-ocr page 1-



aiLDEBR4N D



Q ? '**

¦lt;^- Cf V? i



-ocr page 2- -ocr page 3-

i

-ocr page 4-







-ocr page 5- -ocr page 6- -ocr page 7- -ocr page 8-




-ocr page 9- -ocr page 10- -ocr page 11- -ocr page 12- -ocr page 13-

0£Z£ VOORQENOMEN GELW UITGAVE IS WEGENS GEBREKnbsp;AAN BEL-ANGSTEL-I-ING

gestaakt.. OERHAUVE rs £R

GEEN Cai^^ERA-UITGAVE f^ET PLATEN UIT DEN Tyo VANnbsp;HAAR. ONTSTAAN

-ocr page 14- -ocr page 15-

PI'

DE FAMILIE STASTOK.

De Aankomst.

In het kleine stadjen D— werd, op een woensdag in de maand October, des namiddags omstreeks één ure, de steile ijzeren trede neergelaten van eene geele diligence, rijdende over D— van C— tot E—vicenbsp;versa; en uit dezelve daalde, tot groote bemoddering van dengenen dienbsp;hem onmiddelijk volgde, en dat niemand anders was dan zijn eigennbsp;cloak, uw onderdanige dienaar hii.debkanb. Hy had gereisd met eenenbsp;bleeke dame, die het rooken had verboden en gedurig de kronkelbochtennbsp;van haar boa had zitten te verschikken, dan eens had gezucht, dan eensnbsp;ingesluimerd was, dan eens eau de cologne genomen, dan weer eensnbsp;geslapen had, en altijddoor leelijk geweest was. Op dezelfde bank metnbsp;deze had een jong jufl'ertjen gezeten in een blaauwen geruiten mantel nietnbsp;gedoken, het denkbeeld is te ruim, maar gestoken; een mantel, dienaarnbsp;een lang vergeten mode vatbaar was om van achteren te worden ingehaaldnbsp;door een klein lapjen van dezelfde stof, in den vorm van een souspied, opnbsp;twee paarlemoeren knoopjens uitgespannen; dezelfde jufi'er had een stroo-hoed op met blaauw gaas lint met bruine streepen, in groote lussen metnbsp;stevig soutien opgemaakt, en een hardgeel shawltjen om den hals. Zy w-asnbsp;zeer bang voor de bleeke dame naast haar, en bleef op een schuwen

-ocr page 16-

afstand; soms had zij den goeden wil haar in ’t verschikken van haar boa te hulp te komen, en eenmaal had zy er werkelijk een dikachtig rood-vingerig hand tj en, met een ring die by zonder veel op tin geleek, voornbsp;ontbloot; maar de bleeke dame had haar aangeblikt, en toen had zy haarnbsp;neus gesnoten; volgens een in de conversatie zeer deugdelijk stelsel, naarnbsp;’t welk de neus alle mispassen, voorbarigheden en malle figuren misgeldennbsp;moet. l)it was het personeel van de achterste bank geweest. Op de volgendenbsp;had een jodin gezeten, als een oostersche edelsteen, gevat tusschen tweenbsp;christenen; zij verborg onder een groen nopjensgoed manteltjen een kleinnbsp;kind, dat al haar trots uitmaakte omdat het niet schreeuwde, zelfs nietnbsp;toen zy het omstreeks half weg een schoenen luier aaudeed. Het kind nunbsp;was zeer klein, en had een zeer grooten dot in den mond. Van denbsp;christenen, waartusschen zy gevat was, had de een een grooten rondglazigen

zilveren bril, een zilveren cigarenkoker, een zilver potlood, een zilver horloge, benevens zilveren broek- en schoe]igespen, waaruit ik opmaaktcnbsp;dat hy een zilversmit was; en de andere een koperen doekspeld, eennbsp;koperen tabaksdoos, en een koperen guirlande op zijn buik, waaruit iknbsp;besloot dat hy niet minder dan een banketbakkers meesterknecht zijnnbsp;moest. De eerste baalde, daar er niet gerookt mocht worden, den zilverennbsp;cigarenkoker een paar malen uit den zak, alleen om ’t vermaak te hebbennbsp;van hem open te doen, er een zilver cigarenpijpjen uit te halen, en ernbsp;nog iets in te zoeken dat er niet in was, maar dat, zoo ’t er in wasnbsp;geweest, zeker beter te pas had kunnen komen dan het pijpjen, en hemnbsp;vervolgens weer dicht te sluiten, na alvorens meergemeld pijpjen, eerstnbsp;met liet voor-, en daarna met het achtereinde naar beneden er in gepast

-ocr page 17-

te hebben; de laatste stak uit de koperen tabaksdoos eene niet onaardige tijdpasseering in den mond. De zilveren man had eene groote neiging totnbsp;spreken; de koperen scheen vast besloten te hebben, geen mond open te doen.

w.


lid

De jodin had natuurlijk veel meer achting voor den zilveren; maar de zilveren was terughoudend voor de jodin. Vóór den zilveren zat een knorrig,nbsp;groot, dik man, dien ik-zelf niet toe dorst spreken, want hy had tweenbsp;jassen over elkaar aan, een dikke rotting in de hand, een kleur als of hynbsp;zoo pas van een vechtparty kAvam, en een uitdrukking even als of hy zichnbsp;gereed maakte met den eersten die licm toesprak een vechtparty te beginnen; ’t was ongetwijfeld een conunissaris van policie, of een plaats-mnjoor

-ocr page 18-

in politiek. Aan zijne zijde sluimerde een jong menscli met gescheiden hair, zoo glad gekamd als of liet uit één stuk was, hooge jukbeenderen, eennbsp;blaauwe das, een turkoisen doekspeld, een roodgebloemd vest, heele kortenbsp;toegeknoopte mouwen aan een langlijvig bruin jasjen, handschoenen metnbsp;bont, en overschoenen, ’t Was een Duitsch kantoorreiziger. Daar naast —nbsp;maar wat heb ik er aan, mijn talent te toonen in ’t beschrijven van eennbsp;reisgezelschap dat volstrekt niet piquant was, en dat ik aan ’t begin vannbsp;dit opstel reeds vaarwel had gezegd! Om korter te gaan; ik stapte van denbsp;trede, viel eerst byna in de armen van een geknevelden heer, met een stijfnbsp;been en geele rotting, die de bleeke dame afwachtte, en bang zijnde datnbsp;iemand anders haar de hand toesteken zou dan 'L. Ed., de zijne alvast uitstak ; dook onder de ladder dóór, die reeds tegen het dak van ’t voertuig,nbsp;waarmee ik gekomen was, was opgezet; riep den knecht toe : n die zwartenbsp;kofler met een H;'/ gaf den conducteur, die met de maal naar binnen ging,nbsp;mijn vijfjen,en keek naar iemand om, die mijn goed zou kunnen dragen,nbsp;zonder in de verzoeking te komen het aan zijn eigen adres te bezorgen.

