt over Godslastering, hei-ligfchennis. . . . Gy lagcht! Wywater op laarzen! het isnbsp;2cer ernftig; en, eindelyk, hoe de kerkelyke juftitie, mynnbsp;perfoon aan de waereldlyke juftitie betwist, en beidennbsp;werken om my buiten ftaat te ftellen, om my ooit w'e-der met eenige listen in te laten, is het vermakelyk tafereel, dat my onöphoudelyk zou volgen, indien de gewoonte, om met alles te lagchen my niet even gevoel- ,nbsp;loos maakte voor het verdriet, als voor de fomberc denkbeelden die het veroorzaken. Maar al genoeg gefnapt;nbsp;¦vaart wel, beminlyke jonge lieden ! ik ga naar papa,nbsp;gelukkiger omftandigheden te doen ontftaan, of voornbsp;bet minst voordeel te trekken uit die welken zich zullennbsp;^pdoen.
-ocr page 14-DE KWAKZALVERS,
LEONORE.
Hoe! vrindiii! gy verlaat my ?
MARGARETHA.
Kan ik langer afwezig blyven, zonder iny bloot te flel-Icn'aan duizend ondervragingen, die misfchien eindigen zouden met my verlegen te m.aken: het is het kortfte eanbsp;zckerUe dat ik u met de anderen ga befchreijen.
LEONORE.
Dit alles is zeer goed; maar de welvoeglykheid..,
, nbsp;nbsp;nbsp;MARGARETHA.
De doodcn zyn ’er vry van.
Stil, tegen Alvar,
Houd u hier niet langer op.
AEVAR.
Neen, toch niet: wy^ gaan op het oogenblifc.
MARGAkETHA.
Ik hou niet van afgelegen hoeken, en deze kan vaarlyk zyn.
ALVAR.
Hoe! gy zoudt kunnen, denfcen^r...
MARGARETHA.
Ik denk aan niets; maar ik vóórzie alles. Ik dood n ook door myn eigen gezag, en ik verbied u op te ftaannbsp;zonder myn bevel.
; . Heengaande.
Volflrekt geen opRanding, verlïaat gy, mynheer Alvar i
B L r S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;ïs
TWEEDE TOONEEL.
ALVAR, LEONORE*
ALVAR.
Die lieve vrouw! welk een goed hart!
LEONORE.
Zy wil my tegen myn’ toetend verharden: ilc geef my over; doch myne liefde belet niet dat ik de gevaa-rcn , die my omringen, gevoel. Ieder flap maakt myn’nbsp;teat nog verfchrikkelyker. Wy gaan naar uwe tante:nbsp;wat zal zy van my deqjyen ? hoe zal ik voor haare oogennbsp;durven verfchynen? l''quot;
ALVAR.
Myne tante is jong en gevoelig gew'eest; haar jeugd js voor by; doch haar hart is hetzelfde gebleven , en zynbsp;zal u ontfangen als een gefchenk, dat de liefde aan danbsp;vrindfehap doet.
LEONORE.
Het is hard de toegevendheid in te roepen; het is nog harder die nodig te hebben. Doch laten wy deze denkbeelden daar, die u mistroostig maken: ik wil u ook nietnbsp;uieer bedroeven door myne fmart; ten anderen , mynenbsp;sanmerkingeu zyn nutteloos , vermits wy geen keusnbsp;hebben.
ALVAR.
^yne tante zal u op het eerfte gezicht behagen; haar© oprechtheid en openhartigheid zal u vertrouwen inboezem
i6 DE KWAKZALVERS,
men. Het afgelegen huis, hetwelk zy federt lang bewoont, verzekert ons geheim, en gy zult niet uit deze eerwaardige fchi,iilplaats vertrekken , dan om my dennbsp;dierbaaren naatn van echtgenoot te geven.
LEONORE.
Ach! dit is het éénigfte het welk, zelfs in uwe oogen, de onberadenheid van myn gedrag kan uitwisfehen. Gynbsp;zult ’er my niet voor ftraffen, myn waarde Aivar! nietnbsp;W'aar? gy zult ’er my niet voor llraffeu?
ALVAR.
U flralfen, omdat gy u door my liet overreden 1 om datgy my uw vertrouwen gefchonken hebt!.,..
LEONORE.
En myne liefde.
ALVAR.
Neen, dit hart zal geen begeerte gevoelen, waarvan gy het voorwerp niet zyt, geen genot dat zich niet tot unbsp;bepaalt: ik zweer het by. . . .
Teder.
By ii-zclve, die my het dierbaarste zyt.
LEONORE.
Ach, myn vrind! gy fielt my gerust; myne vrees ver-dwynt voor uwe ftem: ik gevoel eene kalmte, die ik geen hoop had buiten het vadcrlyk huis te zullen fmaken;nbsp;maar ‘nog eens, laten wy dit alles daar, ik zie in unbsp;myn’ vrind, myn’. minnaar,- myn’ echtgenoot:uwe tantenbsp;zal de myne zyn; haastën wy ons om by haar te komen.
AI,’'
-ocr page 17-17
ALVAR.
Naaiiwelyks zult gy in haare armen wezen» of ik keer ^te rug naar Urge), alwaar ik alle gelegenheden zal aau-¦grypen die ons beiden van dienst kunnen zyn.
L E o N o R £ doet met moeite een' Jlap,
Indedaadj inyne voeten zyn in een’ verfchrikkclyken toelland; en nog een myl af te leggen over harde ennbsp;ongelykc fteenen!
ALVAR.
Ik zal u helpen , u onderlleunen; ik zal u dragen, zo het w'ezen moet.
LEONORE.
Ik hoop ten minsten dat ons niemant ontmoeten zal.
A LVAR.
Wie toch?
leoncrë.
Hoe weet ik het ? Misfehien een troep Franfchen.
ALVAR.
Bedenk toch dat hunne voorposten tien myleti van hier zy n , dat wy landwaart ingaan, en dat het onnio-Bclyk is dat de Franfchen. . , .
LEONORE. ¦
Maar myn Hemel! vindt men hen niet overal?
A LVAR.
Het Spaanfche leger fcheidt ons van hen af.
LEONORE.
^^^5 goed ; maar ik beu toch niet gerust: indien firiiik-tovers, dieven.,. .
B nbsp;nbsp;nbsp;'ai^
-ocr page 18-l8 DE KWAKZALVERS,
ALVAR.
Wat zouden zy hier zoeken ? Deze rotfen worden van niemant bezocht; ten anderen, ik heb myne pilloolen.nbsp;LEONORE.
Spreek my daarvan niet, bid ik u: het enkele denkbeeld van een gevecht zou my indedaad doen fterven. Maar wy verliezen een’ kostbaaren tyd: wy zullen alnbsp;wandelende fpreken. Geef my uw’ arm; ondanks denbsp;boerteryën van myne gouvernante, moet ik my waarlyfcnbsp;onderfteunen, en wel noodzakelyk.
ALVAR.
En my wél vasthouden: dit helpt by uitllek.
L E o N o R E, gUmlagchende.
Denkt gy dat?
Zy befpeurt een' Franschman, trekt uilvar naar den kant van de fpelonk,en fcbreeuwtnbsp;zeer ontjleld:
Ach, myn vrind !
DERDE TOONEEL.
ALVAR, LEONORE; ROBERT, MICHEL, DUBREUIL, LECOURT DUVAL, VCr-fchynen na elkander aan de linkerzyde desnbsp;tooneels, op de rotfen in het verfchiet.
ALVAR,
Wat deert u?
-ocr page 19-19
E L,
LEONORE.
Een foldaat... twee... drie!...
AL VAR.
liet zyn Franfchcn. Hoe hebben zy tot hier doorge-‘^rongen?...
L E o N o R B.
Wat lot moet ik verwachten 1 ALVAR.
Zy zyn edelmoedig; ten anderen, zy voeren geen oorlog tegen de vrouwen.
LEONORE.
Maar men zegt dat zy ’er veel van honden. ALVAR.
Maar zy W'cten haar óok te eerbiedigen.
LEONORE.
Zie hier een fpelouk, die het geval ons aanbiedt: onttrekken wy ons aan het ongeluk dat ons dreigt. ALVAR.
Dit is het voorzichtlgfte dat wy doen kunnen. LEONORE, met u^lvar in de fpelonk gaande.nbsp;De Hemel befcherme ons!
R-OBERT, MICHEL, DUBREUIL, DUVAL, LECOURT.
Vc
MICHEL, half zagt.
oorzichtig toch, Robert! laten wy ons niet onbe-^chtzaam blootftellcn.
B 2 nbsp;nbsp;nbsp;RQ-
-ocr page 20-30
ROBERT.
Ik doe patrouille; ik zal eens rondfnuffelen. Ha! zie hier een lief plaatsje, een boschje, alwaar wy misfchiennbsp;de hitte kunnen laten voorby gaan, en ons verbergennbsp;tot de nacht. ’Er blyft niets meer over dan te zien ofnbsp;de een of andere Spanjaard ook dezelfde begeerte gekre-»nbsp;gen heeft.
MICHEL.
Blyf; ik zal ’er my van verzekeren.
ROBERT.
Ik ben vooruit, lieutenant! en ik heb niet meer dan een’ fprong te doen...
MICHEL.
Overal, waar gevaar is, heb ik het recht u vooruit te gaan; inyn pligt gebiedt het my, en ik zal dien getrouw zyn , zowel als de vrindfchap. Wacht my hier,nbsp;ik begeer het.
Hy klimt met voorzorg af,
ROBERT.
Altoos moedig!
DUBREUIL.
Altoos goed!
ROBERT.
Altoos gereed zich voor ons op te offeren!
DUBREUIL.
En wy ons voor hem!
ROBERT.
Op myne eer! dit is wel het minst.
MI-
-ocr page 21-21
MICHEL, fia overal rondgezien te hebben , roept:
Water, myn vrinden! water!
Hy drinkt gretig.
DE ANDEREN.
Water! water!
Zy komen fchieJyk beneden en drinken.
MICHEL.
De Hemel zy gedankt! zonder deze bron waren wy van dorst geftorven.
D U E R E U I L.
In een oogenblik als dit, geldt dit water den besten, Spaanfehen wyn.
ROBERT.
Dat is niet vast, kameraad ! maar men neemt wat ttien vindt.
MICHEL.
Dit oord fchynt my geheel en al woest; geen reiziger komt hier om tiit te rusten ; ik zie geen fpoor in hetnbsp;2and. ...
ROBERT.
Ja, woest, volftrekt woest, lieutenant! wy konden tdet beter vinden.
MICHEL.
^tict verrast worden.
_ kiemen wy ondertusfehen de voorzorgen die de voor-^‘^ktigheid eischt. Een van ons moet op de-hoogde van ^eze rotfen klimmen, en naauwkeurig acht geven dat wy
LE.
-ocr page 22-DE KWAKZALVERS,
L E c o u R T.
Ik ga ’er heen, lieutenant!
MICHEE.
Over een uur, ten naasten by, zal men u aflosfen.
ROBERT.
Waarachtig! ik kan niet meer. Een marsch van twaalf uuren , zonder rust, zonder voedfel...
DU VAL.
Zonder w'apenen.
ROBERT.
Zonder geld; en God weet waar wy nog wat krygen zullen!
. DÜBREUIL.
Niet eens een wilde vrucht om onze uitgeputte krachten te herllellen!
michel.
Vervolgen wy tot het einde. Het vernuft der Fran-fchen beftiert deze onderneming. Wy hebben willen vlugten, en wy zyn.gevlugtj wy vreesden ontdekt tenbsp;worden, en iemaiit heeft ons gezien; de honger begintnbsp;zich te doen gevoelen, verliezen wy geen moed; wynbsp;zullen deze nacht w^elligt eene hut ontmoeten , waarnbsp;de armoede gastvry zal zyn.
DUB RE UIL.
Als men gewaar wordt dat wy krygsgevangenen zyn...
MICHEL.
Als de vooröordeelen de natuur niet verfmoren, vindt de ongelukkige overal broeders.
RO-
-ocr page 23-23
PEL.
ROBERT.
Het geen gy daar zegt, lieutenant! is zeer wysgeerig en zeer fchoon; maar federt lang is de natuur ftom innbsp;Spanje, en de vooöordeelen hebben haar ryk ingenomen.
MICHEL.
Myn vrind! wy hebben flechts een’ gevoelig’ mensch nodig, die brood heeft; cn dien zullen wy vinden; tennbsp;anderen, de vryheid zou wel een geringe zaak moetennbsp;zyn, indien men niet beflniten kon haar voor eenigenbsp;kleine opofferingen te kopen.
ROBERT.
Maar men moet leven om haar te kunnen genieten.
DUBREUIL.
Stil! de lieutenant heeft geijk.
ROBERT.
Nu, ik weet wel dat hy gelyk heeft; maar ik hou veel van in de toekomst te zien: dit heeft my altoos wegensnbsp;het tegenwoordige getroost. Wy zullen hier het overigenbsp;van den dag doorbrengen , ons avondmaal houden bynbsp;een’ gevoelig’ mensch, die brood, en misfehien een fluknbsp;fpek heeft. Wat zullen wy daarna doen ?
U I CHEL.
Ons weder op weg begeven.
ROBERT.
^Vaarheen ?
michel.
Naar het Franfche leger.
B 4 nbsp;nbsp;nbsp;RO-
-ocr page 24-24 D E K W A K Z A L V E R S,
Nu, ja, dat is goed ; maar op wat wyze?
MI c H E L, ongeduldig,
'Wel, vervloekt! zo als wy kunnen.
Ik heb weleer op de hooge fcbool cene aardt} kskun-dige handleiding gemaakt...
M T c H E E, glimlagchende.
Ja, gy zyt zeer geleerd; maar gy weet nog geen middagmaal te ontberen.
Laat my toch nitfpreken. Ik heb eene aardrykskiindige handleiding gemaakt, en volgens myne waarnemingennbsp;moeten wy op den landweg van Aguilar zyn, bepaaldnbsp;aan den eenen kant door overftroomde wegen, en aannbsp;den anderen door rotfen , welker punten de wolken bereiken : wy kunnen uit deze engte niet geraken , dan met denbsp;kleine flad Ürgel door te trekken.
MICHEL.
Wel nu, W'y zullen deze nacht dit doen.
ROBERT.
Eu zo wy daar cene vyandelykc bezetting vinden?
Dan zullen wy op den fchildw'acht aanvallen, hem verworgen; wy zullen de w^acht overrompelen, hen allen vermoorden, en. . .
ROBERT.
Waarmede ?
M !¦
-ocr page 25-25
B L r S P E L.
MIC H E L.
Met hunne eigen w apenen ; cn w'v zullen uit dit vlek '’ertrekken, na alles de ooren afgehakt te hebben, watnbsp;ons wederftand heeft willen bieden.
ROBERT.
Eene heerlyke ontknoping!
MICHEL. '
Eene ontknoping op de Franfche wyzc.
DUBREUIL.
Zie hier een fpelonk die redclyk diep fchyut.
ROBERT.
Laat ons ’er ingaan. Wy zullen ’er koelder en zeker* der zyn dan' hier.
MICHEL.
Gaan wy ’er in, goed!
ROBERT.
Laten wy ’er wat flapen, zo wy kunnen, en by onze outw'aking zullen w'y zeggen met het fpreekwoord: Wienbsp;flaapt eet.
Hy gaat met Duval in de fpelonk, MICHEL, naar de zon ziende.
Ten naastenby nog zes uuren dag.
DUB REUIL.
«Dat is nog zes uuren ongeduld cn ongerustheid.
MICIIEL.
