-ocr page 1-
/W, /fi-·,,, />. J2S"
iSTITUUT DEK
RIJKSUNIVERSITIIT
UTRECHT
JL.BEIJERS
WED 5-7 / UTRECHT
S*
¹ßÀí and Old 'Books
-ocr page 2-
-ocr page 3-
OP D E
TITELPLAAT.
JL\ Egtfchape leerzugt,door een edel vuur gedreeven,
Toont zich niet duifter in 't gelaat van deeze Vrouw,
Die met den vinger wyft de plichten van het leeven,
En ftadig arbeid, om 't voortreffelyk gebouw
Van nutte kennis in een klaaren dag te zetten,
Daar 't licht met kragt uit het befpieglend herte ftraalt.
Verdigte logenen en vuile lafterfmetten,
Heeft zy de fiioode gryns van 't aangezicht gehaalt.
Men ziet haar jeugdig hooft verfiert met vlugge wieken,
Om af te maaien, hoe haar weetluft noit voldaan,
Een fchat van leiTen haalt uit Latium en Grieken,
Met kunft befchreeven in haar deugdgewyde blaên.
Dus zoekt dees Beeltenis vermaakelyk te fliehten,
Met lieff'lyk fnaarenfpel en puik van fchilderkunft;
Zo kan ze 't nagedacht door haaren dienft verplichten,
En winnen overal der volken liefde en gunft.
£Å?ÉÍÅ BRIT-
-ocr page 4-
-ocr page 5-
1Ë„           STICHTELY&Ë
É ZINNEBEELDEN
Gepaft op
DEUGDENen ONDEUGDEN,
In LVII TAFEREEELEN
Vertoont door I
Á. Ç O U â R á Ê Å Í,
Enverryktmetde
Â Õ G E DIC Ç ÔÅû
VAN
Juflr. GEZINE BRIT.
Ô' Á Ì S Ô È R D Á Ui
y Willem â a-r e í ô s
Eoekvcrkooper op de Nieuweïyds VoorbufgWää»·
Qver de Nkuweftraa«. X723.
-ocr page 6-
DEN E. HEERE
KARELWITTEBOL
rechtsgeleerden.
Ìûí Heer/
Ê neme de vryheit
van U E. op te dragen
deze nieuwe ZIN-
NEBEELDEN, nagelaten
door den nyveren en kunftry-
kenheere ARNOLD HOU-
BRAKEN, uitgedrukt in zin-
nelyke Tafereeleil > die ik niet
twyffele of zullen het kunftlie-
vend oog uwer E. vermaken ëri
Vergenoegen, want de dagelyxè
* 4             exva-
-ocr page 7-
etvarenheit heeft my geleert
dat UE. alle fraeie kunften
waerdeert en acht, inzonder-
heit de Dichtkunft0 waer van
men in dit werk niet alleen vele
italen ziet, getrokken uit de
fchriften der braeffte geeften van
ons lant, maer het zelve ook ver-
rykt vint met de uitnemende
Bygedichten der vernuftige Juf*
frouwe GEZINE BRIT,
zoo als ze die op elk Tafereel
ten verzoeke des overleden
Schryvers /en uit inzicht der
verhandelde ftoffe gepaft heeft.
Wy weten hoe de geeft uwer E.
dage-
-ocr page 8-
dagelyks gaet weiden in den
luftigen beemt van nutbare en
Vermakelyke boeken, endaar
Uit, even als de by uit de bloe-
men , honigh weet te halen, die
tot verquikking en ilichting die-
nen kan 3 en dus een voorbeek
ftrekt aen anderen y om niet al-
leen den dierbaren tydt 5 waer
in men zyn beroep heeft waer
te nemen, maer de uitipannin-
gen wel en met voordeel te he-
fteden. Gelykikdezepryffely-
ke gaven, waer mede UE. ten
volle befchonken is, altyd ge-
waerdeert heb , zoo heb ik lang
* 5              ge*
-ocr page 9-
getracht van myne achting voor
UE. eenigh openbaar blyk te
geven. Waer toe nu deze ÆÉÍ-
NEBEELDEN my gelegen-
heit verfchaft hebbende, heb ik
die niet willen laten voorby-
gaen. Ontfang dan, waerde
Heer, deze kleene erkenteniffe
van agting, en vergun my te
blyven,
Myn Heer,
Uw E'.gehoorzamen dienaer
t'Amfterdtam &a
Willem Barents.
-ocr page 10-
Op de Stichtelyke
ZINNEBEELDEN
Van den Heere
ARNOLD HOÜBRAKEN.
fjOo maelt Houbraken na zyn doot nogh
Tafereelen,
Die t'effèns ons gezicht en onze zinnen ftreelen.
Dus fchaft hy voedièl aen 't aendachtige gemoedt,'
Dat zich met lekkerny van hemelipyzen voedt.
Zooblyft zyn kunfl: en vlyt, zoo hoog in top geheven ,
In al de harten der nakomelingen leven.
D. van HOOGSTRAATEN.
aan
-ocr page 11-
ȑ
Á AN DEN
 ŠSC Ç EIDEN
LEZER.
Ehalven dat de Ledigheit
in zig zelve veifoeilyk is,
zoo geeft zy aan 't nabe-
; denken een fmartelyk be-
rou over den verquirlen
tydt, die eens voorby geloopen, niet
te herroepen is.
Hierom behoorde yder , inzonder-
heit de jeugt , de fpreuk van Theo-
phraftus, van alles dat verqmß word is
de tylt het kpßelykße
, altydt als een
brandend ftrandtbaken in 't oog te hou-
den, om zig voor de klippen der yde-
le tvdtvercjuifting te hoeden.
De weetluft dreef my al van der
jeugt
-ocr page 12-
AAN DEN BESCHEIDEN LEZER.
jeugt af aan, (zonder aangezweept te
worden) tot het lezen van fraye Hik
torien , ipreuken , verftandige reden-
voeringen , en geeilige zinipelingen over
velerhande gevallen , en ik bediende
my van dezelve als 't pas gaf: maar
als ik naderhant, door meerder bezig-
heit bezet , bevont dat dezelve my
dikwerf, wanneer ik æå wilde te pas
brengen , uit het geheugen ontfchoten
waren , nam ik voor, al wat my na-
derhant in 't lezen opmerkelyk voor-
cjuam , als ook myne bedenkingen
over het zelve, met letteren op papier
vaft te ketenen; 't geen my des te ge-
makkelyker viel , toen ik voornemens
wierd , uit een menigvuldig getal van
boeken een kleen boekje t'zamen te
«ellen, op het voorbeelt van de nyvre
byen die uit vele bloemen een weinig
honigh verzamelen : waar uit ik dit
werkje in zyn ruw beflag zette.
■Als dan de lange winteravond«
Uu^en gekomen waren , en my niet
hiftte Boeken, overhoop te halen, of
de
-ocr page 13-
AAN DEN BESCHEIDEN           J
de gelegenheit dien omflag niet toe-
liet, overzag ik myne aantekeningen,
fchikte hier wat toe, daar wat af, ver-
grootte 't eene met een Hiftonich ver-
haal, 't ander met een pabelof Zm-
fpreuk, na dat de aart van 't een
ander zinnebeelt zulks vereifchte, en
meer of min ftof verfchafte : ofzette
my ('t geen weinig omflag vereilcht,
tot het ordonneren en tekenen der Ta-
fereelen tot dit pennewerk: en 't zou
licht in fchrift en tekening voor my
alleen eebleven hebben, zoo ik het
niet aan den braven Dichter Jacob
Zeeus, myn boezemvrient , had la-
ten zien, die in myn opftel behagen
nam, enmytot merkelyken luifter van
dit werkje eigenwillig aanbood , een
tienregelig vaarsje onder yder Prent-
tafereel t'ontwerpen, waar van er dit
een is:
De Spin, in Rozebkên verfcholen,
jn Jiiacinten en Violen,
Zwelt,
-ocr page 14-
LEZE R.
Zwelt van vergif, terwyl zy weit
Op daeu, die zich als zilver ipreit
Langs perken, die, bezet met bloemen,
De zorg van Blocmaert hoog doen roemen.
Zoo trekt de Nydt vervloekte ftof
Uir 's iiaeftens wel verdienden lof.
De Deugt ftaet pal voor monfterdieren.
De Lafter blixemt op laurieren.
Hy ipoorde my te gelyk aan om het zelve
te doen drukken, en het aan de lees-
luftige weereit op te dragen. Gelyk
ik dan van dien tyd af de tekeningen
vervaardigde om die zelf, of door an-
deren in plaat te brengen. Maar van
die aanbieding quam niet ; want ge-
melde Zeeus door andere bezigheden,
en gezelfchappen by te wonen, van de
Dichtkunft afgetrokken, quam ook te
fterven, naa dat het plaatwerk meer
dan vier jaren voltooit was.
Naa het verloopen van een gerni-
men tydt, en het navragen van velen
die verlangen naar het werk hadden
(want het reeds ruchtbaar geworden
was)
-ocr page 15-
AAN DEN BESCHEIDEN
was) kreeg ik aanleyding tot de ver-
nuftige Dichterefle Gezine Brit, huis-
vrouw van Jacob van Gaveren , be-
rucht door 't maken van verfcheiden
puikdichten. Deze wert door my en
haaren Broeder ernftig verzocht om 't
geen waar meergemelde Zeeus nalatig
in gebleven was, op te nemen, 't geen
zy, omdat die ftof haaren aart vleide,
my toeftont, en ook in korten tydt
voltooide: waar door zy my veel ge-
noegen gaf, aangezien ik myn verlies
door overmaat vergoed zag.
Het menigvuldig getal der Zinne-
beelden , van lang voorleden tyden
af tot heden , door brave vernuften
aan de weerelt door hunne pen en print-
verbeeldingen toegedeelt, konden my
geen dienft toebrengen , maar in te-
gendeel ondienft ; aangezien ik voor-
dagtig toeleg maakte (wyl ik wat nieus
wilde voortbrengen) om de zelve te
ontgaan. Ja 't zou my beter geweeft
hebben dat ik geen van alle ooit gele-
zen of gezien had j om dat ik dikwils
den
-ocr page 16-
LEZE R.
den loop van myn fchryf- en tekenpen
heb moeten ftuiten, wanneer ik be-
merkte dat die met anderen een zei-
ven weg liep: dög hoe opzettelyk ik
zulks heb trachten tevermyden, noch-
tans bevond ik by den uitilag, dat
zominige printverbeeldingen nog al
een zweem naar andere hadden: doch
echter zoo , dat niet een der zelve
in 't geheel of ten deele gevolgt is.
Heb ik dan de voorwerpen myner
beipiegelingen niet zoo afzonderlyk
können bedenken of anderen hebben
diergelyke ook uit hun vernuft voort-
gebragt : of heb ik eenige van deze
myne Zinipelingen op andere tyden
elders te pas gebragt, ik zal my dek-
ken met het zelve fchilt waar mee de
la Serre
tot zyn verfchooning zich ver-
zadigt in zyne Voorreden van den Spiegel
die niet Jfleit;
zeggende : Men %al 'i
wiijjckïen <vremd dunken, dat ik dikwils
'van een zgfoe ftoffe in myne werken han-
del
enz. maar indien men de gewigtigheit
^an t onderwerp
, en 't 'voordeel dat men
* *                    daar
-ocr page 17-
AAN DEN BESCHEIDEN
daar uit kan trekken opweegt, zal men
mmmer moede worden van ^oo zuivere
waarheden onder verfcheiden aangezich-
ten te zien. De befpiegeiingen van den
geeß omtrent dezelve fioffen zjn gelyk^
de voortbrenging van de natuur in
verfcheiden ßag van Wulfen
, die yder
jaar van verwe en ßerfel veranderen: en
hoewel zy altyt ^fulpen z.yn
, zpo maakt
de Natuur hen zpo verfoeiden van hun
eerfte geljkenis
, dat men hen niet anders
ais met den naam kan kennen. De Geefi
doet desgelyks met een zelve onderwerp.
