i ... ¦
'J
‘- nbsp;nbsp;nbsp;t.r ^*a‘
)i''
-ocr page 4- -ocr page 5-OllJ
Het Franfche van den Heere P. Corneille op nieuws gevolgd.
Te A M S T E L D A M,
Ky IzAAK Ddim, opdenCingel, tusfchen de War» moesgracht en de Drie-Koningftraat, 1768.
Mei Privilegie.
-ocr page 6- -ocr page 7-¦jAE Staten van Holland en Weftvtiesland doen te weeten: alzo ^ ons te kennen is gegeeven by de Regenten van het Wees-enOu-de Mannenhuysder Stad Amfterdam , en in diequaliteiten tefamennbsp;Eygenaars,mitsgaders Regenten van den Schouwburg aldaar; datzynbsp;Supplianten , ccnige Jaaien hebben ge jouïffeert van‘t Oftroy by onsnbsp;den 27 May vanden Jaate ryas. als mcede van de prolongatie vannbsp;dien den 5December 2741. aan de Supplianten verleent, vraat bynbsp;wy aan deSupplianten goedganftiglyk hadden geaccordeert en geoc-ttoyeert, om nog voorden tyd van vyftien agter een volgendejaaren,nbsp;de Werken , die ten dienfte van het Toneel reets waren gedrukt, ennbsp;van tyd tot tyd nog verder in het licht gebt3gt,en ten Tooneelege-voert zouden mogen werden , alleen te mogen drukken, doen drukke n, uitgeeven en verkopen, dat de Jaren,by de voorla, prolongatienbsp;van't gemelde Oi9:roy of Privilegie vervat op den 6 December vannbsp;deezen Jaare I7S7. ftond teexpireeren; en dewyl zy Supplianten tennbsp;meeften dienfte van de Schouwburg, fwaat van hunne refpeftivenbsp;Godshuyzen onder andere meede moeten werden gefuftenteert, denbsp;voornoemde Werken, zo van Treutfpellen, Blyfpellen,Klugten , alsnbsp;anders, die reets gedrukt, en ten Toneele gevoert zyn, of in het toe-koomende gedrukt, en teiiToneele gevoert zouden moogen weiden,nbsp;gaarne alleen.gelyk voorheenen,zouden bly ven drukken,doen drukken, uitgeeven en verkopen, ten einde dezelve Werken , door hetnbsp;nadtukken van anderen , haar luifter, zoo in taaie alslpelkonft, nietnbsp;niogten komen te verliefen, en dewyle haar Supplianten zulks na denbsp;expiratie vande voornoemde prolongatie van 't voorfz Oftroy, nietnbsp;gepermitteert'was; zoo keerden deSupplianten haar tot Ons, reve-rentelyk verzoekende; dat Wy aan de Supplianten , in haar voorfz.nbsp;qualiteyt,geliefden te vericenen prolongatie va» het vooifz OHtoy,nbsp;om de vootlz. Werken, zoo van Tteurfpellen, Biyfpellen , Kluchten,nbsp;als anders, reets gemaakt, en ten Toneelegcvocrt, of als nog in hetnbsp;ligt te brengen, en ten Toneele te voeren, nog voor den tyd van Vyftien eerltkomendc en agiet ecu volgende jaaren, alleen te mogennbsp;drukken , en vetkoopen, ofte doen drukken, en verkopen , met verbod aan alle anderen op zeekerc hooge Poene by Ons daar tegens tenbsp;l^atueete», daarvan te verlecnen Oilroy in forma ,• ZO is 't dat Wynbsp;de Zaakc Slide't voorfz. verzoek overgemeikt hebbende, ende genegen wezende, terbeedevandeSuppüantenjUiiOnz.eregtewee-*e life hap, Souverainc magten 3 uthoriieit, dezelve Supplianten ge-ccnfeiiteert, geaccordeerd en geocTroyeeit hebben, confenteeren,nbsp;sccordeteii endc odlroycten haar by deeze, dat zy, gediiurende dennbsp;ïyd van nog Vyftien eerft achter een voigendeJaaien,de vooilz. Wes.
gt; indietvoegen , ais zulks by de Supplianten is verzegt, en hier fooien uirgedrukt ftaat,binnen den voorfz Onzen Lande al leen zullen mogen drukken, doen drukken , uitgeeven ende verkopen , vêi-’ode.Tde daaromme alle en een iegelyken de voorfz. Werken, in’tnbsp;geuecl ofte ten deele te drukken ,n.a te dtukken,ic doen nauiukken,nbsp;te verhandelen , of te verkopen ,ofre elders nagedrukt .binnen deanbsp;zelven Onzen Lande te brengen , uit te geven of te verhandelen ennbsp;Verkopen , op de verbeurte van alle de nagedrukte ,nigebragtc .verhandelde of vetkogte Exemtilaren, ende een boete van drie duyzendnbsp;Ehtdens daar en boven, te verbeuren, teAppliceten een derdepart
vuur
-ocr page 8-voot den Officier, die deCalangedoen zal,een derdepart voor des Armen der plaatfen daar het Cafus voorvallen zal, ende hetteftee-lende derde paic voot de Supplianten, en dit telkens zo meenigmaalnbsp;als dezelve zullen worden agterhaalt, alles in dien vetftande, datWynbsp;deSupplianten met dezen Onzen Oüroye alleen willendegratificee-len tot verhoedinge van hunne fchade door het nadtukken van denbsp;vootfz Werken , daar door in genigen deele verftaan den innehoudenbsp;¦van dien te autoiileten , ofte,te aovouëren ,en veel min , dezelve ,nbsp;onderoBze ptotextieen befcherminge, eenig meerder Credit, aan-fien, of tepatatie te geeven, nemaar de Supplianten in casdaaiinnenbsp;iets onbehootlykszoude influëten , alle het zelve tot hunnen laftenbsp;zullen gehouden vrezen te veiantwootden , tot dien einde wel ex-prtffelyk begeetende, dat byaldien zy dezen onzen Oiüroye voor dennbsp;zelve Werken zullen willen ftellen , daar van geene geabbtevieetdenbsp;of gecontraheerde mentie zullen mogen maken , nemaar gehoudennbsp;¦weezen.het zelve Ofltoy in 't geheel, en zonder eenige oraiffie,daatnbsp;voortcdtukken , oftedoen drukken , en dat zy gehouden zullennbsp;zyn,een Exemplaar van de voorfz Werken,op Groot Papier, gebonden en wel gcconditioneett, te brengen in de Bibliotheek van onzenbsp;TJ nivetfitcyt te Leyden , binnen dcii tyd van zes weeken , na dat zynbsp;Supplianten dezelve Werken zullen hebben beginnen uit te geeven,nbsp;op een boete van zes hopdert gul den, na expiratie der vootfz. zes Wee-lten,by de Suppliantenfe verbeuren ten behoeve van de Nedeiduitfenbsp;Armen van de plaats al'^aat de Supplianten woonen, en vooits opnbsp;pcene van met’erdaad.yerfteeken tezyn van het efFeft van deezennbsp;Ofttoye , dat ook de Supplianten, fchoon by het ingaan van dit Oc-ztoy een Exemplaar ^levert hebbende aan de voorfz. Onfe Bibliotheek, by loo verre zy geduurende den tyd van dit Oflroy dezelvenbsp;Werken zouden willen lierdrukkenmeteenige Obfervatien, Noten,nbsp;Vermeetdeiingen , Veranderingen , Corieftien , of anders, hoege-liaamt,of ook in een ander formaat, gehouden zullen zyn wederomnbsp;een ander Excmplaarvan dezelveWerken,gcconditioneett alsvotennbsp;te brengen in de vooriz. Bibliotheek , binnen denzelven tyd, en opnbsp;de boeten en poenalitcit, als vooten. En ten einde de Suppliantennbsp;deezen onzen Conienie endeOftroye mogen genieten als naar be-hooten , latten wy allen en een iegelyken, dien het aangaan mag, datnbsp;zy de Supplianten van den inhoude van dezen doen, laaien en gedogen , tuttelyk, vredelyk en vollcomentlyk genieten en gebruiken,nbsp;cesfeetende alle belet ter contrarie. Gedaan in den Hage, ondei onzen Grooten Zegele, hier aan doen hangen op den agtttcn November, in ’t Jaat onzes Heeren en Zaligmakers duizend zeven hon-derd-zcven-en-vyftig.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;P. S T ï N.
Ter Ordonnantie van deStaaten, Lager ftond,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;C. BOEY.
Aan de Supplianten zyn , nevens dit Oftroy , tet hand gtfleltby Extiaëë Authenticq.haar Ed. Gr. Mog. Refolutitn van den ag. |unynbsp;171S. en 30 April, 172S, ten einde om zig daar nate tcguleeien.
De Regenten van het Wees- en Oude-Mannen huis hebben, in hunne vooiïz. qualiteit, het recht van deze Privilegie, alleen voot den tegenwoordigea Druk, van HORATIUS, 7reB//fe/, vergundnbsp;aan IzAAK Duim.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;In rlw/ZeWr»»», dewac, Alei, i-eS.
lOy nbsp;nbsp;nbsp;-nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;be-
-ocr page 9-JfJ^einig heb ik den gunftigen Lezer ^ by de aanbieding deezer nieuwe Navolging van des groeten CorneillesHoRATiüs,?eberichten. Geennbsp;na-yver^ om den roem van anderen te benadeelen,nbsp;noch verbeelding, dat ik daartoe het vermogen zoude bezitten^ fpoorde my aan tot deeze ondernee-ming; en men verwachte daarom ook niet dat iknbsp;bier van de vorige vertaalingen ^ die 'er van ditnbsp;Tooneeljluk zyn, veel zeggen zal. Het zy genoegnbsp;te melden, dat men die vertaaling, welke onder denbsp;Privilegie des Amfteldamfchen Scbouwburgs behoort , reeds voor eenen geruimen tyd te wydloopig ennbsp;onvoldoende oordeelde om met verwachting van eenennbsp;goeden uitjlag den Volke vertoond te worden. Hetnbsp;geene my beivoog, uit een byzondere achting voornbsp;dit verheven, en nietmin hartroerend dan krachtignbsp;redeneerend Treurfpel, deszelfs vertolking en bery-ming op nieuws te onderneemen; en niyn yvsr, iknbsp;beken bet, was daartoe zo groot, dat die my denbsp;moeielykheid van het werk, en de geringheid mynernbsp;vermogens, deed verhy zien.
haald op (ie geringe gedachten, eigen arbeid voede.
* 3
die ik van mynen
Ik
Van bet een en ander ben ik echter naderhand volkomen overtuigd geworden, en daarom heb iknbsp;verfcheiden jaaren na de voltooijing deezer navoLnbsp;ginge, dezelve omler my gehouden en gefchroomdnbsp;aan ieders oordeel te onderwerpen; gelukkig misfchien,nbsp;indien ik altoos hy die gevoelens gebleeven ware!nbsp;maar eindelyk heeft het myne drift, om dit onderwerp Wieder ten Tooneele gevoerd te zien, overge
-ocr page 10-BERICHT.
Ik heb my in de behandeling van dit (luk bepaald tet het zelfde getal vaerzen, als het oorfpronkelyknbsp;Franfche, Qmaar door deze navolginge eenige honderdnbsp;regels korter dan de vorige bevonden zal worden,) ennbsp;daarin, voor zo veel my mogelyk was, de meening mynsnbsp;beroemden Voorgangers uitgedrukt, zonder ergensnbsp;eenige merkelyke verandering gemaakt te hebben,nbsp;dan alleen in bet laatjie Tooneel des derden Bedryfs,nbsp;alwaar de oude Horatius, zich uitlaaiende in fellenbsp;gramfehap over de vlucht zyns zoons, en daaropnbsp;gevraagd wordende, wat hy begeerde dat die zoonnbsp;tegen drie zoude verrichten, rdei alleen dat kort ennbsp;krachtig antwoord geeft, het welk de febranderenbsp;Boil eau, in de voorrede zyner vertaaling van Longinus, als een uitmuntend voorbeeld van waarenbsp;verhevenheid aanhaalt:
Qii’il mourut, maar daar hy noch voegt,
Ou qti’uu beau delespoir alors Ie fecourut.
Welk laatjie vaers, naar het eenpaarig gevoelen der grooljie Meesters in de kunst, de kracht vannbsp;het halve eerfte (in zyrie kortheid alles bebelzendejnbsp;door een omflandigcr uitbreiding vsrzemkt, en des-zdfs luifter vermindert; waarom ik de vryheid gebruikt behbe, dit geheele vaers achterwege te laaien ; tot welk hefliiit ik my onlangs noch meer vondnbsp;overgehaald, dcor het kezen van het ontwerp eenernbsp;verhandeling over het Treurfpd, door den beroem-.den Jiitbeur des Franfcben Telemachus, gevonden
-ocr page 11-BERICHT. den wordende in les Refleélions Hiftoriques amp;nbsp;Criticques fur les differens Theatres de 1’Euro-pe, te Amfleldam op kosten van de Compagnie innbsp;den Jare 1740. gedrukt , waarin dit aangehaaldernbsp;vaers aan de gedwongenheid van bet rym wordnbsp;tosgefcbreeven.
f'oor bet overige verzoek ik den Lezer zich te willen erinneren , dat aan dit werk alleen hefteednbsp;tyn zulke tyden, waarin noodzakelyker bezighedennbsp;eenige uüfpaming toelieten; en dat, gelyk ik, uitnbsp;enkele liefhebbery arbeidende , aan de eene zydenbsp;geenen roem hegeere voor het geene waarin ik welnbsp;geflaagd mogt hebben , men daarentegen my geennbsp;verfchooning voor de begaane misftagen behoord te wei»nbsp;geren.
PER.
-ocr page 12-Tullus Hostilius, Koning van Rome.
De oude HoRATitis, Romeinsch Ridder. Hokatios, zyn Zoon.
CüRiATiDs, Albaansch Edelman, verloofd aan Camilla.
Sabina., Echtgenoote van Horatius, Zuster van Curiatius.
Camilla, Zuster van Horatius.
Valerius, Romeinsch Overfte, verliefd op Ca* milla.
Julia, Romeinfche Edele Juffer, Vriendinne van Sabina en Camilla.
ïquot; L A VIA A N, Bevelhebber in het Leger van Alba. Procdlus, Romeinsch Soldaat.
Gevolg, van Horatius.
Lyfwachten.
Het Tooneel verbeeld een Vertrek in bet Huis van den ouden Horatius, te Rome.
H O-
-ocr page 13-Pag. r
TREURSPEL.
Sabina, Julia.
GS ABINA.
Edoog myne ongeneugt,en keur myn zwakheid goed, Ze is veel te wettig iii deez’ droeven tegenfpoed.
Op ’t yslyk dreigen van zo woedende onweêrvlaagen, Betoont de grootfte moed zich billyk neêrgeflagen,
En de onverzaagdfte geeft, die allen ramp veracht,
Zou hier gewis zyn deugd aan ’t wanklen zien gebragt. Maar Ichoon dit wreed verdriet den mynen hebb’ bc“nbsp;woogen,
De ontroering van myn hart vermag niets op myne oogen,
to, onder ’t droef gezucht, dat tot den hemel gaat, Blyft myn ftandvastigheid noch heerfchen in ’t gelaat.
Zo ’t niet heldhaftig is, dus ’t leed der ziel te dooven, Det gaat nochtans de kracht van eene vrouw te boven.nbsp;Een vrouw doet reeds genoeg haar moedige inborst zien,nbsp;Alsze in den hoogften nood haar traanen kan gebiên.nbsp;n •nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Jor.iA.
è'St IS misfchien genoeg voor zielen, min verheven, ftraks in’tkleinrt gevaar den moed verlooren geeven;nbsp;^aar zulk een zwakheid ftrekt een groot gemoed totnbsp;^ fchand;
t Durft alles hoopen in een’ hagchelyken ftand,
A nbsp;nbsp;nbsp;D*
-ocr page 14-De beide legers ftaan gefchaard voor onie wallen;
Maar Rome wierd noch nooit met voordeel aangevallen. Verheug u in 2,yn lot, vrees zyne neerlaag niet;nbsp;Wanneer ’t den ftryd aanvaard, vergroot het zyn gebied.nbsp;Verban, verban een’ fchrik, zo ydel, uit uw zinnen,nbsp;En voed een eedle hoop, als ’t voegt aan Romeininnen.nbsp;Sabina.
Helaas! door myn’ Gemaal beu ik een Romeinin.
’k Ontving dien naam, toen de echt bevestigde onze min; Maar zulk een huwlyksband waar’ my een flaaffchc keten,nbsp;Indien ik daarom moest myn vaderland vergeeten.
O x\lba, dierbre ftad, daar ik, met de eerfte lucht Voor u heb ingeaamd myne eerfte liefdezucht!
N u ’k tusfchcn ons en u deez’ oorlog zie gereezen, Staat me onze zege en val beide evenveel te vreezen !
Verraad dit u, ó Rome! en wraakt gy myn bcfluit ? Kies u dan vyanden, die ik kan haaten, uit.
’k Zie van uw’ wal hun heir en ’t onze by elkander; Drie Broeders in het eene, een’ Echtgenoot in ’t ander’,nbsp;Wiens zyde kieze ik dan? Hoe kan ik buiten fchuldnbsp;De Goón vermoeijen om uw heil te zien vervuld ?
Ik weet, dat aan uw’ Staat,die naauwlyks is gebooren, ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Geen zekerheid van magt is zonder kryg befchooren;
Dat hy moet groeijen, en uw heerlyk lotgeval Dien by ’t Latynfche volk geenszins bcpaalcn zal.
H nbsp;nbsp;nbsp;’k Weet dat de Goón’t gebied des aardryks u voorzeiden,
B ^ En de oorlog u alleen moet tot die magt geleiden.
Maar verr’ van dat myn hart die heldeniever ftuitt’,
¦ nbsp;nbsp;nbsp;Die uw vermogen fterkt naar ’s hemels hoog befluit,
H nbsp;nbsp;nbsp;Wilde ik uw dapper volk met zegeryke fchreeden
H nbsp;nbsp;nbsp;Alreeds aan d’overkant der Pyreneen zien treeden.
H nbsp;nbsp;nbsp;Dring door, tot de oofterzon uw Icgermagt befchyn’;
B nbsp;nbsp;nbsp;Richt uw banieren op aan de oevers van den Rhyn;
H nbsp;nbsp;nbsp;Doe Hercules gebied verfchrikken voor uw gangen ;
B nbsp;nbsp;nbsp;Maar eer de Had, waar uit ge uw’ Stichter hebt ontvangen.
