-ocr page 1-

DE DRY DELEN

VAN

HUIGde GROOT;

Behelzende ’s Mans Levens-Gevallen, na zyne Vlugt uit het Slot te Loeveftein,nbsp;tot, en na Zynen Doot.

HET EERSTE DEEL.

B L T S P E L.

DOOR

FREDRIK DUIM.

Den Tweeden Druk.


Ï!-’


il

!;[¦

i''

i'.


-ocr page 2-

-jr3 C-i vL ; i. V_' i.

o;;iiL;S.i3ii5u.

nfV 2::’/, ■'

- a iT

:3 :cö_Kii a:-. .joo' liijay-X yn r:')nbsp;..l quot; “nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.' '^ - J-

I , ;•


„V ^

V' â–  !.'.

â–  r â– 

'rV'

., p. quot;'^..


â–  4^:


â–  ... p }''â– ' â– quot; â– 


5

f

.4

-b


ÉÉlüai


-ocr page 3-

BERECHT

AAN DEN

LEZER.

Om de levens gevallen van Huig de Groot, na zyne Vlugt uit het Slot te Loeveftein, tot, ennbsp;fla zynen Doot, volgens den Toneel-Regel te verhandelen, heeft my de nootzakelykheit gedwongen, hetnbsp;fpoor van Vondel in te flaan, om hem, na ïyneDrynbsp;Helen van Jofeph, te volgen, vermits ik geen kansnbsp;^-ag om in één Deel, de Dry Eenheden te behouden, die vereifcht worden in een goet Toneel Spel.nbsp;Ook eifcht de waarfchynelykheit, nevens de welvoe-gelykheit, dit Spel in drie byzondere tyden, op drienbsp;byzondere plaatzen, te laten Spelen, hieromme heb-bc ik het Spel gefplitft in drie Delen, yder Cniet innbsp;Vyf, als Vondel zynen Jofeph doet,) maar in drienbsp;Bedry ven, op den den voorgang van Aflelein, en anderen ; de reede is, indien yder Deel verdeelt was innbsp;Vyf Bedry ven, dan zou ’er in yder Bedryf, niet wel-voegelyk, geene genoegzame veranderinge van Tonee-konnen gebragt worden, of, wiert zulks gedaan,nbsp;zoude het werk, tegens ’t bedek des Toneels, tenbsp;^yd uitlopen, ik noeme het drie Delen, behorendenbsp;^ot één Onderwerp, namentlyk de gevallen des Le-Vens , van Huig de Groot, na zyne Vlugt uit hetnbsp;Slot de Loeveftein, tot, en na zynen Doot, gemerktnbsp;yder Deel op zich zelve ftaat, en de Bedryven ver-''^atten het zakelykfte , ’t welk in yder Deel bedreden word, derhalven fchryft men kwalyk, als mennbsp;het Bedryf, één Deel noemt, want hetvcrfchiltveel,nbsp;* 2.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;iets

-ocr page 4-

Berecht aan den lazer.

iets te Bedryveii, of te verdelen; een Spel van Vyf Bedryven, is eigentlyk maar één Deel, geen Vyfnbsp;Delen, en gefchikt in Vyf Bedryven , waar in datnbsp;eene Deel, onderfcheidclyk word uit gevo^rt. hierom verwonder ik my, dat men de Bedryven Delen noemt, tegens de Reede, en ’t algemeen gebruik, maar, men wil fomwyle wat nieuws uitdenken, om boven anderen uit te munten, en daaromnbsp;fpeeltme met zyn zinne Poppen. Goet is ’t, als ’tnbsp;in reede beftaat, en waardig is, om van ’t gemeennbsp;gebruik af te wyken, maar belachelyk, als het geennbsp;ftcek kan houwen. Zie dan het Èerile Deel fpelennbsp;jn het Plof van Zweeden. Het Tweede te Roftok ;nbsp;in Pomereii. en het Derde te Delft, in Hollant.

Ik doe den Heere De Groot, in het Hof te Stok-holm, ophouden door de Koninginne , Ichoon de Hillory zegt, dat de Groot werkelyk vanStokholmnbsp;vertrokken, en reeds te Lubek was gekomen, zander kenniüe van de Koninginne, die terftont één E-delman van haare Bedkamer, genaamt van der Linde,nbsp;hem na zondt, en te Lubek achterhaalde; hem radende uit Zweeden niet te vertrekken, voor dat hynbsp;de Koninginne noch eerfteens begroet hadde, waarnbsp;op hy wederkeerde; dit ontydig vertrek , baart innbsp;my eenige bedenkingen , wat pf 'er de reede vannbsp;mag geweeft zyn , of zyne vuurige begeerte naarnbsp;zyne Huisvrouwe, ofzyne bekommeringen voor ziekte , wegens de barre Zweedfehe lucht, of zynenbsp;vreeze van in Zweeden, om andere redenen, op-gehüuden te worden , hoe ’t ook zy , ’t komt mynbsp;voor , als eenigzins ftrydende met de welbetame-lykheit, voor ’t minlle, met de wellevenheit, dienbsp;hem verplichte , over alle die zwarigheden heen tenbsp;happen , hierom doe ik hem zyne begeerte, omnbsp;te vertrekken, aan Salvius bekent maken , op dat

deeze.

-ocr page 5-

Berecht aan den Lezer.

deeze, dit bericht aan de Koninginne brengende, zy gevoegelyk haren Edelman , aan de Groot kon-*nbsp;de zesden , met bevel, om niet te vertrekken voornbsp;dat zy hem nader gefproken hadde , dit achte iknbsp;veel HofFelyker , en welvoegelyker te zyn, dannbsp;dat hy, zonder volkomen affcheit te nemen, van denbsp;Koninginne j uit het Hof vertrokken was. Meernbsp;hebbe ' ik mynen Lezer niet te berechten, die iknbsp;wenfehe wel te varen.

-ocr page 6-

VERTOONERS.

Huig de Groot» Gewezeiie Afgezant van de Kroon Zweedcn, aan ’t Hof van Vrankryk.

Thans Raadt van Staat der Koninginne.

ChrISTYNA, Koninginne van Zweeden.

OxENstlERH, Ryks Kancelier van Zweeden.

Wr angel. Opper - bevelhebber der Zweedfche Lant- en Zce-Magt.

S aTVIUS, Geheimfchryver van Staat;

Van der Linde. Edelman der Koninginne Bed-kamer.

}VQlg-Jonkersvan Huig de Grooti

Willem Krommon.

Jan VAN Reigersberge Stom.

Staat-Juffers.

Edelingen.

HUIG

-ocr page 7-

HUIG öE GROOT

in ’t Hof van

z w E E D E N:

EERSTE BEDRYF.

EERSTE TONEEL.

OXENSTIERN, De GrÖOT, WrANGEL, Krommon, Reigersbergen.

ZOxENSTIERN.

Yt welkom ed’len Heer in Zweeden; uit het hof Van Vrankryk; daarge uw ampt bediend hebt met veelnbsp;Gy zyt herroepen, wyl haar Majefteit de jarenj (lofjnbsp;Om zelve ’t Ryksgebied, met volle magtte aanvaren ^nbsp;Bereikt heeft, en is thans gezeten op den troon;nbsp;Gekroont tot Êrf-Vorftindcr Gotfche, en Zweedfchenbsp;Kroon,

Als Erfgenaam vaii Votft Guftaaf Adolf j haar’Vader, ’t Heeft haareMajefteit behaagt, om u wat nadernbsp;Te kennen, zy wil zien haar’ braven Afgezant,nbsp;Wiens wys beleid, het Ryk heeft loff'lyk onderftantnbsp;Gedaan, met raad en daat, dentydt van twalef jaren;nbsp;Hierom behaagden ’t haar, genadig tg verklaren,

Oe zucht die zy gevoelde, om u'in 't hof te zien,

En haare erkentenis grootmoedig aan te biên,

Wyl zy van uw verftant, en wonderlyke gaven , Bericht is; en haar’ geeft heeft achting’ voor de braven,nbsp;En ed’le geeften. Dit ’s de reedcj waarom zynbsp;H heeft herroepen, om te zien u van naby.

DeGrooT. nbsp;nbsp;nbsp;(leven,

Ooorluchte en Ed’len Heer, ’k ben’t welzynvanmyn ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Aart

-ocr page 8-

a nbsp;nbsp;nbsp;HUIG DE GROOT

Aan u verfchuldigt, gy hebtmy tot Staat verheven, Toen ik in Ballingfchap moeft vlugtenuit mynLant,nbsp;En my vervsraardigt, om te zyn ’s Kyks afezant,

In Vrankry k. Deze kroon nam my in haar beicherming’. Hier vond ik, voor verdrukte onnozelheit, ontferming’,nbsp;My wierddes Konihgs gunfte,en goedheit toegezegt,nbsp;En, totmyn onderhout, een Eergeit toegeelgr.nbsp;OXENSTIERN.

k Heb veel gehoort, myn’Heer, van uwe lotgevallen In Hollant, *k ben benieuwt, wat u in ’t Ryk der Gallennbsp;Bejegent is; waarom gy weder trok van daar ;

En hoe ge in Hollant raakte in ’t uiterfte gevaar.

De Groot. nbsp;nbsp;nbsp;(ven,

De grootfte van het Hof my riedden, ’k moede fchry-Totmyn verdediginge, en onfchult, debedryven, Vanmyne Rechters, in het Rechtsgeding gepleegt.nbsp;Ik heb ’t gedaan; na ik myn harte eerft hadde ontleegt,nbsp;Van alle paffie, en vooroordeel. Maar, de Staatennbsp;Verklaarden ’t een Libel te zyn, om de onderzatennbsp;Te wenden van hun’ plicht, tot oproer, en verraat,nbsp;Ik, ftrafbaar aan den lyve, en goed’ren, om diedaat.nbsp;Bn wyle ik, om dit fchrift, gevaar voor my bevroede.nbsp;Nam my, genadiglyk, de Koning in zyn hoede.

Ik leefde toen geruft in ’t Franfche Lely Hof;

Maar eerlang kreeg ik daar tot achterdenke ftof, Dewyl men, eerft bedekt, daar na, met fchyn van reede,nbsp;Die,met een’ fchoone glimp van Staat, men overkleede,nbsp;My zocht te trekken van de waarheit, die ’t gemoednbsp;Hebbe overtuigt, om in de Hof-Kerk mynen voet (ken,nbsp;Te zetten, ’k merktte ook datze iets wilden uit my trek-Tot nadeel van den Staat, met ftukken hen te ontdekken.nbsp;Waar ingegrontwas deOoft-en Wefter-Maatfchappy,nbsp;Ik fchoof beleefd’lyk dit verzoek van myne zy,

En wilde hunne gunft, met ontrouw niet vergelde. Enwylik,naar hun’ zin,my niet gewillig ftelde,(nutnbsp;Scheen ik voor Vrankryk, naar hun mening ganfch on-]a, zelfs onwaardig, om te zyn in’s Ryks befchut.

En

-ocr page 9-

in nbsp;nbsp;nbsp;Hof van Z WE E D E N. 3

En daarom wilde’t gelt niet uit de fchatkift vloten*

En ’t na te lopen had me al een’gen tydt verdroten. Hierom bedankte ikj voor zyn gunft, de Majefteit,

En was ter reize, naar het vaderland, bereid,

Om, waar’ het moogelyk, lantwinninge te erlangen. Ik kwam in’t Vaderlant, wierd minnelyk ontfangenjnbsp;Varf veele Burgers, in de koopftad Rotterdam; .

*k Gaf kennis aan den Raadt, waarommeik over kwam; *t'Was, om myn’Vader,hoogbejaart, nocheensteaan-fchouwen:

Op een’gen van den Raadt kon ik me wel betrouwen^ Wyl zy befcherming’ my aanboden in htjn ftadt,nbsp;Maarand’rcn, in wienshartdenhaatwel’tdiepftenzat,nbsp;Om myn Verantwoort fchrift, in ’t openbaar gefchre-Beweegdenhet heel al, ja dongen naar myn leven, (ven,nbsp;Twee duizent guldens wou* men ftellen op myn lyf*nbsp;Vyf hondert die my huisde, en deelde in myn bedryf,nbsp;Maar Amfterdam hielt my dry maanden lang verbor-

T

IntulTchen hadde ik tydt, voor myn belang te zorgen; De Vorft van Holftein hadde , en ook de Dcenfchenbsp;My aangezocht,om vry te komen met ’er woon,f Kroonnbsp;In hunne ftaaten, en in hunnen dienft te treeden,

Maar utv doorluchtigbeit kon’t beft my overreeden;

’k Verliet dusonvernoegt, ’t verdrukte Vaderlant,

En wiert een’ Zweed; en, door uw gmift ,’s Ryks Afge*

By deezegunfte, wilde uw Excellentie voegen, (zant* Te neemen fallen tyde, in mynen dienft genoegen.

, nbsp;nbsp;nbsp;WUANGEL.

K Verwondermy, myn’ Heer,datgyu, als verpant, Aan Hollant hielt, uw al te ondankbaar Vaderlant,nbsp;Van wien gy hoon,en fmaat,.en oneer hebtontfangen.nbsp;En u niet overgaf aan Vrankryks Staats belangen,

OXENSTIERN.

Had haarc Majefteit ’t gebied niet aangevaart,

Men hadde aan u getoont hoe nodig gy ons waart,

He Raden van het Ryk, (was hunne magt gebleven,) A ^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Die

-ocr page 10-

4 nbsp;nbsp;nbsp;HUIG DE GROOT

Óie hadden ’t Ampt aan u beveftigt voor uw levert, DochjWyl haar Majefteit moetheerfchen als Vorftin,nbsp;Met hulp der Raaden , wil zy ook, na haren ïin,

Zo als zy’t oorbaar vim, met haare Dienaars hand’len, Zeer wein’ge zyn bedankt, waar onder gy moet wand’-(ï) En Cerizantes, die gy zelve hebt getrachtnbsp;Te vord’ren, heeft hiertoe haar Majefteit gebragt,

Al wat gy voor hem deed, door Brieven wilTelingen , Was t’zynen voordeel, en tot nadeel van uw dingen,nbsp;Hy ’s jong j en fier, en ftout, bezit een’vlugge geeft jnbsp;Hier door is hy by veele in ’t hof bemint geweeft,

En kreeg ook ’t oore van de jonge Koninginne,

Wyl haren aart is, wat verheven zy , te minne ,

Maar hy is opgevult met lofle en yd’le waan,

Waar door hy mogelyk, noch Zal ten gronde gaan j Zulk eenen Afgezant is in uw plaats verkoren,

Om Staatsgeheimen uit te vorfchen, na te Ipooren.

De Groot. nbsp;nbsp;nbsp;(Maurier,

*t Is Waar, ’kheb op’t verzoek van mynen Heer (i) Verfcheide Brieven hem gegeven, om die hier.

Ten zynen voordeele, aan de (3) Palatyn te tonen; Maar, zynde in Vrankryk, heeft hy ’tav’rechswillennbsp;Hy heeft, vol ydelheit, quot;aan yder eengezeit, (lonen;nbsp;Te hebben vollen laft van haare Majefteit,

Om zonder my,alleen's Rykszaken af tehand’len; Hierom verliet hy ons, om and’re na te wand’len.nbsp;Die met zyn’ wind’rigeaart beft kwaamen over één ,nbsp;Schoon uit zyn fchrift bleek , al de zaken, in’t gemeen.nbsp;Te moeten handelen, en raad met ons te leven,

Ook

(i) Cerizantcs eigen Naam was Ducan, een Schotsman van geboottc , die De Groot gt; als Ambafladeur in Vrankryk, van de Kroon Zweeden is opgevolgt.

(1) Zoon van den Heere Maurier , zynde Ambafladeur van de Kroon Vrankryk. in Schraveiihage,

(y) Karei Guftaaf , Neef der Koninginne Chriftyna # aan wieii zy ’t Ryk heeft overgegeven.

-ocr page 11-

in’tHofvanZWEEDEN. 5

Ook ftrekte zyne komfte om kenniffe ons re-geven, En ook aan ’t Franfche Hof, desinvals van den Zweet,nbsp;In Denemarken, maar die Ducan kent en weet,

Dat hy een Schotsman is, en in Sanmours geboren, Van een’ Geneesheer, zal zich aan zyn taal niet ftoren,nbsp;Wyl zyn verwaantheit hem flegts Schots te fpreekennbsp;leert.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

TWEEDE TONEEL;

OxENSTiERN’, De Groot, Wrangel, Salvius, Krommon, Reigersbergen.

HSalviüs,

aar Majefteit, die noch in Upzal is, begeert,

Dat haren Afgezant zal zynen intrek nemen (men, In ’tHof, en tot haar komft, zich verder niet vervree-Zy maakt zich vaardig, om op ’t fpoedigfte in haar hofnbsp;Te zyn.

De Groot.

’k Zal dan in ’t Hot vertoeven, met verlof Van haare Majefteit, is zulks haar welbehagen.nbsp;Salvius

De Koninginne zal haar reize niet vertragen,

Zy zelf verlangt, en wenfcht uw aangezicht te zien, Om haaregunlle op nieuw, haar’ Afgezant te biên.nbsp;De Groot.

Ten dienft der Majefteit wil ik volvaardig wezen ,

2o als ik ben geweeft , zal ik ook zyn na dezen, Salvius.

Zo dra ik gaf bericht, aan haare Majefteit, (heit, Van uwe komft, myn’ Heer, fcheen vreugde,en vrolyk-quot;le ftraalen uit haar oog; met hartelyk verlangen.

Om u genadig, en erkennelyk te ontlangen,

En met u een’gen tydt te treeden in gefprek;

Zy ftont al vaardig, en gereet op haar vertrek,

Des Zal haar Majefteit wel haaft in ’t Hof verfchyncn.

A3 nbsp;nbsp;nbsp;’k Be-

-ocr page 12-

6 nbsp;nbsp;nbsp;HUIG DE GROOT

De G ROOT

’k Bedank u voor ’t berecht.

DERDE TONEEL.

OxENSTiERN, De Groot, Wrancee, Krommon, Reigersbergen.

OXENSTIERN.

De

'e nevelen verdwynen,

Die eerft bedwellemden, de Staaten van uwlant, Zy zien nu klaar, en zyn heel anders van verftant*nbsp;Wanneer ikvanufprak, in Hollants raat van Staaten,nbsp;Roemde elk uw trouwheit; en voor al de Magiftraaten,nbsp;Van ’t magtig Amfterdam, en toonden zich verheugt,nbsp;Ona ’t Ampt, u toevertrouwt, ja roemden uwe deugt»nbsp;De Groot

Veel van myn vyanden zyn doot, en een’ge Heeren, Die men verfchopten, thans in’tVaderlant regeeren,nbsp;Hieromme ziet men ’t werk met andere oogen aan,nbsp;Als ’t wiert, in Hollants raadt voor vyftien jaar gedaan,nbsp;Maar veele willen my noch als hun’ vyant hand’len;

Ja zelfs beletten flegts door ’t Vaderlant te wand’len, Waar door ik reizen moeft, om my naar ’t Hof tenbsp;fpoén,

En rekenfchap van ’t Ampt haar Majefteit te doen, Dat my was toevertrouwt.

Wrangel.

Zyn wederwaardigheden, U wederom ontmoet ? myn’ Heer,’t ftrydt tegens reden;nbsp;Hoe! zal men in een’ Staat, een’ Zweedfchen Afgezantnbsp;Verhinderen, om flegts te reizen door het lant?nbsp;Enhoewas’tFranfche Hof, toen gy het hebt verlaten?nbsp;De Groot.

Zeer minzaam en beleeft; van hooge en laage Staaten gt;

Ben

-ocr page 13-

in’t Hof van ZWEEDEN. nbsp;nbsp;nbsp;7

Ben ik begroet. C4)Brulon die vont het wonder vreemt, De wifleling van my, voor Cerizantes ; neemtnbsp;Vermoeden hier uit op, van flegte ftaats gevolgen ,nbsp;Wyl hy onkundig is van ’t Hof, en, als de golven.nbsp;Door zyn verwaantheit, wort geflingert heene en wéér.nbsp;’k Heb toen myn’ lefte wil gefchrevcn, voor myn zeernbsp;Geliefde Betgenoot, wyl ik door ’t woên der baren,nbsp;My zelve (telden bloot, voor menigte gevaren.

*k Vertrok van Diepe, met een klein gevolg, en kwam Voorfpoedig in de Maaze, en binnen Rotterdam,

En fdioon myn vyanden ’t my poogden te beletten, Heb ik door ’t lant de reis gelukkig voort doen zetten ,nbsp;Tot ik van Amfterdam my fcheepten af ter zee,

En kwam voor Hamburg, na acht dagen, op zyn reé • Ik wiert verwellekomt van de Achtb’re Magillraateu,nbsp;En kwam te Lubek, en te Wismar, boven maten.nbsp;Heeft uw * genade my daar heerelyk onthaalt;

Toen ik te Kolmar kwam en hebbe ik niet gefaalt. Om uw t doorluchtigheit, my n komft bekent te maken ,nbsp;Gy zond my uwe koets, om fpoedig te gerakennbsp;Te Suderach, waar thans onze Afgezanten zyn.

Na datme, op ’twelzyn van het Ryk , een beker wyn Geleegt had,ben ik ftraks naar Kolmar weêr vertrokken;nbsp;Na negen dagen tradt ik eind’lyk,maar, door ’t fchokkennbsp;Van’tRy tuig, zeer vermoeit, te Stokholm inJiet Hof.

ÜXENSTIERN.

Heer Afgezant , ’k neem van u heden orelof,

Ik moet de Koninginne opwachten, en verbeiden. Wrangel.

Ik wil u dan, myn’ Heer, in uw vertrek geleiden.

’ ^ nbsp;nbsp;nbsp;’nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;TWEE-

(4) Brulon , Inleider der Ambaffadeurs , zou gezegt hebbe aan de Koninginne van Vraiikryk , dat men aannbsp;De Groot een opvolger gegeven hadde , zonder geboorte • Zonder verdienden, en zonder kennis van ’t Hof.

* Wrangel, t Oxenuiern,

A 4

-ocr page 14-

|i i

8 nbsp;nbsp;nbsp;HUIG DE GROOT

TWEEDE BEDRYF,

EERSTE TONEEL.

Christyna, Oxenstiern, Wrangel,

S ALviüs , Staatjuffers en Edelingen.

G nbsp;nbsp;nbsp;Christyna.

aat heene Salvius, gelei den Afgezant,

In rnyn gehoorzaal, ’k ben beluft zyn groot verftant. Uit zyne redenen te ontdekken.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;quot;

Salvius.

’k Ga, Mevrouwe.

TWEEDE TONEEL.

Christyna, Oxenstiern, Wrangel, Staatjuffers, en Edelingen.

H nbsp;nbsp;nbsp;Oxenstiern.

y heeft geen weêrgainftantvaftigheit,en trouwe. En wyl zyn Staatkunde en Verftant my was bewuft.nbsp;Zond ik, als Afgezant, hem naar de h'ranfche kult, 'nbsp;Dewy Ie ik, voor u dienft’, kon geen bekwamer vinden»nbsp;Christyna.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vrinden.,

’k Ben hier van overtuigt, (y) maar,’tfchry ven aan zyiï Van Staats be}angen,(b3eenI3oekoeff’ningeoverKerknbsp;Gefehillen, waar yan hy gemaakt heb veel zyn werk,nbsp;Zelfs ftrydig met den zin., en ’t oordeel der geleerden.nbsp;Heeft zulks njet mind’ren doen de gnnft van die hemnbsp;Oxenstiern.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eerden?

Mevrouwe,een’Afgezant heb zeer veel leed’gen tydt,

’tis

(4I Dit ziet op zyne Brief-wiiTelingc, mer zynen Vrouws Broeder, den Hecrc van Reigersbergen,

{6) Dit ziet op zyne Theologifchc Schriften, bvzon-dcr, waar in hy beweert, dat den Paus den Antichrift niet is.

-ocr page 15-

in’tHofvanZWEEDEN. 3

’t Is beter dat men dien in oefening’ verflyt.

Dan flegts in ydelheit den dierb’ren tyd te Ipillen.

DERDE TONEEL.

DeGroot, Krommon, Reigersbergen, Salvius, Christyna, Oxenstiern,

WRANGEL, Staatjuffers, en Edelingen.

DDe Groot. nbsp;nbsp;nbsp;knielt,

oorluchte Koningin, wy hebben geenszins willen Nalatig zyn, om aan u hooge Majefteit,

Thans rekeafchap te doen van ’t Ampt, ons opgeleit.