// Is uwé mijnheer wilt.ebram , als ik ’t vragen mag ? quot; vroeg een zwak, pieperig stemmetjen; blijkbaar toebehoorende aan iemand, die nognbsp;nooit een onbekende van de diligence gehaald had. De vraag w'as aan

den commissaris van policie gericht.

«Benje d...... mal, kerel,quot; zei de

commissaris van policie.

//Moet hy uit dezen w’agen komen?quot; vroeg op hupschen toon de man van hetnbsp;maagdelijk metaal.

// Dat zal ih w'ezen,quot; zei ik, eene nadere beschouwing daarlatende van de zorg, waarmee het gezelschapsjuflertjen voor haarnbsp;hoedendoos was aangedaan, en die zichnbsp;uitte in eene gedurige verzuchting: quot; Is datnbsp;met me goed leven , kondelteur ! quot;

Het mannetjen, dat voor my stond, had zijn opvoeding waarschijnlijk in een w'ees-huis begonnen, en was nu bezig haar innbsp;een diaconiehuis te voltooien. Hy wasnbsp;hoog in de schouders, en stijf van kniën;nbsp;droeg een langen bruinen dufielschen jas,nbsp;met het teeken zijner orde op de mouw,nbsp;en had onder den arm een versleten porte-

-ocr page 19-

feuilletjen, waarin de boeken van een of ander leesgezelschap werden rondgebracht.

//Ik moest een boodschap voor meheer doen,// zei het mannetjen, dat ik voor ongeveer achtenzestig jaar aanzag; //en nu zei meheer, dat iknbsp;meteen reis naar de dullezan zou gaan, om te kijken of meheer gekomennbsp;was. Uwé moet niet kwalijk nemen, dat ik uwe niet trekt kon. //

Nu, daar men de •alleronmenschelijkste beul zou moeten wezen, om ’t iemand kwalijk te nemen dat hy u niet kent, indien hy u nooit zijn dagennbsp;gezien heeft, schonk ik den goeden diaconieburger op dit punt eene vol-komene vergiffenis, liet mijn koff'ertjen, tot dat het afgehaald wordennbsp;zou, in de //Eustende Moor,// en sukkelde met mijn nieuwen kennisnbsp;naar het huis mijns ooms; onder het faveur van onder weg vriendelijknbsp;door hem onderrigt te zijn geworden over het doel van een groot gebouwnbsp;met gothische deuren en vensters, waarop een toren stond met ordentelijkenbsp;omgangen, appel en weerhaan, ’t welk hy zeide // de kerk // te wezen; alsnbsp;ook omtrent een breede streep groenkleurig vocht tusschen twee hoogenbsp;gemetselde wallen, ’t welk hy verklaarde // de gracht // te zijn.

// En dit is het huis, // zeide hy; zijne oude beenen op een stoep zettende, en een goeden ruk aan een langen bel gevende, met dienbsp;uitdrukking van gelaat, die by een oud man te kennen geeft; ik kannbsp;het toch niet hooren of hy zacht of hard overgaat.

De Ontfangst.

Het duurde een minuut of wat alvorens een eigenaardig sloffen in het voorhuis de aankomst eener bejaarde keukenmeid verried, die eerst natuurlijk

den aardappel, waaraan zy bezig w'as, had moeten afschillen, daarna de baknbsp;van haar schoot en haar beide voetennbsp;van haar stoof zetten, om vervolgensnbsp;haar roode muilen aan te trekken,nbsp;haar neus met het buitenste van haarnbsp;hand af te vegen, haar eva in de

schuinte op te slaan, en den langen weg te aanvaarden, die van de keu-^nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;kendeur tot aan den barometer twin

tig, en van den barometer tot de mat zes stappen vergde. In dien tusscheu-tijd bekeek ik den voorgevel van de woning.

-ocr page 20-

liet huis was, als miju ooiu, burgerlijk, cii schoon het huis ouder was, was hy toch zoowel als zijn huis van een vroeger eeuw. Het had eennbsp;trapgevel, en de bovenste verdieping was met kruiskozijnen in het lood.nbsp;Het had slechts ééne zijkamer, met twee schuiframen met middelsoortnbsp;ruiten, versierd door groene gazen gordijntjens op breede koperen roeden,nbsp;in het midden een weinigjen opengeschoven, om het licht vriendelijknbsp;uit te noodigen, wel te willen beschijnen twee bloempotten van mijnenbsp;tante, onder streng verbod van iets anders in ’t vertrek of op te helderennbsp;of te verbleeken; ik was nieuwsgierig of ik ooit in die kamer zou toegelaten worden. In allen gevalle werd ik alvast in ’t voorhuis gelaten,nbsp;en kwam ik spoedig in een achterkamer met een hoog licht, in denbsp;onmiddelijke tegenwoordigheid van mijn oom en tante.