T)e verfchelige gedachten
, die 'er de verfie■
ringen en optooizelen afzyn , maken dat
door hun verfcheidenheit zoo verfoeiden
van zjg Zflfy dat men
'i niet meer als 'i
Zelve kent.
Wil een bedilzuchtige zich hier
mee niet voldaan houden, maar't werk
beknibbelen, ik ben wel geruft dat de-
ze ftof de befcheidenen tot befchermers
binden zal.
Maar waar bemoei ik my mee ? oud
zeer is niet licht te genezen ; en de
oude
-ocr page 18-
LEZER.
onde Hollandfche zinfpreuk .· de beße
flierluiden flaan aan landt
, toont dat dit
^uaad niet van huiden of van gifteren
is ingeilopen.
Om dan den goedwilligen Lezer
met geen verdrietige Voorreden op te
houden, zal ik hem liefft met weinig
Woorden eenig bericht rakende de be-
handelinge van dit werkje geven: na-
mentlyk , dat ik in de redenvoenn-
gen, ipreuken en zinfpelingen, die ik
doorgaans tot beveiliging of bewys van
't gene ik gezegt heb aantrek , | my
bedient heb , zoo wel van de nieiuve
als oudtydie geleerden \ zoo, om dat
al te groote hoogachting voor d'ouden,
een blyk van kleenachting is voor de
jongeren : als omdat de bevinding ons
doet zien dat later Eeuwen mee hare
wyze luiden en geilepen vernuften
hebben. Uit dien winkel van oude
en nieutydiê keurftoffen heb ik deze
ftalen ontleent, waar mee ikmyn klee-
ne kraam heb opgefiert. Valt dit
boekje wat kleen, met zoo veel meer
** ζ                  fmaak
-ocr page 19-
AAN DEN BESCHEIDEN
fmaak wort het ten einde gelezen.
En fchoon de menfchen in opzicht van
hun fmaak! en verkiezing verfchillen:
nochtans vlei ik my zelven hier in:
namelyk dat deze keurftoffe elk be-
hagen moet; want de ervaring heeft
ons ook geleert dat dusdanige boek-
jes altyt welkom zyn geweeft, en hun-
ne beminnaars gevonden hebben; ja
dat beknopte werkjes gretig gelezen
worden , daar groote boeken , waar in
de verhandelde Hoffen door een lang-
dradigen ftyl van fchryven gerekt zyn,
dikwils blyven muffen.
Gelyk de menfchen ook doorgaans
op verandering gezet zyn , en ver-
fcheiden boekjes van diergelyken aart
alleen hunne toepaiïlngen uit de Hei-
lige Schrift en Schriftuurtexten heb-
ben, zoo heb ik voordachtelyk myne
toepaiïingen uit den rykdom der ou-
de en nieuwe geleertheit , en de be-
rugtfte Schryveren ontleent, naar ver-
fifch der zaken ingefchikt, en op den
ter
-ocr page 20-
LEZER.
tegenwoordigen tyd en zeden toege-
paft.
Maar daar en boven, 't geen den
knoop van myn goede verwagting
toehaalt, is dit, dat nadrukkelyke veiv
toonfelen , en krachtige redenvoerin-
gen elk in het byzonder hunne wer-
kingen hebben op het gemoed des
menfchen : in welk opzicht ook de
Heer D. van Hoogftraten in zyn be-
rymden Fedms heeft aangemerkt: dat
de fchipbreukelingen oudtyts plegen,
met een Tafereel, waar op hun onge-
val ftont afgefchildert, langs de hui-
zen te gaan bedelen 5 ten einde de
menfchen, en door die vertooning, eti
door hunne klagten , te meer over
hun ongeluk bewogen mochten wor^
den.
Dewyl dan vaft gaat dat Denk-
beeldeu .van zaken, door d'oogen ont,-
fangen, zoo vatbaar op de heriènen
2Yn > als die door middel en behulp
van 't gehoor zyn ingedrukt, zoo
** 3                   gaar.
-ocr page 21-
AAN DEN BESCHEIDEN
gaat de uitwerking nog zekerder, ais
die beide gepaart gaan. Van welk
begryp wy ons hebben bedient in dit
tegenwoordige werkje : waar in de
pryiTelyke en verachtelyke gemoeds-
driften , in der menfchen verfcheli-
gen aart en bedryven door beeltenif-
ièn zyn afgeichildert , en door rede-
neringen of misprezen , of 'om nuu
baarheit tot navolging en toeeigening
aangeprezen ; gelyk ook de oefFening
tot meerder wetenfchappen , die .ver-
kregen können worden door 't leezen
van geleerde boeken, zelf in buiten-
uuren , en onder het waarnemen van
elks beroep.
Niemant weet wat de koftelyke
tydt, die thans meeft in ydelheit ver-
quirl: wort, wanneer die wel befteet en
aangeleit is, voor een fchat aanbrengt;
dan die 'er de proef van heeft.·
't Was te wenfchen dat vele men-
fchen het misbruik van die heerlyke
werktuigen, die de Almagtige in hun
ge-
-ocr page 22-
LEZER.
gelegt heeft; op dat zy buiten andere
ichepzelen, als het edelfte dat zyn hand
gewrocht heeft, zouden uitmunten, ter
herte ging: en dat die koftelyke rede,
die door oefFeninggepolyft en fchooner
Word , dierbaar van hun gefchat wierd;
op dat zy dit alles hunne kinderen moch-
ten aanpryzen. Was dit zoo, men zou
zulk verval onder de Jeugt niet beipeu-
ren.
De Godheit heeft den menfeh de reden, en 't verftant,
En oordeel ingeplant:
Nietomhetichand'lyk en veracht'lyk te bezinnen,
Maar 't waardigfl: te beminnen.
Ai keer, en laat, 6 Jeugt, verblintdooronverftant
U leiden met de hand,
Van 't averegtze ipoor, vol diftelen en doren,
Daar ge eind'lyk zoud verfmoren :
Op't rechte Deugdepadt, daar vele u voorgegaan,
Als heldre ftarren flaan,
Om op Uw aankomft, u van verre voor te lichten ,
Door veilige berichten.
Hier
-ocr page 23-
AAN DEN LEZER.
Hier is de leidftar, hier de heirbaan tot de Deugt *
Eri d'eerkroon voor de Jeugt.
Geloof my, nimmer zult ge u in uw levensdagen,
Van mynen raad beklagen.
Nu is 'er niets meer nodig te zeg*
gen, dan dat ik den goedwilligen Le-
zer verzoek dit boekje met aandacht
en opmerking , zonder vooroordeel ,
te doorleezen, en naar mate dat myn
pen het oogwit getroffen heeft, myn
yver den verdienden lof te geven j op
dat dezelve niet worde gebluft, maar
opgeheldert, en aangeipoort tot een
vervolg dier leerzame itoL
-ocr page 24-
HOUBRAKENS
ZINNEBEELDEN.
I.
HEMELKRINGEN.
't Gaat boven 's menfchen verilant.
-ocr page 25-
h HOUBRAKENS
É. Æ É Í Í Å Â Å Å L Ô.
't TS een zekere , en onbetwiftelyke waarheit, dat
X alle dingen hun nootizakelyk eerjte begin moeten heb-
ben
, en in dat opzigt aan hunne eerfle oirzaak ver/chul-
digt zyn.
Niet is'er in de weerelcdat in den eerften zynevol-
komenheit heeft ; maar alles ttygt daar toe by trap-
pen. De gewafien hebben hunne lente , en zomer
die hun rypheit geeft: en de levende fchepiêlen flap-
pen in hunnen groeityd tot volkomenheit. Zelfs de-
2e onze Befpiegelingen (welker minder of meerder
goedkeuring aan de eerfte denking verfchuldigt blyft,)
waren éenigen tyd voorleden NIET, dat is, niet zoo
IET, dat men een naam aan het zelve konde geven,
om te beduiden wat het was: want het begrip dat ik
van het zelve in 't algemeen, en van elk deel in het
byzonder had , lag by my , als in een verwarde ver-
mengeling opgefloren , tot dat ik befluit nam , dit;
Spiegelwerk des vernufrs voor de Drukpers , ten j
dienite' en nut myner lantsgenooren op te ftellen;
waar toe my de lange winteravonduuren gelegen tyd
aanboden, om alle die verwarde, en onder malkander
vermengde Denkbeelden te fchiften, elk naar hunnen
aart by een te fchikken> in orde te verdeelen, en ein-
delyk hunnen vereiften welftant, en aaneenfchakelin-
ge te geven; zoo als het heden bevonden wort.
Dusdaniger wyze begrepen de meeiten en voor-
naamften der oude Griekfche geleerden, dat de wee-
relt, en de ondericheiden Gewrogten , zoo op , als
buiten de zelve, hun beginzel en voltoying gekre-
gen hebben; want door dien zy vattelyk van gevoe-
len waren, dat de weereltftoffe van eeuwigheit was,
begrepen zy het worden der dingen, en den oirfprong
der weerelt te beftaan in het fchikken en toebereiden
van de'flof, door een vernuftige oirzaak , dit de flop
-ocr page 26-
ZINNEBEELDEN. 3
dus bereit heeft. En dit belyden alle de Gezintheden
der Heideniche wyzen, gevraagt over den oirfprong
der weerelt, eendragtelyk (behalven alleen de bende
der TwyfFelaaren) als uit eenen mont.
De ongefchapen ftoffe was naar hunne meening zoo
veel als 't ruwe blok, of Heen, waar uit door arbeit,
konft , en vernuftige bewerkinge een beek wort ge-
maakt.
De Godheid hielden zy voor den Konftenaar en
Werkmeefter, die, door fchiften, verplaatzen,fcbik-
ken, by een-voegen der gelykgeaarde ilofdeelen, en
door van deze wat af te nemen, gene wat toe te voe-
gen , alle de byzondere deelen of lichamen , als zoo
menigvuldige beelden , in vorm en aart veifchelende
gevermt, voorts elk zyn behoorlyke plaats en wer-
kinge gegeven , en dus de werelt met al Üý gewrog-
ten op, en buiten de zelve, gemaakt en toebereit heeft.
Een begrip" dat wel zweemt naar Mozes weereltbe-
fchryving, uitgezeit dat zy geen recht denkbeeld ge-
had hebben van het ftofFelyk begin.
OndertufTchen gebruiktenze niet alle de zelve be-
namingen , om de oirzaak van dit werkend beginzel
uit te drukken. Anaxagoras fchryft het toe aan een
groot vernuft.
Plato aan het <woort of de Rede. Orpheus,
aan d' oudfie en door zig zelf volmaakte, en veel wetende
liefdey
dat ookSocrates toeitemt, zeggende: De lief-
de is een groot e en wonderbare God.
Waar uit blykt dat
Zy alleen de Godheit onder deze en gene bewoor-
dingen in 't oog hadden. En geen'wonder dat de
meellen der weereltwyzen onderling in begrip en uit-
drukkingen verfchilden: daar zy dcwareLeidflar,na-
inentlyk de leere der openbaringe miften, welke óns
onderwyft hoe alles uit NIET, door een Goddelyk
alvermogen geworden is, waar van maar alleen eini-
gen der zelve een flaauwe fchemeringe zyn ontwaar
geworden ; 't geen te beiluiten is uit eenige nogtans
Vermengde woordenfpeelingcn, eenige gelykenis heb-
Ä i                         bende
-ocr page 27-
4 HOUBRAKENS
bende naar die van Mofes, aan wiens gewyde pen wy
die kundigheit verfchuldigt blyven.
En op dat wy met het openen of verklaren van ons
eerfte Tafereel j, niet te veel buiten ons beftek treden,
willen wy den Lezer in opzigt van de fchikking on-
ïer Zinnebeelden toefpreken met de woorden vanden
grootften der Nederduitfche Dichteren , J. van den
Vondel, aan het hooft zyner Befpiegelingen van God-
en Godsdienfl.