B nbsp;nbsp;nbsp;Bclcf, ondankbre ! dat ge aan haarer vorilen bloed
B nbsp;nbsp;nbsp;^ w’ naam, uwe eerfte wet, uw muuren danken moet.
L
-ocr page 15-TREURSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;3
Gy fproot uit Alba; toef, weêrhou uw wreede handen; Denk dat gy ’t ftaal dryft in uw moeders ingewanden;nbsp;Wend elders uwen arm, die altyd zegepraalt.
Dan bly k’haar vreugd in ’t heil ,’t geen haar geflacht beftraalt. Dan zal de moederliefde alleen haar hart beweegen,
En, zo ge uw’ haat verbant, u altoos zyn geneegen. Julia.
Die taal verwondert riiy, dewyl ik fints den tyd Dat onze legermagt vervaardigd wierd ten ftryd,
U zo onzydig vond in Albaas rtaatsbelangen,
Als of gy ’t levenslicht in Rome had ontvangen.
Ik roemde üw deugd, die toen de zucht voor uw geflacht, Ter liefde uws echtgenoots, grootmoedig t’onderbragt jnbsp;En ik vertroostte uw’ geeft in ’t midden van zyn fmarte,nbsp;Als of alleen de vrees voor Rome u ging ter harte.nbsp;Sabina.
Zo lang men niets beftond dan eenig ligt gevecht, Waaraan ’t bederf van d’een’ noch d’andren was gehecht,nbsp;Zo lang de hoop tot vree my ftreelen kon in’t vrcezen,nbsp;Beroemde ik my geheel een Romeinin te wezen.
Daar ’k Rome juichen zag met eenige ongenucht, Veroordeelde ik terftond die heimelyke zucht;
En daar myn hart beftond in Romens tegenfpoeden,
Om myner broedren wil, een ftille vreugd te voeden. Herriep ik ftraks myn rede, opdat die wierd gedoofd.
En weende als de oorlogsroem hen lauwren vlocht om ’t hoofd.
^ Maar heden,nti of de eenc of de andre Strat moet bukken, Nu ’t woedend ftaal of Rome of Alba neer zal rukken,nbsp;Nu de overwinnaar niets, na ’t ftryden, ftuiten zal.nbsp;Geen hoop zal ovrig zyn, voor hem die raakt ten val,nbsp;Ware in my tot myn land een wreede haat gereezen,nbsp;^dicn ik noch geheel een Romeinin kon wezen,
En ieverig den Goón om uwe zege bad,
I en prys van zo veel bloed , dat ik zo dierbaar fchat. k Beu met een’ Eehtgenoot dus niet vooringenomen,
Ik ben voor Alba niet, maar ook niet meer voor Romen.
A 2 nbsp;nbsp;nbsp;Voor
-ocr page 16-Voor beiden vrees ik in dit uitcrfte ongeval,
En val de zydc toe, die ’t lot verdrukken zal.
Tot de overwinning toe, kan ieders heil my Ihcelen ; Daar na zal ik in ’t leed , niet in de glorie deelen,
En fpaar, in zo veel raipps als thans myn rust verflint, Myn rouw voor hem die fneeft, myn haat voor hemnbsp;die ’t wint.
J ULIA.
Wat zien wy dikwils, in gelyke omflandighcdcn, Verfcheiden zielen door verfcheiden drift beftreeden!nbsp;Camilla field hier in haar droefheid enger paal.
Uw broeder mint haar, en de haare is uw gemaal;
Maar op eene andre wyz’ bcfchouwt zy by elkander. Haar liefde in ’t eene heir, haar eigen bloed in ’t ander’.
Toen gy een ziel bezat, die Romeininnen voegt, Scheen my de haare ontrust, onzeker, onvernoegd.
Daar haar het ligtfi gevecht de grootfie vrees bereidde, Vervloekte zy ’t geluk van Rome en Alba beide,nbsp;Bcfchreide ’t ongeval van hem dien ’t lot verried,
En voedde op deeze wyze een eindloos zielsverdriet. Maar gistren, toen zy wist dat eindlyk was verdraagennbsp;Om deczen dag een’ firyd, die ’tal beflist, te waagen,nbsp;Verlichtte op’tonverwachtfide vreugd haar wezen weer...nbsp;Sabina.
Ach, Julia! ik vrees die fchielyke ommekeer!
Zy fprak Valerius noch gistren, bly van zinnen.
En haat om hem gewis myns broeders vierig minnen. Haar hart geraakt door d’een’,dicn zy fieeds by zich ziet,nbsp;Mint langer d’andren na twee jaaren afzyns niet.nbsp;Vergeef my myne drift, uit broedermin gereezen;
Myn zorg voor zyn belang doet me alles van haar vreezen; ’k Vat mooglyk argwaan op, uit een te klein geval,
D ewyl men in ’t verdriet niet ligt verandren zal.
D an ziet men zelden ’t hart door nieuwe min beftreeden; Men denkt iets anders in zo groote angfivaliighedcn;nbsp;Ook derft men op dien tyd dat teder onderhoudnbsp;En die vernoeging, die men thans in haar befchouwt.
Ju-
-ocr page 17-Julia.
Wat de oorzaak daar van zy, valt moeilyk naar te fpeuren * Niets kon my noch voldoen van ’t geen ik zag gebeuren;nbsp;Dcwyl in ’t grootft gevaar de moed genoegzaam blykt,nbsp;Wanneer men ’tnadrcnxict,het wacht, en niet bezwy kt;nbsp;Maar ’t gaat gewis te vevr’ zyn vreugd niet in te toornen.nbsp;SasiNA.
Zie daar ter goeder uur Camilla herwaarts komen. Doorgrond haar op dit ftuk; ze is u genoeg gezind,
Om ongeveinsd aan u te ontdekken wien zy mint;
’k Laat u alleen.
Sauna, Camilla, Julia.
Sabina.
Spreek hier met Julia, myn zuster. Jkfehaammy myner fmart.Myn ziel, Iteedsongeruster,nbsp;En t’eenemaal verkropt van droevige ongenucht.nbsp;Verlangt naar de eenzaamheid, op dat ze in ftilte zucht’.
Camilla, Julia.
H nbsp;nbsp;nbsp;Camilla.
Oe te onrecht vergt zymy om hier met u te fpreeken!
Denkt zy dat ik myn leed min dan het haare reken;
Eb, ongevoeliger in deez’rampzaligheên, nbsp;nbsp;nbsp;^
Myn traanen, min dan zy, met myne klagt vereen’ ?
|k voel dezelfde vrees myn bang gemoed beftryden.
M nbsp;nbsp;nbsp;’ verlies in beider legers lyden.
1 tByn vreugd zal fneuvlen voor zyn land, Or k zie het myn’ verwoest door zulk een waarde hand.nbsp;Dat voorwerp myner liefde, om my totünart te ftrekken,nbsp;A 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Zal
-ocr page 18-Zal dus myn droef geween, of feilen haat verwekken. Helaas I
Julia.
Haar ongeluk is echter ruim 2,0 groot.
Men ftaat eeii’ minnaar af, maar niet een’ echtgenoot. Laat Guriatius om u flcchts vruchtloos zuchten,
En min Valerius, zo hebt gy niets te duchten,
Maar zult voor ons zyn, en uw ziel, in rust herfteld, Geen’ ramp meer vreezen in des vyands legerveld.nbsp;Camilla.
Behartig meer de deugd in my iets aan te raaden.
Beklaag myn ongeval'; verg my geen euveldaaden. Schoon ik geen middel weet om mynefmartteontvliên,nbsp;Veel liever lyde ik die, dan dat ik die verdien.
I ÜLIA.
Hoe ! noem.t ge een euveldaad het volgen van de reden ? Camilla.
Hoe! acht gy redelyk de fnoodlte trouwloosheden? Julia.
Wat band verbind ons aan een’ vyand van den Staat? Camilla.
Wat is ’er, dat ons van een’ dieren eed ontflaat? Julia.
Ge ontveinst vcrgeefsch een zaak, my reeds te klaar gc, bleeken.
Ik heb u gistren met Valerius zien fprecken;
En ’t vriendclyk'onthaal, dat hy genooten heeft.
Maakt dat zyn minnend harte in blyde hoope leeft. Camilla.
Schoon ik my gisteren aan hem 'Wou vriendlyk uiten, Moet gy daar niets dan tot zyn.nadeel uit beiluiten.
Een ander voorwerp was het doelwit myner min.
Leg uwe dwaling af, en ken zyn’ naam , vriendin.
’k Min Curjatius te oprecht, daii dat ik lyde Dat langer de achterdocht van ontrouw u beftryde.
Het heugt u noch misfehien hoe een gelukkige Echt, 5Syn zuster naauwlyks aan myn’ broeder had gehecht,
Wanneer myn vader, om ons-aller vreugd te kroonen, Hem, toeftond dat myn trouw zyn kuisiche vlam zounbsp;loonen.
D:e dag toonde ons een bly en tevens droef gelaat; Vereende ons-beider Stam, verdeelde ons-beidcr Staat.nbsp;Eén tydftip zag den kryg en onzen echt beflooten,
Deed onze hoop ontftaan, en heeft die omgeltooten, Ontnam ons alles, toen ’t ons alles had beloofd.
En heeft ons liefdevuur door ’t oorlogsvuur gedoofd. Hoe fterk fcheen op dien tyd ons onheil ons te dringen!nbsp;Hoe fchond hy ’t Godendom door ftoute lasteringen!nbsp;Wat vloeide uit myn gezicht al meenig droeve traan!nbsp;Maar ik verhaal ’t u niet; gy zaagt ons affeheid aan.nbsp;Sints zaagt ge ookwelk verdriet my ’t angftig harte knaagde.nbsp;Gy weet hoe zeer de vrede aan mync min behaagde;nbsp;Hoe menigwerf ik fchreide in dien onzeekren ftand,
Nu om myn’ Bruidegom, dan om myn Vaderland. Myn wanhoop eindlyk, in dien drang van wreede plaagen,nbsp;Deed my befluiten om den Goden raad te vraagen.
Hoor, of ’t Orakel, ’t geen my gistren wierd verklaard, Myn’ felberoerden geest met reden heeft bedaard.
Die wydberoemdc Griek, die fints een reeks van jaaren, Aan d’Aventynfchen berg, elks lot weet te openbaaren,nbsp;Die nimmer door Apol verkeerd is onderrecht.
Heeft my door deeze reen het eind myns leeds voorzegt.
Pp morgen zal H Albaanjeh en Roomsch gebied verandren.
Ult;uo ‘wenfeben zyn verboord, de vrede is hun bereid. Ja , Curiatius en gy, zult met elkandrennbsp;f'^ereenigd voeezen, daar nooit ongeval u febeid.
Lie blyde Orakeltaal kon al myn zorg verdooven,
En wyl dat goed gevolg myn hoop verr’ ging te boven, |Vas dc overmaat van vreugd in myne ziel zo groot,nbsp;Hat nooit het heilrykft paar zo veel vermaaks genoot.nbsp;Befef haar'kracht. My kwam Valerius voor oogen ,
En ik kon onverftoord zyn byzyn toen gedoogen.
A 4 nbsp;nbsp;nbsp;Hy
-ocr page 20-Hy fprak tot my van liefde en ’t gaf my geen verdriet,
Ik ïelf fprak tegen hem, doch ik bedacht het niet.
Myn koelheid week, daar hy lyn hartsgeheim ontvouwde; ’t Scheen Cnriatius wat ik in hem befchouwde jnbsp;Al ’t geen my wierd gezegt, verklaarde my lyn mln,nbsp;En alles wat ik fprak betuigde hem myn’ zin.
Men zal op deezen dag een’ zwaaren veldflag waagen.
’k Heb, fchoon ik ’t gistren wist, daar op geen acht geflagen. Myn ziel ver worp al ’t geen haar met verdriet beftreê,nbsp;Bekoord door ’t zoet gepeins op ’t huwlyk en de vree.nbsp;De nacht deed eindelyk die lieve dwaaling zwichtennbsp;Door bange droomen, door verfchrikkende gezichten;nbsp;Of eer, door ’t naar vertoog van al wat yzen doet,nbsp;Wierd my myn vreugd ontroofd, myn droefheid weernbsp;gevoed.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(vervloogen.
’k Zag bloed en lyken.,. ’k zag... maar ’t was in lucht Een fuelverfchynend fpook ftooffchielyk uit myne oogen.nbsp;’t Een’ volgde ’t andere, en op ieder oogenbliknbsp;Gaf me een verfchynfel, vol verwarring, nieuwen fchrik.nbsp;Julia.
Een droom ontdekt ons nooit het geen hy fchynt te ont* Camilla.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(dekken,
’k Moet zulks gelooyen, wyl myn wenfehen daar toe ftrekken;
Doch zie nochtans een’dag, fchoon’t hart tot vrede neigt, Die my geen vree beloofd, maar met een’ veldflag dreigt.nbsp;Julia.
Zo raakt de kryg ten eind’, de vrede op nieuws verreczen. Camilla.
’t K waad duure eer eeuwig,zo dat middel ’t moet geneezen! Myn w'aarde minnaar! neen; ’t zy Rome of Alba bukk’,nbsp;V erwacht niet langer dat myn echt u ooit gclukk’!nbsp;Neen, niemand zal den naam van myn’gemaal bekomen,nbsp;Die, of de flaaf, of de overwinnaar is van Romen.nbsp;Maar wie mag ’t weezen die zyn fchreeden herwaartsnbsp;richt;
Is ’t Curiatius ? geloof ik myn gezicht ?
CöRiATiüs, Camilla, Julia.
CCURIATIUS.
Amilla, twyffel niet; zie iemand tot u komen,
Die noch de flaaf,noch de overwinnaar is van Romen; En vrees niet meer te zien dat Romens heldenbloednbsp;Ot *t fchandlyk wigt der boei myn handen kleuren doet.nbsp;’kDachtdatgeom deeeren’theil der vaderlandfche ftaaten,nbsp;Myn ketens fchuwen zoud, myne overwinning haaten;nbsp;En, tevens vreezende in det uiterftc aan weêrzy’,
Den roem der zegepraal, de fchand der flaverny..,. Camilla,
Zacht, Curiatius; ik kan’t vervolg wel raaden.
Ge ontvlucht den veldflag.die uw mln zo zeer zou fchaden; Uw hart, geheel voor my, op dat het my behoud’,nbsp;Maakt dat uw land vergeefsch zich op uw’ arm vertrouwt.nbsp;Dat hier een ander vry uw’ roem gefchonden vinde,
En, naar zyn lust, u laak’ dat gy te teder minde;
Het voegt Camilla niet dat ze afkeer t’uwaarts voed: Hoe meer uw min haar blykt, hoe meer ze u minnen moet:nbsp;En zyt gy dier verpligt aan ’t heil van Albaas ftaaten,
U w min blykt haar te meer, hoe meer ze u ziet verlaatcn; Maar zag myn vader u ? is ’t mooglyk dat hy duldnbsp;Dat gy hier tot zyn huis uw toevlucht neemen zult.^nbsp;Mint hy ’t belang des Staats niet meer dan zyngcflachte?nbsp;Bleek ’t niet, dat hy zyn telg, veel min dan Romen achtte ?nbsp;Staat eindlyk ons geluk wel op een’ zeekren voet ?
Heeft hy als fchoonzoon, of als vyand u ontmoet? Curiatius.
tJy heeft me als fchoonzoon met veel tederheid ontvangen, En toonde dat myn komst voldeed aan zyn verlangen;nbsp;Maar ’k ben hem niet ontmoet met fnood verraad beklad.nbsp;En dus^onwaardig de eer dat ik hier binnen trad.
Neen , ’k hou niet op ’tbelang van Alba te ouderfchraagen.
K j nbsp;nbsp;nbsp;’k Min
-ocr page 22-’k Min de eer noch, fchoon myn hart aan #blyft opge-draagen.
Geduurende all’ den ftryd toonde ik ,ftceds ééns van iin, My, in myn’ burgerpligt zo trouw als in myn min.
’k Vereenigde Albaas zaak met uw bekoorlykhedcn.
’k Heb om uw min gezucht; ’k heb voor zyn recht ge-ftreeden,
En zou, indien men noch moest komen in gevecht,
Al zuchtende om uw min, weer (tryden voor zyn recht, ó Ja, hoe zeer uw oog myn zinnen kan beleezen.nbsp;Indien de kryg noch duurde, ik zou in ’t leger weezen.nbsp;Maar ’t is de vreé, die my hier vryen toegang,geeft;
De vree, wie onze vlam dit heil te danken heeft. Camilla.
De yreê! dit wonderwerk gaat verr’ ’t geloof te boven. JOLIA.
Gy moet ten minfte ’t geen ’t Orakel fpelt gelooven. Maar laat ons toch verltaan uit w'at gebeurtenis,
Op ’t oogenblik des Itryds, de vree gebooren is.
Wie had zulks ooit gedacht? Dc beide Lcgerfchaarcn, Die door gelyke drift ten ftryde ontftooken waaren,nbsp;Bedreigden reeds elkair, en, nadrend’ fier van fchreên,nbsp;Verwachtten tot den flag des Veldhcers last alleen,nbsp;Wanneer ons Legerhoofd, voor ’t fpics zyns volks gekomen ,
Een wyi’gehoor verzocktaan’t Opperhoofd van Romen, En, na ’t vergund is, fpreckt; „Wat is’t, dat wybeftaan ?nbsp;,,Romeinen! welk een geest noopt ons ten oorlog aan?nbsp;„ Laat eindlyk ons de rede in dat geweld verhindren.
„ Wy zyn gebuuren t’faam, uw vrouwen onze kindren, 3, En de echt lag tusfehen ons zo meenig vasten band ,
„ Dat weinigen van ons aan u niet zyn verwand.
„ Wy zyn één bloed, één volk, in twee verfcheiden Heden; „ Waar toe, waar toe ons zeiv’ met burgerkryg beftreeden,nbsp;„ Daar des verwonnen dood tot’s winnaars val verftrekt,nbsp;,En daar de fchoonfte zege een’ traanenvloed verwekt.
,, Zie
-ocr page 23-„ Zie beider vyanden reeds van verlangen branden,
„ Dat een van twee verdelgd, hun d’ander geeve in handen, 5, Verinoeid, half neêrgeveld, vcrwinnaar, doch ontblootnbsp;5, Van een getrouwe hulp, met eigen hand gedood.
55 2y groeiden lang genoeg in onze onëenigheden,
55 Komt, laat ons tegen hen vereende kracht belteeden; „ Verdoovenwe onderling het twistvuur, dat ons blaakt,nbsp;„En van dit ftrydbaar volk ontaarde vrienden maakt.