De ontfangst was recht hartelijk, en de goede menschen, die my nog nooit in mijn leven gezien hadden, schenen zeer verheugd dat genoegennbsp;te smaken, ofschoon gemeld genoegen by den eersten eenigzins scheennbsp;verbitterd te worden door de omstandigheid, dat ik juist op een donderdag gekomen was, als wanneer de voorkamer //gedaan werd,// zoodatnbsp;men juist achter zat; waarop mijne moei aanmerkte, dat neef het welnbsp;zoo voor lief zou nemen, en dat hy zeker in zijn ouders huis ook welnbsp;eens in een achterkamer gezeten had; waarop neef zei, dat het een heelenbsp;lieve achterkamer was, en dat hy wel van een achterkamer hield; waaropnbsp;oom zei, dat hy er, al zei hy ’t zelf, niet van hield, en tante het metnbsp;neef eens was dat zy er wèl van hield; waarop oom wat bykwam metnbsp;te zeggen, dat hy er ’savonds nog al van hield; waarop tante en neefnbsp;zeiden, dat zy er ook ’savonds het méést van hielden; zoodat er metnbsp;eenparigheid van stemmen besloten werd, dat een achterkamer met eennbsp;hoog licht des avonds op haar voordeeligst is. Ik ben verplicht hier bynbsp;te voegen, dat de geheele discussie op de goelijkste en vriendelijkstenbsp;wijze behandeld werd, terwijl oom zijn ingebrande pijp met een zwavelstok weer op de wijs bracht, en tante de kopjens van ’tkolfygoed metnbsp;een minzaam lachjen en een bonten theedoek zat af te droogen. Zynbsp;schikte juist de stapeltjens in orde op het blad, toen zy vroeg; //Welnbsp;heeremijntijd, HiimEBiiAND! had je nou niet nog kofïy willen hebben?//nbsp;Nu was er op dat oogenblik indedaad niets waarnaar ik vuriger verlangde dan naar een kop kofiy; maar daar ik mijn tante verdacht, datnbsp;zy het middel om kofiy te vermeerderen zou zoeken in de kunst om zenbsp;te verdunnen, zoo bedankte ik edelmoediglijk, en zei dat ik straks metnbsp;oom een bittertjen zou nemen, waarop oom verklaarde, dat hy dat altijdnbsp;gebruikte als de wagen van tweën voorbykwam.

-ocr page 21-

Met dit vooruitzicht schikte ik mijii stoel wat dichter by den haard, waarby mijn oom altijd zat als hy achter zat, ofschoon er nooit in gestookt werd vóór den eersten november, en er dus ook nu geen vuurnbsp;aanlag, en begon met naar mijn neef pietee te vragen.

Mijn neef pieteu studeerde te Utrecht in de rechten; maar hoewel ik by onderscheidene gelegenheden, aan onderscheidene studenten vannbsp;onderscheidene faculteiten, gevraagd had of zy mijn neef pietek stastoknbsp;ook kenden, had ik daarop nimmer een voldoend andw'oord ontfangen,nbsp;zoodat ik, in de onzekerheid der oorzaken, wnaraan deze onbekendheidnbsp;wellicht moest woorden toegeschreven, eindelijk begonnen was met nietnbsp;meer naar mijn tieef pieter stastok, maar naar een zekeren studentnbsp;STASTOK te informeren.

/'Gy moest hem al gezien hebben, neef hit.uebrand, « zei de oudere STASTOK, quot; want hy is uitgegaan om u op te wachten.quot;

'/Om u op te -wachten,quot; herhaalde mijn tante, haar breiwerk in haar schoot latende vallen, en over haar bril heenziende; quot;hy moet u zekernbsp;rnisgeloopen zijn; maar hy zal -wel spoedig hier wezen. Hy is tegenw'oordignbsp;zoo druk aan zijn examen; ik ben eigenlijk bang dat hy wat veel werkt;nbsp;hy is zoo vlug, weet u! quot;

En nog naauwelijks had ik den tijd mijn vurig verlangen te uiten om die zeldzame vcreeniging van vlugheid en arbeidzaamheid, den jongiTeiinbsp;STASTOK te zien, of de bel klonk, de muilen van de keukenmeid sloften,nbsp;en de stap van den Utrcchtschen student w'erd gehoord.

Had ik tot nog toe niet de juinste notie van mijn heer en neef gehad, zoo ras hy de kamer binnenkwam kende ik hem door en door. Zijn ge-

-ocr page 22-

heele voorkomen sprak college houden uit; zijn gelieele lichaam dicteerde dictaten. De bleeke kleur, het gebogen hoofd, de stalen bril, de thee-doekige das, de sluitjas met dubbele borst, de horlogesleutel, de nietnbsp;naamve of niet wijde pantalon, de verschoende laarzen, de floretten

handschoenen, de zwarte kapelaansrotting met twee nuffige kwastjens — alles deed den student zien, die van het akademieleven niets kent dannbsp;de collegekamers en de thé’s der professoren; van de studenten geennbsp;andere dan zijn stadgenooten, en de senatoren die hem ontgroend hebben;nbsp;van de burgers niemand dan zijn hospita; den student, die een kleurnbsp;krijgt als hy twee, en een straat omloopt als hy een partytjen van zesnbsp;studenten tegenkomt; den student, die er over klaagt dat er zoo weinignbsp;studenten-broederschap is, en niet weet dat er studenten-vreugd bestaat;nbsp;den student, die een dispuut zou willen oprichten, waarvan niemand lidnbsp;zou willen wezen; die van den kok dagelijks vijf borden eten krijgt: éénnbsp;gesneden vleesch, één ingemaakte postelein, één dito andijvie, éénnbsp;gekookte aardappelen, en één rijst met bessennat, omdat hy den moed nietnbsp;heeft zich aan een tafel te doen voorstellen; den student, die in de sociëteitnbsp;duizend angsten uitstaat dat iemand om die courant zal vragen, waarachter hy zich verbergt; en wiens naam de andere studenten voor ’t eerstnbsp;hooren als zy toevallig op ’t college zijn daar hy afgeroepen wordt omnbsp;te respondeeren. — Zulk een student was zonder twijfel mijn onbekendenbsp;neef pirter stastok.

-ocr page 23-

/'Hoe komt het, piet! dat je neef hildebkand misgeloopen bent?quot; vroeg tante verwonderd.

