m
I
-4-
PET
ieh-; loXO
TREURSPEL.
Gevolgd naar het Fransche van den Heer
TE DORDRECHT,
Bij PIETER VAN BRAAM, Boekverkooper enOrdinaris Scads Drukker.nbsp;1772.
-ocr page 6- -ocr page 7-A A N D E
DES
VAN
Binnen DORDRECHT.
Gi
rij, die het zoet geluid der fnaaren Vereent met de edle Poëzij;
Die, in uw’ arbeid vrij en blij,
Het nut huuwt aan ’t vermaak in ’t bloeijen uwer jaaren;
O Kanstgenooten ! ’k durve ’t waagen,
Aan U, dit keurig dichttafreel,
Zo fiks gemaaid door ’t fransch penfeel,
In neerduitsch nagefchetst, gulhartig op te draagen.
Mijn vrienden i mag ’t uw’ ijver wekkai;
Zie ik ’i op uw tooneel vertoond,
En met uw handgeklap bekroond!
Zulks zal voor mijne vlijt een eerelpoor verftrekken. ?
Uit Uriendfchap^
-ocr page 8-De Kzaar, Of Peter deGroote^ Keizer van R.uscbland. Menzikof, Gunfleling van den Kzaar,
Amilka Pusfiesch Prins, van het gefagt van Peter, A METIS, Dogter van Amilka.
Holstein, Hoofdman van de Keizerlijke Lijfwdgt^ Azof, Vertrouweling van Amilka.
Het Tooneel is te Petersburg, in het Paleis van den Kzaar.
Blz. 13 reg. I jlaat hoopt lees hoop.
30 — 19- kon — kost.
46 — 22 agter moordziek lees rot.
57 ¦?- 21 jlaat die toefland Ues dien toeftand.
-ocr page 9-Pag. t
EERSTE T O O N E E L.
Amilka. Azof,
Room Azof, volg mi] vriend, terwijl de duisternis Bedekt dees Hofplaats, en mijn’ aanflag gunstig is.nbsp;Zaagt gij de Hoofden ? Zou de trouw hen niet begeevenfnbsp;Verhaal mij alles. Is hun de ijver bijgebleeven?nbsp;Azof.
’t3aat alles haar liw’ wensch: ’t verlangen groeit deeds aan: De fiere Strelits brandt om u ten dieiist te (taan.
Ik wist voorlang wat geest dien dapjiren hoop beheerde. Die moedige offers van eeii’ V^di-st die hen trotseerde,nbsp;Zijn nog te vreezet); ja Zo Oégts dén hoofd hun’ moednbsp;Beit'.eren durft, welhaast ziet ge al den Staat in gloed.nbsp;Maar wat weêrhoudt u mij uw hartsgeheim te ontdekken ?nbsp;Wat foiribre fchroom mag die llilzwijgeridhetd verwekken?nbsp;A M I L K iV.
Welaan, getrouwe vriend; ’k leg Voor üw dogen bloot Wat Itaacszugt mij beziele, en waai: dié diiir uit fprooh
’k Beweende reeds te lang de rampen die ons drukken: ;^ooin, laat ons ’t Rusfiesch Volk den dwang desKzaarsnbsp;ontrukken.
Dat hij een’ ftervling, dien hij moest beteuglen, fmaad; Hij liet mij ’t leven; maar bij beeve om deeze daad,nbsp;Zo’tVoIk mij niet begeeft,wordt haast mijn wraakgehooren.nbsp;Om geen’ geringen hoon hebbe ik zijn’ val gezwooren.nbsp;'k Oiithou ’c verhaal u niet van alles wat ik leed.nbsp;Sinds uwe hallingfchap, ’t is noodig dat ge ’t weet.nbsp;Zodraa hij heerschte, was zijn eenigst doel ’t verdelgen jnbsp;Naauw kon het Keizerrijk de bloedrivieren zwelgen.nbsp;Men zag de Kunsten, die vermomde uitfpoorigheén,nbsp;Geteeld uit werkloosheid, en tot bederf der zeén ,nbsp;Door zijne ftem gelokt uit weeliger gev/esten,
In dit bevroozen Oord om flrijd den zetel vesten: Vorst l’eter kweekte ze aan, hij heeft met eigen handnbsp;Dat fchaadljtk onkruid hier gezaaid en voortgeplant.
]a, om dit vreemd ontwerp belloot hij ’tRijk te derven. En, als een vreemdeling, Europe door te zwerven.
’k Befpeurde ftraks ’t gewigt van die afweezendheid i De geest van tweedragt werd welhaast alom verfpreid;nbsp;Men hoorde ’sVorsten dwang met wreevlen afkeervloeken.nbsp;'cValt ligt een muitziek volk tot oproer aantezoeken.
’t Geluk begunstigde mijn wensch eerlang zoozeer Dat Ruschland nu door mij haast kreeg een'andren Heer.nbsp;’kVerwon... Wanneer ik hemop’tonverwagtst zag keerea.nbsp;En door ’t verbijsterd Rijk vernieuwde hulde zweeren.nbsp;Daar hy verzetd was van een talloos vreemd gebroed.nbsp;Verwijfde zielen, gansch ontaart van heldenmoed.
Die, zonder wederzin, hun vaderland begeeven,
Orn hier, van hun vernuft, in flaaffchen dienst te leeven. De aanzienlijkfle Adel zugtte, en de agtbre Priesterfchaarnbsp;Werd ftraks tot heur bederf ’t herfteld gezag gewaar.nbsp;Dees nieuwe en trotfcbe Stad bedekte '# Neva's zoomen.
TREURSPEL. 3
Al wat Ik onderwond werd listig voorgekoomen.
Hy fcheen een God, gereed ter wraak’, wiens fcherp gezigt, De hartsgeheimen zelfs doorgrondde en bragt aan ’t licht*nbsp;’kBekenn’ ’t, zijn vorstlijk oog lei mijnen moed aanboeijen.nbsp;Ik zag van tijd tot tijd een vreeslijk onweer broeijen.nbsp;Ook was hij reeds voorlang bewust van mijn beftaan.nbsp;Maar dien verwaanden doet geen zwakke pooging aan.nbsp;Hij fchijntgeen ’tminstgevaaivan’tmoedloosvolktewagten,nbsp;’t Welk.daar hij deernis veinst, zich ziet door hem veragten.nbsp;Verheeld u wat al finaads ik federt onderging,nbsp;Gedv/arsboomd en getergd door bittre weigering.
’k Zie zekren Menzikof, uit laagen ftand verheven. Door ’tganfcheHof gevleid, in vorstlijk aanzien leeven;nbsp;Aan ’t hoofd van ’tStaatsbeftuur en van het Krijgsbeleid,nbsp;Ontrooft hij fchaaintloos mij mijn regt en waardigheid.nbsp;Door zugt tot weetenfehap, uit vadzigheid gebooren.nbsp;Raakt de agtbre heldendeugd der vaderen verlooren.nbsp;Schoon ’t volk,dat al den glans dier gulden keetnen wraakt.nbsp;Naar ’tftaatig oud gebruik met heimlijk zugten haakt.nbsp;Azof.
Europe aanfehouwt nogtans, verbaasd en opgetoogen Door veeler konsten bloei, dit Rijk met nijdige oogen.nbsp;Men ziet Rivier en Zee met kielen overlaan,
Zij voeren ons om ftrijd uitheeiiifche fchatten aan,
A M I L K A.
Weg, met die wulpfchepragc, die bron derdwinglandije ! Dat ons heldhaftig volk zich van dat juk hevn'jt-!
Op’t voorbeeld van den Sclaaf, zijn’ voorzaat, die weleer Van ’t overwinnen leefde, en kende nooit een’ Heer.nbsp;Verdenk uiij niet, als of de ftaatszugt mij zou' dringennbsp;Om zelf, door vorstenmoord, naar ’t hoog gezag te dingen;nbsp;Een troon, met bloed befmet, door wanhoop en verutictnbsp;Omfingeld, is het loon dat ik mij voordel, niet.
O! Neen; een edlerzugt, mijn Azof, duurt mijn gangen, A 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mogt
-ocr page 12-MogtUuschland zijnewraak zelfs door mijn’dood erlangen! Geen eigenbaat, maar ’tluc der burgren zet mij aan,nbsp;Eendwinglandhaterfchuuw'rnaar’sdwiDglandskrooDieflaari.nbsp;Stel ueens voor, mijn vriend, die woeste en naare ftreeken jnbsp;Daar zoveel offers van zijn roemzugt zig verfteeken,
In ’tdigt en duister woud, vol fchrik en akligheid. Waar nooit de gulden zon haar koestrend licht verfpreidtnbsp;Denk, hoeveel burgers wreed in ketenen gefiaagen inbsp;Met eindloos zugten hun veragtlyk lot beklaagen,nbsp;Terwijl’t vnldrekt gezag, dat wroeging kent noch pligtjnbsp;Zijn eigendtinkiijk regt op duizend lijken itigt.
Schept moed , rampzaligen ! geen weeklagt kan u baaten Maar nimmer zal mijn trcmv; ii in deez’ nood verlaaten;nbsp;Dat dan een eJle toorn uit deernis ons vereen’,
De glorie deez r daad, mijn vriend, zij ons gemeen. Een ander Heerfcher worde eerlang ten troon verhevennbsp;Maar een die waardig zij den Rusch de wet te geeven,nbsp;Azof.
Ach S dat het Volk de vrucht van uwe zorg genoot!
A M I L K A.
Welaan! deez dag zij nog getuige van zijn’ dood.
Ik. zal zelfs Menzikof, zijn’ gunsteling, verkiezen.
Om door te wisfer flag iiPUi ’t licht te doen verliezen. Azof.
Hoef hem? Is ’tmooglijk hem te leiden naar uw’ zin? Wat middel was toch ooit daar toe bekv/aam?
Amilica.
De min.
De onwederliaanbre min, verblind in al haar poogen. Die zwakheid, die zelfs moed verwekt door baar vermogen;nbsp;Gij kent mijn Dogter: zij bezit bekoorlijkheên.
Z-'idnn ze in haare jeugd in dit Paleis verfcheen. Verliefde Menzikof. Zij, door hem aangebeeden,
Was niet onwinbaar voor eeiis eerften minnaars reden.
Men
-ocr page 13-Men dringt op ’t huuwlyk aan; maar ’k zag, eer 't was te laat. Dat mij die liefde eens kon van nut zijn in mijn’ haat.
*k Bedagt dan listen om die handling aftebreeken,
En, zonder dat de Vorst daar’c minst van was gebKeken, Of iemand heeft vermoed het doel van dat beftaan,
Heb ik mijn dogter naar een eenzaam oord di.en gaan, V^erbeeld u Menzikof, tot feilen toom geheeven:
Hij wil eerst mij , en dan zich zelv’ den doo.lfteek geeuen.
Hij dreigt____De Kzaar was nog uitlandig lt;ip dien tijd,
Des zogt ik uitflel, en trotseerde zijne fpijr.
Schoon nu mijn fpruit zolang zijn oog reeds isor tweeken. Dat afzijn fchijnt zijn drift nog meerder aantekwetken.
Ik was daar van bewust, dgt;s zond ik haar herige Dat ik haar hier verwagt hij ’t eerde morgenlicht.
Zal hij, als hij haar ziet, in ’thevigst der ontroering,
In de oogenblikken van verwarring en vervoering,
Daar zijn begeerte wordt door ijJle hoop vcTirên, Zijn’ arm mij weigeren om mij ten dienst te ftnan ?
Ik zal geen’ enklen ftond hem, tot heraaden, .geeven.
Ik laat, zo hij in ’t minst door twijfling wordt gedreeven, Hem flegts de keuze, zo iiooHzaakeiijk als wreed,
V'an ftüuten Keizersmoord , of’t onverdraa^lijkst leed. Azof,
Zie toe; hoe groot uw kunst ook zij om te overreden. Ik zorg dat gij hem nooit in uw belang doet treeden:nbsp;Hij mint den Kzaar te zeer; hoe hevig ook ’r geweldnbsp;Van zijne driften zij, hij blijft een dtugdzaara held.
A M I L K A.
Hoe! zijt ge onkpndig van ’t betooverend vermogen, Welk ligt de deugd verleidt door twee lievmdige oogen.nbsp;Ik blijve u borg voor hem : gevleid in zijne min.nbsp;Dringt ligtlijk mijne wrok zijn’ tedren boezem in.
Maar zo hij aarfclt, zo them mogtaan moed ontbreeken; 1$ hij te laag van geest om mijnen hoon te v/recken,nbsp;A 2nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Dan
-ocr page 14-pan (look ik weêr op nieuws het fmeulend oproer aan. ’kWeet duizend midd’len om den Kzaar te doen vergaan.nbsp;Azof,
Maar zo uw dogter, die in haare tedre jaaren.....
A MILK A.
Geen’ fterveling dan u dorst ik ’t geheim verklaaren.
De vreemdheid van ’tgevai, begreep ik, dat veeiligt Haar deugd ontzetten kon. Zelfs mijde ik haar gezigt.nbsp;De komst in dit Paleis bleef haar gewis verbooden,nbsp;Maar ’kheb, omMenzikof te winnen, haar van nooden.nbsp;Dus, zonder dat ze ’t weet, wordt ze oorzaak van zijn’ dood,nbsp;En ’t fchtildloos werktuig van den flag dien ik befloot.nbsp;Maarzo 'kdoor ’twreed geval mijn opzet zie weêrftreeven,nbsp;Zal zij, wanneer ik fterf, aan mijne zijde fneeven.
Zie daar mijn gansch ontwerp.
Azof,
’k Verlaat me op u, Mijn Heer. k Verpand aan u mijn trouw, mijn leven, en mijne eer.nbsp;Voorheen genooten gunst leeft «euwig in mijn zinnen,nbsp;Verheugd, zo 'kop uw fpoor magedleglorie winnen.
In ’tkort, vrees nooit te veel te vergen aan mijn’ moed; Hij die mij ’t leven fpaarde is meester van mijn bloed.nbsp;Amilk A.
Mijn weldaan zullen fleeds uw’ ijver overwinuen.
Ik hoor gerugt. Menkoomt. ’tIsMenzikof, Gaa binnen.
TWEEDE TOONEEL.
Mekzikof Amilka.
. nbsp;nbsp;nbsp;Menzikof.