„ Indien ’t een neiging is om andren te overheeren,
„ Die beider oorlogsmagt den veldflag doet begeeren, „Zal ze ons verëenen , verr’ van onzen twist te voên,nbsp;„ Zo wy haar wederzyds met minder bloed voldoen.nbsp;„Men kieze ons Helden uit, om voor ’t gemeen te ftryden.nbsp;„Laat yder volk aan hen ’t heil zyner (laatea wyden.
„ Zo worde, als ’t kampgevecht hun noodlot heeft beflecht, „ De wet des fterkften aan den zwakfteu opgelegd.
„ Doch, zonder fmaad te doen aan llrydcrs, zo verheven, 5gt; Laat ze ondcrdaanen zyn, maar niet als liaavenkeven,nbsp;55 Van fchand en fchatting vry, en maar alleen verpligtnbsp;55 Te volgen ’s winnaars vaan, daar die word opgerichr.nbsp;„ Dus vormen wy één ryk uit twee verfcheiden llaaten.nbsp;’t Schynt ,na die woorden, dat de twist ons heeft verlaatcn,nbsp;Elk, die zyne oogen flaat op ’s vyands legerfchaar.nbsp;Word ftraks een’quot;broeder,neef of boezemvriend gewaar.nbsp;Zy zien met affchrik aan dat, zonder nagedachten,
De drift hen deed naar ’t bloed van eigen vrienden trachten, En elk doet tevens zien, door zyn vernoegd gelaat,
Dat hem die keur voldoet, dat hy den veldflag haat. Men ftaaft de vrede in ’teind’, wyl ze allen kan bekooren,nbsp;En, onder dat beding, word zy terflond bezwooren.nbsp;De ftryd zal tusfchen drie uit ieder heir beftaan.
Elks Vorst wil op die keur zich noch een wyl beraên; De uwe is reeds in den Raad, de onze in zyn tent geweeken.nbsp;Camilla.
Wat is ’t myn ziel een vreugd udus te hooren fpreekcn!
CüRIATIOS,
Ja, m twee uuren tyds, naar ’t wederzyds befluit,
Wys
-ocr page 24-Wyst onzer belden lot dat van ons allen uit.
Elk is nu vry, en wacht op wicii de keur zal vallen; Zelfs Rome is in ons heir,ons heir in Romens wallen.nbsp;Naardien thans onderling de toegang openltaat,
Zoekt elk zyn vrienden weêr, verbannende allen haat. Ik volgde uw broedersna, waar toe myn drift my noopte,nbsp;En ’k vond zo veel geluksin ’t geen myn liefde hoopte,nbsp;Dat my uw vader zelfheeft gunftig toegezegd,
Dat ik op morgen u genieten zal door d’echt.
Gy, hoop ik, zult zy n inagt niet door uw weigring hooncn. Camilla.
Het is een dochters pligt gehoorzaamheid te toonen. CüRIATIUS.
Kom dan dat zoet bevel, waar door myn minnewond Naar wensch geneezen word, ontvangen uit zyn’ mond.nbsp;Camilla.
Ik zal u volgen om myn broeders weérteaanfchouwen. Opdat zy me andermaal ’t eind van ons leed ontvouwen.nbsp;Julia.
Gaa heen, ik, middlerwyl, zal naar den Tempel treên. En danken ’t Godendom voor u, in myn gebeên.
TWEE.
-ocr page 25-TREURSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;13
Tc U R I A T I ü S.
A, Rome wilde thans zyn achting niet verdeden. Geene andre als deeie keur kon lyn verwachting tlrec-len.
Gy met uw broederen verfchaft die fiere ftad Het drietal helden, ’t welk zy boven allen fchat.
En haar verheven drift, om meer te doen dan andren. Trots met een’ enklen (lam al de onzen by elkandren.nbsp;Wy denken, daar ze aan u geheel zich overgeeft,
Dat nergens een Romein dan in uw ftamhuis leeft.
Die keure zou aan drie de hoogde glorie fchenken,
Hun naamen opentlyk den nazaat doen gedenken ;
Ja drie gellachten met de onderfflykheid' bekleen,
Door de eer die zy bcwyst aan uw gedacht alleen. En,wyl ’t ook is by u,daar’theil ,mynminbefchooren,nbsp;Een zuster heeft geplaatst, eene Ega heeft verkooren,nbsp;Deel ik, om ’t geen ik ben, en ’t geen ik worden zal,nbsp;Zo veel my mooglyk is, in dat beroemd geval.
Maar ’k vind myn vreugd bepaald door andere belangen, k Voel my, by ’t zoet dier vreugd, vangroote vrees bevangen.
Uw ecdle 'dapperheid bleek in den kryg zo wel,
Dat ik voor A,lba beef, zyn ongeluk voorfpel.
’tZal, nu gy Itrydcn zult, voorzeker gaan verlooren. Door ’t noemen van uw’ naam heeft zulks het lot gc-, zwooren.
k Zie van zyn wreed ontwerp een’ al tegrootenfehyn, En reken my bereids uw onderdaan te zyn.
P nbsp;nbsp;nbsp;Horatius.
•üeet met voor Alba ; neen, beklaag veel liever Romen.
Zie
-ocr page 26-14
Zie wie ’t vergeeten heeft, cii wie ’t heeft aaugenoomen. Een dwaaling, die ’t veelligt gedyenkon ten val,nbsp;Dewyl ’t zo'kwaalyk koor uit zulk een groot getal.nbsp;Ontelbre Helden, daar we in waarde verr’ voor zwichten,nbsp;Zyn meer dan wy in (laat om zyne zaak te richten.nbsp;Maar, fchoon door dit gevecht de dood my fchynt bereid,nbsp;De roem der keur ontfteekt me in hooggevoeligheid.
Hy onderfteunt myn’ geest met ongewoone krachten.
’k Durf van myn’laagcn moed iets heerelyk verwachten, En waar ’t afgunflig lot ook mee bezwangerd fchyn’,nbsp;Ik reken my noch'niet uw onderdaan te zyn.
Men acht my veel te hoog, maar ’k voel my aangedreeveu Om Rome te voldoen, of voor zyn’ wal te fneeven»nbsp;Die zo gemoedigd is bied groote tegenweer;
Dees eedle wanhoop valt niet lichtelyk ter neer.
Doch hoe ’t ook zyn’ moog’, nooit zal Rome nederbuigen, Voor dat myn laatfte zucht zal van myn dood getuigen.nbsp;C 17 R I A T lU S.
Helaas! beklaag my vry in zulk een ongeval.
Myn land begeert iets dat myn vriendfehap fmarten zal. ó Noodlot al te wreed! ’k zie Albaas vryheid fneeven.nbsp;Of zy verwint ten prys van zulk een dierbaar leven:
En ’t eenig heilgenot, daar haare wensch naar tracht, Moet door uw laatllcn zucht haar wordentoegebragt.nbsp;Waar kan ik nu naar (laan? wat heil kan my gebeuren?nbsp;Van beide zyden heb ik oorzaak om te treuren;
Myn wenfehen zyn verra^n aan d’een’ en d’andren kant. H o R A T I ü S.
Hoe! gy zond weenen als ik ftierf voor ’t Vaderland! Een edelmoedig hart fchept in die dood behaagen.
De roem die haar vcrzelc kan geen geween verdraagen, *k-Zou juichen in myn lot als ik die eer genoot,
Indien myn Vaderland min leed door myne dood.
C n R I A TI u s.
Sta uwe vrienden toe oin die nochtans te vreczen.
hen de fchaade raakt;
Voor u is al de roem,
Dat heerlyk derven zal voor hun beklaaglyk wezen;
aaar
t Doet u onfterfflyk 2yn, daar ’t hem ramp^alig maakt, In zulk een’ trouwen vriend gaat al ons heil verlooren.nbsp;^aar Flaviaan verfchynt; wat lot is ons befchooren.
TWEEDE T O O N E E L. Horatiüs, Cdriatiüs, Flaviaan.
H,
Güriatids,
-Eeft Alba tot den ftryd drie Helden uitgekeurd? Flaviaan.
Ik kom ze u melden.
CüRIATIOS.
Spreek, wie is deezeeer gebeurd? Flaviaan.
D cn uw broedren.
CüRIATIÜS.
Wie?
Flaviaan.
U en uw broedren t’lamen.
Maar hoe! kan u dees fchrik, dees laffe zucht betaamen ? Mishaagt de keur u ?
COR I ATIUS.
Neen; maar zy verwondert my.
Ik achtte eene eer zo groot verr’ boven myn waardy.
. nbsp;nbsp;nbsp;Flaviaan,
^al ik den Veldheer, door wiens last ik ben gekomen, berichten dat gy dit zo flaauw hebt aangenomen?
Verwondert nbsp;nbsp;nbsp;menbsp;nbsp;nbsp;nbsp;op myn beurt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gynbsp;nbsp;nbsp;nbsp;fchynt ontroerd
y, nbsp;nbsp;nbsp;CouiATius.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zin.
dat noch vriendfehap, noch verbintenis, noch min' Us zal verhinderen, opdat wc ons Land bevrydeii,
*11 met de zoonen nbsp;nbsp;nbsp;van Horatiüs tenbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ffryden.
7^ nbsp;nbsp;nbsp;,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Flaviaan.
vioe. tegen hen ? ó Goón! ’t is my genoeg gezeid.
p nbsp;nbsp;nbsp;CüRIATIOS.
laat ons hier alken, en breng hem dit befcheid,
i6
DCüriatios.
At afgrond, aarde en lucht zich nu te famen vorineii, En niet veréénde woede op ’t hevigfte ons beftormen.nbsp;Dat fpooken, menfchen, Goón en ’t noodlot ons voortaannbsp;Van alle kanten met hun wreedfte plaagen Haan.
Ik tart, op dat Ze ons thans met zwaarder leed beftooken, Het noodlot en de Goón, de menfchen en de Ipooken.nbsp;Al wat men fchriklyk, wreed en yslyk in hen ziet,
Is minder wreed dan de eer die u en my gefchied. Horatiüs.
’t Lot, dat ons ’t voettpoor baant om ’t ecrpcrk in te ftreeven,
Wil beider dapperheid een edel voorwerp geven.
Het put zyn krachten uit, opdat het rampen voed, Waar mee ’t zich toetzen wil aan onzen heldenmoed.nbsp;Daar ’t onze harten ziet verheven boven allen,
Verfchaft het ook aan ons verheven lotgevallen.
Een vyand te weêrftaan voor ’t heil van ’t V aderland, ’t Geweld te trotzen van een onbekende hand,
Zal een gemeene deugd gewoonelyk betrachten.
Dit deeden duizenden, en ’t is noch meer te wachten, De roem van voor den Staat te derven is zo groot.
Dat elk verlangen zou naar zulk een braave dood.
Maar ’t voorwerp onzer min voor ’tvolk te willen flach-ten;
Te dryden met een’ vriend, dien we als ons-zel ven achten, Een ryk te ontrusten, tot welks redding zich verbindnbsp;Onze egaas broeder, die onze eige zuster mint;
En voor het Vaderland, verbreekende all’ die banden, Het bloed tc dorten, daar men ’t zyn’ voor zou verpanden;nbsp;Die weêrgalooze deugd behoorde aan ons-alleen;
Zy worde ons niet benyd; haar glans is ongemeen.
Men
-ocr page 29-Men vind ’er weinigen zo edel van gedachten,
Dat ze uitzien durven om naar zo veel roems te trachten. C ü RIA TI ü s.
’t Is waar ons-beider naam word door dien ftryd verrnaard. ’t Geval is heerlyk en met recht beminnenswaard.
Dus tooneü We eene deugd die niemand zag voor deezcn; Maar uw ftandvastigheid fchynt my ontmenscht te weezen.nbsp;Want naar de onfterflykheid langs deezen Weg te gaan,nbsp;Zal ’t grootfte heldenhart, niet ligt om eer bellaan.nbsp;ó Neen, tot welk een’ prys men ook die waan doe ryzen,nbsp;De laagheid is veel meer dan zo veel roems te pryzen.
Wat my betreft, ik zeg, en ’t is u reeds bekend,
Dat ik my, onberaên, heb tot myn’ pligt gewend. Noch min, noch vriendfchap, noch verbindtnis kon mynnbsp;zinnen
Een enkel oogenblik door tederheid verwinnen:
En wyl hiy myne ftad deed door haar keur verftaart,
Dat zy my to veel achtte als de uwe u heeft gedaan.
Zal ik voor Alba doen zo veel als gy voor Romen. Myn hart is ’t uw gelyk, maar ’t voelt een menschlyknbsp;fchroomen.
’k Zie dat uw roem begeert dat ge in myn bloed u baad, En dat de myne alleen in uwe dood bellaat;
’k Moet, eer ’k de zuster trouw, den broeder ftaan naar ’t leven ^
En om myn vaderland naar wreede glorie ftreeven. Hoewel ik onvervaard my naar myn pligten fchik,
’t Verwildert myn gemoed, en ’kbeef’er voor van fchrifc. ’k Befchouw my met verdriet,en Haar metnydigeoogennbsp;Op hen, die onze kryg het leven heeft onttoogen;
Maar echter wensch ik niet dat ik te rug kon gaan. Schoon my de keur ontroert, ik hoor die moedig aan. ^
’k Beklaag ’t geen zy me ontrooft, doch kan haar gift beminnen.
Moet nu naar Romenseisch my hooger deugd bezinnen, Dan dank ik ’t Godendom van geen Romein te Zyn,nbsp;Opdat in my noch iets van ’t menfchelvke fchvn’.-
B nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' H o-
-ocr page 30-Hor ATiüs.
Verdien Romein te 2yn ,fchoon geen Romein gebooren, Ën 10 gy my gelykt, doe my zulks beter hooren.
De weientlyke deugd, daar ik myn’ roem in ftel, Duld niet dat zwakheid haar ftandvastigheid verzeil’.
En iemand, die vol moeds in ’t perk van eer wil treeden, Moet niet te rugge zien by de allereerfte fchreeden.
Ons ongeluk is thans ten hooglten top gevoerd ;
’k Befef ’ t in al zyn kracht, maar ’t maakt my niet ontroerd, ’t Zy tegen wien myn land ook wil dat ik my keere,
’k Aanvaarde, blindeling, metblydfchap zulk een eere. De glorie die het fchenkt, als ’t die bevelen geeft,
Moet ons vergeeten doen al wat daar tegen ftreeft.
Wie by den dienstvan’tland noch denkt opandrepligten. Betoont zich laf van aart in ’t geen hy moet verrichten :nbsp;Dat hoogftgeheiligd recht breekt allen band vanéén.
Ik ben benoemd door Rome en zie op Rome alleen.
’k Zal met het zelfde groot en ongeveinsd verblyden, Waar meê ’k de zuster trouwde, ook met den broedernbsp;ftryden,
En eindlyir om te ontgaan alle ydle tegenweer,
Uw ftad heeft u benoemd, dies ken ik u niet méér. CüRIATIÜS.
Ik ken u echter noch ; die kennis doet my beeven;
Maar zulk een ftrenge deugd wierd my nooit voorge-fchreeven.
Zy ftygt ten hoogften top, als onze tegenfpoed,
Duld dat ik haar niet volg’, fchoon ik haar achten moet. Houatiüs.
Neen,nimmer doe udwang verheven’dëugdbetrachten, En wyl gy meer vermaak kunt vinden in uw’ klagten,nbsp;Smaak hier, volkomen vry, ’t genot dier lieflykheén;nbsp;Myn zuster nadert u opdat zy met u ween’.
Ik zal naar de uwe gaan, en haare ziel beleezen ,
Dat ze altoos denken moet myn gemalin te weezen. Dat ze u,fchoon my uw hand doet fneuvlen,noch beminn’.nbsp;En zich in al haar leed gedraage als Romeiniu.
I?
VIERDE TOONEEL.
Camilla, Horatiüs, Coriatiüs.
WHok ATIDS.
Eetgy hoe Albaas keur uw’ minnaar wil vereeren, Myn zuster?
Camilla.
Ach! hoe ras zie ik myn lot verkeeren! Horatiüs.
Draag u kloekmoedig; toon, dat gy myn zuster zyt; En keert hy door myn dood verwinnaar uit den ftryd.nbsp;Ontvang hem echter niet als moorder van een’ broeder,nbsp;Maar als een’ man van eer, zyn vaderlands behoeder,nbsp;Die ieder overtuigt, daar hy zyn’ pligt voldoet,
Dat hy u waardig is door zyn’ verheven moed;
Voltrek uw echtverbond, als of ik waare in ’t leven. Maar ook aan d’andren kant, zo hem dit ftaal doe fneeven,nbsp;Befchouw myn zegepraal met de eigen zielekracht:nbsp;Verwyt my nooit dat ik uw’ minnaar heb geflagt.nbsp;Uwtraanen zyn gereed te vlieten, en uw hartenbsp;Is overkropt van rouw; deel met hem in die fmarte;nbsp;Klaag aarde en hemel aan; vloek ’t lot dat u verried;nbsp;Maar, na gedaanen ftryd, denk aan den dooden niet.nbsp;Tegen Curiatm.
Gy kunt, zo gy ’t begeert, by haar een wyl’ verbeiden. Begeeven we ons, daar na, daar de eer ons zal geleiden.
VT EDE TOONEEL.
Camilla, Coriatios. Camilla.
LYn Waarde, zult gy gaan? werpt ge al ons heil ter neêr.
Alleen om ’t wreed genot van die rampzalige eer ?
Cdriatiüs.
Helaas! wat ik ook doe,’k ïie klaar dat ik móet fneeven. U w broeder, of myn finart, zal my den doodfteek geeven.nbsp;’k Ga naar dien eedlen flryd, als of ik ging ter ftraf.
’k Vloek onöphoudlyk de eer die ’t vaderland niy gaf.
Ik haat die dapperheid, die my zo hoog doet achten. Myn hoopelooze min voed fchuldige gedachten;
Zy wyt den hemel ’t kwaad, en rand dien ftoutlyk aan. ’k Beklaag u en my zelv’; maar echter moet ik gaan.nbsp;Camilla.
Ik ken u beter, neen; gy wilt dat ik u fmeeke,
En dus myn magt den Staat tot uw verfchooningfprcekc. ï)oor andte heldendaén zyt gy genoeg vermaard;
En Alba is voldaan van ’t geen gy ’t fchuldig waart. Geen ander deed meer moeds in deezen oorlog blykcn.nbsp;Geen ander heeft het veld bedekt met meerder lykcn.
U w eedlc uaam is reeds ten top van eer gebragt.
Duld dat een ander ook een blyk gcev’ van zyn kracht. Cdriatiüs.
