**"^mma
|
||||||||||||
A? ,H> é/S
|
||||||||||||
(
|
||||||||||||
l?>, lui f)
|
||||||||||||
IloL
|
||||||||||||
Ä/iy
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
>
|
|||||||
b'Amsterdam.By IXëVERHEVDENS
■V? 7 7 -*■
|
|||||||
Operxï.
|
|||||||
L E V E Í D I g"e
HERTS-THEOLOGIE,
Dat zyn
AANDACHTIGE
BETRACHTINGEN,
Hoe Jefus in der Geloovigen herten wil
woonen, werken en leven, en haar
Wil zyn alles in allen.
- Metrfch°°ne en nette Print-verbeeldime, ter
Jake dienende, vertiert: nevens Ferfen, ^lichtingen, en Alleen-fpraken.
Wel eer in 't Hoogduyts voorgeftelt |
|||||||||||
DOOR
|
|||||||||||
CHRISTIANO HOBORGH,
LEER Á¢ R.
ÅÐ "SySa' d>ÏÏUytS °VergefeC' °P ni™
Y LiSa h^Ift, VCI™eerdert, met
^iefde.Gefangen en Verfen.
Door een Lief-bebber van Jèfus.
|
|||||||||||
AMSTERDAM,
BydeVERHEYDENS. I73<i |
|||||||||||
c
|
|||||
HooGELiED 4. vers 9.
Gy hebt my het herte genomen, myne Softer,
ó Bruyd ! gy hebt my het herte genomen, met eene van uwe oogen , met een keten van uwen hälfe. Cap. 8. vers 6. Set my als een Zegel, op uw
herte, als een Zegel op uwen arm ; want de liefde is fterk als de dood : den yver is hard als het graf: haare kooien zyn vierige kooien , vlammen des Heeren. |
|||||
AAN DEN
|
|||||
AANDACHTIGEN
ENDE
GOD-LIEVENDE
LEZE R.
Odt-lievende Leeièr · Wat
Jesus onièr Zielen Vriend belooft, dat hy namelyk tot den genen die hem lief hebben, komen, ende wooninge by hen ma- ken wil: dat word u hier door be- tjuame verbeelding levendig voor oogen 'geirelt. 2. Want hier word feer aardig af-
gefchildert, ende klaarlyk vertoont, hoe dat Jesus in het Herte van een geloovige ende Liefhebbende Ziele xvoone , ende wat hy in het felve kome te werken. Α 3 3, Maar
|
|||||
Aan den Lefer.
3. Maar infonderheyd is 't iêer
noodig, dat men op deiè voortref- felyke ordere goede achtinge geve, Namelyk, dat Jesus met fyn Herte van Liefde vlammende , vooraan ftaat , ende dat onfe Herten daar na volgen; waar mede klaarlyk te kennen gegeven wort, dat dat Iief- ryke Herte Jesu het eenige Fonda- ment zy, ja de eenige ende eeu- wige Sprink-ader , waar uyt deiè inwooninge , ende inwerkinge Jesu in oniè herten voortkome. 4. Maar dit tegenwoordige Trao
taatje word daarom met recht een Levendige Herts-Theologia ge- noemt , dewyle het alieene op het Herte fiet, op dat Jesus in het herte erkent en bevonden mochte worden, y. Tot dien eynde dan hehbe ik
dek
|
||||
Aan den Lefer.
deiè verbeeldidge, die ik in de Fran-
iche Tale gevonden hebbe, willen (hoewel met Verièn , Sóliloquien, ende Suchtingen verliert en vermeer- dert) aan den dag geven. 6. Soo fy nu uw Herte ibodanig
follen trekken, ende door de kracht der Goddelyke genade beroeren ge- tyk als het myne, foo en fult gy de- lelve niet te vergeefs gebruyken. 7. Dat wenièhe ik u, gelyk als
ïny ielve, beveelende u in de genade van het in liefde brandende Herte Jesu, ende blyve Ü Liefde fchuïdige Broeder,
C. H.
|
|||||
Α 4 Den
|
|||||
Den Uytgever
Aan den
GE Η Ε Υ LIGDEN jLj JLLr mLu xLj XV·
Nfes oordeels vinden wy nodig
iets te feggen omtrent dit Gee- ftelyke en uytftekende Werkje, 't welk van veele in defe dagen met ernit gefocht werd ; en geen won- der , want de materie en ftofFe zyn foda- nig, datfe een gemoed \ 't welk Jefus in fyn icboonheyd tracht te beminnen, kön- nen opwekken, en aanfetten, om op een Geeftelyke wyfe gemeen.fchap te oeffe- nen5 met die géene waar van dit Traäaat- je, en haar afbeeldingen vermelden. Het is een Levendige Herts-'Theologie,
dat 's te feggen een Godtsgeleerdheyd, welke door de Mannen Godte, in veel Spreuken van deGpddelyke biaderen haar luyfterlaten blyken, byfonderdien God- delyken Propheet en Koning in fyn hon- dert negentiende Pfalm, enden wyfenSa- lomori
|
|||
Aan den Lezer.
lomon fyn Soon, in 't Hogelied, welke ge- heele Pfalm en Hoogeliedt, waardig is te dragenden titel van dit Werkje, Levendi- ge Herts-Theologia. O wanneer de Ziele met ondervinding kan feggen, ik zoekett met myngeheel herte, foo ial Jefns, de Ko- ning van het herte, weder tot de ziele feggen : Gy zyt myn Vrienden. Wanneer een Ziele gevoert werd in de
binnen- kameren van Jefus, en dat fy van haar zyde begint zyn fchoon hey d,bemin- nelykheyd, en uytilekende liefde te aan- fchouwenjenaand'anderzydehaarfnood- heyd en elende, dan begint de ziele op de eerfte trap te treeden tot die Hooge- Schoole, daar Jefus die groote Profèiioor, alleen de eenige Leeraar is. En wanneer fy dan onderwefen werd van dien grooten Leeraar, foo begint iy uyt te roepen: O Meere, gy/preekt als macht hebbende, en niet als de Schriftgeleerde, en fy acht de wys- heid van de wereld, by de wysheid van Jefus niet dan enkele dwaasheyd. Ö hoe gelukkig fouden wy zyn, dat wy
niet anders als Jefus fochten; hy fou iich
gewiflelyk laten vinden; want noyt heeft
hy gefeyd tot den Huyfe Jacobs, /bekt
Α 5 my
|
||||
Den Uytgever-
my te vergeefs: maar onfe lage, wereldfe, en vleefchelyke herten, en zyn niet be- quaam, noch vatbaar, om de liefdens- itralen van Jeius in haar te bewaren; daar is gedurig fuchten en klagen in de Ziele, dat fy Jefus niet en gevoelen, noch fyn aangeficht en iien; maar hoe kan Jefus komen in de Ziele daar die vervult is met fonden, en met ongerechtigheyd, hy kan geen woninge by om maken. Ach! dat, terwyl ik fchryve, myn
Ziele meer mocht aangedaan zyn; ö dat ik met ondervinding mögt fchryven 5 op dat myne woorden als tot geen oordeel voor myn ziele mochten ftrekken. Defe Hemelfche en levendige Herts-
Theologie is in deie laatfte dagen foo on- bekent bydemenfchen, datveeleiich ten hoogften verwonderen > als niet wetende wat gy ipreekt, wanneer gy haar defe verborgene Godtsgeleertheyd vooiTteld, die nochtans fo bekent is in Godts Woord, dat men daar van niet onbekent behoorde te weien. Maar het febyntj om dat wy defe God-
delyke en Hemelfche faken niet bevatten, die alleen de Kinder kensgeopenbaart zyn ; dat
|
||||
Aan den Lezer.
dat onfe forgvuldigheyd weynig is ge- weeft om die zaaken te veriïaan, welke het pit en merg van onfe Godtsdienft be- hoorden te zyn; het blykt dat die iaake, welke in ons herte behoorde haar woon- plaats te hebben (gelyk^in diengrooten Propheet was,) welke feyde, ik hebbe uwe woorden in myn herte verborgen ■> als opgetrokken zyn alleen in de kameren van ons verftant, en dat wy veeltydts van zaaken fpreeken, die onfe ziele noyt hebben ondervonden, en onfe herten ver- ftaan. Och wat foude het voor ons wefen, in-
dien vvyalfoo geleert, en metdegrootfte kennis van de wereld waren begaaft, als de aldergeleerdlle Wysgeerige oyt had geweeft, wy fouden moeten befchaamt ftaan op't geficht van een nedrige Difci- peljwelke van Jefus had geleerd te feggen: Ik achte alles maar fchade, en drek , by de uytnementheyd der kenmjfejefu Chrifti. O wat geleertheyd belaten dieGoddely-
ke eenvoudige Zielen, welke op 't woord van een eenige Jefus, haar beiigheyd en handel verlieten, om met hem te klimmen op 1 jdjOTi en daar te aanfchouwen wat mee-
|
||||
Den Uytgever,
meefter fy volgden, met het getuygenis van God, welke feyde: Defe is myn ge- liefden Soone, in de welke ik een welbe- hagen hebbe, Hoon Hem. Veele fouden mogelyk hier uit oordee-
len, dat ik een vyand van geoorlofde Ge- leerdheden en Studien was, en dat ik, als veele in defedagen alhetgeene foude ver- werpen, dat tot aanleyding der ware wys- heyd, en kenniiTe van God kon ftrekken; maar ik vindemy hierniet van bewufr, als oordeelende, dat de wysheyd van den ge- leerden Á poftel der Heidenen,doorGama- liel ondervvefen, kan voordeeligzyn, om degroote deugden Godts meerder te ver- kondigen, als men deeerfte geilelde ge- leerdheyd, welks in het verftand, en niet in de Ziele ruft, methem, niet als dwaas- heyd acht in vergelyking by de laatite. Het noodigfte fyner wetenfehap, en na
welkehyhet meeftetrachte, was, onder fyn volk te weten Jefum Chriftum en die gekruyft: en dit behoorde het onfe te zyn, want waar het meeft is aan gelegen , werd ook het aldermeeifc gefocht; isjant de Va- der foekt dfiiike. Gy fult vinden in dit Traktaatje fulke
zaken
|
||||
Aan den Lezer.
zaken en geftaltenuTen, welke maar alleen eygen zyn die geene welke God door fyn Geeft inwendig heeft verlicht, om te be- grypen die dingen welke haar van God ge- fchonken zyn. Gy fult 'er in vinden de fantfche verborgentheden des herten, en
et geene de Heere Jefus daar aan uyt- werkt, wanneer hy de Ziele een gelichte gegeven heeft boven 't geene dat de we- reld niet en kent noch fiet. Daar zyn voor defen al twee van gelyke
Zinnebeelden in't licht gekomen,nament- lyk de Goddelyke Aandachten. of vlam- mende Begeerten eens Boetvaerdige Zie- le ', 't welk niet fonder vrucht is bevonden ge weeft, en daarom dit ons te meer aan- moedigt om dit tegenwoordige in't licht te brengen, door dien de eerfte Druk al over de twintig Jaar geleeden, het licht fag, en nu al over verfcheyde Jaaren niet meer te bekomen is geweeft. Het ander is eenTra&aat je genaamtJe-
fus en deZieljby een geftelt van onfen goe- den Vriend Joannes Luyken, van ,wiens Geeftryke en foetvloeyende Rymen wy eenige in dit Boekje füllen Hellen, paf- fende felfs op defe verbeeldinge, welke |
||||
Den Uytgever aan den Lezer.
hy over eenige jaaren gemaakt heeft. Wy füllen den Leier noch feggen , dat
dit Werk meer als de helft vermeerdert is, en vervult met nieuwe Verfen, welke voor yderVerbeeldingftaan,en daar na volgen. Gelieft dit Werk dan te gebruyken tot op- wekkinge van uwe Zielen: och dat Jeius foodanig een gedaan te in oniè herte moch- te krygen, wy fouden meerdertotfyn eer können leven. Doch God die machtig is te doen boven ons bidden en denken, geve onsfynGeeft, en fyn licht om daarin te wandelen, terwyl wy hier op aarden noch moeten fuchten over ons verdurven herte, en hy vervulle de felve met fyn Hemeliche genade, tot dat hy komen fal om ons te brengen in die plaatfe,daar tranen en fuch- ten van fyn gunftgenooten füllen eyndi- gen, en eeuwige blydichap haar Ziele fül- len vervullen. Amen. |
|||||
Op
|
|||||
Op de
LEVENDIGE
HERTS-THEOLOGIE,
Van
CHRISTIANO HOBORGH.
|
||||||||||
\^Jeen rymgedagten aanhetwaereldfcheverknogt,
Nog üof, die toegewyd zy aan verdichte Goden, Is dit, neen Jefus zelf komt u hier vriendlyk noden Op Hemelfpys, wel eer door hem zo dier gekogt.
Deez' Zinnebeelden zyn zo wonderlyk doorwrogt
Met zielverkwikking, ja'tzyn waare Hemelbrooden, Daar fteeds de Ziel, als van het aards geheel ontvlooden, Verkwikt wert door dien bron van waare Hemelvogt.
|
||||||||||
Dit heerlykDichtbanket, uit Hobopgs brein gevloeit,
Is heuglyk voor 't gemoed; hier kan een ziel, vermoeit
Door 't zwaare zonden pak, veel trooft en laafnis vinden.
Deez' Herts Theologie , dieftaag de geeft vernoegt,
. Is vrede voor een Ziel, die zich in alles voept Naar Chriftus wil, deez' zyn alleen Gods waare vrinden. |
||||||||||
J. VERHEYDE, Junior.
|
||||||||||
Hec
|
||||||||||
Levendige
|
||||||||
ι6
|
||||||||
Het Herte Jefu, en hy ons Herte.
h Figuur.
OSaal'ge Heil fon tein,die 't Heil dermenfchen
zyt, Na u lbo vlamt myn hert, tot u myn ziele fchreit,
Toe u, en voor uw troon,waar dat de faal'ge zielen, Geciekc van aangefigt, eerbiedig nederknielen. ó Son ί ó Hemels Ligt! ontfangt myn liefde vlam, Dewelke uit uw Ligt,haar eerite oorfpronk nam. Ontfarig een fjgtent hert,dat midden in het duifter, V an nooüèn heeft dien vonk, dat Hemel-ligt, dien luifter. Die faal'ge voorfmaak, van het Hemels Parady?, Die gy uw kind'ren geeft, ó die verborgen fpys ί Die niemantoit en kent,dan die gyeerft regt kende, Erf welk door trouwe liefd' lig liadig aan u wende, Ik hef myn hert tot u; ólaatuwliefdensgloet Neerdalen in myn ziel, dan zal myn droef ge- moet, Geilingert op en ncér, in u weer rufte vinden, En gy , ö Jefu lief! lult iyn myn hoogft-beminden. Dan fu! ik 't Hevent hert, dat gy my gaf hier neer, In volle liefde vlam, tot u weer lenden Heer. Jefaia 57. V. 15:——.
Want alfoofeyd de Hoogeende verhevene, die in de eeuwigbeyd
woont, ende diens name Heylig is", ik woone in dt Hoogte, en in het Heylige, ende by dien die eenes verbryfelde, ende tiederigiii Geefles is, op dat ik levendig make den Geefl der ■aderigen, op dat ik levendig make bet herteder verbryfelden. |
||||||||
Het
|
||||||||
Herts-Theologie; 17
É.
HetHerte JESU den Liefhebber ge*
fchonken, en fy 't aan Jefus weder. |
|||||||||
_ O Jefu Liefdes-Gloet, der Zielen Braydegorh*
wilt my u liefryk hert uit trouwe liefde fchenken« j. So fal myn Ziel ontfonkt door liefd', u wederom ^änkoff'ren eeuwiglik, en uwe liefd' gedenken. |
|||||||||
Zie-
|
|||||||||
Â
|
|||||||||
18 Levendige
É.
Zielen-G'eJpreL
I. /"ÕGetrouwe ende liefryke Heere Jefa,
V-/ hoe is doch uHerte foo bovenmaten met vuurige Liefde vervult, dat men ook de vlammc daar van overvloedig fiet uy tbreken. 2. Ach! alderwonderiikfte eeuwige goetheyt,
dewyle het u dan belieft heeft, u Herte in Liefde brandende aan ons,tot een eeuwig eygendom te fchenken: geeft my genadelyk dat ik u myn Herte uit fchuldiger wederliefde tot een oprech- te dankofferhande, dageliks moge opofferen. 3. OJefu, der Zieleneenige Schat, fiet doch
hoe vervult dat u gebenedyde Herte is met Lief- de , dat men ook de vlamme ende ilralen over- vloedig daar van fiet uytbreeken: Lieve! geeft doch dat 'er een vonkjen van defe uwe levendige LiefdevJammen in myn Herte vallen moge, ende dat felve ook op defen oogenblik foodanig ontfteeken, dat het in Liefde tot dankbaarheyd mochte brandende worden tot u ende tot uwen lieyligen wille. 4. Defe uwe vuurigbrandende Liefdesgloet,
ende hertgrondige: ontferminge tegen ons,ö goe- de Jefu, laat doch zyn mynen eenigen fchat, my- nen rykdom ende tropft, mynen toevlucht in- den nopd , myneere ende roem, mynParadys ende gelukfaliglievd, tvdelyk ende eeuwig. 5· Ja
|
||||
Herts-Theologie. 19
5· Ja goede ende getrouwe Heere Jefu, gy
eeuwige ende eenige Liefde myner Ziele, dit u Liefryke ende ontfermende Herte is de eenige 'Sprinkader , waar uyt alle levendigmakende Licht, Kracht, Heyl ende Saligheyt tot ons- maarts is ontfpringende: dit u Herte is het eeni- ge ende eeuwige Fondament, waar op het Huys mynder Ziele gebouwt is. 6". Soo dit u liefryk Herte , ö Saligmaker
der Zielen , tegen ons in ontfermende Liefde *pet en brande van eeuwigheyt tot eeuwigheyt, 'oo waren 'er geen ellendiger Creaturen,als even ^y in tyd ende in eeuwigheydt. ?· Nadien gy ons dan dit u Jefus Herte fchen-
*et, foo geeft gy ons met het felve alles wat gy 2yt ende hebt in tydt ende in eeuwigheyt: want jht u Herte in een geeftelyke levendigmakende tracht uytbreekende, reyniget ons, verlichtet 0r)s> fterktons, ende maakt ons falig. 8. Daarom is hy wel Salig, diemetwaarheyd.
Van u feggen kan : Myn Vriend Jefus is myn , ende hy houd fich ook tot my: want waert gy niet eerftmyn, uyt medelydende Liefde ? ende f? §aaft gy niet eerft aan my u liefryk Jefus Werte? hoe ibud gy doch ooyt in myn Herte jonnen komen, ende uw Hevlig werk in het Je've volbrengen? |
|||||
Β a Zucht
|
|||||
20 Levendige
Zucht der Liefhebbende Ziele.
MYn jefus, och! myn lief,myn God, myn leven,
Nu ichreeuwc myn geeft , door liefde fterk gedreven, Door liefde fterk gejaagt tor. heete dorft.
Nu fchreeuwt myn geeft metDavid uit den borft:
Myn God! myn lief, op Hemel noch op aarde, En luit my niets, dan u alleen mym waarde, Myn fpys, myn drank, ó geeft van mynen geeft,
Die nimmer wierd, maar eeuwigzyt geweeft;
"Gy zyt het al, en al wat ik begeere, Myn vleefch en bloed wil ik met luft verteere In uwe min , och: foete Jefus och!
Myn Bruydegom, hoe lange beyd het noch,
Eer mynen geeft met uwen Geeft vereene, Gelyk een drop des waters, die verdweene In rooden Wyn haar felfs verlieft, en word
Van verw en fmaak als daar s' in is geftort.
Och had ik doch de vleug'len eener Duyve, Üp dat ik doch van d'aarde heen mocht ftuyven, Ik vloog foo ver, tot dat ik rufte vand
In mynen God, myn rechte Vaderland.
Nu werd myn.Geeft, door liefde fterk gedreven: Ik vvenfch de dood; want Chriftus is myn leven, En 't fterven is myn koftelyk gewin!
Och! eenig een, dat ik alleen bemin;
Ik heb u als een zegel op myn herte Gefet, myn Lief, u derven baart myn fmerte; Myn lief, myn God, myn Jefus, al myn goed,
Gyzytmynfchat, myn'hert, en myn gemoed
Leyd diep in u verborgen en begraven, My dorft na God! geen fchepfel kan my laven , Geen Creatuur, hoe fchoon hy ook mag zyn ;
My dorft na God, die levende fonteyn.
Se
|
|||
Herts-Theologie. 11
-De Heere eyfcbt bet hert des menfchen in 't gcbeel,
us geefi bet lieve menfcb, en 't/al uniet berouwen, En houd niet voer ujelfs , ook niet bet minfte deel, Soofult gy eeuwiglykfyn aangefigt aanfcbouwen. &y bebt ó Heer, geen offerhand' begeert
P~an vee of beefi, maar duydelyk geleert Dat wy ons hert, de grondvefi van ons leven, In uwen wil en handen/ouden geven; Bus neemt ó Heer, neemt aan ons herten al, '"*» doet daar mei naat u gelieven zal. Suchcinge der Ziele.
O Saligmaker trouw, o Heyland aller menfchen,
^teft my uyt enkel gunfi, uw milt en liefryk bert, ρ Óp dat ik door Jyn hulp bet myne na u wenfcben "ereyde tot uw lof, en vryde vanfynfmert. |
|||||||||
Prov, 23: 26.
Myn Soone, geeft my uw herte.
Pf. 2j: 1.
Tot u, ö Heere, hef ik myne Ziele op.
|
|||||||||
Hier
|
|||||||||
Β 3
|
|||||||||
22 Levendige
Hier beichermtjefus het Hertc.
II. Figuur. O Sterke Rots! è grondfteen vol betrouwen,
Gy zy t een Schilt voor 't aangevogten hert, Wanneer het fugt in 't alderfwaarlr. benouwen, Het haait van u, ö Heer, geholpen werd. Myn arme Hert, 't welk is als valt gebonden, Noch aan het geen 't welk gy, myn Leeven, haat, Wat zal ik doen ? als vlieden tot uw wonden, Op dat gy 't hoed' van al des Satans quaat : Λ JefuEief! als ik myn Hert wil feilden, Tot uwaarts, ach wat is't dat myn ontmoet: Zie daar het vleefch, de wereld V wat ellende i De Satan komt, en toont my al zyn goed. Maar gy die zyt, een Koning van de Ziele, Die gy gekocht bent door uw eigen bloed , Voor wien dat alles wat 'er is moet knielen, En vallen voor uw Majefteit te voet. Gy zult myn Hert, befchermen en bewaren, Gy zult myn Schilt, en fterkte zyn , ó Heer! Gy zult myn Hert, uit alierley gevaren, Wel redden; want dit is uw hoogite Eer! Zogy niet waart myn Scherm,myn Schil t,enSonne, Ach! waar zou ik niet toe vervallen iteedts, Waar toe zou myn 't vleefch, niet vervoeren könne,
Gelyk 't o Heer gebeurt, doch al te reedes. Pfalm 84. vers 6.
Welgelukialig is de menfcbe wiens fierkte in u is, wel-
ker Herte de gebaande wegen zyn. |
||||
Hier
|
||||
Herts-Theologie.
IL
Hier befchermt Jesus het Herte.
|
||||||||
Ð
|
||||||||
DeWere1t,Satan,'tVleefch, gedurig netten ftellen,
Om doch myn arme Ziel te brengen in den nooc : Maar al myn hoop en trooft om vry te zyn van
quellen, Is Jeßs met fyn gunft, en liefde wonder groot- |
||||||||
 + Zie-
|
||||||||
Η Levendige
II.
Ztelen-Gefprek. ι. Q Iet doch, ö goede Jefu, hoe de wereld aan
i3d'eene, ende devyandaand'andere zyde myn herte beftryden ; ik meyn, ö mildryke Hee- re, dat geen Stade foo hard beftormt mach wor- den , als dit myn herte van defe fyne vyanden. 2. Myn herte is kleyn, maar defe myne vyan-
den zyn groot; groot zyn fy van macht, maar noch grooter van lift; Siet, hoe veele ftrikken dat fy my ilellen : ftrikken in eeten, ftrikken in drinken , in fpreeken , in fwygen, in waken , in ilapen; Ach Heere! wie kanfe alle kennen ende ontgaan ? 3. O goede ende getrouwe Heere Jefu, hoe
moet u myn Ziele loven voor die groote genade, dat gy my eenige defcr ftrikken myner vyanden getoout hebt: ach doet my verder defe barm- hertigheyt, dat ik defelve ftrikken die gy my in uw licht getoont hebt, in uwe kracht moge ontvlieden. 4. Hoe is 't wonder, ö myn Heere Jefu, dat
de menfehen foo worden verleyd, devvyle hen allefins ende in allen dingen foo veel ftrikken geftelt worden, ende dat het herte met foo veele vyanden omringt is, daar nochtans, achlacy! foo weynig op geacht word. 5. Sou-
|
||||
Herts-TJieologie. if
5. Soude nu myn Ziele geen groote reden heb-
ben haar van oogenblik tot oogenblik, voor te fien, te waken ende ie bidden, nüchteren ende matig te leven, dat fy defe ftrikken in uwen Lichte mochte zien , ende in uwe kracht ont- vlieden. 6. Maar voornamelyk is 't my noodig dat ik
u, ö goede Jefus, tot hulpe neme, datgymy byilaat tegen myne vyanden , na uwe trouwe ende genadige beloften; ais gy gefey d hebt: zyt getrooft, ik hebbede wereld overwonnen; in de kracht defer uwer overwinninge overwinc ookinmy; wantfiet, ö getrouwe Heere Jeili, dat defe vyanden met hare ftrikken foo machtig in my zyn: daar fy dan zyn , ö Heere, daar zyt gy doch ook met uwe overwinnende hulpe. Hec zyn ftrikken des herten, ende vyanden des her- ten , zyt gy dan ook een Saligmaker ende Ver- loffer des Herten, een Held, een Gefelle, ende een Vriend des Herten , op dat gy myne vyan- den des herten, in't felve moogt ontdekken, defelve verjagen, ende my verloflen. |
|||||||
Β ? Zucht
|
|||||||
zó Levendige
Zucht der Ziele.
|
|||||||||
/~\ Ch dat myn hert gereynigt was van fonden,
^-^ Door Jefus dierbaar bloedt,
Soo fouder vreugd zyn in myn Ziel bevonden ,
Daar ik nu treuren moet.
Helaas myn God! myn Jefus, myn beminde, Ach zyt niet ver van my:
Des Satans aldertrouwit en liefire vrienden Heb ik hier aan myn zy,
Die foeken 't hert door duyfend fnoode wegen, Van u te trekken Heer.
Ach ftaat my by, ö Heer, ik ben verlegen, Of anders zyg ik neer.
Myn Ziel die zucht tot u, ó licht en leven, Myn trooil en eenig goed!
Wilt myn gemoed doch itadig fterkte geven, O Jefus! overfoet,
Wanneer g' uw kracht doet in de ziel gevoelen , Dan wykt het vleefch en bloed,
En kan foo niet, gelyk't haar wil is, woelen. Om dat gy 't Heer behoed.
|
|||||||||
De Wereld, Satan, '4 Vleefch, die foeken met bedrog
Ons herten al gelyk, gedurig vafl te binden: o Jefu, lieve Heer, verlof} ons Zielen doch,
Dat ons vyanden die niet eeuwiglyk verflinden. |
|||||||||
De
|
|||||||||
Herts-Theologie. 2?
De Wereld loos, zoekt met hedrog
Ons hert alhier te houden noch; Sy vleyd enfmeekt, en altoos tragt Ons vafl te houden in haar magt: De Duyjel wil ons ongequelt Niet laaten gaan uyt j'yn gewelt, Hy haakt fyn angel in ons hert, En doet ons aan veel angft en fmert; En f elfs ons vlees met lüften /noot, Valt ons ook tegen in de nood. Wilt gy dees flrikken al ontgaan, Roept Jefus tot uw bulper aan. Suchtinge der Ziele.
