3^3
HET
BEDURVEN
TE A M S T E L D A M,
By dc Erfg: van J: L E s c AIL j E, op den Middeldam, opdehoek vande Vifchinarkt, 1703.
Met Pdyilefiiï.
-ocr page 2- -ocr page 3-VAN DE
De Staten van Holland ende Weftvriefland doen te weten, alfoo ons vertoont is de Regenten van het Burgernbsp;Weeshuys ende Oude Mannenhuis der Stad Amfterdant,nbsp;en, in diequalitcyt, telamen eygenaers, mitsgaders Regentennbsp;van den Schoubiirg aldaer, datly. Supplianten, federteenigenbsp;Jaren hebbende gejouiflèert van onfen OftroyeofPtivilegie vannbsp;dato den 19. September 16S4. waar by wy aen de Regenten vannbsp;den lèlyen Schoubura, in dietyt, hadden gelieven te confente-ren, accorderen ende oftroijeren, dat fy, gedurende den tytnbsp;van vvftien eerft achter een volgende Jaren, de Wereken, dienbsp;dücnmaals ten dienfte van het Toonecl reets gedrukt waren , e*i-dc, van tyt tot tyt, nog vorder in het ligt gebracht, ende tennbsp;Toneele gevoert (oude werden, alleen (oude mogen drucken ,nbsp;uytgevcn en verkopen, nu ondervonden, dat de Jaren, by hetnbsp;voorgemelde onie Odroy of Privilegie genaemt, op'den 19.nbsp;September 1699. fouden komen te expireren ; ende dewyl de-Supplianten ten nieeften dienfte van cie Schouburg, waer vannbsp;hunne refpeeJive Godshuyten onder anderemedernoeften werden gefubccnteerr, de voorgemelde Werken, foo van Trcnr-fpcllcn, Blyfpellen als Kluchten, als anders, die rceis gedruktnbsp;en ten Toneele gevoert waeren, ot in het toekomende gedruckt,nbsp;en ten Toneele gevoert fouden mogen werden, geerncalleen,nbsp;gelyk voofheenen (ouden biyven drucken , doen druckennbsp;uytgevcn en verkopen, ten eynde de fclve W ereken, door hetnbsp;nadrucken van anderen, haerliiyfter, foointael, als (jtelkonft,nbsp;niet mogten komen te verliezen, dogdat(ulc.\aenhr.er, na denbsp;expiratie van het bovengemelde ons Öctroy, en (ulcx nae dennbsp;19. September 1699. niet gepermiteert (oude we(èn, foo vondennbsp;de Supplianten hiin genootiackt (tg tc keeren tot ons, onderdanignbsp;verfoekende, dat wy aen de Supplianten, in hare bovengemelde qualiteyt, geliefden teyei'Iecnen prolongatie yan het voorfz,
A 3 nbsp;nbsp;nbsp;Oftrov
-ocr page 4-Oftioy of Privilegie, amme aUoo de voorfz. Werken, (bovan Treurfpellen, lil'yfpellen, Klucluen, als andere, rects gemaeckcnbsp;en ten Toneele gevoert, en als nog in het ligt te brengen, dennbsp;tyt van vyftien eerd achter een volgende Jaren, alleen te mogennbsp;drucken en verkopen, of doen drucken en verkopen, met verbod aen allen andere op fceckere hoge penen, byUEd.Grootnbsp;Mog. daer toe te dellen, en voorts in communi forma; fo is ’t dat
wy de faccke, ende’t veribek voorfz. overgemerkt hebbende,
ende genegen wefende, ter bede van de Supplianten , uyt onfe rcclite wetenfehap , Sonveraine magt en aiithoritcyt , defelvenbsp;Supplianten gcconfenteert, geaccordeert ende geodfroyeert hebben , conlenteren, accorderen ende odfroyeren, mits defen,nbsp;datfy, by continuatie, de voorfz. Wereken, foo vanTreufpel-len, Blyfpelleii, Klugten als andere, reetsgemaekt en tenToo-iieele gevoert, en als nog in het licht te brengen, den tyt vannbsp;vyftien eerd achter een volgende Jaren, alleen binnen onfen lauden, dillen mogen drucken, doen drucken, uytgeven en verkopen , verbiedende daerom allen en een ygelyk, de voorfz.nbsp;werken, in ’t geheel odctendeele, naer te drucken, ofte, elders naergedruckt, binnen den felven onfen lande te brengen,nbsp;uyt te geven ofte verkopen, op de verbeurte van alle de naerge-druckte , ingébrachte , ofte verkogte exemplaren , ende eennbsp;boete van drie hondert guldens, d.ier en boven, te verbeuren,nbsp;te appliccren een darde piart voor den Officier, die decalangienbsp;doen fal, een darde part voor den Armen der Plaetfen daer 't ca-fiis voorvallen fil, en het refterende darde part voorde Supplianten , alles in dien verftande, dat wy de Supplianten met deiennbsp;onfen Oftroye alleen willende gratificeren tot verhoedinge vannbsp;liare fchade door het naedrucken van de voorfz. Weveken , daernbsp;door in genigen dcelevertlacn deninhonde van dien teaiithorife-ren, ofte te advoiieren, ende, veel min het felve onder onfenbsp;protextie en de befchevminge eenigh meerder credit, aenfien,nbsp;of reputatie te geven, nemaer de Supplianten in cas daer innenbsp;iets onbehoorlvks foude infineren, alle het felve tot haren laffenbsp;fnllen gehouden wefen te verantwoorden, tot dien eynde welnbsp;expreffelyk begeerende, dat bv al dien fy defe onfe Odlroje voornbsp;de voorfz. Wereken fnllen willen ffcllen, daer van geen geab-brevieerdc ofte gecontraheerde memie fnllen mogen maken, ne-inaer gehouden fnllen wefen het felve Octroy in ’tgeheel, ennbsp;fonder eenige Omiflie , daer voor te drucken , ofte te doennbsp;drucken, ende dat fy gehouden fnllen fvn een exemplaer van alle de voorfz. Vf erken, gebonden en wel geconditioneert, te
brengen in de Bibliotheecq van onfe ünWevCiteyt tot Leyden, en-de daer van behoorlyk te doen blyken, alles op pene van het effeft van dien te vei liefen, ende ten eyndc de Supplianten defennbsp;onien Oftroye ende confentc mogen genieten als naer behooven,nbsp;laden wy allen ende een vgelyk , die’t aengaenmag, dat fy denbsp;Supplianten van den inhou Je van defen doen laden ende gedogen, rudelyk, vredelyk ende volkomemlyk genieten ende ge-bruycken, cederende alle belettercontrariegcdaen. Gedaeninnbsp;denHage, onder onfen grote 7.egcle, bier onder aen doen hannbsp;gen op den een en twintigde May in’t jaeronfes Heer en Zalignbsp;makers, een duyfent fes hondert negen en negentigh;
A. HEINSIUS. Ter ordonnantie van de Staten
SIMON van BEAUMONT.
De Regenten van bet Wees- en Oude Mannenbuis hebben, in haar voorfa. qualiteit, het recht van deze Privilegie , voornbsp;HET BEDtJRVEN HUISHOUWEN, kluchtfpel,nbsp;vergund aan de Eifgenaamen van J. Lejeailje.
In/imPeldam, dmz^.Oüober, 1703.
Albartüs, Vader 7 nbsp;nbsp;nbsp;,
, ^vanAgaiha.
G E E R T R u IJD, Moeder j
Lichthart.
Agatha, Vrouw nbsp;nbsp;nbsp;T
Elizabeth, Dochtertje gt;van Lichthart,
J A K T j E, Zoontje nbsp;nbsp;nbsp;4
JurriaS pe Mof, een Bakker.
Smeerlap, een Kommenysman.
T R T N, een Brandewynsvrouw.
Sara, nbsp;nbsp;nbsp;quot;^Slampamftersnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vannbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Agatha.
R E I M E R I G, 4
Louis, een Knecht van ’t Verbeterhuis, doch by Lichthart een gewaande Waal en Sargiant.
ZWYGENDE. fier Arbeiders,
't Kluchtfpcl fpeeld in het huis van Lichthart.
HET
BEDURVEN
KLUCHTSPEL.
EERSTE TOONEEL. iVGATHA, Jantje.
Agatha.
J Aatje, daar is een flesje, gaheeacnhaalbyTryn, Maar houd het ouder je rok, een mutsje Brandewyn.
Jantje.
Ik zal, Moeder: maar’t geld.
Agatha.
Zeg dat ik haar morgen zal betaalen. Jantje.
Moeder, ik durfbyTryngeeuBrandewyn méér te borg haaien.