Daar laat hy zich dus hooren:
Wat is gewenfchter dan in ons Befpiegelingen
Het eeuwig fchynend licht, den oirfprong aller dingen,
t'Ontmoeten , en van voore in 't aangezicht te zien;
Om andren, of door tong of teekens, te bedien
Den glans, dieons verfchynt; zoo menfehentong of teken
Dit wonderlyk gelicht en wonder uit kan fpreken,
Of in zyn volle kracht afbeelden voor het oogh ?
Wy fmelten onze vordere aanmerkingen in de befpie-
gelingen des zelven Dichters, op pag. 92..
Is elke ftar zoo groot als d'aardkloot in haar ryzen,
Of grooter, naar 't befluit van alle ftarrewyzen,
En fchynenze evenwel, hoe wydt zy ftaan van een ,
Dus kleen op ons gezigt; wie kan van hier beneêa
Met zyn gedachtenis het hemelfch ront bepalen ?
Daar zoo veel duizenden van diamanten pralen
Aan dien doorluchten ring, gepaft als aan de hant
Van Gods onmeetbaarheit, die ooft en weil befpant?
Heeft deze gr-ootheit noch haar eind en zekre paaien,
Wie kan de oneindigheit van God dan achterhalen f
En wat is dit heelal, indien men God befchou,
In grootheit meerder dan een druppel morgendou?
II. WEE-
-ocr page 28-
/
ZINNEBEELDEN. jr
II.
WEERE LT KLOOT.
Niet zonder oirzaak.
De weereldkloot, van lucht cn wolken
Befchfiduwt, dryvende op zyn as,
MetboiTen, bergen, waterkolken,
En vruchtbre beemden, juift van pas
Gevormt, gefchikt in alle deelen,
Die van verfcheiden aart en tocht,
Den fland der weereld zaamen ftreelen,
Zo wys, zo wonderbaar verknocht,
Befchaamt den ongodjft in 't fchennen,
Om haare fchepping los te ontkennen.
Á 3                          Het
-ocr page 29-
* Ç O U Â R Á Ê Å Í S
II. Æ É Í Í Å Â Å Å LT.
Ç Et tweede voorwerp onzer befpiegelingen doet
zien een fchets van den ronden Aartkloot dien
Wy bewonen , wonderbaar door 't woort van J E-
HOVA uit den verwarden Chaos zamen geronnen
en gevormt , door een wyze van bewerken , die,
fchoon zy veel ramers heeft, tot noch toe niet is ont-
dekt , ook nooit zal ontdekt worden , naardien dit
ais het grootite wonderwerk van den Alvermogenden
moet worden aangezien , welkers toegangen , om
het zelve na te fporen, wel altyd door het niet wil-
len van het oppervermogen, en onvermogen van het
menfchelyk begryp blyven afgefchut.
Al wat wy van het zelve weten , is, dat wy vol-
gens onze wyze van begryp bevatten ·, hoc de ver-
mengde ftoffen , die in den woeften mengelklomp
van 't eerfte grondbeginzel verwart overhoop lagen,
elk tot haaren aart zyn gevloeit : de zware ftofdeelen
tot een vail lichaam gepakt , en zamen geronnen
tot een grooten aardbol, die in vierentwintig uuren
om zynen fpil wentelende den Nacht en Dag be-
perkt.
Deze Spiegel der zichtbare weerelt beveiligt aan
ons dat zy NIET geweeit is , eer zy W Á S,
Een ongodift mag voor de eeuwigheit der dingen
pleiten zoo hy wil, om den Schepper in het Schep-
zel te bezwachtelen: hy raag de orde en wyze der
weereltwording naar de beichryving van Mofes be-
twiiten, befchimpen , en zeggen: dat de zelve niet
naar de regels der Natuurweetkunde betoogt zyn,
hy zal my nogtans deze grontwaarheid niet ontwrin-
gen , namentiyk: dat "er geen gewogt buiten zyn ok-
zaak beflemi is.
On-
«
-ocr page 30-
ZINNEBEELDEN. y
Onder de oudfte Grieken zyn 'er vele geweeft
welke geloofden dat de weerelt van eeuwigheit was.
Weer anderen der rechte waarheid onkundig droom-
den van een reeks van aaneengefchakelde oirzaken,
waar uit de dingen veroirzaakt zyn : en van een
"wyze der menfehwording niet ongelyk aan de wor-
"'ng der flakken uit poelilym. Maar zy zyn alle
door hunne verwaende wysheit misleidt. Wy ver-
bogen onze giffingen en lolTe ongegronde denkbeel-
den zoo verre den toom niet vieren. Onze koers
lr>oet met alle voorzichdgheit bepaalt, en door gee-
Re verkeerde redeneringen afgewend worden. Het
menfchelyk verftant heeft niets , waer door het bui-
ten deze paaien verder kan indringen. Beftaet het
reukeloos ter zyden uit te flaen , het kan niet ge-
schieden als met het uiterfte gevaer der werrelt. Bei-
de ziel en lichaem lyden hier door laft. Wy moe-
ten niets buiten Godts woort voor oogen houden,
•De Bybel alleen moet onze leidilar wezen. Waar-
om wy ook zeggen met den braven Dichter Joan-
nes Brant:
Wy volgen 't fpoor van Gods gezanten.
Wy gaan niet verder dan zy gaan.
Laat ons hier byvoegen het geen Lactantius , de
)velfprekendfte van alle de Chriftenfchryveren ons
in gefchrift heeft nagelaten, in het eerfte hooftftuk
des tweeden boex van den oirfprong der Dwaiinge.
5, Daer laet hy zich dus hooren : Zout gy , indien
■>■> gy opgebracht in een wel gebout en opgeiiert
■)·> huis , noit eenig ander gebou of timmeraedje ge-
j, zien had , gedagt hebben dat dat huis van geen
5, menfeh gebout was, omdat gy niet wilt, op wat
s, wjze het bouwen in zyn werk gaet? zeker gy zout
-ocr page 31-
8 HOU B. RAKEN S-
„ het zelve vragen over zulk een huis , het geen gy
„ nu vraagt over de werrelt, met wat handen , met
55 wat werktuigen zoo groote werken waren opge-
55 maakt. Vooral indien gy befchoude de overgroote
33
„ groot en verheven als het is, zout gy niet denken
„ dat deze dingen de. maet der menichelyke krach-
ten te bovenT gingen ·, omdat gy niet wift dat ze
niet zoo zeer door krachten , als door overleg
„ en kunft gemaekt waren ? Indien nu een menfeh,
„ in wien niets volmaekt is , echter meer door re-
»)
den en overleg uitvoert , dan zyne kleene krach-
„ ten toelaten, wat is 'er toch, waerom u ongeloof-
„ felyk zou toefchynen dat de werrelt gezegt word
van Godt gemaekt te zyn , in wien , omdat hy
volmaekt is, noch zyne wysheit eenige palen kan
5, hebben , noch zyne mogentheit eenige maete ?
J
ÉÀß. Á-
-ocr page 32-
ZINNEBEELDEN. 9
lil.
ADAMenEVA,
Weelde bederft»
Hier ziet men 't eerde Paar in 's weerclds morpenftont,
£ich voegen hand aan hand op de aangenaame grond
Van 't OoftersParadys, het mild gezegent Eden,
Om in een zagte bron van aardfe zaligheden
■Naar zyn genoegen, zich te baden zonder toom ,
Als 't ooft flechts blyft gefpaart van een verboden boom ,
Maar Adam en zyn Gä, van dwaazen luit bezeten,
V erliezen hun geluk met eenen appel te eeten j
En leeren, 't nagedacht tot droefheid van 't heelal,
Hoe hoogmoed naar de fpreuk gaat dikwy Is voor den val
Α ƒ                        Hier
-ocr page 33-
ii HÓ Ü ËRAKENS
III. ZINNEBEELT.
Η Ter ziet gy, als in een fpiegel, het eerfte Paar
menfchen, nieuwlings door de hand van 's wee-
relts Bouheer gevormt, in den Voorhof van de vers-
gefchapen weerelt, als een bruidegom en bruid , in-
geleid. De gelukkige voorregten by dit Huwlyk vint
men aangeweezen, in het vry gebruik van alle Schep-
zelen , tot verzadiging van hunnen lult, nevens een
onbepaalt gebied over het gedierte, dat in der tydhet
ganfche aardrond ftont te beilaan.
Eva ziet haar hulp tegens over haar ftaan , die zy
de hand van getrouwheit toereikt. Dus vertoont zich
Adam mee , als wilde hy dat volmaakt en beminlyk
voorwerp met wederliefde omhelzen.
't Is denkelyk , dat dit eerfte paar menfchen vol-
maakt van ftal en fchoonheit in Eden verfchenen is.
De Agrippynfche Dichter geeft blyken dat hy mee
van dat begryp is; want hy, in zyn Tooneelfpel van
Lucifer, Apollion dus fpreekende invoert,
De man en vrouw zyn bey volfchapen, even fchoon,
Van top tot teen. Met regt fpant Adam wel de kroon
Door kloekheit van gedaante, en majefteit van wezen,
Als een ter heerfchappy des aardryks uitgelezen;
Maar al wat Eva heeft, vernpegt haar Bruigoms eifch;
Der leden teederheit, een zagter vel, envleifch,
Een vriendelyker verf, aanminnigheit der oogen,
Een tninnelyke mond, een uitfpraak, wiens vermogen
Beftaat in eed'ler klank, twee bronnen van yvoor,
En wat men beft verzwyge, eer dit een geeft bekoor.
Gelylc
-ocr page 34-
ZINNEBEELDEN, ii
Gelyk hy zich ook omtrent eenige byzondere deelen
der Vrouwelyke ichoonheit dus laat hooren:
Der handen fcheutigheit, en 't tengere gebeent,
Is met een mollig vleefch, en poezelheit vereent: ·
De vingers voor wat dun, en voorts volmaakt van deelen,
2yn grypers, om een hart op't onvoorzien!! te fteelen.
Zeker onze Puikdichter doet blyken , dat hy met
^e Amfterdamfche Konftfchilders in zynen tyd om-
. San-* gehad heeft, als hy het fchoon in de byzondere
4eelen zoo keurlyk befchryft, dat myn pen vlot ge-
morden , niet aflaten kan zyne fchilderagtige uit-
drukkingen dus te roemen:
Wie fchilderde ons dit Vrouwenbeelt,
Door 't Hemelfche vernuft geteelt,
Met al de fchoon gevormde deelen ?
Zyn 't ook Apelles Konftpenceelen ?
Neen: 't is de Prins van 't Neerduits Dicht;
Wiens pen voor geen penceelkonft zwicht,
Om alles naar zyn aart te malen,
Met vaften omtrek, kleur en zwier,
Als ftont het levend op 't papier
Beknoptelyk voor 't oog te pralen.
De begeerte,een nootwendige eigenfehap des men-
fchen leven (van welke men zeggen kan , datze is 7
hembt van de ziel, 't welk V eer ft aan-en V laat â uit ge'
trokken word
j om dat de bevinding ons leert, dat,
«oe kragtiger leven wy hebben s hoe de begeerte ook
kragtigtiger in ons bevonden word; waarom de kran-
sen , in welke de levensgeeften ten meerendeele ge-
dooft en uitgebluft zyn , minft begerende zyn) kon
au in dien ruimen beemd der luftftreelende voorwer-
pen haar genoegen en keur zoeken van dingen die
mee
-ocr page 35-
t% HOUBRAKENS
met een begeerlyke fchoonheid van overal bun toe-
lachten, en van zelf zig fchenen aan te bieden.
Uit deze alle had de Weereltichepper eenen boom
voor zig uitgezondert ·, op dat zy hunnen Maker hier
door boven zich zelven alsBouheer erkennen zouden,
en zyn wet zig ten regel ftellen. Dus wilde het Je-
hova: maar Eva eerft, daar na Adam, begaan zonde,
niet willende dat God wil , laten den teugel los, en
hollen zoodanig ten bederve , dat de merkteekens en
gedachteniflën daar van in 't nakrooft wel altoos zul-
len levendig blyven.