Helpt dan getrouwe Godt, helpt doch indefsn noot,
Bevryt myn arme Ziel, en trekt z' uit deze banden: 'f Gevaar is byflerfwaar, 'tprykel machtig gro ot,
Verloft my door uw gunft, bewaart my in uw handen. Pkov. 4: 23.
Behoed uw herte boven al dat te bewa-
ren is. Psalm 25: 17.
De benautheden mynes herten hebben
haar wyd uytgeftrekt, voert my uyt myne nooden. |
|||||
Hier
|
|||||
28 Levendige
Hier klopt Jefus aan het Herte.
III. Figuur. /~\ Trouwe Herder van uw Schapen,
O vreugd, ó heil, en Saligheid , Hoe leid het in myn Hert gefchapen, Terwyl gy daar voor kloppend zyt:
Ik hoorden naauwlyks u aanraaken, De ftilte van der zonden ruft
Had ik begonnen al te fmaaken, En was byna al valt gezuft.
Maar gy die trouw zyt in uw daaden, En nooit het zuchtende gemoet
Zult laten leggen in het quaaden , Als maar een Ziel u valt te voet.
*k Heb dikmaais voor uw hertlyk kloppen , Wanneer gy daar waart veur,
Myn oore en Herte toe gaan floppen, Al riep gy in getreur :
Doet op myn lief, gy myn vrindinne", En laat myn by u in,
Gy zyt die geen welk ik bezinne, En op het hoogfte min :
Wanneer de glans uws Godlyks weezen Dror.% door de ipleeten heen
Van't Hert, vol duifternis, en vreezen, Noch wou ?.y niet voort treen.
De zorgloojheid lei in 't herte, Geilooten vaft , en lterk,
Al klopten gy, en waart vol fmerte, Myn Hert geleek een Seik.
Daarom ó Jefu, dringt daar binnen, En opent gy het Heer,
Want gy zyt die kond overwinnen, Want u behoort de Eer.
Hooglied 5. vs. 2.
Ikfliep, maar myn Herte waakte; deflemmemynsLieffledie klepte, was &c. Hier
|
||||
Herts-Theologie.
III. Hier klopt J e s õ s aan het Herte. |
||||||||
29
|
||||||||
O Jefu trouwe Vrient, wat hebt gy raenigwerven
Getrouwelik geklopt voor myoes herten deur, Ach! breekter ielver in, verloil myn ziel van 'c fterven,
En woont gedurig daar,en blyft'er niet meer veur. |
||||||||
7Je-
|
||||||||
So Levendige
III.
Zielen-Gefprek. é. Á cli lieve en getrouwe Heere Jefu, hoe
JTX. geduldig ftaat gy voor de deure myns Herten, ende hoe y verig klopt gy aan dat felve, dooralderlei uitwendige ende inwendige goede bewegingen ende aanporringe tot verJatinge des boofe'n, ende tot verkielinge des goeden, my foo menigmaal beilraflende in myn Confcientie. 2, Ach! hoe hebbe ik u myn waardile ende
aidergetrouwfte Vriend , foo langen tyd lank- moediglyk.wachten, ende foo veel jaren ende dagen te vergeefs kioppen laten : ende hoe is 't doch mogely k dat gy, ö eeuwige goedheyt, foo lange gewacht hebt op myne bekeeringe. 3. Engcly' ikmyuytermaten moet verwon-
deren over defe uwe onuytfprekelyke lankmoe- dige -gedulr,my foo een langen tydt verdragende, medelydenmet my hebbende, ende niet op en houde aan de deure mynes herten te kloppen : foo moet ik my noch veel meer verwonderen over myne aldergrootfte onbefcheydenheyd, onbeleeftheyd ende nalatigheyd , dat ik u foo lieven weerden Gaft, foo onvriendelyk daar buy- ien hebbe ftaan, ende te vergeefs aankloppen laten,
|
||||
Herts-Thedogie. 31
laten, ende dat ik noch dikwils op uwe klop*
pinge in ,my foo weynig acht geve, 4. O goede Jefus, vergeeft my doch defe
myne traagheyd ende ondankbaarheyd; ende die Liefde , waar door gy bewogen geweefl: zyt foo langen tydt by my aan te kloppen, re- geere alfoo myn Herte, dat ik 11, aankloppen- de, moge open doen , ende met een honge- rige begeerte na de werkinge uwer genade, in myn herte moge inlaten. 5- Nu dau, myn Ziele, ftaat haaffig op,
fonder eenig vertoeven: hoort gy niet hoe dat uw Vriend Jefus aankloppet ? Verfuymt niee meer defe groote genade , maar doet hem haaftig op, dat hy tot u ingaa, ende hem met u verbinde in genade, tydelyk ende eeuwig, ende in u fyn. Avondmaal houde. |
|||||
Siet
|
|||||
32 Levendige
Slet hier, ÓMenfch, hier komt de Man,
Die ons van 't quaad verlofien kan; Hy klopt en luyftert aan uw deur, En wacht daar onverdrietig veur. O dat gy kenden fynen fin, Hoe haaft foud gy hem laten in; Gy foud doen wyken voor dien God, De grendel van uw herte fiot, Die lbo lang buyten heeft geftaan, Sou dan ras binnen mogen gaan. |
|||||||
MYn God, ik heb u wel gehoort,
Waarom doch toeft gy aan de poort Eens worms, die u niet geven mag, Soo gantfch lankmoedig, nacht en dag? O liefde! die uyt 's Vaders hert Van eeuwigheyd gebooren werd: Myn Ziel liet u lbo gaarne in; Maar goede Heer, myn Huisgefin, Een Hinkend brocyneft van de Hel, Weerflaat myn goede wil te fel, Schuyf ik de grendel van de deur, Sy fchuyven hem daar weder veur: Ik ben benauwt, myn Heer, myn God, Gy moet my helpen; breekt het ilot, En rukt de deur op met geweld, En fiet, hoe dat ik ben gefielt: Komt tot my in, en maakt my rcyn, En laat ik u een wooning zyn. |
|||||||
SANG
|
|||||||
Herts-Theologie» 33
ZANG:
Petit Bourdeaux.
Ölet, die Hemel fchiep, en Aarde,
Staat hier aan de deur, myn Ziel,
Hy is Schepper, die u baarde; Gy het fchepfel : buig en kniel:
Sier. hy is de Pottebakker, En gy zyt een aarden vat.
Wat gy bent, gy zyt dan fchuldig Aan hem daar gy 't al van had.
2. Keert u dan van alle dingen, En ook van u felven 'af:
God van wien wy 't al ontfingen, Die ons heel fyn felven gaf:
U zy alles opgedragen, 't Zy myn hoogfte zaligheyd,
Dat ik u maar mag behagen , Gy die mynen oorfpronk zyt.
3·
Maar wat fal ik dan noch geven ?
'kBen foo diep in fchuld geraakt,
Schepper van myn eerfte leven , Voor dat gy my hebt gemaakt, .
Door u lyden, door u iterven, Waar foud ik iets vinden ? waar ?
Gy zyt God, en ik ben menfche, . Eeuwig uwe fchuldenaar.
C THO-
|
||||
34 Levendige
THOMAS aKEMPIS
feyd:
DE Stemme Chriiti is een Hemme foet om te
hooren, falig voor een iegelyk om die ge- hoorfaam te zyn. De liefde is eene verheuginge des gemoeds, een Paradys der Zielen; fy fliiyt de wereld uyt, verwint de Duyvel, iluit de Helle, opent den Hemel. Chriftus en de werelds liefde zyn contrarie; fy en hebben niet gemeyn, noch fy en können te famen niet woonen : Chriftus liefde is Elias wagen, opklimmende na den He- mel. Des werelds liefde is des Duy vels wagen, trekkende naar de Helle. d'Eigen liefde is d'eige quetfinge: des werelds verfakinge, is des Hemels vindinge. 't Is vermakely k goed te hooren, maar loffelyker met 'er daad te oeffenen. Verbetering des levens, is de alderbefte Predikatie. De vrug- ten van een goede Predikatie is, fich te onthou- den van fonden, en te vorderen in deugden. De vrugt van e η geheyligt gebed, is fich met God te vereenigen door de kragt des H. Geeftes. O overfchoone Lief! hoe foet
Is uwe fiem in myn gemoed;
't Gaat boven alle luyt en /naren, Wanneer gy, God geliefden Soon,
Wilt nemen in myn hert uw woon,
En daar u Koning wilt verklaren. |
|||||
Sucii-
|
|||||
Herts-Theologie. 35-
Suchtinge der Ziele.
O Jefu, trouwe vriendt, wat hebt gy menigwerven
Getrouwelyk geklopt voor mynes herten deur; Ach', breekt'er f eher in,verlofl mynZiel van'tftenen,
En woont gedurig daar , en blyft 'er niet meer veur. Wanneer gy, lieve God, komt kloppen aan ons bert,
Soo opent doch de deur, en komt 'e-rfelve binnen, De grendel die door fond' daar voor gehouden wert,
Doet weg, wantfonder u, 1031 können niet beginnen. Als gy, 6 goede Heer, fult hebben opgedaen
De deur e van myn hert. en binnen zyt gekomen, En dat gy 't met u felfs vervullenfult voortaen,
Soofüllen uyt hetfelfontfpringen Liefde-flromen. Openbarinó 3: vs. 20.
Siet ik ftaa aen de deure, en ik kloppe:
indien ymant myne ilemme falhooren, ende de deure open doen , ik fal tot hem inkoomen, ende ik fal met hem Avontmael houden, ende Jiy metmy. |
|||||
C 2 j€-
|
|||||
36 Levendige
Jefus doorfoekt hier het Herte.
IV. Figuur. O Trouwe Jefu! goede Heer!
Hoe komt gy nu myn hert doorfoeken » Dan onder en dan boven weer, Door al de fchuyltte en diepfte hoeken. Wat vind gy daar, ó Zielen Vrind!
Als fcorpioenen ende Hangen, Al 'c gene dat gy niet en mint,
En dat het Herte komt te prangen. O dat gy met uw falig licht,
In 't Hert van myn nooyt waart getreede, En dat uw vriend'lyk aengeficht
Niet had gefien op my, in vrede; 'k Had nooyt gemerkt dat ionden nelt,
Vol boosheyd, en van duyfend quaden, Noch niet geweten op het left,
Met wien myn ziel fich fou beraden, Nu komt gy felfs, 6 Bruydegom,
Om het verloorne te vinden, En roert des herten boosheyd om-
En liefd met tedre liefd uw vrinden. O menfche van de wereld, merkt,
Saagt gy de boosheyd en de lüften, Die in uw herte zyn gekerkt,
Geen oogenblik en foud gy ruften, Voor dat dien Zielen-vrind uw Hert
Doorfocht; en gy had licht gevonden,
Waar by gy fien kond 't geen u fmert, En dat u doodelyk fou wonden,
Jeremia 4. vers 14. Wafcht u berte van boosheyd, o Jeriifalem, op dat gy be- houden werdet. Hoe lange /uit gy de gedachten w- wer ydelbeydin 't binnenfle van u laten vernachten.
|
|||
Herts-Theologie.
IV.
Hier doorfoekt Jesus het Herte.
|
||||||||||
37
|
||||||||||
> A's ?y getrouwe Heer,myn herte fult doorfoeken
■M« u Vlaer-fchynent licht, tot in den diepften grond,
j. Wat ful t gy al gefpuys ontdekken in fyn hoeken, u^t ik niet van en wift,noch die ik nooyt en vond. |
||||||||||
Zie-
|
||||||||||
C3
|
||||||||||
38 Levendige
É V.
Zielen-Gefprek.
é. /~\ Eenige Goedheyt, oorfpronk des Ie«
\~J vens ,· onderfoeker der herten ende nieren , gy doorfoekende myn onreyn Herte, wat fult gy daar al onreyne verfcheurende die- ren in vinden; die uyt het vergifcige zaad der oude Hangen voortgekomen zyn. 2. O myn Ziele! geeft doch uw Herte over
aan defen uwen Jefus, Saligmaker en eenigen behouder, op dat hy het felve met het licht fynder genade doorftrale , ende tot in den dieplten grond doorfoeke, u alle boofe bedrie- gelyke onreynigheyd ontdekke, u eenen haat daar tegen geve, ende u genadig daar van verloffe. 3. Meyntniet, 0 Ziele! dat gy fonder fyne
genadige in·lichtinge , ende neerfüge onder- foekinge van uw felfs , den afgrond der be- driegelykheyt , verkeertheyt ende onreynig- heyt uwes verdorven herten , oyt foudet ko- men te erkennen : ach neen, myn Ziele, de Schepper ende Verloffer uwes herten , kan ende moet dat felve alleene doorgronden, hy moet
|
||||
Herts-Theologie. 39
moet met fyn klaarfchynende Lanteerne fynes
Geeiïes, alle heymelyke hoeken uwes herten doorfoeken , ende wat hy onreyns daar in vindet, u aanwyfen. 4. Daarom, ö aldergetrouwite Heere Jefu,
fiec, van defe uure aan, overgeve ik u myn Herce , gy , gy , ó Heere ! die 't gefchapen ende genadig verloit hebt, doorgrondet doch cok het felve, onderfoekt het doch; want het my onmogelyk is , wyil gy my my-felven, ende myn boofe geftalte aan , op dat ik een grouwel voor my-felven verkryge, ende alfoo aanvange myn felven te haten ende te verfa- ken , ende na u myn eenige Heyland, ende na de nieuwe Creature, die gy door uwe ge- nade in myn fcheppen fult, een hertelyk ver- langen moge verkrygen. |
|||||
C 4 O Hee-
|
|||||
40 Levendige
O Heer, als 't eerfte Geeiles licht
Van uw genaad' ons heeft verlicht, Wat fondig tuyg, wat boos gelpuys Vind ieder een tot fynent t'huys: Hy hoopt wel heyl, maar in de plaats Van heil, is niet dan alle quaads. Wat fchaamte komt hem aan, wat nood, Als hem fyn grond dus werd ontbloot ? Die gy uw hiilpe niet en bied , Die moet vergaan in dit verdriet. Als Chriftus in het Herte trekt,
En met fyn licht de grond ontdekt, Dan word het waarlyk dus bevonden: Ay niy! wat neft'len hier al fonden! 't Krioelt'er yflyk door malkaar; Al wat 'er ichuylt word openbaar, Daar 't loert en lyd op fyne luymen: Wie kan die vuyle Byaerd ruymen ? Wie äars dan Jefus lang belooft, Die treed den Serrepent het hooft. |
|||||
SANG
|
|||||
Herts-Theologie. 41
SANG.
Courante la Bare.
ι. όV_<f hriftus» laat den dageraat
Vau 't eeuwig ligt rayn herte gantfch doorfchynen,
Doet alle duyfternis verdwynen,
Die doch een moeder is van alle quaad;
Dryft alle boofe dieren voort,
Op datter lof en vreede werd gehoort,
In 't eenfaam Heylig Huys, van 't reyn geweeten,
Door uwe kragt foo ongemeten,
Saligvoortgebragt.
2.
Dat alle onweer eens verdwyn; Gebied de wind, en fegt dat fy leyd needer, Spreek tot de noorde wind, keer weder, Sbo fal der haaft een groote ftilte zyn: Send dan u ligt en waarheyd neer, Dat fy op aarden ligten gins en weer; ïk ben een ydel' en een led'ge aarde, Totugefigt, myn God, mynWaerde, iVly het hert verligt. 3.
Doorgietmet Hemels dau myn hert; Send u genaden af; reykt my beneden Het water der aandagtigheden, Op dat myn aard daar meê begooten werd, Op dat fy lullig groeyt en bloeyt, Door al de zegen, die van boven vloeyd, Soo dat fy overvloed van vruchten dragen Tot uwer eer, en Welbehagen, Alle rhoogite Heer! |
|||||||
C ƒ
|
|||||||
Na
|
|||||||
4* Levendige
Nader Aanmerking,
GElukkig zyn wy, als de Heere Jefus ons her-
te komt te onderfoeken, als hy met het licht van fyn H. Geeft daar in licht, dan werd daar in openbaar, 't géén wy voor defen hadden overgefien, en lbo naau niet hadden op gelet; daar is niet dat ilch meer tegen het licht Godts ftelt, als onseygen vleefch, onfe fondige lus- ten, en ons boos en fnood herte. Defe vyan· den zynbequaam (indien Jefus ons niet te hulpe en komt) om fyn licht en vriendelyk aanfchyn te verduyfteren, en ons te brengen in een ge- ftalte, die foo droevig en elendig is, dat het weynige weten. Ach! dat wy Jefus dan onfe herten mochten
laten doorfoeken en weerdoorfoeken, op dat hy mocht vinden, dat wy door onfe blindheyt niet können fien, noch vinden , en het fal voor onfe ziele beter zyn; want als hy de ongerech- tigheyd gevonHen heeft in ons herte , dan fal hy komen met denbefemder genade, enrey- nigen het felve, van al het geene dat booslyk daar in ruft, op dat het over ons niet en heer- fche, noch meer macht en voere, na het woord, 't welk feyd dat hy in de wereld gekomen is, om de werken des Satans te verbreeken. |
|||||
Such-
|
|||||
Herts-Theologie. 43
Zuchtinge der Ziele.
Dewyl men niet en kan hem/elven regt verzaaken,
Tenfy men eerfi voor heen, fyn eygen boosbeyd ken! Soo wilt myn doch, o Heer, mynj'ondekenlyk maaken,
Hei ligt van uwen geefi, hier toe in 't bertefen. Sist Chrifius door fyn glans, een yder meftfeb verligt,
En openbaart denpoel ,fyn herten vol vanfonden, En is 't dat hy niet f elfs het leven daar infiigt,
Soo wert de menfeh door angfl des doodts geheel verflon- den. Wel Salig is dat hert, daar Jefus in komt woonen,
Wanneer hy dat te voor eerfl reynigt tot fyn biiys, Wat Julien uyt betfelfd' ontfpringen deugde jlroomen,
Als Jefus dat bevryt van 't boos en helfcb gefpuys. JOAN. I. VS. 9.
Dit was het waarachtige ligt, 't welk ver-
ligt een ygely k menfche komende in de werelt.
Joan. 8, vs. ia.
Ik ben het ligt der werelt: die my volgt,
en fal in de duyfterniffe niet wandelen3 maar fal het ligt des levens hebben, |
|||||
V. Fi-
|
|||||
44 Levendige
V. Figuur.
ROeytuyt, roeytuyt, ó Zielen vrind,
Met uwen befem der genaden, Al 't geen gy booslyk in my vind,
En dat myn Ziele yets kan fchaden: Achjaegt 'er uyt dit Hels gefpuys,
'cWelkgy, ÓJefu! hebt gevonden, En brengt myn Ziele by u t'huys,
Geneefl: my van de minite fonden, O ρ dat het hert alleen mag zyn,
Voor u myn Bruydegom en Koning! En ruit niet, voor al eer 't 13 reyn,
En dat het u is tot een wooning. Dan fal myn herte fyn ontleegt,
Van 't geen u dede buy ten ftellen, Wanneer gy 't fuy ver hebt geveegt,
Van al dat ihoó gedrogt der Hellen. Gy zytdiegrooteüod , en Heer,
Welk hooger zy t, dan alle hoogen; Gy kond de Satans werpen neer,
Die niet als na myn onheyl poogen, Daerom een nieuwe moed gevat;
ó Arme Ziele in het ftryden, Ons Koning werd noyt moed' noch mat;
Om ons te helpen in ons lyden. Epbes. 6. vs. 12.
Wantwy en hebben den flryd niet tegen vleefch en bloed*
inaer tegen de overheden, tegen de magten, tegen de gewelthebbers der werelt, der duyflerniffe defer eau- we, tegen degeeftelyke boosheden in de lucht. Psalm 19. vs. 13.
Wie fou de afdwalingen verflaen? Reynigt my van de
verborgene afdwalingen. Hier
|
||||
Herts-Theologie.
V.
Hier reynigt Jesus dat Herte.
|
||||||||
4?
|
||||||||
Getrouwe Heer, van Liefde ryk,
Wilt doch het boofe algelyk Wegvagen uyt het herte myn, Soo fal ik reyn en fuyver zyn. |
||||||||
Ziff.
|
||||||||
46 Levendige
V.
Zielen-G efprek.
i. /~\ Hoefaüg én gelukkig is die ziel, ö
V/ falig! maer,uyt wiens hertegyalle onreynigheyt uytvaeget, reynigende het felve door uwe onuytiprekelyke genade , daerom, 6 eeuwige liefde, alle die onreynigheden die gy ook my uyt genade hebt aengewefen, verloit my doch genadelyk van defelve. 2. Want even foo vveynig, öjefu, als ik van
mynfeiven, myn eygene onreynigheyt konde fien, noch veel weynigerkan ik my felvendaer vanverloffen, fonder uwehulpe en genade. 3. Is dat nu niet een uytermaten groote, jae
tweevoudige liefde, ó liefryke Heere, dat gy mymynes Herten onreynigheyt, ende desfelfs alderdiepile bedriegerye, niet alleen openbaer maekt, ende in uLicht aenwyft; maerdat gy ook dat felfde felfs door uwe groote genade rey- nigt. 4. WahtgewiiTelyk, ö Heere, is myn vermo-
gen veel te fwak , ende alle inilrumenten ende middelen defer wereltzyn veel te geringe, myn Her-
|
||||
Herts-Theologie. 47
Herte van fuiken diepen ende foo lange inge*
Wortelde onreynigheyt te reynigen. 5. Wat maekt gy dan myn Ziel, waer naer
Vertoeft gy ? Staat haaitig op, loopt uwen Sa- Iigmaeker te gemoete, houdt u tot hem, roept hem nae, valt hem te voete, geeft hem over u herte, dat hyhet reynige, dat hydaar uyt- dry ve alles wat fyne hey lige Oogen mochte mis- hagen. 6. O myn eenige Verloifer, aenwienfoude
ik doch anders myn herte overgeven als aen u, u myn Saligmaker wilikdatfelveprefenteeren, neemt het doch in genade aen, reynigt doch het felve, dryft daer uyt, alles wat uwe goedtheyt tegen is, endebereydt het totueygen huysen wooninge. |
|||||
O Hoe
|
|||||
48 Levendige
O Hoe gelukkig is dat hert,
Dat van God felfs gereynigt werd; En dat door Jefus wys beleyd, Van alle grouwel werd bevryd; Schrobt vry en veegt, gaat ruilig voort, Maak alles reyn, gelyk 't behoort; Jaagt uyt uw vyand, 't huys is dyn, Daar gy noch in ge-eert fult zyn. ___--------------------------*----------------.------------:
Den boofen geeft fat in Godts Huys,
Met al fyn Vrienden en gefellen, Het vleefch, de wereld, boos gefpuys, Al kind'ren uit den fchoot der hellen : Nu moet hy ruymen voor Gods kind, Dat met den befem der genaden In 't nedrig hert fyn werk begint, En vaagt ten afgrondt al het quade: Den Koning heeft zich opgefcnort, Gelyk een knecht ten dienft fyns Heeren. Siet hoe uw Godt uw Dienaar word, O menfch, om 't quaad uyt u te keeren. |
|||||
SANG
|
|||||
Herts-Theologie. <ö
SA Í' G.
Amarillo,: mia Bella.
Ô
é TEkfUK vhriftus myn leven *
U heb ik hef, gy Zyt myn lief myn fchoone,
gy Komc myn hert bewoonen ,, £ aar gy 't gefpuys der Hellen hebt verdreven, net iy u opgegeven. \liht[nu ^erelt in 'c lachend anzieht fpouwen
iyjyn vertrouwen.
^ eg gy wereld met vleyen
vanHeerfchappy, enKröonen Scepter ftaven,
*an rykdom goed en gaven,
paneer, enftaat, vanhoverdyen,
r^luft, enlekkernyen.
Myn fchoonen Heere die ik ben opgedragen
£an my meerder „„«Sec. . fa
«ebaagen.
gg.' hoe ydel is't leven',
-en aardfe vreugt vaart heen op rook en winden,
*-n is met meer te vinden, viaar wie fyn hert aan Jefus heeft gegeven,
*>n vreugt werd nooyc verdreven: 1$<$hc yn ?a,gen' s'°ntflepen hem geen vreugden
gochfyn rykdorn &c> ä ^er deugden.
|
|||||
® Zie-
|
|||||
50 Levendige
Ziele- vreugt.
Gelooft zyGod myn Zielen Vriend en Broeder!
Myn jefus! vol van min, Die als een trouw, en wakk're Zielen hoeder , Komt tot myn herte in,
Ja komt vry in myn lief myn uy tverkooren, Want het is myn feer goed,
Ach doet my doch u lieve itemme hoore, Want uwe fpraak is foet,
U liefdens gloed, en kond gy nooyt verbergen Voor 't hert dat u bemint,
Als fy u maar het alderminft komt vergen, Gy toont u als een vrind:
Myn fchoonfte Heer, myn Jefus, achmynlevea Komt altyd by my t'Huys,
Dan fal ik u myn herte overgeven, Als fyn d'uw eygen Huys.
Mich. 7: 18.
Wie is een God gelyk gy, die de ongeregtigbeid ver'
geeft, ende overtredinge van 't overblyffel wwes volks voorby gaat ? Hy en houd fyn toorn niet in eewwigheyc1, want hy beeft lufl aangoedertierent- Mt.
|
|||||
4ls
|
|||||
Herts-Theologie. 51
dis Jefus 'ί menfchen bert van alle yuyligheyd
Yeyn maakt, foo is de menfch gelukkig boven maten, Want als de Heer de Ziel hem tot een Huis bcreyd, Wie kan des menfchen beyl met fijn verfiand bevaaten. Ziele-Zucht.
Gy die myn bert ontledigt van het quaat,
En ufieedts vaardig toont om 'tfelve te geneefen,
Laat ik u bidden aan, voor meer als een weldaat,
-yiegyfoo menigmaal bebt aan myn Ziel beweefen.
0 Jefus houd myn Ziel, in uwe liefde vafi,
Myn bert,myn vleefcb is boos, daar fijn ookfnode luflen,
Waar door ik meer als eens, maar dihnaals ben verraft,
Wanneer ikfargeloos niet docbt, datfy daar ruften.
Wel Salig is dat bert, daar Jefus in komt -woonen ,
Wanneer hy dat te voor eerfl reynigt totfyn huys, Wat füllen uyt betfelfd' ontfpringen deugde ftro omen,
dis Jefus dat bevryt, van 't boos en helfch gefpuys. EZECH. 36: 29.
Ik fal u verlofTen van alle uwe onreynig-
heden, JOAN. Ij: 5.
Want fondermy en kond gy niets doen.
Oe Soone des menfchen is in de werelt
gekomen om het werk des Duy vcls te verbreken. D % Hier
|
||||
j 2 Levendige
VI. Figuur.
Hier werd het Herte Van Jesus na
gefuyvert. Het hert is diep, wie kan 't doorgronden?
Als God die 't fchiep, en anders geen, Og Heere! zoekt doch rontom heen, Haalt uyt de diep verfchoole fonden, En heyligt met u dierbaar bloed, Het Huis daar gy in woonen moet, ó Bloed! van hooger waarde, Dan Hemel ende Aarde. |
|||||||
Soekt Jefu, en brengt aan den dach,
Wat heymelyk noch fchuylen mach, Dat geen fenyn, noch quaat geipuys Meer overblyve in u Huys; Want fiet, ik heb in u geweld ; Myn Ziel, en lichaam bloot gefteld, Dus reynigt alles minft, en meeft, Door 't water van u Heyl'gen Geeft. Pf. 41- S-
Jkfeyde, ê Heere, zyt my genadig; Geneefi myn
Ziele, want ik bebh tegens ugezondigt. |
|||||||
Hier
|
|||||||
Herts-Theologie. ^
Hier werd het Herte van Jesus nage-
fuyvert. VI. Figuur, |
|||||||||
T>e>Inw}ienfk<7feereJefus
|
|||||||||
K'ajUhetu hertevm bóojheytoTerufahm..
0Mfai$J>ehiiuien werdet heeiäittle xJuitaydiegedttehtiH Mvet-MeW^t- int Vmmnftei/an. ύ loeten, vernachte: O hoe dierbaar is u goedheyd,
bchoonfte Jefu! vol van foetheyd, JUat gy 't arme fondig Hert, xNiet laat fmooren in haar fmert: Maar het reynigt van de fonden , wie gy daar noch hebt gevonden. D 3 |
|||||||||
Zk-
|
|||||||||
54 Levendige
VI.