Amilka, hoe ? gij hier in ’t duisterst van den nagt.
Wat wigtig ftaatsgeheim heeft u aan ’tHof gebragt? Gewis, ’t belang des Rijks doet ons hier famen koomen.
A AI IL*
-ocr page 15-Am ILK A.
Spreek zagter, en verftaa wat ik heb voorgenomen.
Ik open (ie oogen. 'k Zeg in ’teind mijn’ haat vaarwel, 'k Veroorzaakte uw verdriet; ’tis tijd dat ik ’theifc.el.nbsp;Menzikof.
Herftellen! gij? Hoe nu? watzal hij mij doen hooren? Neen, wreeds, neen; ik ben tot geen geluk geboorcn.nbsp;Gij weet het; al uw hulp is ijdel voor mijn finart;nbsp;üw hand dreef haaren dolk mij al te diep in ’t hart.nbsp;Dat hart, het doelwit van uw’ haat en fnoode laagen.nbsp;Heeft reeds door leed geleerd de wreedlle pijn te draagen.nbsp;Stel me in deez’ (laat niets voor : terg geen gehoond geduldnbsp;Door ijdle hoop dat gij mijn hartzeer lluiten zult.nbsp;Amiuka.
’kSpreek (legts een enkel woord, en ’t zal terfiond vcr-Menztkoï. nbsp;nbsp;nbsp;(dwijneii.
Wat hoor ik ? Welk een glans van vreugd zie ik vei fchijuen Amilk A.
Hoe zal ’t u aanflaan, zo ’k mijn dogter u vertoon? Mint gij haar nog?
M E K Z I K O F.
Wat zegt ge? uw dogter.... GrooteGcón! Of ik haar nog bemin? De Hemel kan getuigennbsp;Van ’t onverbieekbaar juk dat mijne ziel doet buigen.nbsp;Ik bid haar aan: die min, zolang te leur gefield.nbsp;Krijgt, door haar afzijn, op mijn hart te meer geweld.nbsp;Gij, gij alleen kondt al mijn aardsch geluk verdooven.nbsp;Gij kwaamt mijne Araetis, die ’k reeds bezaf, me ontrooven.nbsp;Maar hoe zou ik haar tog vergeeten? haar, wier beeldnbsp;Het eenigst voorwerp is dat mijne zinnen flreelt.
Hoe vaak hebbe ik getragr het hofgewoel leontvliigten. Om haar in de eenzaamheid te volgen met mijn zugten!nbsp;Wat innig hartzeer, welk een knaagend zielsverdriet,nbsp;Ve^iftigdedn ’t.Paleis al mijnen voorfpoed niet!
BB
Daar elk mijn fchijngeluk benijdt, op ’t felstbeftreedea,^ Schetst me alles Ametis en haar bekoorlijkheden.
De hoop dat ik haar band mogt waardig zijn alleen Deed mij in ’t moeilijk fpoor der hooffche grootheid treön.nbsp;Maar wat beweegt u om die hoop te doen herleeven ?¦nbsp;Cij hebt de ontoombre gugt tot wraak te ver gedreeven,nbsp;Geftrenge vijand, zeg wat baat u dit beilaan?
Laat mij voor 't minst in mijn verdriet gerust vergaan.
Ai voeg geen bitterheid bij al mijn tcgenfpoeden.
Het lust me 't vuur dat mij verteert nog meer te voeden, ’k Aanbid mijne Anjetis; uw woede, die ik tart.nbsp;Ontrukt geen oogenirlik haar beeltnis aan mijn hart.
A M I L K A.
Ik heb ’t u reeds gezegd. Ik wil mijn gramfchap ilaaken. ’k Stern in de liefje, daar mijn fpruit u in doet bjaakeu,nbsp;M E N z 1 K o r.
Wie ? Gij ?
Om u voortaan geen’ weerfland meer te biên, Koomt zij op mijn bevel aan ’tHof. Gij zuk haar zien.nbsp;Memzikof,
Haar zien!
A M I I. K A.
Zodra de zon de fchaduuw doet verdwijnen, Zai de Oorzaak uwer pijn voor uw gezicht verfchijnen.
’t Wordt u gegund te (laan naar d Egt met Ametis,
Zo flegts uw ijver voor mijn zaak zulks waardig is,.
M E N z I K o F,
’k Verkrijg dan ’t geen ik min , en gij zult zelf.....
A M, 1 L K A.
Wil hooren.
Ik eisch uw’ dienst, en zij is ’t loon daar voor bcfchooren* Mekzikof.
’k Wil alles ondergaan, ik Ilaa gereed, Mijn Heer,
Al mijn vermogen, ja mijn leven zelfs. Ik zweer.... Maar mag ik wel op die verandering vertrouwen ?
Is ’twaar?in ’sHemels naam,vaar voort! hoe zal ’c u rouwen,.
gij mijn grimmigheid door al te wreedcn waan.....
Vergeef dees twijfeling, 'k heb te veel misdaan.
Wat vreugd voor mij, zo ik u groeten moog'als Vaderl A M lu K A (?(?gt;• zyde')
Laat ons dit oogenblik gebruiken.
M e K 2 I K c F,
Ai! fpreek nader.
Wat moet ik doen?
Amtlka.
Zoudt ge in een zaak die mij benatt. Mij v/illen helpen?,
M E N z I K o F. ^driftig')
Uf ik wil? met al mijn hart!
A ar I LK A.
Betoom, eer ge iets belooft, die wufte oploopendheden. En toets uw’ moed.
M E N Z I F o F.
Kent gij mij we! ? Wat zijn dees reden A M I L K A.
Die van. een’ hoveling, die alles kan voorzien,
Die al ’t vermogen van ’t vooroordeel kent.. Misfchien Zal u mijn agterdogt vertvonceren en hoonen.
Weet dat in ’tgroots gemoed de gtootftezwakhtên woonen, Gij kunt, o M.enzikof, ’tgewigt van uwe daadnbsp;Afmeeteii naar den prijs die u te wagten ftaat.
Ja ze overtreft veelligt het loon daar voor te wagten,
In ’tkort, gij moet een groot, dog edel oiFer fljgten.
’k Behoeve een' arm , een hart dat alles durft beftaan. En zich van banden die ’t voor heilig houdt ontflaan.nbsp;Daar nu .Amilka u voor andren v/ou verkiezen,
Moet gij, door twijflii-g of beraad, geen’ tijd verliezen^ A 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;GriiR
-ocr page 18-Grijp «lit geweer. Neem aan. Het is genoeg. Gij beefcl Zie daar waar voor ik ben bedugt geweest. Men heeftnbsp;Zulks wel Tooizien, Vaatwel.
McNZiKor, alleen.
Het bloed verdijft me in de adren. Wijn hoop verdwijnt. Wat fchrik, wat wanhoop voel iknbsp;nadren!
Mij wap’nen met een’dolk! Waar zoekt hij mij toe aan! Barbaar, doe mij veeleer door ’t moordgeweer vergaan.nbsp;Moet ik mij in het bloed van uw flagiofFers baaden ?nbsp;Zijn mond ontdekte mij de fnoodfte gruuwcldaaden.nbsp;Waarde Ametis, naauw rijst de zon van mijn geluk,
Of aanftonds daalt zij weer in eenen nagt van druk.
’t Schaadt niet: hoe meer het lot mijn wenfchen inoog weerftreeven,
Hoe meer ’t mijn roem zal zijn getrouw te zijn gebleeven. ’k Vergeet mijn rampen op uw’ naam, mijne Ametis,nbsp;Mijn hart is fteeds bij u, zelfs in uw wildernis.
Tot welk een’ gruuwel zogt Arailka mi] te brengen? Wie is de flerveling, wiens bloed hij wil doen plengen ?nbsp;Met een’ vervloekten moord mijn hand befmetten! Iklnbsp;Geen fchuld voeg bij mijn leed door wroeging nieuwe»nbsp;fchrik.
Ontvliênwij monsters die en trouw en deugd beftrijd'en , ’k Wil hem die op mijn hart te veel vermag vermijden:nbsp;Vermijden . , . Hemel! hem, den Vader mijner bruid;nbsp;Terwijl hij tot den Egt waar naar ik haak beduit.nbsp;Helaas! die ijdle hoop heeft mij te ras bedroogen!
EERSTE TOONEEL.
A MIL K A (^alleen)
’k Heb van mijn dogters komst nu reeds berigt bekomen, En zonder twijfel wordt zij hier welhaast vernomen.
’k Ben midil’|erwijl befchroomJomhcur tefpraakteflaan; Ik jaag haar teder hart gewis den doodfchrik aan.
Na zoveel kwellingen, die haar finds lang verdrukken, Roep ik haar weder, tot nog grooter ongelukken.
. Maar waarom ons beraan met die gevoeligheid ? Vanwaar dat zwak , daar reeds mijn arm den flag verbeidt ?nbsp;Of z' U de kinderliefde Amilka's hart verkloeken?
Hoe nu? wat deert het ons wat midlen wij bezoeken? Natuur, üaak uwgero^, eerbiedig onzen haat.nbsp;Bevoorder ’t oogmerk, welk de billijkheid ons raadt.nbsp;Dit hart waardeert uw regt, maar zal het meer waardeeren,nbsp;Als zijn beleediging eens maj in wraak verkeeren.
Ik wil dat Menzikof voor zijn beminde beev’.
’k Dreig hem met haaren dood; en wil ’t de nood, zij fneev’! Zijn hoonende aarzeling zal hij mij duur betaalcn;
'k Zal Ametis.... Zij koomt.
TWEEDE TOONEEL.
Amilka. Ametis.
A M IL K A.
’k Zal u mijn’ wi! verhaalen, Terwijl ik mij op uw befcheidenheid verlaat:
^ijn dogter, maak op d’Egt met Menzikof nooit ftaat.
bie hoopt bedriegt u, en zou eindlijk u bederven ^
’k Melde u eerlang wie u tot ega zal verwerven.
Een man; die u gelijk in ftaat en afkomst is.
Ik wil gehoorzaamd zijn; en hoop dat Ametis, Vernoegd met mijne keus, zig, zonder wederüreeven^nbsp;Wel wagten zal op nieuws mij ftof tot toorn te geeven,nbsp;Ametis.
Ach! moet men u, Mijn Heer, dan altoos tegenftaan? Moet iteeds uw vadermagt uw kindermin verrain?nbsp;Verhoor mijn bede, breng mijn hart geen nieuweflagen^nbsp;Dat hart, dat reeds om u heeft zoveel leeds verdraagen.nbsp;Denkt, hoe u zulks ook beige,' aan geen verandering:nbsp;Het draagt de teekens nog der wond die’teens ontving. -De ftervling, die naast u het waardst is aan mijne oogen^nbsp;Is hij, dien ’k minde'toen ik wierd dit Hof onttoogen.nbsp;Waarom mijn fcliuilplaats mij ontrukt, terwijl ik ftilnbsp;Verwagtte ’t ftervens uur, gehoorzaam aan uw’ wii?nbsp;Waar toe een vlam, die’ktebeceugienzogt, ontflooken?nbsp;En . Op den zelfden Hond, mijn hoop weêr afgebrookcn ?nbsp;Vergeef ’t mij, en gedoog dat uwe tederheid ,
Üw liefde tot uw kroost, uw goedheid, voor mij pleit’. Wil eindlijk Ametis tot eenen vader flrekken,
En u niet langer haare omhelzingen onttrekken;
I.aat u ontwapenen, myn Vader! ai! verligt Mijnfmarten. Maar gij toont mij (leeds een (freng gezigt.nbsp;Kan ugeen dogter, daar ze in traanen fmelc, verzagtenVnbsp;Wie zal dan ooit van u de minfle deernis wagten,nbsp;Amilka.
Hoe! welk een taal! is dit ontzag dat gij betoont ? Waant gij te ontwaapnen dien gij door uvvweigring hoont ^nbsp;Hebbe ik aan Menzikof, dien booswigt, u gegeeven?nbsp;Nu wil ik dat gij hem verlaaten zult, of beeven,nbsp;Ametis,.
Hijbooswigt, hij, Mijn Heer, die held vol edlen moed,-
Die fteeds dit Keizerrijk befchermde met zijn bloed;
Hij, dia in de oorlogskunst door u zelfs onderweezen, Op uw doorlugtig fpoor, ten top van eer gereezen,nbsp;Door zijn gedugt geweer, zo dikwerf zeugeviert?
Hij. die in vreê zijn kruin met fchooner lauren fiert, Opoffrende al zijn rust tot heil der onderdaanen,
Om 's Keizers nutten last alöm den weg te baanen ? Heeft hij het fpoor der deugd verlaaten tot mijn leed?nbsp;Dan kenne ik hem niet meer. Ai, zeg wat hij misdeed.nbsp;Auilx A.
’k Melde uflechts één misdrijf, waar op gij agt moet geeven, 't Welk mijnen hoogmoed kwetst, en doet dien Egt wrêr-Zijne afkomst,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(flreeven;
A M E T I S.
Hoe, Mijn Heer! was die dezelfde niet. Wanneer gij mij geboodt het geen gij thans verbiedt ?nbsp;Hoe? waart gij te dier tijd dien hoogmoed dan vergeeten ?nbsp;Gij hebt hem nooit voorheen zijn laag gellagt verweeten.nbsp;Wijl hij met roem zijn bloed voor zijnen meester ftort.nbsp;Wordt de adeldom door die verbindtnis niet verkort.
Ja, nu zijn glorie is zo hoog in top gelleegen ,
Verwint hij ’t nijdig lot door zijn’ zeeghaften degen. Het aanzien, door beleid verkreegen, zet gewisnbsp;Dien held meer luister bij, dan hem wien ’t erflijk is.nbsp;De Hemel zelf heeft, naar het fchijnt, in zoveel ftormennbsp;Van rampfpoed zich bemoeid om zijne jeugd te vormen.nbsp;Die jonge held bezit de fchranderheid, den moednbsp;Van een’ in ftaatsbeftuur en krijgszorg opgevoed;nbsp;Verheven boven die verwaande hovelingen,
Te trotsch op hun geboorte om zelf naar eer (e dingen. Maar meld mij tog wiens hand uw ftrenge wil mij geev’.nbsp;Zal ik mijn’ moordenaar niet kennen voor ik fneev’?nbsp;Wie is die bruidegom?