*^oen, myn vrind! zes uuren rust. Wy hebben wel Op het flagveld geflapen ; wy zullen ons nog beter innbsp;dit hol bevinden.
B 5 nbsp;nbsp;nbsp;V y F-
-ocr page 26-Z6 DE kwakzalvers, VYFDE TOONEEL.
DE VORIGEN ; DUVAL en ROBERT,
¦ LEO NO RE voortflepende ; al VAR aan den ingang der fpelonk.
ROBERT.
Eene vrouw, luyne vrinden! eene vrouw! LEONORE.
La?,t my los, bid ik u , Iaat niy los!
DUBREUIL.
Zy is fchoon.
ROBERT.
Wat ? fchoon ? ... zy is bekoorlyk.
neem^ haar by de hand; jllvar maakt eene beweging van woede, trekt een pijl ooi, die hynbsp;weder in zyn' zak Jleekt, terwyl Michelnbsp;het volgende zegt:
MICHEL.
Myne vrinden! houdt op. Deze vrouw is alleen in deze woestyn; eene reden te meer om haar te ontzien ;nbsp;misfchien is zy ongelukkig: wy moeten haar beklagen ennbsp;vertroosten, Franfchcn maken geen misbruik van denbsp;zwakheid en het ongeluk.
A L VAR, naderende.
Neen , w'aardige Fraufchen! gy zult geen misbruik maken van onzen toeftand.
Lecourt, Alvar ziende ^ klimt fchielyk af.
MI-
-ocr page 27-BLTSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;27
MICHEL.
Wy zyn ’er niet bekwaam toe, Maar waart gy beiden alleen in deze fpclonk ?
ALVAR.
Alleen.
ROBERT.
Dan is het wel.
ALVAR.
Gy ziet een jong meisje van Urgel, dat de vervolging Van een’ onrechtvaardigen vader ontvlugt; ik geleid haarnbsp;by eene bloedverwante, één myl van hier.
MICHEL.
Gy ziet hier Franfchen, die voor hunne vryheid lire* den; het verraad heeft hen in ketenen geflagen, en zynbsp;Verbreken hunne kluisters, uit liefde tot de vryheid.
ALVAR.
Mogt het u gelukken, braave foldaaten 1 Vervolgt gy uw’ weg, wy zullen den onzen hernemen.
ROBERT.
Toch niet, als het u belieft; gy zult by ons blyvenj om reden.
michel.
Wy zyn Franfchen, en gy zyt Spanjaarden:eene onbe* fcheidenheid. . .
ALVAR.
^eugd is overal deugd. ’Er zyn overal menfchcn, die mededogen met het ongeluk hebben.
MI-
-ocr page 28-28
DE KWAKZALVERS,
MICHEL.
Jongeling! nw ouderdom is die der openhartigheid, en ik acht u niet in flaat om te veinzen. Ondertusfcheanbsp;w'eet gy ons geheim, en zo wy u laten vertrekken is onsnbsp;lot in uwe handen
RODELT, DUB PvE UIL, DUVAL, LE COURT.
Neen, neen, zy zullen niet vertrekken !
LEONORE.
Om ’s Hemels wil! hebt mededogen met ons!
ALVAR.
Zie den verfchrikkelj'ken toelland, waarin gy baar Hort.
LEONORE, tegen Michel
Ik fchaam my niet uwe kniën te omhelzen. Spaar eene ongelukkige, die gy niet behoeft te vrezen, ennbsp;die gy rampzalig maken wilt.
¦, nbsp;nbsp;nbsp;DUEREÜIL.
,Wat is zy bevallig in haare droefheid!
MICIIEL, ernjlig, tegen Dubreuil
Franschman! welk een denkbeeld bezielt u dit oo-genblik?
LEONORE, befchroomd.
Deze jongman is myn minnaar.
ROBERT,
Dit fpreekt van zelve.
LEONORE.
Zo gy my van hem afnikt, beneemt gy my meer dan het leven.
29
AI, VAR.
En het is ons van elkander rukken, als gy ons dwingt u te verzeilen: haare zwakheid, haare droefheid veroorloven haar niet u te volgen.
leonore.
Laat u bewegen door de tederfte en ongelukkigfie gelieven. Wy hebben genoeg aan onze rampen, zonder dat wy de uwen nog zouden vermeerderen.
MICHEL.
Zo wel als gy, vlugtende en ongelukkig, zyn W'y niet in ftaat om vrees in te boezemen. Herftel u, myn kind!nbsp;wy zyn ook gevoelig, en wy kennen geen vyanden daunbsp;die, welke de wapens in de hand hebben.
L E O N O R li.
Wy mogen dns vertrekken?
ROBERT.
Neen, zeker niet.
MICHEL,
Gy treft my, ik beken het; iiitnsfchen zal ik myne niakkers niets raden dan het geen de voorzichtigheid gebiedt. Keert te rug in de fpeionk, wy zullen overleggen.
ROBERT.
Ja, overleggen , overleggen.
1) U B R E U I L,
’Er in, 'er in.
ALVAR, tegen Michel.
Het ongeluk boezemt wantrouwen in , en ik beklaag niet dat gy dit omtrent my voedt. Ik geloof nogthans
eeniu
-ocr page 30-20 DE KWAKZALVERS,
eeiiig recht op uwe achting te hebben, en gy zult ’er over oordeelen t ken my. Tot hiertoe heb ik de middelennbsp;van bevrediging aangewend, de éénigen die met m3 nenbsp;geaartheid overéénkomen.
Hy toont zyne piftoolen.
Ondertusfchen zie hier de wapenen, die uwe berar.d-flaging zouden kunnen verkorten, en my meester van myn lot maken; ik geef ze u als een onderpand vannbsp;myn vertrouwen, en omdat zy u van meer nut zullennbsp;zyn dan my. Raadpleegt nu, en misbruikt m3'n vertrouwen, zo gy durft.
Hy geeft Leonore de hand, om haar weder in de fpelonk te geleiden.
MICHEL, hen tegenhoudende.
Alles is beflischt, alles is beoordeeld. Deze trek be-wyst uwe oprechtheid, en met vermaak wil ik die erkennen.
Robert, Jlil, tegen Michet.
Geen gekheid , lieutenant I deze zou bezwaarh k te herfteilen zyn.
MICHEL.
Die jongeling is boven alle achterdocht.
ROBERT.
Ondervraag hem ten minsten wegens dit oord- zyne wyze van antwoorden kan ons nog meer opheldering geven omtrent zyne oprechtheid.
MICHEL.
Coed.
7k«
-ocr page 31-31
DL T S P E L.
Tegen Alvar.
Waar zyn wy?
A L VA R.
Op den weg van Aguilar.
RO J3ER.T,
ïfc heb my niet bedrogen.
MICHEL.
Hoe kunnen wy daar af geraken?
AL VAR.
Door de ftad Urgel.
MICHEL.
Op geen andere wyze?
A L VA R,
Neen.
ROBERT.
Hy zegt de waarheid.
michel:
Is ’er krygsvolk in deze ftad?
ALVA R,
Een geheel regiment infanterie. ^
ROBERT, tegen Michel.
Zullen Wy het gantfche regiment de ooren afhakken? michel.
Vervloekt noodlot! zo wy ten minsten maar gewapend ^arep I
ALVAR.
kunnen vyf mannen.!* ...
MI-
-ocr page 32-22
MICHEL.
Zich een’ doortogt banen, of flervfii.
AL VAR.
’Er is gedurig beweging onder het krygsvoLk: dit regi ment kan dezen avond of morgen vertrekken.
ROBE II T.
Ja; maar het kan ’er ook een maand blyven.
ALVAR.
Deze fpelonk biedt u eene genoegzaam zekere fchuil' plaats: blyft daar tot dat gy u met eenige zekerheid wenbsp;der op weg kunt begeven.
ROBERT.
Ik bemerk dat de burger gegeten heeft.
A L V A R.
Ik verfta u, mynheer Franschman ! ziedaar myne beurs i ¦ zy is ligt; maar ik bied haar u meteen goed hart aannbsp;dat dit klein gefchenk u niet vernedere.
Glimlagchende.
Wy moeten onze krygsgevangenen voeden. Van dczc rots zult gy een’ kleinen gelyken weg ontdekken, beplantnbsp;met boomen, die een Fulp voor het gezicht verbergen »nbsp;alwaar de muilezcldryvers fomtyds pleisteren; daar zult g)'.,nbsp;wel voorraad vinden.
ROBERT, zyn' rok en hoed in de fpelonk werpende , neemt de beurs en de pistoolen.
Ik ga, ik vlieg en kom te rug,
B L r S P E L. ZESDE TOONEEL.
DE VORIGEN, behalven ROBERT.
MICHEL, jltvar de hand gevende.
Jongeling! gy hebt my'iie achting verworven ; en %iie makkers delen ongetwyfeld in myn vertrouwen
cn gerustheid. Ik geloof niet dat ieniant zich tegen uw Vertrek verzet,
’ nbsp;nbsp;nbsp;LECOURT, DUVAL, DUBREUIL.
Neen, niemant, niemant.
A L VA R,
Vaart wel, braave lieden! weest gelukkig; ik geloof ^^tt gy het verdient te zyn. Laat vooral uwe ongerust-l^cid varen: de Franfchen hebben vrinden aan de gren-) ^en: federt men hen recht heeft Ieren kennen, heeft mennbsp;'¦ leren beminnen.
Hy geeft den arm aan Leonore, en klimt met haar op de rotfen; zy vertrekken naar de linkerzyde.
M,
^ÏICHEL, DUVAL, DUBREUIL, LECOURT MICHEL.
34
D E' KW A K Z AL VERS, dubrëuil.
Waar voor, lieutenant?
MICHEL.
Dat gy my gelegenheid gegeven hebt u nog meer te waarderen. Gy hebt de welvoeglykheid en de fchoonheidnbsp;ontzien ; gy hebt een vernederend wantrouwen verworpen; gy hebt in dezen jongeling de deugden vereerd, dienbsp;hy met u gemeen heeft, en uw beleid en bedaardheidnbsp;hebben hem tot uw’ vrind gemaakt. Zo is de Franfchenbsp;foldaat, dapper in het veld , anders overal goed en me-delydend, hy dwingt zelf zyne vyanden hem recht tenbsp;doen.
Indedaad, wat zouden wy met deze Jonge lieden gedaan hebben?
MICHEL.
Hen tot flachtoffers .gemaakt van eene kinderactitige vrees. Deze jongeling heeft my aanftonds tot zyn voordeel urgenomen, en myn voorgêvoel heeft my nooit bedrogen Hy is een Spanjaard, wy zyn Franfchen; watnbsp;zegt het! goede harten zyn in alle landen; overal waarnbsp;zy elkander aantrelFen .verblyden en veréénigen zy zichnbsp;met elkander.
hoort verfcheiden pijloolfchooten van de rechterzyde.
Wat hoor ik ? Zou men Robert aanvallen ? Laat ons gaan zien.
Men hoort een' tweeden fchoot.
-ocr page 35-, B L r s P E L. 3S
DÜBREUIL, boven, op de rotfen kruipende.
Het is niets, het is niets ! Daar is hy alleen met drie zwaarbeladen muilezels. .
MICHEE.
Het zyn toch geen muilezels die gefchoten hebben? DUBREUIL,
Dat is het zelfde; maar ik zie niemant.
MICHEL.
Kort, is hy alleen?
DUBREUIL.
Alleen ; hy neemt d^ muilezels en leidt hen naar dezen kant.
MICHEL.
Ho ! wat dat betreft, dat betrouw ik hem wel toe. DUBREUIL.
Daar is hy belet door een’ modderpoel: hy bindt de drie beesten aan een’ boom, en nadert ftoutmoedig metnbsp;een ontzagcheljk valies op zyn’ fchouder.
michel.
Indedaad, daar is hy.
AGTSTE TOONEEL.
DE VORIGEN, ROBERT.
MICHEL.
Mr.! , myn vrind! zyt gy niet gekwetst?
Ca nbsp;nbsp;nbsp;RO-
-ocr page 36-ROBERT.
Zy hebben gelopen als fchurken.
MICHEL.
Wie?
ROBERT.
Zy, die de vorige eigenaars van onze drie mnilezei» aanvielen.
MICHEL.
Onze drie muilezels
ROBERT.
Zonder twyfel; is alles wat men in een vyandlylc land vindt geen goede prys.^’ Ik ben op het ecrlle gerucht toe-gefchoten, met een piftool in ieder hand; de aanvallersnbsp;geloofden dat ’er hulp voor de aangevallenen kwam, ennbsp;dezen dachten dat ’er verllerking voor de eerften toe-fprong; alles nam de vlugt, en ik ben meester van hetnbsp;llagveld gebleven.
Hy werpt het valies op den grond.
Maar laat ons een klein lystje maken van dit Haaltje onzer eigendommen Lecourt! houd een oog op onzenbsp;beesten, myn vrind! zo ’er een liefhebber.kwam. . . .
LECOURT.
Ik zal ben niet uit het gezicht verliezen.
ROBERT.
In alle geval heb ik nog twee dingen in acht te nemen. Het is niet genoeg te overwinnen : men moet zyne overwinningen weten te verzekeren. Dierhalven laat onsnbsp;zien wat wy heblica. ¦
-ocr page 37-3?
Hy opent het valies, zyne makkers ledigen het met hem.
Een rood lint, een, groen lint, een bont lint, voorts «en gouden en een zilveren kwispedoor.
MICHEL.
Duivelsch 1 dit belooft wat 1
ROBERT.
Ik geloof het wel 1 het is vast de toeflel van den een’ of anderen kleinen grande van Spanje.... Een rol vannbsp;grys linnen!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. . wat duivel is daar in ?
Hy opent de rol en leest:
Alle onceneesselyke kwaalen Geneest don karlos in den grond;
De roem, dien zulks hem deed behalen, Weêrgalmt door ’t cantsche waereldrond.
Ik had reeds een’ aangenaameii droom , de ontwaking is niet vrolyk. Loop , het is zekerlyk het uithangbordnbsp;van een’ kwakzalver, in Hechte vaerzen opgelleld, omnbsp;de zaak meer gewigt by te zetten.
MICHEL,
Het merkwaardig He is de zeldzaame zedigheid van den boktor.
ROBERT.
Opgeblazen als een geneesheer ; ook is het één gedacht ; zy gelyken allen elkander op een hair... Een bundel papieren? Die moeten wy zien: zo het ecus briefjes aan toonder waren I . . •
Ï.II-
i 'x A nbsp;nbsp;nbsp;j
-ocr page 38-D E K W A K' Z 'A L V E’ R S,
MICHEi^, glinildgchende.
6! Zonder twy fel, een geheel riem briefjes aan toonder.
ROBERT, bladerende.
„ Certifikaat van goed gedrag, van den rechter van
„ Aguilar, getekend gisteren. - De bond van de
„ princes van Aliurië genezen van een gezwel ad fcru-
„ nim.- De eerwaardige vaders Jakobynen ran Se-
» vilie genezen van de heete koorts j en eene ontfteking
M in de hersfenen. - Eene zangller van Madrid ge*-
„ nezen van”. . .
MI c H E E.
Kom , laat die zotternycn maar bleven. Gy zoudt morgen nog niet gedaan hebben.
ROBERT.
Zo gy wilt; wy zullen het overige op een’ anderen t3’d zien. Zie hier het w'aare, het voornaamfte, het beste;nbsp;een kleed mefgoud belegd, een ander beladen met zilver. Het is een gondmyn, dit valies. Nieuwe livereijen,^ ¦nbsp;ligt gegalonneerd; maar het is toch echt.
Hy wryji het boordfel met zyne vingers en beruikt dezelven.
