i-.V
-V
lioNDERTJAARlGE
'Wegens het ftichten van den Amfterdamfche
h^lechtiglykgeviert den 7 van Loumaant^ in den Jaare 1738.
Door
if
F R E D R I K DUIM.
Te AMSTERDAM.
By IZaak duim, Boekverkoper! bezuiden ’t Stadhuis.
-ocr page 6- -ocr page 7-AAN DE
der Poëzy van dezen tydt.
TTOogverlichte Apollo’s Zoonen;
¦*^Meefters van de Hengftc bron;
Zangers van de hoogfte toonen.
Op ons Aemftels Hélicon:
Sleuteldragers van den Tempel;
Wachters van zyn Heiligdom,
Dat geen Ezels op den drempel Kalleken, mee fchor gebrom :
Raaden, Kunftryk en Welfpreekencj'
Oordeellaars met Godt Apol,
Wie zal worden ingeteekent.
Als Poëet, in' ’t Protocol:
Gy, die zonder iets te miflen,
In ’t Vertalen hebt den Prys,
Met ons fierlyk op te diiïchen,
Welgekookte Franfchc Spys,
Niet, als zoutelooie Lymers,
Waar in leutert het Verllant,
Maar als vloeycnde Berymers,
De eerfte Taalmans van ons Lant,
m
¦ff
Die de Klanken, en Gefl achten, tgt;Neem’ in acht; de Silben mengt.
Welk de Leezing doet verzachten,
En Mangrooten niet gehengt.
Noch te veel Befnoeidc woorden,
Maar Gebogen, naar ’t Geflacht,
Al die kunft deeze eeuw oplpoorden,
* a nbsp;nbsp;nbsp;D^ar
.1/
Daar zelfs Vondel niet aan dacht,
Dien vermaarden Tempel flichter,
Van Apol, vol Geeft en vlyt:
Trouwens, die is thans een’ Dichter, Naar den trant van z,ynen tydt.
Gy, die daag^Jyks koomt betreden,
Als Liefhebbers, Febus Hof;
Om de Maakzeltjes te ontleden,
En te zoeken Vittens Stol;
’t Is de trant geleerde Heeren,
En de Mode van dees’ tydt.
Zich tot ymants kracht te koeren.
Die het werk befchermt, in Spyt Van Eerifpal, ’t Schuddebollen;
’t Kokermuilen; ’t Schimpgelach,
Waar door Momus ’t durft verfollen. Met een Meefterlyk gezach;
Weg met zulke fkuzelingen,
Roept hy, wat begint den Man;
Hy des Schouburgs ftant op zingen.
Daar hy zelfs niet timm’ren kan.
Wyl ik walg van Momus vlagen,
Die my te over zyn bekent,
Hoope ik, ’t zal u niet mishagen,
Dat ik, naar uw hulp, my wena’,
Nu ik eind’lyk uit myn hoekje,
Daar ik lang verholen zat,
Mee koom llent’rcn met een Boekje,
Op het glad Poëten Padt,
’k Zie reets Uilen om my zwermen, Doch, ik doe, als ’t Kint, myn beft.nbsp;Wilt dan ’t Maaklèlrje befchermen,
Valt het eens in ’t Spreeuwen Neit: Niemaijt Ichimpe, of maak’ een pruikje,nbsp;Qm het kraaken van eqn Muiltje.,
-ocr page 9-AAN DEN
En’ ander zingc een’ hoger toon,
Van ’t Jubileé^ met kunft’ge zwieren,
' En vlecht voor zich een eere kroon,
Van eeuwig groenende Lauwrieren.
En, door een’ hoger geeft geroert,
Maal fchrandere belpiegelingen ;
Hy worde als uit zich weg gevoerd,
In ’t eeuwig Juhileé te zingen.
Een’ ander, uit een’ vruchtb’ren geeft.
Delf op kunftwoorden, ryk van zaken,
En fchoey hen op der Dicht’ren leeft.
Die de ooren kitt’len, ’c hart vermaken;
’k Verlange, met begeerte en luft.
Naar zulke keur’ge lekkernyen,
Gewoflen aan Parnafliis kuft,
Daar ’t harte en zinnen Ipélemycn.
’k Vernoeg my, in verftaanb’re taal,
'Den lof des Schouburgs op te zingen,
Te tonen, dat men te onrecht finaal’ üp levende belpiegelingen.
’k Heb ’t N ut des Schouburgs ’t meeft bedoelt,
Zo
Zo ’t fpeelende wordt thans bevonden; Schoon den Pedant ’er tegen woelt.
En noemt hem eenen poel, vol zonden.
’t Gebruik men om geen misbruik laat.
Wat oef’nings hebben geen gebreken? ’tGeen d’eene baat, aan d’ ander fchaad ,
Is nu, en t’allen tydt gebleeken.
’t Is, naar de zinnen zyn geftelt.
Of goet, ofkwaat, het Spel te aanfehouwen, De Schouburg is een open velt,
Daar elk zyn’ Akker ziet bebouwen.
Maar, als me ’ev goede vruchten leeft.
En, met dat oogmerk, binnen treden,
Die leren, met een’ ftillen geeft, Staats-leflèn, en goe Burger zeden.
Ik hebbe, om zulks tc doen , getoont Dat yder moog Parnaflus nad’ren;
Wie daitel is, den Schouburg hoont,
Wyl ’t ftrydt met’t oogmerk onzer Vad’ren. Des is ’er ftraf voor hen bereidt ^
Niet datme u’t zwygenopwil dringen j Men weere flegts baldadigheit,
En alle aanftootelyke dingen.
De Dichters fteure zich niet, aan Apollo’s kiefche zinn’lykheden,
Wan
-ocr page 11-Wanneer hy doet een heufeh vermaan. Om u, waar’t moog’Iyk, te overreden,nbsp;Tot eige werken van uw’ geeft-( Wyl gy u in de kunfl: toont fchrander,)nbsp;Te fchryven, waarom dus bevreeft?
Men zy geen’ llaave van een’ ander.
Dit ’s ’t kenmerk van een’ waar Poëet.
Door zuivere befpiegelingen,
Zelf uitgedacht, en toegereed,
Apollo vaerzen op te zingen.
Doch dit verzoek is geen gebodt,
Apollo zal ’er niet om treuren,
Hy tracht flegts ’t Duits Parnaflus flot,
In eere en luifter op te beuren,
Opdat het ftaa, voor ’t minft, gelyk,
In eige vinding, taal, gedachten,
Met Dichters van het Franfche ryk,
Die, boven and’ren, hier naar trachten.
En gy, verdenk Apollo niet, Beroemde en yv’re Toneelliftcn,
Zyn reede is flechts uit zucht gekhiet, .^m d’ed’le honig niet te kwiften.
Gy zyt geenszins by hem verdacht.
£a
Als waartge in Schouburgs kundigheden, Niet wel gegronti hy weet, gy tracht,
En wilt uw’ tydt met vrucht befteeden.
En kent, zeer wel wie dat gy zyt.
Om uw CaraBer uit te voeren:
’t Verwekke ook in uw hart geen’ nydt, Zyne oude Speelders aan te roeren;
Noch ’tkwetfe niet uw fcherp gehoor; Hier namaals zalme uw’ lof trompetten;nbsp;Noit fchaade, om weg te fpoên, de fpoor,nbsp;Zo min op and’ren wel te letten.
Dit toe een nodig voor bericht.
Eer dat gy leeft het eeuw gedicht.
-ocr page 13-Pag. I
HET
HONDERTJAARIGE
AMSTERDAMSCHE
[ Ie voelt geen y vervuur ont fonken iri zyn e ad’ren, {i) Nu ’t groote quot;^uhileé van’s Schouburgs-flant koomtnbsp;nad’ren ^
'Gedicht voor hondert jaar’in vaderGysbrechtsStadt; Na dat men twee Blazoens in één gefmolten had.
Twee Kamers, die de kunft voor tzetten langs hoe fty ver; In Liefde bloe'jende riep de eene, en de ander, Tver-,
Men fraoltden Tver, in de Liefde bloeyend’, t’zaam.
En maakte van die twee, één Lichaam, en één’Naam, Men bragtze in ruimer lucht, voorheenealteengbefloten ^nbsp;j^egunlligt door ’t gezach dér Amfterdamfche grooten,nbsp;ïgt;e Eurgermeefteren, eri Raden, die, uit gunft.