Zielen-Gefprek. ι./"Λ Alderfchoonfte en liefhebbende Jefu !
\J gy die uyt myn herte gevaagt hebt,. den Satan met fyn gedrogt, en nu noch vorders myn Ziele komt intreden, om myn herte te reynigen van myn verborgen afdwalingen. Ag! hoe goed zyt gy 'aldertroüwfte en liefhebbende Ziele- vrind ; reynigt gy, en fuyverd vry foo lange het u welbehagen is-, totdat myn herte geheel mag reyq zyn. 2. ö Goede Jefu! wat zynder noch nie? al
heymelyke en verborgene afdwalingen, die wy niet en können uy tvinden, noch befeffen door onfe duyilernis; maar gy die het eeuwige eiïza- lige ligt zyf (en voor wiens oogen niet verbor- gen is,) ziet alles naakt, engeopentvoora\ 3. öHeereJefu! wy en kennen noch het al-
derminfle. van onfe fonden niet, onfe oogen zyn duyfter, wy en können, noch willen me- nigmaal ons quaad niet iien, ag! wat is dit een groote duyilernis en onwetentheyd. 4. Behoorden wy u niet nacht en dag te fine·
ken j tot dat gy quaamt om ons herte geheel en |
||||
Herts-Theologie: $$
al te reynïgen, en te fuy veren? behoorden wy
Wet den Propheet David niet te zuchten, en te bidden; Doorgrond my, 6 God, en kent myn herte: beproeft my, ende kent myne gedag- ten. 5. Maar ö Heere Jefu! onfe herten zyn ver-
duyftert door de fonden, om dat wy u ligt heb- ben gehaat, en u niet ingelaten doen gy klopte; daarom is 'er duyiternis in de Ziele; komt doch weder alderlieffte Jefus; komt doch weder, ö gy liefhebber der Zielen, en neemt weg de onge- fegtigheyd, en reynigt u woonplaats van die fonden, welke u het meefte tegenftaan. 6. Ach! hoe bilJyk foude het wezen alder-
vriendelykfte Saligmaker, dat ik myn herte ook gïng doorfoeken, opdat ik myn pligt ook mögt doen, om myn vyanden buyten te houden, wel- ke myne Ziele ibojammerlykverduyiteren, en van u vervremden. ö Helpt my hier toe myn God, want fonder u, en kan ik niets doen. |
|||||
D 4 Hoe
|
|||||
56 Levendige
VI. Figuur.
Ηοε goed gy zyt, o liefïïe Heer! ,-:
Dat kan zoo'n Ziele ondervinden,
Welk gy trekt door u liefde teer,
En handelt hem als u heminden ; Wanneer gy 't Hert, o Zielen vrind!
Op 't aldernaauft noch komt doorfoekcn, Soo is 't dat gy veel boosheyd vind!
Welk fich verfchuylde in de hoeken. Soo Jefu, alderfchoonfte Heer,
En laat 'er doch geen fonde rufte, Ach vaagfe al gelyk ter neer,
Dewelk myn herte noch ontrufte; Dan werd dien Koninglykcn Throon,
Gereynigt van de boofe fchaaren, Dan kond gy nemen daar u woon,
En in myn Herte komen vaaren, Met al u liefde en u Kruys,
Met al u droef heyd, en u banden, Want fict, het is u eygen Huys,
Van u gefuyvert door u handen. IIebr. io: 'il.
—— Soo laat ons toegaan met een waarachtig
Herte, in volle verfekertheyd des geloofs, (onfe) ■Herte gereynigt Zynde van de qtiade Confcientie, en het lichaam ge-vsaffèn zynde met reyn water. |
|||||
Ka-
|
|||||
Herts-Theologie. 57
Nader Aanmerking.
Wanneer een geloovige Ziele, fyn herte
gereynigc werd door de Heere Jefus, foo bevind fy in haar een groote ruymte, en dan werd de Ziele vervult met gejuyg en blydfchap, daar te vooren niet was dan droef heyd, klagen en kermen, over al de fonden, welke doe noch in haar woonde. Daarom, ö goe dfte en vrienclelyke jefus, rey-
nigtmyn herte doch terdeegen; laat de Satan <laar geen rufte meer neemen; laat myn herte u voortaan tot een Tempel zyn, tot een Huys u- wer wooning, gelyk gy hebt gefprooken: Myn Huys f al een Huys des gebeds genaamt morden. Dat ik ook my wachte, hoe langs hoe meer-
der , om myn Ziele te beiwaren, die gy eens gè- reynigthebt, op dat ik niet weder keere, ge- tyk een Hond tot fyn uytbraakfel. 6 Heere Jefu! laat u genade my gedurig on-
derfteunen , op dat ik van myn lufte , en fon- ^ig herte niet verleyd en werde, en u daar door foude vertoornen, 2 Joh. j: iS.
*Vy welen dat een ygelyk die uyt God geboren is, niet
en fondigt, maar die uyt God geboren is , be- waart hem/elven , en de boofe en vattet hem niet. |
||||
$8 Levendige
- Æ Á Í G:
Vois, Daget uyt den Oofle.
é.
J3 Eminde Heere Jefu! volmaakte levensbron,
ó Schoonfte Heer en Koning.'
Der Zielen levens Zon ;
d Schoonde Heer en Koning,
Heer en Koning.
Wilt gy doch in myn leven, en wonen in myn herts
Verteert al myne fonden, Het welk de Ziele fmert. Verteert al myne fonden, Myne fonden. Laat'twater der genaden my reinigen meer enmeer,,
U Geeft, van doode werken,
6 Algenoegfaarn Heer ß
U Geeft, van doode werken,
Doode werken.
4·
Wilt dooden al de lüften, dewelk u tegenftaan, Laat ik door u genaden, Met kragt vfa aangedaan. Laat ik door u genaden, iÜ genaden. 5·
Laat ik u fchoonheyd loven, en pryfen uwe eer, En hoe gy in u felf zyt, "Een algenoegfaam Heer. En hoe gy in u felf zyt, In u felf zyt. 6, Een
|
||||
Herts-Theologie. 59
ρ 6.
Len volheid vol van leven, een bron van alle foet,
Len Schepper en een Koning, ten Heyland voor 't gemoet: Een Schepper en een Koning, En een Koning. Een ligt voor alle blinden,des levens heyl fonteyn,
In wiens beminlyk aanfchyn , Veel duyfent vreugde zyn. ^1 \viens beminlyk aanfchyn, Minlyk aanfchyn. 8.
Gy fyt alleen maarweerdig dat men u dient en minr, Want die u dient ó Heere , Veel foetheid daar in vind: Want die u dient ö Heere, Dient ó Heere. 9.
•Laat hert, laat tong, laat alles, u prys, en roemen Heer,
Na dat dit tot uw eer is, Ja gy zyt waardig meer : Na dat "dit tot u eer is, Eot uw eer is. 10.
•*a gy zyt weerdig Koning, dat al de werelt zyt, Dat u komt lof en grootheyd, Toe in der eeuwigheyd : ßat u komt lof en grootheyd , Lof en grootheyd. |
||||
6o Levendige
VIL Figuur.
Hierwafchten reynigt Jesus het Herte. Wanneer in 't Hert geheyligt van de fonde,
Ontfpringt en vloeyt foo loet, De bloed-fonteyn des levens uyt lyn wonder,; Dan werd het tot een vloed Een fuy vre bron een levendigen ader, Die fpringt van dankbaarheyd, En giet fich door den Soone in den Vader, Dan werd de Ziel bereyd, Gewaflen wit als fneeu, fyn God ter ecren Om met den Zerafijn , Op 't aangefigt te leggen voor den Heere: Gelooft moet Jefus zyn , Die met zyn bloed voldoet, fyns Vaders tooren,
En al dat heyl den menfche heeft befchooren. Zach. 9: 11.
U ook aangaande (o Sion) door bet bloed awes Ver-
bunds , hebbe ik uwe gebundene uyt den Kuyl daar geen water in en is , uytgelaaten. iJOH. j: 12.
Die den Sone heeft, die heeft het leven: Die den
Sone Gods niet en heeft, die beeft het leven niet. |
|||||
Hier
|
|||||
Herts-Theologie. 61
VII.
Hier wafcht ende verqüikt Jesus het
Herte. |
|||||||
Jefüs trouwe Saligmaker „Zielen Heyknd, altyt waker,
Laat doch uwer Liefden-vloed, „Nederdalen in 't gemoedt; Neaerds Ien in myn hert „ Maakt het vry van Sond' en fmerr, Van bedrog en ydelheyt „ Door u milde goedigheyt. |
|||||||
Zie-
|
|||||||
6z Levendige
vir.
Zielen- Gefprek.
i.Qiet ende aanmerkt doch dit groote wonder
v3 der onbegrypeiyke Liefde Godts , die daartoe fyneneenigen Soongefchonken heeft, om u boetveerdig herte van alle fyne fonden te reynigen, ende af te waiTchen in de Fonteyne fyner Liefde, on tipringende uyt fyne heylige wonden. 2. O goede Jefus, hoe dorre is myn herte
wanneer gy in het felve niet en verfcbynt, om dat met het waare Water des Levens te ver- quikken. 3. Daarom moet gy felfs, ö getrouwe Sa-
ligmaker, in myn van natuuren onreyn Herte, nederdalen, ende my aldaar reynigen door u bloedt, ende met het water uwer genade, myn Ziele afwaflchen van hare fonden , op dat ik voor de oogen uwes Hemelfchen Vaders, fneeuw wit worden moge. 4. Weeft dan niet traag noch vcrfuymelyk,
ómyn Ziele , maar loopt haaftig defe Hemel- fche Fonteyne des Levens te gemoete, doet iieeritigheyd om defelve in u Herte te verkry- gen,
|
||||
Herts-Theologie. 63
gen, omvanuwefondenafgewaffchen tewor-
den: Siet, wat een Liefden-vloed des levendi- gen Waters uyt fyn heylige vyf wonden ont- springt, nederftroomende tot u, ömyn, door ibnde gewonde Ziele! ach veriüymt doch niet om defelve waardiglyk te ontfangen. 5. Nu dan, ö goede en getrouwe Heere Je-
fus, geeft my dat ik van defen oogenblik dit myn Herte aan u overgeve: en wilc doch dat felve aannemen in genade, bevochtigt het, en- de maakt het vruchtbaar tot uwen dienft: ach! wafcht doch het felve met u dierbaar Bloed dat uytu Heylige Wonden ontipringt; verfoent het door het water des Levens uwer liefde, uyt u Hefryk Herte voortkomende: ach! drenkt het daarmede als met eenen itroom. |
|||||
SANG:
|
|||||
64 Levendige
ZANG:
Éß ging op -eenen Morgen.
é. JLJaar is een bron ontfprongen
Van liefden in Gods Throon,
Uyt 's Vaders hert gedrongen,
Gegoten door den Soon;
Hy weid en flraald, en vloeyd foo fchoon,
Den geeft vaart uyt den hoogten,
Om 't dorftig hert te noón.
2.
Komt al tot my ö menfchen, Komt al die dorftig fyn, Ik ben na 's geeftes wenfchen, Een levende Fonteyn; Komt al tot my , en drinkt om niet, Dit is het eeuwig leven, Dat uytmyn wonden vlied. 3.
Ik ben voor uwe fonden,
Als water uyt geftort, En als een druyf bevonden, Die uytgewrongen word, Dit is den loon van al myn fmert, Dat gy maar komt genieten, Dat u gefchonken werd. 4·
|
||||
Herts-Theologie. 65
Wie van my heeft gedronken >
Die doril altyd na myn;
Myn Vader heeft gefchonken
Syn alderbefte Wyn.
Wie die verfuymt 5 blyft in den dood,
En mifl het eeuwig leven.
Die fchaad is al te groot.
5·
Nu wild niet langer beyden , O Ziel, treed' aan, treed' aan, Eer d'aangename tvden -Ues Heeren ons ontgaan ; Geloof zy God in eeuwigheydj Die fuiken bron des levens, De Ziele heeft bereyd. |
|||||||||
Suchtinge der Ziele.
Myn waarde Jefu, laat de gloed,
Van u wel Heyl'g dierbaar bloed, Dat aan bet Krnys vergooien iverd, Nu ook eens vloeyen in ons Hert, En laat u flromen, heyl Fonteyn, Ons vuyk Zielen maken reyn, Want dit is 't Hey lig waterbad, Daar d'Eng'len hebben vrai.at gehad; o Godes Som! myn liefjle vrind, Hoe is 'i dat gy de Ziele mina. |
|||||||||
'tl8
|
|||||||||
E
|
|||||||||
66 Levendige
't TS veel, als d'eene vrind komt geven
X Den anderen fyn goed,
Waar hy op aarde van kan leven, Maar nooit fyn eygen bloed;
Nochtans foo komt de fchoonite Heere, Gods uytverkooren Soon,
Hem voor ons laag en diep verneeren Van fyn verheeven throon ,
En komt voor 't arme mensje ilerven, o Liefde wonder groot!
Op dat wy 't leven fouden erven Door fyneZal'ge dood:
Wild gy de grootite liefd' aanfchouwen, Die nooit geen weerga heeft,
Soo wild u oog op Jefus houwen, ö Sondaars die hier leeft.
Siet nu de ilralen uyt fyn wonden , Die vloeyen tot u neer,
Alleen op dat gy van uw fonden Gereynigt zyn foud weer.
ι Joh. i, vs. 7.
Ende het bloed Jefu Chrifli fyns Soons reynigt ons
vxm alle fonden. |
||||
Wan-
|
||||
Herts-TJieologie, 6?
Wanneer uyt'smenfeben Hert, de vloed van Cbrifli
wonden, Qntfpringt van dankbaarheid, voor fyne liefden groot, Soo voord des menfchen Ziel,een levens bron bevonden,
Gereynigt van Gods Geeft , en van de fond' ontbloot. Goede Jefii! Saligmaker,
Levendige Heyl-Fonteyn! Aldergoedfte Zielen raker!
Laat doch in bet Hert e tnyn, U genade nedervloeyen,
Waf cht enfuyvert bet gelyk, Wilt bet met u bloed befproeyen,
En foo reynigen van 't'fiyk. Waf ebt doch, 6 Heer inyn Ziel van baar bloet-roode
finden, in die Fonteyne klaar die uyt de Liefd' ontfpringt. Ψ Die tot ons neder quam, door u dierbare wonden > Wel Scdig is die Ziel die eeuwig daar uyt drinkt. ÜPENB. 2i: 6.
ifcialdendorft igen geven uyt de Fontey-
ne van liet water cles levens, voor niet» |
|||||||
E 5.
|
|||||||
Hier
|
|||||||
6% Levendige
Hier leert Jesus in 't Herte.
VIII. Figuur. WTle dat de grootfte Leeraar wil
w Syn leering in zyn hert ontfangen;
Die houd 2ich by zyn felven ftil,
En let op Jefus liefde gangen; Die trek zich van de wereld af,
Van hoog, en diepe aardfche faaken, En hoort, diefulke lefTen gaf,
Dewelk de wereld niet en fmaaken. Soo fal dat hert van God geleert,
Geleerder wefen dan de wyzen-, Wiens diep vernuft is afgekeert,
Van 't geen dat Jefus komt te pryfen. Die fal verftaan die fchoone taal,
Welk veel wyfen niet en vaaten, Om dat fy Jefus foet onthaal
Verfmaan , en hem zoo varen laten. Gelukkig is dat hert, waar in
De fchoonfte Leeraar komt te leeren, Hoe klaar begrypt men dan fyn zin,
Als Jefus komt in ons verkeeren. Hoe ydel, nietig, 6 hoe kleyn,
Is alle wysheyd van de finnen, Te agten by die Sonnefchyn;
Dat Hemels ligt, dien Straal der minne. Komt alderfchoonfte Zielen Son ,
Laat in myn hert uw leifen klinken; En laat ik uyt uw Zaal'ee bron ,
Van Hemels wysheyd ttadig drinken, é Cor. r: 20.
Waar is de toyfe ? waar is de Schriftgeleerde ? Waar is de »*'
derfoeker defir eeuwe? En beeft God de wysbeyd dtfer 1S1'
reld tikt dwaas gemaakt?
iCOR. 2: 12.
Dorb <wy en hebben niet o*tfangen den geefl der wereld, «"'
den geeli dien uyt God is , op dat wy/vilden weten de ding11
die ins van Godgcfcbtnksnfyn. . ,
fliCf
|
|||
Herts-Theologie.
VIII.
Hier Leert Jesus in het Herte.
|
||||||||
6p
|
||||||||
Wie dat 'er leert, wie dat 'er preekt;
Ten komt niet by, 't geen Jefus fpreekt.
lJaarom getrouwe Heyland myn, Wild doch altyd myn Leeraar zyn. Drukt in myn Ziel u woord met kracht:
^n geeft ook dat het word' volbracht.
|
||||||||
E 3 Zk-
|
||||||||
7 o Leyendige
VIII.
Ztelen-Gefprek. j. Tyat He ik hier wederom, ö goede Jefu ,
fittet gy hier niet in 't Herte als een Leeraar ? Ja gewiffelyk moet gy in 't Herte ko · menende aldaar leeren, want wanneer gy het Herte niet en opent, foo is aller Menfchen Lee- re te vergeefs, ende indien gy dat felve met u- wen lichte niet en verlichtet. 2. Zyt dan doch ook in myn Herte myn Lee-
raar, 6alleen waarachtige Leermeeiter, ver- heiltet my deoogen myns verftands, ende opent my myn Herte , beilraald het felve met het licht η wer genade, ende laat den aanblik uwer Liefcl· nederdalen, op dat ik neffens het uytw< fen enhooren derHeylige Schrif- ture ν r genade en Liefdein my bevinde, dat myn Ziele alfoo beftraalt werde met uwen, lichte-, end;; ontfteken worde door uwe Liefde, ende in ware levendige bevinde- 3_ klieyd u ende haar felven leeren kennen. 3. ö Jefu! gy eenige énde innige Leeraar
mynes Herten,' neemt my doch van defeuure ende oogerjblik aan in uwe Schooic, leerdgy my inwe idig , da c myn Herte dat gewaar wor» de, tot een leven ende trooit. mynder Ziele. 4. Staat
|
||||
Herts-Theologie. 71
, 4· Staat dan op myn Ziele , loopt defen in-
nigen ende eenigen Leermeeiler na ; waar wild gy doch in den Hemel ofte op der Aarden een beter Leermeeiler vinden , als even Jefus de Mond der Waarheid ? Hy fa! u innerlyk lee- ren en doen beiieven, daar andere Heyljge uvt- ^endig van hebben getuygt: andere vervul- len wel der menfchen herffenen met woorden ende eenige kennifTe, maar defe fal u herte Vervullen met waarheyd ende het wefen felf; andere maken wel de menfchen Schrift of we· relt-geleert, maar defe maakt u Vromer; an- dere fpreken tot uwe ooren, maar defe fpreekt Jn u Herte. |
|||||||||
Zuclitinge der Ziele.
Waarom en/oud' ik niet myn herte tot u keer en,
1 Jeju Meefler trouw, om 't geen dat gy gebiedt; En dat u welgevalt, van u te mogen leer en,
*ewyl ik ook met een u trouwe hulp geniet. |
|||||||||
£ 4
|
|||||||||
JQK*
|
|||||||||
7* Levendige
|
|||||||
Joh. 6: 63.
Tot wien /uilen wy gaan ? gy hebt de woorden des
eeuwigen levens. Den een geefc Cicero gehoor',
De ander leent PJato de oor; Des vverelts wysheyd heeft geea (lot, En mag doch niet beilaan voor God. Dus keefd u tot dit lieve kind, Daar in men alle wysheyd vind: Ay luyftert wel toe wat hy fegt, 't Is enkel waarheyd en opregt; liy wyil den menfeh met goed befcheyd, Den weg die na den Hemel leyd, |
|||||||
De wysheyd die de werelt mind,
Is niet dan enkel dwaas te achten, Wanneer dat Jefus maar begind, In 't Hert te leeren, door fyn krachten; Dan werd de Ziele opgeheven, En leerd meer in een weynig tyd , Als die veel dagen in haar leven, Dat op een hooge School verilyt. é Cor. 2: 2.
Want ik en hebbe niet voorgenomen yet te -weten on-
der u, dan Je/tun Chrijtum, ende dien gekruyfigt'. Een
|
|||||||
Herts-Theologie. 73
E En ander leent den Paus fyn ooren;
Een ander prys wat Luyter preekt; Een ander mag Calvinus hooren ; Een ander volg wat Menno fpreejtt, Wy willen ons van alles keeren , Dat van de menfchen werd gebout; En hooren Jefus cnfen Heere, Hoe die in 't Hert de fchrift ontvoud, Daar kan de geeft in 't Hert ervaren , Veel meer als menig groot Doctoor, Ter hooger School in vyftig Jaaren. ö Salig Hert! ö Salig Oor! Dat toe, en doof voor al het preeken , Den Soone Gods alleen hoort fpreken. Joh. 10: zy.
Myne Schapen hooren myne flemme. Sagtmoedig is God, want de Sagtmoedige hooren
Gods flemme, diedehaafiige en toornige menfchen niet en hooren, want als de wind fiormt, ende de venfleren en deuren kraken, dan en kan men niet wel hooren. Sult gy nu dat vaderlyk verborgen Hemels Woord
hooren in 11, dat in den heyligßen, inwendigflcn grond werd gcfprooken, foo moet in 11 alle haaflig- heyd, ende ongefiuymigheyd nederleggen, en gy moet een jagtmoedig Schaapkenfyn , en kennen u grooie gcbreeken, ende die laten, ende hooren na defe flemme met ftille fagtmocdigheyd, dit is alle den genen verborgen, die geen Schapen en zyn. Taulerus.
E 5 Psalm
|
||||
74 Levendige
Psalm 119: 130.
De openinge uwer woorden geeft ligt, de ßegte vet·
ßandig makende. Soo gy de wysheyd maar wild zoeken,
Üyt veelderhande foor: van Boeken; En floo ven ...'aar in nagt en dag , Soo veel a's gy vermogen mag; Schoon gy wierd in 't verftand al febrander, En wiil veel meerder als een ander; Ja meerder felfs als Salomon, De wyiïe man die men doen von ; Soo fou dit alles ydel wefen, Indien gy niet en had geleefen, In't Boek des Herten, door Gods Geeft Gedrukt, hoe hy moet fyn gevreeit; Hoe hy de Ziele wil genaken, En haar veritaan doen zulke zaken: Die van 't begin noch tot het end, De wereld nooyt en zyn bekent. De werelds wysheyd die moet fwigten, Als Jefus komt in 'r Hert te iig:en; Älsjefusfpreekt, is allesftom, De aardfe wysheyd is dan dom. Psalm 119: 99, 100.
Ik ben verßandiger dan alle myne Leeraars, m dat
uwe getuygeniffen myne betrachtinge zyn. Jkben voorficbtiger dan de Oude, om dat ik uwe be-
velen bewaar dbebbe. |
|||||
Na-
|
|||||
Herts-Theologie* 75?
Nader Aanmerking.
OGoddelyke en getrouwe Saligmaker Jefus,
gy zyt het licht der wereld , verlichtende een ygelyk menfche komendein de wereld: gy zyt de fonteyne des levens, in wiens licht wy het licht aanfchouwen. O Heere! als hec u behagen is, des menfchen herte te leeren. ende te ondenvyfen, dan moeten alle andere Leeraars buyten ilaan, om dat de Ziele dan begint te hooren wat gy in het herte fpreekt. Wie kan die vreugde uytdrukken, als een
herte tot u fuchtende, nau verlangende, ge- waar werd dat gy haar wilt leeren, en datfe u hoort fpreeken in haar Ziele, dan is het niet anders a!s of denHemel op de aarde gekomen is. En byfonderlyk dan , o lief hebbende Jefus!
als gy de Ziele doet verfhian , in de binnenfle grond harer herte u Goddelyk woord, dan moet- fe uytroepen: Waarlyk de Heere is aan defe plaatfe, om datfe iets begint te fien met geïoo- vige oogen, datfe van re vooren wel las en heflüdeerde , maar nochtans niet kon ver- ftaan; daarom fegt gy, ό foetfte Jefus! ik fal u fenden den Geeft der waarheyt, en die fal u in devvaarheyd Jeyden. Joh. y. 7.
Indien gy in my hlyvet, ende myne ivoorden in u
ί /yven, fio wat gy wilt, /uit gy begeer en, ende het (al u gefcbkdsn. De
|
||||
?6 Levendige
DE wysheyd die de menfeh van Chriftus niet
en leerd, En mag doch nimmermeer, voor God ftandvaftig blyven,
Dus die de wysheyd Gods beoogt en regt begeerd, Tot dieFonteyn hem keer, die yder wil gery ven. O Jefus! komt doch in myn leeren,
En trekt myn Herte üeets om hoog, Op dat ik met u kan verkeren,
En hebben u geiiaag voor 't oog, Leert gy my door u geeft van binnen;
Dan iäl ik wys zyn na u wil, Dit is het hoogft 't geen ik kan winnen;
6 Jefu leert gy my maar üil: In ililheyd kan men u maar vinden,
Ontbloot van al het aardts gedruys. Daar geeft gy aan u liefts beminden;
De zal'ge goederen van u Huys. In ililheyd fit de Ziele neder;
Het Hert geveitigt na om hoog, De fchoonfte Jefus in het oog;
Welk fchenkt de Ziel fyn liefde weder, Daar draalt de liefde in het Herte,
Die liefde fonder peyl of grond, De welk defoetile Jelusgond;
Aan die verlangen met veel fmerte. Joh. 6: 6%.
De morden die ik tot ufpreke, zyn geefi en leven.
|
|||||
SANG:
|
|||||
Herts-Theologie.
ZANG: O Jefus! groote Heer en Koning,
Neemt nu in 't Hert van my uw wooning, Leert my inwendig door uw Geeft, Op dat gy van my zy t ge vreeft. 2.
Daar 's niemand die met kracht kan keren,
Als gy, ö groote Heer der Heeren; Want als gy leerd in 't nedrig hert, Het wyfer dan veel wyfen werd. .3·.
U Woord, dringt in de ziel ran binnen; Wie ibu uw leiTen niet beminnen!
Wie ibu voor uwe zaal'ge taal
Syn hert niet opdoen t'eenemaal.
4·
O foete Jefu ! laat uw liefde, Ja die de Ziele als doorgriefde, Nu dwing my om u, ö Heer! Doch te beminnen, meer en meer. 5·
Met al uw gunfte en genade, So wilt mynzieleileeds verzaden:
Ja leer my door uw geeft altyd, O groote God, van eeuwigheyd. |
||||
"7S Levendige
Hier fchryfc Jesvs 'm 't Herte.
IX. Figuur. WTAt doet gy niet, ó Jefus! myn beminde,
In 'x Hert van my, daar gy inwonend zyt ,· Wat doet gy niet, ö troufte vrind der vrinden ,
Aan d'armfte menfch die voor u aanfehyn )yd ? Is 't niet genoeg dat gy het hert komt leeren ,
En woont daar in geftadig met u geeft ? Maargy wiltnoch de Ziel tot faak enkeeren,
Die tot haar heyl verftrekkën allermeeft. Gy wilt dat u het hert fal eygen weren,
Geheel en al, met wat het doet en denkt ,· Op dat u naam foo Heylig ζγ geprefen ,
Van die, aan wiengy fulke dingen fchenkt. Ja Jefus lief, drukt vrylyk in myn herte ,
Metupenfeel, uGoddelyken geeft, Drukt vry daar in, al fou 't het vlees ook fmerte,
Al 't geen dat gy het befte oordeelt meeft? Ja drukt daar in , myn laatfte ftervens tyden ,
Hoe dat dit vlees moet gaan na 't nare graf; Hoe dagelyks myn Jaaren heenen glyden ;
Hoe dat de tyd myn levens draat fnyd af. Ja drukt daar in den grooten dag der dagen,
Als gy verheeven op u hoogen Troon , Sultalle vlees uiv oordeel voor gaan dragen ,
En rigten haargelyk des menfchen Soon. Ja drukt daar in der boofen haar ellenden,
Dal eeuwig wee , en droevig naar geluyt; Om dat fy u niet voor haar Koningkenden,
Soo werpt gy haar voor eeuwig van u uyt. Ja tot myn trooft, in al myn tegenftreven ,
Drukt in myn Ziel ^ die aldergrootfte vreugt: Dewelke gy u kinderen eens fultgeven ,
Na defe tyd, dit noch myn Ziel verheugt. Dan. ui 2.