Amiv
-ocr page 23-A MI L r A.
Vergeefs is al \iw vraagen.
Gij zult hem kennen als ge uw hart hem op zult draagen, A M E TI s.
O! doodelijke pligt! O! al te affchuuwlijke Egt!
Is ’t mooglijk dat ge een’ knoop, voor mij zo haatlijk, legtt Mijn’ minnaar mij ontrooft?
A M I L K A.
Laat die verbeelding vaaren; ’t Staat aan geen blinde drift met wien een maagd zal paaren.nbsp;A M E T I s.
Welaan dan, wijl gij ’t dus begeert, ik volge uw’ zin. Ik (taa u af mijn hoop, mijn levenslust, mijn min.
Maar fchoon gij mij een’ band,zo dierbaar, doet verbreeken. Wil nimmer van een’ egt, waar voor ik gruuw, mij fpreeken.nbsp;Gij antwoord niet ? Helaas! zou mijn geween, mijn fmart.nbsp;Dan niets vermoogen op uw onvermurwbaar hart.nbsp;Welaan, men ruk mij naar ’t altaar, ’k laat mij gezeggen»nbsp;Zijtgij ontaart genoeg om mij dien opteleggen,
’k Volvoer uw’ last. Terwijl ik op dien zelfden ftond Sterf voor den held aan wien de liefde mij verbond.nbsp;Dus zal ik, moedig, door mijn fchuldloos bloed te plengen,nbsp;De pligten van natuur, en van de min volbrengen.
DERDE TOON E EL.
A M I L K A. A M E T 1 S. M E N Z t K O F , Irt ’ƒ veifeètef.
Aaiile A.
’k Zie Menzikof, bij koomt; beleg nw reden wel, üewislijk zoekt hij u.
A M E TIS.
Zal ik hem uw bevel , . « .
Amilka.
’t Móet zijn.(7Vr3//V«)’k Voorzie alreeds zijn fellewoede; ’k Verfclialk hem in zijn drift, eer hij hetzelf bevióedei
Menzikof. Ametis.
M ENZ IK OF.
Het is mijne Ametis, mijn oog bedriegt mij niet!
Na zoveel rampen, en een afzijn vol verdriet,
Vinde ik u weêr, en zie een eind van mijne elknden! Kunt ge uw betraand gezigt, mijn waarde, van mij wendenvnbsp;Nu ’k aan uw voeten knieie en 't onweer is bedaard?nbsp;Daar ons de Hemel heeft een beter Ici bewaard,
En onze ramp verdwijnt!
Ametis.
Helaasi ligtvaardighoopen!
'Ontvlügt mij, Menzikof!
Menzikof.
Mijn lief, wat mag u noopeh Tot zulk een taal? Waar toe op deezen blijden tlondnbsp;Mijn afgepijnigd hart met nieuwen fchvik doorwond?nbsp;Schoon hemel, aarde en zee weêrftreevden im'jne wenfcherr,nbsp;*k Ben, zo gij mij bemint, de heilrijafte aller menfchennbsp;ïk heb door Inijii getraan e’rt duldelooZen roiüVnbsp;Verdiend n weêr te- zien, aan onzs min getrouw,
Maar gij ontwijkt me fteeds, ge óntrooft me uw vriendüjké Hebbe ik,mijne Ametis,op u geen meer vermogen? (oogen!nbsp;Ametis.
tïd hoont mij, Menzikof, hou op,, ftaak dit verwijt. Vaarom verdenkt ge een hart dat zoveel fmarten lijdt?
o Neen*
-ocr page 25-o Neen! gij hebt daar van het minfte niet te vreezen: Het zal, altoos getrouw, altoos rarojwalig weezen.nbsp;Maar vrees de kwellingen van ’t noodlot dat ons haat;nbsp;Zeg vrij vaarwel ’t geluk, w'aar onze min naar (laat.nbsp;Dees dag, die u, helaas 1 zoo fchoon heeft toegefcheeaen,nbsp;Zal ons tnisfchien welhaast in ’t duister graf verëenen.nbsp;Ors onheil rijst ten top , mijn Minnaar, beef en fchrik!nbsp;Vervloek dees plaats, vervloek dit doodlijk oogenbiik,nbsp;Amilka zal deez’ dag ons beider lot beflisfchen;
Hij fchikr me een’ andren toe, en gij, gij moet mij misfen. M E NZ 1KO F.
Wat hoor ik, Araetis? is ’t moogiijk? die verrakr! o Deerniswaardig lot! rampzalig uur! is ‘twaat?
Ach! 200 ’k u zeide....
Wat?
M E K z ! K o F.
Die wreedaart heeft 20 even Mij nog de flerkfte hoop op uw bezit gegeeven;nbsp;bij Ichonk aan mij zijn woord, en, zwijgeiknog?
l\ METIS.
Vaar voort,
M E N Z I K o F.
Ik vree.s een wreed geheim, dat mij de Ziel doorboort. Zo hij bellond.,.. Ik ijs!
A M E T I S.
De onbuigzaamfte aller vad’ren Doet reed.s, naar allen fchijn , dat doodlijk tijddipnad ren;nbsp;Kn, tot veiuieeroering van rouw voor U en mij,nbsp;Verbergt hij listig, wie uw medeminnaar zij;
Hij fineedt vast in ’t geheim die haatelijke banden,
En iteit mi.êdoogei)loos mij in mijns moprders handen.
M £ N z 1 K o F,
B nbsp;nbsp;nbsp;Al
-ocr page 26-Al mijn ontzag verkeert in dollen minnenijd.
Die reukelooze beev’ dié naar uw hand durft dingen* ’kZweer hem te ontdekken,en het (laai ih ’t hart te wtingefl.nbsp;Èn gij, geeft gij uw (tem tot zulk een* huuwlijksbandfnbsp;Zijt ge onderdaanig aan dien trotfchen dwingeland ?nbsp;Bemint ge een vloekgedrogt ,als dien ontmenschten Vader,nbsp;Die met den moorddolk ons de wet (lelt, dien verraader?nbsp;Hoe zeer verwilderd en hoe naar (lont zijn gezigt. . .nbsp;ik vrees . . . ‘tVoorfpelde mij een ijslijk onweêr: ligtnbsp;Brouwt hij iets kwaads, en heeft arglistig zich beraadennbsp;Ons intewikkelen in gruuwlijke euveldaaden.
A iJ E TI s.
Wat zegt ge? welk een drift voert u van *t redenfpoor? Denk dat ik dogter ben, en geef natuur gehoor,nbsp;Misfchien verdiene ik niet die (Irenge bitterheden.nbsp;Maar twijfelt ge of ik zal haar eerde wet vertreeden?nbsp;Hij bant mij, hij ontrooft me al wat ik 't hoogst waardeer,nbsp;Hij toont me een’feilen haat;maar*khaat hem nimmerweér.nbsp;’k Zou zelfs voor zijn behoud alsnog mijn leven waagen.nbsp;Ben ik, (choon hij dien breek’ van mijnen pligt oinilaagen fnbsp;Bedenk Zulks wel. Mijn Heer, zoo gij mijn roembemindt,nbsp;Ik blijf, hoe ’t ook moog gaan, altoos Amilka’s kind.nbsp;Memzikof.
Welkeenedeugd! welk een geduld! Wil ’t mij vergeevenS Eene overmaat van rouw heeft mij van ’t fpoor gedreeven.nbsp;Hoel finds men mij ontrukte uw lieve aanvalligheên,nbsp;Werd ai mijn vreugd verkeerd in jammerlijk gev/een!nbsp;Vermoeid van onder’t juk der hooffche gunst te zwoegen,nbsp;Bleef deeds een flaauwe hoop op u al mijn genoegen;
*k Verkwijnde, om u alleen, door zorgen bij den troon, En zogt een toevlugt in de fchaduuw van de kroon:
Gij, vol dier zelfde min , verlaat uw woestenijen;
Men doet mij hoopen op het eind’ van al mijn Ujên!
En op den ftond dat wij elkandre» wederzien ,
Moet
-ocr page 27-19
Moet ik u afftaan, fchoon gij zelf niet weet aah wien! Een gruwzaam ftetvling, door geen rcdeii te overtuigen,nbsp;Dwingt u, üws ondanks, voor zijn wreed bevel te buigen 1nbsp;Al mijne hoop verdwijnt! O treurige ommekeer!
Vaar in uw woede voort j ik ken mij zelf’ niet meer, Trouwlooze Amilka, koom, gij zijt tógmijn verwinnaar»nbsp;Wat fchelmftuk eischt ge? maardugt een’getergdenmin-A M ET IS,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(naar.
Öoe?
M E K z I K o ?.
’k Wil om Uw bezit nu alles ondergaan.
A MET IS.
Wat wilt ge? O Hemel! Aeh! daar koomt mijn vader aan t VIJFDE TOONËEL.
M ENZ 1 Kof. AmilkA. Ametis.
M E N ZI KO F.
Was ’t ii dan biet genoeg mij eenS te leur te (lellen? Wat wrevel noopte u aan om mij op nieuws te kwellen?nbsp;Of meent gij (Iraffeloos mijn ligtgeloovigheidnbsp;Te tergen? Door wat waan, verraar! wordtgvgevleid?nbsp;Had haarzagtmoedigheid mijn’ toorn niet wederfprooken jnbsp;’k Zweer, ’k had mij reeds van dien öndraagbren hoonnbsp;gewrooken.
Wij zuHen zien hoe verr’ ge feen onverfchtokken hart Beproeven zak, nu ’t al liw helfche boosheid tart,
A M t L K Ai
Wat zoadl ge? uw ijdlen waan durf ikgerilsttrotfeererti Verwaaten zult gij mij doör zulk een taal ontëeren!
Menzikof.
Ik durf ligt meer bellaan,
B 2 nbsp;nbsp;nbsp;Aiit
-ocr page 28-30
A M E T I S.
Gij wreeden ^ Ach! waarheen?
Ik wil a fpreeken.
A M E T I s.
Hoe?
A M I L K A.
Vertrek , laat ons alleen, (^Ametis binnen.)
ZESDE TOONEEL.
Amilka. Menzikoe.
A M t L K A.
Van waar die hevinheid? waar over kunt ge klaagen, Daar gij zelf oorzaak zijt de^rampen die u plaageii.
’k Zeide u mijn dogter toe, en wat vermogt ik meer? Maar gij veragt ze, en beefde op ’tzien van een geweer.nbsp;Is dit die trouve min, die zij van u moet wagten?
Durf: gij, voor fchijn vervaard. mar heur bezitting tragten? ¦ Ja , ’t wordt u nog vergund; Uw edie oploopendheidnbsp;Heeft min mijn’ toorn ontvonkt dan mijne hoop gevleid.nbsp;Vp tr u alleen gefchikt, zal Ameiis nog heden,
In lien gij zulks begeert, met u in ’t huuwlijk treeden. Maar, Menzikof, zo gij met ernst naar glorie ftaat,nbsp;Roept u ’c gemeen belang tot een doorlugte daad.
Dit zij genoeg gezegd. Wilt ge Ametis verliezen? Bemint gij haar? Spreek op: het ftaat aan u te kiezen,nbsp;M E R Z I K OF.
Wat nieuwe ontfleldtenis jaagt mij uw voorflel aan!
’k Ben vaardig, maar ik blijf nogthans in twijfel ftaan ...,
’k Aanbid mijne Ametis! wie Helt de liefde paaien ?
Zij wint het, ’k Laat in 't eind door haar mij overhaaien.
Het
-ocr page 29-21
Het zwaarst misdrijf waar zo ’it haar immer dorst verrailn. Welk is mijn lot? Beveel, ’k Wil alles ondergaan.
Maar tot wat gruuwelen moet ik jnijo’ arm befteeden? Neen , ik beloóve u niets O monfter! flaak u reden,nbsp;Goon! dat uw blixemvuur mijn deerlijk lot beilisch.
Slaa toe, wijl ’t offer thans nog uwer waardig is. Amilka..
Zoveel bek9inmering heeft mij genoeg doen weeren.
Mijn telg bemint u nog, maar gij hebt haar vergeeten,
Of liever nooit bemind. Staak dan uw bits verwijt;
Mijn weigering verwekt u niet de minde fpijt.
Men zal u haast voldoen. Vaarwel. Ik gaa haar vinden. En doe terdond haar aan een’ andren zig verbinden.
Gij, fier op 's Keizers gunst, terwijl gij ons trotfeert. Verliest, die de uwe was zo gij haar hadt begeerd.
’k Verdubbel mijn bevel.
M E N z I K o F, (J?uilen zig zelvt'n )
V’ertoef, en hoor mijn reden .... Beveel haar niets, belet die helfche piegtigheden.nbsp;Arglistige! wien ’t nooit aan middelen ontbreekt,
Hoe kunstig duurt ge ’t daal’t geen gij me in ’t harte deekt! De moed ontzinkt me! ’k Zwigi! ’k Zal met u zonder draaien.nbsp;Als gij doemwaardig, in den afgrond nederdaalen.
Ik tril! Wat nevel wordt voor mijn gez'gt vergaard’ Wat vuurkqlk opent zich? Wat zie ik ? Goóii leenzwaard!
Amilka, Qhetn eenen dolk gecvende.')
Grijp dit geweer. Nu zo. Zie daar e?n gunstig teeken. Gedugte v/raaklust, laat den held geen moed ontbrceken!nbsp;Ik zweer dat Anietis, indien hij u verzaadt,
Deez’ dag de zijne zij, tot loon van zijne daad.
M E NZ I K o F.
Vervolg; ik kan den droom van ’t noodlot niet weer-dreeven;
Wat moet ik doen?
B 3 nbsp;nbsp;nbsp;A.me-
-ocr page 30-Amilka.
Gij moet mijn’' haat genoegen geeven, Met eigen arm, lot draf van mijn’ geleedeii hoon,
Een’ dwingland llagten.
Menzïïof.
Wten?
4 M ILIt A.
Den Kzaar.
M E N Z I K o F.
Den Kzaar? O Gcón l
Amilk
Menzikoïi, nbsp;nbsp;nbsp;dolk wegwtrpenclc.')
Mijnen Vorst? Wat zegt ge? Is ’t mooglijk? kan het weezen?'
;Zie daar ’t gevloekt geheim dat mij zozeer deed vreezen ’ll Heb reeds genoeg gehoord.