Van de morgen, toen ik ook een Mutsje voor je haalde, keefdevroiuv,
En zei, dat ze , zonder geld , geen Brandewyn meer geevenwou;
Datje haar alzo dikwilsuitgefteldhad, met te zeggen, morgen zal ik geld ontfangen:
Maar , dat ze van daag , voor ’t laatft , zou komen maanen, kwam je’t haar niet te langen.
De Bakker, en Kommenysman, riepen me onderweegen ook aan,
En die zeiden het zelfde.
Agatha.
Goet. Ga jy maar heen, digdingen Zullen wel gaan.
A4
TWEEDE TOONEEL. Agatha, Elizabeth.
E nbsp;nbsp;nbsp;Agatha.
Lrtabeth, Elizabeth.
Elizabeth.
Moeder, wat is van je believen? Agatha.
Jy hebt gilleren weer by Grootmoeder, al wat hier om* gegaan is, weezenoverbrieven.
Hoe dikwiis datikjou, om het uit den huis klappen fla, ’t helpt niet met al:
Maar hoor ik het weer, je zult’er zo van hebben, dat hetjou wel een maand lang heugen zal.
Ik wil niet, datje, buiten mynweetcu, jou voeten daar ooit zult zetten.
Endatloopen, in de buurhuizen, zalik jouook welbc* letten.
Ga naar achteren, Slons, en als Vader opftaat, kom, eti waarfchouw me dan.
DARDE TOONEEL.
Agatha atteen.
Die Klappy maakt dat ik metmynKornuitjes, niet eens vrolyk weezen kan,
Ofik hebhetfnappen van haar lange tong te vreezen. Stuur ik haar fchool of van honk, het zou al ’t zelfdenbsp;weezen.
Doch ik moet zien, als ze zomtyds meê een veeg uit de pan krygt,
Ofik haar, daar door, niet kan leeren, dut ze maar hoord, en ziet, enzwygt.
Jantje dicis noch onnoozel,en myn zoon Jakobus daar ik my ook voor inoeil wachten,
Heeftgezegt; ik ga by myn Patroon llaapen, voor cenige nachten,
Myn Man zal wis noch uitgaan, en komen niet t’huis voor morgen regens den dag.
Terwyl meenik my, incrmyn Vrindinnen, te toeven, dat het toeven hccten mag.
Ik heb myn fyne Oor diamanten verkocht, om cens lullig tefmeeren;
En gely ke valfche inde plaats gehangen, om al Ie achterdocht te weeren. nbsp;nbsp;nbsp;Daar word geklopt.
Dat zal Jantje met de Brandewy n zyn, ik mag open doen. „ Maar och! het is Vader en Moeder, dit gaat tegen myunbsp;vermoén.
Albartus, Geertruid, Agatha.
A L B A RT U S.
WAar is je Man, Ag;itha.?en Jakobus, isdienoch niet t’huis gekomen ?
Agatha.
Vader, myn M.an flaapt, en Jakobus blyft by zyn Patroon , die heb ik in geen weck vernoomen.
AlB ARTUS.
Jou Man flaapt, en Jakobus zou hier in de Stad zyn, ten huize van zyn Patroon gt;
Maat deze Brief luid heel an ders. O! jou fchandvlek, en verdriet van jou Ouders, en deugdzaame Zoon.nbsp;Geertrui o.
Luiftcr cens toe, Voddemoêr, Vader zei leczen, wat die vrooraejongeBlom, aan ons heeft gefchreeven.nbsp;Albartus ieejl.
Ecrwa.arde en Deugdzaame Grootvader en Grootmoeder,
Eze dient tot uwen troofi ^ en bekendmaaking dat ikmy in dteujl heb begeeven, ah Sekretaris van een grootnbsp;Hceiy en rnet hem naar Engelandvertrokkenben. l-'er~nbsp;j'choon myncflilzwvgenheid in dezen. Het berucht flechtnbsp;gedrag van rayne Vader en Moeder, ik ïhet met harten
A y nbsp;nbsp;nbsp;/eer/,
-ocr page 10-leed^ heeft my doen rczoiveeren om hunnefchanden ^ die my , tn myn Vaderland Jleeds voor de fcheenen fprong ,nbsp;%vaar het mungelyk, te ontwyken. Myne jonger Broedernbsp;en Zujler beween ik, en verzoeke n lieden het opzicht overnbsp;hen, opdatzy, door het kwaade voorbeeld o-’an hunne Ou'nbsp;ders, op geen doolweggeraaken. My aangaande, ik hebnbsp;hunne opvoeding niet te danken, valt hart dat een Kindnbsp;zulks moet zeggen, dat ik, z.ynde in de eerfie vmtrigheidnbsp;van myn jeugd, het pad der ondeugden niet ben ingejlaa-gen i eft ik verhoope datgy lieden Zo veel méér vreugd aannbsp;m', als gy aan myne Ouders verdriet ziet , zult aan-fchouwen. Ik wcr/fche aan ti heden, en myne Zujler ennbsp;Broeder alle welvaard, en myne Ouders beterjchap vannbsp;heven.
Londen den 5, Aujufti, 1703. nbsp;nbsp;nbsp;JAKOBUS.
AlbaR-TUS fpreekt voort.
Is het niet fraai, dat een kind xo kointklaagen over xyn ouders onbctaamelyk leeven ?
ylG A T HA.
Vader, ik beter my immers; maar myn man kwam weer van de morgen cerft t’huis,
Zo dronken, ais een zwyn. Och! het is me zulk een kruis!
En ik moet dc meéfiefchald draagen, dat myn Man van een Koopman totcenKantoorknccht is vervallen,nbsp;Daar ik nu 7.0 xober en zuinig leef.
Ü E E R T RU )1).
Ja, nou het hammetje op is, zcl jy de bot gallen. Maarjymoedininiggeleefthebben, ccrjcdeiiaam vannbsp;Juffrouw Verkwitiingkreeg;
Enjedoet het noch niet, fchoonjeCapctaalopis, Itiden enne kaffen gantfeh leeg.
¦ Wc hebben jou al tot driemaal toe op nieuw gexct in jc huishoii wen;
Maar veur de vierdemaal, Dochter, zellewejou wel wunrfchouwcn.
Eet»
-ocr page 11-Eergifteren heb je, om de Bakker en Kommciiy te betaald) , noch over de danig guldens van my gehad.
Maar we zeilen in ’t kort een ander gangetje met je gaan, verliaajedat.^
Ag AT H A. -
Schoon men ’t my verwyt; myn Man die...
Al B A RT US.
Jy hoeft ons dat niet te vcrhaalcn.
Wy weeten wel, datjouMan, ver te buiten ging, de Burgcrlykepaalen.
Dat je over de honderd en tachentig duizend guldens by malkander brogt, toen je bent getrouwd.
En dat jy en hy leefde of je een hooilchuur had opgepropt van zilver en goud ;
Dat hy, zynde een Koopman, de rykftc adel van ’t land, in iLiathonden, dorftbravecren.
Doch daar zyn meer zulke onbezonnene, die op zodanig een wys ten achteren teeren.
De flechten tyd doet het niet: maar na de Franfchc mode re leeven, in alle overdaad en pracht.
De oude Hollandfche zedigheid, en zuinigheid, word nou by veele befpot en veracht.
Ik hoorde laatft, in een deftig gezelfchap daar oude cu jonge lieden te zaamen vrolyk waaren,
Den eenen Jongeling den ander , aardig in zyn fchild vaaren.
Na de m.aaltyd was het jong Gezelfchap, tot vermeerdering van de vreugd,
Aan ’t danflen geraakt, daar veel oude lieden , mcê ’t fpoor volgde van de wulpfche jeugd.
Onder allen, was een jong Heer, groot van verlland, ervaaren in veel weetenfehappen en zeden,
Die van eene der Jonkers verzocht wierd, hy wilde mee met eene der Juffers ten Dans treeden;
Schoon hy wel wid, dat hy niet danilèn kon : waarom zy hem ook , onder malkander , hielden voor de zot:
De Heer, het weigerende, 2eide, ik merk wel, myn Heer, datgymetmydryfcdefpot;
Excufeer iny,fprak den ander, een Heer zo wel gemaakt, zo fluks en jong van jaaren,
Die by het Juiferichap zo aangenaam is, en in zoveel weetenfehappen ervaaTen,
Kund gy niet alles daniïèn, dans ten minften een gemee-ne Minuet, Boeré, of Courant;
Dans een Gek, of plompe Boer, naar uw eigen aard en verfland.
Den ander antwoorde: myn Heer, die beide kund gy volmaakt prefenteeren.
Ik meen dat het een Koopmans zoon nutter is, deKoop-manfehap, alsdanflfen, teleeren.
Ik veracht het danflTennict, omdiegeen, die het buiten zyn ftyl gebruikt, als een exercitie van vermaak ;
Maargy, die geen ftyl van doen hebt, noch zoekt, zult uit die zaak,
Dit voordeel kunnen trekken, dat, als uw Capitaal u zal hebben begeeven,
Gy uw dienrt aan de Opera prefenteerd, om dan van het danffen teleeven.