Mnde veele van die, die in hetfiof der aarden flapen , /uilen ont- waken, defe ten eeuwigen leven, ende geene tot verf maat- beden, tet eeuwige afgryfinge- Hier
|
||||
Herts-Theologie.
IX.
Hier Schryfc Jesus in 't Herte.
|
||||||||
79
|
||||||||
1 -Sü-ach CTaues wataky da et, doet fat. \
Zgorstéhtich endeVedenckthet eyn?\
i nf'ß' 'fc'vten der inenfcken Z-vt teven!
ι -»edoot liet oordeel en het ïeuwtók '. '
-------ρ--------i£-C!j£.!L-,___„____________
OJefutrouw, 6 hoogfte goed,
Vervult myn hert en myn gemoed s
Met Beelden naugoede wil, Op dac ik doch geruit en ftil, My recht en wel vermaken mag.
3 η uwe goetheyt al den dag.
|
||||||||
Zie.
|
||||||||
8o Levendige
IX.
Zielen-G efprek.
ι. Α Ch lieve Heere, in dit Beeld word my
l\ voor oogen geftelt,dat het hoodig fy dat gy met het penceel uwes Heyfigen Geeftes, myn Herte met allerley goede heylige gedach- ten ende bewegingen bewerkt, op dat daar door alle onreyne ende ongeoorloofde gedach- ten ende bewegingen uyt myn herte geweert worden. 2. Want by foo verre alle onreyne Beelden
ende gedachten uyt myn herte fuüen verdreven worden, foo moet gy, ó goede Jefus, dat fel- vedoeh, het welke als dan van uwe goetheyd gefchiet, als gy door uwen goeden Geeft goede gedachten inftortet in myn Herte. 3. Nu myn Ziele, keert u dan tot uwen Sa-
h'gmaker, erkent hem daar voor dathy in der waarheydis, namenr'yk voor uwen Verloffer ende Gever alles goeds: en foo dikwils als u dan fchadelyke gedachten, onreyne beelden , ofte vreemde fantaiien invallen, fookeert u terftoud tot uwen Saligmaker, tot hem fuchtende, dat hy doch aeL· boofe, met het mededeelen vatf goede gedachten, wille verdry ven. 4. Wilt
|
||||
Herts-Theölogie. $È
4· Wilt doch dan, ö goedertierene Heere *
alle ongeoorloofde beelden, ende umishagende gedachten: die my foo menigmaal ontruften, uyt myn Herte verdryven, want dewyle fulks te doen alleene aan u ftaatj foo wende ik my ook alleene tot u, met onuyriprekelyk fachten; Ach! fiet doch hoe myn herte van foodanige fantafyen menigmaal gequelt wort; Ach Heere! ftaat op en'ilillet het woeden van defe onftuy- ÄigeZeeinmy. Suchtinge der Ziele.
Soo gy met u Penzeel ó Heer,
Myn Hert bejcbildert meer en meer, ■Να dat gy hebt den viiylen grond
Eerfl weg gedaan na u verbond:
Soo f al ik. fcbeppen vreugd en ligt, Door 't goede -werk in my gefiigt ójfefu beelt in 'i Herte af
Be Jonde, dood, het Helfcbe graf,·
Pro oordeel in geregtigheyil,
De Zaal'ge vreugde na dees. tyd,
Op dat ik voor u aangefigt, Myn wandel tot ter deugde rigt ;· "GodesSoOn! ólieve vrind,
Omhels my ah u Bruid en kind,-
|
|||||
f ÖHeer
|
|||||
8* Levendige
O Heere, neem doch u Penceel,'
Vervult myn Herte in 't geheel, Enprent daar in uw Godlyk beeld, Uw heyligheyd my mededeeld, Op dat geen yd'le fantazy, Geen werelds jok, noch flaverny, Inmy, noch plaats, noch geen vertrek Meer vinde, tot een fuik gebrek. |
||||||||
Verbeeld ons Hert, alwyfe Heere,
Met beelden die ons 't goede leeren, Die ons van 't fchepfel leyden af, Tot hem, die 't fchepfel 't wefen gaf. Geen plaats en mag 'er ledig bly ven, Daar Satan 't fyne in mocht dryven ; Gods oordeel volgt, de dood, en'tgraft, Die't goede loont, en't quade ftraft. |
||||||||
Gy die in I loogheyd zy t verheeven
Beneden in dit aardfe leven, Gy die voert Schepter ende Kroon, Gy die fit op een goude Troon. Gelukkig waard gy boven alle, Indien gy God mögt wel gevalle, Indien gy by uw ftaat en goet, Had Jefus ileeds in uw gemoet; Op dat hy in u ziel mögt werken, Veel duyzende van goede werken; Maar ach helaas! daar van ontbloot, Sco zy t gy in de fonde dood. |
||||||||
Herts-Theologie, g|
IX. Figuur.
Kader Aanmerking, De Dood.
T}en armen fwakken menfch.gering van kleinderwaarde» Genomen uyt het itof, moet weder na de aarden; Ag dat wy dagelyks gedachten aan ons end, <Soo fou ons herte meer zyn aan den Heer gewend. Psalm 90: 3.
vty doet den menfcben wsderkéeren tot verbryfelinge: enèi figt, keert weder gy menfcben kinderen. 't Laatste Oordeel. O Schrikdag voor de quaän, ó crooftdag voor de vromen,
«Pöi eene na de Hei, den andere opgenomen : Heiaas! wat droeve taal (is dit voor't boos gemoet, Wat vreugde voorGocls volk,)die hier haar richter doet. 2 Cor, f: 10,
lyant wy alle moeten geopenbaart worden 'Voor den rechter-
floel Cbrijti. Hemels Heerlykheid.
O Ztal'ge Heerlykheyd ! wie kan u vreucht uytgalmen,
% Jefuslteedstezyn . in't loven van Ffttmee : Te fien van aangeficht tot aangelicht dien Heer.' ^ie uyt fyn vrye Iiefd', en gunlt lag op ons neer* Matth. 25: 34.
mt gy gefegende myns Vaders, beërft dat Koninkryk , dat
u bereyd is van de grondlegginge der werelt. Hels Schriklykheid.
Wet droevig naar gekerm, dat fal hier eeuwig duuren # ^Gekner* der tanden, en hetjammerlykfte treuren i En lterft niet door de dood , ag droevig eeuwiglik, Wat zyt gy aan 't gemoet van veelen tot een fchrik. c Matth. 25: 41.
aƒ WJS Vanmy, gy vervloekte in het eeuwige vuur, 't welk
atn Duyvel ende zyne Engelen bereyd is. F 2, De
|
||||
84 Levendige
É ×.
ô\Å Schepper Van 't Heelal, heeft voor des menfchen
*■* oogen, Syn goedheyd afgefchetft, fyn wysheyd en vermogen}
Wanneer men 't oog maar flaat, op al het geen dat hy Gefchapen heeft, foo is 't het fchoonfte fehildery. Aanmerkt het gantfche rond der werelt, in haar leden , Siet Wolken , Son en Maan , en Sterren, fiet beneeden; Het gantfche Aardryk door; jafiet de Zee daar by, Soo moet gy feggen, 't is het fchoonite fehildery. Aanfiet den menfeh van God gefchapen foo byzonder, Met fuik een gaau begrip, en wysheyd, ó wat wonder.' Syn lichaam overfchoon, waar is 'er een als hy ? Het fchoonite Beeld van God, en'traarfte fehildery. Al wat ter werelt is, voor's menfchen oog op Aarde, Van faken die gefchien, 't (y kleyn of groot van waarde: Alwat men doet of werkt, of is men droef of bly, 't Verbeeld aan ons verltand niet als een fehildery. Gal. 3: 1.
-. "■ Den welke Jefus Chriflus voor de oogen te
voor en gefcbilderd is geweeji, onder u gekruyfi zynde. |
|||||
SANG;
|
|||||
Herts-Theologie. 85
S Á Í G.
01.
Soetile Jefus Godes Soon, Gy zit op u Vaders Troon;
Laat u geeft fteeds ç ederdaalen, Om in my fteeds af te maaien, Dat u mag behaaglyk zyn,
O Getrouwe God van myn,
2. Lieve Jefu, in myn wandel,
In myn doen in al myn handel;
Laat doch u genade ftralen, Van u geeft fteeds in my dalen; Op dat ik fteeds toon en ken,
Dat ik u tot eygen ben.
3-
Drukt u beeld fteeds in myn Ziel, Dat ik voor u Troon neer kniel;
En befchouw u zalig wezen , Nooyt volmaakt na waard volpreefen, Heylig, Hey lig, eeuwig goed!
Komt vervuld doch myn gemoed.
ô 4"
■Laat myn Ziel u liefde vlam,
Doch gevoelen, ibetfte Lam;
Dat voor al des werelds fonden, Van u Vader zyt gefonden; Kom 6 fchoonfie Zielen vrind,
Die verlegen fondaars mind.
F 3 X· F
|
||||
t£ Levendige
X. Figuur.
Hier komt het Kruyce Jesus in 't Herte. GOedeJefu, berg de roeden,
Die uw fchoud'ren deden bloeden; Kroon en Rietitaf, Spiets en Gal, Koorden, Nag'len, Kruysenal; Al uw lyden al uw fmerte, Berg dat binnen in ons herte, Dat het proeft, en dat het weet Wat gy voor den fondcn leet: Dat het diepe ootmoet leere, Door 't befchouwen, hoe gy Heere, Groote God van eeuwigheyd, Menfche wierd in plaats en tyd, En u felve hebt gegeven, In de dood voor 's menfchen leven, Heylig lyden, Heylig Kruys, Wykt doch nimmer uyt ons Huys. Doet ons daar door ootmoet leeren, Doet ons felve tot u keeren; Laat u liefde overgroot, Van u Kruys en van u dood, Soo geiladig in ons werken, En ons doen ten regten merken, Dat gy algenoegfaam Heer, Liefd en mind de Sondaars teer. é Cor. é: 23.
JDog ivyprediken Cbriflum den gekruyflen, den Jooden
%%el een erserniiïe, ende den Grieken eene dwaasheid.
■ & * ' Hier
|
||
Herts-TJieologie. 87
×
Hier komt hetKriiyce Jesus in het Herte, |
||||||||
hel· evfdeel ddt Crifins den Taimen heeft
'toegelaten ir eertitel wl Gottes e nie een. tichain. col lodens ø pJlfiulerjr' ·. |
||||||||
Jefus met u Kruys en Wonden,
Laaft myn Ziel tot allen ftonden, Al u friert en bitt're pyn, ■wat tot haar verquiking zyn. |
||||||||
F 4 Zit.
|
||||||||
ι. TT^At zie ik hier, 6 Jefu, in defeFiguure;
namelyk: het Kruys, met allerley lydens Inilrumenten, waarmedegyeenmaal zytbela- den ende befwaart geweeft, lydende veelc imerten buyten rny, nochtans om mynder fon- den wille, ende my ten goede: Alfoo wilt doch ook het Kruys ende allerley diergelyke Inilru- menten dragen inwendig in my. 2. Endefelve Liefde, die u beweegde fui-
ken Kruys en Lydens Inilrumenten niet alleen op te nemen, maar ook gewillig te dragen ende uytte lyden, die wille u doch ook bewegen dit u Kruys willig aan te nemen ende uyt te lyden in my, op dat ik moge komen in de gemeyn- fchap uwes lydens met u. 3. Laat, ó goede Jefus, dit u Kruys, zyn myr
ner Ziele eenige Medicyne , myn eenige toe- vlucht in allen aanvechtingen, myn befcher- minge tegen den Vyandt, endemynen eenigen, trooil in Teven en doodt. 4. Ende gy myn Ziele, bekommert u daarom
nacht en dag, op dat gy Jcfus met fyn Kruys en
|
||||
Herts-Theologie. 89
?Ð lyden in u herte mochtet verkrygen, want
Uyt zyn Kruys ontilaat u eenige Hey!; in dit zyn Kruys is de eenige oyerwinninge tegen u- we vyanden, foo fichtbare als onfichtbare} on- der defen Kruyee is de ware Vrede en Vreugde der Ziele verborgen. 5. Haait ì dan, 6 myn Ziele , loopt haaftig
cade en houd niet op, tot dat gy dezen uwen Zaligmaker met zyn Kruys in u Herte verkrygt, want alsdan fult gy van veele paffien ende aan- vechtingen verloft worden, ende in gelatene gehoorfaamheyd, ende in ilillergeduldigheyd, uwen gekruyften Liefhebber tot fynen fmallen weg yolitandig na wandelen tot in het Hemels fche Paradys. Suchtinge der Ziele.
In den angfi, en in den noot,
Qicaamt g'y, d Heer, uyt Liefde groot j Om u fchep/el in 'Z verdriet
■Eenwiglyk te laten niet;
Maar gy komt zyn droefbeyd ftelpen „ Met hem uyt den dood te helpen, Door u lyden en u kruys
't Verhorne brengt gy weer f Huys.
|
|||||
F S Wan-
|
|||||
<?o Levendige
Wanneer ó Jefu lief! myn Ziel leid neergebogen
In diepe treurigheyd; Steldgydan Heer u lyden my voor oogen , En ugehoorfaamheyd;
Dan moet myu Ziel in diepe ootmoet denken, Wat lyd ik by die fmert,
Die gy doe leed, doen gy u felfs quam fchenken, Voor ons liefhebbend Hert.
O Liefite Soon! gehöorfaam aäö u Vader! Om ons die verre heen,
Der fonden weg gecreen, te brengen nader; Waar vind men noch fulkjeen ?
U grooce liefd' en is niet uyc te meeten, s'En heeft geen perk noch end ,
Ag laatfe nooit by ons doch zyn vergeeten, Die gy in liefde kend.
Drukt foetile Heer u lyden, Kruys en fmerte, U Zielen leet en pyn,
Ja brengt het al, zoo 't u behaagt in 't Herte, Van u gemaakt heel reyn :
Dan fal u kruys, udood, en bitter lyden, Syn in myn ziel geprent,
Om dat ik my kan van die fonden myden Meeru, als my bekent.
Rom. 6: 8.
Indien my nu met Chriflo geflorven zyn, foogeho -
ven wy, dat wy ook met hem füllen leven. ι Cor. ι: j.
Want gelyk het lyden Chrifli overvloedig is in ons,
dfoo is ook door Chriflum onfe vertrooflinge over- vloedig. , Lief-
|
||||
Herts-Theologie. 91
X. Figuur.
Lieffte Jefu! berg u kruys,
En brengt u tugtroe in ons Huys: Laat al ulyden, dood en fmert, Altyd geprent fyn in ons hert; Dan fal by ons geen yd'le eer, Geen werelds luiten gelden meer. Dit bondelken met myrre reyn, Laat in ons hert beiloten zyn; Soo fyn wy vry van alle quaat, Dat heen en weer voorby ons gaat. |
||||||||
Wanneer het heilig Kruys desHeeren in het hert,
Desmenfchen veel verfchynd, als ook fyn bitter lyden, Syn Ziel van ydelheyd feer ligt bevrydet werd; En fteld des werelds vreugt, en haar vermaak ter zyden. |
||||||||
Jefus met u Kruys en wonden,
Laafc myn Ziel tot allen Honden; Al u fmert en bit're pyn , Laat tot haar verquikking zyn. ι Joh. 2: 2.
■Ende hy is een verfoeninge voor onfe finden: ende
niet alleen voor de onfe, maar ook voor de finden der geheele wereld. ]üdje vs. %o.
bewaart u felve in de liefde Gods.
Aan*.
|
||||||||
<?i Levendige
Aanmerkinge op de
X. Figuur. Over de woorden Jksaia 63: 2, 3.
Waarom zytgyroot aan ugewaat? ende uwe klee·
deren als eene die in de WynperJJe treet'? ik heb- te de perjje alleen getreden, ende daar isias nie- mand van de volkeren \met my. ZANG.
Toon: Ey fchoonfle Nimpb aanfiet, &c.
Myn lief, ik moet van heter minne wenen ,
Hoe zyc gy foo bet weet, in waarom fien u klederen a!s eenen, Die in de Wyn-pers treet?
Als van een berg de wacerbeeken itromen, Myn lief, myn alderfchoonite Heer, Soo vloeyd dat bloedigpurper neer. Tot in uw foomen. T3GEN-2ANG,
2.
Daarom ó Bruyd, zyn over al myn leeden,
Myn klederen foo rood, Dat ik de pers alleene heb getreden, 't Is 't bloed dat ik vergoot:
Uyt min, om u verfmagte hert te drenken, Myn duyf, myn alderliefïte Bruyd!
Staat op en gaat u felven uyc, Ik fal't u fchenken. TOE-
|
||||
Herts-Theologie. 93
■Ô Ï Å - 2 Á Í G.
WaaihX P raak lk in ichuld ··
Ik hl8y my onwaarde toe verheven,
iK ben van uwer minne krank, u iadf t my met dien foeten drank, Mn hef, myn leven. |
|||||||
Soo werd de foere duyf vertrooft,
Van Jefus haar beminde,
«y liefd' en mind dit waardftekrooft,> Als d'alderlieftte vrinden.
Siet wat de fchoonfte Jefus doet, Geprangt door duyzend fmerte,
Hy fehenkt fyn fchoonite Bruydfyn bloed, fin geeft haar ook fyn Herte.
"ier is de liefde groot en hoog, Wie kan het al doorgronden i
"eg werelds liefde uyr myn oog, Ik foek het in fyn wonden.
1 Pet. 3: 18-
Want Cbriflus heeft ook eens voor de finden gelee den,
hy regtvaardig, voor de onregtvaardige; op dat h ons tot God Joude brengen, Sc. |
|||||||
Na-
|
|||||||
94 Levendige
Nader Aanmerking,
UytAMBROSIUS, I
Op de X. Figuur.
Slee hier de diepe nedrigheyd , wonderlyke
lydfaamheyd, yverige liefde, overvloedi- ge goedertierentheyd, wonderbaare fagtmoe- digheyd, beftendige gehoorfaamheyd van Je* fus Chriftus! Siet hier de pyne, fmerten, be- nautheden, woriteüngen ende uyterile lyden Chriili voor het geeftelyke ende eeuwige goet. van de dierbare zielen zyner verlofte; Siet hier de dood Chriili; Siet hoe hy het Hooft gebo- gen ende den geeft heeft gegeven. Wel, defe zyn de byfondere Hukken welke
wy geiykvormig moeten werden. Maar helaas! Wat een wyd, breed ende groot onderfcheyd,
verfcheel en ongelyk is 'er tuffchen my en hem? Chriftus heeft in zyn lyden gefcheenen genaden, fyne genaden hebben haarinfyn lyden vertoont, gelyk fo veele Herren, in een heldere winterfe nagc. Maar hoe fwak en duyfter zyn de flaauwe genade in my« Ziele? Chriftus heeft in zyn ly* den foo veel voor my geleden, ik en weet niet hoe veel; door zyn onbekende droef heyd, en* de lyden dat hy heeft gevoelt, maar dat wy niet befcheydelyk können weten (feyden de Oude Vaders der Griekfe Kerke in haren Godsdienft») ontfermtuonfer, ende behoud ons, zyn droef* heyd en lyden was foo groot, dateenige gedag1 hebben dat 't gevaarlvk is 't felve uyt te beer den!
|
||||
Herts-Theologie. pf
den; maar hoe fober ende hoe gering is myn
tyden voor Jeius Chriftus? Ik en hebbe noch tot den bloede niet tegen -
geilaan. En alhaddeik, wat is dit in vergeiy- King van zyn uyterfte lyden ? Chriftus in zyn ly- den geftorven ? fyn lydige gehoorfaamheyd was tot de dood des Kruyces. Hy heeft aan het Kruys gehangen tot dat hy zyn hooft geboogen ende den geeft gegeven heeft; Hyis der Son- den eenmaal geftorven. Maar helaas! Hoe leve ik in het felver daar
voor hy is geftorven ? tot defen dag toe hebben myne fonden den geeft noch niet gegeven; tot defen dag toe is Chrifti dood noch niet ge weeft de dood myner Sonden ; och! myn e Sonden en zyn noch nietgekruyft; het Herte-bloet myner fonden is noch niet gelaten; och! wee my, hoe ^eynig ben ikinalledefeopfigten Chriftus ge- 'ykvormig. rJoH. 4: 9.
Hier in is de liefde Gods tegen ons geopenbaart,
dat God zynen eenig gebooren Soon gefonden beeft in de wereld, op dat iuy finden leven door hem. |
|||||
Hier
|
|||||
9(5 Levendige
|
|||||||
XI. Figuur.
Hier regeert Jesus het Herte* OHeereJefus, óhoefchoon,
Palt u den Scepter en de Kroon! Gebied, óalderhöogireGod, Wy paffen op u hoog gebod; Ujokisligt, ulaftisfoet, 't Is alles Heilig wat gy doet. Dat geen gelatenheyd verfchil, Nocheygekeur, nocheyge wil; In 't Herte bly ven, kleyn noch groot ,· Maar voerd het alles in den dood; En werpt het uyt voor drek en flyk, Dan werd het Hert een vreugderiryk. |
|||||||
Hoe hoog is foö een Ziet verheven,
Alsjefus! komt in't Herteleven; Alsjefus, Gods geliefden Soon , Sit daar, met Scepter ende Kroon. Dan moeten andere Heeren vlieden; Wanneer dien Koning komt gebieden ,· JaopfynHeylig Hemels Woord, Soo moeten J de luiten voort. Den Satan, Wereld, Vlees en alle, 't Moet voor fyn voeten nedervalle: Daar kan doch niets voor hem beftaan ,· Als hy het Hert fyn kragt doet aan. Luc. 17: %t.
*■— Noch men f al niet /eggen, βet hier o/te/iet daar 7
maar het Koninkryke Gods is binnen u Ikden. Hier
|
|||||||
Herts-Theologie.
XI.
Hier regeert Jesus het Herte.
|
|||||||
O hoe g'lukfalig is dat Hert,
In 't welke Jefus Koning werd i £eerddan, ÓHeyland, totmy in, t-n heericht in my na uwen (in , VV eerd verre weg dat u mishaagt, -b-η voor 't volherden ibrge draagt |
|||||||
G
|
|||||||
£8 Levendige
Zklen-Gefprek.
ι. TÄ/at zie ik hier? acn w^t wonder verfchynt
hier voor myn oogen ? Zie ik hier niet den Heere Jefum fitten in 't midden des Herten, als eenKon-ngopfynenKoninglyken Throon, Schepter en Kroone dragende. / 2. O! hoe falig en bovenmaten gelukkig is
die Ziele, in wiens, Herte Jefus Koning gewor- den is r want offchoon Jefus een Koning is, buy- ten u Herte, 6 myn Ziele, dat en kan u in 't min- fle geen nuttigheyt toebrengen: Maar wanneer Jefus een Koning binnen in u Herte geworden is, foo-is hy eygentlyk u Koning ende u Saligheit. 3. Daarom, ögetrouwe Heylandt, dewylc
gy lufl hebt in der menfchen herten als een heer- fchende Koning te regeeren, zoo doet my ook die genade, dac ik u defen oogenblik myn herce prefenteere ende overgeve tot uwen Throon ende Palevs: Ach! neemt het in, regeert in het felve, laat uwe heerfchappye tegen uwe en- de myne Vyanden daar in openbaar worden; Verdryfc'uytmyn herte alle onreyne luïlen en- de ongeoorloofde begeerten, verplettertfe on- der uwe voeten· in my: laat de Sonde, deW.e- reldt, den Satan, uwe ende myne flaven ende vaifalen zyn. 4. Wild
|
||||
Herts-Theologie. 99
4· Wild dan niet aflaten, 6 mynZiele, tot
oat gy defen Koning in u Herte tot een Regeer- der verkrygt: d! hoe gelukfalig fult-gy zvn, wanneer defe Koning in ufal regeeren? hoe fult gy dan oyer Sonde, Satan ende de Werelt, een Heer ende Meefter zyn können ? Maar on- lalig ende bovenmaten ellendig fult gyzyn, foo wel m defe als in de toekomende Eeuwe; wan- neer Jelus geen Koning en word in u Herte, niaar dat Lucifer met de arge boofe Werelt daar in blyven regeeren: ach! hoe een ellendige Sla- tinne füllen ff van u maken, hier ende hier na- niaals. Suchtinge der Ziele.
Cl Kaning Jefus, Godes Soon,
Maakt doch myn hert u tot een Troon s
Op dat gy daar regeeren meugt, Sao beb' ik ruft, foo heV ik. vreugt, Soo ben ik wederom bequaam, ■
Altyd te loven uwen naam.
|
|||||||
G i
|
|||||||
Ver-
|
|||||||
ioo Levendige
XI. Figuur.
Verheugt u menfchfcn al gelyk,
Want Jefus heeft zyn Koningryk; De glory van zyn Heylig licht, Jn'smenfchen herte opgericht. Gebied nu Heer, wy fwygen ftil, Omal te doen na uwen wil; U Woord is ons te kragtig foet, Datwiehethoord, upryfenmoet. Gelooft zy God die in u hand, Den Scepter Davids heeft geplant; En die de Kroon der Heerlykheyd, Voor eeuwig u heeft toegezeyd. |
||||||
Wanneer de Heere God in't herte van de men-
ichen, Oprigt het Heilig Ryk van Chrifto zynen Soon! Soo doet den raenlchna al fyns Heeren Herten wenfchen , En krygt dan ook in 't laatft des Hemels vreugde Kroon. Geen vreugt kan deze vreugt verbeelden,
Als jefis Koning is in 't Hert,
Dan fwemd de Ziel in volle weelden, En is bevryd van druk en fmert:
Dan zit de Ziel in (lilligheden, En laat haar Koning, Kroon en Staf,
Om al de fonden te vertreeden, En werpen die in't naarfte graf.
Psalm 89; 190.
Ende ik/al zyn zaat in eeuwigheyd zetten, en zyV Troon alle de dagen der Hemelen.
Na-
|
||||||
Herts-TheoJogie. ιοί
Nader Aanmerking
Uyt J. TAÜLERUS, Op de XL Figuur. T\ e menfchen die door de ware deure Jefum Chri* U ftum, in dit inwendig Κ yke gekomen zyn,vin- den louterlyk de waarheit, die alle menfchen onbe- kend is, die in defen grond niet en woonen. De- fa vinden dat Dionifius Schryfc, dat boven alle vernuft, boven alle gedagten, en bovenalle ver- llandis, dat is, zy vinden dat ligt, in het ligt. De Doctoren ende geleerde, leeien met neeritig-
heid de Boeken , ende flaan de bladeren om , maar deze menfchen lefen dat waarachtig levendig ßoek, daarin het altefamen leefd. Wantzy keeren de He- melen en het Aardryk om , ende leefen daar in de voortreffelykegioote wonderen Gods, ende gaan voorder aan dat onderfcheyd der lieve Engelen Gods, ende komen voorder aan de opperfte letter, derH. waardige Drie-eenigbeyd: dat is,, hoe God den Vader zynen Sonejeium Chriftum ceuwiglyk geboren heeft, ende eéuwjglyk baard, ende hoe ^teeuwig Woord, eeüwigljk gelpeeld heeft in Zvn VaderlykHerte, ende hoe God de H. Geeft 3|cyd vloeyd van hen beyde j en hoe de H. Hooge Urie-eenigheyd haar altyd uytgiet in alle Zalige ^"jeften , ende hoe zy haar wederom gieten in wet- KelykereeuwigerZaligheyd: dit isdeZalighevd , Jaar van de Soone Gods jefus Chriftus fprak, Va- Qer dat is het eeuwige leven, dat zyu alleen waar· agtig God bekennen, ende dien gy geibnden hebt Jeluni Chriftum. Kinderen dit is het ware leven in J-en inwendigen Tempel Gods, hier zit de opper- de Koning in zyn Paleys, wie dit verfogt heeft, me weet het alleen, en niemand anders. G3 SANG:
|
||||
ίο* Levendige
SANG. Vois t ó Neria fchoonfie, &c.
j.