De student pietek stastok keerde zich om, om zijne rotting in een hoek te zetten, en zei, dat de diligence verwonderlijk vroeg aangekomennbsp;was, eene omstandigheid die zeer zeker verwonderlijk was, aangezien wjnbsp;op weg een oponthoud gehad hadden van een half uur, door ’t stortennbsp;van een der paarden. Hy was eerst nog ellen by den boekverkooper geweest, die zijn Instituten inbinden moest, en was toen regelrecht naarnbsp;de diligence gegaan, maar had tot zijne verbazing gehoord dat die alnbsp;lang aan was, en dat ik met den knecht was opgewandeld, enz. enz.

De zaak was dat hy een cingeltjen had omgeloopen, tot dat hy zeker wist dat ik reeds lang onder zijn vaders dak zou geétablisseerd zijn, uitnbsp;vrees van den verkeerden persoon voor my aan te spreken. Nu, indiennbsp;hij den commissaris van policie getroffen had, hy was voor zes weken eennbsp;bedorven man geweest!

quot;De neven moeten nu maar eens goed kennis maken,quot; zei mijn tante, die tot de minzaamste aller schommelige huismoeders behoorde; quot;ze zijnnbsp;toch allebei student.quot;

quot; Ja maar // zei pieteh , nog lang niet gemeenzaam met het denkbeeld van eene kennismaking, quot;in verschillende vakken.quot;

Dat was waar, en zelfs op verschillende academiën. Maar ik ben nooit zoo zeer Leydsch student geweest, dat ik niet altijd gaarne dronk op denbsp;harmonie tusschen de zuster-academiën, een toast, die altijd gedronkennbsp;wordt, waar Utrechtsche en Leydsche studenten byeen zijn, maar diennbsp;men evenwel niet te druk moet herhalen om geen twist te krijgen. Watnbsp;ons betreft, er kwam al sjioedig gelegenheid voor een toast; want na nognbsp;een woord of wat met pietee stastok, ter informatie waar hy te Utrechtnbsp;woonde, waarop het andwoord was ten huize van een catechizeermeesternbsp;in de Lijsbethstraat; en na een kort gesprek met mijn oom over hetnbsp;nieuws dat er niet was, en een dito met mijn tante over het goudlederennbsp;behangsel in de kamer, waarvoor zy ook wel had hooren zeggen dat denbsp;muilenmakers te Waalwijk, vóór dat zy door den brand geruïneerd waren,nbsp;groote sommen hadden willen geven, kwam het diaconiemannetjen (datnbsp;ik by deze gelegenheid met den naam van keesjen hoorde versieren)nbsp;binnen met de boodschap, dat de wagen van tweën net voorbyging;nbsp;waarop tante, na alvorens haar bril te hebben afgezet, opstond, eennbsp;kastjen opendeed, en daaruit te voorschijn bracht een ffeschjen met vannbsp;DEE VEENS elixer, een fleschjen met //erger dan de cholera,quot; en drienbsp;glaasjens. Oom wenschte my fi-isschen morgen.

-ocr page 24-

JO

De verdere afloop van dien dag was als gewoonlijk bj een eerste kennismaking. Wy bevielen elkander onderling, en ik werd dikke vrindennbsp;met PiETEU. ’s Middags stal ik liet liart van mijn tante nog eens doornbsp;van scorzeneren te bonden, en bewoog mijn oom byna tot tranen doornbsp;met opgewondenheid van een gestoofden kabeljaauwshom te spreken. Omnbsp;piETEB ook een genoegen te doen wist ik eeuige kennis van zijn vak tenbsp;verraden, door de definitie van Justitia en van Ususfructus te pas tenbsp;brengen. Na den middag nam mijn oom een slaapjen by den kondennbsp;haard, en ging mijn tante eens naar boven. Daarna dronken wy te zameunbsp;recht gezellig thee, zagen de achterkamer op haar voordeeligst, enz. enz.

Mi] 11 oom was iemand wiens grootvader en vader een zeer bloeiende, en die zelf een vrij bloeiende lintwevery gehad had; om de strikte waarheid te zeggen, moet ik bekennen dat hy ze nog had, maar er werdnbsp;volstrekt niet meer in gewerkt, en op de zolders lag nog een aanzienlijke party oortjensband, die hy liever daar zag verrotten, dan haar ondernbsp;de markt te vcrkoopen. lly behoorde alzoo tot die meuschen, die liunne

-ocr page 25-

zaken aan kant gedaan hebben, en het uitzicht op verdere winsten opgevende, zich met een vrij aardig inkomen, een onverzettelijken afkeernbsp;van stoommachines, en de Haarlemmer Courant te vreden stellen. Innbsp;den loop van den avond kwam het uit dat hy een byzondere genegenheidnbsp;had voor het stopw'oord // al zeg ik het zelf, // alleen overtrofien door denbsp;verslingerdheid van zijne echtgenoote aan den uitroep // wH heeremijntijd: //nbsp;welke termen dit echtpaar buitengewoon beminde; ofschoon ik zeggennbsp;moet dat zy ze somtijds afwisselden met de bevallige tusschenvoegselsnbsp;van: n w'at hamer, n // goede genadigheid, // // och grut // en andere dergelijke vloeken meer, die een balk in hun wapenschild voeren. De studentnbsp;PETRUS sïASTOKius Jun. had daartegen niets in te leggen dan zijnenbsp;geliefkoosde verzekering //waratje,'/ waarvan ik evenwel, om billijk tenbsp;zijn, erkennen moet, dat hy in ’t geheel geen misbruik maakte.

Hildebrand ziet de stad, en Pieter verstout zich pot te spelen.

Ik wierd des anderen daags om zeven ure wakker, en toen ik de groene saaien gordijnen openschoof om te zien wat voor weer het was, — welkenbsp;vras mijne ontzetting, te bemerken dat (wy sliepen op dezelfde kamer)

PIETER zich reeds geperpendiculariseerd had, en bezig was om, met den bril op, een paar schoone kousen aannbsp;te trekken, wnarin zijn moeder dennbsp;vorigen avond plichtmatig hieltjensnbsp;gemaakt had.

