-ocr page 1- -ocr page 2- -ocr page 3-

i nbsp;nbsp;nbsp;1 r Mf

CLAUDINE,

TONEELSPEL;

tiOO%

A. VAN DER WILLIGEN»

TE HAARLEM,

BIJ J. VAN WAL RÉ EN COMP* MDCCXC VII.

-ocr page 4- -ocr page 5-

'it Toneelfpel, V welk reeds in den jaare 1794 gefchetst was, doch, door tusfchenkomende omftan-digheeden, tot nu toe is blijven liggen, heb ik {evennbsp;als mijn' SELICO, geplaatst in de Zedelijke To-neelöeffeningen VI Deelj getrokken uit de zedelijke VERHAALEN vuu de Floriaii.

De Gefchiedenis zou, 'volgens opgave van gemel-den fchrijver, voorgevallen zijn in of omtrent V jaar^ 1778.

Die dezelve géleezen heeft zal zien, dat het Verhaal^ op eenige kleine veranderingen na^ getrouw gevolgd is.

Verder hier niets bijzonders hij te voegen hebben-de, geef ik dit werk jen aan 't gebruik en de beoor-deeling van het Algemeen over.

A. VAN DER WILLIGEN.

Tilborg 20 Augustus

1797-

-ocr page 6-

PERSOONEN.

Mylord belton, een jong En^ekcbman.

claudine, in mans - kleederen onder den naam van CLAUDE.

benjamin, haar zoontje. ï 1M o N , een oude Boer, haar Fdder.

Meester J a c o b , een Herbergier.

MATHILDE, zijne VrOUW.

JAMES, oude Bediende van Mylord BELTON.

LE FABRE, een Koopman.

JAN, Knegt van Meester jacob.

Een Wond-Arts.

Een Dienstmeid.

Bedienden.

Het toneel is te Turin in het huis van Meester Jaeoh,

-ocr page 7-

C L A U D I N E,

TONEELSPEL.

EERSTE BEDRIJF.

EERSTE TONEEL*

Tiet toneel verheeld de gemeene Zaal in een Her^ bergi aan beide zijden zijn eenige deuren.

CLAUDE, BENJAMIN.

Claude ligt op de knieën en is bezig met fchoenen fchoon te maakeni by beeft een kasje met borstels enz. voor zichnbsp;Jiaan. Benjamin loopt heen en weder ^ hy vind eenigenbsp;appelen op een tafel liegen en eet 'er van.

CLAUDE.

Ach , Vader Simon, zo gij hier uwe arme Claudine eeas zaagt! — uwe ongelukkige Claudine — federt meer dannbsp;drie jaaren zwervende en van de gantfehe wereld veriaa-ten! met een klein onnozel wicht — waar is hij?nbsp;[bij roeptj Benjamin!

BENJAMIN, met een appel in de band.

Roept gij mij, lieve Claude ?

CLAUDE.

Zoj ik wist niet, waar gij waart maar wat hebt gij daar? laat zien.

A nbsp;nbsp;nbsp;SEN-

-ocr page 8-

2 CL A UDINE,

BENJAMIN.

Een appel.

CLAUDE.

tloe komt gij daar aan?

benjamin.

Daar van de tafel heb ik hem gekreegen — kijk, daar liggen ’er nög meer.

CLAUDE.

Foei,Benjamin! ik heb ii immers, gezegd, dat gijniets moogt wegneemen zonder het mij te vraagen; — gaanbsp;fchieüjk, breng den appel daar gij hem gevonden hebtnbsp;en kom ’er niet meer aan, of gij zoudt broeder Claudenbsp;boos maken.

nzN]hUlN, hem de wangen flrcelen/ie.

O neen! niet boos. (Jiij legt den appel neder ly de voo-rige en fpeelt meteen bal, dien bij uit zijn zak haalt^

CLAUDE, met aandoening hem ziende fpeelen.

Ongelukkig liefkind! — maar neen, nog voelt gij uw lot niet! — gij zijt nog in die gelukkige jaaren, waarin mennbsp;zig niet over het voorledene kwelt, noch voor het toekomende zorgt; — gij geniet nog het tegensvvoordige,nbsp;’t geen bij rijpere jaaren zoo zelden gebeurt ¦— dan —nbsp;ach! als gij wat ouder zijt — als gij de misdaad van uwenbsp;moeder verneemt — wanneer gij na uwen vader vraagtnbsp;en u, om mijnentwil, van uw gedacht verhaten en vannbsp;de gantfche wereld veracht ziet —« ó Bénjamin! welke

ver-

-ocr page 9-

T o N E E L S P' E' L.

verwijtingen zult gij mij dan niet doen! ach! dan zal mijn zwaarfle lijden eerst beginnen. Qjij zveent.')

BENJAMIN, fireeli hem.

Gij weent lieve Claude? wat fcheelt u?

CLAUDE kuscht hem en weent.

Lieve Benjamin!

BENJAMIN.

Ach! als gij weent Claude dan moet Benjamin ook weenen.

CLAUDE.

Neen , ik zal niet weenen. (Jnjgeeft hem een fluk brood') daar, gaa nufpeelen: ik ween niet meer.

(Jiefijamin gaat weder fpeelen.')

¦CLAUDE.

Niet weenen! — Hemel! kon ik de fchande van dit kind met mijn traanen afwasfehen! dan ook dit onrchul-dig wicht moet om mijn misdaad lijden! ó Claudine!nbsp;Claudine!— mijn geweten! — geen gerust oogenbliknbsp;meer! — ach! zo ik hier flegts alleen was, dan, ja dannbsp;weg met dat ellendig leven! — maar neen, hier mede isnbsp;het niet genoeg — de eeuwigheid . . . enige oogenblik-ken peinzende) En ook, geeft de goede God mij nog nietnbsp;veel meer dan ik verdien ? ik ben gezond en win immersnbsp;het dagelijks brood voor mij en mijn kind. . . •

(JBenjamin, [mijt met zijn bal tegen een der deuren.)

CLAUDE.

Stil, Benjamin, maak geen geraas ¦, de lieden flaapen nog.

Qnen hoort eenig gekijf van kinnen.)

A a nbsp;nbsp;nbsp;TWEE-

-ocr page 10-

CLAUDINE, TWEEDE TONEEL.

DE VORIGEN. MATHILDE.

MATHiLDE komt, met de armen in de zijden de deur in, daar Benjaminnbsp;tegen gefmceten heeft.

Wet hagel is dat voor een geweld , hier zoo vroeg in mijn huis? — ’t is of ’er met bommen op gefchotennbsp;word; — de Duivel mogt hier flaapen.

(JBenjamin verfcbuilt zigbij Claude, die niet ópkijkt^ MATHILDE, Claude hij een arm vattende.

Hei! Heil Monfieur de fchoenpoetfer! is dat invjon. gen, die hier zoo een geweld maakt, he? wat beeldt gijnbsp;u wel iu? —hieraltijd dien kwaaden jongen meé te brengen , daar men u uit barmhartigheid nog een Huk broodnbsp;toefmijt; — zeg, wat duivel meent gij wel ?

. CLAUDE.

Ik zal zorgen dat hij lliller is Madam! (jegen Benjamin,') gij moet hier blijven Benjamin.

MATHILDE.

En zijn de fchoenen nog niet klaar ? dat duurt van de morgen fatans lang; — toe, gij moet maar wat voortgang maken, (zij gaat overal rondzien en vind onder denbsp;appelen een daar van gebeeten it.'j En wie heeft ’er nunbsp;weêr aan die appelen geweest.? —» zeg, wie heeft daarnbsp;aan geweest, vraag ik.

CI.Aü«

-ocr page 11-

TONEELSPEL.

CLAUDE.

Mijn quot;broeder nam ’er een af, Madam, doch ik heb *er hem over beknord en hem dien weêrom doen brengen; neem niet kwalyk....

MATHILDE.

Ja— gij zijc God beten nog al eerlijk, nu hij hem half opgevreten heeft.— Ja, eerlijk! —- Jan hagel! —bagage ! — wat let mij ....

CLAUDE, gevoelig.

Over mijne oneerlijkheid hebt gij immers nog geen klagen. Madam?— heden heb ik nog geen duit verdiend — maar morgen zal ik uwe appelen betalen,

MATHILDE.

IJm! hm! betalen! — men moet hier waarachtig wel arm worden; — overal raakt men wat kwijt; dan hiernbsp;en dan daar: — die luije caronjes van meiden hebbennbsp;daar zeker die, appelen weêr laten liggen, in plaats vannbsp;ze weg te fluiten: maar ik zal ze de les eens gaan opnbsp;leezen — die onagtzaame vrouwlui! — in mijn jonge tijdnbsp;moest het’er zoo gegaan hebben; ja, de drommel, dannbsp;was ik de Vrouw wel geweest, die ik nu ben.

DERDE TONEEL.

DE VORIGEN, MYLORD BELTON.

Belton komt uit zijn kamer.

MATHILDE.

Goede morgen Mylord! (^zij neigt) reeds zo vroeg bij de hand?

A 3 nbsp;nbsp;nbsp;lïEL-

-ocr page 12-

CLAUD I N. E , .BEETOH.

Mèni'hefeft.bier maiaduig gmi w«kker , noch haaoen-gektaai van. doen om de büurt wakker te maaken, zoo lang ’er nog een ftukje tong ia uw mond overbiijff:—nbsp;maar wat is ’er nu weêr-gaand-e?

MATHILDE.

]k vraag wel excuus ^ Mylord; ’t is de jongen van dien fehoenpoetfer, die hier op al da.deuren heeft gaan flaannbsp;en daar bij nog een van mijn beste appelen half opgegee-ten; zie hier; (w; toont dm appel) ó ’t is om razende tenbsp;worden:— maar het zal niet meer gebeuren, liever wilnbsp;ik ze de deur Uit ranfelen ; alle dag heeft men ongenoegen met dat canaille van volk en, om u de waarheid tenbsp;zeggen, ik kan iii ’t geheel tegen de ritfie niet —

, ach !- ik ben zoo. ziek., dat het fpreeken mij^ tot een last is; den ganifchen macht heb iki bijna geen oog toegedaan — en nu — mijn fchoone appelen . ,. .

BELTON.

En gij maakt zoo een geraas om een appel ? — doch ja , een appelbeet kan verfchrikkclijke gevolgen hebben ,nbsp;naar men zegt — ik dacht’er niet om.—' Moeder Eva!-_nbsp;niet waar Madam ?

MATHlLliE,

Wat beveelt Mylord om te ontbijten?

. , nbsp;nbsp;nbsp;BELTON.

Niets. (jHj gaat op en nederl) .

M A T H J L D E.

Zal ’er dam niets 'van uwe orders zijn?

BEL-

-ocr page 13-

TONEELSPEL. 7

JIELTON.

Niets.

..... mathilde.

Dan heb ik de eer van uwe dienaresfe te zijn.

{zij neigt en vertrekt.')

VIERDE TONEEL.

CLAUDE, benjamin, BELTON, EEN BEDIENDE.'

DE BEDIENDE tegen BELTON.

Mevrouw la Rofiere maakt haar compliment en verzoekt u aan haar toilet te mogen zien.

BELTO N.

Ik zal komen, {de Bediende vertrekt\ hij vervolgt tegen Claude, die tot nog toe niet heeft opgezien maarnbsp;geduurig hezig isP) Wilt gij mijn laarzen wat fchoon inaa-ken ?

CLAUDE, zonder hem aan te zien.

Gaarne, gelief uw voet hier maar op te zetten, (jbij zet het katje voor zijne voeten.)

BELTON.

Neen,

CLAUDE.

Waarom niet?

BELTON.

Het hindert mij, als ik een menscli voor mijne voeten zie kruipen; flaa op; zij zijn in mijn kamer.

{tdlaude flaat op en ziet hem verwonderd aan , laat de

bdrjkl vallen en geeft een gilBenjamin raapt de horfiel op.)

A 4 nbsp;nbsp;nbsp;BEL-

-ocr page 14-

C_L A U D I N E,

BELTON,

Wat is dat? wat deert u?

CLAUDE', zig een •weinigherflellende. Ach! het zijn... hevige ftekingen in de zijde, daar iknbsp;dikwils meê gekweld ben.

BELTON, met deelneeming.

Arme jongen, ik beklaag u — kom ik zal u een flok Rum geeven.

CLAUDE, verlegen.

Ik bedank u, mijn Heer — ’t is reeds over — waar zijn uwe laarzen?

belton.

Wacht — ik zal ze u geeven. Q/i} gaat in zijn kamer en komt terftond met de laarzen weder terug.')

CLAUDE, terzijde.

Hemel! zo ik mij niet bedrieg, is hij het zelf.

BELT ON, hem de laarzen geevende. Daar zijn ze: — zijt gij nu beter?

CLAUDE.

Voor dit ogenblik bijna herfteld, Mijn Heer, belton.

Dat verheugt mij. Qn] ziet op zijn Herlogie ) Reeds negen uuren; gij zult u wel wat fpoeden?'*ik moet uit,

CLAUDE,

Gij zult ze ten eerften hebben.

benjamin. Belton de hand kusfchende. Mijn Heer — toe — laat mij uw horlogie eens zien.

BEL-

-ocr page 15-

toneelspel.

belton.

Wat wil di(i lieve kleine? — daar, zie mijn Horlogio—. hoor!— hoort gij het wel tikken? Q tegen Claude'^ hoenbsp;komt gij aan dat aartig kind.

CLAUDE, zeer verlegen.

Het is — Mijn Heer! — het is — mijn broeder.

BELT ON.

Uw Broeder? en waar zijn uwe Ouders?

CLAUDE.

Wij hebben geene Ouders meer , Mijn Heer — wij zijn arme weezen, fints vier jaaren aan ons noodlotnbsp;overgelaten — {hij fchreijt') van alle menfchen verhaten —

ach 1 « ....

BELTON, aangedaan.

Zoo jong en van alle menfchen verhaten — geen bloedverwanten — geen vrienden — niemand —

CLAUDE.

Helaas! niemand — niets — dan den lieven Hemel en mijne twee handen, daar ik voor mij en mijn broeder denbsp;fchraale kost meê moet verdienen.

BELTON.

Moet gij met fchoenen fchoon te maken voor u beiden de kost winnen ?

CLAUDE.

Ach! ik doe alles, Mijn Heer, wat de goede luiden mij te doen geeven en mijne krachten mij toehaten.

BELTON.

Gij houdt dan wel veel van uw broeder?

A 5 nbsp;nbsp;nbsp;CL AU-

-ocr page 16-

C L A U D I N E,

CLAUDE, met vervoerivg.

— Mijn Broeder! —O ! ik vvii hem voor de gantfche we» ïeld niet misfchen! — hij is alles, wat ik bezit — en ...nbsp;(hij zucht bitter.') dceze bezitting kost mij veel — zeernbsp;veel.

belton.

Gij zijt een braave knaap , ik heb achting voor u.

CLAUDE.

Mijn Heer, uwe laarzen zijn gereed.

, nbsp;nbsp;nbsp;BELTON, tatt in zijn zaken geeft hem iets.

Hou daar — ik zal u in ’t vervolg wel meer noodig hebben.

CLAUDE, bet geld bezien de.

Een Louis d’ or 1 daar kan ik u niet van te rug gee-yen — (bij ml dien weder geven.) ik zal het morgen wel krijgen. ’

BELTON.

Behoü het voor u, doch kom deezen namiddag eens weder, ik heb eönige boodfchappen. (hij vertrekt in zijnnbsp;kamer.

CLAUDE.

Het is te veel, Mijn Heer....

-ocr page 17-

TONEELSPEL.

BENJAMIN.

Wat voor'een groot ftuk geld heeft hij u daar gegee-,ven Claude ? die goede Heer! — ik heb hem recht lief; ^hij kopt weder fpeekn.')

CLAUDE.

Gij hebt hem recht lief! — ,ó gij moest hem haaten,— gij moest hem vervloeken! Doch neen I hier fpreekt denbsp;ftem van het bloed pakt de borstels onderwijlnbsp;hij elkander.j Ach! ik had hem ook eens recht lief: —nbsp;ó! als ik mij die liefkozingen — die vleijende woorden en da: onfchuldig voorkoomen herïnnere — toennbsp;hij voor zes Jaareninhet dal van Charaonnij bij mij kwamnbsp;en — helaas! — mijne eer roofde! — 6 Mannen, Mannen! hoe ligt valt het u een onfchuldig meisje te verleiden! eene wanhoopende houding — een belofte —^nbsp;een eed,een eed, dien wij ligtgeloovigen voor wezenlijk houden , daar hij nog veel vergangel ijker is dannbsp;een waterbel en zij , die hem doen, onftandvastigernbsp;dan lt;ien vlinder: (,hij zucht bitter. ) Ach , Claudine!nbsp;waar zijn die onfchuldige ogenblikken gebleevcn, toennbsp;gij zoo vrolijk, zoo onnozel daar heen gingt!— toen gijnbsp;uwe fchaapen langs den kant van de'Arre weidde en dannbsp;’s avonds, als de zon onder ging, zingende na huisnbsp;liept! — wanneer mijn vader — mijn lieve vader mij dannbsp;aan de deur van onze hut te gemoet kwam — mij kusclv-te en mij zijne Claiidine noemde!, {bij weent) achgt;nbsp;mijn vader, mogt ik u nog eens weder zien! — Doch

neen;

-ocr page 18-

IZ

C L A U D I N E,

neen; waarfchijnlijk zijt gij van verdriet reeds geftor-ven — en al leefde gij ook nog — gij hebt mij ver-ftoten — Gij hebt mij- gevloekt! Qtij -joringt de han-den) en ach! ik verdiende het — ik, die uw’ oude^ dom onteerde — die uwe grijze hairen met fchandenbsp;overlaadde! — {een kleine jlilte: bij hangt het kasjenbsp;op den rugl) Weg! Weg! hier vind de flang, die innbsp;mijn boezem woelt, maar geduurig voedfel; — ik moetnbsp;voort en kom niet weder: — altijd de oorzaak zijnsnbsp;raisdrijfs voor oogen te hebben is als of men immernbsp;de gapende helle voor zig heeft : — neen. Belton!nbsp;ik wil u niet weder zien; — ik moet gaan — wijdnbsp;van hier moet ik gaan. {zig bedenkende en als befluite-loos roept hij') Kom, Benjamin, kom — doch neen —nbsp;mijn kind zal ik hier laaten ¦— hij is rijk en kan ’ernbsp;beter voor zorgen dan ik — en ook fchijnt hij mijnbsp;toch niet zoo geheel ondeugend — nog al menschlie-vend — nog al gevoelig... {peinzende) ik zal hemnbsp;fchrijven tn den brief met het kind zenden. . . {bijnbsp;roept wederoin) Benjamin!

benjamin.