6 Die fchelm! ó die dief!
MICHEE.
Wel nu, wat deert u toch.^
ROBERT.
Het is alles valsch; valsch als de medecyn: myn hand flinkt naar koper, dat de flank my de keel uitkomt. Met ditnbsp;wit te branden, zouden wy elk voor tien piftoolen gehad hebben.
-ocr page 39-ben, 6 Die fchelm! zo ten minsten zyne beurs nog in het valles ware ! .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, Pillen voor de vallende ziekte: het
is voortreflyk! Pillen voor de jigt, die... Pillen en nog eens pillen, en zie daar alles. Dat u de duivel hale ennbsp;nog eens hale, hond van een’ kwakzalver!
LECOURT, iagcbende.
Een fchoone prys! ha! ha! ha!
duval.
Een héerlyke vond! ha! ha! ha!
DUBREÜIL.
Het is een goudmyn, dit valies! ha! ha! ha!
./ille vier fchateren van lagchen.
ROBERT.
Gy hebt goed lagchen; al inyn moeite is niet verloren, en dit vertroost my. De drie muilezels zyn hun geldnbsp;Waardig: groot, “welgemaakt, hoog van kop. . .
MICHEL, gUmlagchende.
„ Pas maar op dat de muilezels ook niet valsch zyn.
ROBERT, zich voor het hoofd Jlaande en opfprmgende.
Ik heb het gevonden! ik heb het gevonden 1
PUBREÜIL.
De goudmyn.®
ROBERT.
Ik heb het gevonden , zeg ik u! Vivat Robert! Vivat lieden van vcrlland!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦
MICHEL.
Ik geloof dat hy zot wordt. Wat hebt gy toch gevonden.® C 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-RO-
-ocr page 40-40 DE K W A K Z A L V E.R S,
ROBERT.
Een middel om ons uit de verlegenheid te redden. Hoe! gy lagcht! gy fpot!... Vernedert u voor het verhevennbsp;denkbeeld dat ik u zal mededelen.
MIC H E E.
Wat is het.? Laat zien.
ROBERT, tegen Michel.
Gy zult een,effen gezicht trekken, mild zyn met fpreu-ken en grondregels; dit alles komt niet te pas; volg de nooJzakelykheid; laat ons komedie fpelen, en ons uitnbsp;den Hechten toefland, waarin wy ons bevinden, redden,nbsp;zonder tegen een geheel regiment te vechten, c6 zondernbsp;ons te laten affineren.
¦ MICHEL.
Hoe zo?
ROBERT.
Ik trek het pak van den doktor aan ,en gylieden de klederen van^yne bedienden; ik ryd op den besten muilezel, en gy dryft de anderen voor u heen; wy komen gerustnbsp;te Urgel binnen, wy gaan in de beste herberg - goedenbsp;wyn, lekker eeten, groote uitftalling, dit geeft krediet;nbsp;wy vermoorden de zieken, maken de gezonden ziek, fle*nbsp;ken de piasters van beiden in den zak, en brengen onsnbsp;Bog verder, met behulp der ceriifikaaten van den doktor.
MICHEL.
Gy zult u doktor maken ?
ROBERT.
Zo goed als een ander; het is de gemakkelykfte zaak yan de waereld.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mi-
-ocr page 41-L.
41
MlCHEIi.
Ik kan het niet vergeten; gy doktor!
ROB ERT.
Wel, zonder twyfel. ünbcfchaamdheid en een groote naam , ziedaar den grond van de geneeskunst.
M1 c H E L.
Gy hebt het vreeslyk tegen de fakultcit; nogthans als gy ziek zyt. . .
ROBERl
Het is met my als met de geenen die ae vrenwen kennen, en ze toch niet kunnen misfen.
D^BREUIL.
Laten wy de vrouwen voor het tegenwoordige daar, en keren wy weder tot onze zaaken. Gy zyt dan doktor.
MICHEL.
En wy bepalen ons tot de zedige rollen van zyne knechts.
ROBERT.
Dit is een vak dat zyn verdienste heeft; en kan ik ook van u iets anders maken ? Verftaat gy Latyn ? Kentnbsp;ey de Griekfche grond woorden .3 Kunt gy van pas citerennbsp;^on uur lang ernftige wartaal fpreken, en de lieden dienbsp;h niet verftaan hebben voldaan en verwonderd wegnbsp;Zenden.? Ja, gy zult myne knechts zyn, en niets meernbsp;dan mjaie knechts. Laat ons een naauwkeurig onderzoek van onzen buit doen , en ieder een kleed naar zyiinbsp;lyf nemen.
MI-
D E kwakzalvers.
michel.
Kameraads! wat zegt gy ’er van ?
DUBRE^UIL.
My dunkt het is zekerder dan hier avantuüren af te-wachten.
BüVAL m LECOURT.
* Dit vinden wy ook.
MICHEL.
Dan is het. wel. Mynheer de doktor! wy zyn tot ¦uw’ dienst; ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Duval en Lecourt bergen alles weder in het valies.
’ ROBERT, op den toon van het treurfpel Daagt op, gy fnoevende en vermeetle Kastüjaanen! 'nbsp;Ik daag u uit ten ftryde: ik wil my ’t eerfpoor banen;nbsp;'Ik tart uw legermagt alleen met de artzeny;nbsp;Verwoesting en de dood gaan altoos nevens my.
MICHEL, glimlagchende.
Gy zoudt niet kwaad doen ons bellier de ontdekking van dit zo moorddadig en zéker wapen mede te delen. Hetnbsp;geen onze natuurkundigen vergeefsch zoeken, hebt gy innbsp;een oogenblik van vervoering gevonden.
ROBERT.
Uw inval is goed , uitftekend en nieuw voorat. Ja, xnyne vrinden! dat een bataillon Franfche doktors zichnbsp;'onder de vyanden verfpreide, eif overal zullen zy wonderen .verrichten, zonder kosten en zonder gevaar, ennbsp;wy zullen des te welvarender zyn. Voor my, ik zienbsp;¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;al-
-ocr page 43-43
B Lts P E L.
slrede de faam het onfterfelyk graveeryzer aangrj'pen en itiyn’ naam aan het hoofd van de wrekers der vryheidnbsp;ftellen. Dit denkbeeld maakt my opgetogen , ontgloeitnbsp;my en maakt my tot een’ ander* mensch. Doch verliezennbsp;tvy niet, gelyk de helden van Homerus, een’ kostelykennbsp;tyd met overtollige redenen: gaan wy, verwonderen wygt;nbsp;en flaan wy toe.
Einde des eerfien bedtyji.
D E K VV A K Z A L V E R S,
Het tooneel verbeeldt een kamer in een herberg, met deuren in het verfchiet , en een kabinetnbsp;ter wederzyden ; een disteleerketel, -waaronder vuur \ kookpan; vyzels-, dubbele zeven-, flesfen met opfchriften; disteleer-kolven pillendoozen, enz,
RO BERT, zeer ryk en belagchelyk gekleed; MICHEL, LECOURT, DUBREUIL,
DU VAL, in kostelyke liver ei jen.
ROBERT.
Ziedaar ons dan in deze ftad, die wy niet durfden 'naderen; wy zyn ’er gerust, bevryd van alle zorgen, ennbsp;hebben een’ fchyn van rykdom, die in zekere gevallennbsp;alleen een fortuin waardig is.
MICHEL.
Het is waar dat alles tot nu toe volmaakt gelukt is; maar neem u in acht omtrent het geen gy doen zult: eenenbsp;zotheid zou ons nadelig zyn , en gy begaat ’er van tydnbsp;tot tyd.
£0-
-ocr page 45-ROBERT.
Nooit in gevallen van aangelegenheid. Op my berust de geheele aanflag: gy zult my, nu behendig, dan diepzinnig , de waardigheden van een bekwaam en ondernemend legerhoofd zien bekleden, beurtelings alle de hulpmiddelen van myiie levendige en vruchtbaare verbeeldingnbsp;aanwenden, en de valfche ontwerpen,,de onzekere verrichtingen aan de Spaanfche generaals zien overlaten.
MICHEL.
Gy belooft veel
ROBERT.
En ik zal alles naarkomen.
MICHEL.
Onthoud dat myne voorzichtigheid , dié u fomtyds geleid heeft, u hier nutteloos wordt; myne nieuwe waardigheid belet my in het openbaar te fpreken, en ik kan geen raad geven dan in het byzonder.
ROBERT.
Wel, ik geloof dat gy my voor een’ fchooljongen neemt. Zeg my , wie kan een ftout ontwerp zd uitvoeren als hy die het bedacht heeftWie kan, als hy,nbsp;de zwarigheden voorzien, hinderpaalen te boven komen,nbsp;en zelfs uit een ongeluk onverwachte voordeelen trekken?
MICHEL, glimlagchende,
ó De verwaandheid! de verwaandheid!
ROBERT.
MI-
-ocr page 46-4Ö D E K W A K Z A L V E R S,
MICHEL.
Als gy?
R'OBERT.
Als ik. Doch laten wy dezen gemeenzaamen toon daar, die ons vroeg of laat verraden zou. Neemt allen van ditnbsp;oogenblik den eerbied in acht die in deze omftandigheidnbsp;voegt, en ... .
DUBREUIL.
Ho J eerbied! ...
ROBERT.
Ja, mynheer! eerbied. Gy zyt myn knecht, ik geloof het ten minften, en ik verzoek u dit wel te onthouden.nbsp;Door de rollen , welken wy voorhebben te fpelen, onder ons wel te beoefenen, zullen wy ’er in het openbaarnbsp;die volkomenheid en die waarheid aangeven, die de be-googcheliiig voortbrengen. Wat betekent de ongeregeldheid die in het laboratorium heerscht ? Het ftrekt geenszins tot eer van uwe vlyt noch van uwe bekwaamheid,nbsp;fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zbgm Michel.
Kom aan, mynheer! wat fchielyker; gy zyt zo lui als een lakei van een’ groot’ heer. Dat alles naar evenredigheid gefchikt zy, dat alles in het oog lope, tot zelfsnbsp;het kleinfte doosje ; leer de geringtle zaaken te doennbsp;gelden.
Men fchikt alles.
MICHEL.
Voorwaar, deze toon voegt hem verwonderlyk.
RO-
-ocr page 47-47
B L T S P 'B L.
ROBERT.
Niet waar, lieutenant?
MICHEL.
Lieutenant! ziedaar alreede den man met het hoofd!
ROBERT.
Het komt door de gewoonte.
MICHEL.
Die u verraden zal, ondanks uzclven.
R o BERT.
Die ten minften de noodzakeiyfcheid bewyst om ons beflendig in acht te nemen. Dubreiiil! Duval! Lecourt!nbsp;ik veroordeel u alle drie tot het zw.vgen, uit vrees vaanbsp;verpraten; gy zult niet fpreken dan in geval' v:in de ui-'nbsp;terfte noodzakelykheid ; en, volgens het voorfchrift vannbsp;een’ wyz’ man, zult gy uwe tong zevenmaal in dennbsp;mond ronddraaijen, eer gy één woord 2egt.
DUBREUIL.
In waarheid, mynheer Karlos doet ons veel eer aan.
ROBERT, tegen Niicliel.
Wat u betreft, die nooit «we bedaardheid verliest, ik maak u myn’ albefchik, en gy alleen zult tegen my hetnbsp;Woord mogen voeren.
MICHEL, zeer ernftig.
Mynheer de doktor! ik zal dezen voorrang trachten te verdienen.
ROBERT.
Zo is het goed, myn vrind! dit is de toon die u voegt; ik ben vry wel voldaan over dit begin: het zal wel gaan.
MI-
-ocr page 48-48 DE KWAKZALVERS,
MICHEL.
Uw laboratorium is in orde. Hebt gy ons iets te bevelen?
ROBERT.
Leest zorgvuldig de opfchriftcn, prent ze allen wel in uw geheugen. en als ik u iets vraag, moet gy het op hetnbsp;oogenblik weten te vinden. Het is altoos goed bedrevennbsp;te fchynen in zyn beroep, zelfs wanneer men niet eensnbsp;weet wat men doet.
MICHEL.
De helm begint te lopen: moet men den voorlegger ’er onder plaatfen ?
ROBERT.
Wel, zonder twyfel ; dit moest alrede gedaan zyn; men moet ook alles zeggen. Draagt zorg dat ’er geennbsp;droppel (torte: ik heb ’er twaalf flesfen Madera wynnbsp;ingedaan,
DUBREUIL.
Madera wyn.^ nbsp;nbsp;nbsp;•
ROBERT.
Wees onbezorgd : ’er zyn nog honderd flesfen in den kelder; dezen zullen ons een’ uitmuntenden brandewynnbsp;bezorgen, zeer gefchikt om de kwaade morgendampennbsp;te verdryven.
MICHEL.
RO-
-ocr page 49-49
r S P E L,
ROBERT.
Als de brandewyn gereed is, moet gy een pak kamfer op zyde leggen, enkel uit vertooning.
MICHEL.
Wil mynheer Karlos oek de heelkunst beoefenen?
ROBERT.
De Hemel beware my! de chirurgie is eene eerwaardige kunst, op zekere gronden gevestigd-, ik heb voor haar den hoogden eerbied, het mishage myne medebroeders de doktors niet.
MICHEL.
Ik hoor iemant.
R o BERT.
Op UW posten; geeft acht op hetgeen gy doet.
tweede TOONEEL.
PE VORIGEN, DE WAARDIN.
DE waardin.
Soupeert mynheer Karlos ook?
ROBERT.
Voorzeker; heb ik de houding van een’ man die niet foupeert ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦
MICHEL.
Gy kent den doktor niet; hy is geen vrind van de foberheid: hy doet altoos zeer geregeld zyne vier maal-tyden.
D nbsp;nbsp;nbsp;RO-
-ocr page 50-ROBERT.
Ga, myn vrind! keer weder naar uw werk, en laat de gewoonte na u in het gefprek te mengen. Gy zultnbsp;antwoorden als ik u vraag, verliaat gy, Domingo?
MIC HEL, y?//.
Ha! ik heet Domingo; ik zal het trachten te onthouden.
ROBERT.
Zeg eens, vrouwtje ! maakt men goede cier by u ? Hetgeen, waarvan gy ons gediend hebt, was maar zeernbsp;gewoonlyk.
DE WAARDIN.
Gy wilde u Hechts ververfchen ; ten anderen, men verwachtte u nietmaar gy zult over het avondmaalnbsp;voldaan zyn.
ROBERT.
Zeer wel; ik zie niet op het geld; maar ik wil goed bediend zyn. DeTranfche keuken.'
DE Waardin.
De Franfche? Gy krygt niemant; ’er moet maar één bord wezen?
ROBER.T, ver lege».
Maar één bord. . . Vergeef my. . . ik, ik neem myii knechts aan myn tafel.
DE WAARDIN.
Aan uw tafel?
ROBERT.
ar-
-ocr page 51-51
r S P E L.
arbeiden aan eene gewigtige ontdekking, en onze maal-tyden zyn verhandelingen die tot nut van 'het menseh-dom verftrekken. Vyf borden en denken wy dan om te flapen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. r
DE WAARDIN, op de deur ter rech-terzyde vvyzende.
Ik zal mynheer in deze kamer plaatfeir; de meubelen Zyn wel niet nieuw; maar van den groptftcn rjkdom;nbsp;zy komen van den hertog van Olivares.
ROBERT.
Kom aan, ik zal my met het bed van den hertog van Olivares behelpen;^en myn knechts zult gy in de anderenbsp;kamer brengen ?
De waardin.
