CHRISTElTKE
E Í
VOORBEELDLTKE ulv S ä 3> ä 2) â $ 4.
|
||||
tot ty&ttx-esf&jjygê
den.
Ty τ <§ *£-$> ~e λ j:τ.
^ilzoo wyzoo grooten Wolke der Getuigen rondom cm
hebben liggende, laat ons afleggen alle Laß, ende
de Zonde, die ons ligtelyk omringt, ende laat
ons met Lydzaamheid loepen de Loopbane.^
die ons voorgeßeld is. Beb. ι ζ: v, i.
DE Godvrugt, op het Spoor, aati 't Streven
Na Deugt en Waarheids regte doel, Spoeit, onvermoeit, na 't Eeuwig Leven; Zelfs midden door het Aards gewoel. Ofwel het Pad, vol ongelukken, Haar fehynt te hind'ren in den Loop, 't Weerhoud haar niet, fchoon dat ze drukken, Wyl zy befchoeit is met de Hoop: Geen güldene Appelen van Weelde Bekoorden zoo 't Gezigte niet, Hoewel dat die de Lult vaak Streelde, Dat zy daar door haar'gang verliet; Door dien Voorzigtigheid ter eene, d'Eenvoudigheid aan de and're zy, Haar porrende, vermaan verleene, Door Lesf' en Voorbeeld' veeletly. d'Eenvoudigheid toond haar Gods wetten En waarheid, houd het Spiegel glas, Op dat ze leer heur treên te zetten, En fchatten 't aardfeh als ilof en as, Ze wyft door Leven, Ampten, Staten De Konft en Neiging van 't Gemoed, Het geen' ze doen moet, of moet laten, Om eens t'erlangen 't hoogde Goed. |
||||
tCf-ffiifffisr+fj , t'rtPï Pt~*^t
|
|||
CHRISTELYKE BEDENKINGEN
E Í
VOORBEELDLYKE ZEDELESSEN,
Afgeleid uit 's werelds eerde toelland; des Men-
fchen Leven, Ampten, Staten, Koniten
en Neigingen des Gemoeds.
Voorgefteld in
LEERZAME
ZINNEBEELDEN,
In 65 Konflige Plaatjes afgebeeld.
En door VA AR SE Í åí REDENEERINGEN
Opgeheldert.
Nevens een ßjvoegzel eeniger GEDIGTEN,
Om de Gelykheid der Stofiè.
Door HENDRIK GRAAUWHART
DERDE DRUK.
TE D O R D R E G T,
By Á ß R Á Ç Á Ì Bh U S S É, 1764. |
||||
VOORREDEN
.Aan den
LEZER,
|
||||||
<J?jaErïnaand malkanderen alk dagen,
^Ä| zoo lange het heden genaamd werd: ilAJÉÉ °P ^at n^et 'ieman^ mi u Verhard
worde, door de verleiding der Zon- de. Beveeld den Apoftel Hebr. 3: v. 13. om dit te betragten, goedwilligen Lezer, zoo biede ik u hier aan eenige Foorbeeldelyke Zede-Leffen; ais een vervolg op de Leer- zame Zinnebeelden, door my laaft uitge- geven. Wat gebruik en nuttigheid de Zinne-
leelden hebben, en wat my tot het opite!- len van dien aanzette, was te dier tyd de ftoiFe der Voorreden ; waar aan my als nog gedrage; al zoo Zinnebeelden en Zede- Lejjin ( voor al de Foorbeeldelyke) van een natuur zyn, en in het oogmerk niets ver- schillen : alleenig dit onderfcheid heb- bende, dat do. Zinnebeelden een fchetze, ter lecringe, ontkenen van fchepzelen, * 4. bui- |
||||||
VOORREDEN.
buiten den Menfch, om door vergel ykin-
ge de plinten ter deugd, ofte het vermydea der boosheid, aan te wyzen; zoo leeren de Zedc-Lelßn het zelfde, door voorbeelden van gevallen, en daaden, der menfchen zelve. Op deze wyze behandelde Paulus die
van Corinthen, haar voor houdende het I gedrag der kinderen Ifraëls in de woelty- nen; brengende het zelven over met deze woorden, deze dingen zyn gefibied ons tot voorbeelden, op dat ivy geenen laß tot het kwaad zouden hebben. Verders wegens hare j traffe op dezen voet, deze dingen alle zyn haar liedenovergekomcn tot f'oor beelden: en- de zyn hcfihreven tot waarfcbouwinge van ons, op dewelke einden der eeuwen gekomen %yru é Cor. é o: í. 6. en r é. op gelyke wyze dodd myn toeleg in dezen ; hopende dat het den deugdlievenden, nevens my > \ ende rnyne kinderen , eenigermaten ten voetfpoor in het levensbeleid mag ver- j trekken, en dat het niemand mag reden geven om zig te beigen, alzoo ik niet voor- genomen hebbe iemand ergemifle te ge- ven 5 ofte te beledigen: maar alleen getragt |
||||
VOORRED E K.
jwNfc eenige gebreken ten toon te /lel- ien, of het tot Jtjgtinge mogte gedyën. Wat de fchikkinge aangaat, daar in
nebbe, * niet een zelvig met het anderen willen zyn, ook de uitbreidingen wat Jan* ger genomen; dog om het nog eenirzints geiykvormig te doen wezen, ben ik wac geprangt, door de overvloed van de ftoffe, welke: vry meerder uitbreidinge zoude vereyflchen om volkomen verklaringe te geven ; dog vertrouwe de verdere toe- paüiDge en leennge, die tot itigtinge hier ç mag fteeken, het verftand des goedwil- agen Lezer toe. hJZZt e? verfc^idenheid van ftoffe,
tebbe ik ook geen noodzakelyke, ofte „É ™t,ge ordre konden vinden;dksik
naa™|' ^-^'g«, geen æïá
ev«n 7 g hebbe geno^en: maar om evenve eenige fchikkinge te maken, zoo ;^". deeerftentoeftanddeewireld. Held·'/11 ln' , Zmduoed voor afge- meS éß? ?em<?eds 5 en e^de]yk den
*«** leidende door het ziekbedde ten graave.
|
|||
VOORREDEN.
graave. Nog hebbe ik, wegens de gelyk-
heid der itoffe, eenige vaarzen op byzon- d're gelegemheden gemaakt , hier agter. aangev'oegd , om het zelve oogmerk te bereiken. Wegens letterfpellinge , zinihydinge,
en ftylj. verzoeke de gebreken goed willig gelieft te verfchoonen , en te verbeteren. Ik beveele wyder ; dit Werkje aan de
befcheidendheid en het deugdminnend oordeel des verilandigen Lezers, met de leffe, en wenfch des Apoftels Pauli, be- proefd alle dingen: beboud het goede. Ont- houd u van alle fcbyn des hvaads. Ende de . God des vredes zelve heilige u geheel en al: ende uwe geheele opregten Gceß, ende ziele, ende lichaam, worde onberifpelyk bewaard j in de toekomße onzes Heeren Jezu Chriflu l Theff. j: v. 21. Hem nu, die magtig is u van ßruikelen
te bewaren, en onbeßrajfelyk teßellen voor" zyne Heerlykheid-, in vreugde; den alleen wyzen God, onzen Zaligmaker, zy Heer' | lykheid, en Majeßeit, kragt ende magt, beide nu ende in eeuwigheid. Amen, Jud. v. 14. |
|||||
OP
|
|||||
Ο Ρ DE
|
|||||
VOORBEELDELYKE
ZEDELESSEN,
In Vaarzen en Uitbreidingen, iligtelyk
befchreven en berynld, Door
HENDRIK GRAAUWHART.
Een Wys lejlraffer, by een marende Oor e, is een
Gouden Oorcierfel, ende een Hahcieraat van
bet Fünfte Goud. Spreuk, xxv. vs. 13.
't l~y Yn Menfcben van geringe waarde ,
£_j Onnutte ballaften der Aarde, Die haren koftelyken Tyd
Verflyten, of in ledig zitten; Of op een anders doen te vitten ; Of zig door haat, en bitze nyd,
't Gebeente door te laten knagen;
Aan zulke zoude ik derven vragen, Wat was, ö Menfcbe, op de Aarde uw werk?
Gy leefde, en iterft op 't onvoorzienfte, En hebt nooit de alderminfte dienfte Gedaan aan Vaderland of Kerk,
Uw
|
|||||
Op de Voorbèeïdelyke Zede-Leßeri.
Uw Geld nooit uitgezet op renten, Die aan « gegevene Talenten Zoo niet befteed, geiyk t behoord:
Ik vreeze, uw uitkomlt zal zeer liegt zyn, En εν een gantfch (i) onnutte knegt zyn, . Naar de uitfpraak van Gods heilig woord.
Wv zyn niet in het ligt gekoomen,
Orn vadzig, luy, te legger) droomen, Wy moeten werken, elk in t zyn,
Des laten wy ons nkt bedriegen. Gelyk (2) defprank'len vuure tot vliegen, Zoo is de Menfch tot Moeite, en Pyn
Gebooren; hy móet ('t zyn de woorden,
Die Adam, en die Eva hoorden. Die God haar zeide in t Paradys)
Het Aardrvk (3) Plegen, werken zweeten, En dan met vergenoeging eeten Zyn Brood, en dagelykfe bpys.
Voor moeiie, en arbeid (+) hebben Goden,
Den Mevfcben alles aangeboden. Hy,
f o Μ**. %r v. 30· (»1 J°b r-v- 7- W ***.? ν. ι#·
Li De Poëet Il or atius leid dus. Satyr. 9. lio. I.
.....nil ßne magno
Ylta Labore dedit Murtalüus.
Dat is:
; .......het Levea
Heeft &»;<kï Arbeid nooit den meufetea wat gegeven*
|
||||
Op de Voorbeeldelyke ZedeleJJenl
Hy, die de Haven van de Ruft
Met volie Zeilen in wil loopen, Moet naarftiglyk (i) zyn Tyd uitkoopea j Dan raakt hy ter gewenfchter Kuft. *
Wat zal ik van de Luijaarts zeggen?
I'e Animeren, en (2) nederleggen* De handen vouwen op malkaar,
Hem, die aldus zyn Tyd behandeld, Komt de armoede aan, als een die wandeld> En veelderlei Gebrek zeer zwaar,
Gelyk een Man voorzien met Wapens:
Uit zyn de Vrugten van veel Slapens. Des Winters ploegt (3) de Luijaart niet,
^es tomen moet hy in het midden, Van de üegfl.tyd, bedelen en bidden, Dag hy verkrygt niet, als verdriet.
Wel laat ons dan, als wyze Mannen,
De Luiheid verre van ons bannen, fin zeggen, Hemen (4) uit, ga heen;
Het koitelykfte goed de, Menfchen, ' ut hjy dezer Aard kan wenfchen,
üehoord (5) den vlytigen alleen. Zyn hand (6) zal heerfchen en gebieden,
in alles wat hy ziet gefehieden. Ook
S jSSVÏ föpPr;24:V-33'34V ^Prov.2o:v.4.
J i0'v' a?· CSJ Prov.· 12: v. 27. (6) Prov; 12: v. 24. |
||||
Op de Voorbeeldelyke ZedekJJen.
Ook word zyn Ziele (é) vet en glad.
Hy, die zyn Land bouwd, word (2) verzadigd Met Brood, en van God begenadigd, Wel Lot de Luijaart nimmer had.
Dus zyn, naar 't oordeel van de Wyzen,
Die Menfchen hoogelyk te pryzen, Die het Profytlyk, en 't Vermaak,
Wel tragten onder een te mengen. En zoo haar Levens-loop volbrengen, Maar wie zulk beft doed, dat 's de zaak.
't is geen goed werk, als iemands zinnen,
Zyn bezig om veel Geld te winnen, Wier Zielentrooft; en 's Herten luft,
Alleen beftaat in Geld te fchraapen: Die Geldzugt doed haar nimmer flaapen, Maar maakt haar Hert fteeds ongeruft.
't Is geen goed werk, wanneer de Menfchen,
Naar Eer, en hooge Staaten wenfchen , Om zig te vyzelen ten Top
Van Staatzugt, verre boven allen, Die grootsheid doet haar dikwils vallen Te gronde, en breken hals, en kop.
't Is geen goed werk, maar 't werk der dwazen,
Als men door Hoogmoed opgeblazen, Ver-
(1) Prov, 13: v. 4. (2) Prov. 12: v. iu
|
||||
Op de VoorheeUelyhe ZedekJJen.
Verheft zig zelven aldermeeft, Zyn mind're met de Voet wil treden· Dat 's Ydelheid (i) der Ydelheden, En groote quelling van den Geeft. 'c Is geen goed werk zig te vergiffen
In Vogelvangen, of in ViiTen, £ig vol te zuipen in den Wyn,
Dat men pas ftaan kan op zyn beenen, Ur met de Kaart, en Dobbelfteenen, Geduurig fpeelende te zyn.
God heeft den Menfche niet gefchapen
Om uit t gezegde Luft te rapen, o Neen! dir was Gons inzigt niet, 7vnTr^h ?aC ^ zi§ Z0U gewennen,
^yn (2) Schepper wel te Jeeren kennen, an ri£M ter eere, een P/alm, of Lied Uit vryer Herte toe te queelen:
Ook lsde Menfche in allen deelen verphgt om zulks te doen aan God.
uJ- i$n7T SchePPer, en Formeerder;
ir te Uod mag hebben tot zyn Eerder, xezn een overtreflyk lot.' GvS^a%?°DS 0°graerk in het Scheppen,
W Menfibe moet uw handen reppen; |
||||||||||
*»
|
||||||||||
" 2 En
|
||||||||||
(0 Predik, i:
|
||||||||||
v. 14. (2) 1 Chronic, 28: v. 9,
|
||||||||||
Op de Voorheeldelyh Zedeïejjen:
En werken, Go de alleen ten prys;
Uw Hertstogt, naar de Konfl: beftieren, Zoo niet; vertrek dan naar de (i) Mieren, Leer' hare wegen, en word Wys.
Heer Graaüwhart, 'k zou haaft Withart
zeggen,
Mits men ziet in uw Boezem leggen, Al wat men Wit noemt, dat is, Deugd,
Gods vreeze, en veele goede Zaken, Zoo wel voor de Oude, als voor de Jeugdj
Uw Naarfligheid, Vernuft, en Zeden,
Uw Gulheid, Openhartigheden, Waar mede dat Gy zyt gewend,
Uw Vrienden in uw binnenzalen, Beleeft, en hartelyk te onthalen, Zyiï elk een kenbaar, die U kend.
De Reft der Deugden zal ik zwygen,
Ik mogte die berisping krygen, Dat ik U prees, en wat te veel,
Met dus uw gaven bloot te leggen, Dog ik kan met de Waarheid zeggen : 'k Geev' U maar uw befcheiden deel.
Gy Graaüwhart dan, aldus befchreven;
Hebt nimmermeer uw koftlyk Leven, In
|
|||||
(i) Spreuk. 6: v, <f.
|
|||||
Op de Voorbeeldelyke ZedeïeJJenl
In Ledigbeden doorgebragt,
Quam U de Dag in 't overdenken, Of ietwes aan 't gemeen ce fchenken, Te ontfchieten, zulks voldeed de Nagt.
Schoon dat Gy zyt aan alle kanten,
Omringt met Goud, en Diamanten, (Want dat is uwe weetenfchap,
Om die zeer Konitig te bewerken) Dat is maar kofl voor flegte Klerken, Gy ftygde naar volmaakter trapj
Uw Zinnen moeiten hooger draven,
Tot openlegging uwer Gaven, £n wel het meed, na dat de Dood
Uw Wederhelft, uw Welbeminde, Dien Gy met Hert en Ziel bezinde: Had (i) weggenomen uit uw Schoot.
Toen hebt ge een groote Schat verloren,
Toen, fcheen het, was de Tyd geboren, Toen, zegge ik, als uw Legerkoets
Beroofd was, Gy bezet met (2) Kind'ren, Om uwe droefheid te vermind'ren, In de Overdenking van iets goeds,
** 3 Dus
.CO Haar naam was JACOBA VEEZAART, zy
ötierF tot Amfterdam, Ao. 1702. den 8 September, inden ouderdom, van 40 Jaren 7 maanden. (a) Zes in getal, die alle nu nog leven.
|
||||
Op de Voorbeeläelyke Zcäekjjenl
Dus hebt Gy door een Lud: gedreven,
Twee Boekjes in het Ligt gegeven, 't Een nu, en 't and're (i) voor vyf Jaar,
Dog beide, 't een zoo wel, als 't ander, (Wat is uw Kennis vlug, en fchrander!) Verftaanbaar, zindelyk, en klaar.
't Geen G γ in beide deze Boeken,
(Want verder denke ik niet te zoeken) Ten toon field, en te voorfchyn brengt,
En ons als Melkfpys in doet florpen, Is gantfch niet raauw, maar wel ontworpen, Zeer aangenaam, met (2) Zout gemengt.
Ik zal 't maar kortelyk doorloopen:
Het Eerfie boek legt voor ons open, Door vergelyking met een Dier,
Me. Vogelen, of Veldgewaffen, ('t Geen elk zig zelve toe kan paffen) Hoe men in Deugd moet leven hier,
Zig nooit tot de Tdelheid begeven,
Hoe men Godzaliglyk zal leven, Voor God, zyn Naaften, en zig Zelf,
De Godloosbeid (3) geheel verzaken, De Hope, die kan Zalig maken, Verwagten, tot dat in 't gewelf
Des
(1) Onder de naam van Leerzame Zinnebeelden te
bekonen by den Drukker dezes, (2) Coli. 4: ν. 6. (3) Tirus 2: y, 12,
|
||||
Op de Voorbeeldeljke Zedelejjen.
Des Hemels, Christus zal verfchynen,
En alle Nevels doen verdwynen. Hcc Tweede Boek is ruim zoo groot,
Behdit in zig, ook meerder ftukken, Die 'k alle niet meine uit te drukken: Leg U de Tytelplaat maar bloot,
Daar zult ge een korte fchetze in vinden;
Gy fpaart geen Brood voor uwe Vrinden, Heer Gkaauwuart. wanc uw Oogemerk
Is, om den Menfch tot God te trekken, lïn hem tot Godsdicnfl op te wekken; Dat's de inzigt van uw gantfche Werk:
Gy gaat van 's Weerelds wieg af toonen,
Ter Tyd , dat (i) Noach met zyn Zoonen In de Arke ging, op Gods gebod,
Dan van de Kindsheid, dan van Jaren, Die meerder zorge, en kommer baren; Dan de Ouderdom, of 's Levens ilot:
Dan zal zig uiv Vernuft in la-ten,
Tot groote, en ook tot kleine Staten, Van Koning, tot een Bedelaar,
Dat zyn de hoogde, en laagfte Trappen; Dan komt Gy tot de Wetenfchappen, (Wie is bequaara die alle gaar
Te tellen, en wel uit te ziften?)
Dan gaat Gy vorder tot de driften, ** 4 Van
(0 Gswef, 7: v. 13.
|
||||
Op de Voorheeldelyke Zedekjjen.
Van ons Gemoed; en dan al voorc
Toe Liêti van alderlei Hantteering: En enk'lyk ftrekt uw Kedeneering, Um (é) God te vreezen, zoo 'c behoorc.
Hier by laat Gy uw Werk niet blyven,
Gy heldert op door uw befchryven, Dat kort Gebed (2) 't welk Chriilus gaf:
Waar over zeer veel is gefchreven Weet G ã beknopt in een te weven: Maar hier van fcheide ik plotsling af.
Want Petrus zal 't ons zeggen nader;
Indien gy (3) aanroept tot een datier, Die oordeeld naar een yders werk,
En zonder aanzien van Perfoonen, Zult gy, terivyl gy bier moet woonen, In 't Aardjcb, en moeilyk fPOrßei'perk,
Uw hefl doen, in. G o ñ s vrees te leven;
Wie zig tot Bidden (4) wil begeven, Die twyff'le nooit ter geener Tyd,
Maar zoo hem ietwes komt te ontbreken, Hy vord're zulks van God, met fmeeken, Die mildlyk geeft, en niet verwyt.
Nog gaat ge in dit iiw Boek verklaren,
Hoe lieden, die de Zee bevaren, 'tZy.
(?) Tialm 2: v. 11. (2) Mattb. 6: v. 19 en Luc, 11: v.2.
(3) 1 Pet, 1: v. 17, (4) Jac. 1: v, 5· |
||||
Op de Voorbeeïddyh ZedeleJJènl
't Zy dat de Reize is Weil, of Ooft,
Haar zinnen dienen werk te geven, Meeft op de broosheid van haar Leven. Dan nog een Zelf-Spraak, of een Trooft,
Die aan uw Zei ven meeft gerigt was,
Toen Gy gevoelde, wat de Jigt (i) was, (Ik kenn' die plage ook) 't is een Smerc
Daar Gou de zyne voor behoede, Maar 't werkt al, die God (2) liefd, ten goede, Hoe ook met hem gehandelt wert.
Hoe dat een Man, die God zal bidden
zen^Grond (3) kan hebben in het midden, Van alle wederwaardigheid:
Hoedanig hy tot God moet naad'ren, W-.rd duid'iyk ook in deze Blaad'ren, Voor jder Sterv'ling bloot geleid.
Voorts laat Gy uw gedagten zwieren,
Hoe men behoorelyk zal vieren De Dank- de Fait- en (4) Bede-ïïond;
giiet met (gelyk veel Menfchen meenen) Zen dag van 't Eeren zig te fpeenen, Maar het gefchiede op deze grond:
** 5 Die
h12 'P fe'egentheid, dat de sluiheur met een zware
f,1 nf/ gt WÏerd' 2S Dec· l692· (2) Kom. 8: v. 28.
Biddf.m£ v-,0,emt de ^tbeur, Vaften Grond voor een
Λ,ί Z-'ele' eR be-'nt Pa?· 273-
Da * ν 1S, een 0verJenkinge op den Dank- en Bede-
o u»e gehouden wierd 25 February 1690. Pag. 268. |
|||
Op de Voorbeeldelyke Zedekjjen.
Die Vatten wil, naar 't Woord des (i) Heeren,
Moet alk Zonden van zig weeren, 't Quaad zuiv'ren, dat in 't Herte zit,
En alle Boosheid dryven buiten. Ik eindige ('t word tyd te fluiten) En zegge eerft tot den Lezer dit.
Wie nu met {2) Goed verfland begaaft if,
En uit des Wysbeids bron gelaaft is, Die wete, Ja verfla den Zin:
Dat Regt zyns Heeren Weg, en Daden; De Vromen wandeld in Gods Paden, Maar de Overtreders valt daar in.
En dan tot (3) U, 't geen David dede:
Aan al wat (4) G ã bezit, zy Vrede, Jan U zy Vrede, ook aan ww Huis.
En als uw Sterfdag is gekomen, Dat Gy moogt worden opgenoomen, Ter plaatze, daar geen Srnerte, of Kruis,
Of Zwarigheden zyn te wagten:
Daar geen verwiiTeüng van Nagten, Of dagen zyn zal na malkaar,
Maar daar we op onuitfpreekb're wyzen, Den Gou des Hemels zullen pryzen. Amen! het (5) zy zoo! 't werde waar. D, HAVART.
. Med. Doä. (O ]ef. 58: í. æ... 8. vergeleken met Jcël 2: í. À2, À3·
(2) Hof.i4:v.io. (3) dat is tot den Autheur dezes Hoeks· (4.) 1 Samuel 25: í. 6. (5) Jer. 28: í. 6. |
||||
Ï Ñ D E
|
|||||||
VOORBEELDELYKE
ZEDELESSEN,
In Vaarzen en Uitbreidingen
DOOR
HENDRIK GRAAUWHART.
|
|||||||
Â Õ Voorbeeld , vraagt men , wat 's een
Voorbeeld ? 't Zal zyn, van die na Reden Oordeeld,
Een Beeld, dat ik als voor mv ftel, En my verbeeld, het kwade en 't wel. Gelykeniflen die ontleden
In 't kort, veel meer als duiil're Reden;
Dat noemt me als in een Spiegel zien, Daar 't regt, my 't oog komt Links te biên; Dat lykt niet, 't moet zoo veel niet miffen,
Voorbeelden zyn GelykenuTen,
Zoo ziet men alles in zyn Aart. Wat baat'lyk is, of minnens waart. Voorbeelden, beid' van 't goede en 't kwaden,
Zyn even Leerzaam ons te raden.
Voor die graag Guide Lellen zuigt, En 't Hart na nutte Bakens buigt, De
|
|||||||
Öp de VoorbeeläeJyh Zedeleffen.
Dé goede om Cours daar na te houwen,
De kwade om als 't vergift te fchouwen. Gelukkig dan, die ons fteeds fchaft 't Geen deugden fokt, en d'ondeugd ftrafc; Die nuttelooze Darteiheden Verfoeit, en aan pryft nutte Zeden. Wat kieft 'er menig dart'le Stof, Wat geeft men, die 't niec waard zyn , Lof: Neen! die wel Schryven wil, of Digten, Roem s'Heeren Lof, en trage ie Stigten. Dies prys ik Graauwhart ("die ons toont Wat blank Hare in zyn Boezem woont) Dat bleek (voorheen) toen hy ons deelden, Leerzaam'lyk, aan de Zinnen, beelden Daar yder leerd uit wat men ziet, Hetn ftraks iets nuts te binnen fchiet, Nu fchenkt hy weer uit Nardus FleiTen, Voorbeeldelyke Zedeleffen. Lof komt, die Zedig LeiTen geeft,
Daar al wie Deugd bemind na ftreeft. 'k Beken, die Leffcn, en die Zeden, 'Loa voorgebeeld zoo Ryk van Reden, Zoo Stigtlyk, Leerzaam, zoo Doorwrogt,
Maakt my (ten tweedemaal) verknogt, Te danken Graauvokarts Vlyt en Yver, Nooit doove 't Luftvuur van dien Schryver. D. Schelte.
|
|||||
OP
|
|||||
Ï Ñ D E
|
||||||||
VOORBEELDELYKË
ZEDELESSEN,
In Vaarzen en Uitbreidingen, ftigtelyk
befchreven en berymd, Doos.
HENDRIK GRAAUWHART.
|
||||||||
DCv5J kan "'t zig zelfs (nadien hy, doordezonden
En dn, HnK é* «,ß1 het doel va" deuSten Hefde Gods,
Äft «geliefde is aan zig zelf verbonden) No* mi, nen ?P zvn God a's °P een vatten rots:
liefen S°ed bei?r,'P den we* Gods. nog zyn wezen, «egt kennen, voor die hem (door leering) werd gewezen, He^nfch' in dezen ftand> kan zelfs niet onderfcheiden
Dp» 7,iiPpunt van Seluk · veroorzaakt door de dood 1, ?"*"■ in zyn droevig bitter lyden:
Hv A»rfr !?■ Zlg' d00r Natuur> va" dit verftand ontbloot; In I,« h i?le kundl'gnt-id. en kan van zyn gebreken, " llet beihai1 voor God, met geen goed oordeel fprèken. |
||||||||
Der«
|
||||||||
Op de Voorbeeläelyke Zede/effen.
Derhalven heeft het God behaagt, den menfch te geven
Een wet, die niet alleen in 't binnenft' van zyn hert Is ingedrukt, maar ook ten voorbeeld is gefcbreven,
Zelfs door de vinger Gods; waar in bevolen werd God, als het hoogfte goed, van herten na te jagen,
En d'evennaaften liefde, als tot zig zelfs, toedragen.
Den mond der waarheid zegt, dat niet alleen het leven
Moet onderhouden zyn door tydelyke fpys : Maar dat Gods eeuwig woord de ziel moet voedfel geven,
Door 't regt betragten van een nuttig onderwys. Zoo moet het menfchdom dan door leering wysheid zoeken
't Zy uit Gods heilig woord of geeftelyke boeken.
|
|||||||
Hier komt u (lezer) nu dien fchryver weer te voren*
Die eens door Zinnebeeide u voormaals leeren wou; Hebt gy toen nut gefmaakt? Leen \veêr aandagtige ooren,
Hoor wat hy wederom u voorfteld; en befchou Deez' blaad'ren, daar in hy door voorbeeld u wilWyzen*
Hoe gy, door waar geloof, kunt ter volmaaktheid ryzen«
Heeft Graauivhart u voof deze in Zinnebeelddoen merken,
Hoe gy kolt leeren uit het fchepzel, 't geen Gods band Gemaakt heeft in 't heelal, op dat ge fteeds mögt werken
In hoop , geloove, en liefde: en dus het onveiftand, Met's werelds wulps gedrag, mogte uit uw herte bannen,
Om met deez' drie, ter deugt en waarheid, aan te fpannen ?
Hy leert u weder zoo; dog niet door beelteniflen,
Van iets dat toegepaft op uw gedrag en ftaat, Spreekt by gelyk'nis: neen! nu komt hy u te diflen
Een Zedenles banket; komt lezer, en verzaat Uw weetluft, hier is keur van Voedfel te verkrygen;
Voldoet uw aanclagt om ter Deugden top te ftygen.
|
|||||||
Hf
|
|||||||
Op de Voorheeldelyke ZedekJJen*
Hy neemt zyn aanvang met des eerflen werelds /landen,
Wanneer de Schepper die door 't woord had vooi tgebragt j Hy ziet op de eerflen Menfch ir. de afval, door de zonden
Van liefde Gods ontbloot, ter ramp voor 't nageflagt; Voorts Kaïns broedermoord; en Zundvleed, volelenden,
Daar elk zig (buiten d'Ark) niet bergen kan, nog wenden.
|
|||||||||
Alleen door Chrifli dood Ctoont hy) werd de verzoening
Der Menfch met God volbragt; wier overdierbaar bloed, Veel beter dingen fpreekt als Abels, tot voldoening
Aan Gods geregtigheid, en zuiv'rrag van 't gemoed, Welzalig is de Ziel! die 't leven vind in 't fterven,
Om na die fterflyk deel 't onfterflyk te verwerven.
|
|||||||||
Dan toont hy verder hoe V al weenend' komt in 't leven;
Hoe 's Joiig'lings lofl'e voet flaat op een gladde baan ;
Hoe dat een Man behoort na wysbeid Gods te flreven ; Hoe de Ouderdom zig vind met kwaal en ramp belaan.
Gelukkig! is hy, die 's Mans leffen na wil fporen; En die het pad des deugds voor zig heeft uitverkoren. Voorts fteld hy voor het oog veel menfehens flinkfe gangen,
In konflen, vjetenfcbap, en neiging van 't gemoed; la flaat, eer-atnpten, en in veelerlei belangen.
Waar door men gretig jaagd na 't ydel werelds goed,
En geld, en zig ver-aaft in (chatten te vergaren;
Als of dat voer de, Ziel zoo dierb're zaken waren.
Gy zoo niet lezer, hoort des Schryvers toeleg fpreken,
Daar hy ZyU werk meê fluit ( en denkt ftaag aan de dood; Laat u zyn byvoeg van getilgten voor gebreken ,
Hen trooft zyn in uw kruis, en allerhande nood. <->een konft, geen ee.re of flaat, juift Zaligheid leert vinden
iwaar ware wysheid doet zig van het aards ontbinden.
|
|||||||||
Wie
|
|||||||||
'Op de Voorbeeläelyke Zedeleffen.
Wie nu, door 't lezen, tragt deez' kjfcn te beleven,
Die loond in goed gedrag den Schryver voor zyn vlyt; Dus bloeit de Kerke Gods, dan tragt men ftaag te ftreveri
Naar dien volmaakten (tand van de eindeloozen tyd. Heil zy den Schryver! die om Godes volk te itigten,
Door Foor- en Zinnebeeld de wereld voor wil ligten.
|
||||||
J. G^
|
||||||
VOOR-
|
||||||
Pag. t
VOORBEELDELYRE ZEDELESSEN.
Ι Ν L E I D Ι Ν G E.
Een 's anders 'i Feili
Strekke U tot Heil. |
||||||||||||||
w
|
Anneer dat, aan de Vloot, een Hoofdvlag dient tot
Teeken, |
|||||||||||||
Om, onder zyn geleid', te volgen regte Streeken,
Gebeurt het, (egter) dat zig d'een of d'aär verzeilt,
En word ten Baak; dies Elk, fluks, met het Dieploot peilt.
Zoo gaat het in 't Beleid van aller Menfchen Leven;
Daar in heeft God, dé Liefde, aan ons tep Vlag gegeven :
Maar Ach! wie volgt haar wel ? wie Giert, of Stoot 'er, niet
Ten Bank van Eigenbaat, en dus, voor uit, regt ziet?
Dit is de Reden van het Schryven dezer Bladen,
Om of het iemand mögt doen toezien, door de fchaden
En Ramp van and'ren: Lees en Oordeel tot uw Nut;
God (Aller Noord-Star) ilrekke ons Leidsman, Schilden
Schut! Ziet dat u Leert,
't Geene And'ren deert.
|
||||||||||||||
Ä
|
||||||||||||||
Op
|
||||||||||||||
Voorbeeldelyke ZedeïeJJen.
|
|||||
Op den eersten Stand der Wereld.
In den Beginne Schiep God He-
mel en Λ αkde. Is de befchrvvinge van Mozes wegens den aanleg der Scheppinge Gen. i: v. i. Woorden, die zoo duideiyk ter ne- derilellen een aanvang des beftaans van het Heel- al , als dezelve wel noefte bezigheden verfchaft hebben, aan onderzoekende vernuften, om te wil- len uitvinden, op wat wyze het voortlpruiten, ftellen ofte worden , van het Stoffelyke zig heefE toegedragen; het welke dog voor den Menfcli onmooglyk blyven zal om te begrypen; nadierr hy geen verder kenniffe kan verkrygen als alleen veranderinge , of verwifleling der wyziginge, ïn de reeds gefielde Natuur; uit reden , dat hy zelfs Schepzel is, en buiten zyn Natuur , of wezen, niet kan uitfpringen, werken, nogte kennen: blyvende aan God, als aller oorzaak, alleen eigen te weten, wat het zy, het {teilender gewrogten ; want Hy Spreekt en het is 'er, hy gebied en het Staat 'er P/alm 33. genoegzaam bewyzende, dat'er geen voorbeftaande Stoffe, Eeuwige vezelen , ongevormden Klomp (of wat het Menfehelyk brein ook verzinnen mag) noodig geweeft zyn voor den Alwerker: want, zoo dezelve daar geweeil waren, dan zoude het geen Scheppen, ofte voortbrengen, maar alleen veranderen in een voor, of reeds beftaande Stoffe ge-
|
|||||
Voorbeeldelyh ZedekJJen. 3
geweefl: zyn : waar op dat boven gemelde
Schriftuurplaatzen niet toepaflèlyk zyn Waar- omme, den Pfalmift, mee regt deze woorden had laten voor afgaan , door het Woord des HEEREN zyn de Hemelen gemaakt, ende door den Geefl zyns Monds al baar Heir. Derhal- Ven betaamt het een yder, uit te roepen, mee de 24 Ouderlingen Apoc. 4: v. 11. Gy Heere ψ waardig te ont fangen de Heerlykheid, ende de Yere, ehdi de kragt: want gy hebt alle dingen ge- jchapen, ende door Uwen wille zyn zy, ende zyn «* gefchapen. J Al fchöon men nu, met Salomon, bekennen
moet, by heeft yder ding fcho-m gemaakt in zy- nen tyd, ook heeft hy de Eeuwen in hare Harten gelegt, zmder dat een Menfche het werk dat bod gemaakt heef ι kan uitvinden, van het begin tot bet einde toe, Pred. 3: v. 11. nogtanskan, en mag, wel in aanmêrkinge genomen wor- den, de fchoonheid, en uitnemende Heerlyk- fteid die de Aarde gehad heeft voorden Val des Menfchen; om daar door de affchuwelvk- jeic der Zonden te leeren kennen , als die d Uorzaak zyn van de hedendaagfe kwade geitel t- lieid der zelve. Men kan genoeg afnemen dac het een geweldige veranderinge moet roegebraec hebben wanneer God zeide, dewyle gy gelui- ßert hebt na de Stemme uws Wyfs , ende van am hoorn gegeten, daar ik U van gebood, zeg- gende, gy zidt daar niet van Eet en; zoo zy het Α 2 Aati- |
||||
OP DEN EERSTEN STAND DER WERELD.
JU God gebood,
yt Heel-al ontfproot. |
||||||
Wat kloek Vernuft kan, na zyn waarde,
Verbeelden de eerften ftand der Aarde; Voor dat den menfch te voorfchyn kwam? , Als nog de Wereld, door de Zonden, Niet was ontheisterd, nog gefchonden; Eer Ramp of Dood haar oorfprong nam. |
||||||
Voorbeeïdelyke Zedeleffen. ƒ
Jardryk om uwent wille vervloekt. Gen. r õ 17
od d?Jke Ô Ô-?* °P de g^alcef'als wel fcPdvnL Ugtbaarheid deF Aarde' ziet· w^r-
^jynlyk zyn , nevens het Onkruid, ook de van de Lugc &c. gevolge van den Vloek.
der ë ? bdTaam> den Aangenamen toeftand
vertf ß?6'/^ ïf verbeel^n, ofte de Hart-
aezeive der Ydelheid onderworpen was.
vru/rï.» Vr2 deJ.0wde Püè'ten verziere" > een
Ä Arcadia j ofte hare Veld-deune'n nog fchieÄ* V°orftxeIleni zy zulle« verre te korc
uÏÏ5!n m de Volm^ktheid dier Aarde na Sve;Lte F**\ to^s hoe ongeiteld »iÀ^ 1 f18· enDfchoon *««««^W
S™Sflr j* M A™»»e«' fr, *" nu toe,
lrlgCrl ß myieid der rijkheid der kin- Zmelen ã/Ô *' Z°° VMe!kn (eSCe0 de *n^^:i5haZe' endl het UitfP^elver. Das. ßort ç é™.- WerL De DaS **» den Íáß aan T"™^ Sprake uit f ende de 9.6 lm dm Íá& m» Wtenfcbap. Bfalm |
||||||
A3
|
||||||
Op
|
||||||
6 Toorbeeldelyke Zedektfen,
Op DE SciIEPPINGE DES MENSCHE*.
|
||||||||||
ß
|
Ec Aardryk in volkomentheid gefcha-
pen zynde, zoo was het Laatfte werk |
|||||||||
Gods de Schepping des Menfche; opdat
dezelve God en zyne werken zoude kennen, zyn Schepper verheerlyken, ende een Heerè zyn over a!!e de Scheprelen op der Aarden. Als blykt, ende God zeide, laat ons Menjcken ma- ken , na onzen Beeide , na onze Gelykenijfe ; ende dat zy Heerfchappy hebben over de Vifjcben der Zee , ende over het Vee , ende over de ge- heels Aarde , ende over al het kruipende Gedier- te , dat op Aarde kruipt. Ende God fchiep den Menfche na zyn Beeide , na den Beeide Gods fchiep hy hem , Man ende Wyf fchiep hy ze Gen. é: v. 26. ende de HEERE God hadde den. Menfche geformeert uit het Stof der Aarde , en' de in zyn Neusgaten geblazen den Adem des Le- vens , alzoo werd den Menfche tot een Levendige Ziele. Gen. ô. v. 7. en tor. een Algemeene Vader des Menfchelyken Geilagts , gelyk obs Paulus ]eert, God heeft uit eenen Bloede het gantfche ge- flagte der Menfche gemaakt , om op de geheclen aardbodem te wponen , befcheiden hebbende de tyden te voren geordonneert , ende de bepalinge van hare wooninge (de Reden waarom is,) op dat ay den Heer e zoude zoeken Hand* 17.' v. 26. dat is , alle Gods Schepfelen te gebruiken, daar
|
||||||||||
Voorbeeldelyke ZedekJJen. ?
daar toe en zoo verre, Gods Eere en Inftellinge
verent; in alle daden God alleen in het ooge te nebben; hem rege kennen, en boven alles beminnen: zyn Wille, meteen heilige Onder- ren1;"n§e.toeftemmen ; en alle eige-liefde bui- ten te fluiten. ο- τ Jf"· yder Menfche , wyi hy uit het zelve enZ? W<:bereid> herdenke dan zyn beftaan, 7vn nrt eoW^ar Coe hY gefchaprn is. Wy oL7 C»SC0f der Aarde geformeert, ende ïZTï-fi Sündigt hebben en derven de ÏTStJt f*· 3^** Zoomoeten tot £ q ΓΙ onderSaan Gy.zyt Stof ende zult Gen /v f?™.** rm®r van gy genomen zyt. re liet'1 l9' 1S een Leiï~e vool"ons, zoo ver- aa,dirh^rfm aangaat> om aan het Huis dezes v°n dSn ■ Zeèr bekorame™ met den toeftand
'Stad HL Want ^ **%» bier geen bïyvende Vii II ^xZoik™ de toekomende. Heb. ,3. lelt d,erbaK'en moec me" ni« z°o zeer agt geven op het gene dat ons tot Menfchen maafc- fireffdJfcft °P de Lcvsnd'^ Ziele', het voor.
wofden if Van T; hec Sene wy deelag"S Sc- dac w m' m den eerikn me»fche Adam; op hebben f °ëf weerdig geagt worden, deel te die ons Τ dm'WCeden Adam #*«' »"/*«, fche"/i„ U er ook gereven, de Eerße Men.
J Adam u Sjorden tot een Levendige Ziele:
A4 de
|
||||
OP DESCHEPPINGE DES MENSCHE.
V V/as alles klaar.
Voor 't eerße Paar, |
||||||
Den Hemel, d'Aarde, en Zee, die ftondeo.,
Met alles dac'er werd bevonden, Gereec; eer God den Menfche Schiep, Na zynen Beelde, om aan te merken Gods Almagt: die dees' groote Werken, Ui^niet, na zynen Wille riep. |
||||||
Voorbeeläelyke ZedeJeJJtn. ρ
äe laatflen Adam tot een Levendigmakenden Geefl
Y"g het Geeßelyke is niet eerß, maar het Natuur- We, daar na het Geeßelyke. De eerfie Menfch, η uit de aarde Aards: de tweede Menfche is d.e neer e uit den Hemel Hoedanige de Aardfche is zoodanige zyn ook de Aardßhe: ende hoedanig dl atmijcbt is, zoodanige zyn ook de Hemelfche, ende g^kerwys wy het lieeld des Aardjchen gedragen "ebben, alzoo zullen wy ook het Beeld des Hemelfche tragto. , Cor. 15.^.45. &c. J nlL·» yder Chrifte" . (met David) konde
u«boezemen ; Myn Herte werd heet in my„ Z_ doe kJel VUUr mbrmde in myne werdenkinge;
beken t ■"? "** TmSe : Heere m^t% In JV\elnde,. «* ™lke de mate myner dl een yder mZLu i ah mets voor u ' immers i*
leid sïfi ' hoe vaß hyßaat > enM y^
hJmmn mekn Ze **** : men b^gt
by een ende men weet niet wie het na zig nemen lot fde m> ™ Ver™V' ik t Heere? mZ
Zint" %U- Verh!l 7 ™ alle «*» 0&
gingen, ff. 3Q: v. 4. ik zal uw Aani,ezi · Geregtighad aanfehouwen , ik zal verzadigt wr
**mt Uw Beeld, als ik zal opzvaken. ρβ™ |
||||
As O?
|
||||
10 Voorheddclyh Zedeleßen.
Op den Mensch in Eden.
W Anneer den eerften Menfch , als uit
handen van zyn Maaket, tevoorfchyn kwam , om bezitter te zyn van den Aardbodem, vond hy alles bereid wat t'zyner onderhoud nut en noodig was; zonder dat hyzig behoefde te bekommeren om, met een arbeid- zame poginge, de vrugtbaarheid des Aardryks (als 't ware) te hulpe te komen, wyl alles in overvloed zynen Wenfch konde voldoen. Eg- ter bevond hy na het benoemen der Dieren, dat hem een hulpe of gezellinne ontbrak; waar op God hem een Vrouw uit zyne Ribbe bouw- de , en dus zyn gebrek vervulde ; overzulks was hy in een Aardsvolmaakten Staat gefield. p Heuglyken Stand 1 by aldien de begeerlyk- heid zig niet verder had uitgeftrekt, als de be- palinge hem afbakende, zoo door de Scheppinge als door het verbod; want door de Scheppinge was de Geeft bepaald, volgens het ingefchapene Ligt, ofte Redelykheid, om zyn gantfche daad van Lief hebbinge te rigten na God; en zonder eige verkiezinge te luifteren na de uitwerken- de wille Gods: en door het verbod was het Lichaam beperkt tot breideling der Hartstogten. Maar helaas! wanneer den Menfch door eigen- belang zyn werkdaad begon te oeffenen , ver- waarloosden hy zyn eenig en Regte voorwerp, welke
|
||||
Voorheeläelyh Zeäeleffenl n
vSkrnlS G°d : WZnt hy Paile ziS aan zyn «*-
eelnlrJ r*.*?/*0^ Zyn eiSen hoogheid, ende S Zv ?tdd; gd?k a,s ^Iomonggeta?gc, na bbbell <, °nderzo-Si^gen, Alleenlyk ziet, dit stLih Ù*™ ' þß G°d <l™ Menfche regt P%T7;vi> ,naa>' Zy hebb^Oeeie vonden gezogt. hebbenl V°ndenZOekinSe de Zie!e vergiftigt
grondSi V(.Waarnd-°pr dü Gt^lyke„ ßood de het verbod t'J\' -ß- Wyders' Cen °Ñæ1& van
vrace i? í af'eidl^ gekregen door de Jiftfce zoeker GwlV di>g ze^n ' van den Ver"
cod ^titn s de;; Doodfet äto' waar
Godl™ Qf»*ymm<tèn: ende gy zult als
deed ES&i ^i ** ^ 'çþ *« *M*f,
Overtred^e ç ?"kek0- e" °Verflaan tot d*
gern ids fberei 'é £ ""^^ À?^ de*
SaanH« L é heaorven) de Hartstogtert TZJ f?ndtS te makm- Hier was het dat
het zlrf"^ b^'on mortel tefcinecen.eu bekwam ™ onruft en deDden ^ wasdom |
||||
Wan-
|
||||
OP DEN MENSCH IN EDEN.
Had d'eerßen Menfch,
Beioomt zyn wenjch! |
||||||
Indien dat d'eerften Menfch zyn luden,
Bepaak lud, om in God te ruften, En hem alleen gelieft, gevreest, Zoo was de Lugc, door ftorm en vlagen, Nog d'Aard met onkruid, nooit geflagen, Of van geen Dood gekwelt geweest. |
||||||
Feorbeeldeljke Zeäeleßen. 13
en^11"!" Ty nu' °P we]ke de laatfle tyden
en aen dag der Zaligheid is gekomen, zullen ï HriëLlg ryn' Z°° ftaar ons te ]^eren na de
iiinnt J'' W"rd dezer mreli »'* gelykvormig, maar word verandert door de vernieuwing uwes Gé* eni/rl ff, gy mm& beproeven, welke de goede
Rom *elbeba&nde> ™d< volmaakte wille Gods zy. Vdelherlpn j 2' 0m niet te v'erflingeren op de C-dVaftdteermVepnltlyke Goedere , ofonl «n eenier fa η de ς",' ™'onze beg^rlykhe d, alleen ,'ëer'lande Schepfel: maar onze Liefde op te dri en ÏhepPer' in zyn «ïwyibeftte
nislnükeir- üeFeuU Scbruikende, als niet toorby 7 Wawi **«*«*»** <*««· Gereld gaat £'>/" μ» ν -Toannis ' *e*f Λ ^"^ »'«
^■èld %} ξΖ %*"%*" % f° ™*?' *
heneerlZZ 7 dat m de ^ercU is, namelyk de
«« den Fan',,7 &rmsheid des Livens is niet den Wül/n ƒ j Uar beS^lykheid: maar die
·* Joon ν ν dm > bl^ in der *«™fc*«A |
|||||
Op
|
|||||
14. Voorheeldelyke Zcdekjjen*
Op het Eeten van den Boom.