Het werk behartigden, tot kweeking van de kunft.
Mits ’t voordeel zoude zyn aan de ouderloze Wezen i En voor ftok Ouden moeft de By haar’honig lezen,
11 ] Aanleiding tot het Kiften van den Schoubutg,
-ocr page 14-(i) Beroemde Vadfien ¦ iiec loj •) iv is uw werk,
Wy! gv uw kind’ren fticht een burger zeccie kerk,
Waat in ’t weerbarfiig volk, al fpeelende , kan leren,
Wat achting’ d’onderdaan moet dragen de opper Hceren Het graauw , dat onbefuift , in ’t wilde loont en draaft,
Wordt afgewent van ’t k waat, en door her Spel befchaaft,
En’t woelendharte laldoor’t Treur enBlyfpelleen'gen.
En met de Vreede Olyf en de Eendragt zich vereen gen, Metlief’lyk Maatgezang der Muzen, op de Snaar,
Van Godt Ap'1 gepaft, den grooten Harpenaar.
(zjGy wift hoezoetO,pheus.door’tfpeelen opzynfnaaren. Zelfs lieden bouwden, ec de onftuim’gendeed bedaaren,
De dorre boomtak bloeide . en danlte op zynen wil,
‘t Oproerig harte wiet gedwee, en hielt zich ftih
(3) nbsp;nbsp;nbsp;DeLedigheit, gewoon flegts lleenen afteflypen,
En boomen aan de veil te tellen , zich vergrypen
In Dobbel, Droijkenfcbap, lichtvaardige ydelheit,
(Waar toe de Lcdighcitden dert’le Menfch verleit;)
Word hier van afgewent, door fpeelende te leren ,
Hoe ’t/iart van Ondeugt, zich, tot de ed’le Deugt moet keren;: Dus vindrae in’t Speeltoneel zyn tydtverdryl en lull.
(4) nbsp;nbsp;nbsp;De Maagt van_ Amftcrdam , ichoon verre van de ruftnbsp;Te fmaken in haar’ tuin . wyl bloedige oorelogen,nbsp;Dietienmaalzevenjaav , ’tbloedtperftenuithaareoogen,
’t Geit uit de beurze, en tvleefch atknaagdevan’tgebeent* ^ Doch vry gevochten, wiert met Spanje weer vereent,
Be«
t r J ’I Nut van den Schouburg.
C 1J Fabel van Otplieus.
[ 5 J tedigneit is de bion van al liet kwaade.
£4] Staat van Amftsrdaro, toen de Schouburg gefticlu tvieid.
-ocr page 15-Behaagde’t echter, van haar gunft te toonen blyken, ÈnAemftelsKoopftadt) met den Schouburg te verryken.
(i) Men zettede ed’leMaagt opd Amfterdamfchentrooa \Vaar op zy praalde met de Keiaerlyke Kroon,
’’kZagde oofler Kortingen eerbiedig haar begroeten.
En leggen nederig, hun fcbatten aan haar voeten,
De geur’ge Nagelen, en ’t fraaak’lykPypkaneel,
In Sina’s Porfelyn, haar vrettig errefdcel,
Noch hoger wierd de Maagt, op Aeraftels ftaatfiwagen j Door lucht en wolleken , ten hemel in gedragen',
quot;Van al de Deugden, die haar voerden op, om hoog,
• Thanspraaltzy raethaar Kroon aan ’s Hemels Starrenboog Daar is zj veilig, niets kan ’t liefde vuur verhind’ren,nbsp;Tcdalenneder, op haar burgers, haare kind’ren;
Daar kweekt en koeftert zy, metzonderlingegund,
De Liefdes en’tyvervuur; totPebus hell’gekunft.
Dus hoog rees Aemllcls Maagt voor vriend’ en ’s vyants oogen,
'Wiert groot, en grooter in die bloedige oorelogen,
De vlaamfche ballingen, gevlucht door hogen noodtj Ontfongze minn’lyk, als een Moederin haar’fchoot;
Die, uit erkentenis van zulk een ed’len handel, Hunkunftenbragten inhaarlandt, en in den wandel;
¦Waar door de Koopmanfehap uit Brabant wiert geroeitj En binnen Amfterdam geplant, waar in zy bloeit,nbsp;ft.) Ook kreeg zy ademtocht van de ooft-en-wefterkuftens'nbsp;En wilde in vrye kunft zich zelve toen verluften,
Met nuttig tydtverdryf, geoorelooft vermaak;
In vruchten van Parnas vond zy de zoetfte fmaak,'
[ I ] Amfterdam is groot geworden in detiSpaanlchenOori^^ t z ] Goede lydtngen van ’t ooftene» weften.
-ocr page 16-Zy wil die planten, en opkweeken, en befproeyeii; Befchermen voor ’t gevaar, op datze in liefde bloeyen inbsp;En maaken Kojïers School, een kweekhof voorde kunft.
’t Wordt tydt, om de ed’le gifte, uit zonderlinge gunft^ Van Burgermeefteren, en zesendartig Raden,
Gefchonken wezen, en aan hen die overladen Met laft’gen Ouderdom , genieten daaglyksbroodt,
Te aanvaarden, mitsdewinft, van’t geen’eroverfchoot. Zou, als gezegt is, zyn voor Wezen en Stokouden;
Dus Burgermeefteren de V ad’ren toevertrouden De zorge, om Hélikon te planten aan dees kufl.
(i) Schoon de Amfterdamfche Maagt, fomwyle wierde ontruft,
En Hollands Staatlucht was benevelt, met de dampen Des oorlogs, nam het werk , ioox Nikolaas van Kampen,nbsp;Dien fchrand’ren Raadsheer, ehin boukundeafgerecht,nbsp;Begin en voortgang , en den gront wiert vaftgelegt,
VVat broekig was, wiert hart gemaakt, door hooge maften, In juifte groeven afgeperkt, waarin ze paften,
En vaft geftagen tot den gront, met keer op keer Te rammen't heiblok, door veele armen, op en neer.nbsp;Menkruint de Maften , vlaktze, en legt ’er op de planken.nbsp;Tot ruft werk voor ’t gebouw, zo vaft als zand’ge banken,nbsp;Men metfelt, ’tMuurwerkreift, menzoMert,’t venfterwerknbsp;Wordt net geplaatft, naar zyn beftek, in yders perk.
Men zoldert andermaal door bindfelen, die vlechten De Sleutels, en den Muur, en balkent’zamen hechten,nbsp;Beftendig tegcns tydt; dus rees, van trap tot trap.
Het werk om hoog, waar op men zette een fpitfche kap, ;
Dus
111 ’t Begin van den Scheubuig en voortgang,
-ocr page 17-mn den Amflerdamfcbe Schouhurg. j (i) Dus praalt Apollo’i flot met twee verhevefpitlen,nbsp;VerbeelendeParnas, enHélikon, zy fplitfennbsp;Zich nimmer van elkaar, maarzynaanéén gevoegt.
Door vafte bindfelen, wyl elk zyn kunft beploegt.
Met wakk’ren yver, die de fpitfen op doen reizen,
Ver boven ’t Palmbofch en Cyprés, van waarze u weizen De plaatfe Hemelwaarts, daar d’invloedkoomtvandaan,nbsp;Tot Zang en Poëzy, waar van zy zwanger gaan»
My lull: dien Tempel, zo die thans is, ront tewand’lcn» Wy! Febnsmy vergunt van zyn gebouw tehand’Jen,
Den ingang open zet, voor hen, die openbaar Hem vaerzen ofFren , op zyn hoog geweid Altaar.
Het kunftvaers voor de poort, befluit in eenen bondel.
Al ’t menfchelyk gedrag, befchreven door van Vondel.
Eenfpreuke die beknopt al zegt, in volle leden,' Waartoe een Redenaar zoude uurenlangbcfteden.
Om aan te toonen, hoe , op’swaerels Schoutoneel,
Elk affpeelt zyne rolle, en krygt ’ervoor zyn deel; ' ' Ten rechte is deeze fpreuk met gouden ink befchreven»
Op datze in 't Nagellachte onfterfelyk zTm leven.