Ik meen dat ze altemaal lachten.
G E E RTR U I D.
Ja, Vair, het ftaat me ook noch wel veur.
Die Jonker DanlFcr, droop , zonder affeheid van het gczelfchapte neemen, ftilletjes deur.
Ik mien dat was eenmaaltyd, gien prins konzekoftc-lyker hebben doen beftellen.
Toen docht ik noch om het geen ik te Amfterdam eens heb hooren vertellen.
Van die Heer, die in zyn gaftmaal verbeelde de oude en hedendaagfche tyd.
Toen het eerfte gerecht op kwam, zei hy; zo hebben wy ons geld gewonnen; byhettwccde, zo kunnennbsp;wy het noch ftaande houden; en by het derde, zonbsp;raaken wy het weêr kwyt.
En zo ben jy lui jou geld ook kwyd geraakt: maar dit kom ik jou ontdekken,
Dat wy jou onze onderltand te eenemaal zullen onttrekken.
Jou man heeft dezak al van zyn Koopman: want hy ziet naar ’t Kantoor niet mcêr om.
Nou maghy, gelykhyallang gereuteld heeft, hooren naar ’t geluid vandeTroin;
Want my is fl us gezeid, dat hy al dienll heeft.
Alb AR rus.
Moer, kyk Agathaeensaan, zyis wis weer bcfchonken.
G E E R T R U I D.
Ik geloof het ook, Vak, me dunkt dat ikruik datze Brandewyn heeft gedronken.
Agatha.
Brandewyn, Moeder!
Geertrui D.
Ja, Brandewyn, Agatha; mien je datiknict ruiken kan ?
Jydrinktje, in Wyn en Brandewyn, zo wel dronken, als je Man;
Met jou Slampampers, Schorrymorrys, die dagelyks byjeverkecren.
Maar , dat ryk is op het hoogP , dat wil ik jou wel zweeren.
Jy hebt je beloofd te beteren; maar, gifteren wasje noch zo dronken als een Zwyn.
A T B A RT u s.
Toen had ze een Theetje gedronken, en dan moet ’er een zakkertjeop zyn.
Agatha.
Ruik ik naar Brandewyn , Moeder , dat moet je me vergeeven.
Ik heb ze niet geproeft zedert jymy daar laaft over hebt bekeeven;
En dat is nu zes wecken gelcén. En, die u heeft gezegt.
Pat
-ocr page 14-Dat ik giitcren dronken was, heeft u kwaalyk onderrecht.
Geektruid.
\Vy wccten ’t wel, jy ontkend alles, en liegt, als een wachter.
VYFDE TOONEEL.
Jantje, Albartus, Geertrui r) , Agatha.
Agatha.
B En je daar, Jantje, ga heen, en breng het flesje met Eek maar achter.
Jantje.
Je hebt me immers oinBrandewyngcftuiirt, Moeder, maar om geen Eek.
Albartus aan 't flesje ruikende.
Geef het iny. Jantje, en loop achter. ’tlsBrandewyn. Is dat Eek, Agatha.^ noufpreek.
Geert RU lu.
Dat zei het cerft in zes wecken dan bieten, dat zy de Dran-dcvvyn weer zei proeven.
Och! och! wat zei ons noch overkomen!
Albartus.
Hoor, Moer, of wy ons al kwaad maaken, en bedroeven,
Hier is geen zalf aan te (Iryken, ’tiscenbedurven lÉiis-houwen, dat is klaar.
De Vrouw fchuift het op de Man, en de M.an op dc Vrouw , en den een heeft zo veel fchuld , alsnbsp;den aar.
Wy moeten, nu wy permilTie van dc Heeren hebben, maar een eind maaken van de zaaken.nbsp;Agatha.
Maar, Vader en Moeder, vertoeft een oogenblik, ik zal u de waarheid bekend maaitai.
Al-
-ocr page 15-1)“
A I. n A RT u s.
DatZclVrweer centje weeicii, Lieffle, trots de Ant-werpze Courantier.
Agatha.
Alsmyn Manopftaat, als by dronken gewced is, heeft by voor ecu manier,
Dat hy ecu mutsje Brandevvyn moet hebben, of al zyn leeden beeven.
En weiger ik hem dat, ofvergeetikhet, dan hebik zulk een lee ven,
Dat ’er dcBuurenvanuitkyken, doch hy heeft me ver-boón,
Dat ik het u nooit zeggen zou.
Geertrüii).
Wel, ik moet het bekennen, die leugen is fchooD.
Agatha.
Als myn Man op ftaat, zul je ’t zelfs kunnen zien.
Al B A RT u s.
Ons leid aan yon, noch aan jou Man, niet meer geiecgen.
Daar ftaat jou flesje, dat kun je, voor ’tiaatft, noch censuitveegen.
A G AT II A.
„ Voor’tiaatft.
AlbaRTUS fill tegen Gcertrnid.
„Hoor, Hartje, ilr zal, tcrwyl Lichthart noch is te bed,
„ Eens aan Louis, de knecht van’t Verbeterhuis, gaan verneemen, of hy, en al ’t volk, klaar is, op datnbsp;onzeaanflag voort word gezet.
„ En Zeggen aan Louis, dat hy,. weêr als eeu waalfch Ser-giant verkleed, van wien Lichthartmeend, dat hy grfteren dienft heeft genoomen,
„ Gelyk by ons beftooken was, aanftonds, om met hem, akskaks, naar ’t Gatnifocn te vertrekken, hiernbsp;moet komen.
Geer-
-ocr page 16-Geertruid.
„ Ja doet dat maar, Albartus; want hier is toch geen be* terlchap tc wachten.
Al BA RTUS.
„ Een van de Heeren, die ’t Fiat „ Op ons Rekweft heeft getekend , vroeg me flus, ofnbsp;Lichthart cn Agaiha nu al in ’t Verbeterhuis zat.
„ Ik zei dat wy ’t vall werkftellig maakte.
Agatha.
Wat mag Vaderen Moeder daar zo ftil met malkander overleggen ?
A L B A RT u s.
Kom laat ons gaan. Jantje, Jantje, je moet tegens den avond met Elizabeth eens tot onzent komen, wynbsp;moeten je wat zeggen.
ZESDE TOONEEL, Jantje, Agatha.
Agatha, Jantje Jlaande.
JOu Guit, moeit jy juill zeggen dat hetBrandewyn was, kolljy niet maar Itil naar achteren gaan,nbsp;Zeg, Schelm ^ ik zal jou noch armen en boenen aannbsp;Hukken Haan.
Jantje, huilende.
Och! Moederlief, ik zal het nooit weer doen, ik Ta! al myn leeven zoet weezen.
En nooit meêr iets verklikken.
ZEVENDE TOONEEL. Elizabeth, Jantje, Agatha.
M Elizabeth.
Iswel..
Oedcr,Vader is al van hetbedopgereeTcn. A g A X H A, binnen gaande.
Exl
-ocr page 17-Elizabeth.
Wat heb je gedaan, Jantje, watis’ergefchled?
Jantje.
Moeder had me om Brandewyngcftunrr, entcrvvyl was Grootvader cn Grootmoeder hier gekomen, ciinbsp;datwlftik niet;
En toen ik weer kwam, zei Moeder; Jantje, wilt het Flesje met Eek maar naar achteren draagen.
En ik zei, onnoozel ,’t is immers Brandewyn, maar geen Eek; en daarom heeft Moeder my geflaagen.
Elizabeth.
Jonge, dat moeit je niet gezeid hebben, toen Moeder van Eek fprak.
Jantje.
Och, ik docht ’cr niet om.
Elizabeth.
Ja, daar even heeft Moeder my ook wel hart en Itrak
Eekeeven, en gezeid, zo het ooit wéér kwam tc beuren,
Dat ik by Grootmoeder liep klikken , ze zou me ver-fcheuren.
Zy wil niet dat wy daar, zonder order, ooit gaan.
Jantje.
Maar, Grootvader heeft me belaft,
Dat wy zaamen tegen den avond daar moeten komen, millchien wel te gaft.
Ik zou liever by Grootvader, als by Vaderen Moeder, willen woonen blyven;
Want dicky ven en vechten alle daag.
Elizabeth.
Och! Jantje, ik hoor ze al wéér kyven!
. nbsp;nbsp;nbsp;Jantje.
O lieventyd ! Zus , hoor , Vader gooid het goed van de Wand!
Was ik zo groot als Jakobus Bro^ •, ik trok naar een aar land,
B nbsp;nbsp;nbsp;Elg
-ocr page 18-Elizabeth.
Zwyg, daar komen ze.
ACHTSTE toon E EL. Lichthart, Agatha, Elizabeth ,J a n tj e.