Christyna. geeft hem de bant,. Reis op, beroemden Man, het is ons welbehagen.

En hoor waaromme ik hebben van uw’dienllontnagen. Wyl Vrankryks Vorft k behaagde om zynen Afgezant,nbsp;Van hier te zenden, naar het Duitfche Vaderlant,nbsp;Daar de Afgezanten, van alle and’re Mogenhedea,nbsp;Der Bontgenoten, en des V yants, door de reden,nbsp;Elkander trachten te verftaan, op dat den Vreê,

Dus lang verbannen, neeme éen vafte en vi’el’ge fteé; Hieromm’ heb ik gedacht my ook te moeten fchikken ,nbsp;Naar zyn befluiten, om door Vreede te verkwikken,nbsp;Onze onderdanen, die als uitgemergelt zyn.

Door d’oorlog, en met hem te trekken eene lyn.

Ook om de onzekerhcit» waar in wy ons bevinden, Hoe ik zal aan dat Hof, myn’ Afgezant verbinden,nbsp;Ei deeze omdandigheên van tydu’ie Heb des verklaart.nbsp;Toen ik de Heerfchappy van’t Ryk hebbe aangevaart.nbsp;Aan myne Raden, zo van’t Ryk,als de oorlogstroepen ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pen,

Om u, myn’ Afgezant, van ’t Franfche Hof t'herroe-Voornemens zynde, geen gewonen Afgezant,

Naar ’t voorbeelt van dat Hof, te houden in zyn lant. ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;De Groot.

t Kan my niet anders dan behaaglyk zyn, te horem,

A S nbsp;nbsp;nbsp;Dat

-ocr page 16-

19 nbsp;nbsp;nbsp;HUIG DE GROOT

Dat thans uw Majefteit de Vreede kan bekoren,

Hy moet het doelwit xyn waarom men d’oorlog voert. Ik ben in zulk een’tydt, toen Zweeden was beroert.nbsp;Door veele rampen, der geduurige oorelogen,

Als uwen Afgezant, naar ’t Franfche Ryk getogen, ’k Vond alles net’lig, en verwart, in ’t ganfche Ryk,nbsp;Van misvertrouwen, gaf men weêrzyds zichtbaarblyk,nbsp;In Zweede, om ’t onderftant belooft voor de oor’logs-knechtcn,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Hechten

In Vrankryk, dat den Zweed wou voor zich zelfbe-Het Ryksgefchil, en dat men Vrankryk buiten floot, ’k Heb hier in onvermoeit gearbeit, fleets aen noodt,nbsp;Op ’t krachtigfte vertoont, waar in den Zweed zou raken,

I ndien me in Duitslandt hem geen op’ning wilde maken, En geven lucht, vermits hy hadde op zynen hals,nbsp;]i)e ganfche magt gelain des oorlogs, en, hoe valfchnbsp;Den Sax hem handelde, om afzonderlyk een’vreedenbsp;Te willen fluiten met den Keizer, tegens reede ,

Ik heb, met bond’ge reên, op ’t krachtigfte getoont, Dat in den Kanfelier bedrog, noch valfchheit woont,nbsp;En nimmer heb gedacht afzonderlyk te fluiten ten.nbsp;Een’ Vreede, of een Beftant, en houden ’tRyk’erbui-Men vroeg, wat zekerheit men hier van hebben zou.nbsp;Ik zei, zyn voor’ge daan, en onverwrik’bre trouw.nbsp;Die zullen Borgen zyn der vollegende daden.

Dus hebbe ik overreed’ den Vorft, en zyne Raden, Waaropmeêr Manfchap, en het Geit gezonden wiert.nbsp;De Kardinaal, die ’t Ryk van Vrankryk heeftbeftiert,nbsp;Drong aan, om ’t oud Verbondt ,’t welke uitliep, te verlengen,

Zyn Excellentie zal dit nimmermeer gehengen.

Gaf ik tot antwoort, zo ’t geflotene Verbond,

Niet beter word in acht genomen, opdiengront,

Om ’thuis van Ooftenryk ook d’Oorlog aan te zeggen, Dit wilde Richelieu met reede wederleggen.

Door Vader Jofeph fterk geftyft, in heete drift.

Maar

-ocr page 17-

in’t Hof van ZWEEDEN. nbsp;nbsp;nbsp;ii

Maar, ’k heb zyn redenen, hoe fyn bedacht , gezift. En, fchoon hy uitvoer, en beftont den Zweed te dry gen,nbsp;En, onbefchaamd’lyk, my onwaarheên op te tygen,nbsp;Als hadde ik order om te fluiten het verdrag,

En zulks vertraagden, en uitfteldcn dag aan dag.

En dus verhinderden ons beider Ryks-belangen.(fangen, ’k Wees aan, dat hy van ’t v/erk had kwaat bericht ont-’t Was verr’ van daar, om zich te geven in dien bant.nbsp;Dan met bewilliging vangrooter onderftaut, len.nbsp;Voorts zou men Borg, om ’t na te komen, moeten ftcl-Ofanders zouden Zweed naar Vteede moeten hellen.nbsp;En doen ’t geen oorbaar was, ten befte van het Ryk.

’t Gemoed bedaarde toen, men gaf'er van eenblyk, Wyl Richelieu zich wilde als Midd’laar by ons voegen.nbsp;En geven Vrankryk, en den Zweed, weerzydsgenoe-’k Heb ook geraden, niet te fluiten het Verbont,(gen.nbsp;Dan met beloften van meer Geit, op vafter gront,

Toen heeft men my getoetft met giften, en gelchenken. Om naar de hofparty van Vrankryk om’te zwenken,nbsp;Maar,’k hebbeeelmoedig, zulk gewezen van der haut,nbsp;Wyl my bewuft wasd’aart en inborft van dat lant.nbsp;Om niets te geven, dan met drymaal dubb’len woeker.nbsp;Men zocht het oog van my te blinde, als onderzoekernbsp;Der Staatsgeheimen, en te wank’len doen myn trouw ,nbsp;Toen’tmille, wildenzy dat men m’herroepenzouw,

tegens Oxenfiiem.

Doch anders vond het u Doorluchtigheit gerade,

’t Welk voordeel aan ons deede aan ’t Hof, in plaats van fchaade,

Dus bleef me al draaien met te tekenen ’t Verdrag, Totfy) Smalchius aan my zyn volmagtsfchriftcngaf,nbsp;Om, nevens my, ten hoof, van deze zaak te hand’len,nbsp;Maar,toen hy naar Brulon en (8) Chavigny dorft wand* -Alleen, en zonder my, en fprak volmondig uit,(len,

Dat

(7) Smalchius, Gcheimfchryver van den Ryks.Kancelier. (s) Chavigni, Schatbewaarder des Konings van Vrankryk.

-ocr page 18-

la HUIG DE GROOT

Dat hy gemagtigt was te tek’nen het belluit,

Ook dat men veel van’t Geit zou afftaan, ten gevallen Van’tFranfcheHof, was al myn’arbeit niet met allen.nbsp;Dus onvermoeit gedaan, ten voordeel van ons Ryk;nbsp;Ja, yderltelde my noch in het ongelyk:

’k Moeit die behandeling geduldiglyk verkroppen; Wyl ik onmagtig was om hen den mont te lloppen.nbsp;Ik was flegts Afgezant in Naam, en zonder Daat,

En Smalchius in Daat; fchoon zonder Naam, weet raat, Te fluiten wederzyds ’t verlengen der verbonden,nbsp;Doch hy is ryker naar zyn Vaderlant gezonden.

Dan hy gekomen is. ’k misgunn’ hem niet het geit,

’t Welk hem , voor zynen dienft, in Vrankryk is getelt, ’k Weet wel, in Vrankryk is meer kracht in hun Piltolen,nbsp;Dan uw Musketten, doch, ’t heeft my niet af doen dolen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;trouwt.

Van ’t rechte padt, en ’t Ampt, door u my toever-Myne Eere is waardiger by ons, dan ’t kroone gout; ’k Heb aan de onthoudings wet,myftriktelykverbon-Die wet heb ik betracht, gehouden ongefchonden. (den;nbsp;En hebbe ik fomwyl by den Koning niet geweeft,

Het is gefchiet, Mevrouw’, om dat ik was bevreell, Geen weder reden, op hun reên te kunnen geven,nbsp;Wyl ik in d’oorlogs Haat was blint, en onbedreven,nbsp;’k Had geen berichten, hoe het was in ’t Ryk geftelt.nbsp;Of Smalchius, om réén, ’t niet hebbe aan mygemelt,nbsp;Is duider om te radn, ’k heb zulks geklaagt, gcichreven.nbsp;Dat my. zelfs maanden lang, geen kennis was gegeven ,nbsp;Van ’s Ryks gelegenheit. ’k heb hierom my bedient.nbsp;Van die berichten, my gegeven van myn’ vrientnbsp;Du Thou. ’k heb geenen dag verzuimt, aan ’t Hof tenbsp;fchryven.

Wat ik ontdekken kon van Staats en Krygs bedryven, Zo hier, als elders, door het ganfehe waereltsront,nbsp;Zelfs giffingen, wanneer zy waren flegts gegromnbsp;Op fchyn. ’k Heb d’aart van ’t Hof doorzocht, en oii-dervonden,

Hoe

-ocr page 19-

in't Hof van Z WEE DEN. 13

Hoe winderig het is, als wel de zaken ftonden, Maar moedeloos, en ganfch neêrflagtig, en bevreeft,nbsp;Wanneer ’t gedreigt word vaneen’ oorelogs tempeeft.nbsp;’k Hebbein uitfpanningen befteet myn leedige uurenjnbsp;Dus kon ik ’t afzyn van den Korting’tbeft verduuren.nbsp;Doch hebb’ hier in getracht den luifter van het Ryk,nbsp;In top te veiz’len, en getoont van de oudheit blyk.nbsp;Om dus de hoogheitj door zyn Oudheit, aan tetoonen,nbsp;Waarom den voorrang’t Ryk kdomt toe, voor deand’renbsp;kroonen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;doert zien.

Ook zal ’t gefchied (9) Boek van het Zweedfche Ryk Hoe ’t zy nen oorfpronk nam vanGottIfche oorlogs liên^nbsp;’k Heb onophouw’lyk ook gewerkt, door oor’logs ben-En Geit, de Wymerfcheteftyvendoen de lenden,fden^nbsp;Opdat dien Ed’len helt, dien dapperen (10) Bernard,nbsp;Hier door wierde opgebeurt, met nieuwen moed, iu’tnbsp;hart,

Wyl hy eengeefel Was van Bei’ren, fteun derVorften, Wierts laft hy mannelyk, op zynefchouders torften.nbsp;Ook hebbe ik onvermdeit, ja,onophouwelyk, (Ryk,nbsp;Gearbeid, om te zien den (i i) Maarfchalk weer in ’tnbsp;Toen Hartog Barnhart, en (12) Bannier was overleden.nbsp;Twee SteunpylarenvanhetRyk, wiens dapperheden,nbsp;Deen fidd’ren Beieren, en Öoftenryk, des Hornnbsp;Alleen Was over, om den loop dier oor’logs bom,nbsp;Te floppen,- eind’lyk van den Beiervorft ontllageu,nbsp;Hebbe ik hem, wel gemoed, in V rankryk op zien dagen.

Na

(9) De Groot heeft, ftaanJe zyit AinbaffaJe, de His. toric van ’t Zweedfche Ryk , en deszelfs Oudtheit bed»nbsp;fchteven.

(io_J Hartog Beriihart van Wy meren , voornaam bont. genoot der Zweeden, en det Franfchc kroon,

(ii) De Maarfchalk Horn, Vchheet der Zweeden»ift‘ Beieren gevangen,

(t») Bannier ; Veitheer der Zweeden,

-ocr page 20-

t4 nbsp;nbsp;nbsp;tlÜIG i5E GROOT

Na hy gewiiTelt was te Lindauw voor (13) de Waarï-’k Heb ook trouwhartig de belangen aangevaart.

Van (14) Karei Lodewyk, wanneer hy was gevangen^ In ’t Bofch Vincennes,- met een hartelyk verlangen,nbsp;Omweêr verloft te zien dien ongelukk’gen Vorft, .nbsp;Voor wicn Guftraf Adolf, uw’ Vader, heeft getorft^nbsp;Door Edelmoedigheit, den oorlog opzynfchouders.nbsp;Om hem t’herftellen in het Vorftendom zyn’s ouders:nbsp;’k Heb hem verloft gezien , en met myn’raadgedient,nbsp;Om ’t Engels Parlement te maken zich ten vrient.nbsp;Dus hebbe ik uwen dienft behartigt twalef jaren,

Tot Cerizantes my uw’wille kwam verklaren.

En myn’ herroeping’bragt, van uwe Majefteit,

Die ik gehoorzaamt heb , met onderdanigheit, jBereidu dienft te doen, ook waar ik koom te wonen»nbsp;Thans koome ik om aanu myn Dankbaarheit te tonen ^nbsp;Wyl ’t u behaagt heeft, my, zo een’langduur’gentydt.nbsp;Te houden in uw’ dienft; myn vyanden tot fpyt. (vaarde^nbsp;Behaagt het u, Mevrouw, myn’ dienft weêrom teaan-Ikben volvaardig, ’t zy in welk een’ oord der aardenbsp;Het zyn zal» of ben ik onnodig voor uw’ ftaat,

’k Bid dan ootmoedig, datme uw Majefteit ontflaat, Van mynendienft, en Eed, en ftcltmeopvryevoeten.nbsp;Met vry geleide, ofmy eens vyantkwam te ontmoeten.

C II R I s T Y N A,

Voortrefï’lyk Heer, gy hebt ten vollen my voldaan. Ik neeme uw rekenfehap met groot genoegen aan,

Gy moogtten vollen u hier van verzekert houwen, En althans op myn gunft ftaat maken, en vertrouwennbsp;Niet llegts voor u alleen, maar ook voor uw gellacht,nbsp;’kZalblykcn tonen, hoe gy van ons word geacht,

Door

(i?) Jan dc Waart , Vcltheet van Eeicrén , gevangen door den Hartog van Wymeren,

(14J Karei Lodewyk, verdreven Keurvorft van dePalts, wiert, reizende door Vrankryk , aangehouden , en op ’tnbsp;Kafleel in ’t Bofch van Vhicennes, gebragt.

-ocr page 21-

in’cHofvanZWEEDEN. 15 Door myne erkent’nifT’, voor den dienftaan’t Ryk bewezen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;zen,

’kHeb ook,met groot vermaak,uw fchriften wel doorle. En naar de maate van myn oordeel, en verftant,nbsp;Waardeere ik die zeer hoog, voor Kerk, en ’ t Vaderlant,nbsp;Des zult-gy heden zyn, en t’allen tyde blyven,

De meeft begunftigfte van my, om uw bedryven; Maar, om uw aanftontsvanuw’Eed,enwoortteont-Vindeik ,om reede,nochtevrOcg, ennietgeraamp;n,(flaan,nbsp;Wy zullen nader van die zaake t’zamen fpreeken;

’t Zy u genoeg, wyl myn genoege zy gebleken.

Die ik gefchept hebbe in uw’ dienft, en promt verhaal. Koom,volg ons, om met my te houden’t middagmaal,

DERD-E BEDRYF.

EERSTE TONEEL.

De G ¦ROOT, Krommon, Reigersbergen.-

DDe Groot,

e Koninginne heeft my eindelyk ontflagen Hoewel fchoorvoetende, was ’t nu haar welbehagen,nbsp;Myn vrygelei Brief op te maken, ’k zou terftontnbsp;Vertrekken, van dees ruuwe, en barre Zweedfchennbsp;gront,

Wiens lucht, voor myn geftel, my fchadelyk zal wezen;. Ik heb voor ziektens, en veel zwarigheên te vrezen;nbsp;Ook brant myn harte naar myn waarde Gemalin.nbsp;Maar, waarom hier vertoeft, dewyl de Koningin,

My heeft ontflagen ? ’k heb myn affcheid reeis genoinenj ’k Zal, zonder vrygelei, wel haalt te Lnbek komen,nbsp;Dan ben ik zeker, en kan fehryven aan myn Vrouw,nbsp;Ën aiitwoort krygen, waar zy zich onthoud, ’k vertrouw ,

Men zoekt, om redenen, my hier noch op te houwen ;• Ik durfme op’twoortvan’tHof,nietalteveel vertrou-'nbsp;wen;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Want,

-ocr page 22-

nbsp;nbsp;nbsp;HUIG DE GROOT

\Vant, waarom myn gelei-Brief niet vervaardigt ? ’k lal Het wagen, wyl ’er reeds een Schip legtaandenwal.nbsp;En leil reede, om terftont naar Lubek heen te varensnbsp;KrommoN.

Myn’ Heer, een flil vertrek kon namaalsubezwaren, Schoon gy ontllagen zyt van hare Majefteit,

De mening is niet, weg te gaan in ililligheit,

De Koningin’ heeft u die vryheit niet gegeven.

De Groot* nbsp;nbsp;nbsp;levenj

’t Verlangen naar myn Vrouw, myn Lief, myn tweede Dringt, zonder vrygelei te hebben, my op reis.

Ook hebbé ik affeheit reeds genomen ih 't Paleis* Reigersbergen.

Wel van ter zyde , _maar, hét is niet aangenotnen, (men. Voor ’t minft, niet toegeftemt,dit doet my meede fchroo-Of haare Majetteit niet wezen zal misnoegt.

Ook hebt ge u immers by de Raden niet vervoegt. Om meedè uvv affeheid, zo ’t behoort van hen te neemen.nbsp;Of wil myn’ Oom zich nu van’t Zweedfche Ryk ver»nbsp;vreemeri,

Nu gy ontflagen zyt van haare Majefteit?

My dunkt ’t is ftrydig met de wel betaamlykheit.

De Groot.

Is ’t onbetaam’lyk , nu men weigert vrygeleide Te geven, dat ik, tot de reiz.e, my bereide?

’k Heb by de Groten van het ZweedfeheRyk geweeft;' En zo me ontvaart dit Sehip.ben ik op’thoogftbevreeft;nbsp;Voor meêr verhind’ringe , eer ik veilig weg zal raken;nbsp;Krommon.

De Koningintte wil een Schip gereed doen maken, Wen ’t haar behaagen zal dat gy vertrekken zult,

Des, zo ik raden raag, neem noch een wyl gedult,

’t Is waar, gy hebt begroet, zo dra gy waart gekomen In’tHof, de Raden, maar geen affeheit noch genomen.nbsp;Ik kan niet denlten, wat myn’ Heer dus driftig port,'nbsp;Gy koomt hier pas, en wilt aanftonts vertrekken; fchortnbsp;Er iets aan uonthaal? zoudgeyinantookmistrouwen?

Durft

-ocr page 23-

in’tHofvan ZWEEDEN. 17

iJurftp'e u, met zekerheit, iu Zweeden niet onthouwen? De Groot.

.6 Ja, ik ben in ’t hof, en op lyn eunft geruft,

’c Is flegts begeerte, die in my outfteekt den luft,

Om by myne Echtgenoot, myn Gemalin te wezen.

TWEEDE TONEEL.

De Groot, Salvius, KrommoNj Reigersbergen.

O nbsp;nbsp;nbsp;Salvius.

p ’t voorftel om hetRyk te dienen weer na dezen, Heeft haare Majefteit wel rypelyk gelet,

Zy vind uw’ voorflag gbet, mits gy u neder zet,

In haare Hofftadt van ’t Ryk Zweeden , om u Zaken, (ly) Van ’t uiterfte gewicht; als dan bekent te maken,nbsp;Dus kuntge van naby haar dienen met uw’ raadt.

Ten voordeel van uw huis, ten befte van den ftaat, Zy vleid zich, dat gy zult haar dit genoegen geven,nbsp;En fluyteninStokholm, nochcen’gentydt, uw leven.nbsp;De Groot.

Ik ben, en blyve althans haar Majefteit verplicht. Voor de onverdiende gunft;maar, ’t is van groot gewigt^nbsp;Het geen* haar Majefteit behaagt my voor te ftellen jnbsp;’k Zou zeer gewillig j tot haar inzicht overhellen,nbsp;Wen ik haar dienft kon doen in eene zachter lucht,nbsp;Dan ingeademt word in Zweeden. en de zucht.

Die ik gevoelc tot myne Echtgenoot, gedreven Door liefde, laat niet toe om zonder haar te leven.nbsp;Hierom bedanke ik, voor die gunft, de Koningin.

S ALVIÜS.

Dit is de mening niet, gy zult met uvv gezin,

En

fiy) Dit ziet mugelyk op haar voorneemen, om afbant van ’t Ryk te doen, aan haren Neeve Karei Guftaaf,' 't welk zy naderhant gedaan heeft.

-ocr page 24-

ï8

HüIGdeGROOT

En Vrouwe, en Kind’ren,uw verblyf in Zweeden ne* men;

En worden Zweeden; en van Hollant u vervreemen; Dus wil haar Majefteit u honden in haar’dienft,

Met veel genegenheit, en licht, op ’t onverzienft, Zal zy, ’t is mogelyk. weer elders u gebruiken;nbsp;Intulïchen kuntge dus uw vyanden ontduiken ;

En ’t onderhoud zal zyn naar uw verdienften. Heer# Want om uelders heen te zenden, kan niet eernbsp;Gefchieden, tot men weet’ hoe of den Vreede handelnbsp;Zal eindigen, hier naar men richten moet den wandel,nbsp;De Groot.

Getuig haar Majefteit, myne'umerlyke fmart,

Die ilc gevoele, wyl de neiginge van ’t hart,

Ik niet kan volgen , om te doen haar welbehagen. Ik kan niet anders thans haar Majefteit opdragen.nbsp;Dan een genege hart, tot haren dienft bereid;nbsp;Vervult op ’tned’rigrt , met ootmoed’ge dankbaarheit.nbsp;Voor haar genade, en zo veel onverdiende blyken,nbsp;Van gunfte, aan iny betoont, in deeze, en and’re Ryken,nbsp;Dewyl myn zwak geitel des lichaams, niet laat toe.nbsp;Dat ik, haar Majefteits begeert’, hier in voldoe; _

De lucht in Zweeden is te zwaar, en tygenftrydig Met myn natuur, ik voel, zy drukt my al te lydig.nbsp;En vrees voor ziekte, door te groot een ongemak.nbsp;Myn Gemalinne is ook te pyn’lyk, veel te zwak,nbsp;Üm op zo verre een reis zich zelve te begeven;

Zy zou, zo min dan ik, in Zweeden kunnen leven, Des biddc ik , wil dees wicht’ge ontfchuldiginge doen.nbsp;Aan haare Maiefteit; terwyl zal ik my fpoên.

Om, met de mynen, naar een and’renoord te trekken; Ik kan onmoogelyk, myn reis niet langer rekken,nbsp;Salvius

’k Zal haare Majefteit uw mening doen verftaan,

De red’nen melden, die u dringen weg te gaan. Maar vreeze, uw mening’ zal haar Majefteit mishagen,

DER-

-ocr page 25-

in’t Hof van Z WEEDEN. 19

DERDE TONEEL.

De Groot, Krommon, Reigersbergen.

NDe Groot.

uwilleiklanger, met vertrekken, niet vertragen; Geef voort myne ordres aan myn volk, en yder trachtnbsp;Zich weltefpoeden •, dat men’t Schip terftont bevracht.nbsp;Met myne goed’ren,’k wilin’tHofnietmeêr vernach-Krommon. _nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ten.

Wiltgy geenantwoort, van haarMajefteit verwachten ? De Groot.

6 Neen, haar Majefteit is myn vertrek bewuft.

Ik ben , van dezen kant, volkomentlyk geruft.

En heb geen reden, om my ergens in te kwellen. Reigersbergen.

Wel aan, men zal op ons vertrek dan orde ftellen.

VIERDE TONEEL.

De Groot, Van dkr Linde, Krommon, Reigersbergen.

MVan der Linde. nbsp;nbsp;nbsp;goet.

yn’ Heer, haar Majefteit vind uw vertrek niet Terwyle Salvius verflag der boodfchap doet.

Heeft my de Koningirme, in alleryl gezonden,

Om haar begeerte, en wille,.u duid’lyk aan te konden. Die is, dat gy een wyl vertoeft, cn niet vertrek’,

2y wil met u noch eerft eens treden in gefprek ;

En vindt het vreemt,eer uw geleibrief is gefchreven, Dat gy, dus driftig, tot de reize u wilt begeven.

