a':3i !
Met Zang en Dans.
DOOR YVER BLOEID DE KONST.’
0,9'
te a m s t e l*d a m;
Lescailje, opdeiiMid*» ««Idam, opdehoekvandeVifchpoort, 1709» '
lïlct Privilegie,
-ocr page 2- -ocr page 3-Van de
De Staten van Holland ende Weftvriefland doen te weten , affoo ons vertoont is by de Regenten van het Burgeenbsp;Weeshiij’s ende Oude Mannenhuis der Stad Amfterdam,nbsp;en, in die qualiteyt, tcfarnen eygenaers, mitsgaders Regentennbsp;van den Schouburg aldaer, datfy. Supplianten, fedeneenigenbsp;Jaren hebbende gcjouiilêert van onlen Odroye of Privilegie vannbsp;•dato den 19. September 1684. waar by wy aen deRegenten vannbsp;den felven Schouburg, in dietyt, hadden gelieven te conlente-ren, accorderen ende odtroijercn, dat {y, gedurende den tydnbsp;van v3-ftien eerft achter een volgende Jaren, deWercken, dienbsp;doenmaals ten dienfte van het Tooneelreets gedrukt waren, ende, van tyt tot tyt, nog vorder in het ligt gebracht, ende tennbsp;Toneele gevoert (oude werden, alleen (oudemogen drucken,nbsp;uytgeven èn verkopen, nu ondervonden, dat de Jaren, by hetnbsp;voorgemelde onfe Odlroy of Privilegie genaemt, óp den 19.nbsp;September 1699. (ouden komen te expireren ; ende dewyl denbsp;Supplianten ten meeften dienfte van de Schouburg , waer vannbsp;hunne refpecLive Godshuyfen onder anderemedemoeften werden gcfubcenteert, de voorgemelde Wereken, foo van Treur-fpellen, B'y(pellen als Klachten, als anders, die reets gedruktnbsp;en ten Toneele gevoert waeren, of in het toekomende gedruckt,nbsp;en ten Toneele gevoert (ouden mogen werden, geerne alleen,nbsp;gel)k voorheenen , (ouden blyven drucken , doen druckennbsp;uytgevèn en verkopen, ten eynde de felve W ereken, door hetnbsp;nairticken van anderen, liaer luyfter, (èo in tacl, als (jjelkonft ,nbsp;niet mogten komen te verliezen, dogdatfulcxaenhaer, nadcnbsp;expiratie van het bovengemelde ons Octroy, cn (ulcx nae dennbsp;19. September 1699. nietgepermiteert foiide wefen, foo vondennbsp;de Supplianten hun genootfaekt (Ig te keeren tot ons, onderdanignbsp;verfoekende, dat wy aen de Supplianten, in hare bovengemelde qualiteyt, geliefden te verleenen prolongatie van het voorfz*nbsp;Oftroy ofPrivilegie, ommealloy de v'oorfz, Wereken, foo van
Treuvfpellen, Blyfpellen, Kluchten, als andere, reetsgemaeckt en ten Toneele gevoett, en als nog in het ligt te brengen, dennbsp;tyt van vyftien eerrtachter een volgende Jaren, alleentemogennbsp;oriickcn en verkopen, of doen drucken en verkopen, met verbod aen allen andere op féeckere hoge penen, byUEd.Grootnbsp;Mog. dacr toe te (lellen, cn voorts in communi forma; fois’tdatnbsp;wy de faecke, ende'tverfoeckvoorfz. overgemerkt hebbende,nbsp;ende genegen wefende, ter bede van de Supplianten, u^-tonfenbsp;rechte wetenfchap , Souveraine magt en authoritcyt , oeielvenbsp;Supplianten gcc jnfenteert, geaccordeertendegeoamp;'oyeert hebben , confenteren, accorderen ende oftroyereu, mits defen,nbsp;dat (y, by continuatie i devoorfz. Wercken, foo vanTreurfpel-len, Élyrpellen, Kiiigtcn als andere, reetsgemaekt en ten Too-
neele gcvoert, en als nog in het licht te brengen, den tyt van vyffien eerfl achter een volgende Jaren , alleen binnen onfen landen, fullen mogen drucken, doen drucken, uytgeven en verkopen j verbiedende daerom allen en een ygelyk, de voorfe.nbsp;werken, in ’t geheel ofte ten deele, naer te drucken, ofte, elders naergodruckt, binnen den fclven onfen lande te brengen,nbsp;uyt te geven ofte verkopen, op de verbeurte van alle de naerge-druckte , ingébrachte , ofte verkegte exemplaren , ende eennbsp;boete van drie liondertguldens, daer en boven, te verbeuten,nbsp;te appliceren een darde part voor den Officier, diedecalatigienbsp;doen fal, een darde part voor den Armen der plactfon daer ’t ca-fits voorvallen fal, en het refteiende darde fiart voorde Supplianten , alles in dien verftande, dat wy de Supplianten met i'clennbsp;onfen Oefroye alleen willende gratificeren tot verhoedinge vannbsp;hare fchade door bet naedruclcen van de voorfz. Wtrcktn , daernbsp;door in genigen deele verftaen deninbonde van dicnteaiitkorife-ren, ofte te advoueren, ende, veel min het felve onder on(enbsp;protextie en d; befcherminge eenigh meerder credit, aenfien,nbsp;of repumtie te geven, nemaer de Supplianten in cas daerinnenbsp;iets onbelioorlyks foude influeren, alle het felve tot haren l.iftenbsp;fullen gehouden wefen te verantwoorden, tot dien eyn ie welnbsp;cxpreffèlyk begeerende, dat by aldien fy defe onfeOftrojc voornbsp;de vooifz. Wercken fullen willen (lellen, daer van geengeab-brevieerde ofte gecontraheerde mentie fullen mogen maken, nemaer gehouden fullen wefen het felve Otlroy in ’t geheel, ennbsp;fonder eenige Omiffie , daer voor te drucken , ofte; te doennbsp;drucken, ende dat (y gehouden fullen (yn een exemp'aer van alle de voorfz. Werken, gebonden cn wel geconditieneert, tenbsp;brengen in de Kbliotheecq VAU on(« Uniyerfiteyt Wt Leyden, s'*
de
-ocr page 5-de daer van behoorlyk te doen blyken, alles op pene van ben efFeft van dien te verhefen, ende ten eynde de Supplianten defennbsp;onfen Oftroye ende conlente mogen genieten als naer behooren,nbsp;laften wy alien ende een ygelyk, die’taengaenmag, datfydenbsp;Supplianten van den inhoude van defen doen laften ende gedogen, ruftelyk, vredelyk ende volkonientl5'k genieten ende ge-bruycken, cederende alle belet ter contrarie gedaen. Gedaeninnbsp;den Hage, onder onlen grote Zegele, bier onder aen doen hangen op den een en twintigfte May in’tjaeronfes Heer en Zaligmakers , een duyfent fes hondert negen en negentigh.
A. HEINSIUS.
Ter ordonnantie van de Staten
SIMON van BEAUMONT.