O Blinde Werelt vol ellende,
Al u geluk beftaat in wään, Dac gy u groote armoed kende, Gy zoud naar and're rykdom ftaan. 2.
O Koningen, kond gy't befeffen,
Waar in een Koningryk beftaat, Gy zoud u roem foo hoog niet heffen , U aardfche Kroon was haait verfmaat. 3·
Gy boogd met Kroon en Scepter neder,
In 't Stof van Jefus doorne Kroon ί Gy gingt toe Heerfchäppy niet weder, Maar bleeft een Dienaar van Gods Soon. 4·
Och kende gy den fchoonften Heere, U aards Ρ aleys verliet gy bly, Want hem te dienen is regeeren, Maar aards regeeren ilaverny. 5·
Wie hem behaagd heeft altyd vreede, Offchoon de werelt woeld en raail, En d'een van d'ander werd beftreeden, Hy is van geen geweld verbaaft. 6.
Syn Geeft verheugt zig niet door Wyne, 't Is levend water dat hy drinkt, Dat in hem werd tot een Fonteyne, Die in het eeuwig leven fpringt. 7·
KcmtKoningen van uwen Troone, Komt werelt van u drek en ilyk, Word onderdanen van Gods Soone, En Koningen van't eeuwigRyk. |
||||
Herts-Theologie. 103
Ziele-Zucht,
Regeerd myn Hert * ó Jefus myn beminde
En woond daar eeuwig in, Door uwe foetfte min. Dan zal ik regt de ware blvdfchap vinden. . Hoe droevig is myn Ziel ó fchoonttc Heere! aymiftufoetgezigt,
En'talderfaligftligt,
Moet^zy helaas! in deze ftand ontbeere. w Je Kan myn Ziel doch trooften in myn fmerté , Dangy, ó Zielen vrind
Die my doch hebt bemind:
Neemt myn gezucht en klagen eens terHerte, λοιώ zet u neer, ö groote Zielen Herder, In 't Hert van my, u Troon ,
. Ey neemt het tot u woon, Maar wykt, ó Heer! ay wykt van my niet verder.
Psalm 2: 6.
** doch hebbe mynen Koning gefalft over Zw«, den
Berg tnymr Heyligheyd. |
|||||||
G*
|
|||||||
Hier
|
|||||||
104 Levendige
XII. Figuur.
Hier ruft Jesus in 't Herte. Wat kan doch zulk een Herte deere,
Als Jefus d'alderfchoonfte Heere, Sit neder in het Hert én ruit,
En geeft de Ziel fyn vreugdens luit.
Of dan de Satan met fyn boelen, Al rontom f wieren.en krioelen; 'tEnmaggeenquaad, degrooteGod
Ruit in het Hert, der Zielen ilot.
Schoon dat de felle Blixem itra'en 3 Tot in het diepit des Herten dalen ; Wat kan dat quaad , als Jefus fchoon!
Daar zit en ruft, en heeft fyn Troon.
Wac kan de wind van onheyl deeren, Op 't Hert, daar binnen ruit de Heere: VVat kan het Kruys doen, of de ftnert,
Soo lang de Koningzit in 't Hert,
Geen onruit kan foo'n Ziele itooren, Wat het ookzy, diekomttehooren, De item van Jefus in zyn Hert,
Hoe dat hy ook geilingerd wert.
Syn oogen æ- ç op hem geflagen, Inal'e Kruys, en wildgyvragen; Waar hy die vree en ruit van heeft ?
't Is om dat Jefus in hem leeft.
Joh. 14: 20.
In dien dag/uit gy bekennen, datikinmynenVader
(ben) ende gy in my, ende ik in u. Hier
|
||||
Herts-Theologie.
XII.
Hier ruft Jesus in 't Herte. |
|||||||||
i°i
|
|||||||||
tyn hertcczvd onderfizunt ■z.i'mic åç
Sal mst^vve/hi Salm :n%:<i> |
|||||||||
Wat moeter vreed' en ftilte zyn,
Als Jefus ruft in 't herte myn,
Wie zoud' verfchrikt zyn of bevreeft, Daar Tefus woont door zynea Geeft,
G f ' Zk'
|
|||||||||
ï. /^\flchoon alle ftormwinden , ende woe-
V^ dende baren van de ongeftuymige Zee defer woeile Werelt, haar regen my bewegen, foo en füllen fy tegen my niet vermogen, wan- neer gy, ö goede Jefus, door uwen Geeft myn herte fult gelieven te bcftten. |
||||||
2. Ach! dat ik u foo konde bejegenen, die-
nen ende danken, dat ik u in myn herte moch- te behouden , op dat gy aldaar ruftende, ik geen ongeluk en behoefde te vreefen, om dat gy myn- Heyland, Verloifer ende Saligmaker by my, mmy, ja in't midden mynes herten zyt. 3. Want gy myn Behouder, zyt myn Licht
in myne DuifterniiTén, ende injde dwaalwegen defer boofer Werelt; wie wil en kan my dan ver- leiden , foo lange gy by my, ende myn Behoe- der zyt ? Gy -zyt myn kracht in myne fwakheyt, wie kan. my dan overwinnen? Gy zyt myne vreugde in myne droef heyt, wie kan ;'my dan ■bedroeven? gy zyt myn eeuwig Leven, wie ikan my dan van u fcheyden ? 4; Wel aan dan'myn Ziele, bevlytigt u t'al-
Jen
|
||||||
Herts-Theologie, ι ο7
ientyden, datgydefen uwen Bruydegofn byu
rnoogthebben ende behouden, op dat hy fy u eenige heyl tegen alle uwe tegenheden ende aanvechtingen, hy zal u zyn allen, tegen aües, want hy is doch alles in allen. 5· Het is waar, dat hetfomtyts fchynt als· of
de Heere fliepe in u, wanneer hy niet alty t even haaftig iets in u uytwerket nae uwen wille; maar dat is fyne beproevinge, noodig ende nut tot uwer beproevinge ende oeffeninge, op dat gy des te vuuriger, inniger, ende erniliger £ot hem roepen foudet. ó\ Wanneer dan de quade effecten ende be-
weegingen fich in u beginnen te verheffen, en- de dat Jefus fchynt te flapen, foo is het hoog tyt dat gy hem door ernftige zuchtingen foekt op te wekken ende tot uwe hulpe te bewegen. Zuchtinge dejr Ziele.
Offcbo on de wint van tegen/poet,
Myn hert veel angst en vrees aandoet, Blyft gy daar met u Liefde, Heer,
't Enjal bewegen nimmermeer.
|
||||||
•.
|
||||||
OSoe-
|
||||||
io8 Levendige
XII. Figuur.
OSoete ruil wie kan u ftooren,
Al flaat den Hemel flag op flag, Ai bruid den afgrond wat hy mag, Al laten fich.de winden hooren;
't Is al vergeefs hoe dat het gaat. Wanneer het das in 't Herte ftaat. Geen Schepiel kan de plaats beroeren,
Daarfynen Schepper op beluft, In diepe ftilte lieflyk ruft, Schoon alle Creaturen't fwoeren:
Al regent 'er een overvloed Van ilryd , en Ê ruys en regenfpoet; Inwendig blyft de ruit in wefen ,
En weet van ichrikken noch van vrefen.
|
||||||
Wat baat een Ziel veel geld en goed,
Wat kan hem al fyn rykdom geven ,
Wat edeldom in 't hoogfte bloed ; Wat aanfien in dit fterflyk leven ?
Soo hy geen ruil iii Jefus heeft, En dat fyn Ziel *an ondervinden,
Dat al wat voorde oogen' fweefc; De vlugge tyd (leeds komt verflinden.
't Isydelheid, hetaardfche goed, Kan aan de Ziel nooyt vrede geven,
Maar Jefus ruilend in 't gemoet; Geeft aan de Ziel een beter leven.
Ephes. i. vs. 14.
-— - ■
Het
|
||||||
Herts-Theologie, 109
S AN G.
Hetdaget uyt den Oofien.
1.
AL ruyfichen alle woude;
AI bruyft het wilde meer, Al beeft hec al van donder, AI ftraald de bli xem neer , Ìãç Herc blyft Tonder vreefen in fyü wezen. 2.
Het kan ons niet verfchrikken, Al wat van buyten woeld, Wanneer men maar van binnen, Die ichoonfte ruite voeld; Die ichoonfte ruft van binnen Kan 't verwinnen. 3·
Als Jefus fich in 't Herte,
Te rufte heeft gefet,
Laat eens een onweer komen,
Dat defe ruft belet;
Al 't quaat verfmelt in vrefen
Voor fyn wefen.
4-
O menfchen woud gy leeren,
Waar in u heyl bellaar, 't Is hier in dat gy weelden , En aardfche rykdom haat; En dat gy tragt te winnen Ruft van binnen. Psalm 132: 13, 14«
Want de Heere heeft Zion verkoren, by heeft bet begeert tot fyn woonplaatfe, (J"eggende) dit is myne rufle tot- in eeuwigheid, bierjal ik woonen, want ik hebfe be- ·> geert. Zuch |
||||
é ßï Levendige
ZiicJitinge der Ziele.
Ach! dat wy tot dien ftant waren gekomen, dat
wy onfes Heeren eygendom waren gewor- den; wyfouden ontflagenzyn van alleforge,wy fouden genieten alles wat een Chriften mag wen- fchen, ja alle fehateen en rykdommen der barm- hertigheyd Gods fouden voor ons open zyn, in de Helle en in de doot fouden wy het Hoogfte Goed, dat is Godt, vinden. Al ilormt den Hemel noch foo fel,
Al fchiec den blixem nog foo fnel, Daar is geen buy, nog donderflag, Die my in't hertontruften mag;" 't Is alles niet wat buyten woelt, Soo lang men binnen rufte voelt: Als den genaad'Heeropzynbed Sig totzyn vreed'ruftheefcgefct; Want daar hyfit, daar is de Geeft In 's menfehen herte onbevrceft. Als Jefus in u Ziel tot ruften is gelegen,
Al wat daar buyten is den menfche niet en deert, Al ftormt de tejenheit,al vak verfoekings regen,
Die Ziel daar Jelui ruft, haar nergens aan en deert. PS;ALM ¢ã. I.
De Heere is myn ligt, ende myn heyl, voor wienfou -
deikvreefen? de Heere is myn levens kragt, voor men/oude ik vervaart zyn ? |
|||||
$a-
|
|||||
Herts-Theologie. Jam
Nader Aanmerking
Op deXIL Figuur. DEmenfche die in de Werelt haar deel heb-
ben, en welke haar rufte foeken in die din- gen welke door de tyd vergaan, en door 'r ge- bruyk verdwynen, zyn de armfte en ellendigfte fchepfelen van de Werelt; yder fchepfel in de Werelt roept ons als toe, dat 'er geen waare rufte in haar te vinden en is, en daarom mogen wy feggen; dit is de plaatfe van onfe rufte niet. Onfe zielen zyn van God gefchapen, tot Ho-
ger befchouwing van dingen welke onfe onfterf- felyke zielen können verfadigen, en om dat defe vergenoeginge in geen fchepfel is te vinden,. daarom moeten wy het foeken in hem die een Schepper en formeerder van al hetgefchapene is. In God moet dan onfe rufte zyn, en hy in ons,
dan füllen onfe zielen vreugden en blydfchap in nem vinden; want als God de ziel vervult, dan moeten alle andere vreugde, en vergenoeginge Wyken. ö JVlyn ziele, foekt dan alleen uwruftein Je-
■*us, foekt uw Hoogfte goet in hem; want zyn pedertierentheid is beter dan het leven felfs : «at uwe ziele dochfo niet befwaart worden met defe ydelheden van de Werelt, datgy voorje- ius geen plaats in uherte foudet overiaten; maar joekt hem boven allesin uherte te bewaren. „ Psalm 131: 8. waat op Heere tot uwe ruße :gy en ds arke uwcrfierkte.
Hier-
|
|||
tu Levendige
XIII. Figuur.
Hier fingt Jesus in 't Herte. Het moet de Ziel tot vreugde dwingen,
Als Jefus in het Hert komt fingen, Alsjefus, Gods geliefden Soon,
Heft daar in op een Hemel toon,
Wie kan die groote vreugt uy tgalmen, Als Jefus in het Herte Pfalmen Van al fyn groote liefde fingt,
En ons foo tot fyn liefde dwingt,
O Heyland! Koning! enRegeerder! Heft op uw Hemel, toon te meerder, In 't Herte van een doode Ziel,
Voorwiengy nooytugunft in hiel»
Te regt kan nooyt de vreugde welen, Als gy niet komt de Ziel genecfen, Én ftort in haar u vreugt en ligt,
En toont u vfind'lyk aangefigt;
O Menfche! wild gy vreugde fmaken, Die u tot aan het Herte raken , 't Is Jefus Goddelyken Geeft,
WTelk maakt in 't lïert een Hemel feefl;
O Kond gy defe vreugt erlangen, Gy hoorde Jefus fyn Gefangen, Die hy fteeds door fyn Geeft en Woord,
In 't Heylig Herte foet brengt voort;
Dees vreugde die is af te meten , Wanneer 't geheiligde geweten , Seer foetlyk ruft, en fmaakt uien fchat
De w elk de wereld niet en vat.
Psalm 4. vs. 8. Gy hebt vreugde in myn Herte gegeven, meer dan ter tydakhaar koorn, en harenmofivermenigvuldigt zyn. Hier |
||||
Herts.TheoIogie.
XIII. Hier Singt Jesus in't Herte.
|
||||||||
115
|
||||||||
of r ^efuS 's menfchen hert beweegt tot ware vreugt,
j( lynen ioff en prys, door Lofgezang te uyten, ermaak gaat boven al, wat geven kan geneugt, <-Y Aarts mufijk of fpel, door fluyten, harpen, luytei |
||||||||
H Zie.
|
||||||||
ii.4 Levendige
×ÐÃ.
Z'tekn-Gefprek.
I. /~\ Heilige Heere, wat is foodanigen Ziele
v/ welgeluklalig, wiens herte alleene door uwe goetheyd tot ware vreugde bewogen word, want gelyk als defe beelteniffe uytwyfen, foo pleegt gy ook uwen luit te hebben dergeloovi- ger menfchen herten om Godts eere door Lof- * zangen te verkondigen, en te bewegen. 2. Want gewiffelyk moeten alle goede be-
weegingen tot zingen (füllen zy tot eere ende lof des■ Alderhoogften ftrekken) gefchieden in den Geeft ende in der Waarheyd, ende dien volgende van u afdalen ende in 't herte ge- wrocht worden: gyfelfs Heere moet door u- wen Geeft het herte ontfteken, ende dat felve in Liefde tot uwen lof, levendig maken. 3. Nu dan, 6 getrouwe Heere Jefu, ont-
fermt u mynder, en -veifchynt doch van defe uure aan," door'uweiï Geeilt in nryn herte: verdryft alle aardtfche en Vleefchelyke droef- heyt uyt het felve: ontfteekt myn herte met uwe Liefde, en vervult het met Geeftelyke en Hemelfche blydtfchap, op dat ik my waar- lyk verhengen mag in u den Levendigen Godt; en dat ik door defe Hemelfche vreugde tot zin- ge" |
||||
Herts-Theologie. 11 f
5en worde bewogen, om den lof Godts te uyt-
ten voort en voort. 4. En gy myn Ziele, wat maakt gy? waar
mede zyt gy befig ? waar in verheugt gy u ? keert u doch fonder vertoeven tot den Heere Jefum, laat hem uwe eenige vreugde ende roem zyn, vermaakt u in geene dingen buyten hem, zingt ende verheugt u door Hem, met Hem, ende in Hem; Zingt metherte ende monde: Je/u myn Vreugd?, myn roem, en eer.
Myns Herten fcbat, die ik begeer. Ik kan 't gewis niet <wyzen an, Hoe boog u Naam verheugen kan, Wie dat Geloof in 't herte beeft 3 Die/al 't bevinden dat by leeft. Suchtinge der Ziele.
Beweegt myn hert tot ware vreugt3
Verwekt in my opregte deugt,
Dat ik voor uwe goedigbeyty U loove in der eewwigbeyt. |
|||||
Ç æ Doe
|
|||||
li6 Levendige
XIII. Figuur.
Doe alle Creaturen fwegen ,
En 't hert een ruymte had gekregen, Dat eenfaamheyd de plaats befloeg, En al 't gewoel ter deur uyt joeg, Doen alle Trooften hem ontgingen, Doen hoorden 't Jefus in zig zingen: OSoeten zang van Godes Soon, Gy zyt den menfche veel te fchoon. Doe kon het alle vreugt vergeeten, Die niet van God wsrd toegemeeten. |
||||||
Wie kan verdaan dees hooge dingen ?
Als Jefus komt het herte dwingen,
En geeft daar in een Hemels woordt, Soo dat 'er blydfchap werd gehoort: De ziele felfs in veel verdrukken,
Is vrolyk in haar ongelukken,
Want jefus blydfchap ruit in 't hert;
Die doet vergeeten al haar fmert. O Godes Soon! doet my iteeds hooren,
Uw Item die Eng'len kan bekooren,
U fteir , en taal zöo overfoet, Soo trooftlyk voor een Avak gemoet. Psalm 89: éß, iy.
IVelgelukJalig is het volk 't welk het geklank kent '■
O Heere, zy zullen in het ligt uwes aanfchyns wandelen, zy zullen haar den gantfchen dag ver- heugen in uwen name; en door uwe geregtigheyd verhoogt werden. SANG:
|
||||||
Herts-Theologie. 117
SANG.
Filis myn Twedt ziel
>c/^J?ei3r^nietwi{ltezvn
VJIn Hemel of op aard, Uat is nu myn JJoor God geopenbaard , £u kan myn blyde geeft het al verfmaan, i-'e lchoolgeleertheyd vind het niet, |
||||||
l.j!: zyn wy wel gereed
^ntfangen van Gods wil, Se,t kruys en 't leed , j^?'aaten endeftil; Eennr1'ep vernoolen fchat is ons een fchild,
En ι d die 's wereIts magt verfmaad, ÓV . c geweld der Hellen wederftaat, Gel i'S fch',d ' van God mY toevertrouwt,
lUKkig die zig agter u onthoud. Een 3'
Va Pondeloos berouw,
Onr C °luaa(i door ons gedaan ,
}yl ?t' en trouw
G|hnnrrltteverfmaan»
in aii am zyn naar mate onfer kragt, Sodn atde Godhevd leert, öat u.λ Zyn Soon mec Te& van ons begeerd, Om I weS die ons daar heenen leyd, eens te vinden dees verborgentheyd. »
11 3 Speeló |
||||||
ïi8 Levendige
XIII
Speeld op de fnaaren, vrolyk klinkt,
Want Jefus de mufyke zingt; Laat yders inilrument voortaan, Op Jefus toonen , lof prys gaan. Laat nu der Eng'len groote fchaar, En ook der Heyl'gen allegaar: 'cZy op Cimbaal, op Harp, of Fluyts Haar dank-lied gaan na ditgeluyt: Zoo zal de vreugde van nu aan, Tot in der eeuwigheyd beftaan. Als Jefus in herHert des menfchen vreugt verwekt,
Zoo mag den menfch ook wel van vreugde regt opfpringen, Ais Jefus fteld den toon, van liefde onbevlekt, Den menfche vrolyk mag den lof des Heeren zingen. Geen vreugt is by dees vreugt te agten,
Als Jefus hoog gelooft,
De Ziel verfterkt fteeds door zyn kragten; Dit alle vreugt verdooft.
Wanneer die fchoone Son komt fchynen In 't duvitere gemoet,
Die doet de donkcrheyd verdwynen, En geeft zyn Hemels foet:
O Vreugt van Godes Soone! Och! wild fteeds in my woone. Psalm 33: 21.
—~ Want ons Hert e is in hem verblyd, op dat wy c?
den name zyntr Heyligheyd betrouwen. |
||||
Herts-Theologie. 119
Openb. 2: 17.
Die overwind, ik zal hem geven te ecten van bet man-
na dat verbergen is. |
||||||||
ê
|
ond gy u Hert van d'aarde trekken,
|
|||||||
En zien van al het zienlyk af,
En al dat kan tot Iuft verwekken, Niet achten als wat wind en kaf.
Kond gy in ililligheyd u keeren Tot hem, dieindeililheydruil,
Soo fult gy fmaken hoe de Heere, Seer vrolyk in u Ziele ruil:
Dan fult gy proeven ende fmaaken , Wat Jefus is, al voor 't gemoet,
Als hy komt tot u Ziele naaken, Met Hemel vreugde over foet.
•Öan fult gy kennen zulke dingen, Dewelk de Werelt niet verilaan,
In droef heyd fult gy können zingen, Als Jefus 't Hert met kragt doet aan,
¼ Vreugde! wie kan u uytdrukken, Wie heeft een tong tor zulk een ipraak,
Oit kan de Ziel van d'aarde rukken, Zoo s'is, en ruil in dit vermaak.
zGor. ix: 2.
tk kenne een menfche in «Chrifto, voor veertien Jaaren,
of het gefchied zy in het lichaam en weet ik niett ofbuyten het lichaam en weet ik niet: God weet het dat de zodanigen opgetrokken is geiseefl, tot in den derden Hemel. Ç ë- Hier
|
||||||||
iao Levendige
XIV. Figuur.
Hier fpeelt Jesus in 't Herte. Een vreugt die nooyt komt tot de ooren,
Dewelk de menfch noch proeft noch fmaakt, Met al't geen dat het lichaam raakt,
Werd door God in de Ziel gebooren. Waar blyfc de werelt met haar vreugt,
Die niet als maar het vlees verheugt"?
De foete item van Jefus fnaaren, Die maaken 't Herte dat het zingt,
En in zyn liefde als verdrinkt;
óGodesSoon, wildopenbaaren, Hoe langs hoe meer in myn gemoet;
De vreugde van u Hemel gloet.
Wiezal'erHeere, könnenfwygen, Als gy het Herte door u geeft,
NoodopdatGodlykHemel-feeft,
Dat weynig hierop aard verkrygen: ó Schoonde Heer.' ö lieffte vrind ί
Hoe zalig is hy die u vind.
Laat and're zig in fpel vervreugen, inydelheyd, enlekkerny,
Ik zet dit alles aan een zy, Om my met jefus te verheugen.
Dit Goddelyke Ziel vermaak, Dat is 't alleen daar ik naar haak: ó Jefu lief myn Ziels beminden,
Geef dat ik het by u mag vinden.
Hoogl. 7: 6.
Hoe fchoone zyt gy, ende he liefiyk zytgy, o lief-
de l in ixellujlen. Hier
|
||||
Herts-Theologie.
XVI. Figuur. Hier fpeelt Jesus in 't Herte. |
|||||||
Het is de regte Hemel-vreugt,
Als Jefus 's menfchen hert verheugt, En fpeeld op zyn vergoode fnaaren, Die kan het eenigfins verklaaren, Wat dit te zeggen is, dien vrind, Welk Jefus ließe ondervind. |
|||||||
Η 5
|
|||||||
IZ2 Levendige
XIV.
Zielen-Gefprek. ι. /~\ Heere, alderaanbiddelykfte goedheyd;
V^J wie heeft bequaamheyd, om uyt te druk- ken , met zyn rnenfchelyk yerilant, defe groote verborgentiieyd, welke niet rtiet ooren gehoort, noch metoogen gezien, noch met handen ge- taft, noch met de tongekan geproêft werden; maar da.t alleen gefmaakt, en gevoelt werd in den binnenilen grond der zielen, van uwe lief- hebbers 2. O Jefu! gy fonteyne van blydfchap, en
vreugde , wilt myn ziele gedurig verheugen door u aangenaam geluyt, van de fnaaren uwes Geeftes; doet in my hoeren die ilemme van vreugden, en blydfchap, welke gy geven en fchenken wilt aan die géene welke u met haar geheel herte zoeken. 3. O Neemt van my weg, al dat kan ver-
hinderen, laat uw Godlyk werk in myn herte, op dat het geheel en α! voor u zy; en gy uw He- melfe item in myn ziele mögt gedurig laten hoo- ien; op dat Wc herte te ifieer mag afgewend werden van de nietige, en ydele 'dingen defer Werelt; Okomtgy gezegende Soone Godts, en leeft eeuwig in myn herte. 4. Maar ö Heere! een herte dat foo veelmaals
w woning befmet heeft doordefonde, foud gy daar
|
||||
Herts-TIieologie. 123
daar wel weder in willen komen ? ach Heere !
als gy regtvaardig zoud handelen met my, foo en zoude ik defe gunil van u niet derven wagten, maar gy zyt oneyndig goed in liefde, en gy wilt arme Zondaars weder in uwe genade aan- nemen , wanneer zy zig van ganfcher herte tot u bekeerea. 5· En daarom 6 Heere Jefu! neemt my aan;
volbrengt het werk uwes Geeftes in my; laat uwe liefde myn ziele overwinnen , op dat ik uw lof eeuwig mag roemen en pryfen. Suchtisge der Ziele.
O Heer, 'tfiaat koficlyk in 't geniest
Als gy u vreugt daar' hooren doet, Als gy op uwes geefles maat, In 't bert uwfoete harpe flaat. Als gy de ziel om booge trekt, En tot uw Godlyk lof verwekt, - Ofcboon gefpeel, ó zoet geluyt, Wift doch d'Werelt, wat 't beduyt, Sy vloog na u, van d'ydelbeyd, Die baar noch diep voor d'ooge leyd, En koos een arme hut ter woon, Om Jefus vreugt, Godts lieffie Soort, |
|||||
Daar
|
|||||
1^4 Levendige
XIV. Figuur.
Daar is een grond in 's menfchen Geeft,
Die nimmer is verbeeld geweeft; Geen Creatuur kan daar genaken, Maar God alleen die kanfe raaken; En raakt God daar den menfche aan , Dan moet 'er groote vreugt ontftaan ; Geen vreugt door beelden noch door linnen Van buyten , en gevoert na binnen; Maar vreugt door Goddelyke kragt, In 'tdiepft der Zielen voortgebragt. In 't Godlyk beelt, in 't Zielen weefen, Gelyk een weibron opgereefen, Dat is de Harp, diejefusflaat, Dat alle vreugt te boven gaat; Dan lagt het hert met alle weelden , Die zig de Wereld kan verbeelden. Rom. 14: éã.
Want het Koninkryke Godts en is niet Jpyfe ende
drank, man regtvaardigheyd ende vrede, ende blydfehap door den Heyligen Geeft. Habac 3: 18.
Soo fal ik nochtans in den Heere van vreugde op'
fpringen : ik fal my verheugen in den God tnyns heyfc. SANG:
|
||||
Herts-Theologie. 125
ZANG:
Psalm 78.
Op de XIV. Figuur. OGrooteHeer! en God van alle tyden,
Tot wien myn Ziel inKruys,in fmert en lyde» Haar fuchten fend s op dat gy my foud hooren Van uwen Troon; ay leend tot my u ooren, En laat u Geeft j der Zielen medicyn, Tot mynen Trooft fteedts werkfaam in my zyn. Laat Heer! u Geeft van boven afgezonden,
My uwe liefd' en fuyvre gunft verkonden, Op dat de ziel door uwe liefd mag leven, Wanneer g'uw felfs hebt aan het hert gegeven, Slaat gy de Herp van uwe vreugt in 't hert, Op dat de ziel met u vereenigt werd. Op dat zy hoort uw ftem, wie kan 't vermelden?