Toch niet; het is de kamer van mynheer Alvar, een jongman van Guipuskoa , die door de liefde hier gehouden wierd, en wiens minnares dezen morgen begraven is.nbsp;Hy wandelt zonder tvvyfel droefgeestig op de naburige rot-feu ; maar ik denk dat hy dezen avond zal wederkomen.nbsp;Het is een droevige historie, ik zal ze u eens vertellen.
ROBERT.
Op een’ ander’ tyd. Voor het overige, laat ons mynheer Alvar niet ftbrcn en zyn woning ontzien. Intus-fehen moeten myne knechts toch goede flaapplaatfeu hebben. '
DE WAARDIN.
Ik zal hen op den zolder plaatfen.
R O-
-ocr page 52-S2 DE KWAKZALVERS,
ROBERT.
Op den zolder? Dit is vry zuinig.
DE WAARDIN.
De bedienden van den generaal Rabbi hebben ’er geflapen, agt dagen geleden.
ROBERT.
Hy is dan hier doorgetrokken om zich van de Franfchen te laten kloppen?
DE WAARDIN.
Neert , hy kwam te rug, en verrichtte .zyn’ aftogt met de post. ,
ROBERT.
Maak den zolder dan gereed. Zeg ; hebt gy myn bord voor de deur gefield?
DE WAARDIN.
Twintig perfoonen hebben het reeds gelezen.
ROBERT.
Het is wel, zeer wel, opperbest. Ik ben by den rechter geweest, en heb zyne toeftemming bekomen, om onverhinderd de geneeskunst in Urgel te oefenen. Hetnbsp;is geen kwaade flokker, die rechter.
DE WAARDIN.
Dat zegt iedereen; maar hy is ryk.
ROBERT.
En door het goud bezorgt men zich een’ grooten post, dien men maar klein vervult.
WAARDIN.
Dat is waar.
RO-
-ocr page 53-Si
SPEL.
ROBERT.
Het is ten naastenby een middel om de zotten voort te helpen; want de verdienste is gemeenljk niet ryk.
• Maar zeg my eeus, is dit land vruchtbaar?
DE WAARDIN.
In voortbrengfels?
ROBERT.
In ziektens.
DE WAARDIN.
Eertyds was men hier by uitftefc welvarende; doch fe-dert de legers hier oniftreeks zyn, heeft de geheelc flad de koorts.
ROBERT.
Dat is voortrefl5k! Ik zal de gantfche ftad onderhanden nemen. Gedurige koortfen, afgaande koortfen , rotkoortfin, aaiiHekende koortfen, zinkingkoortfen , isnbsp;het niet waar?
DE WAARDIN.
Wel, men heeft ze in foorten.
ROBERT.
ïdet is verwonderlyk! En zonder twyfel zyn hier veel doktors ?
DE WAARDIN.
Wy hebben ’er maar één’.
ROBERT.
Dat is gelukkig! Jong ?
DE WAARDIN.
Het tegendeel,
D 3 nbsp;nbsp;nbsp;RO-
-ocr page 54-S4 D E K W A K Z A L V E R S,
ROBE T.
Voortrcflvk! De jonge doktors kunnen niet dan van de kunst fpreken: ik hou daar niet van.
MICHEL, Jlil.
Ik geloof het.
ROBERT.
Dierhalve!], uw doktor is oud ?
DE WAARDIN.
Ziekelvk en jigtig.
ROBERT.
Men fterft dus niet in örgcl ?
DE WAARDIN.
Men geneest ’er zeer natuurlyk.
ROBERT.
Dat is de zckerfte, maar ook de langde weg. Ik heb een geheel fpoedige methode , die u zal verwonderen.nbsp;Domingo! Zie eens of wy nog pillen hebben voor denbsp;epidemifche koortfen.
MIC HEL.
Wy hebben alles te Aguilar opgebruikt.
- ROBERT.
Dan moet gy ’er weder maken , Domingo! zonder een oogenblik te verliezen. Een derde Oriëntaalfche gom,nbsp;met Rhubarber en Kina, in een decoftum van acetumnbsp;quartes larrones.
MICHEL,'
•55
Zy maken pillen van het geen hen voor de hand komt.
DUBREUIL,./?//.
Een geboren doktor kon niet beter praten.
ROBERT, tegen de waardin.
Ik beloof u dat de geenen waarover ik ga niet lang zullen lyden. Gy kunt my aanpryzen.
DE WAARDIN.
Ik zal het niet nalaten. Heeft mynheer nog iets te bevelen ?
ROBERT.
Neen, wyfjelief! Ga fpoedig naar de keuken, en kom niet te rug dan om de tafel te dekken. Denk ook omnbsp;myne muilezels, een fchepel haver, en gehakt ftroo, totnbsp;aan den buik.
ROBERT, MICIIEE, DUBREUIL, LECOURT, DUVAL.
MICHEL.
Wat denkt gy wel ? Diergelyke beve'en te geven! ’Er zyn niet meer dan tien piftoolen in de beurs van dennbsp;jongeling; dezen avond zal ’er niets meer overig zyn.
ROBERT.
Niets meer overig zyn ? Ik denk alles te bewaren. Men D 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;be-
-ocr page 56-betaalt niet voor men been gaat: dit is een oud gebruik, dat de gcheele waereld in acht neemt.
M IC H E L.
Maar waarmede zult gy betalen, indien gy deze.grcote kosten maakt
ROBE R T.
Zullen wy geen belasting heffen van de ligtgeloviehcid, en de menfchelykc zwakheid? Eene geheele ffad die denbsp;koorts heeft, waar niet meer dan een doktor is, ennbsp;waar de rechter een zot is, die zich tegen niets verzet,nbsp;dit is een ryke en zekere oogst; ten anderen, de nood-zakelykheid van te betalen fchynt my nog niet bewezen,
MICHEL.
Ik geloof dat men ’er niet aan twyfelen kan.
ROBERT.
Geeft men zich niet aan den vyand op genade over ? Maar nemen wy de zaak op het ergfte; vooronderftellennbsp;wy dat'de geneeskunst niets opbrengt, en dat wycin-del3'k moeten betalen, wel nu, wy verkopen de muil-ezels, en hernemen de nederige gewoonte van te voet tenbsp;reizen.
MICHEL.
De muilezels verteren? Denkt gy hier dan zes wecken te blyven ?
ROBERT.
Hoor, mynheer de redenaar! Men leeft zeer Hecht Ih de Spaanfche gevangenisfen: eene geregelde tafel en'ee*
nigc
-ocr page 57-57
nige dagen rust zullen ons recht goeddoen en kracht geven om verder te gaan.
MICHEL.
Maar ik verfia niet dat wy hier een’ kostbaaren tyd verliezen.
ROBERT.
Gy verftaat niet?... Gy verftaat niet?... Ik erken u by het bataillon: gy moet my hier erkennen: ik ben denbsp;meester, denk ik.
MICIIEL.
Men moet u maar laten begaan, dan zullen wy fraaije dingen zien.
ROBERT.
Vier dagen, lieutenant! Vier dagen Hechts. Gy ziet ] ik ben fchikkelyk.
DUBREUIL.
ó! Daar is niets tegen te zeggen.
DUVAL.
Het is redelyk.
DUBREUIL.
2eer rcdel}k.
MICHEL.
Welaan dan, vierdagen, vermits gy het wilt; maar geen uur meer.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-
ROBERT.
Geen uur meer, op het .woord van doktor. Kom aan, bet is goed dat gy eeiie wandeling door de Had doet, omnbsp;^yne liverei te vertonen ; daarby, de Franfchen doen innbsp;D 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;een
-ocr page 58-een Spaanfche ftad altoos eenige kleine opmerkingen, die naderhand te pas komen.
MICHEL.
Hy heeft gelyk.
ROBERT.
Gaat, en vergeet het avondeeten niet: gy begrypt dat ik u niet gevoeglyk kan wachten.
MIC HEL.
Mynheer heeft ons geen andere onderrichtingen te geven ?
ROBERT.
’t Is wel, ’t is wel. Gaat heen, met den neus in den wind 5 fiyve kniën, eene onbefchaamde en beestachtigenbsp;houding als lakeijen van het vorig beftuur: dit geeft eennbsp;hoog denkbeeld van den meester. Voort, fchobbejakken!nbsp;^ gaan lagchende heen.
VIERDE TOONEEL.
ROBERT, alleen.
In waarheid, ik ben verwonderd over de perfoonaadje die ik fpcel. Ik doktor! het is waarachtig grappig! Maarnbsp;.wie is in deze waereld niet een weinig kwakzalver?nbsp;Het jonge meisje, dat de lesfen van haare moeder overtreft, om een’ man te krygen ; de deftige magiftraats-perfoon, gefirenge inachtnemer der geringfie welvoeg'nbsp;lykhcdcn, en die zyn maske wegwerpt in een* kleinennbsp;vrindenkring j de belangzoeker, die onder den mantel
59
r S P E L.
van vaderlandsliefde op een ampt loert; de gewaande minnaar der eere, die daags vddr een’ veldflag de hord opgaat , en zo veele anderen, die ik zou kunnen opnoe-' men, zyn immers kwakzalvers door en door. Waarachtig!nbsp;indien elk zich-zelven naauwkeurig onderzoekt, zalnbsp;niemant my iets te verwyten hebben.
VYFDE TOONEEL.
ROBERT, KARLOS.
KARLOS.
Is het mynheer Karlos, met wien ik de eer heb te fpreken ?
ROBERT.
Hy zelf, mynheer !
Het is zeker een zieke.
Overluid.
Ga zitten, als het u belieft.
KARLOS.
Sedert drie uuren zocht ik u met de grootfte drift.
ROBERT.
Myu roem is my dan vooruitgevlogen naar deze liad; ^'ant het is naauwelyks drie uitren geleden dat ik hiernbsp;ben aangekomen. Overal , tnynheer! heeft my het algemeen dezelfde drift betoond, die gy my laat blyken, ennbsp;overal heb ik aan de algemeene verwachting beantwoord.
kar-
-ocr page 60-6o DE KWAKZALVERS,
KARLOS.
Na alle flrar.teii van ürgel doorgeloopen te hebben, viel my eindelek uw bord in het oog: ik ontmoet u, eiinbsp;ik dank myn gelukkig geftarnte.
ROBERT.
Het is alte beleefd, indedaad.
KARLOS.
Ik zou veel moeite uitgewonnen hebben, indien ik my aanllonds aan deze herberg vervoegd had zonder tw'yfelnbsp;neemt gy overal de beste?
ROBERT.
Dit is myne gewoonte.
KARLOS
Het is zeer natuurlyk: een man als gy moet van zyn gemak houden.
ROBERT.
Boven alle bedenking.
KARLOS.
En van goede cier?
ROBERT. nbsp;nbsp;nbsp;‘
En goeden wyn. Wy geleerden zoeken onze uitfpan-ning na onzeii arbeid in de vermaaken van de tafel.
KARLOS.
i En de liefde?
ROBERT.
Ook al, ook al.
KARLOS.
Juist. Maar vervolgen wy; ik las uw bord , toen uw vier knechts zyn uitgegaan j zy zyn vlug en . vaardig.
RO'
-ocr page 61-6ï
Niet waar ?
KARLOS.
Kostelyk gekleed. nbsp;nbsp;nbsp;^ _
ROBERT.
Het is ceiie nienvvT liverei, die ik te Aguilar heb laten maken.
KARLOS.
Te Aguilar ?
ROBERT.
Te Aguilar.
KARLOS.
Ik denk dat zy ook wel van hun gemak houden, en het is met recht. Zy helpen u zonder twyfel in uw*nbsp;arbeid ?
ROBERT,
Zy zyn chymisten in den grond.
KARLOS.
Zy gelykeii ’er wel naar.
ROBERT.
Dit is my ten uiterfte aangenaam. Maar gy zult my ongetwyfeld zeggen, wat my de eer van uw bezoeknbsp;Verfchaft?
KARLOS.
Een oogenblik. Gy hebt drie fchoone muilezels, die ik gezien heb toen ik over de plaats ging; voor het overige, uwe goederen zyn aanmerkelyk, volgens hetgeennbsp;my de waardin gezegd heeft.
RO.
-ocr page 62-ROBERT. nbsp;nbsp;nbsp;1
Maar, mynheer! zoudt ^y ook b3'geval eeri officier van 1 de politie zyii ? my dunkt gy verfiaat u op het gebruiknbsp;der verklikkers.
karlos.
Zie daar u midden ouder uwe chemifche voortbreng-fels, gekleed als de hertog van Alkudia, en men zou zweren dat dit kleed voor u gemaakt W'are.
ROBERT.
Ter zaak, mynheer! zyt gy ziek, en kan ik u van dienst zyn?
KARLOS.
Zeer ziek, in een zeker opzicht; doch vermits ik ook iemant van de kunst ben, kom ik u vreedzaam laad-plegen.
ROBERT.
Ik fpreek niet dan door myne kuuren ; en federt ik de hooge fcbool van Salamanka verlaten heb, hou ik mynbsp;niet op met van de kunst te fpreken; ik Iaat dit voornbsp;eerstbeginnenden over.
KARLOS.
Ha! gy hebt te Salamanka gclludeerd.5 Weet gy dit wel ? Is het niet veeleer op den weg van Aguilar, datnbsp;gy van daag gepromoveerd zyt?
ROBERT, y?r7.
De kaerel brengt my in een duivelfche verlegenheid.
KARLOS.
Kom aan, teken maar dat -gy een weinig nieuweling
in
-ocr page 63-63
de geneeskunst zyt, offehoon zeer bedreven inde ^unst van u een anders goed toe te eigenen.
Waar duivel zal dit op uitdraaijen ?.
KARLOS
Zeg eens, vrind!_ leg^ uw hand op uw hart, en beken *haar voor de vuist dat gy een bedrieger zjt.
ROBERT.
Schobbejak!
KARLOS.
Scheldwoorden doen niets af. Gy weet zeer wel dat hiets van dit alles u behoort; het behoort my: ik bendenbsp;vvaare Karlos: dierhalven geef my daadlyk zonder omftan-digheden myii eigendom weder.
r^obert, Jlil.
Vervloekte ontmoeting! Wederom geven is ons bederven.
karlos.
Gy zyt den voorfpoed nog niet gewoon: red u met fatzoen.
ROBERT.
Hoor, men heeft u van daag aangevallen, de fchrik heeft u vermeesterd, gy hebt alles verlaten, en ik wilnbsp;Vel bekennen, vermits wy alleen zyn, dat ik my uwnbsp;goed en uw’ naam toegeëigend heb; maar ik geef nietsnbsp;Veder.
KARLOS.
ü.'’
Hoe! gy geeft niets weder.?
RC-
-ocr page 64-54 D E K W A K Z A L V E R S,
ROBERT.
Niets!
KARLOS.
By onze lieve vrouw ! ik dagvaard u voor den rechter.
ROBERT.
Ik heb hem op myn hand; ten anderen , wat zult gy hem zeggen? uw papieren zyn in orde,en ik ben ’er bezitter van. Wacht, hier zyn tien piftoolen, red u uitnbsp;deze zaak zo als gy hec goedvindt, en maak my hetnbsp;hoofd niet warm.
KARLOS.
My twee duizend piasters te ontHelen en tien pilloo-len aan te bieden!
ROBERT,
Gy wilt niet?
karlos.
Neen.
ROBERT, de beurs weder in zyn' zak 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Jlekende,
Ik hou alles.
KARLOS, fchreeuwende.
Myn vermogen ! myn bloed! myn ingewanden! ik ben vermoord! ik ben dood !
Wilt gy zwygen? nbsp;nbsp;nbsp;1
Ik wil fchreeuwen!