Mag ik u raden. Heer, ftel uwe reis toch uit,

2o lange tot gy hoort haar Majefteits befluit,

Ik twyffel niet, gy zult, na haren wille, u voegen. En geven genen fchyn, a's of ’er ongenoegen,

B 2 nbsp;nbsp;nbsp;Ge*

-ocr page 26-

20 nbsp;nbsp;nbsp;HUIG DE GROOT

Gereïen was; verzet hieromme geenen voet,

Voor gy haar Majefteit, voor ’t lefte hebt begroet.

De Groot. nbsp;nbsp;nbsp;droeven;

-k Zou my op ’t hoogde, om die gedachten flcgis, be-Ik zal zo lange, als ’t haar behaagt, in’t Hof vertoeven. Maar, ’k had gedacht, dewyl nu de aanfpraak wasnbsp;verricht.

Van myn bezending, ik volbragt had myncn plicht, Te meer, vermits ik ben genadelyk ontllagen.

Zoude ik misnoegt zyn! of my over iets beklagen 1 p Neen, haar Majedeit heeft gundig my voldaan,nbsp;Zelfs boven myn verdiend’,zy'nierk”t vertrek niet aan,nbsp;Als of ik vlugtende, de reis had voorgenomen,

’t Is eeniglyk om by myn Echtgenoot te komen, Docb,’k wil myn ziels begeerte, om haareiVlajedeit,nbsp;Uitdeden, met ontzach, in diepe ootmoedigheit,

’k Zal van haar Majedeit, met hartelyk verlangen, En onderdanigheit, haar’ dierb’ren lad ontfangen.nbsp;Van der Linde.

Daar is de Koningin. Spreek haar nu zelf.

VYFDE TONEEL.

-Christyna, De Groot, Oxenstiern, Wrangel, SalVIüs, KrOMMON,Reigersbergen, Van der Linde,nbsp;Staatjuffers, en EdcHugen.

Christyna*

M,

.yn’ Heer,

*k Heb overwogen alle uw redenen, om wéér Te keren uit ons Ryk, naar andere geweden,nbsp;Dewyl ’t u niet behaagt in Zweeden zich te veden ;nbsp;’k Neem dan genoegen indeontfchiü’ging’diegy doet.nbsp;En del, van nu af aan, u op een’ vryen voet.

Maar,wen ik bad gedacht, te milTen dit genoegen.

Van

-ocr page 27-

in’c Hof van ZWEED EN. ai

Van u, op ons verzoek, naar mynen zin te voegen, ’k Had u uit Vrankryk niet herroepen ; echter wilnbsp;Ik niet verhinderen uw reis, gaat heene, ftil, ken,nbsp;In vreede. Daar ’s uw vrygeleibriet'; ’k zal doen ma-Een oorlogsfchip gereed, om over zee te raken.

Met uw gevolg, naar zulk een lant, of plaats, of kuft. Waar ’t u geloften zal te leven, ftil, in ruft :

’k Wil me ook erkennelyk, en gunftiglyk bctoonen, Ontfang, tot dankbaarheit, dees (16') Beurs met gou*nbsp;de kroonen,

En uit genegeuheit, dit beeltryk (17) zilverwerk, Opdat gy fallen tydt, wengy’taanlchouwt,bemerk’nbsp;’t Genoegen ,’t geene ik heb van uwen dienlt ontfangen,nbsp;’k Wil, tot bekrachtiginge, om uwen halze hangen,nbsp;(18) Dees Keten, waar aan is myn Beeltenisgeitrikt.nbsp;Dit alles hebbe ik, voor uw’ dienft, u toegefchikt,nbsp;En uit genegenheit, gulhartig willen fchenken,

Hier aan zult gy aan my, ten allen tydt gedenken,

DE Groot.

Grootmagtigfte Vorllinne, uw Koninglyke gift. Verdubbelt in myn hart , met eene vuur’ge drift,

De Dankbaarheit, om ze u, ootmoedig te betuigen;

Hy knielt.

Die dierb’re panden, doen voor u my neder buigen, Zy zyn kenmerken van uw zonderlinge gunft,

Te my waarts, deeze gunft w'aardeerc ik meêr dan kun ft, Of fchatteii; ’k zal die gunft fteeds houden in gedachten,nbsp;En makenze bekent aan alle nagedachten,

. nbsp;nbsp;nbsp;Ook

{16) Begroot op 11000, RyksJaalJers, uit de gedenk» fehriften van den Heere Maurier^

(17) Eenige ftukken , die noch ten vollen niet vol-wtocht waren, waarom De Groot wierde opgehouden.

fi8) Een Goude Keten, dry dik , waar aan de Beelte* nilTe van de Koninginne, hing, deeze deed de Koningin-ne eerft om haren hals, en voorts oai den halze van Denbsp;Graot, uit de Brieven van N. v. Reigersbergen,

B ü

-ocr page 28-

HUIG DE GROOT

Ook ’t vriend’Iyk onderhout,ea’t.Koninglykonthaal. Waar meede ik ben vereert in ’t Hof, zo menigmaal,nbsp;TtZal my ,ten allen tyde,ook waar wy ons bevinden,nbsp;Met’tallerfeplleontzach,aan uwen dienll: verbinden,nbsp;En noit vergeten myn’ hoogachting’, die ik bennbsp;Verfchuldigtaan uw deugt, en groot verftant. ’k beken,nbsp;*k Hebrae opgeofFert aan de groote en wond’regaven.nbsp;Van uwe Majefteit; die boven ’t tydperk draven.

Van uwe jaren; ’k zal, vol van genegenheit,

Die gaven roemen, en dc gunft der Majefteit.

’k Wil ook volkomen op uw Majefteit vertrouwen, Gy zult die gunft tot my, genadiglyk behouwen.nbsp;Voorts danke ik hart’lyk u voor ’t Oorlogfchip, Mevrouw ,

Behaagt het u, vergun my een Galei, ’k vertrouw, ’k Zal dus gemakk’lyk in de Haven kunnen raken,nbsp;Der Daalders.

Christyna. Recht bem op. hy kujl baar bant.nbsp;’k Zal ter ftont ze voor u klaar doen mak en.nbsp;Krommon.

Haar Majefteit gedoog dat ik u handen kus.

R EIGE RSBERGEN.

En my ook toefta, dat ik myn verlangen blufch.

Christyna. nbsp;nbsp;nbsp;gén.

Vaar wel, myn’ Heer de Groot; goereis moet gy erïan-S AL vius.

Word in uw vaderlant thans gunftiger ontfingen, Dan gy vertrokken zyt; of, waar gy neemt de wyk.nbsp;Ws ANGEL.

Indien gy u begeeft naar ’t Franfche Koninkryk, Zult gy uwe eere,en roem,enluifterzienvergrooten.nbsp;OXENSTIERN.

Beroemden Man, in wien de Hemel heeft gegoten. Veel wond’re gaven, ’k weet niet, of ge een weerga hebt :nbsp;Wy hebben uit de bron, van uwverftant, gefchept,nbsp;Verkwikkent vocht voor’tRyk ,in hachchclyketyden.

De

-ocr page 29-

1

-r Hof van Z WE EDEN. 03

De Hemel wil *er u voor 'ieg’nen, en verblyden,

En houw Briefwifleling’ met Oxenftiern, uw’ vrient Indien hy decze gunft heen aan De Groot verdient.nbsp;Van der Linde.

*t Geluk verxelle u Heer. ik wil u uitgeleiden.

De Groot.

’k Bedank u Heren; ’t is myn’ ty dt; ’k moet van u fchei-den.

-ocr page 30-

Tot Amfterdam, by JAN vAnder;

H E Y D E, boven de Beurs, na ag-teren, by de Konft-Zaal, in de Kasfen N”. lo, ii, 12 en 13.nbsp;zyn te bekoomen de Speelennbsp;van FREDRIK D.UYM*

De Vlugt van Huyg de Groot uk het Slot te Loeveftein, met een net afbeeldfel van H;nbsp;de Groot en M. Reygersbergen, k 6 ft.

De drie Deelen van Huyg de Groot, behelzende ’s Mans Levensgevallen na zyne Vlugt, tot, en na zynen dood, ieder Deel 4 ft.

Het Rechtsgeding van Oldenbarnevelt, ^ 6 ft.

I

De Broedermoort van Kornelis en Joan de Wit,

èdft.

De beraamde Moort op Maurits , Prins van Oranje, è 6 ft.

Alle met fraaye Plaatjes door Fokke.

Benevens ook alle de andere Speelen door den zelve.

Ook alle zoorten van Perlpedbief Kaften, met fraaye Vertooningen,tot de alderniinftePrys.

-ocr page 31-

DE DRY DELEN

HUIG GROOT;

Behelzende ’s Mans Levens-Gevallen, na zyne Vlugt uit het Slot te Loevcftein,

• tot, en na Zynen Doot.

HET TWEEDE DEEL. TREURSPEL.

DOOR

FREDRIK DUIM.

Den Tweeden Druk.

Te AMSTERDAM,

By.JAN VAN DER HEYDEN, Boek- en Konstverkooper gt; boven de Bmrs, nanbsp;agtcren by de Konftzaal. 1760.

-ocr page 32- -ocr page 33-

BERECHT

AAN DEN

L E Z E R.

y volgen den Heere de Groot, over de Balti-fche Zee, tot wy hem , te Roftok, ten Huize van Balemans, zyn intrek zien nemen, deze noötldt-tige reize is, menfchelyker wyze, geweelt een middelïnbsp;oorzaake van zynen doot. want, geflingertzyndevannbsp;cene verwoede zee, zonder te flapen,of fpyze te nuttigen ; heeft zulks zyne lichaams krachten uitgeput, en zynbsp;ne levens geeften doen verderven, wy voegen ’er by, hetnbsp;fchokken en follen,op hobbelige wegen ;in een regen-'nbsp;achtige lucht, met open, en ongemakkelyk rytuig;nbsp;zelfs zonder zich te verfriffchen, door ruft. dit allesnbsp;te zamen gevoegt, zou wel een fterker lichaam, dannbsp;’t zyne toen was, kunnen ter nederflaan. Men lafterenbsp;dan op ’s Mans uitgang niet, als waarehy, door bran*nbsp;dende koortfen uitgemergelt,en van den Donder ver»nbsp;plettert, wegens zyn voorig gedrag, wy zullen hemnbsp;zien, ten huize van Me vrouwe Balemans, van tydt totnbsp;tydt verzwakken, en eindelyk den geeft geven,zonder koorts, of eenige pyn te gevoelen,met zyn vollenbsp;Verftant, doch belemmert in zyn Gezicht en Gehoor,nbsp;te Zekerder geven wy dit berecht, wyl zulks over-ccnftemt, met de Schriften van den Heere Q^aiftor-Pius, die De Groot, op zyn fterfbedde leggende,nbsp;heeft bygeftaan , en met elkander zulke redenen ge-tviflelt, die openbaare getuigenilTe gaven van een op.nbsp;recht Chriftelyk gemoed , ter befchaminge van hen,nbsp;die durven zeggen, dat hy geftorven is als een Atheïft,nbsp;t^fVrygeeft, die metGodt, en de Godsdienft fpotte.nbsp;Ik hebbe, tegens de Hiftorie, het verzoek, te Stolde gedaan, door de Hartoginne, en haren Zoon, aannbsp;* inbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dea

-ocr page 34-

Berecht aan den Lezer.

den Hecre de Groot, omm’tHoftekoincn,gelpIitft; ik doe het verzoek van den Hartog doen te Roftok,nbsp;ten huize van Me vrouwe Balemaus, dit ttemt wel nietnbsp;overeen met den tydt, maar, wyl het is mogelyk, ennbsp;niet en flrydt met de waarfchynelykheit, heb ik geennbsp;zwarigheit gemaakt, dit,naar mynen zin,tefchikken.

De Droom van den Heere Jan van Reigersbergen, is eene Poctifche verzieringe, alleen uitgedacht om eennbsp;tegenftellingc te maken, van den Droomzyner Dochtertje ; toen voorfpelde eenen Droom , de ontbindingenbsp;van den Keere de Groot, uit het Slot te Loeveftein;nbsp;'thans vourfpelt eenen Droom, zyne ontbindinge vannbsp;het tydelyke Leven. Vaart wel,

VERTOONERS.

Huig de Groot, Gewezene Afgezant van dc Kroon Zweeden, aan ’t Hof van Vrankryk.

MevroüweBaleman s,Weduwe van denHec-re Burgermeefter Balemans, te Rolïok,

Stokman, Medicyne Dodlor, te Roftok.

Quistorp I u s, Predikant in de Lutherfchc Gemeente, te Roftok,

Willem Krgmmon, nbsp;nbsp;nbsp;\Volg-Jonkers van

Jan van Reigersberg en./ Buig de Groot.

R I c H A rt , Hof*meefter van de Groot.

Johann a ,Dienftmaagt van Mevrouwe Balemans. Rudolf, Edelman van den Hartog van Kroy.

-ocr page 35-

HUIG DE GROOT

R O S T O K.

EERSTE BEDRYFe

EERSTE TONEEL.

De Groot, Baï-emans, Krommon, Rei«

GERSBERGEN.

ZBalemans.

yt welkom, Heer de Groot, te Roftok, onder dakj Van uwe Dienareflè; ik bid, neem uw gemak^nbsp;Wylge ons verwaardigt hebt tot my in huis te komen.nbsp;De Groot.

’k Bedanke u vriendelyk; ik hadde vóorgenorrien. Niet eer te rufte, dan teLubek, van myn reis;

’k Verliet, om dee2,e drift, het Koninklyk Paleis. Maar *k hebbe, ’t is my leet, nu een’gé ruft van noden.nbsp;Balemans.

Ik ben tot uvven dienft,myn’ Heer,en al niynbodenj *k Wil allerlei gemak, eii minnelyk onthaal.

Met een genegen harte, u aandoen. Neem aees Zaal Tot uwe ruftplaatSj’k zal,watgy begeert,verzorgen.nbsp;Dê Groot.

Ik kcnne uwe inborft, zy is voor my niet verborgen ,¦ ’k Ben zelfs, om uwe deugt, Mevrouwe,udier verplicht.-Balemans.

Zit neder, Heer, op dat de rufte u wat verlicht,

De Groot gaat zitten in etii arm[ioel aan een tafel.

Ik twyfel niet j gy hebt op reize veel geleden*

A nbsp;nbsp;nbsp;Dk

-ocr page 36-

3 nbsp;nbsp;nbsp;HUIG üE groot

De Groot. nbsp;nbsp;nbsp;ftreden,

Gevaar, en fchrik, en vreez’, heeft myn gemoedbe-Verzelt met ongemak, en groote ruft’loosheit, Veroorzaakt door een laü’ge, en moey’lyke arrebeit.nbsp;BALEMANS.

Indien ’t u niet verveelde, ik wenfchte wel te horen. Wat u bejegent, en gekomen is te voren.

De Groot.

Ie Was overbodig uw begeerte te voldoen,

Maar, wegens zwakheit, wil ik my ter rulle fpoén. Die Heeren zullen u volkomen vergenoegen.

Krommon. nbsp;nbsp;nbsp;gen.

Behaagt het u, Mevrouw, ’k zal naaruw’wilmy voe-Myn’ Heer de Groot, en wy, zyn wonderlyk bewaart, In veel gevaren, zo op ’t water, als op de aard.nbsp;Doch,eer ik u verhaal ’t gevaar,waar in wy waren.nbsp;Op onze reis, ter Zee, moet ik u openbaren,

Een dodelyk geval; ’t had fchier myu' Heer gekort Het leven, zo hem niet den Hemel had verldll.

Myn’ Heer reed op een’ tydt wat driftig van den Ko-ning, nbsp;nbsp;nbsp;ning ,

Door zeker Dorp, verzelt met * Kroeze, naar zynWo* In ’t Dorp men bezig was misdadigers, ten fchriknbsp;V an anderen, ter doot te brengen, door een’ ftrik,nbsp;De mening was, men kwam de Schellemen ontzetten,nbsp;EUjdoor ’t gedruis van 'tVolk, zy op ’t geroep niet letten.nbsp;Om op te ruimen voor den Zweetfehen Afgezant,nbsp;Maar verr’ van zulks te doen;menfchoot van'allen kant.nbsp;Van acht'ren door de Koets, dicht langs zyn hooft, naarnbsp;voren,

En trefte den Koetfier, twee kogels kwamen boren In ’t lichaam, dus gegrieft, ftierfkorts hy van die wond.

Ba-

* Kroeze, Neef van den Rykskanfelier Oxenftiern, dfe de Groot aan den Koning geprefenteert hadde, en nevensnbsp;hem in gevaar was , wyl de kogels pas twee DuinieHnbsp;weyte, voorby hunne hoofden ylogea.

-ocr page 37-

TEROSTOK. nbsp;nbsp;nbsp;3

Balemans. nbsp;nbsp;nbsp;ftonr.

Gy waart geen hantbreet van deiidoot. Heer, in dien DE Groot.

De Hemel, die mv heeft gered uit veel gevaren ,

Ook wilde zynen Knecht, in dezen noodt bewaren, Krommon.

Toen wy van Amfterdam te Wismarkwamen, had (i) Eenfchrikkelyk verraad , indien’twasuitgefpat,nbsp;Ons alle vreezelykj te morfelen geflagen;

Maar, ten gelukke,dorft Heer Wrangel het niet wagen j Om ons een Oorlog fchip te gev en vavr de V loot,nbsp;Vermits’[gerucht liep, om deScheepen, indenfchootnbsp;Der tiaven. met gewelt, gelyk’lyk aan te randen,

T e boren in den gront, of, door het vuur verbranden. Maar ’t fchrikkelyk verraadt was anders aangeleut.

Wy hoorden uit den mond van een’ rampzaal’geii knegt, Hoe hy, van Lubekkers, was omgekocht; en kiften,nbsp;Gevult metBuskru!t,(’t welk zou aangaan eet zy’t giften^nbsp;Door kunftig uurwerk, in den vollegende nacht,

Had, onder ander goed ,.inonze Vloot gebragt.

En had men zulk een Sch p ons, uit de Vloot gegeven, Wy zoude elendiglyk geraakt zyn om het leven.

Myn’ Heer, die door een Kift verloft was uit den noot. Was door een Kift gebragt, elendigly k ter doot.nbsp;Balemans.

Hy is myn* Leidsman, nu, en t’allen ty dt ge weeft;

Ik yze! en beef! myn’ Heer, om zulke gruwelftukken, Doch, dank den Hemel dieu reddeuitde ongelukken.nbsp;De Groot.

k Ver.

(i) Daar liep een los gerucht, als wilde de Denen, met gewflt de Zweedfthe Vloot' verbranden, maar eenen kareinbsp;Verdacht zyndc , wiert gevangen, en bekende, dat in dcnbsp;Vloot gebragt waren Springkoffers, die door uur-inftru-menten zouden in de brant raken, en alles aan ftukkehnbsp;ftaan, en verbranden.

A a

-ocr page 38-

HUIG DE GROOT

’k Verlaatme op hem, hieromme ik wandel onbevreeft;

Krommon. nbsp;nbsp;nbsp;^ den;

Wy kwamen eind’lyk in de Hofftadt van’t Ryk Zwee-Men wierd verwellekomt, met veel genegenheden; Myn’ Heere deed verflagaanhaareMajefteit;

En alles wiert,tot ons vertrekken,voort bercit. (zwellen Wy kwamen t’Scheep, de wind was gunftig, deede op»nbsp;De Zeilen, en men ging de koers naar Lubek ftellen,nbsp;Men voer voorfpoedig tot den vollegenden dag,nbsp;Omtrent den avont, toen denSchipper al voorzag ,nbsp;Eennad’rent onweêr, door hetdrayen van de winden,nbsp;Waarom’hy dienftig vond het Zeiltuig^ in te binden;

(z ) In ’t midden van den nacht verhief zich eenen (lorm, Zo vreef’lyk en verwoed, als kwam hy uit den vorm,nbsp;Van een’verflindb’re Orkaan, en brak de Maft aan (buk-Wy alle in fchrik en vrees,voor het verongelukken (ken;nbsp;Van onze goed’ren , en ons leven , wyl het Schipnbsp;Dreigde om te flaan, of, ons te werpen op een klip ;

Men moeft zich op genl der Winden overgeven;

Dus wierden we op de Kuft van CaflTubie gedreven;

En hier verdubbelden het onweêr zyn gewelt,

Waar door onze and’re Maft, byna wiert neêrgevelt, Wyl zy gaf krak op krak, en wy weêromgeraaktten,nbsp;In ’t uiterfte gevaar van Schipbreuk, yder maaktten,

Als waar ’t den jongften dag, zyn reek’ning, men riep aan Den Hemel, die, ten lelie, afdroogden onze tra^n ,

En deed, genadiglyk, ons weder adem fcheppen.

M en k wam te Liba, elk w ou hand’ en voeten reppen, Om uit het bange Schip, te komen 't eerfte aan Lant;nbsp;*tiGcluktte ons, en men gaf, van vreugde, elkaar de hant.nbsp;By zonder toonde zich myn’ Heer verheugt, en loofdenbsp;Den Hemel, wyl hy hem de Kaak des doots ontroofde.nbsp;BaLemans.

Niet zonder reden, wyl myn’Heer in dezen noodt.

Niets

(2) Dit vreefelyk onweêr duurde acht dagen lang, tot zy eind’lyk te Liba aan Lant kwamen.

-ocr page 39-

TEROSTOK. nbsp;nbsp;nbsp;5

Niets voor zyne oogen rag dan ’t woede van den doot. Ik danke, nevens u,den Hemel, voor de ontfer’ming.nbsp;De Groot.

AI wie op hem vertrouwtjOeemt hy in zyn befcher’ming. Reigersbergen.

(3) Zo lange als m\nen Oom geweeft is op de Zee, Was t lichaam ganfch ontllelt, door ’tiniierlyke wee,nbsp;Wyl ’t fling’ren van het Schip niet hadde toegelaten,nbsp;Zyn ruft te nemen, en te nutt’gen, een’germaten,nbsp;Watfpyze, nodig voor een’ Man, ganfch afgematnbsp;Door ongemakken; en men floeg toen voort het padtnbsp;Naar Lubek in, en eerft te Stolbe wy vernachten, (ten,nbsp;’t Bleek aan de (4) Hartoginn’ hoe hoog zy Hugoach-Hy wiert verzocht van haar, door eenen Edelman,nbsp;Aan ’t Hof te komen, om te zien de Groot, waar vannbsp;Me met verwond’ring fprak; naar hem was haar verlangen ,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gen.

Om dien beroemden Man, eens in haar Hof te onttam Myn’ Oom bedankte voor dit gunftiglyk bericht;

Zou niet nalatig zyn te volgen zynen plicht.

Indien hy was in ftaat haar Hoogheit te begroeten, Maar de ongemakken, die hem opdereize ontmoeten.nbsp;Beletten zulks te doen. Wy fteegen voort te Paart,nbsp;En fpoeden onzen weg, met over fnellen vaart,

Wy hadden nauwelyks een uure dus gereden ,

Of ons kwam volligen een Koets, op onze treden»

Bc-

(l) In al dien tydt, had de Groot byna niet geflapen , noch iets genuttigt.

(4) Te Stolbe liet de Hartuginne van Pomeren, nevens haren Zoon , de Groot verwellekomcn , en ten Hoofnbsp;nodigen, doch hy liet zich verontfchuldigen , en bedanken 5nbsp;^yne reis vervorderende, zond de Hartoginne haare Koetsnbsp;hem na gt; die hem bragt te Coflin , daar zy hem liet ternbsp;itiaaltydt onthalen , met order, hem kofteloos te ftelleiinbsp;tot aan Stctcyn, maar de Groot bedankte, door een Brief,nbsp;^ zopd de KoctJ tc rugge.

A 3

-ocr page 40-

0 nbsp;nbsp;nbsp;HUIG DE GROOT

Befpannen meï 7,es fchoone en vlugge Paarden, door De Hartoginne ons na gezonden, op het fpoor,

Die bragt te Coflin ons, daar moeft men avontmalen; En, op haare order, lietze ons heerelyk onthalen,

En wilde mynen Oom ook houden kofteloos,

Tot aan Stettyn.Myn’Heer bedankte ,enhy verkoos, Met eige Rytuig, voorts naar Lubek heen te ryden.nbsp;Niet denkende,op dien weg zo veel te zullen lyden,nbsp;Maar, wyl de Koets was weg gezonden, moeit mennbsp;voort,

Met open rytuig, in een’ ongemakk’lyk’ oort, (neder, Ganfch hobb’lig, en men wiert gefchokt ftaag op ennbsp;En ’t geen noch ’t kwaadfte was, in regenachtig weder,nbsp;Door welk een ongemak,myn’ Oom wiert 'afgemat.nbsp;Dus kwam hy eindelyk te Roftok in de Stad,

Waar in men is verplicht zo lange te vertoeven.