De Regenten van het Wees-en Oude Mannenhuis, hebben in haar voorfz. qualiteit, het recht van deze Privilegie , voornbsp;DE BOEREKERMIS, Kluchttl, vergund aan dcnbsp;Ertgenaamen van J. L^Jcailje.
In AmPtldam, nbsp;nbsp;nbsp;tylpril, lyop.
Ferdinand, VadervanAdriaan.
L o D E T Y K, Vader van Klara.
Adriaan, onder de naamval) Aart, inBoercKleêren.
Klara, onder de naani van Klaasje, in Boerinne Kleéren.
Jaap, een Waard.
Brecht, Wyfvan Jaap. nbsp;nbsp;nbsp;,
Aaltje, Dochter ? i nu..
J AN s. Meid ^vau Jaap en Brecht.
Will EM, Bruigom van Aaltje.
Bouwen,
Dries,
Klaas,
Kees, Jgt;Boeren en Boerinnen.
TeeuWIS, I
J o pp EN.
Mar t en,J
Fransyn, Y nbsp;nbsp;nbsp;(^Klaas.
Kniertje, nbsp;nbsp;nbsp;{nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dries
Tryn, nbsp;nbsp;nbsp;l^Meid vanlt;^
Zwaantje, nbsp;nbsp;nbsp;rnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Snbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Marten.
Luitje, nbsp;nbsp;nbsp;Jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;l^Teeuwis.
Jan, Knecht vanFerdinand, daar na gekleed als een Boerin, onder de naam van Griet.
HetTooneel verbeeld een Kamer, ineenHerberg, op een Hollandfch Dorp, daar ’t Kermis is.
-ocr page 7-Pag: 7
EERSTE TOONEEL.
Jan, Kees.
Jan.
jOu, als’cgezeidis, Kees.
Kees.
Tereeren.
. nbsp;nbsp;nbsp;Jan.
! Ik zal my in boerinne kleêreii Verkleeden gaan, en in dienichyn,
Als, uw Boerin, meê vrolyk zyn.
Kees,
Maer, met premyzie, hoorje, Jantje,
Dat iy myn borg blyft voor dat geld,
(Mits ik ’t geheim jou heb gemeld)
Dat jy beloofd hebtmy te geeven.
Jan.
Wat benje dom en onbedreeven,
Daar is voor eerft geld op de hand.
Toon u nu als een nob’len kwant.
En ligt niet al te veel het glaasje.
Op dat ons Adriaan en Klaasje,
Die hier ^o lang zyn thuis geweeft,
Ons niet ontvlugten.
Kees.
Ei! myn geeft,
S DE BOEREKERMIS, Zal ’t an gien ftof in ’t minft ontbreeken.nbsp;Gae flechs in ’t wyvepak jou fleeken,
En laet op my de reft vry ftaen,
Maer zacht, ’t is tyd, want ik moet gaen; Wyl ftrak heur Vaeders, zullen komen,nbsp;Diead alles hier wel waergenomen.
Jan.
Maar zacht, daar komen zy al aan;
Pas bp.
Kees.
Ja, laet my maer begaen,
Want ik hou veul, van zulke vonden.
Jy zelt by my jou kleêren vinden,
Gelyk’t ezeid is, hoorje jan?
Jan.
Kom, fpoei jou wat, gelyk een man.
Ferdinand, Lodetyk, Brecht, Jan.
Ferdinand.
WAardin, kap men hier wel logeeren ? Brecht.
6 Ja! gemakkelyk, mynHeeren,
Ik heb veel kamers fchoon en groot.
Lode WK.
Hebt gy gezelfchap hier genood ?
Ferdinand.
Dat wyzen tafels, banken, ftoelen Genoegzaam uit.
Brecht.
Men zei krejoelen, Van daeg iens luftig uit de borft,
Met bout en harft en lekk’re worft,
Wil
En fchoone wyn, tot Aert zyn eerén; Want heerfchip, ziet, ’t is zyn begeercn,nbsp;TcrwyJ myn Dochter is de bruid,
-ocr page 9-Wil hy met Klaesje ierft voor uit,
Wyl’t Kermis is, het fluitmael geevenj Het is een boer, hiel wel bedreeven;
In kennis, en ook in verftand Tart hy de befte boer van’t land.
Lode WYK.
Wanneer kwam hy hier thuis te leggen?
B R F c H T.
Dat ken ik jou zo krek niet zeggen.
Ferdinand.
Maar zeg, waar is hy toch van daan Brecht.
Dat heeft hy ons nooit doen verftaen;
„ Ik word door al het vraegen byfter.
LoDE\e\ K.
Maar, zeg, is Klaesje, dan zyn vryfter?
Brecht.
Wel ja, nacr ik bemerken kan.
Zei zy hem neemien vcur heur man.
Ferdinand.
’t Is al genoeg van deze zaaken,
Wil onze kamer reed gaan maaken.
Brecht.
Wel, Heeren ; ’t zei terftond gefchiên,
Gy hebt my Hechts maer te gebiên.
DERDE TOONEEL. Ferdinand, Lodewyk, Jan.
Ferdinand.
NAar ik bemerk, uit al haar fnappen,
Zo zullen wy haar hier betrappen.
Lodewyk. nbsp;nbsp;nbsp;;
Maar, wat is uw befluit, myn Heer?
Want dit affront, raakt my te zeer Aan’t hart. Uw zoon heeft onbezonnen;
Een fchandelyke daad begonnen.
Af nbsp;nbsp;nbsp;fER--
-ocr page 10-10 DEB0EREKERMI$, Ferdinanp.
’t Treft my 2o wel als u; maar laat Ons door haar beider trouw, de haat,
Van onzetwift, myn Heer, verand’ren,
In waare vricndfchap, ipet malkand’rfi*^-Lope'tyk.
Dat ’s wel de naafte weg. Wel aan,
F erpinand.
Maar Jan, doe ons nu pok verdaan,
Wat voorzorg dat gy hiebt genomen;
Op dat zy ons hier niet ontkomen.
Jan.
’k Heb dat met Kees al overleid,
Een Boer, vol argeliftigheid,
Die my dit alles kwam ontleden»
Als gy deez’ morgen uit myn reden Gehoord hebt.
Lopewy R.
' nbsp;nbsp;nbsp;Wat zult gy beftaan ^
Jan.
My aanftonds meé verkleeden gaan.
Als een Boerin, oin zonder fchroomen,
Al zo ’t gezelfchap ...
FIjRPINA NP.
’t Schyne droomen...
Maer zacht, ik zie daar de Waardin.
VIERDE TO O NEE L. Brecht, Ferpinanp, Lopevyk, Jan.
Brecht,
T T W kamer is gereed. Tree in,
Indieu het uw geliefd, gy Heeren ,
'Jan tegens Breekt.
W’y zullen flus de vreugd vermeêrcn.
vyfde
-ocr page 11-it
KLUCHTSPEL. VYFDE TOONEEL.
Brecht alleen.
El deuien dag, beloofd, vry veel Voor myne neering, in ’t geheel.