Wat belieft u lieve Claude?

c r. A u o E.

Hoor — ik moet morgen na Gencve gaan,wilt gij wel hier blijven tot ik weder kom? — hier bij deezennbsp;Heer, die u het Horlogie liet zien?

benjamin.

Neen, Claude, ik wil met u gaan.

CL AU-

-ocr page 19-

13

TONEËLSPE

CLAUDE.

Waarom? — gij kunt toch ahijd niet bij mij blijven — ik zal u ééns moeten verlaaten — eens moeten verlaaten! . (hij ziet hem ftijf aan ch zucht.')nbsp;benjamin.

Dan za! Benjamin, fterven {Jnj •weent en hangt hem aan het lijf-)

CLAUDE, Q}em met vervoering omhelzende.')

Neen, lieve Benjamin! — neen! Claude zal altijd bij tl blijven — nooit zal ik u verlaaten! — gaa klopnbsp;aan gindfehe deur en zeg dat de Ichoeneii klaar zijn.

(Benjamin klopt aan een der deuren.)

CLAUDE.

Hemel! welke gedachten! ik zou mijn kind verlaaten. Neen! zijn beftaan was wel de oorzaak van mijn ongeluk — doch nu — nu zou zijn gemis mijn doodnbsp;zijn: — kon ik één ogenblik doof zijn voor de ftemnbsp;der natuur! (eem kleine tufehenpoozing.)

(Benjamin klopt nog geduurig.)

CLAUDE.

Ik zal evenwel deezen middag weder komen — misfehien.....Doch neen, ik zal hem niets laaten blij

ken — wat zou het mij helpen? — niets, niets! ik moet zwijgen.

ZES-

-ocr page 20-

14 CLAÜDINE, ZESDE TONEEL.

MEESTER JACOB, DE VORIGEN.

Ml'. JACOB, het kloppen uitkomende.

¦ Hei! — wie heeft daar geklopt i

CLAUDE.

Goede morgen, Meester Jacob; ik wilde vraagen, of ’er nog iets van uw dienst is ? — de fchoeaen zijnnbsp;gereed.

benjamin, hem bij de hand -vattende. Hebt gij wel gedapeu?

Mr. JACOB,

Wel dat is maar zoo wat. {Inj krabt zijn hoofd.')

CLAUDE.

Misfchien niet al te wel ?

Mr. JACOB.

Frisch en gezond.

CLAUDE.

Mr. JACOB.

Wal dan?

Een booze geest.

CLAUDE.

Een booze geest? gij fpot.

Mr. JACOB.

In ernst — luister — daar hoort gij het we2r.

{incn hoort Mat bilde van binnen kijven.)

, nbsp;nbsp;nbsp;CLAU-

-ocr page 21-

is

TONEELSPEL.

CLAUDE.

Uw vrouw ?

• nbsp;nbsp;nbsp;Mr. JACOB.

Accoord. (hj ftopt hem wat in de hand.') daar — gaat maar fchielijk heen —,’t word hier gevaarlijk — gindsnbsp;in het Zuidwesten hangt een zwaare bui — binnen weinig minuuten kon die boven ons hoofd uitbarften: iknbsp;heb het van verre reeds hooren facelen — een ieder hoede zig voor fchade.

BENJAMIN, Claude bij de hand neemende.

Laat ons gaan Claude — ik ben bang.

CLAUDE.

Vaarwel dan Meester Jacob — ik bedank u.

MR. JACOB, knikt met bet hoofd en wenkt dat zij vertrekken moeten.

ZEVENDE TONEEL.

MEESTER JACOB, alken; hij luistert eenigen tijd,

God dank! de bui fchijnt overgewaaid — ’t is geheel ' ftil geworden: — kom, ik zal van het goede weder gebruik maaken. {hij trekt aan een hel.) Zou ik waarachtig het geluk hebben van hier eenige ogenblikken gerust;nbsp;te kunnen ontbijten ? — wel dit zou iets buitengemeensnbsp;zijn.

AGTSTE TONEEL.

MEESTER JACOB. EEN BEDIENDE. DE bediende.

Wat gelieft Mijn Heer ?

MR.

-ocr page 22-

i6

C L A U D I N È,

Mr. JACOB.

Men noemt mij Meester Jacob, niet Mijn Heer,

DE bediende.

Meester Jacob dan.

Mr. JACOB.

Accoord.

DE bediende.

Ik woon nog niet lang in uw huis.

Mr. JACOB.

Dat fpreekt van zelve; zeker niet langer dan veertien dagen; daar zorgt mijn lieve vrouw wel voor; zij denkt,nbsp;geloof ik , verbetert men niet , men ververscht eens:

zijde.') dat zij omtrent mij ook eens zoo dacht — ik wilde ook wel eens ververfchen.

DE BEDIENDE.

Nu Mijn Heer — gij....

Ml’. JACOB.

' Alweder Mijn Heer — heb ik u niet gezegd...

DE BEDIENDE.

Neem niet kwalijk — maar ’t is toch aartig , uw Vrouw kan men niet genoeg tituleeren en gij wilt nietnbsp;eens Mijn Heer heeten.

Mr. JACOB.

Noem ze,in ’s Hemels naam,Marquiflnne — Gravinne en al wat je wilt, als zij maar te vreeden is ; maarnbsp;Blij— zoo als ’t gezegd is — ik wil het getal der Hee.nbsp;ren niet vermeerderen, daar zijn ’er reeds meer dan te

veel

-ocr page 23-

17

TO NE E L SPE

veel in de wereld — maar waar is mijn vrouw thans? ik hoor haar niet.

DE BEDIENDE.

Zij is bij de arbeiders in den tuin.

MR. JACOB, ter zijde.

Overheerlijk om bet fcbadelijk gevogelte te verjaagen. Qegen den bediende') Hoe is uw naam?

DE BEDIENDE.

Ik heet Jan — wat is er dan van uw bevelen?

MR. JACOB.

Ik ben nog nugteren, Jan!

JAN.

Gij wilt dan ontbijten ?

ME. JACOB.

Accoord! breng hier zoo w^at van het een en ander — verftaaje? (^de bediende buigt zig en vertrekt.)

NEGENDE TONEEL.

aiEESTER JACOB, alken; hij haalt een ftukpapier uit den zak, zet zijn bril op en leest.

Accoord ! — Juist een halve Louis— (Jiij voelt weder in den zak.) als ik nog maar zoo veel heb: (bij telt zijnnbsp;geld.) Ha! nog net twee kroonen: veel meer moest hetnbsp;ook al niet geweest zijn, of ik had het niet bij malkaêtnbsp;kunnen fchrappen — en dan — ja, dan zou mijn vrouwnbsp;weder ftof gehad hebben om de tong te roeren •, — nu

B nbsp;nbsp;nbsp;die

-ocr page 24-

I8

CLAUDINE,

die ontbreekt haar juist zelden: ( hij luistert aan een der deuren.') Zij moet wel ver in den tuin zijn, anders zounbsp;men haar nagtegaals - ftemmetje door al het geboomte totnbsp;hier toe wel hooren doordringen.

TIENDE TONEEL.

MEESTER JACOB, JAN.

JAN, brengt het ontbijt.

Gelieft gij nog iets meer?

Mr. JACOB.

Niets — maar apropo —• is mijn vrouw nog in den tuin?

JAN.

Ik geloof ja — Mijn h... Meester — de hovenier krijgt ’er wat van, als ik het wel heb.

Mr. JACOB.

Zoo! zoo! (^ter zijde.) ik dacht wel dat de batallle ver af was; (tegen Jan.) ik heb niets meer van noodennbsp;IJan ver trekt

elfde toneel.

WEESTER JACOB, alken ; hij eet en drinkt tus-fehen beiden, geduurende dit Toneel.

Zie zoo ¦, — dat fmaakt: — nu nog maar een ogenblikje rust— mij dunkt toch, al ben ik geen Anatomist, dat de fpraakdeelen der Vrouwe» van een gantsch ander

za-

-ocr page 25-

19

TONEELSPEL.

zaraenflelfel moeten zijn clan de onze, — veel gemakkelijker van bewecging — veel gladder — en hoe aangenaam is het gefnap niet van een lief bevallig wijfje! — wrijft de handen.'^ doch het gaat ’er altijd zoonbsp;niet — (htj lagcht.) ha — ha — ha —! ik moet nognbsp;Jagchen om de historie, die ik onlangs in een Engelschnbsp;boek las da. Mr. James mij geleend had; de Schrijver handelde over de Vrouwen naar rnij voorflaat. —^nbsp;Wagt wat zei hij ook weder? — kijk nu ben ik hetnbsp;waarachtig weêr kwijt ... {hij bedenkt zig.') Ja 1 nu weetnbsp;ik het — in de Apocalypfis van Sint Jan flaat ergens»nbsp;dat ’er in den Hemel een ftilte was omtrent een halfnbsp;uur — nu vraag ik aan een ieder, zei die Schrijver, ofnbsp;het wel mogelijk is dat daar Vrouwen zijn? Qgt;ij lagcbt.')nbsp;ha—ha — ha — ha! een aartige inval — Ja, ja ! denbsp;Schrijver heeft ’er zeeker ook al een uit de Familie dernbsp;Xantippes gehad: — St! St! daar hoor ik iets; — ac-coord! — zij is het zelve; de ftilftand van wapenennbsp;heeft hier ook al lang genoeg geduurd, de bataille gaatnbsp;beginnen; maak u gereed Meester Jacob, maak u gereed; ’t zal u zeker ook gelden.

TWAALFDE TONEEL.

mathilde, ben DiENSTMEin met een bezem in de hand, meester jacob.

Mathilde, de Dienstmeid bij den arm ncemende.

Daar hier lulje caronje! —^ die kamer moet geveegd B anbsp;nbsp;nbsp;nbsp;wot’

-ocr page 26-

oO

C L A U D I N E,

worden — die kamer, verftaat gij? {tegen Mr. Jacob.') Wel, Heer bewaar ons! men zou ’er immers gek vannbsp;worden, — daar zit die uil op zijn gemak te ontbijten,nbsp;terwijl ik zweet en. zwoegen mij affloof om het huishouden in order te krijgen: — Kerel gij waart toch ongelukkig , als gij mij niet hadt.

Mr. JACOB, ter zijde.

Hier over zijn het de geleerden nog niet eens.

MAT KILDE, tegen de Dienstmeid.

Daar, daar — aan die deur — men moet ’er u onnutte vrouwlieden altijd met den neus bij brengen.

DE DIENSTMEID.

Ik heb ’er reeds geveegd, het is ’er fchoon.

MAT KILDE, driftig met de armen in de zyden.

Wat —! zult gij mij tegenfpreeken ? — al hadt gij ’er tienmaal geveegd, als ik het beveel —

Mr. JACOB, ter zijde.

Ik zal de retraite maar flaan ¦— ’t is hier niet om te houden van het ftof — mijn oogen , mond en neus,nbsp;krijgen het zoo wel kwaad als mijn ooren. {hij wil vertrekken.)

MAThiCde, hem bij een arm grijpende.

Waar wilt gij na toé ? — daar agter valt niet te lanterfanten; — hier, zeg ik, hier! hebt gij ’t geld van dien koopman ontfangen, die dezen morgen vroeg vertrokken is ?

Mr.

-ocr page 27-

21

TONEELSPE

Mr. JACOB.

een halve Louis.

Accoord vrouw — daar is het (/amp;/)¦ geeft haar geld:)

MATHiLUE, tegen de Bienumeid. Toe — nu maar een andere kamer, — ’t is hier atnbsp;fchoon genoeg - allons vlug maar. (de Dmistmeidvertrekt.)

DERTIENDE TONEEL.

MEESTER JACOB, MATHILDE.

gt; nbsp;nbsp;nbsp;MATHILDE, telt het geld^

Hebt gij gisteren niets ontfangen?

Mr. JACOB.

Niets, als eenige duivers,

MATHILDE, hevig.

Wat — zult gij mij hier in het aangezigt voorliegen? onbefchaamde vlegel! — Waar zijn die twee kroonennbsp;gebleeven , die ik deezen morgen in uw broekzak gevonden heb, toen gij nog op uw nest laagt? -- zeg, waarnbsp;zijn die gebleeven ?

Mr. JACOB, verlegen.

Hm — Hm — ik heb ze u daar gegeven.

MATHILDE.

En het geld van den koopman dan — voor den duivel.

Mr. JACOB, verlegen eenigen tijd zmjgende. Hm —¦ Hm — het geld van den koopman — hoornbsp;vrouw , die koopman was een arme drommel — ennbsp;B 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;een

-ocr page 28-

22

CLAUDINE,

een Landsman van mij — ik heb hem de verteering ge-fchonUen.

M ATHILDE.

Gefchonken?— Hondsvot] gefchonken? — bederf van je huishouden. (nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;vuht dreigende.'^ Wat

let mij! ~ niets kan men u toevertrouwen; gij zijt een verkwister — een doorbrenger — een onachtzaame ezel,nbsp;die zoo een brave vróuw, als ik ben, onwaardig is.

Mr. JACOB.

Accoord vrouw.

M ATHILDE.

Ja! altijd met je fatans accoord — Droomer! — mijn eerde man zaliger was een andere vent voor zijn huis-.houden — maar zoo een uilskuiken, als gij zijt, kan iknbsp;alle dag krijgen. Ja; kijk, ik zou wel doen van mijnbsp;nniar boe eer hoe liever van u te iaaten fcheiden.

Mr. JACOB.

Accoord, Vrouw, accoord.

MATuiLDE, ftampvoetende.

Gij maakt mij razende met uw eeuwig accoord! — liever heb ik dat men mij rond uit tegen fpreekt, dannbsp;altijd dat vervloekt accoord te moeten hooren — dat ...

Mr, JACOB, haar in de reden vallende.

St ! — houd u ftil vrouw — ik hoor een rijtuig; men zou we! denken dat wij woorden hadden.

M A T HIL D E, luisterende.

’t Houd hier ftil: ( zij duimt hem voort.') toe, vooruit boute klaas, help de lieden.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(zij vertrekken,')

Einde van hel cerjle Bedrijf.

-ocr page 29-

as

TONEELSPEL.

TWEEDE BEDRIJF. EERSTE TONEEL.

BELTON, alleen.

Hij zit aan een tafel met de~ hand onder het hoofd en leest in een boek, 't voelk hij in de hand heeft.

Als men het wel overweegt, zou men de Vrouwen „ niet verleiden; men zou zijn jeugd niet doorbrengennbsp;„ met den verliefden te fpeelen. Waaröiil zou men zignbsp;„ aan den wreedften van alle hartstochten overgeeven ?nbsp;„ aan dien, welke de zintuigen en den geest verzwakt,nbsp;„ die alle grondbeginfelen vernietigt en niets op, zijnnbsp;„ plaats ftelt? Wanneer men bezig is met echtgenootennbsp;„ en moeders te bedriegen;” ChiJ leest nog eensj ,, wan-,, neer men bezig is met echtgenooten en moeders tenbsp;„ bedriegen Qhij zit eenige ogenblikken in gedachten ennbsp;vervolgt.) „ als men door de al te fchoone aangezigtennbsp;„ bekoord word, wakende of flaapende men denkt ’ernbsp;„ altijd om; men heeft niet dan deeze eenige gedachte.nbsp;„ Zij belet de geoorloofde vermaaken ; zij verwijdertnbsp;„ van de bezigheden ; bij de ernftigile en gewigtigftenbsp;jgt; navorfchingen wend zij ’er den geest af; zij maakt ón-,, achtzaara voor al het geen, dat waardig is om de redennbsp;„ uittelokken of de harten te ontvonken.” Qiij fmijt betnbsp;B 4nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hoek

-ocr page 30-

24

C L A U D I N E,

hoek misnoegd op de tafel.') alles waar! meer dan al te waar! Q hij Haat op en gaat onrustig door het vet trek.)nbsp;mijn hart doet mij vreefeüjke verwijtingen!— feden datnbsp;mijn vader dood is, heb ilc mij volkomen aan den wellust overgeeven. De Wijn, het Spel en vooral de Vrouwen hebben mij fints eeiiige jaaren alleen bezig gehouden; geen ogenblik tijd voor eenige goede gedachte!nbsp;’t geen het een nog overliet verdoofde het andere: —nbsp;wat deed ik te Parijs, wat te Madrid? _ en wat, ein

delijk, wat doe'ik hier ? Echtgenooten en Moeders bedriegen — Ouders tot plaagen voor hunne Kinderen en Kinderen tot plaagen voor hunne Ouders maaken: anderen en mij zalven in ’t verderf rtorten! (hij valt wedernbsp;misnoegd op den jloel neder.quot;) laat verder zien ! ( hij fmijtnbsp;het boek weder weg. 1 neen! ik wil ’er niets meer vannbsp;weeten (^bij peinst eenige ogenblikken.')- Hei! James!

TWEEDE TONEEL.

ÈELTON, JAMES.

JAMES.

Wat belieft u, Sir?