’kZag, naarde Bouwkunde , alhet binnenwerk gedicht; De plaatfen naar elks daat, ordentelyk gericht;
En veel vertrekken, alle om zich te perfonéren;
Ook voor den omflag, en bewaringe der kleeren.
[i] Toen kwam ik cind’lyk in een fchoone ruime zaal^ Hier in vergaderen de Heeren, telken maal
A 3 nbsp;nbsp;nbsp;Wen
I ] Schets van Apollo’s Tempel,
[ X ] De Regeme Kamer.
-ocr page 18-Wen 't fpeeldag is; wyl hen de zorge is aanbevolen,
En ’t nut der Wezen, en Stokouden, dat geen holen, Door onderinyninge, den Schouburg brenge in noodt,nbsp;Maar groeye en bloeye , en aan die huizen fchaffe broot:
Al wie in ’s Sdiouburgs dien ü zich zei ve wil begeven,
Die werden in decs zaal geboekt, en ingefchreven,
En ,. naar het werk is, dat ni en doet, en yder fpeelt,
Werd, tengezettendagh, denloonhentoegedeelt;
Zy hebbe ook uitzicht, op de geene die reets nad’ren in’t vopr-poortaal, om in den Schouburg te vergad'ren,nbsp;Men houd’er ooge in ’t zeil , dat geen bedrog gefchict^nbsp;Noch openbaar gewelt met d’ ingang, hierom zietnbsp;Men Schouburgs orde; en om nietonbewuft te wezen,nbsp;Zyn in,het Hof poortaal dees reegeltjes te lezen,
Noch geenerley Baldadigheit;
'k Heb thans myn’M voldaan,met rontom’tflotte wand’Icn, ’t Werdt tydt van Hdlikon , en van Parnas te hand’lcn,
Ik klim den Zangberg op ra et moeite, glad en ftyl,
Is hy in zyn begin, maar effen, naar een wyl Opklimmens. [ i] ’kzie een kleedt neerhangen, van de bogennbsp;Des Tempels, die den Berg bedekt, voor ydcrs oogen,
’t Ontfteekt begeerte om ’t hof te zien, daar Febus praalt,
Be*
[z ] Twee Goden ziet men op het dekkleedt afgemaalt, De Zee’en Koopgod, met de Vork en Staf in handen,nbsp;Parnas en Hélikon, als teed’re liefde panden,,.
-ocr page 19-Bewaken 1 en zyn Beurs voüaden met fyn oout,
Wyfi aan de winxucht, daar een’ koopman op vettroutgt; Zy toonen , datie zyn beminnaars, en rechtlchapen,
Van Aemftels koopfiadt.en de kmift; Des Schouburgs wapen, De Korf met Byen , zictmein’t midden , daar, door minnbsp;Gedreven,’t Beesje vliegt gedurig uit en in ,
Om zoeten Honigh) als l’arnaflus Honig byëti*
De juifte perreken, met yver, in te vlyen ;
Des zietme, om de eigenfchap der By te weizen aan,
De zinfpreuk Tver, in root gout, ’er boven ftaan ,
En om te moedigen de fchrand’re Toneelliflen,
Van niet door vadzicbeit, den Honighraat te kwiften.
En achteloos gedrag, maar, om niet wakkerheit Te werken, even zo als onder word gezeit,
[iJMenzietin ’tlucht gewelf,vlak voor’t toneel,om hoog, Ter breete van den Bak, een’ galcrye boog,
Om, zonder ’t minft gevaar, waar ’t nodig is, tekomen. Wanneer aan’tkunltwerk werd-verhindering’ vernomen.nbsp;Door breiike, of warringe der koorden van 't gordyn.
[z] Vyf Kroonen van kriftal, met flikkerenden fchyn. Voor Febus hofkapel, incene rye hangen.
Van welkers too-rtfen koomt den Schouburg ’t licht te ontfangen,
Dat
Wyize op hunne armen ftaan te branden , door welk licht. Het al verlicht word, voor ’t naauwkeuriglle gezicht,
A 4
I 1 ] Den boog voor ,bOvenh« Toneel.
[ X] De Kroonen.
-ocr page 20-Dat verre ea van naby in ’t lufthof, ’t oog laat weyc,
En in de dreven der boffchaadje fpeelemeye.
[i] Een ry van Lampen , op den voorgront van 'ttoneel, Geeft held’re flikk’ringe op de kleed’ren , quot;wyl’t gefpeel.
Op Bas, Fiool, en Fluit, Trompetten, en Cimbalen , Wiers klanken dreunen; door de Schouburgs ruime zalen,nbsp;Men voelt, zielroerende, doortintelen het oor,
En wekken d’ yver op tot aandacht, en gehoor.
(^) ’k Hoor hemel Melody, de Muzikale fnaaren', Eenftemmig klinken met gedreun, de toonen paren!nbsp;Trompetten blazen uit triumf! wyl godt Apol,
Op zynen troon verfchynt, van 't lopen om den bol Des aartskloots, afgeperkt met zynen zonne wagen,
Thans koomt hy luifterryk, den Hélikon opdagen.
Met guide draaien, en verlicht den berg Parnas,
Hy zet zich neder by des fpringbrons held’re plas,
En wordt verwellekomt, met Melodye toonen,
Triumf! ó Vader ! is den galm van zyne zoonen.
Apollo fchuift de wolk om hoog, en ’t glansryk licht ^•3] Straalt alom heene, en doet ons zien zyn aangezicht,nbsp;In ’t midden van ’t Paleis, het ruft, met vyttien bogen,nbsp;Op dt^rtig Pylaars, fchoon, en heer’iyk voor elks oogen:nbsp;^3] Twee Beelden, naar de kunft, en zin van 't fpel ,nbsp;volmaakt,
Bewaken d’ ingang van den Hof, d’ één, hallef naakt, Wyft aan het Blyfpel, datze al lachende verbeele.
En d’ ander, met een doots gezichte, ’t Treurfpel fpeele.
’kZic
[ I JJeLaroptn.
zikantf
[ 2. ] De Muzikanten fpeclen met het ophalen van ’t Gordyn. J 3 ] De Hofzaal vaï“ Apol.
[4] MelpoménecnThalia.
-ocr page 21-van den Amjlerdamfcbe Schoühnrg. 9 [43 ’kZie Lanen, Dreeven 1 en ecnhooguitftekentBofchgt;nbsp;Van Palmen en CyprélT’, en Yken, die een’ trosnbsp;Van kroonen vlechten door elkander, ’t hooft opbeuren.nbsp;Zo trots om hoog, dat luchten wolken moeten fcheuren Jnbsp;En doortocht geven aan hun bladerrykc kruin.
[(;3 DeMirtcen Lauwerierbloeit op Parnasfus duin.
En vlegt, en ftrengelt zich om hondert lullpriëlen,
Waar uit aide Echoos, met de klank der Muzen, fpeelen,' Door ’t wedergalmen van de toonen , 'tzymenfpeelt.
Of zingt, of vaarzen, gqdt Apollo meede deelt.
[5] nbsp;nbsp;nbsp;Hier is 't Fontein hof, vol van zuiv’ie water-bronnen,'nbsp;Daar Pégafus, door wicn de fpringbron heb begonnennbsp;Haar’ loop te nemen, door Parnas en Hélikon,
Hy , door denHoeffiag, kloofde en opende die bron»
Waar uit zy ’t lauwer, en het mirte dal doorwatert,
En vloeit met ftil geruis, wylSéphirus zacht fchatert,
Met zwoele windetjes, op planten, bloem’en’t kruit;
En dus bevochtigt, trekt Apollo’s ftraalen ze uit De zwangere aarde, tot vermaak en nut der menfehen.’
[6] Gintsftaat denDryvoet, daarPythiayders wenfehennbsp;En xicls-begeertens uit voorzegt, ak Priefteres,
Zy fpreekt orakeltaal, en wyll elk aan zyn les,
Waar na me, in d’ oor’log zich zal hebben te gedragen,'
En als, n^ard’uitkoomft van den flag, men koom tevragen.'
[7] nbsp;nbsp;nbsp;Daar in de Palmbuurt, houwt vrouw Venus haarnbsp;verblyf,
Met minne Nimfen, fchoon, en wel gemaakt van lyf,
A 5 nbsp;nbsp;nbsp;Ont
f 4 ] ’t ttofch.