As nou, inyn Jaep inaer op wil paflèn,
En niet te veel zich gaet verbraffeii,
Zie ik noch kans, van deuzen.dag, len vetten Os, uit dit gelagnbsp;Te haelen... ’k Zie myn Dochter komen,
Met heure, Bruigom; ’t fchyne droomen,
Dat zy de brpid is, ja voorwaer,
Want zy is pas noch achtien jaer,
Maer ’t fchynt de mode in deze tyen,
Dat elk nu al wat vroeg gaet vryen.
ZESDE TOONEEL. Willem,Aa^-tje,Brecht.
W nbsp;nbsp;nbsp;Aaltje.
El, Mortje, flaeje hier allien ?
Brecht.
Myn kynd, gelyk als jy kunt zien.
Maer, waer toch heen zo met jou beijen ?
W ILLEM.
’k Zei heur, iens naer de kermis leijen,
En koopen heur, het ien of ’t aêr.
Brecht.
Daer doe je wel an, zoete Yaet,
Koop heur ien kermis pop met tenen.
Aaltje.
Dat zei onnodig zyn, zou ’k mienen.
Wy zullen tyds genoeg daer aen Licht komen.
Willem.
ZE-
I
I
DE BOEREKERMIS.
ZEVENDE TOONEEL. Brecht alleen.
T A wel! wat is de jeugd pleizicrig,
Ei tie, hoe netjes en hoe zwierig,
’^aen zj daer met malkand’ren heen,
Indien myn Jaep zo was, ik meen...
Maer zacht, ’tis beter dit gezweegen,
Als ergenis daer uit gekreegen.
Wel Jans, wat komje zeggen.^
ACHTSTE TOONEEL. Jans,Brecht,
Jans.
/Al.
Vr ouw.
Dc Hccrcn eifchen, Koffy.
Brecht.
Nou,
Wel maekt die klaer, niet lang te draelcii.
Die Heeren, zeilen ’t wel betaelen,
’k Zie daer myn man, kom .repje wat,
Jy bint zo loom en lui van gat.
Jans.
An my en zcl het niet ontbreekeq.
Brecht.
Doe maer jou dingen, zonder fpreeken.
negende TOONEEL. Jaap, Brecht.
Jaap.
T S ’t alles klaer en wel bereid?
•* As ik belaft heb, en ezeid ?
Brecht.
Jaap.
Ja V^êr, ’t is alles wel ter deegen.
-ocr page 13-13
KLUCHTSPEL,
Jaap.
Dan zullen wy lens luAig veegcn,
Wyl onze dochter is de bruid,
En Aert, de btuiloft, geeft voor uit,
6 Bloed ! ’t is zo een nobel baesje,
Ik ken hem al, ja op ien aasje,
Hoe zwaer hy weegt, myn zoete Brecht,
Zie dat is jou genoeg gezegt.
Brecht.
Maer weet jy wel, dat hier twie Hecrcn,
Zo even kwaemen te logeeren ?
Jaap.
Waer zyn ze dan ?
Brecht.
Wel boven, Man,
Op onze kamer.
Jaap.
Goed, wel an,
Laet maer de Meid op ’t fchryven paffen.
Brecht.
Zy heeft gien nood van an te waffen,
Van deuzen dag. nbsp;nbsp;nbsp;,
Jaap.
Al Ion Molk waer!
Brecht.
’k Vcrftaeje niet, myn lieve Vaér.
Jaap.
Indien jy frans kon, ha, Mor Blaed’ren... Maer zacht , ons volk zei haeft vergaed’ren.nbsp;Pas wel op ’t fchryven, twie voor ien,
Dat’s by veul Waerden nu gemien;
En as de gallen raeken dronken.
Dan waeter in de wyn gefchonken;
Pas hier wel op, vcrftaeje dat,
Of, jy krygt fchoppen onder ’t gat.
Brecht.
Dat zou my zeper niet gelykea.
-ocr page 14-Maer, wil jy maer tet deeg toe kyken ,
Dat gy de glaesjes zo niét licht,
Maer, nevens my, voldoet jou pligt.
Wilt jou van ’t zuipen maer onthouwen,
En my de relt vry toe vertrouwen.
Jaap.
Ik zeg, houfmoel! verlhejc dat.
Of’t gaet zo vliegend lïae jou gat.
Hy dreigt haar te Jlaan,
Brecht.
Wel, hondskling! dreig jy my te klouwen?
Ik wil voor jou men fmocl niet houwen.
TIENDE TOONEEL.
Adriaan, Klara, onder de «Mm van Aart en Glaasje, Jaap, Brecht.
Adriaan.
Tl Oe reeds al kweftie, dat is raar,
^ Eer noch ’t gezelfchap by malkacr Gekoomen is ? hoe zal dit enden,
Wanneer hier komt de gantfche benden,
En dat de wyn eens raakt in ’t hoofd ?
Wel Jaap, dit had ik niet geloofd.
Terwyl uw Dochter, haalt zal trouwen,
En ik ’t bezoekmaal ecrlt wil houwen,
Ja, al uw vrienden heb verzocht.
Dat jy, gelyk, een onbedocht,
Nu met uw Vrouw zoud kwellie maaken.
Jaap.
’t Zyn dingen, die jou gcenzins raeken.
Maerzeg myn nou iens met’er daed,
Terwyl jy op zyn fchytvalks praet,
Waer jy van daen bent? felleweeken!
Jy hebt men zulke hooffche llreeken,
Adriaan.
Pas jy maer op, en weeft te vreén.
Jaap,
-ocr page 15-Jaap.
Dat zei gefchieden, wy gaen heen.
ELFDE TOONEEL.' Adriaan, Klara.
Klara.
Aar, Adriaan, geef my toch reden,
En wil my uw befluit ontleden,
Waar toe gy deze koften doet?
Adriaan.
Alleen, myn lief, om uw gemoed.
Van zorg een weinig te verlichten.
Heb ik dit alles aan gaan richten.
En, wyl de Dochter, hier in huis,
Dc Bruid nu is, heb ik kwanfuis.
Dit voor ’t bezoekmaal doen beftellen ;
Dies wil u daar in ’t minde om kwellen.
Zyt van deez’ vreugd getuigenis;
Wyl ’t op dit Dorp nu Kermis is.
Klara.
Dat ’s zo ver vyel; maar ’k ben vol vreezen.., I Adriaan.
Verban die vrees, myn uitgeleezen,
Laat ons van daag eens vrolyk zyn,
Tot lichting van uw fmart cn pyn.
Klara.
Het kan de vrees my niet beneemen,
Wyl ik my zelfs dus ging vervreemen.
En, buiten Vaders zin en raad,
Stil met u deur ging. Ach! watfmaad En fchand ftaat my hier van te wachten.
Adriaan.
Verban die vrees uit uw gedachten.
Klara.
Maar ’k vrees dat Jan ons heeft verfpied..
Indien
i6 DE BOEREKERMIS,
Indien dit waar is.
A D R I A A N.
Staak uw ftnartc.