BELTON.

Geef mij een glas Rum.

Qfatnes haalt de fehouders op, ziet na den Hemel en -wil vertrekken,')

bel-

-ocr page 31-

25

toneelspel.

BELTON.

Blijft hier, ik wil het niet: (Jjem het boek overgevende^ daar, lees dit — hier.

frames leest voor zig zelven; hij ziet bij tusfchenpo-zingen Belton aan. zucht en wischt een traan af.')

BELTON.

Wel nu — wat is het? — pij weent?

JAMES.

Ach! het fpijt mij Mylord , dat ik dit alles op u moet toepasfen.

belton hem de hand drukkende.

Braave oude! had ik altijd uw raad gevolgd!

JAMES.

’t Is nog tijd. («p een zagten toon') Mylord! gij hebt verlland, een goed hart, gelds genoeg en...

belton, hem in de reden vallende. ... een onrustig geweeten.

JAMES.

Gij kost gelukkig zijn.

belton.

’t Is te laat i alles walgt mij — ik heb het fpèen: —r dat vervloekt boek!

JAMES.

Mylord gij zijt gelijk aan eene vrouw, die zig, naa eene hevige kinderziekte, voor het eerst in den fpiegelnbsp;ziet, vetfchriki het glas aan (lukken breekt en...nbsp;belton.

.... zig gaat ophangen — dan is het afgedaan.

Bs nbsp;nbsp;nbsp;JA-

-ocr page 32-

CLAUDINE,

JAMES.

Met de waarheid en de ziel niet....

B E L T.O N.

derde toneel.

DE BEDIENDE.

De Marquifin de Mégère zend u dit hiUet.

BELTO N.

Weg ’er mede.

DE BEDIENDE.

Gij wilt het niet aanneeiiien, Mijn Heer ?

BELTON.

Neen. {Je Bediende wil vertrekken.') Nti ja laat zien. nj neeifit bet billet en leestd) Is ’er niets meer?

DE BEDIENDE.

Mevrouw de Marquifin is in een zeer kwaad humeur. belton.

*t Is mij zeer onverfchiilig.

DE BEDIENDE.

Moet ik geen antwoord brengen ?

-ocr page 33-

toneelspel.

BELT ON.

Niets.


{de Bediende vertrektd)

VIERDE TONEEL.

belton, JAMES.

BELTON.

Neen; flang! ’t is lang genoeg, ik hoor niet meer na uw Sireenen-zangen. — tegin James,) daar, lees: —nbsp;nu de vleijerij krachteloos geoordeeld word gebruikt zijnbsp;geweld — bedieigingen — doch ik fpot ’er mede.

JAMES, leest.

’’t Is lang genoeg. Belton- ik ben mve fchandelijke ,, behandeling moede ; 't is reeds veertien dagen, datnbsp;,, Madame la Rofiire en zekere Actrice U geen ogenbliknbsp;tijd gelaten hebben cm mij te komen zien of^ de minftenbsp;,, letter te antwoorden op al wat ik u gefchreeven heb:—'nbsp;,, ondankbaar menschl —gij verdiende, dat ik u haatte:nbsp;„ doch neen! gij zijt een tngelschman ; men heeft mij al~nbsp;,, tijd veel goeds van uwe Natie gezegd; ik geloofde betnbsp;,, en wee over U en mij, zo ik mij bedrogen vind: —•nbsp;,, Voor bet laatst dan; deezen avond, voor dat de Schouw-burg begint, wacht ik u bij mijof antwoord, wan-,, neer gij uiterlijk morgen komt ? — ’/ is de laatjie maalnbsp;,, dat ik mij vernedere Myhrd;tnijn bejluit is geno-

-ocr page 34-

28

C L A U D I N E,

mr» ; gehoorzaam of vrees voor de 'wraak van eene ,, vrouw, wier liefde gij durfde verfmaaden.quot;

„ MarqiUfe de Megère.quot;

BELTON.

Wel nu?

JAMES.

Als de liefde in haat verandert is zij vreeslijk.

BELT o N.

Wat moet ik nu doen?

JAMES.

Tracht haar tot bedaaren te brengen.

Belto N.

Waar mede ?

JAMES.

Met die dartele vrouwen op welke zij jaloersch is te verlaaten.

BELTON, driftig.

Om de wellustigfte van alle getrouw te blij ven ? — foei 1

JAMES.

Neen, om haar te voldoen en dan eeuwig vaarwel te zeggen.

BELTON.

Een fchoone raad, om mij befpottelijk te maakeu. — Ceen kleine mfcbcnpozing.') James!

JAMES.

Wat belieft U Mylord?

BELTON.

Ga, haal mij eenige goede vrienden —• ik wil Creps Ipeelen.

JA-

-ocr page 35-

TONEELSPEL. 29

JAMES, zuchtende.

Mylord.....

B E L T o N.

Ga, zeg ik — vervloekt! ben ik dan geen meester?

( James wil vertrekken.') BELTON.

JMecn, blijf. ''fiilte') laat mijn paard zadelen.

( James wil gaan.) BELTON.

Kom hier, ik wil niet rijden. (Jlilté) Iaat mij alleen. James vertrekt, met alle tekenen van weêrzin.)

V IJ F D E T O N E E L.

BELTON, alleen; hij gaat mijmerende op en neder.

— Ik zocht het genoegen niet op de rechte plaats — en nu, waar zal ik het vinden ? (Jnj werpt zig op een ftoelnbsp;doch fiaat terjlond weder op.) waar blijft nu mijn fnap.nbsp;achtige waard, — waar dat altoos knorrend wijf, wiensnbsp;fcherpe Item mij zoo dikwils verveelde, .als ik bezig wasnbsp;met een verliefd [onnet te maaken of een billet doux tenbsp;fchrijven ? — thans, daar hun zot geklap zou dienen omnbsp;mijn geest te verfbrooijen, thans blijven zij weg. (eenigenbsp;fliltel) De eenzaamheid is toch ondraaglijk, als mennbsp;vreest e ene affehuwelijke , zwarte ziel te ontdekken. —nbsp;Neen Belton! — Neen! ’t was geen zwakheid, ’t wasnbsp;geen coup de jeunesfcl — gij hebt u met de laaglte on-

deug.

-ocr page 36-

50

CLAUD I NE,

deugden bezoedeld! — Ja! de ftem der beledigde natuur heb ik veracht en na het onverdoofbaar geroep van mijnnbsp;geweeten niet gehoord! — thans ben ik een walg voornbsp;mij zelven. — Helaas! een fchaduw, een bedrieglijkenbsp;fchadiiw van het geluk, meer bezat ik nimmer, — Roo-zen dacht ik te plukken en het waaren fcherpe doornen,nbsp;welke ik zorgvuldig in de handen vasthield. — ó Gijnbsp;ijdele dwarlwind! die dwaaze fterveligen met den naamnbsp;van wellust verlieten, wat zijt gij ledig, als de afgematte ziel om troost roept! (eenige (lilte.') Weg! — ik moetnbsp;van hier vertrekken! op een Land-goed ga ik mij verbannen!— misfchien zal ik bij de laage rtuip van den eenvou-digen boer rust vinden: doch, neen ongelukkige! watnbsp;zoudt gij ’er vinden? — elk onfchuldig landmeisje, iedernbsp;kind zou u uwe misdaaden herinneren — de wroegingnbsp;zou u vervolgen — zou u agterhaalen — eu — yer-fcheuren. {eenige fttl'e; Mj loopt door de kamer, onzeker waar been; eindelijk belt hij.')

ZESDE TONEEL.

BELTON, MEESTER JACOB.

Mr. JACOB.

Wat belieft u, Mylord?

Niets.

BELTON.

Mr. JACOB. Niets? gij hadt immers gebeld?

BE L'


-ocr page 37-

TONEELSPEL. 31

BELTON.

’t Kan zijn — doch nu weet ik niet meer waarom.

Mr. JACOB.

Gij zijt niet wel gehumeurd, Mylord— neem mij niet kwalijk.

BELTON.

Dat is waar.

Mr. JACOB.

Accoord! — ik dacht het wel; — echter waart gij vaa daag gelukkig.

BELTON.

Gelukkig; waarom?

Mr. JACOB.

Gij hebt met fpeelen veel gewonnen.

belton.

Een groot geluk!

Mr. JACOB.

Zeker zijt gij ’er op verre na zoo gelukkig niet meede, als de verliezer ongelukkig is — die arme man is geruïneerd.

BELTON.

Waarom fpeelde hij ?

Mr. JACOB.

Dat moest hij niet gedaan hebben — dat moest hij zeker niet — hijmoest liever gedacht hebben, dat hij,nbsp;een arm koopman, die vrouw en kinderen heeft, nietnbsp;tegen een rijken Mylord kan fpeelen: — doch wat doet

het

-ocr page 38-

CLAUDINE,

het geld niet! de glans van ’t goud ... Ja wat zal men zeggen.

BELTO N.

Hij is arm ?

Mr. JACOB.

Arm, Mylord, maar toch eerlijk; ik ken hem recht goed; verfcheiden jaaren heeft hij in mijn huis verkeerd,nbsp;doch mijn leven heb ik den man niet zien fpeeleii.

BELTON.

En hij heeft vrouw en kinderen ?

Mr. j A c o B.

Accoord, Mylord,'en die kunnen nu gaan bedelen.

BELTON,

Gaan bedelen ?

Mr. JACOB.

Ach ja! en het geld dat hij bij zig had behoorde hem niet eens; hij bad het mede genomen om zijne crediteuren te betaaleu.

BELT o N.

Is hij nog hier ?

Mr. JACOB,

Ja wel, ja wel! — waar zou hij toch na toe zonder geld; zonder crediet, zonder ....

BELTON, hem in de reden vallende. Genoeg, ik wil hem fpreeken.

t quot; nbsp;nbsp;nbsp;Mr. JACOB.

Ik.zal hem terftond gaan roepen, terllond. (^bijloopt

«ITg.).

, nbsp;nbsp;nbsp;ZE-

-ocr page 39-

33

TONEELSPEL. ZEVENDE TONEEL.

BELTON, alleen.

Die man deed kwalijk van aües en meer te waagen dan hij bezit; — hij verdiende zijn lot — en — als mijnbsp;het lot eens trof, dat ik verdiende! — Qeentge jiilte.') iknbsp;moet hem zijn geld wederom geeven — doch neen; hijnbsp;kan wel een bedrieger weezen — de ^eufchen zijn nietnbsp;te vertrouwen, l^eenige ftike.') Ik zal hem op de proefnbsp;ftellen;als hijkSint proponeer ik revenge, quitte ou doublenbsp;op éénen worp ; is hij een fpeeler van profesfie, eennbsp;waaghaals, een fchurk, dan neemt hij het aan; zo niet,nbsp;houd ik hem voor een eerlijk man; — daar komt hij —nbsp;iaat zien.

A G T S T E TONEEL.

MEESTER. JACOB, LE FABRE, BELTON.

LE FABRE.

Gij wilde mij fpreeken, Mylord ?

BELTON.

Ja, wij hebben deezen nagt gefpeeld — en ik heb gewonnen.

LE FABRE

Helaas!

BELTON.

Ik ben u revenge fchuldig — gij kunt u tattrapeeren; -ik zet alles wat ik gewonnen heb op éénen worp, — quitte eu double.

C nbsp;nbsp;nbsp;LE

-ocr page 40-

S4

CLAUDINE.

LE FABRE.

Ik bedank u, Mylord.

belton.

Waarom?

L E FABRE.

Ik heb geen geld meer.

BELTON.

Gij hebt crediet-bij mij.

LE FABRE. nbsp;nbsp;nbsp;^

Ik ben een eerlijk man, Mylord, en begeer geen cre-diet of ik moet weeten dat ik eens kan betalen, en dat kan ik thans niet — ik verfpeelde reeds meer dan ik bezit.

BELTON.

Hoe veel verloort gij aan mij ?

LE FABRE.

Ach! waarom herinnert gij mij mijne fchande nog! — ik verloor tweeëntwintig Louïzen aan contanten ennbsp;nog een Wisfel van tweehonderd krooiien: — ik armenbsp;man! tot wat ongeluk ben ik gekomen!

belton.

Gij zijt getrouwd? een braaf lief wijf mogelijk?

LE FABRE.

Helaas ja! was ik maar alleen in de wereldi ... dan eene vrouw met vijf kinderen — ach!

BELTON haalt eeniggeli uit zijn beun en geeft het, nevens den Wisfel, aan Ie Fabre.nbsp;Daar — fpeel nooit weder.

LE

-ocr page 41-

toneelspel,

LÉ. FA ere.

Mylord ¦— gij wont het eerlijk ....

BELT ON.

Wat eerlijk f — geen Hazard-Tpel betaamt een eerlijk man:— daar, ik wil uw zweet en bloed niet. {bijwer^tnbsp;het op de tafel en vertrekt baasiigS).

NEGENDE TONEEL.

^E FABRE, MEESTER JACOB.

Mr. JACOB.

Accoord, Mylord! ik wenscbtc dat het nooit hi mijn huis voorviel, (tegen Ie Fabre.') Daar neem uw geld, danknbsp;God en dien wonderlijken mensch; gij zijt immers nu-weder gered?

L E FABRE.

Welk eene eedelraoedigheid! — ik ftaa verbaasd.

ivir. JA CO.13. .

Zoo is hij; met het beste hart van de wereld geeft hij zig aan alle buitenfpoorigheeden over.

LE FABRE.

En ik ftaa hier te kijken, in plaats van hem mijn dank te betuigen — mij aan zijn voeten te werpen.

Mr. JACOB.

Spaar die moeite , hij zal u toch niet hooren.

LE FABRE.

Ik zal echter niet vertrekken zonder dien zonderlingen Ca.'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;' man

-ocr page 42-

3lt;5

CLAUDINE,

man vaarwel te zeggen, hij is mijn redder; — maar wat ben ik u fchuldig Mr. Jacob?

Mr. JACOD.

Dat moet gij aan mijn vrouw vraagen.

LE FABKE.

Ik heb liever met u te doen.

Mr. JACOB.

Dat kan wel waar zijn — maar...

LE F A URE.

Uw vrouw is mogelijk baas ?

Mr. JACOB.

Accoord.

{Le Fabrï haalt de fchouders op en vertrekt.)

I

TIENDE TONEEL.

MEESTER CO'S, alleen.

Ja, waarachtig een zonderling mensch — een lichtmis in allen opzichte, en toch een goed gevoelig hart; —nbsp;waarlijk die man gedraagt zig alleen kwalijk uit ligtzin-nigheid, niet uit volïlrekte ondeugd, ik heb onzen ouden Dodlor Blafius wel eenshooren zeggen, dat ons zedelijk gedrag veel afhangt van ons temperament, en,nbsp;als ik het wél inzie, moet ik zeggen accoord! — Mylordnbsp;Belton is zeeker een eerlijk man , wijl hij zijne gebrekennbsp;bekent en die verbetert; was hij een fchurk, hij zou zenbsp;verbergen en zig altijd van de beste zijde laaten zien;

doch

-ocr page 43-

37

TONEELSPEL.

doch zijn driftig en bloedrijk geftel doet hem tot veele ongeregeldheeden vervallen ; hij moest evenwel de gelegenheden wat meer vermijden ; hier in Turin deugtnbsp;het voor hem niet. (Jiijluistert') Al weêrVolk! {hijgaatnbsp;heen en ontmoet Claude met Benjamin,).

ELFDE TONEEL.

CLAUDE, BENJAMIN, MEESTER JACO®.

Mr. JACOB.

Ha, Heeren! zijt gij het? wat is ’er van uw order ? — komt gij hier logeeren of een foupé beftellen?

C L A l' D E.

Gij fpot met ons,arme kinderen;wij kunnen u weinig voordeel aanbrengen, dat weet gij wel.

Mr. JACOB.

Daarom zijt gij mij niet minder aangenaam -, ’t was immers maar kortswijl.

CLAUDE.

Ik weet het, gij zijt niet zoo als de meesten van uw beroep , die niemand vriendelyk behandelen, dan dienbsp;’er met koetfen en lakeijen voor de deur komen rollen;nbsp;een eerlijk reiziger te voet is daar zelfs niet gezien ennbsp;word dikwils onder de pannen gelogeerd , offchoon hijnbsp;zijne verteering zoowel betaalt als de anderen.

Mr. JACOB.

En mijn vrouwtje dan?

C s nbsp;nbsp;nbsp;CL AU-

-ocr page 44-

:3§

C L A U D I N E,

, nbsp;nbsp;nbsp;. ...... CL.A UDE.

Ja die is van een geheel anderen aart; ik vvenschte niet gaarne genaodzaakt te ^ijn om haar. te dienen: — hoor,nbsp;.om u de waarheid te zeggen , zij is onverdraaglijk tegennbsp;haar minderen en behandelt hen met verachting.

Mr. JACOB, fchudzijn hoofd.

Belagchelijke trotschheid •, daar wij toch allen uit één ftof gemaakt en in ééneu vorm gegoten zijn; en vooralnbsp;past het haar niet, daar zij te vooren zelve dienstbaar was.

CLAUDE.

Dezulke zijn gemeenlijk het moeilijkfte. om gediend te worden: — Maar zeg mij, als het u gelieft, is Mylordnbsp;Belton thuis ?nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'

Mr. JACOB.

Accoord; hij is in zijn kamer.

CLAUDE.

Ik moest bij hem komen.

Mr. JACOB.

Klop dan maar aan de deur; gfj weet de kamer ini'-mers? daar, No. 2.

CLAUDE. '

Is die Heer hier al lang gelogeert geweest?

Mr. JACOB.

Sedert eenige maanden; doch dan reist hij tusfchen beiden weder eens heen en dan komt hij wederom.

CLAUDE.

Heeft hij hier familie?

Mr,

-ocr page 45-

39

TONEELSPEL.

Mr. JACOB.