Hoe! dat ik lyden zou dat eeuwige laurieren,
Y oor my door de eer bereid, een ander hoofd verficren, Of dat myn vaderland aan myne deugd verwyt’,
Dat ik het heb verraêndoor ’t weigren van den ftryd, En dat ik, daar de min myn’ krygsmoed overmande,nbsp;Myn heldendaén bevlckk’ met zulk cen groote fchaude!nbsp;Neen, Alba! neen; na de eer, die ik van u genoot,nbsp;Verwint ge, of valt ge alleen door myne zege of dood.nbsp;Gy hebt me uw lot betrouwd ;’k zal u voldoening geeven,nbsp;En onbevlekt vergaan, of onbefprooken leeven.nbsp;Camilla,
Hoe ! wilt gy dan niet zien dat gy my dus verraad?
Cdriatiüs.
Eer ik noch de uwe was behoorde ik aan den Staat. Camilla.
Daar voor met eigen hand een’ broeder u te ontrukken , U w zuster cen’ gemaal!
Cu-
-ocr page 33-21
C ü R I A TI a s.
Dus zyn onze ongelukken.
De keur, die beider Staat op ons heeft uitgebragc, Beroofd die naamen van hun lieffelyke kracht.nbsp;Camilla.
Gy zoud, o wreedaart! my zyn hoofd dan kunnen toonen, En eifchen dat myn hand uw zege zou beloonen?nbsp;Cdriatiüs,
’k Gedenk daar aan niet meer op deez’ bedroefden dag.
U minnen zonder hoop, is al wat ik vermag.
Gy weent, Camilla.^
Camilla.
Ach! ik ween niet zonder reden; Myn minnaar eischt myn dood door zyn gevoelloosheden.nbsp;Wanneer de huwlykstoorts voor ons ontftookenword,nbsp;Bluscht hy die met de hand die my ten grave (lort.
Dat onmeedogend hart wil my geheel bederven;
’t Verzekert my zyn min, terwyl het my doet derven. CuRiAïins.
Wat is een minnares vermogend door geween!
Wat heeft haar rouw al kracht door haar bekoorlykheên! Ach!hoe bezrvykt myn hart op’tzienvanzoveellyden,nbsp;’t Geen myn ftandvastigheid met w^eêrzin blyft beftryden!
Tast langer niet myn’ roem met zo veel klagten aan. Gedoog dat rayne deugd uw traanen mooge ontgaan;
’k Voel dat zy waggelt en haar’ondergang moetvreezen. Hoe meer ’k uw minnaar ben, hoe min ’k my zelf kannbsp;weezen.
Zou zy,verzwakt,daar zy devriendfehapheeftbeftreên, D e min verwinnen en meêdogendheid metéén ?
Ga, (lort geen traanen meer, wil my geen liefde toonen, Of’k zal haar derke kracht weêrdaan met u te hoonen.nbsp;’k Zal beter zyn bedand in uw verbolgendheid;
En, oin die waard te zyn, ’k heb u myn hart ontzeid. Haat een’ ondankbren; Ürafzyn trouwloos cedverbreeken.nbsp;Kan noch die felle fmaad uw gramfehap niet ontdeeken tnbsp;’k Heb u myn hart ontzeid ;gy hebt noch hart voor mynbsp;B3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Enl
-ocr page 34-En is dit niet genoeg? ’k verzaak myn trouw daar by.
Ó Al te flrenge deugd, die ’k moet ten offer ftrekken! Moet u in deezen ftryd een misdaad hulp verwekken ?nbsp;Camilla.
Pleeg flechts geen ander kwaad, en ’k zweer u by de Go6n Myn liefde en achting toe, in plaats van haat en hoon;nbsp;Ja,’k zal, fchoon ge ontrouw en ondankbaar zyt, u minnen,nbsp;Doch wil uw neiging tot een’ broedermoord verwinnen,nbsp;Ware ik geen Romeinin, of waart gy geen Albaan, ¦nbsp;Dan vlocht ik u een’ krans van eedle lauwerblaên;
’k Zou u dan moedigen, ver van u af te leiden,
En eveneens van u als myn’ broeder fcheidcn,
Helaas! ik was verblind in myn begeerlykheên,
’k tieb, biddende om zyn zege, om uwen val gebedn.
Hy keert; wat ongeluk , indien Sabinaas liefde Hem niet meer heeft gegriefd, dan u de myne griefde!
Sabina, Camilla, Horatius,
CüRIAÏIÜS.
MCüriatius.
Yn zuster volgt hem, Goón! Is ’t niet genoeg voor my,
Dat my Camillaas klagt op ’t hevigfte beflry’.
Daar reeds myn heldendeugd moet voor haar traanen bukken,
Brengt gy Sabina hier, om my noch meer te drukken ? Sabina.
Neen, neen, myn broeder, ’k tree alleen u te gemoet. Opdat ik u omhelze en voor het laatst begroet.
Van uw’ doorluchten ftam moet gy geen lafheid vrcezen, Noch iets dat aan uw deugd zou onbehaaglyk w'eezen.nbsp;Zo dees verheven ramp één uwer had geraakt,
Hy Avare als broeder of als echtgenoot verzaakt.
Maar toont, op myne bed, tot ééne zaak u vaardig,
Aan zulk een’ echtgenoot ,aan xulk een’ broeder waardig. Ik wil dit heldenwerk ontheffen van het kwaad,
De glorie zuivren, die daarvan te wachten ftaat,
Haar (lellen in het licht, bevryd van gruwelvlekken,
En u een vyandfehap, die wettig is, verwekken.
Ik heb alleen den knoop, die u vereent,'gelegt.
Als ik niet meer zal zyn, houd niets u meer gehecht. Breekt UW verbintenis, verbryzelt deeze banden.
En daar uwe eer u vergt elkander aan te randen, Verkrygt u ’t recht daar toe, door’t (lortcn van myn bloed.nbsp;Gehoorzaamt vry; ’t is de cisch die Rome en Alba doet.nbsp;Dat een van u my doode, en dat my de ander wreeke;nbsp;Op dat in uw gevecht niets onnatuurlyks fleeke.
Ten minde tast dan de een met reden d’andren aan,
Om naar zyn gemalins of zusters wraak te (laan.
Maar ueen,gy zoud de glans dierheerlykeeerbefmetten, Zo eenige andre twist uw driften aan kon zetten.
De zucht voor ’tland begeert dat ge op niets anders ziet, Gy zoud niets groots beftaan, beltond ge elkander niet.nbsp;G y moet, doch buiten haat, den S taat een’ broeder fl agten.nbsp;Stelt dan niet langer uit het geen gy moet betrachten.nbsp;Tegen Horatius.
Kom, (lort zyn bloed; maak met zyn zuster een begin. Tegen Curiatius.
Doordoot Horatius, in zyne gemalin.
Begin, begin met my, om vanuw’beidcr leven Een waardig offer aan uw vaderland te geeven.
In dit vermaard gevecht zyt gy vyanden; gy Van Alba, gy van Rome, en die te faam van rny.
Hoe! fpaartgemy?wiltgy me een zegepraal vertoonen, Waar ik, om ’t edel hoofd des derkden Heids te kroonen,nbsp;Laurieren van een’ gade of yan een’ broeder vind, _nbsp;Noch rookende van ’t bloed, zo teêr van my bemind.nbsp;Kan ik ooit tusfehen u my fchikken in die plaagen ?
My ,naar myn’ pligt als gade en zuster t’faam gedraagen? Omhelzen d’ecnen en betreuren d’andren ? neen;
Sabiaaas levensdraad zy eerder afgefneên;
B 4 nbsp;nbsp;nbsp;Myn
-ocr page 36-Myti dood, door wien ’t ook ly, zal voor dien flag my hoeden.
U w weigring doemt myn hand om op my-zelf te woeden. Welaan, ontmenschten! gaat; wie wederhoud u dan ?nbsp;’k Weet middelen genoeg waar door ’k u dwingen kan.nbsp;Gy zult noch naauw elkaêr verwoed naar’t leven dingen,nbsp;Of ik zal, tusfchen u, my werpen in de klingen,
En fchoon ’t uw hand wecrllaat, zal nochtans elke flag, Eer hy n treffen kan, my treffen moeten.
Horatiüs.
Ach!
CURIATIÜS.
Goón!
Camilla.
Hou moed; hun harten zyn bewoogen. Sabina.
Waar vreest gy voor ? gy zucht! uw wezens zyn betogen! Zyn dit die harten zo gcraoedigd voor den Staat?
Pie helden, daar zich Rome en Alba op verlaat?
H o K A T IU S.
Wat heb ik u misdaan, Sabine? om welke reden, Tracht gy naar zulk een wraak in deeze omftandigheden ?nbsp;Waarïn misdeed myn roem ? wat recht geeft u de magtnbsp;Dat gy myn heldendeugd bcflryd met al uw kracht?nbsp;Zyt vergenoegd voor ’t minst' dat gy die kunt beroeren,nbsp;En laat my ’t oogmerk van decz’grooten dag volvoeren,nbsp;’k Voel dat myn moed, door u, zich in gevaar bevind.nbsp;Min uw’ gemaal zo teér, dat gy hem niet verwintnbsp;Ga heen, laat my niet meer de zege in twyffel trekken.nbsp;Myn redenftryd met u kan my genoeg bevlekken.nbsp;Gedoog , Sabina, dat ik fterven moog’ met eer.nbsp;Sabina.
Men fpoed zich tot uw hulp. Vrees myn gezicht niet meer.
25
De oude Horatius, Horatius, Coria-Tios, Sabina, Camilla.
WDe oude Horatius.
At ’s dit, myn zooneulkan de liefde u noch bekooren ? Verfpilt gy hier den tyd met vrouwenklagt te hooren?nbsp;Slaat ge acht op traanen, daar gy daadlyk bloed vergiet ?nbsp;Vlucht, laat haar treuren om haar drukkend zielsverdriet.nbsp;Haar zuchten zyn te teér, te kunftig voor uw harten,nbsp;Zy zouden eindlyk die doen deelen in haar fmarten-.
En door de vlucht alleen is dat gevaar te ontgaan. Sabina.
Zy zyn uwe achting waard, geen vrees houdeubelaén. V erwacht, ver wacht van hen,ondanks ons droevig klaagen,nbsp;Al ’t geen u in een’ zoon en fchoonzoon kan behaagen,nbsp;En zo hun moed door ons aan ’t wanklen is gebragt,nbsp;Wy laaten u alleen; herllel die in zyn kracht.
Myn zuster, laat ons gaan en ons geween betoomen; Het kan op 7,0 veel deugd geen overmagt bekomen.
De wanhoop moet alleen ons redden uit den nood.
Gaat, wreedaarts! gaat ten flryd! en wy, wy gaan ter dood!
De oude Horatius, Horatius, Cdriatius.
k/T ^ Horatius.
Yn vader, tracht de drift der vrouwen neer te zetten. Ik b:d u, wil vooral den uitgang haar beletten,
Haare onbezonnen min zou opentlyk den llryd vcrhindren kunnen door haar traanen en verwyt;
En, om ons naauw verband, zou elk met rechtbefluiten Dat zulks onze affpraak w'as, om ’t kampgevecht te (luiten.
' B 5 nbsp;nbsp;nbsp;De
-ocr page 38-De eer van die groote keur was veel te duur gekocht, Indien op onze deugd vie! eenige achterdocht.
De oude Horatios.
’k Zal daar voor zorgen, ga; wyl reeds uw broeders wachten.
Houd de eisch nws vaderlands alleen in uw gedachten.
CuRiATiüs tegen den ouden Ho R ATiüs,
Hoe neem ik hier van u mynarïcheid ? ach! hoe teer...! De oude Ho ratios.
Helaas! vermurv/iny ’t hart door uw gefprek niet meer. ’t Ontbreekt me aan woorden om uw krygsdeugd aannbsp;te fpooren;
Myn ziel kan in deez’ Haat niet denken naar behoorcn; Dit affcheid brengt my zelfs de traanen in het oog.nbsp;jBetracht uw pligt, en wacht uw lot af van omhoog.
Einde des Tweeden Bedryfs.
DER-
-ocr page 39-D nbsp;nbsp;nbsp;Sabina, alleen.
Oe eens een keur, myn ziel, in dit geduurigvreezen. En laat ons een van beide, of gade of zuster weezen.nbsp;Geen nuttelooze zorg kan onzen ramp verhoén.
Laat ons wat meerder hoop, wat minder fiddringvoên. Maar, Hemel! welk een keur Iran ik my thans vermeeten ?nbsp;Moet ik myn’ broeder of myn’ ega vyand heeten ?
Natuur en Liefde fpreekt voor elk van hen my aan, Terwyl myn pligt my dwingt om beiden voor te flaan.nbsp;Neen, fchikken we ons naar hen, zo hoog in deugd ge*nbsp;reezcn,
En laat ons echtgenoote en zuster tevens weezen. Befchouwen we hunne eer als ’t allerhooglte goed.nbsp;Verbannen w'e alle vreeze en volgen wy hunn’ moed.
Lc dood, die hen bedreigt, is zo doorluchtig te achten, Dat elk daar, zonder fchrik, de tyding van moet vvachten.nbsp;Beklaagen wy ons dan van ’s noodlots wreedheid niet.nbsp;Befchouwen wy waarom, en niet door wien’tgefchied.nbsp;Gedenken we, op ’t gezicht van hen die zegepraalen.nbsp;Alleen aan de eer die zy voor’tgantschgeflachtbehaalen;nbsp;Ja, zonder aan te zien door welker ondergangnbsp;Hun dapperheid hen ftelde in dien verheven rang,nbsp;Verééneu we ons belang en ’t hunne met elkander.
’k Ben gade in d’cenen ftam, en zuster in den ander’. En wederzyds veréénd 3oor zulk een’ naauwen band,nbsp;Dat niemand overwint dan door der mynen hand.
Fortuin, wat onheil me ook uw ftrengheid kon verwekken^ ^ Ik vond de middlen uit om vreugd daar uit te trekken:nbsp;En zie den Itryd vol moeds, in ’t hachlykfte oogenblik jnbsp;De dooden zonder rouw, de winnaars zonder fchrik.nbsp;Ziellireelend zelfbedrog! ó grof, maar lieflyk dwaalen 1nbsp;Vergeeflche pogingen myns harte! flaauwe ftraalen,nbsp;Wier valfche flikkering myn’ zwakken geest verblind!
Hoe ras verlaat ge my ! hoe kort is uw bewind!
Als blikïemtchichten, die, in ’t donkerst uitgefchooten, De duilternis des nachts door vliedend licht vergrooten,nbsp;Zo hebt ge één oogenblik myne oogen valsch verleid,nbsp;Alleen om die te flaan met dikker duifterheid.
Gy troostte my te veel, en ’t Godendom, verbolgen, Doet op die korte rust wel haast meer onrust volgen.
Ik voel myn treurend hart doorbooren van het ftaal Dat me in dit uur berooft van broeder, of gemaal.
Wat ik me ook voorftcl,’k zie,gedenkendeaan hun fterven, Door wien, en niet waarom zy zulk een lot verwerven,nbsp;’k Zie de overwinnprs niet ia hunn’ verheven rang,nbsp;Ten zy ik tevens zie door welker ondergang.
Voor der verwonnen ftam heb ik alleen te vreezen,
’k Moet zuster ia den een’, of gade in d’andren weezen, En myn verbintenis aan beiden is zo groot.
Dat niemant overwint dan door der mynen dood.
Dit is die vrede dan, die ik zo lang verwachtte!
6 Al te goede Goón! gy hoorde naar myn klagte !
Hoe blikzemt gy in ’t woên van uw verbolgendheid, Daar ge uwe gunfien zelf zo wreed hebt toebereid.nbsp;Waar mede ftraft gy hen, die u vermetel hoonen,
Zo gy de onfchuldigen wilt zo veel Itrengheid toonen ?
Sabina, Julia.
WS ABT N‘A,
, At tyding, Julia is reeds de ftryd volcnd? Maakt gy me een’ egaas,ofeen’ broeders dood bekend?nbsp;Of deed hun heilloos ftaal, door wreedheid aangedreeven,nbsp;Ete helden al te laam, als zo vcele offers, Inecven?nbsp;Benyd inen my den fchrik voor ’s overwinnaars moed ?nbsp;En eisfehen ze elk van my een’ ziften traauenvloed?nbsp;Julia.
Is ’t mooglyk! zyt gy noch onkundig van ’t gebeurde ?
S A'
-ocr page 41-Kunt ge u verwondren dat ik niets daarvan befpeurde,
En is ’t u onbekend, dat aan Canaille én my Tot een gevangenis dit huis gegeeven zy ?
Men fluit ons op, vrindin! men vreest voor fchreijendc oogen;
Wy waren anders reeds hen in dèn arm gevloogen;
En hadden, daar de min door wanhoop wondren deed, Hun beider legcrmagt doen deelen in ons leed.
Julia. nbsp;nbsp;nbsp;,
’t Waar noodloos dus ’s volks drift door teêrheid aan te zetten,
Het zien der helden kon hunn’ flryd genoeg beletten.
Zo dra ze in ’topen veld verfcheenen, gantsch bereid j Is onder yders heir een groot gemor verfpreid.
Op ’t zien van vrienden, die, zo na aanéén verbonden, Hun vaderland ten dienfte, elkaêr naar ’t leven (tonden,nbsp;Word de een tot rouw vervoerd,daar ’t d’ander beven doet;nbsp;Een ander looft de drift van zulk een’ heldenmoed:
Dien hoort men hunne deugd tot aan den hemel roemen, Ee deeze durft die woest en heiligfchennend noemen.
Al dit verfchil nochtans word tot een (tem gebragt,
Daar elk de Hoofden laakt en hunne keur veracht.
Men kan dat wreed gevecht noch aanzien, noch verbeiden', Men fchrceuwt, fchiet op hen toe, en doet hen eiadlyknbsp;fcheidcn.
O Goón ,quot;die my verhoort! wat ben ik u verpligt! jOLIA.
Denk niet dat alles noch is naar uw wensch verricht.
Gy hebt nu grond tot hoop en minder ramps te vreezen, Maar houd noch flofs genoeg om ongerust te weezen.
Men wil hen vruchtloos van dit heilloos lot ontdaan; Hunne edelmoedigheid kan daar toe niet verftaan.
He glorie van die keur komt hen zo fchoon te vooren, En kan ’t eerzuchtig hart dier wreeden zo bekooren.
Dat elk , hoe hoog beklaagd, zich-zelv’ gelukkig acht.