[ 5 ] Veizicringvan den Berg Parnas en Hélikon.
[ 6 ] Den Uflevoet waar uit A polio orakelen fprak.
[7 ] Venusaanfpootftettot Liefdezangen,
-ocr page 22-,Om al wat leven neb’ tor minnen uit te lokkend
[i] Hier bloeit nimf Daphne, Péneus dochter, ovcrtrokkes Met lauwer blad’ren , als een’ groenende Laurier,nbsp;Veroorzaakt door Apol zyn eerfte liefde vier.
[z] Naaft haai den Wyngaart van godt Bachus, die de Gode-,
Op zynen Nektar, zynde Goden drank, liet noden ,
Van hem gevonden tot vervrolyking’ van ’t hart, Opdatme, door zyn fap, verlichten zou defmert,
[3] Wat verder gaat het oog, langs groene Galeryën,
In ’t geurig bloemhof van ,1e Muzen, zich vermycn, Wenze, om een avont luchje, in ’t dalen van de zon.nbsp;Zich zelf verluft’gen, by den vloed der hengile bron,
Die hart en herzenen verfriil, befproeit den akker Van hunnen geeft , en maakt die vaardig , vlug, en wakker.nbsp;Hier lezen zy by één veel bloempjes, zoet van geur,
Die noit verwclleken, maar blyven ftaan', in fleur, Verkwikken harte en zin , door’t blazen van denaasfem ;nbsp;Verftants-lucht heldert op van zulkeen’hcmel waasfem ,nbsp;Die zich m ’t brein vevfpreit, de herzenen vervultnbsp;Met gceften, daarzez.yn inwendig mee doorzult.
[4] GintspraaltApollo’silot.op’tfpitsderhoogfte bergen, Hy zit op zynen troon , de Muzen, zonder vergen,
Zyn yv’rig bezig; neergezeten aan zyn zy,
Op ’t klinken van zyn fnaar, door Hemel melody,
Van Zang en fpeeltuig, dat doordringt Parnaflus kuften. Zich, en Apollo’s hart, metfpeelen te verluften.
Menzietaan de ooftzy van den Tempel, vlak vooraan,
Apol-
[ IJ Daphné voorwerp van Apollo's eerfte liefde.
[ 2 3 Den Wyngaart, van Bachusgevonden.
[ ^ i De Zanggodinnen zyn weckelyk bczick itl dc lcunft« r 41 Vcramp;ieïingen van ApoUo’s Tempel.
-ocr page 23-van den Anijlerdamfehe Schouburg. ij [5] Apollo’s Vader, en zyn Grootvaar, ptaalryk ftaan,nbsp;PedeftMen van roodt Marmerftecn, in friflchenbsp;Èn groene Palm , gefticht tot hun gedachteniiTe,
Saturnis, Jupiter en Pallas, wiers vetftant,
In’t kundig Speelwerk, bracht Araclineskunft terfehand.
[ 6 ] Hier tegen over hangt een kunstduk, ry k van waarde, ,Waar in Latóne Apol, op 't eilant Délos baarde,
•' Met zyne Zulter, Nimf Diana , te eener dragt.
[7] nbsp;nbsp;nbsp;Daarnevens Fébus, toen hy Python te onder hragt'.nbsp;Met boog en pylen, uit zyn' vuurgloet afgefchooten ,nbsp;Op’tgruinvzaam Monftcr,dat, met bek, met Haart en poten,nbsp;'Vergiftigde, vertrad, vernielde Menfch’en vee,
i^och van Apol gedoot, gaf de aarde ruft en vree.
[8] nbsp;nbsp;nbsp;Wat verder Marfias, die, om lyn roek’loos dagennbsp;öer opper Goden; van Apollo wiert verflagen,
' Vn, levende; van’t vleefch gevilt, den tayenhuit,
Ten fpiegel voor den Menfch, om nok door trots geluk, tie Goón te tarten, door te fnoo baldadigheden.
1 nbsp;nbsp;nbsp;[i] Daar naak flaat Faëton, te los den toom ontgleden,'
tier zonne paarden , toen hy mende Febus kar,
^n uk den Hemel, a's een barrenende Star,
^wam in de Egsfche Zee, rampzalig neder ploffen; öus gaat het als men al te roekeloos wil ftofFen,
Op eige krachten, op zyn' moed, en wys beleit;
¦De befte Leer-Meeltreffe is eige ervarenheit.
[i] Wathoger, uit de lucht, zietmeonbefchofte Reuzen
I C ? ] ^ PoHo'sStamhuys.
Lé I Geboorte van Apollo en Diana.
1 nbsp;nbsp;nbsp;[7] Zyneovetwinningeop’tmonlierïython,
I nbsp;nbsp;nbsp;[ S J Marfias door ApoUo gevilt.
J I J De val van faëton.
I i 1J Den val dei Reuzen die Jupyn beftoiKldsn.
Terneder tuym’len, en de herzenocKivens kneuzen',
En hals, en arm’, en been , verplettert en vergruift.
Door donderklooten, van Jupyps vergramde vuift.
Op hen geworpen, wylze een’ Toren wilde vormen.
En, in den hemel zelts, het Godendom beftormen , Maar, hun vermeet’len trots, vol opgeblazenheit,
Wierts door den blixem van jupyn , haart neer geleit.
[ 3 } Hier nevens ftaat Jupyn, toen hy zich zeh verm aaktc, Met zich t'herfcheppen in een’ Stier, waar door hy Ichaaktenbsp;Europa , Dochter van Agénor die hy brogtnbsp;In Greta, overzee, een fchromelyke togt.
[ 4 ] Vlak voorwaarts, in 't verfchiet, daalt neer’ een gou-de Regen ,
Op Panaé, die in haar’ Ichoot koomt neêrgezegen ,
En, met die droppelen, den donderaar Jupyn.
[ 5 ] Daar naart Alcméne, die by liefltooft, in den fchyn Van helt Amphitrion , en maakt van één , tweenachten.nbsp;Uit welke omhelzinge zy Herkules vervyachten.
[6] In ’t midden Esculaap, doorkertvangodtApoI,
In zaden, kruiden, van htilballemfappen vol,
Om de arme lyders, van de kwalen die hen kwellen, Door kunft van de Artfeny , te helen , en herftellen;
Dus ftaat het Stamhuis van Apollo hier ten toon.
Thans ftapt hy neder op ’t toneel, vanzynentroon. Om in te vveyeii, met Muziek en held’re rtemmen,
Het groote JuBitne’. door redenen die klemmen;
Hebt aandacht, geef gehoor, ontfluituw harte en oor.
Op
f 3 1 Schaking van Europa.
[ 4 1 Oanaé van J upyn verkit door goude droppelen,
[ 5] Alcméne in den fchyn van imphitr'on
[ 4 j Esculaap, veibeelt door een Slang idooileeit vanApolin ktuiden •nWen, tot heil det Mcnfchcn’
-ocr page 25-£7] Groot Achtb’re Heeicn; hoog beroemde burger Vad’ren ;
En wyze Vroedfchap, die in Thémis Zaal vergad’ren,
Tot hei! der Burgery , met onvermoeide vlyt gt;
’tZy, datge’t Regt belchermt, en’t onrecht fterkbeftrydt; ‘tZy . datge uw’ yver toont in’t loffelyk beftieren gt;
Van Aemftels Koopftadtj ichoon’er duizenden in zwkren, Van ongelyken aart, met eendracht, (Ulte, en ruft,
Wyl elk, door’t wys beleid, de zoete vreede kuil;
’tZy, datge't heyl van't Lant gaat ryp’lyk overwegen, \Ven’t hart tot d’Oorlog , ofden Vrede zy genegen,
In roem en luider, en verheftze hoog in top,
Van eere en achtinge, door rykepraal gebouwen,
Zo, datdevreemd’lingftaatverbaaft , metdiet’aanfchouwen, Enroept, wanneerhy merite op de orde, en’tgrootgezwier,nbsp;t)it moeten Goden zyn, geen Menfchen, die zich hier.
Aan ’t roer van Aemftels Schip, met zulk een’yver zetten. En op de zeilen, ebbe en vloed, nauwkeurig letten.