Geene, voor zoo ver ik weet.

CLAUDE, verlegen,

Misfchien wel eene ... eene Maitres?

Mr. j A c o B.

Accoord — en zelfs wel meer als ééne, geloof ik; men zegt, onder andere, dat hij veel loopt bij zekerenbsp;Actrice en bij zekere Mevrouw la Rofiere, die al ver-fcheiden jonge lieden verleid en bedorven heeft.

CLAUDE.

— Verleid en bedorven! (hij poogt zyne zuchten te verbergen ) ach!

Wr. JACOB.

Waarom zucht gïj ? ’t is of zijn lot u ter harte gaat?

CLAUDE, verlegen.

ó Neen — vergeef het mij — niet meer... niet meer, dan dat van een ander mensch; doch ’t is jammer datnbsp;een man, die anders braaf fchijnt, zig aan zulke ongeregeldheden over geeft — niet waar Mr. Jacob?

Mr. JACOB.

Braaf? — ja, waaraciuig, hij heeft het beste hart van de wereld ,• geen armen zal hij ongetroost van zig laatennbsp;gaan en geen ongelukkigen zijne hulp onttrekken: deezennbsp;middag gaf hij nog eeti groote fom gelds terug aan eennbsp;koopman, van wien hij het in den gepasfeerden nagi metnbsp;fpeelen gewonnen had en die door dat verlies geruïneerdnbsp;was.

¦ C 4 nbsp;nbsp;nbsp;CLAUi

-ocr page 46-

40

C L A U D I N E,

CLAUDE. nbsp;nbsp;nbsp;/

Hij fpeelc dan ook?— Helaas!

Rlr. JACOB.

Overdaadig in alles en weing meester van zijne driften, misbruikt hij de Vrouwen, den Wijn en het Spel;— dochnbsp;als bij in dronkenfchap iemand beleedigd heeft, vraagtnbsp;hij hem des anderen daags om vergiffenis en doet allesnbsp;om zijn misdag te hcrllellen : heeft hij ongelukkigen hetnbsp;geld afgewonen, hij geeft het weder.

CLAUDE.

En — als hij een onnozel meisje verleid heeft... ?

Mr.' JACOB.

Wel dan zal hij haar zeker ook al verzorgen.

CLAUDE.

En waarmede? — als hij ontroofd heeft het geen hij niet weder kan geeven? — als.. ..

Mr. JACOB.

Waarmede ? — wel met geld.

CLAUDE.

Ja — juist of alles met quot;een hand vol ellendig geld goed te maken was! — doch zoo denken ’er de Grootenbsp;Heeren gemeenlijk over: — toen ik een kind was wierdnbsp;’er, digt bij ons dorp, een boerenjongen dood gefcho-ten, die in het veld bezig was met werken; en dat doornbsp;een Hoog-adelijk Edelman die op de jagt was: de jongen heette Pieter en was de eenige zoon van den oudennbsp;Nicolaas, onzen buurman:— wat denkt gij, dat’ervan

de

-ocr page 47-

41

TONEELSPEL.

de peheele zank wierd ? — men dopte den goeden ouden eenige kroiJiieii ia de hand en daar meue was het afgedaan.

Mr. JACOB.

Accoord , vriend ! zoo gaat het in de wereld; de Groote Heeren betalen met geld ’t geen de armen metnbsp;lijf en ieeven moeten boeten : doch Mjlord Beltonnbsp;denkt zoo niet; hij heeft, met al zijne zwakheeden,nbsp;meer de deugden van den Burgerftaüd dan de gebrekennbsp;der Grooten ; en ik ben zeker dat hij, met de jaaren,nbsp;veel bezadigder zal worden, wanneer het vuur derjeugdnbsp;eens wat gematigd zal zijn.

CLAUD E.

Een goed huwelijk misfehien ?

Ml'. JACOB.

Wel nu ja, als hij eene braave vrouw van zijn rang kon krijgen.

CLAUDE.

Maar waaröm juist van zijn rang?

Mr. JACOB.

We!, dat i.s eene onnozele vraag — gij zult toch we! geen Mylord met eene boerin doen trouwen?

C L A U DE.

Waarom niet? als zij anders braaf en eerlijk is.

Mr. JACOB.

Waaröm niet? — Waarom niet? — wel om dat het ZOO geen gebruik is, dat weet gij zoo wel als ik.

C 5 nbsp;nbsp;nbsp;CLAU-

-ocr page 48-

C L A U D I N E,

CLAUDE.

Helaas ja! — ongelukkig genoeg..

(Jienjamin floot Claude aan en txiijst op Belton, die inko iitl)

CLAUDE.

... Maar daar komt Mylord zelf — vaarwel.

(Mr. y-acob vertrekt.')

TWAALFDE TONEEL.

belton, CLAUDE, BENJAMIN.

CLAUDE, tnet de oogen neêrgeflagen. Gij hadt mij hier ontboden, Mylord.

BELT ON.

Ik? ... wanneer?

C L A U D È.

Deezen morgen , toen ik uw laarzen fchoonmaakte.

BELTON.

’t Is ook waar— (^hem met aandacht beziende.) hoe is uw naam?

CLAUDE, altyd verleger.

Ik heet Claude, om u tè dienen.

BELTON.

Claude? — en uwe geboorte plaats?

CLAUDE.

Ik wierd in her Dal van Chamouny geboren^

BELTON, verwonderd.

In het Dal van Chamouny ?

c L A ü*

-ocr page 49-

T0NI:ELS P EL. 43

) nbsp;nbsp;nbsp;C I. yi U D F.

¦ Ja Mijn Heer en zelfs iii het dorp van (,1e Proostdij, daar mijne ouders woonden.

BELTO N.

Hebt gij nog meer broeders?.

CLAUDE,

Geene dan Benjamin, dien gij hier ziet.

BELTON.

CLAUDE.

Vergeef mij — mogelijk nog ée'ne.

BELTON.

Nog ééne? — en uwe ouders woonen in bet Dal van Chamouny?— hoe heet die zuster?

CLAUDE , hem oplettend aanziende.

Zij heet ... Claudine. nbsp;nbsp;nbsp;^

BELTON, verwonderd.

CLAUDE.

Ja Mijn lieer, zoo is haaf naam.

BELTON.

Zeg mij — waar is zij ? — leeft zij nog?

CLAUDE, verlegen en aarzelende, wat te antwoorden. Dat .. • weet ik niet.

BELTON.

Ploe kunt gij daar onbewust van zijn?

CLAUDE.

Om zeer veele redenen. Mijn Heer, die voor u vat?

wJ-

-ocr page 50-

44

C L A U D I N E,

weinig beiang zouden zijn en waar van de herinnering mij zou doen weenen ; — ach! Claudine is ongelukkig !nbsp;{^bij Weent.')

BELTON.

Die voor mij van weinig belang zouden zijn , zegt gijï... en zou ik geen belang Hellen in het geluk of on.nbsp;geluk van mijn eveninensch ? — mogelijk van een liefnbsp;meisje?— ó! verhaal, verhaal mij, bid ik u, het lotvannbsp;uwe zuster ; mislchien kan ik het verzachten; ik bennbsp;rijk — wie weet...

CLAUDE.

Neen, al uw geld is niet in Haat om de onfchuld van een arm verleid meisje weêröm te koopen , om...

BELTON, aangedaan en verlegen.

De onfchuld van een arm verleid meisje.

CLAUDE.

Ja, van een meisje, aan ’t welke, toen zij van haar vader wierd weggejaagil en verftoten, niets over bleefnbsp;dan de herïnrering haarer fchande en een vloed van traa-nen ora haar ongeluk tebeweenen; benevens een gouden ring met een groenen Heen, die haar door haarennbsp;verleider op trouw was gefchonken , tei-wijl hij deezenbsp;belofte met duure eeden voor den Almagtigen bevestigde ... zoo ais onze Pastoor daar naa heeft verhaald...

ach! die ongelukkige! - bedrieglijke eeden! -

(%¦ fehreit bitter en wil vertrekken.) Vaarwel, Mijn

Heer.

B EL-

-ocr page 51-

45

toneelspel.

BELTON.

Neen, blijf üeve jongen: {hij neemt hem bij de hand en houd hem terug; hij ziet hem lang aan zonder fpreeken.'jnbsp;zeg mij, zoudt gij uw beroep wel willen verlaaten, omnbsp;in eeii goeden dienst te komen ?

c L A i; [) E.

Dat kan niet zijn Mijn Heer.

BELTON.

Waarom niet?

CLAUDE.

Om dat ik om de gantfche wereld mijn’ broeder niet zou verlaten.

BELTON.

Maar als die bij u kon blijven?

CLAUDE, verlegen.

Dan... ja... dat zou een onderfcheid maaken; doch,..

BELTON,

Niets meer; ik neem u, van nu af aan, in mijn dienst en uw broeder Benjamin zal bij u blijven.

BENJAMIN, die, gedmrende dit Toneel, altijd heeft loopen fpeelen, zonder achttegeevenopnbsp;het voorgevallene tusfchcn Belton en Claude,nbsp;komt nu, op het hoor en van zijn naam, bij bun.nbsp;Hier is Benjamin — lieve Mijn Heer! (hij kuscht hemnbsp;de hand.')

CLAUDE, verlegen.

Gij hebt ,te veel goedheid, Mylord; dit kind zal a

hiU'

-ocr page 52-

40

C L A U D I N E,

hinderen; ik kan van uwe goedhartigheid geen gebruik luaaken.

B E u T o N.

Geen woord meer; ik hoü veel van kinderen — (^hij neemt Benjamin op en kuscht hemP) niet waar lieve kleine?

CLAUDE.

Ik ben jong en heb nooit gediend Mijn Heer — ik bidu, ontlla mij!

BELTON,

Ik ontfla u niet; alles zal wel gaan : gaa daar in mijn kamer, gij zult ’er mijn ouden James vinden , die u in alles onderrichten zal. (Jiij doet de deur van de kamer open ,nbsp;laat 'cr Claude en Benjamin in en roeptJ ames 1 deezennbsp;heb ik in mijn dienst genomen; voorzie hun van hetnbsp;noodige en onderricht hun als een vader. ( hij doet denbsp;deur weder toe.j

DERTIENDE T O N E E L.

BELTON, alleen; hij werpt zig op een floel,

¦ houd de hand voor het hoofd en zit eenige ogenblikken ifi gedachten,

—— Hij is van Chamouny — en toen ik na zijne zuster vroeg begon hij te weenen; — ach! wie weet, waar dat ongelukkig lief meisje thans omzwerft! — en datnbsp;alles komt weder op mijne ziel! — nu, ik zal het leed,nbsp;dat ik haar heb aangedaan, aan haare broeders trachten

te

-ocr page 53-

47

TONEELSPEL

té vergoeden: — hij noemde haar Claudine; — ja, zoa

heette zij ook:— Claudine! onfchuldige engel! --

ik kan het mij nog klaar herinneren: ja, ik gaf haar mijn ring met den Smaragd en zwoer ... een dtuiren eed ...nbsp;Ach! {hij geeft tekenen van-hevige aandoening , 'xeent ennbsp;trekt, bij bet uitbankn,van zijn neusdoek, een ft uk papier uit zijn zak, raapt het op en beziet het. j • ¦ • Vannbsp;Mevrouw de Megèren .. weg met dat vervloekt fchrift!nbsp;nimmer kwam het mij baatlijker voor dan op dit ogenblik: {het briefje inziendeP) Ja, ik zal haar antwoorden;nbsp;ik zal zeggen, dat ik haar haat — dat ik haar nimmernbsp;weder wil zien — dat ik haar verfoei! — (^eenige ftilteinbsp;hij roept:) James!

VEERTIENDE TQNEEL.

BELTON, JAMES.

JAMES.

Mylord?

BELTON.

Ereng fchrijftuig en papier.

Q James brengt bet en vertrekt.')

V IJ F T I E N D E T O N E E L.

belton, alleen-, hijzetzigtotfchrijven. Slegts drie regels: {hijfchrijft.) Genoeg, (hij leest.)nbsp;Te lang leidde ik een leven met u en andere, svaar van het

naa-

-ocr page 54-

48

C L A U D I N E.

naadenken mij doet walgen; V is tijd dat ik mij mijn pligt herinner: ik verlaat u dan, Mevrouw, en met u al dienbsp;wellustige Sireenen, welke mij thans op mij zelven metnbsp;fihaamte doen nederzien. Faarwell Gij ziet mij nietnbsp;weder-, morgen vertrek ik.

BELTON.

t

Zoo is het goed, dit briefje zal ik haar ten eerflea laateti bezorgen; — mijn befluit is genomen. — (Jiij zitnbsp;eenige ogenblikken in gedachten , flaat op en wandelt pein~

zende heen en weder.') Hoe laat zou het wel zijn?--

Iaat zien! (hij ziet op een weêr~glas, ‘t geen in bet vertrek hangt. ) vervloekt; — waar zijn mijne zinnen ! j^hij roept:) James?

ZES 'J' I E N DE T O N E E L.

BELTON, JAMES.

JAMES.

Wat belieft Mylord?

BELTON. •

Wij moeten ons reisvaardig maaken — morgen wil ik vertrekken.

JAMES.

Vertrekken, Mylord? en dat waar heen? als ik het vraagen mag.

belton.

Dat weet ik niet.

JA-

-ocr page 55-

49

TONEELSPEL.

JAMES.

Na Londen misfchien ?

BELTON.

Daar wil ik niet zijn.

' nbsp;nbsp;nbsp;JAMES.

Of na Parijs.

BELTON.

Neen.

JAMES.

Waar dan na toe, om ’s Hemels wil?

RELTON.

Waar na toe? — wel nu, ’t is mij onverfchillig-

doch neen; na een der Zuid- Zee- eilanden die Cook ontdekt heeft — bij de Othaheyti wil ik zijn,

JAMES.

Bi] de Othaheyti!. welk een vreemde inval.

BELTON,

’t Mag zoo vreemd zijn als men wil , ik vertrek na een Land, waar ik geen Grooten behoef te vleijen omnbsp;niet door hun vervolgd te worden; waar ik door geennbsp;hoop fchijn - vrienden en tafel - fchuimers omringd word ,nbsp;die mijne ondeugd prijzen en mijnhartbederven; waar mennbsp;mij gerust laat, wanneer ik de algemeene rust niet floornbsp;en niet veroordeelt, om dat ik in denkwijze van anderennbsp;verfchil; daar ik door geene wellustige vrouwen beto-verd en verpest word,, noch behoef te liegen en te lasteren om dat bet de Mode' is, of te zeggen het geen

D nbsp;nbsp;nbsp;ik

-ocr page 56-

50

CLAUD INE,

ik niet meen, om welleevend te zijn; terwijl ik mij dagelijks om duizende grillen en vooröordeelen moet kwellèn; kort om, James, ik wil niet langer onder fehurken en Marionetten-poppen verkeeren- ik. wil bij menfchén zyn

JAMES.

Gij zoudt die eenvoudige menfclien echter nader bij kunnen vinden, indien dit u ernst is: in Zwitferland,nbsp;bij voorbeeld; op de Alpifche Gebergten , oT in denbsp;fchoone landftreek van Savoijen, daar gij voor eenige jaa-ren zoo veel vermaak in vondt. — Herinnert gij u datnbsp;boereu-meisje niet meer, daar gij toen zoo op verliefdnbsp;w'aart? — Ik dacht toen, Mylord, dat gij ook een diernbsp;Herders zoude geworden zijn, daar Gesfner in zijne Idyllennbsp;van fpreekt.

BELTON.

Was ik toen een boer geworden,ik had mij zeker vee-le wroegingen befpaard:— Het land te bebouwen is onze waare beftemming; al hét overige is ’er door de weelde en hoogmoed bij gekomen: de behoefte der menfehen zijnnbsp;vermeerderd, maar hun zedelijk character, helaas! fferknbsp;verminderd;— Ja, James, had ik toen een braaf landmeisje getrouwd, in plaats van de toiletten onzer cenuct-tes rond te loopen,ik zou zeker thans veel gelukkiger zijn.

JAMES, verwonderd.

Een landmeisje trouwen? Mylord! gij denkt ’er niet om» uwe familie, uwe geboorte...

B Et-

-ocr page 57-

51

TONEELSPEL.

BELTON.

Wat geboorte! al wederom eene dier grillen; ik ben een Mensch en niets meer: (^eenige jlilte,') was ik nognbsp;maar het geen ik zijn moest*! —

JAMES.

Gij zijt te zwaarmoedig; immers' kunt gij gemaklijk leeven; gij behoeft niet te werken; het ontbreekt u aannbsp;geeiie middelen; wat gij verlangt kunt gij krijgen.

BELTON.

Ik ben rijk, ja!—maar meent gij, dat daarom mijne begeerte beter voldaan word? dat ik v.ergenoêgder ben?nbsp;ach neen, mijn goede James; de fmaak van het geennbsp;men heeft word vervalscht door het geene daar men nanbsp;verlangt; ieder mensch heeft zijn deel van genoegen ennbsp;ongenoegen, in wat kring hij ook leeve, en ik geloof datnbsp;’er tusfchen den Doge van Venetie en zijne Gondelroei-jers daaromtrent zoo weinig onderfcheid is, dat het dernbsp;moeite niet waard zou zijn om ’er van te fpreeken; —nbsp;doch is de eenvoudigfte levenswijs de beste, de vetkies-lijkfte .... maar ’t moet reeds laat zijn; —dk heb nognbsp;eenige bezigheeden vóór mijn vertrek.

JAMES. -

Dat blijft dan vastgefteld ?

BELTON.

Zonder fout; morgen gaan wij heen, geen dag iaater.

JAMES.

Uw goed voorueemen verheugt mij hartlijk Mylord;

D 3 nbsp;nbsp;nbsp;maaï

-ocr page 58-

52

CL AUD INE,

maar wat toch heeft u tot die fchielijke verandering aanleiding gegeeven? als ik het weeten mag.