'¦ RO-
-ocr page 65-65
T S P E L.
ROBERT, hem naar de deur dringende.
Loop heen, vervloekte babbelaar I KARLOS.
Ik wil blyven.
ROBERT,
Ik wil dat gy gaat.
KARLOS,'
Myn muilezels! myn klederen! myn pillen! . . . Gy zult my alles wedergeven, of, by fant Pankras! iknbsp;zal.u de oogeii uitkrabben.
ROBERT.
KARLOS.
Ik.
ROBERT.
Lfy neemt een' Jlok en Jlaat hem.
¦ Daar, rekel! daar. • Leer dat het niets baat gelyk te hebben, wanneer men den fchyn tegen zich heeft.
ROBERT, KARLOS, DE WAARDIN.
DE WAARDIN. ¦
, Welk een duivelsch leven is ’er in deze kamer? ROBERT, 'zich op een' Jloel werpende.
Het is een zinnelooze, die, in een vlaag van dolheid, my omtrent geradbraakt heeft. Zie waaraan men in uwnbsp;huis is bloofgefteld.
E • nbsp;nbsp;nbsp;KAK-
-ocr page 66-KARLOS.
Ik ben beftolen, geflagen, en ik ben zot! . . Achl ik zal het worden , by alle heiligen f
DE WAARDIN.
Diego ! Juan ! komt hier, komt hier.
Eenige bedienden komen op het tooneel.
Zet dezen man de deur'uit, en zorgt dat hy hier niet weder inkome.
KARLOS, zich verwerende.
Myn arme muilezels 1 myn kostelyke klederen !... 8 fchelm! dubbele fchelm !
ROBERT.
Gy ziet wel dat hy zot is.
DE WAARDIN.
Ja, razend.
K ARLOS, terwyl men hem wegjleept.
Gy
By fant Dominikus! ik zal nly wreken! .. zult in ’t kort van my horen 1
ZEVENDE TOONEEL,
ROBERT, DE WAARDIN.
ROBERT, zich het aangezicht af drogende.
Ach 1 ik ben doodaf! die kaerel heeft my in een* Yerfchrikkelyken toeftand gebragt.
DE WAARDIN.
Welke verontfchiildigingen heb ik u te doen?
i
-ocr page 67-67
ROBERT.
Wel, wat raken my nvve verontfchiildigiiigen ? Èene vertering doen als een prins, en blootgcfteld zyn aan denbsp;beledigingen van een’ fnieerlap !
DE WAARDIN.
Hy zeide dïit hy ziek was, en vroeg u te fpreken.
Zy zoekt onder de flesfen,
ROBERT.
Ik vrees dat zyn ziekte my ongelukkig zal maken.
Z.ich op den Jloel willende omkeren.
Ai! ai!
DE WAARDIN.
Wacht, ziedaar iets dat u helpen zal.
Zy leest het opfchrift.
,, Droppels voor de kneuzingen”.
ROBERT.
Wel, wat duivel geef ik om de droppels!
D F. W A A R U I N.
Hoe! mynheer! uw eigen middel.^
¦ ROBERT, zich Jchielyk herjlellende.
Gy hebt gel3k; ik wist niet wat ik zeide. Geef hier dit w'ondermiddel.
Ik zit in de knel; ik moet proeven, met gevaar van tny te vergeven.
By drinkt, trekt eerst eén' fcheeven mo?id, en ledigt vervolgens de fles.
Het is waarachtig brandewju! de een is hier zo goed kwakzalver als de ander.
E 3 nbsp;nbsp;nbsp;DE
tl..'.
-ocr page 68-ÓS
DE WAARDIN.
Welnu, mynheerI hoe bevindt gy u?
ROBERT.
De pyn is éénsklaps overgegaan.
DE WAARDIN.
Dat komt van het wondermiddel. Wilt gy dat ik by u blyve?
ROBERT.
Neen; ga, zonder een oogenblik te verliezen , uw beklag doen by de juftitie. Doe dien fchurk tusfchennbsp;vier muuren oplluiten: gy zyt zulks aan de eer van uwnbsp;huis verpligt.
DE WAARDIN.
Die raad is zeer goed: myn man zal hem in het werk ftelleu.
ROBERT.
Nu, ga dan, en dat die rekel van een’ kaerel hier niet wederkome.
ROBERT.
Ziedaar eene fchoone gelegenheid om befpiegelingcn te maken over de onbellendigheid der ondermaanfchenbsp;dingen ! De llorm trekt famen , hy bromt, hy barst uit,nbsp;terwyl wy de aangenaamheden der rust beginnen te fma-ken. Verharden wy ons tegen het noodlot: de man vannbsp;moed zal nooit wanhopen j zelfs niet op het punt vannbsp;vergaan.
N E-
-ocr page 69-s L T S P E L. nbsp;nbsp;nbsp;69
NEGENDE TOONEEL.
ROBERT, MICHEL, DUBREUIL, DUVAL, LECOURT.
MICHEL.
Wy hebben de liad doorgelopen, zonder iets nieuws vernomen te hebben.
ROBERT.
Ik heb u een zeer aartig nieuws te vertellen. MICHEL.
Wy hebben het garnizoen eens gepolst.
ROBERT.
Wat gaat ons het garnizoen aan!
MICHEL.
Wat duivel! onze vyanden ?
ROBERT.
Hier is een vyand geweest, die meer te vrezen is dan een geheel leger.
MICHEL, gUmlagchende.
Wie dan? een doktor?
ROBERT. nbsp;nbsp;nbsp;,
Een duivel, myn Sofia, de waare Karlos.
DUBREUIL.
Hebt gy hem gezien ?
ROBERT.
En gefiagen.
E 3 nbsp;nbsp;nbsp;MI-
-ocr page 70-MICHEL.
Waartoe deze drift?
ROBERT.
Waarom was hy brutaal ?
michel.
. Wel , ik geloof dat hy reden heeft om zieh te beklagen.
DUBREUIL.
En zelfs om een weinig te fchreeuwen.
ROBERT.
Een weinig ? Hy heeft een verfchrikkeh k leven gemaakt : hy vraagt zyn goed weder met luider Item.
MICHEL.
Wy moeten alles wedergeven.
ROBERT.
Ik verwachtte dit befluit.
MICHEL, ernflig.
Wy moeten alles wedergeven, zeg ik. Wilt gy een’ enkel’ man bederven?
ROBERT.
Wilt gy ons alle vyf bederven? Zullen wy ons aan den^ Radvoogd gaan aangeven, en zyn edelheid fmeken onsnbsp;weder in de gevangenis te zetten? Ik wil het einde af-zien; ik laat my niet ligt overbluffen: ik lla vast in raynnbsp;fchoenen.
DUBREUIL.
RO-
-ocr page 71-ROBERT.
¦ Wel , dat gy alle vier die aanmerking ook niet gemaakt hebt; Js het mogelyk op alles te denken ?
DU15RËU1L.
Ik Verzet my ook tegen de hinderpaalen. Laat ons middelen zoeken om deze te boven te komen.
ROBERT.
Ik weet ’er flechts één. Wy moeten dezen avond vertrekken, aanftonds, op het oogcnblik, uit vrees vau een’ nieuwen aanval van dien hondsvod.
D u B R E U1L.
Hy heeft gelyk: vertrekken.
DUVAL I.ECOURT.
Vertrekken.
MICIIEL.
Ik ftem het toe ; doch onder één beding.
ROBERT.
Laat horen.
michel
Wy zyn allen bemiddeld: verbinden wy ons om Karlos fcliadeloos te ftellen, zodra wy weder in Frankryk zyn.
ALLEN.
Niet meer dan billyk; maar laat ons vertrekken.
michee.
Vertrekken , en ons in het toekomende wachten de plannenmakers gehoor te geven.
TIEN-
-ocr page 72-7» DE KWAKZALVERS, TIENDE TOONEEL.
DE VORiGEN; DE WAARDIN, uit de kamer van Robert komende^ met licht.
DE WAARDIN.
^'lynheer! de tafel is gedekt.
ROBERT.
Maak de rekening op, pak onze valiezen, maak de muilezels gereed , en belaad hen. Ik vertrek over eennbsp;half nur.
DEWAARDIN.
Hoe! mynheer! . . .
ROBERT.
Ik kom morgen weder.
DE VVAARDIN.
In dit geval kunt gy een gedeelte van uw goed hier laten,
ROBERT.
Geen tegenlpraak; gehoorzaam.
Tegen zyne makkers.
Komt, aan tafel; een brok in de vuist, eene fles voor den mond, en op marsch.
Zy gaan heen.
ELF-
-ocr page 73-73
B L r S P E L.
DE WAARDIN.
£/r is iets buitengewoons in het gedrag van den dok-’^or. Dit overhaast vertrek verwondert rrty; maar het is ^tn ’t even; men moet zyn bevelen volgen. Diego! Juan!
Twee knechts komen binnen.
Keemt dit alles weg, en mtiakt de muilezels van den doktor gereed,
Zy gaat aan een tafel zitten, en fchryft.
Laat ons de rekening opmaken. Hy komt te rug, zegt ty: behandelen wy hem redelyk.
De kfiechis nemen alles weg, behalven de kookpan.
DE WAARDIN, AL var.
DE WAARDIN.
Ha! ziedaar mynheer Alvar.
‘ ALVAR, zich bedroefd veinzende,
; Ach! fpreek my niet aan. Gy ziet een’ wanhopig’ man!
DE WAARDIN.
Dwe droefheid is zeer gegrond: zulk eene lieve vry-^Gr te verliezen!
ALVAR.
bid u, ZB7g! gy fchein t myne wond open.
¦’•f' nbsp;nbsp;nbsp;E 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;DX
-ocr page 74-74
DE KWAKZALVERS,
DE WAARDIN.
En haar ia verliezen door een’ zotten en koppigen va'l der! Hy huilde achter haar lykftatie; het was ook tydigllnbsp;AhV AR, Jli/.
. Het fchynt dat men niets vermoedt.
DE waardin.
Echter voor een’ gierigaart heeft hy zyn dingen wdl gedaan. De lykflatie was overheerlyk; en uw droefheidjnbsp;zou overgegaan zyn als gy het gezien hadt.
ALVAR.
Ik zou het beftorven zyn,
DE WAARDIN.
6! Met je permisfie, dat zou een lelyk Rukje geweest' zyn. Men behuilt zyne vryfter, dat is heel natuurlyk;nbsp;maar op uw jaaren kunt gy ’er aan ieder’ vinger eeöinbsp;krygen.
alvar.
Wat durft gy zeggen! Ach! wie zou ik na Leonorc beminnen i
Stil.
Zeker, men vermoedt niets. nbsp;nbsp;nbsp;;
DE WAARDIN.
' Het is waar, het was een meisje zo als ’er weinigs zyn. De goede Sinterklaas bidt voor haar ziel. Kom aan»nbsp;laten wy die droevige denkbeelden daar: denken wy aai*nbsp;iets anders; gy zult fouperen
ALVAR.
Dit is my onmogelyk.
Stil.
Ik heb ten zeven uuren eerst gegeten.
DE WAARDIN.
Den, eetlust verliezen, ó dat is te erg! ik zal het niet gedogen,. Ik zal twee borden laten zetten, ik zal u ge-I Zelfchap houden, ik zal u wat vertellen; dit zal u ver-ftrooijen.
AL VAR.
Neen, neen, ik wil alleen zyn.
Stil, naar zyn kamer gaande.
Zy zou niet uitfeheiden, en ik wil deze nacht de gou-''ernante van Leonore fpreken ; ik moet met haar overleggen.
DE WAARDIN.
Hoe! gy weigert my dan ernflig?
AL VAR, in zyn kamer gaande,
0! Zeer ernftig.
de waardin,
Ziedaar wat de inhaligheid der vaders doet! Het •’looifte meisje van Urgel was gek naar dien mooijennbsp;l^avalier; de vader verhaat geen reden , en wil haar doennbsp;tfouwen met een’ ouden gek van zyii flag. Brr’! hetnbsp;'^leisje fterft, haar vryër wordt wanhopig, en eet niet,nbsp;hieer, dat nog het ergile is. Die verwenschte rechter l
i
DE WAARDIN,ROB_ERT, MTCHEL, DUBREUIL, DUVAL, LECOURT.
ROBERT, tegen de waardin.
De rekening.
DE WAARDIN.
Daar is zy.
ROBERT.
Agt piftoolen! het is duivelsch duur !
DE WAARDIN.
Gy ziet niet op het geld; ook heb ik u als een’ groot’ heer behandeld.
ROBERT.
En gy fnydt my naar evenredigheid. Zie hier uw geld; tot wederziens.
DE WAARDIN.
Goede reis, mynheer de doktor!
DE VORIG EN, EEN KNECHT.
DE KNECHT.
Jufvrouw 1 jufvrouw! daar is de rechter met dien gek van flraks, en ten minflen twintig foldaaten, zy bezettennbsp;alreeds het huis.
DE wAARDIN,heen gaande.
Santa Maria Magdalena! wat wil dit zeggen ?
ROBERT, MICHEL, DUBREUIL, DUVAL,
LECOüRT.*
MICHEL,
Wquot;einu, R-obert! is het mogelyk nog langer te verbergen wie wy zyn ?
ROBERT.
Dat is niet gemakkclyk, ik beken het; maar ik wanhoop ’er niet aan. Gaat alle vier in deze kamer. Uwe gebaarden, uwe houding , en vooral de eerljkheid vannbsp;den lieutenant, zouden my in de war helpen ; en ik hebnbsp;hiyn hoofd waarachtig wel nodig.
MICHEL.
Wel, wat zult gy doen ?
ROBERT.
Ik weet het niet. Ga by voorraad maar binnen,
MICHEL.
Vooral geen draaijeryën , geen vernederende listen; ik 2al u tot een’ logenaar maken. Ik verklaar_^my als krygs-gevangene, als gy vergeet dat gy een Franschman zyt,
ROBERT.
Kom, ga naar binnen, naar binnen.
Tegen Dubrenil.
Wat ook gebeure, belet hem uit de kamer te gaan.
Z E-
-ocr page 78-ROBERT,
Zie hier het oogeiiblik, de myn lucht te geven of met haar te fpringen; de weddingfchap is gedaan; maar ronduit gezegd, ik wed niet voor my. Doch verwachten wy'nbsp;den vyand ftoutmoedig; en tonen wy een goed gezicht}nbsp;by een Hecht fpcl.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;I
ROBERT,DE R E C H TER ,K A R LOS, DE WAARDIN,] WACHTEN.
DE RECHTER.
Bedaardheid, en dat elk op zyn beurt fpreke; wantj
zo gy beiden te gelyk fpreekt zal ik niets van de zaakjg kunnen begrypen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i
ROBERT, 7?/7.
DE RECHTER, tegen Karlos.
Gy zegt dan dat deze man. . , . Wel nu , wat zegtl^ fy ook? laat horen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*
KARLOS.
Ik zeg dat ik dezen morgen door rovers oangevallcu en gevlugt ben, en dat deze man myn goed gevondci'nbsp;en ,’er zich meester van gemaakt heeft.
ROB ERT.
S L |
T S P |
KARLOS. | |
En ik hou het ftaande. | |
Bewys. |
ROBERT. |
KARLOS. | |
Bewys ? |
ROBERT. |
Ja, bewys: ’er moeten bewyzeii zyn voor het gerecht. D e R E c n T E R.
Zonder twyfel, ’er moeten bevvyzen zyn. Laat zien bevvyzen.
KARLOS.
Hy heeft ze in zyn’ brieventas.
DE RECHTER.