A MI L K A.
Iloel kunt ge u nog berain? Of kiest gij Ametis voor eeu'vig aftertaan ?
Bedenk u wel lieftuit. Gy zwijgt? Wil overleggen Wat u te wagten üaat. Laat cindlyk uw gezeggen.nbsp;Belet de vriendfchap u , daar Peter zelf misfchlennbsp;O heiinlijk’ laagen legt, uw grootst belang tc zien?
Gij kent het hof nog niet; de gunst is onbeftendig;
’k Zie u eerlang verfchopt, veragtiijk en ellendig.
Eens Vorsten lievling, om zijn ijzren juk benijd,
Zwerft dooreen onweer, ’t welk zijn’ val dreigt te aller tij: it Omringd van ’t blikfemvuur, rampzalig, fchoon verheven ,nbsp;Moet hij, ais hij den troon genaakt, gelladig beeven tnbsp;De bi ekc wangunst, en de haat van rust ontbloot.nbsp;Verzeilen hem alom, en leiden hem ter dood.
De fchijnfchoone Eer doet hem haast ten verderveloopen : Hij praalt, hij wordt gevleid; hij ziet den afgrond open.
^ nbsp;nbsp;nbsp;Amii.'
-ocr page 31-M E K z I K o f.
II Verfchrikkelijk ontwerp!
A MILK A.
Gij kunt dat lot ontgaan.
Ja de uitkomst is gewis zo gij flegts toe durft flaan.
’k Zou zelf Biet lust mijn’ arm tot zijnen va! befleeden: Maar weet gij niet wat zorg, hoeveel oplettendhedennbsp;Men aanwendt? ’k Word daarbij gewantrouwten gehaat,nbsp;Zodat men naauwlijks mij den toegang open laat.
In ’t eind, ’k verkoos mijn hoop opualleen le bouwen gt; Aan u, aan uwen moed wilde ik mijn wraak vertrouwen.
Menzikof.
„ ’k Zou kunnen . . .
A UIL KA.
Dit ’s mijn’ wil. Gij twijfelt nog? Hoe zeer Gij mij weêrflaat, ’k gebiede «n dwinge u als uw Heer.nbsp;Ik tarte u. Ametis zal, zo ’k verraan word , fneeven,nbsp;Eer ’k fterf zal ik haar voor uw oog dendoodtteek geeven.nbsp;Gij wierd te ligt geftrafc door uw meêmitinaars egt;
Dus bleef ’t verzaaden van mijn wraaklust mij ontzegd: Des wagt u dat mijn woede in ’t toppunt flijge.nbsp;Mekzikof.
Ontmenschte!
A M I L K A.
Spreek; of zij fterft.
M E NZ I KO?.
Ik kan niet meer weêrftaan; ik wenrchte Voor eeuwig u te ontvliên.
A M I L K A.
Onwaardig minnaar, viugt. Maar voor *1 geftreng befluit van mijnen toorn bedugt.nbsp;MsNZikOF,
O Wanhoopt
B 4 nbsp;nbsp;nbsp;Au IE-
-ocr page 32-Am ILK A.
Mart g7 nog? ’k Voel dien fteeds hooger rijzen. Haar dood gaat vast, ik zie haar door u zelf verwijzen.nbsp;Menzikof.
Ach! ’k roep den Hemel tot getuige, ’k ben bereid Uw’ wil te doen.
Am ILK A.
Welaan ! ’k wagt voor de duisterheid: Des nagts u hier. Ik gaa; denk wat gij mij beloofde,
Menzikof. Holstein.
M E NZIK OF.
Wat hebbe ik toegeftaan! Wat foltering beroofde „ Mij van mijn deugd?0 fchandelAchwac hebbe ik gedaan,nbsp;„ Mijns ondanks wikkelt hij me in zijn gevloekt beftaan...!nbsp;MijnHolftein, wat’s uw wil? Hebt gij mij iets te zeggen?nbsp;Holstein.
De Kzaar heeft mij geboön zijn’ last u voorteleggen.
M £ w z 1 K o F.
Wat hoor ik!
Holstein.
Hij ontwaakte, en riep me in zijn vertrek? Hij eischt met u en mij een heimelijk gefprek,
En wil, naar ’t fchijnt door zorg en kommer overlaaden. Zich over eene zaak van groot gewigt beraaden.
Ik naderde met fchroom. Maar hoe! vanwaar diefmart? Uw oog ontdekt mij klaar de ontroering van uw hart.nbsp;Menzikof.
„ O! trouwloos monfterdier! O! doemenswaardige eeden! Holste in.
Vanwaar die bleekheid, die verbijstering? Wat reden.. •!
Me n.
-ocr page 33-It
M ENZIKOF, (jnet ontroering en tederheid^
De Kzaar ontbiedt mij, zegt ge? en een droefgeestigheid. Mijn waarde Holftein, zaagt ge op zijn gelaat verfpreid;nbsp;’k Geloof bet wel. ’t Gevaar groeit aan alle zijden.
Wat hartzeer moet hij, die een Kroon bezit, niet lijden» Ho L s T E I wT
U w traanen vlieten.
Men zi KOT.
üaa , vervoeg u bij uw’ Heer, Gy trouwe wagter. volg uw pligten. Nooit zozeernbsp;Was uw oplettendheid noodzaakeiijk als heden.
Verlaat hem niet. Gij moet al uwe vlijt befteeden Tot ’s Keizers zekerheid. V'oor mij, ’k ben hem onnut.nbsp;Mijn vriendfchap waar hem in detz’nood een flegteftut.nbsp;Holstein.
Welk nieuw gevaar?
M £ N z IK o r, (jïh of hy iets zeggen voilde, maar zig •wiérhield j ¦
Mijn vriend, ik volg... „ ’k ontwyk zyne oogen „ ’k Verberg roe een wijl, ik wierd ligt al te zeer bewoogeii.
Kinie van het tweede Bedryf.
EERSTE TOONEEL,
De Keaah, Menzikof, Holstein. Gevolg van den Kzaar,
De Kzaar.
Vertrek. Gij, blijf, ’k Eisch, in een zaak van veel gewigt. Een blijk van uwe trouw voor mij, en uwen pligt.
Mijn vrienden, dit Gebied is vol van twistharpijen, 'tVuiir van verdeeldheid broeit en fmeult aan aiiezijên:nbsp;Mijn zorg daartegen fchijnt verloeren. ’kMoetmisfchiennbsp;Meer dan’tuitheemsch geweld, mijn eigen volk ontzien,nbsp;'t Kroondraagend krijgshoofd , dat het Noorden doetnbsp;ontflellen,
Wiens ftaal het noodlot dwingt om mij geftaig te kwellen, liefpot mij vrugteloos in mijne tegenheên ;nbsp;Verwoesting, woede en moord verzeilen vrij zijn fchreên;nbsp;Zijn roem vervliegt als ’t ftof der neêrgeplofce muuren,nbsp;Maar die, waar naar ik flaa, moet de eeuwen zelf ver*nbsp;duuren.
Dat hij mij voor een’ tijd nog terge; ik leer geftaig, Hoe ’k hem verwinnen moet door mijne nederlaag.
Zo blijft regtaarte deugd, gemoedigd door gevaaren, Door weêrüand aangefpoord, op ’t edel doelwit llaareti.nbsp;Ik agte Karel niets. Maar, fchoon mijn heldenmoed,nbsp;Hoe zeer verwonnen, nooit bezweek door tegenfpoed,nbsp;Terwijl ik in mijn Rijk vast hoopte op blijder dagen,
Ik moet mij wapenen tot meer gedugte Hagen ,
Mij wagten voor mijn volk .... De blinde Rusch,meer vrij
Door mijne wetten, doemt ze als de ergfte üaavernij. DeKonsten, die ’k hier wilde een’Eeretempel ftigten.nbsp;Poen hem barbaarfcber zijn, daar ze anderen verlichten;
G»gt;
-ocr page 35-27
Geteeld tot dienstbaarheid, voor duisternis, gefcbikt. Wordt hij door ’t rijzen van een hcid’ren dag verfchrikt,nbsp;DeStrelits, zegt men, klaagt, doet ^elfa de muitkreetnbsp;hooren ,
En roept om 't oud gezag , zijn’ voorzaat aangebooren. Gij, weet ge reden die tot hun verfchooning pleit?
Men wil u hooren, eer men hun de Itraf bereid.
'k Beraad mij, eer ik hen door 't wfraakftaal aan doeranden^ En voor een oogcnbük (lel ik het in uw handen..nbsp;Spreek.
Holstein.
Uw bevel, en ’t heil van Vorst en V'olk vooral» Wil, dat ik ’t geen ik denk, vrijmoedig uiten zal.nbsp;Schoon duizend fcheuringen ’t gefolterd Rijk beroeren.nbsp;En dreigen dag op dag u in ’t verderf te voeren,
Hoe ook geftrenge tugt de zugt tot muiten kweek’,
Wilt gij dat de oude wond op nieuws weer openbreek’? 0*1 dien verborgen twist eens gansch te dempen, raadenbsp;Ik u voortaaii hun hart te wtinnen door genade;
Hij die verwondring wekt, wordt niet altoos bemind. Mijn Vorst, datliefJe eens zij de zuil van uw hewiad.nbsp;De lof van een btfl:tiur geroemd door alle braaven;
Een ziel vol heldenmoed; de glans van zoveel gaaven; Dat wonderbaar ontwerp, begunstigd van omhoog.nbsp;Maakt u den grooilten Vorst der waereld in ons oog:nbsp;Maar wilt gij ’t regte doel van zoveel zorgen raaken,nbsp;Pan mpetgij’C Volk, do.oi ugevormd, gelukkigraaaken».nbsp;De K z a a k.
Wat hebbe ik om dat Volk , zo woest en zo veragt.
Niet al beftaan! 'k Verliet de Vorstelijke pragt;
’k Steeg van den Rykürooii af; door duizend lijfgevaaren Zogt ik en Kunst en Deugd, en fchonk ze aan die barbaaren.nbsp;Zijn z j zelf de oorzaak niet van al hun leed en ’t mijn’ ?
-ocr page 36-Ach! wierdt het mij vergund eetis minder ftrengtezijn! O woest en wreed geflagt! ’k leerde al te wel u kennen.nbsp;*k Zogt u aan een geluk u onbekend te wennen;
’t Regt om te denken, ’t volk alom betwist, wordt thans Begunstigd onder u, en praalt met vóllen glans;
’k Wilde u al ’t aanzien van de grooifte Volken fchenken, Maar ’k zie u t’allen Rond de trouw der eeden krenken,nbsp;En weigeren, daar gij naar regt nog reden vraagtnbsp;Het heilzaamst doel te zien in 't leed waaromgij klaagt.nbsp;De flrengheid wordt al rasch gedoemd in overhedennbsp;Maar weinig (laat men ’t oog op ’s burgers aart en zeden.nbsp;Hoe zalig is de Vorst, die heerscht in een gewestnbsp;Waar dankbaarheid in ’t hart des volks haar’ zetel vest!
Daar Wetten , die alleen den weg ten Rijkstroon baanen , Nooit baaren flaalsch ontzag, maar heil voor de onder-daanen!
Ach! mogt ik me ook, als hij, onthouden van geweld! Dan kende ik ’t zoet, dat Reeds gevoeligheid verzelt.nbsp;Maar zo ’k geRaag mijn zugt tot weldoen zie weêi Rreeven,nbsp;Hoe kan ik aan die Deugd mijn hart dan overgeeven?nbsp;Onvrugtbaar land, eer gij gewensclue vrugten voedt,nbsp;Moet gij, tot mijn verdriet, eerst zijn gemest metbloed ?nbsp;Me Nz 1 K o f
Zulks is noodzaakelijk. Zelfs in deeze oogenblikken Moet nog de muiteling voor uwe gramCcliap fchrikken.nbsp;Ligt zweert men u den dood op deezen zelfden Rond.nbsp;Een weinig marrens brengt bet magtigst Kijk te grond.nbsp;Gij moet, o groote Vorst, deeze uitfpraak niet verwerpen,nbsp;'t Lijdt zelfs geen onderzoek. Gij moet het fiiafzwaardnbsp;fcherpen.
Nu’t volk aan deOpperraagt zelfreên tot Rrengheid gaf. Gebiedt haar eerile pligt dat zij het misdrijf Rraf.
’t Geweer, tot uwen va! geRadig opgeheven ,
Moet thans een’ vrijen loop aan uwe wtêrwraak geevgn,
Gij
itti
-ocr page 37-De Kz a a r.
Gij. iaat ons hier alleen. Vervolgen we ons gefpieki Mijn Menzikof.
Mehzikoe, DeKzaar,
M E N Z I K o E,
„ o pligt! Ach! zo ik *t hem ontdek!
D Ë K Z A A R.
Uw raad bevalt mij; maar wat wisfelvalügheden Uoen u verandrtn, en in mijn gevoelen creeden?
Ik ken de boosheid van uw haaieren mijn Vorst.
’k Zoude u verraaden zo ik anders fpreeken dorst.
D Ë K z a A R.
Het is genoeg. Maar kent ge ’t hoofd der muitelingen? Wie i.s ’i die hen heftuurt, en naar mijn’ (taf durft dingen ?nbsp;Wanneer men dien ontdekt, is rasch ’c gevaar gedaan.nbsp;Men traute al zijn bedrijf behendig naar te gaan.
Zo’t eens \milka was , die Prins, van elk begeeven , Die lang moest zijn ge (draft, maar dien ik fchoiik zijnnbsp;leven !
]k weet maar al te we! hoe afgeregt die geest Op U)oze ontwerpen is; hoe weinig hij mij vreest.nbsp;Doorzult in hooffche list, deed zijn gedrag mij leerennbsp;Te ontzien dien ik veragt, en dien 'k moet haaten, tenbsp;Menzikof {verlegen.')nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;(eereil.
Kunt gij gelooven, Vorst, dat hij dien ge overlaadt Met wtlda.an, fmeeden rlurf het fchantlelijksr verraad?nbsp;Intusfchen , uw gevaar ... ’l gevaar vaii uwe Staaten ... •nbsp;Vergifuis doet fomtijds de ondankbren feller haaten.