Tot hy weêr krachten krygt, zo vceleals zal behoeven, Om zonder ongemak, te vord’ren zyne reis,

TWEEDE TONEEL.

Richart, Balemans, De Groot, Krommon, Reigersbergen,

E nbsp;nbsp;nbsp;Rich ART,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eifch,

en’ Edelman verzoekt myn’ Heer, naar plicht en Ih naam des Hartogs, zeer eerbiediglyk te groeten.nbsp;De Groot.

Hy koome.

DERDE toneel;

De Groot, Balemans, Krommon,

R.EIGERSE ERGËN.

ZDe Groot.

al my weêr verhinderinge ontmoeten ?

’kWenfch

-ocr page 41-

quot; TEROSTOK. nbsp;nbsp;nbsp;7

'k Wenfch fpoedig, myne leén te voegen tot de ruft. Balemans.

Wyl my uw zwakheit, en vermoeitheit is bewuft, Wil ik een krachtig nat voor u bereiden, tot verfterking’,nbsp;Ik twyfelniet, ’t zal in u doen een goede werking’.

De Groot.

Mevrouwe, uw trouwe zorg verplicht my al te zeer. Balemans.

(6 Neen, ’k ben ’tfchuldig uw verdienften.

VIERDE TONEEL,

Rüdolf, De Groot, Krommon,

Rei GERSBERGEN.

Rudolf.

De Groot flaat op. lid’lenHeer,

ZynHoogheit laat door my, u hier verwellekomen, In Pomeren, hy heeft zo datelyk vernemen ,

Van zyn Vrouw Moeder,hoe myn’ Heer,mct zyngezin, Vertrokken was, terwyl Mevrouw, de Hartogin,nbsp;Gedacht had, naar verdienftc,uw Edele teontfangen,nbsp;Wyl haar begeerte was verzelt met groot verlangen,nbsp;Om u te fprèeken, en uw aangezicht te zien;(fchiên.nbsp;Doch door uwhaaftigheit, myn’Heer,kon ’t niet ge»nbsp;Nu is des Hartogs w'il, en rninnelyk begeren,

Om hem, met u bezoek, op morgen te verëeren,

Hy zal u zynekoets toezenden, met verlof.

Om dus uwEdeleteontfangeninzyn Hof.

De Groot.

*k Zou my gewillig, naar des Hartogs wille voegen. En nemen in die Eere, een zonderling genoegen ,nbsp;Wen ikinftaatwas , zyn begeerte te voldoen.

Maar, ’k ben dus afgemat, met myne reis te fpoên, Dat ikgenootmktben in Roftok te overnachten,

A 4 nbsp;nbsp;nbsp;, Op

-ocr page 42-

^ nbsp;nbsp;nbsp;HUIG DE GROOT

Op hoope, om door de ruft, te krygeii nieuwe krachten; ’kHad anderzins myn reis, in Roftok niet vertraagt.nbsp;Maar onophouwelyk, totLubek voort gejaagt,

Dewyl ’t hoognodig is, voor my, om daar te wezen. Ditzyn de reên,myn’Heer,waaromme ik niet,in dezen,nbsp;Mevrouw de Hartogin, myn’ dienft kon bieden aan,

’t Geen anders was, van my op ’t plechtigfte gedaan,f ven; ’k Hebbe om verfchoninge hieromme aan haar gefchre-En heden hebben my myn krachten dus begeven,

Dat ik onmagtig ben te reizen; ’k moet hier ftil, Afwachten wat my is befchoren, naar den wilóien,nbsp;Des Hemels ;’k bidde u, wilt my hierom toch verfcho-By zyne Hoogheit; ’k zal ten allen tyde tonen.

Zo lange ik leven heb, hoogachting’ voor myn’ Heer Den Hartog, en z yn gunfte aan my betoont; eene Eer,nbsp;D ie nimmer gaan zal uit myn zinnen en gedachten.nbsp;Rudolf.

Het zal hem fmerten, als hy u niet op mag wachten; Maar, wen gy zyt her ftelt, denk niet op uw vertrek,nbsp;Voor gy geweeft zyt, met zyn Hoogheit in gefprek, '

Ik bid myn’Heer, geef toch den Hartog dit genoegen. De Groot.

’kZal, wenik krachtheb , my,naar zyn begeerte, voegen.

Rudolf.

% Wenfcheuherftelling, Heer.

De Groot.

’k Bedank u, fta my toe, Dat ik, tot aan de koetze, u uitgeleide doe.

T WEE-

-ocr page 43-

TEROSTOK. nbsp;nbsp;nbsp;p

TWEEDE BEDRY F* EERSTE toneel.nbsp;Ealemans, De Groot, Krommon, Reigersbergen. De Groot zet zich in een Leuning-Jloelf aan een gedekte tafel naaft^ Balemam, denbsp;Heer en aan yaer end, Ricbart achter de Groot.

BDe Groot.

en afgemat; ik Itan niet meer,’ k verlang te ruften. Balemans.

Ik hoop, myn’Heer, het xaluEdelegeluften,

Eerft iets te niitt’gen van dit hartverfterkent fop,

Ik bidde u, nuttig toch, voor ’t minfte, deeze kop,

Ik twyfel niet, of't ial inwendig u verfterken, Krommon.

My dunkt, 'k begin in a verandering’ te merken,

Aan al betrekken van u weien; ik ben beducht Voor eenig toeval, zou ’t niet kunnenzyn van vrucht.nbsp;Hier een’ Geneesheer eens te ontbieden? omtehoren,nbsp;Of uwe zwakheituit vermoeitheitis geboren,

Dan of eene and’re kwaal ook zit in uwe leén,

Die deeze zwakheit u veroorzaakt? Deer, ik meen. Dat hy een middel, ter herftellinge, uit zou denken,(ken.nbsp;Want ftelt gy ’tuit, u zou de uitltelling’kunnen kren-De Groot.

Ik voel geen koorts,noch pyn in’t hooft,noch in myn lyf, Alleenvermoeitheit,door hetmoeyclyk bedryf.nbsp;Geleden in het Schip, en hotfen op de wegen,

Is de oorzaak , waar door ik die zwakheit heb gekre* Reigersbergen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gen.

’t Kan waar zyn, en ik fla geloof aan ’t geen gy zegt, Maar moog’lyk brengt dien Heer, in’tkojteu weer tenbsp;Om onze reize, pas begonnen, te vervolgen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(recht,

Wy zynop’tvafte laut, dezee, hoe zeer verbolgen. Kan ons niet hiud’ren om te fpoeden onzen weg.nbsp;Maar, wenge blyft dus zwak, is’tbuiten overleg.nbsp;Om met elkander, van verttrekken, noch tefpreeken.nbsp;Asnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Wyl

-ocr page 44-

to nbsp;nbsp;nbsp;HUIGdeGROOT

Wyl licht een grooter kwaal, in’t reizen uit zou breken» Hieromme is ’t oorbaar, dat gy een’ Geneesheer hoort.nbsp;Balemans.

Behaagt hetu, myn’HeerDe Groot, ik zal hem voort Ontbieden , baat’ het niet,’t kan immers u niet fchaden,nbsp;Wathy ontdekke, en aan zyn Edelheit zal raden.

ÜE Groot.

Doet zo als ’t u behaagt; ’k ben willig en bereid,

Te horen wat dien Heer van mynezwakheit zeit.

Balemans klinkt de tafelfchel.

TWEEDE TONEEL,

Balemans, Johanna, De Groot,Krom-mon. Reigersbergen, Richart. •myrnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Johanna.

at wil Mevrouw ?

Balemans.

Verzoek Heer Stokman hier te komen. Johanna.

Wattydt, Mevrouwe?

Balemans.

Aanftonts,

Johanna.

Wen hy had voorgenomen, Om elders iets te doen, of reeds was uitgegaan gt;

Wat zal ik zeggen dan? Mevrouw.

Balemans

Hem dienen aan,

Om zonder uitftel, voor den avont hier te wezen.

’ nbsp;nbsp;nbsp;Johanna.

Zeer wel, Mevrouw.

Di

DERDE TONEEL. Balemans, De Groot, Krommon,nbsp;Reigersbergen, Richart.nbsp;Balemans.

^ien Heer zal u in’t kort genezen,

Hy

-ocr page 45-

TEROSTOK,

Hy is beroemt, en zeer ervaren in de kuurt,

En heeft aan’t Hof, vanaldegrooten, hjnnegunft, Hy weet van’t zieke, het gezonde deel te fcuuten.

En ’taangertook’ne, van ’cgezonde zaadc gt; te ziiten,

In’t kort, Heer Stokman word van groot en klein be-

-* nbsp;nbsp;nbsp;De Groot.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;mint.

Ik twy fel niet, Mevrouw, dien Heer zy uwen vrint. Balemans.

’k Gebruik geenander, wenikymanthebvannoden, De Groot.

Ik wenfchte dat hy kwam.

Balemans.

Hy is noch niet ontboden»

De Groot.

Is zyne woonplaats verr’ van hier, Mevrouw ? Balemans.

Neen Heer,

Johanna keert terftont, van haare boodfchap weêr.

De Groot.

’k Verlang ’er na, om my tot rurt te kunnen geven;

Dit’s,dunkt my, ’tnodigfteom’t lichaamentlyke leven, Te fterken,

Balemans.

Zal myn’ Heer geen fpys mder nutt’gen ?

De Groot.

Neen.

Balemans.

Engy,mynHeren ?

Reigersbergen.

Zyn verzadigt, zo ik meen, Balemans.

tegem RiqbarU

Laat weg de tafel, en het tafelgoet, dan zetten.

VIER-


-ocr page 46-

I» HUIG DE GROOT

VIERDE toneel.

Balemans, Johanna, De Groot, Krom-MON, Reigersbergen, Richart.

N nbsp;nbsp;nbsp;Johanna.

iets is ’er dat dien Heer zal hind’ren, of beletten , Terüont te komen.

Balemans.

Sprak gY hem ?

J ohanna.

6Ja, Mevrouw,

En zeide, dat hy zo terftont my volgen zou.

word gefchelt.

Daar zal myn’ Heer al zy n.

Balemans.

èja, gelei hem binnen.

VYFDE TONEEL.

Stokman,De Groot, Balemans,Krom-» MON, Reigersbergen, Richart.

GDe Groot, nbsp;nbsp;nbsp;nen,

evoele in my, myn’ Heer bedwelleming der zin-En eene zwakheit in myn lichaam, en myn leên,

D ]t ben ik ongewoon; des wenfchte ik wel de réén,

Van deeze zwakheit, zp gy de oorzaak weet, te horen, Dewylzemy, ’k bekent, koomt zonderling te voren.nbsp;Als of die zwakheit uit eene andere oorzaak fpruit,

Dan wel vermoeitheit, wat befluit myp’ Heer hier uit? S T o KM AN.

l^oelt zynpoh.

Gy hebt geen koorts; ’t bloet is ordent’ly k iii ’t bewegen; H'.er is geen zwarigheitin dit geval gelegen,

U w zwakheit eenigiyk uit uw vermoeitheit vloeit;

De vlugge leden zyn belemmert, en gcboeit;

De

-ocr page 47-

T E R o S T o K. 13

De ïenuwen verïwakt; de peezen niet zo lenig,

Als zy behoren wel te zyii; het hart, dat eenig,

En ftil moet leggen, wortgefchoktvan’tdriftigbloet, ’t Welk door de llagaar loopt; de maag, niet wel ge»nbsp;voed,

Verflapt; kan ’t voedent fap niet aan de Leden geven; Is ’t wonder, wen ’t geftel, door z wakheit ftaat te beven.nbsp;En’t middel ons ontbreekt, waar door’tgeftelbeftaa^nbsp;Veroorzaakt ongemak? uw zwakheit j al uw kwaat.nbsp;Heeft zynen oorfprong uit uw ongemak genomen,nbsp;Dit ’s u door ’t ftormen van de zee op ’t lyf gekomen;nbsp;Zee ziekte, zo men’t noemt, heeft lyfen ziele ontftelt;nbsp;Gebrek van voetzel, heeft ten deeleunéér gevelt; (ten;nbsp;Ook hebtge uw nachtruft,totverfriffching’,nietgeno-En voorts door ’t fchokken, en het flingeren, en ftooteii,nbsp;Van ’t rytuig, zyt gy dus verzwakt, en afgemat.nbsp;Maar zonder zwarigheit; eer gy uit deeze ftadtnbsp;Vertrekken zult, geniet gy weder alle uw krachten,nbsp;En zult herftelt zyn eer gy dry maal zult vernachten.nbsp;Maar, gy moet noch een wyl vertoeven, met gedult.nbsp;En daag’lyks nuttigen een krachtig fop, gevultnbsp;Met fpefereyen, om de Maag te doen verfterken,-De fappen zullen dan door aiie uw leden werken ,

En geven nieuwe kracht in uw verzwakte leen; Doch moeye uw nergens meê; zyt ftil, en wel te vreén,nbsp;Want door veel denken, kan men ook den Geeft ver-moeyen,

Waar uit dan lichtelyk des lichaams kwaaien vloeyen ; Ruft is u nodig, Heer, voor ’t lichaam en den Geeft.nbsp;De Groot.

Ik ben, tot noch toe ook, van dit verftant geweeft, Hieromme wil ik my terftont ter ruft begeven.

En fchikken naar uw’ raad, ook my n manier van leven. Stokman,

’k Blyf uwen Dienaar, Heer, ’k zal althans zyn bereid, Is ’t nodig, om ten dienft te ftaan zyn Edelheit.

Msvrou’we Eakmans laat Stokman uit.

ZES-


-ocr page 48-

u huig de groot

ZES D E TONEEL.

De Groot, Krommok. Reigersbergen, Rich ART.

K nbsp;nbsp;nbsp;De Groot.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ruften,

oomRichart, help my voort te bedde, om eenste Ik denk, de Heeren zal het flapen ook vvel luften.nbsp;Reigersbergen.

Terwyk Ricbart hem zyne opperkledren uittrekt, ’kDenk hier te bly venOom,deef’ nacht,omtrent uw bed,nbsp;Voor ’t minfte, tot de flaap uwe oogen heeft bezet.nbsp;DE Groot.

p Neen, laat my alleen,om geen gedruis te maken. Wanneer het ftil is , zal ik wel in flaap geraken.nbsp;Krommon.

Indien een’ toevalu kwam over, onverwacht.

Wie zoude u helpen, Heer, in’tnaarfte van den nacht?

D E G R o OT. Op ’t Lede kant tredende. Doe myn begeerte; gy hebt meede ruft van noden.nbsp;KroMmon.

Begeert gy’tdus, myn’ Heer? wy volgen uw geboden.' De Groot.

Schuif de gordynen dicht, en zoek dan meede uw ruft. R R I c H A R t.

Schuift de gordynen toe, en gaat met de Heeren voor aan op H toneel.nbsp;Ik hebmyn Heeren, om te flapen niet veel lult;nbsp;’k Beiiinnerlyk benauwt, door ongeruftigheden;

Ik heb bevonden, in ’t ontkleeden, al zyn leden, Een weinig klam, bedek: met kout, en vochtig zweet;nbsp;Dit ben ik ongewoon; myn’ Heers natuur is heet,nbsp;Ënd’e verand’riug baart my veel bekommeringen jnbsp;Of deeze zwakheit niet ontftaat uit and’re dingen.nbsp;Reigersbergen.

Myn’ Oom te laten hier alleen, en weg te gaan, Was roekeloüsheit, en derhalven ongera^n.

KROSf-

-ocr page 49-

TÉROStöK,

Krommon.

Het klamme zweet kan door vermoeitheit zyn gekow men;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;men.

De Dodtor zegt» men heb voor geen gevaar te fchroo»

Zy lutjieren aan 'tLedekant. Maar! fill! my dunkt hy ronkt in eenen vaftenflaap.nbsp;Dit zal hem goet doen, en verkwikken, wen hy raap’nbsp;De goede vruchten ^ diedenflaap koomt uit te werken jnbsp;Zal hem dien zoeten flaap,verfrilïchen,enverfterken,nbsp;Des achte ik 't beft, hem ftil te laten hier alleen.nbsp;Reigersbergen.

Wel aan, ik laat my op uw’ raad, dan overreên.

En zal my, nevens u, op ’t bedde mêe begeven, (ven. Want door den flaapluft worde ik ook naar ruft gedre»nbsp;Rich ART.

Ik zal my houden tot zyn’ dienft, althans gereet,

En ga wat leggen , flegts zo als ik ben, gekleet.

DERDE BEDRYF. eerste toneel.

De Groot, Richart, Reigersbergen» Reigersbergen.

AVerbaajl, in zyn' NacbtroL ch ! Richart! laat ons zien, of Oom noph is in’tnbsp;leven.

Dan of hy reeds is Doot; van fchrik myn leden beven. Richart.

Wat fchort myn’ Heer ? hoe ftaat uw aangezigt dus wilt f Hebtge iets te zeggen? ’k biddeu, zeg het toch in ftilt,nbsp;Gp dat myn’ Heer niet koom’, door uw gerucht, te ont*nbsp;Reigersbergen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;waken.

Ach! leeft hy noch? wileens zynLedekant genaken, Rn ziet, of hy niet legt te worft’len met de doot.

RT.

-ocr page 50-

ï6 nbsp;nbsp;nbsp;HUIG DE GROOT

Richart,

Ziet Jlil in 't LedekanU Myn’ Heer die flaapt, en heeft tot derven noch geen*nbsp;noodt.

Maar, wat beweegt u, Heer, dus origeruft te wezen ? Wat oorzaak hebtge om voor myn’Heer, uw Oom, tenbsp;Als dong me naar zyn lyf.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vrezen?

Reigersbergen.

Gaat met llicDart voor op ’J ToneeU Een nachtfpookj eenen Droom,nbsp;Maakt my beangfl:,en zeer bekommert voor myn’ Oom.nbsp;Een’Droom voorheene ons zyn verloffinge voorfpelden.nbsp;Dus kon wel eenen Droom, ook zy nen uitgang melden.

, nbsp;nbsp;nbsp;Richart.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;u't,

Men legt deDroomen, naar me wend of vrecft, ftajg En naar de Droomen zyn,menmaakeeenDrooms be-Gelyk als me iets voorzegt,uit Starren enPlaneten, (fluit,nbsp;Valt zulks wel uit, ’t is groots, zo niet,’t word flegtsnbsp;vergeten;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_ ontftelt.

Voor ’t minfte, ik vind’ het vrcemt hierom te zyn Reigersbergen.

Het zy zo, ’k voel myn harte is, door de fchrik, beknelt. Richa RT.

Wat hebt gy dan gedroomt? wat houd u opgetogen? Reigersbergen.

Een’ dunne flaap had pas gefloten toe myne oogen, Wanneer een fchrikdier, uit denNoorden vliegen kwam,nbsp;Vlak aan op mynen Oom, en hem in de armen nam,nbsp;Het was af'fchuvvelyk vermagert,al zyn benen,(nen;nbsp;Men hoorden rammelen; ’t deed niets dan zuchten, ftee-Dus kvvam het naderen tot dicht aan ’t Ledekant,nbsp;Van mynen Oom; Hy zag het aan, engaf’tdehant.nbsp;Wel verre om voor het dier, hoe fchroom’lyk ’t vVas, tenbsp;fchrikken,

(Wyl ’t telkens dreigden, en op hem beftont te mikken, Met een’ vergifte pyl;) ontbloote hy zyn borft.

Ten blykcjhoe hv zelfs verlangde, en naar hem dörft’.

EIct

-ocr page 51-

T E R o S T o K.

Het Monfter,*t was de doot, ftiet toe, en viel inde ar-men,

Van mynen Oom. ik gilde, en wilde hem befchermen. Maar, mits ik toefchoot,lag my n’Oom geheel verbleekt.nbsp;En ademloos, en van het dood’lyk zweet doorweekt.nbsp;Hier door vcrfchrikte ik, en vloog op,van mynen bedde.nbsp;Of ik, was ’t moog’lyk, van ’t gevaar hem konde redde.nbsp;Richart.

’kWil hopen dat ’er voor myn’ Heer is geen gevaar; En, door den llaap, verkwikt zal zyn.

De Groot.

Wie hoore ik daar ? Reigersbergen. Treed mar de GrooUnbsp;De Hemel zy gedankt, mvn’ Oom is noch in't leven,nbsp;De Groot.

Wat tydt is ’t.?

Richart.

’t Word al dag.

- nbsp;nbsp;nbsp;De Groot.

Wat heeft u aangedreven ; Dus vroeg by ons te zyn.?

Reigersbergen.

Een’zeer benauwden Droomt Hebt gy noch wat geruit? hoe voelt gy u ,myn’ Oom?nbsp;De Groot.

'k Ben zeer benauwt; het fchynt, de krachten fteeds ver-Rl CHART. nbsp;nbsp;nbsp;mind’ren.

Hem behandelende. U wLakens zyn doornat van’t zweet! dit konde u hind’-k Moet u verfchonen , Heer.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ren ,

Reigersbergen.

Dit flaat my ganfeh niet aan, Behaagt het u, myn’ Oom ? laat ymant noch eens gaan,nbsp;Naar Stokman, om by u op’t fpoedigfte te komen?

De Groot.

Doet, zo als gy’t verftaat.

B nbsp;nbsp;nbsp;Rei*;

-ocr page 52-

i3 nbsp;nbsp;nbsp;HUIG DE GROOT

Reigersbergen.

Wek Krommon uit zyn droomen, Mevrouw, en ook de Meid, op dat xy henen gaat,nbsp;Terftont naar Stokman.

Rl CHART*

’k Ga, maar wanhoop van ayn’ flaat, TWEEDE TONEEL.

De Groot, Reigersbergen,

G nbsp;nbsp;nbsp;Reigersbergen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pen,

y hebt. noch taamelyk, van dezen nacht, gefla» En wel,20 ’t fcheen, geruft, en mach men zich vergapen.nbsp;Aan d’uiterly ken fchy n, dan hebben wy gelooft, (dooft,nbsp;Voor’t mind gehoopt,te zien uw’ geeft, fchier uitge-In u verkwikken, en weerom op nieuws herleven.nbsp;Voelt gy geen koorts ?

De Groot.

Neen, maar de krachten my begeven, DERDE TONEEL.

De Groot, Balemans, Krommon, Reigersbergen, Richart. #

H nbsp;nbsp;nbsp;Balemans.

oe is ’t, myn’ Heer, hebt gy noch tamelyk geruft ? De Groot.

6 Ja, Mevrouw.

Reigersbergen.

Die ruft beneemt my al myn’ luft.

Ik hoopte door de ruft, myn’ Oom te zien verkwikken , Maar ,hy is zwakker, en benauwtheit doet hem ftikken.nbsp;Des achte ik nodig, dat Heer Stokman koome, en zietnbsp;Den ftant van mynen Oom.

Bale*

-ocr page 53-

19

TE R O S X O K,

Balem ans.

’t Is my een groot verdriet, Myn’Hecr dus iwak te zien. ’t gaat buiten myn verwachting’.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;_nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ting’,

’k Hoop Stokman zal voor hem een middel,tot vcrzach-Uitdenken voor zyn kwaal, hy zal hier aanflonts zyn.

K R o M M o N. Tegens Reigmbergen. Gevoelt myn’ Heer dan koorts? of inuerlykcpyn?

’t Geen u bewogen heeft, dus vroeg, de Meid te zenden Naar zynen lyfarts? ’k kan niet zien dat zyneelendetJ,nbsp;Nu grooter zyn, dan zy op gift’ren zyn geweeft.

Rich ART. nbsp;nbsp;nbsp;vreell

Zyn Hemt en Lakens zyn doornat van ’t zweet, des Heer Reigersbergen, voor meer and’-rc zwarigheden,nbsp;Wyl, by verzwakking’, die-hy voelt door al zyn leden.nbsp;Noch komt benauwtheit, die den adem fchier verflikt.nbsp;En wyl myn’ Heer is, door het flaapen, niet verkwikt,nbsp;Is ’t dan ondienflig om Heer Stokman hier te ontbieden?

Krommon. nbsp;nbsp;nbsp;den.

Ondienflig, neen, men weet niet wat’er kan gcfchie*

VIERDE TONEEL. ,

Balemans, De Groot, Johanna, Krommon, Reigersbergen, Richart.

M nbsp;nbsp;nbsp;Johanna.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hant;

evrouw, den Doftor was zo vroeg niet by der Ik heb doen zeggen, dat myn’ Heer was overmantnbsp;Van z wakheit, en benauwt, door ’t inoey lykc adem ha.nbsp;len.