Wy zien ten leerftuk hier uit: dat de Begeerte na-
tuurlyk en onzondig is , en heur ruim moer houd,
zoo lang geen wet de zelve beperkt: maar waar Gods
gebodt paal zet, worden alle bedry ven, die tegen dat
richtfnoer aanloopen , voor misdryven opgevat, en
zondig verklaart. Waarom ook Adam en Eva, wel-
Ice tot het gebruiken van alles (uitgezondert iets 't
geen van den Wetgever voor zig was buiten geftek)
vryheit hadden : wanneer zy hun drift te veel toega-
ven , en meer begeerden , dan 't geen zy reedts had-
den, zy ook daar by verloren't geen zy bezaten, even
als de Hont in de Fabel. Deze met een ftuk vlees
in den bek door 't water zwemmende, en gretig naar
meer (wy volgen't rym vanFedrus vertaler) hapt toe?
Bedrogen door de waterbeeltenis.
waar door hy
Verließ ''t geen hy firak voerde door deßroomen,
En miß het geen hy meende te hekoomen.
IV. A-
-ocr page 36-
ZIN Í Å Â EEL D EN. 13
IV.
ADAM en EVA onder 't JUK.
't Houdt de Weereld ftacndc.
Dus heeft de konft, naar onsbehaagen,
De huwlykseendragt afgebeelt,
Door 't juk dat de Echtgenooten draagen ,
_ Waar aan weerzyds een kintje fpeelt,
Van hun gelieft met ziel en zinnen,
Terwyl de Schop den man bericht,
Om voor 't Gezin den koft te winnen.
De Spinrok leerd de vrouw haar plicht.
Zo kan uit wel geregelt trouwen
De Staat en Kerk haar welftand bouwen.
Adam
-ocr page 37-
14 HOÜBRAKENS
IV. Æ É Í Í Å Â Å Å LT.
Á Dam en Eva de gunft en goetheit van hunnen
Schepper misbruikt hebbende , werd ter frraf
het bewonen van Edens lufthof ontzeit , en een
bewoning aangewezen op een flüggen gront, waar
uit Adam zyne en zynes huisgezins behoeften door
bouwoeffening tot zweetens toe zoeken moeit j
want d'Aarde die voorheen allerhande vruchten,
fmaak en oog vleiende uit zig zelve voortbragt,
werd gevloekt ; des moeft hy in 't zweet zyns
aanfehyns zyn brood zoeken , en Eva (waar uit' de
menfehbouw zyn begin flont te nemen) met fmar-
ten kinderen baren.
Het zoet en bitter, dat door een tak aliëm waar
op byen waaren verbeeld word , kon voor hun,
die den verboden honig gelikt hadden , en nu het
ileken der Byen gevoelden, ten zinnebeelt ftrekken
in hun getrouden ftaat , en ik dienvolgens met
zulk een printvertooning voldaan hehben , zoo my
niet by den konfllievenden J. de Vogel Tomafz. een
bootfeerzel van de Lambilot waare ontdekt , dat zo
fraay van opftal als vernuftig bedacht de'keurmer-
kelyk deed tot het laatfte overhellen , 't geen wy
wat verfchikt , doch echter de zinfpeling daar in
bewaart hebben.
Adam en Eva gaan, (in het bovenilaande pririt-
tafereel, om hun naaktheit te dekken, met een gei-
te - of fchaapevacht bekleed afgebeelt,) te zamen
onder een juk } om de noodwendige gelykdragiig-
tigheit in 't torfchen van de Huwlykslaften af te
fchetzen, 't geen nog nader door 't zamenlduifte-
ren van hun beider beenen aangeweezen word. In
7c byzonder leunt Adam op een fpaa, 't zinnebeelt
-ocr page 38-
ZINNEBEELDEN. iy
van wcrkzaamheit , en Eva heeft een Spingereed-
fchap , dat de huislykheit afbeelt : gelyk ook de
Schiltpad die aan haere woning verknogt blyft.
Haar voeten paflen brooskens of zooien 5 °m dat
de weg van 't Huwlyk (waar omtrent Eva hier
ten zinnebeeld van de eevfte huismoeder ftrekt) zom-
wyl oneffen en met doornen van ongenuchten be-
2ct is , daar de fpreuk : de getrouden treden niet al-
tyt op rozen
, op ziet. Want ihder daat het oude
gevoelen der wyzen is, dat het huwelyk wel goet
is, maar quaadt het geene daar uit de wereltfche
Zorgen bykomt. Het gene uit zich zelf nier, quaat is,
wort dikwyls quaat uit de omltandigheden. Het is
met de getrouden , als met de wandelaren , die wel
een veihgen en fchoonen weg betreden , maar door
doornen en haagen die aan den wegh ftaan , en in
hunne kleedercn hechten , wederhouden worden.
My hebben akydt zeer behaegt de redeneringen,
die my voorquamen in zeker bruiloftdicht, geiielt
door den zinryken Dichter Frangois van Hoogftraten,
Vader van den Heere David van Hoogftraten , door
^yne fchriften in rym en onrym genoeg bekent. Het
geen tot ons oogmerk dient, luit aldus:
De tyden
Des huwelyx, dejeugt Zoo aengenaem en fchoon
,
Gelyken zeker wel een [eherne doornekroon,
Doorvlochten hier en daer met kleen getal van rozen
,
Dte met haer geur en kleur alleen by korte poezen ,
De prikkelen van zulk een fiekelig gewas
Verzachten mogen.
Kort daer aen brengt hy dit voorbeelt by:
ft/len hielt wel eer, als 'i op een vieren ging en fluiten
Van huwelyken by d' Atheners eene wys,
Die hier wel waardig is te melden
, fchoonze grys
À-ç afgefleten
, nu niet meer wort onderhouden
slis twee gelieven door den Echten bant getronden
-ocr page 39-
é6 HOU-Â RA KENS
Geworden waren, wert den Bruidegom, daer hy
ten tempel uit quam, met de Bruit aan zvne z.y,
Het fpoor gewezen van een kleenen knaep, en jongen
Met bei de flaapen in een puntigb loof gedrongen,
En met een korf vol broot aen zynen arm gelaên',
Een plechtigheit, waer uit de Bruigom kon verflaen,
Dat hem het huwelyk niet noodigde om te rußen
Op eene ledekant van rozen, en zyn luflen
Slechts maer te boeten en te koelen, maer met een
Tot diepe zorgen, en om laß en zwarigheên
Te dragen, als een fteun voor huisgezin eil kinders.
Van Adams tyden af bevond men zo veel hinders
In huwelyken, en die zoetigheit met leet
"Zoo onaffcheidentlyk vermengelt. In het zweet
Ìïâ vader Adam zelf zyn broot en voedfel zoeken,
Hogh gaet de jonkheit toe , en jaagt uit alle hoeken
Met y ver aen, als of in ''t Huwelyksverbont
Een enkele zaligheit en hemel open fiondt.
Gelyk de Kamerling in V hof der Perfiaanen
Des morgens was gewoon den Koning op te manen
Met dus te roepen: VoHST RYS OP OM ô' OVERSLAEN
En overwegen, wat u noodigh zy gedaen:
Zoo roept de haen ook met zyn kraeien alle morgen
Den Echtgenoote» toe, en vordert hen tot zorgen
Voor huis en huisgezin , een kleen gebiet en ryk.
Wie dit betwyffett
, kan een wis en zeker blyk
Uit hunlien halen, die nujaeren lang bedreven,
Op zulk een water in die barning mo/ien leven.
Eindelyk begluurt dit paar de Dood van achteren
na, waar van wy breder op 't volgende Tafereel
ipreken zullen.
V. DOOP
-ocr page 40-
ZINNEBEELDEN. t7
í.
De Dood op den troon.
Wie kan ze ontvluchten?
Wanneer de zonde 's rnenfchen kroon
Helaas! te ontydig had bedorven,
Heeft zich de dood , als op den Troon
Gcveitigt, en de raagt verworven,
Om, buiten keur van onderfcheid,
Al wien ze vind op 's weerelds drempel,
Van Adams zaad, zyn fterff'lykheid,
Op 't hooft te drukken, haaren ftempel,
Maar 't Chriitén hert, Gods bondgenoot,
Braveerd de kaaken van de dood.
Â
De
-ocr page 41-
é« HOUBRAKENS
V. Æ É Í Í E Â E E L Ô.
DE Doodt (zeiden wy op het voorgaande Taie-
reel) begluurt Eva van agteren na, die voortaan
haar, en 't geen uit haar gebooren zou worden, als
de fchaduw het beek op de hielen ftont te volgen;
waarom de Dood ook in de H. Bladeren voorkomt als
eenperfoon, en wel zoo een die hcerfchappy enbewint
oeiFent meer dan cenigh weereltvoril : welke heer-
fchappyoeftening met den tydlHp van Adams overtree-
ding haar begingenomen hebbende, hare achtervolging
hebben zal, zoo lang 'er menfehen op deze werrels
zullen wezen. Dit is het, 't geen ons door 't Zin-
nebeelt aangeduid word : waar in men de Dood ais
een feptervoerend Vorft ziet zitten op eenen verheven
troon, en verïcheiden vroutjes , zoo wel blanke als
door de oofterzon gerooil , voor de zelve ftajari,
zommige ook neergeknielt , biedende hare nieuge-
boren zuigelingen den Troonvorir. aan , die van hem
met het zegel der fterfiykheit óp hunne voorhoofden
bcitempelt wordende , het vafte merk des doots ont-
fangen.
Dat het dus gelegen is hebben oulings de Heide-
nen , zommige zulks getrooit , andere met tegen-
morren begrepen.
Wy lezen van Anaxagoras, dat, wanneer hem de
tyding gebragt werd , dat zyn zoon geftorven was,
hy zig daar van niet heeft ontzet, maargezegt: ikwifl
•wel dat ik hem flerflelyk geteelt had.
Maar Krates en
Dion beklaagden 't zig , en morden tegen de Na-
tuur j om dat de klippen van langer duur waren dart
%y. Theofon, Epikurus, en anderen meer iallerden
-ocr page 42-
ZINNEBEELDEN. ie,
de Natuur met haar wel duizentrnaal iliefmoeder te
noemen ; om dat zy de menichen aan de rampen en-
tenden die onaffcheidelyk volgen, onderworpen,
en zoo veele werktuigen van ftrafFen en plagen ge-
Waakt heeft, als zy werkenvoorrgebragt heelt. Jk wil
(zeit de La Serre) hun klachten niet tegen/preken om te
eerder gedaan te hebben^
enz. Men moet tot hooger be-
denkingen opklimmen
$ dewyl de Natuur , die blinde God-
"W, waar aan zy hunne klagtenßierdeh^ flegs een zwak
"Werktuig van de aanbiddelyke voorzienigheit is
, die aan
<flle dingen beweging en paal fielt.
De zelve zon, die des avonts in't weilen daalt, ryffc
des morgens in't Ooften weder op. De itarren, wan-
neer zy na het afloopen van haaren draaykring , ten
einde gekomen zyn, knoopen aan het einde haar be-
gin: maar de zon van ons leven (zeit gemelde La Serre
ln zyn Genuchten des doots) duor een ander lot gekit
, heeft
noit meer dan een eenigen opgang in haaren geheekn loop.
■De Floeden en Springbronnen zullen altyt vlieten
, en ons
leven firoomt zonder ophouden naar
V graf , en houdt
teffens op van ßröomen. De boomen
, planten en bloemen i
worden yder jaar op nieus herboren : de Lente flrekt hun
een wieg om hun jeugt te koefleren
, daar onze levens ZOQ
i'eel lykfakkels zyn
, die ons alleen voorlichten op den
toêg naar
'/ duijfer graf. Ik 'gelyk een Boom (vervolgt
de Schryver) waar van myn woorden de bladen , myn
begeerten de bloemen
, en myne werken de vruchten zyn.