Al wat gy lyd, lyd ook myn harte,
Schep moed — Maer daar korht Jaap.
TWAALFDE TOONEEL. Jaap, Adriaan, Klara, Brecht.^
A D R I A A N.
Is’tal
Jaap.
Daer 2al
In’t minfte diel niet an ontbreeken.
Adriaan.
Gy weet, de tyd is haaft verftreekenj Dat ons gezelfchap komen moet,
Dies hou u vaardig.
Jaap.
6 Gantfch bloed!
Waer of zy blyven ? fellementert!
Wat 2yn dat ook voor loome venten?
Klara.
Maar Brecht, wel hoe, waar is de bruid?
Brecht.
Die’s met heur Bruigom, iensjes uit Gegaen; maer wilt in ’t minft niet vreezen,
Zy zullen voort hier weder weezen,
Adriaan.
’k Ga ook eens naar de Kermis, hoor.
En gy, fchenkt ondertuffen voor De gallen, die hier mogten komen,
*7
KLUCHTSPEL. DERTIENDE TOO NEEL.
Jaap alleen.
Ta, ja, laet dat maer op my ftaeti,
Want alle ding, zei hiel wel gaen.
Maer, wie komt hier zo muizevinkeii?
VEERTIENDE TOONEEL. Jan, Jaap,
Jan.
WEI, Hospes, héb je niet te drinken?
Jaap.
Wy drinken hier niet op ’t gelag Mit vreemde knechts.
Jan.
*k Wenfch jou goén dag j Terwyl ik iets heb aangenomen....
Vaar wel, ik zie de Hecren komen.
VYFTIENDE TOONEEL. Ferpinand, LodewYK, Jaap.Breght*
Ferpinanp tekens Brecht,
El, maak dah dat wy ’t kunnen zien.
B R F c H T.
Wel, Heeren, ’t zcl ook zo gefchién;
LODEVi^YK.
Wil oridertuflchen niet vergeeten j Als wy weêrkeeren, dat het eetennbsp;Gereed is.
Brecht.
Ja, zyt maer geruft,
Ik zei in als voldoen jou luft.
ZES-
-ocr page 18-i8 DE BOEREKERMIS,
ZESTIENDE TOONEEL. Jaap, Brecht.
Jaap.
JA wel, 7.ie daer, ik wil jon xweeren,
Dat ’k achterdocht kryg op deez’ Heeren, Of’t niet op Aert, of Klaesje liet.
Zie daer, ik weet werentig niet.
Wat ik zei denken, fellcweeken!
Brecht.
Waer mag de gek zyn hoofd meé breeken ?
Is’t nou ien tyd van zulk ien praet,
Daer ons wat aêrs te doen nou ilaet ?
Jaap.
Maer zacht, hoe llaet het in de keuken?
'Want wyf, myn maeg begint te jeuken.
Brecht.
Daer is het alles wel cklaert,
Dies weeft daer voor niet iens vervaert.
Maer ’k zie daer Dries en Bouwen komen ,
Met heiire meisjes, ’t fchynen droomen.
Wel wat ien vreugd!
Jaap.
Dat’s niet en brui.
ZEVENTIENDE TOONEEL.
D R I E s , B o u r E N , Kniertje, Lobberig, Jaap, Brecht.
Brecht.
7 Ees wellekom, jy jonge lui.
JAA.P.
Dat wenfch ik jou ook met jou vieren,
Wy zeilen nou iens luftig zwieren,
En vrolyk wcezen met malkaêr,
De
De Kcrmisharft, is by naer gaer,
-ocr page 19-De wyn geried Gut Dries, en Bouwen,
Wy zeilen wakker deur gaen klouwen !
Kniertje.
Maer, waer is Aert, met Klaesje heen?
Bouwen.
Licht naer de Kermis, zo ik meen.
L o BB E R I G.
Is Bruid en Bruigom mee uit wand’len ?
Brecht.
Ja; wyl zy zaemen wat verhand’len.
Dries.
Zie daer komt Joppe, met Franfyn,
Benevens Klaes, met fcheele Tryn ;
Dat zei ien braeve dreun hier geeven.
Brecht.
Wel nu begin ik ierft te keven.
ACHTTIENDE TOONEEL. Joppe, Fransyn, Klaas, Tryn,nbsp;Bouwen, Kniertje, Dries,Lob-BERiG, Jaap, Brecht,
Joppe.
1 S noch’t gezelfchip niet by een?
Klaas.
Maer waer is Aert, met Klaesje heen ?
Brecht.
Die’s veur zyn bruid ien kermis koopen,
K laas.
Ik docht, of hy ons was ontloopen.
Maer, ik mag hier zo droog niet ftaen,
Kom, laet het glas, in ’t rónd iens gaen.
Kniertje.
Maer, daer komt Teeuwis, met zyn Meisje,
Die drinken meê wel veur ien reisje.
Jaap.
Sa, wakker wyf, voort naer de kraen.
Brecht htgt;cKe«. B 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Lob-
-ocr page 20-ao DE BOEREKERMIS,
Daer’s Marten, met iyn ïoeteZwaen.
NEGENTIENDE TOONEEL. Teeutis, Luitj e, Marten, Z’^aantje,nbsp;Bouwen, Kniertje, Dries, Lob-BERiG, Klaas, Fransyn, Joppe,nbsp;Trïn, Jaap, Brecht.
Teeuwis.
T K wenfch jou iaemeti met malkand’ren,
^ len goeden dag, den ien als de aiid’ren.
B R F C H T met twee Kannen 0^yn hH.
De kannen ftaen op’t taefel, Jaep.
Jaap ftil tegens zyn fVyf.
„Maar, hoor, pas nou wel op den aep,
„ Ik mien op’t fchryven, weetje’t, vatje’t?
Brecht fchryft.
„Ja, laet my maer bcgaen.
Jaap fchenkt, en drinkt ondertujjchen^
Ha! datje’t
Wift... Maer, nou ierft gedronken.
Marten.
Wel,
Zo doende raeken wy an’t fpcl.
Ik breng het jou iens, ïoete Zwaentje?
Zwaantje.
Wel, Jaep, zolang, as maer jou kraentje,
Zo loopen wil, zel’t hiel wel gaen.
Jaap.
Myn kraen kan daer wel tegen aen,
Zy zei jou vochts genoeg toe tappen,
Van Bacchus nat, uit druivefappen.
Dries.
Tabak en pypen, waer zyn die?
Jaap.
AI by der hand.
Brecht.
-ocr page 21-KLUCHTSPEL. u
Brecht.
Maer zeg voor wie Bouveh.
Wel, voor *t gezelfchip
Brecht.
’k Zei ze haelen.
Brecht hinne».
Klaas,
Aert, zel’t toch al den brui betaelen.
J o P P E.
Maer, waer blyft hy toch met zyn meid ?
Jaap.
Haor, elk neemt maer zyn vryigheid,
Daer toe heeft hy me laft egecven,
Dat yder vrolyk hier mag leeven.
Brecht met 'Toebak en Pyfen uit.
Daer, al wie rooken wil, die kan.