6 Jefu fchoon! als die zig voor u ftelden, Ontbloot, van 't geen, dat fuiken liefd kan deerens Hoe kryg ik God, dien alderfchoonfte Heere ? Hoekryg ik hem weer met zynlieflykfpel, in myn 'gemoet ? die na de aard noch Heil. Ey komt doch weer.' ó fchoonfte, laat u vinden;
En weeft doch niet gelyk een welp der Hinden, Dat vlugtig vliet, en laat my niet verleegen, ferwyl myn ziel, doorangit leydneergefegen, O jefu lief! komt weer, en beyd doch niet, *·» laat myn ziel niet langer in verdriet. |
|||||
Wan-
|
|||||
226 Levendige
|
|||||||||||
w
|
anneergyHeer, deHarpeilaat,
Die in het hert geipannen ilaat, |
||||||||||
Dan zingt het al van louter vreugt,
Wat zig in Godes Lof verheugt, Slaat Jefu, klinkt uibetgeluyt, Dat ook de Eng'ien breken uyt, En geeft meer vreugt in eenen dag, Als ooit demenfch bedenken mag. De vreugt en blydfchap die God geeft,
Terwyl men nog op Aarden leeft, Is voor een ziel niet uyt te drukken ;
Sy doen het herte opwaarts rukken,
Soo dat een menfch in God als finkt, En uyt die faal'ge welle drinkt. O vreugt! en blydfchap, wat zy t gy ?
Hoe maakt gy doch de ziel zoo bly j
't Is hem tot fmert, wanneer de ilralen Van 't Godlyk ligt haar glans in haaien; Daarlyd de ziel dan dor, en doodt,
Helaas! van't zalig ligt berooft,
En weet zig niet werwaarts te keeren,
Sy moet de grootfte vreugt ontbeeren; Dat maakt in haar verflagen hert
Een wee! en d'aldergrootile fmert:
't Is niet wel regt om te verkonden, Als diefiet felfs heeft ondervonden. |
|||||||||||
D
|
|||||||||||
Herts- Theologie. 127
XIV.
Die Jefus zaal'geflem wil hooren ,
In zyn gemoet, die ftop zyn ooren Voor al 't geen dat de Wereld feyd,
Hoe dat die troggelt, en ook vleyd:
Wanneer dien Sonne wil zynftralen, In 's menfehen herte neer doen dalen, Dan moet verfmelten al tot niet,
Waar dat het hert noch iets op ziet,
Al d'eygenheyd die moet tot fchanden, Als Jefus komt het hert doorbranden, Als Jefus door de ziel heen boord ,
En heft in 't hert een fchoon accoord,
Wie fal beitaan voor fuiken Heere ? Wiefal zyn Herte van hem keere , Wie fal niet lieven fuiken vrind,
Waarin de ziel haar welluil vind,
De Werelt mag in vreugden roemen, Op al haar vreugt, en niet'ge Bloemen, Haar vreugt en luiten die vergaan,
Daar d'andere eeuwig fullen liaan,
Laat alle vreugt van my vry wy ken , Soo lang Gods vreugt niet gaat befwyken, ^n Godt, die alle vreugde fchenkt,
Soo ben ik Wyder als men denkt.
Jes. 61: 10.
Hbenfeervrolyk in den Heere, myn Geefl verheugt haar in den GW myns Heyh. ƒ ,Pfal·
|
||||
iz8 Levendige
Psalm 119: 162.
Ikbenvrolyk over uwe toefegginge, als eener die een
groote buyt vind. XIV. Figuur.
Geen Werelden vol overvloet,
Geen vreugc, geen blydfchap ook hoe foet, Geen zilver, goud, noch yets in't leven, Kan ware vreugde aan myn geven; Maar Jefus foete Hemel toon, Die in het herte heeft zyn woon, Die kan in my meer vreugde geven, Als al de Rykdom van dit leven: ó Godes Soon, geliefde Heer! Die u maar heeft, bezit veel meer, Als eenig menfch zich kan verbeelden, Al fwom hy in de Aardfche weelde, Daar is geen grooter vreugt, noch goet, Als Jefus blydfchap in 'tgemoet; De Wereld moet hier voor ftaan, kyken, Als Jefus komt de Ziel verryken , Met zynen Trooit, dien Hemel fchat, Dewelk van haar niet word bevat. O Soone, Godts geliefde Heer! Daalt met uw gunfl: geiladig neer, En laat in my uw Hemme hooren, Die felfs de Eng'len kan bekooren. Psalm 32: 11.
Verblydet u in den Heere, ende verbeuget a, gy
regtvaardige, ende zingt vrolyk, alle gy opr egt* 'uan Herten. Ver-
|
||||
Herts-Theologie, 129
XIV. Figuur.
Verheft u item, ó Heyl'ge fcharen!
De Soone Gods fpeeld op zyn fnaaren, in 't Herte dat nu voor hem leeft, ΐ ?nueel' eD §anic" zich aan hem geeft, in t Hert dat fuyver is bevonden, oereynigt door zyn bloed en wonden; jn t Hert, daar hy in woond en leeft, -c-n dat zich aan hem overgeeft. 000 werd de Ziel al opgetoogen ien Hemel, voor de faal'ge oogen, En raakt al foo ten Hemel in, Waar dat zy proeft haar Tefus min. ,Τ e§ gy, ówerelt met u luden! ivond gy wei jrj dien fchoonfte ruften ; kond gy wel fien de grootfte vr'éugt, Waar rrieê dat Jefus haar verheugt? ~ Neen! uw oogen zyn te duyfter, V(?°r 't faal'ge ligt, gy kond dien luyiler, ^let al u fchatten , en u eer, Verkrygen nooyc, noch nimmermeer. H00GL. 5: i(5.
^yn Gehemelte is enkele zoetigheyd, en al wat aan
oem is, is gantfcb begeerlyk. |
|||||||
Hier
|
|||||||
I
|
|||||||
yßjo -- Levendige
XV. Figuur.
Hier ftrooit Jesus het Herte met Roofen. Houd ilil, ó ziel, houd ftil: en ziet
is dit den waren Hemel niet? Doenjefus, God gebenedyt, De Sonne der geregtigheyd; In 't Herte rees: doen heeft zyn kragt, Veel fchoone bloemtjens voortgebragt: Hy plukt, en ftrooyd aan alle kant, Itereyd zyn bedt mee eyger hand, ó Soete Jefu! fchoonfte Heer, Nu legt u op die bloemtjens neer; Nu legt al neer ter foeter ruft, In 't Herte hebt gy doch u luit; Gy cierd het met een roofen hoed, Gedoopt in u verwonden bloed ; Waar iboden wy onfehoonen, .Uw liefde meó beloonen. |
|||||||
Dees print verbeeld de grootfte weelden,
Waar meê dat Jefus hoog gelooft, Zyn liefft' en foetfte Kind'ren ftreelden, Als haren God, en eenig hooft: Wie kan dees vreugden om verrukken, Met zyn gemoet of tong uytdrukken. Hoogl. 2: 1.
Ik ben een roof e van Saron: een lelie der dalen.
|
|||||||
Hier
|
|||||||
Herts-Theologie. 131
XV. Figuur.v
Hiejftrooyt Jesus het Herte met Roofea. |
|||||||||
De foete Jefus ftrooyt het Heit,
Op dat het regt vervrolykt werd; De vreugt die Jefus daar komt geven Die is veel beeter dan het leeven. |
|||||||||
Zit-
|
|||||||||
I 2
|
|||||||||
J32 Levendige
XV. Figuur.
Zielen-Ge/prek.
l' DrffT'' oalderfaligile! en gehel·
AV igfte Saligmaker, vertoont, óhoe dat gy het Herte van uw gelovigen wild vervullen met alle vreugden en blydfchap, ja met fui- ken vreugde d!e het veriland van de menfchen des werelts te boven gaat, hoe diep,en hoog defelve ook zyn onderweefen in de uyterlyke letter van de Schrift. 2. Wie kano Heere! uwe blydfchap uytdruk-
ken, dewelke gy geeft aan een Ziele , diege- laaten en bloot voor u ter nederleyd, en die met uw als word omdaan, en ingevoerd in iulke dingen die met geen ooge gezien, noch met geen oore gehoord en worden. 3- o Myn Ziele! hoe behoorde gy Tefus
vreugden m foeken op té queken, en te on- derhouden gy ïöóèft alle wereltfe vreugden en ydelhcden daarom können verfmaden, en Gods blydfchap en vreugde meerder achten dan alle lullen, alle vreugden en vermaak van deze werelt. 4- ö Myn Ziele! wild doch met Mofis de
Chatten van Egypten niets agten, maar defel- ve |
||||
Herts-Theologie. ij^
ve verlaten, op dat gy de vreugden, ende de
rykdom Chrifto mogec gewinne , en alles met Paulus maar fchade en drek rekenen byde uyt- nemende vreugde van den foeteri Jefus. 5. öGoddelykfte Jefus! wilt gedurig myn
Herte vervullen metu felfs, want als hetHeiv te u geniet, dan geniet zy alles wat Heylig, volmaakt, heerlyk,goed, en van volle vreug- den is; want gy zyt die Fonteyne van wellus- ten en vermaak, daar de Ziele zig niet genoeg van kan verfadigen, en zich van dronken drïn- ken, in de beelcén uwer welluften. Zuchtinge der Ziele.
O Goddelyke Scon, Fénteyn en levens ader!
Schenkt in mynZiel u <vreugt,en blydjcbap al te gader, 1'ejirooyd myn dorre Hert met Roo/en fcboon en fris, Bevjyl bet u Paleys en eygen wooning is. HOOGL. 2t II, IJ.
v<m,t ziet, de wint er is verby: de piasregen is over,
hy is overgegaan; de bloemen werden gezien in de landen; de zangtyd genaakt: ende de flemme <*er tortelduyven werd geboord in onfen Lande. |
|||||||
IS
|
|||||||
Bé
|
|||||||
Levendige
XV. Figuur. |
|||||||||
134
|
|||||||||
Beftrooyt myn hert, ó goedfte Heere J
Met rooien van u Hemel vreugt, Dan füllen d'Engelen felfs verheugt, Aanbiddend zig voor u verneeren.
O Wonderbare liefdens Schatten!
Wiepeyld aan uwe Zee een grond. Die 's Vaders liefdens gunil uytvond, Dat d'Eng'len felfs niet konden vatten.
De liefde Gods is hoog gecoogen,
Om 't arme fchepfel san te zien, Zyn heyl en gunil aan ons te biên; Door Jefus Kruys, ons te verhoogen.
Daar leyd de grondflag van ons vreugden,
'tGekogte volk krygt door dat bloet, Een gtoote vreugt in haar gemoet, 't Is Jefus die de Ziel verheugden i
De Ziel geprangt door duyfend fmerten,
Geniet nu Jefus fchoonen geeft, 't Welk in haar Hert verwekt een feeil, En vuld met volle vreugt haar Herte. Joh. 17: 22, 23.
Endetkhebbe haar de Heerlykheyd gegeven, diegy
my gegeven hebt: op dat zy een zyn, gelyk ah •my een zyn, ik in haar, en gy in my, op dat zy volmaakt zyn in een, ende op dat de werelt be- kenne dat gy niyn gefonden hebt, &c. |
|||||||||
'Na-
|
|||||||||
Herts-Tlieologie. 13 y
Nader Aanmerking
Op de XV. Figuur, Uyt AMBROSIÜS.
/~\verdenkt de magt, kracht ende invloeyin-
^-f ge van het aldervolmaaktfte voorwerp, Jeius, ten Hemel gefeeten aan de regterhand fyns Vaders, fendende zyn vreugde des H. Geeites in de Herten zyner Kinderen: Och! wat een defugen tooren hebben vvy hier op- §eregc, om den Hemel aan te zien? het ge- jove kan gelyk als fbaan op defen berg, en fien hem felve in de Heerlykheyd. Ode vloeden! de ryke ftroomen van genade,
ende Heerlykheyd die hier uyt voortkomen ! *°nit laat ons fcheppen, de ρ ut is diep; alle die droppelen , ende de dauw die op de menfchen °i Engelen valt, en zyn niet als fpaanders in Vepgelyking van dat groote ende oneyndige jiehaarn der genade, die in Chriftus is; een ehe is niet met allen, by een breed en onbe- paald veld van leliën; Chriftus is in defe opfig- 5en den berg van roofen; ö hoe hoog, hoe breed, ^°e vol, hoe heeriyk, hoe groen! kondegyhem ^aarriekendieonder deleilen weydet, tot dat dien dag aankomt, ende de fchaduwe vlieden. Konden wy maar graven in die goude aderen
van defe onnafpeureiyke rykdommen Jefu Chri-
«ij wy fouden feggen , het is goed dat wy hier
I 4 zyn:
|
||||
l%6 Levendige
zyn: Och het is goed de kruymkens op te ra-
pen die van Chriftus afvallen; zyne Kroone glinfterd van Diamanten en Peerlen. Och! waarom vermoeyen wy ons in het ibe-
ken van vaftigheden, daar wy morgen deze werelt zullen verlaten, en overgaan tot Jefus! komt, waar is dé mond onfes geloofs ? laat ons die hier aanleggen, laat ons fuygen ende ver- zadigt worden van defe borften der vertroos- tinge, laat ons uytfuygen, ende ons verluften met de glans zyner heerlykheyd. Want Jefus geeft de Ziel een leven ,
Een blydfcbap f onder peyl of end, Een vreugd op aard niet veel bekend; Een voer/maak van bet eeuwig leven. O Vreugt! wie zal u kannen noemen, De tong en lippen zyn hier dood, Want Jefus liefde is te groot; s'Omringt bet Hert met liefde bloemen. . Psalm iio: 3.
U Volk zal zeer gevnllig zyn op den dag uwer Heyr-
kragt, in Heylige Cieragien: uyt den baarmoe- der des dageraats zal u den dauw uwer Jeugt zrn.
|
|||||
OLie-
|
|||||
Herts-Theologie. 137
XV. Figuur.
O Lieve kind! hoe werd ubed
Met dooren-roos zoo rond befet ? Wat hebt gy al voor lieflykheyd, Jn 's menfchen herte toebereyd ? Strooytal ubloemkens gins en weer, En leg u in myn Herte neer; Verheugt u in die foete kragt, Diegy felfs hebt te weeg gebragt. Yy anneer dat Jefus 't Hert verheugt,
Soo is de Ziel geheel vol vreugt, En weet van liefde niet te fpreken,
Voor dat haar Jefus 't hert komt breeken;
Dan uyt de mond, 't geen dat in 't hert Verborgen was: ó foete fmert! O Liefde van Gods foeten Soone!
Hoe komt gy zoo u liefde toone:
O Sonne der geregtigheyd! Beftraald myn Ziel, van tyd tot tyd ; Geeft my u Hemel-vreugt in 't Herte,
Die fal my nimmermeer niet fmerte,
Want uwe liefde overgroot, Verwind de Hel, ja zelfs de dood; Ach vreugt en liefde nooyt volprefen!
Hoe zoet is het in u te wezen.
|
|||||
I 5 Hier
|
|||||
1-38 Levendige
XVI.
Hier verwendet Jesus het Herte. Nä dat gy groote God, myn Ziele hebt ontbon-
den , Van fmert, van angil, en pyn, en 't Satans boos geweld, Soo wiltrWn fugtent Hert, met pylen als door- wonden, Die gy 6 Jefas lief.' hebt op u hoog gefteld. Doorwond rnyn Herrc vry, 6 lieveGodes Soone! Üoorfchiet myn Herte vry, met pylen fvvaar of Ligt, . ' Myn ziel /,a! aan u Heer, daar dankbaarheid voor
toone; Alsgy de Ziele helpt zoo valt haar alles ligt. Doorwond myn Herte vry, indien 't is u behagen, Na dat gy krachten geefr, ó Heer in myn gemoed Op dat ik van de fond' mag meerder zyn ontfl3gen, En u ó fchponire Heer.' bemin als 't hoogfte goet. U Pylen diep gedaald tot binnen in het Herte, Doen wel als voor een tyd de Ziele weedom aan;
Maar als g'u w aangefigt maar toont, fo is de fmerte Als had zy nooyt geweeil hec eenemaal vergaan. A\ vreeitdan niet ó Ziel! die midden in ulyden, Gods Hand r's fomtyds ziet, gewapent met z'yn boog, 't Is doek de weg na Huys, door jammer . kruys en iiryden, Wel droef heit in 't gemoer,maar Jcfus in het oog- Job 6": 4.
-**—Want depvlen des Ahnacbtigen zyn in my, &c.
Hier
|
||||||
Herts-Theologie, é £9
XVI. Figuur.
Hier verwondet Jesus het Herte. |
|||||||
ftls gy myn herteHeermet liefde fult doorwonden,
Soo zal den luft wel haaft vergaan tot d'ydelheid, •En al onnutte vreugd' die zal tot allen (tonden,
Verdwynen uyt myn Ziel, met alle ydelheyd. |
|||||||
Zie-
|
|||||||
*4o Levendige
|
|||||
XVI.
Zielen-GefpreL i. "T\efe gelykennTe geeft ons te kennen, 6
\_Jr goede Heere Jefus, dat gy ook uyt Liefde, des Menfchen Herte doorwondet met de pylen uwer genade. 2. Want dewyle gy de Saligheyd der Men-
fchen bemint, óHeere, zoo en fpaart gy geen- derhande moeyte , daar toe dienende: want wat kondetgy doch grooter genade aan u arme Schepfei bewyfen, als zyn herte met de pylen uwer Liefde te doenvonden? want dewyle het herte, gelyk als onbeweegJyk met zyn zelfs ende der Werelt-Liefde befet is, hoefoudet doch op een andere wyze können losgemaakt worden"? 3. Daarom, ögetrouweSaligmaker, bevin-
dende dat myn herte feer hare ende gelyk als on- beweegeiyk óp hem felfs ende de-wereltgefet is; foo bidde ik u, dat u gelieve my defe groote ge- nade te bewyzen, om myn herte met de pylen uwer Liefde te doorwonden, op dat het weder- om in Liefde rot u ende tot uwen Heyiigen wille mogen worden ontileken. 4. O goede Jefus, op dcfe ure en o ogenblik
pre-
|
|||||
Herts-Theologie. 14,1
prefenteere, ende geve ik u myn herte, zoo
groot en kleyn als het is: ach verwondet het felve doch foodanig door luve Liefde, dat het tegen U ende myrien Naaften in liefde bran- dende worden moge. 5. Nu myn Ziele, keert zonder vertrek u
Herte tot Jefum, den Beminden uwer eeuwi- ger gelukfaligheyt: ziet hy ftaat altyt gereet, u Herte met de pylen zyner Liefde te doorwon- den, ende in Liefde brandende temaken: ach! keert u Herte tot hem , ende fuchtet. Suchtinge der Ziele,
Jejus ißilt myn hert doorfchieten,
Laat u litfde in my vlieten, Op dat alle vuyl bejag,
Uyt myn herte vlieden mag. |
|||||
Nu
|
|||||
142 Levendige
XVI. Figuur.
NU gy ó God van eeuwigheden!
Myn Hert met pylen hebt doorfnedenj De valfche liefde als verjaagt, Nu iifer niets dat my behaagt. Geen ding ter werelt mag my finaaken, Als uwen wil, in alle faaken; In iets, in niets, in vreugt, in pyn, Soo laat my nu u Herte zyn, En bergt my in u boefem Heere , Dan mag geen Creatuur my deeren. Nu gy ó Heer tot defer ftond!
Myn fondig Herte hebt doorwond,
Door pylen van u groote liefde, Die gy eerft in myn Ziele griefde : Soo zyt gy waardig fchoonfte Heer,
Dat u dat Hert toebrengt veel eer j
En dat zy alle fonde vlieden , Die eertyds in het Hert gebieden. O Vaders Hert! ö Herte vrind!
Daald in het Hert dat u bemind.
|
|||||
M-
|
|||||
Herts-Theologie. I43
Nader Aanmerking
Op do XW. Figuur.
Uyt J. TAULERÜS,
Men vind nu feer weynige regte liefhebbers ,
veele willen Chriftum navolgen, maar alleen om de foetigheyds wille, en is 't dat zy die niet en ftnaaken, en niet gedogen en worden met 'er ver- konde liefde, zoo en willen zy God niet volgen. Als nu God dat ziet dat hy die zelve anders'nier. en kan tot hem brengen ofte trekken , om hem na J-e_volgen dan met foetigheyd: foo lokt hylemet 'er verwonde liefde, op dat hyfe breiige tot 'er gevange liefde daar zy hem dan niet en können °ntloopen, en daar nakomen zy in der woeden- de liefde, dan werden zy foo iterk, dat zy alle dingen getroolr. worden, en werpen haar tot Gods eer in alle veripottinge en lyden, dat God over haar lenden en verheugen wil, en dan offerenfy haar in den verborgen afgrond der Godbeyd, en Uyt gvooten benauwen leggen zy: ó Heere wild &y ons behouden of verdoemen! dat (laar in uwe aagten, uwe wille gefchiede aan ons. Ende als de menfche hier toe komt, foo heeft hy dat ver- dorven , daar het hem om te doen was, en het is God evenveel hoe men daar toe komt, ook in welker wyfe. Ende op dat hy een ygelyke Zie- le tot hem trekken mag, daarom lchenkt hyzyn gave zoo mildelyk 5 en dient ons met zyne gena- de zoo vriendelyk, alleenlyk op dat de Ziele haar God offeren foude in allerley gelateuheyd, Sonder alle vvederfpreken ofte uytvlugc. |
|||||
HOOCL.
|
|||||
144 Levendige
XVI.
Hoogl. 5: S.
Ik befweere u gy Dogters van Jerufakm, indit*1
gy mynen Lieffien vind, wat fultgy hem aan- feggen; dat ik krank ben van liefde. En houd niet op, myn waarde Heer,
Spaart doch geen pylen, fchiet noch meer; Tot dat gy hebt aan alle kant, Myn Hert doorfchooten en doorbrandt; Weg vlees, en oogluft, weg van hier, Hier geld niet meer een fond'lyk vier; Want 's Hemels vuur verteert gewis Al ander vuur dat Werelds is. Verteert ö God myn Ziel geheel,
Doorftraalt myn Herte meer en meer ; Zyt gy, ö Jefu! doch myn deel, Myn icherm, enfchild; myn hoop, eueer. Hoogl. 6: 3.
Ik ben mynes Lief fles, , ende myn Lieffie is myn,
die onder de Leiyen weydet. |
|||||
Sug'
|
|||||
Herts-Theologie.
|
||||||||||
145
|
||||||||||
Suchtinge der Ziele. ,
Λ I's gy myn herte Heer met liefde fult doorwon-
/\ den, «oo zal de luft vergaan, wel haafl: tot d'ydelheyd,
En al onnutte vreugt, die zal tot allen itondern, Verdwynen uy t myn Ziel, met alle ydelheyd. De liefde van Gods Soone waard.
Is flerker als de doodt, Geen gtooter liefde op der aard Is oyt aan ons ontbloot; Gods Soone vol van liefde, Was die het Hert doorgriefde, En met zyn liefde pylen fchoot, Dat deê de Satan aan de doot, Doen tmerd zyn vlam verbrooken, Die hy had aangefloohen ; En Jefus ïtiierd doen Koning in Het Herte, door fyn lief ft e min. Psalm 8f: 8·
toont ons uw goedertierentheyd, o Heere ; en geeft
ons u H«yl |
||||||||||
iiier
|
||||||||||
Κ
|
||||||||||
é^â Levendige
XVII. Figuur.
Hier verfcerkt Jesus het Herte. Ã) Jefu ! doen uw liefdens vlam,
Het aldereertte in my quam; Wie kon doe al die vreugt verbeelden, liet Hert dat fwom in duyfend weelden; Gy kuiten my met uwe mond,
En 't maakten 't treurig Hert gefond;
Gy trok myn Hert door uwe ftraalen, Die gy in my liet nederdalen; Dat was de voorfaiaak in die tyd,
Van d'eeuwige liefd' en vrolykheyd ,
Die gy u Kindren komt te fchenken, Wanneer g'uw liefde doet gedenken : O dat myn Ziel die vreugt genoot,'
En dat ik in. myn Jefus fchoot
Mögt nederleggen en fteeds ruilen, Och ! dat gy met u mond my kuiten : Daald neer geftaag doch goedlte Heer'.
Verwekt dien liefde vlam doch weer,
Dewelke leyd als uytgedooven , En t'eenegader als verfchooven. Dit is yets 't geen de werelt niet
En kent .noch nooyt te regt in fiet;
Mjar wel een Ziel die werd ontfonken , En van die liefde vlam als dronken; Soo Jefus dit de Ziel al geeft,
Terwyl hyhit'r op aarden leeft,
Wat zal hy geven loetigheden , Als hy uy;. 't fterffelyk detl xal treeden : OWelbrpn vol van foetigheyd!
Hierom is dat myn Ziele fchreyd ;
Wild doch myn dodig Hert onütceKen , Met uwe vlam , daar ik om fmeeke. Ies. 33. vers 17. Uwe oogen zullen den Koning zien in zynfchootibey zy zullen een verre gelegen land zien. |
|||
Herts-Theologie.
XVII. Hier ontfteekt Jesus hetHerte, |
||||||||
H7
|
||||||||
lteekt myn hert, Ó Heer! ontfonkt het tot de
τ deugt, 1 i)anaH dalen in het felfd' u foete liefd' van boven , Ën' f pnieten ftaag een rein' en rechte vreugt, lialu eeuwiglyk voor u genade loven. |
||||||||
Κ a Zit·
|
||||||||
Η 8 Levendige
XVII,
Zielert-Gefprek.
1 · lUTeyfige Heere, gy en hebt niet alleen
LIL mynHerte willendoorwonden metd£ pylen uwer Liefde: maar ziende, dat nochi" het fel ye hier en daar verborgen legt eenige Liefde tot de werelt en tot my felven , foo hebt gy ook defelvedoor de vlamrae uwer Genade i" diervoege willen ontfteeken, dat alle overige onreyne liefde, luii ende begeerten, ibo toc my felven als tot yets dat in de wereld is, t'eene' maai mochte verteert worden. 2. Laat dan niet af, ö goede Jefus, iri my"
Herte te verfchyncn:, ontfteekt het lelve doen meer ende meer door uwe genade tot .eeniran' dendevuurigheyt; om uwen heyjisen wille xfi volbrengen , ende te verfaken alle eygeniend2 wereldêonbehoorlyke liefde : ziet doch Heere, op deze uure geve ik u.mvn herte over:; ad1 verfchyrrt in fïêc féfét maakt het tot li^ygeJ1 wooninge, het welke anders in liefde feer ve?' kout is. Laat my doch bevinden, de werkin' ge uwer genade in het il-lve. 3. En gy myn Ziele, en zyt doch nu niet ilaa-
pprig n-Kïx vemiymelyk defegenade waar tene' me» ·'
|
|||
Herts-Theologie, 149
Wen: ziet toe dat gy voor alle' dingen defe vuu-
^vlamme der genade in u Herte moogt ver- *rygen, op dat dat felve daar door lbodanig mag gorden vervult, dat alle ftroo en ftoppelen des vleefches , ende der Eygenliefde, daar door gantfch verteert worden: daarom nadert u tot tfitGenadenvuur, ende fuchtet onophoudelvk tQtHem. Suchtinge der Ziele.
vyn Zielontfleekt der Liefdengloet ,
defelfa'wtfpringen deugdes werken, or u gunft begnadigt myn gemoet, - jenjiaag ah gy my zmt ver fierken. |
|||||||
Ver-
|
|||||||
Ê 3
|
|||||||
ι f o Levendige
XVII. Figuur,
Verbrand my alderlieffte Heere,
En laat u vuur my gantfch verteere, Ü Geeft verflindemy het hert,, Gelyk een vonk verflonden werd In heeten vlam van grooten brande ; Al d'eygendom ganutotfchande, De liefde zy tot God opregt, JSfiet meer om loon gelyk een knegt; MynHeer, myn God, mynHertsbeminde« Hoe iieffelyk is u verflinde. |
||||||
Siet jefus ilrekt zyn lieve hand,
En fteekt het gantfche Hert in brand, Soo dat de vlam die 't heeft ontfaan, Aan alle kanten uyt moet flaan: Dus brand vry Heer, en naar u eyfch, Verteerd tot afch het vuyle vleyfch, Dat wy door 't vuur der liefde, reyn, En gantfch doorlugtig mogen zyn. Höogl. 8. vs. 6, 7.