De oudere stastok was een man van de klok, en stond diensvolgensnbsp;om zes ure op, ten einde om halfnbsp;acht aan het ontbijt te zijn; en daarnbsp;hy volstrekt niets te doen had, vuldenbsp;hy den tusschentijd met pijpjens roo-ken aan. ’t Is opmerkelijk, dat naarnbsp;mate men minder bezigheid heeftnbsp;men te bekrompener over den tijd denkt. Indien men den goeden pieternbsp;STASTOK Senior het moeielijke vraagstuk omtrent de zetelplaats van dennbsp;wil had voorgelegd, zou hy, indien hy daartoe genoegzame tegenwoordigheid van geest gehad had, zijn wijsvinger op twee duim afstands vannbsp;zijn maag hebben moeten leggen, door die bcw'eging datgene zijner

-ocr page 26-

12

ingewanden aanwijzende, ’t welk hy zijn //goud horloge// noemde. En indedaad, indien ik my door een goud horloge moest laten regeeren,nbsp;ik zou van zulk een geregeerd willen worden; want een goed, groot,nbsp;dik en vet uurwerk was het, met twee kasten over elkaar, en daar hetnbsp;lederen morgen, klokke negen uur, met de torenklok werd gelijk gezet,nbsp;liep het doorgaans volmaakt.

Ik vond mijn oom in de voorkamer (die zulk een heiligdom niet scheen te wezen als ik my wel voorgesteld had) juist daar hy van onder de handennbsp;van zijn barbier kwam. Hy had zijn slaajimuts nog op ’t kale hoofd, daarnbsp;hy gewoon was die niet voor elf uur voor zijn pruik te verwisselen.

// Mooi weertjen. Neef hii.debeand ! // riep hy my toe; //mooi weertjen, al zeg ik ’t zelf.//nbsp;Tante, die reeds zat te breien, zett’e, ten gevolge eener zeer oneigenaardige gewoonte, haarnbsp;bril af, om mijne robe de chambre te bekijken,nbsp;en na een //Heeremijntijd! zijn die dingen weernbsp;in de mode?// (het was in 1836) begon zy eennbsp;optelling van al de japonnen met sjerpen, die

haar vader en haar man in vroeger eeuwen


gedragen hadden, en die, naar haar voorgeven, nog boven in een kas hingen.

Oom vond dat het veel te gemakkelijk was voor een jong mensch; en in de oogen van petrus geleek ik in dit oclitendcostuum zoo volmaaktnbsp;op de grootste Jannen der Utrechtsche academie, dat hy my, geloof ik,nbsp;voor een overgegeven lichtmis begon te houden.

De Bijbel werd opengeslagen, en mijn oom las er uit voor. Eerwaardige gewoonte! AVaarom is zy zoo byna uitsluitend tot de burgerlijke huishoudens bepaald, en raakt zy ook zelfs daar meer en meer in onbruik? Mijn oom las niet' welsprekend, niet mooi, zelfs niet goed opnbsp;sommige plaatsen — maar het was stichtelijk, want hy las den Bijbel;nbsp;het w'as goed, want hy las eenvoudig; het was schoon, want het wasnbsp;hem aan te zien dat hy geloofde. Hy las Luc. X, en byzonder trof my ,nbsp;in dezen kring en uit dien mond, het 21ste vers; //Ik danke u,nbsp;Vader, Heer des hemels en der aarde, dat gy deze dingen voor denbsp;wijzen en verstandigen der aarde verborgen hebt, en hebt ze den kinder-kens geopenbaard.//

Na den ontbijt ging pieter //aan zijn examen werken,// ’t welk bestond in zeer breedvoerige Tabellen van de Instituten te fabriceeren, met

-ocr page 27-

i;5

rootle, blaauwe en zwarte inkt geschreven; en ik volgde hem naar zijn kamer, waar ik my tot koflytijd met een paar boeken bezig hield.

En nu was het oogenblik daar, dat mijn neef my aan de stad en de stad aan mynbsp;vertoonen zou. Wy gingen dan samen uit,nbsp;en daar hy een rotting had, liet ik denbsp;mijne thuis. Wy zagen dan: eerst denbsp;gracht, daarna de korenbeurs, en vervolgens twee kerken, waarin praalgraven,nbsp;en kosters die een fooi begeerden, als ook in een derzelven een orgel,nbsp;dat, op het Haarlemsche na, het mooiste der wereld was, eene eernbsp;die ik te Gouda aan het Goudsche, te Leyden aan het Leydsclie,nbsp;te Alkmaar aan het Alkmaarsche, te Zwol aan het Zwolsche, en nunbsp;weder te D. aan het Deesche hoorde toeëigenen, zoodat het de zaaknbsp;van de 4de klasse des Koninklijken INTederlandschen Instituuts wordennbsp;zal, om daaromtrent een prijsvraag uit te schrijven. — A'Vy beklommennbsp;zelfs met levensgevaar den toren van een der kerken, en maakten ernbsp;de opmerking, dat het er woei, en dat er rondom de stad veel weiland,nbsp;veel water en veel molens waren. Daarop begaven wy ons naar het stadhuis, en bevonden dat onze voorvaderen nog beter schilderden, en er nog

ill

-ocr page 28-

14

gezonder uitzagen dan wy; ook had ik tegelijk de gelegenheid het mannelijke voorkomen der Deesche dienders te bewonderen. In zijn ijver om my alles te laten zien, bracht pieïer my zelfs naar den vleeschhal, ennbsp;over de vischmarkt, en eindelijk aan eene groote vierkante eendenkom, dienbsp;hy //de haven// noemde. Al voortgaande informeerde hy zich zeer sterk,nbsp;hoeveel colleges de juristen te Leyden op één dag hadden; en of het bynbsp;prof. — fideel was op de tile’s; als ook welke colleges gemelde hooggeleerde in ’t hollandsch gaf; en hoeveel of prof. — dicteerde; of iedereennbsp;by prof. —¦ maar een testimonium krijgen kon; of prof. — liefhebbery-colleges hield; en of ik smallenburg wel eens gezien had; tegen welkenbsp;berichten hy de zijnen omtrent de Uitersche Juris professores met eenenbsp;eerlijkheid inwisselde, eene betere zaak waardig. Hy verzuimde niet dennbsp;billijken Utrechtschen trots op prof. van heusde en op de moeielijkheidnbsp;van een mathesisëxamen in ’t latijn te pas te brengen; en toen ik ’tnbsp;gesprek voor de afwisseling op ligtvaardiger onderwerpen wendde, kwamnbsp;het uit, dat hy, pietek stastok, zonder evenwel hartstocht voor dienbsp;spelen te koesteren, wel eens dominóde, ja zelfs wel eens billartte. Eunbsp;daar wy juist vóór een kofiyhuis stonden, noodigde ik hem zich in denbsp;laatste kunst met my te meten.