I nbsp;nbsp;nbsp;Li en T H ART.
K zeg,geef me geld,zonder meer tegentpreeken. Of ik zal hier ook, alles wat’er is, (lukken liaan, en dannbsp;jon den hals breeken.
Ik wil geld hebben, ’t is alzo goed dat ik het verzuip, alsjy. Ag ATH A.
Ik heb geen geld, Lichthart.
Lichthart.
Dat Hegje, jou verkwiftendePry. Kyk, dat gelykt nou die J utFrouw wel, die ’er zo grootfehnbsp;kon palleeren.
A G AT H A.
En jy die Heer, die niet langer als twee maanden droeg cenpakkicêren.
Ll C H TH ART.
En jy,dartele Vel, had alle maanden een nieuw, van de kollelykde (lof
Die ’er te krygen was, en ua vier wècken heeten het kleed of. •
Je hield vier Meiden, en twee Eamtnenicrs, en liet haar bevooleu het huishouwen.
Driemaal’s weeks noode je een bezoek , van vyfen-twintig en meer Jkrffronvyen;
Hoebuitenfpoon’g jy die ook trakteerde, noch was je zelfs nooit voldaan; •
Hoezoueen'Koopman,ddoï z-nlke en andere verkwi(liigt; gen vanzynWyf, kqnnenbellaan?
Jou overdaad endartelhetd'is öóizaak, diitwe Zo achter uit zyn gevaaren.
Het heugt me noch, hoe jy’cmaakte, toen weeens tot Arnftcrdam op de Schouwburg waaren.
Wc Mtcu ineen Logie, en jy inctje gat naar hetToo-nccl, het heeleSpel door;
Je danfte, 7.ong, en firapte, ^o hart, dat de Adteurs riepen, geef wat gehoor;
En wat ze uit de Staanplaats riepen, is my ook niet ver-gceten.
Agatha.
Ik zag dat ket daar dc mode fcheen, onder veeJe die in de Logies waren gczeeteii.
Ik kwam ’er niet om het Spel, maar om het jufterfchap te zien, en te worden gezien;
En of ze uit de Staanplaats wat riepen , zy kunnen my myn pleizier niet verbi^u.
Maar jy fprcckt noch van inyn achteloos huishouwen, vaii mynbezoekjes cn traktecren;
MaaralS jy met een Chaize met twee Paarden, allcdaag uitrecd , dat wasdanook Negoticereni
En Ma.altydcn op den Doelen aanrcchtcn van dartig Dukatons,
Dat dcc niet ten achteren tceren, maar verrykten ons.
Alle wecken een zakje fchellingen of drie te ver-fpeekn,
Dat ftyft dc koopmanfehap, en kon myn Heer Lichthart niet fchcelen.
Jy hebt met jon handeldryven gedaan, alsjenoumctje kantoor doet.
Daar zie je niet meer naar om: wantopdekroegbenje te zoet.
Lichthart.
Jy hebt me de kop op hol gebragt, door al jou pronken en praaien.
Kom, kom, geef maar geld, want ik moet in den Uil, voor 'i iaatll myn hart noch cens opbaalen.
Ik heb gilleren dienft geiioomen , oravanjou nietmeér te worden geplaagd,
Bi nbsp;nbsp;nbsp;En
-ocr page 20-En trek naar’t Leger, dan zul jy kevenkonnen, zoals hetjou behaagt.
Dan zal ik jou met jou Slampampfters, niet wéér het huis uit jaagen.
Vader en Moeder zullen voor onze Kinderen wel zorg draagcn.
Onze Jakobus, zegje, dat naar Engeland is, puik! zo raaken wy gemakkelyk van malkaar verloll.
Jy moogt om een goed heen komen zien, of haaien by jou Kornuitjes de kort,
Alsje niet méér te borg kund krygen, noch de menfehen uitzuipen.
Ik zeg , geef me geld, of ik zal je zo dicht, als een JBrandcwynslluk, kuipen.
Agatha.
Waar zou ik het vandaan haaien? zeg, dronken Hond?
L I c H T H A RT.
Kom, geef me de hand, Wyf, w'ant de Brandewyn Hinkt nochals een Varken, uit jou mond.
Het geld van dat goed, datje van de week hebt weezen verkoopen,
Kan noch niet op zyn.
Agatha.
Zou het niet ? dat heb jy altcmaal verzoopen.
Licht HA rt.
Dat lieg jy. Karonje. Ook gaf Moeder, cergiftcren, JOU noch geld,
Om de fchuldenaars te betaalen, en dathcbje’ernoch niet geteld.
Agatha.
Ik kan je geen geld geeven: want alfloegjemedood, noch wasje moeiten verlooren.
Li C HT H A RT.
Ja? ja, ik zie al geld, die Diamanten, die daar hangen aan jou ooren.
Ag AT H A.
Eli-
-ocr page 21-Elizabeth.
Och, Moeder!
Lichthart , haar de Diamantenvan' t hoofd rukkende.
Maar ik ook, Juffrouw Agatha.
Jantje.
Och, V ader!
A G AT H A-
Jou Schelm, jou Dief.
Ll C H T H A RT.
Ik heb IC al, en hebje me lief, lo volg me na.
NEGENDE I’OONEEL.
Agatha, Elizabeth, Jantje.
Ag at ha.
len Schelm is ’er rneê voort, ik docht dat hy mede
•*-' nbsp;nbsp;nbsp;ooren van dc kop zou rukken.
Daarom liet ik ze maar flippen; dochhyzal’crzynge-wenfchte vruchten niet van plukken.
Hy heeft niet ’t geen hy mcend; maar het llimfte van dit geval,
Is, dat het nu , dat het valfche Diamanten zyn , ult-komcnzal.
Voor het geld van de fync, meen ik van avond te Colla-tipneeren.
Ik heb acht BoeteljesWyngekocht, en eenEout by de Kok te lardccren.
Maar zo het waar is, dat myn Man dienft gencomen heeft, cn weg gaat,
Zal ik wat omzichtiger moeten zyn, en letten op myn ftaar.
Dat woord dat Vaderffrakszei; dicBrandewynkun je voor ’t laatfi: noch cens uit veegen,
En dat ffil fpreeken met malkaar, maakt mcal vry wat verlecgen.
Moeder zei ook, dat ze ons haar onderftaad geheel ont-irckkaizou,
En 7,0 dat cens waar wierd, .was ik een bedurvc vrouw.
Ei, ci, tut, tut, eeu onnutte zorg komt vrees in my verwekken;
Ik ben haar Kind, zy kunnen, noch durven my haar ondcrlland nietonttrekkei).
Laat ik maar om de vreugd van tavond dcilken; weg met alle verdriet.
Maarjy, Kinderen, 7.0 je iets klapt van’tgeen hiergc-fchied,
Jc weet wat dageraad ik je beloofd heb , lie toe , je moogt vreezen.
Pas me ter deeg op het huis, ik moet eens heen en weer . uit weczen.
Jantje.
Moeder, belief je mc eeriVeen (luk tc geeven, ik heb vandaag noch geen tfeten gehad , ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;i. . .
Ea ’t is al lang na de middag, ik heb zulk een honger.
- ' nbsp;nbsp;nbsp;¦ Ag AT H A.
Neen: je moet wachten tot dat
Ik wéér kom, dan zal ik jeallc bei dc buik ter deeg haten vullen.
Wees maar te vreden. Get, Jongens, wc zullen id lekkertjes fmullcn.
T I E N D E T O O N E E L.
Elizabeth,Jantje.
J A .V T J E.
JA, ik k.an 70 lang niet wachten. Zus, myn honger is te groot.
Elizabeth, een Bootcra-m uit baar tak kry^ende, Plou daar. Broer, daar is een dubbeldeBooteramvailnbsp;Tarwen Brood.'
Die kreeg ik van Juffrouw Allet, d.aar heb ik wecicn ceten.
Zy gaf me dit voor jou, maar ik had het vergeeten.
y nbsp;nbsp;nbsp;Hoor,
-ocr page 23-Hoor, Jongen, ik ben’er flimop; alsikbyKareltjcte ipeclcn ben,
Blyfik gemcenelyk zo lang totdat ze gaan eeten, en
Dan fteek ik hem in , dat hy zal vraagen, ot'ik naeê eeten mag, en dan eeten wy Zaamen.
Maar ik hoor Juffrouw Allet dikwils zeggen, Juffrouw Agatha behoorden haar te lehaamcii,
Dat ze haar kinderen zo laatloopen, ’tis gantfeh geen fatzoen;
Paffbaar Man niet op, zy behoorden betten minfte te doen.
Kom, eetjeffukrasop, Jantje. Maar, ellewecken,
Daar word geklopt.
Jantje.
Ik zakmyu Ituk ftillctjesweg (keken.
ELFDE TOONEEL.