Ik begryp niet, ik begryp niet; fpreek zonder omwegen, klaar en duidelyk. Wat heeft hy in zyn brieventas? KARLOS.
Alle myne certifikaaten.
ROBERT.
Het zyn de mynen, en zy zyn in orde. Maar ik ver-tj klaar tny op myn beurt befchuldiger, en ik verzoek Uy i*gt;lynheer! myne klagten aan te horen.
DE RECHTER.
Ziedaar een proces dat drommels verward is. Alle-^2iden befchuldigers, dat is tegen den regel, dat is nooit gehoord. Eén moet ten minden verweerder zyn.nbsp;KARLOS.
Ik ben het die befchuldig.
RO-
-ocr page 80-so D E K W A K Z A L V E R S,
ROBERT.
Ik ben het.
KARLOS.
Ik hou ftaande. . .
ROBERT.
Ik beweer. . . .
KARLOS.
Dat het ten onrechte is. . .
ROBERT. .
Dat het kwaadaartigljk is. . .
DE REC HTER.
Stil, ftil toch! de hooge rechtbank zou hier mede ver' legen zyn; en rayn griffier, die in zyn’ wynoogst is»nbsp;neemt zyn’ tyd wel w'aar; het kan hier koppen kosten.nbsp;Tegen Karlos.
Gy befchuldigt hem dat hy zich uw goed toegeëigend ' heeft .P
Tegen Robert.
En gy.3
R O B F. R T.
Ik befchuldig hem van lastering en dadelykheden.
Op een' ernjligen toon. nbsp;nbsp;nbsp;*
Van lastering, omdat hy myne eerlykheid verdacht wil maken, om zich een goed toe te eigenen, dat iknbsp;door myn’ arbeid verkregen heb, het welk ik bewys metnbsp;deze Hukken.
Bladerende.
,, Cenifikaatcn van de princes van Asturië, van een'
,, oud'
-ocr page 81-r S P E L.
» oud - gouverneur van Lima, van een’ griffier van het » heilig officie, van den rechter van Aguilardit laat-fte, getekend op gisteren. Gy ziet, mynheer! ik komnbsp;geenszims uwe achtbaarheid lastig vallen met gewaagdenbsp;befchuldigingen ; ik zeg niets dan het geen ik door fpre-kende en echte Hukken kan bewyzcn.
DE RECHTER.
Wel, dit fchynt my zeer in orde.
KARLOS.
Maar dit alles behoort m3', zeg ik u.
ROBERT, a/s vorm.
Ik bcfchuldig hem van dadelykhcdmi, als zyndc in dit huis gekomen , zelfs in deze kamer, met vooiuemen omnbsp;my met kracht en geweld uit te pkr.’.deren, welk oogmerknbsp;hy heeft getoond docr niy hevig met dezen Hok te Haan:nbsp;getuige de waardin, die op myn gefchreeiiw toegelcho-ten is, en my in een’ erbarmlykeii Haat gevonden heeft.
DE WAARDIN.
Het is waar, dat, zonder my, die rampzalige den dokroj; zou vermoord hebben.
Zy vertrekt gedurende dit tooneel.
KARLOS.
Zy zyn het ééns, het is klaar.
R o B E R T.
Het feit bewezen zynde, herhaal ik en zeg dat de eis-fchen en het gedrag van dezen man zo uitfporig zyn, dat men zulks met recht aan ontHeldc harsfenen moetnbsp;toelchryven, en ik befluit dat hy hoe eer noe liever innbsp;Fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;het
-ocr page 82-83
DE KWAKZALVERS,
het dolhuis moet opgefloten worden, alwaar de aderlatingen en het wanne bad hem misfchien herftellen zullen, het welk ik hem van harte wensch.
KARLOS.
Ik kan niet meer, ik flik!
DE RECHTER.
Voorwaar, hy fpreekt wel. Doktor! zyt gy advo-kaat geweest ?
ROBERT*
Neen, mynheer!
DE RECHTER.
Zjt gy daarom zo kort en duideiyk?
Met deftigheid.
Het hof, de iflukken gezien, en de getuigen gehoord hebbende, recht doende...
karlos.
Een oogenblik, een oogenblik, mynheer de rechter! ik heb nog niet gefproken
ROBERT.
Het is niet nodig hem te horen: de daad is bew(^en.
DE RECHTER.
De daad is bewezen.
KARLOS.
Niets is bewezen; zelfs niet eens de flagen, vermits ’er maar één getuige is; maar. dit is eene bekomendenbsp;vraag. Komen wy eerst tot den grond van de zaak. Hynbsp;wil bewyzen dat hyde waare Karlos is, door het bewysnbsp;zelf van zyn’ diefftal; want hy toont geen andere ftuk-
teu .dan die, welfeen hy my ontnomen heeft; en ik zal fcevvyzen, dat. . .
PE P-ECHTER.
Cy zult bewyzeu? . . . Gy zult misfchien toch niet bewyzen dat gy dubbel zyt?
IC ARLOS
Neen, üc zal bewyzen dat ik enkel -ben, door dien biicf dien ik naar Aguilar fchryf. Men zende een exrnbsp;presfe op myn kosten naar Aguilar, en twintig geloofwaardige perfoonen zullen my ftraks komen herkennen,nbsp;en uwe achtbaarheid in ftaat ftellen om uitfpraak te doen;nbsp;Zet ons ondertusfcheii gevangen tot zolang het blykt vytenbsp;de bedrieger is.
ROBERT, 7?//.
Ziedaar de zaak op het fleeptouw gebragt, dat ik -niet Verwachtte.
PE RECHTER.
Het middel is niet ongepast; en ik geloof niet het te moeten verwerpen; het zou zeker het gevoelen van myn’nbsp;griffier zyn.
ROBERT, 'fttl, tegen den rechter.
Uwe muilezels zyn oud en kreupel, een rechter yan Urgel moet een goed fpan hebben. Morgenochtend zendnbsp;ik u den fchoonften myner muilezels.
Overluid,
De juftitie gelieve aan te merken dat deze gek,, of deze bedrieger, die my in hechtenis wil doen nemen, geennbsp;ander oogmerk kan hebben dan een’ eerlyk’ man te ver-F 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ont-
-ocr page 84-84 DE-KWAKZALVERS,
ontrusten, die niets met hem gemeen heeft; en vermits de omftandigheden in myn voordeel zyn, zou het ten jnbsp;hoogllen onrechtvaardig zyn, my van myne vryheid te ;nbsp;beroven, op den eisch van een’ man dien dezelfde omftandigheden doemen,
KARLOS.
Mynheer de rechter! ’er is niet meer dan anderhalve ; dag nodig, om tyding van Aguilar te krygen, en zo ik u inbsp;bedrieg, kunt gy met my doen wat gy wilt.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
BE RECHTER.
Ik geloof het waaracbtig wel 1 ik ben hier geen rechter voor nietmetal, zou ik denken. Ik hou ray niet op met .nbsp;uw raadgevingen.
ROBERT.
Het nbsp;nbsp;nbsp;is een landloper.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;:
Die nbsp;nbsp;nbsp;geen certifikaaten heeft.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;!
ROBERT, veelbetekende. nbsp;nbsp;nbsp;\
En nbsp;nbsp;nbsp;geennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;muilezels.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i
karlos.
Ik nbsp;nbsp;nbsp;geloof het wel: de fchelm heeftnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;my alles ontnomen.,
En die wagen durft een’ rechter raad te geven, wiens | doordringend oordeel, gegronde kennis en ftriktc rechtvaardigheid door geheel Spanje bekend is.
BE RECHTER, trotsch.
En die een ampt bekleedt van vier duizend piftoolen.
K ARLOS.
Het is daarom misfchien dat de jufcitie zo duur is,
RC'
-ocr page 85-ROBERT.
Hy beledigt den rechter zelf.
DE RECHTER.
Dunkt u, doktor! dat hy my beledigd heeft?
ROBERT. nbsp;nbsp;nbsp;^
En wel grof. Te durven zeggen dat gy het recht Verkoopt!
DE RECHTER.
Wel, zonder twyfel verkoop ik het recht: moet myii ampt my geen voordeel opbrengen ?
ROBERT, (lil.
Hy is ten minsten openhartig.
KARLOS.
Moet men zich dus van een’ volflagen bedrieger, van aeii’ openbaaren vergiftiger by den neus laten leiden?nbsp;ROBERT, fchreeuwende.
Vergoeding en interest!
KARLOS.
Ja, een openbaare vergiftiger, die. . .
Tegen den rechter.
Dank zy u , ongeftraft de zieken vermoorden zal. ïJunne fchimmen roepen reeds wraak , en hun bloednbsp;^1 over u komen!
DE RECHTER.
Hoe! fchimmen , die over my komen ? bloed, dat fchreeuwt? wat wil dit zeggen?
ROBERT.
Zyu’droppels voor de kneuzing bewyzen dat hy niet f 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;meer
-ocr page 86-és DE KWAKZALVERS, meer weet dan ik: houden wy vol: als hy zyn onkundenbsp;bekent is hy weg.
KARLOS.
Hoe! gy zyt verlegen ? gy , vondryke man! Gy, die alles zo gemaklyk bewyst! zult ook wel bswyzennbsp;dat gy doktor zyt.
ROBERT.
Ik verlegen? Onteeren wy, vermits het noodzakelyk is, de taal der kunst voor deze ezelsooren.
DE RECHTER.
Twee Karlosfen! twee advokaaten! twee doktors! . . Wel, gy zyt met u zesfen , in twee perfoonen.
ROBERT.
Ik zal fpreken van de anatomie, ofteologle, phyfiolo-i gie, etiologie, nofologie , piretologie, pathologie, fe*lnbsp;meilogie, en ik treed in dispuut.
karlos, nbsp;nbsp;nbsp;i
Maar zou ’er hy watirachtig ’er iets van ver/laan ? Ik vrees dat ik my te veel uitgelaten heb.
DE RECHTER, tegen Kai'los.
Kom aan, nieuw bakken doktor! fpreek van de aiine^ ralogie, mythologie, . . toe, fpreek, fpreek.
KARLOS.
Maar het komt ’er hier' niet op aan of men geleerd i* of niet; het is hier niet te doen om een tliefes te VerdS'nbsp;digen, maar om te weten wie de goederen en de muÜ'nbsp;ezels toebehoren.
-ocr page 87-ROBERT.
Ziet gy, ziet gy, lioe hy de questie ontwyken! — Overtuigde ignorant!
DE RECHTEE.’
Igiio’-ant ignorantisfime!
ROBERT.
Eu lasteraar op nieuw!
DE RECliTER.
ó! Ik zal hem wel klagen, ik zal hem wel krygeli.
ROBERT, tegen den rechter.
De muilezel is fraai, en draaft goed.
DE RECHTER.
Dat zullen wy zien.
ROBERT, trotsch.
Weet gy dat ik het celachtig weeffel, het welk op de kraakbenige verhevenheid van het fchouderbladsbeen zit,nbsp;ontdekt hebt?
Stil.
Hy lagcht my niet uit; hy weet niets, hy zal toe-ftemmen.
KARLOS,./?//.
Maar zou deze bedrieger niet met onbcfchaamdheid betalen? Laat ons iets wagen.
Overluid.
Weet gy, gy, die de uitmuntende man beweert te zyn ! dat ik een groot getal zieken genezen heb, die doornbsp;de doktors verlaten waren?
F 4 nbsp;nbsp;nbsp;BO-
-ocr page 88-88
ROBEU T.
Een groot mirakel! Ik heb ’er genezen, ik, dip de doktors niet wilden verlaten. ¦
KARLOS, fchielyk.
Ik heb genezen: de jigt, beroerten, longtering, lamheid. . .
ROBERT, ierwyl Karlos het vorige zegt.
Ik heb genezen: de vallende ziekte, de pest, vapcurs, dolheid. . .
KARLOS, zeer driftig.
Ik heb genezen een’ flaapzuchtigen, die in geen vier dagen adem gehaald had.
ROBERT, /OA
En ik , ik heb dooden opgewekt.
KARLOS, lagchende; de RECHTER, verbaasd.
Hy heeft dcoden opgewekt!
ROBERT.
Ja, ik heb dooden opgewekt.
DE RECHTER.
Ik heb den grootllen eerbied voor de geneeskunst; evenwel dooden opwekken I . . . dat is een weinig Iterk,nbsp;mynheer de doktor 1 Zyn uw redenen niet weinig hyper...nbsp;hyperbo. .,.
ROBERT.
Hyperbolisch ?
D E R E C H T E R.
Dat wilde ik juist zeggen, hyperbolisch ?
RO-
-ocr page 89-89
B L r S P E L.
ROBERT.
In ’t geheel niet. Nooit fpreek ik van myne bekwaamheden ; maar men valt my aan , en ik heb my doktor moeien tonen, en meer dan doktor.
DE RECHTER.
ó ! Ik heb aan Honds w'el bemerkt dat deze fchurk vaa een’ kaerel maar een babbelaar is, en niets meer. Maar,nbsp;doktor! dooden opwekken!
ROBERT.
Dit verwondert u? ’er is niets eenvouwdiger. Wat is bet leven ? Een adem. Wat is de dood ? Het afzyn vannbsp;dezen adem. Wat is de opftanding ? De wederkomstnbsp;Van dezen adem.
DE RECHTER,
Dit fchynt.zeer klaar uitgelegd.
KARLOS,
Gy ziet niet dat hy een kn^akzalver is, die zich uit deze zaak redden wil, door laffe praatjes.
DE RECHTER.
Praatjesmaker, gy zelf! verflaatgy, vrind!
KARLOS.
En. terwyl hy u zyne fprookjes op de mouw fpelt, Verliezen wy de hopfdzaak uit het oog: ni) n goederen,nbsp;myn muilezels.
• nbsp;nbsp;nbsp;DE RECHTER.
Als gy nog één woord kikt laat ik u in de gevangenis zetten.
RO«
-ocr page 90-90 DE KWAKZALVERS,
ROBERT.
Dit moest al gedaan z)n '
BE RECliTEK, Jlll, tegen Robert,
Het zal niet lang duren.
Overluid,
Maar vervolgen wy. Gy weet dan wél, doktor! dat gy dooden opgewekt hebt?
ROBERT.
Hoe! df ik het wél weet!
\
DE RECHTER.
In waarheid .5
ROBERT.
In waarheid.
DE RECHTER.
Uw woord van eer.
Robert.
Myn woord van eer.
DE rechter, hem de hand gevende. Ziedaar, verwonderlyke man! De Hemel heeft u hiefnbsp;geleid; gy zult. . .
ROBERT.
Wat ?
DE RECHTER.
Myn familie herdellen door het opwekken van, . , ROBERT, verfchrikt.
Wie?
:b L r s p E L.
KARLOS.
By onze lieve vrouw! daar is hy geknipt!
DE RECHTER.
Myne hardheid heeft haar in ’r graf gellort; maar ik zal myn ongelyk hertellen.
ROBERT, verlegen.
Hoe!... uwe dochter is... dood!... en gy zegt my dit zo laat?
DE RECHTER.
Wat zou het my gebaat hebben, als ik u dit eerder gezegd had ?
ROBERT.
ö Niets!
Stil.
Daar zitten wy nu !
KARLOS.
Kom aan, doktor! wek op, wek op.
DE RECHTER.
Zekerlyk zal hy haar opwekken.
KARLOS.
Op llraffe van als een onbefchaamde bedrieger..ï DE RECHTER.
Stil.
ROBERT, Jïamelende.
Ik... ik geloof... dat... ik hoop dat... het lliy gelukken zal. . .
Stil.
Ik weet niet meer wat ‘di z^, of de duivel haal' niy!