Jaap tegens zyn Wyf.
ujfchryft.
„Wat drommel, pas toch op, fchryf an.
Z
Brecht tegens Jaap.
„De Heeren zyn wéér t’huis ekomen,
„ Heb ik , zo van de meid vernomen.
Jaap.
„Wel, dat de meid, en onze knecht,
„Heur wel oppafièn.
Brecht.
’k Heb’t ezcgt,
„Dat zy met alle eerbiedigheden „Heur zeilen dienen.
Jaap.
„ ’t Heeft zyn reden,
Loop ondertuflchen of en aen;
Want ik kan hier nou niet van daen.
LoBBE R IG.
B 3 nbsp;nbsp;nbsp;Luit-
-ocr page 22-DEBOEREKERMIS,
Lui T JE.
En Aert en Klaesje.
Heede, Luitje!
Kniertje.
Wat is de jeugd plci/.ierig ! niet ?
Zwaantje.
By jonge lui paft gien verdriet.
TWINTIGSTE TOONEEL. Aj5riaan,Klara, Willem,Aaltje,nbsp;Bouwen, Kniertje, Klaas, Fransyn,nbsp;JoppE, Tryn, Teeuwis, Lu 1 tje,nbsp;Drie s,Lobberig, Ja AP,Brecht.
Jaap tegens Adriaan.
1CT7 Y hebben iens in’t rond gedronken.
Dat’s wel; kom noch eens rond gefchonken,
Op de gezondheid, van de Bruid En Bruidegom.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;2y drinken in 'trond.
Dries.
Zie daer, dat’s uit.
Willem.
En dat is om jou te bedanken ,
Al t’zaemen, Vrinden.
Tryn.
Watte ranken!
Dries.
Kom, dat wy iensjes met malkaér,
Mitonze, meisjes, danften?
Klaas.
Maer,
De Speullui....
Adriaan.
Kom, wil maar beginnen,
Sa, roept de Speullui voor’t maar binnen.
Twee Speellui uit.
KLUCHTSPEL. nbsp;nbsp;nbsp;23
Bouwen.
Wel, Speullui, ben je klaer en ree,
Zo fpeul: Galjaar de Dorathé?
A D R I A 'A N tegeKS Jaap.
En gy, wilt voort de tafel dekken,
De tyd geen uitftel meer kan rekken.
Zy davfett met haar vieren. Dries.
Nou weer vier and’ren op de baen.
Klaas.
Kom, Joppe, nou jy lui’eraen.
Elk vat zyn Meldhy de hand. Joppe.
Ik ben geried. Kom, wakker, Meisje.
Wat danfen wy befi?
Klaas.
Speul ien reisje....
Joppe.
Speul ien reisje.... Nou, zeg wat?
Klaas.
6 Karei lik... Nou dat is dat,
Zou’t in de hel niet duider weezen?
Fransyn. ¦
Zy danfen.
Dat is ien dreun wel waerd gepreezen.
Bouwen na den dans. Nou, Tecuwis, jou beurd as ien man.nbsp;Kom ftae zo niet, jy moet Ar an.
Elk vat zyn meid maer by de lurven.
Maer, Marten, die fchynt niet te durven.
Marten.
Niet durven, fa! dat gaetje voor.
T E F. u w I s.
Speul op den brui, en geef gehoor.
Luitje.
T EEUi
B 4
-ocr page 24-Teeuvis.
Speul: Ik zag Cicielia komen,
Hei! met bloemtjes in heur hand.
Zy daüfett^
A DR I A A N.
Wel, wcl, dat gaat al heel galjant.
K N IER T JE.
Ik breng het jou iens, hoorje Luitje.
JOPPE.
Non jou beurd, Bruidegom en Bruidje, Willem.
Maer zacht, wat danfen wy nu ’t beft ?
Jaap.
Dans al den brui, en flacht de reft,
Aaltje.
Kom, laeten wy maer flechts beginnen,
En zonder ons lang te verzinnen.
Willem.
Het is onnodig lang gewacht;
Speul; De Herdertjes, by der nacht.
Zy danfenl
Dries.
Wel hei, wat zo, dat gaet ter eeren.
Klaas.
Zyn Bruid zei hem wel danfen lecren,
Wyl zy de ftrykftok al verft.act.
As hy wil danfen nae de maet.
Jaap.
Nou moet ik mit myn Brecht iens danfen,
En nae die dans, gaen wy an’t fchranfen,
Sa, Speullui, fpeul maer op den brui!
Jy , zaegers., word men al wat lui,
’t Verveeld ons vry dat fnaaren ftellen Van jou lui veelen, ft is maer kwellen;
Want al dat ftront, ftront, ftront, veur of,
Of
Met die priloogis, gaet wat grof; jy moet, Monfol, van buiten wcetcn,
-ocr page 25-Of is jou deuze les vergeeten ?
Sa, IpeuI: Coerante de la Baer.
Brecht.
Dat ken ik niet, myn lieve vaêr.
Jaap.
Speul dan: Alle mantjes kweepeeren.
Brecht.
Wat zo, dat is icn dans ter eeren.
Zy danfett,
Wel hoe, kan jy zo danfen, Jaap^
Klara.
Hy danft, trots de alderbellen aap,
Daar yder zich aan zou vergaapen,
Jaap.
Wel hoe, wat leg jy al te aepen.!*
Maekt jy ’t iens beter, hebje ’t hart.
Trïn.
JouVryftcr, Aert, word uitgetart.
A D R IA A N.
Jaap heeft gelyk , hy is een baasje.
Maar laaten wy ook,zoete Klaasje,
Eens danfen met elkaêr alleen,
Sa, ïj5el een Minnewet.
Zy daKfen een Minnewet, KnIERT|E,
Wel heên!
Dat ’s op zyn fcheitvalks.
Net geraeden. Zwaantje.
’kVerftae, in ’t minft die mallebaeden.
Jaap.
Kom, jongens,nou ierft wat efchranft.
En dan op nieuw wcêrom gedanft.
Zy gaan al tezamen aan tafel zitten, waarop S ets »it komt,die hem heel dronken hond.
EENENTWINTIGSTE TOONEEL. Kees, Adriaan, KlaRA, Willenbsp;A A LT ] E, J A A P, B R EC H T, B o U E N, K L A A S ,nbsp;Teeuwis, jopPE, Marten, Dries,
F R A N S Y n,T ryn,Lo bberig,Kniertje, Luitje, Z wa a n t j e.
Kees.
Vjn El moet het jou al t’zaem bekomen.
Dries.
Ja, Kees, wy zitten niet te droomen.
K E E s.
Dat zie ik an jou fnaeters wel.
Maer zacht, ik ben niet op men (lel.
Hy Jlruikeld.
Brecht.
Wel, Kees, jy lykt we! hiel fpoor byfter.
En .kom je .allien, waer is jou vryfter?
Kee s.
Dat weet ik niet, ik kom allien,
Gelyk je al den brui kunt zien.
Jaap met zyn mond vol.
Kom, Kees, wil jy niet mee wat fchranfeni*
Kees.