Hierom Mevrouw’ hem bid te komen, zonder dralen , Ten haren huize, ’k kreeg ten antwoort, ’t is zeer wel.nbsp;DÈ Groot.

Schuif de gordyuen op, en geef my lucht.

Balemans.

Ik ftel

B z nbsp;nbsp;nbsp;Geen

-ocr page 54-

20 nbsp;nbsp;nbsp;HUIG DE GROOT

Geen 2warigheit,myn’H[eer,gv moet wat tyd verbeiden, Wyl geene kwalen, van den menf'ch, dusfpoedigfchei-Dan zy gekomenzyn; ze komen als te paart den,nbsp;Aan rennen, maar ten voete, en langzaam, is hnn aart,nbsp;Om weg te trekken ;gy hebt gid’ren ze eerft vernomen,nbsp;En wilt geineenen nacht, uw kwaal te boven kotnen ?nbsp;Neem noch een wyl gedult, en alles zal wel gaan.nbsp;De Groot.

Al wat de Hemel wil, neem ik gewillig aan. Reigersbergen.

Of’t hem behaagde, om u weêr ftoedig te herftellen.

K R o M M o N. Tegens Reigersbergen. Het is vergeefs, myn’Heer, hier over zich te kwellen,nbsp;’tMoet afgewacht zyn, wyl die kwaal zal eifchen tydt.nbsp;Ter voll' herltellinge der krachten , ook wat vlytnbsp;Men aanwende , om myn’ Heer, van zyne kwaal te hel-Rei GE RSBERGEN.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;pen.

Een voorgevoel van ramp myn hart koome overftelpen, Met vrees, bekomm’ring’, voor een’dodelyken ftaut.nbsp;Richart.

Daar is Heer Stokman, om myn’ Heer te blên de hant. V Y F D E TONEEL.

Stokman, De Groot, Balemans, Reigersbergen, Krommon, Johanna, Richart.

Stokman nbsp;nbsp;nbsp;deringen,

(f) W at zie ik! ’k ben ontzet! ’kfpeur veel verau-Sints uifleren in u, myn’ Heer! en zulke dingen,

Zyn

(y) Den Geneesheer , de ecrfte maal by De Groot komende, Relde geen zwarigheit in zyne zwakheit» vafl-ftellende, dat zulÊ kwam wegens ongemakken , op Zeenbsp;en in zyne reize geleden , maar, komende weder , cnnbsp;diende zyn hemt doornat van ’t klamme zweer, oordeelde

hy,

-ocr page 55-

TE R O S T OK.

Zyn zeer gevaar’lyk; ja, voorboden van den Doot. Zyt op uw hoede, Heer, gy zyt niet buiten noodt,nbsp;Maar b’ootgeftelt, en wel, voor allerlei gevaren (ven,nbsp;Des doots, de Hemel, hoope ik, wil myn’ Heer bewa-Wyl hy is magtig zulks tc doen; want,_de Artfeny,nbsp;Kan vrucht noch voordeel doen; des ftel die aan een zy ,nbsp;En neem uw toevlugt tot den Hemel, door gebeden.nbsp;Die kan u helpen; maar, na menfchelyke reden,nbsp;Vinde ik geen middel, tot herftelling’ van uw kwaal.nbsp;Balemans.

Dit oordeel veel verfchilt van ’t vorige verhaal;

Gy ftclde op gift’ren geen de minfte zwarigheden, Wyl zyne zwakheit, uit vermoeitheit van de leden,nbsp;Alleen haar oorfprong nam; nu weegtgylydigzwaar.nbsp;Dit toeval, ja, gy ftelt zynEd’le in doots gevaar,

En weet niet, wat ge tot herftelling’ zult beginnen?

’k Kan die verandering’ niet vatten in myn.zinnen;

Ik zie wel dat myn’ Heere is eenigzins benauwt.

En zyne krachten zyn vermindert, en verflaauwt. Maar , zal men daarom voort wanhopen aan zyn leven.nbsp;En zich onthouden van hulpmiddelen te geven?

Ik fta verhaalt, myn’ Heer, om zulk een oordeel. Stokmam.

Weet

Mèvrouwe, alwatikgeef, zal vrucht’looszynbefteet; 't Was goet, wen zyn Natuur, met de Artfeny, kon werken.

Dan was 'er hoope, om door de kunft natuur te Herken, Dit ’s een verfter’ving van de Geeften; hier 's geennbsp;kracht

Om med te werken, heeft hy niet gezweet deef’ nacht? Richart.

Het Laken tonende op bet Bedde, Door Hemdt en Lakens, als myn’Heere kan aanfehou-wen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;S T o K-

liy 1 zulks te zyn een teken van eene gchcelc Tcrzwakkia* der krachten, waar door einde naderden.

B 3

-ocr page 56-

ai nbsp;nbsp;nbsp;HUIG DE GROOT

Stokman.

Om u n’ct langer in ’t onzekere te houwen,

Dit zyn voortekens van den naderende doot;

Zyn Edele is van kracht, en levens geeft’ ontbloot; Hy zal vanZiekte of Koorts, in dezen ftaat, niet fter ven,nbsp;Maar door verzwakkinge het leven moeten derven ;nbsp;Ik waarfchouw u, het loopt met Grotius naar ’t end.nbsp;Reigersbergen.

ó Hemel! dezen flag genadig van ons wend.

K ROMMON.

Zo lange ’er leven is, mag elk op beter hopen. Stokman.

Wy fpreken naar de kuiift ; de Hemel kan een open , Van ’t geen gefloten is, voor ons wel maken, maar ,nbsp;Zo als ’t my voorkomt, ismynHeereindootsgevaar.

De Groot. nbsp;nbsp;nbsp;gen;

Wat fpreekt gy t’zamcn? wil het voor my niet verz wy* Ik vreeze geen berecht van mynen doot te krygen»nbsp;Stokman.

Gy doet Zeer wel, wen gy tot fterven u breid, Want lang te leven, Heere, is vol onzekerheit.

Naar myne mening’, looptge oogfchynelyk, naar ’t endc Van uwen loopbaan, en te rug zig niemant wende,nbsp;Hieromme raade ik u, hebt gy noch iets te doen,nbsp;Van tyd’lyk’ omflag, u hier meede dan te fpoén ,nbsp;Om tyd te hebben ook voor uwe ziel te zorgen.

Ik legge u Edele geen leven toe tot morgen.

Het is my hart’lyk leet, te zien u in een’ ftaat, Waarvoor, noch Artfeny,noch kunft,weeteen’gen raad;nbsp;Maar, wen uw leven niet den dag, niet loopt ten ende,nbsp;Gy kunt dan voor den nacht, eens weder om my zende.nbsp;De Groot.

Myn* tieer, ’k bedank u, voor uw ongeveinft bericht, k Zal vol’gen uwen raad, en denken cp myn’ plicht.

ZES-

-ocr page 57-

T E R o S T o K. nbsp;nbsp;nbsp;fig

ZESDE TONEEL.

Dl Groot , BaleMANs, Krommon, Reigersbergen, Richart.

MKromMON, nbsp;nbsp;nbsp;deel,

y dunkt, dien Man is zeer verfchillendevan oor-Derhalven neeme ik aan ’t geen ftrekt ten onzen voorr deel,

Hy blaaft uiteenen mond, nu kout, dan weder heet, Ecrft was ’er geen gevaar,nu is ’teen dood’lykzweet,nbsp;Heeft hy op gift’ren, in zyn oordeel kunnen miflen;

Hy kan zich licht’lyk ook in ’t klamme zweet vergiffen. Het oude Spreekwoort is de waarheit, ’t welk ons zegt,nbsp;’t Is beter driemaal van een Arts, dan eens door ’t Recht,nbsp;Ter doot gevonnift. ’k geef den moed nog niet verloren ,nbsp;Men houflegtsaanmetSop te geven, als te voren.

Om ’t uur een kopje,ik heb noch hoop,en goeden moed, Wanneer den geeft van *tSop dringt door,tot in het bloet.nbsp;Dien geeft, van tydt tottydt, hem voeden zal, en fterken.nbsp;Reigersbergen.

Ja, mogte ik eenigzins verandering’ bemerken.

Tot zyn’ herftelling’, ’kzou dan zegenen uw’ raadt.

B ALEMANS. nbsp;nbsp;nbsp;kwaat,

Doet zulks geen goet, myn’ Heer,ten minftè ’t doet geen Men hou flegts aan, myn’ Heer ditheilzaamNattege-ven.

Richart geefthem een Thee-kopje Sop.

De Groot,

Gy zult hier meede niet verlengen ’t fterflyk leven. Richart.

Gy moet iets nutt’gen, of’t myn’ Heeie krachten gaf. De Groot.

’t Bezwaart my ;houd gemak; en laat van ’t zorgen af. Een Ziel-arts hebbe ik meer,dan uwen drank van noden,nbsp;Balemans.

Begeert gy hem, ik zal door één van myne boden,

B 4 nbsp;nbsp;nbsp;Een’

-ocr page 58-

»4 HUIG DE GROOT

Een’ Heer ontbieden.

De Groot. ja.

ZEVENDE TONEELi De Groot, Krommon, Reioers*

BERGEN, RicHART.

Reigersbergen.

Ik merk verandering’

In ’t wezen, zyn gezicht is met een dootfche icring’ Omtrokken;hebt gy nu noch hoop,gelykvoor dezen,nbsp;Myn’ Heer ? dat mynen Oom noch weder zal genezen.nbsp;Van deze ziekte?

Krommon.

’k Heb wel hoop, maar ze is verzelt Met vrees, myn hoop verkeert in wanhoop; ’k fta ver-Wyl ik in’t wezen zie reeds dodelyke trekken. (Heltnbsp;Reigersbergen.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ken?

Myn’ Oom, hebt gy aan ons geheimen ook te ontdek-Of u iets menfchelyks mogt overkomen; wyl Uw zwakheit toeneemt?

De Groot.

Neen, myn harzens zyn al te yl’ Wie zy t gy ?’k hoore u we1 ,tnaar kan u niet befchouwen.nbsp;Reigersbergen.

Helaas! ik kan myn oog van tranen niet onthouwen, ’t Gezicht is weg 1 voor ’t miiül verduiftert! en ’t gehoornbsp;fs meê bedwellemt! hy is reeds op ’t dood '1 yk fpoor.nbsp;Myn’ Oom.kent gy me niet ? ik ben van Reigersbergen^nbsp;De Groot.

Ik kenne u; houd u Rille; en wil my niets méér vergen? KroMMO N

’t Vermoeit uw’ Oom te veel, indien ik umogt rain. Ik zoude, in dezenüaat, myn’ -Heer nietfpreken aan.

Ri'

-ocr page 59-

TEROSTOK. nbsp;nbsp;nbsp;25

Richart.

Zou ik my n’ Heere, tot verfterkin^e, iets noch bieden ?

Krommon. nbsp;nbsp;nbsp;den.

Het is niet raadzaam; ’t zou toch vruchteloos gefchie-

ACHTSTE TONEEL.

De Groot, Balemans , Quistorpius, Krommon, Reigersbergen, Richart.

BQuistorpius.

eklaag my, u te zien, myn’ Heer, in dezen ftaat, Opd’oever van den doot, omu, met mynen raad,

En trooftelyke réén ,te moeten onderhouwen: (wen, Hoe zeer heb ik gewenfcht uw aangezicht te aaufchou'nbsp;En eens te fpreeken met dien doorgeleerden Heer,

En wydvermaarden Man. thans hebbe ik wel die eer, Maar ganfch gcbrekk’lyk, wyl 'c my niet kan vergenoe-De Groot.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gen.

{6') De Hemel beeft het dus behaagt,

Q.UISTORPIÜS.

Gy wilt u voegen,

Dan naar des Hemels wil P

ÜE Groot.

6 Ja, ik ben bereid,

My dus te fchikken, naar den wil der Majefteit, Quistorpics.

*k V ermaane u dan, myn’ Heer, u zelf gereed te maken, Toteen gelukk’ge reize, uw hart, van de aardfche zaken,nbsp;Teontlalien; en dus leeg van zelf verdienden, aannbsp;Te vaarden dcezen tocht, hebtge iemant iet misdaan,nbsp;Toon dan, het is noch tydt, berouw van uw gebreken,nbsp;En zwakheén, waar in gy gevallenzyt; ik reken,

U zyn de Paden wel bekent, om op den weg Der eeuwigheit, met *vys, enryp’lyk overleg.

Te

CO Wat in Curcyfftaat,zyn de De Gtoorscigen woorden,

B 5

-ocr page 60-

26 nbsp;nbsp;nbsp;HUIGde GROOT

Te waiid’len; wen gy dus ter reis wort voort gedreven» Zytgy verzekert,alle uw misdaan zyn vergeven:

Een voorheek zy hier van den fchuld’ge n Tollenaar.

De Groot.

Ik hen dien Tollenaar.

Qüistorfius.

Dan is ’er geen gevaar,

Wen, tot de magtigfte, gy wilt uw toevlugt ncemen, De Groot.

Op bem heb ik •vertrouwtfk zal noit van hem verVj^emen. Quistorpius.

’k Merk, gy verftaat zeer wel myn rookelyk berecht ? De Groot.

( 7) Ik boor e uw Hem wel, maar verjtaa niet wat gy zegt, Dan zeer bezwaar’lyk,

NEGENDE TONEEL.

Balemans, Stokman, De Groot, Qui-

STORPIUS, Kr OMMON, REIGERSBERGEN, Richart, Johanna.

Stokman.

Is zyn Edele nochin ’t leven ?

Ik duchtehyhad reetsden geeft al op gegeven.

Quistorpiüs.

ZynEd’le leeft, enfpreekt(8Jmeteengezontverftant, Stokman.

Maar zyn Gezichte, is, van den doot al overmant.

.Qui'

(7) Dit fprak De Groot, toen Quiftorpius het Gebed gedaan hadde » ’t welk hy aanhoordc , met ongedektennbsp;hoofde.

fil) Schoon hem de Spraak, ’t Gezicht, en ’t Gehoor begeven hadde, heeft hy tekens getoont, tot zynenkfte*nbsp;fnilc. van een gezont yerftant.

-ocr page 61-

^7

^7

TE R O S T O K.

Qüistorpiüs.

Ook 2yn Gehoor.

Stokman»

Hy zal niet lange op de aarde wezen, Zyn licht word uitgebluft.

Quistorpiüs.

’t Zal fiikk’ren lang na dezen. Stokman.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;doot.

Zyn kaars is uitgebrant; hy Iterft; de (9) Groot is Quistorpiüs.

Wei ’t lichaam, maar de Geel! blytt leven van de Groot, Zyn’ Geeft is uitgeftort in zyn geleerde Schriften.nbsp;Reigersbergen.

Ik beef, wanneer ik denke aan de y verige driften, /Van zyne Gemalin, wanneer zy ’t Lyk befchuuwt.

Krommon.

Hoe handelt men het Lyk?

Stokman.

O o) Een deel men toevertronwt. Aan Roftoks aarde, een Deel men balz’men kan metnbsp;kruiden.

En dus bewaren voor verrottinge, om rtaar’t Zuiden, ’t Lyk weg te voeren, of , waar ’t u belkig^ zal.nbsp;Balemans.

Rampzalig ongeluk ! 6 deer’lyk-ongeval!

Moeft deezen grooten Man, in myne woning fterven? Richart.

En ik, dus onverwacht, my u’ vroomen Meefter derven?

Jo-

C?) Des nachts ten twalef uureii» den 20 van Oogft. maant, des Jaarsnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;oud zyiidc ózjaren, 4 Maanden,

®n 18 Dagen.

Hy wiert gcopent; zync Ingewanden uit her lichaam gehaalt; in een kopetc Bus gefloten; en in de Domkerk, te Rollok, ter zyde het Koor begraven, zyn lie-harm is niet fterke Kruiden gebalfemt j in een Dootkiftge-j en naar HoHant geyocrt.

-ocr page 62-

38 HUIG DE GROOT TE ROSTOK. Johanna.

Bezadigu, Mevrouw, gedenk hy is geweeft. OUISTORPIUS.

DeGrootenHuigisdoot; verfmaat; bemint; gevrcefl.


-ocr page 63-

Ir-

DE DRY DELEN

HUIGdequot;GROOT;

Behelzende ’s Mans Levens-Gevallen, na zyne Vlugt uit het Slot te Loeveftein,nbsp;tot, en na Zynen Doot.

HET DERDE DEEL.

TREURSPEL.

DOOR

FREDRIK DUIM.

pen Tweeden Drulc.

KM

Te AMSTERDAM^

By J AN VAN DER HE YDEN, Boek-en Konstverkooper« boven de lienrs , nanbsp;agteren by de KonftzaaU 1760.

-ocr page 64- -ocr page 65-

berecht

AAN DEN

LEZE R,

'C'indelyk fluiten wy, in dit Derde Deel, de Le-vensgevallen van den Heere De Groot, met de toeftellinge van xyne Begravinge.

Thans verwachten wy ’s Mans Lichaam in zyne peboorte plaats Delft, ten huize van zyne Moeder,nbsp;Alida van Overfchie, om het Lichaam in zyne Va-derlandfche aarde te doen ruften.

Qnderwyle men ’s Mans Lichaam verwacht, horen wy zyne Moeder, klagender wyze, de Groots yyer, en vluggen Geeft, in zyne Leer-oefeningen,nbsp;uitboezemen, van zyne teed’re jeucht, tot zynennbsp;mannelykeii ouderdom.

Men hoort de voorïpellinge , gedaan in zynen jongelings ftaat , wat van de ¦ Groot te verwachtennbsp;Was; Zy hebben de vervullinge, dier voorlpellinge,nbsp;voor een groot gedeelte in den Man gezien; Hynbsp;reizende van trap tot trap in Eere en Staat ; zynbsp;hebben hem plouelings, ter vrye Dagvaart zynde,nbsp;ter neder zien ftorten , en in eene Eeuwige Gevan-geniflTe opgefloten.

Wy hebben hem zien verloffen, door eene fchran-dere vond , uitgedacht van zyne Huisvrouwe, Ma-tia van Reigersbergen.

Wy hebben hem in de befcberminge gezien van de Kroon Vrankryk, die, tot zyn onderhoud, hemnbsp;toeleide een Eer«Gelt, groot dry duizent, en zesnbsp;nondert guldens.

Wy hebben de reede gehoort waarom hy Vrank-wilde verlaten , om Lantwinninge te erlangen tn Holiant, maar in plaatfe van Lantwinninge te ge-* 2.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nieten.

-ocr page 66-

Berecht aan den Lezer.

nieten , hebben wy de harde behandelinge gchoort y hem in zyn Vaderland aangedaan.

Wy hebben gehoort hoe hy in dienft getreden is van de Kroon Zweeden, (de onderhandelinge begonnennbsp;zynde met Koning Guftavus Adolfus, doch doornbsp;zynen Doot afgebroken, wierde op nieuws , doornbsp;den Rykskanfelier Oxenftiern weêr aangebonden, ennbsp;eindelyk voltrokken,) orn ^Is AmbalTadeur van denbsp;Kroon Zweeden, op eene fomme, groot zes duizentnbsp;Ryksdaalders, des jaars, de belangen van die Kroon,nbsp;aan het Franfche Hof, waar te nemen, benevensnbsp;noch twee duizent Ryksdaalders, die hy genietennbsp;zoude als Raadt van Staat.

Wy hebben gehoort de rede zyner Herroepinge, van de Koninginne KnTtyna,enHenirekenfchapgevennbsp;van zyiie twalefjarige bedieninge. Wy hebben hemnbsp;gezien met Gefqhenken, Eere, en Luifter, uit hetnbsp;Hof van Zweeden vertrekken, en, na dodelyke gevaren , en afinattinge van ’s Lichaams krachten , innbsp;Rottok, ten huize van Mevrouwe Balemans, op eenenbsp;Chriftelvke wyze den Geeft geven.

Wy hebben gehoort de onwaardige behandelinge van ’s Mans Ingewanden , te Roftok, veroorzaaktnbsp;door eenige heethoofdige yveraars, en hoe zyne Ingewanden weder, naar ’s Mans waarde, met Eerenbsp;ter rulle zyn bedelt,

De tegenreden van Willem de Groot, aan zyne Moeder, leert, zich zelve te kennen , niet Hoogmoedig te zyn in Voorfpoed, noch te Neerflachtignbsp;in Tegenfpoed, maar zich gelatig te gedragen, ennbsp;te fchikken naar den wille des Hemels, gemerkt datnbsp;alle ondermaanfche zaken, de veranderingen onderworpen'zyn, en niets beftendiger is, dan de Onbe-ftendigheit.

Thans ziet gy Maria van Reigersbergen afgefchetft» met zulke graveerzelen, als ymant, die door over*nbsp;groote rampen roereloos, en zonder gevoeleftaat, ?ynbsp;‘nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ziet

-ocr page 67-

Berecht aan den Lezer-.

ziet in haar, op de redenen van haren Broeder , N» V. Reigersbergen, haren levendigen Geeft weder herleven, ten blyke, verhaalt zy de oorelogs gevallen,nbsp;haare zonen, Kornelis en Diderik, overgekomen, ennbsp;fchoon dezen flag, wel het zwaarfte haarhebbegetroffen, wil zy echter den belcherm-Engel haar ’er kinderen zyn.

Zy hebbe zulks ook, met een helthaftige ruftigheit, getoont, wanneer zy in een Rechtsgeding tradt, voornbsp;het Hof van Hollandt, tegens de Wethouders vannbsp;Rotterdam , om de verlopene wedde , aan hem,nbsp;(de Groot) fchuldig zynde, wegens zyn Ampt, alsnbsp;Penfionaris van Rotterdam; ’t welk zy zo verre ge-bragt hebbe, dat ’er eens en andermaal vonnis gefla-gen is, ten kfte der ftadt Rotterdam, en eindelyk isnbsp;deeze zaake uit de waerelt gebragt, met, aan haarenbsp;zonen, yder eene aanzienelyke bedieninge te gevem

Samt, hoort gy de valfche taaie van zyne vyanden, wegens ’s Mans dodelyken uitgang, in tgendeel, denbsp;uitgalleinende quot;loftrompet van zyne begunftigers, al-omme uitgeblazen; gy hoort hem vergelyken, ja,nbsp;verre overtreffen de geleerfte Mannen zyner eeuwe;nbsp;Gy hoort een tegenftellinge maken, tuflchen Hem^nbsp;en de voornaamfte vervolligde Mannen van de waerelt,nbsp;waar van hy eenige evenaart, en anderen verre, innbsp;zyn gedrag, overtreft.

Gy hoort van Maria van Reigersbergen, zyn Li-chaams geftalte, Aart, Eigenfchappen naar den Geeft, en Gemoedsneiginge,affchetfen,en eindelyk eenePoë-tifche zinfpelinge, tot zyne levensgevallen, in voor-en tegenftellinge, tot zynen Doot; ik fluite met eenenbsp;uitlegginge der Beraamde Praaltombe, van den Heerenbsp;Huig de Groot.

Het is de hoogachtinge die ik in my gevoele, van ’s Mans doorluchtige gaven, die in my den lult hebbenbsp;ontftoken, om zyne Levensgevallen, Toneelfpelswy-2e in de geheucheaiflTe, van alle die geleertheit min-* 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nen.

-ocr page 68-

Beramp;cilt aan dm Lezamp;t.

hen, onvergankelyk te prenten, niet twyfelende , of mynen yver zal, by alle Geletterden, wel opgenomennbsp;worden; wyl ik hem op ’s* waerelts-toneel, de Acht-baarfte Rolle doefpeelen, en op het Toneel gelykflelgt;-le met Oldenbarnevelt, de Prins van Orangie, en denbsp;beroemde Mannen van de waerelt, dit is myn oogwitnbsp;geweeft , en hebbe, naar maate myner gaven , hetnbsp;doel getroffen, en myn oogwit berykt. Vaart weL

VERTOÖNERS.

Alida van Overschie, Weduwe van Jmde Groot, Moeder van Huig de Groots

Maria van Reigèrsbèrgen, Weduvve van Huig de Groots

Kornelia i)E Groot, Dochter van Huig de Groot.

Pieter de Groot, Zoon van Huig de Groot.

Willem DE Groot, Broeder van Huig de Groot.

Nikol AAS VAN Reigersbergen, Zwager van Huig de Groot.

Jan vaN Reigersbergen, Neef vanHuig de Groot.

Willem Krommon, Zoon van den Raadsheer Krommon;

Stom.'

JEenige Lyk-dragers.

-ocr page 69-

HUIG DE GROOT

T E

DELFT.

EERSTE BEDRYF.