Pieter stastok had noch den moed, noch den slag my iets aan te bieden; daarom bestelde ik een bittertjen voor my zei ven, en hynbsp;insgelijks voor zich. Op dat oogenblik sloeg de klok boven ’t buftet tweenbsp;uren, en zag ik aan den overkant der straat de diligence afrijden, dienbsp;mijn oom in staat zou stellen ons voorbeeld te volgen.

-ocr page 29-

15

Er waren vrij wat inensclien in liet Icotlyliuis; maar daar wy met niemand dan met liet billart te maken hadden, en geen hunner speelde, hinderdennbsp;zy ons volstrekt niet. Pietek sloeg de mouwen van zijn sluitjas op, ennbsp;vertoonde de groote gesteven boorden van wat zijn moeder, hoe algemeennbsp;europeesch die dracht ook geworden zij, nog altijd een engelsch hemdnbsp;noemde; daarop verzocht hy den jongen zeer beleefd om eene //goedenbsp;queue.// De jongen gaf hem natuurlijk de beste die in het rek was, en wynbsp;trokken wie vóór zou spelen. De eer viel my te beurt, en de party begon.

Wy hadden evenwel nog naauwelijks eenige punten gemaakt, toen een luidruchtig geroep van //pot, jongen!// al onze zaligheden verstoorde.

Het geroep kwam van een winderigen jongen advokaat, die pas voor de studentensociëteit te Utrecht bedankt had, en nu nog voor hing op denbsp;particuliere sociëteit te D., en van dit interregnum gebruik maakte, omnbsp;allendag in het koffyhuis // de Noordstar // pot te maken.

//Vierentwintig uit, mijnheeren 1 // riep de jongen ons toe, en te gelijk het korfjen schuddende, waarin hy de potballen had, bood hy ze ons aan.

Ik trok er een; en met een gezicht, waarover een kleine stuiptrekking scheen te gaan, stak eiexek, dien ik ondertusschen als geen grootennbsp;MINGO had leeren kennen, zijn hand almede manmoedig in de korf.nbsp;Daarop kwamen al de habitués van den pot uit hunne hoeken en vroegennbsp;dopjens voor hunne pijpen, de jongen deelde de eigen queues rond, ennbsp;de jonge advokaat nam in persoon het krijt om op te schrijven.

// Wie van de heeren heeft het aas ? //

//Ik,// riep eene barsche stem, die aan niemand anders toebehoorde dan aan den heer met de twee jassen over elkaar, dien ik in de diligencenbsp;voor een commissaris van policie gehouden had; het bleek my echter datnbsp;lij volstrekt geen commissaris van policie was, maar wel piqueur dernbsp;kleine manége die te D. aanwezig was, en tevens eigenaar van de kleinenbsp;comedie, die aldaar insgelijks bestond.

// Wie van de heeren de twee ! //

PiETEB STASTOK ging zclf naar de lei om den jongen advokaat in te fluisteren dat hy het was.

ft Zoo 1 zal jy ook pot spelen? // vroeg de jonge advokaat, die als stadgenoot mijn neef wel kende.

Pietek werd bleek.

De drie had ik. De vier had een bejaard tweede luitenant van de infanterie, met de medaille van twaalfjarige dienst. De vijf had eennbsp;chirurgijnsleerling, die te veel tijd had. De zes een kort dik man metnbsp;stoppelig grijs hair, die een graankooper scheen te zijn. De zeven een

-ocr page 30-

J6

jong mensch van drieëntwintig jaar, die student geweest was, maar om slecht gedrag thuis gehaald, waarvoor meïee bang was, te meer daarnbsp;hy hem zeer gemeenzaam behandelde. Deze scheen de boezemvriend van


den bejaarden luitenant der infanterie met de medaille van twaalfjarige dienst te wezen. De advokaat zelf had de acht; en de negen was innbsp;handen van een jongeling van drieëndertig jaren in een leverkleurigen

pantalon, die op zijn moeders zak leefde, een hond hield, nooit iets had uitgevoerd,nbsp;en in groote achting stond by den kasteleinnbsp;van het koffyhuis de Noordstar.

Toen de jonge advokaat de namen van alle deze heeren netjens had opgeschreven,nbsp;nam de billartjongen het krijt in de eene ennbsp;den kleinen bok in de andere hand, en gildenbsp;met al de kracht, die een kind van veertiennbsp;jaren over kan houden, als hy den geheelennbsp;dag en de halve nacht op één been staat,nbsp;te midden van de uitwaasseming van men-schen en pijpen: quot; Aas acquit, twee speelt!quot;

-ocr page 31-

1^

-ocr page 32- -ocr page 33-

GEÏLLUSTREERDE UITGAAF

CAMERA OBSCURA,

HILDEBKAND.

¦A

Eene geïllustreerde uitgaaf van de OaniGra ObSCUra zal niemand bevreemden. Zij had er reeds lang moeten wezen,nbsp;zegt menigeen, ’t Is zoo — maar toch ligter gezegd dan gedaan.nbsp;Verschillende oorzaken — te veel om hier op te noemen —nbsp;hebben de zaak tot dusver tegengehouden. Daar wij intusschennbsp;in den heer Bombléd een man gevonden hebben, die geheelnbsp;in den geest van het werk doorgedrongen en met den lustnbsp;bezield is, om al zijn talent aan de opluistering daarvan tennbsp;koste te leggen, zien wij ons in staat gesteld, om zulk eenenbsp;uitgaaf op uitnemende wijze tot stand te brengen, en rekenennbsp;op de ondersteuning van het Publiek, om in dit doel te slagen.

DE ERVEN E. BOHN.

Haarlem, Maart 1857.