BELTON.

Hier van fpreeken wij op* een anderen tijd; — maar, apropos , waar is mijn nieuwe bediende ? ik heb hemnbsp;iioodigv hier — dit briefje moet hij bij de Marquifin denbsp;MegèvQhxmgexi-., (hij geeft het bem over.) daar, lees eerlijke James,

JAMES, naa het geleezen te hebben.

God dank! — ik zal hem ten eerflen bij u zenden om het weg te brengen.

BELTON.

Doe ZOO. (Jamei vertrekt. Belton zet zig aan een ta-fel, om het L riefje toe te maaken )

ZEVENTIENDE TONEEL,

BELTON, CLAUDE.

CLAUDE, verlegen.

Mylord heeft mij laaten roepen ?

BELTON.

Dit briefje wilde ik bezorgd hebben; men zal u wel onderrichten, waar die Dame woont, (Claude ml vertrekkend) Wacht j ik heb u nog iets te vraagen: — zegnbsp;mij toch eens — wij fpraken daaj llraks van uwe zuster — kunt gij mij niet zeggen, of zij nog leeft — ennbsp;waar? —ik wilde zulks gaarne weeten — om bijzonderenbsp;redenen.

CLAU-

-ocr page 59-

TONEELSPEL.

CLAUDE.

Ach, Mijn Heer, laat ons daar niet meer van fpree-ken; die ongelukkige zuster leeft zeker niet meer; zij moet van verdriet, van ellende en berouw reeds lang ge-ftorven zijn; ons geheele gedacht heeft haar ongeluk beweend — eii zij, die tot onze bloedverwanten niet be-hooren, hebben mogelijk het recht niet, om in ons zulknbsp;een treurig aandenken te vernieuwen. — Vergeef mij.nbsp;( bij vertrekt haastig.)

AGTTIENDE TONEEL.

BELTON, alken; hem verwonderdnaaziende.

Zeer nadruklijk — zeer fcherp — maar waar! — hij gelijkt volkomen na die ongelukkige zuster: — ach! zijnbsp;is dan geftorven! — van verdriet, ellende en berouwnbsp;geftorven ! (eenige fliltei) Kom, ik moet voort — verrenbsp;van hier — doch de misdaad, de bitterfte herinneringnbsp;volgt mij overal op de hielen, {hij wandelt op en neder;nbsp;trekt eindelijk aan de bel.') Kom , om mij wat afleidingnbsp;te geeven , wil ik met mijn waard afrekenen : — iknbsp;moest na Savoijeb gaan, zegt James—zou ik haar daarnbsp;nog vinden?ó neen! vruehteloos! — zij is geftorven; —nbsp;daarenboven ... neen, dat kan ook niet zijn — (^eenigenbsp;ftilie.) mén komt nog niet. (Jiij belt nogmaals.)

NE-

-ocr page 60-

54

CLAUDINE.

NEGENTIENDE TONEEL.

BELTON, MATHILDE, MEESTER JACOB.

/

MATHILDE, Mr. Jacob de deur infiotende.

Zeg luije vlegel, kost gij niet eêr gekomen zijn? men heeft hier waariichtig nog geen ti/'d om een Roozenkransnbsp;te bidden-, (jieigended) wat belieft Mylord?

BELTON.

Uw gehoor fchijnt op verre na zoo goed niet te zijn als uw Hem , Madam — ik moest tweemaal bellen.

MATHILDE.

Vergeef, Mylord — ’t is hier dezen domoor zijn fchuld; Qzij vat Mr. Jacob lijden kijk deflokvischnbsp;daar nu eens fean, in plaats van de luiden ten minflennbsp;dan maar te gerieven, als ik zit te bidden.

BELTON.

Gij zoudt veel beter doen van wat minder te bidden en uw man en dienstboden wat beter te behandelen}nbsp;al dat bidden en pijlaar-bijten heeft bij mij niet veel omnbsp;het lijf, als men ’er voor het overige niet naar handelt:nbsp;gelooven tel ik niet veel, maar doen dat is de bood-fchap: — verftaat gij mij. Madam?

MATHILDE.

Goede Hemel! gij zijt immers geen ketter, geen God» verzaaker ? — God bewaare ons! ( zij maakt een kruis.)nbsp;de zegen was gewis uit mijn huis als ik zulke menfehen

lo-

-ocr page 61-

55

TONEELSPEL.

logeerde; — mag ik vraagan, Mylord,tot wat voor Religie gij behoort?

BELTON.

Ik ben een. eerlijk man, die alle fchijnheiligheid en bijgeloovige grillen haat en veracht; die het Opperwezennbsp;eerbiedigt en zig tracht te beijveren om aan niemand tenbsp;doen het geen hij niet wenscht dat aan hem gedaan worde: ziedaar mijne grondflellingen, dewijl gij zoo nieuwsgierig waart om die te weeten; — voor het overige behoeft gij niet te vreczen, dat ik den zegen daar doornbsp;uit uw huis zal weeren, terwijl ik morgen denk te vertrekken.

MATHILDE, verwonierd.

Morgen vertrekken, Mylord? morgen vertrekken? ^— neen, zoo was het niet gemeend.

BELTON.

’t Was mijn voorneemen en ik had u geroepen om af te rekenen.

Mr. JACOB.

Mylord zal echter zoo fpoedig nog niet vertrekken, hoop ik.

BELTON.

Morgen vroeg, zoo als ik zeg.

Mr. JACOB. . nbsp;nbsp;nbsp;¦

Kunt gij uwe goede vrienden hier in Turin zoo een«-klaps verlaaten ?

BELTON.

Goede vrienden? Helaas! Mr. Jacob daar zijn ’er vee-D 4 nbsp;nbsp;nbsp;len,

-ocr page 62-

C L A U D I N E,

len, die deezen naara voeren, maar weinigen die denzel-ven verdienen: de meeste vriendfchap is niet anders, dan een handel , waar bij de eigenliefde zig altoos eenigenbsp;winst belooft.

MATHILDE.

Ja, ja ! dat ondervind ik ook en, om die reden, boude ik ook rjet niemand vriendfchap, dan met mijn lieven man, dat verftaat zig.

Mr. JACOB.

Hm — Hm¦ accoord, dat verHaat zig; —- maar. Van vriendfchap gefproken, mijn grootvader zaliger, dienbsp;de wereld in zijn tijd wel kende, plagt te zeggen,nbsp;dat’er drie dingen waren, die zeer veel toebragten totnbsp;onderhouding der vriendfchap, Mylord! te weeten eennbsp;Oxhoofd wijn in het jaar, om nu en dan de luiden eensnbsp;van te tracteeren; vaardig te zijn met de handen aan dennbsp;hoed, om in het groeten voortelcomen en , eindelijknbsp;eenige boeken papier, zonder en met vergulde of zwartenbsp;randen, om ’er Nieuw-jaars. Geboorte - dags, Rouw-,nbsp;Trouw- en andere pligt-pleegings-brieven op te fchrijven.

belton.

En ik oordeel flegts één ding notidzaaklijk tot eene waare en bellendige vriendfchap, die ons het hoogstmo-gelijk genoegen in dit leven kan doen fmaaken.

MATHILDE, zcer nieumgierig.

En dat is, als ik het vraageu mag?

BEL-

-ocr page 63-

57

TONEELSPEL.

BELTON.

Dat is — zeker geen lastig, kijfachtig en bijgeloovig wijf.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^Mathilde vertrekt verftoord en verlegen.')

TWINTIGSTE TONEEL.

BELTON, MEESTER JACOB.

belton.

Neen, Mr. Jacob! een goed en deugdzaam hart word ’er verëischt, zoo getrouiv in leed als in voorfpoed; en,nbsp;ach 1 dit is een zeer zeldzaame fchat.

Mr. JACOB.

Accoord, Mylord, eene zeer zeldzaame fchat.

BELTON.

Maar wij vergeeten thans het voornaamfte, gij zoudt mijne rekening opmaaken.

Mr. JACOB.

Dat heeft immers zoo een haast niet Mylord? en — ik hoop niet, dat mijn vrouw reden heeft gegeeven totnbsp;dat overhaast vertrek? — ik bid u, neem toch niet kwalijk— indien....

BELTON.

’t Is daarom niet, goede man, in ’t geheel niet; ik tel het gefnater van een kwaad wijf niet meer, dan hetnbsp;gekef van een hond; ’t is wel wat lastig, doch ik maaknbsp;’er mij niet ligt boos om, zijt daar gerust op: mijne reisnbsp;was te vooren reeds bepaald; misfchien kom ik u bij laa-D 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ter

-ocr page 64-

S5

C L A U D I N E,

ter tijd nog wel eens weder bezoeken; (^hem hij de band vattende,') hoort gij? in ’c vervolg, wanneer ik weder innbsp;Turin kom, logeer ik bij niemand dan bij u:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;nu,

denk om mijne rekening; ik heb intusfchen nog het een en ander te verrichten; — vaarwel. Qii) vertrekt.)

EEN-EN-TWINTIGSTE TONEEL.

MEESTER JACOB, MATHILDE.

MATiiiLDE, rondziende.

Is hij weg?—Die Engelfchen zijn toch een lompe onbefchofte Natie; een vrouw, zoo als ik ben, zoo maarnbsp;in het aangezicht te befchitnpen! — en dat hoort die on^nbsp;gevoelige ful zoo al aan, zonder de eer van zijn vrouwnbsp;te wreeken: — O! gij zijt toch een ondraaglijke vent —nbsp;een laffe hond — een ... ja! wat let mij ... (zij dreigt.)nbsp;zeg vlegel, wat let mij,.. ?

Mr. j A c o B.

Wat is het, vrouw, wat is het? ik heb niet gehoord, dat Mylord u beleedigd heeft.

M ATHILDE.

Hebt gij dat niet gehoord, ongevoelige Ezel? ik dan zoo veel te beter: een lastig, kijfachtig wijf! (zij bijt opnbsp;de tanden.''i 6! ’t is om uit zijn vel te fpringen; een lastig, kijfachtig wijf!..', ó! — (zij jlampvoet.)

m. JACOB.

En meent gij, dat Mylord u daar mee bedoelde?

,MA-

-ocr page 65-

59

TONEELSPEL.

MATHILDE,

Wie anders ? — zeg!

Mr. JACOB.

Gij zult toch de eenigfte wel niet zijn.

MATHILDE, driftig.

Wat zeg je', kerel? — wat...

Mr. JACOB.

Hm — Hm — ik meen, dat gij de eenigde vrouw op de wereld niet zijt; Mylord kan immers eene andere gemeend hebben ?

MATHILDE.

Nu ja! ik ben blijde, dat hij vertrekt: — een fatfoe* nelijke vrouw, als my, zoo te behandelen!

TWEE- EN- TWINTIGSTE TONEEL.

CLAUDE, DE VORIGEN.

CLAUDÏ.

Goeden dag,[Mr. Jacob; uw dienaar. Madam Mathilda^

MATHILDE.

Wel nu ? wat moet gij weêr hebben ? Hoor, ik ben dat geduurig geloop in mijn huis moede; altijd die bedelaarsnbsp;voor zijne oogen te heoben.

Mr. JACOB.

Nu vrouw ’t zijn immers ook menfchen?

MATHILDE.

Waar bemoeit gij u mede, zeg'? ’t was beter dat gij heen gingt en na mijn luije, liederlijke dienstboden zaagt.

CLAU-

-ocr page 66-

6o

C L A U D I N E,

CLAUDE..

Ik ben in dienst van Mylord Belton,'Madam.

M A T o IL D E.

Van Mylord Belton?zoo, zoo; en dat federt wanneer?

CLAUDE.

Sedert van daag, om u te dienen, {hij^aat in de kamer van Belton ; Mr. Jacob vertrekt aan een anderen kant.')

DRIE- EN- TWINTIGSTE TONEEL.

MATHILDE, alkctl.

Ei, ei! — in dienst van Mylord Belton; ’t zal ’er misfchicii ook een Mylord na zijn ; ’t zal vast niet veelnbsp;betekenen, als het ’er op aankomt, met dien Mylord; —nbsp;met zulke landloopers aan te leggen, neen! dat zal zekernbsp;geen man van geboorte doen; met dien lompert van eennbsp;James is hij ook al zoo familiaar; men leert de luidennbsp;eerst recht kennen, als men ze zoo wat lang in huisnbsp;heeft; — toch heeft hij hier veel geld verteerd; — annbsp;ders heeft hij maar een zeer gemeen voorkomen; nietsnbsp;gedistingueerds; — neen, dan weet ik mijn fatfoen beter te houden; (zij neemt eene trotfche houding aan, beziet zig in den fpiegel en fnuift met veel verzvaandbeid.)nbsp;’t is wel jammer dat ik niet van adel ben ; ’t zou mijnbsp;beter voegen — veel beier: — maar, hoe of die Mon-fieur Belton zoo in eeiis in den kop gekreegen heeft omnbsp;te vertrekken, daar hij hier zoo veele Maitresfen en andere

-ocr page 67-

6t

TONEELSPEL.

date vermaaken heeft; — ik weet het niet, daar moet iets ageer fchuileii; — denkelijk braaf fchulden gemaaktnbsp;en nu van voorneemens om met de Noorder - zon te verhuizen ; — nu, als mijn geld maar heb , kan het mijnbsp;niet fcheelen; en dat moet, dat zal ik hebben, of’ernbsp;komt geen ftuk goed van hem uit mijn huis! geen ftiiknbsp;laat ik volgen, hij mag ... maar daar is de lompertnbsp;weêr, ik moet gaan. (zij vertrekt.')

VIER- EN- TWINTIGSTE TONEEL.

BELTON, daarnaa CLAUDE.

BELTON, komt uit zijn kamer en ml aan de andere zijde uit gaan, doch bemerkt, dat bij zijn hoednbsp;vergeeten heeft en roept aan zijn kamer deur.

Claude , breng mijn hoed !

(Claude brengt den hoed en geeft dien over zorr-der hem aan te zien.)

BELTON.

Hoe zijt gij altijd zoo verlegen?— hoor, als ik goede dienstboden heb, ben ik gewoon met hun als metnbsp;mijne vrienden, om te gaan; — de oude James draagt immers voor uw broeder wel zorg ? hij is een braave kerel; gij ziet, dat hij alles doet om hem te vermaaken.

CLAUDE.

Ik bewonder uwe goedheid, Mylord; ach! gij verdiende gelukkig te zijn.

SEL-

-ocr page 68-

(Ti

C L A U D I N E,

BELTON.

Wanneer zal ift dat weezen! wanneer zal ik eens dat fill genoegen fmaaken, waar na ik vruchteloos zoek! —nbsp;(^ver/rouwelijk.') Claude! ik heb u immers gezegd, datnbsp;Wij Vertrekken? dat het mij hier verveelt? en ach! iknbsp;vrees, dat het mij overal verveelen zal.

CL AUD El

Gij zijt te zwaarmoedig, Mylord, als ik het zeggen mag j gij zijt nog jong; misfchien dat in ’t vervolg...

belton.

Wanneer ik eens getrouwd zal zijn, wilt gij zeggen ; maar ... Hoewel ja, wanneer ik eens een braaf beminnelijk wijf vond, dat verftand had en de Iconst verftond ,nbsp;om een jongen losbol tot een redelijk mensch te. maakennbsp;en mij zoo eenige lieve kleinen voor den dag bragt, dienbsp;mij het huislijk genoegen dubbel aangenaam maakten,nbsp;en.....

CLAUDE, selrofen.

Gij wilt dan trouwen, Mylord?

BELT ON.

Ik wil troüweii.

CLAUDE, meer cn meer getroftn.

, En hebt uwe keus misfchien reeds bepaald?

BELTON.

Bepaald; neen; bepaald juist nog niet; echter zoek ik eene vrouw en zal zoo lang zoeken, tot ik die vind: —nbsp;gij ziet zoo verlegen, ik zal u en uw broeder daarom

niet

-ocr page 69-

TONEELSPEL. ^3

niet verftooten, dat beloof ik u. Jongen, ik voel eene bijzondere genegenheid voor u; nu, zoo als gezegd is,nbsp;pas braaf op, dan zullen wij als vrienden leven.

CLAUDE zijde.

Hemel! hoe treft mij dit.

BELTON, hem hij de hand neemende. Kom, ik heb nog eenige boodfchappen te doen} gijnbsp;moet met mij mede gaan} — kom. (sy vertrekkend)

Einde van het tweede Bedrijf.

ÖER.-

-ocr page 70-

64

C L A U D I N E,

DERDE BEDRIJF. EERSTE TONEEL.

s IM o N, met een flok in de hand en een reiszak onder den arm.

Hola — hei! is hier niemand ’t huis ? Hola — hei! —-(hij flampt met den ftok op den grond.) flaapt hier dan een ieder reeds, of ftaat het huis leeg ? (hij flampt nogmaals.')nbsp;Hei! hei! komt dan toch te voorfchijn! — Vader Nico-laas, waar blijft gij ? — ha, ik hoor iemand.

TWEEDE TONEEL.

MEESTER JACOB, SIMON.

Mr. 1 hCOTS, fchielijk binnen komende. Wat is ’er van uw dienst, vriend?

s I M o N.

Ha, zoo! gij hebt mij dan eindelijk, gehoord?-

Ik wilde hier gaarne vernachten.

Mr. JACOB.

Dat zal niet kunnen zijn, vrees ik: — maar, ik zal mijn vrouw roepen ; gelief een ogenblik te wachten.nbsp;(Jtij vertrekt.)

DER.

-ocr page 71-

DERDE TONEEL.