EERSTE TOONEEL.

WiLLEWt, Alida, Pieter,

., . , nbsp;nbsp;nbsp;Be Zaale in ’t zwart,

\i[r nbsp;nbsp;nbsp;Alida.

W at dodelyk gerucht vliegt over uit den Noorden! ’t Ontroert de harten, met verbaaftheit, door deze Oorden !

Elk ftaat verzuft, als waar me van een’ Blixem-fchicht ^ Getroffen in het hart, verbleekt is ’t aangezicht.nbsp;Myn’Grooten Huigis doot! 6 pynelyke ilageri!

Hoe kan myn oude ziel dien zwaren flag verdragen!

’k Heb zyn gezelfchap meêrdan vyftienjaargemift.

En zyne wederkomfte is leev’loos, in een Kift !

Ik hoopte dezen Zoon zou fluiten ’s moeders oógeri, Enzyneziele is, voormynziele, ’tlyfontvlogen!nbsp;Moeft gy , ó Baltifch Meir! met uw verwpede ftratlt,nbsp;Hem dood’lyk matten af j en helpen aaii een’kant!

Hem! die zo veel ge vaars, en rampen is ontkomen? *an Kogels, die hem hadd’hetleven fchier benomen ;nbsp;Van Koffers, opgeyult met een moorddadig vuur,nbsp;’tGeenhemtemorz’lenhad geflagen, in dat uur.

Indien de Hemel hem, uit alle die gevaren,

Hiec had genadiglyk gered, en willen fparen.

‘ WILLEM. nbsp;nbsp;nbsp;weeft;

Gedenk, myn’s Broeders tydt, Mevrduwe, is daar ge» Hy gaf zyn Lyf aan de aard’, de Heiriel zynen Geeft; 'nbsp;Anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Wan-

-ocr page 70-

* HUIG DE GROOT

Wanneer den tydt’eris,deManmoetaanftontsvolgeö; Vergeefs is ’t weg te vliên, offchoon de doot, verbolgen.nbsp;Zich voor ’t gezicht vertoont; hy volgt ons over al,nbsp;En niemant weet wanneer hy ons beftormen zal;nbsp;Dan die een eindpaal heeft ^eftelt aan ’t tyd’lyk leven.nbsp;Des bidde ik, Moeder, wil tot ftilte u toch begeven ,nbsp;Men houde, met den wil des Hemels,zichvernoegt.nbsp;En zy te vreede, hoe hy ’t met ons fchikt, en voegt»nbsp;Alida,

Ik weet, wy moeten ons, naar Hemel s wille, fchikken, Niet murmureren, fchoon zyn pylen ons verfchrikken ,nbsp;Ook weete ik, als de lamp des levens zy gebluft,nbsp;Den menfche eerft dan geraakt in eene ftille ruft,

En is ontlaft van 2orge, en veel bekommeringen,

Die in dit leven ons, geweldiglyk belpringen,

En moey’lyk maken, om te lopen ’s levens baan;

Die wel geftorven is, kleeft rouw, noch droefheitaan: Maar, die ’er overblyfc heb dubb’le ftof tot treuren.nbsp;Vermitsme in onruft leeft, geen ruft mag ons gebeuren,nbsp;De rouw en droef heit, blyft de Vrienden by, in noodt.nbsp;En die geftorven is, vindt tufte in zynen doot.nbsp;Befchuldig my dan niet, om een langdurig klagen,nbsp;Wyl ik gevoelt hebb’ veele, en dodelyke ilagen;

Het roufloers is pas half verfleten, ’t welk myn lyf Bedekke, om mynen Man, of ik, rampzalig Wyf!nbsp;Moet wederom myn leên met rouwgewaat bedekken inbsp;De muuren van myn Zaal, alom doen overtrekken,nbsp;Met naar en droevig ftof, om ’t fterven van myn’Zoort.nbsp;Ach! wie betreure ik ’tmeeft!myn’Man,mynHuw’-lyks Kroon,

Is van myn hooft gerukt; myn’ luifter; al zyn gaven. En vröomheit, leggen in het graf, met hem begraven.nbsp;Hy beurde telkens op, in tegenfpoed, zyn Vrouw,nbsp;Wanneer ik neder lag, gedompelt in den rouw.

Door wederwaardigheên, diedagelyks onze ooren.

Met fchrik vervulden,doorCt)dootvonniflen te horen,

Ó)

(i) ’t Onthalzen yan Oldenbatneyelt,

-ocr page 71-

TE DÉLF T. nbsp;nbsp;nbsp;^

(a) Geyangenïliren, en het bannen uit ons Lant,

2o menig Burger, eii eerwaardig PreUikant, ten; Zelfs C3) Raden uit den Raadt ook moeflen ’t Lant verla-Ontydig afgezet der Steden (4) Magiftraten,

En fchbon dit lot liiet is gevallen ons te beurt,

’k Hebzwaarder flag gevóelt, en droever ramp betreurt, Om u, myn’ groten Huig. ó Zoonl wiens kindfche jaren.nbsp;Al toonden wat voor vrucht uw’ fchrand’ren Geeft zounbsp;baren,

Ü vv Meefters keurden u, in Naam en Daat zeer Groot; De Letter-oefFeninge u nimmermeer verdroot;

Elk ftont verwondert om uw doorgewrochte Schriften; Het allerfynfte Gout, gy van ’t Spiljouter fchiften;

In zulk een teed’re Jeucht; dees pasontloke bloem, Vervulden School en Huis, met zynen lof, en roem,nbsp;fs) 2elfs’my hebt gy gebracht van 't dwaalfpoor, ennbsp;myne oogen

Geopent, om te zien hoe zeer ik was bedrogen,

Gy helderde in my op, ’t benevelde verftant; kant *t Wiert vatbaar ; zacht geleid, van de een’ na de and’rennbsp;Des vloeds, waar over zelfs myn’Man my niet kon bren-' gen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gen;

r'

Zulks wou den Hemel, van myn’jongenZoongehen-En yder roemden toen de gaven van mya’ Zoon, Voorfpelden, hoe zyn hooft zou pronken met de kroonnbsp;Van Eer; wyl deeze kroon hy trachte na te fpooren.nbsp;Ja-, tot den hóogften ftaat was Huig de Groot geboremnbsp;Met wat genoegen, en hoe innerlyk verheucht.nbsp;Verwachten wy te zien den loon van zyne deugt;

Wy

fa) Onder dezen was Dc Groot, en Hogerbeets,

G) Adolf de Waal. Van der Maale, en Bredetode,

(quot;4) In de meefte Steden van Hollant, wiert de Magiftraat

Verandert.

ii

CD Zyn Moeder, in de Roomfehe Religie opgebragezyn-, is» door de redenen van Dc Groot, Gcrsformcert, of Re» ®tonftrants gewórden»

A 2

-ocr page 72-

4 nbsp;nbsp;nbsp;HUIG DE GROOT

Wy hebben ook gezien, van trap tot trap,hem reizen j Tot ampten van den Staat, maar,die my noch doen eizen,nbsp;6 Valfche flikk’ringe, en bedriegb’ren zonnefchyn,nbsp;Hoe hebt gv myne ziele ontruft , met angft, en pynjnbsp;Met wat bekommering’ verfleet ik ganfche nachten,nbsp;Toen d’eerde Staats orkaan beftormden Hollants Machten ,

Wanneer ik dachte in wat gevaar hy was, (6) om ’t ampt, Hem opgeleid; hy wierd, voor and’ren, aangeklampr.nbsp;En moert voor Rotterdam zich in de brefie ftellen,nbsp;Maar niemant had gedacht, te zullen hem beknellen,nbsp;Ter vrye dachvaart, in een naauw en eng vertrek.

’k Bezweek van fchrik, toen ik ’t bemerktte uit hun gefprek,

Gehouden met my n’ Man; men wilde ’t my ontveinzen. Maar haart ontdekte ik ’t uit zyn droevige gepeinzen,nbsp;Ook liep de maar, van zyn gevangenilF’door ’t lant jnbsp;De fchrik, en vreeze had my ganfchlyk overmant,nbsp;Wyl hy acht maanden, in ’t onzeek’re bleef belloten.nbsp;Gy zyt getuigen, hoe de vreeze in ’t hart vergroten.nbsp;Wanneer men Barnevelt gevonnill had ter doot.

En noch geen vonnis fprak, hoe’t zyn zou met de G - oot, En 't dodelyk fchavot men ftaan liet, ruim zes dagen,nbsp;Op hoop, men om genad’ hen fmeeken zoude, en klagen,nbsp;En dwingen, om te doen bekenten’sf’ van fchult.nbsp;l^a noch tien weken, in een dood’lyk ongedult,

G wacht te hebben, wierd’ zyn vonnis opgelezen, En hy , ter eeuwige gevangenisf’ verwezen,

Geen fmeeken, geen beklag, ofjammerlyk geween, Hun hart vermurwden, hy ,en Hogerbeets, moeit heen.nbsp;Naar ’t (lot van Loeveftein, en blyven daar gevangen.nbsp;Weg was de hoope,omeenszyn vryheit wéér te erlangen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(Groot;

Ik zwyge ’t lall’ren, ’t welk men deedeaan Huig de Dus was hy levende, in den kerreker, als door.

Pje-

¦ (6) Toen hy wierc Penfionaris van Rotterdam,

-ocr page 73-

I

TEDELFT. nbsp;nbsp;nbsp;5

PlETFR nbsp;nbsp;nbsp;ten?

Grootmoeder, waarom ftort gy dus vergeeffche klag-Ik bidde u, hou toch op,verzwak niet mcêr uw krachtengt; ’t Herdenken van dien ramp, zal u ter neder liaan;nbsp;Begeef u tot de ruft, ik bidde, Iaat u raaii,

13it overdenken krapt die droeve wond weêr open,

’t OnUklt myn harte;ik voelmyne oogen overlopen, Van traanen, op ’t verhaal van zulk een gruwelltuk ,nbsp;’t Geen Vader dompelde in een’poel van ramp en druk.nbsp;Ook kan ’t herdenken, van die rampen, ons niet baten,nbsp;Helaas! wy zyn hem kwyt,hy hebbe ons nu verlaten.nbsp;Niet voor een’tydt, maar voor altoos ;indc eeuwigheit.nbsp;Mag men hem wederzien; daar is hem plaats bereit.nbsp;Zo lange als Vader was in Loeveftein befloten,

Was hy in wezen, en men heb zyn’ trooft genoten, Maar thans is hy niet meêr; helaas 1 hy is geweeft,nbsp;En niets blyft ov’rig dan d’onfterfelykeii geeft.nbsp;Willem

't Is waar, wy hebben reên ons zelve te bedroeven. Om zynen doot, licht wil den Hemel ons beproeven.nbsp;Of wy gelatig zvn in voor- en tegenfpoed ;

’t Hart niet verhclFen, door te grooten overmoed,

In voorfpoet; en te zeer niet leggen neêr heilagen, Wanneer de tegenfpoedons dreigt met onweersvlagen.nbsp;Men denke, hoe de vreuchde ons fchitterde uit het oog ,nbsp;Toen Zufter, door haar lift, zo loffelyk bedroog,

De wachters van haar’ Man,en hielp hem uit zyn banden, En voerd’ hem , in een Kift , wel verre in and’renbsp;landen,

Men denk’,hoe hoog den moed in onze harten klom. Toen mynen Broeder was in Vrankryk wellekom;nbsp;Men ftelde vaft,’t was toen den tyt iets uit te werken ;nbsp;Ten nutte van ’t gemeen, ten goede van den kerken;nbsp;Noch meêr, toengy hem zag, alsZweedfchen A. gezant,nbsp;Met luifter,Eere, en pracht, betreden VrankryKslant,nbsp;Men ftak de hoofden op; die z weegen, dorften fpreeken;nbsp;Men zag zyn vyanden, in ’t aangezicht verbleeken.

A 3 nbsp;nbsp;nbsp;Die

-ocr page 74-

ê nbsp;nbsp;nbsp;HUIG DE GROOT

D.ie van zyn gaven, en geleertheid waren wars,

En zochten hem alom de voet te zetten dwars.

Doch al om niet ,wylhy beveiligt wierdein Zweeden, Toen dorft men hunne trots, weêrom met voete treden:nbsp;Wat Ëeredichten zag men vliegen overal,

Om zynen glory uit te brommen, zonder tal;

Uit allen oorden zag men Brieven overvliegen,

Van zyne waakzaamheit, niet licht in flaap te wiegen. Door hoofs Sirene zang, de lillen van het Hof;

Elk roemde zyne deugt, en fprak ’er van met lof. H-gt;e wierde ons harte toen gekittelt; met wat oogen,nbsp;Aanzagmezyn geluk; en hen, die nu bedrogen,

In hun verbeeldinge, hem dachten op den nek,

De knie te zetten, maar, ’t heeft alles zyn bellek,

Hy is herroepen, en moed leggen ’t ampt ter neder. En keeren ampteloos, terllonc naar Zweeöen weder}nbsp;Van 't Hof, naar Roltok; en ten einde van zyn’loop.nbsp;Geeft hy den geeft; en ons ontvalt, methem, de hoop.nbsp;Van oit hem weer te zien dit lofPlyk ampt bekleden,nbsp;Thans twaalef jaar door hem bedient, voor ’t ryk vannbsp;Zweeden;

Hierom zal ’t belt zyn, zich te vreên tehoude.enftil,

' Én ons te fchikken, naar ’t befluit van ’s Hemels wil. A LI D A.

Moetme onverfchillig zyn, wat ons mag overkomen? Geen vreugde in voorfpoed, noch voor tegenfpoed nietnbsp;fchroomen F

Moetme ongevoelig zyn, gelyk een’ Heen, of blok? En fchudden ’t menich’lyke uit, als een’ verlieten rok?nbsp;Dus is men fl immer dan een beeft, dat toont mcêdogen ,nbsp;Met zyne jongen, en wil tederl/k hen zogen.nbsp;Wanneer zy tjanicen naar de moederlyke borft,

Zy laaftze met haar bloet, en left den drogen dorfl, En zy verheugt zich in het welzyn haar’er jongen ,nbsp;Dit zietme klaarlyk aan het fpeelen, en de fprongen,nbsp;Die zy wel vrolyk, met, eh om haar jongen doet,

En neemtm’ haar jongen weg, ze is tréurig van gemoed,

' ' V.

-ocr page 75-

V

TFDELFT. nbsp;nbsp;nbsp;7

En fnuffelt angüig, om haar beesjes weêr te vin^n; En zoude een’ reed’lyk menfch zich, van dien plicht^nt-binden ?

6 Neen. het tegendeel, natuur den menfchc leert.

W ILLEM.

Dit is de mening niet, de rede flegts begeert Gematigheit, in vreuchde, en droefheit. laat u raade,nbsp;En Hel uw hart geruft; dit klagen kon u fchaade.nbsp;Alida.

*t Is onherroepelyk j het klagen doet geen baat,

Dit weete ik, 'k wil dan zyn te vreden in myn’ ftaat,

TWEEDE TONEEL.

Willem, Pieter.

H nbsp;nbsp;nbsp;Pieter.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;men?

ebt gy geen tyding’van myn Moeder noch verno* Willem.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;men.

Niets,dan haar fchryven, om op ’tfpoedigft’hierteko-PlETER.

My dunkt zy zoud’hier lang, voor Vader, kunnen Zyn. W ILLEM.

Zich op te houden in dees’ tydt, heeft geenen fchyn, (j) Het Spaa is niet zo wyt van Hollant afgelegen,nbsp;Üf zy kan in dien tydt, doorreizen deeze wegen,

Ten zy een* toeval, door de kwaal der zy, belet Te reizen, en haar dwingt te houden zich op ’t bedd’,nbsp;Gy weet, hierom moet zy de wateren gebruiken;nbsp;Maar zal, wen ’t moog’lyk is, uw’s Vaders oogen luiken;nbsp;Gy kent haar’vuur’gen aart, en innerlyke drift.nbsp;Hierom verlaat ik my volkomen op haar fchrift.nbsp;Pieter.

Wy hebben Vader ook van dag tot dag te wachten,

’t Moet

(7) Mevrouw de Groot was van Vrankryk , met haate Dochter, naar ’t Spaa gereift, om de wateren te gebruiken,nbsp;tetwyl haaren Man de reis aannam naar Zweeden»

A 4

-ocr page 76-

HUIG DE GROOT

't Moet reeds zes weken zyn, ja ruim, na myn gedachtenj Daf^y, met Vader zich begeven hebbe in Zee,

Des denke ik, kunnen zy haaft ank’ren op dees ree. Ik beef,wanneer ik denk’,hoe Moeder zal ontroeren}nbsp;En vreeze dat de drift haar zinnen zal vervoeren,

Om iets te doen, ’t welk ftrydt met haare waardigheit. Willem.

Men moet haar ondergaan met reede, en goed beleid.

DERDE TONEEL.

N. V. Reigersbergen, Willem, Pieter^

UN. V. Reigersbergen.

w Moeder nadert ons, ze is omtrent hallef wegen, Den LeidfchenDam,enDelft . gaat heene en trek haar te-

* gen;

’k Trof, in den overloop des Dams, haar aan. Zy kwam In ftilte reizen, met de Schuit van Amfterdam,

Ik fpoede my voor uit, om haare komft te melden. Opdat, ter wederzyds, gy niet te zeer ontftelden.nbsp;Pieter.

k Bedank myn’ Oom, voor dit wel aangenaam bericht. Ik vliege,en wenfch te zien myn Moeders aangezicht.nbsp;Willem.

Wy zullen t’zamen u verzeilen, haar ontmoeten,

’t Is, nevens u,myn’ plicht, myn Zuller te begroeten.

T W E E-

-ocr page 77-

T E D E L F T. nbsp;nbsp;nbsp;^

TWEEDE BEDRYF.

EERSTE TONEEL.

Maria, N. v. Reigersbergen, Aeida, Kornelia, Willem, Pieter.

Z nbsp;nbsp;nbsp;A l ID A.

yt welkom Dochter, van uw moeyelyke reis.

Gy 2iet een treurvertrek, voor’t Koninglyk paleis,

’t Welk gy, met uw’ Gemaal, hebttwalefjaar betreden. En gy, myn lieve Nicht, ’k omhels,met tederheden,nbsp;U in deez’ droeven ftant, en algemenen druk,

Ons t’zaam getroffen door dit dood’lyk ongeluk. Kornelia.

’k Bedank Grootmoeder, voor uw ted’re liefde plichten, Aan my betoont, maar, Ach! zy kunnen niet verlichten,nbsp;Het neergeflagen hart, gedrukt door zulk een’ laft,

W aar onder fmooren moet; de ramp ftaag hoger wad. En zal ons eind’lyk, door benauwheit, overromp’len.nbsp;Willem.

’k Beken, dien ramp wil ons in zwarighedendomp’len, Ten zy we ons wap’nen, en daar rullig in voorziet.nbsp;Gedenk, wat ons gefchiet, aan and’ren ook gefchiet,nbsp;Wy allen moeten eens het tyd’lyk leven derven;

Wy zyn geboren om, op zynen tydt, te derven; {aard, Schoon d’een wat langer leeft dan d’ander, ’t moet in denbsp;Wat adem heeft, en’t graf, de (toffe al t’zaam vergaart.nbsp;Hieromme is ’t nutteloos in klagten uit te varen;

’t Is wysheid, na deklagt, te kunnen weer bedaren ; Dit wille ik hopen ook van Zufters grooten moed.

Pieter. _ nbsp;nbsp;nbsp;vloed.

Ach! Moeder ftaat verflomt; ’k zag lieffl: een’ traaneii Ter neder vlieten, langs haar wangen, uk haareoogen,nbsp;Zulks zou verlichten ’t hart; of is in u ’t vermogen,

A ƒ nbsp;nbsp;nbsp;Zo

-ocr page 78-

lO

HUIG DE GROOT

Zo groot, dat gy dien flag, dus licht verzetten kunt? Ach! Moeder! open toch den mond! ik bid! verguntnbsp;Uw kind’ren dezen trooft, laat ons uw fteniroehoren!nbsp;Of ’t harte zal in my, door ongeruftheit, fmoren.

N. V. Reigersbergen.

Nu Zufter, fpreek, ai! fpreek! en geef uw’ boezem lucht» Wil u ontlatten j ’k ben, met reen, voor u beducht.nbsp;Maria.

Wat zal ik zeggen? ’k ben onmagtig om te klagen;

’k Sta roereloos; als van den donder neer geflagen; De blixem ttralen zyn gedrongen in myn hart.

En hebben my verzengt; ’k gevoel de pyne en fmart;. Zyn vuur heeft opgelikt het tranenvocht der oogen,

’k Hebbe, om te fchrey en, en te klagen, geen vermogen, Al wat myne oogen zien verdubbelt myne rouw,

Des is niets overig voor my , rampzaal’ge Vrouw I Dan flegts de dood. tot hem wil ik myn toevlugt nemen;nbsp;*k Wil nimmer van myn’ Man, myn’ Grotius, vervreetnbsp;men;

Vergeefs zyn uwe reên, ten trooft flegts uitgedacht; Vergeefs’t berifpen; neen, zy hebb’ op my geen magtfnbsp;Staak uw vermaningen; ’t zyn uitgedroogde bloemen.nbsp;En zonder geur, hoe zeer ook and’ren op hen roemen,nbsp;Myn zinnen zyn, om hen te ontfangen, onbereid;nbsp;Beftraf my, lull het u, om myn’ hartnekkigheid;nbsp;Maar ’t befte is, noch het een, noch ’t ander te onderwinden.

Op dat ik my alleen mooge in my zelve vinden.

N. V. Reigersbergen.

Zyn dit nu tekens van dien wonderlyken moed , Alfins betoont, in zoveel ramp, en tegenfpoed ?nbsp;Welaan, men laat dan af van trooften, en vermanen;nbsp;Men verge u niet, uw hart te ontlatten, door uw traanen;nbsp;’k Berifpe u niet, ó neen, uw doen men niet beftraf;nbsp;Vaar voort; volg uwe drift; wilt ylen naar uw graf;nbsp;Laat uwe kinderen, die jvan u zyn geboren.

Ontbloot van ’s Vaders fteun.in hunne elenden ftnooren;

Ver-

-ocr page 79-

T E DELF T, nbsp;nbsp;nbsp;„

V.erlinaat, verfchopt, gehoont, omz werven, tot een loot. Uit *s vyants vuurroer, hen zal brengen eensterdoot;nbsp;Laat alles lopen; wil uw kind’ren geenszins redde, 'nbsp;Uit hun beflomm’ring; zie niet om naar ’s vaders wedde ,nbsp;En de achter Hallen, die noch blyven onbetaalt,

Te Rotterdam, wen gy maar flegts ten graave daalt: Zal dus een Moeder, die van d’avont tot den morgen.nbsp;Plag , onophouwelyk, voor Man en Krooft te zorgen,nbsp;Wiens naam beroemt is door het lant,en wond’renmoed,nbsp;Dus laf, dien grooten naam vertreden met den voet ?nbsp;Én aan ’t geflacht’, hier door, een vuile kladde vry ven:nbsp;Dit’s die manmoed’ge Vrouw, die wondere bedryvennbsp;HcCiC uitgevoert, maar, ’t was om ’t tydelyk genot jnbsp;Dus wordt uw’ grooten naam veracht ,vanelkbefpoc.nbsp;Maria.

Houd op; het is genoeg; een’ltraal koomt uit den hogen. Ter nederfchieten, en te flikk’ren in myne oogen;

Ik voel verand ringe in ’t inwendige gellel;

Her lietlde vuur begint te ontvonken; ’k voel’ hoe fnel ^ Wordt aangeblazen, door de Moederlyke driften;nbsp;En ’t koomt myn zelf belang, van kind’re liefde,fchiften.nbsp;Myn Kind’ren, zyt geruft, ik voel myn’moed herleeft:nbsp;'k Ben weêr uw Moeder, in wiens aderen noch zweeft,nbsp;Dien levendigen geeft, om voor u u't te voeren,

Wat tot uw voordeel ftrekt. ’t hart ftilt van’t zwaar beroeren,

Waar door ’t was in geen’ ftaat, om onderfcheidelyk. Te fchiften ’t goed van ’t kwaad; maar thans wil ik eennbsp;blyk

U toonen, hoe ik my als Moeder zal gedragen: (gen. Dit ’s wel den zwaarften flag vanalmynnoodtlotsfla-

Doch, ’k zal met lydzaamheir myn noodtlot ondergaan En neemen Moeders, en des Vaders zorg nu aan; ’nbsp;Als Moeder, zal ik u met myne vleugflen dekken;nbsp;Als Vader, wille ik u ten flut en fteun verftrekken;nbsp;Hebbe ik dry jaren met uw* Vader doorgebragc,

Ih ’t flot te Loeveftein; fïebbe ik verblint de wacht.