Neen, Jaep, ik heb nou luh in’t danfen.
Speul nou ien lentje, zo jy’t kunt.
Brecht.
Die vryheid, word an jou vergunt.
Kees danjl ee» ïtMse.
Onder 't danfen komt Jan, als een Boeringekleed, uit.
KLUCHTSPEL.
TWEEËNTWINTIGSTE TOONEEL. Jan, Kees,Adriaan,Klara,Willem,nbsp;Aaltje, Bouwen, Tryn, Dries,nbsp;Fran?gt;yn, Joi-pe, Luitje, Teeu-wis, Lobberig, Marten,nbsp;Zwaantje, Klaas , Kniertje,
Jaap, Brecht.
Jan, onder de naam van Griet, in Boerime ileêren. ^7 At zo, jy bend icn nobel kwantje,
^ Was ik as jy, ik hiete Jantje,
Ligt op den brui, dat’s gien verdriet.
Kees.
Ha! benjedaer, myii zoete Griet ?
Myn fmoddermuil, nou niet te pruilen.
Jan.
Ja, wel ik zou van fpyt haelt huilen.
Dat jy me zo allien liet ftaau
A u R I A A N.
Kom, laat het glas in’t rond eens gaan.
Het zei op jou gezondheid weezeu.
Hoor, Grietjemoêr, wel waerd gepreeZen.
Jan.
We! an, laet zwaeijen, maer den brui.
Op jou gezondheid, jonge lui.
Jan drinkt.
Kom, laeten w'y noch eenmael drinken.
En met de roemers zaemen klinken.
K L A R A.
Maer zacht, ik heb onlangs gehoord.
Een drinklied, op een goed akoord,
’t Geen my een vriend onlangs vereerde.
En ik en Aart, van buiten leerde;
Dit komt ons hier nu recht van pas.
Ei, luiftert naarde voois, zo ras Gy’t hoorenzult, zal’t yder kennen.
En zich naar toon, en jnaat voor’t vyennen.
DE BOEREKERMIS.
Adriaan en Klara zingen, elk met een glaasje in de hand.
Uw vingerlyn,
Leg op de kant van’t glaasje, enz.
Die ik bemin,
Dat is zo nobelen baasje.
Schiet de fransman dood,
Schiet de fransman dood ,
Met zulk een kruit en loot.
Hou daer, jongkvrouw, enz.
Ik zei het jou eens brengen,
Dit glaazelyn,
Dat zult gy wel gehengen.
En dat met luft,
En dat met luft,
Die niet en drinkt, die kuft.
Jaap.
Dat kunnen wy, wel allegaêr;
Wat zeg jy, vrienden, is ‘t niet wter ?
Kniertje.
Daer zei an ons in ’t minft ontbreeken.
Wat zeg jy, Klaes?
Klaas.
Wat felleweekcn!
Die dreun kan yder op zyn duim,
Begin maer, zonder tyd verzuim.
Z.y zingen met malkand'ren, het zelfde, A D R I A A N.
Nu elk zyn glas maar vol gefchonken ,
Op ’t woord, die niet en kuft, gedronken.
J o P P E geeft na de zang zyn meid een kus,
Daer finaekt icn zoen op, braeve meid.
T R Y N.
Al zacht, dat is zo niet ezeid.
Die niet en drinkt, die kuft.
Kees vat Jan l'j de kop.
Dat ’s kallen,
Komj
-ocr page 29-KLUCHTSPEL. 29 Kom, laet ons maer gelyk toe vallen.
Zy zoenen in rond.
Klara.
„ Al zacht, wat heufch’lyk Adriaan,
„Of vrees, myn Toorn.
Adriaan.
„’k Zal niets beftaan, „Dat onbetaamelyk is, myn eeden,
„Verbinden my hier toe.
Klara.
„ Met reden.
Dries.
Wat dient’er vorder nou gedaen ? nbsp;nbsp;nbsp;^
Kees.
De Stokkedans, die moet ’er aen.
Jaap.
Wel Kees, dat hebje wel begreepen,
Gy zyt daer fneedig op elleepen.
Kees.
Kom, Dries en Bouwen, jy moet meê,
Dan zyn wy net gepaerd.
Dries.
Alreê.
Begin maer, zonder lang te draelen.
Zy danfen met haar vieren de Stokkedans. T R Y N.
Brecht, wil ons iens ien kopje haelen,
Met brandewyn en zuiker; wyn,
En lull myn nou niet meer.
Brechx.
Wel, Tryn,
J o p p E. nbsp;nbsp;nbsp;Brecht kinnen.
Wel, Griet, wat duivel is dat vreeten?
Marten.
Daer is genoeg, laet zy maer eeten.
Jas.
Wel, hangebaft, raektjou dat wat,
30 DE BOEREKERMIS,
Jy tuipt jou dronkett, vol en lat.
Jaap.
Hoe, Kees, jy moeft myn hier niet kalven.
Kf ES neemt een glas met nbsp;nbsp;nbsp;nahyeerfi
de mienengemaakt heeft-, om te braaken. Dat ïel bet lyfweerom wat zalven.
Brecht met een kopje branden/yn. Jaap.
„Wat hehje daer.?
Brecht.
„Voor fcheele Tryn.
„Een kopje zuiker brandewyn.
Jaap.
„Heb jy ze wel geinengt met waeter?
Brecht,
„Ja, weeft geruft, en hou jou fnactcr.
Brecht geeft Tryn het kopje, enfchryft. „En laet maer alles op me ftaen,
„Die dingen zeilen hiel wel gaen.
Jaap.
„Maer zacht, dan diend’er ook efchreeven.
Jaap fchryft.
Brecht.
„ Dat heb ik al edaen.
Jaap.
„Dat ’s even.
Adriaan.
„Wat dunkt, myn Engel, van ’t vermaak.?'
„ Is Jaap niet al een wond’ren fnaak ?
Klara.
„Wie zou zich niet. tot vreugd begceven,
,,Als hy befchouwd, dit boere leeven.
„Maar, als ik denk op ’t end, myn Heer, „Vergroot myn vrees, hoe langs hoe meêr.
A D R IA A N.
’t Zal alles wel ten beften keeren?
Kees brengt Jaa het kopje.
Daer, Griet. nbsp;nbsp;nbsp;Jan.
-ocr page 31-3i
KLUCHTSPEL.
Jan.
Wat zo , dat gaet ter eeren.
Jan brengt het aan Tryn, na dat hy een leepel of vier gedronken heeft.nbsp;Ik zei het jou icns doen, myn kind.
Tryn tegens Dries.
Dank heb daer veur; dat geld jou vrind.
Dries.
Dat zei op onze Griet weer paflèn;
Jaap.
Die is wel uit den drek gcwalTeii.
Jan.
Dat geld jou iens, hoor, fcheele Tryn.
Tryn.
Wel, dikke Griet, wel lompe zwyn.;.*
Jan vut Tryn by de kop. Daer zei jou dit en dat veur haelen.
Ferdinand en Lodewyk, zien uit het venjler. Kees teegens Jan.