SIMON, alleen; hij'ziet verwonderd in het rond^ Ik ben hier immers wei te recht? — het ziet ’er mijnbsp;alles zoo verward uit; de oudeNicolaas moet zeker doodnbsp;zijn; ’t is ook al veele jaaren geleeden, dat ik hier ge-v/eest ben — en m dien tijd is ’er at wat voorgevallen tnbsp;ach ja! ’er is dikwlls maar een kleine tijd uoodig omnbsp;groote veranderingen te weeg te brengen t toen ik denbsp;laatfte reis hier was leefde mijne vrouw nog, ik had mijne kinderen nog bij mij — en nu, helaas! (_h/j wandelt innbsp;gedachten op en neder.') Hij komt nog niet gaauw wêer-om; ik wenschte hier toch wel te kunnen flaapen; ’t zounbsp;mij lastig vallen om met den avond de ftad nog verdernbsp;rond te loopen..

VIERDE TONEEL.

SIMON, MEESTER JACOB, MATHILDE.

MATHiLDE, komt kijvende binnen.

En moest gij mij daarom roepen ? ’t is de moeite waar* achtig wel waard; {tegen Simon.) en gij — toe, toe; gaanbsp;maar fchielijk heen; ik logeer geen boeren ; men zounbsp;zeggen, hoe durft de vent het waagen, hier in een fat*nbsp;foenlijk Logement —weg— weg!

SI-

-ocr page 72-

66

C L A U D I N E,

SIMON, leunt op zijn fiok en ziet haar met aandacht aan.

Gij zijt me ook al een zacht beminnelijk peuzeltje, gij; zo ik wel gezien heb hangt hier de Gouden Leeuw uit,nbsp;waar onder tnet groote letters gefchreeven Haat Logementnbsp;en dat wil immers zeggen,dat men hier, voor zijn geld,nbsp;eeten, drinken en flaapen kan , niet waar?

MATHILDE.

Dat wil zeggen, dat ik geen lompe kinkels, maar fat-foenlijke Heeren en Dames logeer-, makr een boer, met een zak op den rug — wie heeft van zijn leeven!

S I M o N.

Gij beoordeelt dan de luiden naar hun rok — ho! ho 1 moeder! daar bedriegt men zig dikwüs mede; — kijk,nbsp;voor vijfentwintig jaar heb ik hier meer dan eens gelogeerd; toen was ik hier, met mijn zak op den rug, welkom bij den ouden Nicolaas, of gij hem gekend hebt?nbsp;tvant ik geloof niet, dat hij hier meer woont.

JVir. JACOB.

Reeds lange jaaren dood.

s IM o N.

Ach! dat dacht ik wel; de wereld is federt dien tijd wat veranderd! — Ja, ja! ’t zijn thans allen Heeren ennbsp;Dames, allen even kostelijk gekleed — en wat nog hetnbsp;fchoonfte is, zij, die ’er het minde reden toe hebben,nbsp;zijn gemeenlijk het trotschfte; doch met de oude eenvoudigheid is ook de oude deugd en goede trouw ver-dweenen— en .

WA-

-ocr page 73-

67

toneelspel.

MATHILDE.

En — wij hebben hier met al die praatjes niet noodigj ik heb geen logement voor u, daar meê afgedaan,nbsp;s 1M o N.

Goed; als gij mijn geld niet wilt, ga ik het bij een, ander verteeren; daar zijn meer herbergen in Turin. —.nbsp;Adieu, (^hij wil vertrekken.)

Ml'. JACOB, floot Mathilde aan.

Vrouw, gij kent hem immers niet? wie weet...

MATHILDE.

Hij praat zoo van geld, misfchien is hij rijker dan wij| denken.

Mr. JACOB.,

Misfchien.

MATHILDE.

Hei! Vriend! ( zij loopt hem naa.) Terwijl gij toch een oude bekende van dit huis zijt, wil ik u niet laatetinbsp;gaan; gij kunt hier logeeren: ( na den reiszak ziende. )nbsp;maar — zeg — mag ik weeten, wat gij daar in dieiinbsp;?ak hebt?

SIMON.,

Wat ik in dien zak heb?.

MATHILDE,

Ja, ja ;• in dien' zak. {zij voelt 'er aanj)

SIMON.

Wel, daar is niets in.

E 2 M A-

-ocr page 74-

68

MATHILDE.

Niets? — dan fpeelt ’er de drommel mede; — is ’er niets in? wat doet gij dan met dien leêgen zak?

SIMON, lagchcnde.

Gij zijt al vrij nieuwsgierig moedertje; doc'n dat kan ik tl niet kwalijk neemen; het is uw geflacht zoo watnbsp;eigen: ik zal u dan zeggen, wat ik ’er mêe doen wil.nbsp;(hij zegt baar aan bet oor^ Ik kom ’er geld in haaien.

MATHILDE.

Geld in haaien? ei, ei 1 — wel de goede man! en dan bij wie, als ik hetvraagen mag?

SIMON.

Terwijl gij toch alles moet weeten — bij een paar Adelijke Groote Heereii hier in de ftad, aan welken ik, al drie jaaren lang, fchaapen, hoenderen, eijereu en andere dingen geleverd heb, als zij op hunne Kasteden, nietnbsp;ver van ons dorp, hun tijd met jagen en boeren-plaagennbsp;doorbragten; zonder tot nog toe een penning daar voornbsp;te hebben opgeftoken: zoo maken het die Groote Sinjeurs! de boer en ambachts-man word uitgeput en nit-geborgd en zoo leeven zij gemaklijk en lekker van onsnbsp;zweet en bloed: — hoor, moeder, als ’er zoo veel vannbsp;die foort van fatfoenlijke Heeren en Dames niet waren, zounbsp;het ons ook vrij wat beter gaan; wij zouden geen gevaar loo-pen van met een ouden rok en leêgen zak afgeweezen tenbsp;worden — als wij kreegen het geen ons toekwam. Ver-fl-aat gij mij?

MA-

-ocr page 75-

' MAT UIL DE.

Nu, morgen hebt gij uw zak immers vol ? Qler zijde.')

en dan zullen wij wel accordeeren.- Uw dienares.

(zij neigt en vertrekt.)

mr. JACOB, hemopdenfchonderkloppende.

Ja,ja!gij zijt ’er wel achter. Vader; ’t is wel zoo als gij zegt en zonder geld gaat het toch niet wel: — Nu,nbsp;mij zijt gij hartelijk welkom; {hemeenftoelaanbiedende.)nbsp;wilt gij niet gaan zitten?

s IM o N gaat zitten.

Ik ben ook dorftig, indien gij wat te drinken hadt? wr. JACOB.

Accoord; wij zullen te zamen een fles aanleggen.

{hij belt: Jan komt binnen.) Mr. JACOB.

Breng een fles goeden wijn. {tegen Simon.) Gij zult Wel vermoeid zijn?

SIMON.

Dat gaat nog al, naar dat ik den gantfclien dag gelopen heb; wij zijn aan de beweeging gewoon en kiir.nen ’er wat beter tegen als die vadfige ftedelingen, die gewoon zijn zich overal na toe te laaten dragen of deepen , als of de goede Hemel hun de beenen voor nietsnbsp;Esnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;ge-

-ocr page 76-

¦7b

'C L A Ü D I N E

gegeeven had; neen; daaromtrent wil ik met die GroOtè Praal-Hanfen niet ruilen; de beweeging houd ons gezond en vlug; het Podagra en andere kwaaien komennbsp;onze hutten zelden bezoeken, zij zijn gemeenlijk de gezellinnen van het gemak en de goede cier, en die vindnbsp;men bij ons niet. (^an brengt wijn en vertrekt?)

Mr, JACOB ^eeft Simon een glas.

Kom, laaten wij eens drinken — op uw welkomsti

{^zij drinken.')

SIMON.

Ha, ha! die teug doet een oud man nog goed; zoo een paar glazen weuschte ik dagelijks wel te kunnen hebben, dat ZOU mij gezond zijn, geloof ik.

Mr. JACOB.

En kunt gij dat niet verdienen goede oude?,kunt gij dat niet . . .

SIMON-

Het gaat ’er zoo gemaklijk niet; ik werk, van dat de zon opkomt tot dat zij ondergaat, en nog heb ik moeitenbsp;om maar mijn nooddruft te winnen.

Mr. JACOB.

Arme man! ik beklaag u; maar waar blijft dan al de vrucht van uw arbeid?

s IM o N,

Waar die blijft? — ha, ha, ha; welk een onnozele vraag! wel hebben wij dan geen Kloosters en Abtdijen ?nbsp;geen Vorsten, met hun aanhaug vaa Ampteuaren, groo-

te

-ocr page 77-

71

toneelspel.

te en kleine; met hunne Maitresfen; koks en lakei-jen? — zij bebouwen het land niet en moeten toch ook eeten en drinken en dat nog wel rijkelijk en vol op ; wijnbsp;moeten hun Tienden betalen van den oogst, fchoon zijnbsp;nog geen duizendfte gedeelte van onzen akker bezaaijdnbsp;hebben; hunne haazen en patrijzen moeten Xyij de kostnbsp;geven, zonder dat wij ons van die lastige gasten durvennbsp;ontdoen; wij moeten foldaaten betalen, daar wij bitteren overlast van lijden en die niet dienen om ons en on/e eigendommen te befchermen, maar om de grootheid vannbsp;onze beheerfchers (taande te houden of uittebreidcn; vannbsp;onze belieerfchers, die met de grootfte verachting opnbsp;ons neder zien, juist als of de lieve Hemel ons alleennbsp;hun ten gevalle had gefchapen, en dat kan ik in mijnnbsp;kop maar niet krijgen, vriend! wat moeite men ook aanwende om het ons wijs te maaken; neen, neen! —nbsp;dunkt het u ook niet, dat wij, zonder al die Grootenbsp;Praal-Hanfen, veel gelukkiger zouden zijn?

Mr. JACOB.

]a — maar — even wel — wde zoij dan bij mij komen logeeren? hoe zou ik de kost verdienen?

s 1M o N.

Wel, zoo als ik eii een ander; ó! de lieve Hemel laat ons geen gebrek lijden; als wij (leges zes uuren op eennbsp;dag arbeiden, mits dat wij al die nuttelooze opvreetersnbsp;uit de ko.^t kwijt zijn; — waarachtig, kameraad! daiinbsp;hebben wij overvloed.

E 4 nbsp;nbsp;nbsp;Mr,

-ocr page 78-

mr. JACOB.

’t Kan alles waar zijn , vriendje! ’t kan alles waar zijn — maar . . .

SIMON.

Maar — maar — wat wilt gij dan toch?

Mr, JACOB.

Hoor, ’t is alles goed en wel, maar mij dnnkt, dat wij ons van al die fnaaken zoo makkelijk niet zullen kunnen ontdoen; want jaagen wij de ouden al eens weg,nbsp;kijk, dan vrees ik toch, dat ’er wéér nieuwen iii denbsp;plaats zullen kotpen; misfchien wel onder eene andere gedaante, een’ anderen naam, doch, op de keper bekee-ken, geen hair beter dan hunne voorzaaten; — begrijptnbsp;gij het?

SIMON.

Wel — ja, daar is wat aan; ’t zal moeilijk zijn om ze uitteroeijen; zoo lang zij rijk en magtig genoeg zijn, omnbsp;een hoop laage baatzuchiigen aan hunne belangens tenbsp;verbinden en anderen , door hunne pracht en uiterlijknbsp;vertoon, zand in de oogen weeten te werpen; zoolangnbsp;zij foldaaten hebben, die, op hun bevel, alles neérfabe-len, wat zig tegenshuii dlirft verzetten, en domme dwee-pers of fchelmachtige huigchelaars, die betaald wordennbsp;om het volk blind te houden en vooröordeelen in te blaa-zen; zoo lang zal het zeker moeilijk vallen, hun te doennbsp;gevoelen, dat zij ook menfchen en wij hun Gelijken —nbsp;niet hunne onderdanige Dicnaaren zijn ; doch — God

gee-

-ocr page 79-

feeve, dat wij eens helder uk onze oogen zullen leeren kijken! en als wij dat beginnen te doen, wees verze«nbsp;kerd, dat de zaaken een geheel anderen keer zullen nee-men:— gij ziet mij zoo verwonderd aan — ja, ja; alnbsp;ben ik een oude boer, mij fchemerc het daarom zoo ergnbsp;niet voor de oogen; ik weet genoeg, hoe het is en hoenbsp;het zyn moest — ach! dat wij nog eens dien gewensch-ten tijd beleefden!

lar. JACOB.

Gij zijt een aartig man; waar woont gij?

s 1 M O N.

Niet aan het Hof, kameraad; want daar zou ik gezien zijn alseenham op een^ooden-brtiiloft; ik woon inhetDalvannbsp;Chamounij — of gij daar ooit van hebt hooren fpreeken ?

Mr. JACOB.

Ei, ei; in het Dal van Chamounij.

SIM O N.

Ja; en dat federc zestig jaaren.

Mr. JACOB.

Hebt zeker vrouw en kinderen ?

SIMON; zuchtende..

Wel gehad, doch — thans niet meer.

mr. JACOB. •

Dus gekorven?

SIMON, droevig.

Ik had eene vrouw en twee dogters; — mijne vrouw en ééiie mijner dogters zijn gekorven,

li 5 nbsp;nbsp;nbsp;Mr.

-ocr page 80-

74

Mr. JA co Ui

En uwe tweede dogter... ?

S I M o N.

Ach!— hier raakt gij de fnaafj die mi'he ziel met droevige gewaarwordingen vervult:— (/?gt;//wcr«/.])^laatnbsp;ons hier over flappen, bid ik u.

Mr. JACOB-.

Zij is dan niet dood?— een ongelukkig huwlijk mis-fchien — ja , ja, dat is al kruis genoeg.

s I M o N.

Was het anders niet, ik zou mij troosten — doch — ach! het is veel erger — zij is bedrogen, verleid, onteerd , — en — God weet of zij leeft of dood is.

Mr. JACOB, met deeinccmtiig.

Dat ongelukkig meisje!

SIMON, hitter.

Ja j en dat ook al door een van die fiufoenlijke Ilecren, daar gij zo o veel mee ophebt; kijk, ik ben oud en flijf, raaa rnbsp;dat ik den vent ontmoette, dat ik hem zag, die mijnenbsp;goede Claudine verleid heeft — waarachtig! ik Iloeg dennbsp;kerel voor mijne voeten dood; — God vergeeve mij denbsp;zonde — maar ik zou mijne drift geen meester zijn. —nbsp;etn zachter tonn.') Thans kon zij de fleun van mijn’nbsp;ouderdom zijn’, zij kon het verlies van haare zaligemoe,-der nog eenigfints aan mij vergoeden, haar grijzen vadernbsp;troosten en hem den last des ouderdoms draogelijk maa-keii: doch nu — hel-aas! wie zal mij oppasfen, als ik,

zwak

-ocr page 81-

zwak en afgecoht, aan mijn léger gebonden ben? wia zal mij de oogen fluiten? (op een zeer beiiieeglijken toon.')nbsp;ach, mijn vriend! (^hem hij de hand grijpende, j ik bennbsp;een ongelukkig vader! (J)ij weent^

Mr. JACOB.

Ween niet, goede oude, ween niet;— gij zoudt mijne iraauen ook losmaaken ; —kon ik u helpen !

SIMON.

Dat kunt gij niet, braave man, voor mij is geen huip meer overig, dan geduldig mijn lot te draagen, tot hetnbsp;den Hemel behaage , mij uit mijnen post te oiuflaan; janbsp;dan I — daar — ( hij wijst snet den vinger na den Hemel.)nbsp;daar zal men den hrmen verdrukten landman , den on-gelukkigen vader niet afwijzen ; dit is mijne eenigenbsp;troost — en — zij is groot!nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;de hand drukkende, j

Ja, goede vriend! deeze aangenaame gedachten (lort al dikwils verkwikkende balfem in mijne diepe wonden.

Mr. JACOB.

Accoord, beste man, accoord; doch laat ons hier nu van zwijgen, gij zijt reeds te veel aangedaan; kom, wijnbsp;willen nog een teug drinken, dat zal u verkwikken: Qèijnbsp;fchenkt.'j daar — op uwe gezondheid.

s IM o N.

God zegene u! (zij drinken.j

Mr. JACOB, geluis'erd hebbende.

Gaauw, gaauw — ik hoor mijn vrouw weder — ga daar in die kamer, daar zult gij gerust zijn. (hij leid

hem

-ocr page 82-

76

C L A U D I N E.

hem in eene der kamers , geeft hem een kaars, de fés en glazen mede.') zoo; ik zal u ftraks wat te eeteii brengen.

ZESDE TONEEL.

MATHILDE, meester JACOB.

MATHILDE.

' Waar is die boer gebleeven? zeg, waar is hij geblee-ven ? — hoort gj niet ?

Air. JACOB.

Vrouw, ik heb hem daar in de kamer gelaaten, de man was vermoeid.

MATHILDE.

Daar zullen wij wéér een fclioonen gast aan hebben; gij hadt beter gedaan van hem de deur uit te jaagen —nbsp;de deur uit — verftaat gij het?

MI-., JACOB.

Een braaf oud man — een vermoeiden grijsiiart...?

MATHILDE.

Wat grijsaart! Ik geef den drommel van al die barmhartigheid ; om geld logeer ik de lieden en niet om godswil.

Mr. JACOB.

Hij heeft immers nog niets om niet van u‘gevorderd?

MATHILDE.

Nu, dan is het goed; betalen is de boodfehap; — maar apropos, is Mylord Belton thuis?

Mr.

-ocr page 83-

7J

toneelspel.

Mr. JACOB.

Neen, ik heb hem nog niet vernomen,

MATHILDE.

En zijn Heer Kamerdienaar...?

Mr. JACOB.

Is in zijn kamer, geloof ik.

MATHILDE.

Roep hem eens; ik wil toch weeten, hoe het met die* zaak zit', —¦ zoo eensklaps Turin te veriaaten — daar

moeten redenen voor zijn*, — toe, roep hem eens -

ten eerden, zeg ik.