'k heb egter niet -meer dan een voorjaar
, en hier in zyn'
, "toy ongelyk door een overmaat van geluk dezvyl'wy door
een gefladige beweging
, en zonder adem te fcheppen door
c'e Doodt in zegepraal tot d
' enfierflykheit gekit worden.
Dit ltcrflot^aat zoo vaft , dat niemant van allen,
die den ftempel der fterffelykheit ontfangen heeft,
ooit door de dood daar af verfchoont is. Mcthuza-
*eg leefde negenhondert en negenentzeftig jaren , en
Wierf. De grootmagtige Alexander iterfe in den
Β %                          herfik
-ocr page 43-
áï HOUBRAKENS
herffl van zyn leven. Helena, 't wonder der fchoon-
"fieit, Lucretia vermaard om haar kuisheid, Penelo-
pe berucht om haar wysheid , Themis om hare ge-
rechtigheid van elk in haaren tyd geprezen, en Anti-
gone, 't fieraad van 't vrouwelyk geflacht in God-
vruchtigheit, hebben yder op haar beurt, deze droe-
vige fchatting , die zy aan de Natuur fchuldig wa-
ren, met in 't graf te dalen betaak.
Deze heeft eene lange, gene een korte rol te fpe-
len, op den Schouburg van deze werrelt: maar alle
gaan zy (het Spel ten einde gcloopen) op hun tyd
fchuil agter de Tooneelgordyn, zonder datmen hen
meer ziet.
Des eenen levensdraad ftrekt zig wel wyder als die
van anderen uit , maar 't fterflot itaat vaft , en blyfc
een noodzakelyk en onvermydelyk gevolg van de
menfchelyke natuur; want
Al wat geboren is, moet eens het leven derven.
Geen troon verfchoont den Vorft van 't onvermydbaar derven.
Ofvjy kort of lang leven (zeit Socrates) tvy leven om ie
fierven.
En vervolgens zegt hy: die heef é'lang genoeg ge-
keft, die den tyd9 die hem vergunt was9 vjcltejleed beeft.
BE-
-ocr page 44-
ZINNEBEELDEN.
VI.
SPIEGEL.
Bcfchouw u van binnen.
Oy, die hier voor ons oog verfcheenens
Ü zelven in een' Spiegel ziet,
end uw gezigt vry elders heenen:
Dit is de rechte fpiegel niet,
Om uw gedaante aan u te ontdekken.
Het hemelfch woord, die zuivre bron,
Zal zonder vleien al uw vlekken
U klaar vertoonen, als een zon.
Die kennis moet voor alle dingen
Zyn 't wit van uw befpiegelingen,
ß3
-ocr page 45-
ii HO'ÜBR Α KENS
VI. ZINNEBEELT.
DE eene menfch (zeide Solon) u een Spiegel van
den anderen.
Dus können wy ook zeggen dat
alle Zinnebeelden ais Spiegels te agten zyn , die de
deugden voordellen, om den aanicnouwer daar door
aan te fpooren , gelyk ook de gebreken om een at-
fchrik van de zelve te' geven. Vind zig dan ymant
met gebreken befmet, of is hy geneigt tot Deugt,
zoo befpiegelt by aan 't een en 't ander zig zehren j
en leert de ondeugd die by verborgen draagt, ziende
hoe wanftaltig die in anderen is, verfoeyen. Of wort
hy inwendige aanritzelingen tot Deugt gewaar , de
befpiegeüngen van anderen , die het Deugdenipoor
betreden, zullen hem met kragt fporen , om de
zelve na te volgen en de Deugt om hare eygen
fchoonheit te beminnen.
Hoe , meent gy dat het fchande is, (zeit Α pulejus)
geduurig in den Spiegel te zien ? Heeft de wyzetnan So-
crates zyne leerlingen niet geraden
, datze zig dikmaal
zouden fpiegelen ? op dat
, die onder hen behagen in zyn
gelaat had
, alle zorgen mochte aanwenden , om zyne
fchoonheit door geen quade zeden te bevlekken
j en die
zig luttel fchoon bevor/1
, trachten mögt e zyne -wanfeha-*
penheit met het fieraad der Deugden te bckkeden ?
Dat
ook Seneca met deze fraye redenvoeringe te kennen
geeft : De Spiegels zyn uitgevonden , op dat de menfeh
zig zeiven zou kennen. Vele dingen zyn hier uit voort'
gevloeit : voor eer ft de kennijje van zig zelf y en dan
ook raad voor cenige dingen. Ymant die fchoon
«, leert
bier uit alle fchandelykheit
, als een vloek , myden ; die
lee/yk is
, door deugden te voltooyen, al wat aan de ge'
-ocr page 46-
ZINNEBEELDEN, aj
â alt e des lichaams mag ontbreken. Waarom ook Dio-
genes , als hy eenen ichoonen Jongeling zag, die zig
tot de oeiFeninge der wysheit wilde begeven, toe
^etn zeide: Gy doet zeer wel, dat gy de Deugt met Je
Jchoonheit van uw lichaam wilt paren.
Thales , d'oudlle der berugte Griekfe wyzen, ge-
waagt , welk het zwaartle om doen was in de wer-
relt, gaf tot antwoort : zig zelven te kennen. Wel-
ke fpreuk om haare waarde en noodwendige betrag-
tlngc, naderhand door een gemeen raadsbenuit, bo-
Ven het pooi taai van Apolloos Tempel te Delphos is
8eplaatit geworden.
Hier op ziet de geeilige Fabel} die men by Fedrus
vinc, waar van wy de vertaling , zoo als die door
den Heere David van Hoogttraten gefielt is3 hier by
Voegen. Dus fpreekt de Didvter:
Indien gy de vermaning wilt verftaen,
Die ik u geef, merk meenigmael á aen.
Twee kinders had een man door huwelyxzegen
En huisgeiuk by zyne vrouw gekregen:
Een dochter, heel van aenzicht onbefneên,
En eenen toon, volmaekt van top tot teen.
Dees kykende in den fpiegel onder 't ipelen
Op 's moeders doel, geraekten aen't krakkeelen.
De jongen ftoft verwaent op zyn gelaet
En fchoonheit. Zy dit hoorende wort quaet,
En kan den ro.em haers broeders niet verdragen,
Als deed hy 't om 7.yn zufter te mishagen.
Zoo vac zy't op·. Des loopt zy droef te moe
En vol van fpyt naer haren vader toe,
En vult wel bits met klagt op klagt zyn ooren,
Dat hy, eher hy een jongen was geboren,
Zich moeide met haer goet. De vader toen
Omhelibe beide, en geeft hun zoen op zoen,
Ver-
-ocr page 47-
a-4 HOUBRAKENS
Verdeelende zyn liefde, en rtilt het klagen,
En zegt in 't eind: 'k wil dat gy alle dagen
Den Spiegel zult gebruiken onbelet.
Gy, op dat gy uw fchoonheit niet beibiet
Doorondeugt: Gy, opdat gy moogt verdooven
Uw leelykheit door zeden waerdt te looven.
Het geen wy ujtSeneka en Apulejus tot deze üof->
fe dienende hier boven hebben bygebracht , is reeds
door den gemeiden Heere aangeteekent , tot verlig-
ting der aengebaelde Fabel.
Wy voegen 'er by datSokrates zyne leerlingen van
zelf riedt, dat ze zich meenigmael Spiegelen zouden-'
opdat aldus de geen , die behagen in zyne fchoonheit
hadt , goede zorge mögt dragen , dat hy dezelve
niet quame te onteeren door quade zeden : en opdat
aeh de andere zyde iemant , die geen genoegen in
zyn gelaet hadt,zyn belt mögt doen om zyne leelyk-
heyt met pryfTelyke deugden te bedekken. Plutar-
chus in zyne HuwlyxieiTen befterrit dit· met deze
Woorden:
De les van Sokrates is, dat de Jongelingen, zoo ze in
den Spiegel zien dat ze niet fraei en zyn
, het gebrek der
fcboonheit moeten verbeteren door goede zeden : en dat die
zich fchoon bevinden
, goede zorge moeten dragen , dat z$
hunne fchoonheit door geene boosheit van zeden befmetten.
TUIN:
-ocr page 48-
ZINNEBEELDEN.
VIL
Ô U É Í G Å Æ É C Ç Ô.
Deugdzaam door dwang.
•LS
Het weeldrig boompjen, uit den band
Des Hoveniers met kracht gefprongen,
Verbeeld ons, hoe een laage Hand
De boosheid der ondankbre tongen
Beteugelt, die met geld en goed
Voorzien, op regt, nog reeden pallen,
Maar trots en waanziek van gemoed,
Elk fchynen boven 't hooft gewaflèn.
O kleinheid, gy begrypt een fchat
Van deugd, alom te fchaars gevat.
Men
-ocr page 49-
a6 HOUBRAKENS
VIL Æ É Í Í E Â E E L T.
Ì En ziet in de Print hier voor, een vermakelyk
tuingezicht , en daar in een gaandery met le-
vend groen van vruchtboomen bemuurt en over-
welft , van welks gebogen takken zig een den band
ontfprongen om hoog heft. Voor aan de Bamfter ot
leening een Jongeling en een Filofoof welke fchynt
(door het daar na toe wyzen met den vinger) over
dat voorwerp te fpreken en den Jongeling te onder-
wyzen. Dit is de verbeelding, en dus het doel van
.'t verbeelde : dat der menichen driften wel beteu-
gelt , maar zelden geheel verwonnen können wor- I
den, en dat zoo haaft de zelve , den band van tucht
ontweldigt, den breidel los vinden, ftraks proeven
geven van haaren weerbarftigen aart.
Menigvuldig zyn de voorbeelden die zulks beves-
tigen.
Tiberius was gebuigzaam , toegeefiyk, efifchikte
zyne wyze van leven zoo, dat hy zig bemint maakte
by allen, als hy nog onder Keizer Auguftus ftont,
en Germanicus en Drufus nog in leven waren. Heel
anders toen hy Seiaan beminde als toen hy hem j
vreesde.
Nero werd in zyne Jeugt geprezen : maar zoo
haaft als hy de tucht van zyn leermeerter Seneca ont-
waffen was , brak hy los tot alle ontucht , en gafj
openbare blyken van zynen wreeden en boozen aart.
Met waarheit heeft dan Seneca gezeit : Zoo W
de gebreken des lichaams , als des gemoets, können W
door de reden verzacht, maar niet geheel vcrwonneft
worden.
't Gaat j
-ocr page 50-
ZINNEBEELDEN. 27
't Gaat hier mede als met den Aap in de Fabel.
*Jeze hoe vaft gewent op allerhande Konften te
^°en,èn zynen meefter daar in te gehoorzamen,deed
zyn aart haait blyken wanner hein eenige noten
kierden toegeworpen, waar naar hy zoo gretig liep
"ar- hv zyn heele konftrol vergat te fpelen. Of als
^ec de kat van den Monnik die gewent was, als
ty by avond zyn getyden las, de kaars in hare poo-
ten te houden : zoo dat de Monnik roemde dat
% dit huisdier daar zoodanig vaft toe gewent had-
^e 5 dat het dooi; geen voorwerpen daar van afge-
'°kc konde worden. Want op de eerite proef werd
^e Monnik befpotj dewyl zyn tegenwedder een leven-
dige muis in zyn mouw had aan een toutje vaft ge-
"Qrgen , dat hy 't elkens voor aan haalde, tot dat
^e kat de wemeling daar van in 't 002; kreeg. Hv
pt ziende liet zig de mms ontflippen, Waar door de
^at in alleryl naar de zelve toe fnelde, en bewys deed
dat de natuurdrift bovendreef, zoo haait de gelegen-
**eit haar gunftig was.
Ons lult hier weder aen te hechten een Fabel uit
den fierlyk vertaalden F'edrus , dewylze tot ons oog-
merk dient, Zy betreft de Vos en Jupiter , den op«
perften der goden 3 en luidt aldus:
Hoe hoogh Fortuin u zoekt in top te trekken,
Zy kan geenszins uw quaé natuur bedekken.