Turrian, Elizabeth,
J A N T J E.
JURRIAN.
Oden dag, Kinders; is Moder nicht te hoes ?
Elizabeth.
Neen,Jurrian.
JURRIAN.
I jo, dat is dan wol tho euvel dat ik’er nimmer te hoes vinden kan;
Ont, fprek ik heurbidenweg, ’tismaargeii wol ik di -betoolen.
Onderdes, zorg ik, datdeuHcnker die maargen al is weezen hooien:
Want zi kamet nicht in’t licht, of wel dyn Moder kamet nicht hervoor.
Ik habc jou luiden al brood geborget bi noofl ien rond Joor,
üntkriegkyii geld veur mien brood; manhooret, naar dezen
Borg ik ky n oortjen brood meêr, of micn nooin zol kyti Jurrianwcczen.
Elizabeth.
Dat ’s Moeders klop, daar zal ze vveezcn, geloof ik, zekeren wis.
JURRIAN.
Het mogt ien fcheet in dien kleine neuze weezen, ik zie wol dat het Smeerlap, dcKainmcnysman, is.
TWAALFDE TOONEEL. JURRiAN, Smeerlap, Eliz.\-EETH, Jantje.
S M E E R L A 1’.
VI^EI, ¦UMiinierzel jou Moer iens komen, om men tc beta a Ien?
Me dunkt, zy llagter mier, zy weet maar van borgen en haaien,
M aar van gien geld geeven. Waer iflè ?
j u R R l A N.
I! de Modcr is nich te boes; Mocfl i ook al geld haben, Nabcr gt;
Smeerlap.
Ja toch, en ’t is of’er de Droes Meêfpculd, wannier ik kom, ik kan’er nimmer t’huisnbsp;vinden.
Wel, jou Moer moet wel veel alfcrezen hebben, of veel vrinden,
Dat zy zo geduurig het gat uit is; maar, zo ze me niet
cn betaald.....
Elizabeth.
Moeder zal je ook wel bctaalcn ; wy hebben zo lang Waar by jc gehaald,
En.....
JURR I AN.
Jo, Ze wold betoolen, wen ze ons naakt en blut hab gemaakt; matjjaymynIceben,
Wen ïc mie, 20 bald als ik wieder kam, kyn geld komt tegceben,
Wol ik ze.....
Smeerlap.
Daer word geklopt, daer zei ze mogclyk zyn.
DARTIENDE TOONEEL. JuRRiAN, Smeerlap, Tryn,
Eliz ABEL n, J A.NïJE.
Tryn.
VU Aerom komt jou Moer my gicngeld brengen? zy * ’ haald men Brandewyn,
Het ienc mutsje veur, en’tand’rc uae, en zy weet van gien geld geeven;
Wat miend ze, dat ik de drank voor niet hcb.^ zy mag Ichrikkcn en bceveii,
Zo ze me van dezen dag niet betaald, zulk ien geweld
Zei ik voorde deur maaken, ’t is by get by de tien gulden an geld!
Dat ze zo n u eu dan an Brandewyn heeft verZoopen;
Ik heb liever dat zulke Klanten, opcenand’rctyd, men deurveurbyloopcn.
Die altyd kletzen , en nimmermiêr van geld geeven weeten, ’t is gien fatzoen.
Smeerlap.
Maar, waerom borg je iemand zo veul an Brandewyn, ik zou dat niet doen,
’t Zyn dingen die ze niiircn kunnen, vöornamclyk de vrouwen,
Want dat maakt zomtyds zo menig bedurven huishouwen.
Jurrian.
1. praat daar nicht van, Nabcr, waar wol anders onze Trien
Van Icebcn , die zo dik van moorzen is , wen een zwien.
By nbsp;nbsp;nbsp;Trïn.
-ocr page 26-Tryn.
Wel, Boileknyper , wat heb jy op myn dikte toch tc zeggen?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^
Het^ou me niet veel fcheeleii, of ik zou er jou wel zo icn paar op JOU trpnie leggen,nbsp;i)ie dik enöeg waaren, Moft’ckind, verllaejedat,
Die hier over ien jaar , op ieu (Irowis, bend komen dryven, metjoukaalegat.
Durfjynoch mee fprccken, cnicnwoord.m’tCapittcl brengen,
Jy, Mof, die wel ien d.ardezcmel onder jou Roggenbrood gaet mengen, nbsp;nbsp;nbsp;' ¦nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'
EnjouTarwen-en Wittebrood altyd maakt een loot of zes te licht.
Het zou me niet veel fcheelen, of ik haaldejc, met deze nagelen, ’tgezigt Op jou wangen.
J ü R,R i A N.
I! der duuder, begin een mooi..
Tryn.
Watzegje,beginnen? Alri^man., .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
' o M E E U L A P, ’Tryn tegen houdende. Maar,Tryntje! maar, Tryntjei benjewelbyjcnbsp;zinnen?
Tryn.
Wat fchort jou te Tryntjes, Smeerlap, die al meê aS de Mof praat,
Ik zou niemand anBrandewyn zoveel borgen ! Gut, waerikopftraet,
Jk zou jou en die Mof zo havenen , dat het jou lui zou heugen.
Smeerlap.
Wel heden!
Wat gae je ook an,een menfeh kan tegciisjou gien reden Gebruiken, wel niemand heelt jou immers te nac ge-fprooken.
Tryn.
-ocr page 27-T X y N.
Doe je niet.
Jou Memmert; dat kaekclen is door de Buurt al iniér efehied.
Jy lui weet altyd van de Vrouwen haar Brandewyn drinken wat te zeggen en te praaten,
Dat ik zc niet behoorde te tappai, noch in men kelder telaetcn,
Dacr zc maar met malkander zitten te fnappen, onder een pypjcTabak, meteen glaasje Sjampu;
En dat’er zommigc onder liepen, die haar neusdoeken, of trekmutfen , en fchorteldocken verzoopen;nbsp;’ris my nu
En dan al terooren ekomen, hoe jy lui door de Buurt geduurig gaet fnappen.
Maar, waerom zou ir.cn de Vrouwen zo wel niet mogen tappen
As de Mannen, die’crdikinaals veel demieile oorzaak vanzyn?
Maar, ik zei het jou lui noch wel betaalen, voorname-lykdieMof, ofmynnaamzeigieiiTryn
Meêrweezcn.
JURRIAN.:
'Vat wol jydcMof betoülen, zeg, doe rechteHaaze-kopinne. nbsp;nbsp;nbsp;'Smeerlap huud Tryn vajl.
Tr y N.
Ik zeg, lact me los, Smeerlap, of....
S XI E F. R L A p.
Zacht, zacht, laat ons hier niet beginnen
Te vechten, maar liever oppalfcn, opdat ieder an zyn geld geraakt;
En hier toe is’thoodig, dat door ons het huis wel word bewaakt;
Want dacr word gezeid, dat haar Man, al voor Soldaat _ dienfthetenoomen.
Dies is ons de wacht bevooien , om an ons geld tc koomen.
Haar Vader en Moeder, hebben haar fchulden , alzo dikmaals betaald;
Dat ze ’t niet mier doen willen , daerom moeten wy oppaflen , en in dc voorbaat zyn , eer ’t allesnbsp;weg word ehaald.
Tr Y N.
Ik ben te vreeden, maar ik zal die Mof noch bctaalen, voor zyn fchimpen en raazen.
JUR R 1 A N.
Heur, Trien, jymoogd mie een mooi in myn hinderlle blaazen.
Elizabeth.
OCh! Jantje! wat zal ons noch overkomen? maar. Waarom, of Grootvader en Moeder toch hebbennbsp;willen, dat wy daarnbsp;Tavond zullen komen ?
Jantje.
Wel, Zus, hoe kan ik dat weeten ? Ik zal , terwyl wy allecnig zyn, myn (luk , met eennbsp;gaauwigheid op eeten.
Elizabeth.
Och, Jantje! daar word weer geklopt, ’t zal Moeder zyn, fteekweg
Jou (luk, hoellajczo? hoorjenietwatikjezeg?
VYFTIENDE TOONEEL. Sara, Rymerig, Elizabeth,nbsp;Jantje.
Rymerig.
7 A ar Is jou Moeder?
Sa»
Sara.
Hoe! gaat ze uit, en Iaat ons ontbieden,
Om hier te komen ? dat is al heel fraai!
R Y M E R I G.
Maar, wat waaren dat voorlieden.
Die daar zo knorrende uit uw huis kwamen , met malkaar ?
Elizabeth.
’t Waaren Luiden , die Moeder, zaamen fpreeken wouden, maar
Waarom, dat weet ik niet.
Sara.
Zy fcheenen wel lullig te kyven.
Maar Kind, weetje niet, of jou Moeder lang uit zal blyven ?
Elizabeth.
Neen.