En
-ocr page 42-En waant gehoont tc lyn door tulk een teedre kracht Der Volken ontrust fchynt hun heldenroem te onteerenjnbsp;Zy zullen zich vol moeds eer tegen ’t heir verweeren,nbsp;En fterven door de hand die hen den dryd verbied,
Dan af te ftaan van de eer, hen door die keur gefchied. Sabina.
Hoe, kon dan niets het woên dier ftaalen harten fluiten.!' JrjLIA.
Neen: maar aan d’andren kant floeg yders heir aan ’t muiten, En ’t wederzyds gefchreeuw, gehoord op éénen tyd,nbsp;Eischt andre helden, of een’ algemeene flryd.
Men ziet in yder heir de hoofden naauwlyks eeren.
't Ontzach verfiaauwt^men flaat geen acht op hun begeeren j De Koning, zelf verbaasd, uit zich in deeze reen:
„ ’t Voegt ons, wyl elk door drift word in dcez’ flryd bellreên,
„ Het heilige gezach der Goden raad te pleegen,
„Te hooren of men hen tot andren kan beweegen.
„ Wie is ’er zo ontaard, die hen durft tegengaan,
„ Wanneer zy ons hun wil in ’t offer doen verftaan? Hier zwygt hy, en die taal fchynt lieffelyk aan allen;nbsp;Zy doet de helden zelfs het Haal hun hand ontvallen ;nbsp;De wreede gloriezucht, die (leeds hen de oogcn fluit,nbsp;Word noch, hoe blind ook, door ’t ontzach der Goóiinbsp;gefluit.
DoorTullus voorflag fchynt elks driftbedaard te weez en, En,’tzy uit wys ontzach, of door een fchielyk vreezen ,nbsp;Men maakt dien tot een wet In beider legcrmagt,
Als of hem beider volk reeds als hunn’ Koning acht. Het verdre zal de dood van ’t offer ons ontdekken.nbsp;Sabina.
De Goden laatcn nooit dat wreed gevecht voltrekken.
’k Durf alles hoopeii, nu men ’t eens heeft afgeweerd, En ik begin te zien het geen ik heb begeerd.
-ocr page 43-Sabina, Camilla, Jdlia.
M nbsp;nbsp;nbsp;Sabina.
Yn zuster, hoor een maar’, die allen kan behaagen. Camilla.
’k Geloof dat ik ze weet, zo zy dien naam magdraagen. Zy wierd myn’ vader, daar ik by hem was, verhaald,nbsp;Maar ’k zie ’er niets in, dat myn zielsverdriet bepaalt.nbsp;Dat uitftel onzer fmart zal feller ons beftryden,
’t Verlengt den tyd alleen van ons onrustig lyden;
En ’t al, daar ’t ons meê vleit in onzen tegenfpoed,
Is dat men laater weet om wien men treuren moet. Sabina.
DeGoden hebben ’t volk dus niet vergeefsch doen Ipreeken. Camilla.
Zeg liever, ’t is vergeefsch hen noch om raad te fmeeken; Door de infpraak deezer Goón is Tullus keur gefchied.nbsp;De ftem van ’t wuft gemeen is (leeds de hunne niet.
Hun aanzyn, ongezind by ’t laage volk te woonen, Bezielt de Koningen, die hen op aard’ vertoonen.
Wier onafhangklyke en gewyde majelleit Een kleine draal verdrekt van hunne Godiykheid.nbsp;Julia.
Gy delt u, zonder reên, veel zwarigheen te vooren, Zo ge elders tracht hun dem,dan uit hunn’ mond te hooren;.nbsp;En ’t kan niet mooglyk zyn, dat ge alles hooploos ftelt,nbsp;Ten zy gy loochent wat u gistten wierd voortpeld.nbsp;Camilla.
’t Orakel laat ons nooit zyn’ waaren zin befeffen;
Hoe meer men ’t zich verheelt, hoe min men dien kaïï treffen.
Men denke, als onze vrees door zulk een taal verdwynt. Dat alles duider is, als niets ons duider fchynt.
-ocr page 44-I ü s,
Sabina,
Men fteune op’t Godendom, nu wy’t voor ons zien werken ;
Laat een gerechte hoop ons door haar zoet verfterken. Wie niets, als ’s. Hemels gunst ten deele ons byftandbied'jnbsp;V an haar beftier verwacht, verdient haar weldaên niet.nbsp;’t Is dikwils de oorzaak dat ze ons niet geheel omringen,nbsp;En wy verwydren die door onze weigeringen.
Camilla.
Wy doen daar nooit iets toe : de Hemel werkt alleen, En fchikt zyn daaden niet naar onze zinlykheên.
Hy heeft u niet benaauwd dan om u gunst te toonen. Vaarwel, ik ga van hier, om alles by te woonen.nbsp;Bedwing terwyl uw vrees; ’k hoop, als ik wederkom,nbsp;Alleen te Ipreeken van uw’ waarden Bruidegom,
En dat wy mogen ’t eind van deezen dag doen ftrekken, Om uw gewenschten echt gelukkig te voltrekken.nbsp;Sabina,
Ik hoop noch op dat heil.
Camilla.
Ik kan geen hoop meer voén. Julia.
Gy zult haast d’uitflag zien,dien wy daar van vermoén.
Sabina, Camilla,
D nbsp;nbsp;nbsp;Sabina.
Uld dat ik u berisp’, inyn zuster, in ons treuren, ik kan zo veel vcrdriets in u niet billyk keuren.
Wat zoud gy toch beftaan, zo ge,inmynplaatsgefteld , Gevoelen moest de vrees, die my de zinnen kwelt.^
Zo u te lyden Hond, door hun rampzalig llrydcu.
Het onhcjl en ’t verlies, dat ik daardoor zal lyden
CA-
-ocr page 45-33
Camilla.
Spreek met meer oordeels van uw rampen en de myn’. Elk acht eens anders leed veel lichter dan het zyn’;nbsp;MAr als men recht befeft wat my de Goón doen vreezen,nbsp;Gelykt uw ramp daar by een enkle droom te weezen.
Gy vreest voor ’tfneuvlen vanHoratius alleen;
Want broeders hebben niets met een’ gemaal gemeen.
De echt, die een’ andren Stam en ons verbind tefamen. Ontbind ons van den ftam waarüit wy oorfprong namen.nbsp;Men merkt die banden aan in hun veiTcheiden kracht;nbsp;Men volgt zyn’echtgenoot, en fcheid van zyngeflacht.nbsp;Maar als ecu bruidegom, ontvangen van een’ vader,
Vddr ’t feest, ons niet zo na als egaê is, maar nader Dan broeder, houd ons hart zich tusfehen beiden ftil:nbsp;Men kan geen keuze doen, en weet niet wat men wil.nbsp;Dus hebt gy iets voor’t minll’, myn zuster, in uw klagten,nbsp;’t Welk uwe wenfehen vleid, uweangdenkan verzachten.nbsp;Maar ik , zo ’t Godendom volhard op ons te woên,nbsp;Moet alles vreezen, daar my niets kan hoopen doen.nbsp;Sabina.
Als de een moet derven,en hem de ander moet doordeeken, Hebt gy geen’ grond altoos om op die wyz’ te fpreeken.nbsp;Schoon ’t waarlyk banden zyn van zeer verlcheidennbsp;aart,
Men fcheid van zyn gedacht,maar’t blyft ons echter waard; Nooit wischte een echtverbond dien indiuk uit de zinnen.nbsp;Men haat geen broeders door een’ echtgenoot te minnen.nbsp;Natuur bewaart altyd haar recht op ons gemoed,
En laat geen keuze toe, ten koste van hun bloed.
Zo wel als een gemaal, zyn zeals ons-zelve te achten. En al het uitterd’ leed treft met gclyke krachten.
Maar hy, die u bemint, om wien ge in min verteert,
Is eindlyk u noch niets dan ’t geen gy zelf begeert.
Een weinig achterdocht, een ongegrond verdooren, Kan menigmaal de kracht der grootde liefde fmooren.nbsp;Dat nu de rede in u het werk der drift verricht’,
En leg uw eigen bloed niet meêr in evenwicht,
C
-ocr page 46-Men mag geen banden, ons door eigen wil gegeeven, Doen werKen tegen die, waar door men kwam in ’t leven.nbsp;Ik dan, 20 ’t (Jodendom volhard op ons te woên,nbsp;Moet alles vree2en, daar my niets kan hoopen doen.^nbsp;Daar u uw pligt iets geeft in ’t midden uwer klagten,
’t Welk uwe wenfchen v leid, uwe angften kan verzachten. Camilla.
Myn zuster, ’k zie het wel, gy minde nimmermeer.
Gy kent de Liefde niet, noch zyn gevreesd geweer. Men kan hem fluiten , als hy d’aanval heeft begonnen ,nbsp;Maar nooit verbannen,als hy ’t hart reeds heeft verwonnen,nbsp;En als een vaders flem, die onze trouw verpand.
Een wettig’ koning maakt van dezen dwingeland.
Hy treed met zachtheid in, maar heerscht met trots vermogen ,
En als de ziel ééns heeft zyn lokaas ingezoogen,
Kan zy niet dulden dat ze in ’t minnen wordt gefluit, Dewyl zy niets verm.ag dan ’t geen zyn wil beOuit;nbsp;Zyn ketens zyn zo fleik , als wy die liefflyk achten.
F YF D E T O O N E E L.
De oude Horatiüs, Sabina, Camilla.
GDe oude H o R A TI u s.
y hebt een drdeve maare uit mynen mond te wachten, Myn dochters ; ’twaar’vergeefsch niets te ontveinzen vannbsp;Een zaak, die ik niet lang voor u verbergen kan.
Uw broeders flrydea,wyl ’t de Goden dus befchikken. Sabina.
Deeze onverwachte maar’,’k beken het,doet my fchrikken, En ik verbeeldde my van ’t hemellche beleid,
M’n onrechtvaardigheên, meer goedertierenheid.
V ertroost ons niet; vcrgeefsch fpreekt hier het mededogen. De rede, in zo veel leeds, is haatlyk in onze oogen.nbsp;Wy hebben in de hand het eind van ons verdriet;
Die willig fterven wdl zwicht voor de rampen niet.
33
Wy konden ligtelyk ons hart voor n verzaaken.
Een fchynftandvastigheid van onie wanhoop maaken; Maar als ’t niet fchandlyk is te weezen zonder moed,nbsp;is ’t laf dat ons gelaat iets moedigs blyken doet:
Het lla den mannen vry die kunst 7.ich aan te wennen, Wy willen ons alleen voor ’t geen wy zyn doen kennen.
Wy vordren niet van u dat uw grootmoedig hart Zich ook voor ’t lot verneere en deelein deeze fmart.nbsp;Zie onverfchrokken u dit onheil overkómen.
Weerhou uw traanen, als gy de onzen zult zien Üroomen. Toon ons Hechts ééne gunst in deez’ rampzaligheén;nbsp;Bewaar uw heldendeugd ; maar duld ons droef geween,nbsp;Ds oude Horatius.
Wel verr’ dat ik uw’ rouw zou doemenswaardig keuren, Beftaa ik reeds genoeg door niet met u te treuren.nbsp;IMynziel bezweekmisfchien voor zulk een’ zwaaren flag,nbsp;Indien ik, nevens u, hier één belang in zag.
Niet dat my Albaas keur uw broeders heeft doenhaaten; Zy mogen alle drie zich op myn gunst vcrlaaten;
Maar evenwel, de kracht der vriendfcbap kan ’t gemoed Zo niet beweegen, als de liefde, of als het bloed.
Ik heb om hunnent wil de fmarten niet te lyden,
Dieu, als zuster, u, als minnares, beftryden.
Ik kan hen aanzien als vyanden van den Staat,
En haaken zonder fmart naar ’t welzyn van myn zaad. De Hemel zy gedankt! myn zoons zyn Rome waardig;nbsp;Zy toonden onbefchroomd zichflraks ten llry de vaardig,nbsp;En ’k heb hun gloriekroon noch fchoonder zien gefierd,nbsp;7'oen ’s volks meédogenheid door hen geweigerd wierd.nbsp;Indien flaauwbartigheid hen daarom had doen vraagen,nbsp;Of zo hun heldendeugd die niet had afgeflaagen,
Dees hand had my welhaast een (Irenge wraak bereid, En afgewischt de fchand dier lalFe inichiklykheid.
Maar wyl men andren vroeg , fchoon zy daar tegen ftreeden,
(’k Verberg het niet voor u,) heb ik zulks ook gebeden. Zo ’s Hemels goedheid naar myn wensch zich had gericht,
C a nbsp;nbsp;nbsp;Ge-
-ocr page 48-Gewis ware Alba tot eene andre keur verpligt;
Dan konden wy vernoegd myii zoons zien zegepraalen. Daar uwer broedren bloed hun winst niet zou betalen.nbsp;En aan ’t gewenscht gevolg van billyker gevecht,
Ware op deez’ dag al deeerdes Roomfchennaams gchegt. Der Goden wyshcid heeft dit anders doen gebeuren;nbsp;Myn geest (telt zich gerust, nu w'y hunn’ wil bcfpeuren,nbsp;Hy wapent zich met moed in deeze omftandigheên,
En fielt zyn eenig heil in ’t heil van ’t algemeen.
Doe mede, tot uw’ troost, die pooging op uw zinnen: Gedraag u beiden thans als waate Romeininnen;
Gy wierdhetdooruw’echt; gy zyt het noch door’t bloed. Die glorieryke naam is een onfchatbaar goed.
De dag genaakt dat Rome, in top van Haat gereezen , Zich van al ’t aardryk,als de donder,zal doen vreezen;nbsp;Ja dat, terwyl zyn macht geducht blyft door ’t Heelal,nbsp;Zyn naam de Koningen tot nyd verwekken zal,
Gelyk de Goóndien roem Anchifes zoon voorfpelden,
De oude Horatius, Sabina, Camilla, Julia.
quot;WT . De otia'e Horatius.
W at tyding, Julia ? komt ge ons de zege melden ?
J ULI A.
ö Neen ;maar ’t droef gevolg desftryds voor’t Vaderland. Rome is in Albaas magt; uw zoons zyn overmand;nbsp;Twee van de drie zyn dood; haar Ega is in ’t leven.
De oude Horatius.
Rampzalige uitkoiTist,die myn hart van fchrik doet beeven Rome is in Albaas magt, en om een lot, zo wreed,nbsp;'I'ekeeren, heeft hy niet den laatfteii zucht belleed!nbsp;N.een,’t kan niet mooglyk zyn,gy zyt gewis bedroogen.nbsp;Bomeis niet dienstbaar, of myn’ zoon is ’t licht oiittoogen;nbsp;Ik ken myn bloed te wel; ’t weet beter zynen pligt.
Ju-
-ocr page 49-Julia.
Wy hadden ’t op den wal te klaar in ons gcïdcht,
Zyn moed verwonderde elk ,zo lang zyn broeders (Irec-den:
Maar toen hy tegen drie moest in het ftrydperk trcedcn, Heefthy 5 byna omringd, 7,ich door de vlucht gered.
De oude Horatius.
En ons verraadde volk heeft hem die niet belet!
’t Kon dien lafhartigen noch in het leger lyden!
Julia.
’k Heb niets meer willen zien, na dit rampzalig ftrydcn.
Camilla.
Helaas, myn broeders!
De oude HoraTIUS.
Zacht! ween niet om alle drie. Twee zyn ’er in een’ (laat, dien ik met afgunst zie.
Dat de eclile lauwerblaén op hunne grafzuil praaien;
De glorie van hun dood zal hun verlies betaalen.
Hun onverwonnen moed is door ’t geluk erkend Van Rome vry te zien tot aan hun levensend.
Zy hebben Rome nooit een’ andren Vorst zien ecren, Noch in een wingewest van Albaas ftaat verkeeren.nbsp;Ween om den andren; ween om de onherltelbre fmaad.nbsp;Daar zyn ontaarde vlucht ons voorhoofd meê belaad.nbsp;Beklaag de lasterfmet die op ons huis blyft kleeven,
En de eeuwige oneer die myn' naam is aangewreeveii. Julia.
W^at eischt gy dat zyn deugd tot Romens eer verwierf, Terwyl hy tegen drie moest ftryden ?
De oude Horatius. nbsp;nbsp;nbsp;.
Dat hy dicrf.
Had hy één oogenblik zyn’ val vertraagen konnen,
Ten minde Rome ware iets laater overwonnen.
Hy had dit gryze hair met geenc fchand’ beklad,
En daardoor loons genoeg voor zyne dood gehad.
Al ’t bloed,dat in hem zweeft,is ’t Vaderland verbonden, Elke onbefteeden drup heeft de eerzyns naams gcrchondcu,nbsp;G ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Elk
-ocr page 50-Elk uur zyns levens, na dit fchandelyk gedrag,
Brengt ïyne en inyne fmaad noch klaarder aan den dag. Maar ’k zal dien fnooden loop, ik zweer het,haastver-breeken,
En, op myn’ lalFen zoon met recht in toorneontfteeken, i)e vaderlyke magt gebruiken tot zyn flrat’:
Opdat elk de afkeer blyk’, die my zyn misdaad gaf.
S A B J N A.
Ach! laat die eedle drift uw gramfchap min doen blaaken, En wil ons-allen niet geheel rampzalig maaken.
De oude Ho ratios.
Gy troost u ligtelyk Sabine in deeze fmart.
Tot hiertoe gaat ons leed u weinig aan het hart,
Gy hebt tot noch geen deel aan onze tegenfpoeden.
De Hemel wilde uw’ gade en broeders t’faam behoeden. Indien wy flaaven zyn , ’t is van uw Vaderland;
Uw broeders wonnen,toen’t verraad ons had vermand; En nu gy ziet hoe hoog hun glorie is gefteegen,
Trek ge u zeer weinig aan wat fchande wy verkreegen. Maar uwe min voor dien ontaarden echtgenootnbsp;Doe u in onzen ramp haast deelen, door zyn dood.
Uw traanenvloed heeft my het hart geenszins bewoogen. Ik zw'eer hier by de Goón en hun gducht vermogen,nbsp;Dat deeze hand, eer zich de dag ten einde fpoed,
De fchand van ’t Roomfche volk zal zui vren in zyn bloed. Sabina.
Men 1'olg hem flraks op ’t fpoor, hy is vervoerd van tooren.
Goón! is ons altoos dan zo groot een rampbefchooren Wilt gy door wreeder flag volharden in uw woén gt;nbsp;Moet onzer maagen hand ons eeuwig fiddren doen ?
Einde des Derden Bedryfs,
EERSTE T O O N E E L.-
De oiide HorATiusj Camilla.