Db
-ocr page 38-De Kzaar,
Menllaahetngaa. Zijn woede is ligt opnieilws ontftaan. Mijn goedheid zelf zet hem misfchien tot oproer aah.nbsp;Laat ons den muitling dien gedugten fteun ontrükken:nbsp;’k Beveele u dit, voorkoom de naakende ongelukken*nbsp;Belaagd, gehaat, gevloekt, en door de.n nijd hefpied*nbsp;Vreeze ik, zo gij mij mint* voor Kroon of leven niet.nbsp;Bevestigd in ’t bewind, mijn vriend, door uwe zorgen,nbsp;Zijn mijn grootmoedigheid en uwe trouw mij bor|gt;eni
DERDE TOONEEL.
M ENZ IK OF (alleen.')
Ik u vermoorden, u, doorlugte Sterveling!
Onwaardige als ik ben. Neen, fchoon ik ’t flaal ontving Tot uw bederf, ’k zal eer mijn' boezem openrulikcn,nbsp;En ’t vol van woede in dit ondankbaar harte drukken.nbsp;Ik zweer dien giuuwei af; ’k bevrij hem voor ’t gevaar;nbsp;’k Verwin mijn flaaffche min; ’k Ibaf dien geweldenaar;nbsp;’k Vergeet ... Rampzaalge! gij, gij Ametis vergeeten ?nbsp;’k Min ’s Vorsten haaters Kroost, en, buiten ’s Vorstennbsp;weeten.
Hoe laag een zwakheid! ’k word geflingerd meêr enmeêr! Hoe keere ik tot de deugd, die ’k eens verzaakte wtêr!nbsp;O wellust i die mijn ziel van kinds af kon bekooren,nbsp;Door welk een ongeval heb ik u tog verloeren?
Raakt iemand, die geheel zieh heeft aan u gewijd,
Drtor ’t blind en wrevel lot al uwen invloed kwijt?
Een enkel oogenblik befmet met eereloosheid,
Drijft dat ons vooraltoos op't ijslijk fpoor der boosheid? Heeft dan een Stervling op zich zelf’geen magt? Verlaatnbsp;Hij U, die hij aanbidt, voor ’t misdrijf dat hij haat?nbsp;Mijne Ametisl Onaam zo waard! Zij koomt; ik beevenbsp;Wat toe val of haar aan mijne cogen wedergeeve?
IV*
-ocr page 39-Mehziko»,
Wel, wat heeft die verwoede, uw Vader, ti geZeidf Dorst hij ....
A ME fis.
Ik zag de vreugd op zijn gelaat verfpreid. Een heimelijk vermaak ftraalt hem naar ’t fchijnc uit denbsp;oogen.
Misfchien is hij door uw welfpreekendheid bewoogen, Zijn haat door u vermurwd.
M E N z 1 K o r.
Vermurwd, die Wreede haat?
A Met IS.
Hoe nu?
M E N z I K o r.
Verlaat mij'
A M ET IS.
Goón! Wilt gij dat ik verlaat’
Neen, openbaar mij....
M E KZr KOF.
Ach! wat moet ik openbaaren? Ametis.
Spreek, welk is dat geheim, dat gij niet wilt verklaaren?
MeNzikof.
Een doodelijk geheim!
A M Eti s.
• Wat zegt gij? Ach! ik fchrik! Zoudt gij misdaadig zijn ?
M ENZ IK OF.
ja, zonder twijfel, ik
A MET IS,
Neen, neen, *k geloovc ü nice,' zulks kan niet mooglijk weezen ;
Neem mijne ontroering weg, verdrijf mijn angftig vreezen ; Dat mijne liefde op u, mijn Minnaar, dit verwerv’jnbsp;Bij ons gemeen verdriet! verlicht mij, of ik llerf.
M E N z I K o F.
Kunt gij mij dwingen dees ftilzwijgendbeid te breeken ? A M E T 1 s.
Uw weigring hoont mij; ja, ik wil dat gij zultfpreeken. M E N z I K o F.
Uw bloed is ’t onderpand van een verborgenheid...!
A M E T I s.
Laat af te denken dat uw veinzen mij misleid’.
Is dit de maat die ik verkreeg op uwe zinnen? Misdouwt gij mij o wreede! en durft gij mij nog minnen ?nbsp;M E K z 1 K o F.
Wel nu, het is dan waar, wij nndren vast den ffond Die ons vereent door een nootlouig trouwverbond;
O dag! Onzalige egt! Ontzaglijke ver'ooningt
Daar de ^élite deugd verilrekt den gruuwel tot 'leiooning I
Vergeef mij, gij ontrukt mij die Irekendtenis;
Ja, ’t i.s uw hand, die ’t loon der fnoodlte fchennis is. Mevrouw, gij wordt eerlang de Bruid van een’ verraader;nbsp;Oij wordt i dus luidtde wet vanaiw’. ontmenschten Vader)nbsp;Door ’t haatlijkst monster,door den wreedlten moordenaar,nbsp;Met een bebloede vuist gefleept naar ’t Egialtaar.
A M E T IS.
Mijn Vader,.. Kan het zijn! Oe fchrik bevangt mijn leden [ M E N z I K o F.
Die Vorst door mij be.aiind, en door u aangebeden, Die groote Sterv’ling, die, door duizend minzaamhtên.nbsp;Mijn wenfehen IJeeds voorkoomt, mijn Keizer, die alleen
Door
-ocr page 41-33
V?,n mijne vriendfchap in zyn ramp fchijnt troost te wagtenj Waarde Ametis!
A M2 Tl 3.
Vaar voort.
Menztkof.
Helaas! dien moet ik flagteni Ametis.
It Weet naaiiwlijks waar ik ben. Hebbe ik ü wel verftaan ? Vervolg, onzaalge, gaaft go uw woord tot dat bellaan?nbsp;Al E z I k o F.
Ja: overweldigd door een goddelijk vermogen;
De min, de onteinbre n:in heeft üie al mijn’ moed ont« toogcn.
A 4ï E T I 5.
En leeft gij nog! Zijt gij 'c die Ametis ontmoet! . ? •
Gij vliegt niet heen, gij vale uw’ Keizer niet te voet! . Gij mint hem, fnoode,hem dien gy den dood durft zweeren?nbsp;Vap hier! wil nimmer voor mijne oogen wederkeeren.nbsp;Zie daar dan eindlijk ’c lot der haatelijkfte min!
KBlies, zonder dat ik ’t wist, u 't fnoodfte misdrijf in* De fbigcer van ’c verraad is mijn onzaalge Vader,
Mijn Voist ’t flagtoffer, en mijn minnaar zijg|Verr3ader! Gij jaagt me een’ doodfchrik aan ; in dit noodlottig uurnbsp;Vergeet mijn hart al ’c régt der min en der natuur.
Maar gij, wat onderneemt ge? aan ’t voorwerp uwer liefde; Daar gij, tot fmaad der fchim eens Keizers, dien gij griefde.nbsp;Uw huwlijkstoorts ontfleekt aan’t lijk vuur van dien Held jnbsp;De hand te bieden die haar’ Meester hcift geveld?nbsp;Meent gij dat Ametis, verhard in euveldSaden,
Verraad begunftige, om den moo'rdlust te verzaaden?j k Weerhoudeu langer niet, verhaast, verhaast uw fchreên,nbsp;Vereeuwig uwen naam door gruuwlen; gaa , vlieg heen'jnbsp;3^ erraeerder het getal dier woedende onverlaaten,nbsp;Sehiikbe«ldcn van de wraak, die Goón en menfehen haateUi
G nbsp;nbsp;nbsp;Deels'
-ocr page 42-34 PETER DE ÜROOTE,
Deel, deel in hunne ftraf, in de onuitwischbre fchand Dier laage zielen, wier met bloed befmette hand,
Op vorstenfchenden tuk, het flagtzwaard op dorst heffen. Om ’t beeld der Godheid, welk den troon bekleedt, tenbsp;treffen;
Gevloekte monsters, door den afgrond voortgebragt Tot Koningsmoord, en.ftraf van ’t fchiildig aardseh geflagt,nbsp;M E N z 1 ir o F.
Geontvlugt me? Achl blijf, Prinfes, O oorzaak van mijn treuren,
Kunt gij mijn hartewond nog verder openfeheuren? Bedenk, eer gij mij ftraft, o wreede, wie gij zijt;
Gij hebt geen ’t minfte regt tot zulk een bitsch verwijt. Erbarm u over mij, en, eer gij mij doet fneeven,nbsp;Bedenk, o Ametis, om wien ik heb misdreeven;
Eer ge aan de woede van mijn lot mij overlaat.
Herken mij, en vergeef een onvoorkoombaar kwaad; Schuuw ’c wettigst liefdevuur te driftig aftezweeren;nbsp;Alleen 't geweld der min kon mijne deugd verheeren.nbsp;Dat hart bij ii. Mevrouw, zo laag, zozeer veragt,nbsp;Dat,fchoon ’t een gruuwel heef: belooft,nog deugd betragf,nbsp;Blijft uwer waardig; ’t voelt door wroeging zig verteeren,nbsp;Maar egter hoopt het tot zyn’ pligt haast weêt te keeren,nbsp;Neen, neen ’t is niet uw bloed waar Menzikof naar dorstnbsp;’k Ben zulks verfchuld, ik vlieg tot uw behoud, mijn Vorst»nbsp;Gij- zult voldaan zijn.
A ïl E T t s ,
Goónl. Waarheen?
Menzikof.
’k Gaa dien verraader
Ontdekken, ’k Noem den Kzaar zijn’ vijand.
Ametis.
Wien ?
M E »•
-ocr page 43-TREURSPEL.
M E N z £ K o F, (jih buiten zieb zelvai)
Uw’ Veider.
Vertoef, ontzinde, wil zulks nimmermeer beüaan.
Belet zijn gniuweldaad, maar klaag hem nimmer aan. Mijn liefde heeft het regt om u deez wet te geeven;
Ik zal, dit zweer ik u, zijn üraf niet overieeven.
Maar ’k gaa hem vinden. Goón i geeft dat mijn jammer klagc
Door haar vermogen zijn verfieend gemoed verzagt’.
M E wz I K o F.
Ach! werWaards wilt gij gaan ? Vrees alles van dien wreeden.
Kent gij 't ontwerp, dat hij tot mv bederf dorst fmeeden ? Zijn dolle wraakzugc drijft hem zelfs tot Kindermoord;nbsp;Hij wagt u reeds, en treft u op het eerUe woord.
Am ET IS,
Mijn Vader?,...
Meszikof.
Ach i dien naam zaagt gij hem (leeds verzaaken * En zijn bloedgierig oog zich in uw ramp vermaaken.
Hij eischtuw’ dood, ontwijk zijn dolle raazerriij;
Wil nimmer mijn geheim ontdekken; hoor naar mij,
E Beftaa dien wreeden Prins nog éénmaal aan te fpreeken ^ Misfehien zal hem ’t belang zijn ftrengbefluituoen bree-ken.
Vrees voor zijne agterdogt, die uw gedrag befpiedt; Schuuw hem te nadren, en verlaat deez muuren niet,
A M E T I S.
Wat durft gij voorilaan ? Nean, hoe fchuldig hij moog
weezen,
’k Eerbiedig hem, zelfs das als ik hem 'c meest moet vree-
G % nbsp;nbsp;nbsp;fiii
-ocr page 44-Hij kon verandren : ik omhelze een hoop zo zoet,
En blijva in zijne liiigt, al kostte ’t mij mijn bloed.
M E N z I K o F.
Edoof ten minflen mij.....
A M E T I s.
Men koomt. ’k Moet u verlaaten. M ENZlkof,
Verraad u zelf tog niet.
Wat kan uw vreezen baaten? Ach! zo mijn Vader kwam, terwijl ik u verzel! . . .nbsp;’k Heb uw berouw gezien. Ik ben volcaan. Vaarwel,
VIJFDE TOONEEL.
Holstein, Mïnzikof,
Holstein,
2i|il wij alleen *
M E N Z I K o F,
Ja,- fpreek.
Holstein.
Men zegt wij zijn wetraaden, Pe muitzugt zal deez’ nagt in’s Voorsten bloed nog baademnbsp;Het ligtgeloovig volk neemt die eerugten aaft,
M E N z i K o E
Wie zijn de hoofden van dat Rninweüjk bellaan? Holstein.
’t Zijn de Strelitzen naar men zeat. Gij kunt bsfefFeri Adijn vriend, hoe deeze maar mij in de ziel moet treffennbsp;'l'e droevige uitkootnst van een’ roekeloozen raad!
Men fmeedde op ’t oogenblik, als’k voor hun fprak, dit kwaad.
Z»
Vertrouwen van een’Vorst, hoe zeer zijt gij te vreezen,
Zozeifs de beste raad hem doodejijk kan weezen!
Zo, bm met zekérhèid te zorgen voor zijn bloed.
Men tegen d’onderclaan hem altoos waap’nen moet, Menzikof.
Stel u gerust. Uw Vorst is braave vrienden waardig; Hij kent en onderfcheidt ze, en oordeelt fteeds regtvaardig.nbsp;Holstein,
Hij loopt gevaar.
M e N Z I E o F.
Geenszins, daar gij zijn wagter zijt. De Kzaar vertrouwt zich zelf op uw beproefde vlijt.nbsp;Des moet gij ’t Hofgebouw met dubble wagt bezetten;nbsp;Elk, zelfs zijn’ grootften vriend het naderen beletten.nbsp;Ik gaa, en zorg, terwijl ik mij op u verlaat,
Dat niemand iets beftaa tot nadeel van den Staat,
A M I L K A.
Wïijn viiend, ’k heb Menzikof op deeze plaats befcheiden. Azof.
Durft gij hem aan de poort van ’t Vorstlijk Hof verheiden ? Mijn Heer, denk aan ’c verhaal, dat tnooglijk zeker is!....nbsp;Na blijden zonnefchijn volgt dikwijls duisternis.
AmiL K A.
Stel u gerust, ik hebbe alöni opraerkzaaine oogen.
Niets biedt mij tegenftand: ’t begunstigt al mijn poogen. 'k Heb Menzikof verpligt om mij ten dienst te ftaan :nbsp;Wanneer hij mij misleidt, zal hij zich zelf’ verraan.
En ’t voorwerp zyner min voor eeuwig moeten derven. Mijn borge is Araetis. Ik zal haast wraak verwerven.nbsp;’kVoorfpelde u wel, dat hem de lioop ophaaretrouw.nbsp;Tot tlaaving mijner zaak, wel ras beweegen zou.