ONzer aller Moeder, door eigen-liefde
bevangen zynde, is de eerfte geiveeft in de Overtredinge, want Zy nam van de Vrugt en Zy at; ende zy gaf ook haren Man met haar ende hy at. Gen. 3: v. 6. daarom zegt Paulus (ι Tim 2: ν. 14.) Adam is niet verleid geworden : maar de Frouv)e verleid zynde is ir. Üvertredinge geweeß. Als men nu in aanmerkinge neemt, dat alle
Overtredinge Zonde is, en juitl alle Zonde geen Overrredinge , want daar geen Wet is, is ook geen Overtredinge. Rom. 4: ν. i$. tot zyne Zonde zoude hy nog Overtredinge by voegen. Job 34.* v. 37. dat'er dan een ondericheidentlyke bevat- tinge moet gegeven worden (1) dat de Geefte- lvke Dood een ombéeringe der Liefde Gods is l of wel de Zonde zelf, en (2) dat de Overtre- dinge voornamelyk (als een vriigt der Zonde) het gedreigde Onheil, de Lichamelyke Dood, en alle kwalen, over het Menichelyke geflagc mede gebragt heeft ; als blykt, dewyle gy ge· luißert hebt , na de Stemme uxoes PVyfs , ende van dien Boom gegeten , daar ik u van gebood, Zeggende, gy zult daar van niet eeten: zoo zy het Aardryk om uwent wille vervloekt, ende met fmerte zult gy daar van eeten alle de dagen uwes levens. Gen. 3: v. 17. alles wat 'er gedreigt v/ierd, zyn
|
||||
Voorbeeldelyke Zeäehffen. jf
zyn allerleije Rampen, en een Dood, waar van
gene bevryd is ; want het is den Menfch gezet eenmaal te Sterven , en daar na het Oordeel. Heb. 9: v. 27. door eenen Menfche is de Zonde in de wereld gekomen , ende .door de Zonde de.Dood, ende alzoo is de Dood tot alle Menjchen doorge~ gaan , om dat ze alle gezondigt hebben, Rom. 5: ν. 12. ö! Bittere nafmaak der verbodene Vrugt; ó!
droeve nafleep der gedreigde Dood ! wje kan aüe uwe Rampzalige uitwerkfelen nafporen? de Zonne, anderfints het alverkwikkende Ligc geett vaak dcodelyke Hitte; de Lugt, het Le- venι aller Vleefch, is in een gedurige ongefta- Jjgneid; daar heerfchen , Donder, Blikzem, «agel, Sneeuw, en Stormwinden ; de Zee woed met over fel gebruis ; het Aardryk weigere naar vermogen te geven, het is allerwegen, ds Dood is inde Pot. De eeriigeffielde vrede der Schepfelen is ver-
doken · de Roofzugt den Vogelen, hec ver- linde den Dieren, en Viffen, eigen geworden; f et edelite Schepfel den Menfch, voorzien met Bekwaamheden om Liefde, Ruft, en Eendragt, ^e Jagen, en het gene uit eigen aard gezel- den ?S'/'aC heefc die d°g Soeds overig gehou- n. daar is niemant Regtveerdig, ook niet een f l \ " bemant die verfhndig is ; daar is nie- •™nt die God zoekt. Me zyn zy afgeweken , te lm zyn z« onnut geworden : daar is niemant dis
|
||||
OP HET EETEN VAN DEN BOOM.
ó Wrange Beet,
Wat baard gy Leet! |
||||||
Verblindend dwaal-ligt Eigen-liefde,
Wanneer Uw doorflxaal 'c Herte griefde, Van 't eerfte Paar, wat wierd gy thans, Een Poel en Welgrond van Elenden, Van Smert en Dood ! waar d'oogen wenden ƒ Gy roofd 'c Heel - al zyn eerften Glans. |
||||||
Voorheeldelyke ZedeleJJcn. 17
die goed doet, daar is ook niet tot één toe, Kom. 3.
Ό. io. den LVJcnfcn is geworden een zamenkno- ping van ongeregtigheid, Gierigheid, Leugen, Dronkenfcnap , Nyd , Moord en onullyke , ondeugden zyn hem , als aangeboren, eigen; zoo dat, niet alleen, den eenen Broeder den anderen , naauwJyks derft vertrouwen : maar yder voor zig zelfs wel bidden mag: hoed my ί Heere voor myn zehe! want het Harte des Mcn-
feben isarglijtig, meer dan eenig ding; Ja! dood' lyk is het, wie zal het kennen ? Jer. 17: v. g. daarom omringen ons alle doodeiyke Elenden, Pyne , wederwaardigheden,· Ziekteus en de Dood. b 'Deze gedagten opgevolgt zynde, in alle de
deekn der Gebreken, Tegenfpoeden, en Kruis m dit broos en verganklyk Leven, kan een rege befchouwer aanzetten ," te bidden. Leerd ons Heere onze dagen tel/en op dat wy een Wys Harte bekomen Pfalm. 90: v. 12. Zend uw Licht, ende urne Waarheid , dat die my Leiden , dat zy my brengen tot den Berg uwer Heiligheid, ende tot uwe Woningen: ende dat ik inga tot Gods altaar, tot den God des Blydfchaps myner forbeiiginge, ende u f net de Harpe Lovc, ê God, myne God! Pfalm 43; e. 3. |
|||||
Β O*
|
|||||
18 Voorbeeläelyke Zedekjjen.
Op het Duwen uit den Hof.
Η Et eerfie Menfchen paar, gefteld zynde
ter Proeve, in den Loflhof Eden of Pa- radys bezat we! geen volkomen volmaak- te Ssaat, dewyle de uitkomft geleert heeft dat het geen Eeuwigduurend verblyf was; nogtans is het een Stand ge weeft, daar ik meene van ie mogen zeggen , dat geen Stervelingen tegen- woordig bekwaam zyn der zelver heerlyk- heid te können bezeffen , of een Evenmatig Denkbeeld van te können vormen ; nademaal aan de eene zyde , de Lugt en Aarde geen vloe'ks gevolgen onderworpen waren, en by gtvulg , in een, meer als voor ons bedenkelyke, Vol- maaktheid beftaan heeft; aan d'andre zyde ten cpzigte van den Menfch, welke beftond in een Staat van geruftheid des Gemoeds die onze ge- fteldheid nu niet kan bereiken in deze Levens- tyd, want sy hebben alle gezondigt, en derven de Èeerlykbeid Gods. Rom. 3:ν. 23. nadien, door den Val, de Menfeh na Ziel en Lichaam is be- dorven , de Geeft met verwarde Denkbeelden , befchuldigende Gedagten, ydele Overleggingen, èn dwaze Begeerlykneden, vervuld is gewor- den: en het Lichaam, 't v/elk (onbefchadigend Voedzel genietende) Vaardig en heerlykSchcon was , door de ongezonde Spyze en Drank, overtollige Vögten en kwade Dampen, onder- wor-
|
||||
Voorbeeldeljke Zedelejjen. ïp
worpen wordende , wierJ Loom , Swaarmoe-
dig en vol wanluftige Driften: bygevolge On- bekwaam om den Staat, voorden Val, te können verbeelden. - - ........... »- ......
^ Deze Rampen, pp het eeten der verbodene ,.
Vrugt, moetende volgen , vereitle mede eert verplaa'finge uit den Lufthof, om den geval- lene Menfch ter Aardboiiw en Zwoegende be- zigheden over te geven ; Zoo verzond hem de HEER E God uit den Bof Eden , om den Aard- bodem ie bouwen, daar hy uitgenomen was. Gen. 3: v. 23. Nadien^nu , in het Nieuwe Teilament hec
Paradys Zinnebeeldig werd bygebragt, als Luc. 23; ν. 43. Heden zult gy met my in het Paradys zyn. En 2 Cor. 12: ν. φ zegt Fauius dat hy opgetrokken is geweefi in het Paradys. Ah mede Apoc. 2; v. 7. die üverwind, ik zal hem geven te Eeten van den Boom des Levens, die in het midden van het Paradys Gods is. Zoo kan liet van nuttigheid zyn , een Voorbeeïde- :i Sin, daar in aan te mei ken, by Cegen- ftellinge. > j 0 Jen i. Den eerften -Menfeh heeft een Staat
gehad buiten het Paradys , eer hy 't zelve ge- noodzaakt v/as te bebouwen. len 2. De gtaat in het Paradys heeft hem
gefterkt tot vordering, om hem te doen kennen zyn beilaan voor God. Icn 3. De Staat (hebbende met de Ziele en
Β a door |
||||
OP HET DRTFEN UIT DEN HOF.
|
|||||||
Jt Gebod ver/maai,
Eijcht ancfre flaat. |
|||||||
Had 't eerfte Paar zig können voegen,
Om zig mee God te vergenoegen, £n eigen hoogheid niet begeert, Wat hadden zy al goeds genooten! Zy zouden nooit, van God verftooten, Uit Edens Lufthof zyn geweert. |
|||||||
Voorbeeldeljke Zede/effen. 21
door het Lichaam gezondigd) van uit het Pa-
radys verdr ven , op der Aarde de gedreigde Straffe te ondergaan. Hier tegens over de Uitverkoorne in aan-
merkinge gefield, voor eeril, na de Staat ia die Leven als zynde een Nieuw Schep/el opko- mende uit de Aarde der Verdorventheid, door de vernieuwinge des Gemoeds. 1 en 2. In den Staat na dit Leven, in vorde-
ring , tot de volikge Opflandinge van alle, waar van getuigt word ; wy zien nog niet dat hem alle dingen onderworpen zyn : maar wy zien Jezum met Heerlykheid ende Eere gekroond. Heb. 2: v. 8. dit is den Staat daar de 3 voor- noemde Schriftuurplaatfen op zien; en komen daarom m tegenfteJIing met het Aards Paradys te fpreken. De 3. Staat is dezen, waar in dat Chrißus het
Komngryke Code ende den Vader zal oveneven, •wanneer hy zal te niete gedaan hebben alle Heer- fchappye , ende alle Magt ende Krag:, &c. op dat Gade 2y alles in allen, é Cor. i5. dit Huofuituk aan de Corinthiers aandagtig nagelezen zal de ■aanmerking te vafter maken, en ons doen ver* ianpn na de verloffinge uit dezen Aardfchen • JJ°ernakd , om overkleet te worden met onze frooiiftede, die uit den Hemel is. 2 Cor. 5: õ. 2. hebbende begeerte om ontbonden te worden, ende met Chrifio te zyn. Want dat is zeer verre het befte, rbil. é:í.2Ü. Â 3 Op
|
||||
22 Foorbeeldelykc Zedekffen.
Op Adams Straffe.
WAnneer den Menrch het Gebod over-
treden hadde , Zoo verzond hem dg HEERE God uit den Hof van Eden, cm den Aardbodem te bouwen, daar by uitgenomen was. Gen. 3: v. 23. daar Staat den armen Aard- ling! en ontbeert den welftand na Ziel en Lic» haam; want, daar de Ziele (de begeerlykbeid opvolgende) waande God gelyk te zullen we- zen, dat is, door al het wenfchelykft te bezit- ten , in zig zelven volkomen geruft te zyn, zoo vond hy hem bedrogen , en vervult met een wroegend en befchuldigend Geweten ; waar door hy, in een werkzame poginge , de Ruft najaagt met het aazen op de Schenfelen ; om (was het mogelyk) de Zielprangende nepen der zelve te verdooven; en met een onverzade- iyke Hebluft aangedaan , tracht hy de Licha- melyke driften te voldoen, of'er ook nog Rufte voor de hartstogtelyke Begeerte mogte wezen : maar , het Aardryk weigert baar Vermogen te geven, /llzoo het zelve, om des Overtreding? , vervloekt is ; en Difielen en Doornen voortbrengt op dat den Menfch in het Zweet des byns met Smerte daar van Eete', alle de jpagen zynes Levens , tot dat hy tot Stof weder- kecre. Gen. 3. want het Schep/el is der Tdelheid onderworpen , niet gewillig , maar om diens wil- |
||||
Voof'beeldelyhe ZedekJJen. 23
Ie die bet de Tdelheid onderworpen beef't. Rom, 8:
V. 20. De zake nu zoo zvnde , dat den gevallen
Menfch alle wederwaardigheden onderworpen is, zoo zyn die geene wel het beklaaglykfte, , die (ongevoelig dezer Rampe) haar zelven An- ! ker-vaft maken, aan haar tomelooze Driften; en haar.gierig Harte opvolgen, gretig najagen- de alle middelen om de Goederen dezer Aarde en de welluften dez.er Wereld te genieten, niet S ontziende eenige Moeiten, Verdriet, /Arbeid, nogte Gevaar, als zy hare Begeerlykheden maar. tnen te können voldoen. In tegendeel wel c ! ^,21Λ'ε!!ίε mec ecn bezadigd Gemoed en geipeende Hartstogten den Loop zyns Levens arengt; m Voorfpóed zig niet verheffende -, "in . Jegënfpoet zig niet Ongeduldig of Wanhopig aanftellende: maar wagtende op het Heil des Heeren ,. gedachtig zynde de LefTe Eliphas de. Teroaniter , uit bet 'Stof komt niet voort : nogte de "Moeite Spruit niet uit der Aarde. Maar de Wenfche wMtöt Moeite geboren; gelyk de Spranken der Viervjen koohn haar verheffen tot Vliegen. Dog ik ζ ude 7?V Z0Aen ' ends m Gocl myne aanfpraaks
jen., die groote dingen doet, die men niet dnor- zf'eii'en kan: Wonderen, die men niet tellen kan.
f/j Regen Seefi °P der Jarde; ende Water zend op de Straaten : om de Verneicrie te toetten in het kooge : dat de Rouwdragende, ß 4 door. |
|||
OP ADAMS S1RAFFE,
Als a'Jard' ontaart^
Zy Arbeid baart. |
||||||
't Bedroogen Menfchdom buiten Eden,
Geja^gt, vind droeve bezigheden, Van vryheid, ruft en vreugd ontbloot; Het derf vol op, en zal fteeds moeten , Tot lighaams nooddruft pynlyk vroeten, In 't zweet des aanfehyns, om zyn broodi. |
||||||
Voorbeeldelyke Zedekjjen. 2j
door Heil, verheven worden; &c. Ziet! Gelukza-
lig is de Menfche, den welke Godjhajt: daarom verwerpt de Kaftydinge des Almagtigen niet, IVunt hy doei Smerte aan, ende hy verbind: hy doorWundt ende zyne handen heekn. In zes ßenaauwdhe .en Zal hy u verlojjen : ende in de zevende zal u het kwaad niet aanroeren. Job y. v. 6... PVant dien de Heere Lief heeft, kaßyd hy: ende hy GeeJJlld eenen ygeiyke Zoone die hy aanneemt, hdien gy de Êáéiydinge verdraagt, zoo draagt hem God tegen u als Zomen: wam wat Zoone is er dien de l·'aderniet KaßydÕ.....alle Kaßyiinge, a's die tegenwoor- dig is, fchynt geen za-e van Vreugde, maar van Droefheid te zyn: dog daar na geeft zy van haar csn l/reedzame Vrugt der Geregtigheid, den geencn die door dezehe gewffent zyn. Heb iz: v. 6. Zoo dan ook die Lyaen na den Wille Gods, dat zy bare Ziele {hem, als den getrouwen Schepper) hg* yeelen met weldoen, é Pet. 4: v. ip. |
|||||
 5 Op
|
|||||
26 Foorbeeldelyke Zedeleffcn.
|
|||||
Op Evaas Smerte.
Τ Of de Vrouwe ze'ide God , ik zal zeer ver-
meenigvuld'igen uwe Smerte, namelyk, uwer Dragt : met Smerte zult gy Kinderen haa- ren : ende tot uwen Man zal uwe begeerte zyn. Ende hy zal over u Heerfcbappy hebben. Gen. 'il ν iö. 6 Aüermerifeben Moeder, wac onrier- feheid is'er niet in de uitkomfte uwer meenin- ge ! gy waande , bevryd van Rampen , God gelvk te zyn, maar wat verfehil! met Smerte moet gy de Vooriteelinge des Menfchelykert Geilagts aanvangen en ondergaan ; en wel zulke Smerte ! dat men de uitterile benaauwiheden tlair mede uitdrukt. Gelyk eenc hmrUgte Vron- <Soe , a's zy nadert tot het baar on , Smerte beeft, ende Schrceuivt in haar Wéén: nlzoo zyn wy pr- weeß , o Heere! van wegens Uw aangez-igté- Jef. 26: ν. \η. Jeremia 4: v. 31. by dezelve vergel ykt God ook de grootheid zyner kragt- dadige werkinge, in de bekeeringe der. Heide- nen en het voortbrengen zyner Kerke in het |?oningryke Chrifli, Wie beeft ooit zulks ge- hoon 9 Wie heeft diergelyken gezien ? Zoude een Land können geboren worden , op .eenen eeni- gen Dag ? Zoude een Volk können geboren wor- den , ep een eenige Reize ? Maar Zi'ón heeft Ji'èèn gekregen , ende heeft hare Zoonen gebaart- Jef. 6ó: v. 8· welker uitvoeringe de Propheet aldus
|
|||||
Vcorheeldelykc Zedelejfen. 27
aldus voorfkid. Nog zullen de Kinderen daar van
berooft maart, zeggen voorn-we Ooren; de
■ö h my te naauv:e, wykt my, dat ik Woo-
zuh zeggen in. uw bene, we
?eft i Aangezien ik van ÊúÌø-
herhoft en eenzaam t»as: ik was in de gevpnge-
r'Ws geiaafi, ende weg geweken: wie heeft my dan
deze opgevoed? Ziet! ik was atteenig Overig ge'
laten; waar waren deze? Alzoo zeid de Heere
IJLERE, ziet! ik zal myne Hand opheffen tot
de Heidenen , ende tot de volkeren zal ik myne
■Saniere opßeeken; dan zullen zy Uwe Zoenen in
de Armen brengen, ende Uwe Dogteren zullen op
ö Schouder gedragen worden. Jef. 49: v. 20.
£ Zytl VVy Chriftenen in de Schoot der Ker-
e gebaard, uit Jeruzalem dat boven is, dat is.
vry , welk is onzer aller Moeder. Wam daar is
ge/cbreven , zyt vrolyk gy onvrugtbare , die niet
baart: breekt uit ende Roept gy die genen Baarens-
nood hebt : want de Kinderen der eenzame zyn
meer, dan der ge enen die den Man heeft. Gal. "4:
v. 26. "■ ■■ '
Dit is, voor zoo verre 't gedreigde der Sm'er-
te aangaat, getempert door de zoetigheid dec Vrugt , Een Vrouwe wanneer zy Baart heeft Droefheid , dewyk haar Uure gekomen is : maar -wanneer zy het Kindeken gebaart heeft , zo<{ gedenkt zy de Benaauwthcid niet meer, om de Blydfchap, dat een Menfche ter Wereld geboren is. Joh. iC; v. 21. Wat
|
||||
OP EVA AS SMERTE.
Ter eer/Ier Frugt-,
Al Sniert en Zugt. |
||||||
Zal aller menfehen Moeder baren,
Gods dreiging moet haar wedervaren; Dies zy , door fmerte; 't kwaad bezuurt: Dog God zy dank! dat voor zyn kind'ren, In 's menfehen Zoon, de kwalen mind'ren, En 's doods geweld niec eeuwig duurt. |
||||||
Foorbeeldelyke Zedelejfen* 29
Wat het overige des Dreigëments betreft, is
vry draaglyker: den Man re beminnen, en hem te gehoorzamen, in biüykheid, is byna onder oe Laften niet te Rekenen ; Alzoo vergierden »aar zeken Eertyds ook de heilige Vrouwen, die op God hoopten, ende waren hare eygene Mannen onderdanig: gelyk Sara Abraham gehoorzaam is ge- wee jt, hem noemende Heere. 1 Pet. 3: v. 5. een nutte (en op het einde trooiliyke) Leffe geeft Paulus, ten dezen opzigte toepaflelyk, aan de vrouwen. 1 Tim. 2: v. ir. een Vrouwe laat e naar Leeren, in Stilheid, in alle Onderdanigheid, vog ik laat e de Vrouwe niet toe dat ze Leere, nog over den Man heerfche, maar wil dat ze in Stilheid ,J Ti2i Mam " eerfi genaakt, daar na Eva,
enae Adam is niet verleid geworden: maar de Vrou- we verleid zynde is in Overtredwge geweefi. Dog zyzaj Zalig worden in Kinderen te haaren, zoo zy mlmaü^: endeLiefde> ***m**vh
|
||||
Op
|
||||
.30 Voorbeelddjke Zcdeleffen.
Op Kaïns Broedermoord.
•*nr TyAnneer Adam en Eva, na den Val, uit
\V/ den Hof Eden op der Aarde verzon- W den waren , om de gedreigde Siraffe
te ondergaan , zoo teelden zy Kinderen naars gelyken, te weten, welkers Gemoed bezet was met Eigeliefde , de Bron ader van alle kwade Driften; alzoo dezelve geen meerder volmaakt- heid können mede brengen als haare Ouders be- zaten. Want me zal eenen Reinen geven , uit den Onreine? Job 14; v.4. derhuiven Adam gewan eenen Zoone, na zyne gelykenijfe, na zyn Evenbeeld. Gen. 5: v. 3. 't Was deze geileltheid des Gemoeds die iri
Kaïn de Nydigheid ontftak , tegens zyn Broe- der Habel; wanneer Habels Offer aangenamer was dan het zyne. De Η E, E RE zag Habel ende zyn Offer aan , maar Kaïn ende zyn Offer zag hy niet aan : doe ontfiak Kaïn zeer : ende zyn Aangezicht verviel. Ende de Heere zeide tot Kaïn : waarom zyt gy ontfteeken ? ende waarom is uw /langezichte vervallen ? is 'er niet, indien gy wel doet, verhoogingel ende zoo gy niet wel doet , de Zonde legt voor de Deute: zyn begeerte is doch tot u ende gy zult over hem Heerfchen. Ende Kaïn /prak met zyn Broeder Habel: ende het gefchiede, als zy in 't Feld wa- ten , dat Kaïn tegen zynen Broeder opflond, en- de |
||||
Voorbeeldeïyh ZedekJJen. 31
de floeg hem Dood. Gen. 4: í. 5. Aldus wierd
het Schouwtoneel der Zonde, ende des Doods, geopenc; waar door, in vervolg van Tyd, de lideen meer en meer zyn vergiftigt geworden, en toe allerlei Boosheid zyn overgevotre: zui:;s den Propheet Jeremias met regt klagende ver- inaanea mag. ÏË dat ik in de Woefiyne een Herberge der Wandelaars badde! zoo zoude ik myn *' olk verlaten , ende van hen trekken : want zy zyn alle Üverfpeelders , een trouw hozen Hoop. Kndt zy fpannen hare Tongen, als hare Boogen tot Leugen ; Zy morden geweldig in den Lande, Mg nm tot Waarheid: tvant zy gaan voort van boosheid tot Boosheid, maar my kennen sy niet, Jpreekt de Ç £ £ R £. Wagtet U een ygelyk' van zynen f>riend, ende Vertrouwt niet op eenigen Moeder: -want elk Broeder doet niet dan Bedriegen, jer 9; v. 2, . 6 Nademaal Wy aile uit eenen Bloede jrefcha-
Pen zyn, zoo zyn Wy alle aan te merken als jroedersj _gejyk ons Gods Wcord geftadi aanwyit , in hare Vermaningen , en toe de
J-ietde onzes Evennaaften aanzet ; waar in de
j-«ii ChnQi en zyns Lieveling Joannis uitbJin-
ç Gy hebt gehoon dat tot den Ouden gezegi
1 y zult niet Dooden: maar zoo wie Doodet,
f Zi'l ßr af baar zyn door het Gerigte. Doe
™&& o , zoo wie t onregte op zynen Broe-
f.r t0?rfS is, die zal firafbaar zyn door 't Ce-
We. Mattb. 5: v. 22. hier in zyn de Kinde-
|
|||||
ren
|
|||||
OP KAÏNS BROEDERMOORD.
De Kyd bragt voort,
Den eerßen Moort* |
||||||
Als d'eige liefde, grond van Plagen,
Kwam 't eerite Paar een Η ;f uit jagen* Ter Aardbouw, in een flegter ftant. Toen deed ze ons aller Ouders zug'en, Door Broedermoord! zie daar de vrugten S Zoo wierd, door Nyd, de dood geplant. |
||||||
VmrheeldeJyh ^edekfen. 33
fvL G0i;', ?* de Kinder™ des Duivels openbaar.
n£ yfJyr f de Re^^rdigheid niet doei, die is hZf, nr ' ende dk Zy"m Broeder «i<* Lief
eejt. Want dit is de verkondinge, die gy valt üen begtnne gehoon hebt, dat wy malkanderen zou- «en Liefhebben Met gelyk Kaïn die uit den Boo- ™* was, ende zynen Broeder Dood ßoeg. Ende om™ oorzake ßoeg hy hem Dood? Om dat zyn renen Boos Waren, ende zyns Broeders Regtveer- een Dofager. Ende gy wet dat geen Doodßager
»'Jwwig Leven heef> in hem blyvide. ι >A; ^ant'j Tc laat ons mal^nderen Liefhebben: Lirfhf,ejde Js uit God: ende een i*gtb* d>e indien f VU G°d'Scoren, ende hndGod... Znen ZZ T> * bebbe Godlief> e,'ds H™>
nn PrJf -dlS " ee» L™g™aar: want die zy- hoe knt Γ! Hhse/t · die h Ζ*™ heefl
£fi» Λ ?d Zibben , dienhy niet geien f Al- din Gebod hebben «y wik»,-SSL
LieflelL °i Uef he€ft ' ü0k *»*» B™d"
Lief heboe. 1 Joan, 4: v. 7, |
|||||||
c
|
|||||||
Ö#
|
|||||||
34« Voorbeeldeljke ZedeleJJen.
Op de Zundvloed.
DE Boosheid der Menfchen in Top gele-
gen zyncie, zoo was aller Vleefcnes ein- de voor handen; de Aarde was verdorven voor Gods aangezigte, ende de Aarde was vervult met Wrevel... Daarom zeide God tot Noacb:..· I ziet , ik brenge eenen Waiervloed over de Aarde, om alle Vleefch, daar een Geeß des Levens in is; van onder den Hemel te verderven: al wat op Aar- den is zal den Geeß geven... gy zult van al wat Leeft , van alle Vleefch , twee van Elks doen in de Arke komen , en met U in 't Leven te behou- den. Gen. 6. aldus heeft God, door zyn Regt- veerdig Oordeel willen uitwiiTen de Vlekken der Boosheid des Menfchen van den Aardbo- dem ; toe een algemeen Voorbeeld ter waar- fchouwinge voor het Nageflagt: op dat wy be- ter Leven leiden zoude, ende in en door Chris- tus behouden worden na zyn Βarmhenigheid, door het Bad der Wedergeboorte, ende vernieawinge ; des Heiligen Geefls: Tit. 3: ν. 5. Zoo als Petrus de behoudenis in Chriflus mede vergelykt, met de Dagen van Noë, als de Arke toebereid wierd: waar in weinige {dat is Agt) Zielen behouden wierden door het Water, waar van het tegen- beeld , de Doop, ons nu ook behoud; niet die een aflegginge is der vuiligheid dts Lichaams , maar · die een vrage is eerier goeder Confcientie tot God, door
|
||||
Voorbeeldelyke ZedekJJen. %j
door de Opfiandinge Jezu Cbrifll é Pet, 3: õ 3fc
Wat hoorde zoo zwaren Oordeel de Men- ichen niet af te fchrikken van de Zonde, maar ueiaas wie derft denken dat den AJgetneeneii wandeUlJer Menfchen nu beter is, dan die ort jelke de Zundvloed kwam? Neen! onze Za- n^itr leefc zulks al voorzegt gelyk de Da.
gen A0e w ( ahao zal ook ^ de (oek u
in iSOnn Metlf^en Want gelyk zy waren
Drill jSenJ}00r is Zundvloed , Ketende endé
' ' lrm^nde ende ten Huwelyk uit-
&*"*», tot den Dag toe, in welke Noë in dé
ir ê ging : ende bekendm het niet m de Zmd^
21 ~j' ende haar alle ™g nam: alzoo zal
ÌáçÔ[Á·õ toekomlte des Zoons des Menjche. felfnea^eifChen dief Eeu>v ™Sten "°S twyf-
™>lyW vanNoachsbedVeigin- de óß ç Ã boetPrediken befpotten, als können; óJï? bfVa"lng maken boe het konde wezen, wor In °nder Water zoude gedompele
worden; maar wy Nakomelingen die deze, en
feierr ere' G°dIyke Oordeïlen, weten ge-
fti-ren Zyn' Wat behoorden wy ons te beneer- demi i°m b0de welbehagelyk te wandelen! na- uernaal Wy vaftelyk ge^aarfchouwt zyn , dat »Ë, u e door Vuur orgaan zal; ende God
hnn, h0^naby dien Tyd is! Laat ons dan den ooozen Dag niet verre rtelJen, maar na de ver- maninge Peui luifteren. Dit eer/t wetende dat C % in |
||||
OP DE ZUNDTLOED.
De zonde op 't hoogßy
Der Dooden Oogß, |
||||||
Als 't Menfchdom had zyn weg bedorven,
Is 't in den Water-Vloed geilorven , Behalven agt, in eenen Bark: Gelukkig! die zig dan zal vinden, Als 't vuur deze Aarde komt t'ontbinden, In Chriftus; 'c Tegenbeeld der Ark. |
||||||
Voorbeeldelyke ZedeleJJen. 3?.
*« 'ί Laatfle der dagen Spotters komen zullen,
me na baar eigen Begeerlykheden zullen wandelen: ende zeggen, waar is de Belofte zyner toekomfle, want van dien Dag dat de kaderen ontflaperi *yn , blyven alle Dingen alzoo , gelyk van hei begin der Scheppinge. Want willens is dit haar onbekent , dat door het Woord Gods de Hemelen γη over lange geweeß zyn , ende de /larde uit »et Water ende in hei Water, bejluande. Door •wdke ae Wereld, die toen was, met het Water der Lunimoed bedekt zynde , vergaan is. Maar äe Hemelen die nu zyn, ende de Aarde, zyn «oor het zelve Woord, als een Schat weggelegt, ende W0}.den ten Vmu bewaan f ^ £ ßa> W ,Täeels> ende der verdervhge der Godlooze
„.Ft ■ "\de Heere vertraagt de Belofte niet,
moL'mg η Traa^id <**«. maar ïs Lang-
b ovei Ons, niet willende dat eenige verloren
nZ)"T f Ze alle m Geringe komen....
Ueple dan deze Dingen alle Kr gaan, hoedanige Mom gy te zyn in Heiligen Wandel en Godzalig- bJid: verwagtende en baafèende tot de toekomfle van oen Jag Gods... daarom, Geliefde, verwagtende nll f;n8JLn>bmeerßigt U dat gy Onbevlekt, ende yn»ejtrqffe/y< van hem moogt bevonden worden in vrede: 2 Betr. 3: ν. 3. |
|||||
C 3 Op
|
|||||
3$ Voorbeeldelyke Zedeleßen.
Op het Dryven der Arke.
|
||||||||||
w
|
Anneer de Arke driftig wierd , klom-
men de Waterftroomen verre boven de hoogften Bergen; zulks al wat Le- |
|||||||||
ven hadde, op den Aardbodem, verdronkenden
Geeft gaf: nogtans behaagden het God een Zaad in het Leven te behouden, na de Verkie- ;zinge zyner Genade, fparende den Regtveerdi- gen ' Noäch met zyn Huisgezin. Dog dit be- houden was geen verloflen van het geene God pp de Zonde gedreigt had; zy moeiten, zoo Menfchen als Dieren, naden gank uit d'Arke, evenwel alle kwalen, nevens de Dood, onder- gaan ; alzoo wel als voorheen. Maar egter, God heeft zyn Volk niet verflooten , 't welk hy te moren gekend heeft . . . alzoo is 'er dan ook 'm deze tegenwoordigen Tyd een Overblyfzel gewor- den , na de Verkiêzinge der Genade. Rom. ΰ· Om de Uicverkoorne te redden, niet alleen na het Lichaam, om het zelve van dezen Sterfly- Jcen Stand over te voeren tot de zalige Onfterf- lykheid , door het bad der Wedergeboorte: inaar ook na de Ziele; die als in een Zee van Pngeregtigheid gedompelt legt van Na!uure, gelyk Eliphas toont, wat is de merfche dat hy Zuiver zoude zyn ? ende die gehören is van ecne Vrouwe , dat hy Regtveerdig zoude zyn ? ziet, sp zyns Heiligen zoude hy niet Vertrouwen ende |
||||||||||
Voorbeeldelykc ZedeJeJJen. 39
de Hemelen zyn niet zuiver in zyne Oogèn, hoe
veelte meer is een Man Grouwelyk , ende Stin- xendi, die het Onregt indrinkt als Water. Joh 15: í 'ßçW3ar door den Menfch eindelyk zoude
verlakken, en in den Vloed zyner Zonden imooren, by aldien hy geen berging in Cnriftus vond; want alzoo Lief heeft God de Wereld ff f> dat h zynen eenig Geboorne Zoone gegeven Mep op dat een iegelyk die in hem Gelooft, met terderve maar het Eeuwig Leven hebbe. W y '% Zynen Zoone niet Sponden in de
™f™, op dat hy de Wereld veroor deelen
zouden maar op dat de Wereld, door Hem, «oude behouden worden. Joan. 3: v. i<5. daarom de S h,ZQnxZall£maker (in de gelykeniffe van zal lZ7e} wort T* ^ ** **'" ', t 7nnne Ë ôé t W°rClen· JOUH. lO\ V. <}. *»£«* de
FrhZ ttS,Menfch™ is niet gekomen om der Men-
ô Æ ç te verd'">en, maar om te behouden. Gelykrjyys nu, Noäch in de Arke als be-
graven is gebeft , en daar uitgaande als een nieuw Schepfel :e voorfchvn kwam; alzoo Ainfpee, Gods Woord ook "op den Doop , het j 8e"0seÜ van de Wateren ten dage van Noäch. e · 3· v. 20. ofte wetet gy niet dat zoo veele JL7n\Ch>fUm Jezum Sloopt zyn , wy in
jymn õà(Ü7 Sedo°pt zyn ? Wy zyn dan met hem hegraven kor den Doop in den Dood, op dat gelykerwys Crhißus uit den Dooden opgewekt is, C 4 tgt |
||||
OP 'T DRYFEN DER ARKE.
't Vleefch met Elkaar y
In een gevaar. |
||||||
Schoon 't water d'Arke komt te heffen,
Op dat al 't Vleefch geen Dood zou treffen, Het is nog 't rege behouden niet; 't Was uitftel, geen behoed , van iterven: £al 't reed'lyk Schepfel 'c leven erven, Door God, in Chriftus, dit gefchied. |
||||||
Voorhedäelyh Zedekßen. $é
tot Heerlykheid des Vaders, alzoo ook wy in
nieuwigheid des Levens wandelen zouden. Rom. 6: ?· 3· Zoo dan indien iemand in Cbrifto is dié ì een nieuw Schepfel. 2 Cor. 5: í. é7. Laac wis dan, met Noäch, geduldig verwagten den deilT^r í5ÃÀïßß]çäå> inoiddd. dat wy, in
üezen Leeftyd, dobberen op de Wateren van legenfpoed en Elenden ; ende na dac wy de vruTtd' °nZer Har«^gtelyke begeerlykheid, Z?nn á ™â«*>Öé zullen hébben, zoo on er Ziet T'"' ,der ZuStin&e en Gebeds
eindlt à m^rmalen uitzenden, zy zal ons SS?! °lyfblad der Vrede 0nzes Ge-
vertrtl^^ffi11· * üat 7 "? w «i^ifc, L df zeggen ·,hoeml 0,lze
noztans de Zït· Verdm word> Zö° «*"*
þ* ߣ 'Kcye"<% vernieuwt van DaSe tot haalt voZby ZZ; "&' ^drukkinge , die zeer
uitnemend Eeuwt r "?** f"' 'm Jmfcb Zeer
wie o» „f * CeTOgie rf«. Heerlykheid: de- um?en die men met zwt, zyn Eeuwig. 2 Cor. 4·
nieuwe /Ð ^ Ô"W*" m *W *>¥*«'*
meuwe Hemelen ende een nieuwe Aarde, in de nclh Geregtigbeid woond. 2 Bet. 3· í é3
|
|||||
C S O?
|
|||||
42 VooKbeeldehfke Zedelejjen»
Οι» 'τ Gaan uit d'Arke.
NOäch met zyn Huisgezin , na dat zy
een Jaar en tien Dagen, in de Arke ge- weeft waren, gongen (met al het be- houdene Gedierten) uit, als 'c ware, op een nieuwe Aarde; alwaar zy als op nieuws gefcha- pen ofte geboren wierden: dog dat zy, na het inwendige na de geiteldheid des Gemoeds, niet verandert nogte verbetert waren , blykt; want de zelfde Reden, waarom God de Zund- vloed op der Aarde bragt, de HEERE zag dat de Boosheid des Menfchen meenigvuldig was op der Aarde , ende al 't Gedigtfel der Gedagten zynes Harten , fallen dagen , alleenlyk Boos was. Gen. 6: v. 5. grypc wederom Stand, zoo dra Noäch geofferd had, de HEERE zeide in zyn Harte , ik zal voortaan den Aardbodem niet meer vervloeken om der Menfchen wille, want bet Gedigtzel van 's Menfchen Harte is Boos van zyner Jeugd aan. Gen. 8· v. 21. het gene wyders, Noächs en Chams gedrag beves- tigt , Noach begon een Akkerman te zyn , ende by dronk van den Wyh, ende werd Dronken &c. Zulks hy op de daad van Cham genoodzaakt wierd , den zelve en zyn Nakomelingen te vervloeken , zeggende vervloekt zy Canaan'. een Knegt der hegten ay hy zyne Broederen. De Oude Heidenfe Wyzen , die een Sche- mer« |
||||
VoorbeeJdeïyU Zedekjpm. 43
merligt van kennifie der Zundvloed hebben ge-
had , vergieren aardig , hoe dat Deucaüon en Pyrrba , in een Schuitje allcenig overgebleven Zynie, en op het drooge geraakt, na de Godin- W 7heinis Tempel gongen, en het Orakel bid- dende vraagden , haar te willen verklaren op wat ttyzff bet Menjchelyken geßagte te herßellen was? overmits zy beide Oud en onbekwaam ter Voontcelwge mafen : weue bmr Antwotrde, werpt uw Grootmoeders gebeente agter U over. het geene eindclyk Deucalion Rade, dat bet Reenen waren ; overmits hy begreep a"Aarde s Menjcben Grootmoeder te zyn , dies zy beide »aar Amgezigte bedekkende, de Steenen {die zy in de Jcooot. vergadert hadden) over hare Hoofden ivterpcn , dewelke tuen in Menjcben veranderden, zoo als Ovidius Nazö- fchryfe in 't eerfle Boek zpier lierjthrpphge , fluitende zyn verhaal al- ΓΊ' \mkpk zvn , door d'Mmogendheid der 0 eu> de Steenen die Deucalion wierp, in Man- nen: en die van L'yrrha ,. in Mouwen,verandert. Dus herßelde eik 't Verlies van zyn Geflagt. Dus Jprooten van Steenen onze Lichamen , die um de aardigheid onzer Harten , en door i'Ar- beid die zy Lyden , betuigen van hoe harde Stoffe Zy hun wezen hebben: dit beiluit gaat door by vergelykinge , het gene Gods Woord ook bewaarheid. Na Uwe Hardigheid en onbekeer. lyk Harten , vergadert gy U Zehen Toorne als een Schat. Rom. 2; ν. j. niet alleen dat de Men- ichen
|
||||
OP 'T GAAN UIT PARKE.
Geen Watervloed,
Her/leid V Gemoed. |
||||||
Den Menfch, bevryd uic d'Ark getreden,
Bleef onvolmaakc; d'onuarde zeden, Verhindere voor een korten poos, Deen God dus fpreken (als met fmarte,) Ik vloek geen Aard meer! 'sMenfchen hartes Is dog, van zyner jeugc af, boos. |
||||||
VoorbeeUelyke Zedekßin. 4*
moeten £± ;f !*' flfs. ^Uuverkoorne
f* bL É , ôhet Goei dat ik««', ë*
Gods, É" \* h/Me. «* vermaken in de Vet
een andre %*»«*&« Menfche: maar ik zie neemt onder de W 2 T^l ' ■ '*Ë my GnwW
den is. ik m f der Zmde > dh » myn Le- éöç uit het r ß Menfche * mezalmyFer- mogen vervolaenA werkzaam gevoelen,
zen Tabernakel 7 gg£n' ö0* "?' die ** de'
nademaal v.v JJ* \Zugten bezwaart zynde: kleed worden ™?åç °ntkked maar Over-
Leven ^rßonden°PJl *?*&*""¥* van het
zelve bereid heeft ir, * m m m dit
derpand des Geeß, ' ü'e °ns mk het °«"
tonende i„ het 1 > ' W* weten dat ^ *»-
niet éor fe^ ƒ- **« . -*
|
||||
Op
|
||||
$6 Voorbeeldelj'ke Zedeleßen.
Op een Eerstgeboren Kind.
Η Et Edelfte en Magtigfte Scbepfel, van
alle die onder de Zonne Leven , den Menfch, is nogcans in zyn Geboorce het Zvvakite en Erbarmlykite ; beginnende in 'c eemeen , zyne Dagen met Schreijen in Elen- den. D'Oude Traciers hadden , om deze Reden de gewoonte, die Herodotm Halicar- naffus fchryfc in zyn vyfde Boek, luidende, in hunne Geboorte en Sterven gaan ze aldus te werk i wanneer een Kind geboren word , dat befchreijen (ter zake van a"Elenden , die bet kind na zyne Geboorte , in Zyn Leven te verwagten heeft) de Rondom zittende Bloedverwanten, en halen alle de Jammcrnijfen op, die den Menfche te beurt vallen, maar een geßorven Menfche bejielden ze, met Spe- len en Zingen, ter Aarde, en verhalen daar bene· vtns van wat al Ongeval hy verlaß is, en dat hy nu alle Gelukzaligheid geniet. Hoe verre nu dit doen te pryzen of te laken zy, heeft zyn be- denken in: want het Einde eenes Dings is beter dan zyn beginfel. Eccl. 7: v. 8. endede Dag des Doods, dan de Dag dat iemand Geboren word. Idem v. 1. geen wonder. De Menfche is de Ydel- heid gelyk, zyne Dagen zyn als een vaorby gaande Schaduwe. Pf alm 144: ν. φ. Voorwaar, daar zyn veele Dingen die de Tdelheid vermeerderen :~ wat 'beeft de Menfch te meer daar van ? want wie ineèt |
||||
VoorheeUelyh Zedeleßn. 47
SÄ lZid7 Ύώ "f ,*■«"■ *<-
7;.' w/*< *y «^ als een Schaduwe.
können Η'"· Ύ" ^ d°§' dat ons zoud^ Ruït vnoor°ede zlel^ 2? W**-* «
ii ieJ » in d,c Leven te er aneen
gvolkornendheid ? Zal het Gezondheid zfnl
Wn ι'"? k°rt Va" dUUr iS die! Zal h« Ia«g
Fere 7vn?Ciaamlyken we!ftand> %kdo<n ofte
iS beter« ?deizyn deze! d£rha!ve" is 'er iende dat Si ft ^ ^"/^ (aaM,er-
een eeuï,V Lev?n maar een doorgang is toe
voorraear{SduUrend Verblyf en beter Leven) Goederen^ ë§u V00r Z'vne ziele > meer da« Schaduw -Τ Sc\°du,!ae: en(lc het Geld is Μ eene
is dat ds 'w™Zittn"TihUd der Wetenfc^P* Eed. 7; Zi, f trS uCZ!tters het Leven S«ß- het ved ^2" de,Wys^^ dezer Wereld, ofte want de 3S';bfn§t deze Vrugt niet voort,
God 7ZV a dcZer mreld is ümaatbeid hy
kersbeeinfeli?; '9' ?aar dieWJ^eid, wei- <%onder Γ7> - 7 ' W/e " ^> ^de Verftan-
nadrSilL Za^»«% ^«- Vervolgens
WvheddeV fttm!ykc en D»™lß> »et *
ea ν uit X ^ *' F* hare ei>enfchaP
vruëten· Cfljp. 3; ö. ,3 door welke WvsheiJ, |
|||||
deri
|
|||||
O? EEN EERSTGEBOREN KIND.
|
|||||||
't Komi tveenende al,
In V Tranendal. |
|||||||
Hoe kan dit fterffJyke leven,
Ons Hoope tot genoegen geven?
't Geen fchreijende, in 't gemeen, begint:
Alleenig werd deez' Hoop geboren,
Door Chriftus, in zyn uitverkoren;
Waar door men 't fterflyk overwint.
|
|||||||
Voorheelädyle Zedekjjèn. 49
den Menfch zig zelfs verloochend, de Wereldfe
begeerlykheden leere verzaaken, en zig verne- derende, de Jonge Kinderen gelvk werd; zoo a!s zig David gedroeg. 6 HEERE, my η Harte ts niet verheven nog myne Oogen zyn niet koogc: ook bebbe ik niet gewandelt in Dingen my te groot, ende te Wonderlyk; zoo ik myne Ziele niet hebbe gezet ende Stille gehouden , gelyk een gefpeend Kind by zyne Moeder! myne Ziele is als een ge- Ipeend Kind in my. Pf I3K v, a. aiduS mCt af- gelpeende Hansiogten wandelende, zullen alle wederwaardigheden ons niet verhinderen, om onzen goeden Loop te hopen, en den goeden Stryi jtryden, en bet Geioove te behouden ; om eens m\ u. draSen de Kroone der Regtveerdigheid, weke de Heere (in den Dag des Oordeels) geven 7al» al1™. *e zyne verfchyninge Lief gehad heb- Ben. 2 lm. 4. Ons hier mede trooHende. Den Eerflen Stap in't Leven,
Is d Eertte Schreê ter Dood; 4m 5?etons! maar wat Nood? Λ Wil God zyn Gunft ons geven, % Zoo ftaat ons Eind' bekend, t Begin van 't zonder End. |
|||||||
O?
|
|||||||
D
|
|||||||
5 o Voorbeeldel)'L· Zedekjjen.
Op een Sfeelend Kind.
WAt is 'er dog Aangenamer, dan de tee-
d're Onnozelheid der Jonge Kinderen? waar is iets eenvoudiger, als der Kin- deen fpeelen ? Voor dat nog de Botten der JBooz," Natuur zig beginnen te vertoonen , eei nog de Sprankels van het Vuur der Begeerten en Kigeliefde zig openbaren; nogtans in deze Otnoozelen Stand, zyn zy egter de Ongemak- ken, die gevolgen en Strafte der Zonden z\n, enderworpen, fchoon zy des niet fchynen ver- dient te hebben: dies men Ligt zoude zegden (met Ifraè'i) de leaders hebben onrype Druiven gegeten, ende de Tanden der Kinderen zyn Stomp geworden. Als of de Kinderen, buiten rchuld , om der Oad'ren misdaden geilraft wierden j verre van daar! God beantwoord het zelve al- dus ; 200 waaragtig als ik Leve, jpreekt de Heere HEF.RE , zoo 'f w Lieden meer gebeuren zal, dit Spreekwoord in Ifraè'i te gebruiken! Ziet, alle Ziele zyn myne, gelyk de Ziele des Vaders, alzoo ook de Ziele des Zoons, zyn myne: de Ziele die Zondigt , dit zal Sterven. Befchryvendc wyders de Pligten die den Menfch nakomen moet, vervolgt God, de Zuone zal niet dragen de Üngeregtigheid des Vaders, ende de Vader zal niet dragen de üngeregtigheid des Zoons: de Geregtigbeid des Regtveerdigen zal op hem zyn tnde
|
||||
Vöorbeeldeljke ZechÏeffen. $i
Mie de Godloosheid der Godhozen zal op hem
zyn. Ziet Ezech. i& Zoo blykt dan, ichoon °* Kinderen uiterlyk Qnuocteel 'fchvnen, dat Jiaar inwendige.gdteliheid der Ziele'bedorven
en Itraffchuldjg .s, door haar Natuur en Ge- ñïïçå; want yder mr.et zeggen, Ziet, ik ban \ * Ungeregtigbeid geboren ; ende in Zouden heeft Sj?f ^" omfangen. Pfalm 51: Ë ?. Hoor r ê ^ykdomzyne Kinderenby zetten,
door Geboorte , Wyl hy zelfs vol Gebrek is. hi,n f, nrMenfch beftaac> wefd hy van God
ren rö J<? ^»^«i tó niet gebo· h*M.n' Tgte niets Goeds, of Kwaads gedaan
%rfL· °P dat het hörnernen Gods , dat na de kend gS "* ^ ^'i ««* ** '& ^ w'jTf f *" »**»'; ^ *»w tot
*p„ r/r é ' r memler æù den minderen Die-
soad ende Kzau hebbe ik gehaat. Wat zuL
Zl l m ZeSS^? is'er ünregtveerdigbeid by 4/ . >'"mig Zyn dlen ik Barmbertig ben,
leep'/ r r , ^ ^'e?25'2 Ë' w;7> noS des Rom pt ' numr des Onfamenäen Gods. J1· 9: », ú*. alvvaar den Apotcel wyders die
seene de Mond ftopt, die God van onregt wil- «•n beichuldigen. Fern zy God van Godioos- "M, en dt Ahnagtigm van Onregt. Want na het D 2 Werk |
||||
OP EEN SPEELEND KIND.