'tBehaageu Edele, en Groot Achtb're Majeftraat, ' ' Ons te verwaard’ge met uwgunfre, en wyzen Raadt,
Nu myne Zon verreilt uit honden Jaarge kimmen.
Om mynen Hélikon, den Zangberg op te klimmen,
.Oie aan te kweeken , en te koefteren door ’t vuur Van Yver, datzyn’bloeidetydtennydtverduur’.
Ja zo, dat, nadeezeeeuw ,hy fchoon ’ernochzalbloeyen”,' In wetenfchapenkunft, dan heden, door't befproeyen
IZJ ApoUo’s aanlptaak tot de Majefttaat van Amfteidam,
1-..
-ocr page 26-14 nbsp;nbsp;nbsp;^ ¦ Het Hondertjaarige Jubileê
Van mynen Dauw, en door uw tegenwoordigheif,
Die ’t hart zal prikkelen-, tot yver en beleit,
[ I ] Beroemde Zorregers van Wezen en Stokouden i Pie Burgermeefleren het opzicht toe vertronden ,
Van dezen Tempel, om wel acht op hem te liaan, Dathy.in luifter bloei’, beftendig blyf beftaan,
Parnas en Hélikon, zy eeuwiglyk in wezen-Hy is van tydt tot tydt, in heerlykheit gerezen,
Door uwe omzichtigheit, cn ’tloffelyk bewint.
Zo datrae in ganfch Euroop’ geen fchoon ’er Tempel vint, Dit fcliryft men billyktoe, uw fchrandere gedachten ,
Die ’t eerlyk nut, de kunft, en ’t nodige betrachten,
Weu gy verbetert wat bouwvallig is, wat groeit Te wilt, wordt uitgeroeit, of, naarde kunftbefnoeit,nbsp;Enzait, en plant, en kweekt, in al myn Lauwerhoven,nbsp;Plantfoenen, welkers vrucht de aanlchouwers moeten loven'nbsp;Hier legt gy Zalen , in het heer'Iyk Hofpaleis:nbsp;Daarfcheertmen Lanen, net en kundig naar den eifch,
De Wandelpaden zyn niet hobbelig, maar effen, WaarlangsdeMuzen, metsrcjuich, hunftem verheffen;nbsp;Dus werd de-kunft gekweekt, en zonder aanftoot,alnbsp;quot;Wat voormaals opfpraak gaf, legt neder ten verval.
Dus teelt gy rocmryk aan, veel Dochteren en Zoonen,
En wiltze gnnftiglyk, naar hun verdienfte, loonen,
Ga voort, ó Vad’ren, in uw’ yver tot de kunft.
Opdat myn Krooft, Stokoud’, en Wezen roem’ugnnft,
IK
[ 3 ] Eerwaarde Zoonen, thans voor Febus troon gezeten i Wel waardig d’eernaam , en den Lauwer der Poëten,
[ I ] Tot de Regenten van het Wees- en Oude Mannenhuis. tiJ Tot d« Poëten.
-ocr page 27-ïk fchilae u toe, wyl gy, als /oonen van Apol,
2yt ingefchreven, in myn eeuwig Protocol,
U kennc en minne ik, als myn teergeliefde Zoonen,
Die, door den invloed van uw’geed , 2ingtzuiv’retoonen, In ftyi verheven , en verltaanbaar, en vol geeft,
Glat, effen, welter fneede, enftout, enonbevreeft.
Die Echte Kinderen kunt baren, ryk van oordeel:
' Een anders Maaklelgeeft,aan decd'lekunft,klein voordeel, Zy hebben’t flegts geleent, en’t popje als walch verkneedt.nbsp;En , van de Franfche dragt, in Duits gewaat verkleedt;
T)en waren Adel moet door eige daden pralen.
Dus moet een’ waar Poëet geen anders lof ophalen.
Om , met die pluimen, op te lieren zyne kruin ,
Daar waflchen Bloemen, fchoon genoeg in’swaerels tuin, Om af te plukken, ’taal u noit aan ftoffc ontbreeken,nbsp;Indien gy lull hebt, om uwe eige taal te fpreeken:
Of moet denFrarfche Haan , wiens zang hun oor bekoort, Voor Hollandts Nachtegaal, thans’troecftezyngehooit ?
'k Beken , ’k heb in dat Ryk beroemde lievelingen ,
Die kunftig , zuyver, en vol pit, myn glory zingen.
En hunne Vaarzen net befchaven , en met glans Eolylten, en dus fchoon , aan Febus Tempel trans,
In de oogen fchittcren, van alle die ze aanfehouwen;
Men volg’hun voetfpoor, om den Zangberg op te bouwen. Met eige Planten , en met Bloemen uit uw’ hof;
Stel uwen geeft te w'erk, gy vint alomme ftot,
Door eige vindingen , uw hoofden te lauwrieren ;
Ik weet gy hebt dekunftom’t Rymwerk opteïteren, Naar alicReg’len, diedekunftu voorfchryfr, taal.nbsp;Geflachte, cn fchikking, weegt en wiktge als in een fchaal,
Laat
^ 1
-ocr page 28-Laat dan het Dichterdom van Vrankryku aanfporen»
En prikkelen uw’ geeft, om eige taal te hooren.
[ 3 ] Eu gy myn Speelnoots, die de Vaarzen kunftig uit Bazuint, naar zin,en toon, en maat, met klaar geluit,nbsp;Door’t orgelvanuw keel, entongeflag, eniippen.
Waar door de klanken, uit uw’ Mond, zoetvloeyent glippen U vootgefchreven van myn Zoons, met duurzaam’Ink;nbsp;Maak datme Uw redenen door ’toorein’thartedrink;
*t Zal zyn wanneer gy Iet wel op den zin der reden,
En weet wie dat gy zyt wanneer ge u hebt doen kleden.
Dit was de les, die u heb Vondel voorgefchreven,
Doet zo, ’t zal blyken datge in ’t fpeelen zyt bedreven, Gy kunt indien gy wilt, de kunft zy in uw magt.nbsp;Wanneer gy yvert, en met luft uw’ plicht betracht;
Volg ’t voetfpoor na van die beroemde Toneelliften,
Die hier, voor vyftig jaar’, om mynen Lauwertwiften. Met Franfeh’ en It’liaan’, op dit myn Duits toneel,
Met Noosman, Bmjamyn . myn’ Schouburg op te beuren, In eere en aanzien, die toen kwynde, en ftont te treuren.nbsp;Manmoedig onderfchraagt, van Dochters, wiersverftant,
In houding van het Spel, geen weerga vond’ in’tlant, Miets kon dit Zufterpaar bet fpeelen doen verdrieten;
Een yder ftont verrukt, om d’ yver der Petkten:
’t Was in dien Nevel, toen myn’ Tempelwiertverpacht. En in kleinachtinge, door zucht tot winft,gebragt,
Maar
[ 1 ] Tot de Toneelliften.
-ocr page 29-Maar nu’t bellier zy en't beleit aan zulke Heren,
Die H belonen, en als Vaders trouw regeren,
U gunftc toonen, waar’t niet kwetft hunne A chtbaarheir,
Is 't billyk datge u toont, tot hunnen dienft bereit.
[ r ] Gy Lievelingen, die, door weetluft aangedreven , Voor Febus Tempel, op Parnas u hebt begeven,
Gy werd genodigt op myn Hélikons banket,
Wanneerge aandachtig, en in ftilte uneder zet,
En leent uwe ooren, met opmerkinge, tot hoorei!,
En de oogen opent, om het voorwerp na tefpooren.
[z] Hier zietgein ’t Spels Taf reel met welkeen’ helden moed,
Voor d’eed’le Vryheit, men opzette goet en bloet, •tZydat men Romers neem’, ten onderwerp, of Grieken,nbsp;Of (Irydb’ren Macedoon, die, metzynArents wieken»nbsp;Ganfch Afie overvloog, de Perfen ley ter rieêr:
’t Zy dat het ooge zich naar Paleflyna keer,
En weide in Siriëa , Alliriën, en Babel,
Ja, ziet een’Broedermöort gevormt, in d’eerflen Abel,
Ot dringt gy verder door, dan ziet gy Lucifer, Neêrvallen van zyn’ Troon, die fchoone flonkerller.