R Y M E R I G.
’t Zal beft zyn, dat wy maar wéér vertrekken, ’t lykt nergens na.
Iemand te noden, en dan zelf niet in huis te zyn.
Sara.
’t Is waar, Agatha
Doet daar niet wel aan , de tyd diend beter waar genomen,
Wanneer de Mannen uit zyn , om by malkander te komen.
R r M E R I G.
Ik geloof dat ze iewers weer aangezeild is, daar ze ge-plaktzit, wantzyheeft
Pik aan haar Rokken , als zommige Mans aan haar Broeken, als ze komt, daar men de Fep geeft.nbsp;Daar word geklopt.
Elizabeth doet of.
30 HETBEDUKVEN
ZESTIENDE TOONEEL. Agatha, R y m e r i g , Sara, Eliza-RETH, Jantje,
Ag AT IIA.
HEer Juffrouw! beo je hier al ? ik dacht u tot Kaatjes te vinden,
Want my wierd gczeid „ toen ik nadc Kok ging, dat ze ecnige Vrinden
Op een Theetje had genood, ik dacht, daar zal Sara en Rymerigmeêzyn.
S A R A.
Maar, my dunkt, dat dat Theetje, geen kleintje mot Brandewynnbsp;Is gelardeerd gcwcell.
Agatha,
Neen toch niet! ’ttvas zuiver Kanneelwater, Daar ons een zeker Heer mcê bcfchonk , maar ’twasnbsp;maar voor Pater en Mater;
Want eer hy’t liet haaien, waaren’ereenigen, dieeerll weg moeften gaan,
En die ook onder ons Collegie niet zyn, jy kundhetwel verftaan,
Sara.
Maar , hoe veel Kanneelwatcr is ’er dan wel gedronken ?
Agatha,
Een pint,
R Y M E R [ G,
Höeftark waar je daar roe ?
A G at iï a.
Met ons vieren,
Sara.
En ben jy daar vanbefchonken? Ikmagweleen pintalleenop, en dan weet ik noch nergens van.
Rï*
-ocr page 31-Rymerig.
Maar, de voorfte maak en zomiyds dat’er de achterfte niet in kan,
Zeid het ouwe fpreekwoord.
Agatha.
Zois’t; want, om jon de waarheid texeggen,
Ik had ’er al zo een half pint j eer ik uit ging, binnen leggen;
Maar, ik weet raad; wy zullen’er zo een ketel water op zetten. Elizabeth,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.
Haal ondertullchen het Theegoed, lullig als een kind, en zet
Het in order.
ZEVENTIENDETOONEEL.
Agatha, Sara, Rymerig, Jantje.
Agatha te gens dejnffromuen.
HEt water zal de üarkc lucht weer verdry ven;
En daar na zullen wy eens lullig fmullen, want myu MatTZal wel tot middernacht uit blyven,
Gclyk ordinaar zyn gewoonten is. De Kok zal de Kiekepaftaai,
Met het gebraad, over een uur brengen; ik heb’talles fraai, -
En netbefchikt; en van de morgen acht lekkere boeteljes Wyagekreegen,
Die wy met maikanderen van avond leeg zullen veegen.
’k Heb Juffrouw Kaatje, met noch een ftuk of twee, nice genood.
Rymerig.
En wie zyn die toch ?
Ag A THA.
Zy woonen hier achrer by de Sloot.
Die geen druif, om een ei, bederven zullen, noch tyd verliezen,
Ommeéeens vrolyktezyn by’tgezelfchap, zyzyn ook heel geedig van aard,
En, onder de trein van ons volkje, voor braave drink-ders vermaard;
Zy doen altyd botje by botje, en willen nevens een ander mee betaalen.
Wy zullen hier, niet minder, als mynLichthart in de Kroeg, ons hart ophaaien.
En met malkanderen , van dezen avond , eens ludig vrolyk zyn.
ACHTIENDE TOONEEL.
Agatha, Sara, Rymerig, Elizabeth met het ‘Theegoed, Jantje.
Agatha.
T S’t water haadklaar ?
Elizabeth.
Zo drak. Moeder.
Sara.
Juffrouw, laat ons cerd jouWyn
Eens proeven , en een boetelje zamen van de huig lichten; ¦
Want ik heb van middag te gad geweed , by een van myn Nichten,
En vry hartelyk gegeeten, zo dat ik al wat dordig val.
Daarom heb ik rechtevoort wy ndord.
Agatha.
Ik ben tp vreden, ik zal
Der jou een haaien,
NEGENTIENDE TOONEEL. Sara, Rïmerig, Elizabeth,nbsp;Jantje.
Sara Elizabeth.
J Y moet ’cr wat op letten, En ’t goed zo wat ter deeg in order op de tafel zetten;nbsp;2iczo, Kind, datdaar, en dat weer hier, en dat aannbsp;de andere zy.
Elizabeth.
Juffrouw, ’t Haat immers wel.
Sara.
Het ffaat niet wel, Kind, ogy Zyt noch jong, en weet niet beter.
Rïmerig.
Zy zal wel beter keren,
Als ze eens een jaar of tien ouwer is, en by de Thce-gezelfchappcn komt te verkeeren.
TWINTIGSTE TOONEEL. Agatha, Sara, Rïmerig, Elizabeth, Jantje.
A C a t H a , tekens Elizabeth en Jantje.
(quot;^A jy lui maar binnen, en pas op het water, dat het gaar word.
EENENTWINTIGSTE TOONEEL. Agatha, Sara, Rïmerig.
Agatha.
\T7At dunk je, Juftfouws, als’er zulke acht leegzya ^ geftort,
Zal’t dan niet wel gaan kunnen ?
Sara.
’kDcnk, dat we’t’er wel ineê zullen ftellen.
34
HET BEDURVEN
R Y M ER I G.
Mcé (lellen, zeg jc; ik zou jou wel and’rc dennen vertellen
Kunnen, die ik onlangs noch zei ver by heb gewoond,
Onder een gezelfchap van vieren, daar der van zulke twaalf, niet een wierd verlchoond.
Sara.
Dat was ook al wat grof gelponnen, trouwens, daar zyn vrouwen,
Die yder, voor haar hoofd, wel een Stoop binnen kunnen houw'en.
Ag ATI! A.
Ja, maar het Theewater, doet ’er tegenwoordig ook Veel toe, dat weet ik by my zelf;
Want zq dra ik voel, dat my de Wyn of Brandetvyn by de neus krygt, zo zet ik ’er een Kopje of elf,
Ja, zomtyds wel twintig, met water, op, datmeweêr fris maakt, en zo geloof ik dat and’ren
Ook doen, als zy eens te veel gedronken hebben met nialkand’ren.
Sara.
Dat ’s recht, want door het rvatcr raakt men die llarke vochten wéér kwyt;
Jy weet wel, wat ik zeggen wil.
Ag a t h a.
Heelwel, maar Hat ons de tyd,
Met praaten niet verflyten. Juftrouws, ’t zal je gezondheid weezen,
Elk een trooitje in het rond, wy zyn nu buiten vreezen.
Als de Mannen haar hart op haaien , moogen ’t dc yrouwen tneê wel doen. Zie daar,
Nüis’tjóubèurd.
Sara.
Dat’s lekkere Wyn.
Agatha.
Nou lullig, rep je maar.
TWEE-
-ocr page 35-H U I S H o U W E N. TWEEËNTWINTIGSTE TOONEEL.
Agatha, S a u a, R v m e rig ,
S M E E R L A 1'.
Smeerlap.
TJA! ha! Juffrouw, vind ilc jc einddyk icnst’huis;
‘ kom, nouzeljegcldfchietcn.
Eer dat ik weg gac, want dat wachten begint my 'al te verdrieten.
Kom, kom, fchict kuit.
Agatha.
Wel, hoe kom jy in huis ? Smeerlap.
Door de deur, die an Hond, j ufti ouwbuur.nbsp;Agatha tegens de Juffrouwen.nbsp;ik heb die vergecten toe te doen , toen ik in kwam.
Hoor, Smeerlapje, kom over een uur Ofviercens weerom, danzalikjcbetaalcn, ik heb nonnbsp;geen tyd.
Smeerlap.
Dat is maar wisje wasje,
Ikgaehier nietvan dacn, datzweer ikje by men dasje, Veur dat je me betaald hebt.
Sara.
Wel, de Juffrouw zal je immers bctaalcn.
Ry merig.
’t Is geen fatzoen,
Opdczewys, een Juffrouw, in haar eigen huis te komen maanen.
Smeerlap.
Wat hebjy lui dacr mee te doen } Het zynezaaken die buiten jou lui zyn, half blanks juffrouwen.
Zie, hier zuipt men de Wyn, en t’huis heeft men niette eeten, en pas een fcherf om zich mee te klouwcmnbsp;Canbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Sa-
-ocr page 36-Sara.