De Kindze Tyd,
Onnoozel Sljt. |
||||||
Schoon teed're Jonkheid niet laat merken,
Bedrog nog boosheid, in haar werken, z'Is egter niet bevryd van Nood; Ten blyk dat d'Oorfpronk van de zonden, In yder Aardling, werd gevonden: Onnoozelheid weerd zelfs geen Dood. |
||||||
Voorbeeldelj'ke Zedekjen. Ð
Werk des Men f eben vergeld by hem: ende na
een yders weg doet hy 't hem vinden. Jol· 34: »: io Zoo werden ook de Kinderen (als nog niet mee opzet gezondigt hebbende) verfchoon- Jyker geagt , als blykt by Jonas , daar God „,ra.af ' 'Zoude ik die gtnote Stad Nineve niet ø-jcbüoncnt daar veel meer als Hondcrt en tvTrï .Puizent Menfchcn in zyn , die geen hl Irl Ttm tu£'chen haar Rtgterband ende
haa, Sknkerband. >,· 4>. rf „ *nzen Za]l Æ Æ . ",de dezelve grootelyks, en brengt
M,nlh?", a,Semeen Voorbeeld by , om den Menfch te leeren zig voor God te verootmoedi- tehinchrTJ0 Kbuerkms ™ ™S ^nen , ende
nmgryke Gods. Foorwaar zege ik u , zoo wie
Men iïttJt "f "W'· gelyk een Kin.
Ì * _ *ai ln t zelve geenfints ingaan. 7, ' ', v' 4·· Zoo wie dan hem zelven zal Vernederen gelyk dit Kindeken , deze is de mee-
Á 'V *"?*&** der Hemelen. Matth. 18. deze Vernedering beftaat in het afleggen van alen Hoogmoed en overvloed van Boosheid; ZS gt ?' die ëu1de Le^n IJau!i Broeders Word
gnn Kinderen, in 't Veifand: maar zyt Kinde- Z,..mn· e Boo^eid, ende word in 't 'l/erfland' 2T-m,' i CoK I4·*»· 20. Ik wil dat gj JVys ø tn t Goede , dog Ümwozel in het Kwade. Kom, éý: v. 19. D 3 Cf
|
||||
54- Vowheädelyke ZcMeffm.
|
|||||
Op een Wulps en Jongeling.
WAnneer de Kindsheid, met het Spel,
d'Onnozelheid begint af te leggen, en de Jongelingfchap aankomt, dan is den Menfch op het gevaarlykfïe van zyn Leven; dan beginnen de Hartstogtelyke Driften gaan- de te worden; de Geeft, ontvonkende, toont 7.ig Vimrig, om de Togten op te volgen; dog het Oordeel, d'ervareniheid nog. niet te baat hebbende , kan als dan geen Magt oeffenen; zulks hy, als een ongetemd Paard , onhandig heenen driefcht. Zoodanigen .Jongeling ver- toont ons Salomon, ik gag onder de Shgten, & merkte onder de jonge Gezellen, eenen verfiande- hozen Jongeling voor bygaande op de Straten, rief' fens haren Boek , ende hy trad op den l¥eg van haar Huis, in de Schemering , in den /Jvond des daags , in den zzvarten Nagt , ende de Donker- heid : ende ziet esne Fronte ontmoet ede bem> in Hoeren Vercicrzel, ende met het Harte op hare Hoede;..... Zy bevseegden hem, door ds
veelheid van haar Onderrigt: Zy dreef hem aam
door de Flcijinge barer Lippen. Hy ging haar Straks agter na, geiyk een Os ter Slagtinge gaat} ende- gc:-]k een Divaas tot de Tugtinge der Boeijen'. tot dat 'den Pyl zyne 'Lever doorfneed ,· gelyk ecu Vogel zig haajtet na ' den Strik, ende niet <weei dat dezelve tegen zyn Leven'is. Prov- 7· ZOQ-
|
|||||
Voorbeeldelyke Zedeleßen. JJ
Zoodanig een was mede den Verloren Zoon, -
die op zyn ugen Wieken wilde dryven , dog overdadigljk Levende, binnen korLe alles doorbragt. Luc. 15. £>er Jongelmgen Cieraat is bare 'Kraut. Ende
een Jongen zal ook , door zyne Handelingen. zig pekeni maken of zyn Werk zuiver , en of het ™gtzal wezen. Zegt SaiÖmari Prov. 20. daarom zyn die gene gelukkig, die naar Ver- maningen imiteren, om zoo (agt gevende op mat gedrag) rot deftige Mannen te mogen wor- den ; Wr Raad, ende ontfangt Tugt) op dat ø tn ü laalfie Wys zjf. Prov.' 19: í ;o. Be- ter ureen rArm ende wys Jongeling, dan een Oud tn -£ut Juming die niet weet van meer vermaant re «otf«. Red. 4; õ. é 3, derhalven is 'er niet nutter (nevens goede Leeringen en Vermanin- gen) SiS goede Boeken te Leze*, welke naar können y\yS ën ,irvaren mafen ;fl den Men. xcnelyken omgang; voor al Gods Woord, in n-
de een vo.komen .Rigtfnoer voor ons- Leven: zoo z^gr David. Waar mede zal den Jongeling 2y« 1 ad zuiver houden ? als hy dat houd na uw Woord. PJalm ily.: *; 9. want dat k be- kwaam m den Siegten Kloekzinni'^heid Ç geven, ñ JVmg Wetenjchap ende 'bedagtzaamheid. 1üv- é·' õ. 4. dies zegt het, Komet gy Kinde- ren , hoort na my , ik zal u des HEEREN ")re^eDl:mm- m^m 34·' P· 12. de Vreeze des « L· EREN ij bet beginfsl der [Fysbeid. D 4 Ãéïõ* |
||||
OP EEN WULPSE JONGELING,
De Joffe Jcugt,
Voed Tale vreugt, |
||||||
D'Aankomeling tot ryper Jaren,
Kan vaak geen nood of dood vervaren; Hy hold meefl buiten reen en pïïgt, En viert de toornen van.zyn Driften: Maar hoe men goed en kwaad moeft fchiften, Zal God eens toonen, in 't Gerigt. |
||||||
Voorheeldctyke ZedekJJen. $f
Prov. g: v. 10. Behoed uw Harte boven al dat
te beivaren is ; want daar uit zyn de uitgangen des Levens. Doet de verkeertheid des Monds van u weg , ende de Verdraattheid der Lippen , doet verre van U. Laat uwe O'ogen regt uit zien ende uwe oogleden zig regt voer U heenen houden: weegt den gang uwes voets , ende laat alle uwe Wegen wel gevefiigt zyn. Wykt niet ter Regier, ofte ter Siinkerhand; wend uwen Voet af van het Kwade. Prov. 4' v. 23. ik hebbe Ugefchreven, Jongelin- gen , want gy zyt Sterk, ende het Woord Gods blyft in U, ende gy hebt den Boozen Ovcrwimnen. Hebt de Wereld niet Lief, nog 't geene in de Wereld is: Zoo iemand de Wereld Lief heeft, de Liefde des Vaders is niet in hem, Want al dat in de Wereld is , namelyk de Begeerlykheid der Oogen, ende de Grootsheid des Levens, is niet uit den Va- der , maar is uit de Wereld. Ende de Wereld gaat voorby , ende haar Begeerlykheid : waar die den wille Gods doet, blyft in der Eeuwigheid. 1 Joh. 2: v. 14. Gedenkt aan uwen Schepper in de Dagen uwer Jongelingfckap , eer dat de kwade Dagen komen , ende de Jaren naderen , van dewelke gy Zeggen zult, ik hebbe genen Luft in de zeken. Van alles dat gehoon is, is het Einde van de Zaken, vree ft God en houd zyne Geboden.· · Ecclef. 12. |
|||||
D 5 Op
|
|||||
58 Foorbeddelyke Zcdekfen.
Op een Ì ë ê.
|
||||||||
Ô
|
Oen ik een Kind was, fprak ik als een Kind,
was ik gezind als een Kind: over leide ik als |
|||||||
een Kind: 'maar wanneer ik een Man gewor-
den ben, zoo hebbe ik te nicte gedaan 'f gerne eens Kinds was. Zege Paulus é Cor. ig: ü. il. Zop is het biilyk dac een yder, die tol zyn [aren _gckomen js, toezie, hoe hy zynen gang rigte, waru alle Wegen des Mans zyn zuiver in zyne (Jogen: maar de Heere weegt de Geeßcn. Proii. i6: í vs daaroin ziet dan lm gy voorzigtelyk wandelt: niet als (Jnw/ze maar als fVyze. Den Tyd uitkoe· p-nde, dewyle de Dagen Boos zyn: Daarom zyt niet Onvc)jla>:dig maar verjlaat , welke de Wille des 'Heeren %y, Epb. 5: v. 15. Zyt t'allen Dage in de vreeze des Heeren: want zekerlyk daar is een Beloo· riin^e: Prov. 23:0. iv. Zoodanig is de KetmiJJe der J'Vysheid voor uwe Ziele: als gy ze vind, zoo zal der Belooninge wezen; ende uwe vervnagtwge zalniet afgejneden isorden. Prov. 24: õ- é ö. IVelgchk- %>alig is den Man die den Heere vreejl. Ñ Jahn é 12: v. 1. wie (Vetenfebap weet, houd zyne woorden in ,· ende een Man van rerftand, is koßeiyk van Gee/tf prov: 1?; ib. 27. in Tegendeel, cot Belmls Men? febe, een Ondeugend Man gaat met verkeerdbeid des Monds omtne; wenkt met zyn Oogen, /preekt met zyn Poeten, leert met zyne fingeren: in zyn Harte Zyn Perkeerdheden, hy /meed Palier Tyd kwaad:
|
||||||||
Voorbeeldeljke Zedehffen. 59
kwaad: hy werpt Twißen in. Daarom zal zyn
Ferner/ haajlelyk komen: hy zalfchielyk verbroken •morden, prov. ó: ν. 12. Gaat weg van de tegen- woordigheid eenes Sotten Mans , want gy zoud by hem gene Lippen der Wetenjchap merken. Prov. 14: v. 7. en l/ergezelfchapt U niet met eenen Gram- moedigen : ende gaat niet om met een zeer Grim- mig Man: op dat gy zyne Paden niet Leert, ende een Strik over uwe Ziek haalt. Prov. 22: v. 24. want de Toorn-des Mans, werkt Gods Geregtig- heid niet. Jac. 1: υ..20. 't is Eere voor een Man van Twifl af te blyaèn; maar een yder Dwaas zal 'er zig in mengen. Prov, 20: v. 3. ] Een gantfeh getrouw Men-zal veelvoudig zyn in Zegeningen. Prov: 28: v. 20. Een wys Man is jterk: ende een Man van JVeieiifchap maakt de Krflgl va-v. Prov. 24; i>. 5. Zoodanige Nadrukkelyke Leeringen field den
wyzen Koning. Salornon, den Meniehe rneenig- viildig voor.:, tot een Prikkel en Spooreder Godzaligheid ; maar dien meerderen dan Salo- rnon- die MoncT der Opperde' Wysheia, Leert met nog meerder Aanwyzinge, zeggende niet. een ygelyk die tot my zegt, Heere , Heere, zal; ingaan in 't Koningryke der Hemelen: rnaar die daar doet de wille myns baders, die in den Hemelen is... een ygelyk dan die deze myne Woorden hoort, ende dezelve doet, dien zal ik vergeben, hy een Voorzigtig Man , die zyn Huis op een Steenrotje gchoum heeft. (Dk nu waren zyno Woorden voor
|
||||
OP E E Í Ì Á Í.
6 Deed een Many
Al wat hy kan! |
||||||
Den Menfch, op 't kragtigfi van zyn dagen,
Wat moet hy zig omzigtig dragen ! Wyl Vlees en Weereld ligt verleid; We! hem ! die God fchenkt open oogen, Van kennis; dan is 't Aards vermogen, By dien, maar waan en vdelheid. |
||||||
VoorbeeldeJyke Zeäekffm. 61
voor af geweeft.) Alle dingen, die gy wilt dat
U de Menfchen doen , doet gy hen ook alzoo: want dit is de Wet ende de Propheten. Gaat in door de Enge Pootte fefc. Matth.j.. Zoo iemand agter my isil komen, die verloochene hem zelven, ende neme zyn Kruis op en volge my. Matth. i<5: v. 24 Zoo betaamc hec ons dan, mee een Mannelyken moed ons Kruis op ons te nemen , den goeden Stryd te firyden en den Goeden Loop te hopen, en weer- diglyk. te wandelen de Roepinge, met welke wy ge- roepen zyn: met alle Ootmoedigheid ende Zagt moe- digheid ,· met Lankmoedigheid, verdragende mal- üanderen, in Liefde; ons beneeifügende te behouden de eenigheid des Geefls , door den Band des Vre- des: ... tot dat wy alle zullen komen tot de Eenig- heid des Geloofs, ende der kenniffe des Zoons GodSy tot eenen volkomenen Man, tot de Mate der groots der Volheid Chrifii: op dat wy niet meer Kinderen zouden zyn, die als de Vloed beweegt en omgevoerp iwrden, met alle wind der Leere, door de Bedriege- rye der Menfchen, door Arglifligheid om Listelyk tot Dwalinge te brengen. Maar de waarheid be- tragtende in de Liefde, allefints zouden opwaffen in hem, die het Hoofd is, namelyk Chrißus. Epb. 4. |
|||||
Of
|
|||||
6i Voorbeeliklyke Zedekßn.
Op een Oud Man.
¾ËÅ Gryzigheid is een Cierlyke Krootie , sy
i-J -werd op den weg der Geregtigheid gevonden. Prov. 16: õ. 3ï. Der Ouden Heerlykheid is de Gryzigheid. Prov. 2c: v. 20. derhaiven zyn zy ook aller Eeren waardig, voor zoo verre zy dezen Roem mogen wegdragen, in de Stok. Ouden is JVysheid, ende in de Lankheid der Da- gen hst Ver [tand. Job n: v. 12. Die in het Buis des Heeren geplant zyn dien zal gegeven wurden te Groeijen in de Voorhoven onzes Gods, in den Gryzen Ouderdom zullen zy nog Fragten dragen: zy zullen r/et en Groene zyn. P/alm 92. Anderimts is beter een Arm en wys Jongeling, dun een Oud en Zot Koning , die niet weet van meer vermaant te worden. Ecclef. 4: v. 13. ende wanneer fret mogte gebeuren dat d'Oüderdom zig misgreep , zoo paft het geen Jonger van Dagen dezelve fcherpelyk over te halen , mee Straffe woorden. Gelyk zulks Paulus zynen Timotheus beveelt, Eenen Ouden Man bejlraft hiet hardelyk: maar Vermaant hem als een Fa- der ; de Oude Vrouwen als Moeders: r Hm. 5: í. é. want, boven dat de Zwakheden, die d'Oüderdom onaffcheidelyk verzeilen, zeer las- tig moeten vallen , zoo moet het een hevige Smerte voor haar zyn, onweerdiglvk veragt Ofte begraauwc te worden ; gelyk zulks den Vro.
|
||||
Voorbeeldeljke Êedckjjén. 6%
Vromen Job een geweldige Droefheid waS; mt
Lachm over my mindere dun ik van Dagen, welker Vaderen ik verßnaat zoude hebben, om by de Hon' den myner Kudde te fitilen... maar nu ben ik haaf Snareisjpd geworden, ende ik ben hen tot eenklap- Woord... ter Regterhand fiaat de Jeugt op , //00- ten myne Voeten uit ; ende banen tegen my h ire verdervelyke (Vegen . . . daarom fiort haar myne Ziele in my uit: de Dagen des Diuks grypm my aan. Job ^o. Om deze bit,ere bejcgeian^e te verhoeden Leert Sakmion de Kinderen hoort na uwen Vader , die U gewonnen he*ft: ende veragt »we Moeder niet als zy Oud geworden is. Prov. 23: 1/. 2 2.
d'Erbarmelyken Stand des Ouderdoms word
kragtig , op een Pcëtifche of Zinnebeeldige Wyze-, door den Prediker, afgebeeld; onder de naam van Dage η van dewelke gy zeggen 'Zult ,
ik hebte penen Lufi in de zelve. Eer dan de Zonne , ende het Ligt , ende de Maane, ende de Starren,, verdui/iert worden, ende de Wolken wederkomen na den Regen. In den Dage wan~ neer de wagters des Huizes zullen beven , ende de Sterke Mannen haar zetvën zullen krommen, ende de Maaljïers zullen fiilis fiaan , om dat zy' minder geworden zyn : ende die door de Ven/te- ren zien , verduijlert zullen worden. Ende de twee Dewen na de Slraaten zitVen gefloten war- den , als 'er is een neêrig Gehad der Maïmge, ende by Op/iaat ψ dt Stemme des Vvgelkens y- |
||||
OP EEN OUD MJN.
Wat \s i Ouden Dach ?
Dan Wee.) en Jch! |
||||||
Al noopt de weelde, 't noefte tragteri,
Met voorfpoed; 't mind're van de kragten t Des Lichaams valt den Menfch dog zuur. Elendig! als, door Aards verblyden, De ziele fchade komt te lyden; Dan ftaat het weerelds welzyn duur. |
||||||
VoorbeeldelyL· Zedeïeffen. 6f
ende alle de Zanger ejjen neder gebogen zullen worden,
ook wanneer zy baar voor de Hoogte zullen Vreezen , ende dat'er Verfchnkkinge zullen zyn op den Weg, ende de Amandelboom zal bloeijen , ende dat den Spr'mkbaane zig zelven een Laß zal wezen, ende dat de Lujt zal vergaan: want de Menfcbe gaat na zyn Eeuwig Huis, ende de Rouwklagers zullen in der Straaien omgaan . . . f delheid der Tdelhedent Zeid den Prediker: 't is al Tdelheid. Ecclef. 12. allchoon nu zoo veele Rampen zig op doen, in deze befchryvinge des Ouderdoms, zoo_ is de- zelve egter nog Wenfchelyk voor den Menfch; voor al als dien Stand, door een voorafgaande Goed en Vroom Leven, zig Eere en Agtbaar- heid heeft verworven. En zig gedraagt na Pauli LeiTen, dat de Oude Mannen l\Tugter zyn, Stem- mig, Foorz'igt'ig, gezond in 't Geloovc, in de Lief- de, in de Lydzaamheid. De Oude Vrouwen, insge- lyks, dat zy in bare Dragt zyn gelyk de Heiligen betaamt, dat ze geen LajiereJJen zyn, haar niet tut veel IVyns begevende, maar LeerareJJen zyn van het Goede: Tit. 2: ν. 2. Gelukkig! zoodanige Ouderdom, die met den Pfalmifl: biddende zeg- gen kan, Gy zyt myne Verwagtinge Heere HEERE, myn Vertrouwen van myner Jeugt aan ... verwerpt ■ my niet in den Tyd des Ouderdoms ende verlaat my niet terwyk myne Kragt vergaat. P/alm 71; v. 5. |
|||||
E Qr
|
|||||
66 Voorbeeldelyke Zedeleßen.
Op een Bedelaar.
|
||||||||||
R
|
Tke, ende Arme, ontmoeten malkander en: de
HEERE heeft ze alle gemaakt. Prov 2 2: υ 2. |
|||||||||
uit dien Hoorde dan, die den Armen ver'
drukt, Smadet des zelven Maker. Prov. 14: v. 31. die zyn Ooien ßupt' voor bet gefchrei des Armen; die zal ook ruepen, en te niet verhoort worden. Prov. •μ: ν 31. die zig des Armen ontfermt Leend den Heere: ende hy zal hem zyne iVeldaad vergelden. Prov. 19: ν ij. Hec heefc God behaagt, on- dericheid van Staat te (tellen, tot een iieproe- vjnge voor den Menfch, of hy de Deugden van Liefde en Barmhertigheid oeffent, of niet. In- dien iemand zegt, ik hebbe Cod Lief, ende Haat zynen Broeder, die is een Leugenaar Want die zynen Broeder niet Lief heeft, die hy gezien heeft, hoe zal hy God Liefhebben , dien hy niet gezien heeft? 1 jfoan. 4: v. 20. God gaf (voormaals) aan Ifraèl nadrukkelyk Bevel, de Arme zal niet ophouden uit het midden des Lands: daarom gebie- de ik U, Zeggende; Gy zult uwe Hand mildelyk Open doen aan Uwen Broeder, aan Uwen Bedruk- ten, ende aan Uwen Armen, in ui»Land. Deut. 15: v. ir. dog daar zoo veele Armen zoude zyn» wilde God egier, dat'er geen Bedelaar, in dac Land, zoude wezen. v. 4. Weofchelyk ware het, dat zulks Hedendaags nogkondezyn ! maar dac is onmogelyk, overmits in IfraëJ ('t geen in een
|
||||||||||
Voorbeeldelyh ZedeleJJen. 6"?
een geilagt als een Huisgezin beflond) navor-
fchiug könde gedaan worde, waar d'Armoede zyns Broeders uit ontitond, en wat dezelve nog !jH koftwinninge doen konde; daar het nu een karnen wooninge van allerley Landaart is ; en allerwegen de Luijigheid Liften zoekt, om zig onder nee Kleed van Onmagt en Elende te Er- neeren. Om den Winter zal den Laijaart niet Ploe- gen: daarom zal hy Bedelen in den Oogß; maar daar zal niet zyn. Prov. 20: v. 4. als de zulke dArmoede overkomt, als een Wandelaar, en veel- der ley Gebrek ah een gevoapent Man. Prov. 24: f· 34- zyn ze Juift niet van Inborft als den Onregtveerdige Rentmeefter die by zig zelven zeide , Graven kan ik niet, té Bedelen Schaam ik my. Lue. 16: ν. 3. maai verre van Schaamte te hebben, houden het veele (God beter 't) als een Beroep of Broodwinning, dog, hoe haar dit bekomen zal, (laat God te Oordeelen. Gelykerwys Ifraè'1, uit Broederfchap, mild-
dadig moeft zyn, alzoo nu ook; wyl onze Broe- derfchap verder ftrekt, en de Kerke nu dat hieuw Lied zingt, Gy hebt ons Gode gekogt, met Uwen Bloede, uit alle Gefiagte, ende Tale, ende Volke, ende Natie. Apoc. 5.· *. 9. Zoo paft ons wel te doen, zonder Onderfcheid van Per- loonen; volgens Pauli Lefie. Laat ons goed doen- de niet vertragen: want te zyner Tyd zullen i»y Maaijen, zoo i&y niet verflappen. Zoo dan, terwyle wy Tyd hebben, laat ons Weldoen aan alle, maar E 2 mtefi |
||||
OP EEN BEDELAAR.
Des Beed'/aars Och!
Is vaak bedrocb. |
||||||
God is de maaker van den armen,
Dies moet een yder zig erbarmen, Der gener die het waarlyk zyn; Ja ook! fchoon wierd men al bedrogen, En voede, door opregt meêdogen, Zelfs luiheid > in een valfche fchyn. |
||||||
Veorbeeldelyke ZedekJJen. 69
meeß aan de Huisgenooten des Geloofs. Gal. 6: v. 9.
weke zyn nu de Huisgenooten des Geloofs? de Schrift zegt, een iegelyk die in hem gelooft, die zal niet befchaamt -worden. Want daar is geen Onderfcheid. Nog van Jode, nog van Griek,'want een zelve is Heere van allen, Ryk zynde over alle die hem aanroepen. Rom. 10: ν. 11, dus, goed doende, moet men niet omzien; nietveroordee- kn, nademaal Tyd en Toeval allen wedervaard , wy weten niet wat Gods Alwys beitier , met de Voorwerpen onzer meêdogemheid , voor- heeft : Nebucadnezar wierd by de Bee- ilen verftooten; dien grooten Veldheer Belli- zakius moeft , by de weg, zitten Bedelen; en 't hadde, by God, zyn waarom. Willen wy ook, in den Dag des Oordeels, niet geerne die Straffe bejegening hooren, als Chridus zal zeg- gen. Ik ben Hongerig geweefi, en gy hebt my niet Sefpyß> · ·· Matth. 25. Zoo laat ons deze Ver- maaninge in agt nemen, die Spaarzamelyk Zaait, zal ook Spaarzamelyk Maaijen: ende die in Zege· ningen Zaait, zal ook in Zegeningen Maaijen ... Gelyk'er gejehreven is, hy heeft geßrooit, hy heeft den Armen gegeven : zyne Geregtigheid blyft in der Eeuwigheid. 2 Cor. 9: ν. 6. |
|||||||
ES
|
|||||||
Op
|
|||||||
?o Foorbeelddyke ZeäcJeJfcn.
Op een Krygsman.
Η Et Zaad des Oorlogs is al ten tyden Kaïns
gezaait, door de Eigeliefde, en is opge- groeit, na mate d'Eigenbaat aanwies, on- der het vermenigvuldigen der Menfchen; waar door noodzakelyk wierd , t'Zamenlevinge tot Gemecnebeften te vormen, om zig te befcher- men voor de Roofzngt van anderen, en tegen geweld te verdedigen. Dus zyn Steden en Lan- den, door onderlinge Verbintenifle ontftaan; tot eindelyk na Alleenheerfchinge wierd gedongen, en de Monarchyën zyn geveftigt. Als toen was » het dat men (op grond van Regt) d'Oorlog bil— . lykte, en het geene anderfints, uit de Natuur en Zedelyke Wee, Zonde was (als Roof, Ge- weld en Doodflag) door een Oppermagts goed- dunkend Verlof, Geoorloofd wierd; dit niet alleen, maar zelfs, voor een Deugt, en Heer- lyk werk gehouden is geworden. Ja! is 't niet de grootfte Stoffe voor de Redenaars, Poëten en Hiftorifchryvers geagt (van Oude Tyden af) te Roemen, de daden van Hercules Alexander, Ccezar, en alle andere Oorlogshelden ? daarnog- tans de Vrede het waardigfte is, en ter God- zaligheid het hoogfte noodig. Zelfs den Koning David wierd geweigert den Heere een Tempel te mogen bauwen, Om dat hy een Krygsman was, en veel Bloeds had vergoten. Maar 't welk zyn Zoon Salo-
|
||||
Voorbeeläelyke Zedelejjen. ?i
Salomon (welke naam Vredig of Vreedzaam be-
tekent) toegelaten is. Dog egter, fchoon het een uitwerking der Boosheid des Menfcben is, nogtans is het God die den Kryg beitiert, en Regeert, na zyn Heil'ge wille; ik make den/re- de, en Scbeppe het Kwaad; ik de Heere doe alle deze Dingen Jef. 45: v. 7. Gezegent zy de Hee- re myne Rntsßeen, die myne Handen Onder wy β ten Stryde : myne Fingeren ten Oorlogen. Pj. 144· v. 1. Een Koning word niet gereddet door groot e Kragt, pf. 33: ν. 16. Het Peerd word bereid te- gen den Dag des Stryds: maar dOverwinninge is des Heeren. Prov. 21: v. 31. daarom palt het den Krygsman, zyn betrouwen op God te (tei- len j gedenkende, dat de Loop niet is der Snellen, tiog de Sttyd der Helden. Eccl. 9: v. 11. maar d'uiikomft van den Heere is. En deze LeiTen in agt te nemen. De Toorn des Mans werkt Gods Gcregtighe'id niet. Jac. \: v. 20. Grimmigheid en Overloopinge van Toorn is Wreedheid. Prov. 27: ν 4 Een Goedertieren Menjch doet zyn Ziele wel: maar die [Vreed is, berotrt zyn Vleefcb. Prov. ir: v. 17. Wreedheid is geen Heldendeugt; beza- digde Kloekmoedigheid is Dapperheid. De Langmoedige is beter dan de Sterke : erJe die Heerfcht over zynen Geefi dan die een Stad in- neemt. Prov. 16: v. 32. Elk gedagte' word door Raad beveßigt; daarom voert Oorlogen met 'Vsyze Raadflagen. Prov. zo: v. ïS· Berooft den Armen niet om dat hy Arm is: ende verbryzeit den Elcndi- E 4 gen |
||||
OP EEN KR TGSMAK
Een regt Soldaat.
Fegt zonder Haat. |
||||||
o Bitt're nafleep van de zonden ï
Dat onder menfchen werd gevonden, Verlof tot rooven, moord en brand, Nog erger, daar men niet te vreden, Is met foldy: maar, tegens reden , De wreedheid itaag neemt d'overhand. |
||||||
Voorbeeldelyke ZedeleJJen. 73
gen niet in de Poorte. Want de Heere zal haar
Twi/izake Twiften , ende hy zal den geenen die ze Berooven de Ziele Rooven. Prov. 22.* v. 22. ue Lefle van Joannes den Dooper, aan de Krygs- «negeen , Luid , doet niemant Overlaß , nog ontvreemt niemand het zyne met Bedrog , ende laat U vergenoegen met uwe bezoldingen, Luc. 3; í. 14.. Dit ;s alles voor zoo veel hetVleefch betreft,
en den Kryg aangaat: maar (behalven de Vrage) heeft niet de Menfche eenen Stryd op der Aarde ? \ á ' V' l dewelke beftaac in Weer waardig· "eden, Moeiten en Verdriet, na het Lichaam; ?oo heeft een vgelyk Chriften eenen geeltelyken ^tryd> waar in hy zig Kloekmoedig moet dra- gen ,_ Strydende tegen de Zonde. Heb. 12: v. 4. en 21g wel Wapenen; want Wandelende in den /leejche , en voeren wy den Kryg niet na den f leejche: want de Wapenen onzes Krvgs zyn met Vleefchelyk , maar Kragtig door God, tot Nederwerpinge der Sterken ... 2 Cor. ig: õ. 4. neemt aan de geheele Wapenrufiingc Gods, op dat gy könnet wederßaan , in den Boozen Dag , ende alles verrigt hebbende ßaande blyven . . . Eph. 6:, v. 13. Zoo dan Stryd den Goeden Stryd des Ge- loof s, grypt na het Eeuwig Leven. 1 Tim. 6: V. 12.
|
|||||
E 5 ÌÏô
|
|||||
74· Voorbeddelyke Zedclcjfen.
Op een Landman.
DE eerile der Menfchelyke Bezigheden, en
d'Üudite der Beroepen of Handwerkelyke bedryyen, is de Landbouw: enwasvoor- muais zeer geagt ende geè'crc: d'Üude Romeinfe 13urgermeefteren konden bet Capitolium en den Akker vereenigen, en t effens Veldheeren en Landbouwers zyn. Behalven dac d'Ëerfte Voor - Vaders zig mee den Landbouw ge- neerden, Leed; men ook van Uzzia, een Koning va» Juda, Hy Bouwde ook Torens in de Woefiyne , ende hieuw veele Putten uit, overmits hy veel Vee beulde beide in de Leegte, ende *b de Fff ene Velden: Jkkerlieden ende Wyn· gaardeniers tip de Bergen , ende op de Vrugtbare Velden: want hy een Liefhebber was des Land- bouwery. -i Cbron. 26: v. 10. als ook de wyften Koning Salomon Schryft van zig zelf, ik maakte my groote Werken , ik Bouwde my Hui- gen , ik P.'antedc my Wyngaarden. Ik maakte fny Hoven , ende Lußboven , ende ik Plant ede BOonten in dezelve van allerlei Vrugl, Ik maakte wy Vyvers van IVateren , om daar mede te Be- wateren het Woud, dat met Boomen groende. Ecclef. z: v. 4. waar door hy niet alleen nafpoor- de, W.at- voor den Menich het nutfle was, op dtn Aardbodem , maar ook navorfte d'Onna- fpeutïyké Wysneid , en Almagt Gods: waar toe
|
||||
Voorbeeldelyke ZeäeleJJen. f?
toe hy ook alle Kruiden en Vrugten in san-
merkinge nam. Hy Sprak ook van de liomnen; van de Cederboom aan, die op den Libanon is, tot op den Tzop die aan de Wand uitwaß. ι Reg. 4: ν. 33. agtervolgcns de Leflevanjob, Spreekt tot de Aarde, ende zy zal 't U Leeren . .. Wie weet niet uit allen dezen , dat de Hand des Heeren dit doet ? Job 12. die Wateren giet op bet Dorfljge en Stroomen op bet Droogt , gelylc zoo God aan Job vraagt, om zyn Almo- genrheid te doen kennen , Wie deelt voor den Stortreegen eenen Waterloop uit ; ende eenen weg voor bet Weerligt der Donderen ? om te Regenen op. het Land , daar niemand is j op de Woefiyne ,.^taar geen Menfchen zyn , om bet JFoeße, ende het Verwoeltede te verzadigen: ende om het Uitfpanfel der Grasfcheutkens te doen waffen. Heeft de Regen een Vader ? ofte -wie Baart de Druppelen des Daaum? Job 38."o. 25. Hier op kan men Elihu doen antwoorden. Ziet l· God is groot, ende wy begrypen 't niet: daar is- ook geen Onderzoeküige van 't Getal zyner ja- ren. Want hy trekt de Druppelen der Wateren, op: die den Regen na zynen Damp uitgieten,... Hy geeft Spyze ten Overvloed. Job 36: v. 26, God Dondert met zyne Stemme , zeer wonderlyk;- Hy doet groote Dingen , ende Wy begrypen ze- niet.....Job 37: v. 5. alle deze Wonderen
kan den Landman het befte befchoinven ; die
zynen zuuren Arbeid mec een vrugbaaren, Oogit
|
||||
OPEEN LANDMAN.
Die dCAard1 bewerkt,
Gods wonderen merkt. |
||||||
Wanneer zy, die in d'Aarde delven,,
Haar Geeft verheffen in zig zelven, En zien in 'c Schepfel d'oorzaak aan, Schoon d'Arbeid toont de ftraf der zonden, Zoo werd door hen in vrugt bevonden, Gc4s goedheid, en zyn wonderdaan. |
||||||
Vöorbeeldelyke Zedekjjen, ??,
Oogfl: yeeltyds beloont ziet, en zyn Neerftig-
heid nimmer beklaagt. Die zyn Land Bouwt, ttol met Brood verzadigt worden: maar die Tdele Menfchen volgt, zal met Armoede verza- digt worden. Prov. 28; v. 19. die met Tranen zaaijen , zullen met Gejuich maai jen. Die het Zaad draagt dat men Zaaijen zal, gaat al gaan- de ende Weenende: maar Voorzeker zal hy met Gejuich wederkomen , dragende zyne Schooven. Ρ/λ/ot 126; v. 5. Gy bezoekt het Land, ende hebbende het begeerig gemaakt. Verrykt gy het groot elyks; de Rivier e Gods is vol Waters: wan- neer gy het alzoo bereid hebt, maakt gy haar lie- der Koom gereed. Gy maakt zyne opgeploegde Aarde Dronken ... Gy kroont het Jaar uwer Goedgimftigbeii: ende uwe Voetßappen druipen v"n enigheid .. . De Velden zyn bekleed met Kudden , ende de Dalen zyn bedekt met Koom: Zy 'Juichen, ook zingen ze. Pf. 65: v. 10. by de Langmoedigheid, die den Landman Oeffenc in het Wagten op de Vrugcen, vergelvkt Ja* cobus ons een nutte Zede-Leffe. Zoo zyt dan langmoedig, Broeders, tot de toekomße des Hee- ren. Ziet de Landman verwagt de kofielyke Vrugt des Lands , Langmoedig zynde over de Zelve , tot dat het den Vroegen ende Spaden Re- gen zal hebben ontfangen. Wecfi gy ook lang- moedig , verfierkt uwe Harten : want de toe- komße des Heeren genaakt. Jac, 5; v. 7. |
|||||
Op
|
|||||
'78 Foorbeeldelyke Zedeleffèn*
Op een Zeeman.
E En zeker Heidens Philozooph meende Regt
te hebben van te mogeQ twyffden , ofmet de Zeevarende Lieden onder de Levendi- ge , dan onder de Dooden, moeit Rekenen; overmits zy maar eenige vinger breetens van de Dood af waren, dat is maar de Dikte van een Plank of Twee: geen wonder! want zy zien elk Oogenbbk de Dood voor Uogen. Het Leven op der Aarde is doch broos en vol ge- vaars: maar zy die haar (als buiten de Aarde of Wereld) op de groote Zeen begeven, zyn in vry meerder Perykel. By de Zee is bekommer - tiijjè, men kan der niet Rußen. Jer. 40: ν. 23. men moet Dag en Nagt zyn Poft te Roer ftaan; altyd op den Uitkyk : onzigtbare Droogtens en Klippen können by Verzuim of Onkunde, bet Schip ligteiyk Stukken ofte Lek ftooten; de Geweldige Winden doen de Golven Hemel hoog fteigeren; die zenden, door hare dienin- gen, bet Schip dan wederom als na den Afgrond. Als het al op zyn befte is, dan zyn zy maar gefladig als een Süp des Middelpunts in een Cirkel van Water en Lugt: zoo als Job toont (van God , in zyn Almagtige Werken fpre- kende) Hy heeft een gezet Perk over de vlaktö der Wateren Rondom afgeteekent, tot aan de vol· tindinge toe des Ligts met de Duifiernijfe. Job 26. V. IQ,
|
||||
Voorbeeldelyke Zedeleßen. 79
». 10. Verheft haar eens een Orkaan, of Don-
derbui met Æ waren Storm, Onbefchryvelyle zyn als dan den Zukkelingen, Doodsgevaren en Bc-nauuwtheden; waar van het overdenken, de Hairen als te Bergen doet Ryzen , wanneer men de B^fchryving der meenigvuldige Schip- breuken Leeft, of de verhalen der wonderlyke BehoudenifTe uit zoodanige Gevaren hoort: Zoo dat het als een Spreekwoord is geworden, die niet kan Bidden, gaat ter Zee varen; want daar vervaren Gods Verfchnkkinge de Men- tenen, de Stemme des HEEREN is op de/Va- teren, de God der Eere Dondert; de HEERE is op de groote 'wateren. P/alm 29: õ. 3. deitoutfte ontzetten zig, en können dan zeggen, d'afgrond roept tot den afgrond, by 't gedruis uwer water* goten: alle Uwe baren, ende Uwe golven, zyn over my henen gegaan. Pf 42: v. $. dan leeren ze Gods groote Magt aanmerken ; en zyn Welda- den verhalen, zeggende, de Ç E E R E Donder- de in den Hemel , ende de Jlderhoogfte gaf zyne Jtemme..... Hy zond van der hoogte , hy nam
my, hy trok my op, uit de groote wateren. Ff. 18ß
*>♦ «4· Wenichelyk ware het, dat (in ilede van het onguur vloeken, en ruw ongebonden Leven , 't gene nu zoo algemeen is) de Zeevarende Lieden , op de vrage van God ,> wie heeft de Zee met Deuren toegeflooten, toen ze' uitbrak .... Job 3*,; v. 8. konde antwoorden, tnet een regte kenniffe des Almagtigen j Ü God, uwen
|
||||
OP EEN ZEEM AN.
Het bruifcbend Nat,
Gods Magt bevat. |
||||||
Die 't zwalpend' vogt der Zeen doorkruifferï;
Wanneer door ltorm de golven ruiflen, Gefold, geilingert hier en daar, Als Blixems fchiti'ren, Donders klaat'ren,· Dan zien zy, op de groote waat'ren, Gods Almagt; midden in gevaar. |
||||||
Voörbeeläelyke ZedeleJJini 8 t'
uwen Weg is in het Heiligdom: wie is een groot
God, gelyk God ? Gy zyt die God die wonderen doet .... de Wateren zagen u, ê God! de Wateren zagen u, en beefden .... uwen Weg was in de Zee, ende uw Pad in groote Wateren. P/ 77: v. 14. Alle Schepfelen roemen wel tiods Almagc, dog haar vermaan werd in ftike gehoort en met goede opmerkinge nagevorft: maar van de Zee mag men wel vragen, wie is een Leeraar gelyk hy ? die de Zee bouwen ervaren dac, die met Schepen ter Zee varen, handel doende op groote Wateren, zien de werken des HEEREN, en zyne Wonderwerken in de diepten; als hy /preekt, doet hy een Stormwind opltaan , die hare golven om hoog verheft. Zy ryzen op na den Hemel > zy dalen neer tot in $ Af grond; haar Ziele verfmelt van angfl. Zy danjfen en waggelen als een dronken Man. Alle haar wysheid werd verßonden. Dog roepende tot den HEERE in de benaauwtheid die ze haddei zoo voerde hy haar uit hare angficn. Hy doet de Storm fiilleflaan. Laat ze voor den HEERE zyne goedertier entheid loven en zyne Wonderwer- ken voor de Kinderen der Men/chen. P/alm ioji *. 26. |
|||||
F Ut
|
|||||
82 Voorbeeldelyke Zeäelejjen.
Op een Ambagtsman.
Τ Oen Adam gezondigt hadde , was zyn
Vloek, in 't zweet des aanfcbyns zult Gy uw Brood Eeten. Het gene, door dien het Aardryk weigerde zyn vermogen te geven, noodzakelyk wierd, dewyl het ßtärbeid moeit worden ; maar toen des Menfchen Begeerlyk- heid en Boosheid vermeenigvuldigde, en d'Ëi- genbaat begon door te breken , nam zig La- ntech twee Wyven , by dewelke by gewan Ja* hal, deze is geweefl een leader der gener die Ten- ten bewoonde en Pee hadden. Ende de Naam zyns Broeders was Jubal: deze was de leader van alle die Harpen en Orgelen handelen. De derde zvas Tubal- Caïn eenen Leermeefier van alle Werken in Koper en Tzer. Gen. 4. Zedert die Tyd oeffende zig de Nazaten in Konften en Handwerken; niet alleen tot nuttig gebruik, maar ook, veeliins, tot voedinge van pragt, tot kweekinge van Welluft; als ook tot fcha- delyk gereetfehap en dwingent Geweld; waar door eindelyk de onverzadelyke Hebluft en het greetig Eigen , op den Throon geraakt zyn 5 ende het onderfcheid van Ryk en Arm gefield is geworden; zulks dat de INootdruftigen han- den uit de mouw moeten fteeken , willen zy Leven. De Ziele des Arbeidzame arbeid voor kern zelve :· want zyn Mond buigt zig voor hem, Prov.
|
||||
VOorleeUetjke ZedeleJJen. 83
Prov. iö: v. 26. deze Arbeidzame Bezigheid is
alzoo, door de Tyd en de gefteltheid der Men- fchelyke Neiginge , tot een Fügt geworden, daarom Paulus de Theflalonicenzers beveelt, doe wy by u waren , hebben wy u dit bevolen + dat zoo iemant niet wil Werken, hy ook niet Eet e. Want wy hooren dat fommïge onder u ongeregeld Wandelen, niet Werkende maar ydele Dingen doende. Dog de zoodanige beveclen ende vermanen wy , door onzen Heere Jezum Cbriltum, dat zy met Stilheid Werkende, haar eigen Brood Eeten. ζ TheJJ'. 3. v. 1 o. ook heeft het nuttig Gebruik der Handwerken een goede Getuigenifle en Beveiliging van God verkregen,, wanneer God Bezaléel en Aholiab met zyn Geeft vervulde. Exod. 31: v. 1. zulks het betamelyk is, alle Neerftigheid daar toe aan te wenden, want dé Ziele des Luijaards is begeerig, dog daar is niet: inaar de Ziele des vlytige zal vet gemaakt wor- den. Prov. 13: v. 4. dat is te verftaan* Ver- noegt zyn, en met een befcheiden Deel beloonc worden. Maar lyder! de zugt tot groot gewin * is de Menfch te zeer eigen, al den Arbeid des Menfchen is voor zynen Mond: ende nogtans "werd de Begeerlykheid niet vervult. Ecclef. 6. v. 7. wat worden 'er niet al ftingfe wegen be- wandek om het gewin na te jagen! maar den wyze Koning zal haar leeren wat Vrugten zy te wagten hebben , die met een Bedrieglyke Band vierkt word Arm: maar de hand der Wytigen F % maaki |
||||
Ï Ñ-EEN AMBAGTS MAK
Verflana en Hand,
Mee â voor de Tand* |
||||||
Den Werkman oeffent hooft en leden,
Met vlyt, in noefle Bezigheden, Uit nood; dog meeil uit zugt tot winil : Maar aan deez' Guide les des Heeren, Zoekt Eeuwig Heil, niet Aards verraeeren; Denkt 't meefte part het alderminft. |
||||||
Vborbeeldelyke ZedekJJen. 8 f
maakt Ryk. Prov. 10: v. 4. een Bedrieger zal
zyn Jagtvang niet braden: maar het koflelyke Goed des Menfcbe is des vlytigen. Prov. 12: e. 27. te* Arbeiden om /chatten , met een val/e Tonget is eene voortgedrevene Tdelheid, der gener die den Dood zoeken. Prov. 21: v. 6. Ziet daar, de belooninge der Baatzugt ! zoeken wy voor- deel? en willen wy Gewin bejagen? Laat ons dan de LeiTe des Apoftels in agt nemen. De Godzaligheid is een groot gewin met Vergenoe- gïnge. Want wy hebben niets in de Wereld ge- bragt , het is Openbaar dat wy ook niet' komen iet daar uit dragen. Maar als wy Foedfel en Dek/el hebben , wy zullen daar mede vergenoegt zyn. Dog die Ryk willen worden, vallen in ferzoekinge ende in den Strik, ende veele Dwa- ze en Scbadelyke Begeerlykbeden , welke de Men~ /eben doen verzinken in Verderf, ende Onder- gang , want de Geldgierigheid is een wortel van alle Kwaad , tot welke zommige Lufi hebbende zyn afgedwaalt van 't Geloove, ende hebben haar zelven viet veele fmerten'doorfieken .... I Tim. 0: v. 6. zoo deze overtuigende Redenen niet genoegzaam waren, moet ons het Gebod Chrifti verpligten. Werkt niet om de Spyze die vergaat, maar om de Spyze die blyft tot in 'f Eeuwig Leven ; welke de Zoone des Menfcken U lieden geven zal: Joan. c: v. 27. |
|||||
F 3 Op
|
|||||
iS VoorbeeldeJjke Zedekjjen,
Op een Koopman.