Men trekke ’t oog hier af, en laatc ’t liever weiden ,
In Afrika, en zie ’er d’Ottoman verfpreiden,
Met wond’re fnelheit, en'in menigten, door ’t zwaart:
Wat lotgevallen de eene en de ander wedervaart,
Zy dat men Bajazeth in eene kooy ziet fluiten,
Van woeften Tamerlaan, dien Tarter, tuk op’t buiten :
j 1 ] T ot de AanlchouweK.
[i] Staatsverandeiingevooivceleeeuwen vSn lauden en volfcete».
-ocr page 30-’t Zy, dat men Osman , die verheven rat ten top,
Gebonft xiet van zyn’ troon, verworgen door een’drop.
Of luft het u, gy kunt aanfchouwen woefle volken, Geharnaft in het ftaal, door vuur, en fcherpe dolken,
Den Romer matfen, enzyn’ hoogmoed werpen neer;
’t Was ftrydth’rcn Attila die Rome ging te keer.
Of luft u’t Noorden, en Gcrmanjeindrukteaanfchouwen.? De Gallen cn Brittoens alomme in 't lant benouwen»
Van Denen, Sax en Swaab, die zwermen in hun lant, Vermengt met Friezen, daarzyeind’lyk houden ftant.
[ I ] Van daar kan zich het ooge een wyl ter zyde uitfpattcn, En zig verluft’gen in ’t moeraffig lant der Katten,
Waar in Klaas Burger, voor zynlanten vryheitwaakt,
EZn Bato, ’t vrye volk, van Roomfche banden flaakt,
Doch, luft u niet te zien het overoude ftryden,
Welaan, m'en nodigt u tot korts vcrlope tyden,
(z ) Tot Albaas wreetheit, dien hloetdorftige tyran,
Die knotten hoofden af van menig duizent man;
De Prnile^kn hy verbrak , Hantveften fcheurden,
Daar Hollants vrye Maagt, en Bato’s volk om treurden, Gew'ctens dwinglandy, wreede Inquifitk, zochtnbsp;Hy inttvocren; ’t Land, en Vryheit W'as verkocht,nbsp;Geilagen aan den bandt, geboeit met yz’re koorden;
’s Lands Ed’len op ’t Schavot, hy wredelyk vermoorden; Gerechtigheit verjaagt, het heilig Recht vertreên.
En, tegens woort en trouw, verbannen veele Steên •,
Dan zultge uw Vaderen , voor Vryheit, en de Wetten, Herleven, goet en bloct, grootmoedig op zien zetten ;
]¦ I ] Hollant vry gevochten van de ^omeinfchc dwinglandy lt; dost Bato , en Claudius Civilis.
[xj TiiannyevanAibai
-ocr page 31-Gy zultie worft'len zien, en met onkreukb’reiimoedgt;
Zo lang, tot op de Lans weer praalt, de Vryheits Hoed.
(I) Ot lull u Ilium Ce zien verbrant tot alTche, t)oor een verzierde pen ? dit zal Homérus paffe *
Zyne Iliade zal u vvond’ren doen verftaafi,
Uwe oogen fcheem’ren op ’t gezicht der helden daan;
^ Uwe ooren toeten op ’t gehoor van zo veel wond’rent Die, ongeloofelyk, in beide uwe ooren dond’ren ,
Zo voor, als in, en na ’t beleg, der T roifche Staat.
[i]Gyziet de Grieken thuiswaartskeeren, metdenfehat Van Troyen opgetorft; zy worfflen met de baren lt;
En landen eindclyk , na duizenden gevaren ,
Elk by de zynen i daar men alles Vint vervtart j Na tien Jaar’ afzyns: dees word fterktot wraak gefart^
[3] Om ’efehende van zynBedjmen bréngt de Vorll om ’t leven; De Zoon, om deezen Moortj totftrengewraak gedreven,nbsp;Doorftoot Egiftesj en zyn Moeder, niet den dolk,
Hy, hierom zinneloos, begeeft zich in de kolk Van Vader Oceaan, lyd Schipbreuk; koomt te landennbsp;In Taurus, onbekent, hy vint, aan deeze üranden,
Zyn Zufter Ifigeen, in Priefteres gewaat.
Bedienen 't Altaar, van den Maagdelyken Haat,
Hier was zy van Diaan , door lucht en wolk gedragen.
Uit Aulus, en ontkwam dus Calchas looze lagen.
V- (4) Uliffes, met zyn vloot, langdobberdtopdezec,
En word gellingert van Eool, van ree tot ree,
B z nbsp;nbsp;nbsp;Hy
[ t ] De Iliade vjn Homeer. nbsp;nbsp;nbsp;.
\ 1 I Lotgevallen der Grieken na’tvcrov’renvaii Troyeri.
113] Klytemneftra boeleert met Egiftes, Agamemnon word van hen* vermoort,deeze weet van Oreftes.
t4j Uliflèsköomt by Citceeji Calypfe, laptemd’lyk te Ithaka, en Word onverhoeds van zyn 200a dootfchoteni
lÉHÉIb
-ocr page 32-Hy word van Circe, en van Calypfein d’arm ontfangen ,
Die koefteren den helt in hunnen fchoot, ly hangen Als klitfen aan zyn’ hals, en zuigen dus het zoet,
Uit mond en lippen, door een geile Minnegloed,
Ja. om den Helt by zich te houden, met de zynen, Herfchept zy ’t reed'lyk volk, in redenloze zwynen.
Dan eind'lyk ankert hy op de Ithakoifche ree,
En wordt verwelkomt van zyn Vrouw, Pénélopé,
Maar fmaakte nauw’Iyks rufte» of wiert in’t hart getroffen , Van eenen pyl, die hem ter aarde neer deed ploffen,
Naar’t wilt gefchooten , door dehant vanzynenZoon,
En hem ontzielde, en fleepte in ’t duyfter ryk der doón.
(I) De Kinderliefde zietge in ’t midden van het Aagten DerTroyers, teder, en grootmoediglyk betrachten,.
Van helt Enéas, die den ouden Ancifés,
Zyn Vader, bergde voor de vlamme, en’toorlogsmes. En met Askaan zyn’ Zoon , en outer Goón, en fchatten,nbsp;En zo veel Troyers, als zyn Scheepsvloot kan omvatten.nbsp;Zich t’ fcheep begeeven; koomt in ’t nieiVw Kartaag; gefticlitnbsp;Van Dido; hy begroet de Koningin; ’t gezichtnbsp;Van dezen vreemdeling, doet Dido’s harte ontfonken,
Zy blaaktin’tliefde vnur; zyfpreekt met hem door lonken; Geniet haar’ wenlch; zy kleeft zo valt Enéas aan,
Dat hy zich, fchoon gedrygt, niet kan van haar ontdaan: Dan eind’lyk vlucht hy s en vrouw Dido, w'egens ‘t dervennbsp;Van haar’Enéas, wil, door eige handen, Iterven;
Den helt koomt eindelyk in Latium aan lant^
Zr
Daar hy helt Turnus, om Levinia, vermant»
[I] vlucht van Eaéas, zyn gevallen en komftiq latium.
-ocr page 33-van den Amfterdamfche Schouburg. 21 Zy wordzyn Bruid; en hy , ten Schoonzoon aangenomen ,nbsp;Van Vorft Lavinus, ley den grontvan’t magtig Romen.
Uw oog verdwaalde in ’truimdes Schouburgs Schildery, Indien het weide in al Parnaflus lekkerny gt;
’t Vernoege u hier te zien beknopt, ’tlotvallig leven •
Van zeer veel eeuwen, in de boeken weid befchreven;
Gy ziet hier levendig vertonen, in één flip Des tyds, Hiftorykunde , en klaar voor uw begripnbsp;(i) Ookzietgein dit Schildry de kleuren zachjesmeng’Ien,nbsp;Hartstochten, die door één zich fchaaduwachtig ftreng’len;nbsp;Gy ziet hoe zuiv’re Deugt, gemaalt inditTaf’reel,
Door Ondeugts fchaduwe krygt luifter, op ’c panneel,
De reine Liefde werd om hoog ten troon verheven,
Daar, om de houdinge, de Haat moet tegenftreven, Verzelt met vvraakzucht, en verwoede Minnenydt,nbsp;Verraderye, die het wettig Recht beftrydt,
Moet, voor grootmoedige voorzichtigheit bezwyken;
’t Berouw, in Nedrigheit, doet toorn en gramfchap wyken, Al die verdiepingen des ^chouburgs Schildery,nbsp;t Stuk luifter geven, wel geplaatft door Poëzy;
Gints weem’len, in’tverfchiet, veelnevensgaandetochten, Die althans mede in ’t hart verborge Ichuilplaats zochten,nbsp;Gy ziet de hoogtens, met de laagtens net geroit,
En 'f Schouburgs Schilderye, op ’t kunftiglte roltoit.