Brui toe, Griet, zonder lang tc draelen.
Ferdinand uit het venjler. „Hier word het fpel eerft op zyn beft,
Lodewyk.
„Datbeurd, gemeen, en op het left,
„Zo dra zy wat befchonken raaken,
„Want Boeren, dat zyn wond’re fnaaken.
Lobb erig.
Kom, Knier, komfeheijen wy dit paer.
Kniertje geeft hebberig een klap. Wat, Knier, jy al malloot, hou daer,
Kees.
Vaervoort,gelyk .als Ammezoonen,
Nou, mit’er haeft, zo niet te droomen.
Dries trekt zyn mes tegens Kees, ter-wyl de anderengefcheiden worden. Jou bieft, hitsjy de meiden aen?
Dan moet jy tegens my ook ftaen.
Kees.
-ocr page 32-3i DE BOEREKERMIS,
Kees trekt meê zyn mesi Allon bol! 7,ie, zie daer dat gaetje jnbsp;Zo vliegent nae jou gat.
Dries.
Wat praetje.?
Brui tqe, en rack maer wat, jou aep.
Kees.
Die fnee, dat is ien wiflè jaep.
A c RIA A N tegent Jaapt
Waar is jou ftok ?
Jaap met. een Jlok.
Al by der handen,
Steek op, zeg ik, of al jou tanden j Slaen ik zo vliegent uit jou bek,
Steek op, of ’k geef jou zulken trek....
K L A R A.
„ Ach! Adriaah, ’k begin te fchroomen....
„ Geen nood, ’t zal wel ten beften komen. Brecht.
Kom, kom, ’t is hier al lang genoeg.
Klaas.
Hoe reeds an ’t vechten, dat ’s te vroeg,
Wy hebben nauwlyks, met malkand’ren, lens rond gedronken, met den and’ren.
AdRI AAN.
Ik zeg, wie h eerfte weêr begint,
Die z.al de deur uit.
Jaap.
Of gezwind,
Zei ik die knuppel daer op leggen.
Indien hy niet is te gezeggen;
’k Zei toonen, dat ik hier ben Waerd. ; Kees en Dries.
’t Zei niet mier beuren, hoor jy, Aert.
Adr I AA N.
En
Zulks moeft hier ook niet méér gebeuren;
-ocr page 33-KLUCHTSPEL. 33 En die het doet, zal ’t hem betreuren.
Het drinken, ftaat aan yder vry;
Maar alle kweftie aan een zy.
Kees.
Hier op ien dreun in ’t rond ezongen,
En dan weer in de bocht efprongen.
Ferdinand,tegeusLodewyk,in't venjltr', „Wel Janfpeêld heel wel voor boerin.
Lodevyk tegens Ferdinand.
„Hy word wat los, en licht van zin.
Ferdinand.
„ Hy flaat de glaasjes te veel binnen.
Kniertje.
Kom, lact ons dan de zang beginnen,
A D R I A A N.
Ik zal voor af, met Klaasje eens dra^
Alleenig zingen, volg daer na.
Adriaan en Klara zingen, TrYN tegens haar Fryer.
Nou onze beurt, ia! wakker, mantje,
Fr A N z Y n.
En nacr de zang weer om ien trantje.
Ferdinand, tegensLodeivyk,in'tvenjier. „Zacht, Heer, dat zy ons hier niet zien.
Zwaantje.
Maer wat zei hier toch nou gefchiên ?
Lobberig.
Wat zei men zingen ? felleweeken!
Jaap.
Maer, wilt jou kop, daer nietmeê breeken. Hanzelyn over der heiden reed.
Kom, Speullui, vaer maer voort, jy weet De voois hiel wel, we zeilen zingen,
Schraep op den brui, jou toverlingen.
Zy zingen; Hanzelyn over der heiden reed., enz. Jaaf zingt achter yder twee regels: Hor je mynpaertjes.
C nbsp;nbsp;nbsp;Aal-
-ocr page 34-34 PE BOEREKERMIS, Aaltje.
De fpys en drank valt my vry xwacr.
Wille m.
Kom, naer de Kermis allegaêr,
Zo wat gekuiert deur de kraemen.
Met ons gezelfchip al te zaemen.
Dries.
Dat is we! trefF’lyk overleid,
' Zo yder hier is toebereid.
A D R I A A K.
’k Zal thuis, met Klaasje zo lang blyvcn.
Maar wilt toch met malkaar niet kyven,
Of vechten, op den weg.
3D R I E s.
Neen, neen.
Jan tegens Kees.
Ik blyf hier ook, gae jy alleen,
’k Zal in de keuken wat gaen ruften,
Want ik vermoeid ben.
Tryn.
Nae’t overfchot, van’t xoet gebraed,
Dat nu noch in de keuken ftaet.
TWEEËNTWINTIGSTE TOONEEL. Klara, Adriaan. Ferdinandnbsp;e» L o D E V/ Y K /«V venfler.
Ferdinand tegensLodewyk.
LAat ons nu naar beneden treeden,
Zy zyn alleen.
Klara haar Vader ziende.
Wat 'iwaarigheden,
Ach! Adriaan, ach! ach! waar heen,
Zal ik toch vlugten ?
Adriaan.
óf
KLUCHTSPEL. Wat maStt u dus ontfteld van zinnen?
Klara.
Myn Vader, ach!
DRIEËNTWINTIGSTE TOONEEL. Ferdinand, Lode^vyk , Jan half ontkleed^ Adriaan, Klara.
Jan tegens Ferdinand en Lodeivyk,
„’t Js klaar, tree binnen,
L ODE XÏ^YK.
Wel, Dochter, vind ik jou zo hier.
Gekleed naar der boerinne zwier?
Klara knie ld.
Ach! Vader, wilt my toch vergeeven,
’[ Geen ik heb tegens u misdreeven,
Adriaan,
Myn vader____
Jaa/gt; en Brecht luifteren door de fchreef van de dear. Ferdinand.nbsp;ontaarde zoon,
Die me aandoet zo veel fmaad en hoon,
Die onbedacht, en los van zinnen,
Zo dwaas zyt in het reuk’loos minnen,
Dat gy, ha! welk een hoon en fmaad,
Dus ftil uw vaders buis verlaat. .
Adriaan.
Hebt met uw zoon toch mededoogen,
De min is krachtig van vermogen.
Heer Vader, ach! ik bid, datgy...
Lo D E x? Y K tegens Klara.
’k Wil u niet hooren, fnoode pry,
Dies moogt gy vry uw traanen fpaaren,
Ferdinand tegens Lodeivyk.
„ ’t Is beft, dat wy haar zaamen paaren •,
„ Dies bid ik, dat ge uw meening uit.
Zyfpreeken jlilmet malkanderen. C Znbsp;nbsp;nbsp;nbsp;A D R I~
-ocr page 36-36 DE BOEREKERMIS,
A D RIA A N tegevis Jati.
„Gy hebt ons dan verraaden. Guit,
„ En aan onze ouders gaan ontdekken..,.