(Mr. Jacob roept James aan de kamer‘dcur()

ZEVENDE TONEEL.

JAMES , DE VORIGEN.

MATHILDE , neigende.

Goeden avond, Mr. James, ik ben zoo vrij geweest van u te laaten roepen.

JAME S.

Hadt gij mij iets te zeggen. Madam?

MATHILDE.

Hm — wel niets bijzonders, doch dewijl gij niet lang meer hier blijft ... want immers, naar ik hoor, vertrektnbsp;iiw Heer morgen vroeg?

JAMES.

Naar ik hoor — morgen vroeg.

MA.

-ocr page 84-

C L A U D I N E.

M A T m L D E.

Zal hij deezen avond ook thuis foupeeren?

JAMES.

Dat weet ik niet.

MATH ILDE.

Moet ik dan niets voor hem klaar laateff maaken f

] A M E S.

Ik kan het u niet zeggen.

M A T HIL D E, hem bij de hand vattenie^_ Gij zijt niet vrolijk, Mr. James-, zoo neêrgeflagea—nbsp;gij verlaat Turin wel niet gaarne?

JAMES.

ó Ja wel,

M A T HI L D E

Uw Heer gaat mogelijk weder na Engeland?

JAMES,

Mogelijk.

M A T HI L D B.

Of misfchien is hij voorneemens om te trouwen?

J AME S.

Misfchien.

MATHiLDE, gecft alk tekenen van ongeduld-. Een goed huwelijk — dat wenschte ik van harte —nbsp;de man is eene braave vrouw waard en, in de daad, iknbsp;geloof, hij zou dan veel gelukkiger zijn.

JAMES.

Gelooft gij dat?

MA-

-ocr page 85-

79

TO NEELSPE

M A T lil L D E, fir eelt Mr. Jacob de 'wangetii.

|a,ja! eene braave vrouw — ook man lief? men moet qenigen tijd in het huwelijk geleefd hebben , om ’er denbsp;genoegens van te kennen — niet waar? {zijkuscbtbem.'y

Mr. JACOB.

Hm — hm — accoord vrouw; men moet ’er eenigen - tijd in geleefd hebben , om ’er de genoegens van te kermen.

JAMES, ter zijde.

Dat mooije weer zal niet aanhouden , vrees ik. {tegens Mathilde.j Gij hebt mij dan anders niet te zeggen, Madam?

M AÏIIILDE.

Wel nu, waar toe toch zulk een groote haast, lieve James? vergun ons toch ten minden het genoegen vannbsp;uw gezelfchap nog zoo veel mogelijk , daar gij maar

eenige ogenblikken bij ons blijft - is de Post reeds

befteld? •

JAMES.

Ik geloof ja.

M ATHILDE.

De Bagage reeds gepakt ?

JAMES, 7net verveeling.

Ja, ja!

M ATIIILDE.

Reist uw Heer geheel alleen? ol houd hem de eene of andere vriendin gezelfchap ? hij heeft hier zoo veele ken-nisfen, die verlaat men- zoo öp eéhs niet; ’t reizen is

wel

-ocr page 86-

So

C L A U D I N E,

wel niet onaangenaam als men goed gezeifchap heeft niet waar? of zijt gij ’er misfchien geen liefhebber van?’nbsp;nu ja ! gij hebt ook mogelijk al zoo dikwils heen ertnbsp;weder door de wereld getrokken en dan word het tochnbsp;eindelijk verveelende.

JAMES, ter zijde.

Zoo verveelende niet als het gefnater van een nieuwsgierig wijf. (tegen Matbilde.'y Adieu, Madam.

MATHILDE.

Apropos .— ik moet u nog iets zeggen — doch gij zult het wel reeds weeten.— Ja, ja, daar gij zoo in hetnbsp;vertrouwen van uw Heer ftaat, kan u dat niet onbekendnbsp;zijn, — uien zegt dat uw Heer eerstdaags gaat trouwennbsp;met zekere Dame — de — ja, wacht, hoe is haar naamnbsp;nu ook weêr — de . . . ach! dat mijn memorie zoo-liegt is — help ’er mij dan eens op.

JAMES.

Vraag het Mijn Heer zelf, die zal ’er u wel ophelpen.

MATHILDE.

Nu — ’t word ook zoo maar verteld — en de mea-fchen vertellen zoo veel.

JAMES,

En liegen zoo veel.

Mr. JACOB.

Accoord.

MATH ILDE.

Zoo vertelt de kwaadfpreekencle wereld ook, bij voorbeeld —

-ocr page 87-

{Ji

TONEELSPEL.

beeld— neem het mij niet kwalijk—dat uw Heer Turin moet verlaaten, om zijne Crediteurs, die hem dagelijksnbsp;zouden lastig vallen*

JAMES..

Ei, ei!

MATHILDE.

’t Is immers niet waar?

JAMES.

Neen — vervloekt! — neen.

MATHILDE.

Waarom vertrekt hij dan toch zoo onverwacht — zoo eensklaps?

JAMES.

Om dat het hem hier verveelt — zoo wel als mij.

MATHILDE.

’Er zijn menfchen, die zig overal verveelen; die reeds zoo veel vermaaken genoten hebben, dat zij nergensnbsp;meer fraaak in vinden en dat men hun nergens voldoennbsp;kan; — maar, waar gaat uw Heer dan toch na toe, alsnbsp;ik het weten mag?

JAMES.

Na de Hottentotten aan de Kaap — of na Zuid - Ameri» ca; — nu weet gij het.

MATHILDE.

Na Zuid-America! — na de Hottentotten! — God be» waare ons! —. en dat waarom ?

F JA»

-ocr page 88-

Sa

C L A U D I N E,

JAMES. '

Om dat — mi, als gij dan toch alles weeten moet — om dat hem het gezelfchap van Marionetten poppen verveelt , hij wil bij menfchen zijn,

MATHILDE

Bij menfchen! — wel zijn hier dan geen menfchen?

JAMES.

Neen.

MATHILDE.

Niet? wat dan?

JAMES.

Wat dan? als gij geduld genoeg hebt om toe te luisteren, zal ik het uprtEcies zeggen: Onnatuurlijke met malkanderen, tegens malkanderen en door malkande-ren werkende'; altijd bezig zonder iets te verrichten;nbsp;zig zelven ongeiijk en vol tegenftrijdigheeden; het meestnbsp;beminnende ’t geen hun het minfte dienstig is; waarheidnbsp;zoekende en waarheid verwerpende; de deugd roemende ennbsp;de ondeugd uitöeffenende; altijd wcnfchende en nimmernbsp;genietende; meester over zig zelven en toch altijd tenbsp;onvreeden ; meestal zoekende ’t geen zij niet vinden kunnen: — wilt gij ’er nu nog meêr van weeten?

Mr. JACOB.

Vervolg, als het u belieft.

JAMES.

Gaarne;— weet dan , dat de meeste wezens, die men bier menfchen noemt, ondeugend zijn uit zwakheid ofnbsp;uit boosheid; weldaadig en deugdzaam uit hoogmoed of

uit

-ocr page 89-

TONEELSPEL. 83.

uit eigenbaat;' (Mathilde fchud van tijd tot tijd het hoofddy geftadig door belang geflingerd, zonder hun waar belangnbsp;te betrachten; een fpeld opraapende en een Ducaat metnbsp;voeten tredende; verlicht, dat is te zeggen kundig innbsp;bet geen hun onnoodig en zelfs fchadelijk is; befchaafd,nbsp;dat is, in andere woorden, dé kunst verftaande om tenbsp;vertoonen het geen zij niet zijn; verbergende hunne ondeugden achter het masker van vleijerij en valfche vriendelijkheid; een hart in den boezem omdrageude, dat overloopt van verfijnd gevoel, zoo dat zij bij een Toneel-fpel, eene Treurwilg of eene Graftombe in den Maane-fchijn weenen en - lagchen bij de rampen vanhuneven-mensch; zie daar de meeste menfchen, zoo als men die,nbsp;in dit verlicht en befchaafd werelddeel, vind; — als gijnbsp;mijn tong losmaakt flap ik ’er alles zoo maar uit.

Mr. JACOB.

Accoord, Meester James, accoord; gij hebt het wel aan het rechte eind,

MATHILDE.

Loop, loop met al die lelijke naamen; ik heb onzen Pastoor nog nooit zoo’n fchimpende Predicatie booren

doen, zelfs in de Vasten niet. -Maar nu, in goeden

ernst, waarom vertrekt uw Heer van hier en waar gaat hij na toe?

JAMES.

Waarachtig! ik kan ’er u geen fyllabe meer van zeg^ gen en, al wist ik alles, zou ik toch nog zwijgen.

F 2 nbsp;nbsp;nbsp;MA-

-ocr page 90-

84

C L A U D I N E,

M ATHILDE.

Waarom dat? is het dan zoo’n groot geheim? of twijfelt gij aan mijne befcheidenheid?

JAMES.

Daar over wil ik liefst niet oordeelen; doch ik ,heb dikwils ondervonden, dat de nieuwsgierigfte luiden veelal de fnapachtiglle zijn, zoo gereed om nieuws te vertellen, als begeerig om het te hooren.-Nu, adieu

Madam. (hij vertrekt^

A G T S T E TONEEL.

MEESTER JACOB, MATHILDE.

MATHILDE, bem fpijlig naaziende. — En dat zij, die zoo geheim zijn met hunne zaaken,nbsp;niet veel goeds in den zin hebben — dat had hij’er welnbsp;bij kunnen voegen: ja, ja! ik heb het wel gedacht, datnbsp;’er wat agter fchuilde; dat onverwachte vertrek is gewisnbsp;niet zonder oogmerken; — hebt gij wel gemerkt, hoenbsp;agterhoudende hij was ? geen woord kon men ’er uitnbsp;krijgen.

Mr. JACOB.

Een teken dat hij zijn Heer getrouw is; dat is in hem te prijzen — en ook, in alien geval , M'at gaat het onsnbsp;aan, wat de luiden doen, die bij ons logeeren; waar zijnbsp;van daan komen of waar zij heen gaan? als zij ons maarnbsp;betalen het geen zij fchuldig zijn.

M A

-ocr page 91-

8/;

toneelspel.

M ATHILDE.

Gijzijteen ongevoelige droomer; mij is het in’t geheel nietonverfchillig, wie’er in mijn huis logeert; in’t geheelnbsp;niet, verhaat gij het? die Mylord en zijn Kamer-dienaar ,nbsp;die onbcfchofte kinkels! duizend beleedigingen hebbennbsp;zij mij gedaan : ja! ’t moet volk zijn , dat niet veel op-voedingheeft — en wat doet de fchoen-poetfer met zijnnbsp;jongen nu ook al bij hun? — men kan zijn huis niet aannbsp;dat foort van volk vertrouwen; — ook is het een rechtenbsp;ligtmis, een deugniet, die Mylord; en zeker ook eennbsp;ketter, nooit zie ik hem na de Mis gaan — en zijnnbsp;knegt ook niet; kortom het is geen volk om in een fat-foenlijk huis, als het mijne, te logeeren.

Mr. JACOB.

Vrouw, vrouw! gij lastert die meiifchen, zonder grond, MAi'iULDE, hevig.

Wat zegt gij, kerel? dat ik de menfcheulaster ? dat ik de menfchen laster? dat heb ik mijn leven nog niet gedaan ; de Hemel bewaare mij! ik de menfchen lasteren !

{kwaadaartig.') wat let mij, onbefchaamden ezel!-

ik de menfchen lasteren!

Mr. JACOB.

Gij moogt ’er kwaad om worden, vrouw, of niet, ik zeg u nog eens, Mylord kan een losbol zijn, maar hijnbsp;is geen booswicht; hij heeft een goed hart en zijn knegtnbsp;ook, daar heb ik blijken van gezien en (op zijn hart 'wijzende.') als dat hier goed is, dan flijten de overigezwak-F 3nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, I hee-

-ocr page 92-

85

C L A U D I N E,

ieeden veeliil met de jaaren; Mylord is nog jong, zijn fclöód is in de grootfte gisting-, eenige jaaren meer, eennbsp;goed hnwlijk of andere omftandigheeden, maaken vannbsp;de zulken al dikwils de beste menfchen.

M ATHILDE.

Een goed hnwlijk; hebt gij dan gehoord dat hij gaat trouwen?

Mr. JACOB.

Dat juist niet — doch ’t is wel mogelijk.

MATHl LDE.

Ha, zoo 1 ik zie het al, gij weet ’er van — en nu wil ih het ook weten.

Mr. JACOB.

Ik?

MATHILDE.

Ja, gij! houd u maar zoo vreemd niet, gij weet ’er van — en alles, wat gij van dat volk weet, wil tn zal iknbsp;ook weeten.

Mr. JACOB.

Geloof mij, vrouw, ik weet ’er niets van.

MATHILDE.

Vervloekt! zult gij mij ook al weigeren .... ? ik wil het weeten, zeg ik, of... {zij dreigt hem.')

Mr, JACOB, treed te tug.

Ik weet niets.

MATHILDE.

Gij zijt een leugenaar! {zij vat hem bij de kraag.)

hier;

-ocr page 93-

87

toneelspez,.

bier; gij zult het mij zeggen, of gij komt van uw plaats niet.

Mf. JACOB, zig (oirukkende.

Vrouw, gij vergt mijn geduld te veel; houd uw handen van mij af, of ik zal eindelijk eens toonen, dat ik man ben; ik laat mij niet langer mishandelen, maar (laanbsp;weéröm, daar kunt gij ftaat op maaken,

MATHILDE, fshreeuwetide.

Help! help! hij dreigt mij! hij wil mij dood Haan.

NEGENDE TONEEL.

SIMON, DE VORIGEN.

s IM O N,«/) het gerucht toeloopende.

Wat is ’er? wat is...? twist tusfchen man en vrouw! dat is een booze plaag; houdt vrede, luidjes, houdtnbsp;vrede; gij zult elkander niet wel verdaan hebben.

MATHILDE, lievig.

En waar bemoeit gij u mede?zeg, wat gaat het u aan? blijf in uw kamer en fteek u niet tusfchen man en vrouw,nbsp;dan doet gij veel beter.

S IM o N.

Nu bedaar, vrouw, bedaar, gij zijt ontfteld.

MATHILDE.

Ach ja! dat hen ik: (zij valt ah magteloos op een fioel neder-j Die verwenschte Mylord Belton!

F 4 nbsp;nbsp;nbsp;SI-

-ocr page 94-

SIMON.

Wat zegt gij daar! welke naara.. ?

Mr. JACOB.

Om Mylord Belton heeft zij zig dan zoo kwaad gemaakt j goeden Hemel!

SIMON.

Mylord Belton! ... de fchurk! waar is hij? hij, die mijne dogter, mijn onnozel kind verleid heeft i — en watnbsp;heeft de booswicht nu wéér gedaan?— vloek!— wraak!

MATHiLDE, •wclketottiutoeincnr magt had gezeten, fyringt eensklaps op \ tegen Mr. Jacob.

Ziet gij nu wel, dat het een booswicht was? ik heb het wel gezegd, ik wist.

{pnten hoort gefchreeuw van hutten.') Mr. JACOB.

Wat is dat! wat is dat! een ongeluk

tiende toneel.

-ocr page 95-

89

toneelspel.

SIMON en Mr. j a c o b onder flemen Claude en zetten hem op een floel.

Hemel! wat is dat?

MAT BILDE.

Wat is ’er gebeurd?

JAMES, komt op het gerucht binnen. Mr. JACOB.

Mijn God! hij bloed — hij is gewond 1

belton, zeer ontroerd.

Heil waar is James? . .. loop fchielijk om een wondarts — loop 1 (fljamet vertrekti)

Mr. JACOB, James naaroepende. Hie digt bij — het tweede huis.

BELTON onderfleimt Claude geduu-Tig en heeft hem bij de band, Mr. JACOB.

Laat hem maar los, Mylord, wij zullen wel voor hem zorgen — gij zijt zeer ontfteld.

BELTON, ah voren.

ven voor mij! ve jongen! . .

Neen ... ik verlaat hem niet ... hij waagde zijn lee-¦ . ik verlaat hem niet. .. ach! diebraa-( hij omhelst hem.')

M ATHILDE.

Welk ongeluk is u toch overgekonien, Mylord ?

BELT ON, ah voren

Wij zijn door fchelmen aangevallen ... niet verre van hier. . . zij fcheenen het op mij gemunt te hebben . . .

F 5 nbsp;nbsp;nbsp;ik

-ocr page 96-

90

ik trok . .. ftelde mij tegen een muur ... maar hunne overmagt ... woedende drongen zij op mij in ... zijnbsp;zouden mij zeker doorftoken hebben ...maar in dat ogenblik fprong deze ongelukkige vóór mij en ontfing dennbsp;fteek! ach! ... Zeker heeft de minnenijd der JVlatqui- *nbsp;On ...

Mr. JACOB.

God zegen’ — ons! is ’t mogelijk! —

B E I. T o N.

Ongetwijfeld... Maar waar blijft toch James met...?

Mf. JACOB.

Ik hoor hun — daar zijn zij al.

elfde toneel.

JAMES, EEN WOND-ARTS, DE VORIGEN.

BELTON.

Spoedig, Mijn Heer, fpoedig! doe alles wat in uw vermogen is, gij zult wel beloond worden.

DE WOND-ARTS.

Wees verzekerd van mijne uiterfte pogingen — waar is de gewonde?

BELTON.

Hier — hier! . . . kom , ik zal u bijftand bieden. (Belton is bij bet af doen van den Moedigen fluij er zoodanignbsp;ontroerd, dat bij, met de banden voor de oogen, zich bee-vende van Claude afwendd)

DE

-ocr page 97-

toneelspel.

DE WOND-ARTS,

Verwijder u liever, Mijn Heer; uwe ontroering is te lievig.