S nbsp;nbsp;nbsp;De oude Ho ratios.
preek voor dien fnoodeii nooit ; dat hy myn gram-fchap duchte,
En alzowel voor my, als voor de Albaanen, vluchte ! Hy heeft noch niets voor ’t bloed, hem 20 veel waard,nbsp;beftaan,
Indien hy niet altoos myne oogen tracht te ontgaan, Sabina zorg’ daarvoor,of’k zweer noch, by’t vermogennbsp;En ’t heilige gezach der Goden in den hoogen....nbsp;Camilla.
Myn waarde vader, ach ! verban uw goedheid niet.
Zie hoe zich Rome-zelf gedraage in dit verdriet.
’tZal, met wat ongeluk de Hemel ’took moog’ drukken, He deugd verfchoonen die voor de overmagt moestnbsp;bukken.
De oude Ho R AT IV S'
Camilla, ’t raakt my niet wat Rome van hem zegt;
Ik ben zyn vader; ’k heb afzonderlyk myn recht.
’k Weet wat de waare deugd iu helden kan verrichten , Ze erkent geen’ meester , fchoon haar de overmagt doetnbsp;zwichten,
Haar ongekreukte moed, altoos in ’t zelfde fpoor, Bezwykt voor ’t woest geweld, doch wykt ’cr nimmernbsp;voor.
Maar ’Ic zie Valerius; vyat zal hy ons verkonden ?
tweede t o o n e e l.
De oude Horatius, Camilla, Va lerius.
T nbsp;nbsp;nbsp;Valerius.
ot trooft eens vaders, door den Koniiig afgezonden C 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Oi»
-ocr page 52-Om hem te doen verftaan____
De oude Hokatius.
Spaar u die moeite vry,
’t Is een verlichting, die niet noodig is voor my;
Ik zie de zoonen, tny ontrukt door ’s vyands handen, Veel liever levenloos, dan overdekt met ichanden.
Zy flierven voor hun land als helden; ’k ben voldaan. Valerius.
Maar welk een zeldzaam lot,wat heil trof d’ander aan? Uw liefde voor de drie moet hy alleen verwerven.
De oude H o r A t i u s.
Ach! had men ook myn’ naain zien met dien fnoodcn Hervcn!
Valerius.
Na’tgeenhy heeft verricht, zyt gy alleen misnoegd.
De oude H o r a t i u s.
Ik ben tot zyne ftraf hier ook alleen bevoegd.
Valerius.
Hoe! kunt ge in zyn gedragiets llraftenswaardigs vinden? 'De oude Ëokatius.
Kan u in zyne vlucht een llraal van deugd verblinden? Valerius.
De vlucht is glorieryk in die omftaiidigheén.
De oude H o r a t i u s-
Ik voel myn fchaamte enfpytvermeerdrendooruwreên. ’t Gpal is zeker vreemd en heugenswaardig te achten.nbsp;Dat iemand door de vlucht noch glorie kan verwachten.nbsp;Va LERi os.
Hoe! ürekt het u tot fpyc, en fchaamt ge u dat uw bloed Een’ zoon verwekte, die ons allen heeft behoed ?
Die Rome een ryk verwint door roemryk triomfeeren? Wat grooter luilter kan een vader ooit begeeren?
De oude H o r a t i u s.
Van welk een ryfc, triomf en luifter fpreekt ge my, Daar Rome zwichten moet voor Albaas heerfchappy?nbsp;Valerius.
Wat hoor ik u van Albe en zyn’ triomf gewaagen ?
Weet
-ocr page 53-4t
Weet gy dan noch maar half hoe ’t 7,ich heeft toegedraagen ? De oude Horatius.
’k Weet datzyn vlucht verried de vryheid onzer ftad. Valerius.
6 Ja, indien zyn vlucht den ftryd beflooten had;
Maar ’t bleek wel haast dat hy die vlucht had ondernomen, Opdat ze flrekken zou tot zegepraal van Romen.
De oude Horatius.
Valerius.
Hoor , hoor den heldenmoed Ecns zoons, aan wien uw toorn, hem doemende, onrecht doet.
Zo dra hy zich alleen heeft tegen drie bevonden, Decze alle drie gewond, hy zelf noch zonder wonden.nbsp;Te fterk voor dén , te zwak om allen te weêrftaan,nbsp;Weet zyne fchranderheid dat groot gevaar te ontgaan.
Hy vlucht, om tot zyn heil de kans te doen verandren; Die list misleid en fcheid drie broeders van elkandren.nbsp;Elk hunner volgt hem na, met meer of minder fpoed ,nbsp;Naar hy zich vind beroofd van meer of minder bloed.nbsp;Zy yvren, om te faam den vluchtling op te komen,nbsp;Maar elks verfcheiden wond heeft hen die magt benomen.
Horatius, hen ziende in dien verdeelden liand,
Keert fchiclyk naar hen toe, en acht hen reeds vermand. Hy wacht den voorden af, (reeds als uw fchoonzoonnbsp;te achten)
Decs, gantsch vervoerd van fpyt, dat hy hem af durft wachten,
Valt aan, en toont vergeefsch zyn’ grooten heldenmoed, Zyn wakkerheid verflaauwt door al ’t verlooren bloed.
T hans is het Albaas beurt een deerlyk lot te fchroomen. Men roept den TOeeden, om tot’s broeders hulp te komen.nbsp;Hy fpoed zich, en verfpilt dus vruchteloos zyn kracht;nbsp;ï^er hy hem nadert is zyn broeder oingebragt.
Camilla.
42
Valerius.
Gantsch buiten aêm, Üelt hy zich in zyn (lede, •Beftryd Horatius, doch die verwint hem mede;
Zyn moed, van kracht beroofd, is hier van weinig klem, Uy tracht naar ’s broeders wraak, maar fneuveit nevensnbsp;hem.
De lucht wecrgalmt den kreet,dien onze en Albaas benden, Wy juichend’, zy vol angst, ten hoogen Hemel zenden.
Als onze held den ftryd tot dus verr’ heeft volbragt, Is ’c winnen hem gering, hy trotst noch ’s vyands inagt.nbsp;,, kHeb, myner broedrcn fchim ten zoen,de twee verflagen ,
„ De derde van de drie zy Romen opgedraagen,
„ Voor ’t heil van zyn gebied zal hem dees aim verflaan; Zo fpreekt hy, en terfloiid valt hy dien vyand aan.
De zege tusfchen hen was niet lang twffelachtig.
De A Ibaan.door wond op wondgetiofFen,was onmachtig, tn fcheen, als ’t offerdier dat voor het outer lag,
Het hoofd zelf aan te biên tot dien gcvreesden flag.
Die trof hem ook eerlang , fchier zonder tegenftrecven, En Rome is, door zyn’ val, tot de oppermagt verheven.nbsp;De oude Horatius.
6 Zoon! ÓRoemuws tyds! 6 Voorwerp van myn vreugd! ö Onverwachte hulp , die ’t wagglend ryk verheugt!
6Deugd, zo waard aan Rome,èn al myn wmlbehaagen! Befchermer van den Staat, en Glorie uwer Maagen!nbsp;Wanneer, wanneer doove ik in uwe omhelzing uit,
De dwaaling die my bragt tot zulk een wreed befluit? Wanneer zal myne liefde uw heldenhoofd befproeijennbsp;Met traaneti, die de vreugd doet uit myne oogenvloeijen?nbsp;Valerius.
Gy zul: hierin welhaast uw wenfchen zien voldaan.
De Koning zal terllond hem herwaarts laaten gaan,
En Itelt tot morgen uit de prachtige offerhanden,
Die hy om dien triomf wil voor de Goón doen branden. Elk toont op deezen dag alleen zyn dankbaarheidnbsp;Door zegezangen ca een mindre plegtigheid.
De
-ocr page 55-43
De Vorst geleid uw’ zoon, als de eer van all’ zyn helden, En zend me om u zyn vreugd en zielsverdriet te melden.nbsp;Maar ’t is hem niet genoeg dat ik u dit bericht;
Hy-zelf wil zich deez’ dag noch kwyten van dien pligt. Hy w’aant uw heldendeugd niet naar waardy te loonen,nbsp;Zo hy u zelf niet komt zyn dankbaarheid betoonen,
^0 hy u hier niet meld wat Rome u fchuldig is.
De oude Horatius.
Ik word te hoog vereerd door die erkentenis,
En acht my reeds door de uwe al loons genoeg gegceven V oor ’t geen een zoon verrichte , en voor der andreunbsp;fneeven,
Valerius*
Hy heeft nooit eer ten deele aan iemand toegebragt:
Zyn dierbre fcepterftaf, gerukt uit ’s vyands magt,
Doet hem al ’t gunstbewys, waarmed hy u wil eeren. Beneden uw verdiende en die uws zoons waardeeren.
Ik zal hem doen verdaan, wat hoogverheven moed EJ, door uw deugd, bezielt in alles w^at gy doet.
En welk een vlyt gy wilt in zynen dienst bedeeden.
Dê owde Horatius.
Ik blyf u dier verpligt voor die gediendigheden.
DERDE T O O N E E L.
De owde Horatius, Camilla.
M,
I nbsp;nbsp;nbsp;D«ozitifi Horatius.
-iyn dochter, ’t is vooitaangeen tyd van weenen meer. EJ w traanen voegen niet by ’t zien van zo veel eer.nbsp;Geen huislêlyk verdriet moete onze vrengd verdooren,nbsp;Als ’t heil van ’t algemeen word uit die fmart gebooren.nbsp;t Is ons genoeg dat Rome op Alba zegepraalt-,
Men trooste zich in ’t leed, tot zulk een’ prys betaald, In Curiatius moet gy een’ minnaar derven,
Maar zult welhaad in Rome eenandren held verwerverr. ik ken nu geen’ Romein, die zich niet acht vereerd
Aan
-ocr page 56--‘\a’T ’t bloed te huwen daar de Staat door triomfeert.
Ik moet Sabina van dit voorval kennis geevcn: ilie !lag ?.al zekerlyk haar moedig hart doen beeven,nbsp;tiaar doode broeders, door haar’ echtgenoot geflacht,nbsp;Verwyzen billyker haar ziel tot bittre klagt.
’k Hoop echter dat ik ligt die ftormen zal verdryven ,
Ja dat, als haar verftand haar groot gemoed zal llyven, De liefde voor den held, die Alba bragt ten val,nbsp;üp zulk een ecdle ziel welhaaft weer heerfchen zal.
Gy , tracht dien lalFen rouw inmiddels te overwinnen; Ontvang hem, als hy komt, groothartiger van zinnen ;nbsp;'Joon u zyn zuster; toon, wyl ge uit het zelfde bloednbsp;Zyt door de Goón geteeld, den zelfden heldenmoed.
JC A Ulh'Lh, alleen.
a, ’k zal hem toonen , door onloochenbaare blyken, izat voor een waare min de Schikgodinnen wyken;
Dat zy voor geen bevel dier dwingelanden beeft, Waaraan een heilloos lot ons naverwandfchapt heeft,nbsp;Gy ünaalt op myn verdriet; gy durft, als laf, het wraaken.nbsp;Maar hoe ’t u meer vergramt, hoe meer ’t myn hart kannbsp;raakcn.
Verharde vader! ’k wil, daar elk myn droefheid blyk’. Dat zy de ürengheid van myn noodlot zy gelyk.
Wie zag zyn rampen ooit tot zulk een toppunt Ilygen, En, in zo weinig lyds, zo veel gedaanten krygen?nbsp;Wiens lot was ook, als’t myn’, nu liefelyk, dan wreed.nbsp;En trof 7,0 dikwils, eer ’t hem eindlyk üerven deed ?nbsp;Wie zag, op éénen dag, zich ooit, in zwaarder lyden,nbsp;Van blydfchap en verdriet,van hoop en vrees beltryden?nbsp;Slaafachtig blootgefteld aan rampen zonder tal,
En ’t deerlyk fpeeltuig van het wisfelziek geval.?
’t Orakel fterkt myn geest; een droom ontrust my weder: De vrede werpt den fchrik, die my de flryd baart, neder:nbsp;Myn echt is vastgefteld, en ’t word, ter zelver tyd,
Myn
-ocr page 57-45
Myn’minnaars lot dat hy myn broederen bcftryd’.
Dit maakt my hoopeloos, en niemand kan ’t geheugen : Het ftryden word belet; de Goden doen ’t volbrengen;nbsp;Het fcheen dat Rome zwichtte, en, in dien overmoed.nbsp;Was noch myn minnaar vry van myiier bioedren bloed.nbsp;6 Goden 1 deed ik toen om ’t ongeval van Romen ,
Om myner broedren dood, te weinig traanen llroomen ? Vleide ik my-zelf te veel, toen ik my heb verbeeldnbsp;Dat ik hem minnen mogt, door ydle hoop geitreeld ?nbsp;2yn dood , waarvan ik zelf het wreed verhaal moestnbsp;hooren.
Heeft myn ontroerd gemoed al ftrafs genoeg befchoorcn. 2yn tnedemiiinaar zelf verhaald my die; en doet,
,ln ’t haatelyk bericht dier droeve tegenfpoed,
My op zyn bly gelaat een waar genoegen leezen,
Veel min uit Romens heil,dan uit myn’ ramp gereezen. Ja, bouwende in de lucht op ’s andrens droevig leed.nbsp;Verwint hy hem zo wel als hem myn broeder deed.nbsp;Maar dit is alles niets, by ’t geen my üaat te wachten.nbsp;Men vril zelft dat ik juiche op deezen dag vanklagten.nbsp;Men eischt dat myneitem’s verwinnaars roem vergroot’,nbsp;En dat ik kus de hand, die my het hart doorftoot.
Ja ’t is, wanneer ik treure om zo veel ongenuchte,
Een fchande dat ik klaage, een misdaad dat ik zuchte : Hun woeste deugd begeert dat elk gelukkig fchyn’:nbsp;Wie niet onmenschlyk is, kan niet grootmoedig zyn.nbsp;Welaan ,myn droeve ziel! verzaaken wy te gader,nbsp;groot een’ broeder en zo deugdelyk eeii’ vader.nbsp;,lWrftrekt ons tot eene eer dat ons de moed begeeft,nbsp;Wanneer wreedaardigheid de deugd verbasterd heeft.nbsp;Myn droefheid! barst nu uit, waartoe u intetoomen ?nbsp;Wanneer men alles derft, wat kan ons meer doen fchroo*
t racht dien verwinnaar, zo onmenschlyk, niet te ontzien: üroei in 7,yn byzyn aan, wel verr’ van hem te ontvlidi;;nbsp;\ ervioek zyn zege: poog zyn gramfehap op te wekken,nbsp;tn laat,zo ’t mooglyk zy,zyn fpyt uw vreugd verftrekken.
Hy
-ocr page 58-Hy nadert herwaarts aan ; mentoone,in zyn gezicht, | Waartoe eens minnaars dood zyn minnares verpligt,
Horatiüs, Camilla, Procülüs,
Gmlg , draagende de wapenrustingen nbsp;nbsp;nbsp;I
der ‘üerjlagene Ciiriatiusfen.
D nbsp;nbsp;nbsp;Horatiüs.
:t ’s de arm, myn zuster, die twee broeders heeft gewrooken,
W iens kracht de keten van ons onheil heeft verbroken ,
1'ie ons verwinnaars maakt van Alba, die alleen.
Het lot bedecht heeft van twee groote Mogendhedn.
Z e dees getuigen van myn’ roem, deeze eerbewyzen,
E\) wil naar uwen pligt myne overwinning pryzen. nbsp;nbsp;nbsp;!
Camilla.
Ontvang myn traanen dan ; die ben ik u verpligt. Horatiüs.
1'e mild met bloed betaald, om traanen te begeeren. nbsp;nbsp;nbsp;I
Men lyd geen fchaê meer, als de wraak die heeft geboet. !
Welaan, zyn zy voldaan, door ’t wreed vergooien bloed, i Dan zal ik myn verdriet om hun verlies betoomen;
Hun dood vergeten, daar gy wraak van hebt genomen. Maar wie, wie wreekt de dood van ’t voorwerp my-
Om die op ’t oogenblik te bannen uit myn zin ? nbsp;nbsp;nbsp;i
Wat zegt ge, Onzalige ? nbsp;nbsp;nbsp;I
Camilla.
Helaas ! myn uitverkoren!
Ach! Curiatius! nbsp;nbsp;nbsp;i
Wat ftoutheid moet ik hooren!
Een’ vyand van’tgemeen,verwonnen door myn ïwaard, Durft gy noch noemen,engy acht uw h.irt hem waard !nbsp;Uwe onrechtvaarde drift durft naar zyn wraak nochnbsp;trachten!
Uw mond begeert die, en uw hartblyft die verwachten! Volg min uw neiging op: veriterk uw ziel door troost;nbsp;B 'fchaam myn’roem niet, door de zuchten die gy loost.nbsp;Verdoof, verdoof de kracht dier llrafbre minnedraalen ,nbsp;Verban ze uit uw gemoed, denk aan myn zegepraalen jnbsp;Dat onderhoud maake u voor alle driften fcliuw.nbsp;Camilla.
Barbaar! geef my dan eerst een hart zo wreed als ’t uw*, tn, zo ik eindlyk moet myn hart voor u ontfluiten,nbsp;Geef my myn’ minnaar weer, of laat myn min zich uitten.nbsp;Myn vreugd of rouw hing af van’t lot, dat hy genoot;nbsp;Ik bad hem levend aan, en ik beween hem, dood.
Zoele, zoek uw zuster niet, daar gy haar hebt gclaaten, Maar zie een minnares, die eeuwig u zal haaien ,
Die, als een razerny, u volgende overal,
U onophoudelyk zyn dood verwyten zal.
B loeddorftig monfterdier, dat myn ge ween durft wraaken, til vordren dat ik my zal in zyn dood vermaaken;
Ja, dat ik, hemelhoog verhelFendc uw beftaan,
Myn’ Curiatius noch eenmaal zal verdaan!
’k Wensch, datu zoveel ramp in’t leven moog’ verzeilen Dat ge u, uit afgunst, om myn ongeluk zult kwmilen’,nbsp;tn haast bevlekken door een fchandlyke euveldaad,nbsp;Deez’ roem, in welks genot uw wreedheid zich verzaad.nbsp;„nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Horatios.
J:^o6n ! wie zag iemand ooit in feller woede blaakeu! Gelooft gy dat geen hoon my kan gevoelig maakeii?
Dat ik in myn gedacht deeze eeuwige oneer duld’? enaiii den dooden vryi die ons geluk vervult,nbsp;viaar een minnaars lot by u niet zwaarder weegen.nbsp;Dan t heil van Rome, daar gy ’t leven hebt verkreegen.nbsp;u ,pnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Camilla.
tioe. Rome, al myn verdriet en de oorzaak van myn klagt!