(z) Dit’s’tnoch niet al, óneen, nadeesbelpiegelingen, Aanfchoutge een Schildery van burgerlyke dingen ,
Van Zeedeleflen, en gebreken, in dien ftaat,
’t Zy in het huisbeftier, als buitens huis, op ftraat,
B 3 nbsp;nbsp;nbsp;Men
[ I ] On deugt tegens Deugt geftelt, om luifter aan’t werk te geven.
[ 1 ] Burgetlyke zeeden en gebreken,vertoont in Bly- cnKluchtlpdlen.
-ocr page 34-Men ziet de driften van het Menfchdom naakt’lyk malen»
Bedrog, Lift, Vleyery, Geveinftheit , alom dwalen,
Met Gierigheit, en kindfche onachtzaamlieit in ’t ftuk,
De Liefde ttiumfeert veelfins, door ’t goet geluk;
Dus llaatme, alfpeelende, niet om tekwetfcn, wonden. Maar , om te zuiveren de zweer, der burger zonden,
Hier word noch oud , noch jong , noch Vrouw , noch Man verfchoont,
Gehuuwt, nochongehuuwt. Knecht; Meid; ditkunftftuk toont
De feilen aan ’t gezicht, der Burgerlyke zeden ,
Men heelt vermaakelyk door *t Spel, bedorve leden,
En zonder dat een' Menlch zich des beklagen kan,
Schoon 't Spels Lanjet, de zweer doorvlymt van Vrouw of Man,
Vermits men niemant trachte , in zyn' perfoon te krenken,
Maar, in het algemeen elk breng tot achterdenken j
Duj ziet de dwaasheit wat in 't einde zy haar lot.
En hoe de waerelt zelfs met dwaasheits werken fpot.
(I) Pit was het oogwit van uwe Ed’le Burger Vad’ren; Pit deede 't yvervuur ontfonken , in hunne ad'ren,
Om dezen Schouburg , tot een leerzaam tydtverdryf,
Ten top te veizelen, ten nutte Man en Wyf,
En grooten klein van rtaat, jong , out, hoe laag geboren. Wanneer zy naderen met aandacht, om te horen,
En dat de jonge jeucht, in 't Spels Tat’reel zou zien,
Wat voormaals is gefchiet, en heden kan gefchiên;
Hier flaaft men zich niet af met nacht en dag te zoeken , Pe lotgevallen van de waerelt, in de boeken.
Het
ft] Het ogjmeife van de Majellraat om den Sdroubutg te ftichteu
-ocr page 35-Het pit cn kerren is ’er uitgettokken, en gt;
By één verzamelt, door een fierelyke pen,
En’t werde u opgedifcht in zuiv’re duitfche klanken,
En taal, en ftyl; waar voor de vinders zyn te danken.
(3)' Dus volgt men’t oogmerk desStaatkundigen Romein, Die fpelen uitdacht, tot vermaak van groot en klein,
Toen Janus Tempel door Auguftus was gefloten;
Hy wifl hoe d’oproer fmeult in ’t harte van de grooten, Gebaart van ledigheit, en opgevoet door lift ,
En eindelyk volgroeit in openbare twid;
Dit tomeloze beeft ontziet geen goude Kroonen .
De Vorften wagg’Ien , op hnn’ elpcnbeene troonen gt;
En al dit warren fpruit wel ’c meefte uit ledigheit,
Die’t wrevelzieke hart tot ontrouw, fchelms verleit,
Des, om te lenigen die wrevelige zinnen.
Noch kokende door ’t woên des Oorelogs, vanbinnen. Gaf hy den Schouburg, tot een Speelperkvoordejeugt;nbsp;Een oefenfchool, om zich te wennen aan de Deugt.
En moed, en dapperheit, alfpeelendc, te toonen;
Dus krygtme (lilte en rulle, in ’t Burger t’zamen wonen.
Ditlofl’lyk voetfpoor volgt uw trouwe Vaders na;
En op dat Amfterdam onwankelyk befta,
Word niet alleengezorgtvoor’tLichaam, maardeZielen, Tot hun behoudeniffe, eerbiedig neder knielen.
En offeren zich op, in diepe ootmoedigheit.
Op dees bepaalden tydt, werd u ’t Toneel ontzeit,
Wyl ’theil der ziele althans moet voorgaan, ’tlyf moet volgen; Wen zulks behartigt werde, is ’t ydel, zich verbolgen
B 4 nbsp;nbsp;nbsp;Tc
15 ] Naat ’t vooïbeelt van Cezai Auguftuj.
-ocr page 36-a4 nbsp;nbsp;nbsp;Het Hondertjaarige JuUleê
Te toonen, door gebaar, en woorden, op het fpel,
Wie zorgt voor ziele en lyf, die zorgt voor beide wel,
Ik fluit den zin van ’t Spel te zaam’ in eenen bondel,
Als dien is uitgedacht van Neerlands grooten Vondel, Toneelfpelkwamin 't licht tot leerzaamtydtverdryf,nbsp;Het wykt geen ander Spel, ofKoninglyke vonden,
Het bootft de waerelt na, en ’t kittelt ziele en lyf.
En wekt ons op tot vreugd, of Jlaat ons zachte wonden. Het toont in ’t kort begryp, al 's waerelds ydelbeitnbsp;Daar Demokryt om lacht, en Heraklytom fchreit-
Men voege ’t vaars hier by van Vos, dien hogen Dichter, Schoon hy, te woedende, zich toont een Monfterllichter,nbsp;In zynen Aran , en Medé, doch, door myn’geeftnbsp;Geroert, men in 't poortaal, van hem dees regels leeft. .
DeGodsdienjl roept de ziel,voor ’t lyf,de zorg van 't leveut Elk heeft zyn eigen tydt; wee! die hier tegen fireven;
JVi^ fydt in tyden vind, werd geen toneel ontzeit.
Dus leert men noch de Deugt, hoewel in ledigbeit,
[ I ]En gy myn Dochters, die raykentvoor uwen Vader, Die ik bezielt hebbe; en gedrenkt uit ’sleyens ader-.
Die nimmer droevig zyt, en leeft met my in vreucht;
Ün nooit veroudert, maar, behoud een eeuw’gcjeucht; Die ’k daaglyks onderwyze óp Muficale fnaaren,
Om, met de Poëzy, ook Zang en Spel te paren;
Die onvermoeit u toont in ’t oef’nen van de kunft;
Dn waare Dichters fchraagt met blyken van uw gunft.
En Hcmellche invloed ftojt in hun’ beploegden akker,
^ Verftant opheldert, en, de doffe geeft, houd wakker. Laat hooren met uw ftem , dit is myn’ wille, en bee,
Hoe gy vereeuw’gen zult des Scliouburgs Jubilee.
Zang
i I ] AanfpraaktotdeMuzeq.
-ocr page 37-' Het derde Gezang, in deTieranny van Eigenbaat, Gezongen van de Vleyery.
Door u, door u alleen zyn de ongemétenjlreeken.
o lange als Amfterdam bebouwd zyn Burger Vad’ren,
Groot in’c Beleid, Verftant, en Raadt,
Zo lang zal ’t Dichterdom Apollo nad’ren,
£n zynen Tempel blyfc in ftaat:
Hier fchuilt hy veilig, zonder kommer,
In fchaduwe van hunnen lommer.
Voor ondermyninge, ’c zy lift,
Of nydt, die ed’le kunft betwift,
Als waar zy nutteloos j de Schouburg ydelheden,-De kunft is Hemels ,•
gt;!
De kunft is Hemels j en de Schouburg leert goc zeden.
By
TWEE-
-ocr page 38-Het Hondertjaarige Jubiké TWEEDE ZANG.
VAN
E U R A N I A. Toon.