En

-ocr page 80-

la nbsp;nbsp;nbsp;HUIG DE GROOT

En hem, voor boeken, uit zynkerreker doen dragen; Hebbe ik hem in zyn vlucht verzelt, zyn’s levens dagen ;nbsp;Hebbe ik, en zoet, en zuur , gelykelyk gedeelt,

Met uwen Vader,’k zal ook toonen,dat noch Ipeelt, Die zelve zucht in my: thans daalt zy op myn kind’ren.nbsp;Niets, niets is magtig,om die zucht te doen vermind’ren;nbsp;’k Heb menigmaal gevoelt het wilTelig geval,

Ook in myn kind’ren; dat by na hen bragt ten val.

(83 Zelfs toen uw’ Broeder, door zyn dapperheit te toonen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Jonen,

Den arm vermorzelt wiert; ’k zag hoe’t geval koomt Die naar de krygseer flreeft, met eenen helden moed;nbsp;Hem hadde fchier de doot verplettert met den voet,nbsp;Door ’t open barden van zyn wonden, en genezen,nbsp;Wiert wel zyn dapperheit, van yder een geprezen.nbsp;Maar ’t kolt’hem al zyn goed,alleen zyn llegtllekleednbsp;Was overig, en tot vermeerd’ring’ van ons leet,(vangen*nbsp;Uw’jongde Broeder wierde ook korts hier na ge-Èn om de vryheit hem weêrom te doen erlangen,nbsp;Moed duizent guldens, voor de loding’, zyh geteltnbsp;Men heeft,metdankbaarheit,aan hengezonden’tgelt*nbsp;Waarop hy eind’lyk wiert verlod , en weêr ontdagen^nbsp;Doch, hy volharde, om zich in d’oorelog te wagen,nbsp;(10} En wierd tentvyeedemaalgevangen, in den dag;nbsp;In wat benauwtheit-was myn ziele, nacht, en dag.nbsp;Niet wetende, of hy was te vinden by de doden.

Of levenden, tot hy , door een van zyne boden.

Ons liet berichten, hoehy weer gevangen was. Doch, wyl veel vyanden, ook waren op dat pas

Ge-

(8) nbsp;nbsp;nbsp;Komelis de Groot wiert in eenen dag zwaar ge.nbsp;kwetft aan den Arm , dienende als Ritmeeder, en, doornbsp;het ontlpringe der wonde , in gevaat van 't leven te verliezen,

(9) nbsp;nbsp;nbsp;Dirk de Groot wiert van de Beierfche gevangen,nbsp;dienende als Ayde de Camps , onder de Maarfchalk dcnbsp;Guebriand,

(1 o) Dienende toen onder den Hartog van Angtin,

-ocr page 81-

TE DELFT.

I!

Gevangen, wiert hy voort, uit zyn gevangenifTe Gewiffelt, en verloft. hier uit men licht’iyk gille,nbsp;Hoe myn gemoed, en hart was in dien tydt geftelténbsp;En noch onthouden zy zich in het oor’logs velt;nbsp;En ftellen ftaag zich bloot voor duizenden gevaren.nbsp;Ach! hoe zal deeze (lag hun krygsmans hart bezwaren!nbsp;Dit alles hebbeik, met een onverfchrikten geeft,nbsp;Verzet; verdragen; maar, dees’ flag treft my het meeft.nbsp;’k Wil echter, naar mynmagt,my zelve’er tegens zetten,

En op het welzyn van myn kind’ren naarftig letten; Ik hoop, de Hemel tal my fterken, door zyn magt.nbsp;Wanneer het lichaam, voor myneoogen wordt gebragt.nbsp;Hebt gy geen tyding’ van zyn overkomft vernomen?nbsp;Willem.

Men denk van uur tot uur, zy zullen zyn gekomen, Vermits hen wéér en wint is gunftig naar ons lant.nbsp;Alida.

'k Wil order ftellen, omdenomflagaaneen’kant^'ken. Te Ichikken; volg my zoone, ik hebbe u iets t’ontdek;

TWEEDE TOONEEL.

MAriAjN.v. ReigersbergeNjKornelia, Pieter.

D nbsp;nbsp;nbsp;Mar IA.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;trekken?

cnkt gy op deezen dag naar Schravenhaag te Myn’ Broeder?zeg my eens,wat zegt me van myn’ Man?nbsp;Nu hy is levenloos?

N. V. Reigersbergen.

De Nydt, en Lafter, kan Hun logen gif, noch niet befloten in zich houwen,nbsp;2y knagen‘’t dor gebeente, en hunne gal zy fpouwen,nbsp;Op d’uitgang van den Man, en’t worlt’ien met den ioot;nbsp;Men ftaat verbaaft, om 't geen men uitbrakt, valfcb,nbsp;en fnoot.

Al

-ocr page 82-

u Hüiö DE GROOT

Al plomf)e logens j zy thans dichten, elk byidrider^ (i I) De een zegt, hy is óp zee verplettert van den doii.nbsp;Een ander, dat hy is geft’orven een Papift, der;nbsp;Of, als een’ menfch, die van Geloof, noch Kerkdienftnbsp;wiftj

Gelvk vry-Geeften, die met alle Kerkdienft fpotten ; Zyn zielarts zelfs was een dier beuzelende zotten,

En daarom draaide hy den Man zyn rugge toe,

En zeide niets, dan, ik verftaa u niet. iriaat hoe Valfchaardig, cn hoe booS zy zulks verdichten, ten.nbsp;Getuigt dien (12) Leeraar zelveaanons, in zyn berich*nbsp;Den lafter zegt; hy woU geen fchultbelyd’nis doen;nbsp;Den Leeraar fchryftvhy'dCedzCoprecht, eii vroom,ennbsp;toen

Bereid’ hy zich ter doot,zo ’t bleek, gezont van oordeel; Waar door hy, ftervende, genoot niet luttel voordeel.nbsp;De beften zeggen, hy ’s gemartelt door een koorts,nbsp;Zo heet, dat z y’t gebeente uitmergel de; en hem voorts jnbsp;Met eene onlybre pyn, de ziele uit ’t lyf deed braken.nbsp;Maar, lout’re valfchheit; neeli, géén koorts kwam hemnbsp;genaken,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ftaan,

’tWas enkel zwakheit ; uit vermöeithéit ’teérfte ont-Die uw’ Gemaal den weg van allen vleefch deed gaan, In ftillen uitgang, heeft hy zich op reis begeven,

Waar de eeuwigheit, dus heeft de Groot geëindigt ’tle-Maria. nbsp;nbsp;nbsp;ven.

Dit fteltmyn hart geruft , men woelt noch na zyn’dootj Men fcherpt de tanden, om te knabb’leh aan de Groot;nbsp;*t Was niet genoeg , myn’ Man in banden vaft te kluift’-ren,

Zy willen, na zyn’ doot, noch zynen roem yerduift’ren. Vaar voort, maar ’t is vergeefs, 6 wrevelig geflacht.

Wat

,(i!0 Deeze geruchten wierJen van zyrie vyandëh ia Hoilant verfpreid.

(ft) Uit een Brief gclchreycn van dcu’ Hecte Qui-fibtpius.

-ocr page 83-

TE DELF

Wat gy u onderwint, wyl hy uw trots belacht.

V. Reigersbergen.

Maar and’re, met de Penne, alom zyne uitvaart vieren; De Lvkgedichten ïietme in Hollants fteeden zwieren;nbsp;Elk ftort zyn traanen op het graf van Huig de Groot;nbsp;Elk roemt ’s Mans deugden, en befterft om zy nen doot;nbsp;’t T,arir keurt me onwaardig zyn gebeente, om hier tenbsp;ruften,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ten.

Wyl ’them verbande, en zwerven deede in and’re kus-Een yder wenfcht, dat de aarde op hem zy licht,en zacht, Wanneer dien Grooten Man ten graave zy gebragt;nbsp;En uit die grafaarde op moog fchieten wysheits bloemen.

Die’s Mans Geleertbeit, en zyn wond’re gaven roemend Pieter.

Zelfs een’ge Staaten van ’t Vereenigt Nederlant, Vermelden zynen lof, en roemen zyn verftant.

(13J De Griffier Ruifch beklaagt zich aan den Heer van Baarlen,

Hoe nu vermorzelt zyn die heerelyke Paarlen,

Waar van men in ’t heelal geen wedergade vond, Wanileerze vloeiden uit de Groots geleerden mond,nbsp;Hy moedigt hierom aan, door aandrang een’gerLedennbsp;Der Heeren Staaten, om zyn gaven te hefteden.

Tot lof, en luifter, van den allergrootften Man,

Die de aarde oit heeft betreên, of oit betreden kan*’ Dc Heeren Wefterbaan, eii Heinfius, en Vondel,

En Brandt, trompetten uit zyn’lof. wat waart een’bon-Zag men de Schriften, vol van zynen lof, by één, (del, Waar in hy wordt geroeint, en’s lafters trots vertreên,nbsp;Zy vliegen over, zelfs uit andere geweften,

In rym, en onrym, en vervullen Hollants reden.

Koa-

(15) De Griffier Ruifch verzocht, op ’t aanmoedige van ceaige Leden der Heeren Staaten, van Baarlen, ProfclTornbsp;der Welfpreekenheit te Amfterdam, den Heere dé Groot,nbsp;door zync Schriften, tc vetecttwigen.

-ocr page 84-

HUIG DE GROOT

Kornelia.

Wat is ’t me een vreuchde j noch te horen, na zy n’ dooi, Den lof uitgalmen van myn’ Vader, Huig de Groot.nbsp;Dien zelve lof, die hyvetdienthebbeinzy a leven, (ven.nbsp;Wordt thans j ten rechte ook na z yn’ doot, aan hem gegc-(14) De fchrand’ren Richelieu waardeerde in zynennbsp;tydt,

Dry Mannen, diedcpengeleerd’lyk voerd’,om ftrydt. En heer’lyk munten uit in hun doorwrochte Schriften^nbsp;Wyl elkhetedelfte, uit de befte Schryvers, ziften.nbsp;Die Mannen waren Huig, Salmafius, en Bignon,nbsp;Aide and’ren waren flegts als Starren, by de Zon.

Pi ET ER. nbsp;nbsp;nbsp;Grysheit,

Den DrolTaart Hooft noemt hem d’opdelver van de De zon vanHollant, en Monarch der waare wysheit.

(16) nbsp;nbsp;nbsp;Een ander zegt, hy was den allergrootfte helt

Onvergelykelyk by alle in ’t Lettervelt; nbsp;nbsp;nbsp;’

Wysheits Orakel, en het wonder veeler Eeuwen»

Maria.

Vergeefs is ’t lafteren, en al hun valfchlyk fchreeuwen^ Zulk een getuig’nis hen, in ’t lafteren, verftomt,

N. V. Reigersbergen.

(17) nbsp;nbsp;nbsp;Baillet, op zyne fnaar, noch hooger toonen bromt^nbsp;De Groot was groot, zegt hy, bynain allen delen,

Alle and’ren met hun’ geeft, flegts op één voorwerp

tpeelen:

Hiftory kundig; in de rechten doorgeleert;

.’t Gewyde Boek zyn ziele en zinnen overhecrd’.

Dicht*

f 14) Richelieu , eerfte Staats Minifter in Vrankryk, Zoude dit gezegt hebben.

fiy) Hooft, DrolTaart van Muiden , den beróeiiifteii Hiftory Schryver van zynen tydt.

¦ ('6) Cafper Barthjus,

(17; De Heet Baillet , getuigt zulks iij zyn Beek, ge-liaamt Oordeelen der Geleerden , OvCr de voornaamftc Werken der Aufteuren,

-ocr page 85-

ir

TE DELFT,

Dichtkundig; en een groot verbeteraar der fchriften,

Van de oude Schry vers; hy het goede uit ’t k waade fchif-ten j

In’tkort, van welkeen zymenGrotius befchouw’,

In allen delen was hy doorgeleerti en trouw;

'H

Erasinus, en de Groot, doen Hoi laiits roem opltyg’ren, Tot in den hoogften top; wie kan dieeer’henwyg’ren?nbsp;Wen ik de eerték’nen, en den roem van zynennaam,nbsp;Aanu verhaalde, die vermeldekoomt de faam,

Wy hadden.tot dit werk,den ganfehen nacht van noden. Was hy in’t Heidendom , ze zoude Kern vergoden;nbsp;Men ftelt hem hoger dan een’ Varro, Cibero,

Een Schaliger; die Vorft der wyzen moet, hoe no,. Ook voor hem wy ken; hy verdooft de'(18) Lipfiulfeninbsp;Salmatiulfen, en de Cafauboniuffen,

Zelfs VolDus. in’t kortj hy wift alleen veel meêr, Danhondert andere Geleerden t’zaam’; een eer’.

Die verre boven’t peil der wyzen was uitfteekent;

DERDE TOONEEL.

Willem, Maria, N. v. Reigersbergen, Kornelia, Pieter.

S nbsp;nbsp;nbsp;Willem.

pyt; ó hoon; wat fchand zal ons noch ovèrkomeii ? ^ Maria.

Wat fchant S wat is ’er gaans ?

Willem.

’k Heb uit een’ Brief vernomen, Hoe ’t doode Lichaam is gebragt te Rotterdam,

En in de haven legt, nbsp;nbsp;nbsp;'

M .».•

(lï) ftroemde Letterhelden in dien tydt,

B

-ocr page 86-

i8

HUIG DE GROOT

Maria.

Welnu, wat maakt u gram?

Is ditnuhoonenfpyt, om dus te zyn verbolgen? Willem.

Neen, maar de Schipper wil het Lyk niet laten volgen, Voor dat hy is betaalt, hy hebbe op ’t Lyk (i9)beflagnbsp;Doen leggen.

Kornelia.

Wedervaart ons zulks, op d’eerften dag! ó Hollant! zoekt gy noch den Doode te onderdrukken,nbsp;Voorfpeltge niets aan ons, dan rampe, en ongelukken?nbsp;Maria.

Waarom de Schipper niet terftont zyn vracht betaalt? Willem.

’t Schynt, ’t heeft de Heeren aan de penningen gefaalt.

N. V. Reigersbergen,

En hadd’ hy geen geloof by ymant van zyn vrienden. Die in verlegenheit, met hunne beurs, hem dienden?nbsp;Pieter.

Dus gaat het, vindme zich in een verlegenheit.

Wel aan, men maake zich, ter loliinge, bereid.

M ARIA.

’k Wil meede gaan, en zal aan hem het vrachtgelt tellen. Willem.

Neen, blyf by Moeder, zyn gezicht zou u ontftellen, Wy zullen t’zamen, om het Lyk te halen, gaan.

M ARIA.

Wel fpoed u, ’k blyf dan hier, ik wil me laten ra^n.

D E R-pp) Wanneer het Lyk van de Groot te I^jitterdani liet de Schipper het Vdox de vracht atreftceren.

-ocr page 87-

T E DEL F T. nbsp;nbsp;nbsp;i5gt;

DERDE BE DRY F.

EERSTE TONEEL.

Maria, J. v. Reigersbergen, Krommon.

DJ. V. Reigersbergen.

e Hemel zy gedankt, die ons, door veel gevaren. Heelt willen redden, en genadiglyk bewaren.nbsp;Maria.

Gy zyt my wellekoih , myn’ Neef, en gy myn’Heer, ’k Verheag my in myn’ druk, nu ik u eind’lyk weêrnbsp;In Hollant zie, fchoon onverwacht gy op koomt dagen;nbsp;Verlaatge ’t Lichaam vanmyn’Man?ofis’tontflagcn?nbsp;Myn liroeders, en myn’ Zoon, zyn aanftonds heen ge-gaan,

Om ’t Lyk te halen, na zy ’t hebben doen ontHaan.

J. v. Reigersbergen,

Zy waren buiten op het hooft, al aan de trappen, En (tonden dus gereedt om in de fchuit te (lappen,

VVaniieer onsjaght kwam,met het Lichaam,aan den wal, Zy traden binnen, doch bedekt, om ’t groot getalnbsp;Der menfchen, die op ’t hobltby één vergadert waren,nbsp;’t Gerucht hen melde, dat de Groot kwam herwaartsnbsp;varen;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Stadt,

Wy fchooten, om 't gedrang des volks te ontgaan,in En (tapten uit het jagt; zy bleven by den fchat.

Die in de kotters is verzegelt. Wen ’t is donker, (Den avont nadert reeds,) zal’t volk,by ’t itargeflonker,nbsp;Den doden Grotius, (til, zonder gróót gedruisnbsp;Te maken, met al ’t goet, vervoeren naar uw huis.nbsp;Wy vonden goed, voor af, hier van u te onderrichten.

Maria. nbsp;nbsp;nbsp;plichten,

Gy ^ultme, door uw zorge, aan u op ’t hoogfl ver-Myn waarde Heeren;maar, hoe is het u vergaan. Te Rotterdam? wie deed myn’ Grotius ontflaan?

B z nbsp;nbsp;nbsp;Koft

-ocr page 88-

ao nbsp;nbsp;nbsp;HUIG DE GROOT

Koft gy den Schipper niet de vracht van’tLyk betalen ?

J V. Reigersbergen.

Geit had men niet; men kon ’t ook uit geen koffers ha-Wy 1 zy verzegelt zyn; men bood den Schipper aan, (! en, Om, nevens ’t Lyk ,met ons,van Rotterdam te gaan,nbsp;Naar Delft, men zoude daar hem mildelyk beloonen ^nbsp;Maar dezen ftvloor zich, weerbaftig kwam te toonen,nbsp;En flapte uit ’t Schip; belafte aan ’t volk, met onverftant,nbsp;Dat niemant aan het Lyk, zou hebben zyne hantnbsp;Te liaan, voor hy zy n vracht, ten vollen haddeontfan-Wy ondertulTchen zyn inhartelyk verlangen , (gen;nbsp;Om voort te raken, kwam hy weder, lei beflagnbsp;Op ’t Lyk en goet, en wou nietluift’ren naar verdrag.nbsp;Dit drong Heer Krommon, zulks aan Grootemoêr tenbsp;fchry ven;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gery ven,

’k Vroeg aan Heer (ao) Zwaardekroon ofhy ons wou Met deeze penningen, ter loflinge van’t Lyk,

Dien Heer ontzette zich om dit geval, ten blyk Hier van, deed hy het geit terftont den Schipper tellen.nbsp;Maria.

Dit’s uitgedacht,alleen om ons op nieuws te kwellen, Hier onder hebben wis meêr anderen geroeit;

Dien ouden wrok en haat, noch al by veelen broeit; Doch.laat zyn Vadetlant hem,na zyn’doot, mishand’ien,nbsp;Zyn’Naam zal luillerryk ,door and’relanden wand’len.nbsp;Krommön.

Hy heb zyn Vrienden, en begunft’gers overal,

Maar ook zyn Vyanden, in overgroot getal, ,

By uitllek wort De Groot geroemt, als een’ Geleerde, By uitdek wort hy wéér verdoemt, als een' Verkeerde;nbsp;Men heb teRollok zei v’ hier van gezien een blyk,

Hoe zy gehandelt hebb’ het ingewantvan’t Lyk.

MA'

(lo) Hendrik Zwaardekroon , Vader van Petrus Zwaardekroon , Schoonvader van den Heere Cafpa*’nbsp;Brandt, gaf, op het verzoek van Jan van Reigers berge» gt;nbsp;het geit aan den Schipper, om het Lyk te ontllaan.

-ocr page 89-

SI

TE DELF

Maria.

Wat is ’er dan gefchiet ? watis hem wedervaren ?

Kr o MM ON.

Menhaddc’t lichaam, om voor’t rotten te bewaren, Doen op’nen, en’er uitgehaaltal’t ingewant.

Men floot het in een Bus,en plaatften ’taan de kant, Ter flinkerzydevanhet Koor, daar ’t wiertbegraven,nbsp;(quot;De Kerrekmeefters van de Domkerk, gunflig gavennbsp;Ons hun bewiirginge,om’t te leggen in hun Kerk.)nbsp;Maar naauw’lyks was verricht dit eerelyke werk ,

Of’c kwam ter ooren van een deel heethoofd’ge (12) kwanten.

Die uit een domme drift, zich zelv’ hiertegens kanten, Hun blinden y ver dreef zeer onbefuifthen voort,

Zy fchreeuden, ’t was een zaak verfoey’lyk,noit gehóort. Het ingewant eens Mans, verdacht in Leer en Zeede,nbsp;Ja, onrechtzinnig, hier te gunne een heil’ge lleede,nbsp;Bnbragten’t zelfs zo ver, dat 't ingewant, by nacht,nbsp;Wierd Itil ontgraven, en weêr elders heengebragt.nbsp;Maria.

Noch pikt den Arent naar Prometheus ingewanden;

K R o M M o N.

Dus kwam dit bitt’re volk zyn Lever aan te randen; Maar als dit ruchtbaar was geworden, wiert die daat,nbsp;Als onbetamelyk, gekeurt ten hoogften kwaat,

Voornamentlyk (22) by hen die ’t Hooge School betreden. nbsp;nbsp;nbsp;Zy

(11) Ecnige yverige Lutherlchc Predikanten fteiden Zich ’er tegen, zeggende, ’t was ongeoorloofc een’ Mannbsp;van een onrechtzinnig gevoelen , in eeiie heilige plaarzcnbsp;te begraven, en bragten het zo verre, dat het Ingewantnbsp;°Pgegravcn wierde, en cideis gelegt.

fzi) De Studenten rotten by een, en haalden ’t Ingewant weeder uit het Graf, en begroeven’t mee flaatfic andermaal in de Domkerk , met bedreiginge , indien zy het daar niet lieten tuften, zy tiRnne goederen zouden pak*nbsp;ken, en elders henen gaao; door welke bedreiginge het geruftnbsp;IS blyven leggen-

B 3

-ocr page 90-

-T


aa nbsp;nbsp;nbsp;HUIG de GROOT

Zy hebben dezen hoon, en fchande niet geleden.

Het was verfoeyelyk, te fpuwen ’t bitt’re gif,

Riep elk, op ’t ingewant van ’s Mans verdorde rif, Die zeer voortreffelyk ’t Gezantfchap, zo veel jaren.nbsp;Met roem bekleed hebbe ;en te meer, wyl velen warennbsp;Van oordeel, dat hy was den grootften van zyn’ tydt,nbsp;In alle wetenfchap ; ’t was fchandc, haat en nydtnbsp;Te toonen, op des Mans doorluchte en groote gaven.nbsp;Voor ’t minft, men moed, met hem, dien haat in’t grafnbsp;begraven.

Dus kwamenze in een’ drom ter plaatze, die befloot Al de ingewanden van den grooten Huig de Groot, (de.nbsp;En haalden ze ’er wéér uit, begroeven, naar zyn waar-Met ftaatfie’tingewant, weerom in Domkerks aarde.nbsp;Ja, met bedreiging’, zo men ’t wederom ontruiP,nbsp;'Zy ’t School verlaten wilde, en gaan naar zulkeenkult,nbsp;Daar ftil, naar hunnen doot,Geleerdenmogtenrullen*nbsp;Dus ftilden eindelyk hun woén, in Rolloks kuiten; ’nbsp;’t Blykt, dat hy overal zyn’ vyant hadde, en vrindt.nbsp;Van eenige gehaat, van anderen bemint.

TWEEDE TONEEL,

N. V. Reigersbergen, Maria, J. v. Reigersbergen, Krommon.

N. V. Reigersbergen. yn Zufter wapen u met moed; zy niet verflagen;nbsp;Wyl ’t Lichaam van uw’Man nu word naar huis gedra-Men zal al ’t and're goed Scheep laten, dezen nacht, (gen,nbsp;Het werde op mórgen, als het dag is, hier gebragt,nbsp;’k Moeit u dit melden, om niet al te zeer te ontllellen.nbsp;Maria.

’k Heb my gemoedigt; ’k zal me nergens meêr om kwellen;

Hy kome, ik zal hem zien. zyn zinfpreuk is welwaar,

(13) Het

-ocr page 91-

23

TE DELFT.

(13) Het uur fnelt •voort, zo wel in rampen, en gevaar, Alj voorfpoed, ’t gaat voorbyal watonskoom teont*nbsp;moeten;

El fchoon den eenen ramp volgt d’ander op de voeten, Zf fnellen al voorbys tot eindelyk den doot,

De tydt des uursfnyt af, ter rufte ind’aardryksfchoot. Krommon.