Wanneer de Godt, de dondergodt jupyri,
De Vos weleer herfchiep in meufchenfehyn,
En zy aldus vereert met zyne minne
Zat op den troon als eene Koninginne,
Gebeurde het datze een' Schalbyter zagh,
Oit zynen hoek gekropen voor den dagh.
Zy daetelyk naer dezen buit aen 't fpringen.
Dat ziet elk aen. Geen Godt kan zich bedwingen
Van
-ocr page 51-
z8 HOUBRAKENS
Van lachen: maer de Vader wort befchaemt,
Om zulk een werk, dat haer geenzins betaemt.
Hy dryft haer van zich wech verftoort van zinnen,
En weigert haer naer dezen te beminnen,
En dryft haer toe in 't ende: Leef gy voortaen
Op uw manier, gelyk gy zult verdaan.
Gy hebt geen gun il verdient, maer ongenade,
Dewyl myn gunit aen u niet komt te ftade.
De Heer Hoogftraten, in zyne.uitlegginge van deze
Fabel, brengt een exempel by uit de fchoone Fabelen
van Camerarius.
Een Jongeling maakte veel werk van een Kat; zoo
verre dat hy door bidden van Venus verkreeg , datzc
haer in eene Maegt herfchiep, en hy hierop met haef
io huwelylc tradt. Venus vereerde de Bruiloft piet!
ftaere tegenwoordigheit. De Godin willende een!
proef nemen ofze ook met haere oude gedaante haa-
3e natuur hadde uitgetrokken, liet fchielyk een muis
{bringen. De bruit dit diertje zienden over den vloer,
üoopen , zoo als ze koftelyk opgetoit in het midden
der maagden zat , die de bruiloftiiacie by woonden, j
wert hier op ontroert , doch hielt zich echter in, j
en bleef zitten. Venus dit ziende liet 'er nogh een
loopen. Toen was haer niet langer mogelyk zich te
bedwingen. Zy fprong van daer ze zat op den vloer,
en vergetende watze geworden was liep de muis ach*
reraen.
Dit wil toonen hoe bezwaarlyk iemants oude na-
tuur verandert wort. Het oude fpreekwoort is waar-
achtigh : Een Aep blyft altydt een aep, al draagt hy
eenen purperen rok.
BAS-
-ocr page 52-
ZINNEBEELDEN.
Vin.
BASSENDE HONT.
Een Redenaar fpant de kroon.
Nadien de konft ontydig fpreeken
Door 't ballen van den hond vertoont,
En zwygen heeft by 't graf gelecken,
Daar niet dan loutre itilheid woont,
Zo mag men hier ter fneede vraagen,
Op 'c voetfpoor van een deftig man,
Wie nu den lauwerier zal draagen,
Die zwygen, ofwel fpreken kan.
Voor 'c eerfte zyn de Gricklche wyzen,
Maar Chrillnen zullen 't laaile pryzen.
-ocr page 53-
30 HOUBRAKENS
VIII. Ζ Ι Ν Ν E Β E E L Τ.
DE oude Grieken hadden tot een fpreük : Zeg ief
dat beter is dan zwygen , of hou uw mont toe-
Op zyn tyd te zwygen heet wys te zyn , en op zyf
ryd te {preken word geroemt.
Ais de gezanten van Lacedemonien aan den TyraO
Lygdamo gezonden, dikwerf verzocht en aangehou-
den hadden om hunnen laft te openbaren , en difi
Prins 't elkens liet zeggen dat hy niet wel te pas was i
vertrokken de gezanten toornig te rug , zeggende:
datze niet om met hem te woriielen, maar om hem
te fpreken gekoomen waren. Dit werd van de Col'
Jibus
in zynèri Harpocrates ofte Éivygaart , tegenge'
fproken , maar de fpraakzaamheir. van woorden gV
roemt.
Van een zelfde begryp vind ik ook Gratiaan daaf
hy zeit: Niet te fpreken is niet loffclyk; maar wel, dut'
delyk en klaar te fpreken ; anders zouden de kinderen é$
ziele
, (dit zyn gedachten, en uitdrukkingen) niet aan det
dag können komen. Maar het is met veele luiden
, gclj*
met eenige potten die -veel in hebben
, en weinig uitgcveïï·
In tegendeel zeggen anderen nog veel meer dan zy weetett'
In de voorgaande eeuw zagmen aan "t Hof dat de /hho'
caat Generaal Joan Β at iß de Mefnil, meer zei aan hywifii
'maar dat de Procureur Generaal Gillis Bnurdin wc$
Duifl dan hy zei.
Hy maakt wel geen befhiit over de*
ze luiden op , maar zeit elders : De Dwaasheit kot^
altyt in meteen open mont, de zotten zyn β out: maar $
14'ysheit komt in met zeer veele voorhoede: hare voorloo*
pers zyn Opmerking en Onderfcheiding
, dit de tnaebt voft
haar
'houden
3 ten einde zy voortgaa zonder iets te waagciï·
-ocr page 54-
ZINNEBEELDEN. 31
Men moet voortgaan met getelde fchreden , waar men
ivyffelt of diepten mochten zyn.
Zulk fpreken word
"Oven het zwygen geroemt.
Hercules heeft grooter zegepraal behaalt door zyne
pfcheiden welfprekenheit , dan door zyn dapper-
1C]t. De blinkende keeten uit zyn mont voortko-
mende (gelyk hy dus op oude marmere gedenk-
stukken verbeeld ftaat) verbeelden de kracht der
Welfprekenheit, waar door hy de menfehen van zyn
tyd aan de reden bond , en die hem meerder toejui-
c"ens aangebragt hebben, dan de knpdsflagen van zyn
Bevreesde vuift.
Aanmerking over bet zwygen enjprykln.
In het bedryf van 's weerelts fchaaren,
Zyn mond en lippen te bewaaren,
Voor al wat quaat, wat vrugtloos luid,
En zich te houden zonder fpreeken,
Wanneer het hert met toorn ontfteeken,
De tong ter wraak word opgeruit:
Valt ruim zo zwaar voor brofic lippen,
Die lischt van 't fpoor der deugden flippen,
In ohmbet vaardig tot verwyt,
Als met beleit van kunft en zeden,
Een aangenaame en hcufche reeden
Te voeren ter bekwamer tyd.
Op de eerde wyze ftil te weezen,
Word zelf een dwaas, voor wys, geprezen,
Van's wyzen mond : in de andre ftaat
Tc zwygen, toont geen kleine kennis
En deugd , die de algemeene fchennis
Van haat
en lailer tegengaat.
Zo
-ocr page 55-
jx Ç OU Â R Á Ê Å Í 9
Zo nut, zo heilzaam is het zwygett,
Als 't quaalyk fpreeken felle krygen,
Vol druk en jammer, heeft gebaart,
En door ontelbre fnoode vonden,
Meer zielen heeft verdoemt, verflonden,
Dan ooit gefneuvelt zyn door 't zwaart.
Nogtans men zwyge de gebreeken.
De gave en kunft van wel te fpreeken,
Is 't puikiieraat aan 's menfehen kroon.
Breng vry, om voor 't gezicht te praalen^
Veel gouden ooft in zilvre fchaalen,
Een woord ter fneede is eens zo fchoon.
Dit blykt ons klaar in Paulus preeken,
Die iteenen herten wift te breeken,
Met zynen welbefpraakten mond,
Die wonderbaar in zyne reden,
Zich droeg naar 's tyds gelegenheden,
Tot glory van het heilverbond.
Zo komt hy, die, door 's hemels zegen s
In zyne woorden aller wegen
Zich voor te ftrü'kelen behoet,
Den hoogften top van Godsvrucht nader,
En word voor eenen man en Vader
Jn Chriftus fchool gekent, gegroet.
Dus fchynt my dit vertoog te ontvouwen,
Hoe 't itilie zwygen is te houwen
Voor minder moeite en 'lager gumt,
Terwyl om eenen fchat van zaaken,
Wanneer het paft, bekent te maaken,
Vereift word grooter geeft en kunft.
G. BRIT.
't SLCtf
-ocr page 56-
ZINNEBEELDEN. 33
IX.
'T SLOT.
't Is Noodzakelyk.
Elk een waardeert het nut gebruik
van 't Slot, om de ontrouw te betoomen,
' Dus raakt geen diefin huis ter fluik,
■N°g kan zyn kerker ooit ontkoomen.
Maar 's hemels zorg, om 's menflen tong,
Meeft al te los, te lang gefchooten,
Te hoeden voor een buitenfprong,
Heeft haar beklemt met dubble flooten.
Met wysheid voor zyn mond een Slot
Te hangen, is een gaaf van God.
De
-ocr page 57-
34 HOU Â RAKEN S
IX. Æ ú Í Í Å Â Å Å L Ô.
DE oude Egiptenaars hebben Harpokrates , dtë
met den vinger zyne lippen hout gefloten , voof
den God der Stilzwygenheit afgemaalt : gelyk ook
d'oude Romeinen, Angerona, welker beeld de mon"
was verzegelt of toegebonden, voorts geheel met cc$
kleed omzwngtelt ; waar mede zy wilden beduiden»
datmen alle geheimen moeft bedekt houden, inzofl'
derheit den mond als met een zegel toedrukken. Wad
van geen ding dat by u verborgen is
, (was hun zeggen)
kont gy zoo gerufi zyn , ah dat gy zelf de bewaard
daar van blyft.
Wy die loflyk fpoor der ouden volgende, vertoö'
nen een Beugelflot ten voorwerp , om het byzond^
gebruik, en bewerkingen die het heeft, over te brefl'
gen tot der menfehen bedryven.
Het Slot is een fluiting voor den onzinnigen, of
dat hy niet uitbreeke en zig zelven en anderen fchad{
aanbrenge. Het fluit en verzegelt de goederen, óp
geen dieven de zelve ftelen of wegrooven. Het vei'
zegelt en bewaart de geheimpanden, de fpil waar op
het geheele welwezen van Staat, Koopmanfchap, e'
het borgerlyk bedryf draait, enz. en ftrekt dus tc|j
Zinnebeeld hoe een gefloten mont , de dieven , ° \
roovers, en verklikkers van onze voornemens en tof'
leg binnenfluit, op dat zy niet uitbreken , en fcha^
aanbrengen.
                                                              ,
Wy zullen in het Voorbeeld van Leêne zien, V^ j
lof de ftilzwygentheit by d' oude verdient heeft.
Lult ons voor af zommige Spreuken en Voorbeeld^
van geagte mannen op 't tapyt te brengen , die te.
-ocr page 58-
t IN Ν E Β E EL DE Ν. èf
aa^ können ftrekken , zoo om zig zelven te hoeden
voor 'c ftranden , als orn de veyligfte ilreek te hou-
den by allerhande voorvallen.
Doorgaans vinden wy , de Filofooffche Schriften
doorbladerende , met grooter lof van een zwygenden
^ont , als van een welbefpraakte tong ipreeken.
Waarom ook de Grieken tot een fpreekwys hadden :
^eg iet dat beter is dan zwygen , of hou uw munt toe.
*^η wat was de reden dat de oude Wysgeren in 't al-
gemeen het zwygen van zoo groote nuttighek oor-
belden te wezen ? Ja dat Xenocrates op een gait-
•ftaal, daar de reit der genoode gaften veel fnaps had-
den , alleen ilil zweeg ; als dat hy door bevindinge'
geleert had, dat door yver veel woorden te fpreeken^ dik-
"&ïls voor den dach gebrogt wort
, 7 geen nutter gezweegen
"aaar
, en dat vele dingen lachende worden gezeit, die naa-
'maals fchreyende beklaagt worden?
Dus alshemgevraagt
wierd, waarom hy onder de genooden alleen zweeg,
gaf hy tot antwoord : My is nooit berout dat ik hebgezwe-
-?e#: maar dikwiU dat ik heb gefproken. Waarom ook
Pindarus, als hy Epaminondas wilde pryzen , zeide :
■Oat hy niemant ooit gevonden had die meerder wijt, en
'Tveymger/prak.