DE Koophandel, Zenuw van Stad en
Land, is een der voornaamfte. Bedryven der Menfchen; dog mee eenen ook een van de Gevaarlykite voor de Ziele, overmits de Baatzugt en Hebluil daar zoo na mede Ver- gezelfchapt gaan, zoo dat het al een goed Stuur- man moet zyn die de Klippen van Eigeliefde en Gierigheid vermyden kan. De Wind van Voor- fpoec zet by wylen den Koopman zoo over- ftaag, dat hy (ten Perykel van een geruft Ge- moed) op de Banken van Pragt en Overdaad verzeilt; of, door de ebbe van rampen, zoo fcherp opftevent (om de Haven van Rykdom te willen bereiken) dat hy, op de Rotfen van Lift en Bedrog a^n ftukken ftoot; in Stede van, met klein Zeil, door voorzigtig beleid het Ga- naal der Matigheid door te zetten, om ter Reede van vernoeginge te belanden. Het is kwaad, het is kwaad , zal den Kooper zeggen: maar als hy weg gegaan is , dan zal hy zig beroemen. Prov. üc; v. 14. dat het nog by het veragten van de Waren bleef, in het Stuk van inkoop, dat was nog duldelyk ; maar in des Koopmans hand is eenen bedrieglyke Wecgfchalc, hy bemind te Verdrukken. Hof. 12: v. 8. mag men van veele zeggen; Ja nog erger! Ziet, het Loon der Werk- lieden , die uwe Landen gemaait hebben , welke V8$
|
||||
Voorbeeldelyke Zcdclejjen. 87
van U verkort is, Roept; en het gefchrei der
gener die Geoogß hebben , is gekomen tot in de Ooren des HEEREN Zebaolb. Jac. 5: v. 4. de zulke nemen geen agt op deze gulde Spreu- ken , Beter is een weinig met Geregtigheid, dan de veelheid der inkomens zonder Regt. Prov. 16: v. 16. Wie op zynen Rykdom vertrouwt, dia zal vallen : maar de Regtveerdigen zullen Groe- nen als Loof. Prov. 11: v. 24. Nadrukkelyk is de befchryvinge, des Predikers van die genen die Schatten najagen. Die het Geld Lief heeft, •word des Gelds niet zat; ende wie dm Over- vloed Lief heeft , word des inkomens niet zat: dat is ook ydelheid. Daar het goed vermenigvul- digt daar vermenigvuldigen ook die het eeten; wat nuttigheid hebben dan de bezitters daar van ? dan het gezigt harer oogen. De flaap des arbeiders is zoet, hy hebben weinig of veel gege- ten : maar de zatheid des Ryken , laat hem niet ßapen. Ecclef. 5: ν. ίο. Gelukkig! den gene die zig niet aan het Aardfe verflaaft, maar zyn. tyd uitkoopt , ende die Koopman is dewelke de Paarle van groote waarde zoekt. Matth. 13: v. 15. Koopt de Waarheid, ende verkoopt ze niet: mitsgaders Wysheid, ende Tagt , ende Ferftand. Prov. 23: v. 23'. Welgelukzalig is de Menfcb die Wysheid vind; ende de Menfche die Ver- ßandigheid voortbrengt. Want haren Koophan- del is beter dan den Koophandel van Zilver; en- de haar inkomfte dan het uitgegraven Goud. Zy F 4 is |
||||
OP EEN KOOPMAN.
|
|||||||
Tyd, zorg en zin,
J.1 tot gewin. |
|||||||
Is ergens voordeel in te vinden,
Wat zullen zy niet onderwinden, Veel Handelaars, om 's Werelds goed? Inmiddels dat zy weinig vragen, Na Deugt of wysheid; nog niet jagen, Na Godsdienft, Rykdom van 't gemoed. |
|||||||
Voorbeeldelyke ZeäekJJen. Sp
is koflelyker dan Robjnen ; en al wat u lufien
mag is met baar niet te vergelyken. Lankheid der dagen is in hare Regterband ; in baar S/i«- kerband rykdom ende eere. Haar Wegen zyn Wegen der lieflykbeid, ende alle bare Raden Vrede. Zy is een Boom des Levens , den genen die ze aangrypen, ende elk een die ze vafl boud, word Welgelukzal'ig. Prov. g: v. 13. Uier is winil zonder verlies; eeuwigduurend goed zon- der geld uit te geven te verkrygen. o ! Alls gy dorflige komt tot de Wateren, en gy die geen Geld hebt komt koopt ende eetet. Ja ! komt Koopt, zonder Geld, ende zonder Prys, Wyn ende Melk. Waarom weegt gy lieden geld uit voor het gene dat geen brood is ? ende uwen Arbeid voor bet gene dat niet verzadigen kan ? Hoor et aandagtelyk na my, ende Eetet het Goede , en laat Uwe Ziele in Vettigheid haar verluflen. Neigt uwe Oore, ende komt tot my, Hoort ende uwe Ziele zal Leven. Jef. 55. wie is nu die Koopman, die zyne Koopers dus nodigt? Hec is de Mond der opperfle Wysheid. De Amen, de Trouwe ende Waaragtige Getuige, bet begin der Scheppinge Gods. Die daar zegt ik rade U dat gy van my Koopt, Goud beproeft komende uit bet Vuur, op dat gy Ryk moogt worden, &c. Apoc. 3,* V. 18. |
|||||
Τ 5 Op
|
|||||
po Voorbeeldelyke ZedeleJJen. .
Op een Student.
DE Jongelingen, die zig oeffenen zullen ia
de Studien (gemeenlyk van vermogen- de Huize zynde) vind men meeftepart weelderig van Geeft; door dien dat de Opvoe- dinge haar meerder gelegentheid tot wulpsheid en vryheid verleent heeft, als aan Kinderen der gemeene Lieden: en daar by komende, dat de Geeft en Memorie, in de Lecteroeffening, ledige Tyd ter uiefpanninge vereift, want veel Lezen is vermoeijing des Vleejches. Eccl. 12: υ. ii- Zoo loopen de Studenten ligt gevaar, om door de Vermaken die ze onderling nemen, onbedagtelyk op het Wilde te geraken: zulks dat God veeie derzelve zoude mogen aanfpreken (ais hy eercyds den Koning Jojakim dede) ik /prak u aan, in uwen groot en Foorfpoed, maar gy zeidet, ik Zal niet hoor en: dit is uwen Weg, van uwe>- Jeugt aan , dat gy myne Stemme niet hebt gehoorzaamt. Jer. 22: v. 11. het Oude Spreek- woord , het zyn flerhe Beenen, die Weelde können dragen, geld (,wel voornameotlyk) by de Leer- lingen der hooge Schooien, nadien de Leeftyd der aankomende Mannelyke Jaren , de weelderige hartstogten ten hoogften Top voert, en de Onge- regelde Driften (door de hitte van het Jeugdig Bloed) de overhand nemen over den Geeft, tot zoo lange toe dat het Gemoed bezadigt word, door
|
||||
Voorbeeläelyke Zedelèffèn. ρ χ
door den tyd en opmerken van goede LeiTen en
Vermaningen. Wat zoude het Land gezogene zyn ! en Kerk , en Raadhuis , van geleerde Mannen hloeijen! indien de Werenfchap zoe- kende Jgugc deze LeiTen der Opperile Wys- heid in agt naame en betragte, de Opperfie w'ys- heid Roept overluid; zy verheft hare Stemme op, de Straten. Zy Roept in het voorfie der Woelingen, aan de Deuren der Poorten , /preekt zy hare Rede' «en in de Stad. Gy flegte , hoe lange zult gy de Slegtigheid beminnen ? ende de Spotters voor zig de Spotteryen hegeeren ? ende de Zotten JVetenfchap haten ? keeret U tot myn Beßraff„nge : Ziet ik zal mynen Geeß u lieden Overvloediglyk uhltorten; ik zal myne Woorden u bekent maken , om aan te nemen Qnderwys van goed Verjtand, Geregtigheid\ ende Regt, ende Billykbeden, om den flegten kloek- zinnigheid te geven , den Jongelink Wetenfchap en bedagtzaamheid: myn Zoon , indien de Zondaars U aanlokken, verbilligt niet, indien zy zeggen gaat met ons ... alle ko/ielyk Goed zullen wy vin- den , onze Huizen zullen wy met Roof vuiler,i; Gy zult uw lot midden onder ons werpen : wy zullen alle eenen Buidel hebben. Myn Zoon , Wandelt «iet met hen op den Weg: w?: rt uwen voet van haren Pad Want hare voeten loepen ten bonze. Prov. i. aanmerkt gy onvermiftige onder den Volke , ende gy dwaze , wanneer zult gy Verßandig worden ? Zoude die de Üore plant niet hoor en ? Zoude die de Dogen formeert niet zien ? Zoude die de Heidenen n·
|
||||
OP EENSTUDENT.
|
|||||||
Studenten meeß9
Zeer ligt van geeß. |
|||||||
't Heefc werk in! eer de kriele luiten,
Der Jonkheid, raken aan het ruften, En dat de Geeft zig vatbaar ilel, Om 't Onderwys ter deugd en zeden , t'Ontfangen, met befcheidenthedea, Vau d'Opperften Gamaliël. |
|||||||
Voorbeeldeljke Zeäeleßen. 93
tugtigt niet ßräffen ? Hy die den Menfche Weten-
fchap Leert ? de Heere -weet de Gedagten des Men- fchen, dat ze Tdel zyn. Pfalm 94: v. 8. ik zal u Onderwyzen ende u Leeren, van den Weg dien Gy gaan zult: ik zal u Raad geven, myne Ooge zal op U zyn. Weefi niet gelyk een Paart, gelyk een Muil-Ezel f welk geen Verband heeft, welkers Muil men breidelt met Toom en Gebidt. Pfalm 32: v. 8. de vreeze des Heeren is het Beginfel der Wysheid, ende de Wetenfchap der Heili- gen is Verstand. Prov. 9: v. 10. de Vreeze des Heeren is te haten het Kwade , de Hovaardig- heid , ende den Hoogmoed, ende den kwaden Weg. Prov. 8.' v. 13. Ik Wysheid woone by de Kloek- zinnigbeid : ende vinde de Kennijfe aller Bedagt* zaamheid. Raad, ende het Wezen zyn myne:... Nu dan, kinderen, Hoor et na my: want Welgeluk- zalig zyn ze die myne Wegen bewaren. Hooret de Tugt, werdet Wys, ende verwerpt die niet. Wei- gelukzalig is de Menfcb, die na my hoort: dage- lyks wakende aan myne Poorten, waarnemende de Poflen myner Deuren. Want die my vind, vind het Leven , ende trekt een welgevallen van den Heere. Maar die tegen my zondigt , doet zyne- Ziele geweld aan: alle die my haten hebben ds Dood Lief. Prov. &. |
|||||
Óf
|
|||||
94· Voorbeeldelyfo Zeäelejfen.
Opeen Wo nd-A r τ s.
't y"~"V Ude Spreekwoord, zagte Barbiers ma·
i 1 ken Stinkende Wonden; geeft genoeg- X~>r zaam te kennen, dat men het goede Vleefch niet te zeer moet ontzien, als men een grooter Kwaad kan voorkomen ; want het be- derf is als een in - eerend Vuur , zoo het niet Tydig uitgeroeit word , dan dringt het dieper in ; die ( by wylen) geen Teen verliezen wil om een Voet te behouden, moet (by verzuim) ligtelyk zyn Been miffen om zyn leven te red- den. Daarom is de Spoedigheid en goede Re- folutien , in dezen, veekyds noodig ; gelyk onzen Zaligmaker ons Leert te doen in het Geeftelyke , indien dan Uwe Regler Ooge U Ergert, trekt ze uit, ende werpt ze van u . . . ende indien Uwe Regier band U Ergert, bouwd- ze af, en werpt ze van U: want het is u Nut dat eenen uwer Leden verga, ende niet uw geheel Lighaam in de Helle geworpen worde- Matth. 5: v. 20. derhalven is het een groot Voordeel voor den Menfch, dat hy fteeds met Gelatentheid een bezadigt en ftoutmoedig Befiuic neemt, om alles dat God hem toefchikt te ondergaan; want het is een gefielde Regel in de Natuur der Dingen dat alles zynen eifch heeft; daar Vuur ontileekt en befchadigt, daar moet Wa- ter leffen ; daar kwaad Gedrag, is, daar moet Be-
|
|||||
)
|
|||||
Voörbeeldeïyke ZcdeleJJen. pj
Beilraffinge wezen. Gezwellen der Wonden zyn
de Boozen een zttiveringe : mitsgaders de Slagen van het binnenße des Buiks. Prov. 20: v. 30. Openbare bejkaffinge is beter dan Verborgene Liefde. De Wonde des Liefhebbers zyn getrouw: maar de hiffingen des Haters zyn af te bidden. Prov. 27; v. 5. nadien dat God onzen Heel- meefter is, zoo na Ziel als na Lichaam, zoo weet hy ook beft wat ons niuft en nooaigft is, dies becaamc het ons, alles wat hy ons toezend, met Lydzaamheid te dragen. Ziet, Gelukzalig is de Menfche, den welke God beßraft: daarom verwerpt de kafiydinge des Almagtigen niet. Want hy doet fmerte aan , ende hy verbind ; hy doorwond en zyn Handen heelen. Job 5. v. 17* daarom Geliefde , houd U niet vreemd over de Hitte der Verdrukkinge onder U, die U gefchied tot verzoekinge , als of U iet vreemds cverkwa- me: 1 Pet. 4: v. 12. den gene die, met het Oude Ifraël , murmurerende vraagde, waarom is mync Pyne fleeds duur ende , ende myne Plage Sviercelyk ? Zy weigert geheelt te worden. Jer. is' v. iH. is 'er geen Balfem in Gilead? is 'er geen Heelmcefler aldaar? want waarom is d& Gezondheid der Degter mynes Volks niet gere* zen, Jer. %: v. 12. die zal regtmatig deze God- iylce Antwoorde, in zyn gemoed gevoelende, horen; Wat kryt gy over uwe Breuke, dat uwe Smette Doodlyk is ? om de Grootheid uwer On- geregtigheid , om dat. uwe Zonden magtig veele zyn,
|
||||
OP EEN WOND-ARTS.
Hy ßeekt en kerft,
Eer 't meer bederft. |
||||||
Geiyk de Zeep eerft fmet dan reinigts
Werd meeft den Lydeling gepynigt, Wanneer een Wond-Arts werkt tot baat} Zoo handelt God ook in zyn werken: Daar gaat fteeds zoetheid uit denxfterken, Wapt God die zegent} als hy ilaat. |
||||||
Vóorbeeldelyke Ze deleffen. g1?
&yn, hebbe ik U deze Dingen gedaan. Jer. 30.
v. 15. Ziet nu, dat ik, ik die bsn, ende geen God met my: ik Doode ende make Levendig, ik f'erflii enie ik Heek; daar is niemant, die uit myner Hand redde. Deut. 32: ν. ip. indien wy dan onze Harten verharden tegens Gods be- zoekinge , zoo zullen wy zekerlyk die Lot te wagten hebben, Een Man, die dikwils beßrafc zynde den Nekks verhard, zal fchiclyk gebro- ken worden, zoo dat 'er geen Genezen aan zy. Prov. ;o: v. 1. Elendig ontzet ! als God van ons mag zeggen , waar toe zoud gy meer geßagen worden-? gy zoud des /jfvals des te meer maken: het gantfche Hoofd is krank, ende het gantfche Harte is mat. Van de Voetzoole af tot bet Hoofd toe, is'er niet geheels aan het zelve, maar Wonden,, ende Striemen,,· ende Etterbuilen , die piet uitgedrukt nog verbonden zyn , noch gene der zelve met Olie verzagtet is. Jef. 1: v. 5. Erbarmelyken Staat ! Laat ons liever met hat JBoetvcerdig Ifraël, maikanderen opwekken en zeggen , kornet ende laat ons wederkeereh tot den HEERE: want hy heef verfchmrt, ende hy zal ons Genezen: hy heeft Giflagen , ende hy Zal ons verbinden... Hofea 6: v. 1. ten Dage als de HEERE de Breaks zyns Volks, zal verbinden: ende de Wonde, daar mede het Geflagen is, Gene- Zsn. Jef 30; v. 26. |
|||||
G Op
|
|||||
ρ 8 Foorbeeldelyke Zede Ie f en.
Op een Pleitbezorger.
IN over oude tyden heeft men geen gewoonte
gehad om Regtsgedingen , door Voorfpra- ken en Pleitbezorgers, te behandelen; maar een ieder der Partyen zelfs deed zyn eigen aan- kiagte of verdediginge; gelyk zulks blykt, by de twee Vrouwen in Saiomons eerfte Gerigte: s!s ook by de oude Heidenen, dewelke een al- tyd openitaande Kapelle hadde, al waar een ieder, die Regt begeerde , een daar in hangende klok Juyde, waar op dan de Regters aldaar kwamen, en kort regt deden. Doch wanneer , om de vermenigvuldigende boosheid der menfchen, veele byzondere Wetten zyn gemaakt, zoo is 't als een noodzakelyk (immers een gewoon]yk) gebruik geworden , om door anderen de zaken ré bepleiten voor den Regter. Zoo diende Ter- tullus al, wegens den Joodfchen Raad , om den Apoilel Paulus aan te klagen , voor den Romeinfche Stadhouder Felix ; daar Paulus in eigener Perfoon zig noch verdedigde. È&. 24. Wenfchelyk ware het! dat dien Tertulliaanfcht v/ys van aanklagen, uit nyd of baatzugt, nu niet meer in zwang gong, en dat de Chriftenen met malkander-en handelde, na dezen hare grond- wet , hebt uwen naaßen lief als u zehen ; dan zoude de Gerigtshoven niet, tot zwoegens toe, beladen zyn mefi gedingen j nog de zaken geen Jaren
|
||||
Voorbeeldelyke Zedeleßen. 99
jaren achter den anderen du aren. Ook zoude
veel gevallen niet voor den Regier komen, by aldien een ieder de vermaninge onzes Zalig- makers in agc nam, weeß haaßelyk wel gezind tegen uwe wederpar'ye , terwyl gy nog met hem op den weg zyt: op dat de wederpartys niet mis- fehlen u den Regt er overlevere , ende de Regt er u den dienaar overlevere, ende gy in de gevange- nijfe geworpen word: ... Zoo iemand met u reg- ten wil, en u den rok nemen , laat hem ook den mantel. Mattb. 5. Dus zegt Paulus aan de Co- rinthiers , Zoo is 'er dan nu ganifchelyk gebrek onder U, dat gy met malkander en Regtzaken hebt: waarom Lyi gy niet Liever ongelyk? Waarom Lyd gy niet Liever Schade? 1 Cor. 6: ν. 7. Neen! dat Geld hedendaags nier; al te Vaft is bet Spreekwoord Zich voor Dich inge- wortelt. Het Eigen, ftaat men niet Ligt af, zoo wel in Goederen als Agting; men zoude liever zyn verkregen Eigendom.verfpillen, om een gewaand Regt te verkrygen ofte behouden, als zyn Wederpartye iets toe te geven; gelyk de ervarentheid (maar al re droevig) toont aan Veele Arme Weduwen en Weezen. Overweldi- gen U niet de Ryken eh trekken ze U niet voor de Regterfloelen ? Jac. 2; υ 6. Dat doch deze Spreuken, op het Gemoed van veele, regten indruk hadde ! Zegt niet ik zal bet Kwaad ver- gelden: wagt op den Heers, ende hy zal U Ver· loj/in. Prov. 20: v. 22. Zet de Oude Palen niet G 2 ts |
||||
OP EEN PLEIT-BEZORGER.
|
|||||||
De hcb-lufl voed^
't Pleit-ziek gemoed. |
|||||||
Een Pleit - bezorger mag zoo praten,
Dat onregt zelfs het Regt kan baten, 't Is veel! zoo 't geen herroepen lyd: Maar als 't gemoed kan , zonder fchromen > TotChriilus, d'Opper-Regter, komen, Is 'c pleinen eeuwig uitgepleic. |
|||||||
Voorbeeldelyke Zedeleffen. éïß
tt Rugge : ende komt op den Akker der /Veezen
niet: want hare VerloJJer is Sterk: die zal haar Twiftzakcn tegen U Twiften. Prov. 23. v. 11. de Heere fielt zig om te Pleiten , ende by Staat om de Volkeren te Rigten. Jef 3: v. 13. wan- neer dien Opper-Regter zyn Vierfchaar fpannen zal en zyn Eifch initeilen op den Voec van de ' Wee , hebt God Lief, boven al en uw Naafien als u Zeken. Wat zullen wy voortbrengen om ons te Verdedigen; zal ons eigen Hare niec tegen ons getuigen ? en indien ons Harte ons veroordeelt , God is meerder dan ons Harte, ende Hy kent alle Dingen. 1 Joan. 3: t>? 20. Wat zuilen wy inbrengen ? Onderrigt Ons wat wy Hem zeggen zullen : want Wy zullen niets Or- dentelyk voor ft ellen konnen van Wegen de Dui- fterniße. Job 37: v. 19. hier zyn wy nu niet bekwaam, om voor ons zelven te konnen Plei- ten. Dog , God zy dank ! daar is een eenigen uitweg, indien iemant Gezo'ndigt beeft, wy hebben eenen Poorfpraak by den Valer , jefim Chrifium j den Regtveerdigen ... é Joan .'2: v. t. Hy is ook dien eenigen Heiland alleen , daar is een God, daar is ook een Middelaar Gods ende der Menfchen, de Menfche Chriflus Jezus; 1 Tim. 2: v. 5. waamn Hy ookVolkömelyk kan Zalig maken de gecnen die door Hem tot God gaan. Heb. 7: v. 2.5. |
|||||||
Op
|
|||||||
Gj
|
|||||||
102 fOorbeeldelyke Zedekßn,
|
|||||
Op een Regte r.
ALle ziele zy den magten, over haar gefield,
JljL onderworpen. Want daar is geen magt dan van God, ende de magten die daar zyn, die zyn van God geordineert. Alzoo dat die hem tegen de magt field , de ordinantie Gods weder- flaat: ende die ze wederfiaan, zullen over baar Zehen een oordeel halen. Want de Overfien en zyn niet tot een vneze den goede werken , maar den kwaden , wilt gy nu de magt niet vreezen ? doet het goede , ende gy zult lof van haar heb- ben. PVant zy is Gods dienarefje u ten goede. Maar indien gy kv:aat doet, zoo vreeft. Want 2:3' draagt hst Zwaan niet te vergeefs: want zy is Gods dienareffe, een wreufier tot jlraffe den ge- nen die kwaad doet. Rom. 13. derhuiven welke God gewaardigt om een Regter over hec volk te zyn, die bekleed een zorgelyke en vreeslyke bedicnlnge; want Gods Stedehouder te zyn vereiteln te rigten naar billykheid, zonder om- zien na geflagt; gunft, of eenige inzigt; vol- gens Gods uitgedrukt bevel. Gy zult geen an- regt doen in het gerigte , gy zult het aangezigte des gemeene niet aannemen, nogte des grooten aan- gczigt voortrekken : in geregtigheid zult gy uwen naaflen rigten. Lev. ly; v. 15. Gy zult het aan- gezigt in het gerigte niet kennen ; gy zult den ideine, zoo wel als den groot e booren; gy zult niet vreezen
|
|||||
Voorbeeldelyke Zedeleffen. 103
vreezen voor iemands aangezigte ; want bet gérigte
is Codes. Deut. ι: ν. ι?. deze fpreuken zyn ook der wyzen: het aangezigte in bet gerigte te kennen is niet goed. Die tot den godlonzen zeid, gy zyt regtveerdig , dien zullen de volkeren ver- vloeken , de natiën zullen hem gram zyn. Piov. 24: v. 23. Wie den godloozen regtveerdigt, en den regtveerdigen verdoemt, zyn den HEERE een gruwel; Ja ! die beide. Prov. 17; v. 15. ó Huis Davids ! zeid de HEERE, rigtet des morgens regt ende verlaß den beroofden uit den band des verdrukkers: op dat myn gramfchap niet; uitvare als een vuur , ende Brande dat nie· mant Bluffen zal können , van wegen de Boos- heid uwer Handelingen. Jer. 21: v. 1.2. Elendig het Land, daar het Rege gekrenkt word, en daar men afzeggen mag, zy zyn Vet, zy zyn Glad, zelfs de Daden der Boozeh gaan zy te boven. De Rigtzake en rigten zy niet, zelfs de Regtszaken der Weezen , nogtans zyn zy Voor' fpoedig ; ook Oordeelen zy het Regt der Nood- druftigen niet. Zoude- ik over- die Dingen gene bezoekinge doen, Spreekt ds HEERE? Zoude tnyne Ziele haar niet fVrecken , aan zulk een Volk als dit is ? Jer. 5: v. 28. gewiileiyk zal God haar Oordeelen; dies het den Onderdaan paft Stille te zyn, en zig niette Ontruiten, in- dien gy de Onderdrukkinge des Armen , ende de beroovinge des Gei-jgtes , ende der Geregtigheid ziet in een Landfchap , en Verwondert U niet G 4 over |
||||
OP EEN REGT ER.
Het Regt is blind,
Het haat mg mina. |
||||||
Straf, zonder wreedheid of meédoogen;
Voor gaaf geen hand, voor gunft geen oogen \ Is aller Regt'ren Regter-les: Wanneer het goede werd verdedigt, En 't land van boosheid werd ontledigt, Is 't liegt op aard Gods Dienares. |
||||||
Voorbeeïdelyke Zedelejfen. iof
over zulk een Voornemen, want die Hooger is dan
de Hooge neemt 'er acht op: ende daar zyn Hooge boven haar lieden. Pred. 5; v. 7. God is een Regtyeerdig Regtet: Pf. 7; ¼. 12. de HEERE zal in Eeuwigheid zitten; hy heeft zynen Throon bereid ten Gerigte ende hy zelfs zal de Wereld Rigten in Geregtigheid, ende de Volken Oor de e- len , in Regt matigheid. Ñ f. 9; õ. 8. in den Dag als God de Verborgene Dingen der Menfchen zal Oordeelen door Jezuni Chriftum. Rom. 2: õ. éü. dien Dag zal verfchrikkejyk zvn, zoo voor on- regtveerdige Rigters, als ook" voor alle Zonda- ren. Vreeslyk is het te vallen in de handen des -uv endigen Gods. Heb. 10: o.'31. wie zal den Dag zyner toekomfie verdragen ? ende wie zal beflaan^ als hy verfchynt? . . . Mal. 3: en 4. een }der Menfchè behoorde met job te zeggen jaarlyk ik weet dat het zoo is : want hoe zou de Menfche Regtveerdig zyn voor God ? zoo hy laß heeft om met hem te twifien , niet een uit Duyzend zal hy hem antwoorden . ... hoe veel min zal ik hem antwoorden , ende myne Woor- den uitkiezen tegen hem ? den welke ik , Zoo ik Regtveerdig ware , niet zoude antwoorden : Myn Regter zal ik om Genade bidden. Job y. |
|||||||
G 5
|
|||||||
Op
|
|||||||
io6 Voorbeeldelyke Zedejejjen.
|
|||||
Or een Leeraar.
Ziet God verhoogt door zyne Kragt: wie is een
Leeraar, gelyk by? 'Job 30': v. 22. de HEE· R E is goed ende Regt daarom zal by de Zon- daars Önderwyzen. Ñ f 25: í. 8· dies zeide Da- vid , ziet gy bebt Lu/i tot Waarheid in het Bin- nen/te : ende in het Verborgene maakt gy my Wys- heid bekend. Pf. 51: õ. 8. deze Weldaad is, voornamelyk aan de Gdoovigen , na de komite Cnrifti belooft ; Ziet de Dagen komen , Spreekt de HEERE, dat ik met den Huize IJraëls, ende met den Huize Juda , een Nieuw Verbond zal ma- ken .. . ik zal myn Wet in baar linnenfle geven, ende zal die in haar Harte Schryven . . . zy zullen niet meer een ie gelyk zynen Naaften ende eenen icge- hk zynen Broeder Leeren, zeggende, kennet den Ç E ERE: want 2.3/ zullen my alle kennen, van baren Kieinftsn af tot haren Grootfien toe. Jer. gi: í 32. Alle uwe Kinderen zullen van den HEERE geleert zyn. Jef. 54: í. 13. maar, nadien net ,de Menlcheiyke Natuure als eigen is (door de Verdorventheid) om de Stemme Gods te ont- vlieden, a!s weleer Ifraël dedc, by het omrin- gen der Wet, zy zeiden tot Moze, Spreekt gy met ons, ende wy zullen u hooren; ende dat God met ons niet Spreeke, op dat wy niet Sterven, Exod. 20: o. ôï. Zoo heeft het God behaagt te geven zommige tot Jpoftelcn, zommige tot Propheten, tot Euan·
|
|||||
Voorbeeldelyke Zedekjjen. Ίο?
Euangelißen, tot Harders en Leeraars, tot de Fol-
makinge der Heiligen, tot bet werk der bedieninge, tot opbouwinge des Uchaams Chrifti, tot dat wy alle zullen komen tot de eenighcid des Geloofs, ende der kennijfe des Zoons Goes, tot een volkoménen mün? tot de viante der groot e der volheid ibrijii: opdat wy ejniei meer kinfieren zoude zyn, die ah de vloed beweegt ende omgtvoert worden , met alle wmd der -leere, door de iedriegerfe der' nienfchen, duor argiijiigheïd om lißelyk tot dwalinge te brengen; maar de waarheid betragtende in liefde , allezints zouden opmajjen in hem die het Hoofd is, namelyk Chiijfus Epb 4: v. 11. de genen nu, die God verwaardigt met deze Eere te bekleeden, om Leeraars der Gemeinten te zyn , moeten als Boanerges 't welk is Zonen des Donders. Mare. 3; v. ,_\j. Gods Wille met Vrymoedigheid den Volke voordragen. Volgens dit bevel. Moept uit der Keele, en houd niet in, verheft uwe' Stem- me,ah een ßßzuine, ende verkondigt mynen Volke baar Gv:~trc:li:ige-, ende den huize . hare Zonden, je/. 58·' v. 1. Het is geen geringe za-
ke zig tot den dienft des Heere dezer wyze te begeven , zoo 'temant tot eens Opzienders Jmpt Lul heeft, die begeert een Treffelyk Werk: een· Opziender dan moet Onberifpelyk zyn. ι Tim. 3." v. 1. deze kan zeggen dit is den Weg, wandelt in de zelve. 'je/. 30: v. 21. Wy dan wetende de Schrik des Heeren, bewegen de Menfchen tot het Geloove . . . zoo zyn wy dan Gezanten urn Cbrifli we-
|
||||
OPEEN LEER Α AR.
|
|||||||
't Paß op een maat.
De daad en praat. |
|||||||
Die als een Leeraar 't volk zal weiden,
Moet zoo hy leert zyn leven leiden,
De God vrugt, Waarheid, Deugd, en pligt,
Zyn eindens, daar uit 'alle kragten,
Na doelen moeten zyn gedagten,
öp dat Gods volk mag zymgeftigt*
|
|||||||
Voorbeddelyke ZedeleJJen. iop
ixsege, laat U met God verzoenen. 2 Cor. 5. wy-
ders zegt Paulus , ten Exempel zyner volgers ik ben den Zwakke geworden als een Zwakke, op dat ik de Zwakke winnen zoude, allen ben ik alles geworden, op dat ik immers eenige behouden zoude. 1 Cor. 9. die aldus waardig hare Roeprnge wandelen, moeten de Gemeinte Chrifti dubble eere waardig agten, en deze Ltffe en Verma- ninge wel in agt nemen, wy bidden u., Broeders erkent de gene die onder U Arbeiden , ende uwe Voorflanders zyn in den Heere, ende U Vermanen: ende agt ze zeer veel in Liefde om bares werks wille. é Thejf. 5: v. 12, Gedenkt uwer Foor gangeren, die U bet woord Gods gefproken hebben : ende volgt baar Geloove na, aanjchoiiwende de uitkomße barer ixandelinge:... Zyt uwe voorgangeren gehoorzaam, ende zyt ze Onderdanig. Want ?.y waken voor uwe Zielen, als die Reken/öáñ geven zullen: ... Heb. 13. v. 7, 17. dan zal in genen Dage de Heere toe haar zeggen, Gy goede en getrouwe Dienltknegt, over weinige zyt gy Getrouw geweefl over Veele zal ik u zetten , gaat in de Vreugde uwts He-eren. Matth. 25: v. 21. de Leeraars nu, zullen blinken, als de Glans des üitfpanfels, ende die der vele Regtveerdigen, gelyk de Sterren, altoos ende JLeu· wiglyk. Dan. 12: v. 3. |
|||||
O?
|
|||||
É ßï Voorbeeldelyke Zedelcßen.
Op een Edelman.
|
||||||||||
Del zyn , betekent ©aftekende te wezefi
boven anderen ; daarom noemt Gods |
||||||||||
Woord het uknemenfte dat 'er is, daar
mede, als Edele Vmgten, Edel Gcßeente, Edele Ziele. &c : om de koilelykheid en waarde der zelve uit te drukken. Het Woord Edel heeft ook, in de Hebreeuwfche taal, de becekeniiFe van Witte, om de zuiverheid en onbefrnetheid af te beelden. Geen wonder dan, dat de nako- melingen der genen die, door haar deugdelyke ofte heldagtige daden , zig verheerlykt hebben , gaarne de naam van Edel willen voeren! dog erbarmelyk is 't, wanneer het Erfregtiemant den naam van Ede! toevoegt, dat als dan nog het kwaad gedrag, de zuiverheid van het Wit der Adeldom, komt te bezoetelen ; dies agt den wy- zen Prediker het Gemeen-beft gelukkig, daar btamflyk die eernaam beleeft word. Wel· gelukzalig zyt gy land , wiens Koning een zoonc der Edelen is : ende diens l^orßen ter regier tyd eeten, totflerkte, ende niet tot drinker ye. Eed. ßï: v. 17. Nog gelukkiger is het voik daar men van zeggen kan de Edelen der volken zyn verza- tnelt tot bet volk des Gods Abrahams : want de fchilden der aarden zyn Godes. Ñ f. 47: v< 10. zulke voonreffelyke zyn den lande ten grond- zuil en Cieraad. Die tot Wel wezen en vry- heid
|
||||||||||
Foorbeeläelyke Zcäehffen* \\\
heid zig, voor 't Vaderland, in debreffe ftelien;
zig »niet onttrekkende den dienft van Kerk en land, als v/el eer dé Edelen der Thekoiteri de- den, by het herbouwen van Jeruzalem; en daar- om t'hunner icha.ndeaangetekentis. ïéb :v: 5. koorts aan bare hand verbeterden de Tbekoiten, maar hare voortreffelykße en bragten baren bals niet ten dienfie bares Heeren, Zoo iiaat ook Jacobs eeiilgeboornen zoon gebrandmerkt, om zyn eu- veldaden, Ruben, gy zyt myn eerßgebooren my~ «e kragt, en bet begin myner magt; de voortreffe- lykße in boosheid, ende de voortreffelykße in jterk- te , /nellen afloop als der wateren. Gy zult de voonreffclylijie.niet zyn. Gen. 49: v. 3. even als ci'iiardsvaoer zyn zoon (in zyne zegening) verwierp, om zyn misdryf, en het regt zyner eerftgeboorte hem weinig teftaadekwam: alzoo wedervaard hen ook die haar Adeldom, door geboorte, niet evenaaren met de deugt. Zy mogen met de naam tvat pronken en uiterlyk nog eenigeeere aangedaan worden.' zy zyn dog by yder regtfchapén Chriflen in verachting. ö Wat word 'er niet een ydele waan en roem
gefteld in de afkom'it ! wat vermeenen (zom- mige) al vóorregt te hebben boven haar mede- burgers, en landsgenoten: Ja! door dien zy de voorrang over al waanen te hebben, zoude veéje baar ligt vleijen van ook vooruitdeel by God te erlangen; Verre van daar! God die geen aannemer des perzoons is, en den ryken voor den
|
||||
OP EEN EDELMAN.
Veel Adeldom.
Een yl gebrom. |
||||||
Wat 's d'Adeldom, die door bereek'nen,
Voor voor-geflagt wil eer' beteek'nen, Indien zy zelfs geen Deugt bezit? Door vroomheid 't land tot nut te ftrekken, Geen voorzaats eer' met fchand bevlekken, Dat 's Edel zyn! dat 's regte wit. |
||||||
Voorbeeläelyke ZedeUjJen. 113
den armen niet kent, oordeelt na den toeftand
Van 't gemoed· Hoort myne geliefde Broeders; en heeft God niet uitverkoren de armen dezer Wereld om ryk te zyn in 't geloove, ende erf ge· namen des Koningryks , 't wellt hy belooft der» genen die hem lief hebben? Jac. 2: õ- 5. die God hef hebben zyn deelgenoten der verkiezing door genade, niet uit geboorte; als gebleken is by Jacob en Ezau. Het voorregt van te mogen ryden en jagen, is zoo overdeftig niet als de otffjning ter godzaligheid. Het getuigenifli Pauli, van die van Beréén, is waardiger te ag- ten, als de grootite prys der Tcurn>iifpeelen, deze waren edelder dan die te Thejfalonica ma- ren , als die het woord ontfingen met alle toege- 'fegentheid , onderzoekende dagelyks de fchriften, °f deze dingen alzoo waren. Ach. 17; õ 11, hec v*einige voordeel dat in de Wereldfche Adel* dom fteekt, toont ons Paulus; Gy ziet uive roe- pinge , Broeders , dat gy niet vele wyze zyt net ^en vleefcbe, met vele magtige, niet vele edele... bet pnedele der Wereld, ende het veragte, heeft Gol uitverkoren , ende het gene niet is , op dat fjy het gene iets is te niete zoude maken.... * Cor, é: í; 26. |
|||||
Ç ï?
|
|||||
114 Voorbeeïdelyke ZedeïeJJen.
Op een Koning.
DE zamenlevinge der menfchen, tot Steden
en Landen verdeelt zynde, vereifchte Wetten en voorregten, zoo tot Straffe der boosdoenders, als loon der deugdzamen, op dat den Staat bloeijen mögt, en de ruft en vrede gehandhaaft worden; dies het noodig wierd uit- voerders der zelve te (lellen, het welke in den eerften aanvang de oudfte des volks ten deel viel, daar na de waardigfte, eindelyk de ge- weldigfte; dewelke allengskens , het getal be- kortende, tot alleen heerfchers uitgekomen zyn. ifraè'1 tot een Volk geworden zynde, en door Gods bevel onder de Regering van Rigters uit de oudile des volks gefteid , verwierpen deze inltellinge ; en wilde , op de wyze der Heide- nen, een Koning hebben , zeggende tot Samuel, zeit et nu eenen Koning over ots , om ons te rig- ten , gelyk alle de volken hebben. Waar op God aan Samuel, hier over misnoegt zynde , ant- woorde Hoort na de Jlemme des volks, in alles dat zy u zeggen zullen: want zy hebben u niet verworpen, maar zy hebben my verworpen, dat ik. geen Koning over haar zal zyn. ι Sam. 8.' v. 6. befchryvende wyders, de wyze op welke de Koning regeeren zoude, wiens geweld-dryvend gedrag, zeer onfmaaklyk voor d'onderzaten, te boek ftaat. Hoe-
|
||||
Voorbeeldeïyke Zeäehffm. ii£
Hoewel nu het zwaaijen der ryksiïaf (met
sulk een Majeftek vari Oppermagt bekleed) het begeerlyk harte ten hoogfte behaaglyk moec voorkomen (gelyk d'ervarendneid ons nog^ maar al ce droevig leert, hoe veel'er om gedaan, en wat al bloed 'er om vergotenj word) nog- tans met goed oordeel ingezien zynde, wat is het niet een vreeslyke en gevaarlyke ftaat? Oncallyk zyn de zorgen ert bekommerniiTen; indien een Koning het gemeenebefl: wel zal be- hartigen. Het is den Koningen gromtiel godloosheid te doen i want door geregtigbeid word de Throon hevefligt. Prov. 16: v. 12, doet den godloozen weg van bet aangezigte des Konings: 'ende zyn Tbroon zal in eeuwigheid beveiligt worden. Prov. 25: v. 5. een Koning boud het land ßaar.de door het Regt: maar die tot gejchenken genegen isj verfioort het zelve. Prov. 29: v. 4.. het komt den Koningen niet toe, 6 Lemu'èl, het komt den Koningen niet toe, Wyn té drinken j ende den Prinpeu flerken drank te begeer en, op dat by niet- en drinke , en bet gezette vergete; ende de Regt- zake aller verdrukte verandere. Prov. 31: v. 4. Weldadigheid en waarheid beware den Koning, ende door weldadigheid önderßeunt hy zynen Throon. Prov. 20: v. 28. alle deze (en meer andere) zaken, zyn bezorginge voor het volk, welke hem zoo bezig houden dat'er naaüwlyks tyd overfchiet, em eens na binnen te keeren in zieh zelven, om den toeiland zyner ziele te be- rt % fchou- |
||||
OP EEN KONING.
|
|||||||
De Kroon en Staf,
Weerd zond1 nog flraf. |
|||||||
Wat was een Konings kroon niet wenfchlyk,
Trof hem geen rampen van het menfchlyk! Voor al, aan die ze waardig draagt: Want buiten laft van zware zaken, Hier door gevaar, daar door vermaken, Werd d'aandagt uit de ziel gejaagt. |
|||||||
Vcorbeeldelyke Zedeleßen. 'S é æ
fchouwen , en zyn aandagt Hemelwaards te
heffen, om met gefpeende Hartstogten, te be- zeffen het zakalyke dezer woorden, des Konings harte is in de band des Heeren als Waterbeken: hy neigt bet tot al dat hy wil. Prov. 21: v. 1. op dac hy zich niet verhoveerdige, maar ge- denke dat God is een Koning der Koningen en een Rigter der gantfcber aarde. Nu dan, gy Konin- gen , bandelt verfiandelyk, laat u tugtigen gy Rigters der aarden. Dient den Heere met vreeze, ende verheugt u met bevinge. Kujfet den Zoone, op dat by niet Toorne, ende gy op den weg vergaat, Oianneer zyn Toorn maar een weinig zoude ontbran- den. Welgelukzalig zyn alle die op hem betrouwen. Pf. 2: v. 10. Ja! Welgelukzalig, die als een Deelgenoot van het Koninglyk Prieiterdom, van gantfcher harten zeggen kan, Jezus Chris- tus , die de getrouwe getuige is , de eerfigeboren, uit den dooden, ende de Overfie der Koningen der aarde. Hem die ons heeft lief gehad ende ons van onze zonden gewajjchen heeft in Zynen bloede , ende die ons gemaakt heeft tot Koningen ende Priejters Gode ende zynen Vader : hem zegge ik zy de heerlykheid ende de kragt in alle eeuwigheid, Amen. Jpoc. 1: v. 5. |
|||||
Ç 3 Op
|
|||||
jï& VoorbeeldeJjke Zedeleßen.
Op een Ê e ý æ e r.
|
||||||||||
W
|
Anneer de Romeinen (in den ouden
tyd ) hare magt hoe langer hoe verder uitbreiden, en door hare legers veele |
|||||||||
Ryken overwonnen hadde , ontftond 'er (ein-
delyk) een binnenlandfc'ien ofte burgerlyken Oorlog, uuTchen hare Veldheeren Ccezar en Pompejus, welkers uitkomfte de verandering in de Regeering medebragt; verwiffelende de Roomfche Mogendheid, van republyk in Mo· narchy : aldus leide Julius. Cazar de grond tot alleenheerfching, onder den naam van Ccezar, ofte Keizer. Deze name hebben zyne volgers voorts gevoed , met byvoeginge van de zin-, fpreuk Demper Augustus, dat is, AUyi vermeerderaar des Ryh. De ftaat van alleen- heerfcher , op de wyze eenes Keizers, word voor de opperfte waardigheid, onder den rnen- fchen gehouden: alhoewel zig de Pauzen (door de tyd) zulks aangematigt hebben. En ook, revens de Souvereine Koningen, een gelyke magt voeren , als een Keizer gebruiken kan. , Wat wonder dan! by aldien zulk een Monarch, zig t'eeniger tyd komt te verhoveerdigen, als zynde zoo hoog in top van eere geftegen , dat hem ieder (byna) onderworpen is. Om welke reden Chrifhis zeide, Geeft den Keizer dat des ¥siz!rs is, ende Gode dat Godes is. Matth. 22: |
||||||||||
VoorheeWelyke ZeäeleßeK . éé£
í. 2 r. nadien dezelve (alfchoon zoo hooggebo-
ren) nogtans een menfch is van gelyke bewe- ginge, drifeen en hartstogcen, als alle anderen , en derzelver aangeboren eigeliefden onderhevig is , dewelke dour zoo menigerhande eerbewy- zingen en pluimltrykeryen nog meerder werd opeitookc en gaande gemaakt, zoo moer. als een wonderdadige kragt van Gods vverkinge gefteld worden, by alJien een zoo hoogverheven Voric zig zelven fpeenen kan der weiluften en hovaar- dye , en zyn driften door de reden magtig is; voor al, zoo hy het eigen voorby zien en God ai'ieen als Opperheerfcher kennen en erkennen. Daar zyn weinig Exempelen, dat zulke hooge Voriten zig der heerfchappye ontflagen hebben, on eens op hares zelfs toeftand des genaoeds agt te geven , en ter inkeer hunner zielen de Godvrugt na te jagen. Het geval van Keizer Karel de vyfde , Haat
[mogelyk) weinig navolging te vinden, de- welke zyne ryken vrywillig aftlond, en over- gaf, om een Uil en afzonderlyk leven te leiden. Veel eer is hec bedenkelyk dac'er veele voorwer- pen van Godes gramfchap zullen ontftaan, nahet voorbeeld Nebucadnezars, die uit opgeblazend- heid zyner harte zeide , is dit rikt het groote label, dat ik gebouwt hebbe tot een buis des Koningryks , door de fierkte myner magt, ende ter eire myner Heerlyhheid! Dan. 4: v. 30. dewelke Ood ook vernederen zal ; is het juift niet, Ç 4 met |
||||
PP EEN ÊžÆER.
Was '/ altyd waar,
Ryks Meerderaar! |
||||||
Hoe hoog een Keizer is gezeten,
Hy mag zig niet te veel vermeten; Het gaat niet altyd naar zyn wenfch: Gods dem zal hem tot omzigt nooden, „ Ik heb gezegt, gy zyt wel Goden, ?, Maar fterfc gelyk een ander menfch. |
||||||
Voorleddeïyke ZedeleJJen: 12c
met zoo wonderbare verilootinge uit de men-
fc.helyke gezelligheid tot de zamewooninge der beesten, zoo zullen haar dog gelegendheden op- doen, die haar (treffende) zullen doen hooren a's of Crod zeide , ik hebbe wel gezegt, gy zyt Goden: ende gy zyt alle kinderen des Alierhoogften : nogtans zult gy fierven als een menfche; ende als een van de Vm)ien zult gy vallen. Ff alm 82: o. 7. Het Sempür Augustus, altyi ver-
meerderaar des ryks, door Keizer Karel (voor- noemt) met een eigen zinfpreuk Plus ultra, nog verder verrykt, en op zig zelven toegepaft, is beiaamiyk voor een Keizer (Ja, ook voor ieder Chriften!) om wel in agt genomen te worden. Altyd te vermeerderen, na den Wereldfen
ftand , daar-, na tragt ieder menfeh: maar hec regte nog verder is uitnernender; na het Voor- beeld des Apoftels Pauli. Een ding doe ik, ver- getende het gene dat agter is, ende flrekkende my tot het gene dat voren is, Jage ik na het wit, tot den prys der rocpinge Gods, die van boven is in Qkrifio Jezu. 1'hilip. 3: v. 14. |
|||||
Η 5 Op
|
|||||
12 2 Voorheeläelyh ZedekJJen.
Of een Paus.
Ô Eert van my dat ik zagtmoedig ben, ende ne-
J^t drig van harte. Zeide onzen Heiland Jezus ChniUis. Matth. tv. v. 39. het welke nv ook wil dat een yder Chriiten behartigen zal. Die zyn kruis niet op hem neemt, en my navolgt, is myns niet weerdig. Matth. 10: v. 38. deze lefll-n zyn algemeen en hebben tot flot vonnis, die den Zoone ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien. Maar den Toorn Gods blyft op hem: Juan. 3: í: $6. wat nu het gedrag der Paufen f (zig uitgevende voor Stedehouders Chrifti) in dit geval aanbelangt, daar is weinig navorfching toe noodig; want fchoon zy zig noemen knegc der knegten; ziet men ligteiyk wat'voor nedrig- heid in dezen eerencycel ileekt; alzoo duidelyk ' als PJato de hovaardye van Diogenes door zvn gefcheurden Mantel zag. De grondveit van de vermeende oppermagc van Petri Stoei, waant men te zyn, ik zegge u ook dat gy zyt Petrus, ende op deze Petra, zal ik myne Gemeinte bouwen, ende de Poorten der Hellen zullen dezelve niet over· weldigen. Matth. 16: v. itf. of nu deze plaats een initellinge is, der alleenheerfchende Opper- magt des Roomfchen Scoels, kan nagezien wor- den by veele Schryvers der Kerkelyke Hiftorien wegens het Pausdom , onder andren by Philip Mournai. Heere van Plejfis. lm-
|
||||
Voorheeldelyke ZedeJejJen. 123
Immers God heeft zyn Gemeinte gebouwt op
het fondament der Apoßelen en Propheten waar van jezus Chriftus is, den uiterflen Hoekfleen. Eph. t' V 20. dies Petrus (zelfs) ook zegt. Zoo wer- det gy ook zelve, als levende ßeenen, gebouwt tot een geejtelyk- Huis... voorts de pligten ter zalig- heid , voor een groot gedeelte , nadrukkelyk Voorfchryvende, zoo field hy onder and're. In- dien gy verdraagt, als gy wel doet , ende (daar over') lydet dat is genade by God. Want hier toe zyt gy geroepen, dewyle ook Chrißus voor ons ge- leden beeft , ons een Exempel nalatende, op dat gy zyne Voetstappen zoude navolgen, ι Pet. 2. wat navolginge dezer Texten , in het levens beleid der Paufen gevonden word , kan men (zelfs by den Roomfchen Schryver Platina, van 'f leven der Paufen) haaft befpeuren. Wat óvereenkomft heeft dog met de nedrigheid, hare driedabble Kroon; hare voetkuffinge; op dg fchouder draginge, eerbied, en (zelfs) aanbiddinge &c? Ja ! Adrïanus de Vierde toonde eens zyn ongenoegen aan den Keizer Frederïcus Barba- rojfa, wanneer hy, by het te Paard itygen van hem, de itegelreep met de linker (in ftede der regter-) hand had vaft gehouden , het welke de Keizer na lang tegenitreven nog verbeteren moed. Want hovaardige verwaandheid ! een Keizer moet zig dus vernederen voor een Paus! en dat nog vcor eenen die, voor zyn verhef- fing, plag te zeggen. Te fcaan na bet Pausdom, |
||||
OP EEN Ρ Α US.