Wel, wat onbelecfdcn Beeft is dat!
Ag a TH a.
Recht my hier geen geweld aan, Eu wil me voort vertrekken, of ik zal je voeten maaken,nbsp;en lecrenjon gaan,
Verftajedatwel, Smeerlap;
Smeerlap.
Jy, JuftrouwUitzuipftcr! woujy myde deur uitdry ven en voeten maaken ?
Zie dacr, byget, ik wou datjyienshetharthadommy an te raaken,
Ikmicn, datikjoudiegeftrikteFrontansje, metdiege-poeijerde krullen, van jou
Harfenbekken, met deze men handen, fcheuren zou. Sara.
Hoe veel moet hy hebben ?
Agatha.
Een gulden of dartig.
Sara.
Wel,maakt de Vent,om zo een bagatel,hier tegen Jou zulk een geweld ?
Agatha.
Ja, maar hy word fpytig, om dat hy v/at op de been komt, doch meert door valfch weegennbsp;En mecten, van Erweten, Boonen en Gort, en anderenbsp;Waar—
Smeerlap.
Wat
Zegje daer? dat lieg je dwars en dubbeld door je hart, verrtae jedat.
Juffrouw bedriegfter, die alle menfehen uitzuipt, en niemand zoekt te betaalen;
Wou jy me zo een klak op den hals fmyten, daer zei jon dit en dat voor haaien.
Jou Schandvlek, van alle braave Vrouwen, jouSchud-demakooi.
Ei lieve, liet ’er dat goed eens aii haar gat hangen, zy beeld haar in, dat ze noch mooi
En net op gedrild is, trouwens, van boven fchynt ze noch wat te lyken,
Maar jy Modde van Gompen , laet jou van onderen iens bekyken,
Dacr hangen moogelyk, de (letten en bellen, metfpel-den an malkaar.
Agatha.
’k Zeg,ga me voort de deur uit,eer ik ’er jou uit ftoot.
Smeerlap.
Hede Peetjannetje * ien kantje van een daalder, maakt ieti bakkesje van ien pond groot.
A G AT H A.
Ik zeg, dat je mejvoort gaat.
S M E E R L A P.
Belief j e me cerft iens geld te langen,
Want ziet, ik gae hier niet van daen, voorikdatvanjou heb ontfangen,
Splint, Spline, moet ’er w'cezen, en dacr mee is ’t edaen,
Al zou de hide buurd op de bien komen, en overend
Zo wil ik nou geld hebben. nbsp;nbsp;nbsp;(Itaen,
Sara.
Wel, datzynonlydelykezaaken.
Iemand in zyn eigen huis zo uit te fchelden , en uit te maaken.
Rymeri G.
Hy zou het my voor niet niet doen, die rechte Schoft daar hy daar (laat.
S .M E E R L A P.
Wat fchort jou te Schoften, MoêrTofFels? ik geloof d.at het by jou meê al zo gaet
As hier; jy lyktal meê iengrootcDame, anjonkleêren;
Maar, wie weet of jy hctliieft niet enflagt, dat in het Spul van Janzopuskomt, dat ze ophetAkkede-mie fpeulen, die hem vcrlicrdc met andere Biedennbsp;heur vcêren;
Maar, toen clkdc2ynewcêrhaaldc, washy naakt enne bloot,
Gclyk as deze bedurven Huishoufter , die , as ze heur ichulden betaalden, gien brood
Om te cetén hebben zou En, zo zy n ’er veel van die kaalc Juffrouws en Jonkers,
Die ’t op bedriegen en uitzuipen an leggen; die onbe-nicrelyke Pronkers
En Pronkereiren mienen, as ze maarfraai voor den dag komen, dat men heur hoorde te ontzien;
Ja, ze durven jc noch wel, asje komt maanen, de deur wyzen, en’thuis vcrbiên,
Gclyk me deze Dame zo even noch wou vo eten maa-ken, en het huis uitjaagen;
Maar, iu beu byget voor gien driegen bang, noch voor jlaagen.
Wacht maar een beetje, Jurrian de Bakker, met dikke BrandewynsTryn,
Die willen nou ook geld hebben , en zeilen dadelyk irierzyn;
Ze binnen maar evens iens naer huisgcgacn, cnlieteit my zo langoppaflen,
Om jou waar te ueemen , cn, as je t’huis kwam , tc verraffcri;
Want, wc hebben hier alledrie ew'eeft, toen je noch niet t’huis was:
Want, iemand zo geduurig voor de gek te houwen, dat komtniettepas-
Agatha, hem p.aande.
En dat komt nu tc pas, voor jou raazen en voor jou fcheldCn.
Smeerlap.
Oeh! och! men neusje is an bloed.
Sara, hemónkjlaande.
Op deze tvys moet men zulke Schoften vergelden.
S -M E E R L A r.
Och! och! dat zei ieu blaeuw oog zyii.
Ry*
-ocr page 39-R ï M E R I G , he’^ ookJlaande.
En dat is ’er dan noeh een.
Nou heb je de Roiterdammer fooi , ga daar nou mee heen.
S M' E E R L A1’.
Och help! och help! mej) geeft me llaagen voor geld^ ó gruuwclyltedingen!
Sara.
Kom, willen wy heni de broek afftryken, en Iccrcn hem wat t'ynder zingen}
Ik bid om genaden. „Ocli! och! hoe raak ik hier beft vaudaen,
„ Ier dat my deze drieheifclrcKuurainochtefchanden llaen!
Heb ik wat tc vcul czxid, ik bid u, wilt het me vergeeven, Ik belooft u, dat ik bet nae dezen nooit mier doen zei.nbsp;Acatua.
Ei! zie hem neu cens beeven. Neen, neen, jy moet noch wat meêr hebben.
R ï M E R 1 G.
Kom,iaateH wy hem Ecrft handen en voeten vaft binden, endanydermcteennbsp;liok braaf kloppen; watzegje?
Sara.
Daar toe.
G A T H A.
Ik meé.
Smeerlap.
Och! help, zy willen myu hier de huit af llroopen;
Dies zal de befte remedie hier voor me zyn, dat ik het Hel op ien loopen.
C4
DRIE-
-ocr page 40-DEur is hy, daar mag een glas wyn op liaan; daar, vat an,
Ik zal de deur fluiten, om dat____ Maar, och ! daar
komt myn Man.
Lichthart, grypende zyn Vrouw de Boete!je, ea Sara de Roemer met de Eontanfie van 't hoofd.
HA! ha! dat’s recht van pas, bylo! hou, wilmy excuceeren,
Juffrouw , en denk niet, dat het gefchied om jou tc afrontecren;
Ik meende de roemer te grypen , en ik kreeg juift jou Fontansje meê vat.
Ik vlugt, en blyf hier niet.
Ik volg u na.
w Acht noch wat.
En drink nou eens met my. Deur zyn ze , ja laat ze loopcn.
Wel, Juffrouw Slampampflsr, kanjy zomooi jou Diamanten verkoopen,
En valfchcn in de plaats hangen, om my te bedriegen f ik docht
Van avond, met hetgeldeensvrolyktcweezen, maar tocnikzebrogt
By de Goudfmit, om ze te vcrkoopcn, vroeghymy, of ik de gek met hem kwam fcheeren:
Hoe dat, zei ik: wel, om dat je myvalfchc Diamanten, voor fyne komt prczenteeren,
Zcid hy my; en toen ik ze wel bekeek, zag ik’took; dus liep ik voort
Befchaamd ten huizen uit, en ik docht, nouflaatmyn Wyfdemoord.
Lichthart gooid de T’afcl met itheegoedom.
Holla! daar leid den brui!
Agatha.
Wel zie zo, op deze wys zullen wy meteen gaauwigheid de poortnbsp;uit raaken.
Lichthart.
Koop voor het geld van de Diamanten, weêrand’ren, of laat ze wcêr maaken,
Of lymen , Breek je wat, bid ook om zyn dagelyks brood,
Zo’er van de Diamanten, naar jou dunken, zo veel niet ovcrfchoot.
Zo heb jc ’t al den brus, dat je maar grypen of vangen kon, gaan verzetten of verkoopen,
En dat met jou KanailjeenBellemaflons, aanWyucn Brandewyn verzoopen;
Jou rechte bedurven Huishouder , en dronken beeft, daar je daar ftaat.
Wat Iet me , dat ik deze Boetelje , niet aan honderd ftukkenopjekopfla, ja’t
Zou me niet veel fchcelen, of...
A G at H A.
D.in zou ik jou, met deze vyf paar nagelen...
C y nbsp;nbsp;nbsp;Licht-
-ocr page 42-Hou men de mond , ot ik Iaat dadelyk, zo ccndozyn muilpecren opjoii kop hagelen,
Daar jy wel een maand genoeg aan te kauwen zult hebben, naar inyn vertrek.