-ocr page 34-

De uitgaaf geschiedt in Afleveringen van 16 bladzijden druks, in formaat, letter en papier overeenkomende metnbsp;dit Prospectus, zoowel als met de Eerste Aflevering, dienbsp;alom voorhanden is en dadelijk aan de Inteekenaars afgeleverd wordt.

Elke Aflevering zal geïllustreerd worden met menigte van vignetten en minstens één groote plaat, alle ontworpen ennbsp;geteekend door den heer K. F. Bombléd, en gesneden doornbsp;onze eerste houtgraveurs.

Het geheele werk zal in hoogstens 36, en de Familie Stastok, waarvoor men, des verkiezende, afzonderlijknbsp;kan inteekenen, in 5 Afleveringen voltooid zijn, en mogtennbsp;er meer gevorderd worden, zoo zullen deze a.an de Inteekenaarsnbsp;gratis afgeleverd worden.

De prijs van elke Aflevering is 50 cent.

De Inteekening is opengesteld tot 30 April 1857.

BEWIJS VAN INTEEKENING.

De ondergeschrevene teekent in volgens Prospectus voor Exempt van de Camera Obscura van hildkbrand,nbsp;geïllustreerde uitgaaf.

Exempt van de Familie Stastok, geïllustreerde uitgaaf.

Te bezorgen door

-ocr page 35-

l:5

zoo voor lief zou nemen, en dat liy zeker in zijn ouders huis ook wel eens in een achterkamer gezeten had; waarop neef zei, dat het een heelenbsp;lieve achterkamer was, en dat hy wel van een achterkamer hield; waaropnbsp;oom zei, dat hy er, al zei hy ’t zelf, niet van hield, en tante het metnbsp;neef eens uus dat zy er wèl van hield; waarop oom wat bykwam metnbsp;te zeggen, dat hy er ’savonds nog al van hield; waarop tante en neefnbsp;zeiden, dat zy er ook ’savonds het méést van hielden; zoodat er metnbsp;eenparigheid van stemmen besloten werd, dat een achterkamer met eennbsp;hoog licht des avonds op haar voordeeligst is. Ik ben verplicht hier bynbsp;te voegen, dat de geheele discussie op de goelijkste en vriendelijkstenbsp;wijze behandeld werd, terwijl oom zijn ingebrande pijp met een zwavelstok weer op de wijs bracht, en tante de kopjens van ’t koffygoed metnbsp;een minzaam lachjen en een bonten theedoek zat af te droogen. Zynbsp;schikte juist de stapeltjens in orde op het blad, toen zy vroeg: //Welnbsp;heeremijntijd, hii.debkand ! had je nou niet nog kofly willen hebben?//

Nu was er op dat oogenblik indedaad niets waarnaar ik vuriger verlangde dan naar een kop kofly , maar daar ik mijn tante verdacht, dat zy het middel om kofly te vermeerderen zou zoeken in de kunst om zenbsp;te verdunnen, zoo bedankte ik edelmoediglijk, en zei dat ik straks metnbsp;oom een bittertjen zou nemen, wwarop oom verklaarde, dat hy dat altijdnbsp;gebruikte als de wagen van tweën voorbykwam.

Met dit vooruitzicht schikte ik mijn stoel wat dichter by den haard, w'aarby mijn oom altijd zat als hy achter zat, ofschoon er nooit in gestookt werd vóór den eersten november, en er dus ook nu geen vuurnbsp;aanlag, en begon met naar mijn neef pieteji te vragen.

-ocr page 36-

14

Mijn neef pietek studeerde te Utrecht in de recliten; maar hoewel ik by onderscheidene gelegenheden, aan onderscheidene studenten vannbsp;onderscheidene faculteiten, gevraagd had of zy mijn neef pietee stastoknbsp;ook kenden, had ik daarop nimmer een voldoend andwoord ontfangen,nbsp;zoodat ik, in de onzekerheid der oorzaken, waaraan deze onbekendheidnbsp;wellicht moest worden toegeschreven, eindelijk begonnen was met nietnbsp;meer naar mijn neef pieïeii stastok, maar naar een zekeren studentnbsp;STASTOK te informeren.

ifQj moest hem al gezien hebben, neef hii.debeand,quot; zei de oudere STASTOK, want hy is uitgegaan om u op te wachten. //

ff Om u op te wachten, ff herhaalde mijn tante, haar breiwerk in haar schoot latende vallen, en over haar bril heenziende; ff hy moet u zekernbsp;misgeloopen zijn; maar hy zal wel spoedig hier wezen. Hy is tegenwoordignbsp;zoo druk aan zijn examen; ik ben eigenlijk bang dat hy wat veel werkt;nbsp;hy is zoo vlug, weet u! gt;/

En nog naauwelijks had ik den tijd mijn vurig verlangen te uiten om die zeldzame vereeniging van vlugheid en arbeidzaamheid, den jongerennbsp;STASTOK te zien, of de bel klonk, de muilen van de keukenmeid sloften,nbsp;en de stap van den ütrechtschen student wnrd gehoord.

1! i :

Had ik tot nog toe niet de minste notie van mijn heer en neef gehad, zoo ras hy de kamer binnenkwam kende ik hem door en door. Zijn ge-heele voorkomen sprak college houden uit, zijn geheele lichaam dicteerde

-ocr page 37-

te hebben; de laatste stak uit de koperen tabaksdoos eene niet onaardige tijdpasseering in den mond. De zilveren man had eene groote neiging totnbsp;spreken; de koperen scheen vast besloten te hebben, geen mond open te doen.

De jodin had natuurlijk veel meer achting voor den zilveren; maar de zilveren was teruglioudend voor de jodin. Vóór den zilveren zat een knorrig,nbsp;groot, dik man, dien ik-zelf niet toe dorst spreken, want hy had tweenbsp;jassen over elkaar aan, een dikke rotting in de hand, een kleur als of hy

zoo pas van een vechtparty kwam, en een uitdrukking even als of hy zich gereed maakte met den eersten die hem toesprak een vechtparty te beginnen ; ’t was ongetwijfeld een commissaris van policie, of een plaats-majoor

-ocr page 38-

De Ontfdiigst.