James leid Belton ter zijde , die op een floel nedervalt en door hem onderjleund word: Mr. Jacob [preekt flilnbsp;met Simon: Mathilde licht, met koude nieuwsgierigheid,nbsp;den Wond-arts;naa een ogenblik zwijgens roeptnbsp;DE WOND-ARTS, verbaasd.

Wat is dat! — een vrouw!

MATHILDE, bijna gelijktijdig.

Heer bewaar ons! een vrouwsperfoon!

Mr. JACOB,

Is ’t mogelijk!

JAMES.

Een vrouw!

I nbsp;nbsp;nbsp;BELTON.

Hemel! een vrouw--

Hij Jiaat verbijjlerd van zijn floel op, vliegt na Clau~ de, ontdekt den ring, welken hij met een koord om dennbsp;hals heeft en roept vol aandoening uit:

¦ God!—mijnrmg\ mijnrmg\ —Claudine!

{Hij valt op de knieën aan haare zijde en bevogtigt ba are nederbangende band met zijne traanen.j

SIMON, ijlt na haar toe en wil haar omhelzen ; doch de Wond.arts

houd hem te rug.

is het moge.

Wat hoor ik! Claudine ! — Almagtige!

-ocr page 98-

92

C L A U D I N E,

gelijk! .... (Jjtj valt met zijn hoofd c,p den fch onder ven Mr. Jacob.j

(Clatidine, van haarc bedvxoebning -er.ni%crmaate bekomende , jlrckt haare hand vit en weert den IVund-arit van zich af, doch houd de oogen nog gc/loitfi; legt vervolgt nsnbsp;haare hand op den wond, opent de oogen en ziet verwardnbsp;rondom zich: de IVond-arls treed op nieuw tot haar,dochnbsp;zij fchudhet hoofd en /laat fpraakloos zijne hulp af.Belton en de overigen werken tot dit flil Toneel, elk naar z/nnbsp;karakter, mede.j

CLAUDINE , met een zucht.

Neen!., laat mij fterven.....

TWAALFDE T O N E E L..

DE VORIGE N, BENJAMIN.

BENJAMIN komt, halffl,tapende, in nachtgewaad uit de kamer van Belton en ziet verwonderd tn 't rund,

Claude!— Claude! — ach ik ben bang. {bijloopt na Claiidine'sftoel en herkent haar.j ach, lieve Claude!nbsp;wat fcheelt u? {hij ziet geduurig heanguin 't rond, dochnbsp;vet laat Claudine niet.j

CLAUDINE.

Welk een ftem roept mij terug tot het leeven! .. ó! waar beu ik? .,.

DE

-ocr page 99-

93

toneelspel.

DE VVO ND-A RTS.

Gij zijc gewond — laat wij ...

CL AU BINE.

Gewond ?—{zij bcfchowwi zich.j gewond?— neen!., geen nood I — de fchrik — de ontroering alleen ... deezenbsp;wond zal mij niet doodlijk zijn ...

BELTON.

Goddank! — acli, Claudinel kon ik u nog behouden ! {hij ftaat op en knecht haar.j Claudine !

s IM o N.

Mijne dogter — moest ik u hier wedervinden!

CLAUDINE, verhaend, jlaai haare oogen vot ver warring rondom zich ; legt haare hand opnbsp;haar'boezem en m:'st daar den ring, welke ternbsp;zijde gefchoven is ; zij verfchrikt en roept uit:nbsp;Hemel! — mijn ring ! — ik ben verraaden !

BELTON, haar met vervoering omhelzende, Claudine!... dierbre Claudine!

M A T H I L D E.

Zeide ik niet wel, dat hier wat agter ftak? claudine.

Belton!... ach!.. Belton! verlaat mij.

SIMON, opftuivende.

Hoe? Belton! die fnoodiiart! .... waar is hij? Qrij wil verwoed op Belton aanvallen , doch wordt door Jamesnbsp;en Mr, Jacob terug gehouden.')

B E N j A ivi IN, meer en meer bevreesd, grijpt de hand van Claudine , verfchuilt zig bij haar en weent.

CLAU-

-ocr page 100-

94

C L A U D I N E,

claudine.

ó ! Wat hoor ik ... ? mijn Vader! ... (_zij valt voeder-in jlaauwtel)

belton.

Ja’, vader Simon! ik ben Belton, ik ben de verleider van uwe dogter! gij kunt mij ftralFen, ik heb het verdiend ! goede oude! moest gij dit trenrig toneel ook nognbsp;bijwoonen!

SIMON.

Zwijg monfter! (^niet medelijden op .Claudine ziende.'} 6 mijne dogterJ zoo gij flegts leefde ... ik vergeef u al-les — alles!

DE woND-ARTs, Claudine voeder bij, baar zeken gebragt hebbende.

Men wekke vooral haare ontroering niet meer op, maar zoeke haar rust te bezorgen.

CLAUDINE, weder bijkomende, voelt de band van Benjamin en zietnbsp;hem bij haar (laan.

6 Mijn kind! — mijn ongelukkig kind! — ach, lieve vader I wreek u op mij — niet op dit onnozel fchepfel!

{Belton (laat, diep getroffen, aan eenc zijde van het Toneel met de hand voor de oogen.}

SIMON, Claudine bij de hand neenttnde.

Stel u gerust, mijne Claudine, ik vergeef u alles. (Jtij kusebt haar.j

CLAUDINE.

Gij vergeeft mij alles? — ó mijn vader!

st-

-ocr page 101-

95

E E L S P E L.

SIMON, met vervoering.

Alles, alles! als gij maar herileU, als ik u maar behouden mag.

c L A i: DIN E, kern de hand hnfchende.

Lieve man! gij geeft mij het leven weder! — ik mag u dan weêr vader noemen ?

SIMON.

Dat moogt gij, mijn kind, dat moogt gij: — doch hoe komt gij hier? — hier — in mans-klederen?

CLA UDINE.

A^'ader!

SI WON.

Wel nu ?

CL A UDINE.

Helaas! moest ik niet het vaderlijk huis verlasten? was ik niet verpligt om als een ellendige met mijn kind om tenbsp;zwerven? ik nam des mans-klederen aan, om veiliger ennbsp;minder verdacht te zijn en verdiende mijn eerlijk broodnbsp;met geringe diensten — ach, vader!...

SIMON.

Volëind, mijn kind; gij hebt niets te vreezeoi voleind gerust.

CLA UDINE.

Toevallig heb ik hier Mylord Belton ontmoet, die mij, uit medelijden en zonder mij te kennen, als zijnnbsp;knegt heeft aangenomen ; — deezen avond met hem op'nbsp;ftraat zijnde wierd hij overvallen ... ach, vader, ik kannbsp;niet meer!...

SI;

-ocr page 102-

C L A U D I N E,

SIMON.

Ga voort — immers... ?

CL AUDINE.

Helaas! ilc gevoelde op dat ogenblik dat ik hem flog beminde — meêr dan ooit beminde j dit gevoel deed mijnbsp;tusfchen hem en zijne moorders vliegen en ik keerde dusnbsp;den fteek af, die op hem gemunt was. (Simon laat haa^nbsp;re handeenigjïnts misnoegd' los.') 6 mijn vader, vergeef!.nbsp;zo gij mij kunt vergeeven — mijn vader 1

SIMON,

Ja, ik vergeef uj gij Mt, door uw berouw, alles verzoenen; kom , wanneer uwe krachten ’t eenigfintsnbsp;toelaaten, gaat gij met mij; wij keeren weder na mijnenbsp;ftille land-hoeve te rug; daar zult gij uwen verleider ver-geeten, mij in mijne oude dagen vertroosten en het verdriet vergoeden, dat gij mij hebt aangedaan.

BELTON, nadert hem fchroomacbtig,

Neen! gij zijt geen tyran.

CLAÜDINE.

En •— mijn arm kind! — waar zal dat blijven ?-

ach, BenjaminI

belton, neemt Benjamin op en drukt hem in zijne armen.

Hemel ! — dit is mijn kind! (hij kuscht het bij her-haaling.)

s IM o N.

Wel nu; hij, die ’er vader van is, kan het onderhouden.

cla u-

-ocr page 103-

'91

T o N E E L S P E L.

CLAUDINE, hevig.

Neen! mijn Benjamin verlaat ik niet; dart wil ik liéver bedelen; ik verlaat hem niet!

belton.

Eeven min zal ik hem verlaaten — dat zWeer ik.

CLAUDINE.

Ikben zijne moeder; ik heb hem opgevoed; ja j met...

B E L T o Ni

!k heb ’er het zelfde recht op.

CLAUDINE.

Belton! mijn leven heb ik voor n Willen opöfferên —* mijn bloed heb ik voor ii. geftort — doch mijn kind ...nbsp;neen, dat kan ik u niet afftaan; — ach, Mylord! zo ’ernbsp;in uwe ziel nog ééne vönk van liefde voor mij overig is;nbsp;Icheiir mij dan van mijn kind niet afl

BELTON.

ïs het dan ook inijn kind niet ? ben ik niet vader van Benjamin?

B E N J A MIN, iamp;effi nbsp;nbsp;nbsp;kuifchende.

Zi]t gij mijn vader?— lieve vader!

BELTON, zieï Claudine en Benjamin beur. telings met vervoering aan.

Mijne vrouw! — mijn Idnd! — wat aarzel ik?.. ( met Benjamin aan de bdnd naast Claudine knielende, tegen Si-mond) Uw zegen vader Simon! — Claudine! uwe hand.

Mr. JACOB, tegrii Mathildè,

Eiet gij nu wel, dat hij toch éen goed hart heeft?

G nbsp;nbsp;nbsp;SI.

-ocr page 104-

P8

C L A U D I N E,

SIMON, in verwarring.

Wat wilt gij Mylord? watik vloek u immers niet? doch ....

BELTON.

Wilt gij mij voor uw zoon niet erkennen? — ik ben het immers voor den Hemel ? (eenige ftilte j Belten flaatnbsp;in vervoering op en omhelst Simon,') Vader....!

SIMON, ah voren.

Laat mij los, Mylord, laat mij los! — ik zal mijne dogter weder tot mij rsttnxeri'. {hij tracht zig los te inaaken.)nbsp;’t is genoeg; ik zal u niet vervolgen, . . . doch . . . unbsp;vergeeven •— vergeeven en . . . als mijn zoon aannee-men . .. neen! dat zal — dat kan ik nooit doen! (^Mjnbsp;rukt zig los.) kom, Claudine; Qtij richt haar niet driftnbsp;op en wil baar met zich neemen.) kom, mijne dogter —nbsp;wij moeten van hier.

BENJAMIN, Claudine vasthoudende.

Claude! Claude!

belton valt Simon weder te voeT^.

Ach! ik bid u,

JAMES, hem cprichtende.

Mylord Belton!

BELTON, ziet verwilderd om zig been , loopt na Claudine en wil baarnbsp;aan haar vader ontrukken,

Neen! ik verlaat haar niet; cens was zij de mijne — zij zal het eeuwig blijven.

91*

-ocr page 105-

99

toneelspel.

SIMON, i/em terugfiootende.

Weg, verleider! wilt gij mij nog langer van mijn ongelukkig kind berooven ? — weg, booswicht!

B E L T o N nbsp;nbsp;nbsp;toWe banden voor dt

oogen, bitter wenende.

Verleider! — booswicht! — ó Almagtige!

CLAUDINE ftrekt weenende de haU' den na Simon uit.

Ach, vader! heb medelijden!

JAMES, ge er of en.

Neen! een booswicht was hij nimmer: (.tegen Simon.y Bij al wat heilig is, dat was hij nimmer,- van zijne kind-Iche jaaren af aan was ik bij hem en dikwils heb ik,nbsp;helaas! gezien, dat de opwellende driften 'der jeugd zijne deugd onderdrukten, doch nimmer hebben zij die innbsp;zijn hart uitgebluscht. —- ó Gij! wiens bloed door de jaaren merkelijk verkoeld is, denk één ogenblik op uwennbsp;vroegeren leeftijd terug en gij zult minder geilreng zijnnbsp;omtrent jonge lieden; immers alle hartstogten doen onsnbsp;fouten begaan, maar de liefde altoos de belagchelijkfte.nbsp;(^op Belton wijzende.y Befchouw die boetvaardige houding — deeze traanen ...

Mr. JACOB.

Neen ! die komen uit geen bedorven hart — waarachtig niet.,

B E M J A MIN grijpt de band van Simon enkmchtdie.

Ack! lieve man, doe ons toch geen kwaad! Claude G 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;hssfc

-ocr page 106-

loo

CLAUD I NE,

heeft ‘ u immers niets gedaan ? en (^op Belton wijzende.'y deeze Heer is zoo goed! ó! ik lieb hem zoo lief! Ach!nbsp;gij moet zoo hoos niet zijn.

SIMON ziet, hejluiteloot, dan op Benjamin, dan op Claudine en dan wederom op Belton, dienbsp;mg altijd in de zelfde houding flaat; famesnbsp;ftaat bij Mr. Jacob en Mathilde; allen,nbsp;geeven , door hun diep jiilzwijgen, te kennen , dat zij cenguiijlig bcfluit verwachten ;¦nbsp;eindelijk neemt Simen Benjamin met verrukking in zijne armen en kuscht hem.

Neen, ik zal niet boos zijn! —' het lieve onnozele wicht! — wat zal ik doen!

JAMES.

Wat gij doen zult? — goede grtj'saart — wat gij doen zult?— volg de infpraak van uw gevoelig hatt; verzetnbsp;’er u niet langer tegen, maar verëenig uwe kinderen ennbsp;dank God! Qbij neemt Belton bij de hand en brengt hem_nbsp;hij Simon.j Mylord! omhels uwen vader. (Belton blijftnbsp;verlegen flaan.')

CLAUDINE, jlrekt de armen uit na Simon.

Ach! is dan niets in ftaat om u te vermurwen? — vader!

SIMON aarzelt nog eenige ogenhliken. Benjamin (Ireelt hem geduurig; hjj kuscht het kind nogmaals en geeft het met drift aan Claudine over.

Zie dgar uw kind! (vervolgens grijpt hij, naa een

veel-

-ocr page 107-

lor

toneelspel.

•Beelbeduidend zwijgen, eindelijk de hand van Belton, leid hem bij Claudine en legt die, met nadrukiijken ernst, imnbsp;de haare.) Zie daar uw echtgenoot! — en (hun beurtelings met gevoel omhelzende^ ziet hier u aller vader!

JAMES, opgetogen van blijdfchap, flaat oogen en banden dankende ten hemel.

Mr. j A c o B, lt;/(? handen wrijvende^ ^ccoord! — accoord I — accoord!

Einde van het derde en laatjle Biedrijf.^

-ocr page 108-

mm

‘lt;i ^^, 'i ^ -a V . o 'v •

V;ii r r.-y'. .'i nbsp;nbsp;nbsp;''V i'''V.'c:r.'--gt;:. v,';-:Vv;k. \;stvj.'f,-,%Vi'ï-

ïü ,'VSi^^^'5'¦:: nbsp;nbsp;nbsp;¦-Ti-.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'. \nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•'¦ ¦ 'i y-Vn.' A

t nbsp;nbsp;nbsp;.V*.V,V4

‘i'iquot; 's t; ;¦ :-'s ¦ .-iw ¦.'.i-., ,.^quot;s; :lt;.gt;i • V;nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.»£

-ocr page 109-

Bij de Uitgevers dezes zijn mede gedrukt, of in getalen te bekomen:

ZEDELIJKE TONEEL-OEFFENING, ^

VI Deelen in 8°.

Inhoudende de onderftaande Toneeljlukkem

i. Deel. Onderzoek over ’t drama.

ADEI.AART, of de ZE GE P Ö. A A L ÉNDK DEUGD, naar Mercier.

DE DESERTEUR, naar denzelven.

de ENGELSCHE VONDELING Of de A3E* LIJKE SCHRIJNWERKER.

II. Deel. DE RECHTER, naar Mercier.

DE FABRiKEUR VAN LONDEN,naar de eerlijke armoede, naar Mercier.

III. nbsp;nbsp;nbsp;Deel. EUGENIA, naar Beaumarchais.

de jagtpartij van henrik den vier* DEN, naar £oÏ!é.

DE edelmoedige WEDUWE, uaar Castaard.. ERASTU3, naar Gesner.

IV. nbsp;nbsp;nbsp;Deel. DE vALscHE VRIEND, naar Mercier.

bE onverwachte WEDDINGSCHAP, na»! Sedaine.

OC NEE VEN or DE PROEF,

V. Deel,

-ocr page 110-

V. Deel. paulIne eN valmont.

DE VONDELING, door J. Van Walré.

ARTHELLO of de HOFNAR, ndsx van Eckarn-haufen.

VI. Deel. jEUco, door v. d. JFilUgtn.

BELOEtE MAAKt SCHÜLD, of A T D O E T DE LIEFDE NIET, naar Mierscb.

DE MODERNE ANTIQUITEITEN, of de VROLIIKE ROUWDRAAGERS , Daar ^ohfinbsp;O' Keefe.

HIJ MOET DuëLLEEREN, Dafli Ochfenhmner,

NB. Bovengemelde Stukken zyn met fraaij’e Tijtelplaaren verflêrd ert ook afzonderlijk en op Schrijf - en Giootnbsp;Papier te bekomen.

«I

WILLEM DE EERSTE, Prins van Oranje; 'Lreurfpel door J van Walré.

DE ONTWAAKING van E P I M E NI D E S te

Blyfpel naar het Fransch van de flins door y. van Walré.

PYGMALION , Dichtetlijk Toneel naar het Fransch van J. f. Rousfeau door f. van Walré.

MARIANNE en dümont; Blijfpel, uit het Fransch.

»È VERTELLER, ofdCTWEE POSTHUIZEN,

Blijfpel, naar ’t Fransch van j. b. pigard*

-ocr page 111- -ocr page 112-