Set my ah een Je gel op u Herte, ah een f e gel op wwefl
arm, want de liefde isflerk ah de dood: de yvef . is hart ah het graf \ hare kooien zyn vier ige kooien ·> vlammen disHeeren; veele wateren en zouden defi liefde niet können uyt bluffchen: ja de revieren e*1 foudenfe niet verdrinken, al gave ymand al biï goed van'zyn Eays voor deze liefde, men f oude hem 't'eenemaal veragten. ZANG:
|
||||||
Herts-Theologie. é?1
SA Í G.
Belle Ir ei.
I.
Och myn geeft verlangt foo feer l
Eer zy weer word ingegoten, Daar zy eerft is uyt gevlooten; Och! hoe zugt zy na dien Heer! Och! hoe lange zal 't nog duuren , Dat ik hier in vlees en bloed , Tel de dagen en de uuren, Dorftig na dat eeuwig goed. 2.
Eeuwigwefen zonder end,
Sonder hoogte, fonderbreette,
Eeuwig, Eeuwig, ongemeete,
Alle geeften onbekend:
't Vleefch verteerd door 't hard verlangen,
't Vuur der liefde doet geweld,
Ler ik van u word ontfangen,
En myn geeft in u verfoeit.
5·
Doch wy willen met geduid » Langs den weg ons voorgefchreven , Chriftimensheid leeren leeven , Vol met lyden opgevuld: Laat ons op een Steenrots bouwen, Eerft met Chriftum aan het Kruys, In verfmaatheyd uyt te houwen, Dat's den regten weg na Huys. |
||||
\$% Levendige
Nader Aanmerking
Op de X VIL Figuur.
De Liefde is fterker als de Dood. Dat is, door de doodt worden alle dingen weg
genoomen, en gefcheyden vandemenfche; y.oo ook door de liefde worden alle beletfelen ge- fcheyden van de Ziele. De liefde Gods vervremt de ziele van 't lichaam,
en doet haar leven met God, die haar leven is. Als Chriflus met fyn hand desmenfehen herte
raakt, En fteekt dat in de brand van liefde ongemeeten, Á is dan is 't dat de vlam der liefde wyd uycblaakt, En doet de menfch hem lelfs door liefde heel ver- geeten. C^ntfteekt myn Herte door u vlam,
* O Jefus myn beminde! Dan zal het geen , 't welk van u quam, In u weer rufte vinden.
Dan zal de Ziel van uwe gloet En liefde *n het brande,
Aanbid'.yk vallen u te voet, En doen u offerhande;
Dan fal uw liefd' myn ziel verteeren O jefu, rnynen Liefften Heere. |
|||||
pp
|
|||||
Herts-Theologie. 15 3
Op de XVir. Figuur.
OAlderlief'le zielen vrindt ?
Myn Jefus, myn beminden Hoe zalig is hy die u vindt, Die zig aan u gaat binden; Die gy het hert door uwe liefde Als met een heete vlam doorgriefde. Verteert my door u Liefdens gloet,
En laat u kragt van binnen
Verfmelten 't~eygen in 't gemoet,
En al de aardfche zinnen:
O Jefu Hoog in waard verheven,
Gy zyt myn fchat, mynfchild, myn leven.
Uw liefde ondoorgrondelyk,
1^ hooger dan de Sterre , En breder als het aardfche Ryk, Men kent u maar van verre;" Oen afgrond van u goedigheden, Gaat boven alle menfehen reeden, Komt roet uw Rykdom in het hert,
En laat myn ziele leven
|n u, dan'fal het Kruys en fmert
Des werelds my begeeven,
Want uwe gunft en min, ö Heere ,
Kan al wat Werelds is, verteeren.
|
|||||||
Hier
|
|||||||
Κ 5
|
|||||||
if4 Levendige
XVIII. Figuur.
Hier Kroont Jesus het Herte. De Kruys-weg die is afgeleyd,
De foete jefus Codes Soone* L»it; komt hec Hert met Palmen kroone, Ten eynde van haar fmert en ftryd.
Nu is bet vrcugdemaal bereyd, Dat eeuwig duuren zal en wefen,
Want Jefus vol van Heerlykheyd , Wil nu het Herte heel geneefen.
Soo erft de Ziel na fmert en Kruys, Een vreugt die nooyt kan zyn befchreven,
Want Jefus brengt de Ziele t'Huys, Om eeuwig met hem fteeds televen.
Soö weit het bitter roet verkeert, Inblydfchap, Kruys in vreugde-ryen,
De Koning Jefus.' hoog geëert, Komt felfs de Ziel ten Hemel lyen:
Daarom al is de ftryd wat fwaar," Het lyden groot, hier in dit leven,
't Is niet, ja minder als een haar, By 't geen dat Jefus ons wil geven.
En daarom, ftap dan Chriften voort, Kloekmoedig door de kruycen heenen ,
De Koning Jefus op zyn woórt, Wil ons zyn vreugt daar voor verleenen.
2C0R. 4: 17, is. Want onfe ligte verdrukkinge, die zeer haaß voorry gaat, merkt ons een gantfch zeer uytnemend ceir wig gewigte der Heerlykheyd: dewyle tvy niet an- merken de dingen die men ziet, maar de dingen die men met en ziet. &c.
Hier
|
||||||
Herts-Theologie. é$$
XVIII.
Hier Kroont Jesus liet Herte. |
|||||||
Ce Wereltmet haar valfch bedrog,
Met ondank loont haar Dienaars nog: Maar Jefus na zyn òåééíð g woprt, Beloond met waarheyd voort en voort, Hy geeft hemfelfs, en al zyn goed, Aan die uyt liefd' zyn wille doet. |
|||||||
Zit
|
|||||||
l$6 Levendige
xvnr.
Zielen-Gefprek.
I. TTn dit laatfie Voorbeek word ons vertoont
• .ihoe dat het niët-iê-vergeefs ëö-istiie die- nen , ógetrouwe Sahgmaker tii LH'hebber der Ziele : maar dat gy uwè'getroüw'é Dienaars ein- delyk met eenen heërlyken Loon 'f en Kroone vereert ende verciért. 2. Ja hier word ons voor oogen geftelt, dat
gy die, die u Liefhebben èri'de gehoorfaam fyn, eyndelyk tot een Heme'fch Koning verheerly- ken wilt, en hem die Eeren-Kroone, d'e gy met u bitter lyden, ende het dragen van een fmertelyke Doorne Kroone, verworven hebt, wilt fchenken ende opfetten: gelyk als in defc Wereldt een Koning zynè Kohinginne Kroo- nen Jaat. 3. Ziet dan, ö myn Ziele , wat u cyttdelyk u
BIoet-Bruydegom Jefus fchenken wil, hy wil eene Hemelfehe Koninginne uyt u maaken; hy wil u Kroonen met onryndelyke Heerlykheid in de Sauge Eeuwigheyd. 4. O Ziele, ziet ditfal volgen op uwen Kamp
ende Strydt, eene eeuwige Kroone is u bereyt: Ey foo, ftrydetdan kloekmoedelyk, ea kampet Rid·
|
||||
Herts-Theologie. ι 57
Ridderlyk, dat gy in zyne kracht moogt over-
winnen, ende alzoo defe Kroone derHeerlyk- heydverkrygen: ja loopt alzo, dat gy dit Edel- ile ende alderbeile Juweel deelachtig wordet. 5. Myn Ziele, laat u hier door opwekken;
fterkt u hier mede, dat gy niet moede en wor- det ; overwint Ridderlyk: alles in de Liefde en kracht uwes Saljgmakêrs: Hy zal u eyndelyk tot een Koninginne maken. 6. Maar zoo gy niet en fult ftryden , niet
overwinnen , zoo en fult gy defe Kroone niet können deelachtig worden; wat fal 't dan zyn, of gydan alfchoon alles gehadt mochtet hebben Wat defe Wereld geven kan , als gy defe Kroo- ne zouden moeten ontbeeren ? 7. Zyt dan geen Slave, want die en worden
niet gekroont: Zyt liever , ó myn Ziele, een ftrydende ende overwinnende Koninginne over u felfs, zoo zal u Koning Jefus u zyn tot u een- • ^ige Kroone.
Zuchtinge der Ziele.
Jefus Kroont 2és merfcben bert
Met eeuwige vreugde f onder f inert: Hy geeft te zitten in zyn Troon, ,
Zyn dienaars in genaden fibom.
|
|||||
Ds
|
|||||
é$% Levendige
XVIII. Figuur.
De weg is'af, die ftryd is uyt,
En Jefus Chriftus kroond zyn Bruyd; Het Heylig H~ert, dat met verlangen Alleen zyn God heeft aangehangen: DenZerafyn, dien fchoonen geeft, Vevcierd de Bruyd ter Bruylofsfeeft, Men fai der eeuwigHoogtyd houden, De vreugde zal der nooyt verouden; De Ziel die 't alles heeft verfmaad, Die werd geheel met God verfaad: Dac is wat hoogs, wie kan 't verbeelden ? De geeft moet fmelcen in de weelden. De Bruyd van Jefus word gekroont
Met Palmen en Laurieren,
De Koning Jefus zal 'er gieren
Met goud, datzyne fchoonheyd toont: De glans verdooft den koitelykfteulteen, JVu is de Itryd gevloden,
VVyl jefus de genooden,
Syn fchuonite Bruyd, geleyd ten Hemel heen. Psalm 45: if, 10".
In geflikte klederen zal zytot den Koning gelyd wer-
den ; —— 29/ zullen ingaan in des Konings Pa- leis. |
|||||
Lof
|
|||||
Herts-Theölogie. χ $p
XVIH. Figuur.
Loof God, hoe heerlyk en hoe fchoon
Is uyt genaad der liefde Kroon; Want na zoo veel verworven deugd, En na zoo veel genooten vreugt, Na zoo veel liefdetekens dyn, Dan nog met heyl gekroond te zyn: Gelooft zy God in eeuwigheyd, Die fulks den rnenfche heeft bereyd- De wereld door haar vals bedrog,
Met ondank loont haar dienaars noch; Maar j efus! Gods geliefde Soon, Geeft aan de Ziel een Zal'ge loon, Een loon, niet uyt verdienïïigheyd, Maar door genade toebereyd.· De Koning] efus, magtigIterk, Die kroont altyd ζγη eygen werk; Hy fchenkt voor deugt zyn Zaal'ge loon , Voor liefd' zyn een'ge lieve Soon, Hy geeft zyn feifs en al zyn goet, Aandie uvt liefd' zyn wille doet; Ons werk'c geen van ons is gedaan ïn liefde, zal hv nemen aan; De Kroone van "zyn Heerlykheyd, Is ons vanhemooktoegeleyd. Openb. j". 9.
Ende zy fingen een nieuw lied, /eggende: gy zyt
waardig dat boek te nemen, endezyne Zegelen te
openen: wantgy zytgeßagtet, ende hebt ons Code
gekogt met uwen bloede, uyt alle geflagte, ende
tak, ende volke, ende natie.
SANG;
|
||||
¢
|
|||||||||||||||||
16ï
|
|||||||||||||||||
Levendige
ZANG: |
|||||||||||||||||
Godzydeeere, fingt, Heylig,
Ja Heylig, Heylig, driemaal Heylig, looft* Lovet. God den Vader, den Soone Chriftum, Ln den Geeit der liefden, eenig: Eeuwig Godlyk weefen; Heylig. Haleluja weeft blyde : de Bruyloft
Chnifa, het fuy ver Lam, is nu. S'is gekomen, maaktnu dan vreugden MetdeZerafynen. Lovet: Ö ' Zinget; Godzydeeere, eeuwig.
Looft den Heere God, eeuwig,
Den Vader, Schepper die ons hèt weefen gaf
Lovet. Looft den Soone die ons verlofte,
Met zyn eygen Bloede, dierbaar,
Ln den Geeft die ons hier brogt. Amen.
|
|||||||||||||||||
OPENI
|
|||||||||||||||||
!ß>: 7.
|
|||||||||||||||||
Laat ons blyde zyn, ende vreugt bedryoen, ende
bem ds Heerlykheyd geven: want de Bruyloft des Lams u gekomen, ende zyn wyf beeft baar fel· ve bereyd; ende baar is gegeven, dat /y bek/eet worde met reyn en blinkende fyn Lymvaat: want atfpLynmat'zyn de Regtvadrdigmaking der |
|||||||||||||||||
SANG:
|
|||||||||||||||||
Herts-Theologie»
S Á'ÃÉ G. Petit Bourdeaux.
é. Diergekogte Hemellingen,
Heft nu op een foeten toon, Wut nu God ter eeren fingen, WikrrapryfenGodes.Sóon; Codes Soon foo hoog in waarde, Van de Vader toegezeyt, Aan fyn Heylig Volk op Aarden, Die hem foeken door veel ftryd. &c. 2.
Wilt nu uy ten vreugde Pfalmen,
keuwig tot zyn eeuwig Lof, Want hy nu het hert met Palmen, |ãèïçåç wil; hy geeft u ftof ~[m zyn Heylig werk te pryfen, ^ a u lbo veel geleede frnert, *·ç zyn Liefde te bewyfen, Met te Heyl'gen foo het hert. &c, V 3· ·
• reugt na lyden doet verheugen,.
Vreugtnafoo veel ftryd en kruys, **pyd zich in God verheugen , £.? men komt ten Hemel' t'huys , js!er op Aarde is geen wooning, ~'e ons recht verblyden kan', ^ Is by J efus onfen Koning, Unfen Bruydegom en Man. &c. û .4- ^•euwig moeten d'Hemeiingen,
?,lngen J efus groote naam, .'-eu wig boven alle dingen, _v ant hy was alleen bequaam, ^m ons herte te verblyden , f,e"wignuHaleluja, i^'lelujainalletyden, ^atdeEng'len'tvolgenna. &c. |
||||
l6z
BYVOEGSEt
Tot de
LEVENDIGE
HERTS-THEOLOGlE>
Beftaande in eénige Geeftelijke uitdij
kinge des gemoeds. HOOGL. 2: 16.
Myn lieffie is myn, ende ik ben zyn.
an waar komt de liefhebbende Ziele'
grooten ftoutigheid, dat zy haai*'3 . |
||||||
dunken, dat de Goddelyke Majs^?
geheel tot haar zoude gekeerd Z}r ,e wat is demenfche dat God eens op hem iof denken, ende zyn oogen ilaan op een Kind menfehen'? en hoe vermetelyk, en hoe y. f, rieus luyd dit woord , myn lieffleis myn, Μ' zyn. igjj God die't geheel des Hemels en der A^^
toebehoord, fonder wiens gehengenis niec jj lovertje des booms op der Aarden en valt, n f een Voeelken en word van hem vergeten, *" ., hy vervuld alle Dieren met fyn GoddelyKe^ ®c. ningen; heeft die alle dingen gelaten en v<^, |
||||||
Herts-Theologie. 16%
ten, en is hy alleen tot haar gekeerd ? is hy mee
a'fynHerte, finnen, en kragten op haar alleen Verlieft ? dat zy feyd: myn lief [ie is myn, ende ik bcnzyn: ofte word zy alleen van hem bemind? ende bemind hy fyn andere Creaturen niet, die hy gefchapen heeft? ja byfonder, die hymet den Dieren prys fynes roden bloeds heeft ge- wogt en verloft. En Haat van hem niet gefchre- ^en» dat hy geen uytnemender perfoonen is? heeft hy haar alleen verkooren ende alle andere ^enfchen verilooten ? ofte meent zy dat nie- mand foo goed, foo fchoon , foo heilig en deug- ^Jyk is als zy ? en dat zy alleen God bemind met Scheel der herten, dat zy itoutelyk feyd : myn lejjte is myn, ende ik ben zyn. Is zy d ronken, ver- "j^eten, uytfmnig, ydel,-fot, of logenagtig, ac zy foo hoogmoedigen woord fpreekt ? zy en Ë niet hovaardig, ydel, of logenagtig, dat is 'ykelyk; want zy heeft lief, en die deugt is ^r verre van alle defe gebreeken. Maar of zy dronken is; dat en wil ik niet ver-
^Àïïçåç} j-niffchien heeft zy met haar Bruyde-
pmenKoningindeWynkeldergeweeil, cnzy
, Verzaad van nieuwe Wyn, die het herte ver-
Yd, gelyk zy in 't Boek der liefde belyd, dat op
j n^re tyden de Koning haar in fyn Wynhuis ge-
i y°* heeft ? maar alderbeitis te gelooven, dat zy
vatj ^oord niet en fpreekt, maar de liefde daar zy
all a^S' ^e *Pre€kt in haar; wan de liefde heeft
e naar finnen en kragten foo gevangen, dat zy
et en denkt,dan aan den geenen die zy bemind.
L 2 Want
|
||||
i&j, Levendige
Want zy weet dat vaft, dat haar lief rmr niet
min is, dan zy hem, ende zy en heeft haar herte niet alleen van alle andere dingen geledigt, maai ook alle fchadelyke menigvuldigheden heeft zy overleden ende vergeten, en zy heeft dat eene Goddelyk een (dat boven alle ding van noden is) foo met liefde omhelil,· en voor de oogen haar's herte gefet, dat zy anders niet en denkt, inbeeld» droomt, foekt, dorft, begeerd, ja geen ander voorwerp begeerd te üen dan hem. En zy hoopten betrout vaitelyk, dat haar lief?
haar foo eeniglyk, hertelyk , brandende en ge' trouwelyk bemind , als zy hem doet: want dl*· heeft zy dikmaals geproeft door feekere onder' vindinge. Want in alle toekeer, dat zy haar me1· geheel der herten tot hem keerd, foo bevind zy dat hyhaar veel foeter, vriendelyker ,kragtig' lyker, trooftelyker, lieffelyker is, dan zy kan verdragen ofte begeeren: ja al hadde haar be' minde geen Creatuuren meer in den Hemel, of' i te op der Aarden te beforgen, en was alleen mei al wat hy is, op haar met liefde gevallen , foo etf mögt iiy haar niet meer zyn, en koil niet meer van hem begeeren. En daarom feyd zy wel: Mynliefßeismyn,en-
de ik ben zyn; dit en fpreekt zy niet ydelyk ,-maaf uyt voller kennifie, gelbve en liefde: foo fpreekt haar herte dit goede minnelyke woord, en zy feyd {"ccr haaftigen behendig: Myn lieffieismf ne, ende ik hen zyn. Μ et korte woorden een groO' ten breden fin beiluy tende; want God is foo oo- begry-
|
||||
Herts-Theologie. 165
Jjegrypelyk en pnmetelyk, dat hy door fyn God-
delyke mogentheid: Hemel en Aarde vervuld ais eenen menfche , en hy is allen menfchen die hem liefhebben, alfoo veel, of hy met al dat hy Vermogte, maar een menfche en beminde: want hy is tot veele menfchen niet verilrooit, ver- beeld;, bekommerd, ofte beforgt, ofte hy en ls aan een menfche nietbenaut, behangen ofte gebonden. Want hy beforgt en ziet alle men- •cheη als eenen menfche, ende eenen als altega- der; wanthy heeft Hemel ende Aarde gefcha- Pett fonder arbeyd, hy Kegeerd die heele we- re'c, fonder laftjforge ofte bekommernifle, hy °nderhoiid, voed, en verfaad alle Creaturen als Cen Creatuur fonder fyns goeds verminderinge. ËndiegrootefaligLeyd, die hyinfyn aange- komen menfchheid heeft gewrogt, die komt al- e menfchen , die dat gelooven, alfo wel te itade,
? hy voor elk een menfche byfonder foo veel Qad geleeden. Dit die liefhebbende Ziele be- pinende , en in het hcht des geloofs aanfiende, °°feydzykloekmoedig: Mynlkffie ismyn,en-
~*ikbenzyn; want zy gelooft vaft, dat alle die ,a'igheden, die Chriftus voor alle menfchen in ' midden der Aarden heelt gewrogt haar foo
nutenprofytelyk, ëttfalig zy, als of hy alleen I °°r haar perfoon hadde geleeden? ja zy ge- |
|||||||||||
,
|
h
|
0fc, dat alle de verdienden hares Saügmakers
|
|||||||||
jaarfooprofytelylcfaligis, of zy dat felve ver-
eent hadde, want de Prophetie Jefaie, foo is ^ns dat Kind en Soone Jefus Chriftus gebooren. L s en |
|||||||||||
166 Levendige
en gegeven. En fo Paulus fegt, die ons fyn eew-
genSoonegegeven heeft, en heeft hy ons ητ^ hem niet alle dingen gegeven? en als een lief' hebbende Ziele vol des geloofs zynde , dat Woord Gods leeft: die Soone Gods is ons alleen geboren en gegeven, foo en twyffelt zy daar niet aan, óf hy is haar gegeven; wantzy gelooft, en zy heeft lief, daarom feyd zy: Myn lieffle is mfk Maar zy bekend dat haar foo dierbare gave als God felve is, niet en is gegeven, om eenige ver- dienden, die zy verdiend hadde; maar alleen uit genade en liefde. Soo eyft defe liefde dat zy met al haar vermogen defe liefde moet beantwoor- den , en dat zy haar felven geheelyk moet geven» den geenen die hem felven geheelyk haar heeft gegeven, gelyk Chriftus hem felven niet en i$ gebooren, ofte hem felven niet en heeft geleeff» maar den geloovigen, die hem onderdanig wil' len zyn, en hem beminnen ; foo bekend een ge' loovige liefhebbende Ziele, fal zy die liefde Ba- res Saligmakers, en Bruydegoms met liefde be- antwoorderfen genoeg doen, foo en magzy haar felven niet gebooren zyn ofte leven; maar Chn* fto haar beminde; en daarom feyd zy; Myn lief' ße is myn, ende ik ben zyn. Zy en ipreekt dit niet» dat zy haar beroemt, dat zy ooyt de liefde hareS- liefs heeft beantwoord, en hem foo bemind als hy haar bemind heeft; maar zy feyd: myn lieffie is myn', ende ik ben zyn; regt of zy feyde: ik be- kenne wat myn lief my is, ende my gedaan heeft? en dat begeer ik hem weder te doen, dit eifcnt |
||||
Herts-Theoiögie. é6ã
?yn Jiefde van my, dit ben ik hemfchuldig, dat
llc «em foo zy als hy my is; dat is al myn begeer- te , mvn neerfK <?h Ù; á «r, m „r. ~ |
||||||||||
te , myn neerftigheid, en myn oeffeningen. Dit
|
||||||||||
,vv·^1Ë 5 nier dorlte lic na, nier om arbeyde lic,
dat ik hem fo0 eeniglyk, hertelyk, getrouwly-k, en "brandende mag liefhebben", als hy my lief sehad heeft. Dit is uyt bet Boek genaarat, de Geefiehke fleen.
|
||||||||||
g
|
||||||||||
S1NNEBEELD,
9f een Ziek die aan Jefus 't halve Her te
wilde geven. Soo niet onvvyfe Ziel, foo niet,
't Is fchande dat men fuik een Heere, Geveynft het halve Herte bied, Gy moet een trouwer liefde leere.
Wild gy de Bruyd van Jefus zyn, Wild gy de fchoonite Bruygom vryen ,
^•eyn af van alle ik, en myn, Reyn af van alle Hoereryen.
%■ moet alleenig zyn bemind, Of weetgy niet zyn hooge waarden,
*Ioe dat hy is Gods eenig Kind, Een Heer van Hemel en van Aarden :
£en bron van alle goed en foet, Van kragt, vaniigt, van vreugt en leven,
&ie alles fchept, en alles voed , En alle fchoonheyd heeft gegeven.
L 4 Syn
|
||||||||||
f68 Levendige
Syn groote meet noch plaats, noch tyd»
Maar 't onbegryp'lyk wonder weefen,
Vervuld de gantfche eeuwigheyd; Syn vriend'lykheyd is nooy t volpreefen.
Hy is de glans van 't eeuwig vuur, Dat Vader hiet; en hy hiet Soone,
Dé fchoonite bron in Gods natuur, De hoogfte vreugt der Eng'len troonen.
De Criftalyne werelt bloeyt, Infynekragt; deZerafynen
Zyn met fyn Heylig ligt doorvloeyd, Als Diamanten en Robynen.
Weg yd'le werelt, ilyk en aard, Met u vergankelyke leven,
Gy zyt geen ilip des Herten waard, Wat fou men u het halve geven!
Nu een regtfchapen moed gevat, O waarde Ziel, met vait vertrouwen
Begraaft u Hert in defe fchat, Het fal u eeuwig niet berouwen.
Wat helpteen weyniggeld en goed? Wat mageen weynigwelluit baten?
In 't uurtjen als men ilerven moet, Dan moet men 't immers al verlaten.
Heeft dan de Ziel geen bruylofts kleed , Van 't Godd'lyk weefen aangetoogen ,
Soo finkt zy in een eeuwig leed , • En vind iigjammerlyk bedroogen. |
|||||
T.L.
|
|||||
i,Ö9
VERSUGHTINGEN
E Ν
Geefielyke uytgangenvan de Ziel
Tot haar Bruydegom JESUS CHRISTUS.
Wie derft, myn goede God, fich van u liefde
roemen; Wie derft van uwe liefd'fig voogd of foeker noe- men, Die door u liefdes liefd', die trooilelyke pyn, Niet duylent werven wenfl om u gedood te zyn! Ten is geen rechte liefd', daar oylyke ν erflanden, Vervoerd tot eygen baat, hen liefd'aan d'uw ver- panden : Dieopgenoegfaamheid van't tegenwoordigfïet, Vind noch de rechte liefd', noch 't eeuwig lie- ven niet. Hoe moogt gy nietig dier, dat eerfl een ydel aarde, ■Tot rechte ydelheyd, en nietig wefen baarde, Verheffen uwen ftant, als of gy in den aard Van wefen, pligt of liefd, iet meer als nietig waard? Ach droef heyd! wie heeft oyt dit feldfaam fpel be- • grepen, uat liefde als een beul, met foete minne nepen,
Met innerlykgefucht, met uyterlyke pyn, Geeft voedfel aande liefd',dat liefde lief doet fyn? ilier word dan levens togt, in fuiken doen gevon- Schoon dat den minnaar fwemd in doodelyke won-
den : L ƒ Daar |
||||
170 Levendige
Daar reeinen y ver word geftefcen orn het hert,
Word d'alderpuykfte luft'geboren uycdefmert. Hier vind men ltrafbaarheit, rïietfoete ruft te fa* men,
Hier vind men iluur gefcyf, en vriendelyke namen: Wie had het oyt gelooft, dat fchyn van 't groot- ite quaad,
De lieve foetheyd fchenkt met fuiken goudefl
maat ?
Die in des foetepyn geen blyde droefbeydiyden»
Die met deesfwakke kragt nietwettelyk enitryden»
Syn in dit leven niet; maarfoet'len in den fchoöt
Van 't ydel aards bedryf, en d'eyndelyke dooi
Hier hageld 'c noordfche ys, hier reegenen ftrafft
vlagen ,
En egtcr vind deiiefd' hier 'topperfte behagen. ( O wonder fchikking Gods l die'tfwaarite lyden heeft, De naarile by de vreugd, en in 't verblyden leeft- Wel aan dan droeve Hel, laat uyt u fwarte poelen, Vry om myn dille Ziel den angft en periing woelen Metpynelykgcquel, en vlugge tegenfpoet, En laat de aardfche gunit my ilooten met devoet' Het fal my tot de Juft, vermaak, en blydfchap ftrekken,
Het fal myn laag verftand tot hoge pligten wekken1
Deiiefd' verfoet 'et al; foo my dees liefdbellt,
Soo heb ik vollen wenich, en raak gedurig 't wit·
O feldfaam itrydgevvin , uyt fchyn van val geboren»
Daar Hemel triumpheerd, als Aarde gaat verloren?
Daar armoe rykdom geeft, daar fchande glory
baard :
Daar tegen ftroom en wind, het fchipte beter vaard. Doch in dit vremd geval wild, Heer, my niet ver- laten ; Want fonder uwe gunftkan my geen arbeyd DS^ |
||||
Berts-Theologie. i7£
V byzyn is myn al, u afzyn maakt tot niet,
Ook dat het befte fchynt.doch fonder u gefchiet.