Qar zynze, ik hoor gerucht.

DERDE TONEEL.

K V, Reigersbergen, Marta, J. v. Rei-:;ersbergen, Krommon, Pieter, Willem. De Groot, •voord gedragen in een •witte Kift, bet dekfel Koffers ge^wyze •verheven, aannbsp;de bant, door zes dragers, in 't z^wart gekleed , en in 't midden der Zaak, opnbsp;t^wee Schragen neder gezet.

Maria.

Ontfluitze,en open ’t dekfel, (2.) ’k Zie levendig noch in zyn Wezen, ’tfchooneaf'nbsp;trekfel, ,

Vai ’t deftig aarigezicht, door*Mierevelt gemaalt. Mar, van zynfrifTchcverw,thansdoodfchebleekheitnbsp;ftraalt;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;floten;

2yi glinft’rende oogen, donker Blaauw, zyn nu ge-En’t hair, eerft tulTchen blond en bruin,isthans ver-fchoten,

En^rys geworden, door de zorge, in zynen druk ;

Zyn’

De Groots zinfpreuk was, R U I T HORA. Het uur fnelc voort.

Cv.) Afbeeldinge vaii zyn Lichaams gcftalte,

* Mirre velt, yooinaam Plaatfnyder , die de Groot ge-tekcit hcbbc,

34

-ocr page 92-

34

HUIG DE GROOT

Zyn’ vafl: geflote leên, 7yn nu verftyft,6 ftuk!(geii^ Gevormt van Vrouw Natuur, zo ftark in’t lopen ,fpila-En ’t wand’len, als een’ menfche oit was in zulke dingei;nbsp;Zyn deftigheit men zag in d’opflag van,het oog;

’t Bevallige gelaat elks harte naar zich toog;

Dit alles zwichte voor de fchoon’ hoedanigheden , (25) Van zyn Gemoed, althans ernfthaftig in zyn reder;nbsp;By Vrienden vrolyk, en gelpraakzaam; milt van aar:,nbsp;Aan den behoeftigen; de oprechtheit was gepaart,

Met onverbreekb’re trouw; gemeenzaam met een yder, En fchoon de Vrientfehap van zyn’Vriend vanhemvei-Hy wilde, eêlmoediglyk, dit alles overzien,(wydei,nbsp;Verdragen , en hen zelfs de voor’ge vrientfehap biên;nbsp;(2.6) Dit is gebleken, hoe onwrikbaar deze Helde,nbsp;By hem gebleven zy, die voormaals ’t harte griefde,nbsp;Xen nutte en voordeel van ’t geliefde Vaderlant,

Hy wees, wat ftrekken kon tot nadeel, van de han. Zelfs in die tyden, toen hem’t Vaderlant verdruktei.nbsp;En hy, in ballingfchap, voor zyne wreedheitbukte),nbsp;De aanbiedingen, die hem in Vrankryk zyn gedaan,nbsp;Om iets te ontdekken,zou ’c gemoed doen overflaai,nbsp;’tWelk min ftantvadig was, dan ’tzyne, en om do:nnbsp;zwenken,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;krenkai.

Maar neen, niets wild’ hy doen, ’t geen’t Vaderlant bn Willem.

Zy doen hem onrecht, die hem by (27) Themiftoces Oelyken; dees’ had wel de Atheiieren een lesnbsp;Gegeven, en zyn’ raad, tot hun behoudeniffe.

(25J Afbeeldinge van zyn gemoeds hoedanigheden.

fi6) Hy heeft, in Ballinglchap zyndc , altham dc Eere en Achtinge van ’t Vaderlant behartigt, nooit ietsnbsp;•willen ontdekken tot zyn nadeel , fchoon hem grootegif*nbsp;ten -wierden aangeboden, 't geen ook de voornaamfte.iee'nbsp;den is geweeft, waarom hy de eerftemaal Vrankryk ieeftnbsp;willen verlaten.

(ij) Thcmiftoclcs, Veltheer der Atheeneren.

-ocr page 93-

TE DELFT.

Hy vluchtte meedeuit dwang, wel meteen reingewilTc, Maar tot ïyn’ Vyant! zulks deedeook (z8)Coriolaan,nbsp;Doch ongelukkig is ’t hen beid’ hier na vergaan.

C29) Alcibiades, kon hem eenigzins gelyken, ken. Die, in zyn Eallingfchap, in ’t minft geen’haat liet bly-Ja, zelfs hen van den vloek ontfloeg, als hunnen vrient.nbsp;Om zulk een daad, die op hen had den Vloek verdient.nbsp;En, (30) ook Arillidés; die wenfchte, in zyn gebeden.nbsp;Het mogte Athene noit berouwen, noch zyn leden,nbsp;Te hebben hem, hoewel onfchuldig, weg gejaagt.

^ t) En Phocion, hoe zeer den Raadt hem had geplaagt, Beval zyn’ Zoon, niet aan ’t voorledene te denken.

(32) nbsp;nbsp;nbsp;Rutilius wou flegts niet weder omme zwenken,nbsp;Toen hy herroepen wierde uit zyne Eallingfchap.

Die evenaart hy, maar, in eenen hoger trap.

(33) nbsp;nbsp;nbsp;En Scipio ontzeide aan ’t Vaderlant zyn beenen,nbsp;De Groot wil zyne (tof, met’s Vaderlands verëenen.nbsp;Men wyte ’t Vaderlant niet wat ’er in gefchiet;

Het Vaderlant lyd zelfs meermalen groot verdriet. Wanneer men Hollants Maagt wil in haar’ Tuin verkrachten ;

Dit was gewortelt in zyn harte, en zyn gedachten.

De fnoo Tryannen, tot wel dertig in ’t getal,

Die in Atheene woede, en bragteu ’t volk ten val. Was zelfs Atheene niet. en (34) Cicero noit achtte, (te,nbsp;Hen ’t Roomfche volk te zyn, dat hem te onder brachwnbsp;Zyn Huis omwierpen, en verklaarden hem onwaartnbsp;Tc leven, maar het fchuim des volks, van bozen aart.nbsp;’t Was niet zyn Vaderlant,fprakhy,datmydoetlyden,

Neen,

Cotiolaan, Vdtheer der Romyncii,

1*9) Alcibiades, Veltheer der Grieken. fJO) Ariftide's, Veltheer der Athenereii.

(}•) Phocion, Veltheer da Grieken,

(;i) Rutilius, Veltheer der Grieken.

(3?) Scipio, Romyns Veltheer.

(34) Cicero, Rooms Otateur.

B y

-ocr page 94-

q6

HUIG DE GROOT

Neen, ’t waarde Vaderlant lyd met mygt; in deestydcn. Ik zocht myn Vaderlant, in zyn’ aalouden ftantnbsp;t’Herftellen, hierom lyde ik met myn Vaderlant.nbsp;Pieter.

Laat Vader ’t tegenbeelt van (gy) Vinius verftrekken; Ter doot gevonnift, wift zyn V rouwe hem te trekken;nbsp;Dit zyn gevaar; door moed, en wel bedachte lift.nbsp;Sloot zy hem meede, als gy Vrouw Moeder, in een Kift,nbsp;En liet, als waar’ hy doot, in ’t openbaar begraven,nbsp;Terwyl verburg zy hem by één van hare flaven,nbsp;Tot, ten geleg’nen tydt, zy hem te voorfchyn bragt.nbsp;Aan Vorft Auguftus, in de Kift, zeer onverwacht.nbsp;Hy, prees haar liefde, en fchonk aan Vinius genade»nbsp;(36) Miltiadés kan ook ons komen noch te ftaade,nbsp;l ot onzen trooftj hy wieit verwezen, zonder fchynnbsp;Van misdaat, en moeft meede in’s kerkers banden zyi),nbsp;Dit was den loon, dien hy om *t y v’ren kwam te ontfan-geri;

VoorGriekens vryheit moeft’hy eeuwig zyn gevangen. Ook week (37}Metellus noit van ’t rechte padt ,één*nbsp;voet;

Te kloek was zyn verftant, al t’edel zyn gemoed; Wanneer hem’tRoomfche volk verbanden uit den lande.nbsp;Om zulks te rek’nen tot zyne oneer, hoon, of fchande.nbsp;Want, toenze weder hem herriepen, in de lladt,nbsp;Vergat hy ’t ongelyk, en volgden hen op ’t padt.nbsp;Laat dit zyn onzen trooft. De vaderlandfche dagen.nbsp;Moet hy, die ’t raeefte voor de vryheit waakt, verdragen.nbsp;Dit is der vroomen lot, ’t valt de eedelfte te beurt.nbsp;En Hollants Maagt hebb’ zulks al menigmaal betreurf,

N. V. Rei*

(5O Vinius, was ter doot gevonnift , ten tyde van het Roottifchc Drymanlchap, Auguftus, Anthonius, en Le-pidus.

(36) Miltiadés, Vclthcer der Grieken.

(37^ Metcllus, Vclthcer der Roinynen,

-ocr page 95-

27

TE DELFT.

N. V. Reigesbergen.

Ja, meêr dan al te veel, hier zag me een’ bloetraad fpan-Van Hurelingen, en bloetdorftige Tyrannen, nen. Die Hoorne, enEgmont, met meêr and’ren, bragtternbsp;doot.

Het is aanmerk’lyk, op den dag, wanneer de Groot Gevonnill wiert, ’t was daags voor Pinxüer, was’t gele-Net eenen vyftigjaar,toenEgmontk\vamgetredeiij(den,nbsp;Met Hoorne voord,en raadt, daar’: vonnis wiert geselt,nbsp;En daad’lyk uitgevoert, door openbaar geweit.

Dit was hun’Loon;men kreet hen uit voor fnooRebellen, Wyl zy zich wilden in de Bres, voor vryheit,Itelleii.nbsp;Ook ’t Leven, en 't bedryf des Mans, is zonderling;nbsp;Men heb gerekent, toen de tydinge ik ontfing,

Van zynen doot, dat juift dien droeven dag verjaarde, Van zyn Gevangenis, die ’t harte zo bezwaarde.nbsp;Krommon.

’t Is waar, my n’ Heer, maar ’t hangt flegts af van ’t I os ge-Ik kan niet zien, dat iets zich hier ontdekken zal, (val. Als een verborgenheit, van zonderlinge werken;nbsp;Want niernant kan hier in , ten voordeel, iets bemerken,nbsp;Of fchoon ’t toepafl’lyk is, wat voormaals is gefchiet.nbsp;Al wat gefchiet, verjaart, treft ons een groot verdriet,nbsp;Men overreken dan wat and’ren is weêrvaren.

Om juift zyn ongeval, met dezen tydt te paren.

En hierom drait, en buigtme den verlopen tydt;

’t Schynt dat men glory ftelt, wanneer men mede lydt, In zulk een’ tydtftip, als zy hebben toen geleden (den,nbsp;Doch ’t was zo, wie kan zien, door een’gen fchyn van re-Dat hier iets zonderlings in opgelloten legt ?

J. V. Reigersbergen.

Voor ’t minft, dit ’s zonderling, en deeze rede is echt Hy wierd gevangen in dien tydtltip, door de Grooten,nbsp;En thans, door groter magt, voor eeuwig opgefloten,nbsp;In het gevangenhuis des doots. men voerd’ hem uitnbsp;Het Slot van Loeveftein, in eene Kift, thans fluitnbsp;Men hem weêr in een Kift» om noit ’er uit tc komen.

Toen

-ocr page 96-

HUIG DE GROOT

Toen hadme, om vry te zyn, dit middel ondernomen, ’t Gelukte hem, hy kwam ’er uit in vryer lucht;nbsp;Thans blyft hy eeuwig in dit dodelyk gehucht.

Uit d’eerfte Kerker wierd’ hy, als opnieuw, geboren; In dezen Kerker moet hy blyven, en verfmoren,

Toen is hy midden door zyn vyanden ontfnapt;

Nu heb zyn’ Vyant hem, op ’t onverwagts betrapt. Hy was gevonnift om te leven, nier tefterven;

Nu is zyn vonnis, om het levens-licht te derven. Toen moeft’ hy leven, om te fterven in de pyn;

Nu fterft hy, om van pyne éénmaal verloft te zyn, En, door dit fterven, eens geruft ia vreugt te leven,nbsp;Des ftierf hy levende, om ter doot zich op te geven.nbsp;Hy floot voor dezen op de floten, door een lift,nbsp;Thans heeft hy ’t flot des doots ontfloten, in zyn kift.nbsp;Maria,

Maakte ik een tegenftel, van alle lotgevallen.

Waar zoude ik eiud’gen, waar beginnen van die allen? Zyn Vaderlant was hem ontrouw; maar hy getrouw;nbsp;En zyn getrouwheit vond hy weder in zyn Vrouw,nbsp;Terwyl hy arbeide om de Vryheit te ouderfchragen;nbsp;Wicrt zyne vryheit hem benomen, ’k heb verdragen,nbsp;Om zyne vryheit weêr te erlangen , dat men my,nbsp;Myn vryheit roofden, en floot op in ’t flut, daar hy.nbsp;Drie ] aar gevangen was ge weeft. Om lucht te ontfangen;nbsp;Moeft hy veel nauwer, en benauwder zyn gevangen.nbsp;Eli door zyn wachters zelf, die gaven op hem acht,nbsp;Van ’t bange en naare flot, in vryheit zyn gebragt,nbsp;’tWas billyk , wyl ’t gewelt hem onverwacht bekneldde.nbsp;Een onverwachte lifl hem weêr in vryheit fieldde.

En, die ik wenfchte althans te mogen by ons zien ; Verwenfchte ik toen van my, om verre weg te vlién.nbsp;Hy zocht ’s Lands glory in denhoogfteiitoptehelfen;nbsp;Maar hoon, en fmaat k wam hem, van zyne Burgers,tref-’s Lands middelen heeft hy verdedigt, en vermeerd; f fen.nbsp;Zyn middelen hier door verloren, hy onteerd.

Ik, die heb wel gedaan , daar liefde my toe porden;

Moeft,

-ocr page 97-

69

TE DELFT.

Moeft, met de ontfchuldigen, mede opgefloten worden Hy z wurf, alsBalling, uit zyn waarde V aderlant;

Een ander Vaderlant herftelden zynen ftant.

-Kriftyna, eind’lyk, hebb’ hem van zyn’ dienfl: ontflagen; Om grooter Koninkryk zyn dienften op te dragen. ’

VIERDE TONEEL.

Reigersbergen, Krommo

Alida, Kornelia, Maria, Willem, Pieter, N. v. Reigersbergen, J. v.

N.

M nbsp;nbsp;nbsp;Alida,

yn kind’ren hebt ge al eens met crrenft overdagt, Wanneer myn’ Zoone zal ter aarde zyn gebragt ?

De tyd verloopt: hy is nu reeds in Hollants kullen;

’t Is billyk, dat men hem, na ’t zwerven,eens laat rufteö. Maria.

Dewyl het lichaam isgebalzemt, en bevryt V^oor’t rotten, heeftme, ter bedenkinge, noch tydt.nbsp;Alida.

Zo lange als wy hem zien, zal ons gemoed onftellen.

Kornelia. nbsp;nbsp;nbsp;len,-

^8} Wen Burgermeeft’ren ,naar den voorflag overhel-Om ook zyn Beeltenis te gieten van Metaal,

(39) Als Defideer, en zett’ hem dus ten zegepraal, Waar toe (40) Johan de Wit deHeerenaan wil zetten,'nbsp;Zou zulks ’t begraven,noch voor eerlt, aan ons beletten.

PlE.

^ (}8) Burgermeefteren van Delft leiden in overleg, om een Praaltombe op te rechten» van hunnen grootcn Delvc-naar, naar ’t voorbeelt der Rotterdammers, die zulk eennbsp;Beek, ter gedachtenklc van Erasmus, opgericht hadden,nbsp;(39/ Erasmus,

(4°i Johan lt;Je Wit, nantaals Raadt Penlionaris vanHol. lant.

-ocr page 98-

HUIG DE GROOT

Pieter.

Dit is verworpen, maar ons toegeftaan,f4i)eenwerlc Te maken, aan de zydein ’t Koor der Nieuwe Kerk jnbsp;Van dees bewill’ginge is een affchrift ons gegeven.

K R o M M o N.

Dus zal den Grooten Huig noch lang naar dezen leven.

J. V. Reigersbergen Nog langer leeft zy n’ geeft,en in zy n’ Schrift’ hy z weev’.nbsp;Willem.

Tot zyn bevraving’ dan men fpoedig zich begeev’.

N. V. Reigersbergen.

Behaag’ het u, men Itell’ het valt op overmorgen.

’k Zal onderwyle, al wat zal nodig zyn, bezorgen. Maria.

a, ’t moet zo zyn; hy ’s weg; hy is ’er flegts geweeft! dy is niet meer; dien Man, gehaat * bemint, geVreeft,nbsp;'s uit den tydt; datlicht van onze en volgende eeuwen^nbsp;s nu geveiligt, voor h.et brullen van de Leeuwen.

WILLEM.

6 Bitter ongeval! ik mis myn’ waarde Vrint!

6 Overzwaar verlies, voor die geleertheit mint!

K R o M M o N.

Dat de aarde licht zy,en deBloemen’tGraf bedekken. Pieter.

Zo lang de Boeken, ter geleertheit, zullen ftrekkenj Zal ook den Naame en roem groot blyven van deGroot.nbsp;Aliöa.

Zy blyve ineeuwigheit verzegelt met zyn’Doot.

V ER-

, (^4) De Burgermcefteren van Delft , bewilligden, op het verzoek van Pieter , en Kornelia de Groet , eennbsp;ïraaltombe op te rechten gt; ter rechter zyde in ’t Kootnbsp;der Nieuwe Kctk , ter zyde dc Grafkelder der Prinftgt;*nbsp;van Orangie,

-ocr page 99-

VERTONING E,

Na lefte Bedryf.

Da Beraamde Praaltombe van Huig de Groot, io als die getekeiit, en in aarde gcboetleert is, van dennbsp;vermaarden Konftenaar Rombout Verhulft, en dewylnbsp;de uitvoeringe van dit werk, om redenen, genoegzaamnbsp;geftaaktis, geven wy die den Lezer te befchouwen,nbsp;volgens de Afbeeldinge van den Hcere Kornelis vannbsp;Alkemade, in deeze vertoonitige. Ik hebbe 'er by-vevoegt eene Penne, in de bant van De Groot, nevens twee Gedenk-Penningen, ten dien tyde gemaakt*nbsp;die ik* hangende, gep'.aatft hebbe aan de kroonlyftjnbsp;ter wederzyde van het geopende Boek.

UITLEGGINGE

DER

VERTONING E,

lt;t^ie hier de Tombe van den grooten Huig de Groot* Lerft Advokaat Fiskaal, om Hollants heil’ge wetten^nbsp;En zyn Gerechtigheên, ^wie tegenftant hen boot*)nbsp;Te fchragen; en voor’t Recht zich in de bres te zetten,-Toen Raatsman van den Raadt der koopftad Rotterdam;nbsp;Hy zette zyne borft, voor onze aaloude Rechten ,

Als eenen koop’re muur, toen die ver woede vlam, (ten Van Kerk en Staat-twift, uit kwam barften; om te flech-pe Bandt der Eendracht Hy, met onvermoeide vlyt,nbsp;t Roer wende van de Kerk en Staat, naar alle boegen.

Op

-ocr page 100-

3a Uitleggings der Vertoningè,

Opdat dien bandt niet wiert verbroken, in dien tydt, Zocht hy, ter wederïycs, elk een te vergerioegen,

Om zulks tedoen,was’tWit vanhemVerdraagzaamheit» Hier op hy doelde, doch party wou ’t niet gedogen;

Hy wicrd,omdeeze dritt,naarLoeveftein geleid,

En,levendig,alsdoot,ontrukt dermcnfchen oogen. Tot Hy ,na derdehalf jaar verloft wierd, door een Killjnbsp;Hy leetde in Ballingfchap, na ’t vlugten, dl zyn dagen,nbsp;Maar Zweeden, die 't gewelt hem aangedaan, wel wili ^nbsp;Heb ’t ampt ,als Afgezant, hem gunltig opgedragen.

Dit heeft hyloffelyk bedient; maar, door den doot.

Nu einde!yk ontlaft van al deaardl'che zorgen.

Ruft hier het Lichaam van den wakkeren de Groot, Voor wien, (wat wetenfchap betreft,) was niets ver1nbsp;borgen.

Des ruft hy met zyn Hooft op Boeken; indehaiit Voert hy een’ Veder, die de vrucht des geeftes baarde;nbsp;Kenmerken van zyngroot, en doorpleertverftant.

In d’achtergront ziet gy den fchat, die hy vergaarde,

Een ganfche Boekzaal, waarin hy begraven lag;

Die gaf men, iiadcrhant, voor t walef duizent kroonen, Inhanden van (i^ Katryn, opdat ik, fchreefzy, mag ynbsp;Myn’ grooteii Afgezant, my,in zynfchrift vertonnen.nbsp;In ’t midden van dien fchat ziet gy een held’re zon,nbsp;Wiers glans alom verlicht het aardryk met haar ftraa-len,

Dezonder wysheit fchiet haar ftraalenuit de bron Van zynen geeft, die in zyn fchrift met luifter praaien}nbsp;Die fchriftenvliegen al dewaereltdoor en door,

In Eng’len handen jen met kranfen van Lauw’rieren,

Onti

1

Kriftyna, Koninginne van Zweeden , fchreef aan Mevrouw de Groot , een zeer beleefden Brief, om zy-ne Boeken, 20 van and’ren, als door Hem gemaakt, nevens zyne ongedrukte Schriften, voot anderen tc mogennbsp;genieten ; die haar ook toegezonden zyn , voornbsp;Guldens»

-ocr page 101-

33

Vitlegginge der Virtonioge.

Ontwonde Rollen, elk een draaft op’tLetterfpoor; Gy ïietie wederxyds om deeze Zonne zwieren.

Wat hoger blaaft de Faam,met tweeTrompetten, uit ’s Mans lof, zyn Wysheit, in Religie, en Staatkunde.nbsp;Zyn wapen ziet men op de lyft. Een Koek ontfluit.nbsp;Ter wederzyde, zich, wyl’tydertoegang gunde.

Om, nevens Huig^eGroot, de blaid’it» in te ziesm Ter Rechter zyde hangt zyn Borftbeelt., onder»nbsp;fchrecven

Met zynen Naam. daar naaft de Koffer , omtevlién, Waar uithy andermaal geboren wiert, teö leven.

Gy ziet twee kroonen op het KoiSer dekfcl ftaan;

De kroon van Vrankryk nam de Groot in haar befcher» , ming’;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;aan

t magtig Zweeden, wierd’ hy Raadsheer, *t nam hem Tot Afgezant, naar ’t Ryk, waar in hy vond ontfer’-rm'ng’.

Men ziet, aandeeenezyde, een halve opgaande Zon. Het Slot vanLoeve^n verflauwt aan de and’re zyde.nbsp;Ten teken dat zytv’ glans Verreift, en hy verwonnbsp;HetLoevelleinfche S^t, dathera zynamp;éer benyde»nbsp;Hier onder ’t jaartal der geboorte, en zynen doot.nbsp;Men leeze, ik kom naRantpnmrbdderder tevoorfcbyn.nbsp;Ter and’re zyde.-v.aahet wapen, hangt de Groot,nbsp;Meede in zyn Borftbeelt, daar geboorte en doot innbsp;doorfchyn’.

Dry Bloemen troffen zich vertonen naad zyn Beelt; Twee lauwer takken zich hier onder t’zamen vlechten.nbsp;Dit Dry tal fluit in zich, waar op Geleertheit fpeelt;nbsp;2y, met een’ zoete geur, zich zelve t’zamen hechten.nbsp;De Lauwer zinnefpeelt op zyne onfterf’lykheit.

Hy althans groenen zal, en nimmermeer bederven.

De voprgront van de tombe in korte woorden zeit, Wie%ls^ die in zyn Graf zal leven, na zyn fterven.

(») Dat

-ocr page 102-

'if

34

Uitleggings der Fértomge*

(23 De Fenix van het Vaderlant. Het Delfs Orakel, 't groot verflanUnbsp;Het licht dat d'aarde alom befcbeen,nbsp;De Groeten Huig ruft bier beneên.

(z) Die vaars is gemaakt door den Heere G: Brandt ^ op eene der Gedenk - Penningen , en door ons gcplaatftnbsp;voor op de Tombe , met veranderinge van den leftennbsp;Regel , wyl die, op de Tombe, genen zin kan hebben,nbsp;ay is by hem.

De Groot vertoont zich hier in ’t kleen.