Menjch - Viffers -ßand>
Eißbl ander wand. |
||||||
De grootfte Spiegel, van ons leven,
Gaf Chriftus; die de Paufen geven, Zyn meerendeel te breet van Lyft: Zal Petri volger Schapen hoeden, Hy moet geen praal nog heerzugt voeden; De Godvrugt nedrigheid vereift. |
||||||
Voorheeldelyke ZedeleJJen. 12 f
is Romuli nazaat te gaan noorden, in Vader ofte
Broedermoorderye; en niet Petri nazaat in het wei- den der Schapen. Want nooit word die Stoel zonder Broederlyk bloed verkregen. Ziet Philip Mourmi Fol. 502. Wat al uitlporige heerszugt, pragt, overdaad , onkuisheid en allerhande gruwelda- den, door veele Pauzen gepleegt zyn, daar van zyn de Gefchigtboeken vol. ©e luiiler van Chrifti Koningryk ftaat anders
te boek. Ziet uwen Koning komt tot u zagtmoedig, en gezeten op een Ezelinne. Matth. 21: v. 5. Gord uw Zweeri aan de heupe, o Held! uwe Maje- steit , ende uwe heerlykheid, ende ryd voorfpoediglyk in uwe heerlykheid , op het woord der waarheid, ende regtveerdige zagtmoedigbeid. &?£. Pfalm 45. dit zyn Petri Leflfen (in zyn eeriten Zendbrief) voor alle Chriftenen, en aller aanneminge waar- dig. Zyt met ootmoedigheid bekleed: want God wederfiaat de hoveerdigen, maar de nedrigen geeft hy genade.... Geliefde ik vermane u, ah inwoon- ders en vreemdelingen , dat gy u onthoud van de vleefchelyke begeerlykheden , dewelke kryg voeren tegen de ziele..... |
|||||
O*
|
|||||
ii6 VoorleeUelyke Ze deleffen.
Op een Wysöeer.
DE grond der Wysgeerte > ofte Philofo-
phie , is alle menfchen eigen , als een merkteeken ofte indruk van haar oorzaak; zoo als Paulus ieert. Overmits het gene van God iennelyk is , in haar openbaar is , ' want God heeft het haar geopenbaart. Want zyne onzienlyke din- gen worden , van de fcheppinge der Wereld aan „■ uit de fcbepfelen verjlaan ende doorzien , beide zyti eeuwige kragt en GodlyLhsid, op dat zy niet te ver- ontfchuldigen zoude zyn. Rom. ι: ν. irj. maar de verdurveiuheid des menfchen heefc die ligt zoo verduiden , dat de reden , het verband des fchepfels tot zyn oorzaak, niet ziet en verwaar- looft , om dat zy God kamende hem als God niet hebben verheerlykt ofte gedankt , maar zyn ver- ydelt geworden in har» over legginge , ende haar onverflandig herte is verduißert geworden. Haar uitgevende voor wyzen zyn sy dwaas geworden. v. ii. zoo hebben de Oude Pnilofophen zig, yder naar hunne genegentheid , een Jdea ont- worpen ; de Zon , de Maan, de Starre , lugt en vuur Bc tot God makende; de Stoifcbe fielden een fatum of noodlot onverunderlyk zelfs voor Goden en menfchen.' Epicurus dreef, als 'er al een God was, dat die zig gantfchlyk met d'aardfche dingen niet bekommerde. Tegen deze twee lee- ringe (treed Paulus t'Acheenen. Hand. 6: v. 18. ia
|
||||
Voorbeeläelyhe Zeäeleßen. 127
in tegendeel Xenophanes leerde dat alles wat 'er
was, God was. Van welke meeninge de heden- daagfe Indiaanfcbe Bramines niet wyd af zyn, de gene die ltellen , dat het geheeläl uit God, gelyk als het räch uit der fptnnekops ingewand, voortkomt. Ook zal Spinofa zig dezer meeninge niet ontduifteren, hoe veel ondcrfcheidinge hy Waand te maken; of, dat alles maar een wyziging in de Goddelyke natuur is, zal het zelfde (lellen. And're wederom hebben de beerlykheid des on- Vcrderflyken Gods verandert in de gelykenijje eenes Beelds van een verderflyk menjch, ende van gevo- gelte , . ende van viervoetige en kruipende gedierten. Rom. 1: v. 23. alle deze wanfehikkelyke gevoe- lens , fpruiten uit des menfchen eigen zelfs beminning en verwaantheid. Maar die de re- den , zonder vooroordeel, met verloochening van eigen belang opvolgt, zal bevinden , dat God is een wezendlykheid door de wezendheid; fteliig van zig ; volmaakt, oneindig, onver- anderlyk , orjftoffelyk, en geenes dmgs behoe- vende; ende overzuiks alle gelukzaligheid, m en door zig zelven alleen bezittende, moet aan- gemerkt worden. Ook dat hy den eenigen oor- zaak ende Schepper van het Heelal is. Zulks dat alles door zynen wille alleen befiaat. Jpoc. 4: V- II. waar van afgeleid word, wat verpligting net fchepzei ontrent zyn Schepper heeft; ook hoe verre 'c gemoed verbailerd is; en door de wroeginge zyns Confcientie zyne zgnden ont- dekt. |
||||
OP EEN WT S G E E R.
|
|||||||
Hoe de oorzaak wrocht,
Word onderzocht. |
|||||||
Een wysgeer voed befpiegeliogen
Van God, als oorzaak aller dingen;
En het gewröchts afhanklykheid ;
Ook 't wezen zelfs; en 's Schcpfels daden3
Maar van de werking der genaden,
Guds geeft alleen de reden leid.
|
|||||||
Voorbeeldelyke Ze de lef en. 12p
dekt. Zulks alles kan de gezonde reden na-
fporen : maar de kenniffe der (i-oddelylie ver- kiefinge ter genade , en de vrywillige werken ter verloffinge des zondaars, ovenrefc de reden; dies den menfch door goddelyke openbaringe daar van moet onderregt worden. Nogtans, dewyl het ingefchapen ligt der reden , en de vrye openbaringe van Gods woord, beide ge- nade giften en vverkinge van den eenïgen waur- agtigen God zyn, zoo kan den een den and'ren niet wegnemen ofte tegenftreven: maar veel eer te hulp komen. De leerftukken ter zaligheid vverden met het ooge des Geloofs i en de werken Gods met het ooge des verftands aanfchouwt. Wy hebben wel eenredelyken Godsdienfl. Rom. χ;: ν· ι. dog egter de natuurlyke merifche en begrypt niet de dingen die des Gcejïs Gods zyn, want zy zyn hem dwaasheid, ende hy kan ze niet verflaan, om dat ze geefleJyk onderfcbeiden worden. 1 Cor 2: ï>. 14. Ziet (dan) toe dat niemant u als eenen roof vervoere door de Philofophie, ende ydele Verleidinge, "3 de overleveringe der menfchen,... ende niet net Chrißum. Want in hem woont alle de volheid der Godheid ïichaamlyk. Col. 1: v. 8. |
|||||
I Of
|
|||||
I30 Voorbeddelyke Zedelejfen.
Op een Starrekyker.
OP den vierden dag der Scheppinge waakte
God het beir des Herne L·; Zon, Maant en Starren, om te onderfcheiden dag en nagt; ook tot tekenen, tot gezette tyden, dagen en Ja- ren. Tot waarneminge der zelve hebben zig de menfehen, al van den beginnen aan, bege- ven , want de oude Schryvers meenen dat Enoch, Abraham, Mozes, en andre, al groote Starrekundigen waren; het gene niet ongeloof- lyk is, maar zelfs ook bedenkelyk of zy niet de beite van alle zyn geweeit; als die de opmer- kinge der zelve, tot Gods eere en heerlykheid, hebben aangelegt: daar d'andre , door de ver- dorventheid der natuure, mceitendeel tot over- gdoof zyn vervallen ; zulks d'Aflyriers en Egiptenacen daar Afgodendienst mede hebben b,edreven. Daarom God (door Mozes) den kinderen ifraëls waarichouw.de, dat gy ook niet uwe oogen cpheffet na den Hemel , ende aanziet de Zonne , ende de Mane, ende de Starren, des Hemels gantfche beir ; ende wordel aangedre- ven, dat gy u voor die hinget, ende haar dienet: dewelke de HEERE uwe God allen volken, onder den gantfehen Hemel , heeft uitgedeild. Deut. 4: v. 19. alfchoon nu God zig zoo kenne- iyk aan Ifraël openbaarde, nogtans zoo verlie- ten zy cindelyk, en dikmalen, de Rotsfteen hares
|
||||
Voorbeeïdelyke Zeäelejfeii, i%i
hares heils en vervielen toe deze afgoderye. Jal
Zy verlieten alle, de, Geboden des Heeren hares Gods... ende maakten bojfeben , ende bogen zig voor alle beir, des Hemels. 2 Con. 17: v. iö~. op deze wyze hebben de Grieken en Romeinen, en meeft alle de Heidenen, hare Godsdienftea verrigtec, de wichelarye, lot -ramingeuit ge- boorten ftond, en waarneminge uit de trekken des aangezigts en hands, met d'invloed der Star- ren gepaart, zyn hier van oorfpronklyk. Gave God , dat het maar by de Heidenen geble- ven ware! hoe veele Chriir.enen zyn 'er nog, die zig ontzetten over de tekenen des Hemels! en daar befluken uk vormen , tot nadeel van inwendigen Godsdienfï, en tegens Gods woord: Want, zoo zeid de HEERE leeret den tyag der Heidenen niet, ende ontzettet u niet mor de teke- nen des Hemels, demjle zig de Heidenen voor de zelve ontzetten. Jet. 10: v. 2. wat zyn'er nog al, die de hand-kykery, de naüviteit of Planeet giflinge, en voorzegginge der gevallen (door Comeeten en t'zamenkomite der dwaal* lierren) aanhangen en toeftemmen ! waar door» veele ongevoelig worde/i afgerukt, van de er- kentenifle (der alleen wonderen doende) Gods; en die de nature als een God ten Throon heffen: daar nogtans het geheeläl een enkel gewrogt en Schcpfel Gods is. Hoe menigmaal is het, als of de mislukte voorzegginge zeide, laat nu op- ßaan die den Memel waarnemen, die in de Star- l 2 ren |
||||
OP EEN STJRREKTKER.
Der Starren leer\
Verbreid Gods eer\ |
||||||
Als de oeiF'ning, in den loop der Starren,
Het oordeel zoo komt te verwarren, Dat God als uit gedagtenis Geraakt, en dus de Geeft blyft hangen, Alleen in 's Schepfels ftand en gangen, Dan taft dees leering deer'Jyk mis. |
||||||
Voorbeeldelyke ZedeleJJen. 133
ren kyken, die na de Nieuwe Mane voorzeggen:
ende laat ze u verlojjèn van die dingen die over u ko- men zullen. Je/. 47: v. 13. Buiten afgoderye en bygeloovigheid , is de
Surrekunde atiderfincs zeer heilzaam; als zynde een wegwyzer der zeevarende lieden, een grond der wereldbefchryvinge , een nutte oefferung veeier deugdzame waarnemingen, en een krag* tige opleidinge ter verbreidinge van Gods eere, Heft uwe oogen op om hooge, ende ziet, wie deze dingen gefchapen heeft , die in getalle haar Heit voortbrengt: die ze alle by name roept; van wegen de grootheid zyner kragten, ende om dat by ßerk van vermogen is, daar word''er niet een gemijt. Jef, <\o: ft. 26. Hy teld het getal der Starren: hy noemt ze alle by name. Zegt David. Ρ [alm 147: ν. 4. met den welke alle menfehen moeren uitroepen. Als ik uwen Hemel aanzie, het werk uwer vingeren, de Mape, ende de Starren, die gy bereid hebt. I-Vat is de menfche dat gy zyner gedenkt? ende de zoone des menfehen dat gy hem bezoekt? ê HEER E, onze Heere, hoe heerïyk is uwen naam op de gantfche Aarde! die gy uwe Mfljefleit gefield hebt boven dg Hemelen. Ρ f alm 8. |
|||||
I 3 Op
|
|||||
j|4 Voorbeeldeïyke Zeäehffeü.
Op een Wiskunstenaar.
DE Wiskonft is een oeffening des verilands
van werkilukkelyke bezigheid; beftuande in betooginge van onwrikbare bewyzen, door evenredigheden der maten, getallen, ly- nen, ronden en flippen. Waar door veele nutte vonden zyn aan den dag gekomen, en ontallykc werk tuigen tot dienft van alle Konften en Handwerken zyn bedagt; zoo tot welzyn van het algemeen, als zelfs ook tot het grootfte ver- derf en dwingend geweld. Door haar word de BouwkoRfTonderfchraagt; de Veftingbouw gevordert; de Globen en Kaarten opgemaakt: deMuzvk, Vergezigtkunde, Meet- en Reken- konften" voltooit. Kort om de/e wetenfchap legt de grond (of neemt ten minile deel) in alle vrye Konften en oeffeningen; voor al in Konft- werkelyke itukken, als Uurwerken, Weergla- zen , krygstuig-, Vuurwerken, Kranen, en andre gereedfchappen om groote zwaartens te können heffen en bearbeiden , ofte geweldige kragt te doen ; zulks dat eer.s Archunedes (op 't vermogen der uitvindinge fnoevende) maar eenes ftips vafligheid eilte , buiten den Aard- kloot , om de zelve uit hare affen te ligten. Deze wetenfchap is wel eene der nutile en
vermaaklykfte Jceroeffeninge der Studiën voor he: menfchdyk verftand, om dat dezelve vaile gron-
|
||||
Voorbeeldelyke Zedelejfen. 135Ã
gronden en bewyzen vordert, ende niets dat
twyffdagtig ofce onbetoogelyk is aanneemt: maar de waarheid en zekerheid alleen tot doel heeft. Dog als d'Aandagr. zig wend tot hec boven natuurlyke, of toe Geloofsilukken, dan vind zy dezelve ondienftig; als te laag van ge- boorte zynde, tot zoo hooge befpiegelingen, overmits zy niet dan het natuurlyke en froffe- lyke betragt. Zoo dat H. C. Jgrippa van de- zelve getuigt (in zvn onzekerheid en ydelhcid der wetenfebappen. Hoofddeel 11.) Deze oeffeningen, hoewel ze weinig of gene ketteryen in de Kerk gebragt hebben , egter ('t gene, Augufiimi zeid) doen ze niets ter zalightid : maar brengen meer in dw;dinge en Uiden van God af; en (gelyk Hieronimus zcid) 't zyn geen wetenfehappen van godvrugtigheid. Wanc, boven de uitvindingen der reeds ge-
melde konftftukken, zoo is zy mede de bron- ader der Wereldfe vermaken en tydkortingen; het fchaken, dammen., den teerling, en ontal- lyke (pelen, hebben hier uit haren oorjprong, zelfs toe gochelary en gewaande voorfpellingen toe; Ja! gaac by meenig (die zig geheel aan de befpiegeling der zigtbarc dingen overgeven) zoo verre , dat zy eindelyk wanen dat alles doar natuurlyke nuodzakelykheid gefchied ; en dus ongevoelig van de kenniffe Gods verwyderen en tot Ongodifterye vervallen. Die nu (in te- gendeel) met het menichelyk vernuft, betogin- I 4 gen |
||||
PP EEN WISKONSTENAAR.
De Wiskonß eifcht.
Niets, of V bewyft. |
||||||
WiskuniligheiJ gelooft geen oogen
Alleen; maar zal zy iets betoogen, Zoo eifcht ze onwraakb're kundigheên; Een deftige oeff'ning voor veritanden : Doch zal de Geeft in ',t eeuwig' landen; Dan geld het waar' Geloove alleen. |
||||||
Voorbeeläeljh Zedekjjen. 137
gen ofte evenredigheden wilde zoeken, en be-
iluiten vormen na de ftoffelyke bevatcingen, in nee werk der verloffinge des zondaars voor God, die zoude men (in biUykheid) mogen vragen, waar is de Wyze ? waar is de Schriftgeleerde? waar is de onderzoeker dezer Eeuw ? kerft God de wysheid dezer Wereld niet dwaas gemaakt ? want nademaal in de wysheid Gods , de Wereld God niet heeft gekent door de wysheid, zoo heeft het Code behaagt door de dwaasheid der Predikinge zalig te maken die gelomen. \ Cor. é: v, 20. Niemant bedrii'ge hem zelven: zoo iemant onder u dunkt dat hy <mys is in de Wereld, die worde dwaas, op dat hy wys mag worden. Want de wysheid dezer Wereld is dwaasheid by God. é Cor. 3: í. é8· de natuur- lyke menfche begrypt niet de dingen die des Geefts Gods zyn. Want zy zyn hem dwaasheid, ende hy kan ze niet verjtaan, om dat ze Geeßlyk onderfchei- den worden, é Cor. 2: í. 14. |
|||||||
É 5
|
0F
|
||||||
138 ywrbceldelyke Zedeïejjen:
Op een Landmeter.
|
||||||||||
W
|
Anneer het menfchelyke geflagt ver-
meenigvuldigde op den Aardbodem, |
|||||||||
zoo heeft eindelyk de baatzugt , en
eigen belang, hec Aardryk in landen en erven verdeelt , niet zoo zeer na billykheïd als wel met geweld, magc, of lift, daar anderfints een iegelyk menieh even veel regt, van natuure, toe heeft. Alhoewel nu God uit eenen bloede het gantfche
geflagte dor menfeben gemaakt beeft , om op den gehcc'cn aardbodem te woonen , befcheiden hebbende de tyden te varen verordineert , ende de bepaling» van bare ivosningen. /Ic'tor. 17: ν. 'iC. JNogtans ziet zulks op de voorfchikkinge Godts, mits dat de hebluft en heerfchzugt onder de menfehen in wezen blyft. Want, toen de Al- derboogjie den volken de erffeniße uitdeelden, toen hy Adams kinderen van gen fcheide , heeft hy de landpalen der volken gefield na het getal der kinderen Ifraëls. JVant des Η E ERE Ν deel is zyn volk: Jacob is het fnoer zyner erve (ïn 't Godlyk lied van Mozes) Deut. 32: v. 8. Nogtans heerfchfte de begeerlykheid ; en heb- ben de magtige veeltyds de erven en Akkeren, van haar mindere , ontrooft; gelyk men zien kan, aan den Koning Achab, die Naboth zyn Wyngaard ontvreemde; hem moorddadig (daar en
|
||||||||||
Voorbeelddyke ZedeleJJen. 139
en boven) om het leven brengende, j Con. 11.
over zulke boosheden klaagde God meermalen door de Propheten ; alhoewel God het land Canaan aan de kinderen IfraëJs zoo billyk en regelmatig hadde uitgedeelc; Ja! daar hy haar zelfs ten erve en eigendom verkoren hadde. Want des HEEREN der Heirfcharen Wyn- gaard is het huis Ifraels , ende de mannen van Juda zyn een plante zyner verlufliging: ende hy heeft gewagt na Regt, ende ziet, het is fchurf- digheid ; na geregtigheid , ende ziet het is ge~ Jchreeuw. Wee! den genen die huis aan huis trekken , Akker aan Akker brengen , tot dat 'er geen plaats meer zy. Je f. 5: v. 7, Wee dien! die ongeregtigheid bedenken ende kwaad werken op hare legeren : in het ligt van den morgen- jiond doen zy het , dßwyle het in de magt van haar lisder hand is: ende zy begeer en Akkeren, ende rooven ze; ende Huizen, ende nemen ze weg: olzoo doen zy gevoeld aan den man ende zyn Huis, Ja ! aan een iegelyk ende zyn erffenijje. Mivha 2: v. 1. Uit zulk een toeitand der bedorve neiginge
is de landraetinge noodzakelyk geworden , om een ieders regt en eigendom aan te wyzen, hec zy in ftuk van koop, ofte beuwinge, of by ver- schil in regtsgeding, op dat de begeerlykheid ge- muit, en de geregtigheid gehandhaaft werde. Op geiyke wyze ftxekken, de wetten en het
woord Gods, ten rigtfnoer om de eigenbaat te be·?
|
||||
OP EEN LANDMETER.
|
|||||||
By roede en voet.
Boe verr'' men moet. |
|||||||
Landmeting toont hoe verr' het eigen,
In bouw of plyt, na 't aards verkreigen,
In hebben en in houden, rekt;
Zoo komt het richtfnoer, van Gods wetten,
't Begeerlyk herte paal te zetten;
En wyft hoe verr' het eigen ftrekc
|
|||||||
foorheeïdelyke ZedeleJJen. Ί4.1
beteugelen ; en bakend ons af hoe verre het
eigen Itrekt. Gy zult niet begeeren uwes naaflen Huis; gy zult niet begeeren uwes naaflen Wyf, nog Zyn Dienßkuegt, nog zyn Dienjlmaagt, nog zyn OJJe, nog zyn Ezel, nog iets dat uwes naaflen is. Exod. 20: v. 17. Zet de oude palen niet te rugge: nogte komt op den Akker der Weezen niet. Want haar Verloffer is fierk, die zal baar twißzaken tegen u twiflen. Prov. 23: v. 10. Gy zult uwes naaßen landpalen niet verrukken, die de Voorvaderen gepaalt hebben. Deut. 19.' v. 14. het gene God met een betuiginge bekragtigt. Vervloekt zy , die Z)ns naaßens landpalen verrukt: ende al 't volk zal zeg- gen , Amen. Deut. 27: v. 17. doet nietnant over· laß, nog ontvreemt nietnant het zyne met bedrog. Luc. 3: ν. 14. dat niemant zynen broeder vertrede nog bedriege in zyne Handelinge: want de Heere is een wreeker over alle deze. 1 Theff. 4: v. 8. |
||||||
Op
|
||||||
I
|
||||||
14· a Voorbeeldelyke Zedekßen.
Op een Stuurman.
Η Et Stuurmanfchap is een verwonder! yke
vindinge, nadien door de zelve, (mee behulp van 't Compas en het nemen der hoogte van de ftarren , nevens het peilen der dieptens na het beftek der kaarten) den Stuur- man weet landen en havens op te zoeken, door onbebaande Zeen , fchoon hy 'er nooit gewecit heeft, daar men oudtyds geen togten , als by de Kuilen langs, dorit ondernemen; nog de woeden Oceaan door itevenen, voor dat dca Neapolitaan Flavius Melfius (over ruim rwee Eeuwen) het Compas bedagt; door welkers hulpmiddel den Genuees Chrifioffel Colombus (in den Jare 1492.) de Spaanfche Weil-Indien vond , mee het ontdekken van Florida , waar op weinig tyds daar na Americus Fefputius· ( Florentyn) dezelve lande wyder op deed, zoo dat men dat gedeelte des Werelds na zyn naam America noemde; aldus zyn ook vermaard de togten van Magellanus , La Make , Schouten, en andre. ö ünnafpeurlyke werkinge in denatuure! dat,
door de kragc van de Magneet der Zeilfteen, de naald des Compas fteeds het Noorden aan- wyft, alfchoon het Schip flingert en draait; hier moet het menfchelyk vernuft flil ftaan, niemant kan hier van reden geven. Zoo
|
||||
Voorheeläeljke -Zeäelejjen. 143
Zoo gaat het ook in het Geeftelyke (op een
Zinnebeeldelyke wyze, alwaar ydcr menfche kan aangemerkt worden te dobberen op de Woede baren der Wereldfe wiffdvalligheicLi Waar in Gods woord, ons alle, voor Corapas verilrekt; het welke , door de Magneet der Güdlyke liefde aangezet zynde, ons ileeds het regte Noorden aanwyft; alwaar die blinkende; Morgensterre in onze harte opgaat, en den dag aan Hgte. 2 Pet. ι: υ. ίο. wanneer wy, eindelyk, in het ligt der Zonne der geregtigkdd, het be- loofde land ontdekken en heE Memels Jeruzalem befte venen, als een haven der eeuwige geluk- zaligheid. Zalig zyn zy die de fegten ftreek weten te
houden, in haar levens beleid! en der Hemel- fcher Stuurmanfchap kundig zyn; deze ver- baan, welke de breedte, ende lengte, ende diept e\ cude fioogte zy, ende bekennen de liefde Chrißit die de kenniijl· te boven gaat. Epb. 3; υ. 18. Ge- lyk. g m is %t gene de öoge niet gezien , en- de de oor e niet heeft geboort, ende in het harte des menfcben niet is opgekbmmen , 't gene God bereid heeft dien die hem lief hebben. Dog God heeft het ons geopsnbaart door zynen Geeß. Want de Geefi onderzoekt alle dingen , ook de diepten Gods. 1 Cor. 2: ν. o...... Dezelve Geeß ge- tuigt met onzen Geeß dat wy kinderen Gods %yn..... Rom. 8: ν. ι6. door welken Geeft
°ok de Aards-Vaderen hebben beleden dat zy
gaßen
|
||||
OP EEN STUURMAN.
|
|||||||
Ç Schip draait zoo V wii,
H Compas flaat âúÀ. |
|||||||
ó Wonder aller kundigheden,
Te vinden landen, kuiten, reden; By boog en naald, door woefte Zeen! Nog wonderbaarder Gods meêdogen, Dat hy des zondaars zielen-oogen Zyn God doet zien, door 't fchepzel heen. |
|||||||
Voorbeelä'elyke ZeäeUJjen'. i$fr
gaflen en vreemdelingen, op der Aarde, 'waren.
fVant die zulke dingen zeggen, betooneii klaarlyk dat zy een Vaderland zoeken, ende indien zy dies Vaderlands gedagt hadden van welk zy uitgegaan inaren, zji zouden tyd gehad hebben om weder te heren : maar nu zyn zy begeerig na een beter, dat. is , na het Hemelfche. Daarom fchaamt hem God har er niet, om haren God genaamt te worden: want hy hadde haar een Stad toebereid. Namentlyk de Stad die fondamenten heeft, welker Konflenaar en Bouwmeefier God is. Hein. ir. Laat ons dan, de reize der geloovige Voorvaderen navolgen, en de voorgestelde koope vafi houden : welke wy hebben als een anker der ziele, het welke zeker en vafi is ende ingaat in het binnenfie des voorhang fels: daar de voorlooper (als onzen ware Lootsman ter Haven onzer verlangen) voor ons is ingegaan. Namelyk, Jezus. Heb 6: ν. ι8· want wy hebben hier geen blyvende Stad, maar wy zoeken de toeko- mende. Heb. 12: v. 14:. |
|||||||
Öi
|
|||||||
E
|
|||||||
1^6 Voorbceïddyke Zedekßen.
|
|||||
Op een Gezigtkunjdige.
DM het lichamelykc gezigte aan den menfeh
niet gegeven 'm, om (met een waarag- Bge kennhTc) de innerlyken toeftandder voorwerpen te verilaan: Maaralleen, om (door uitterlyke vertooningen) de menfehen aan te wyzen her. gene haar tot bewaringe des levens nodig is, blykt door de beviodinge; en is door zig zelf klaar., Ja! ook word hut hier toe nog te zwak bevonden , veel min dat men zig op d'oogen volkomen zoude mogen verlaten. Hoe xncenige hebben dit elendig bezuurt! meenen- de (op het oog) dac hec \s, of duizend andre dingen, bekwaam en fterk genoeg waren, om haar te können dragen; door dien het ooge niet meer befchouwen kan , dan de buitenfte om- trek, ofte de fchors der dingen. De Trojanen zagen wel het Paard; die van Breda het Turf- fchip ; maar zy waren onbewuil, dat zy haar verderf daar mede binnen fleepten. Men agt egter het gezigte de waardigfte en zekerile der zinnen; dog wat ftaat kan men daar op maken, in veeie gevallen? hoe onzeker zyn dog onze zinnen! wie is 'er die zig niet dikmaals, op het geleide der oogen , heeft bedrogen gevonden ?' Ja! dat meer is, wie vind zig niet geftadig mis- leid , in de verre afitand der dingen, in de in- wendige hoedanigheid, in de kolcuren en on- tal- |
|||||
Voorbeeideljke Zedekffeni 14-f
tallyke toevallen en omflandigheden, der voor-
werpen? wanneer hy de brillen, ofte vergroot- glaazen komt te gebruiken. Wat ontdekken de verrekykers niet al Harren, daar ons gezigc niet by kan reiken l wat al levendige diertjens van rayt, made , aaltjes, en andre, doen ons de vergrootglazen, zoo in vleefch, kaas, azyn ,- <&e, niet al befchouwen! nevens depooriën van liet hout, de geitalte der zout- hagel en fheeuw- deelen; de nerven van fteen, de doorfchynend- heid van 't zand , en onnoemlyke hoedanighe- den in de ftoffelyke dingen , welke voor het ooge , onnafpoorlyk. zyn ; waar door men, meer dan met het lichamelyk gezigt alleen , de wonderen des Scheppers kan navorfchen. Dies de Konft van Glazenflypen een der nutile von- den is; als den zwakke van gezigte, door hulpe der brillen , vermerkende ; en door Konftgla-' zen ons tot verwonderinge opleidende , in hec befchouwen der Schepfelen, ter eère en heer* lykheid Gods. Gelukkige! die deze iTonlï-óeffenmge tot
grootmakinge der narne des al werkers beileden. ■Nog zaliger ! die het Geefce'yke gezigte deel- agtig zyn , en verligtende oogen des verftands'' hebben; welke niet alleen , do onzienelyke din- gen , uit de Schepfelen, verfiaan en doorzien; beide Gods eeuwige kragt en Gelijkheid. Rom. ι: f· so. maar ook door het Gefoove. (met Mo- Zes} zig νφ houden aan de hope der eeiwge |
||||
OP EÉN GÈZIGTKUNDIGE.
Η Glas toond den dag,
*t Geen V oog nooit zag. |
|||||
6 Schratidre konft van glazen flypen!
Wie kan doch al uw nut begrypen? Gy fterkt 't gezicht j en voert de geeft Na 't ftarrendak; of komt te ontdekken 't Geen't ooge ontwykt;'t welk ons kan wekken Tot Godes lof, door 't minite en meeft'. |
|||||
Voorheeläelyke Zeavujen. 14.9
zaligheid; als ziende den onzisnelyken. Heb. ix:
v. 27. genietende dat boven natuurlyke gezigte, vin te mogen weten , welke zy de hope van onze roepinge, ende welke de rykdom zy, der hcerlykheid van Chrifii erffenijje in de Heiligen. Eph. º: v. 18. biddende (met David) ontdekt myne oogen, dat ik aanfchou-we de wonderen uwer wet. P/alm 119; v. 18. om de hartstogtelyke driften en de begeer- lykbeid der oogen te verzaken, en van 't ftoffelyke zig af te wenden, ziende op den Overflen Leidsman en voleinder des Geloofs, Jezus Chriflus. Heb. 12: v, 2. in" wiens Jigt wy het ligt zien , en een doorzigtige kennis verkrygen , die ons , mee meerder zekerheid als onze lichamelyke oogen, op aarden können geven, ons heil te gemoed doec zien. Want zvy zyn in hope zalig geworden. De hope nu die gezien word en is geen hope: want 't gerne iemant ziet, waarom zal hy 't ook hopen ? maar indien wy hopen 't gene ioy niet zien, zoo ver- wagten wy 'f met lydzaamheid. Rom. 8' í. 24. de dingen die men ziet zyn tydlyk : maar de dingen die men niet ziet zyn eeuwig. 2, Cor. 4: í'· 18. |
|||||||
Ê 3
|
|||||||
Q*
|
|||||||
%fö, Voorbecldelyh Zedekjjen.
Op een Scheikonstenaar.
DE Stoffcheidinge, om (uit Erts of Mine-
raal) eenige metalen, als goud, zilver", koper, &c. te krygen; als ook de Sto- kerye , om de Geeften uit kruiden , zaden, pn andre dingen te halen; z\n vindingen van een nuttig gebruik. Dcor deze zyn aan den dag gekomen het Glasblazen , Zeep^ieden , de Meffing , ofte Geelkoper , en andre zamen- jnengfelen en wellinge der metalen , als ook veele vertïtofFen en andre zaken: ook de Genees- middelen van veele poeders, vlugge zouten, en wateragtige geeften. Al te zamen dingen welke wel tot Jiemtig gebruik zyn: maar het zoude zyrs o; ;i;e wel verdienen, of het mis- bruik der zeivé (door de Baat- en eer - zugt) alle
haar nut hiel te boven gaac. Wat bedrog word 'er niet ^.pleegt; met het vervalfchen der ipe- tién en metälell! in ftede dat de Scheikonft de regte Waarde1, en gehalte derzelve moeft aan- tonen. Door wat fchadelyke (en veeltyds vergiftige) mengfels en uittrekfels worden de kranken niet op den toets gefteld! door nieuwe vindinge der itookebranden ; nadien de men- fchen (gretig naar gewin) al verder en verder tragten in 'te dringen , in de werkinge der ftof- felyke dingen. Deze navorfchinge voldoen nog ^iiigerrnaten hare verwagtinge, namslyk, hec |
||||
Voorbeeldelyke Zedelcfjen. ijr
.gewin; maar zy die overgaan tot Aichïmistery
om goud te maken uit Qofxe daar het niet in- zit, betoonen dat de hebzugt en de gierigheid haar verbünd hebben. Want behalven dat zoo veele erbarmelyke voorbeelden der gener, die hare goederen te vergeefs hier aan verfpik heb- ben , haar behoorden af te fchikken, zoo is 'er dog niet dwazer te bedenken, dan dat zulk een vafte ftoffe, als het goud is, zoude können ge- formeert werden door konit van menfehen, uit andre verfchiüende floffe; daar het goud wel het rypfte, en beitendigfte, van alle metalen is. ö Verblinde heblufligen menfeh! is de Αζχά-
iehe Rykdoin zoo dierbaren ding? en der zielen betragting wel waardig ? Vermoeit u niet om Ryk te 'worden ; (laat af van uw vernuft. Zult gy uwe oogen laten vliegen op het geene niet is? want het zal zig gewiffèlyk. vleugelen maken; ge!yk een Arend die na den Hemel vliegt. Prov. "?:.....v. g* Gewiffelyk daar is voor het zilver
een uitgang, ende een plaat/e voor het goud,
dat ze f me ken. Het yzer word uit flof genomen: ende uit fleen word koper gegoten...... Maar
de wysheid , van waar zal ze gevonden worden ?
ende waar is de plaatfe des verfiands ? de men' jche weet hare waarde niet: ende zy word niet gevonden in het land der levendigen. De Aj'grond zeid, zy is in my niet: ende de zee zeid, zy is Jast hy my. Hst gefiotens goud km vqw haar Κ 4 niet |
||||
gP EEN SCHEIKONSTENAAR.
In V mineraal,
Houd zich V metaal, |
||||||
Men haak het goud uit vafte gronden,
Poor vuur en water, nutte vonden! Doch geldzugt baart een Alchimiil: De konfl: leert wel de ftoff' te ontbinden; Maar» daar geen goud is, goud te vinden, Dat heeft 'er meenig al gemiil. |
||||||
ffiorheeldelyke Zedelejjhn; 15:3
niet gegeven worden: ende met zilver kan haren
prys niet werden opgewogen; zy kan niet gefchat werden by het fyn goud van Ophier..... men
kan het goud, ofte het chriflal, haar niet gelyk
waardeeren· Job 28· haren koophandel is beter dan koophandel van zilver , en hare inkomfien dan uitgegraven goud. Zy is koflelyker dan robynen, ende al wat u luflen mag, en is met haar niet te vergelyken..... Prov. 3: v. 14. in de fmelt-
kroes, oog in de ftoffcheidinge is dezelve
niet te vijlden : maar zoo iemand lufl: heeft tot onderzoeken, ten voordeele van zyne ziele en tot zyn eeuwig welzyn , die fcheide het ware van het valfche , en verwerpe de waan van Werelds vermogen, voor de vergenoegen- de wysheid; na Jacobi leffe. Zoo iemand van u wy sheid ontbreekt, dat hy ze van God begeer e, die een iegelyk mildelyk geeft en niet verwyt, ende Zy Zal hem gegeven worden. Jac. 1: v. 5. |
|||||
£ 5 O?
|
|||||
ä 5"4 Voorbeeïdeljke Zeäekjfen.
Op een Digter.
GEiyk de vvyn werkt, in de Kartstogren
en bewegingen, alzoo handelt de Pcëzy, in onzen geeft en gemoed. Wanneer zy (beide) na behooren gebruikt worden, zoo ver- sterken en verheugen zy: in tegendeel zoo ilaan zy ligt over tot dronkenfchap en razernye. Die door dezelve opgevult zyn, kennen (gemeen- lyk) haar zelven nog hare gebreken niet; zy behagen zig zelfs en lafteren anderen; weiden in de leugenen ; voeden zig met pluimftryke- rye, verluftigen zig in fpotternye; zwemmen in onkuisheid; vroeten in den draf van We- reidfe ydelheid; byten als wolven; ileken ais adders. Kortom , misbruikt zynde, zyn zy beide bekwaam tot alle ondeugt. Dog wanneer de digtkunft gebruikt word
tot lof des almagtigen, en tot aanmoedinge ter deugt, of verheerlykinge van edelraoedige da- den, wat is'er dan zielroerender of aangenamer? hoe treffen niet de voetmaarstranten der verhe- vener vaarzen, het gemoed! wanneer in Gedig- ten het geß brevem regt is , woorden der waar· heid, dan is 't met regt, ds woorden der ivyzen zyn gelyk prikkelen , ende gelyk nagelen , diep ingeflagen van de meeßers der verzamelingen, die gegeven zyn van den eenigen Herder. Eccl. 12: v. 11. De Poè'zy was van de ouden zeer be- mind ; |
||||
Voorbeeldcljh Zedeleßn. ι$$
mind ; zulks dat de verheyenfte 'zaken des Ou-
den Teftaments meelt in Vaarzen zyn uitge^ fproken geweeit; als het lied Mozes, 'c Boek Jobs, de Pfalmen Davids, het Hoogelied Salo- mons, en de Propheten. Maar wat is dog de Poëzy tegenwoordig? (behoudens de eere der weinige, die zig nog uitlaten tot grootma- kinge des Heeren onzes Gods, en de ftigtinge hares naaften betragten) den geleerden Heer Jühan de Brune; befchryft ze aldus. De Poëzy, en lacht nooit zoeter dan als zy van de liefde Spreekt. Haar baarzen zyn dan verguld, als zy uit een Ryke hand, en weelderige berffens voortkomen. Maar hoe leelyk werd die fchoone maagt gefchonden en ontfcbaakt ! Poëtery is nu Jpottery geworden: en sy die Gods eere trouwen moefie , en 'tot een bazuine van zyne glorie firek- ken, werd nu misbruikt, tot het trompet van onkuisheid, en tot een Roffiane der teed're Jeugt. 't Is nu een Bagge, die baren diamant verloren heeft. Bmkêtwerk ι Deel Fol. 36. als de Vaar- zen niet na Homerus, Virgilius, of Nazo, rie- ken, zyn ze nu geen boon waard, by de heden- daagfche Wereld. Het meeftendeel waardeere (niet Midas) de Aardfche Kuispyp van Pant boven Jpolloos Hemelfche Lier : het Gedigc moet doorfpekt zyn met oude verfieringen, en namen der Heidenfche Goden , of zy zyn niet behagelyk; Gy niet alzoo, 6 regtgefchapenc Chriftenen! Zing
|
||||
Ï Ñ E EN DICH Tm. ë.
Die Vaarzen dicht,
Vleid, ßeekt, of flicht. |
|||||||
Het Schouw- toneel daar Dichters fpreke«
Vertoont de deugden en gebreken, Tot fpoor en breidel, voor 't gemeen; Dit is ook 't nut van Vaarz' en Boeken; Maar jammer! dat de meefte zoeken, In 't zelve, ftof tot dartelheên. |
|||||||
i
|
|||||||
Voörheeldeïyke ZedeJeJjen. i$f
Zing liever (met David) den Heere, een lied
der liederen , (zeggende) Myn harte geeft een goede reden op: ik xegge myne Gedigten uit van eenen Koning, (namentlyk Jezus onzen Zalig- maker) myn tonge is eene penne eens veerdigen Schryvers. Gy zyt veel fchoonder dan de menfcben kinderen : Genade is uitgejlort in uwe lippen; daar- om heeft u God gezegent in eeuwigheid. Gord uw zwaart aan de heupe, o held! uwe Majeßeit ende uwe heerlykheid. Ende ryd voorfpoediglyk in uwe heerlykheid op het woord der waarheid, ende regt- veerdige zagtmoedigheid, ende uwe regterhand zal u vreeslyke dingen keren. Pf 45. Hy kujfe my met de kujfen zynes monds, want uwe uitnemende liefde, is beter dan wyn. Cant. t: Ώ. 2. Hy voert my in het wynhuis, ende de liefde is zyne banier e over my. Onderfteunt gy lieden my met de flejfen, vcrflerkt' my met appelen: want ik ben krank van liefden. Cant. 2: v. 4. Weg met het aards! hoe heerlyk 't is,
* 't Blyft yd'le waan, en flegts vernis; By 't heil dat ons van God gefchied, In Chriilus: all' myn luit, myn lied. |
||||
j£8 Vöorbeeldelyke ZedeïeJJen*
Op een Redenaar.
WAnneer iemand zig moet inlaten om een
redenvoeringe te doen ; het zy in e-sa gemeente , of voor een minder ver- gadering, zelfs in gemeene zamenfprekingen, jnoec hy zig wel omzigtig gedragen. Want; de oor e proeft de woorden , gelyk het gehemelte. de /pyze [maakt. Job 34; v. 3. door de woor- den ontdekt een menfch wat in hem is: daarom zeide den Philofooph tot een jongeïing, /preek op dat ik u zie , en ontdekte dus (aanftonds) dat het een zot was. Daar hoort vry wat toe, 0:15 te können verdienen de toeftemminge , van een verffcandig Redeneerder te zyn ; zelfs het ondenvys in de Redenkonft, door alle haar konftbewyzen , zal juiil geen deftig Redenaar opleveren ; maar de hoedanigheid en heblykr heid om de waarheid in ernilhaftigheid , met een kortbondigen ftyl, in een zedigheid des uit- fpraaks, voor te Hellen, maakt hem aangenaam; niet het veel- maar het wel- fpreken is bemin- nelyk , in de veelheid der 'woorden ontbreekt de nvertreditige niet. Prov. 10: v. io. daarom laat uwe 'Woorden weinig zyn. Want gelyk de droom komt door veel bezigheids: alzoo de fiemme des zots door de veelheid der <woorden. Eccl. 5: v. 1. niet het uitrafelen der deeltjens eener reden, of de woordelduivery , zonder zakelykheid aan te
|
||||
Voorheeläelyh Zeäeleßln. ι $9
te treffen , maar de kerne der zaken kort en
klaar aan te roeren , dat word tot leering en overiuiginge vereiil. Een reden op zyn pas gc- fproken , »V als gouden Appelen in ziher gebeefde Schaalen. Proverbia 25: v. TT. Lieflyke redenen Zyn een honigraate; zoet voor de ziele, ende niedepyne voor het gebeente. Prov. 16: υ. 24. ende hoe goed is een woord op zyn tyd ? Prov. 1 $t •ü. 23. De wigtigheid der iloffe daar van gehandelt
Word j is de toetfe van agtinge der redenvoe- rJnge. Lofredenen over Perfoonen of daden, zyn zelden zonder pluimilrykery , fiepende ügtelyk de leugen met haar: en zyn ove'rzulks niet zeer hoog te waardeeren. Twiflxedênen over eenige verfchillen , vervoeren meeil tot lailer en bitterheid ; dies niet altyd ftigtelyk. ■Alle andere reden voeringen , het zy tot oeffe- fting in wetenfchappen , of van belangen van ftaat, ofte gefchiedeniffen, en van alle wereldfe gevallen, trekken hare waardye, na de nuuig- "eid die zy den mènfch toebrengen, nevens de overeenilemminge met de waarheid; anderfims zyn ze niet hooger te agcen dan ydel geklap; v''aar voor zig yder wel mag wagten , want hvaade zamsnfprekinge verderven goede zeden. J Cor. 15: ν. 33. volgens de vermaningen der ^pollelen , geen vuile reden ga uit uwen mondi naar zoo daar eenige goede reden is tot nuttige fiigtinge, op dat zy genade geven dim die ze hoo- ' ren·
|
||||
OP ÉEN REDENAAR.
Wel fprekens-konfl,
Streelt oor; voed gonß. |
||||||
Een Redenaar dient wel te wikken
't Vereifch der zaak, niet op te fchikkeri' Zyn woorden met een woeft gebaar, Voor al, zyn reen met zout te fprengen, En waarheid voor den dag te brengen: Hy 's anders maar een kakelaar. |
||||||
VuQrbeeïdeïyke Zedekjjen. i6i
'ten. Epb. 4: v. 29. uw woord zy alle tyd in
aangenaamheid met zout bcfprengt, op dat gy moogt weten boe gy een iegelyk moet antwoorden. Cell. 4; ν. 6. Heiligt God den Heere in uw» harten , ende zyt altyd bereid tot verantwoordinge, van een iegelyk , die u rekenfchap af ei/ebt, van de hope die in u is ,· met zagtmoedigbeid en vreeze. x Pet. 3:«. 15. De allerwelfprekenfte redenaars des Werelds;
Tiemoflhenes , Cicero , Cato» nog and're; kon· öen niet roemen boven dit eenvoudige gettü« genifle Pauli, myne reden, ende myne predikinge, was niet in beweeglyke woorden der menfehelyks Wysbeid, maar in betooninge des Geeßs ende der kragt, ι Cor. 2: ν. 4. ö Dat wy alle (geftadig) het vonnis Chrifli
ifldagtig waren ! ik zegge u , dat van elk ydel Woord 't welke de menfehen gefproken zullen hebben, 2y van 't zelve zullen rekenfchap geven, in den dag des Oordeels. Want uit uwe woorden zult gygeregt- Veerdigt worden, ende uit uwe woorden zult gy ver« oordeelt worden. Mattb. ia: v. 36. |
|||||||
L
|
|||||||
Op
|
|||||||
;i62 Foorbeeldelyke Zedeleffem
Op een Æ á í g e K.