Ro*
-ocr page 60-Rome,om welks heil uw arm myn’minnaar heeft gefiagtl Rome,uw geboortellad, wier rampen gy wik weeren!nbsp;Rome eiudlyk, dat ik haat, om dat het u wileeren!
IVl ogt al ’t nabuurig volk, getreeden in verbond,
Zyn pas geltaafd gebied verwoesten tot den grond! Mogt, 7.0 me Italië in m'yn wensch niet kan vernoegen,nbsp;Het volkryke Oost’ en West’hun krachten famenvoegen 1nbsp;Dat hondert volken, van het uiterft’ van ’t heelal,
Z'ch over berg en 7ee begeeven tot zyn’ val !
I a , dat het, op 7.ich-2elv’, zyn’ muur, met eigen handen, 7'er neer rukke, en verfcheur’ zyn eigen ingewanden!nbsp;Dat’sHemels grimmigheid, ontvonkt op myn gebed,nbsp;Een’ vuurvloed reegnen doe, die ’t all’ in vlammen zctt’!nbsp;Mogt ik die blikzems eens op Rome neer zien daalen!nbsp;Uw lauwerloof tot (lof, zyn erf tot asch zien maaien!nbsp;Zyn’ laatOen burger zien aan zynen laatft en zucht!
Ik de eenige oorzaak zyn en kerven van genucht’!
H o R A T T u s, zyfi zwaard uittrekkende, en zjae zuster vervolgende, die voor bem vlucht.
Dit gaat te hoog: hét bloed rnoet voor de reden wyken^ Beween uws minnaars dood in de onderaardfche ryken.
Camilla, gewond., van bmnen.
Verrader I Hemel! ach!
Ho R A T 1 u s , vüederkeerende op bet Tooneel.
Dees ftraf valle elk te beurt,
Die om de nederlaag van Romens vyand treurt.
Proculus, Horatiüs.
¦vrr nbsp;nbsp;nbsp;Proculus.
\V at durft uw arm bekaan ?
Horatiüs.
Ik heb geflraft rechtvaardig. Haar gruwzaame euveldaad was die vergelding waardig.
Pro»
-ocr page 61-_ nbsp;nbsp;nbsp;Proculüs.
’t Voegde u geraakt te zyn door haare tegenfpoed. Horatiüs.
Verwyt iny niet dat ze is myn zuster en myn bloed, ^yn vader kan haar nooit als zyne telg bekiaagen.
Wie ’t Vaderland vervloekt, verloochent zyne maageni Die teedre liefdenaam vyord ftraks met recht verzaakt.nbsp;Als iemand van zyn’ vriend zyn’ grootllen vyand maakt,nbsp;’t Bloed zelf beweegt ons om zyne euveldaad te ftraffeninbsp;De wraak is ’t wettigst die men ’t fchielykii’ kan ver-fchatFen;
En zulk een fnoode wensch, hoe weinig ook verhoord, Word in haar’aanvang best, als een gedrocht, verfmoordi
Horatiüs, Sabina, Proculüs.
Sabina.
at kan uw eedle toorn op deeze plaats vèrwerven? Kom , zie uw zuster in uws vaders armen fterven.
'Zie, tot verzaadens toe, dat lieflyk fchouwfpel aan. Of, zyt gy niet vermoeid van zulke heldendaén,
Doe voor uw broedren dan, ten roem van ’t dierbaar Romen, -
Dit deerlyk overfchot van ’t bloed der mynen flroomen* Wanneer gy ’t uwe fpilt, fpaar dan het hunne niet.nbsp;Doordoor myn hart, gelyk ge uw zusters hart doorftiet.nbsp;Dns fmetde zelfde fchuld; ons (laan de zelfde plaagen;
*k Zucht als zy; ik durf myn broeders ook bekiaagen;
i ’k heb uw ftreng bevel veel zwaarder overtreén, Wyl Zy Hechts treurde om één’, en ik ’er drie beween,nbsp;'Vyl noch, na haare draf, myn misdaad u blyft tergen.nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Horatius.
i^roog uwe traanen af, of wil my die verbergen.
Maak dat men u met recht myn dierbre weêrhelft noem’, ü,n verg myn ijefde niets tot nadeel van myn’ roem.
-ocr page 62-Indien een zuivre vlam wil,naarhaarkuisch vermogen, In ons maar ééne Tiel en éénen zin gedoogen,
Dan moet zich uw gemoed verheffen tot het myn’; Maar nooit daal ’t myn’naar’tuwe, of’tzouons fchand-lyk zyn.
’k Bemin u teder; ’k weet de kwelling uwer zinnen; Omhels myn deugd, opdat ge uw zwakheid moogt verwinnen.
Neem aan myn glorie deel; bevlek haar’ luifler niet; Bekleed u-zelv’ daar mee, dewyl myn echt ze u bied.nbsp;Haat gy zo doodelyk myne eer, myn heldendaaden,nbsp;Dat ik u meer behaag met oneere overlaaden ?
Toon u myne echtgenoote, en fchikkende u naar my. Maak dat myn voorbeeld u een vaste wet gedy’.nbsp;Sarina.
Zoek grooter zielen om uw voorbeeld naar te flreeven. Ik wyt u niet dat gy myn broeders bragt om ’t leeven :nbsp;Ik zal geduldig zyn in zo veel’ tegenfpoed,
En vloek meer ’t lot, dan u, die aan uw’ pligt voldoet. Maar eindlyk, ik verzaak de heldendeugd van Romen,nbsp;Zo ’k door onmenschlykheid tot haar bezit moet komen,nbsp;En ik befchouw in my ’s verw'innaars gade niet,
Of ’k zie de zuster ook van hen die hy doorfliet.
Laat ons in ’t openbaar ’s Lands zege heilryk keuren, En in ’t geheim om ’t leed van beider Hamhuis treuren.nbsp;Laat ons geen acht meer Haan op ’t heil van ’t algemeen,nbsp;Wanneer wy rampen zien, die de onzen zyn alleen.nbsp;Waarom, ó vyrcedaart! wilt ge ook hiertoe niet belluiten?nbsp;Wanneer gy binnen treed laat uwe lauwren buiten;nbsp;Stort traanen nevens ons. Hoe! zulk een laffe taalnbsp;Hitst noch uw deugd niet aan, dat zy myn leed bepaal’?nbsp;Myn misdaad, hoe verzwaard, kanu niet toornig maaken?nbsp;Camillaas heil is groot; zy deed uw gramfchap blaaken;nbsp;Ze ontving van uwe hand al ’t geen’ zy had verwacht.nbsp;En vond dus haar verlies weerom in ’s afgronds nacht.
6 Dierbaare echtgenoot! 6 bron van myne plaagen! Verhoor ’t meédogen, zo de toorn u kan mishaagen:
-ocr page 63-5i
Stel één van beide in ’t werk , na ’t geen hier is gefchied : myne zwakheid, of voleindig niyn verdriet,nbsp;eisch, voor gunst of ftraf, dat my uw hand doe derven;nbsp;’t zy de liefde of *t recht my doet dien eisch verwerven jnbsp;, t Verfchilt my niet; ’k zie niets dan zoetheid in de dood,nbsp;Wanneer ik die ontvang van mynen echtgenoot.nbsp;Horatius.
Wat onrechtvaardigheid der Goden dat ze aan vroüwerl Zo veel vermogen, zelfs op helden, toebetrouwen,
En vrolyk aanzien dat die kunne, zonder kracht,
Zo onbepaald regeert op ’t edellte gellachr!
Wat heeft myn heldendeugd van haar geween te lyden ! De vlucht kan die alleen voor ondergang bevryden.nbsp;Vaarwel ^ maar volg my niet, ten z y ge uw tranen fmoort.nbsp;Sabina, allem-
A Toorn! ó tederheid, die naar geen zuchten hoort!
Gy ftraft myn misdaad niet! ’k vermoei u door myn klagten!
Jk mag noch gunst noch flraf van uwe hand verwachten! Laat ons door myn geween noch ééne proef beftaan;
Einde des Vierden Bedryfsi
EERSTE T O O N E E L.
De oude HoRATius, Horatius.
LDe mide Horatius.
aat ons onze oogen van dat droevig voorwierp trekken, Om’s Hemels oordeel met verwondring hier te ontdekken.nbsp;Het kan, als de eigenroem ons door haar glansfen treft,nbsp;Den trots verydlen, die ons hart te hoog verheft.
Men ziet de droefheid vaak de grootfte vreugd verzeilen, En onze deugden zelfs tot zwakheid overhellen.
Ja zelden duld het lot dat onze zucht tot ftaat Met air den luifter praal’ van een verheven daad.
’k Beklaag Camilla niet; zy heeft zich fnood gedraagen. Ik moet my-zelv’ en u veel meer dan haar beklaagen,nbsp;My, dat ik heb een telg, van Rome ontaard, verwekt,nbsp;U, dat gy door baar dood uw, handen hebt bevlekt.
Ik kan die te onverdiend noch al te fchiclyk achten; Maar gy, myn zoon, had voor de fchande u kunnennbsp;wachten.
Haar euveldaad, hoe fnood, waar’ beter nooit geftraft, Dan dat haar wierd de dood door uwen arm verfchaft.nbsp;Horatius.
Doe vry dit fchuldig bloed naar eisch der wetten llroomen: Ik meende dat ik ’t haare opöft'ren moest aan Romen.nbsp;Indien myn yver in uw oordeel fchuldig fchyn’.
Zo die in eeuwigheid my moet verweeten zyn,
Zo hy myn hand befmette en de eer myns naams kon fchenden,
Gy kunt myn noodlot met een enkel woord volenden. Herneem, herneem dit bloed, dat my tot last verllrekt,nbsp;En door een latfe daad ZO fchandlyk is bevlekt.
Myn hand kon in uw’ Ham geeneeuveldaad verfchoonen ; Verfchoon dan ook geen vlek in een’ van uwe zoonen.
Een
-ocr page 65-53
TREURSPE
Een vader, u gelyk, betoone in deezen ftaat,
’t fchenden van zyne eer hem aan bet harte gaat; iJaar geen verlchooning is, moet zyne liefde zwygen;nbsp;Hy zelf, als hy ’t ontveinst, kan deel in ’t kwaad verkrygen,nbsp;En toont dat hy te min zyn’ eigen roem betracht,nbsp;Wanneer hy llrafloos laat iets dat hy ftrafbaar acht.
De oude Horatius.
’t Behaagt hem niet altoos zyn flrengst gezach te toonen; idy zorgt vaak voor zich zeiv’door ’tfpaarenzyner zoo
nen ,
^dyn ouderdom verkiest hun leven tot zyn’ ftaf,
En ftrafthen niet, uit vrees dat hy zich zelven llraff’. Het voegt my meer dan u voor uwe dood te fchroomen.
’k Weet..... Maar de Vorst verfchynt; ik zie zyn lyf-
wacht komen.
TWEEDE T O O N E E L.
Tullus, de oude Horatius, Horatius, Valerius, LyfwacbU
A nbsp;nbsp;nbsp;De oude Horatius.
ch Vorst! ik ben verrukt doordeeerdiemy gefchied. ^lyn Koning in myn huis te aanfchouwen voegt my niet.nbsp;Vergun dat ik geknield...
T ULLUS.
6 Neen; rys op, myn vader! Hewyi ik, als een Vorst, met dankbaarheid u nader’.nbsp;Epn dienst, zo ongemeen, en van zo groot belangnbsp;Eischt dat hy de ongemcenfleen glansrykfte eer ontvang’:nbsp;kost u reeds door hem daarvan verzekerd achten,
’k heb om zulks te doen niet langer willen wachten.
Ik Weet uit zyn bericht (en dacht het, Ongevraagd,) poe ge u jfj ’t fneuvlen van uw beide zoons gedraagt;nbsp;.fcn dat, daar reeds de kalmte is in uw ziel herrcezen.nbsp;Al myn vertroosting u zoude overtollig weezen.
Uw
Maar my is ook verhaald wat zeldzaam ongeluk
-ocr page 66-Uw zoon begaan heeft, na zyn heerlyk heldenduk.
En hoe zyn overmaat van trouw voor ’t heil van Romen Zyn’ vader door zyn hand een dochter heeft benomen.nbsp;Dit is een zwaare flag, die ’t moedigll’ hart vertfaagt,nbsp;En ’k twyffel hoe ge u-zelv’ in haare dood gedraagt.
De oude Horatxus.
’k Verdraag die met geduld, hoewel niet zonder zuchten. Tullus.
Uwe ondervinding baart die deugdelyke vruchten.
Een lange levensloop heeft veelen wel geleerd,
Hoe fchielyk ’t grootft’ geluk in ongeliK verkeert;
Maar ’k weet ’er weinigen die zich als gy gedraagen.
En aan hun zelfbelang all’ hunne deugd niet waagen. Indien ge iets vinden kunt in myn meêdoogenheid,
’t Geen u, in uw verdriet, een weinig troost bereid, Gedenk dat ze, als uw ramp , geen’ aanwas meer kannbsp;wachten.
En ’k u zo zeer beklaag, als ik u hoog moet achten. Valerius.
ó Vorst, wyTt Godendom, welks oog hetall’ befchouwt, Der wetten kracht en ’t recht den Koningen betrouwt;nbsp;En wyl de Staat verwacht van wettige Üpperheeren,nbsp;Dat euveldaên geen flraf, noch deugden loon ontbeeren;nbsp;Duld dat een onderdaan u thans gedenken doe,
Dat ge een’, die flraf verdient, te veel beklaagt ...
De oude Horatius.
Wel hoe!
Wilt ge een’verwinnaar,die denStaat verlost,doen ftraüen.? T ULLUS.
Gedoog dat hy voleinde. Ik zal u recht verfchafFen.
Dit wil ik t’allen tyde aan yder doen, alom;
Dus maakt een V orstzich-zelv’ gelykaan’t Godendom.
’k Beklaag u niettemin, dat, na dees dienstbetooning, Men, tegen hem, noch recht kan vordren van zyn’ Koning,nbsp;V ALERIÜS.
Gedoog dan, groote Vorst, rechtvaardigst Opperheer^, Dat elk, die deugd bemint, door my, zich tot u keer’.
Niet
55
Niet dat we, uit y verzucht, ons om zy ne eer vertlooren; Geniethy die,’tis’tloon, zynheldendaênbefchooren;nbsp;Verdoof haar’ luiller niet, voeg liever meer daar by;nbsp;Wy allen zyn hiertoe zo wel bereid, als gy;
Maar doe hem, wyl zyn hand zo fchriklyk heeft mis-dreeven.
Als winnaar kroonen, en als zustermoorder fnecveii. Weêrhou zyn dolle woede, en red uit zyne handnbsp;Uwe onderdaanen, zo ge uw ryk wilt zien belfand;
Gy waagt aan hem ’t behoud, of d’ondergang van Romen. De heillooze oorlog heeft zo veeler bloed doennbsp;ftroomen,
En de echt zo menig werf, eer tweedracht ons bekroop, ’t Nabuurig volk vcréénd door zyn’ gewyden knoop,nbsp;Dat weinigen van ons, in ’s vyands nederlaagen,
De dood eens fchoonzoons,of eens broeders niet beklaagen, En niet genoodzaakt zyn, by ’t heil van ’t algemeen,
Te treuren om ’t verlies dat hun betreft alleen.
Misdoet zulks Rome, en kan zyn winst hem ’trechtver-fchafFen,
Orn onze traanen als eene euveldaad te ftraiFen?
Wiens bloed zal immer door dien wreeden zyn ver-fchoond,
Die by zyn zuster-zelv’ zich onverzoenlyk toont.
En onvergeeflyk acht de doodelyke plaagen,
Die, om èens minnaars dood, een minnares moetdraagen, Als zy, daar de echttoorts reeds voor haar ontdoken word,nbsp;Moet zien dat al haar hoop met hem ten grave ftort ?nbsp;Dus doet zyn zegepraal den Staat in ketens beeven;
Dus heeft hy ’t recht op ons van derven en van leeven j D elk, dien hy verwyst, zal zyn’ gewisfen valnbsp;Niet langer myden dan ’t zyn goedheid dulden zal.
^¦Ik zou, by ’t waar belang van Rome, kunnen voegen Eioe Zulk een wreedc daad de menschlykheid moetnbsp;_ wroegen;
^ ^ou vordren kunnen dat men voor uwe oogen bragt net edel voorwerp, door ’s ver winnaars arm geflagt
Gy zoud Camillaas bloed, uit zucht tot wraak verwoeder, Zien l'patten in ’t gezicht van dien ontmeuschten broeder ¦,nbsp;Gy zoud al de ysiykheén ontdekken van haar’ (laat;
Gy zoud geraakt zyn door haar jeugd en fchoon gelaat; IViaar ’k haat de middelen daar kunst in legt verborgen.
Het plecht'g oöet hebt gy uitgefteld tot morgen.
Maar waant gy dat de Goon, wier magt de onnoozlen wreekt, i
Den wierook achten dien eens moorders hand ontfleekt? Die heiligichender zou zyti flraf op u doen komen.
Zie hem als ’t voorwerp aan, dat hunnen haat moet fchroomen,
En denk vry dat het heil, aan Romens lot gehecht,
Veel meerder dan zyn arm verricht heeft in ’t gevecht. Vermits de zelfde Goón, door wie hy zegepraalde.
Zo haast gedoogden dat zyn roem dees fchahd behaalde, Ün dat zo groot een moed, na deez’ doorluchten flag,nbsp;De zegepraal en dood verdiende op éénen dag.
Dit is ’t, 6 Vorst! waarin uw vonnis ons moet ftyven. De Staat zag hier voor ’t eerft’ een’ zustermoord bedry ven;nbsp;Keer ’t dreigend onheil af dat dit te volgen ftaat:
Verlos ons uit zyn hand, of vrees der Goden haat. Tullus, legen Horaüus,
Verdeedigu.
Horatiüs.
6 Vorst! jk fpreek hem’vruchtloos tegen. Gy weet wat ik beftoiid; men heeft u niets verzweegen.nbsp;Uw oordeel zy myn wet; fpreek flechts mynvonnis uit.nbsp;Men wederÜreeft vergeefsch het vorllelyk befluitjnbsp;Ja de onfchuld-zelf krygt fchuld, vind nergens ooit ver-fchooning,
Als zy ftrafwaardig fchynt in deoogen van haar’Koning. Wie zich voor hem verweert, Ifrekt hem tot ergernis.nbsp;Ons bloed flaat in zyn magt, dewyl ’t zyn eigen is;
En ’t voegt ons, als hy ’t Hort, dat wy in ernst gelooven, Dat hy, om wyze réén, zich wil daarvan berooven.nbsp;Doe dan eene uitfpraak, V orst; ik zal gehoorzaam zyn
Elk
-ocr page 69-67
Elk heeft zyn leven lief, maar ik veracht het myn’.