Het tluurde een minuut of wat alvorens een eigenaardig sloflen in liet voorliuis de aankomst eener bejaarde keukenmeid verried, die eerst natuurlijk

den aardappel, waaraan zy bezig was, had moeten afschillen, daarna de baknbsp;van haar schoot en haar beide voetennbsp;van haar stoof zetten, om vervolgensnbsp;haar roode muilen aan te trekken,nbsp;haar neus met het buitenste van haarnbsp;hand af te vegen, haar eva in denbsp;schuinte op te slaan, en den langennbsp;weg te aanvaarden, die van de keukendeur tot aan den barometer twintig , en van den barometer tot de matnbsp;zes stappen vergde. In dien tusschen-tijd bekeek ik den voorgevel van de woning.

Het huis was, als mijn oom, burgerlijk, en schoon het huis ouder was, was hy toch zoowel als zijn huis van een vroeger eeuw. Het had eennbsp;trapgevel, en de bovenste verdieping was met kruiskozijnen in het lood.nbsp;Het had slechts ééne zijkamer, met twee schuiframen met middelsoortnbsp;ruiten, versierd door groene gazen gordijntjens op breede koperen roeden,nbsp;in het midden een weinigjen opengeschoven, om het licht vriendelijknbsp;uit te noodigen, wel te willen beschijnen twee bloempotten van mijnenbsp;tante, onder streng verbod van iets anders in ’t vertrek of op te helderennbsp;of te verbleeken; ik was nieuwsgierig of ik ooit in die kamer zou toegelaten worden. In allen gevalle werd ik alvast in ’t voorhuis gelaten,nbsp;en kwam ik spoedig in een achterkamer met een hoog licht, in denbsp;onmiddelijke tegenwoordigheid van mijn oom en tante.

De ontfangst was recht hartelijk, en de goede menschen, die my nog nooit in mijn leven gezien hadden, schenen zeer verheugd dat genoegennbsp;te smaken, ofschoon gemeld genoegen by den eersten eenigzins scheennbsp;verbitterd te worden door de omstandigheid, dat ik juist op een donderdag gekomen was, als wanneer de voorkamer //gedaan werd,// zoodatnbsp;men juist achter zat; waarop mijne moei. aanmerkte, dat neef het wel

-ocr page 39-

;nr;


:K


mk


DE FAMILIE STASTOK.

De Aankomst.

In het kleine stadjen D— werd, op een woensdag in de maand October, des namiddags omstreeks één ure, de steile ijzeren trede neergelaten van eene geele diligence, rijdende over D— van C— tot E— vicenbsp;versa; en uit dezelve daalde, tot groote bemoddering van dengenen dienbsp;hem onmiddelijk volgde, en dat niemand anders was dan zijn eigennbsp;cloak, uw onderdanige dienaar hildebiiand. Hy had gereisd met eenenbsp;bleeke dame, die het rooken had verboden en gedurig de kronkelbochtennbsp;van haar boa had zitten te verschikken, dan eens had gezucht, dan eensnbsp;ingesluimerd was, dan eens eau de cologne genomen, dan weer eensnbsp;geslapen had, en altijddoor leelijk geweest was. Op dezelfde bank metnbsp;deze had een jong juflertjen gezeten in een blaauwen geruiteii mantel nietnbsp;gedoken, het denkbeeld is te ruim, maar gestoken: een mantel, die naarnbsp;een lang vergeten mode vatbaar was om van achteren te worden ingehaaldnbsp;door een klein lapjen van dezelfde stof, in den vorm van een souspied, opnbsp;twee paarlemoeren knoopjens uitgespannen; dezelfde juffer had een stroo-hoed op met blaauw gaas lint met bruine streepen, in groote lussen metnbsp;stevig soutien opgemaakt, en een hardgeel shawltjen om den hals. Zy wasnbsp;zeer bang voor de bleeke dame naast haar, en bleef op een schuwen

-ocr page 40-

afstand; soms had zy den goeden wil haar in ’t verschikken van haar boa te hulp te komen, en eenmaal had zy er werkelijk een dikachtig rood-vingerig handjen, met een ring die byzonder veel op tin geleek, voornbsp;ontbloot; maar de bleeke dame had haar aangeblikt, en toen had zy haarnbsp;neus gesnoten; volgens een in de conversatie zeer deugdelijk stelsel, naarnbsp;’twelk de neus alle mispassen, voorbarigheden en malle figuren misgeldennbsp;moet. Dit was het personeel van de achterste bank geweest. Op de volgendenbsp;had een jodin gezeten, als een oostersche edelsteen, gevat tusschen tweenbsp;christenen; zy verborg onder een groen nopjensgoed manteltjen een kleinnbsp;kind, dat al haar trots uitmaakte omdat het niet schreeuwde, zelfs nietnbsp;toen zy het omstreeks half weg een schoonen luier aandeed. Het kind nunbsp;was zeer klein, en had een zeer grooten dot in den mond. Van denbsp;christenen, waartusschen zy gevat was, had de een een grooten rondglazigen

/'ft/'s

iè)

zilveren bril, een zilveren cigarenkoker, een zilver potlood, een zilver horloge, benevens zilveren broek- en schoengespen, waaruit ik opmaaktenbsp;dat hy een zilversmit was; en de andere een koperen doekspeld, eennbsp;koperen tabaksdoos, en een koperen guirlande op zijn buik, waaruit iknbsp;besloot dat hy niet minder dan een banketbakkers meesterknecht zijnnbsp;moest. De eerste haalde, daar er niet gerookt mocht worden, den zilverennbsp;cigarenkoker een paar malen uit den zak, alleen om ’t vermaak te hebbennbsp;van hem open te doen, er een zilver cigarenpijpjen uit te halen, en ernbsp;nog iets in te zoeken dat er niet in was, maar dat, zoo ’t er in wasnbsp;geweest, zeker beter te pas had kunnen komen dan het pijpjen, en hemnbsp;vervolgens weer dicht te sluiten, na alvorens meergemeld pijpjen, eerstnbsp;met het voor-, en daarna met het achtereinde naar beneden er in gepast

-ocr page 41- -ocr page 42- -ocr page 43- -ocr page 44-