Ç Et zoet der zielsverrukkende overeendra«
ginge der menfchelyke ftemmen, in een konftig maatgezang, overtreft allefpeel- tuigen der -muzyk ; geen windbrekende , nog fn aar-trampende werktuigen können het, by de lieflyke neuritranten der keelen , overhalen. Nogtans, alle derzelver aangenaamheid, hare waardy en beminnelyke welluidentheid , zyn egter meer aan de konlt, als aan de natuure, •verfchuldigt; overmits dat de fchikking van het hoog en laag der toonen , en de verpoofinge volgens de tydmaat van kort en lang, aan haar alle het Cieraad byzet. Hare verwonderlyke aantrekkelykbeid , ontftaat alleen uit welgere- gelde maats overeenkominge der verfchillende geluiden: aldus een vriendelyke harmonie, en eenparige mèlodye uitmakende. Door de muzyke word levendig afgebeeld,
dat de fchikkinge der hooge en laage Standsper- foonen, yder in zyn ordre, de grondflag is van alle zamenlevinge: zoo ontftaat, door wetten en willekeuren, het verband onder de menfchen en maakt het zoet der zamenwoningen , tot landen en fteden ; de vrede hier inne de maat ilaande , maakt den welftand en burgerlyke «endragt volkomen. Insgelyks is de overeenkomende zamenvloei«
jinge
|
||||
Voorbeeldelyfo Zedekjfen. 163
jinge der geeften en zappen , in het lichaam,
den eenigen oorfprong der gezondheid. Wat voor zielroerende beweginge des ge-
moeds, het gezang verwekt, kan meer door bevindinge gewaar , als met de penne uitge- drukt worden. Jammer is het dat zoo vrolykèn uitweidinge des harten, als het gezang is, zoo deerlyk misbruikt word, tot onkuisheid en dartelheid ! daar ze behoorde te (trekken , tot Verluftiginge des gemoeds in den lof des Heeren onzes Gods. Hec ware te wenfchen, dat ons de ydele minnedeunen en drinkliederen, zooniet ter harten gongen, boven de lofzangen Ifraëls! en dat ons de Pfalmen meer behaagden dan de Franfe airtjens! dan zoude men, met luit, de leffen en vermaningen opvolgen, is iemand goeds nioeds? dat hy Ñ f alm zinge. Jac. 5: v. 13. Word niet dronken in Wyn , tsaar in overdaad 7"i , maar word vervult met den Geefi': /prekende onder malkanderen met Pfalmen en Lofzangen !*» geefielyke Ludekens ; Zingende en Pfalmends "?n Heere in uwe harten. Epb. 5: v. 18. Zingt den Ç E E R E by beurten, met dankzeggingen. Pf. 147: v. 7. Regt vrolyk is hy, die met een innerlyke verheuginge , met David , zeggen kan, myn harte is bereid, o God! myn harte is bereid: ik zal zingen, ende Pfalmzingen. ... » ø zal u loven onder de volken , 6 Ç E E R El J£ zal u Pfalmzingen onder de natiën. Want ui»e goedertierenheid is groot tot aan de Hemelen, L s end« |
||||
OP EEN ZANGER.
Der maten dwang,
Befiiert V gezang. |
||||||
't Gefchikte hoog en laag der lremmen,
Doet hert en ziel in vreugde zwemmen, Wanneer het na de konft beftaat; Zoo bind ook de eendragt aller ftaten; Dan bloeijen ziel en ledematen, Als 't al gepaft na regel gaat. |
||||||
Voorbeeïdeïyke Zedelejjen: idj
ende uwe waarheid tot aan de bovenfie wolken*
Verheft u boven de Hemelen , 6 God! uwe eere zy over de gantfcbe aarde. P/alm 57; v. 8· ik zal den HEERE zingen in myn leven: ik zal mynen God Pfalmzingen, terwyle ik nog ben. Myne over- denkinge van hem zal zoete zyn: ik zal my in den HEERE verblyden. De zondaan zullen van der aarde verdaan worden, ende de godloozen zullen. niet meer zyn. Looft den HEERE myne ziele* Halelu'Jah. Pfalm 104: υ. 33. Gy gantjcbe aarde juicht den HEERE. Dient den HEERE. met blydfchap: Komt voor zyn Aanfchyh met vrolyk gezang. Wetet dat de Η E E R E is God: by heeft ons gemaakt, {ende niet wy) zyn volk ende de: fchapen zyner weide. Gaat in tot zyne poorten met lof: in zyne voorhoven, met Lofzang: Lovet hem, pryß zynen name. Want de HEERE is goed, zyne goedertierentheid is in der eeuwigheid, ende zyne getrouwigbeid van gefiagte tot gefiagte. Pfalm 100. |
|||||||
Oe
|
|||||||
L 3
|
|||||||
i66 Voorrbeeldelyke Zedelefen,
Op een Speelman.
E Ven als het wel (lellen der fnaren, en het
•waarnemen van de hougtens der toonen, in de werkftukkelyke muzyk , het nood- 2akelykile is, om een goede overeenilemminge der geluiden, op zyn pas, te verwekken, en alzoo een aangenaam Confert op te leveren; zoo gaat het in het levens beleid der menfchen. In- dien de hartstogtelyke driften geen maat gefield worden, door de reden, zoo zal men ook geen zedig gedrag bemerken: maar alles zal woeft- aardig toegaan (gelyk als in de ongefcnikte en ferwarde geluiden.) Zoo als, in over oude tyden, de Traders, Schyten, Barbaren, Hotten· tats , en wilde menfchen , zonder gemaoiert- heid, en buiten een geregelde ltaatsbeftier ge- leeft hebben. De Poëlilche verfieringen van Orpheus; die door het fpeelen op zyn Harp, alle boomen en wilde dieren by een deed komen en temde ; als mede van Amphion; die, met het zoet gekweel van zyn lier, de fteenen dede bewegen en zig op malkanderen voegen, tot muuren, om de Stad Theben; betekenden hoe zy lieden (als wyze mannen) de zeden der woe- fte volkeren beteugelde , en door goede wetten maat fielden; en dus een harmonie in de zamen- levinge gefügt hebben. Op gelyke verbeelden- de wyze zegt Salomon , een man die zynen Geeß
|
||||
Voorbeeläelyke Zcdekßen.' 167
Geeß nlet laederhouden kan, is een open gebroken
Stad zonder muur. Prov. 25: v. 28. Het lieflyk gekweel der fpeekuigen heefc
eenig vermogen op des m£nfchen geeft, wan-. neer als de aandagt het oore daar toe leent; want het zelve kan den menfch door droeve tponen, weemoedig;· en met verhevene,'bly- geeltig maken: ook ontftelde harsfenen tot rufte brengen; als te zien is aan den Koning Saul, wiens ontroert brein, door Davids Harpfpeelen^ «ig badaarde. Door dien het fnarenfpel de geelfc kmelc en vervoert, werd het meelt mïsbruikc tot dartelheid, en weelden; wordende in ligt« vaardige zamenkomften, en bordeeien nu ge- bruikt , om het vuur aller ondeugden, daar door (als met een blaasbalg) op te ftooken, en den weelderigen menfch (onoekommert) te doen zwemmen in een zee van gewaande vreug- den en ydeiheid. Maar! Wee dent gerufic te Æú'ýç !'■ ende den zekeren op den berg van Sama- *úá; die ds voornaamfie zyn. van de eerjlelingcn der volkeren, ende tot de welke die van den huize Ifra'ëh komen..... die op het geklank der Luiten
kwinkeleren, ende bedenken haar zelve Inftru-
inenten der Muzyle als David; die de Wyn wt fchaalen drinken , ende haar zalven met de voortreffelykfie olye , maar bekommeren haar niet net de verbrekinge Jofephs. Arnos 6: í. é. Har- ÏM , ende Luiten , Trommelen ende pypen , ende Wyn zyn in hare maahyden: maar zy aan- L 4 febou' |
||||
OP EEN SPEELMAN.
Tot zoet gefpeely
Doet ßelkn veel |
||||||
Na dat den Speelman fteld de Iharen,.
Zal zich 't geluid fteeds evenaren, Nu ftraf, dan lieflyk na zyn luft: Zoo mede die, in geeft én leden, De driften ftellen kan na reden, Pie fpeelt op aard, zyn rol geruft. |
||||||
Voorheelddyh ZedekJJen. Ï69
fchouwen het werk des HEEREN niet, ende
zien niet op het maak/el zyner handen. Jef. 5: v. 12. om God door het zelve te loven, gelyfc het betaamt. De HE ERE was gereed om my te verlojjen: zeide Hiskias, daarom zullen wy op inyn Snaren/pel fpeelen alle de dagen onzes levens, in den huize des HEEREN. Jef. 38: v. 20. ende aldus moedigt dien grooten Harpenaar Ifraëls, door zyn voorbeeld , een ieder daar toe aan , ik zal u loven met het Instrument der Luhe , uwe trouwe , myn God! ik zal u Pfalm- zingen met de Harpe ê Heilige Ifraëls. Ρ f. 71: v. 22. Looft God in zyn heiligdom: Looft hem *'» het uitfpanfel zyner fterkte. Looft hem van we- gen zyne mogentheden: Looft hem na de menigvul- digheid zyner grootheid. Looft hem met geklank der bazuinen: Looft hem met de Luitef ende met de Harpe. Looft hem met de Trommel ende Flutte: Looft hem met Snarenfpel en Orgel. Looft hem mei helklinkende Cymbalen: Looft hem met Cymbalenvan ^eugden-geluid. Alles wat adem heeft hin den Η E ERE. Haleh - Jab. Pfalm 150. |
|||||||
O*
|
|||||||
hS
|
|||||||
ί?ο Voórbeeldelyke Zedelejfen.
Opeen D α ν s s e R·
DE oeffening der leden in het dansfen is
een uitweidinge der dartelheid, by de meefte Hovelingen hoog geagt, by alle "weelderige wereldlingen ei) ongebonden jonk- heid, zeer bemind; by veele lieden, van meer als burgerlyken ftaat, welvoeglyk en dienüig geoordeelt, om een manierlyken tret in den gang, en goede geilalte in het groeten te hou- den ·, maar is by zedigen, voor al by de God- vrugtigen, van geen nuttig gebruik. Den dans is een troetelkind van de weelden,
een zufter van onkuisheid, een koppelareflcaller ontugt: en by aldien 'er voor de (zoo genaam- de) hedendaagfche wellevendheid, nog eenige leeringe in mögt fteken, zoo moet men ze al vry omzigtig behandelen, zal men daar niet van befmet worden: want dezelve, al te vè^el mee de wulpsheid onzer natuur overeenkomende, vervoert de Geeft ligt tot ydelheid; waar door ze verwydert van ernilige overdenkingen en godzalige betragtingen. De Heidenen gebruikten de dans in haren
Godsdienftj zoo deden ook de kinderen Ifraëls, wanneer Aaron haar het gulde kalf opregte. Exod. 32; v. 10. dog dat zulks ongevoeglyk is,, in het ftuk van den Godsdienft, is door zig zelven klaar: zoo dra ook Mozes de reijingen der
|
||||
Voorheeldeljh Zeddejfen: if$
der Ifraëliten vernam, vermorfelde'hy de tafe-
len der Wet, uit yver voor Gods eere. Men leeft wel dat David huppelde met alle fnagt voor het Slangezigte des Heeren ( by het wederbrengen der Arke) maar dat was geen vvulpfen , of na den trant gepaften , dans ; en nogtans, was dat Springen en huppelen , na het oordeel der Ko- ninginne Michal , aan den Koning onbetame- lyk, 2 Sam 6. H. C. /Jgrippa, in zyn ydelheid der konften
fchryft van de dansiing aldus. De eerbaarheid hebben wy in de reijingen meenigmaal ter neder geworpen, altyd bejiookt en befinden gezien. Egter hebben zommige Schryvers der Grieken deze geprezen ; gelyk mecfi alle andre vuile en fchandelyke dingen, zeggende, dat zelfs de be- ginfelen der danffiryen uit de opperfie Hemelen, uit de draijing der Starren en ligten, en der Zei* ver keer en wederkeer, omhelzing en ordre , ge- lyk eenige eenfiemminge reijingen der Hemeljche dingen, te gelyk met defcheppinge des werelds, op Goddclyker ivys voortgekomen Zyn: en dat Bachus de Ihyrrhenen, de Indijanen en Lydianen zeer firyd- bare volkeren , door deze greep overwonnen heeft. Hier uit is eindelyk de dansfing ook onder de Godsdienfi gebragt, en van de Koribanten in Fry- S'en , van de Kweten in Kreta, van de God- dinne Rhea geboden onderhoudm te worden, en *η Delos wierden geen Heiligdommen volvoert, daar de dansfing niet in vermengt iMkrd,,., De Oude
|
||||
OPEEN D Á NS S E R,
Die Godvrugt fmaakt y
Het danflen laakt. |
||||||
Herodes kon de dans behagen
Des dochters, zulks hy, op haar vragen,
Joannes doode, tegens regt:
Het dartel roeren van de leden,
Vervoert den geeft tot kwade zeden;
Die wulpsheid grond ter ontugt legt.
|
||||||
Voorbêddeljke ZedekJJen. 173
Oude Romeinen, in wysheid en gezag aanzienelyke
mannen, hebben alle dansfingen verworpen, en niet eene eerbare Mevrouw word by dezelve geprezen dat zy gedanß heeft- Hier uit verwyt Saluftius Sotnpro- nia, dat zy gekerdelykcr gezongen en gedanß hadde dan het een degelyke vrouw betaamde. Ja Gabimus, van Burger meeßerlyke [laat, en Marcus Calius, is die al te groote ervarendheid van danjjen te Jchanie gerekent; en M: Kato heeft L: Murena, dat by in Afia gedanß hadde, voor een misdaad tegen ge- worpen : voor wien Cicero pleitende, heeft het als iael gedaan niet derven verdedigen, maar heeft de daad wel ernßelyk geloochent; zeggende , niemand die nüchteren is, tenware hy mijfchien razende waar, danß; nog in zyn eenzaamheid, nog in een gematigt «n eerlyk gaßmaal:..... De danjjerye is de uhterße
Gezellinne van een ontydige maaltyd, van onmatige
gekkernye en fchandelyke wellußen...... is d'ont- binding der dartelheid, de vriendin der fchelmerye, d'ontßeekßer der welluß, de vyandin der eerbaar- heid, en eenfpel allen vroomen onbetamelyk &c. |
|||||
Of
|
|||||
;I74 Voorheeläelyke 'Zcäeleffcn.
Op een Sc η ε κ μ ε ε.
|
||||||||||
W
|
Anneer het ftaal in gebruik kwam, zoo
is het door de woeften aard der men- fch'eu haaft misbruikt, en in ilede van |
|||||||||
het te bezigen tot fpaden en ploegkouters.,
wierden 'er fpieiTen en zwaarden van gemaakt, om geweld te können oeffenen en anderen te befchadigen. Wat was dien menfch zyn toeleg wreed,
Die 't ftaal, tot moord, eerit heeft gefmeed! Wanneer wyders de Oorlogen vermenigvul-
digden , ende de euvelmoedige ontmoetingen der roovers , moorders , en andre onverlaten nog meerder wierden , zoo is 'er eindelyk een konitgrepige handeling op uitgevonden, om zig te können verdedigen. Deze fchermkonflige oeffening, wel gebruik
zynde, is meenig een wel te ftade gekomen, ïn den nood ; maar beklaaglyk is het! dat'er zoo veele gevonden worden, die op hare be- hendigheid ofte kragten , in het voeren der degen, zig zoo verftouten, dat zy niet alleen niemand ontzien, maar ook alle gelegendheden om feitelykheid te moeten, of können, aanreg- ten zelfs zoeken. Niet denkende, dat de voorby· gaande die zig vertoornt in een twifi, die hem niet aan·*
|
||||||||||
Voorbeeldelyke ZedekJJen. ' 17?
aangaat, is gelyk die eenen hond by de oor e grypt,
en zig willens in gevaar brengt, de twift op- ftokende door fpot, vals berigc, of op andre Wyze, gelyk een die zig veinft te razen, die vuurfprankelen , pylen ende doodlyke dingen werpt: alzoo is een man die zynen naajlen bedriegt, en zeid jok ik 'er niet mede? in ftede van vrede te leggen, zoo als door tuilènfpreken zoude kön- nen gefchieden, want als 'er geen hout is, gaat het vuur uit, en als ''er geen oorblazer is, word het gekyf geflilt. Prov. 26: v. 17.... maar neen! het moet fteeds op het punt van 'c Rapier af; een geringe verontwaardiging, een fchersfend woord, een 't is onwaar, of (voor al) een gy liegt het, is reden genoeg om na bet leven zynes naaften te ftaan! daar ieder Chriften deze Vermaning behoorden te volgen, zoo gy dwaas- lyk gedaan hebt met u te verheffen , ende zoo gy kwaad bedagt hebt , de hand op de mond! want de drukkinge des melks brengt boter voort; en- de de , drukking der neufe brengt bloed voort; £nde de drukkinge des toorns brengt twifi voort. Prov. 30: v. 32. en wat zyn dog de gevolgen van de twifï, wanneer men zig alzoo wreekt, en overwinnaar blyft? zal het gemoed niet over- tuigt ftaan van moordenaar te zyn? derhalven Jchrooniet u van wegen het zwaard; want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards, °P dat gy wetet dat'er een ■gerigte zy. Job 19; *· 29. God is een regtveerdig Riper, ende hy Zoekt
|
||||
OP EEN SCHERMER.
|
|||||||
't Zwaard ßegts om pragt.
Onnutte dragt. |
|||||||
Die buiten noodzaak' draagt den degen,
En in gevaar mee itaat verlegen, Waar 't nutter zonder een te gaan: Dog om vermaak 'c gevegt te zoeken, En fpeelen (t'ontyd) voor den kloeken, Daar word veel erger aan gedaan. |
|||||||
Vwrbeeldeljke ZeäeUßen. i*rf
Zoekt de bloedßortinge, hy gedenkt der zelver:
P/alm 9: v. 12. De Heere zal zien en zoeken. Zeide Zacharias, wanneer zyn bloed ilond ver- goten te worden. 2 Cbron. 24: ν 22. het gene Gods vonnis beveiligt, wie der menfcben bloed vergiet, zyn bloed zal door den menfche vergoten worden: want God heeft den tnenfcbe na zyn beeld gemaakt. Gen. 9: v. 6. daarom zyn deze leflen algemeen, word toornig ende zondigt niet , de Zonne ga niet onder over uwe toornigheid. Epb. 4: v. 26. Ziet iüy houden ze gelukzalig die ver dra- gen. Jac. 5: v. 11. Zegent die u vervloeken, ende bid voor de genen die u geweld doen. Den genen die u aan de wange flaat , bied ook den anderen. Luc. 6: ν. 28. want alle die het zwaard nement Zullen door het zwaard vergaan. Matth. 26: v. 52. Zoo als Joab, door Salomon regtveerdig geftraft wierd, over het bloed dat Joab zonder oorzake ver- goten hadde. 1 Con: 2: v. 31. Zoo dan, myne geliefde broeders ; een iegelyk menfche zy ras om te hooren, traag om te fpreken, traag tot toorn. Want de toorn des mans en werkt Gods geregtigheid niet* Jac. 1: 9. 19. |
|||||||
Μ
|
|||||||
O*
|
|||||||
ï78 Voorbeeïdeljkc Zedekjfen,
Op een Worstelaar.
DE worftelperken, renbanen, en ftrydfpe«
len, waren by de Grieken en Romeinen zeer in waarde; overmits zy de kragten des lichaams opwekten , en de leden rad en vaardig maakten, waar door ze bekwamer wier- den tot den kryg , van die eeuwe , toen nee buflekruit nog niet bedagt was, en het alleen op de kragten des lichaams aankwam; derhalven ftelden zy kroonen en pryz^n voor de overwin- naars, om de liefhebbers aan te moedigen. Zoo ziet men den ouden Entellus de prys van hec vorfielen, tegens Dar es wegdragen, in Virgilius Maroos, Mn sas, het sde Boek. In die worftel oeffeningen omgorden zy de lendenen mtt een brceden lederen riem, tot vaftigheid; en door de geftadige beweginge wierden de leden vlug en behendig, zoo dat zelfs de vaardigheid, veel- tyds de kragt overwon; zulks dat niet weinige van kleine tfature en fober aanzien , over de groote, en op het oog ontzaggelyke, perfoonen hebben gezegenpraalt. Het worftelen is een regte fehetfe des men-
fcheiyken levens; want wat is dog de wereld ! anders dan een worftelperk ? als een oeffening ïn den ftryd des Geloofs ? op dat men eens ■wegdrage de kroone der regtveerdigheid , als «en prys der eeuwige heerlykheid. Heeft niet den men·
|
||||
Voorbeeldetyke ZeäekJJen* 179
tnenfche eenen firyd op der aarde? ende zynzyns
dagen niet als de dagen eenes dag'looners? Job 7: v. 1. gewïflelyk ja! want deze wereld is onze oeffenichoole , ende God vergeld een iegelyk na het werk zyner handen; dus zegt David van God , by den reinen houd gy u rein , maar by de» verkeerden bewyfi gy u eenen -Korflelaar. Ff. i8* v. 27. Zoo handelt God in tegenheid met de menfchen , ende verzegelt hare kafiydinget op dat by den menfche afwende van zyn werk: ende van den man de bsvaardye verberge. Job 33: v. ió. dus zeide God tot de kinderen Jiraè'ls, ah gy hierom ook tny niet hoor en zult: maar met my "wandelen zult in tegenheid: zoo zal ik ook met u in beetgrimmige tegenheid wandelen. Levit. 26: "ü- 27. deze tegenheden , deze worftelingen Gods , zyn mede (gelyk als in de worftelper- ken) niet aangelegt om den menfche te verder- ven , maar God kafiyd ons tot onzen nutte, op dat wy zyner Heiligheid zouden deelagtig worden* Heb. 12: v. 10. Zoo was God Jobs weder» partye; egter, hem ten goede. Zoo woritelde Jacob met God, en fchoon zyn heupe verwron- gen wierd, hy droeg nogtans den zegen voor zig mede. Welgelukzaligen! die zig vprflelyk wet God f en den menfchen dragen, en owrmogen, als Jacob. Zekerlyk zal haar de Jcroone des eeuwigen levens ten deele vallen. Een iegelyk die om prys firyd, onthoud hem in alles. Deze doen wel dit, op dat zy een verderf elyke kroon* Μ » zou* |
|||
OP EEN WORSTELAAR.
Meer konfi ah kragt^
Is 'i Worftlaars magt. |
||||||
Dekonft, dooroeiF'ning, fterkt de fpieren·
Des Worftelaars j zoo geeft 't beftieren Van 's menfchen geeft, in 't worftelperk Des Werelds, kragt in alle rampen j Zoo konde Jacob met God kampen; „ Door Jyden word 't gelooye fterk. |
||||||
VoorbeeldeJyke Zedekjßn: é Si]
zouden ontfangen, maar wy een onverderfelyke. Ik
loope dan alzoo, niet als op 't onzeker: ik kampe alzoo, niet als de lugt flaande, maar ik bedwinge myn lichaam ende brenge het tot dienflbaarheid» Zeide Paulus, é Cor. 9: í. 25. Staat dan ö Chris·? tenen! uwe lendenen omgord hebbende met de waar- heid. Eph. 6: v. 14. als een regcfchapen worile- laar ; ende gedenkt, alle kajiydinge , ah die tegenwoordig is , fchynt geen zake van vreugde, maar van droefheid te zyn, dog daar na geeft zy Dan haar eene vreedzame vrugt der geregtigheid, den genen die door de zelve geoeffent zyn. Daarom regt weder op de trage handen enßappe knien: ende maakt regte paden voor uwe voeten, op dat het gene kreupel is niet verdraait en worde, maar dat het veel meer genezen worden. Jaagt den vrede na met allen, ende de Heiligmakinge f zonder welke niemand den ■Heere zien en zal. Heb. 12: v. ir. Stryd om in te gaan door de enge poorte: want veele {zegge ik u) zullen zoeken in te gaan., ende zullen niet können- Luc. 13: í. É4· |
|||||
Ì 3 Oj?
|
|||||
182 Voorbeeldelyke Zedeleßen.
Op een Schilder.
GElykerwys de Poëzy een fprekende fchil-
derye is , zoo is de Schiiderkonft een zwygende Poëzy; beiden hebben ze ge- meen , dat zy uitbeelden de gefchiedeniflen, ofce ook verfieringen , om gevallen , gedaan- tens, leeringen, en alle merkwaardige dingen te vereeuwigen; ende, door penne en penseel, de zaken cn dingen, gelyk als in te zulten, of konfyten, om ze voor het bederf der vergetel- heid te bewaren: dus levert de Poëzy, de daden, hartstogren , en innerlyke gemoeds neiginge, ende de fchilderkonft de wezens, geftake, en uitterlyke hoedanigheden, den nazaten over ter eeuwiger geheugeniiTe. In de fchilderkonft vind men een verrukkende
aangenaamheid , wanneer ze uitvoerig behan- delt word; zy kan ook de menfch zelfs in een zoete doolinge doen vallen, door overeenkomfte der koleuren: als blykt (zoo men de Schryvers gelooven mag) in het geval van Zeuxh en Pa· rafius , wanneer zy , om d'eere der voorrang in de konft, tegens malkanderen fchilderde; hebbende Zeuxis druiven gefchildert, zoo na- tuurlyk dat de vogelen daar op toevlogen : maar Parafius, hadde alleenig maar een gordyne af- gebeeld , dewelke Zcuxïs wilde opfchuiven, om
|
||||
Voorbeeldeljke ZedeleJJen. i8g
om het ftuk van zyn party te bezien; en vond
zig dus zelfs bedrogen Het fehilderen , is om de geheugenifle dec
voor-ouderen aan de nazaten mede te deelen, een nut en goed "ding", "{favêndéaëzë'SpTeüke Salomons zeer, de gedagtenijje der regwerdigen Zal tot zegeninge zyn: Prov. 10: v. 17. Wel· hem! die, na zyn dood, der afbeeldinge waar- dig is, door een godzalig leven ; op dien paft deze gulden fpreuke , de regtveerdige zal w eeuwige gedagtenijje zyn. P/alm 112: ν. 6. Dog hoe aangenaam de fchilderkonil ook is,
en hoe kragtig uitgevoert, zy kan egter niec meer opleveren als uiterlyke vertoogfchetzeii der lichamelyke gedaantens, oppervlaktens eh kaleuren; niet konnende dienen tot vertooninge van boven-natuurlykc dingen, of ter verheve- ner befchouwingen; voor al niet om het God- delyke wezen uit te beelden : daarom ook van God , wel fcherpelyk , verboden , om immer daar na. te .tragten. Wagtet u dan wel van uwe zielen , want gy bebt geene gelyhnijje gezien, ten dage als de ti E E R £, o-p Hor eb > uit hei midden des vuurs tot u /prak. Gy hoordet de fiemwe der woorden, maar gy zaagt geene gely- hnijje, behalven de flemme: Deut. 4. By wien dan zult gy lieden my vergelyken, die ik gelyk Zy ? zeid de Heilige. J'cf. 40: v. 25. Ja zelfs! de gedaante onzes Zaligmakers na den vleefche, is tms nu nieï meer nut ter zaligheid. En dac Μ 4 men |
||||
OP EEN SCHILDER.
Het kerilyk deel,
Fer-eeuwd '/ penpeel. |
||||||
yippelles hand kan, lange Jaren,
Het wezen van den menfch bewaren, Door 't konftpenjeel op doek geverft: Zoo des verbeeldens deudzaam leven, Den nazaat ftof tot roem kan geven, Dat 's dubbelt leven> fchoon men fterft. |
||||||
yoorheddelyke Zedekßen: 185
men waand, dat het wezen van Jezus Chriftus,
in den doek van Veromca, door hem zelve, zoude afgedrukt zyn, kan niet beilaan mee Pauli getuigeniffe , wy wandelen door Geloove, ende niet door aanfehouwen: .... wy kennen van nu aan niemant na den vleefcbe , ende indien wy ook Chriflum na den vleefcbe gekent hebben , nogtans kennen wy hem nu niet meer , na den vleefcbe. 2 Cor. 5. maar het ooge des Geloofs , be- fchouwt onzen Heiland als voor de oogen te voren gefchildert, als onder ons gekruifi zynde. Gal. .3; v. 1. in Gods H. Woord omftandelyk met alle zyn kenteekenen ter zaligheid belchreven, ende in de Sacramenten tot toeneminge in het Ge- loove, ter eeuwiger gedagteniiTe , afgebeeld, tot dat Chriflus een geflalte in ons kryge. Gal 4: v. 19. ende wy alle met ongedekt en aangezigte de Heerlykhetd des Heeren, als in eenfpiegel aanfebou- tvende , worden (na) het zelve beeld in gedaante verandert , van Heerlykhetd tot Heerlykhetd, als Van des Heeren Geeft. 2 Cor. 3: í. 18. |
|||||||
Of
|
|||||||
Ì 5
|
|||||||
%$6 yoorbeeldeljke Zedekßn.
Op een Tolk.
ÔËÅ gantfcbe aarde was van eenerlei fpraake,
JL/ ende eenerlei woorden , tot na den Zund- vloed, by het bouwen des Toorens van Babel , op welkers trotfen toeleg God zeide, komt laat ons nederdalen, ende laat ons bare fprake verwarren: op dat een iegelyk de fprake zynes naa- ften niet hoore, alzoo verjtrooide ze de HE ERE van daar over de gantfcbe aarde, ende zy hielden op de Stad te bouwen. Gen. il. itraffende aldus harcrn hoogmoed , en uitvoerende dit eeuwig voornemen. God heeft uit eenen bloede het gantfcbe geflagte der menfcben gemaakt, om op den geheelen Mardbudem te woonen , be/cheiden hebbende de tyden te voren geordineert, ende de bepalinge van bare wouningen. Aäor. ij: í 2ü. Dat de woorden, geen zakelyke betrekking
ilellen, maar een beraamde goeclkeuringe heb- ben , word door de verfcheidenheid der talen beveiligt; hierom moeten de fprekers het ge- fielde gebruik kundig zyn, of een tuiTenkomende ( harer beider tale verilaande) moet haar ver- tolken , van wiens ervarendheid en trouwe zy moeten verzekert zyn , of zy können misleid worden, ten ware, dat het oordeel het zake- jyke , 't gene de woorden willen uitdrukken, øæú ove.rwoog , en dus de misilag ontdekte: Want de ooi e proeft de woorden , ah 't gehemelte ie
|
||||
Voorbeeläelyh ZedekJJeri. ι8£
de fpyze/maakt. Job 34: *j. 3. de dubbelzinnig-
heid van veele woorden beveiligt mede dat ze niet wezendlyks (tellen : hier van daan komt het dat'er zoo meenig bedrogen word; Ja! dac men haait geen woorden kragtig genoeg vind ( fchoon men der ook uitheemfche by voegt) om verbonden , verdragen , en uitterlie willen op te (tellen, daar geen tweevoudigen zin infteekt, of die geen misduidinge onderworpen zyn, en den pleitzugtige niet te itade komen. In de oeffeninge der wetenfchappen, wanneer
iemands Geeft niet voorzien is met goede hoe- danigheden des Oordeels, zullen hem de konft- Woorden van weinig nut zyn, al hadde hy nog 200 zwaren memorie om veele woorden en talen te können leeren en onthouden. Boven alles, indien de ziele niet bezit de
Goddelyke liefde, in 't geloove werkzaam door den H. Geeft , zoo zullen de alleruicgezogtfte boorden, nog de nadrukkelykite redenen , der Schriftuure ofte der Leeraren, geen indruk op het gemoed maken. Daarom zeide Chriftus veel- maaien , die oor en heeft om te hooren , die hoorei een ieder hoorde wel de ftemme der woorden, maar alle verftonden zy den zin niet. Zoo ging het ook, wanneer God (daar de verfcheidenheid der taaien de menfchen eerft verftrooiden) by "et uitftorten des H. Geefts, door 't fpreken der meenigerlei talen , uit alle tongen , talen, en natiën, de Geloovigen tot een vergaderde in. |
||||
OP EEN TOLK.
't Geen' Babel deeld',
Op Tinxter beeld1» |
||||||
't Verwarren van der Bouwers talen ,
By Babels toornwerk, deed ze dwalen
Na landen van verfcheiden aard:
Dog 't Pinxter-vuur fpreekt door Gods tolken,
De taaie Canaans, allen volken,
Om weer tot een te zyn vergaard,
|
||||||
Vöorbeeläeljke Zeäeleffen. i8p
Jezus Chriftus; als wanneer den eenen het ver-
ftond tot zyner zaligheid , en d'ander /pottende zeide: zy zyn vol zoeten wyns. Aäor. 2. myne fchapen hooren myne flemme, (zeide Jezus) en ik kenne dezelve. Joan. 10: ν. 27. JVelgeluhzalig, is bet volk 't welk het geklank
kend: ê HEERE! zy zullen in het ligt uwes aanfchyns wandelen. Pfalm 89: v, 16. en kennen de liefde Chriftï, die de kennijje te boven gaat. Op dat zy vervult worden tot alle de volheid Gods. Epb. 3: v. 19. Hierom zegt Paulus, alwaar 't dat ik de taaie der menfchen ende der Engelen fprake, tnde de liefde niet hadde, zoo ware ik een klinkende metaal, of luidende fchelle geworden. 1 Cor. 13: *· l. ik danke tnynen God, dat ik meer taaien fpre*· ken, als gy alle' maar ik wil liever in de gemeinte vyf woorden fpreken met myn verßand, op dat ik °ok andere mag onderwyzen, dan tien duizend woor- den in een vreemde taaie... Zoo dan, de (vreemde} baaien zyn tot een teken, niet den genen die gelooven, maar den mgeloovigen. ι Cor. 14: ν. ι8. |
|||||
Ör
|
|||||
jpo Vöorbeeldelyke Zedelejjen.
Op een Rekenaar.
NAdemaal de lichamelyke natuur in deelen
en vermenigvuldigingen beftaat, ende door een geordende beweginge in het geheeläl over een ftemt, zoo is de Kekenkonit een der bekwaamde oeffeningen, om in de ge- heimen der zelve in te dringen. Verwonderlyk is het dat men, eeuwen te voren, weet uit te rekenen op wat oogenblik de taaningen (ofte Eclipfen) van zon en maan wezen zullen, en hoe groot hare verduiftering zig vertoonen zal; ook de tyden van ebben en vloeijen des waters aan ieder Zeekuffc; en meer and're dingen, welke door de vafte loop der vernevelingen worden opgefpoort. Een Stuurman weet ie rekenen, by graden en minuten, waaromtrent hy zwerft; den Koopman behendig zyn winft te behalen, by het fteigeren en dalen der wiffel- coursfen van deze en gene landfchappen. Ja! ieder beroep en handwerk neemt deel in het nut der rekenkonil, om door vermenigvuldigen of aftrekken, en overflag van evenredigheid, hare zaken te verrigten ; onnafpeurlyk zyn de ge- bruiken en uitwerkingen der getalen! Maar beklaaglyk is 't, dat de begeerlykheid,
het hart daar zoo zeer aan overgeeft I om alleen het gewin, van aardsbelang, na te jagen; wat ssuft niet menig Koopman, en breekt zyn hoofd, om
|
||||
Voorbeeldeljke Zedeleßen. 19t
om uic te rekenen de havaryen, Rabatten,
Tarraas, &c. Ja, tot een Octaaf je pr. cemo! om aldus fchatten op te leggen, tegens het uit- drukkelyk bevel Chrifti, vergadert u geen fchat- ten op der aarde. Matih. 6: ν. io. ende wie van «j willende eenen toeren bouwen, zit niet eer β neder en overrekent de koßen, of hy ook heeft 't gene tot voltnakinge noodig is.....alzoo dan een iegelyk van
**, die niet verlaat alles wat hy heeft, die kan myn
P'ifcipel niet zyn. Luc. 14: ν, ab. dit verlaten, is op het goed zyn betrouwen niet zetten- Mare. ie: t>. 24. als rnede, nevens behoorlyke rekening, der huislyke nooddruft , ook agt te geven op 2yn levensbeleid ter godzaligheid ; want een iegelyk van ons zal voor hem zelve Gode rekenfehap geven. Rom. 14:«. 12. hoehy, tot Godes eere en gewin voor zyne ziele, zyn talent heefc aangelegt. Het Koningryke der Hemelen word vergeleken
"y een zeker Koning, die rekeninge met zyn Bienßknegten houden wilde; zig ontfermende over eenen die tien duizent talent ponden fchuldig was. &ezet fchoon hem zoo veel was kwyt gefcholdeny Werpt egter zyn naaften om honden penningen in gMangeniJJe: waar op den Koning hem de pynderï Werleverde. Alzoo zal ook myn Hemelfche Vader *f doen , indien gy niet van harten vergeeft een tegelyk zynen Broeder zyne misdaden. Zeide Jezus. Matih. ia. Heuglyk! wanneer men, met een geruft ge-
moed |
||||
OP ÊEN REKENAAR.
Boor tal en maat,
V Heel-äl beßaat. |
||||||
Die 't Rekenen tot voetfpoor ftrekken,
Wat können zy niet al ontdekken In Starrekunde, in Stuurmanfchap, ïn alles! dog als 't breinloos oordeel Niets meer beoogt dan tydlyk voordeel $ Zoo zet onnut het hoofd zig fchrap. |
||||||
Voórbeeïdïlyh Zedelejfen* ipj
ihoed en verwydert harte, kan zeggen, ik love
κ, om dat ik op eene heel vreeslyke wyze wonder- baarlyk gemaakt ben , wonderlyk zyn uwe werken ! ook weet het myn ziele zeer wel .... daaromme, hoe kofielyk zyn my ê God uwe genügten! hoe Wagtig veele zyn hare /ommen ! zoude ik ze tellen ? haarder is meer als deszands. Pfalm 139: v. 14. en aldus de balance des levens fluiten, (ê God!) gy ßeld onze ongeregtigheden voor u: onze heimelyke Zonden in 'f ligt uwes aanfchyr.s. Want α Ie onze dagen gaan heenen door uwe verbolgendbeid: wy brengen onze jaren door > als een gedagte. aangaan- de de dagen onzer jaren, daar in zyn 't zeventig jaren, of zoo ro-y zeer ßerk zyn, t agentig jaar: ende bet uitnemenße van dien is moeite en verdriet, want bet <o)ord fnellyk afgefneden, ende wy vliegen daar beenen. Wie kent de ßerkte uwes toorns, ende uwe Verbolgendbeid, na dat gy te vreezen zyt? Leert ons °Λζοο onze dagen tellen, dat wy een wys harte beko~ Wen. Pfalm 90: v. 8* |
|||||||
Ν
|
|||||||
Of
|
|||||||
jp4· Voorheelddyke Zedelejjen,
O? EEN ScHRYTEt
Α Lier konften wonder is betfchryven; door
dien , ilegts met vier- of vyf-en-twiiuig letteren, zoo veelerlei woorden können wórden t'zaamgefteld, dat men daar mede alle voorvallen kan uitdrukken; zelfs de boven- natuurlyke zaken , als ook de innerlyke nei- gingen des gemoeds en hartstogten, kan boek- ftaven. De Schryf konft, is als het zout voor alle
wetenfchappen; den balfem voordeeere; het pekei voor de fchanden; om dezelve voor de verdervinge der vergetelheid te bewaren. Zy is een fülle fpraaktrompet van de liefde en haat; ι dringende door het ooge tot in het inwendige oore der ziele. Een altoos klinkende bazuine van lof en lafter ; door geen plaats bepaalt. Van de gefpletene tonge der fchryfpenne mag men mede zeggen , de tonge is een klein lid, ende roemt (nogtans) groote dingen..... de tonge j
kan geen menjcbe temmen, zy is een onbedwingelyk I
kwaat: vol van doodetyk fenyn. Door haar loven wy God ende den Fader, ende door baar vervloeken wy de menfchen, die na de gelykenijje Gods gemaakt zyn. Uit den ze hen mond komen voort zeger.inge, ende vervloekinge. Jac. 3: v. 5. Het zelfde van de penne , na dat ze gevoert word. Wie d'eerfte vinder zy, is onbekent; eenige ftcl-
|
|||
Voorbeeldelyke Zcdekjfen. 19$
ftellen Abraham ofte Mozes, andre zelfs Adam;
in 't gemeen gevoelen de Schryvers, dat Ra- damantus d'/lffyriers ; Hercules den Pbrygianen; .Memnon d'Egiptcnaren ; Cadmus de Grieken en Carmenta de. Latynen p. de letteren eerft zoude geleert hebben. Ook fchreef men voormaals op Vtrieheidene wyzen, op balten van boomen; op tiehelfteenen; op, met was beftrekene, honte bfel; rtjesof tafeltjes; op rietbladeren (in de. Ny i groeijende, en Papyrus genaamt) waar na ons papier de naam nog draagt; ook op.pergament; op lood met een yzere gnffie, &c. men leeft hy Ezech: van een ticbelfieen. Gap. 4: ν. ι. by J®f van een taf si. Cap. 30: v. 8. van eenfebryf- ttfelhn, by Luc. 1; v, 63. en by Job, och of Wyne woorden dog opgefchreven wierden! och of ze in een boek ook wierden ingetekent! dat ze met een yzere griffie, ende-lood, voor eeuwig in een rotje gehouwen mierden'! Cap. 19: v. 23. ook omring ^^%§$;;-dë;'-. wet in twee fieene tafelen gefchreven W® de vinger Gods. Exod:^\:v. 1$. .....
Hoe nut en aangenaam is het fchryven, wan-
eer het wel gebruikt word! wat bron-ader Yan troofi; is het niet voor de ziele ! als het ge- Jchrevens regt is, woorden der waarheid, geiyk het H. Woord Gods. Alle Jcbnft is van God in- gegeven , ende is nuttig tot Ie erin ge, tot wederleg- &inge, tot verbeteringe, tot ondcrwyzhige die in de regtveerdigbeid is, op dat de tnenfche Gods vol- Waakt zy, tal ■ alle goede werk volmaaktelyk tosge- N s ruß. |
||||
OP E E N'S C ff R Ô Ã¸ R.
Geen nutter pand,
Ah 'j Schryvers hand. |
|||||
óPennekonft! der konften iteunfel;
Der eeren zuil; geheugens leunfel;
Der vriendfchaps band j den grond van leer;
Koophandels flut j des ziels vermaken
In aardfche en Goddelyke zaken;
Wie roemt na waarde, uw nut en eer?
|
|||||
foorbeeldelyke ZedeleJJen. 19£
ruß. 2 Tim. 3: υ. iö. want al wat te voren ge-
fchreven is, dat is tot onzer leeringe te voren ge- fchreven: op dat wy door lydzaamheid en vertroos- tinge der fchrifien hope hebben zouden. Rom. 15: ν. 4. wel hem! die met zyn handfchryft, ik ben des Heeren. Volgens Jef. 44; v. 5, ende be- toont het werk der wet gefchreven te hebben in zyn harte, deelgenootzyndedezerbelofceniffen Gods, Ik zal myne wet in haar binnenße geven, en zal die in hare harten infchryven. Jer. 31: v. 33. ik Zal hem geven eenen witten keurßeen, ende op den keurßeen eenen nieuwen naam gefchreven , welke niemant kend, dan die hem omfangt. Apoc. 2: ï>. 17. die overwind, ik zal hem maken tot eenen f Haar in den tempel myns Gods , ende hy en zal niet meer daar uitgaan: ende ik zal op hem fchry- fcew den naam mynes Gods, ende den naam der fiai mynesGods, (namelyk) des nieuwen Jeruzalems, He uit den hemel van mynen God afdaalt , ende {pok) mynen nieuwen naam. Apoc. 3: υ. is. |
|||||||
Of
|
|||||||
N,3
|
|||||||
ip3 Toorbeeläelyke Zeäekffen,
Ö f e e ν Drukker.
GËhkerwys de Roomsgezinde hare beel-
den de boeken der leeken noemen, zoo waren de eere zuilen, graffpitzen., en gedenldteenen , de boeken der Ouden ; waar door zy de merkwaardige zaken aan de naza- ten wilde doen geheugen. Wyders waren hare gemeene boeken, lange gerolde baften van boo- men, pergamente vellen , netDladeren, :linnen, &c. als blykc , Ziet ik kome , in de rolle des hoeks is van my gejchreven. P/alm 40: v. 8. Neemt u eene rolle des bocks , ende fchryft daar op, alle de woorden die ik tot u gejproken hébbe over Ifraël. Jer. 36: ν 2. de Hemelen zullen toegerolt worden , gelyk een bock Jef. 34: v. 4. zoo als de joden (nog Hedendaags) de wet-boe- iken, in hare Synagogen, toegerolt omdragen. Wyl nu dezelve alle met de hand moeiten na- gefchreven worden, zoo was 'er een fchaarsheid van boeken, tot dat Laurens Janszoon (toege- naamt) Kofler, de Drukkonft (genoegzaam by geval) uitvond, ontrent het Jaar 1440; want " als hy tot tydverdryf, buiten Haarlem, in het Bofch (of den Hout) begon, uit baften van Boekenboomen, de gedaante eeniger letteren te fnyden en die af te drukken, eindelyk een vaars of twee zamen ftelde, om tot voorfchriften aan zyn üogters kinderen te dienen j en voorts met |
||||
Voorbeeldelyke ZedekJJen, 199
hulp van zyn Dogters Man Thomas Pieterszoon
(wiens vier Zoonen meelt alle Burgermeefters tot Haarlem zyn geweeft) eerffc mee houte, daar nametloode, en tinne, drukletteren, hec Boekdrukken "aan vong; nemende knegts aan on- der eeden van aan niernant te openbaren: dog, op een Kers - nagt, nam eene der zelve genaamt Johannes Fauflus, meineedig en diefagtig, de Tneette gereedfehappen, en trok na Mentz, al- waar hy het drukken opzette; zedert hebben die van Mentz gewaant het drukken uitgevon- den te hebben, dog t'onregt. Wat nut deze heilzame Konft, de Wereld aanr
gebragt heeft, is alzoo onnoodig aan te toonen» als het onmogelyk is hare waarde te roemen; overmits een ieder daar gevoel van heeft: want, boven onnoemelyke voordeden, zoo van vorde- ringe in de wetenfehappen, als leeririge, ver- nianinge en vertrooitinge ; was dit heil alleenig genoeg om haren roem te vereeuwigen, name- lyk, daar men voormaals uit de mond der Frie- deren en Schriftgeleerden , de wet en 't getui- geniffe , moeite halen , wy nu Gods H. Woord zoo algemeen können gebruiken; zoo dat nie- mand fiu (die maar lezen kan) onkunde kan voor- wenden : maar veel eer rekenfehap zal moeten geven van onagtzaamheid, en matheid der zelve, door den overvloed veroorzaakt, waar op de rampzaligheid te wagten itaat. Want daar is ëefchrcven, vervloekt is esn iegelyk die niet blyft 3N 4 in |
||||
OP EEN DRUKKE R.
Wat baart den druk,
Niet al geluk. |
||||||
Wat zyn wy al aan die verbonden
Die 't alder^eerft de letters vonden? Wat nut deê 't niet aan meenig een! Nog meerder geeft den druk verpligting, Die kerk en land flxekt tot verligting; Haar nuttigheid is algemeen. |
||||||
Voorheeldelyh Zedeleßen. 20 t;
ί« al het gene gefchreven is, in het boek der Wet
om. dat te doen: Gal. 3: v. io. ju ce^nuccl, Zalig ! is hy die de woorden der Prophet* dezes boeks bewaart... indien iemant af- of ie we-aoet van de woorden des boeks dezer Prophetie , irod zal zyn deel af doen uit het boek des Levens 9 ende uit de heilige Stad, ende uit het gene in die boek gefchreven is. Apoc. 22. Van dit boeit, aller-aanneminge waardig, en vol van truolt en heil voor de geloovigen, mag men (mee den Prediker) te regt zeggen. Wat boven dezelve is, myn Zoöne, weefl gewaarfebowwt; ven veele boeken te maken, en is geen einde y ende veel lezens is vermoeifinge des vleefches. Van alles dm gtpoort is, is het einde van de zake: Vreefi God, ende houd zyne geboden, want dit betaamt, alle meafeketu Want God zal ieders werk in 't gerigte brjßgenj, met al dat verborgen is, 't zy goed, of 't zy quaad. i-cel. 12: v. 12, |
|||||||
Ν 5
|
|||||||
Of·
|
|||||||
r202 Foorbeeldelyke Zedekjfin.
Op een Zelf-beminnaar.