Als zekre driften flegts déns de overhand verkrijgen, Doen zij de idem der Deugd en aller pligten zwijgen.nbsp;Een faamenzweerder, die met oordeel is begaafd.
Zoekt medetlanders aan hun driften gansch verflaafd. Dat liefde en minnenijd, door gloriezugt geilceven,
En door mijn kunst bertuurd,den Rusch de vrijheid geeven! Azof.
Maar zo de Kzaar ....
A M I L it A.
39
En zonder argwaan, agt hij ’t Rijk in volle rust.
Maar, Azof, wijl menfteeds moet op zijn hoede weezen; Wijl ons het menschlijk hart doet voor zijn zwakheidnbsp;vreezen,
En, als’t, verrascht door list, een gruuweldaadbelluit* Vaak, eer die is verrigt, door wroeging wordt gefluit,nbsp;Vertrouwen we op onszelf’. Laat ons naar glorie dingen,nbsp;'k Zie Menzikof; gaa heen, vergaar de muitelingen,
TWEEDE TOONEEL.
Amilka, Minzikof,
A M I L K A.
Wel nu, hebt gij de plaats en ’t uur reeds uitgedagt? Of flelt gij langer uit het heil dat u verwagt ?
De altaaren zijn verfierd, uw Bruid wordt u gegeeven, Uw egttriomf genaakt, en ’k ziedeiiKzaar nog leeven!nbsp;Uw waggelende tred, uw wezen, door verdriet....nbsp;Ik zie het wraakftaal, dat uw hand moest waap’nen , niet?nbsp;Menzikof.
'k Beloofde u door een moord een’ weg tot wraak te baanen: Maar ’k wijde aan ’t voorwerp eerfl nog eene wijl mijnnbsp;traanen.
Och! fchonk mij ’s Hemels gunst die gadeloozevreugd. Dat ’k uw verdwaald gemoed mogt leiden tot de Deugd’nbsp;Mogt ik u eenmaal doen dien bittren haat verzaaken.nbsp;Mijn Heer, die ons haast moet tot Vorstenmoordersnbsp;maaken'
Gij ftaat ligt toe dat ik u grooter dienft zou doen,
Dan door met mijn geweer op zulk een’ Held te woên. Amilka.
Hoe nu?
MeK-
/,
M ENZ I KOF,
Stel u gerust, ’k Heb u mijn woordgegeeven. Intusfchen overweeg wie ’tzij dien’k moet doen fneeverunbsp;Hebt gij geen vrees, dat mij, gereed om toeteflaan,
’t Ontzag en de eerbied nog verbijsterd Uil doen l^aan; Dat mij het flaal ontvalle op ’t zien der v/ezenstrekken,nbsp;D.ie mij in mijnen Vorst mijn trouwften vriend ontdekken; •nbsp;Op ’t zien van ’t agtbaar Hoofd , dat zoveel wondren doet,nbsp;Min groot door zijn geluk, dan door zijn’ tegenfpoed?nbsp;Slaa (legts ^en’ enklen ftond het oo; opdeeze Rijken,nbsp;Dat treffend Schouvvtooneel moest uwen wrok doen wijken :nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;'nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;;
Dit trotsch verblijf, nog korts een woest en ak'lig oord, Daar thans een bloeiend Volk naar wijze wetten hoort.nbsp;Deijk wie wij waren , wij, zijn grootfte kunstgewrogten».nbsp;Die hij tot menfehen maakte uit wilde boschgedregten;nbsp;Wiens ftem het leven wekte in een veragtlijk Rijk,
Die ’t magtig Petersburg deed rijzen uit het flijk. ïn fpijc der twisten, die ’t alom onkenbaar maaken,nbsp;Befchijnt het Redenlicht de nederigfte daken;
De tijd wordt nut hefteed, terwijl hij in zyn vaart Al onze ramp herftelt, ca blijder dagen baart;
De n;rij.dbaare inborst, vaak zo woest en onbezonnen. Wordt door de tugt beftuurd , en nieuwe moed gewonnen.nbsp;Door ftreelend zielsvermaak, voorheen hem onbekend,nbsp;TjVordc reeds de wreev’le Rusch zijn’ ftuurfchen aartnbsp;ontwend.
Gebergt, waar ’t eeuwig ijs Natuur altoos doet kwijnen, Waant zelf door milder gloed zich thans te zien befchijnen:nbsp;En wie is hy die al dat grootc werk verrigt? ,
Die zich door eigen deugd die duurzaame eerzuil ftigt*
’t IS Hij, die, haaf van ’tVolk, met eindloos zichteplaagen, iian ’t Land dat hij beinint gewijd heeft al zijn dagen.
éi
-ocr page 49-En twee ondankbren, meest vetpligl aan zulk een’ Vorst, pewapend dóór zijn gunst, doorbooren hem de borst.nbsp;Amilka.
Wat hoor ik? Welkbeftaan, datgijdusftoutverdeedigt! Gij fcherst een tafereel, dat mij op ’t hoogst beleedigt.nbsp;Dat werk, zo hoog geroemd, die eerzuil zo volpragt,nbsp;Trotfeert me, en beeft mijn’ toorn tot deezen top gebragt,nbsp;’k Verfoei den Kzaar. Uw list, UW voorfpraak zal niet*nbsp;baaten.
Die nieuwigheden zijn ’t die mij hem fel doen haaten;
't Verandren van den Staat is ’t misdrijf dat ik doem.
MENZrKOf,
Ilerftel, Mijn Heer, berftel aldaar uw’ ouden roem.
Gij zult de fchaduwen der ongunst op zien klaaren.
Als gij ’t vermogen van zijn goedheid zult ervaaren.
’k Erkenne uw hooggeflagt, uw’moed, uw Krijgsbeleid, ,’k Weet wat men fchuldig is aan uwe fchranderheid,nbsp;Maar gij, Mijn Heer, wat zag men immeru betiagten?nbsp;Zogt gij des Vorsten gunst? woudl gijzijn’ toorn verzagten?nbsp;Moet tiij de minfte zijn? Ligt draagt zijn eigen hart.nbsp;Daar hij tot ftrengheid wordt verpligt, degrooiftefmart;nbsp;Ligt wenscht hij, daar de zorg en rampfpoed hem verlliu-den,
Zo nut een’ onderdaan in ’t einde eens weêrtevinden. Wat zou ’t mij roemrijk zijn, zo ik uw’ haat verwon.nbsp;En u, tot beider nut, te faam verzoenen konfnbsp;Amilka.
Verzoenen ? Welk een taai! Hou op, of vrees mijn woede ^ Wat is uw oogmerk ?
M E N z I K o F.
Dat ik uwen val verhoede.
Zult gij, na ’s Vorsten dood, een’ Troon befmtt'met bloeif Geniu bezitten? Zult ge ’t wteevelig gebroed,
tÊÊ
Wiens opperhoofd gij zijt, niet altoos moeten dugten f 'tZal, fchoon’tnuPeter vloeke, als’them moet derven»nbsp;zugten,
En, door geen nijd belet, al zijne deugden zien.
Men zal hem op zijn’ zerk verfchuldigde eere biên;
Den Scepter dien gij roofde, uit uwe handen rukken. En u voor ’t zelfde ftaal, dat gij mij gaaft doen bukkennbsp;In ’s Hemels naam! verbeeld u eens al de ijslijkheên,nbsp;Het Noorden gansch verwoest, uw’ Haf en Troon vertreêu.nbsp;Het Ryk gedompeld in ellenden, daar uw poogennbsp;Tot weering van die ramp het minstnietzal vermoogen;nbsp;Terwijl een toomloos volk ’t ontzag der wet verbreekt,nbsp;De Goón te wreeken waant als ’tzyne Vorsten wreekt.nbsp;En Gij, helaas! . . . , i\i, laat . . . .!
Amile A.
Vaar voort, verbreek uwe eeden. Waardeer ’t bedrog; eer uit lafhartigheid dien wreeden.nbsp;Buig voor zijn dwinglandij, aanbid, val hem te voet,
'k Behoeve een andre hand. een’ edier heldenmoed.
M E N z I K o F, zig een 'noeinig te hebben bedagt ) Wel zo ’t dan weezen moet, zo ’t noodlot dus verbolgennbsp;Mij dwingt ondanks mij zelf uwheerschzughtintevoigennbsp;Spreek op dan, ’t wordt reeds tijd, Amilka, geef mij licht,nbsp;Noem’toogenblik, de plaats, en hoe het word’verrigt.nbsp;Wie zijn uw vrienden? Durft gij van hun ijver wagtennbsp;Dat zij gereed zijn om met mij hun’ Vorst te Aagten?nbsp;De Strelits, de Bojaar, zijn zij . » .
Amilka,
’kïleb u verAaan.
¦Gijzoudtdoordeezenglimp, kon’tzijn, mij nogverraan. Die list is vrugteloos, maar za! u doodÜjk weezen.nbsp;^ijftelt, obloodaart, mij te leur, maar gij inoogtvreezennbsp;Voor Ametis; gij v/eet hoe gij haar ’t leven rooft,nbsp;•Vaarwe!, en overdenk wat ik u heb beloofd,
DER.
-ocr page 51-Amilka, Menzikof. Amktis,
A MIL KA.
Maar hoe? Ik zie zij koomt!
M E N z I K o F.
Wat blijdfchap!
A M E TI s,
Wll gedoogen
; A M IL K A.
Wie brengt u voor mijne oogenf M E N z I K o F.
Zij brengt mij 't leven weêr!
Ametis.
Dat ik de gunst verwerv’
Van u vermurwd te zien, of aan uw voeten fterv’, Amilka.
Daar gij mij tergt door Ijoon , en door verraad te gader l Neen, vrees veeleer de magt, degramfchap van een’ Vader.nbsp;Volg mij, rampzalige.
M E N z IK o F., (jusfcben Ametis en Amilka infchietende-,) Laat van haar af, hou ftand,
’k Neem haar befcherming op; eer uw bloeddorste hand Het voorwerp mijner min mijne armen zal ontrukken,nbsp;Moet ik voor uw geweer, of gij voor ’t mijne bukken»nbsp;Ametis.
Wat koomt mij over, Ach!
Amilka,
Onlijdelijk verdriet!
Beef!
-ocr page 52-^44
Beef.
Menzikof.
AmiLKA. (zijne handjlaanieaan 'tgevest van zijn' degen,} Zoude ik beeveiï, ik?
A M E TIS,
Wat wilt ge?
Durft gij fpreeken ?
Uw wederfpannigheid is mij op ’t klaarst gebleeken: Ontrouwe Dogter, koom, volg mij,
Menzi kof.
Treed toe, oWagt.
*k Beveel u in den naam des Keizers, geef wel agt Op dees Prinfes. lïn gij rampzaalge, gij kunt vlugten.nbsp;Gij hebt uws Meesters komst op deeze plaats te dugteij;nbsp;Men houdt, zo gij vertoeft, u om uw misdaad aan.
•k Verfoei, ja ’k moest u om uwgruuwlen doen vergaan, ’kMoest, zonder draaien...Maar ’k eerbiedig nog denVadernbsp;Van z\metis, van haar die ’k aanbid. Vlugt verraader.nbsp;A M I L K A .
O wreede Goón ! ik zie dat alles mij weêrllaatl Dan ’t is voor weinig tijds dat ik dees plaats verlaat:
Ik zweer ik zal welhaast ter wraake wederkeeren ; Welhaast ftroomt hier het bloed van hun die mij trotfeeren,nbsp;Terwijl dezelfde hand, beltuurd door woede en moord.nbsp;Haar voor uw oogen flagt, en u het hart doorboort,
Ametis. Menzikof.
A M E T IS.
Wecrhou mij niet, ik wil me in zijne magt begeeven. •Van waar koomt u het regt om mij te wederftreeven ?nbsp;Menzikof-
^ou ’k u vertrouwen bij dien laffen moordenaar, paar zelfs voor mijn gezigt uw levsn liep gevaar?
Wi
-ocr page 53-Wij zijn asn hem niet meer door kinderpügtverbonden,
’t Ontzig daar aan vernnogt heeft hij voorlang gefehoiiden. Is hij u\v Vader? neen , o neen tot mijn verdriet.
Hebt gij gehooi d .. .Ikgruuw! diewreede ! zaagt gij niet Welk een onnnenschte drift hem deed natuur verkragten ?nbsp;Amet IS,
Laat dan voor’t minst uw mond mijn grievend wee verzag-ten
Ach! bij den band, waar door de liefde ons heeft verknogt, Ontneem mijn zwoegend hart die doodlijke agterdogt.nbsp;y\milka heeft misdaan , ik moet zijn’ gruuwe! haaten *nbsp;Maar ’k min hem egter nog: hoe kan ikhem verlaaten?nbsp;Zorg gij, mijn Menzikof, voor zijn behoudenis:
Wat is ’er tog, dat voor de liefde onmooglijfe is?
Doe zijne ontwerpen den gevreesden ui flag derven, Doe om mijn droef grfchrei, den Prins genai verwerven,
M E KZ I KO r.
Genai, Mevrouw, mogt ik die koopen met mijn bloed! Maar zo ik die verwierf, zou hij ze aanvaarden ? Woedtnbsp;Hij op zich zelven niet? ’k Heb alles ondernomen;
'k Nam deel aan ’t misdrijf om zijn’ moedwil voortekomen. En wat Is de uitkoomst? ’k Zie mijn’ Keizer in gevaar jnbsp;’k Moet kiezen, of ik hem , of u het leven fpaar’.
Vel gij nu ’c vonnis, ’k Zal mij naar uw keus gedraagen:
Zal mijn begunstiger, mijn Keizer , door de flageu Van een’ verwoeden, een’ ondankbren onderdaannbsp;Moordaadig aangerand, voor uw gezigt vergaan ?
Gebie,
A M E T IS.
Wat dolle drift doet u onmenschlijk woeden?
M E N z I K o f.
Wat wilt gij?
A M E T I S.
46 PETER. DE G R O O T E,
Hoe ! durft gijtwijfien? ’tis gedaan. Koom, dat men mij Op ’t zelfde moordfchavot verdelge aan zijne zij’.nbsp;Gevoelloos minnaar, van meêdoogen gansch verftooken,nbsp;Gij hebt het vonnis van mijn’ dood reeds uitgefprooken,nbsp;M E N Z T K o F.