KAE-
-ocr page 92-KARLOS.
Zie, zie, hoe verlegen hy is!
DE RECHTER.
Neen, inynheer! neen ; by peinst.
KARLOS. nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;,
Ja 5 op middelen om ons te bedriegen.
DE VORIGEN, DE HEILIGE BROEDERSCHAP; DE KNECHTS VAN KARLOS, in eveneenfchenbsp;reisklederen.
EEN OFFICIER, tegen den rechter,
quot;Wy brengen u bier eenige eerlyke en braave lieden , die ons drie gaauwdieven hebben helpen vangen, die hunn’nbsp;meester wilden plunderen.
DE KNECHTS.
Ha', ziedaar mynheer Karlos !
KARLOS.
Zyt gy het, myne goede vrinden 1 ik dacht dat gy in de moerasfen verfmoord waart.
ROBERT, Jlil.
De duivel is los tegen ons!
DE OFFICIER.
te
-ocr page 93-te achtervolgen; maar toen wy de muilezels wilden hernemen, waren zy verdwenen, en een boer heeft ons gezegd dat eenige voorbygangers alles medegenomen hadden. KARLOS, uitgelaten van blydfchap.
Alles is hier, alles is hier ! wy paderen aan de ont-^ knoping. Ziet gy dezen man: hy heeft myn’ naam eanbsp;alles wat my behoort genomen, en tints een uur zweetnbsp;ik bloed en water om het weder te krygen.
DE RECHTER.
Sints een uur zweet ik bloed en water om deze zaak te ontwarren. 6! Ik doe niet ligt uitfpraak.
Stil,
Vaar wel, muilezel!
DE OFFICIER.
Geloof deze getrouwe bedienden: ik fta voor hen in. karlos, tegen zyne knechts, opnbsp;Robert wyzende.
Kent gy hem voor Karlos ?
DE KNECHTS, Robert uitlagchendei
Hy Karlos? hy ? Ha' ha! ha!
ROBERT, Jlil.
Alles is onhprftelbaar verloren
de rechter, tegen Robert.
Gy zyt het dan, mynheer de landloper! die de juditie komt beliegen, en my foppen, my,met uw fprookjes vannbsp;het roodkousje?
RO-
-ocr page 94-94
ROBERT.
Ik beken , dat ik flechts doktor bygeval ben, maar hy weet niet meer dan ik, ik waarfchouw u.
de'reciiter.
Het eigendom van dien eerh ken man te betwisten, met eeue hardnekkigheid zonder weêrgaê ! De vaderlykenbsp;droefheid te beledigen, door my wys te maken dat hynbsp;myne dochter zal opwekken!
ALLEN, Robert bef pottende.
Ho! de man van mirakelen!... Ho ! de opwekker! ha! ha! ha!
ROBERT, met drift.
Ja, ik zal haar opwekken, ik zal haar opwekken, voor uw aller oog, al was zy zes maanden dood geweest.nbsp;Het verveelt my om zo behandeld te worden, en ik w'il unbsp;dwingen tot zwjgen en eerbied.
KARLOS.
Gy zult haar opwekken ? Wanneer.?
ROBERT.
Morgen.
‘ nbsp;nbsp;nbsp;DE RECHTER.
Aanftonds.
Egbert.
Doet men deZe kunstbew-erkingen in een oogenblik? Ik verzoek vier uuren.
KARLOS.
RO-
-ocr page 95-ROBERT, met verzekering.
Dat men my bewake.
DE RECHTER.
Dat zal men niet nalaten. Men klede hem by voor-''‘lad uit. nbsp;nbsp;nbsp;•
KARLOS.
Hem en vier kwanten van een flecht voorkomen, die «1 deze kamer moeten zyn.
DE RECHTER.
En dat men alles aan den waaren Karlos wedergeve, ROBERT.
Wy hebben onze klederen in een haag gelaten. Wilt ey dat ik een opwekking doe als een kaatsparty ?
DE OFFICIER.
Laat hen het vermaak van nog vier uuren zodanig gekleed te zyn.
KARLOS.
Ja; mits dat zy in het oog gehouden worden.
DE OFFICIER.
’Er zyn fchildwachten buiten de deur.
KARLOS.
In vier uuren dan de grootc kunstbewerking.
DE RECHTER.
Of aan de juftitie overgeleverd.
» nbsp;nbsp;nbsp;ROBERT,
Noch het een, noch het ander.
PE
-ocr page 96-S6 D E IC W A K Z A L V E R S,
DE OFFICIER, met de anderen vertrekkende.
En zy zullen ons daarna zeggen, wie zy zyn en vati waar zy komen.
Ja, maak daar Raaf op.
KOBERT; WACHTEN, m vcrfchiet. ROBERT.
Kom aan, kom aan , ’er blyven ons Rechts vier uuren overig: doen wy ’er ons voordeel mede. Het isnbsp;lang genoeg gedokterd, fpelen. wy even weinig den Framnbsp;fchen foldaat.
Op de ¦wachten wyzetide.
Wy moeten dit vee dronken maken, hunne klederen en wapens nemen, en als een patrouille vertrekken, eönbsp;zo zy wederRand bieden, de bajonet vooruit, en vivatnbsp;de republiek!
ROBERT, MICHEL, DUBREUIL, DUVAL,
L E C O U R T ; W A C H T E N , /¦« het verfchiet,
MIC H E L, ontfnappende. nbsp;nbsp;nbsp;•
Ik hoor niets racer, gy zult my niet langer tcgcnhoU'
dcii'
-ocr page 97-den. Zo ik in dit oogenblik geen gezag op u heb , ik heb ten minsten ten recht u de taal der eer en der reden te doen horen. Franfchen zich onderwerpen aan denbsp;laage rol, die wy' fpeleu! behandeld worden als landlopers en fchurken ] Neen , het is tyd te zeggen wienbsp;wy zyii.
ROBERT.
Wel, alles is ontdekt , alles is te rug gegeven; ’er ontbreekt niet meer dan naar de gevangenis te keren,nbsp;indien het ontwerp, dat ik u zal mededelen, niet gelukt.
Michel.
Ik wil niets horen.
DE VORIGEN, ALVAR.
ALVAR. nbsp;nbsp;nbsp;^
Zie hier het oogenblik dat ik (Je gouvernante vaa Leonore zal kunnen fpreken.
ROBERT.
Ik ken dezen man.
DUBREUIL.
Het is dezelfde die het jonge meisje verzelde.
A LVA R.
Hoe! zyt gy het, braave Franfchen! Wat wil deze Vermomming zeggen?
G nbsp;nbsp;nbsp;... R O-
-ocr page 98-$8 de KWAKZALVERS, ROBERT.
De vermomming des ongeluks.
D U B R E U1 L.
Wy hebben het goed van een’ kwakzalver gévonden...
ALVAR.
En gy hebt ’er u van bediend om in Urgel te komen? ROBERT.
Alwaar de eigenaar ons gevolgd is, en aan wien wy alles moeten wedergeven.
ALVAR.
Een flechte ontmoeting!
ROBERT.
En om de grap te vültooijen, geeft uw zotte rechter, dien ik ingenomen had met myne praatjes,my flechts viernbsp;uuren om zyne dochter op té wekken.
ALVAR, uitgelaten van vreugde^ Robert om den hals vallende.
i Onverwacht geluk! Onbcgrypelyk toeval! Gy zult haar opwekken, gy zult haar opwekken!
ROBERT, hem naar doende.
Neen, neen, ik zal haar niet opwekken. Wy zullen van den tyd die ons overblyft gebruik maken, om metnbsp;een ftille trom te vertrekken.
ALVAR.
Gy zult haar opwekken, zeg ik u ; en ik zal Inet haar’ vader vooruit een beding maken.
ROBERT.
Elk is hier dol naar de opftanding.
AL-
-ocr page 99-ALVAR.
Maar gy weet Wel dat zy niet dood is.
ROBERT.
Zy is niet dood? Wie? nbsp;nbsp;nbsp;i
ALVAR.
Wel, zy, die ik dezen morgen verzelde.
ROBERT.
- Dit jonge meisje was. . . ?
ALVAR.
De dochter van den rechter. nbsp;nbsp;nbsp;,
lt; nbsp;nbsp;nbsp;ROBERT, uitgelaten.
Ja, ik zal haar opwekken! en met glans.
Tegen de wachten. nbsp;nbsp;nbsp;i
6 ! Gy hebt my een’ wreeden angst doen doorbrengen; maar ik ben in (iaat om het u betaald te zetten.
ALVAR, fchielyk heengaande.
Ik heb flechts twee uuren nodig om myiie fchikkinge» te maken.
ÖRIE- EN- TWINTIGSTE TOONÊEL.
MIC HER.
Waartoe zal ons deze gewaande opflanding brengen?, ^Vat is het oogmerk van deze nieuwe zotterny ?
-ocr page 100-*00 DE KWAKZALVERS,
ROBERT.
Om ons weder in het goed vertrouwen van den rechter te brengen; en ten minsten verlof te krygen om deze ftad te verlaten.
DE WAARDIN, met de futket'.
Ziedaar voor een piftool.
ROBERT.
Het is billyk, ik moet vooruit betalen: het is algemeen dat men geen vertrouwen meer heeft in een’ bedorven man.
Hy betaalt; de waardin vertrekt, en Iiy neemt de kookpan, die onder de diste-leerketel Jlaat.
MICHEL.
Wat wilt gy daarvan maken ?
ROBERT.
Brandewyn: dit bevordert de inbeelding, michel.
Hoe! in den fiaat, waarin wy zyn! ...
ROBERT.
Wie my lief heeft volge my. Het beste denkbeeld is dikwyls op den bodem van het glas.
Hy gaat in zyne kamer, zyne makkers volgen hem , en Jlepen Michel mede.
Einde des tweeden bedryfs.
Eindelek wordt in dit oogenblik de verwonderlyke kunstbewerking volbragt.
ALVAR.
Ik brandde om ’er by te zyn, en gy hebt my tegengehouden.
MARGARETHA.
Ik ken de verliefden: zy zyn levendig, en één onbedachtzaam woord kon de aanfchouwers de oogen openen , de toverkracht en onze hoop vernielen. Maar hoe heeft zulk een jong, fcliroomvalllg meisje zich latennbsp;overhalen
ALVAR.
Zy heeft eerst een’ Herken tegenzin betoond, om haare eerwaardige voorouders zo naby te zyn.
-ocr page 102-:ïoji DE K W A K Z A L V ER S,
MARGARETHA.
Ik gelóóf het wel; voor my, ik zou van Tcbrik gc-ftorven zyn.
ALVAR.
Maar het gezicht der plaats,die niets ongewoons heeft, de fiiltc die ’er heerscht,,de zekerheid van ’er flecbtsnbsp;een oogenWik te blyven, én nog meer het verlangen omnbsp;tnyn geluk te volmaken, heeft haare afkerigheid en vreesnbsp;verdreveti.
MARGARETHA.
Dus, tegen alle waarföhynlykheid, en op het oogcn-blik dat wy het minst zulks hoopten, heeft de rechter zich laten bewegen voor de eerftetnaal van zyn leven!
ALVAR. •
En hy heeft een kontrakt vooruit getekend van my vier duizend piftoolen te betalen, als hy zyn woord niet houdt.
MARGARETHA.
Gy zult wé! doen het niet uit uw handen te geven; want ik twyfel of gy hem zo gem.tdtkelyk zoudt gevondennbsp;hebben, indien hy wezenlyk ftaat gemaakt had op dezenbsp;opftanding.
ALVAR.
Voorwaar, deze fchielyke ontknoping verrukt en verr baast my zodanig. . .
MARGARETHA.
Ik bcgryp het, en ik deel in uwe vreugd. Ik heb al' toos veel van fchielyke ontknopingen gehouden.
AL-
-ocr page 103-jB
Ï03
ALVAR.
Zie, myne waarde Margaretha! ’er zyn geen hindcrpaalen, die een tedere minnaar niet vroeg of iaat te boven komt.
MARGARETIIA.
Dat is het geen ik altoos gezegd heb. De ouderdom heeft ondervinding , de jeugd bevalligheid en vlugheid.-AL VAR.
Ook zullen de vaders en voogden altoos vergeeffche pogingen doen. Knorrigheid, wantrouwen en dvi'ang zynnbsp;aan hunne zyde,
MARGARETHA.
Men lagcht ’cr mede: de liefde is aan de onze. ALVAR.
Ondertusfchen moet ik bekennen dat het geval my by-: ponder gediend heeft. Ik moest deze Franfchen ontmoe-ten 3 zy moesten het goed van een’ kwakzalver vinden... ¦
MARGARETHA.
En de aanftaande fchoonvader genegen zyn om aan mirakelen te geloven. Wel nu, ziedaar u uit de verlegenheid gered. Maar wat zal ’er van deze ongelukkige'nbsp;Fraufehen worden .5 Gy voelt wel dat ’er in Urgel lieden zyn die verder zien dan de rechter, én die niet zül-ien nalaten het bedrog aan den dag te brengen. Denbsp;techter, woedende dat men hem om den tuin geleidnbsp;heeft, zal deze ongelukkigcn niet fparen ; en het zou mynbsp;Zeer fpyten als hen iets over kwam; want, onder onsnbsp;gezegd, ik hou veel van de Franfchen.
AL-
-ocr page 104-104 D E K W A K Z A L V E R S,
ALVAR.
ïk heb met hen deel in het ongeluk gehad; en de dienst dien zy my in dit oogenblik doen verbindt my nog meernbsp;aan hen. Ik zal op middelen denken om hen te helpen.
MARGARETHA.
Gy zult ’er op denken P Maar gy moet ’er op het oogenblik op denken; ’er is geen tyd te verliezen.
ALVAR.
Ik voel het wel.
MARGARETHA.
Hen uit te geven voor natuurkundigen. . . Ieder weet dat de natuurkunde haare ontdekkingen nog zo verrenbsp;niet heeft uitgebreid, Hen voor toveraars doen doorgaan. . . is hen blootftelien aan de woede van het heilignbsp;officie. . . Die goede Franfchen! die lieve Franfchen !...nbsp;Zoek, zoek toch een middel!
alvar.
Ik beken dat ik ’er geen zie dat voldoet. Doch een woord, eeiie onverwachte omftandigheid is ons van nutnbsp;en bepaalt ons.
MARGARETHA.
Begeef u vooral niet in gevaar.
ALVAR.
Welke verdienste zou het weldoen hebben, wanneer men het altoos deed zonder zwarigheden voor zichzelven?nbsp;Maar ik hoor gerucht.
MARGARETHA, aafr het vengfter gaande.
Daar zyn ze, daar zyn zei Zy gaan in huis, aan het
hoofd
-ocr page 105-103
hoofd van den trein is Leonore, onderfteund door haaren Vader; vervolgens de opwekkers, die moedig naderen,nbsp;omringd van fakkels,en gevolgd van kinderen,fynevron-vven en de leeglopers van de ftad.
MARGARETHA, ALVAR, LEONORE, DE
RECHTER, ROBERT, MICHEL, DU-BREUIL, DUVAL, LECOURT!
ALVAR.
Myne dierbaare Leonore !
DE RECHTER, met Ttadruk.
Ziedaar eene zegepraal, zo luisterryk als die van een’ groot’ inquifiteur by een auto-da-fé.
ROBERT, met eene Muchtige deftigheid.
Men heeft my veracht, thans verheft men my tot den hemel. Ziedaar juist het Spaanfche volk: altoos bovennbsp;het wezenlyke en flechts den indruk van het oogenbliknbsp;volgende. Voor bet overige, ik weet te overwinnen ennbsp;te vergeven. Groot in den tegenfpoed, zedig in dennbsp;voorfpoed, ben ik te gelyk boven de belediging en dennbsp;lof verheven.