DE zelfbemïnninge is de welle ofte oor»
fprong aller zonden , want hadde het eerfte Menfchen paar haar zelve niet gelieft en na meerder hoogheid getragt, als zy bezaten , zoo was de overtredinge niet in de Wereld gekomen. Eigeliefde is, de grond van alle bedenkelyk
kwaad; dies zegt Job (in het einde der betuigin- ge zyner opregte wandel, zoo ik, gelyk Adam, tnyne overtredinge bedekt hebbe , door eigene lief- de myne misdaad verbergende! Job 31: v. 33. Salomon fpreekt van de zelfbemïnninge aldus, hebt gy eenen Man gezien die wys in zyne oogen is , van eenen zot is meer verwagtinge dan van hem. Prov. 26: v. 12. Laat u eenen vreemden pryzen , ende niet uwen mond: eenen onbekenden ende niet uwe lippen. Prov. 27: v. 2. nogtans, ilaande het fpreekwoord eigen lof ßinkt , (hoe algemeen ook toegeftemt) zoo is niemand be- kwaam om zig te können ontilaan van het eigen aangenaam der vleijingen , eere , ende belang, na te tragten; ook kan zig den menfch niet geheel ontheffen van de kinderagtige waan, om (als 't ware door een appel of ey ) tot zyn plicht aangezet te moeten worden; derhalven komt God (in zyn H. Woord) onze zwakheid te gemoed met belofteniflen. Die deze dingen doet,
|
||||
VoorbeeHelyke Zedeïeffen. 203I
doet, zal door dezelve leven. Rom. 10: ν. 5·
die cv er wint, zal alles beërven. Apoc. 21: v. 7. en diergelyke aanmoediginge meer; om de ge- lukzaligheid te erlangen, word men genoopt, de deugt te behartigen, armhartken inborfti wy moeflen de deugt beminnen om dat ze be- minnelyk is: maar niet om loon. ja nog elen- diger! daar men de eige-liefde toe een grond van Godsdiehft derft itellen; tegens het uitge- drukt bevel Chrifti, zoo iemant agter my wil komen die verloochene hem zelve. Ende neme zyn huis op , ende vofge my. Want zoo wie zyn hven zal willen behouden, die zal 't zelve ver- liezen. Matth. 16: v. 24. wanneer men God dient om gelukzalig te worden , dan mirt men in het oogmerk , want dan heeft men zig zelfs, maar God niet, inhetooge, nogte lief. , Nog erger! daar men voor geeft, uit eigene fragten , door onze goede werken iets te kön- nen verdienen by God ; onnoozele verblindheid door eige· liefde ! is 'er eenig vermogen by den rnenfeh ? wat hebt gy dat gy friet hebt ontfangen ? ende zoo gy 'i ook ontfangen hebt, wat roemt gy als of gy 'f niet ontfangen had? 1 Cor. 4: ν. γ. inie heeft de zin des Heeren gekent ? of wie is zyn raadsman geweefi ? of wie heeft hem eerft gegeven , ende het zal hem weder gegeven wor- den Rom. iï: ν 34. Zal ook een man Gode prrfytelyk zyn? maar voor, hem zelve zal de verjiandige profytelyk zyn. Is 't voor den /11- mach·*
|
||||
OP EEN ZELFS-BEMINNAAR.
Zelfs - lievens - lufl,
Het leven bluß. |
||||||
't Was de eerfleling van alle geeiten,
Die God (ter aanvang) op hec meeften Vervulde, met zyn liefde - daad; Maar als zyn volgers, door de togten Van eige-liefde, vonden zogten, Wierd dit den grond van alle kwaad. |
||||||
VoorbeääeJjh Zeäeleßen. 2öf
machtigen van nuttigheid dat gy regtveerdig zyt?
ofte gewin, dat gy uwe wegen volmaakt? Job 22: ν. 2. indien gy regtveerdig zyt, wat geeft gy hem ? ofte wat ontfangt hy uit uwe hand? Job 35: v. 7- Hierom zegt David, de overtredinge des godloozen /preekt in het binnen fte van myn harte: daar is geen vreeze Gods voor zyne oogen. Want hy vleid zig Zehen, in zyne oogen, als men zyne ongeregtigheid bevind, die te haten is. Pfalm 36: v. 2. Pauli leffe aan Timotheus is ons nu zeer nut, weet dat in de laatfie dagen ontßaan zullen zware tyden, want de menfchen zullen zyn liefhebbers van haar Zehen .... meer liefhebbers der wellußen dan lief- hebbers Gods; hebbende een gedaante van Godzalig- heid, maar die de kragt der zelve verloochent hebben, hebt ook eenen afkeer van deze. 2 Tim. 3. Een die hem zelfs bemind, zal ligt'lyk God
verlaten; Ook, wat zyn naaften doet, fteeds met ver-
agting haten; En wanen zig zeer wys, in alles: maar he-
laas! Hy die zig zelven vleid, behaagt een regtefl
dwaas. |
|||||
Of
|
|||||
20<5 Voorbuläclyh Zcdekffkn.
|
|||||
Op een Hoogmoedige. .
Ç Et aardryk brengt onkruid, doornen en
diftelen, zeer willig en weelderig voort; daar in tegendeel tockweekinge van goe- de vrugten, des Landrnans vlyt en arbeid ver- eifcht word , om met omfpitten , ploegeu en ïneften, het zelve te hulp te komen ; dereden is, om dat (door de overtredinge des menfche) Jiet aardryk vervloekt en ontaard is geworden; ■zoo dat men het onkruid kan aanzien voor het eigen krooft en vrugt des Akkers;. daar het .goede kruid , als in weerwil des velds , haar f roei en voedinge aan de konlt en arbeid des
andmans is verfchuldigt. Op gelyke wyze kan men zulks befpeuren in de werkelykheid des pmenfchen; waar van de daad van liefhebben den Akker is, (want werkelykheid kan geen afkeer tot grond van haar doeninge hebben) nadien nu dezen Akker (door de zonde) is bedorven, zoo brengt ze mede vrugten voort (gelyk het on- kruid) die uit hec eigen voorfpruken , als 'hoogmoed, nyd, gierigheid, &c. alle echte vrug- ten der eige liefde : in tegendeel wanneer God, als een Landman, de werkdaad der liefde om- ploegt, dan brengt ze heilzame vrugten voort, tot Godsdienft en nutte des even ð aalten; dan vind men dezelve dus vrugcbaar , de liefde is langmoedig, zy is goedertieren: de liefde is niet Ö
|
|||||
Voorbeeldelyke Zeäeießen. sof
tfgunflig: de liefde handelt niet ligtveerdelyk,
zy is niet opgeblazen , sy handelt niet ongejchik- tetyk j %y zoekt haar zelven niet. ι Cor. 13: «■ 4.
De itekelige doorne des hoogmoeds, weel-
derig opfchietende uit eige-liefde, wat is dat niet een laftig onkruid! het iteekt en kwetit een ieder, wat nuttigheid brengt ze dog voort? niet anders dan de Propheet Micha aanwyft, om Wet beide k. iden wel dapper kwaad te doen, zo& e\fcht de Vorfi, e.ide de Regier oordeelt om ver- geldinge : pide -de groote·, die /preekt de verder- v'inge zytfer; ziele , ende zy draaijen ze dicht in e~en. 'jQg hefte van hen is als een doorn ; de op- r'egtße' is fcherper als een doorn hegge. Micha 7. ΰ· 4· de godloozen vervolgt hittiglyk , in hoog- Moed, den elendigen. Pfalin 10: v. 2. j Om dk onkruit uit te roeijen is niets beters dan de louter der Goddelyke bezoekinge, voor a'» wanneer God (daar en boven) rnifr. van °pene oögen des veritands verleent. De He- nielfche fpreuk kent u zelven, is de regte mis- *lr)g om goede vrugten voort te brengen; de zelfs kenniffe duld, nog kweekt, geen "oogmoed : dan zegt men (met /ifaph) ab niyn harte opgezwollen was, ende ik in myne nieren ge prikkelt wier de:' toen was ik onver nuft ig t wde ivifle niets: ik was een groot beeß by u. *falm 73: v. 21. £>ac dog ieder tragtede zyn onkruit, van
hoog-
|
||||
OP EEN HOOGMOEDIGE.
|
|||||||
God ivederßaat,
Des hoogmoeds daad. |
|||||||
Hoogmoedig raenfch! vol zondig eigen
Staag onvemoegt, wat doet gy heigen 'c Verwaande hart, na heerfchappy? Zie toe! gedenkt dat ze alle meden. ( Die gy veragt) zyn afgefneden Van 't zelve leem, zoo wel als gy* |
|||||||
Voorbeelädyhs ZedekJJen* io$
hoogmoed. uit te wieden! door biddinge (mee
David ) boud uwen knegt ook te rugge van trots· heden ; laat ze niet over my heerjchen: dan zat ik opregt zyn, ende rein van groote overtredingen P/alm 19: ν 14. en door agt ie geven op dé güldene leiT-n van Gods H Woord Zyt met ootmoedigheid bekleed: want God wederfiaat dé hoveerdigen: maar de nedrigen geeft by gemde. 1 Pet. 5: v. 5. de langmuedige is beter dun de hoogmoedige. Eccl 7: ν 8. de vreeze des Heeren 1S te baten het kwade, de hoveetdigheid, endeden hoogmoed. Prov. 8: v. 13. Zyt niet bonsgevoelende; maar vreeß. Rom 11', ν. ·ιο. den Ry^en in deze tegenwoordige Wereld, beveelt dat zy niet huogtnoe* Mg en zyn, nog hare b«pe en fiel!en op ue ongejtadig* heid des Rykdoms, maar op den levenden God, dié °ns alle dingen rykelyk verleent urn te genieten i dat %y weldadig zyn, Ryk worden in goede werken, gesrne mede - deelende zyn, enae gemeenzaam: leg* gende haar zelve weg tot e?,nen Jchat een goedfonda* ment tegen het toekomende, op dat zy het eeuwigg 'even verkrygen mogen. 1 Tim, 6: v. 17. |
|||||||
O
|
|||||||
öj?
|
|||||||
aio Voorbeeldelyke Zedekßhn.
Op een Ν υ d ι g e.
NA de ftekelige doorne des hoograoeds,
brengt de eige - liefde , dien neteligen diftel der nyd voort, uit den grond des eigen Akkers der natuurlyke verdorvenheid: een hartstogt ofte ontroeringe des gemoeds, die men voor de booste aller gebreken raag te boek zetten, ten opzigte van de liehamelyken ftand, en der menfchefyke zametilevinge. Zoo lange iemand zig zelfs alleen bemind;
hoogmoedig; eer- of geld-gierig is, hy bejaagt nog met zyn poginge na iets, dat in of aan zig zelfs eenig nut fchynt toe te brengen : maar de nydige verteert en kwelt zig, om een ander, zonder genot of gewin: want gaat bet zyn naas- ten wel, hy knieft; en lyd geen fchade: gaat het dien kwalyk , hy is verheugt , dog wind daar niet mede. Dus zegt den Prediker, voordcr Zag ik al den arbeid, ende alte gefchiktheid des <werks, dat bet den menjche nyd van zynen naaflen aanbrengt, dat is ook ydelbeid en kwel· linge des Geeßs, Eccl. 4: v. 4. derhalven zyn het d'ongelukkigfte, wiens wille met deze be- dorvene neiginge befmet is: de gene die daar mede behebt zyn , durven nimmer daar voor bekent ftaan, nog können zelfs reden waarom voorwenden, als alleen haar enkele boosheid: daar andere gebreken des gemoeds, nog eenig nat
|
||||
Voorbeeläelyke Zedeleßen. 211
nut können wanen te hebben. Gelyk men
dezelven ook nog kan verbloemen op deze wyze. Vorflen hovaardye, heet ftatig;
Is hy gierig, noemt hem matig; Wreed, is er η (tig; kwiilig, mild; Stuurs, modeil; 't welk losheid itild: Kortom, dronken en ligtvaardig, Heet wel - levend, rad, en aardig. Dog geen glimp-naam voor de nyd, Is'er, als het woordje fpyt. Deze kanker des gemoeds, blyft ongeneeslyk
ten zy men leert inzien de nietigheid der ge» fchapene dingen, en tot de zelfs-verloocheninge overgaat , om te können toenemen in de liefde Gods; die den menfche, Gods albeitier doet toeftemmen , ende alles tot Gods eere en heer* lykheid overbrengt, na het voorbeeld Afaphs, (in den 73. Ffalm) ik was nydig op de dwaze, Ziende der godloozen vrede.....'i was moeite
w tnyne oogen. Tot dat ik in Gods Heiligdom-
men inging , ende op baar einde merkte___ tot dat hy eindelyk overtuigt uitriep , wien heb
tk nevens u in den Hemel? nevens u lujl my ook niets op der aarden: bezwykt myn vieefch ende myn harte, zoo is God de rotsßeen mynes harten, ende myn deel in eeuwigheid. Dan kan men deze leffen opvolgen, leert ende vermaant deze O 2 din- |
||||
OP EEN ; D I G E,
De bitfe nyd,
Het hart doorfnyd. |
|||||||
Der zielen peft, het nydig morren
Om 's naaften welftand, komt ileeds porren
't Gemoed toe afgunft, toorn, en lift;
Erbarm'lyke inboril! ftaag door nepen
Van ongenoegen aangegrepen,
Waar door men ruft en liefde mift.
|
|||||||
il
|
|||||||
Voorbeeldelyke ZedeleJJen. 213
dingen, indien iemand een andere leere leert, ende
niet over een komt met de gezonde woorden onzes Heeren Jezu Chrifii, ende met de leere die na de Godzaligheid is, die is opgeblazen, ende weet niets, ntaar hy raaß omtrent twijtvragen, ende woorden- firyd; uit welke komt nyd, twijt, Sc. ι Tim. 6: v. 2. wie is wys ende verßandig onder u? die be- Oiyze, uit zynen goeden wandel, zyne werken in Zagtmoedige wysbeid. Maar indien gy bitteren nydt ende twifigierigbeid hebt in uw' harte, zoo roemt ende en liegt niet tegen de waarheid, deze en is de inysbeid niet die van boven afkomt: maar is aards, natuurlyk, duivels; want waar nyd ende twifl-gierig- beid is, aldaar is verwerringe , ende alle boozen ban· del; maar de wysbeid die van boven is, die is ten eerfien zuiver , daar na vreedzaam , bejcheiden, gezeggelyk, vol van barmbertigheid ende van goede Wugten. Jac. 3: v. 13. |
|||||
O 3 Os
|
|||||
214 Voorbeeldelyke Zedelejjen.
Op een Giemgaar».
DE geldgierigheid is mede geen klein on-
kruid des Akkers van eige-liefde j ja! eene'van het ergfte zoort, nadien het den Akker zelfs bdchadigt: want den gierigaard Verbeeld zig, hem zelve te beminnen en goed te doen, daar hy, in der daad, zig zelfs bena- deelt; en in een ryken ftaat gebrekkelyk leeft; nadien hy het goed met gebruiken durft: maar, als een tweede Tantalus, met de appelen voor de mond, en het water tot aan de lippen, van honger en dorft. by na verfmagc. Zekerlyk het Het word te vergeefs gefpreid voor de oogen van allerlei vogelen : ende deze loeren op haar eigen bloed, ende verfleken zig tegen hare zielen. Zoo Zyn de paden eens iegelyk die gierigheid pleegt; sy zal de ziele bares meefiers vangen. Prov. é: í 17. Den gierigaard is gelyk een waterzugtige,
hoe meer dezelve drinkt, hoe dorftiger dat die word. ö Ongeneeslyke kwaal! die het geld lief heeft, word des gelds niet zat; ende wie den over- vloed lief heeft, word des inkomens niet zat. Dit is ook ydelbeid. Eccl. 5: í ñ. Het zoude het goede zaad van liefde Gods
können opwaflen in een hart dat zig zelve, door verblindheid, haat? hoe zoude die zig ontfer- men over zyn naaften, die voor zig zelfs geen mede-
|
||||
Foorbeeldeljke Zedeleßen. 21 j
niedelyden heeft? die geen goede beet eetens
(naauwlyks) voor hem zelfs over heeft: die in doods-nood, om de koften te ontgaan, vraagt kan het geen fransfe wyn doen ? als men rinfe ordineert; dies zegt den wyzen Prediker , ik Wende tny weder om , ende ik zag een ydclbeid onder de zonne. Daar is eener, ende geen twee- de , hy heeft ook geen kind, nog broeder , nog- tans is alle zynes arbeids geen einde , ook word Zyn ooge niet verzadigt van den rykdom , ende hy zeid niet, voor wien arbeide ik dog! ende dóe myne ziele gebrek hebben van 't goede ! dit ls ook ydelheid, ende 't is een moeilyke bezig- heid. Red. 4: v. 7. men brengt by een en men weet niet wie bet na zig nemen zal. P/alm 39: Het is wel waar, de wysbeid en bet geld zyn
J°i een febaduwe (om den menfeh, voor de hitte van nood en armoede, eenigermaten te verber- gen) maar de uitnemenbeid der wetenfebap ist dit de wysbeid bare bezitters bet leven geeft* Eccl. 7: v. 12. 6! die keure is ongelyk grooter, w wysbeid als het geld! want de arme, wande- lende in zyne opregtigbeid, is beter dan die ver- keert is van wegen ; al is hy ryk. Proverb. 28: v· 6. Elendig die het goud als tot zyn God fteld! hy zal bevinde 't gene Jezus zeide hoe Zwaar is V , dat de gene, die op het goed haar betrouwen zetten , in "t Koningryke Gods ingaan. Mare. io: v. 24. laat ons eer wy zulks te laac O 4 ge- |
||||
OP EEN GIERIGAARD.
Een Gierigaard^
Jfgodißhe aard. |
||||||
Zy, die door fchraap- zugt fteeds begeeren.
En dus den aardfchen Mammon eeren, Vertrouwen meer op 'c goud, als God: t Zwakke rieiftaf van Egipte, Die (vaak) des leundtrs hand ontglipte» Wat hebt gy veeier hoop befpot. |
||||||
Voorbeeldeïyke Zedeleffèn. z\f
gewaar worden, de Goddelyke leflèn opvolgen;
Ziet toe wagt u van de gierigheid: want het is niet
in den overvloed gelegen, dat iemand leeft uit zyne goederen. Luc, 12: v. 15. de geldgierigheid is een wortel van alle kwaad, tot welke zommige hifl heb- bende zyn afgedwaalt van het Geloove , ende hebhen haar zelve met veele [merten doorsteken. Maar gyt 0 menfche Gods! vlied deze dingen: ende jaigt na geregtigbeid. ÖV. ι Tim (>: v. 10. Gierigheid hat ook onder u niet genaamt worden. Gelykerwys hst den Heiligen betaamd. iVant dit weet gy aai den gierigaard , die een /ifgodendienaar is, geen etffenis beeft in het Konir.gryke Cbrifti, ende Gods. uwen wandel zy zonder geldgiervjheid: ende Zyt vergenoegt met het tegenwoordige. Want hy her ft gtzegt y Ik en zal u niet begeven, noch ik en zal B?ef verlaten, Z'io dut wy vrymoedclyk durven zeg· Sen, de Heere is my een helper, ehde ik en zal met Weezen wat my een menfcbe zal doen. Heb. i$:v. j«, |
|||||
O 5 O*
|
|||||
218 Voorbéeldelyh Zedekßen.
Op een Woekeraar.
|
||||||||||
W
|
Oeker is een uitfpruitfel van gierig-
heid , waar door overwinfte afgekne- vek word, van den benoodigde; een |
|||||||||
hatelyke zake ; en regt ftrydig met de liefde
des evennaaften : de zelve word ook in een Welgeftelde regeeringe tegengegaan , door het opregten eener Bank van Leeninge; op dat den Woekeraar de nöoddruftigen niet geheel ver- niele. Men mag dit flag van menfchen vryelyk ilellen , onder de geenen welke Salomon be- fchryfc, te zyn, een gefiagte wiens tanden zwaar- den , ende wiens baktanden mejjèn zyn , om de elendigen Mn de aarde, ende de nooddruftige van onder de menfchen te verteeren. De bloedzuiger beeft tvoee dogters, geeft, geeft; Prov. 30: v. 14.. het is maar , brengt te pande, en geeft zoo veel, mits deze of gene verzekering; zoo dat hy (meeften tyd) vry meer ten onderpand krygt, als hy uitzet; en hy ontziet den onvermogenden niet, alfchoon hem hec gebrek ten onder brengt, of dat hy zyn leven, als in de hand moet dra- gen , in hec zwerven by der zee, om den woe- ker op te brengen. Tegen deze gretige en onbarmhartige geld-
zugt, heefc God aan Ifraè'1 deze ftrenge beve- len gegeven , als u broeder zal verarmt zyn, gnde zyne band by u wankelen zal, zoo zult gy hem
|
||||||||||
Vöorbeeldelyke Zedelejjen. 11 ρ
hem vafl houden , zelfs een vreemdeling ende by-
woonder , op dat hy by u leve , gy zult geen woe- ker , nog overwinfl van hem nemen , maar gy zult vreezen voor uwen God, op dat uw broeder by u leve. Uw 'geld zult gy niet op woeker ge- Oen: en gy zult uwe fpyze niet op overwin/Ie geven. Ik ben de Heere uwe God. Levit. 15: v- 35. indien gy myn volk, dat by u arm is, geld kent, zoo zult gy tegens bet [zelve'niet zyn ah een woekeraar : gy zult op het zfifë geen Woeker leggen. Indien gy eenigfints uwes naa'ien kleed te pande neemt: zult gy 't hem wederge· ven, eer de· zonne ondergaat, fjfant dat alken is zyn dek/el; 't is zyn kleed over zyne huid l waar in zoude hy liggen? 't zal dan gefchiedent Wanneer hy tot my roept·, dat ik zal hoonn; Want ik ben genadig. Exod. 22: v. 25. zoo nate« 'yk een zonde is dezelve voor onzen God. Wes paft het ons na matig gewin te tragten tn te bidden, voed my met het brood mynes befcheide- Ven deels. Prov 30: ν 8· Geeftclvkcr wys paft bet ons te woekeren;
die met Job zeggen kan De redenen zynes monds hebbe ik meer dan myn befeheiden deel weg gelegt. Job 23: v. 12. die kan zyn talent op, Woeker voor zyne ziele aanleggen volgens Matth. 25. ende zoo iemand het nog zekerder wilde nemen, die hoore Jezus tut den weige- goede jongeling fpreken. Gaat heenen verkoopt alles,wat gy hebt, ende geeft het den armen, endegy zult
|
||||
OP EEN WOEKERAAR.
|
|||||||
Behoefte en nood,
Geeft Woetiraars brood. |
|||||||
Is iemand, door behoefte, inly'è'n,
Op maand-ceel, pand of bood'maryën, Komt ligt een Woek'raar daar omtrent, En weet zyn fchraaplufts-net te werpen: Maar' laas! wie tragt zyn Geelt te fcherpen? Wie zet op woeker zyn Talent ? |
|||||||
Voorbeeïdeïyke Zedekjfen. 221'
Zult eenen fcbat hebben in den Hemel. Mare. ie:
* 24. daar den aardfchen woekeraar uitgefloten Word. Heere wie zal verkeeren in uwe tente ? wie Zal woonen op den berg uwer heiligheid? ... die zjn geld niet geeft op woeker; nog geen gefchenk neemt tegen den onfchuldigen. Pfalm ι5. immer» het getuigenifle Salomons ten dezen opzigt is Waaragtig, die zyn goed vermeerdert met woeker, etide met overwinfle, vergadert dat voor den genenf die zig des armen ontfermt. Prov. 28: ν 8. den yoekeraar hoore God fpreken. Wanneer nu iemand regtveerdig is , ende doet regt, ende ge- Tegtigheid.....Niemand verdrukt , geeft den
Schuldenaar zyn pand weder, geenen roof en rooft,
den hongerigen zyn brood geeft. ende den naakten net kleedinge bedekt, niet en geeft op woeker, nogts over-winfie neemt... die regtveerdige zal gewijjelyk leven, /preekt de Hme HEERE. Ezech. 18: v. 5. |
|||||
Óï
|
|||||
222 Voorbeeldelykc ZedeleJJen.
Op een Hoereerder.
JEzus Chriitus toonde, nadrukkelyk, den band
des Huw'lyks aan de Pharizeen , zeggende, hebt gy niet gelezen , die van den beginne den menfehe gemaakt heeft, dat hy ze gemaakt heeft man ende w\f; ende gezegt heeft, daarom zal een menfehe , P'ader en Moeder, verlaten, tnde zal zyn wyf aanhangen, ende die twee zul- len tot een vieejeh zyn ? alzoo dat ze niet meer twee Zyn; maar een vleefcb. 't Gene dan God te zamen gevoegt heeft, en fcheide de menfehe niet. Mutti), jo: v. 4. Dit verband, door overfpel, te verbreken;
ofte ongehuwd zynde, zig met malkanderen in hoererye te vermengen ; is een der fnoodite zoorten van zonden. Dies zegt d'Apoitel Pau- lus. het Huwelyk is eerlyk onder alle. Ende het bedde onbevlekt : maar hoereerders ende overfpeel- ders zal God oordeelen. Hebr. 13: v. 4. want dit is de wille Gods uwe heiligmakinge: dat gy u onthoud' van hoererye : dat een iegelyk van u wete zyn vat te bezitten in heiligmakinge ende tere: niet in kwade beweginge der begeerlykheid, gelyk als de Heidenen , die God niet kennen. j Theff. 4: 'J. 3. Weet gy niet dat uwe lichamen Chrifli leden zyn? zal ik dan de leden Chrifli nemen , ende maken ze leden eener hoere ? dat zy verre. Of weet gy niet, dat die een hoere aan·
|
||||
Voorbeeldeïyke Zedekjjen. 223
aanhangt, een lichaam met haar is ? Want die
twee, zegt hy , zullen tot een vleefch wezen. Maar die den Heere aanhangt , is een Geefl met hem. VUei de hoererye . . ... weet gy niet dat u-lieder lichaam een Tempel is des Heiligen Geefis;
die in u is, die gy van God hebt, ende dat gy u zelfs niet zyt?' want gy zyt diere' gekogt,. zoo verheerlyki dan God in ai» lichaam, ende in uwen Geeft, welke Godes zyn. é Cor. 6: í.' 15. Te regte brengt Job, deze gruwelen, onder
de rang der fnoodfte , beginnende zyn betui- ginge van onfchuld, aldus, ik hebbe een verbond gemaakt met myne oogen : hoe zoude ik dan agt gegeven hebben op eene maagd 1 ...... zoo myn harte verlokt is geweefi tot, eene vrouwe, ofte ik
aan mynes naaften deure geloert hebbe: .... want dat is een fchandelyken daad, ende 't is een mis~
daad by de Regieren. Want dat is een vuur, ' welk tot de verdervinge toe verteert , ende
^ myn inkomen uit geworteld zouden hebben. J°b 31..zal iemand tum in zynen boezem ne- Ht'n, dat zyne kleedercn niet vcrbrandel worden? *Ql iemand op kooien gaan , dat zyne voeten niet fanden? alzoo die tot zynes naaften huisvrouwe **gaat: al wie ze aanroert, en zal niet ontfcbul- *S gehouden worden .... die met een vrouwe
°^erfpel doet, is verftandeloos : hy verderft zyne '?k , die dat doet : plage, ende fchande zal hy
jnden , ende zyne fmaad zal niet uitgewifcht borden, frov. 6: v. 27. beklaaglyke verdor- vend-
|
||||
OP EEN HOEREERDER.
Der Hoerden miny
Rooft ziel en zin. |
||||||
Die zig oneerbaarheid niet fchamen,
En in ontugtigheid verzaraen, Daar hoerery haar vleefch vernielt, Vertoonen (door haar geile zeden,) Gods woonileê niet; maar dat haar leden, Zyn door een kwaden drift bezielt. |
||||||
Foorèeeldèfyke Zedelejfen: ±2$
^éndheid der nature! regte elendige, welkein
deze zonde en daar op volgende ftraffe vallen. Om der zelver fnoodheid, gebruikt God hare
benaminge, ter affchetzinge der afgoderye en alle kwaad; het land hoereert gantfchelyk van agter den BEERE. Hof. r. v. 2. Myn volk vraagt Zyn hout; ende zyn jhk zal 't hem bekent maken: Want de Geefl der hnererye verleid ze, dat ze van onder haren God hoefeeren. hof. 4: v. 12. Het paft een ieder, dog wel agt te geven,
dat hy onder dit oordeel niet betrokken word hare overtredingen zyn vermeenigvuldigt, hare af- keeringen zyn magtig veel geworden. Hoe zoud' ik. overzulks u vergeven ? uwe kinderen verlaten myt ende zweeren by dien die geen God zyn: als ik ze verzadigt hebbe , zoo bedryven zy overfpel, ende verzamelen by hoopen in 't boerenhuis, /lis wel gevoederde hengfien, zyn ze vroeg op: zy hunkerent een iegelyk na zyns naafiens huisvrouwe. Zoude ik *ver die dingen geene bezoekinge doen , fpreekt de HEERE? ofte zoude myne ziele haar niet wree- ««, aan zulk een volk als dit is? Jer. 5: v. ö. |
|||||||
F
|
|||||||
- Op
|
|||||||
2 2'6 ' POorbeeldeJyke Zedelejjen. \
Op een Dronkaard.
DE dronkenfchap is een bedwelmtheid van'
zinnen, zeer gelyk na de razernye of uitzinnigheid; welke veroorzaakt word door de vlugge geeltdeelen derwyn, ofüerke dranken, opftygtnde tegens de heiffcnen; eerft dezelve zoetelyk aanduenende (als ki'telende) verfterkt ende verheugt: maar overtollig inge- nomen zynde, door de veelheid der dampen r het hoofd doec zuizebollen , en van de reden berooft. Gelykerwys het vryven, ofte kraau- wen , den huit of het lichaam aangenaam is, zoo lange het matig is en fot openinge dei' poriën ilrekt, om de oorzaak der jeukinge te doen uitwafemeo : maar te lang duurende , of te hard zynde, pyn komt te verwekken, en fmerte toebrengt; zoo is het ook met den drank. De wyn verheugt bet harte des menfihen. Pf. 104: v. 15. men maakt maaltyden om te lachen , en de wyn verbeugt de levendige. Keel. 10: v. 10.. wanneer zy wel gebruikt word : maar in me- nigte ingezwolgen, maakt den wyzen ontzinnig. Gevet fierken drank den genen, die verloren gaat, ende wyn den genen, die bilterlyk bedroeft van 1 %'iele zyn. Dat hy drinke , ende zyne armoede j vergecte ; ende zyner moeiten niet meer gedenke· Trovcrbia 31: v. 6. dat is den zelve als een verpozinge, voor die weinige tyd: maar daaf ... ·* n3 |
|||
pOörbecldelyke Zeäehffm. 22f
iiä word het te gevoeliger; even als eener die
feei) gezengde hand in koud water houd, dog by het uithalen te meer fmerte gevoelt. öac wy, t'onzer leeringe, niet a'leen, deze
leffe tegens de dronkenfchap, dog wel indagtig Waren! boord gy , myn zoone, ende word wys: ende rigtct κ»' harte op den weg. En zyt niet ünder. de wynzuipers; nogte onder de vleefcb- Vreters. Want een zuiper, en vraat , zal arnt Worden .....ziet den wyn niet aan als by hem
food vertoont ; als by in den beker zyne verws
§εφ ; ais by regt opgaat: in zyn einde zal by rts een flange byten ; ende fleeken als een adderï Prov. 23. IVee-l den geenen die helden zyn, om uyn te drinken ; ende die kloeke mannen Zyn^ om ft erken drank te mengen, föf, 5: v, 22. die dronken zyn , zyn des nagts dronken, maar wy die des ■ daags zyn , laat ons nugteren zyn. 1 "f 5:5. 6. Laat ons in den dag cerlyk aandelen: niet in brajjerye en dronkenjch oppen. Ram*. 13: v. 13. maar laat ons na den Geeft ons delven verliezen, in de liefde Gods; gelyk den dronkaard in den wyn ; want den Bruidegom ïioodigc ons. Ik hebbe mynen wyn, mitsgaders: ",ny'ie melk gedronken : Eet et , vrienden, drinket, en'le word dronken, ö'Hefße, Cant. y. ν, ι. Kornet, eet et van myn brood, ende drinket, van den wy«, dien ik gemengt hebbe. Prov. o: v. 5. ö! Dat wy ons fpodde tot de maaltyd, welke
w HEERE der Heirfcbaren allen volken bereid
Ρ 2 tjwfi
|
||||
OP EEN DRONKAARD.
Veel nvyn in '/ Ijf,
Maakt tvoefl bedrjf. |
||||||
Wat 's meer affchuw'lyk als een dronkaard ?
Wie kend het vuur dac deze vonk baard! Het zwelgen maakt een menfch tot beeft: Zoo mede, die, met hart en zinnen, Trekt werelds goed en welluft binnen, Leeft als een dronkaard, na den Geeft. |
||||||
Voorbeeldelyke Zedeleßen. 229
heeft, een maahyd van reinen wyn, van vette vol
inercbs } van reine wynen, die gezuivert zyn» JeJ. 25: v. 6. Gave God! dat onze ziele, mee onuitfpreekelyke zugtinge , en een innerlyke roeewuftheid, zeide! by voert jny in het wynhuist ende de liefde is zyne baniere over my. Onder/leunt gy lieden my met de feffe; verflerkt my met de appe- len , want ik ben krank van liefde. Cant. 2: v. 4. hoe veel beter is uwe uitnemende liefde, dan wyn ? Cant. 4: í. é o. ioy zullen uwe uitnemende liefde ver- belde, meer, dan den wyn, de opregten hebben u lief» Cant. 1: v. 4. hoe dierbaar is uwe geedertierentheid\ 0 God! dies de menfehen kinderen, onder dejcbadinxe uwer vleugelen, toevjugt nemen. Zy worden dronken. van de vettigheid uw.es huizes; ende gy drenkt ze **ft de beeke uwer wellujten. Want by u is de f on- teine des levens: in uw licht zien wy het licht:. ÖÀéç 30; í. 8, |
|||||||
Ps
|
Of
|
||||||
230 Voorbeeldelyh Zedrfejfeth
Of een Dobbelaar.
ALUs heeft zynen heftemden tyd: ende alk
jfl voornemen onder den Hemel heeft zynen
tyd: .... daar h een tyd om te -weenen, en
sen tyd om te lachen: een tyd om te kermen^
ende een tyd om op te fpringen:-----een tyd om
te zoeken , ende een tyd om te laten verloren
gaan: een tyd om te bewaren , ende een tyd om weg te werpen. Zegt den wyzen Prediker, cap.. 3. om aan te wyzën de ongdracligheid van du yäete leven ; waar in den men feil dog getn eencrlei gedrag ofte bezigheid kan houden. Het kan a%d geen ernft zyn : maar daar moet al eens jok onder loopen. Bet gefronft voor- hooft , in de Hudiè'n ; of zorge van ftaac en huisbeftier, ende veel lezen s, is vermoeijlnge da vleefches. Eccl. '12: v. 12. de Geeft moet uit- ipanninge hebben. Hier toe zyn de fpeelen be* dagt j en heden zoo meenigvuldig en algemeen, dat het buiten tal is: maar egter meeft begrepen onder teerling, kaart, en fchyf; welke eenige enkel tot vermaak doelen, dog meefte part tot gewin; waar van meeilen tyd het einde, den toeleg, wraakt: want Het fpel vermaakt den Geeft ; zoo zegt den
dobbelaar:
Oog 't einde van het jjpsj, maakt veeltyds dit onwaar; Als
|
||||
Voorbeeldelyh Zeaekßen. 23 t
Als een berooiden beurs, het hoofd op hol
doec raken,
En maakt hec brein onthutft ; heet dat dan Geeft vermaken?
Een vrolyk hart, vervormt het verlies tot
een ontruilen Geeft. Hoe meenigwerf is de yriehdfchap door toeval van het ipei gebro- ken ! hoe meenig droevig ongeval is door de yerfchjliea, in het fpeeien, niet voortgekomen! Wac heeft den dobbel niet meenig huisgezin be- dorven, en te"niet doen gaan! zoo dat het te Wenfchen ware dat'er nooit fpel bedagt was. Derhalven, nadien het fpeeien, als een ( byna) noodzakelyk kwaad is geworden, zoo ftaat hec aan ieder, toe te zien, om het zelve niet hooger te waardeeren als het te boek ftaat, namentlyk tydkartinge; en het zelye omzigtelyk te be- handelen, zig daar niet op verflingerende. Als het fpel, zonder geldzugc en flingfe ftre-
ken, in zoetigheid toegaat, is het beter' dan, ledig zittende", ', lafteriyk of agterklappende, zyns naaftens naam en faam over de tong te doen rollen: nogtans het fpel (hoe vermaak!yk : ook is) neemt grootelyks deel in het zinryk vaarsje van zeker Poëet, De dagen vallen lang; lang dunken ons de nagten}
Op lange loop. van een jaar en maanden voord gemoi ι £ ■tik Zoekt zig tyd Oer dry f in y delheid: nog agten Wy j gekken als wy zyn, ons levens tyd ts kon. Ρ 4 6 Dat.
|
|||
©Ñ JLEN D0BBEL44 &
De â een en kaart,
Veel onheil baart. |
||||||
Het kaarte - fpeelen, teerling gooijen,
Schynt veel vermaak, dog 't is verftrooijen Der zielen - ruit \ 't kwifl geld en tyd j Voed heb-luft, twift, en doet ligt ftorten Iq 't grootft' gevaar: 't heet tyd te korten, Paar ze in der daad onnut ontglyd. |
||||||
Voorbeeldelyke ZedeleJJen. 233
6 Dat wy de waarde des koftelyken tyds rege
können fchatten ! den tyd uitkoopende , dewyle de dagen boos zyn. Eph. $: v. 16. en ons mogte gedragen , als den Frediker zegt , het harte eenes tayzen , zal tyd ende wyze wezen. Want een ieder voornemen heeft tyd ende wyze: Eccl. 8; à· 5· op dat wy wel mogte wikken, wanneer het fpel buiten hinder gefchieden kan ; en te vermyden het gevaar, dat'er in fteekt om re·? denen van misnoegen daar over op te vatten; alzoo 'er zeer ligt voorvallen van moeijelykheid mede verzeld gaan. Die regt, het fpel befchouwt ; bevind het
fpeelen, fpillen; Des dierb'ren tyds en gelds: wie kan graag
fpeelen willen. Als 't op een dobb'len gaat ? daar 't geld geen
geld fchier geld; En daar , in tegendeel, in 't fpeelen, 't fpel
geen fpeld Wil afftaan van het regt: maar daar verzien,
verzaken. Of misfiag, aan gekyf, tot vegtens toe, doec
raken; Men waagt meer als men weet, en maakt ver-
maak zig diets: Wat nut geeft dan het fpel? om wel te zeg-
gen, niets. |
|||||
Ñ 5 Cr
|
|||||
2 3 $ Voorbedäclyke Zedckßen.
Op een Nieuwsgierige.
Η Et gene aangetekent ftaat, wegens die
van Athenen, blyft (iyder!) heaendaags nog maar al te waar ; in opzigte van veele, die van /Jthenen mi alle, ende de vreemde- lingen die haar daar onthielden , bejteden haren tyd niet anders , dan om wat nieuws te zeggen, en te hooren. Aft. 17: v, 21. de zulke zonde wel wenfchen Argus oogen te hebben, om aües te doorfnuffelen ; alle voorvallen van ftaat, alle gevallen des Oorlogs, alle verhalen der reizi- gers, alle tydinge uit andere Londen , alle aan- tekeningen , aanmerkingen , iehimpfchrifcen, fpotdigten , en alle ftraatmaren ; zyn als de prooijen daar den nieuwsgierigaard op aait. Zoo lange a's deze drift binnen de paien der beiehei- denheid, tot voedzel der wetenfchap blyft, en tot kweekinge des verffands ftrekc, is dezelve betamelyk: maar in 't gemeen overaafl: zy zig, als de gieren en veelvraten, zoo dat het ba'aF gaat (in het kwaad fpreken, en oordeel vellen) als het Elihn gong (in het verdedigen van Gods eere) ik ben der woorden vol: de Geefi mynes buiks benaauvot my , ziet viyn buik is ah den wyn, die niet geopent is: gelyk nieuwe ledere zakken zoude hy berften. Ik zal /preken , op 4at ik voor my lucht kryge. Job 52: v-. 18. want dog, uit den overvloed des harten, /preekt den mond,
|
|||||
,
|
|||||
Voorbeeldelyke Zcdelefen. 23 ƒ
mond. MattL· 12: v, 34. maar als den nieuws-
gierigaard dan los 'geefc, en zyn krop uitftorr, willende, hier in de geheimen van itaat drin- gen, en 't roer der regeeringe (met zyn tong) frieren; daar, de daden van and're verbeet'ren' Pi heekelen; gints, d'eere zynes naaÜen zwee- Pen, of derzelver ftaat, aan d'unfter van zyn Oordeel , wegen ; zoude men dan niet billyk mogen vragen ? zal een moys man windige voe· t<-ifcbap voor ardwoorde geven , ende zal hy zy- 'ien buik vullen met oojten wind ? Job iy. v. 2. een nieuwsgierige moet zig geweldig hoeden, zil hy niet onder den rang.der leugenaars, lasi teriaars en agt er klappers vallen; want deze be- · fi-hryvinge paft zeer licht öp.haar, die den Cre- tenzer Poëet, op zyn landgenoten toepaft, zeg- gende, de Cretenzen zyn altyd leugenagüg, k-wade becfieny lui je buiken. Tit. i;v. 12. De nieuwsgierigen, zyn uithuizige van haat
zelvcn, ende keeren zig zeer zelden na binnen s om te befchouweri haar eigen beilaan ; een ieder hunner trage alles te weien ; fchoon 't buiten hem is en hy daar geen belang in heeft: maar Viemant zeid, waar is God myn Maker ; die de Pfalmen geeft in der nagt 1 die ons geleerder waakt dan de beeflen der aarde ; ende ons ix>y%er maakt dan de vogelen des Hemels. Job 35: v. io„ Wat voordeel geefc dog, het veel weten van yeteie-dingen, en het veel fpreken van onnutte' zaken ? niet alzoo, gy d.ie voor verüandige wik gaan!
|
||||
OP EEN NIEUWSGIERIGE.
Een fnappert wis,
Nieuwsgierig is. |
||||||
Als, aan d'Atheniè'nzers ooren,
Iets nieuws, iets zeldzaams, komt te voren,.
Wat werd daar neerftigheid betragt I
Hoe draaft de tong niet, als een klepper;
Maar ach! wie vraagt, waar's God myn Schepper!
Die Pfalmen geeft, in 't naarft' der nagt.
|
||||||
Vöorheeldeljke Ze deleffen. 237
gaan! want gelyk in veelheid der droomen ydelheden
Zyn: alzoo in veele woorden: maar vree/t gy God. Eccl. 5: v. 6. Geeft ook wee' harte niet tot alle woorden die men fpreekt op dat gy niet en hoord dat uw knegt u vloekt. Want uw" harte heeft ook veel tnalen bekent, dat gy ook anderen gevloekt hebt. Eccl. 7: v. 20. wilt gy uw weetluft, t'uwer nut- te, voldoen? hoord dan de mond des Opperfte Wysheids fpreken , onderzoekt de fchriften .... die zyn 't die van my getuigen. Joan. 5: v. 39. ende weeft als die van Bereën, deze waren edelder dan die van Theffalonica waren, als die het woord ontfingen met alle toegenegenheid, onderzoekende dagelyks de fchriften of deze dingen alzoo waren. ■äStor. 17: ν. 11. dat zal tot wel wezen uwer ziele ftrekken; dan zult gy voorraad van weten- schap weg leggen , en dit getuigenifle deelagtig worden, een iegelyk Schriftgeleerde in het Koning' ryke Gods onderwezen, is gelyk een Heere des huis, die uit zynfehat nieuwe ende oude dingen voortbrengt. Matth. 13: v. 52. Onderzoekt u zeken of gy in het Geloove zyt. 2 Cor. 13: ν. 5. |
|||||
Op
|
|||||
$33 POorbeeïdeïyke Zedclejfen,
|
|||||||
Op een Gödverzaker.
Nder alle ergerlyke gevoelens, is 'ei
geen fnooder dan de Atheïstery ofte Godverzakinge; een peil van den Gods- dienft, deugt, en eerlyken wandel: derhalven, die daar mede befmet zyn verbergen zig onder andere feclsns , zonder openclyke belydeniiTe te doen. De dwaas zegt in zyn harte (niet uit- drukkeiyk met den monde) daar is geen God. P/alm 14: υ. 1. de gocilooze; gelyk by zyn neuze om hooge /leekt, onderzoekt niet; alle zyne gedag- ten zyn, dat'er geen God is. P/alm 10: v. 4. den Atheïit verklaart zig niet rond uk: maar om» veinft zyn meeninge , onder voorwendige dat hy na het Godcieiyk wezen zoekt ; makende ilellingen, ende bewyzen (als 't ware) om het Opperwezen te befchryven, \velkers befluken 4 regt ingezien zynde, het idea of denkbeeld der Godheid verwoei!, geen wezentlyk onderfcheid makende tuffchen den Schepper ende het fchep- zel: maar Hellende j dat alles maar een wyziJ ginge des Goddelyken wezens is; fpeelende al- dus me ε het naamwoord God, zonder beLrek- kinge tot het Opperfte volmaakt wezen , ofte betekenilTe van Godheid. Wyders vallen ze aan het onaermynen van eenige 1 eer ft uk ken $ door bloot ontkennen , gelykerwys de Saddw |
|||||||
ceen zeggen, dat'er geen opflandinge is .nog En
geh
|
|||||||
Voorheeldelyh Zedelejjen. 235?
gel, nog Geefl. Actsor. %ã. í. 8. wanneer zy dan
iemand aan het waggelen hebben gebragt, om dat het voorgeftelde het menfchelyk vernuft te boven ftreeft, en niet voor de zinnen, of ge- meen oordeel, kan gebragt worden, dan trag- en zy den zelve verder van God en Godsdienil te doen verwyderen ; juift niet met opentlyk God te verloochenen, maar met een Godvcrza- kende levenswyze; of door leeringen , welke den Schryver van het boek der Wysheid 3 aan het 2 Hoofddeel van haar ontleent, en haar dus doet ; ipreken , ons leven is hrt ende moeijelyk , ende viemant word gekent die uit de Helle wedergekeert w. Want by gevalle zyn wy Geboren , ende na de- zen zullen wy zyn als of wy niet geweefi waren: 'Want bet Snuiven in onze neusgaten is een Rook, ende de Reden is een Vonke, voortkomende door ds ieweginge onzes Harten. Welke uit gebluft zynde, zoo word bet Lichaam tot AJfche, ende onzen "Geefl word verfpreit gelyk de wyde Lucht ...onzen is een Schaduwe die voorby gaat , ende daar is geen wederkeeren van onze Dood, want die is verzegelt, ende niemant keert wederom. Komt dan , laat ons de tegenwoordige Goederen gebrui- ken gelyk in der Jeugt. Laat ons, ons opvullen met Koflelyken Wyn ende Zalve___ Laat ons,
over al Merktekenen der Weelde laten: want dit is
ons Deel, ende dit is ons Lot. Behalveu deze, die men voor opentlyke God-
verzakers te boek mag ftellen, fchryven ande- ren |
||||
ΌΡ EEN GÖDFERZAKER.
Den Ongodißi
Hei alles miß. |
||||||
God, aller-oorzaak, te verzaken,
Des Scheppers albeilier te wraken; Met ydel aards te voên zyn wenfch, 't Gemoed, door welluil, te verkragten, Te bannen 't eeuwige uit gedagten; Maske regt een Epicurifch menfch. |
||||||
Vuorbeeldeljke Zedekjfen. 24,1
*en het vermogen der natuure, als ook haar
eigen kragten, zoo veel toe, dat God aJs buicea vermogen gefield word. Waar van zig Job onc* inhuldigde, 200 ik het Ligt aangezien bebbe, wan-
neer het f ebeen, ofte de Mane, heerlyk voortgaande: ende myn Harte verlokt is geweefi in 't verborgen t "flf inyne Hand myn Mond gekuft heeft; dat ware ook een Misdaad by den Regt er: wam ik zoude God Van boven verzaakt hebben. Job 31: v. 26. nog is er een and're menigte, die ((taande een Mon- delyke goede belydenilTe) egter, door haar le- vens beleid, als tegens God zeggen, wykt van ons; want aan de kennijfe uwer wegen hebben wy geenen Luft; wat is de dlmagtige, dat wy hemzou· de dienen ? ende wat bate zullen wy hebben, dat wy bem aankopen? Job 21: í é$. God behoede ons, dat^onzen wandel niet te-
Sens onze BelydenhTe getuigt! en dat deze iiraf- , bejeginge Gods, op ons niet mede betrekke- 'yk zy' Deze dingen doet gy, ende ik zwyge: gy Weent, dat ik t'eenenaal ben gelyk gy: ik zal u Waffen ende zal 't ordentelyk voor uwe oogen ftellen. ^erjiaat dit dog, gy Godvergelende, op dat ik niet ferfebeure, en niemant redde. Pfalm 50: %i. 21. |
|||||
Q, Of
|
|||||
24-a Jfoorbeeldelyke ZedeleJJen.
Op een Godvrugtige.