Verdraage ik fmart genoeg? Spreekt gij dus, Ainetis? Gij wreede? is dit uw troost in mijne droefenis?
Gij op’tfchavot? Wel ’k gaa dan heen ^ nbsp;nbsp;nbsp;,
A M ETi s.
Wil ’t mij vergeeven.
‘k Worde in dit ijslijk uur van’tredenfpoor gedreeven. Dan, wat me ook overkoom, hij, wien ’k te redden poognbsp;Blijft mij een heilig pand, fchoon ftrafbaar in uw oog.nbsp;Wanneer gij zijne fchuld durft aan den Vorst verklaaren ,nbsp;Zal zulks voor onze liefde een doodlijk onheil baaren;nbsp;Gij, wreede, breektdus zelfuien band. Ja! ’k zegge u meerJnbsp;Ondanks zijn wanbedrijf bezit bij deugd, die ’1: eer;
Zijn fisre heldenmoed, ^oor edie woede ontfteeken. Waant, als hij Peter flagt, zijn Vaderland te wreeken,nbsp;De Kzaar verfehijnt, ’k Ontwijk zijn toornig oog: ik gaa,nbsp;Menzikof,
Verlaat u op mijn trouw.-Gij wagten, volgt haar na„
V Ij F D E T O O N E E L,
D E K Z A a E. M E N Z I K o ï.
D E K Z A A Fw
Jk weet men fraeedt verraad, men zweert mijn bloed tc plengen.
Waar kan barbaarschheid niet een toomloos volk toe bren ¦ gen!
’k Wil die verwinnen. Vriend, hoe zeer ’t gevaar mij dringt, ’K Beklaag het moordziek dat mij teftaag omringd.
-ocr page 55-47
Ja, hoe mijn volk mij zijne ondankbaarheid doe blijken, ’t Zal nooit mijn zugt tot zijn verbet’ring doen bezwijken.nbsp;Hebt gij ook iets ontdekt ? Hoe troostrijk is ’t uw’ Vorstnbsp;Dat hij nog vriendfchap vind in uw getrouwe borst:nbsp;Dat hij een oogenblik bij u mooge adem haaiennbsp;Stel voor het minste een poos aan zijne rampen paaien*nbsp;M E N z I K o F.
Het gaat te verr’Mijn Heer. Ai! zend mij ijllings heen, Totftraf van ’t woest gefpuis waar door gij wordt beilreên.nbsp;Ja tegen ’t vloekrot, welk de donder moest verpletten ,nbsp;Worde ik deeds meer geperst uw gramfchap optezetten,nbsp;Verlies geen tijd, mijn Vorst, gebruik al uw gezag:
Zo ik tot uw behoud mijn bloed vergieten mag,
Rijst mijn geluk ten top. Verdelg . , .
De Ezaar.
O Ja, ’c moet weezen;
•kBeneindlijk moede een’troon wiens val ik deeds moet vreezen;
En altijd voor vergift en dolken bloot te (laan:
Een lade moorder is niet meer mijn onderdaan.
Die woeste hoop verfchrikk’: dat al de oadanb’ren fneeven Voor ’t oog der Godheid, die hun ’t leven heeft gegeeven;nbsp;Veragte meenigte, ge onttrekt n mijner wet?
Dat elk op’i hooren van mijn’naam dendoodfchrikzsrt'. Ja, ’t'gna voortaan zo ’t wil, mijn vriend, ik zal doennbsp;blijken
Dat deernis eindiijk voor ’t getergd gezag moet wijken j-Van ’t bloedig ov^erfchot der grootheid, om mij heen Verdrooid, behoude ik mijn’ gedugten naam alleen.nbsp;Vergeef ... de drift vervoert me! Ach! moet ik altoosnbsp;vreezen,
Kan ’k zonder wreed te zijn daa niet regtyaerdig weezen ?
Mek-
-ocr page 56-48 PETER DE GROOT Ej,
M E N Z 1o F.
Gij doet hun regt, o Vorst; volg uw verbolgenheid, Verdelg de rauiters, en beteugel ’t onbefeheid.
Duld ....
De Kz A Alt,
Schoon ’k uw’ ijver minn’; fchoon hij mijn hoop doe leeven,
’t Beleid verbiedt mi] hem den vrijen toom te geeven: Men moet, eer men begint, opdeuitkoomstzijnbedagt»nbsp;Hun hoofd ontdekker^ ’k Heb zulks reeds vergeefs getragt.nbsp;Maar dat men niemand noem’ kan mij verwondring baaren.nbsp;Dan, moet ik u, mijn Vriend, wien’ik verdenk vet klaaren ?nbsp;Mijn wagt heeft zijn paleis op mijnen last verfpied,
Dog deeze voorzorg was vergeefsch; zij vond hem niet»
M S K Z I K o F.
Maar zijne Dogter, hier deez’ dag terug gekoomen,
Is, op mijn’last, reeds in verzekering genomen. » Dus hebt ge in uwe raagt uws vijands dierbaarst pand;nbsp;De zorg voor haar verftrekk’dien wreeden tot een’ band.
De li z a a b.
ZijivDogter! wat wil dit? de ontrouwe isligtverkooren..s Wat vreemd vermoeden wordt in mijne ziel geboorenlnbsp;De losfe jeugd geeft aan verleiding rasch gehoor.nbsp;Misfehien voert zijne list haar'zwakken geest van ’t fpoor.nbsp;Mijn vriend, men zag wel meer een fehoone Vrouw ilraf,nbsp;waardig;
Zij vüiJ; tot Keizersmoord ontelbre ponjaarts vaardig. Düür ’s Vaders dolle drift vervoerd . . .
M £ N z I it o F.
Wiel Ainetis!
Gfcef geen verdenking plaats, die zo vernedrend is.
Gij doet mij beeven. Neen, een zie!, die zig deed kennen Dobrzovee deugd, za! aan geen grüuwlenzig gewennen.^
Gij
-ocr page 57-Gij weet maar al te wel, mijn Vorst, hoe zij voorheei), In blijder dagen, aan dit pragtig Hof verfcheen;
Gij zaagt ze aan al den ftoet een roemrijk voorbeeld geevenj En elk, zowel door deugd als fchoon te boven ftreeven»nbsp;Na zes jaar afzijn zien wij eindlijk haar gekeerd:
Wordt iemand dan door ramp in gruuwelen volleerd? Strafwaardig,.,,! Neen, oneen! de deugd heeft op haafnbsp;zinnennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;*
Te veel vermogen; zij zal eeuwig die beminnen. Hoezeer gij haar verdenkt, ik weet dat Ametisnbsp;Met blijdfchap derven zou voor uw behoudenis,
ZESDE TOONEEL.
ïdOLSTEIK. DeEzAAR. MeNZIKOF.
Holstein.
Üw leven loopt gevaar, men heeft uw’ val gezwoorehj Wen kan in dit Paleis alreeds den muitkreet hooren,nbsp;Amilka voert hen aan.
De Kzaak.
Dat m’ Ametis bewaar' En deeZe plaats bezett\ Dügt geen het minst gevaar*
Ik wil mijzelven flegts voor hun gezigt vertoonen.
(plegen Menzikof.quot;)
Gij, volg, beteuglen wij hen die uw’Meester hoonenj Haat ons, vol heldenmoed, mijn’ vijand wederftaan,
Te faam verwinnen, of te faam met roem vergaan.
-ocr page 58-go PETER DE GROOTE,
A M E TI s. (_aUeen.')
O naamen, mij zoo waard, van Minnaar, Vorst, en Vader, Wat baart gij mij een reeké van fmart en rouw te gader!nbsp;Afgrijzeiijk gewest, onvrugtbre, woeste grond.
Waar mij mijns Vaders toorn ais bailing heenenzond! Getuigen van mijn leed! Archangelfche woestijnen.
Gij hoien, die mij zaagt in eenzaamheid verkwijnen, Wier naare-wedergalm, gedreeven door de lugc,
Alleen mij antwoord gaf op mijn benaaiiwd gezugt! Wie had zulks ooit voorfpeid, dat ik de droeve dagen.nbsp;Die ’k fleet in uw verblijf, eerlang nog zou beklaagen?nbsp;Dat mij befchooren was dées wreede zpgtens (tof?nbsp;bnbuigzaam’ Vader! Ach, ontzinde Meiizikof!
’kZie ze op elkaar verwoed,tot mijne ondraagbrc ünarte..,. Oinmenschten, toeft, houdt op, uw flaal doorgrieft mij 'tnbsp;harte.
’k Vlieg,,,,
TWEEDE TOONEEL.
A MET IS. HoLSTEIK.
A M E T I S.
Spreek, wat meldt gij ons?
Holstein.
De Keizer is gered; ’ Zijn volk verwint; ik heb een’ drom van muitelingennbsp;Langs wal cn graften met geweld terug zien dringen.nbsp;Verraader Azof fneefc,
A ME-
-ocr page 59-A M E T I S.
Waar is mijn Vader? Is Hij nog in ’t leven? 'k Sterf van angst en droefFenis.nbsp;Holstein.
Aan ’t hoofd der muiters zag men hem ten voorfchijn koo.; men,
Zijn moed deed zelfs een wijl ons voor den uitflag fchroo-men :
Dan, daar de Vorst, met meer dan menfchelijkenmoed• Het Weifelend geluk zijn zij’ verlasten doet.
Baant hij zigzelf een’ weg door eenen berg van lijken. En tragt met al zijn volk naar dit paleis te wijken.nbsp;Toen riep held Menzikof mij toe: Vlieg ijlings heen.nbsp;En zorg voor Ametis; ’k eisch haar van u alléén.
Thans is ’t verraadersch rot geheel en al verflaagen;
Gij zult den Keizer zelf’ terftond hier op zien daagen.
Ik hoor alreeds gerugt. Hij nadert met zijn’ vrind.
DERDE TOONEEL.
De Kzaak. Menzikof. Ametis. Holsteih.
De Kzaar. Qtegen Menzikof. Koom , ed’Ie toeverlaat eens Keizers die u mint,
’k Ben aan uw’ moed verpligt mijn’ Scepter en mijn leven, ’k Zal u (leeds blijken van de opregtfteerkentnisgeeven,nbsp;Amilka is gevat. Hij worde hier geleid,
Gaa, haal hem, Holftein.
QHolflein binnen^
-ocr page 60-VIERDE T O O N E E L.
Ametis, DeKzaar. Menzikof,
A m'e TI s. {zich aan tie voeten van den Kzaar neder-
werpende.)
Duld mijn tegenwoordigheid; Schoon u’t aanfehouwen van uws viinncis kroost te vergen ,
O groote Vorst •, op nieuws uw grimmigheid moog tergen ,
GÜn dat ’k een’ Vader, een’ rampzaligen, beween.
’k Vermeet mij niet voor hem genaa te fmeeken, neen, Indien die Prins, weleer door uWe gunst verheven,
'Pot ftraf van zijn bedrijf op uw bevel moet fneeven,
Bid Je ik om ééne gunst: fchenk mi] het zelfde lot.
Laat mij met hem vergaan op ’t zelfde bloedfchavot.
D F. Kzaar.
’k Beklaage uw’ ramp; gij waart een deugzaam Vader waar*
fjjt?
liet noodlot dat u kwelt is wreed en onregtvaairdig. lïoe ’t zij. Mevrouw, vergeet dat hij u ’t leven gaf.nbsp;Ametis.
O neen, Mijn fleer, ik word' met hem gedoemd ter ftraf! Zolang ’t gemeen gevaar bedreigde uw beider leven.nbsp;Werd ik, onzeker wat ik wenfehen moest, gedreeven.nbsp;Zo ’t lot begunstigd had een misdaad zo gevreesd.nbsp;Waar’ de ijver voor mijn’ Vorst mij doOdelijk geweest;nbsp;,)an ware uw ongeluk op deeze borst gewrooken,
De verontwaardiging had mij in woede ontftookert. Thans overwonnen, en van elk verlaaten, zalnbsp;De veiligheid des Rijks hem vorderen ten val:
Dat dan zijn telg hem in zijn uiterfte verzeile.
Dat haar het z'dfde ftaal dat hem moet treffen, veile ! Zij kent in deezen nood, vol jammer en verdriet.nbsp;Helaas! haar’ Vader wel, maar den verraader niet.
Welk
-ocr page 61-M E N Z I K o 7.
We!lj eerie taal! Mijn Heer, zoudt gij zulks konnen lijden? Zou zoeeel dtugds haar dan van ftetven niet beviijdtn?nbsp;Ik kan mijn drift niet meer verbergen: ’k bid haar aan;nbsp;Wat haar ook overkoom’, ’k zal ’t met haar ondergaan.nbsp;De Kz a a r,
Hoe! gij verknogt aan ’t bloed welk gij geftaag, verbolgen Door woede en afgunst, zaagt uw’ Vorst, uw’ Vriendnbsp;vervolgen ?
Kiest ge een verbindtenis met zulk een egtgenoot'?
M E N z I K o F.
Ik rlorst nog meer beffaan ; ’k legal mijn misdaan bloot... O Hemel! hij verfchijnt! Mijne Ametis! mijn leven...nbsp;Amrtis- (__/Imilka,dien zij ziet koovien, te i^smoct gaande].nbsp;Mijn Vader!
A M t L K A. (/.v 't verfchiet,')
Wijk van mij.
De K z a a r, Qtcgefi Ametis, die been veil gaan,quot;)
Am ETIS.
Alijn leden beeven.
A M I L K A {geboeid, en omringd van eenige Lyfviagten )
Holstein. DeKzaak. Ametis. Menzikoï.
De Kzaar. (jegen Aniilka, met bezadigdheid-')
Zie hier ’t gevolg nu van uw’ drift naar mijn gebied, Daar niets dan wroegingen en fchand; u ovcric’niet.
D 3 nbsp;nbsp;nbsp;Amil.
54.
Amilka.
Schand... Maar geniet de gunst u door het lot gegeeven: ’k Wilde u in ’c midden van u\v Hofpaleis doen fneeven.nbsp;Uwe overmagt verwint terwijl mijn aanhang zwigt.