DE RECHTER.
Voor my, ik voeg myn Hem by de menigte: ik bewonder 'en zwyg.
MARGARETHA.
Dit is het beste dat gy doen kunt. nbsp;nbsp;nbsp;'
G 5 nbsp;nbsp;nbsp;PB
-ocr page 106-BE RECHTER. .
Maar zeg my eens, zou ’er toch niet een weinig dui-velery by deze hiitorie plaats hebben ? Zyt gy waarlyk: een onbegrypelyk, ondoordringbaar, onverklaarbaar man?
ROBERT.
Wel neen, ik ben een landloper, een fchurk , een bedrieger, een fprookjesverteller,een man die de vaderlyke droefheid beledigt, een man om aan de juftitie over tenbsp;leveren. ^
DE RECHTER.
Men zeide het, ik heb het geloofd.
ROBERT, nadrukkelyk.
Een man .van gewigt, een man van verfiand, als gy, ep vermoedens vonnislèn! Maar ik vergee;f u met de anderen : generaale amnestie!
DE RECHTER.
, Gy hebt my een’ uiUickenden dienst gedaan; ik bedank u. .
ROBERT.
MICHEL,
Wy willen geen andere beloning dan de vryheid van aanftonds de flad te mogen verlaten.
DE RECHTER.
Niet nicer dan bill}k- Vertrekt, vertrekt.
LEONORE.
Hoe! inyn vader i zonder de geringde blvk van uwe erkentenis?
-ocr page 107-B f. r S P E L. io;
DE RECHTER.
Ik heb bedankt.
LEONORE, half zagt.
Maar dit is niet genoeg; een gefchenk.,..
DE RECHTER.
Alvar! ik heb bedankt, en dat is niet genoeg. Belast ü met het gefchenk.
ALVAR.
Zeer gaarne.
MAUGARETHA.
Zie, zo maakt men goede huishoudens. nbsp;nbsp;nbsp;¦
DE RECHTER.
Niet waar?
ALVA Rj Michel eene beurs in de hand drukkendet
Ik verlang u niet weder te zien ; doch zd het lot der wapenen u naar Urgel te rug voert, herinner u dat gynbsp;’er een’ vrind gelaten hebt.
MICHEL.
Hoe! gy wilt dat ik nogmaals... ?
ALVAR. nbsp;nbsp;nbsp;‘
De gefchenken der'vrindfchap vernederen nooit.
MARGARETHA, tegen Mlvar.
Maar zy zyn verloren , zo gy hen laat vertrekken: zy zullen geen myl afleggen zonder in de handen der Spanjaarden te vaileu.
Tegen Michel^ nbsp;nbsp;nbsp;'
Waclit een oogenblik.
Al-»
-ocr page 108-DE KWAKZALVERS,
ALVAR.
Wy kunnen hen nogthans niet hier houden. MARGARETHA.
Vooral niet; de list zal welhaast ontdekt worden.
A L VA R.
En men zal hen vroeg of laat ontdekken.
M A R G A R E T H A, lege» Michel.
Een oogcnblik geduld.
ALVAR.
Daar valt iny iets in.
Tegen de Franfchen.
Morgen zult gy by de Franfchen zyn.
DE RECHTER.
Wat fluistert gy daar fints een half uur.^ Als gy ftil praat kan ik niets verftaan.
ALVAR.
Wy fpreken over den toetland dezer vyf mannen. en van den uwen. Zy moeten uit uw huis, omdat de inqui-fitie zich in deze zaak kon mengen De kerk houdt nietnbsp;van mirakelen die niet van haar allooi zyn.
DE RECHTER.
Ja, ja, zekerlyk m.oeten zy myn huis uit.
ALVAR.
Zy kunnen toch ook niet zonder paspoorten vertrekken ; en gy zult 'er aan geen onbekenden geven; dit zou w benadelen.
d‘e rechter.
Zekerlyk, dit zou my benadelen, en ik wil niet benadeeld
-ocr page 109-öeeld wezen. Maar wat gaat het my ook aan! waarom hebben zy geen paspoorten ?
ROBERT. nbsp;nbsp;nbsp;•
Wy hebbenze in onze klederen vergeten.
DE REC HTER.,
Dit is alles goed en wel; maar ik zal geen paspoorten geven. Wat duivel!
ALVAR, den rechter op zyde nemende.
DERECHTER.
Wacht, fchoonzoon 1 gy hebt verftand, zo men zegt: Ichik gy het.
LEONORE, tegen Mdrgaretha^
Zou hy hen redden ?
MARGARETHA.
Hy hoopt het.
LEONORE.
Zonder myn’ vader in gevaar te Hellen ?
MARGARETHA.
Wees gerust, hy zal alles wel fchikken.
LEONORE, tegen de Franfchen.
Gy hebt my dezen morgen wreed verfchrikt; maar gy' hebt het wel vergoed. Weest Verzekerd dat onze erkentenis u overal volgen zal.
ALVAR.
Ik zie geen zwarigheid om ons op deze w'yze van hen te ontflaan. Zy zyn indedaad landlopers , fortuinzoe-kers.
DE
-ocr page 110-lio D E K W A K Z A L V E R S,
DE RECHTER.
Het is zeer wel, opperbest ! Ziedaar een vonnfs dat gerucht zal maken! fchryf, myn Zoon! fchryf.
Alvar fchryft, de rechter tekent 'vervolgens,
MICHEL.
^Ik zweer u, Robert!'dat, zo wy hier uit geraken, ik nooit weder uw’ raad zal volgen. Ik zou liever alleennbsp;eene battery aantasten, dan met u iets ondernemen.
ROBERT.
Maar zo mynheer Alvar zyn woord houdt , zo wy morgen by onze broeders zyn, wat zult gy dan zeggen ?
MICHEL.
Dat gy ons door onbefchaamdheid in de haven gebragt hebt.
ROBERT.
Ik beken dat ik my wel had mogen wachten van ie ¦ mant optewekken ; nogthans hoe zouden wy zonder dezenbsp;opftanding gevaren zyn ?
DE RECHTER.
Margaretha! laat het piket van de heilige broeder-fchap hier komen dat voor de deur ftaat.
DE VORIGEN, belialven MARGARETHA.
ROBERT.
Hoe! de heilige broedcrfchap f zou deze jongeling ons verraden Pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;¦ '
LE-
-ocr page 111-S L r S P E Li
LEONORE.
Hy zal zo getrouw zyn aan de vrindfchap als aan de liefde.
DÜBREUIL.
Dat is juist niet zeer klaar.
MICHEL.
Ik geloof flecht te doen door hem te verdenken. LEONORE.
Braave Franschman I gy doet hem recht.
VIERDE TOONEEL.
DE VORIGEN, MARGARETHA, DR HEILIGE BROEDERSCHAP.
DE RECHTER, tegen den officier.
Volvoer op het oogenblik het vonnis dat gy zult horen.
ROBERT, verfchrikt, nbsp;nbsp;nbsp;'
Hoe! een Vonnis !
MICHÉL.
Wat wil dit zeggen?
DE RECHTER leett.
»Anno, etcetera, etcetera. De rechter van Urgel,,' verpligt zynde... verpligt zynde... verpligt zynde”...nbsp;^aarachtig, Alvar! lees gy zelf: gy hebt een kaucclary-fchrift dat niet tc lezen is.
AL-
-ocr page 112-512 DE kwakzalvers,
ALVAR neemt het papier en leest,
„ De rechter van ürgel, verpligc zynde uitfpraak te „ doen over het lot van vyf onbekende mannen , zon-„ der paspoorten; die zich 'gevonden goederen hebbennbsp;„ willen toeëigenen , en die zich verltout hebben denbsp;„ geneeskunst en misfchien ook dc tbverkunst te beöefe-M nen, konfidererende dat zy zonder bewyzen van Katho-„ lykheid bevonden zyn , en nogthans hen geen krimineelenbsp;„ misdaad te verwyten hebbende , die hem autorifeertnbsp;* om hen te ftraffen, befluit, dat zy, uit hoofde dat denbsp;„ zekerheid en de voorzichtigheid zulks vereisfchen , uit-„ gebannen zullen worden. Ingevolge hiervan wordt denbsp;„ heilige broederfchap gelast hen tot aan de Franfchenbsp;„ voorposten te brengen ; verbiedende wyders gemeldenbsp;,, perfoonen weder op het Spaanfche grondgebied te ver-„ fchyiien, op poene van arbitraire korrektie, naar exigen-„ tie van zaaken”,
gt; ROBERT, y?//.
Ik hoop dat wy ’er op eene wyze zullen verfchynen , dat wy de juftitie niet te vrezen hebben.
DE RECHTER, tegen tie heilige broederfchap, Gy hebt het gehoord, myiiheeren! gy zuj^ hen niet uitnbsp;het oog verliezen voor dat zy in de Franfche gelederennbsp;zyn ; en zo zy te rug willen keren, zelfs als zy maarnbsp;Qjnzien, zult gy vuur op hen geven.
MARGARETHA en LECOURT. Voortreflyk gevonnist 1
MI'
-ocr page 113-Ii3
MICHEL.
Vertland, voorzichtigheid, duidelykheid, alles is in dit vonnis veréénigd.
R o n E R T.
Overheerlyk vonnis! Ik ben opgetogen!
DUBREOIL, DUVAL en LECOURT.
' Ja, opgetogen!
ROBERT, ^egen den rechter.
O.ndat wy onderworpen en gehoorzaam zyn.
DE RECHTER.
Zy zyn opgetogen! dat is zonderling I Nu , als het naar uw’ zin is, b'jii ik ’er blyde om. Vertrekt maarnbsp;zonder talmen.
R O GERT.
6! Op het oogenblik. Kom aan, burgers van de heilige broederichap! marsch! wy velgen u.
t
ALVAR, DE rechter, LEONORE, MARGARETHA.
DE RECHTER.
Indedaad , fchoonzoon ! ik heb daar gevonnisd als een Salomonnetje. Ik ben fomtyds verlegen als ik myn’ griffiernbsp;«iet heb. Het is een man van verdienfle, myn griffier.
M A R G A R E T H A ,
Hy had wel verdienlle voor twee nodig.
LE-
-ocr page 114-II4 D E K W A K Z A L V E R S,
liEONORE, tegen Alvar.
Ach, myn vrind! wat kost het my zyne ligtgelovig-heid dus te misbruiken !
ALVAR.
Het kost my zo veel als u.
LEONORE.
Deze Franfchen zyn in zekerheid. Voorkomen wy de algemeene geruchten, en trachten wy vergilfeiiis te ver-krygen voor ons bedrog.
DE RECHTER,
Maar fpreekt toch duidelyker, zo gy wilt dat ik u verfta.
ALVAR.
Ik bid u hoor ons,
DE RECHTER.
Wel nu, fpreek.
ALVAR.
Ik weet niet waar ik beginnen zal.
DE RECHTER.
Wel, voor den droes! met het begin. Spreök toch. Wat betekent dit alJes ?
MARGARETHA.
Dit betekent dat uw dochter niet dood was; dat zy Zelfs niet eens ziek geweest is, en dat ik het ben die allesnbsp;beftierd heb.
DE RECHTER.
Wat zyn dat 'voor wisjewasjes ? Héb ik niet by haare bcgraafenis geweest? Was ik niet by haare opftanding?
Wil men my hier wat op de mouw fpeldeii ? Houdt meii my voor een’zot?
MARGARETHA.
Ja, hy fiaat vast op zyn fiuk.
ALVAR.
Men zegt u de zuivere waarheid: bevestig de toeilem'r ming die gy my gaaft.
DE RECHTER,
Dat is dat gy volftrekt hebben wilt dat myne dochter niet dood was; in dit geval is het kontrakt van geennbsp;waarde; haar bruidegom zou haar zonder bruidlchat genomen hebben. Wat duivel! . . .
MARGARETHA.
En zo ik u een middel voorllel om haar een’ bruid-fchat te geven, zonder dat het u iets kost ?
DE RECHTER-
Ik neem het aan, op myn woord van eer.
MARGARETHA
Geef hem uw atupt; het algemeen zal ’er by winnen, en gy zult ftil leven.
DE RECHTER.
Het algemeen zal ’er by w'innen? Ik geloof dat gy gek zyt.
LEONORE.
Zy wil zeggen, dat. Ai var, veel jonger, de zaaken met meer vuur zal behandelen.
’ nbsp;nbsp;nbsp;Hanbsp;nbsp;nbsp;nbsp;DB
-ocr page 116-136 DE KWAKZALVERS,
Ni3, goed, ik geef hem myn anipt, mits dat ik ecu gedeelte der inkomsten behoude.
Kom , kom , doe de dingen niet ten halve. De voorvallen van dezen dag zullen ons herinneren dat wy allen een weinig kwakzalver geweest zyn: en wie is het nietnbsp;foratyds in zyn leven
VAUDEVILLE. ' nbsp;nbsp;nbsp;/
De windverkopcnde artfcn zyn In menigte oveml te vinden:
Men wil in ftüte elkaêr door fdiyn Geftai'g bedriegen, of verblinden.
Mynheerén! niets is zo gemeen;
¦ nbsp;nbsp;nbsp;Men kan dees waatbéid niet beflrytii}
Want welk een mensdi praalt hier bcncón jNiet met kw.alvzalvcryën ?
Rozine, in ’t blodjendst van haar jeugd,
Vleit zidi dat twintig jongelingen.
Misleid door haar gewaande deugd,
Toch naar haar liefde zullen dingen:
Maar ’t gaat met haar, als,' in ’t gemeen ,
Met meisjes, die zich-zelv’ misleiên:
2y wordt befpot van iedereen,
Om haar kwakzalveryën.
MAR-
-ocr page 117-MARGAPvETHA.
Alcestes, reeds ftokoiiA en kram',
Wil van de liefde wondrcn vergen,
Zyn zwakheid en zyii’ ouderdom V'oor ’t oog van Aglaé verbergen.
Hy gaat, mot vvaggeiendo fdiroên.
Naar ’c voonverp van zyn liefde vrycii,
Toont haar, in plaats van tederheén.
Niets dan kwakzalvcrycn. nbsp;nbsp;nbsp;'
ALVAR.
Een flcchte knaap wordt nwgiftraat.
Vergeet zyn vorige handtering.
West zich ten koste vari den Raat, ^
Zodra hy lid is der regering ^
Naauw’ is hy in ’t bewind getreÉn,
Of’t volk, dat hy eerst wist te vleijën.
Tracht hy nu kunstig uit te kicën,
Door zyn kwalizalverycn.
LEONORE.
Een ander fchynt met veel getier Door zucht tot ’s lands behoud gedreven.
Wil by den haard zich d’ ecrkiuwrier.
Of cigentlyk een ainpt zien geven;
’t Geluk loopt zulk een’ windbuil meé;
De man, het doei van zyn benyén,
JMoet weg, cn liy vcrkiygt zyn Itefi Door zyn kwakzalveryën.
H 3 nbsp;nbsp;nbsp;DE
-ocr page 118-H8
DE RECHTER.
Ik weet ik heb niet veel verftand;
Maar wat is ook daaraan gelegen?
Hoe menig groot officiant Heeft dit niet eerst ni ’t ampt gekregen!nbsp;WaSrom zou ik dan juist alleennbsp;' My door geleerdheid ondcrfcheiên ?
Want men regeert het dóm gemeen Meest door kwakzalvcryën.
rü
¦'11 ,
¦IS'
V
Vquot;'-, ^
-ocr page 120-