Wel, daar tart ik je, beget toe.
Ik zeg noch cens, hou me de bek. Ag at h a.
Voor jou niet, dronken BcclL
Lichthart, i’a.'ir dc Fontatijie van 't hoofd fcheurendc.
Kom, kom, voorcerftdieFontanfic van JOU Bakhuis.
Ei lieve zie, w'at lykt ze nou, zo een rechte verzoopen Troonje, diemenvoorcenKakhuisnbsp;Behoorde te zetten.
¦ A G A T U A , hem de Pruik afrukkende.
En wat lykjynouwel, metjoukaaleoorcn. Schelm! Guit! Dief?
Lichthart, willende haar aanvUegen,.
DAarzaljou, Karonje, de...
Elizabeth.
Och Moeder! och V ader lief! Sla malkaar niet meer , en hou tocli eenmaal op vannbsp;vechten en kyven.
Jantje.
Ik loop naar Grootvader, Zus.
Elizabeth.
Ik ga mee, ik wil hier niet langer blyven.
ZE«
-ocr page 43-43
ZEVENENTWINTIGSTE TOONEEL. Lichthart, g at h a , Louis.
2,1) als dc Kinderen de deur uit loepen, komt Louis daar in,
Louis.
WEI, wat maken jy al? datte is niet mooje, dattc men tegens zyn V'rouwtjc vck,
Jy moete tegen JOU Vyandvek; oLichthait, datiffeal te flck.
L I C fl T II A RT.
Wel, ik weet niet, of men al grooter vyanden kan hebben in dit leevcn,
Als dc boozc dronken Wyveinyn, die na Duivel noch dood niemendal gecvcn.
Au AT H A.
Neen, Schelm! ik geef na jou niet, al zou je me vermoorden op liaandc voet;
Ik wou, dat ik maar de krachten had, ik mcai dat ik myn moed
Aanjou koelen zou, dat...
Louis.
Vrouwkc, V’’rouwke, jymoctezo k waate niet wcczen.nbsp;Agatha.
Wat roert het jou, rottige Waal, houjyaltydjoubelc, of je mcxigd vreezcn.
Louis.
Dattc is een Duivcle, van een wy wc.
Lichthart.
Ja, heur gelyks, is nictin ’t Land; Maar , ik ilcur der my weinig aan. Laat ons ecusnbsp;drinken, Monlicur Sargiant.
Ila vocs, ik breng’tjou ecus.
Louis.
Licht-
-ocr page 44-44
HET BEDURVEN
Ljr HTHART.
Op’t goed fucccs; van onïc Campanje,
Waar onder wy begrypen, dat het Hnis van Ooftenryk, magzegepraalen in Spanje.
Louis.
Ha! Monficur, als wy in de Garnezoen kom , ikke zellc jou Iceren, reks om, links om, zwenk,nbsp;datcejyzultkunnedraaije, alseenetol;
En mette de Snaphaane fchieten, oppe den Vyand, zo nette, als de Boer van Tyrol,
L IC IIT H .'V RT.
Treffclyk, ais ik dan ecus uit de Campanje kom, zal ik, daar van den Oorelog gefprooken word, mee innbsp;’t gefprek, toe worden gelaatcn;
Want, iemand die geen Campanje by gewoond heeft, mag in geen Kroegen , van den Oorlog mcênbsp;praaten,
Hoewel ’er wel genoeg zyn, die ’er groots van opgee* ven onder de Kan,
En geduurig fnoeven, van zo veel flagen by gewoond te hebben , zo dat men haar zomtyds voor eennbsp;dapper Oorlogsman
Aanzien zou; want, als een Krygsheld, weetenzyhaar verhaal te bezegelen, met vloeken;
Maar, als mcti haar eens met forze reden te keer gaat, zyn ’t maar rechte Schytebroeken,
Die, al wat ze weeten of vertellen, uit de Boeken kezen, ofuit de Courant.
*t Is met haar, als het fprgpkwoord luid, de befte Stuur-luizyn altyd aan Land.
Maar laat ons noch eens drinken.
Agatha, Jtaar de Boeteljegrypcnde, ^
Ik mcê myn p-irt van deStokvisvclIcn. L 1C H T H A RT.
Ik zegje, Wyf, Iaat los, of ik geef je zo een paar bellen
Ac K'
Aan JOU ooren, dat het jou heugen zal.
-ocr page 45-Ag AT H A.
Ik laat niet los, lie daar, al üoegje me dood.
Lichthart.
Ei! lie datopftcnate Varkeneensaan, dievan’tiuipcn in haar Bakhuis lo rood,
Als een Kalkoenie Haan, liet.
ACHTENTWINTIGSTE TOONEEL.
Albartus,Geertruid,Lichthart, Agatha, Louis. Vier Arbeiders.
AlbartUS , tegens de Schuldenaars (üe inhuis wille».
M Aakt geen geweld voor de deur, maar kom morgen tot my-nent, danialikjebetaalen.
Geertrui!?.
Wel, datiict’er hier'mooiuit, of hetMaiaevend was, het Porfelein by de vloer an (tukken , en mennbsp;durft noch W’yn laeten haaien,
En helder om pooijen met malkak, daer de Schuldenaars voor de deur (taen.
Ag at HA.
Moeder , dat werkje heeft myn Man, met lyn dronken gat gedaan.
Lichthart.
Dat ’s waar, maar ’t kwam by dat ik viel. De Wyn, daar van mag myn Wyf weeten, hoe le daar aannbsp;isgekoomen.
Toenik (traks weer thuis kwam, lat le met twee Slam-pamptters te zuipen, en toen heb ik ze haar afge-noomen;
Haar Kornuitjes namen de vlucht, en ik docht, gaat het hier zo toe,
Dan is ’t beft, dat ik voor’t laaft, eer ik weg ga, meé doe;
Want ik moet zo aanftonds naar ’t Garneioeu , wy moogen tot morgen niet wachten,
Zo rayn Sargiant zeid.
Ar. B A RT u ,s.
Ja, gy zult vertrekken , mynZoon; inaar in de reis, geloof ik, ver-fcheelcn wy van gedachten.
Waar meen je, dat jenaar toe zult trekken gt;
Licht hart.
Wel, naar myn Garncfoen, Vader, daar flaat myn Sargiant, ik ben Soldaat.nbsp;Louis.
Jou Sqldaatfchap, en myn Waal en Sargiantfehap, is gelykuit, K.amincraad.
Ik ben de Knecht van ’t Verbeterhuis, en jou Vader heeft my tot Sargiant gemaakt, omjou met gemak te betrappen,
Want 20 jy hier van de leus gekreegen had, 2oujy hebben gaan flappen,
Daarom hebben vvy deze lift bedacht, om jou. Lichthart, terftond
Met jou Vrouw te brengen, daarjcdeWyn, ZO volop niet meer drinken kond.
LiC H T H ART.
Wel hoe verfta ik dezen handel wat wil dit alles zeggen ?
A r. B A R t u s.
Hoor, Lichthart, dat zal ikjou wel in weinig woorden uit leggen.
Ik heb een Schuit afgehuurd, en die leid hier voor de deur, aan de wal.
Die my, jou en jou Vrouw , aanftonds naar Araftcr-dam voeren zal.
Daar zyndc, zal ik jou bei te gader in ’t Verbeterhuis zetten;
Enzojenou^ door kwaadwilligheid, demagt, dieik daartoe van de Hecren heb, zoud willen beletten,
Zo zullen deze Gallen, diewelgelyft, en gehand zyn, zojekundzien,
Jou
-ocr page 47-Jou handen en voeten binden, en met geweld heen draa-gen: kies nu, of het goed willig, of kwaadwillig zal gcfchiên.
Agatha, of haar kniën vallende.
Och! Moeder, ik fmeek om vergiffenis.
G E E R.T R u 1 D.
Neen, neen,’t is nou te laat, hier baat gicn fmccken; Ik ben doof.
Nou, wat zeg je. Lichthart, zei ’t lukken ? vt’y moeten gaan , detyd is verltreeken.nbsp;Lichthart.
Necïi, neen! ik wil niet,ik zal, en moet by den____
Louis.
Vloek niet, wy zeilen’er op kloppen, maak je met goedheid geen gang.
Je ziet immers wel dat je moet.
Agatha.
Och! laat ons maar gaan. Lichthart, wel moeten is hier dwang.
Maar, myn kind’rcn—
Alb a rtus.
Zorgjydaar niet voor. Komt, wil ze maar na de fchuit toe brengen.
Ik zei de deur fluiten, V ak.
Alb a rtus.
Goed. Zo moet het hen alle gaan, die haar geld en goed op dezewysvcrflempen,nbsp;engeduurig, inoverdaad, deWyncnnbsp;Brandewyn in haar huis plengen.