Daar ’k reeds den troon beklom,treft mij een blikfeinfchigt, En heeft op éénen ftond mijn gansch ontwerp verbrooken,nbsp;Maar ’k laat u egter nog ten doel aan duizend pooken.nbsp;Dat de ijslijkfte agterdogt uw hartzeer fteeds verzwaar’1nbsp;Jk noeme u niemand van mijn mijn medeftanders, maarnbsp;Zal, zelfs na mijnen dood, uw’ ondergang betragten.nbsp;Men lei’ mij weg; ik ben gereed.
De Kz a a r.
Keert hem , gij wagten.
Zeg mij tog, Menzikof, wie fpreidt voor mij dien ftrik? Wie zijn die mooiders? wie zijn medetlander?
M E K Z I K o E.
Ik.
De Kzaar. {tnet vevwandcring., verzcldvan gcvoe-
Gij mij verraaden ?
Menzikof.
’k Werp mij neder aan uw voeten. Gereed om mijne fchuld door mijnen dood te boeten.
’t Is lijd dat mijn Monarch zijn fn6 vereolgers ken,
Ik ben misdaadig, en verfoei me om dat ik ’t ben.
Door mij te tergen , door mijn zwakheid te overromplen Wist dees verwoede Prins mij in ’t verderf te domplen.nbsp;Doemwaardige onderdaan, ondankbre giinsteiing.
Na dat ik ’t moordgeweer tot uw bederf ontving,
M'^as ’t mij onmoogelijk hem bij u aanteklaagen :
VMoet dus, zowei als hij ,cen ttrengedoodfirafdraagen, ’k Zoek eeen vcrgifr’nis voor mijn gnuiwelijk beftaan.
O E K z A A R. Cbeiii met goedheid opbejfended)
Mijn Vriend, ik fchenk ze u,’k ben met uw berouw voldaan.
Men-
-ocr page 63-5a
Menz.i kof.
Mijn Vorst, fchd niet vaneen twee fchuldige onderdaanen, Of red ons allen door uw goedheid.
A METIS.
D.it mijn traanen
Uiv hart vermurwen, hoor, o Rijksmonarch , naar mij. Ai! dat een clogters beê haar Vadeis hoofd bovrij.
Zoudt ge in deez’ droeven dag , gevoelloos voor niij'i kiagten,
De tederheid der liefde en van natuur veragten ?
A M I L K A. {jntt ccne barjche ftcin.')
Dat uw onnut geklag mijn fchand niet meer vergroot’. Nu mijn Tyrat) verwint, is al mijn hoop de dood.
A MET IS. (jot'den Kzaar.')
Mijn Heer!
De Kz a ak. (jia een diepe ovcrpeinzit’g tegen
Amcti},')
Stel u gerust.
(jegen Amilka.')
Dat eindiijk dees vertooning Amilka kennen leer’ het noodlot van een’ Koning!
Da.ir ’k onder ’t lastig juk der Kroon mijn leven llijt In eindelooze vrees, wordt zulks mij i;og benijd.nbsp;Giiiriugd van klippen, fteecis beftreèn, van elk begeeven ,nbsp;Belaagt elkeen, zelfs mijn getrouv.'fte I'riend, niijn leven.nbsp;Regeenui zo gij durft. Geef hsin zijn wapens wt cr.
(^tegen Menziknf, die de iiilerfie ver-ivovdering dost zicih') Men maak’ zijn boeien los ; verdrijf uw zorg.
M E N z I K » F.
M:jn Ilceri
De Kz a a b.
Men laate ons hier alken.
D 4 nbsp;nbsp;nbsp;Men-
-ocr page 64-§0 PETER DE GROOT E,
M E K Z I K o F,
Mijn Vorst, ik u verlaatenï De Kzaar.
Ik heb ’t geboodeij.
M E N z I K o F.
Gij ten prooi aan dien verv/aaten? De Kzaae. (jnet meerder nadruk.')
Gaa zegge ik. Dat met u mijn lijfwagt ook vertrekk',
A MI l'k a. {verzvonderd.)
Wat mag zijn oogmerk zijn met dit geheim gefprek.,
?;esde tooneel,
D E K Z A A R, A M r L K A.
De Kzaar.
Amilka, de Oppermagt verdwijnt; thans zien u^eoogea Een’ fterveling, alsgij, ontbloot van’tRijksvermogen,nbsp;Uw leven was verbeurd. Gij zijt in mijne magt:
Maar nooit heb ik.de wraak voor een geneugt geagt.
’k Schenk u uw regten weêr; verweer ze, ’k wil zulks dulden.
Pleit voor de ontwerpen die u’t hart met haat vervulden. Spreek op.
Amilka.
’k Beken, ik ftaa verzet op zulk een taal,
Maar mooglijk wierd zij best beantwoord door mijn Raai, De K z a a u.
Wat doet met zoveel drift u mijnen dood begeeren? Amilka,
’s Lands rampen,
De Kzaar,
^eg veeleer mijn Kroon; gij wilt regeeren.
A M 1
-ocr page 65-Pquot;
57
TREURSPEL.
De liefde voor mijn volk , de billijkheid, daar gij IWijn Vaderland verfcheurt door uwe raazernij.
DitHof, dat geoverlaadcmetpragt, ditpronkgedeeute. Door ii gegrondvest op der burgeren gebeente;
Daar kunst uw gruuwlen tooit; daar, waar ge uw voeten zet,
’t Onfchuldig burgerbloed alom den grond befinet.
En hebt gij moecls genoeg om mij dus aftevraagen.
Wat de oorzaak zij die mij uw leven doet belaagen?
De K z a a r.
’k Beklaage uw dwaaling, en vergeef ze u; mijn gezigt Wordt door een’ glans, die u verborgen is, verlicht.nbsp;Een 'lonten grootsch ontwerp, vol moeds, en welberaadennbsp;Aanvaard en uitgevoerd: zie daar mijne euveldaaden.
’it fleb bloed geplengd, o ja, maar’t was, helaas! uitnood; Mijn arm heeft niets gedaan , dan ’t geer, mijn pi igt gebood.nbsp;De vvreede flrengheiJ, die inij doet door u verwijzen,5nbsp;Hoe haatlijk, is fomtijds in eenen Vorst te prijzen.
Zie flegts een wijl terug naar ’t oude Rusfitsch Rijk, Daar ’t reden derft en kwijnt: het is een woud gelijk.nbsp;Een woeste wi'dernis, geheel ontbloot v.n leven-.
In ’teind gewaardigde ik deez’ vorm daar aan te geven , Maar in die toefland was het nut een weinig bloednbsp;ftorien; dat verlies wierd ra? genoeg vergoed.
De Konsten, ja die zelf....
Dat z'j geheel verdwijnen!
Zij zijn ’t, die de oude deugd, den heidenmoed, doen kwijnen ;
Het fnoodst beftaan ontleent daarvan een’-fchijn van regt.
Is ’t misdrijf, loos belluurd , min fttafbaar, minder lltgt? Men laare aan ’t Zuiden dat vergif zo voi gevaaren.nbsp;Jiouons naiuur vergeefs baar’ wijzen wil vcrklaaren, •nbsp;D 5nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Daa?
-ocr page 66-Daar zij deez’ dorren grond, dit kil en bar gewed Met eeuwig ijs bedekt? Zij kent haar gaaven best,
En deelt ze met beleid in onderfcheiden Oorden.
Der Overheerfch’ren wieg is naar heur wet het Noorden. Pleeg raad met uw belang. Wat nut, wat voordeel geeftnbsp;Ü ai dat fchoon, waarom gij deeds in kommer leeft ?nbsp;Dat u zoveel verdriets en hartzeers doet bezuuren,
Van tweedragt binnen ’s Lands, en krijg met uw Gebuuren ? Het ftrijden was uw lot; gij moest verdelgen, daarnbsp;Ge ons met het zwaard hervormde, als een geweldenaar:nbsp;En waar toe dient zulks? ’t Volk van allerleie Staaten ,nbsp;Hoe meer het word’ verlicht, hoe meer ’t uw dwang zalnbsp;haaten.
Het zaad van onrust fchoot zijn wortels al te diep;
De landaart, die om wraak, na zoveel tergens, riep. Walgt van al ’tdroomcnd bloed, en overleeft uw woeden;nbsp;Die oude deesfem zal gedadig oproer voeden.
De Kzaar.
Zulks heb ik wel verwagt. ’k Voorzag al dat gevaar;
Ik ken der menfchen aart. Een onbedreeven fchaar Is vaardig, hoe ’t ook gaa, voor haare aloude wettennbsp;Hoe dwaas, hoe redenloos, het uiterde opti zetten;nbsp;Verdaafd aan ’t oud gebruik, vervolgt zij en veragtnbsp;Een Edelmoedig Hoofd, dat haar geluk brtragt.
Hoe braaf mijn oogmerk waar, ’t werd door den Rusch bedreeden;
Dan, hij die wetten geeft veragt het vUigtig heden,
Hij deunt op de uitfpraak van den nazaat, die gewis Een regter zonder gunst en zonder afgunst is.
Hoe'tgaa, de Deugd verwint, zij duvd den nijd veragtm , Vindt heui, ja wreekers zelfs, bij volgende gtdagten,nbsp;Daar eindlijk zich veréént al ’t drijJig zelfbelang;
De fnoode ondankbaarheid, de wrev’le haat, hoe hans
Zi'i
-ocr page 67-59
Zij vielen, zijn gereed verdienden roem te fchenken,
Als zij der braaven loc op hunnen zerk gedenken.
Mijn zeegepraal ftaat vast, fchoon ’t dankbaar nageflagt. Gelukkiger dan wij, eerst zie mijn werk votbragt.
Dan zal eerst Ruschland , door verwondring opgetoogen,' Mijn heilzaam doelwit zien met onbenevelde oogen.nbsp;Amilka, ’kflreef vol moeds mijn Troonsopvolgers voor Jnbsp;Door mijnen geest bezield, betreeden zij mijn fpoor;nbsp;De boom, door mij geplant, zal, in die blijde dagen.nbsp;Voor mijn Nakoomlingfchap gewenschte vrugten draageh.'nbsp;Amilka.
Die ied’le mijmering, dat heugelijk verfchiet Bedriege een’ heid,maar zulks betaamt een’Staatsman niet.nbsp;Gij moest dit volk, gewoon zijn regt door ’t ftaal te ftaaven,nbsp;]n Krijgskunde oefenen, maar nimmermeer befchaaven;nbsp;Beletten dat hen ooit een fcbnadlijk Jicht befcbijn’,
’t Welk voor hunn’ Vorst alléén hen doet ontzaglijk zijn. Gij moogt ten koste van uw raagt hen loeren denken ,nbsp;Dat hoog verlicht gemeen zal uw gezag haast krenken.nbsp;Blinde onderwerping is de veitigfie; de geestnbsp;Is d’arm, in ’c nodrig werk, Reeds hinderlijk geweest.
’c Volk, dat geen trotschheid kent dan op zijn oorlogs» kragten,
Is vaak het meest ontzien, en hoogst gelukkig te agten.
D it K Z A A R.
O neen! ’t geluk verzelt geen drieste onweetendhsid. Geen toomeiooze drift, hoezeer gij daar voor pleit.
De reden moet een Volk aan zijnen piigt gewennen;
’t Moet in zijn nedrig lot voor ’t minst zijn regten Kennen. Ja, hoeveel dolken tot mijn’ val ook zijn gewet,
Al worde ik onder ’c puin van ’t Vaderland verplet, lïr't blijft mijn roem dat ik de ondankbren dorst verlichten,nbsp;’k Staa liever fleeds ten doel aan hun venneetie fchigten, -
Dan Vorst te weezen van een redenloos gediert,
Dat zonder wetten zwerft, door drift alleen beftierd. Geen opene afgrond kan dien moed mij op doen geeven;nbsp;Mijn gloriezugt verwint, en ik veragt het leven.
A Ml L K A.
Dat liep voor lang gevaar; haast wordt ge 'er van beroofd : Een uitgetoogen zwaard hangt u reeds boven ’t hoofd.nbsp;Peter.
Wel nu, waarom getoefd? verhaast dieoogenblikken. Gij kunt met eigen vuist daar over thans befchikken.nbsp;Onbuigzaam fterv’ling , koom, veredel uwen haat,nbsp;Herdompel ’t Vaderland in zijn’ veragten ftaat;
Verdoof het glansrijk licht, door mijne zorg ontfiooken;
Al wat ik fligtte word’ door u weer afgebrooken; Verkort mijn rampen, maak een eind van mijn gevaar;nbsp;Ik fchenk u v/apenen, koel uwen moed, barbaar.
Ik zelf biede u mijn borst, om mij den Heek te geeven; Voldoe, voldoe uw wraak, doe uwen Keizer fneeven,
A M I L K A.
Ken mij: een vijand, hoe vervolgd door mijnen haat, Word mij geheiligd als hij weerloos voor mij (laat.
Ik ben geheel ontroerd.
De Kzaar.
Gij moet u niet bedenken ;
Gij zult mijn moorder zijn,of mij uw vriendfchap fchenken. Am I L K A.
Uw vriendfchap,...!
De Kzaar,
’t Is genoei'-. Nu ge in mijn oogmerk Hemt, Nu ’k u verwin, agt ik het ganfche Rijk getemd.nbsp;y\ M I L K a.
O cnweerHaanbre kragt! wie kan u wederHreeven?
’k Voel mij, mijns ondanks, tot verwondering gedreeven. Gun dat ik voor u kniele!
ZEVENDE T O O N F. E L.
Holstein. DeKzaar. Amilka.
Holstein.
Uw lijfwagt is niet meer Te keeren: ongerust dat mooglijk u, Mijn Heer...»nbsp;De Kzaar.
Men koome.
AGTSTE TOONEEL.
De Kzaar. Amilka. Holstein. Menzikof.
A M E T I S.
MeNZ I K OF.
Wat geluk, wat wonder zien mijne oogen!
A M F. T I s.
Mijn Vader, Hemel! voor den Keizer neêrgeboogenl Amilka.
Gij ziet in ’t eind hoeveel een groote ziel vermag, (jegen MenzikofS)
’t Stemt alles tot uw’ egt in deez’ doorlugten dag.
Gij hebt, ’k erken ’t met fchaamte, om mij alléén mis.* dreeven,
Maar leer, van uwen Vorst, het ongelijk vergeeven.