^Unt my dan door genaad' dat byfyn; wilt bekeeren uat in my was verdraait; en regelmatig leeren Wat ik in wefen ben, en wat u Godheyd is;
.Op dat ik, foo geleerd, in geene wegen mis. yerligtmyn duifterheit, wek' op de domme finnen; Wekt op het flaaprig hert, op dat ik mag beginnen, Den ingang tot het kruys,en wegen met verftant,
Waarom dit hout, en vrucht, op d'aarde is ge-
plant. % dat ik in die vrucht, en in haar pynlyk fterven Gevoed word',en in doot hier leer' het levenerven. Opdat iknieuwersfoek, noch glory, weg, of
huys, Noch fpys, noch drank, noch trooft, noch
~ fterkte, als in't kruys. ^P dat ik zie myn licht ontbloot van glans, in
. fchanden, "%n lichter aan de pars, geknevelt in de banden ;
Wat worm was oyt verplet gelyk myn wareGod?
Watmenfchoyt onderdrukt by foo verworpen
lot? Ach my! in tegendeel, regt voedfel van de fonden, ** °rd niet als in de luft, en by de weeld' gevonden; |^ynhoogmoetfteygertop,a! was ik God gelyk,
yDie in myn wefen nietben eygender als flyk, |^en Schepper is befpot,het fchepiel laat fig pryfen. *ßßiwil,men fal hem huid', enhoogfte eerbewyfen, OeHeer drinkt myrrh en gal, de knecht fwemc
in de wyn. Uie flaaf geboren is, wil hoogde heerfcher zyn.
I I.
Ach oogen van myn oog, en boven aardfche
viralen! moelos isftaag myn Ziel? hoeblyfikaltyt dwalen |
||||
ιηι Levendige
±Sy 't geen u fo misnoegt! geeft dat ik eens vertrek
Myn oog van d'ydelheyt, dat opperfte gebrek. Al wat ik (laag beitaan met ernit te onderloeken, Of by bet fpraakfaam volk, of in geleerde boeken? Ik vind geen rechte fin,geen ander regt befcheic» Als dat de waarhey t, Heer, in u begraven leydf· Is 't dan al buyten u niet anders als gelogen 4 Vind yder ficii'befchaamt, en fonderubedrogen; Wie lal 't dan wonder fyn dat door bedrogs ontfcc Men anders niet en vint dan dat ons dootlyk let? Men anders niet en wjlals wel gewilde banden, Aien anders nieten raakt als onbekende ichanden» Geboren uy t de fond', gebakert in de fchult, Aanbiddende den val, om dat hy js vergult. Wie vintiïch lbo benauwt in d'aldervuylite koten, Wie is in keten tuyg van yfer foogefloten , Als die door fnood' bedrog van ydelheit vervoert, Niet als op eygen wil van loiïe vryheyt loert ? Niet als door domme tucht gedurig wert gedreven Infpraak, geficht, gehoor, in ongebonden leven» Jn drank, öffpysgenut, inarbeytofinruit, ïoteyndelykgeniet, de voetftervan de luit. O hinderlyk gevaar, beknooptin gulde ftrikken, Die aan het oog ontdekt, myn ziel lbo doen verf fchrikken: Neen hemel, fe.nt in plaats een ftraaltje van u ligt, Toc.hclder opening van 't kepende gelicht. Kom minnende mceiters, bekeert myn hert en fin- nen ; Kommeeilerlykeliefd', bewoont myn ziel, kom binnen; En fchoon u byfyn was een borne van de pyn, Ik wil, foo gy maar wilt, ook foo gekoeitert zyfl· |
|||||
Laac
|
|||||
Herts-Theologie.
ß é é.
Laat 't gefang wat hooger Juyden,
Laat de pen wat klaarder duyden, Van hetfoete Hemels brood, Datmen vind in pyn en nood. t Schynen ongerymde wetten •Die de dood by 't leven fetten, Parffen't ongeproefde foet, Uyt de myrh, en bitter roet. Even doch, myn Heer der Heeren,' ■Poogt gy met u woord te leeren, Dat de pynen van dit dal, Dat gefucht van droef geval,' ~at de wi'eedheyd van de beulen, ■Die met dood en afgrond heulen , Dat het quaad dat om ons fweeft
s Rechte ftofvan glory geeft ? c Zyn maar korce oogenblikken , Soo \Vy liefd' by lyden fchikken ,' Daar de Godsgeleerde Ziel t'Saaminluft, en pyn verviel. Daar de Gods geliefde fwalen *a 't gemoet van liefde dalen; Ach wat word 'er niet getracht, Dat de werelt foo veracht! j^ommy, Heere, dan wat nader ,· *·ç befteld , myn goede Vader, In myn leven, in de dood, Inmynoverfchot, of nood, lji myn jeugt, of gryfe dagen, |
||||
j?4 Levendige
In myn tuflchen beydfche vlagen,
Inhetduyiter, of by dag
Dat ik altyd lyden mag.
Brand myn onbefchofte leden, Laat met voeten op my treden, Maakt het vleefch tot wormen dis,
Dat foo wederipannig is.
Viugt ook onbefchofte luiten, Die myn heete dorft nooy t bluften ; Vlucht wat ftof geeft aan den menfcfï
Tot voldoening van fyn wenfch.
'k Wil voortaan niet anders rapen Als het kruys tot fchild en wapen, 'k Wil nu voort geen ander baan,
Als door fcherpe doorensgaan.
Dat de ingetoomde zinnen Immers nu in ernft beginnen, Onder fchreyen en gefacht,
Niet dan bitter ongenucht.
Laat ik door het laftig ichrapen Niet dan angit, en droef heyd rapen, Send my tegenfpoet in 't hert,
Dat het maar vernederd wert.
Dat ook Ziel en Lichaams krachten, By beproeving fchier verfmachten, Van u ftraf, en harde hand,
Stadig tegen my gekand.
Laat ik vry in droef heyd vlieten, Laat ik heul, noch trooit genieten, Die de aard', of aardlchen dag,
Aan de menfch te fchenken plag.
|
||||
Herts-Theologie.
Ja foo 't iemand ook verfinden,
Dat 'er lyden was te vinden By de Goddelyke fchoont, Daar niet als de glory woont. Egter foud' ikmet verlangen, Daar de pynen ook omvangen; En verdronken zyn in druk Achten foo een groot geluk. Mits myn Schepper in fyn ilryden, Met de fleutel van het lyden 't Groote Hof geopend liet, Daar men eeuwig God geniet. I V.
Aard met reden en verftand,
Neemt nu defer leer te hand, Dat het lyden, dat verdriet Gantfch op geen verdienften fiet. Ja foo ver ik niet en dool', In dit lyden is de fchool' Daar men leerd de gangen gaan, Die myn Schepper heeft gedaan. Die uy t d'Hemel neder quam , En ons tot fyn leerling nam, En ons op de rechte wys, Wegen wees van't Paradys, Uyt zyn liefdes overvloet, Met vergieten van zyn bloet. Wat verbaaftheyd, wat al fchrik, Leed' hy yder ogenblik! Hoegeflagen, hoebefpot, |
||||
ij'6 Levendige
Hoe gefcholden voor een fat,
Hoe gewenteld in zyn bloet, Hoegeboord door hand' en voet, Hoegelaaft met bitter gal, Hoe veel wonden over al! Kond gy zien dees fware pyn, En niet eens bewogen zyn, Om met uwen Heer en God Uy t te ftaan het fel ve' lot ? Dat den dag gelukkig zy Als ik maar uyt liefde ly: En fchoon foo de lydens nood, My verdrukte tot de doot; Sterven weet ik voor gewis , Datfoofterven, leven is: Want de dood die Chriftus lyd} Is de dood die 't al verbly t. Is het leven van myn hert Daar de Ziel doorlevend wert. V.
Myn Heere,*■ 't is nu tyt noch hobger op te
dringen, Den eyfch van myn gebed, aan uwe Majefteyt, In wie voor allen eeuw' de gront van alle dingen, Uyt kracht van eygendom, onfeylbaar is geleyt·
Leert myn onftelde Ziel op uwe flappen volgen, Ontbloot me niet van Juli in 'tlyden, als myn vrient, En fchoon ik was van pyn in droef heyt op gefwol- gen, - Maakt egter dat ik blyf by'c geen depyn verdient· Maakt
|
||||
Herts-Théblogie. i?f
"flaakt dat mynvlytig hert met opgerufte krachten.
- Ue levens netten fcheur, op dat ik feker ga: verfcheyden van het vlees, verplicht aan geen ge- dachten, Gekerkertin den hant van d'opperfte gena. ^eeft Bruydegom my plaats, ontfanktme in de wonden, In 't binnenfte paleys van u verfcheurde borft P°at lk van myn aard' in't aartfchedal ontbonden, ^ooyt meer tot aartfche luit, maar't zalig ly- r>. den dorft. lier wil ik mynen nefl gelyk een vogel fliehten,
Ñ Kn als het eenfaam dier, de itille fellicaan, e woont het verre wout, vervreemt van werelts plichten,
»vlet Godt in eenigheytmyn dagen overflaan. K WU niet dat men fevt, fiet daar de deur is open, oioo 't lyden u verdriet, gy kond geholpen zyn: eg wankdbaren menfeh, die 't lyden zyt ontfla· Ã pen '
^y vond foo geenen trooit, maar wel een fwaar-
j, , derpyn.
* Ken geen open deur, ik weet van geene wegen,
\j uvt ^ees lydens faal het lyden te ontgaan;
aar geeft my goede Godt,in 't lyden fuiken fegen,
■ñ IJat decs onwetemheit my doet volhardig itaan.
Jn,-!aat. ook nimmer toe door gunit van u genaden,
w^atikdees doornebaan tegeenertyt en mis,
Mt ik v'erfekert ben, door infpraak van u raden,
uat droef heit tot de vreugt het rechte middelis.
|
||||||
V I.
teenhooge plicht in (tilt' te overleggen
Hetgeen de trage tong niet 'opcntlyk kan' feg- ten. Ì Sig
|
||||||
i78 Levendige
Sig vinden in het hert van 't goddelyke Lam,
Van wie den geeft de wol tot eerüe kledinenatm Ach Adam onbewuft, wat mögt u toch bewegen, Te wiff'len fchand voor eer, te ruylen vloek voof zegen; 't Kleet van onnofelheyt van ute werpen uyt, , En hangen om het hooft de ongefchooren huyw 't Is waar, mits onfen wil in uwe wasgebonden, Kreeg hier ons heel natuur fyn fterffelyke wonden1 Ontftont het doodlyk gift, het vinnigite fenyn · Waartegen Godes gunftweerfchonJsdeMedU' cyn; Ik meen het heylig Broot, van feltfaam graan gebö' ren ,
Uyt maagdelyke aard', van Godes Geeft verkord1 Tot zalighey t en nut van 't menfchelyk geflacht» Door opperuegenatotmenfehen toegebracht. Dat boven aartfche graan, aan't dierbaar kruyl gefmeten,
Dat nooyt gefcheydén is, die 't in geloove eeten t Dat voedfel voor de Ziel 't welk op verfcheydi ftondt,
Geproeft wort en gefmaakt, 'ja van der Zield1 mont, Het bloet van 't heylig Lam, waar uyt de druppels vielen,
Van 't opgerechte hout, op ons bedorven zielen» Die'tprkkel van de doot, in doot verwonnt;!1 heeft.
En door fyn doot, den menfeh, het nieuwe 1L" ven geefc. Is dit dees hcylfaam fpys, fyn dit de dierbaar' drof' ken,
Die God ons door fyn liefd' zookragtig heeft gc' fchonken, Of tegen 't zondig gift, en doodelyk fenyn, Tot heeling van de wond', en eyndelyke'py π ■ |
||||
Herts-Theologie.' tf$
I$ in dit bloet den wyn, in 't vleefch het broot van
* 't leven,
^aar in de fuy vering van fonden wort gegeven,
Is dit het onderpant van 't ongemeten goet, Vernieting van de fchuk vergeving van de boet? Hoe dan, verdorde ziel, blyft gy foo onbewogen,
En door verblinde drift van ydelheyt bedrogen,
Dat gy niet doritig z,yt, dat gy dé lippen iluyt æ In 't Avontraaal van 't Lam, en nieuw getrouw- de Bruyd. V I I.
\ï 7"as onlangs vry wat feer ontfet,
n Vy Om dat ik had te veel gelet ^Paarde, en op't aartfche goet, i:at menfch van Godt vervreemden doet, irat herts gedagten foo verrukt, j^at hooge finnen nederdrukt, jJatwerelt boven Hemel pryft, i:ar· niet als kromme wegen wyit, i:at niet als tydlyk wenft, en wild, Crat foo ver van het eeuwig fchild, i?at lyden , als zyn vyand fcheld, i:at niet als foete dagen teld, jpt Godes liefde ligt verlieft, À:1) in de plaats zyn eygen kieft. ^t alles, in de fülle nagt, \ ervoerde my tot dit gedagt. i*°e is 'tmyn liefd', myn heylig lot, ;|°e is 't myn liefd', myn grooten God, J°s ben ik foo verdraayt van fin , ^atiknieEu, maar my bemin? Ì á Neen.
|
||||
18© Levendige
Neen, Heer, ik loochen ililken daad,
En neem voor my een beter raad , Van lieven dat ik feker gis, De liefd' van 't eeuwig leven is. Geeft my den geeft, en plaats, en dag, Op dat ik u foo minnen mag. Doch füyvert eerft myn morfig huys, En maakt myn Ziel van fonden kuys; Want Heer hoe foud' het mooglyk zyn, Dat in een vat gelyk het myn, De fchoonte van het Hemelryk Haar mengen fou met nietig llyk ? Verwyd dan d'engte van myn hert, Op dat het uwe wooning wert. Want feker in fich feiveti Heer, Is 't al te naauw en byfter teer, Op dat gy 't aanneemt voor u Stad, Die heel den Hemel niet en vat. Geeft my naarfuyvering ook licht, Op dat myn lang verblind geficht Geopend, door u goede gunft, Eens weten mocht de ware kunft, En leeren hoe een laag verfrand, Bekomt der hoogen onderpand, Van 't geen' geen oog en heeft gezien, Van 't geen' geen tong en kan bedien, Van 't geen' geen hert ooy t overleyd, Dat Godes goedheyd heeft hereyd, Voor die zyn wetten heeft gefind, F.n ftadig zynen Scheppermind, Die op de Aarde weynig dacht, . . -·.. Maar |
||||
Herts* Theologie. 181
Maar wel den Hemel mede bracht.
Och! of ik eens hequam een eyfch, En dat ik noch in't loggevleyfch, Myn zieltje als een Hemel vond, Om u te dienen t'alle ftond, Om u t'aanbidden boven al, Ook hierin 't aldernaarfte dal, Om u myn alderwaardfte goed fe lieven met een reyn gemoed, En fchoon myn zie! in Aard' geplant, *~jaar opgepronkt ten Hemel vant. ^enftegterniet, myn grootenHeer, "^'s alles tot u meerder eer. V I I I.
Nu wederom tot u, ó myn gekruyftcn fegen !
Wend' ik de vooriteef toe van't ongered- T} dertfchip, panders mocht vergaan in d'ongebaande wegen,
Q °f op het hooge fant, of heymelyke klip. Pu betrouik vaft, dat ibo wy maar en waren ,
v, -^etkranflen van de iiefd'rêgtmatiglyk vcrci'ert, B 'emand had den tyd van veel verquifte jaaren,
(, lr> tuchten van de fond' ongoddelyk gevierd: °"α' door het kruis,fynfehuit inj efüs dan betalen,
£jkn door verllerffenis van d'ingetoomde Ju ft, ^g'orytroon by God onfeyl baar achterhalen ,
koo word Gods toornig vuur door liefde uytge-
ö bluft. ' ' °ch waar is fuiken hoop' in menfehen hertte vin-
IV den'
iJie raar den hoogen punt van fuiken waarde
tracht?
Μ <ï Wie
|
||||
é%% Levendige
Wie hoopt tot foeteweeld, fich aan het goed te
binden , Die u genade min als zyn vermogen acht? 'Myn levens kracht ontfpand, ik voel het hert bc fwyken, Als ikdekorte (tof van inyn verdienften ken, Als ik myn nietighey d met iet begin te lyken, Vind' nietdannietigheyddieik in wefen ben·
Ach rechte levens tucht! neem weg dit valfche le'
ven, _
Dat niet aks dood geloof in zynen boefem voco >
En wild my in de plaats door uwe mildheyd gevef»
Dat d'opgewekte ziel u beter dienen doet.
I X.
Kan men dan verfcheyden dingen ;
t'Saam op luyt, cf cyther fingen? Baren uyt een felven fin, Schconc liefd', en vuyl gewin? Vind men licht, en donker famen^
Swarten haat, en foete namen,
Koeft'ren in den felven fchoot, 'cEeuwig leven, by de doot? Wie fal in lyn akker ploegen
OlTe*i by de Efels voegen?
Al den arbeyd is bekaayd, Als men graan by diftels faayd. Is de liefde niet dan feggen?
Sonder werken by te leggen?
Spaard de woorden, en gepraat, Toont de liefde met de daat. Syn dan al de hertfche tuchten,
"Niet foo foete minne fuchten, nn.
|
||||
Herts-Theologie,
Onverdienftig fonder loon,
Voor u Goddelyken troon ? U Verachten, u vergrammen, En t'faam door u liefde vlammen? 'k Wil, of mag het niet verftaan, Hoe 't kan beyde famen gaan. Staag u minnelyke wetten, Biiyten ernft en plicht te fetten, En weer achten groote pyn Van u niet gelieft te zyn ? Dan weer faken, dan weer kiefen, Dan eensfoeken, dan verliefen, Wereld, Hemel, Water, Vier; Stillefeden, groot getier? Kan men wel dit groot verfchillen, t'Samen wenfchen, t'famen willen. Kan in 't hert wel fuiken ftryd Wefen op een felve tyd? Laat myn ziel dit wel belyden, En met ftage tranen fchreyden, Dat door onbefnoeyde macht, Meenig tegen reden tracht, «chuyft verwoefting vol van pynen Want ik zie den daag'raat fchynen Die myn oogen foo verklaard, Dat 't bedrog zig openbaard, i^ kan nu gewiilyk voelen, Dat dit tegenftrydig woelen, Dat dees liefde, en den haat, Dat dit akyd goed en quaad ; Ì 4 |
||||
ï 84 Levendige
Dat dit leven , dat dit ilerven,
Dat dit blood' zyn , en dit derven, Dat dit willen, willen niet, Recht op fuiken oorzaak ziet. Liefde Gods gaf goede luymen, Liefde liet geen goed verfuymen, Liefde niet als liefde wilt, Liefde baard de rechte ftilt. Defe iiefd' werd my gefchonken , Liefde werd my toegedronken, Van den gever van het goet, Die my foo wis lieven doet. Daarom, 't federt dat de vieren , Door u Goddelyk beilieren , Eens verfcheenen aan myn hert,
Ik in liefd' ontfteken wert. Daar de buyten meniche werken, Die de luiten foo verfterken, Broetfels van de naakte fond' Daar natuur de quetiing vond', Syn de kinderen foo wanfchapen , Syn de onbefchofce knapen, Die de fwakheyd naar en voor Volgen ftadig op het fpoor. Wilt dan Vader van de lichten , Sulken liefde in myn fliehten, Dat ik in de liefde baan , Mag de rechte wegen gaan. |
|||||
Schoofl
|
|||||
Herts-Theologie.
Χ. Schoon dat ik ben een vat vol fonden,
Een borne van het flimite gift., Verouderd in de quaadheyds drift, £en wefen vol begeerde wonden, ï)at niet als vuylen flank en fift; Noch derv' ik Schepper, komen foeken Verfoening over myn misdaad, Genefing van myn grootfte quaad: En wild u fchepfel niet vervloeken SietHeer, maaru, enmynenftaat. Wat ben ik, ongefchapen wefen ? £en ydelheyd, een enkel niet, Veel broofer als het fwaktfte riet, öat zynde uy t de dood gerefen, Weerom naar aard' en fterven vliet. En hoe fal u het fchepfel noemen ? Die heel myn vreugd en blydfchap zyt, Die in u Godheyd niet en lyd Eenwysheyd, die de Hemels roemen. Geweeft te zyn voor alle tyd. JVelaan, een wormken van de aarde, Maar gy een vatter van den kloot, ~je 't al belluyt in uwen fchoot, 'He uyt u wyd vermogen baarde ^at naam ontfangen heeft van groot. Syn ongemeten dan de palen Van u verbreyde heerfchappy, Μ 5 |
||||
ig6" Levendige
Is u barmhertigheyd daar by,
Wat roem fa! doch u naam behaalen
Soo gy my ilelde aan d'een zy ?
Neen Heer, 't en is foo niet gelegen, De rechte glory van u ftand Is quy ting van verdiende fchand : U goedheyd boven quaad te wegen, Syn rechte werken van u hand. 't Is glans, 't is luyiter van hetleven,
Dat gy voor allen eeuw' befat,
Dat gy myn lofle gangen mat: Datgy myn laagheyd hebt verheven Schoon ik om geen verheffen bad. Dat gy tot uwe waardigheden
Gevorderd hebt 't ellendig (lof,
Verplettert in den eerilen hof,
Dat doet my Heer, met grootereden
Verklaren eeuwig uwen lof.
O ziel! gelukkig boven maten , Gefuy verd, en foo wel verfchoont, Verloit, vergeven en beloon t, Wild de VerloiTer niet verlaten, Op dat hy altyd in u woont. X I.
Wat was't een vrcemt geheim datGodtmy eer·11
ging locken, Doen ik verfteken lag in zoo verd-oemde hoeken > Alleen om 't d walent fchaap te brengen in de fta'' Eu onihet hellend fehip te hyifen uytzyn val! |
|||
Herts-Theologiè. 187
«oud ook wel mooglyk zyn een ziel te können fma-
ue gaaf van fuiken liefd', en niet in liefde blaken,
En niet een offerand, de dagen die hy leeft,
r Aan God in waarheic doen die fulke gaven geeft? l5rand, Heer, dit ysfig hert, geeft traanen aan dees oogen,
^eeft fuchten aan dees borit, wilt door gena ge- doogen Dat in dit droef gefchrey, foo daatlyk vuur ont- ftak,
Dat over myn misdaat u rechte gramfchap brak. ï*6eft dit ontfteken vuur te klimmen in zyn ronde, ^p dat u liefdes vuur zich by het myne vonde, En laat boetvaardig nat afdalen van de hoogt, Opdatikwerd'bedouwt,gewa{Ten,engedroogt. X I I.
Als ook de bleeke doot met fchichten van be-
rouwen , My perfte uy t het lyf de krachten van de ziel : Soo (tel ik egter vait myn Godt, dat u betrouwen My levend'maakenfal,fchoon ikinflaauteviel. Oe ketens die myn geeft foo fchrikkelyk omringen, En met hun fwaar gewicht my drukken in de grond; J;i door het groot gevaar,my als tot wanhoop dwin- gen; Uieftrekkenook tottrooft, en maaken my ge-
r font. uoch niet uyt eygen kracht, maar door de foete
vlagen, Uie ik in itage plicht van u aanbidding vint: ^eiukkigdandeziel, die in de imert behagen Noot-
|
||||
ί
|
|||||
ι88 Levendige
4 Nootfakelykbekome, terwylzyubemint.
De nevels van veritand, de domheid van de finneOi De krankte van het vlees, de kortheyd van de boril: Verdwynen voor de Son van Code, voor die heU1 minnen Befchikkcn tot hem fpys, en lisfing van dendorft- •Ik wil dan nimmermeer op ander middel peyfen, Tot iliiiïant van gemoet, en trooilelyke ruft: Maar met de liefde recht door weg van lyden re)" fen, En komen tot bezit van d'overaartfchekuft. XIII.
De liefde die (zo 't fcheen) alleen niet kon gera-
ken , Sou kiefen een ge fel, en die gelukkig maaken, En die uyt enkel gun ft, verryken met haar goet> Vereeren met haar fchoont, verfchoonen met haarbloet. Men riep dit voor wat nieuws in groqt en kleyn- liegen;
En ziet tot fuiken dienft is ieder wel genegen: , Dus komt een rot by een van hoog, en.lacelii'"'1' Die Liefde van haar troon beitaat te overßen.
Een van dat grote rot ("ik derv' het qualyk peinfef; Die Lyden wert genoemt, heeft Liefde fonder veiO' len . Uyt midden van den hoop , die opgepronkte fchaar,
Gekoren tot gefe!, gcfetelt nevens haar. En ziet dit feldfaam paar wert zo by een gebonden« Dat Lyden zonder Licfd' niet mier en werd ;>" vonden,
Noch
|
|||||
Herts-Theologie. 18?
Noch Liefde buiten Pyn,wie had het oy t gedagt,
Dat Liefde fonder Pyn, geen Liefd' wil zyn ge- ^ , acht ? Dees Princelyke Maagt vervoegt zig dan by lyden,
*n onluft, en in luft, in Vrede, en in ftryden : in zulken hechten band, en was noyt vrind met vrind ,
Geen broeder met zyn broer, geen moeder mee 'er kind. Dees liefde roept haar bly en droef zyn beid' te ga- p der, ten uit vrinds beter fyn,het ander uyt s'en quader.
Die minnaar is in geelt, ontrekt zyn mond hec brood,
En geeft het die hy mint tot ligting van fyn nood, ^° hemel aan u hert eens wou dees liefd' gehengen; c is feker dat dit foet zyn bitter mee zou brengen: Want die is liefdes pyn, en alderfwaarfte ftryd, So liefde niemand vind om wie ze droef heit lydt.· 9ok in volmaakte wil zyn dit de eygea zeden, ^«t blyfehap niet en fmaakt ten zy daar wort gele- den: Dac in den rechten menfeh het opperde geitel, ÷ Ook meerder lufrontfangt door 'tnederig gequei. j atutirmaakt aard' tot goud, en koitelyke fteenen, '.et fchuym tot paarIemoer,yvoir uit dorrebecnen: À*ç wat aan menichen oog zo dierbaar ooyt ver- fcliynt,
Uyc ftryd zyn oorfprong heeft, en zonder die - .,, verdwynt. ^aar vind men luiken ftryd als tuilen lugt, en
.. aarde, flls tuffen vuur en vocht ? dit ftryden nochtans
• baarde pit koftelyk gewas; dus houd'ik voor gewis Dat nergens goed ontftaat als daar geitreden is. Ont-
|
||||
ï<jo Levendige
Ontfangt dan geen verdriet, fehoon quaê gene-
gentheden
U porden tot de fond', en dagelyks beftreden: Maakt van de noot u deugt, verfterving wir)<» het recht,
Denkt dat ons leven is niet anders als gevecht. Laat dan, bedaarde Ziel, niet anders u genoegen > Als by u ftaag bedryf gedurig lyden voegen : Inwerken, ingepeyns, inlpraakfaamheyd, eO "ftilt,
In 't ernftelyk verzoek van 't geen gy ook niet wilt. In noodeloofen angft van alles te bezorgen, Dat heden dienftigis, endatmen tracht voor mor gen: En als forgvuldigheyd by wyl is heen gegaan , Dan met ibrgvuïdigheyd weer nemen byder aar>> Begeercn ook met vlyt geen dingen te begeeren, Dat liefdes teere plicht in 't minltzou können dee' ren: Niet lieven als den Heer, uyt wien de liefde daalt,
En zonder welkers liefd', ons liefd' geen liefde0 haalt, Xlier is het hooge goed, dit zyn de dierbaar' fchat* ten,
Die, zonder liefdes itraal, geen menfchen hert ka" vatten} Het is het eygen pit, dat eeuwig leven doet: Hier is het rechte pat, waar in men ftervenmoer' Geeft Gever dan van liefd', ons altyd te genieten De waarheyd van dees liefd', waarom wy eer vC' lieten De tucht van eygenWiefd'; neemt, Heer, ü)i bidden aan,
Op dat wy eeuwiglyk in u genade ftaan. p |
||||
Herts-Theologie.
|
|||||||||||
éñé
|
|||||||||||
'e lOete weedom dan van liefd', die my zoo
^ brande, Uraagt u in waarheyd op myn ziel, tot offerhande,
Die in haar naakte ftand haar fel ven ook veracht.
Op dat fy beter werd tot u gebed gebracht.
E Õ Í D E.
|
|||||||||||