Egter is de ftilzwygenheit by de ou-
den zo niet geroemt, of zy hebben ook nog ftofife,
l»t lof van die deftig, en ten regten tyt willen te
preken , overgehouden. Waarom ook Theophra-
*ius van Erefüs(een Zeeitadt op het Eylandt Lesbus)
als hy over zekeren maaltyd zekeren Jongeling zag
ftil zitten , tot hem zeide: Indien gy flilzwygt om dat
iy onwetend zyt-, zoo doet gy wyßelyk ; maar indien gy
'ïerflant hebt
, zoo doet gy dwaaslyk dat gy flille zwygt.
Z*ig f onthouden van [preken
, is het zegel van bekwaam-
heit
want veel [preken verzwakt het verflant , en doet
"e gedachten in de lucht verdwynen; dog men moet op zyn
beurt zomwyl een weynig zeggen
, om niet altyd een bloote
aanhoorder van een
V anders reden te wezen: en dan noch
C ζ                            moet
-ocr page 59-
36 HOUBRAKENS
moet men fpreken als de gemeenen, maar denken als de tojl"
zen.
Zulks wil het Beugelflot in de Print ook aan-
duiden , en te verftaan geven hoe men den mond
moet gefloten houden , tot dat de noodwendigheid
gebied den zelven te openen, door den fleutel van
den eygen en regten beftierder j dat is, de Rede,
waar aan de wyze Schepper het beftier van alle des
menfehen inwendige en uitwendige bedryven heeft
overgegeven. En dus wort een voorzigtige tong,
en befpraakte mont, door de reden geopent, van een
goed gebruik gehouden, en te recht geprezen. Daaï
en tegen ttaat een woort , onbezonnen gefproken,
bloot voor'de berisping, en doet den Spreker van
ichaamte blozen.
Zeker BiiTchop , als hy den Keizer Ferdinand La-
tyn hoorde fpreken > zeide ongevergt, o Keizer , dit
is niet al te ivel volgens de Grammatiea
, of fprekenS'
kunfl.
Waar op de Keizer hem met een lagenenden
mont antwoordde : en deze wwe berifping is niet al te
wel naar de Ethica
, dat is wellevenskonft, uitgefproken·
De BiiTchop heeft licht de fpreuk : Voorbarigheit in %
fpreken is zeiden goet
, inzonderheit aan de Hoven , niet
gelcent , en Ailnius Gallus daar niet op gedacht >
want dan zoude hy (als Tiberius veinzende voor den
Raad {prak : Dat hy alleen te zwak om den laß van 't
gemeine beft te dragen
, dat deel dat hem aanbevolen wier»
cp zig zoude nemen,)
geenzins geantwoort hebben-'
Jk vraag, ê Cezar, wat deel van 't gemeene beft gy be'
fikren wilt.
Welk onvoorzigtig en onbedacht ant'
woord hem daar na de Dood aangebragt heeft.
STÜ'
-ocr page 60-
ZINNEBEELDEN. 37
Χ.
STUDENTEKAMER.
Een voor allen te achten.
Wie zich met yver vint ontfteeken,
Om een voortreffelyken fchat
Van letterkennis aan te kweeken,
Die 't hart verfterke op 's leevens pad,
Doorlees, geleerde, en wyze blaêren,
Met aandagt en geftagen vlytj
Dus kan hy wysheids vrucht vergaaren,
Die noit verandert, door den tyd.
Zo leerd men zich van 't aards ontwarren.
Zo llygt men boven al de ftarren.
C 3                           Het
-ocr page 61-
38 Ç O U Â R Á Ê E Í S
×. Æ É Í Í Å Â Å Å LT.
ßIT Et tafereel, hier voor geplaatit, vertoont een
Ãá man die in zyn boekkamer zittende te fchryven,
t'elkens zyn oog op het uurglas (laat : ftrekkende
dit ten Zinnebeeld van zulke mcnfchen welke hunnen
tyd naau in acht neemen , om dien wel en tot nut te
befteeden. 't Luft ons, inzonderheit de jeugt , door
voorbeelden en fraje fpreuken hier toe aan te fpoo-
ren.
De Reden is de grootfte Schuldeificher van den
menfeh , en hy zal nooit grooter rekening hebben
te verantwoorden, dan tytverzuim ; want terwyl de
vluchtige tyd Hippen onherroepelyk te poft voort-
gaan , zonder dat men de zelve in haar vlucht kan
weerhouden, en wy in dien tyd nog Deugt, of Ge-
Jeertheid hebben opgeleid, zoo zal het laatfte zaritje
ons het verwyt daar van doen.
Drie dingen (zeit de wyze Chilo) zyn 'er in de
iverrelt die bezwaarlyk om doen zyn
: Geheime dingen te
verzwygen
, ongelyk te verdragen , en den ledigen tyd- -wel
te heßcedcn.
Egter zyn 'er beruchte voorbeelden van
zulken die van het eene en het andere loffelyke bewy-
zengegeven hebben. In opzigt van het laatfte, dat hier
ter Inee dient, hoort men Scipio den Afrikaner van zich
zelven getuigen: Ik ben nooit minder ledig, dan tvanneef
ik ledig ben.
't Is de vadzige traagheit die de nutte
bezigheeden doet verfchuiven , van den eenen mor-
gen tot den anderen. In tegendeel pryft Gratiaan
zulken, waar van men zeggen kan: Hy heeft veel ge-
daan
, die niets heeft naagelaaten om morgen te doen-
Edelmoedige zielen
(zeit de geleerde Balth. Schuppius)
oor-
-ocr page 62-
ZINNEBEELDEN. 39
oordeelen, dat men met de uiterße pogingen moet ver my den
foet keven in leedigheït door te brengen.
t Geen my meefl verdriet (zeit Seneca) /V, dat fom-
totge» bet groutfle deel van bunnen Ievenstycl in onnutte be-
z*gbeden vetkwiflen.
De ipreuken der ouden komen alle te gelyk uit
°P het zeggen van Theophrattus van Ereius , dien
^y zoo even genoemt hebben , Van altes dat ver~
ttuiß word, is de tyd het koße!ykflei
waar uit dat vaars-
Jf zyne herkomlt heeft , 't geen wy hier onder
bellen:
Laat het koftelykft van al
U niet roekeloos ontflippen;
Dat 's de Tyd, die fnel gaat glippen,
En noit wederkeeren tal.
Ach! hoe weinig is 't getal
Dat zyn uuren meet by (lippen!
Eer wy dit Hooftftuk eindigen, lufl: ons by toe-
PaOjnge hier by te voegen het geen de geleerde Jofef
Hall, Biffchop van Exceter en Norwich, heeft uit-
gebragt in zyne Gedichten , die ons in rym zyn me·
degedeelt, door F. van Hoogftraten, Vader van Dr.
Öavid van Hoogftraten , dié ons door zyne letterlek-
kernyen zoo mecnigmaeï onderhout. In die vaerzen
Wort de traegheit en vadzigheit , dus ten toon ge-
ftclt:
Een menfch van leegen luien aart,
En quilligh met den fchoonen tydt,
Sleept doorgaans eenen langen naart
Van togten meê. de welluft rydt
Hem daaglyx door de luie leen,
Een plaag aan ledigen gemeen.
C 4                               Hy
-ocr page 63-
4o HOUBRAKENS
Hy volgt met eenen dartlen moedt
Zyn zondige begeerten na.
Maar daar hy wentelt in dat zoet,
Verraft dedoot hem vroeg of fpa,
En flecpt hem nacr de duiiternis,
Waer uit geen wederkeeren is.
Daer onderwyl een arbeitfaem
ι , En vierigh Chriftcn, die zyn werk
Behartigt, en zyn winkelkraam
Vol yvers wiffelt in een Kerk,
Noit door zyn werk verloren gaat,
Maar vaft op zyne bccnen Itaat:
En van geen quaden togt getergt,
Den honig van gewiilèn troolt
Voor een' bedompten winter bergt.
Zyn deugt blinkt als de zon in 't Ooft.
Hy paft op ware lekkerny,
Gelyk een wy/.c honigby.
Wclzaligh hy, die niet alleen
Den voortgang van zyn arbeit ziet
Door 's Hemels gun ft, maar die met een
't Geluk heeft, dat hy dien geniet;
Dogh 'k zegge, daar ik my al ftil
Bedenke , 't gaa zoo als het wil;
Dit houde ik zeker en gewis,
Indien niet d'arbeit dien wy doen,
Het goedt, zoo als ons wenfchen is,
Bereikt, hy zal nogtans verhoên
Het quaadt, dat yder naer zyn magt
Te myden en te vlieden tracht..
D %
-ocr page 64-
ZINNEBEELDEN.
XI.
De HAAN.
Onwetende wekt hy.
4*
De wakkre Haan, die 't morgenlicht I
Verkondigt met luitruchtig kraaien,
Befchaamt de traagheid, die haar plicht
Verzuimt, en zorgloos zich laat paaien
Van 't zagte dons waar op ze leid,
En 's levens oogwit zoekt te ontduiken.
Drft eift, meternit, met wakkerheid,
Den koftelyken tyd gebruiken.
Meeft word de Jonkheid van den Haan ,
Gemoedigt op de letterbaan.
De
-ocr page 65-
4* HOUBRAKENS
XI. Z1NNEBEELT.
DE Haan is een Zinnebeeld van wakkerheit,
en yver j waarom hy ook nooit dooi den vadzi-
gen tlaap zig in zynen gewoonen t\d van wakker
worden vergilt: 't geen hy ai vroeg , eer de blo-
zende Morgenilont
Treed prachtig op zyn gouden wagen,
Om 't oog der werrelt te behagen,
met zyn gekraay te kennen geeft; waar door hy an-
dere Hanen zoo veer zvne fchorre keel gehoort
word, tot ren algemeen nakraajen, enden lantman
tot zyn beroep wekt.
Even gelyk de morgenilont de planten als met een
nieuw leeven herfchept, zoo maakt zy ook den geert
der rnenlchen in hunne lichamen van vermoe'theit
üitgeruit,en de zintuigen door den flaap van alle ver-
moeyingen ontheft, v/akker, vrolyk, kittig, en be-
kwaam tot hunne oeffeningen. Ja gelyk de Lente-
morgezon wel 't aangenaamfte , en de meefte bewer-
king daar omtrent heeft ; zoo is ook de lentezon
van 's mcnfchen leeven 'wel de bckwaamite tot de
oefFeninge van allerhande weetenichappen > aan de
uitvverkzelen te kennen , die , als het roode teeken
aan d' Ooftermorgenkim, eenen fchoonen dag voor-
fpelien.
Voorbeelden van zulken die in hunne lentcjeugt
teekenen van hun vernuft deeden zien, en tot meerdei'
Jaren gekoomen·, de werrelt met den glans hunnef
gelecrtheit hebben verlicht, zouden wy by menig'
ten, (de Jeugt ten fpoor) können aantooncn.
J. v. Vondel, gaf al vroeg zyn vernieuwden Guido1
Winkel
, de IVarande der Diere» , en andere teekenen
van zyn ryzende zon in't licht, en rees naderhant tol
zulk een hoogte op, dat hy de Prins der Neder'
duiifche Dichteren eenoemt word.