GOdvrugt, is een eerbiedige erkenteniffë
van het allervolmaakfte wezen; als zyn- de den eenigen oorzaak aller gcwrcgten, den Almagtigen Schepper, en de Onderhouder, van het. ganfch heelal ; wiens denkbeeld tiet redelyk fchcpzel is ingedrukt, dewv] bet geene van God kennelyk is, 'm baar openbaar is, want God heeft bet haar geopcnbaart: want zyne onzie- nelyke dingen worden van de fchêppinge der We· reldaan, uit de/cbepzelen verji/>an ende doorzien, beide zyn eeuwige kragt en Gudlykheid, op dat zy niet te verontjchuldigen zouden zyn. Ro?n. é: í éï· die deze erkemeniffe Gods up.olgen, worden gezegt Godsdienflige te zyn ; fchoon God door menfchen banden niet gedient word, als iets be- hoevende. Aclor. 17: v. 25. en Eliphas ten regte vraagt, is 't voor den Almagtigen nuttigheid dat gy regtveerdig zyt, ofte gewin dat gy uwe wegen volmaakt? Job 22: v. 2. nogtans raderoaal God een Heere is des Hemels ende der aarde, zoo zegt hy, ben ik de Heere, waar is myne vreeze? Mal. 1: v. 6. zoo is dan de vreeze Gods het hoogite der menfchelyke betragtingen , ende het noodzakelykfte verband des Godsdienfts. Van alles dat gehoort is, is bet einde van de zake, vreeß God , ende houd zyne Geboden ; want dit betaamt alle menfcbm. Eed. 12: v. 13. |
||||
VöorbeelcktyL· Zeäeleßm* 24-3
Om dit wel te betragten, is bet noodig dat een
ieder zynen Geeft doorzoeke, wat zyn gemoed hem van God onderwyft; en neerftig overwegen de Jchriften die ons kannen wys maken tat zalig- heid. 2 Tim. 3: v. 15. om God regt te leeren kennen. Want dit is het eeuwig leven dat zy U kennen, den eenigen waaragtigen God, ende Je/um Cbrißum, die gygezonden hebt. Joan. ijl v. 3. deze kennïïfe Gods, moet niet gevormt worden na onze neiginge, op dat wy geen onvolmaakt- heid ende gebrek Gode toevoegen; ziet God is groot, ende wy begrypen 'f niet. Job 36: v. 2.6. by God is een vreeslyke Majeßeit. Den Almag- tigen, dien en können wy niet uitvinden, hy is groot van kragt. Job 37: υ. 2 2. wat een klein fiuksken der zake hebben wy van hem gehort ? wie zoude dan den donder zyner mogentheden verßaan. Job 26: v. 14. het is waar, dat wy geen evenmatig denkbeeld van God können vormen , waar door wy itellig zoude weten wat het Goddelyke Wezen zy: want, zult gy de onderzoekinge Go- deir vinden?'zult gy tot de volmaaktheid den Al- niagtigen vinden? zy is als de hoogten der Heme- len, wat. kond gy doen? dieper dan de Helle, wat kond gy wetm? langer dan de Aarde, is hare mate; ende breeder dan de Zee. Job 11: v. 7. nogtans, olzoo zehl de hooge ende verhevene, die in de eeu- wigheid woond , ende wiens Name heilig is, ik "tooone in de hoogte, ende in het heilige: en by dien; die eefiSi veybreidzelden en neurigen geeßes is* |
||||
OP EEN GODfRUGTIGE.
Bie Gode leeft,
Het alles heeft. |
||||||
In Chriftus God, als oorzaak, kennen;
Zig na zyn albeftier te wennen; Het aards te rigten tot Gods eer; Gods liefde in het gemoed te voelen; Na 't eeuwig leven ileeds te doelen; Het Chriftendom vereiit niet meer. |
||||||
Voorbeeldeljke ZedekJJen. 24?
3ef' 5">: v- IS· geen Herffenen (nog zoo kloek)
zuilen God vinden, want Godt is geen voor- werp der zinnen, hoewel hy niet verre is van een iegelyk van ons, want in hem leven wy, bewegen wy ons, en zyn wy. Aäur. 17: ν, 2?. Egter, 2y die het zuivere verftand opvolgen, en God fliets ongerymds toefchryven , maar alles wat tegen het denkbeeld van een volmaakt wezen ftryd, van hem weeren, die können redelyker ^yze God zien. Üog op een uitnemende heer- tyker en volmaakter wyze kend men God, wan- neer men den Heere Jefum Chrillum deelagtig ls: niemand heeft ooit God gezien: de eenig geboren Zoone, die in defchnot des baders is, die beeft hem ons verklaard. Joan. 1 v, >ß. hy is het die zege gelykerwys de Vader my kt ld, alzoo kenne ik den Vader, ik ende den Vader zyn een. Joan. 10 Nie" mand komt tot den Vader dan door my. Joan. i4: v' 6. waarom hy ook volhnnelyk kan zalig maken dis genen die door hem tot God gaan. Heb. 7: ν 25. hat zy de innerlyke zugtinge onzer ziele! hoe koflelyk zyn my, o God; uwe gcdagten! Pfalm - 9« ** zal u hartelyk liefhebben HE ERE myne jterkte, Pfalm ig. |
|||||||
Q.3
|
|||||||
Op
|
|||||||
24-6 VmrbedMjh Zeätlcjjm.
Op een Geneesheer.
Zlektens zyn de voorboden des doods: en
dewyle dat de dood , de Koning der ver· fchrikkinge h. Job s8: v. 14. Zoo ont- vetten haar de nieeüe mtnfchen, voor deze zyne trauwanten; welke natuurlyke fchrik men wet aan aüe zoude mogen toefchryven , by aldien niet in zommige de hartstogten zoo.flerk regeer- de; en by and're de reden zoo veel ingang had- de; dat zy de kwalen, ja? zelfs de dood kön- nen klein flellen en veragten. Want door over- maat van droefheid, zeggen veele (met Job) wanneer Ik zegge myn bedjleede zal my vertroos- ten: myn leger zal van myne klagten wat wegne- men : ontzet gy my met hoornen : ende door ge- zigten ver/chrikt gy my: zoo dat myne ziele de ver- woefiinge kiefi: de dood meer dan myne beenderen. Job 7: v. 13. Anderen (in het tegendeel) we- tende dat de kragt Gods in onze zwakheid volbragt word, zeggen mee Paulus , ik bebbe een wel- behagen in zwakheden, in fmaadbeden, in nooden, in vervolgingen , in benaauwtbeden, om Chrifii wille: want als ik zwak ben, dan ben ik magtig. < 2 Cor. 12: ν. 9. x Behalven deze twee verfcheidentheden des
gedrags, waar van d'eene na de redenloosheid j of wanhoop overheid , en d'andre na de hoogte der Godlyke liefde opfteigert, z.00 vind men ook nog
|
||||
Foorbeeldelyke Zedekjjen. 24.7
nog groot onderfcheid in de middelmatige van
gedrag. Want d'eene zoorc zal doen, als Aza den Koning van fuda, Aza nu in 't negenen· dertlgße jaar zyn Koningryks werd krank aan zyne' voeten , tot op bet hoogße tos was zyne krankheid, daar toe zogt hy den ΗE ER E niet, maar ie Medigynmeejters. 2 Chron. 16: v. 12. d'andcre (_met üavid) haar vertrouwen op God zetten en hem om hulpe aanroepen, zeggende %yt my genadig , HEERE, want ik ben ver- Zwakt; geneejl my, HEERE, tvant myne beenderen zyn verjchrikt: Ja! myne ziele is verfchrïkt: ende gy , HEERE, boe lange? hert weder HEERE; reddet myne ziele; Verloß my om uwe Gcedertierendbeid wille. Want in de dood is uwer geene gedagtenis; wie Zal u loven in het graf? Ρ Jahn 6: tl·, 3. immers 'ln allen gevalle, het zy men verdingen is op des liciiaams welftand om dezer Wereld te le- ven, ofce het leven beminnende om Gods cere in den lande der levendige te vertellen, is het zeer nut kJoekhartig te zyn, want de Geejb se nes mans zal zyne krankheid onder ßeimen: maar eenen verflagen Geeft , wie zal dien opheffen ? Prov. ig: v. 14. daar is niets dat de Mtdsjyn- rneeiler beter te hulpe komt, om de zieken te können hertellen, als dat de lydeling (zoo hec eenigünts doenlyk is) blymoedig Van geefte is. Een blyd harte zal eene medifyne goed maken: O α maar |
||||
OP EEN GENEES-HEER.
7 Geen V lichaam kweld;
Uit zonde we/d. |
||||||
Al fchoon de midd'len tot genezen,
De kranken mogen heilzaam wezen, 't Zyn egter naween van ons kwaad; Dog die zyn geeft kon opwaards heffen, In God geruft, fchoon ziektens treffen, Dan fterkt de ziel 't geen 'c lichaam fchaad. |
||||||
Voorbeeldeljke Zedeleßen. 24p
maar een verflagen Geefi zal het gebeente verdroogen»
Pruv. ij:v 22. Geen beter Medijynmeefter , als de ware
Wvsheid, welke is de regte kenniffe van God en zyne werken. Die verilerkt ons t'aller tvd in heuglyke overdenkinge, want wy weten, dat zoo ons aardfche huis dezes tabernakels gebroken word, wy een gebouw van God hebben, een huis »iet met handen gemaakt Ë maar eeuwig , in de hemelen. 2 Cor. j: v. 1. ende wy weten, dat den /renen die God lief hebben, alle dingen mede werken ten goede, namelyk den genen, die na zyn voornemen geroepen zyn. Rom. 8: í. 28. Zalig! die na de uitwerkende wille Gods,
(welke de Stemme Gods is) geftadig hoort. Myn Zoon, merkt op myne woorden; neigt uwe oore tot myne redenen ; laat ze niet wyken van uwe oogen: behoud ze in 't midden uwes Harten. Want Zy zyn het leven den gene die ze vinden: ende een Medigyne haren geheele vleefche. Prov. 4: V. 10. Zyt niet wys in uwe oogen: vreeß den Heere ende wykt van het Kwade ; het zal eene Medigyne voor uwen navel zyn: ende een bevogtinge voor uwe beenderen. Prov. 3: v. 7. |
|||||
Q.5 Ïø
|
|||||
tf& Voorbeeläeljke ZedeleJJen.
|
|||||
Op een Zieketrooste*.
Η Et is beter te gaan in het klaagbuis, dan te
gaan in het huis der maaltyd: want in 't zelve is het einde aller menfchen: ende de levendige legt het in zyn harte. Het treuren is beter dan bet lachen: want door de droefheid des aangezigts werd het harte gebeterd. Het harte der wyzen is in bet klaagbuis: maar het harte der zotten in het huis der vreugde. Ecclcf. 7: v. 2. een hard woord voor wereldsgezinde menfchen» maar aie den Heere vreezen, weten dat zalig zyn die treuren: mant zy zullen vertrooft worden. Matth, 5: v. 4.. Troo· fiet, trmjlei myn volk, zal u lieder God zeggen. Spreekt na het harte van Jeruzalem , ende roep baar toe, dat haar jiryd vervult is, dat hare on· geregt'ightid verzoent is, dat zy van de hand des Heeren dobbel ontfangen heeft voor alle hare zonden. Leeft men bv den Propheet Jef. 40: v. 1. Spelende op den tyd des Nieuwen Teitaments. Zulks agt men nu plaats te moeten hebben, voor al , ontrent de kranken ; derhalven zyn daar byzondere perfoonen toe aangelteld, om tot de zieken te zeggen ; Ziet uw heil komt. Jef 6: v. 11. uw' God is Koning. Jef 52: υ 7· de HEERE is goed den geenen die hem verwagten, der zielen die hem zoekt. Het is goed dat men hipe, ende ßille zy op het heil des HEER EN 't Is goed voor eenen man dat hy het jok in zyner jeugt draagt. Hy
|
|||||
Voorbeeldelyke Ztiekjjin. zfi
Hy zitte eenzaam, ende zwygeflille, om dat hy
'l hem opgelegt heeft. Hy fteeke zynen mond in den (lof, zeggende mijjehien is 'er nog verwagtin- ge___want de HEER E zal niet verftooten in eeu- wigheid ; maar als hy bedroeft heeft zal hy zig ontfermen na de grootheid zyner goedertierendhe- den. Want hy plaagt , nogte bedroeft den menfehen kinderen niet van harten . ·'■. wie zegt wat, 't welk gefchied, zoo 't de HEERE niet beveeh? gaat niet uit den mond des Alderhoogflen, het kwade ende het goede? wat klaagt dan een levendig men- fihe ? een ieder klage van wegen zyne zonden. Klaart. 3. dus leert hy den zwakke wyders toe God^fpreken, ik weet HEERE, dat uwegerig- ten de geregtigheid zyn, ende dat gy my uit ge~ trouwigheid verdrukt hebt. Laat dog uwe goeder- tierenheid zyn om my te trooflen. Pfalm 119: v, 75. zoodanig is de pligt eens Zieketroofters, om den menfc.h op te leiden tot God, hem niet te leeren kermen ofte klagen over zyn üaat van lichamelyke gefteldheid , maar over zyne zon- den ; hem niet koefterende met de hope van dit tydlyk leven: maar veel eer om zig gewil- liglyk aan God over te geven, het zy ten leven het zy ter dood. Want niemand van ons leeft hem zslven, ende niemand van ons Sterft hem zei- ven. Want bet zy dat wy leven, iay leven de», Heere: het zy dat ioy fierven, wy fierven den Heere. Het zy dan dat wy leven, het zy dat wy fierven s, wy zyn des Heeren. Rom. 14; ν. ■?. wanneer dan. een.
|
||||
OP EEN ZIEKETROOSTER.
Die tranen ßïïâ,
Verlangt na trooß. |
||||||
Een zielen - medijyns Ap'theker,
Den Zieketroofter , vult den beker, Met heildrank, die Gods woord ons bragt: Maar d'Opper-ziel-artz kruidenmenger, Gods heilgeeit (veeltyds fmerten - brenger) Verilerkt den menfcb. met grooter kragt. |
||||||
Foorbeeldelyke Zedelejfen. 2.73
een troofter bevind, dat iemand in zig zelven weg
fmck (met David) zeggende zyt my genadig ê God, na uwe goedenier entheid: delgt myne overtredinge uit na de grootheid uwer Barnihertigheden ... want ik kenne myne overtredingen: ende myne zonde is fieeds voor my, Sc ff alm 51. als dan kan hy dezelve Trooftlyk , antwoorde , barmhertig en genadig is de Heere, lankmoedig ende groot van goe- dertierenheid ... die al uwe ongeregtigheid vergeeft, die alle uwe krankhedtn geneefi. Die uw leven ver- l°fi van het verderf: die u kroont met goedertierend· beid en barmhertigheden. Pfalm 103. heugelyk is «et in zyn lyden van zyn naailen trooil te ont- vangen : maar wel zalig! die daar nevens, de trooilryke infprake van onzen Zaligmaker, wer- ,Kelyk enée zakelyk in zyn ziele gevoelende hoort, indien gy my lief hebt, zoo bewaart myne gebeden, ende ik zal den l/ader bidden, ende hy zal V eenen anderen trooßer geven, op dat hy by u blyve w der eeuwigheid. Joan. 14: v. 15. |
|||||
O?
|
|||||
2£4· Voarbeekklyki Zedekjfen.
Ob een Gravemaker.
Gr zyt ßof, en zult tot fiof wederkeeren. Is
het onwederroepelyk dood-vonnis voor alle vleefch. Het is den menfche gezet eenmaal te flemen, en daar na het Oordeel. Heb. 9: õ. ;j. Hierom vraagt den Pfalmifl: ivat man leeft 'er I die den dood niet zien zal? die zyne ziek zal bevryden van bet geweld des grnfs ? Ñ f alm 89: v. 49. ende Job zegt, de droogte , mitsgaders de hitte nemen de fneeuw · wateren weg , a!zoo het graf de gene die gezondigt hebben. Job 24: v. 19. deze gulde zinfpreuken gedenkt tefleroen , ende daar is niet zekerder als de dood; en niet onzekerder als de tyd van dien ; behoorden een ieder zig fteeds voor oogen te houden, het zoude veekyds het zondigen beletren. Philippus, Ka- ning van Macedonien, deed ieder morgen, door zyn dienaar hem aanzeggen, Philippus, gedenkt dat gy een menfche zyt. Op dat hy, des doods gedagtig zynde, zig niet verhoveerdigen zoude. Desgelyken zettede de Oude Kgiptenaren een doods - geraamte in de kamer, by haar vreugde maaltyden, om niet buitenfporig verheugt te wezen. Geen dag, geen uur, zelfs geen oogen- blik, is den menfeh verzekert, wat is dan zyn hoop en verwagdng hier op aarde? die volko- mene vergenoeging in deze Wereld vermeent te vinden; hoore Job, soa ik wagte, het graf 1 zal
|
||||
Voorbeeläelyh Zedekffen, 2jf
zal myn hun mezen: in de duißerniffe zal ik
'myn bedde fpreiden. Tot de groeve roepe ik , gy 2<yt nip Vader : tot bet geformte , myne Moe- der, ende myn zußer. Waar zoude dan nu myne verwagtinge wezen ? Ja! myne verwagtinge, wie zal ze aanfcbouwen ? Job 17: v. 14. ai fchoon de dood verfchriklyk is. voor de meefte ïtienfchen, zoo is het graf nogtans een plaatze der rufte van de ydele woelinge en een bevry- dingen van elenden. Daar hmden de boezen \ op van beroeringe : ende daar rußen de vermoei- de van kragt. Daar zyn de gebundene t'zamen in ruße : zy hooren de Stemme des dryvers niet. De kleine, ende de groots, is daar: ende de knegt '"Ufyvan zynen Heere. Job 3: v. 17. Over zulks Word ze, van den elendige en wanhopige, ge- Wenfcht en gezocht; gelyk Job vervolgens toont; waarom geeft by den elendigen het ligt, ende bet leven den bitterlyk bedroefden van gemoede? die verlangen na de Dood, maar zy is 'er niet; en- f 'de Graven daar na, meer dan na verborgene
fchatten. Die blyde zyn tot opfpiingens toe, en- de verbeugen zig als zy het Graf vinden, v. 20. dog zoodanig een begeerte na de Dood is onbe- taamlyk en zondig1: want het Claat aan den menfeh niet, om uit het leven te fcheiden, als hy wil; gelyk niemand in den kryg zyn Poft Verlaten mag zonder verlof. Het paft ieder, rnet Paulus te zeggen, het leven is my Chrißus 7 ende het flerven is myn gewin. Maar of te knen in
|
||||
OP EEN GRAFEMAKER.
Van nap tot ßraf9
Elk wagt het graf. |
||||||
De Gravemaker zal fteeds delven 3
Tot eens de kuil dient voor hem zelven j Geen onreine ooit een reine geeft; Een ieder teelt maar zyns gelyken; Geen aard'ling zal de flraf ontvvyken 5 't Moet fterven al wat leven heeft. |
||||||
Feorbeeldelyke ZedekJJen. 257
** den vleefcbe my oorbaarlyk is , ende wat ik
herkiezen zal, weet ik niet. Want ik worde. °Jtn deze twee gedrongen , hebbende begeerte ont- bonden te worden, ende met Chrijlo te zyn. Want dat is zeer verre het beße. Phil, ι: ν. 21, ge- wilTclyk ja! hcc is verkieslyker, indien mén den goeden ftryi geßreden heeft s en het geloove behouden , om eens de kroone der regtveerdigheid te können ontfangen. Want zalig zyn de dooien, die in den Heere jterven, van nu aan. Ja zegt ds Geejt: op dat sy ruften mogen vm haren ar- beid; ende hare werken met haar. Apc. 14: u. 13. Zulks toond David in zyn Perfoon, tegens de godioozen gefteld , men zet ze ah fchapen in het êrafi de dood zal ze af weiden; ende de opregten Zullen over hen beerfchen in dien morgenflond: ende het graf zal hare gedaante vèrflyten , elk uit zyne woonhge. Maar God zal myne ziele van 't geweld des grafs bewwen, ende by zal my opnemen. ' Pfalm 49: v. 15. gave God, dat ons leven zoodanig gerigtec wierd , dat ons de dood niec verfchrikkelyk voor kwam, wanneer hy °ns, als een geregcs bode, dagvaardigen zal! "toant wy alle moeten geopenbaart worden , voor den regterjtoel Chrijli , op dat een iegelyk weg drage 't geene door het lichaam gefcbied, na dat "y gedaan heeft , het zy goed, het zy kwaad. * Cor. 5: ν. 10. Zalig! die met een waaragtig «arte zeggen kan , ik zal dan geduuriglyk by u zyn : gy hebt myn regtet band gevat. Gy zult R my |
||||
2$S Voorbeeldelyke Zedeleßn.
my leiden door uwen Raad: ende daar na zult gy my
in Heerlykheid opnemen, lieten heb ik nevens u in den Hemel ? nevens U luft my ook niets op der aarden. Bezwykt myn vleejcb, ende myn Harte, zoo is God de rotsfleen mynes harten, ende myn deel in eeuwig' beid P/alm 73: v. 23. ik weet dat myn verlojjèr leeft; ende dat hy de laatße over het fiof zalopftaan: ende als zy na myn huid dit doorknaagt zult hebben: zal ik uit myn vleefch, God aanfcbouwen; den wel- ken ik voor my aanfcbouwen zal, ende myne oogen zien zullen , ende niet een vreemde : myne nieren verlangen zeer in mynenfcboot. Job 19: v. 25. ik zal u aangezigt in geregtigheid aanfcbouwen, ik zal verzadigt worden met uw Beeld, als ik zal opwaken. PJalm 17: v. 15. E Υ Ν D E.
|
|||||
BY-
|
|||||
BYVOEG. ZEL
Eeniger
GEDIGTENj
Om de Gclykmatigheid der Stofïe,
van de VOORBEELDELYKE
ZEDELESSEN.
|
||||
W^
|
|||
( 2δΐ )
Chriftelyke Zeevaart
Of Bedenkinge op des ,
MENSCHEN LEVEN.
|
||||||
GElykerwys een Schip, 't geen Foltert op de Baren
Eii worftelt met de Wind, inmiddels dat een naren ^eer duift'rê Nagt het dreigt, op een verborgen Plaat Of Klip te ftooten , dat hetzelve in fpaand'ren (laat, Alleen door wys beleid des Schippers (die de Pligten Ëbns Zeemans aan het Roer weet grondig te verrigten) £yn reize fteeds, met fpoed, vervordert naar de Ree Dien hy beftevend, fchoon 'er gaat een holle Zee: Te meer, als hy het ligt van Maan en Starren ftralen Ziet heuglyK. fchynen en met konft weet uit te halen, Door graarboog en compas, zyn ftreek ten Zuid' of Noord Die hy op 't veiligft, in zyn togt, te houden hoord; _DJt dat hy eindelyk , wanneer 't begint te dagen, Het ditifter deinzen ziet, en 's Hemels Zonnewagen Hein 't lang gewenfte land ontdekt, zulks hy zig ziet *en ejnde van zyn Reis, zyn kommer en verdriet: Zoo gaat het met den Menfch; die evan als de Schepen,
Z'g ziet in d'Oceaan der (Vereld henen fit pen, Geilingert door de wind van vter- en 'tegen- fpoed', ^efolt door baren van geluk en arremoed, ~n 't midden van de nagt en onërvarendhêden, )[an duiflernis van waan, en nevel van kiua zeden; £°o dat het meeiten deel, in zoo'n bedroefden ftaat, "«er) haven en bezeilt, maar naar den afgrond gaat. Dit overdenkende, zoo wil ik eens dees zaken,
*n haren zamenhang, my zelfs indagtig maken; "ant is het niet, myn Ziel! van God u toevertrouwd, Dat gy het lichaams Scbip als Schipper voeren zoud; R 3 Zo»
|
||||||
( 26% )
Zoo denkt dog aan uw pligt; hoe dat gy zeil' en touwen,
Van zin, en hartstogt, dan moogt in beftiering houwen; Als u een firoom van weelde of fiorm van ramp beloop: Uw kabel zy 't geloof, uw Anker zy de heop; Slaat handen aan het Roer der liefden, en beteugel Dezelve na vereifch, op 't draaijen van den vleugel Der kennis, door de itvW des HeiVgen Gecfl bepaalt; Wie dezer Stuurmanfchap onkundig is, die dwaalt. Verwaarlooft niet het ligt der Mane van de <waarbeidl Maar vordert uwe reis, by 't tint'len van haar klaarheid: Laat ook de Starren van de pligten van de deuit, Zyn bakens daar gy fteeds uw togt naar n'gten meugt: Uw Graatboog zy 't gebruik der ongefchonde reden, Of redenend ver/land ontheft van ydelheden ; Voor al, betrouw u op 't Compas van Codes-woord, 't Geen u onfeilbaar wyft uw ftreek naar 't regie noord: Laat u hier nevens zyn de wetten Gods uw kaarten; Die zyn het regt beftek der togt, voor alle Vaarten, Door 's Werelds woefte Zee van wifclvalligbeid, ]Saar 't Heerlyk vafte Land, der Eeuvfge Zaligheid. Inmiddels kond ge hier door, u van gevaar bevryden,
En van de blinde-klip van eige-liefde u myden; De rots van Hovaardy; het fFelzand van Gewoon f, En Mrcllufis barning,'viera u klaar alhier vertoont: Gy kond deez' Scylla, en Charybdis zonder fchroomen, Op haar geleide alleen, in 't end' te boven komen, Al zwellen Hemel hoog de Golven van geluk, Al gaan ook nog zoo hol de deiningen van druk: Tot eens de raorgenüar het duider doet verdwynen Van alle onwetendheid en ons her ligt doet fchynen Der Zon der beerlykheid die ons ontdekt 7 gewefi, Daar vreugde en vrolykhcid voor eeuwig zyn geveft. Dog nademaal de nagt, die nare nagt der Zonden
( Door onz' voorouders val) den menfeh is toegezonden, 6 Onbegryplyk ligt! zoo keert myn ziel zig nu (Op het gedenken van 't gevaar) alleen tot u; En bid, gy woud ons dog geleiden, hoeden, dekken, |
|||||||
Én op zoo zwaren togt, etn goede loots veiftrekken
|
Geeft
|
||||||
(263)
Geeft dat geen dwarrelwind van kering ons ooit dringt,
Zulks 't roer van ware liefde ons uit de handen fpringt; Maar vuld de zeilen van begeerte, luft en yver, Met Wind van uwen Geeft; ja! vuld ze langs hoe ityver, Op dat te fneller zy de voortgang, op den togt Ten goede, dien gy wild dat van ons zy volbrogt. Laat nimmer toe, ó Heer! dat onze dwaze lüften Ons voeren van den Weg , nog trekk' naar vreemde kuiten; Of dat ons zwak gemoed, verbafterd en verdwaalt, (Gelyk een roover) ooit op aardze Goed'ren aait: Maar (tiert ons, lieve God! door uwen gunit en zegen, Ooor 't woeite wiflëlval, als langs gebaande wegen, ^er goeder haven in; daar wel ons Schip gefloopt, Oog nimmermeer gevaar van klip of afgrond loopt: Oaar onze Ziel te Land mag (tappen, met de vromen Oie 't dreigende gevaar des Werelds zyn ontkomen; En pryzen uwen naam, met aller Eng'len ftem, In d'aller fteden Stad het nieuw Jeruzalem. |
|||||||
R4
|
|||||||
ZELFS-
|
|||||||
C 2** )
Æ E LFS-S Ñ RA Á Ê
Ofte
Klagende Ô rooit
Toen ik aan een zware Heup Ji$t op Kersdag
f Huis moeß houden. Anno 1692. WAt is doch van des Menfchen leven!
Waar op of men zoo moedig is? Zoo lang men niet rampfpoedig is, .Als of ons niets kon tegen ftreven, Een enk'le kouw, een wind, een fmak, Geeft d'ydle romp zeer ligt een krak. Dit vind ik, die nu als gekluifiert,
Met uitterlyk Gezonde Leen, Door innerlyke pyn in 't Been, ('t Geen' nagt nog dag, na midd'len luiilert) Vaft zit en fmaak nu het verfchil, Van een die kan met een die wil. Hoe plagt ik vaak met rappe fchreden
Te treden, waar ik wilde zyn; IVu zit ik, laas! en kerm van pyn; Terwyl Gods lievelingen heden Met vreugde na zyn Tempel gaan , Dien blyden boodfchap ie verftaan. |
||||
( ^s )
Der Eng'len Rey wenfcht, d'Aarde vreden
En welbehagen in den menfch? Vervult der Heil'ger Herten-wenfch, Em α in u tL verfchynt beneden! l)ies elk zyn ftem ten Hemel beurt, Terwyl myn harte zugt en treurt. Zagt droefheid! wilt u dog niet kwellen
In dezen; wyl het God behaagt, betaamt het dat gy 't lydfaam draagt, En wilt uw God geen wetten Hellen: God paft alleen het Woord, ik wilj Λ^η u, ö Menfch! te zwygen ftil. Of gy u fchoon niet, nevens and'ren,
Kund zigtbaar gaan na Godes Hais, pnnoodig is U dit een Kruis, *n 't Geelt'lyk legt niers van malkand'ren; Geen Berg nog Aards Jeruzalem, •Maar in uw hart fpreekt Godes ftem. Treed uit, o Ziel! met d'Oofter wyzen,
y deerd geen pyn; geen tyd ontglip, ^oekt uwen Heiland, in de Krib -Des Woords, daar gy zyn Star ziet ryzen: «efchouw hem in deHeil'ge ßlaän ^oo naakt als in zyn Luy'ren aan. Komt offer uw Gefchenk hem mede,
Gw Goud zy een opregt Geloof, Uw Mirh zy Liefde, nimmer doof, «rengt toe uw Wierook der Gebede; j-egt buigend met uw Gaven neer, Uw hart voor d'aller Heeren Heer. R j O! won*
|
||||
( ι66 )
|
|||||
O! wonder aller wonderdadcn!
Emanüel, die, God met ons, Dient hier het Hooi in plaats van Dons; Een krib moet 't onbegryp'lyk laden: O Ziel! den Schepper van 't heel-al, Werd menfch, voor ons hier in een ftal. Ziet hier! hy, die geen roof en agten
Van iteeds met God gelyk te zyn, Werd hier een Menfch; ja neemt de fchyn Eens Diendknegts aan, om te betragten 't Geen ftrekken kan tot ons rantzoen; Den Menfch onmoog'lyk te voldoen. Gedenk, wat al weêrwaardigheden
Uw Heiland niet al zyn ontmoet, Eer hy de zonden heeft geboet: Wat heeft hy niet al Kruis geleden! Wyl hy, voor ons, zig God aanbood, En wierd gehoorzaam tot de dood. Dies hebt gy oorzaak om te roemen,
O Ziel! het zy de taal van u, Zeg dood, waar is uw prikkel nu? Hel, waar 's uw magt om te verdoemen ? Die ge eertyds had, door zonde en Wet, God dank, uw kop is nu verplet. Wat kan u nu 't lichaamlyk deeren?
Al was uw Kruis nog eens zoo groot, Uw Geeil'lyk leven heeft geen nood, Kund gy gehoorzaamheid maar leeren Uit 't geen gy lyd, dan wind gy veel: In God vernoegt is 't befte deel. |
|||||
fc'*fe)
Legt Job ten voorbeeld voor u open,
Die, in zyn over bitter lot, Sprak, ja! al dopde my myn God , Nog zal ik blyven op hem hopen: Al is uw kruis 't zyn' niet gelyk, Dat uw geduld hem dog met wyk. Dan zal 't hier namaals u gebeuren,
Als gy fteeds na Gods vinger hoofd, Dat ge eens zult hooren 't heug'lyk woord, Gaat in de vreugde vry van treuren; Door 't Lam, voor eeuwig, u bereid: Ja Heer! zulks zy my eens gezeid. |
|||||
OVER.
|
|||||
( 268 )
O VERDENKINGE Op den
Dank- Vaft- en Bede- Dag,
Gebilden den 25 February 1699.
HOe zal men dezen Dag hefteden,
Die, afgezonden door 't Gebod Der Heeren Staten , ons tot God Met Dank doet nad'ren in Gebeden? Werd God gefineekc, om ons te hoeden
Voor Hongersnood , voor Pe ft, en ftryd, Voor Misgewas, of Duurentyd, Of overloop van Water vloeden ? Of bid men God dat hy het zugten
Der Kerke hoore, die gedrukt Nu ouder de vervolging bukt, Op dat zy uit haar Land niet Vlugten ? 't Is alles Goed ; en 't waar' te wenfchen:
Maar wyl 't Gebed fchoeid op den leeft Van Waarheid, en een hooger Geeft, Als 't aards begeeren van ons Menfchen; Zoo dient men dieper in te dringen ;
In 't regte doelwit van den daad Des Godsdienft, die in Geeft beftaat, Verr' boven d'ondermaanfche dingen. Bid
|
||||
( 25p )
|
|||||
Bid Paulus af, des Engels ilagen,
God zegt, myn gunft is u genoeg; Waar nad'Apöftel zig gedroeg Om met gedulc zyn loc te dragen. Wanneer der Martelaren Zielen,
Van onder d'Alcaar riepen, Heer Hoe lange! en wreekc ge ons bloed niet meer,. Van die, op Aarde, uw' volk vernielen 1 Ze ontfangen lange witte kleêren ;
Maar op 't Gebed was t, hebt geduit, Het keurtal is nog onvervult, Van hen, die God nog wil vereeren, Den Martel - kroon; zy alle zwegen,
Tot voorbeeld aan de ware Kerk, Om God te heil'gen in zyn werk, Want God is regt in all' zyn wegen, Dat Ifraè'1 na Canaan hake ,
Vol Honing, Melk en vrugtbaar Ooft: Zulks was haar door Gods mond belooft; Dog tot een beeld van hooger zake, _Nu by het Chriftendom verworven;
Die hier betreden d'eerfte trap . Van 's Hemels - Zions-Burgerfcbap, En 't Werelds iets zyn afgeftorven Der Kerken wandel ftrekt na boven ^
Hier vreemdeling, geen vafte plaats; De Plaatze hares coeverlaats,' Js in den geelt haar God te loven. De weliland naar 't lichaamlyk leven
Vervoert ons vaak ter zonden - dwank; Gods
|
|||||
( 270 )
Gods Koningryk is fpys nog drank;
"M&ü aan Gods wil zig overgeven. Het zy dan zwaard of hongersnooden.
Ja! alle kwaad; de ziel fta Pal, Op Godes woord in 't ongeval: 't Geloof veragr zelfs duizend dooden. De hoop geleid, door 't dal der tranen,
't God - hevend hart, door zuur en zoet; En weet, door wat haar ook ontmoet, 3STa 't eeuwig zig een wtg ie banen, Uns ingewyd door Chrift; derven,
Die ons geen wezen agtir liet, Maar zyne vrede, en ons gebiet Met vreugde ons goed en bloed te derven, Om zynent wil: dies ieder Chriften
En murmureer niet, over 't lot Des werelds, want zulks komt van God, Maar met zyn zondig zelfg wil twiften; En dooden d'ouden menfeh der zonden,
Met al zyn kwa begeerlykheên, Door tyd en vlyt dus te befteên, Om fteeds in God te zyn bevonden; Dat is, met alles te verzaken,
't Geen ftryd voert met de liefde Gods, Die ons als een onwriko're Rots Ten eind' toe kan volftandig maken. Dies ftreef, ö ziel! door 't aards gewemel
En 's werelds ydel tydverdryf, 't Zy luk of druk; na 't valt verblyf, Uw woonplaats in den hoogen hemel. Hier-
|
||||
(271 )
Hierom, 6 God! die uit den hoogen
Uw Majefteit alom vertoond; Ook in het nedrig harte woond, En met den zondaar hebt medoogen. Zoo danken wy, met hart en mondea,
Uw naam, dat ge in ons Vaderland De vreed' hertteld, uw Kerke plant, En ons uw woord fteeds doet verkonden. Wy bidden wilt ons t'zamen bouwen
Tot uwer woonftede in; den geeft , Op dat wy, nimmermeer bevreeft, In nood en dood, op u vertrouwen. Wanneer uw hand en raad (alvoren
By u bepaald) ons t'een'ger tyd, 't Zy hongersnood, Peft, duurte of ftryd Of watervloeden heeft befchoren , Dat wy als dan te regt bevroeden
In een gemoed geruft en ilil, Het oogmerk van uw Heil'ge wil, Die alle kwaad ons weTkt ten goeden. Ontfteekt ons Heer met uwe liefde!
t Geloof rigce onzer zielen loop! t Gemoed ontvonke door de hoop ! Ach! dat uw geeft ons hart doorgriefde! Dan vord'ren wy in uwe wegen j
Dan ftaat men vaft op waarheids fpoor j Dan fteld de ziel zig 't eeuwig voor; Dan werd het hart ter deugt genegen; En dus gefterkt kan 't aards veragten,
Met taai geüuld, wanneer het Lyd; |
||||
( 2?2 )
|
||||||
Om, met blymoedigheid, altyd
Uw wil, en weteen te betragten. Heerl fterk uw Kerk in aud're landen,
Die nu vervolgt, verjaagt, gefmaat, Op u alleen, haar toeverlaat, .Vertrouwt in al haar fmert en banden. Gy zyt het ( Heer) die haar doet zwerven,
Gelyk uw Ifraël wel eer, Als in Woeftynen heen en weer, Om eens 't beloofde land te erven; Verfterk, vertrooft, en gord haar lenden,
Uw woord zy haar een Hemels man', Ten vuur- en Wolk - Colom zy dan Uw geeft, daar gy ze heen zult zenden; Tot gy haar, die als uit 't Egipten
( Der zonden, reets verloft en vry Door 't roode Meir uit Chrifti zy' Gevloeid) der Slaverny ontflipten, Nu omgevoert, eens doet erlangen,,
(Wanneer zy zullen de Jordaan Van haren Dood, zyn doorgegaan) Dat ge haar in Canaan zult ontfangen, Daar boven, daar gy zyt woonagtig,
6 Ifr'els Hoop! ö Heid'nen Wenfch! Emanuel! gy God en Menfch, Vergun dit haar, en ons, eendragtig. |
||||||
VASTEN
|
||||||
( 2?3 )
VASTEN GRONö
Voor een
Biddende Ziele.
|
|||||||||
W
|
Ie Waarheid mind, en liefde Gods
Heeft, tot een doelwit van zyn Poogenj |
||||||||
Die zig, als een onwrikb're Rots,
Steld ftadig Gods befluit voor oogen; En tragt op 't Anker van de Hoop, De ruft voor zyne ziel te vinden; Die leer' hier, door Geloof, den knoop Zyn 's Kabels aan deez' Zuil te binden; Dat God de zynen nooit verlaat, Schoon 't haar na 't werelds tegen gaac. Hoe werd dikmaals deez' Anker grond
Verwaarlooft! als de tegenfpoeden Ontfluiten, in 't Gebed, den mond, Om zig voor 't nakend' kwaad te hoeden; Wanneer men 't Anker onzer ziel, In 't welzand van gewoont' gaat fmyten; Onkundig dat zoo Jigt de kiel, Des Schips van ons Geloof, kan fplycen, Den blinde 'Klip van eige liefd', ■Zeer ligt den Boom des Godsdienß klief 'd. S Een
|
|||||||||
C 2?* )
Een vafle Burgt is onzen God;
Hy is geen Man dat hy zou liegen; Al fchynt het wiflelvallig - lot Ons in de Hoop vaak te bedriegen, Als wy 't verbeelde niet erlangen; 't Was Aards gedagt: maar 's Hemels - item ? Wie na Godswil bid zal ontfangen, h "geen bedrog; want, Gods befluit Werkt zelfs het kwaad ten goeden uit. Gy die dan wilt van God verhoord,
Geftadig in uw Bidden wezen, Komt wilt, in dezen , Godes Woord, Tot uwer nut met aandagt Lezen; Dat leert U 't Hemels van het Aards, Naauwkeurig van elkander kennen, Op dat ge, als gy treed hemelwaards, In uw Gebed, moogt 't Aards ontwennen. Zoekt Godes Iiyk, is Gods gebod, Wagt 't Aards als een toewerpig Lot. º Gebed, des Gods-dientts Kerne en Pit, '
Steund waariyk op geen lofle Schragen; Dien Geeft die een Kind Gods bezit, Leert hem van God vry moedig Vragen, Dat geen' dat God haar heeft belooit, Die hem in Geefl en Waarheid fmeeken: Onmoog'lyk is 't dat hy berooft, Of van die Zegen zy verfteken. Wel Zalig! die nooit meer begeert, * Ah Godes Woord, en de uitkomfl leert, UIT-
|
||||
( 27? )
UITBREIDING Op het
Volmaakfte Gebed.
|
||||||
O! Onze Vader die daar in den Hemelzyt.
Die, als Uw Kind'ren , ons fteeds Zegend of Kaftyd, Geheiligt werde uw Naam, in alle ons doen en laten;
Vuld onze Ziel, «n Hart, gelyk als reine Vaten, Vol op met uwen Lof; wyl al uw Werken t'zaam, Dog heenen zyn gerigt tot heü'ging van uw Naam. &v> Koningryke kom', lal kom, ó Hemels Koning,
Regeer ons door uw Woord; maak in ons hart uw woning; En door uw Goeden Geeft gehoorzaamheid ons Leerd, Op dat weerfpannigheid daar uit mag zyn geweerd. <jzv JVil gefchiede op Aard, gelyk als in den Hemel;
Ruk af 't baatzugtig hart van 't ydel Aards gewemel; preekt 's Lichaams-Luft en houd daar dart'le Togten ftll, *oo werd de Ziel bekwaam tot 't doen van uwen Wil. &Φ ons, ons daaglyks Brood op heden; na uw voeging;
^ erleen ons ook daar in volkomen veigenoeging; ^ eerd van ons Gulzigheid en Zugt tot overvloed, "Py't ons met Hemels Brood het geen de Ziele voed, ^ergeeft ons onze Schuld (zoo vaak door ons bedreven)
■dis zvy onz' Schuldenaars haar Schulden ook vergeven} i?y eyft wel duizend Pond, maar by ons is geen myt; 0 gy, in uweu Zoon , ons niet genadig zyt. * Sa Eji |
||||||
C *7<5 )
En Leid ons (.Heer!") niet in verzoeking: ons ter proeven,
Of ilerk ons door uw Geeft, diens hulp wy fteeds behoeven, Nadien ons alles lokt; Ja zelfs ons eigen Hert, Verdorven, Loos en Boos, zig zelfs bedrieger werd: Maar ons van 't Boozen hoed; wiens Liften velerhanden
( U meer dan ons bekent) de Zielen fteeds aanranden, Zy overmogen, Heer! indien gy ons nietfterkt, En zoo gy niet uw Kragt in onze Zwakheid werkt. Want U is 't Koniiigryk; de Kragt, en Heerlykheden,
Tot in der Eeuwigheid. Dies fluiten we onze Beden, Afliet een verzekert Hart dat gy ons altyd hoord, Om Jezus wille, en voorts vertrouwende op uw Woord, Dat.gy, die na uw Wil U Bid, niet zult befchamen, Maar hem uw Heil doen zien; zoo zy het Heere, Amen. |
|||||
ZIN-
|
|||||
(WO
ZINSPELIN'GE
Op het
Zesvoudig Woord
STREDEN. TT τ El Zalig! is den Menich, die zynen God vreeft; en
Zig zelfs verlooch'nen kan; wien altoos geerne den Elend'gen hulpe bied; fchuwt Hoeren-min; ftaaft eden;' Bedrog nog Moeiten baard; nog Leugens mengt in reden; Voorts; Zugt tot Geld en Staat, kan als met Voeten treden; ßien Zegenpraald, veelmeer, dan die in d'Oorlog Streden,. |
|||||
BLAD*
|
|||||
(m)
BLADWYZER
DER
Afbeeldingen en Uitbreidingen.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
\
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C 27p )
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
{ aSo )
|
|||||||||||||
Fol.
I7Ó
m
196 166 13z 91
144
188
173
4
136 210
96 i'8o
12S 164
gp 204
264 25-2 277
30
|
|||||||||||||
<Pp een Scheikonftenaar.
Öp een Schermer. Op een Schilder. Op een Schryver. Op een Speelman. Op een Starrekyker. Op een Student. Op een Stuurman. |
|||||||||||||
τ.
υ. |
|||||||||||||
Op een Tolk.
|
|||||||||||||
Uitbreidinge op het Volmaakfte Gebed.
Vaften Grond voor een Biddende Ziele.
W.
Op d'Eerilen Stand der Wereld. Op een Wiskonftenaar. - * Op een Woekeraar.
Op een Wond-Arts. Op een Worftelaar. Op een Wysgeer. Op een Zanger.
Op een Zeeman. -
Op een Zelfbeminnaar.
Zelfs Spraak ofte Klagende Trooft.
Op een Zieketroofter, - - ~_
Zinfpeelinge op het Zesvoudig Woord, Streden.
Op de Zundvloed. - . ,"
|
|||||||||||||
L Y S Τ
VAN
BOEKEN
Die by den Drukker dezes
Abraham blusse,
|
||||||||||
gedrukt ofte bekomen zyn.
|
||||||||||
A.
|
||||||||||
Boyer, Leven en Regeering van
|
||||||||||
Koningin Anna 8vo., 5 deelen ƒ 6:—: -
jtóem 3de, 4de en 5de deel apart - 1:—:- -T-van Brachts, Tuingedagten in 6 Zan- gen, 4to. ----- -— - 1:12:- **~— idem op groot papier - 2: 4: -
turnet, Uictrekzels uit de Redevoerin- gen ter ftaving van den geopenbaarde Godsdienft , volgens 't oogmerk van R. Boyle, 2 deelen gr. 8vo- - 5: — :- «undeltje van uitgekipte Geeftelyke ge- zangen, 2de deel 8vo.---------- : 4:- «rieven van Mylady , Juliette Catesby
aan hare Vricndinne Henriette Camp- ]cy, 8vo. ——. - -;i2:^ Eli-
|
||||||||||
Lyß van Boeken.
Elikink, Zamenftel van Goddelyke
Waarheden, 8vo. ----- f -: 6:-
.------- Kort Begrip uit het zeive - -: 2:8
Flavel, Toctlteen der «pregtheid of
Merkreekenen van ware Genade en Geveinftneid, 8vo. ----- - -:io:- Fabrice, Geheime Aanteekeningen, of
vervolg op 't leven vanKarelde 12de 8vo. ------- —— - 1: — :- K. Ghybe en J. Badon, Mengeldigten,
4to. ----- ------- - 2:10:- ------- idem groot Papier -----· - 3:10:-
Grauwbart, Chriftelyke Bedenkingen en
leerzame Zinnebeelden met 175 plaat- jes , 2 deelen 8vo. ------- - 2:12:- Vander Hage , over de Philippenfen,
4to.------------------ - 3: 8:-
Hiftorie van de Heer Cleefland, 3 dee-
len, Svo. met pi. ------- - 4: 4:-
H. Heiligers , Korr. Begrip der Chnfte-
lyke Relitie, gvo. ----- . - -: 5:'»
—.Kern der Kerkelyke GefchiedeniiTen ,
met 36 plaatjes in 2 deeltjes, ex;ra klein formaat. ------- - -'.16:-' Kcrt Ontwerp of Uittrekzel van de
Leere der Waarheid door 3 Vriefle Predikanten, 8vo. ----- - -■: 5:? I Idem kort Undérwys voor de eerftbe-
ginnende en jonge Kinderen, in 22 Reffen afgedeelt. —— - -: *'* Kaart
|
||||
Lyfi van Boeken.
|
|||||
Kaart van den Alblafferwaard en vyf
Heere Landen mee de Wapens en Bywerk, in 4 Bladen, — ƒ6:— :- »------ dezelve afgezet .. ,,
Kinder A, B, C, Loterytje van Lette-
ren ------ ------ - -: 6:- Le Comte , Konftkabinet der Bouw,
Schilder, Beeldhouw en Graveer- kunde, 2 deeien groot gvo. - 2:10: Oudenhove, Beichryving van Zuidhol-
land, 4to.. -------- -------- - 8: Ouboter, Begin, Leven, Wandelen
Uiteinde des Geloofs, 8vo. - -: 8; Proeve van Zedepoëzy, door Concordia
& labore , groeit 8vo. — -1:5 "-------Idem op Schryrpapier — -2:4;
Schoolhouder, Qeffenfchool der Nota-
riffen, 8vo. derde druk — - 1:12: W. Themme, Gods eeniggebore Zoon
als Schepper en Erfgenaam der wee- reld, betoogd uit den 24ilePf.4to. - 2: ~:~ *· v. Til, Korrbundig Vertoog der bei-
der Godgeleertheid, 4to. - 2: -:- Pr Zandyk, over Jef. 53, 4Γ.0. - 2: 4:-
|
|||||