Het tweede Gezang van Vleyery. Gy die de lucht in bolle buizen.
O lange als ’t lolïelyk bellieren,
Des Schouburgs blyve in llant, als ’t is in dezen tydt.
Zal Fébus Tempel zeegevieren,
Op alle woelingen, en aanftoot van den nydt;
Zo lange als de Oude-en Wezen Vaders, Hun zorg belleden voor zyn welzyn, en een zucht,nbsp;En liefde tot de kunll Ipeelt levende in hunne aders,nbsp;Pluktme uit Parnas zyne aangenaame vrucht:nbsp;D e Nydt, de Nydt mag woede, en knarfetanden.nbsp;Apollo’s Tempel bloeit;
Apollo’s Tempel bloeit; elk brengt zyne offerhanden.
DER-
-ocr page 39-’pan den Amjlerdamfche Scbotéurg. 17
DERDE ZANG.
VAN
Tóón,
h Eerfte Gezang van Vleyery.
Verbazing der Natuur É?c.
2gt;0 lange als’t Dichtvuur gloeit, ontfteekt den geeft in de ad’ren.
Der waare Minnaars van Apol.
Zal men ParnalTus berg, zien vol Van lievelingen, die, uit leerzucht, t’zaam’ver-jnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;gad’ren:
j Als men uyt Pégafus Fontein,
Opbaggert, oude en nieuwe fchatten,
Die wel doorwerkt, en kunft bevatten,
In Taal, in Toon , en in de Houding , net en rein; V Apollo zelf, Apollo zelf zal u verlichten,
I Wanneer gyyvert, oin,totzyner eer, te dichten.
aS nbsp;nbsp;nbsp;Het Hondertjaarige Jubilei
VIERDE ZANG.
Toon.
Tweede Gezang van de Deügt.
De droef heit kan geenplaats meêrinmynbart bekomen.
2jO lange als ’t yvervuur de Speelluft zal ont-fteeken,
In myne Speelnoots, waart geroemt,
Zal ’t nimmer Hélikon ontbreeken,
Aan Wandelaars,
Aan Wandelaars, in ’t midden van ’tgcbloemt: Wanneer der Dicht’ren vaarzen glippen,nbsp;Zielroerende van hunne lippen.
En bootfehen na, in zulk een’ levendigen fchyn, N iet of men fpeelden, maar, of zy de Speelders zyn-
VYFDE ZANG.
VAN
Toon.
Tweede Gezang van Wil.
Waakt eind'lyk op bedisielmde zinnen.
éO lange als hier op doelt de zinnen,
Om
-ocr page 41-mn den Amflerdamfche Scboüburg. 29 Om de ed’le Poëzy te keren in den gront,
Te horen, vloeyent, uit den mond ,
Naar kunft en toon,
Naar kunft en toon, zal mende Dichtkunft minnen. En komen met een’ ftillen geeft,
De zoctfaeit fmaken , die het Bytje leeft,
En openen aandachtige ooren,
Om Maatgezangen aan te horen,
Tot ftichtelyk vermaak en nut.
Zal Aemftels Schouburg zyn,voor tydtsverval, be-(chut.
ZESDE ZANG.
VAN
TERPSICHORE. Toon.
’t Eerfte Gezang van Wil.
Heeft u den Hemel uitverkoren.
^tiS pryflyk van’tToneel te weren, Aanftootelyk gedrag, en fchimp, en hekeldicht,nbsp;Te houden Kerk en Staat in eeren,
En noit te zondigen hier in, en tegens plicht,
qo' nbsp;nbsp;nbsp;Het Hmdertjaarige ^büeé
Geen yd’le woorden, in het Ipeelen op te zwetièn t Die ’t harte, en tedere ooren kwetfen.nbsp;Ach! Ach! Ach! de onzuiverheit bederft,nbsp;Daar zuivVe Stoft’,
Daar zuiv’re ftoffe elks gunfl: verwerft.
ZEVENDE ZANG.
VAN
K A L L I O P É.
Toon.
’t Eerfte Gezang van Deugt.
P'erjlant waar is uw trouw gebleven?
Ml
.En weereook vuile on heufclie woorden, En ’c zwecren, door liehtvaardigheit;
Noit werde , uit Ipeelens drift, zulks op ’t Toneel gezeit,
ó Neen, geen vloeken oor bekoorden, Van waare Aanlchouwers , noch geen reden,nbsp;Waar door men ’t fchandige bedryf,
Dat beft: verborgen bleef,ten toon ftelt, ftout en ftyf, Wyl ’t ftrydig is met goede zeden.
van den Atnfierdamfcbe Scbouburg,
VAN
P O L Y H I M N I A.
T 'o O N.
Uit de Schilder door Liefde.
Indkn bet droef verbaal.
LAat af van ’t zot gefluit.
Laat af van ’t zot gefluit, en ’t praten onder ’t fpee-len,
Waar door den aandacht word geflport, Dewyl men, onverftaanbaar hooiT,
Moet uwe praat,
Moet uwe praat de Aanhoorders zeer vervcelen: Voor al wacht u voor fcheldcn, vechten, flaan.nbsp;Zo gy niet wilt.
Zo gyniet wilt naar buiten zyn gedreven,
Of, blyf’er liefftvandaan. Of, blyf’er liefltvan daan,
Of, wil geen aanftoot geven.
-ocr page 44-Het Hondertjaarige'iJuUlef N li GE N DE ZANG.
VAN
K L I O.
Toon,
Uit het Spookent Weeuwtje.
MyrC Heer dseze Euit ter kimme vol gefcbonktn.
Al
^Pol, Vader van’t licht, vol glanzige ftraalen, Wilt in uw’ Tempel dalen.
En vervul hem met uw licht.
Voor yders aangezicht,
Wyl hy gezuivert is Van alle misbruik, en het valfch vernis.
En, koomt nu gezont, en frisch,
U loven, met Gezangen,
Voor de gunft, van u ontfangen ,
In dceic Eeuw,
Waar in gy hembefchermt hebt,voor’tgcfchreeuw Van ’t waanwys volk,, vo) van verkeert begrip, -Dat, aan ’t voor-oordeel, flip,
Vlak tegens reeden, blyven hangen. Bewaar hem voor die blinde klip.
van d£n Amjierdamfcbe Scbouhurg.
’T K O O R.
Toon.
Uit KLpRIS PN ROOSJE
jdl wie niet meugen.
EEuwige Vader,
Eeuwige Vader,
Die’t Aartryk verlicht,
‘ Err ons te gader.
Met uw aangezicht,
Gezicht;
Betreed dezen drempel 5 Woont in uwen Tempel;
De Poëzy bloeit,
Wen gy ze belproeit, Bis. j. Met levendig Water uit Pégafüs Bronne,nbsp;De Vrucht,
De Vrucht,
Kweekt op, door uw koeft’rende Zonne, De Vrucht,
Kweekt op, door uw koeft’renck Zonne.
-ocr page 46-34
Het Hondertjaarige JuhikS
Wy u bedanken,
Wy u bedanken,
Met Stemmen, en Snaar,
En zuiv’re klanken,
In dit JUBEL Jaar,
Dit Jaar. nbsp;nbsp;nbsp;Bis.
Wyl gy, door ’t befproeyen.
Hebt liefï’lyk doen bloeyen.
Uw’ edelen hof.
Met glory, en lof, nbsp;nbsp;nbsp;Bis.
En hebt hem beftendig doen blyyen in wezen, De kunft,
De kunfl,
Js hoger in luifter gerezen,
De kunft,
Is hoger in luifter gerezen,
Ouden, en Wezen, Ouden, en Wezen,
Bis,
Datzc
U fmeeken om gunft, Datge, als voordezen,nbsp;We?!quot; befchermt de kunft,nbsp;De kunft.
-ocr page 47-iS
van den Amjlerdamfche Scboübarg. Datze aanwafle in luifter,
En licht geeve in’t duitter Verftant, en de waan.
Ter zyde doet ftaan: nbsp;nbsp;nbsp;Bis.
Dan Ipeelen uw Zoonen op jarige tyden, Hct Feeft,
Het Feed,
En zullen zich met u verblyden,
Het Feeft,
En zullen zich met u verblyden,
-ocr page 48- -ocr page 49- -ocr page 50- -ocr page 51- -ocr page 52-