]k zal Valerius niet in zyn drift weêrllreeven,
Als hy den broeder om de zuster dingt naar ’t leven:
By’t geen zyn wensch verwacht, voeg ik ook myne Item: Hy eischt vanumyn dood; ikeisch die nevens hem:
Wy beiden zyn nochtans in ’t oogmerk onderfcheiden: Ik wil daardoor myne eer de onllerflykheid bereiden,
En als wy, elk om flryd, naar ’t zelfde doelwit ftaan. Tracht hy naar myne fchande, en ik tracht die te ontgaan.
Een enkel onderwerp, ó Vorst! kan zelden (trekken Om tevens al de deugd eens groots gemoeds te ontdekken;nbsp;Die werkt ofmeer,oFmin, naar zulks noodzaaklykfchyn’,nbsp;En fchynt of zwak, of (lerk, naar haar getuigen z-yn.nbsp;Het volk, dat alles ziet gelyk’t zich toont van buiten,nbsp;Kan door ’t gevolg alleen van haare kracht befluitcn.
’t Wil dat ze uitwendig (leeds den zelfden weg betreed’. Dat ze altyd wondrén doe, om dat zy ze eenmaal deed.nbsp;Na een volkomene en doorluchtige eet betrachting,nbsp;Voldoet een mindre daadgeenszins aan zyn verwachting ;nbsp;’t Wil dat men zich altoos gelyk zy, overal:
’t Bedenkt niet of men (lond in gunlliger geval,
Noch dat, zo ’t niet altyd een wonder ziet gebeuren,
De zelfde deugd zich doet in kleiner zaak befpeuren. 2yne onrechtvaardigheid vernielt der helden lof,
De eer vaneene eerlledaad raakt door een tweede in ’t (tof; En iemand, die zyn faam ten toppunt ziet gereezen.nbsp;Moet niets meer onderdaan, omgeen verval tevreezen.
Ik draag geen’ ydlen roem op ’t geen ik heden deed.
6 Vorst! uw Majesteit zag hoe ik driemaal dreed;
’tis fchier onmooglyk dat zulks meermaals kan gefchieden, Dat immer een geval, als dit, zich aan zal bieden ,
En dat myn dapperheid, na zulke heldendaên,
Gevolgen hebben kan die daar niet onder daan.
fchoon de dood alleen my kan verzeekring geeven Dat de eer myns naams altoos by ’t nagedacht zal leven.nbsp;Moest ik gedorven zyn, zo ras als ik verwon.
Opdat ik dus myn’ roem niet overleeven kon.
5S
Ja iemand , my gelyk, kan al zync eer bevlekken,
Als hy in iets vervalt, dat hem tot fchand kan ftrekken, En ’k had my zelf alreeds voor dat gevaar behoed;nbsp;Maar zonder uw bevel vergiet ik nooit inyn bloed.
’t Moet, wyl ’t utoebehoort, van u verlof bekomen; ’tWord,als men ’t anders plengt,u zonder recht ontnomen,nbsp;In Rome is geen gebrek aan helden: buiten my,
Zult ge u bevestigd zien in uwe heerfchappy.
’k Bid, dat me uw Majesteit wil van die zorg verfchoonen ; En zo ge,óVorstl myn’ dienst in ’t minst begeert te looncn,nbsp;Vergun dan dat ik zelf dit heldenbloed vergiet,
My ofiere aan myn’ roem, maar aan myn zuster niet.
derde t o o n e e l.
Tullus, de oude Hqratius, Horatius, Sabina, Valerius, Julia, Lyfwacbt.
V nbsp;nbsp;nbsp;Sabina.
erhoor Sabine, 6 V orst! en zie de felle plaagen.
Die zy, als echtgenoote en zuster, moet verdraagen, Daar ze uw gewyde kniên omhelzend,gaiitschbedeesd,nbsp;Om haare broeders weent, en voor haar’ ega vreest.nbsp;Niet, dat ik kunftig poog’ door deangllen die my drukken,nbsp;Een’ fchuldigen den arm van ’t heilig recht te ontrukken ;nbsp;V erklaar hem llrafFenswaard’,hoegroot zyn dienst ook zy,nbsp;Maar llraf dien edelen misdadiger in my,
iv
Daat myn rampzalig bloed hem zui vren van zyn vlekken;
’t Zal geen verandring in uwe offerhand’ verwekken;
’t Zal geert meêdoogen zyn,’t welk uwen roem onteert; Maar ge offert dus de helft, die hyhethoogff’waardeert.nbsp;Onze echtknoop en zyn min, zo groot, zo hoog verheven,nbsp;Doen hem veel meer in my, dan in zich-zelvenleeven;nbsp;Dies weet ik, zo _myn oog het heuglyk daglicht derft.nbsp;Dat hy veel meer in my, dan in zich-zelven fterft,
De dood, die ’k van u eisch, en reeds heb vast beflooten, Maakt van myn leed een einde, en zal zynleed vergrooten,
Be
-ocr page 71-59
Bc'fchouw inyn wreed verdriet,6 Vorst! izi al zyn kracht, En d’ysfelyken ftaat waartoe ik ben gebragt.
I Wat Ichrik is’teen’gemaal te omhelzen, door wiens degen ; Myn dierbre maageuzo onmenschlyk xyn doorreegen,
^ En ach! hoe Inood is ’t ook te haaten een’ gemaal,
Om dat hy Rome en u gered heeft door zyn flaal!
Een hand te minnen, die myn broeders heeft verflaagen! Een’ held, den Staat zo waard’, geen liefde toe te draagen !
I Ach,Vorst!verlosmy doordedoodvanmynverdriet, Eewyl ’t een misdaad is,’tzy ik hem minne of niet.
.’k Zal roemen op uw gunst wanneer ge my doet fneeven.
’t Geen ik van u begeer, kan ik my-zelve geeven,
IVlaar eindlyk zal de dood veel zoeter zyn voor my. Indien ik myn’ gemaal van zyne fchand’ bevry’;
J ndien ik met myn bloed der Goden toorn kan Itillen,
Die, om zynürenge deugd, hem mooglyk llrafFen willen j Indien ik, llervenn’ ,moog’zyn zusters fchim voldoen,nbsp;t En dus tot heil van Rome een’ dappren held behoén.
De oude Hohatius.
Ik moet Valerius, 6 Vorst! dan antwoord geeven,
Dewyl myn telgen my, zo wel als hy, we^rlireeven; Zy zoeken t’faam myn’val, en kanten, zonder reêa.nbsp;Zich tegen ’t weinig bloed, dat me ovrig blyft alleen.nbsp;Tegen Sabina.
Gy , die uit rouwe, in fpyt der banden die u binden. Een’ ega derven wilt om broeders weer te vinden.
Ga, raadpleeg liever met hun edel overfchot;
^ Zy üierven, maar voor Albe, en juichen in hun lot, Dewyl ons ’t Godendom hunn’ Staat wilde overgeeven,nbsp;(Indien ons ’t minst gevoel noch ovrig blyft na't leven Jnbsp;Schynt hun zulks minder wreed en zo rampzalig niet,nbsp;Vermits daardoor aan ons eene eeuwige eer gefchied.
2y zouden ’t leed, dat u tot deernis heeft bewoogen, Le zuchten uitnw’ mond, de traanen uit uwe oogen,nbsp;Uvy’ affchrik voor de deugd eens echtgenoots verfmaén.nbsp;habina, volg uw^’ pligt; zy zynu voorgegaan.
Te-
-ocr page 72-Tegen Tuütis-
è Vorst! men dingt vergcefsch myn’ waardenïoonnaar ’t leven.
Eene eerde oplopendheid heeft nimmer iets niisdreeven,
’t Is billyk, verr’ van Itraf, dat elk zyn’ lof verbreid, Wanneer de deugd verwekt die eerde oplopendheid.
By Romens vyanden een’ toeverlaat te zoeken ;
Zyn Vaderland uit woede, om hunne dood, te vloeken; Te wenfchen dat de Staat een eeuwig onheil naak’,
Dat heet men euveldaén, en daarvan namhy wraak.
De zucht voor Rome alleen kon zyne hand beweegen.
Hy zou onfchuldig zyn waar’ hy het min genegen.
Wat zeg ik, Vorst? hy is ’t; dees vaderlyke hand,
Had, waar’ hy fchuldig, ’t daal hem reeds in ’t hart geplant, ’k Had beter my bediend van ’t recht,dat op zyn leven,nbsp;Door zyn geboorte, aan my volkomen is gegeeven.
Ja Vorst ,’k min deeerte veel, ’k benteedel vangemoed, Dandatikfchuld offehand’ zou dulden in myn bloed.nbsp;Valerius moet zelf hiervan getuige weezen:
Hy weet wat draf myn zoon dond van myn’ toorn te vreezen.
Toen ik den dryd noch maar ten halve had verdaan,
En waande dat de Staat waar’ door zyn vlucht verraén. Wie brengt hem ’t zorgen voor myn Stamhuis in gedachten ?
Wie doet hem, my ten fpyt, myn dochters wraakbe« trachten ?
En waarom neemt hy deel in haar gerechte draf.
Meer dan een vader-zelf, die haar het leven gaf!’
Men vreest dat hy, na haar, noch andren aan zal randen. Neen, Vorst! wy deelen niet dan in onze eigen fchanden,nbsp;En hoe onwaardig ook ’t gedrag eens anders fchyn’,
Hy, die ons niet bedaat, doet ons njet fchaamroodzyn. Myn zoon deelt maar alleen in’t misdryfzynermaagen.nbsp;Gy-zelf, Valerius, kunt in zynbyzyu klaagen.
Die van zyn bloed niet is, kan niets verrichten, dat De onderflyke eerkroon fchend, die zyne kruin omvat.
Gy,
-ocr page 73-5ï
Gy, wier bederf men ïoekt, ó lauwers, hooggeheiligd! 6 Takken, die zya hoofd voor ’tblikzemvuurbeveiligt!nbsp;Laat gy hem wreed ten prooije aan ’t fchandlyk ftraf^nbsp;geweer,
Waardoor de hand eens beuls de boozen ftort ter neer? Romeinen! duld uwe eer dat hy de dood moet vreezen,nbsp;Laar Rome, zonder hem, geen Rome meer zou weezen?nbsp;Ja, duld ge in een’ Romein dat hy de glorie fchend’nbsp;Eens heids, wien ’t gantsch heelal dien eernaam waar»nbsp;dig kent ?
Zeg ons, Valerius, zo gy hem wilt doen fneeven, Waar gy de plaats verkiest om hem zyn ftraf te geeven?nbsp;Zal ’t in dees muuren zyri, daar duizenden te üam’
De lucht weêrgalmen doen van zyn’ verheven naam ? Of zal ’t daar buiten zyn, in ’t midden van de velden ,
' Noch rookende van ’t bloed van Albaas grootfte helden ? By hun drie graven , in ’t doorluchtig eereperk,
Getuige van ons heil en van zyn heldenwerk ?
Gy zoud door zyne zege alom zyn ftraf zien ftuiten.
’t Spreekt alles tot zyn’ roem, van binnen en van buiten; Elk wraakt uw dwaaze min, die zulk een’fchoonen dag.nbsp;Door ’t edelft’ heldenbloed zo graag ontluifterd zag.nbsp;Neen, Alba zou van fchrik voor ’t droevig fchouwfpelnbsp;beeven;
En Rome zou die daad met traanen tegenftreeven.
Uw vonnis,grooteVorst,voorkoom’ diezwaarigheêa, En toone meerder zorg voor ’t heil van ’t algemeen.nbsp;Gelyk hy daarvoor ftreed kan hy noch verder ftryden.nbsp;Hy kan noch meermaals dus den Staat voor ramp be-vryden.
Myn magtlooze ouderdom vermoog’ niets op uw’ geest. Van twee paar telgen ben ik vader thans geweest:
Drie zyn ’er heden door ’s Lands twistzaak omgekomen: blyft ’er nu noch één; fpaar, fpaar dien held voornbsp;Romen;
Gntneem deez’ muuren niet zo groot een’ tegenweer. En fta my eindlyk toe, dat ik tot hem jny keer’,
Ho-
-ocr page 74-Horatius, het volk, in oordeel tc onbedreeven,
Heeft geen volftrekt gexach om waaren roem te geeveii. ’t Baart dikwils groot geruchtals ’t Tich in oproer uitjnbsp;Maar xiet, op ’t oogenblik, zich in xyn drift gefluit;nbsp;En al de lof, waar mee ’t ons vleijcnde wil eeren,
Zal in één punt des tyds altoos in rook verkeeren. h Voegt Vorflen, Grooten, 't voegt verflandigen alleen,nbsp;De deugd geheel te zien uit kleine omftandigheén.
Zy zyn ’t, waardoor we alleen een’ waaren roem ver* werven;
£n die der helden naam vereeuwigen, na ’t fterven. Leef, leef dan fteeds gelyk ’t Horatius betaamt;
Zo bly v’ by hen uw naam doorluchtig, groot, befeamd, Schoon iets dat ligter fchynt en minder is in achting,
't Onwetende gemeen bedriege in zyn verwachting. Veracht dan ’t leven niet, ten minllen, leef voor my,nbsp;En fta noch langen tyd Rome en uw Koning by.
V orstj’k heb te veel gez egd;maar, tot uw heil ontftooken; Heeft al het Roomfche volk u, door myn’ mond, gé*nbsp;fprooken.
Valerius.
Vergun....
Tullus.
V alerius, ik heb genoeg verftaan;
Uwe aanfpraak is my niet door hunne reên ontgaan;
*k Gevoel haar grootlle kracht noch werken op myn zinnen,
En alle uw redenen breng ik my klaar te binnen.
Dit ysfelyk beilaan, fchier voor ons oog volbragt. Onteert het Godendom en heeft natuur verkracht.
Eene eerfte oplopendheid, die zulk een misdaad baarde, Ran geen verfchooning zyn, zelfs van de minlle waarde;nbsp;De zachtfte wetten zyn het eens in dit geval:
Zyn dood Haat vast, zo ik die wetten volgen zal.
Maar zo we aan d’andren kant den fchuldigen befchouwen, Deeze euveldaad, hoe fnood, hoe elk daarvoor moetnbsp;grouwen,
-ocr page 75-Is met het 7.elfde ftaal, door d’eigen arm gefch'ied, my thans meester maakt van tweederly gebied.nbsp;Twee fcepters, Alba, ’t welk voor Romens juk moetnbsp;beevcn,
pegeeren opentlyk dat ik hem fpaare in ’t leven.
Zou iwygen, zonder hem, daar ik de wet geef, eii ware een onderdaan, daar ’k tweemaal Koning ben.nbsp;Genoeg trouwhartigen, in allerly gewesten,
Zyn vaardig door gebeên der Vórilen heil te vesten; Elk kan hen gunftig zyn; maar elk kan voor ’t vergaannbsp;Hun ryken niet behoên door waare heldeiidaén.nbsp;t Vermogen en de kunst om kroonen te onderfchraagen.,nbsp;Zyn giften, door de Go6n den minden opgedraagen.nbsp;Zulke onderdaanen zyn de klem van de Oppermagt;
Zy zyn de wet te hoog, dies heeft geen wet hier kracht» ’k VVil dat die zwyge; dat hem Rome zal vergeevennbsp;Geen’t Romulus vergaf, eer’twierd in Hand verheven. lnbsp;is billyk dat het dulde in zynen toeverlaat,nbsp;t Geen ’t eertyds billykte in den (lichter van den Staat.
Leef dan, Horatius! leef, moedigde aller helden i Uw deugden doen uw’ roem uw misdaad ruim vergelden ,
Uwe eedle drift alleen baarde u deeze ergernis.
^en doem’ geen ongeluk, welks oorfprong heerlyk is. Leef voor den Staat; maar wees Valerius genegen.nbsp;Laat nimmer toorne of haat uw beider ziel beweegen;nbsp;fefi, ’t zy hy door zyn liefde of pligt u heeft bedreên.nbsp;Ziet Zonder wrok voortaan elkandren, als voorheen.
^ Sabina, laat elks vreugd uw droefheid overwinnen, ^erban die zwakke drift uit uw verheven zinnen,nbsp;toon dus, als ge uw’ rouw geheel hebt afpleid,
Gat gy de zuster zyt van hen die gy befchreid.
-.-.Gp morgen moeten wy den Goón een offer dagten , Zuudeii vruchteloos op *s Hemels zegen wachten ,,nbsp;door der Priestren fchaare, eer ’t heilig outer brand,nbsp;tniddel wierd bedacht tot zui vring van zyn fchand’. *
^ IV'yztndi op Horatius»
’kWil
-ocr page 76-’k Wil dat 7,yn vader voor dien toeftel ïorgxaldraagenj En dus Camillaas fchini vertrooste in haare plaagen;
’k Beklaag haar; en in ’t eind’, om haar verliefd gemoed Een gimlt te toonen die haar deerlyk leed verzoet,
W yl op een’ ze]ven dag, en, door één drift gedreevcn, Een zelve hand haar en haar’ minnaar bragt om ’ t leven,nbsp;2al ook die zelve dag, die beider lot verklaart.
Hun lyken in één graf beveelen zien aan de aard’.
'v
•lt;lt;''•. nbsp;nbsp;nbsp;' V-
■'i gt;•'
.* â– 'â– *
, nbsp;nbsp;nbsp;iilMS ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
• /gt; i
'K'
*
â– * '
'.f â–º,
If' nbsp;nbsp;nbsp;-
â– Ai
. â– ' nbsp;nbsp;nbsp;vA^-/
quot;ï'fe ,'
' jgt; , nbsp;nbsp;nbsp;1 y* fnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;iï'j,- ,. i. ■lt; fcnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■•_. i
/,;' nbsp;nbsp;nbsp;-» » • 1 ' t , ^ é 'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'■. .5*'' quot;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;„««ö* •quot;
,/ nbsp;nbsp;nbsp;^ .'- V,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^' ï ',rnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;. -''ll
'i-’V nbsp;nbsp;nbsp;\.tnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'*'*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' j inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;■Z ^
■■,.V-r'Sï|-'' ’• .%A .ri-'i'-- •»■quot;•■■gt;•.;-
‘ nbsp;nbsp;nbsp;*nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;\S V X l?'
:.....fix’s;,
.^•v Z.'i •quot; nbsp;nbsp;nbsp;»■'« ,.■/nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•i.j*;'»nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.,