Jan.
„ Dat zal u tot geen nadeel (trekken.
„Uw Vaders komen overeen,
„Om u in’t huuw’lyk te doen treên.
Adr I A A N.
„Zou ons’t geluk zo gunltig weezen?
„ Dan ftaat ons geen gevaar te vreezen.
Jan.
„ Ja zyt verzeekerd, het is waar,
„Dat gy zult trouwen met malkak.
L o n E W Y K tegeas Ferdinand.
„ Ik heb dit meê zo voorgenomen,
„Om alle opfpraaken voor te komen.
Ferdinand tegensAdrian»,
Waar zyn uw aiid’re kleêren heen ?
AdrI AAN.
Die zyn hier wel bewjiard.
Jan.
„Met reen,
„Licht voor’t gelag te pand gebleeven;
„Want Waerde nooit voor niets iets gecven. Ferdinand.
Ga, haaltze voort, en trek die an. nbsp;nbsp;nbsp;‘ïegenjan.
En gy voor al, pas op, hoor. Jan?
L ODEWYK.
Brengt haar terftond op onze kamer.
Jan.
’t Zal zo gefchicn.
VIERENTWINTIGSTE TOONEEL. Jaap, Brecht.
Brecht.
w El, wel! wat hamer! Wie heeft ’t zen keven mier gehoord?
Jaap,
-ocr page 37-37
KLUCHTSPEL.
Jaap.
Dat’s niet en brui, gaen wy maer voort.
Brecht.
Aert is ien heer, en onze Klaesje, len juffrouw.
Jaap.
’k Zeg, hou fmoel, wat naesjc... Maer ons gezelfchap koint weerom.
Uw dochter met 'heur bruidegom.
VYFENTWINtiGSTE TOONEEL. Willem, Aaltje, Bouwen, Tryn,nbsp;Dries,Fransyn,Joppe, Kniertje,nbsp;Teeuwis, Zwaantje ,Klaas, Lobberig,nbsp;Marten, Luitje, Kees, J aap, Brecht.
Jaap.
ZOgaauw weerom?
Aaltje.
De lucht word duifter,
’t Zal onweer worden, dus....
Brecht.
Maer luider,
’k Heb jou wat aerts te zeggen, hoe Dat Aert ien heer is, luider toe,
En Klaesje, dat’s ien juffrouw.
K niertje.
Heden!
Wel jy verhaeld ons wond’re reden.
Dat had ik nimmermeer geloofd,
Wel ’k dae hier van geheel verdoofd.
Brecht.
Maer, hoor al voort; en die twie heeren,
Die kwaémen hier van daeg logeeren,
Die bennen, Aert en Klaesjes Vaêrs.
Aaltje.
Wel, Mortje, gy verteld wat raers.
Waer
Men zou het kwaelyk kennen looven,
38 DE BOE RE KERMIS,
Waer zyn7,y heen?
Brecht.
Zy zyn hier boven.
Maer 7.acht iens Jaep, dacr word gebeld.
ZESENTWINTIGSTE TOÜNEEL. ;Jan, Wii-tem, Aaltje,Bouten,Tryn, Dries,
FuANSyN.JoTPE,KNIERTJE,TEEUWls/ Klaas, Lobberig,Marten, Luitje, Kees, Jaap, Brecht.
Jan.
TZ Om, boven Jaep. ontfang jou geld.
Jaap. nbsp;nbsp;nbsp;Jan him en.
Wel dat 2yn woorden die eerft klinken.
Tegens 't gezeJfchap. Wil ondertuflen noch iens drinken.
Maer zacht; ’t gelag, hoe veul is dat ?
Hyteldhetgelag op.
Jaap binnen.
len cn twic is drie; jae al gevat.
F R A N S Y N.
Kom, jongens noch ienmael ezongen , En dan wcêr in de bocht efprongen.
JOPPE.
Hef op den brui, wy zyn al klaer.
F R a N S Y N.
Wel an, dat gactje voor, myn vaêr.
Zy zingen dit navolgende.
Wanneer de zon in’t morgenrood Het ooften kwam ontmoeten,
Lag Phebus, in Auroraas fchootj Om zee en duin te groeten,
Om roos, en bloem, en phiolet. Met elfch, en linden dicht bezet,nbsp;Door ’t zuiderkoel te buigen;
Op
Om druppels, die als krillalyn,
-ocr page 39-39
KLUCHTSPEL.
Op roos en b'.oem gedroopcn zyn,
Vol nektar in te 7,uigen, e^z.
Onder dit zingen komt Jaap by de tegenwoordige, met een minge lens beeker, die rondom met groente bevlogten is, al zingende uit. Jaap.
Kom, geef dit kind een bekje;
Kom, geef dit kind een ïoen;
Dirredoen;
Kom, geef dit kind een zoen.
Het is zo nob’len gekje,
Kom, geef dit kind een bekje;
Kom, geef dit kind een zoen ;
Dirredoen;
Kom, geef dit kind een zoen.
Jaap drinkt.
Klaas.
Deez’ beeker met zyn groene kranfen,
Daer moeten wy noch iens voor danfen.
Luitje.
Maer, daer komt Aert met Klaesje aen. ZEVENENTWINTIGSTE TOONEEL.
A D R1 A A N , Klara, in haargewoone kleêren, JaAP,BrECHT, ^OUWEN,JoPPE,TEEU-W'IS, Dries, Klaas, Kees, Marten, Willem, Aalt jE,Zr A ANTJE,nbsp;Franszn, Kniertje, Tryn,nbsp;Lobberig, Luitje.
Luitje.
IJ Oe duiker zei ik dit verftaen ?
* VVel, Aert, ben jy ien heer, en Khesje, Dusken juffrouw ?
Dries.
Zwyg, wat raesje.
J A N.
-ocr page 40-40 DE BOEREKERMIS,
Jan geeft aan Kees eenig geld.
Daar» Kees, dat’s voor je moeiten maat.
Kees.
Wel dat hier veel geluk toe flaet.
Luitje.
De lleêliii, hebben wond’re ranken.
A D R IA A N.
Wy komen u, alt’zaam bedanken.
Brecht.
Maer, zei jy, met jou beijen niet,
Wanneer de trouwdag hier gefehied Van Aeltje, mcê te bruiloft komen?
Klara.
Wy hebben dit zo voorgenomen.
Maer jongens, dans noch eens voor’t left,' Willem.
Maer zeg, wat danfen wy nou beft?
Jaap.
Dat heb ik al voor lang verzonnen.
Klaas.
Kom, anftonds dan maer voort begonnen.
Speul op; fa, lullig, in het rond.
Jaap.
Adooi Aeltje in heur deurtje Hond.
Zy danfen van moei Aaltje; na den dans, gooid Adriaan eenig geld op tafel.
A n R I A A N.
Wilt met malkand’ren, noch eens drinken.
Jaap het geld opneemende.
Heb dank, we zeilen noch iens klinken,
Op jou gezondheid.
Brecht.
Morgen vroeg.
Van daeg heeft elk al dranks genoeg.
I T.