-ocr page 66-
ZINNEBEELDEN. 43
Van Hugo de Groot getuigt Brant, dat hy vroeg
00 veer in de Latynfche taal gevordert was, dat hy
^et zyn twaalfde' jaar op de hoge fchole te Leiden
erbracht wierd , daar hy in drie jaren arbeits,
^"es daar hy zig toe gefchikt hadde , ais Regtsge-
eertheit , Godsgelcertheit , Wiskonft en Hemel-
°°pkundc , afgedaan hebbende , nog naaulyks vyf-
llC;i jaren oud zynde , zig in 't gevolg van den Heer
Jphan van Oldenbarnevelt , in Gezantfchap aan den
|^°nink van Vrankryk, Henrik den Grooten, vertrek-
je ende, begeven heeft. Aldaar den titel van Regtsge-
e5rden verkregen hebbende, wert hy van den Koning
n|ct alleen met een Goude keten , maar ook om zyn
aftekende geleertheit in die jaren met 's Konings af-
°eeltzel befchonken.
j I*. Rabus, en zyn Konftgenoot de Heer D. van
*ioogftraten , die de Latynfche taalgeleertheit hiel-
en opbouwen , inzonderheit de laaflgemelde, die
•Jaar in voor een puikdichter , en te gelyk voor een
Br°ot verbeeteraar der Nederduitiche taal bekent is,
hebben al vroeg een mengelwerkje van hun vernuft-
ter drukpers gegeeven ·, 't geen het keurig oog van
^en grooten J. Antonides zoo behaagde, dat hy het
°ok met dit volgende Lofdicht vereerde:
De teedre Jeucht Haat nu aan mannewerk de handt:
En't heeft zyu voeglykheit, en (laat op zyne beenen.
Schenkt dan de Hemel nu dus vroeger het verftant ?
Of is Parnas miffchien 7.00 ileil niet als wy meenen?
Gelooft dat vry: maar houd van klimmen nimmer op.
Al fchynt de toegang licht; de (teilte is by den top.
Geraard Brandt, de Hiitorifchry ver, werd mede in de
'ente van zyne jeugt door zyn vleiende Zanggodin het
öichtvuur in den boezem gefteken. Dit is te zien in
"et pleit tegen de uitgave van den Feinzenden Ïorquaat;
^'aar in hy dus zeit: Zoo dit ongedrukt bleef, my zou
leen ondienfl gefchieden. Dit zyn Gedichte Uithmßen,
aan malkandefen gevoegt in een ouderdom, dien rnyn eerfte
Mecc'
-ocr page 67-
44 HOUBRAKENS
Mecenas Barleus, kindsbeit noemde^ enz. Gemelde Heef
Barleus befchonk dat Trcuripel met dit volgende
Vaars:
't Was eertyts mannenwerk, nu komt de teere jeugt,
En davert op 'c Tooneel, en tart de gryze haren
In Treurfpel uitgetreurt, ja de onbefneeude jaren
Verzetten tydt en kunft. de Wysheit ganfch verheugt
En weet niet, of zy is geleert en aangeboren.
En lager :
Dus veinft de jonge Brandt, en doet ons al verwond'ren
Dat jonkheit veinzen kan. hy bergt noch grooter licht,
En als Torquatus veinft, zoo veinft ook zyn gedicht.
't Is weé'rlicht tot een proef. Daar na zoo zal hy dond'ren.
Hier mede zal ik afbreken , en fluiten den Inhouf
van het Tafereel voorts in 't volgende Gedicht.
De wakk're Haan, die elk wekt tot zyn plicht,
Vervrolykt zig zoo haait hy 't morgenlicht
In t Ooft' ziet boren
Door't nachtzwerk, als een befte Diamant
Die zynen glans veripreit aan allen kant,
En laat zich hoorcn.
Kom leer ,en fpoor, op't voorbeeld van den Haan
U zeïven, en ook and're om op te ftaan
In 't morgenkrieken :
Terwyl de Zon uws levens klimt om hoog,
Uw drift, gelyk de pylen uit een boog,
Op fnelle wieken
Naar wetenfehap, en waarheitkennis draaft,
Eer uw beroep, aan 't werreldlyk verflaaft,
U overrompelt,
En in den vloed van aardfche bezigheit
Gelokt, door winft en blinkend Goud verleit,
Word neer gedompelt.
Al wie met ernft, in 't bloeyen van zyn jeugt
En noefte vlyt, de wetenfehap en deucht
Komt na te jagen:
Verrykt zich met den fchat van zyn gewin
En leyt dien op, ten goeden voorraad, in
Zyn oude dagen.
Heï
-ocr page 68-
ZINNEBEELDEN. 4y
XII.
Het R Á D T.
Gevaarlyke tocftandt.
Wat zyn tog 's weerelds hooge Staaten ?
Hoe groot en heerlyk uitgckraait,
W aar op de dwaazen zich verlaatcn ?
Een Rat, 't geen iladig rolt en draait.
Daar ymant glansryk opgezeten,
Niet zelden, in een oogenblik,
Van 't waangeluk legt afgefmeeten,
Vervult met droefheid, fchande en fchrik.
Dat kunnen Cezars, Dionyzen,
En duizent Vorften meer bewyzen.
Dit
I
-ocr page 69-
Á6 Ç O U Â R Á Ê E Í S
XII. ZINNEBEELT.
Dit Zinnebeeld vertoont het los geval , of de ge-
ftadige omwentelingen der zaken, en Staten de-
zer werrelt, waar van de ouden zeyden, Daar is ge f
zekerheit in de menfchelyke zaken ; alles is een geduurip
•veranderinge onderworpen.
Waarom het bezeffen die1'
zaak dikwils den magtigften, en grootften der wei'
relt, vrees en bekommeringe heeft aangebragt. Eetf
voorbeelt hebben wy aan den Keizer Titus Vefpafi'
anus. Deezen op een Gaftmaal genoodigt zynde, daiif
men vrolyk was , ontflipte een zwaare zucht. Vafl
zyn vrinden gevraagt naar de reden van zyn zuch'
ten , zeide hy ; Ik kan my daar niet van onthouden é
ah ik gedenk
, dat myn eere en grootheit hangt aan hé
believen van het wankelbaar geval
; dat myne Staaten zf
als in de macht van [cheidsmannen
, en als verwandt oft
gelt.
Te weten de Soldaten.
Wy hebben voorhenen uit de ZeedelelTen van Se':
neca aangewezen, hoe de Goederen van 't geval maai j
geleende goederen zyn, waar uit volgt, dat de genei1 j
die de zelve als hun eygen , en beftendige goederei1 j
aanzien, volllagen dwazen zyn; voor zoo veel zy tnaä' j
als huurlingen van het los geval (om hun Rol op 's wei"
relds toneel te fpelen) moeten aangezien worden. BJM
voorbeeld. De geen die dus grootmoedig op 't To' j
neel treed, met een hooge borft, en het hooft in de"
nek, en vermetelyk zegt;
Ik heerfch in Argos, en myn Heerfchappy en landt
Strekt van den Hellefpont tot over zee. De itrant
Van ganfeh'Ionië is myn grenspaal. Pelops lterven
Deed my dees groote macht, en Koninkryken erven;
is een huurling die het om een kleine winft doet, c
niets eigens daar aan heeft.
                                    ^
-ocr page 70-
ZINNEBEELDEN. 47
Dit bedacht Zeföftris , Koning van Egipten ten
regten tyd , en op het punt als hy itont een onuk-
Wiflêiyk voorbeelt van grootcn hoogmoet de vol-
gende Eeuwen naa te laten ·, want hebbende door
fcyn heldhaftigheit de nabywonende Koningen ver-
wonnen, fpande hy vier der zelve ingareelen om den
zeegewagcn te trekken, en hem ais overwinnaar om
te voeren. Maar als hy agt nam dat een der zelve 't
clkens agterwaart naar den omzwaay der raderen om-
zag , zoo hielt hy itil , en vraagde waarom hy ftaag
het oog daar op hadde, en kreeg tot antwoort: Om
dat ik zie
, dat zig het benedenflè der raderen boven , en
het hovende zigwedernaarbenedenwend.
Waar door Ze-
foftris , begryp krvgende van den aart van 't Geval,
zyn hoogmoedig voornemen ftaakte, en de verwon-
nclingen in vryheit ftelde.
In opzicht van dit gemelde geval , zoude ik de
Spreuk van beneca, Niemant is ooit by Geval wys ge-
worden
, moeten tegenfpi eken ; ten ware men iteide
dat een enkel geval d'algemeenheit van die Spreuk
niet veranderde.
Nog een V^ooibeelt het voorige niet ongelyk
können wy niet voorbyifo.ppen, zonder daar van, om
hnnne gelyke toefpelinge, te melden. Keizer Juitini-
aan in tiiomf op een pragtigen wagen omgevoert
Wordende, werd ook Gelinerus, Koning der Wanda-
len , geketent aan zyn Zegenwagen met vrouw en
kinderen omgeleid. Wat gebeurt'er ? Gelinerus be-
gint luidkeels te lagchen , waar door velen meenden
dat hy om die fmaatheit vervoerd wert buiten zyn zin-
nen. Maar dit bemerkende zeidehy: Ik moetlachen om
de ver ander lykheit van
7 Geval: eerfi was ik een Koning ,
nu een Gevangen.
Wie op 't Geluk van 't los geval
Vertrouwen zet, in 's werrels dal;
Steunt op een rietllok.
Men
-ocr page 71-
48 HOUBRAKENS
Men maal 't Geval fteeds by een Radt:
Dat buitelende , en flibberglad
Is, in 't bewegen;
Het bovenft wentelt van den top:
En 't laagfte palmt weer boven op,
Door wifielingen.
Dien 't opwaart heft word aangebeên.
Dien 't neerploft, met den voet getreên
In deze werrelt.
Dus zal hy, die op Staat, en Eer
Zyn hoop veft, zig naar wysheids leer,
Bedroogen vinden;
Want 's werrelts goed is enkel wind.
Maar die de waare Deugdt bemint,
Gaat vaft en zeker.
En wilt gy meer Voorbeelden van zulken die de {lä-
gen van het geval met een vcrftandig oog befchout
en geduldig verdragen hebben , lees de nageble-
ven Schriften van Plutarchus. Deze zullen u lee-
ren , datmen zig tegen het aanftaande kwaad zooda-
nig moet bereiden , dat men het ondertuflehen niet
vreeft, of't kwam. En wacrlyk men moet zulk ee-
nen gelukkig agten die door de reden zoo veel kragt
verkrygt , dat hy zonder vrees tot het Geval kan
zeggen:
Gy kunt myu vreugt, myn ftaat, myn goet
Berooven: maar myn vaft gemoed
Niet deeren,
't Helpt veel om het gemoed te harden , en te troo-
iten tegen alle ongeval en wederwaardigheden , dat-
, men opmerkt , dat zulks algemeen is. Elk waant
dat een ander gelukkiger is dan hy:
Nochtans heeft elk zyn kruis,
Of in of buitens huis.
Want
Hy die zoo uiterlyk gelukkig fchynt te wezen,
Vint licht zyn kruis in huis, elendig fteeds vol vreezen
-ocr page 72-
ZINN EB EELD EN. 49
Van ovïluft, knorren,.en bedillcn:* want het wyf .
Speelt huisvoo'gt, en bclKert.net. alles met gckyf
■Tot kat en hond inkluis......
en
zy zyn'er fchaars van welke men zeggen kan:
o Zaal ige Atreus 'zoon, bevryd van fmart en druk:
Voorzien van geld en goed; een ïiev'ling van't.Sêluk!
1 Wee dingen had ik noch aan te toonen (laat het u
niet verdrieten, Lezer, dat ik hier langwyligben, de
?aak vereift het) narrtelyk, hoe velen het Geval met
een ttantvaftig gemoet hebben tegengegaan , afge-
wacht ί en uitgetart.·: en hoe wy het zelve moeten
inzien en als Chriilenen befchouwen.
. Sencca pryzende de grootraoedigheit van Q. Sex-
lll$, zegt 5 dat hy zelf het geval uittartte , zeggen-
^'e5 6 Geval f ivaarom laat gy af ? tree aan, gy ziet my
"Weid. Myn gemoed is-geflelt als dat van die genen die ge-
eSpnheit zoeken
, om hunne dapperheid te beproeven , plat
lt durven 'Zeigen:
k Wens dat een Bus7.wyn., woeßTfchuimbekkende, vervoert
■^Oor dolle drift, dit vee quam fchielyk aan te randen:
Of dat een roilè Leeuw dees prooy, al lang beloert,
l)rft ondernemen met zyn'fdlen klauw en tanden ,
Op roof en buit géfpltft , verwoed te vallen aan.
Eindelyk wat wy van de veranderlykheit van'tGe-
Val als Chriilenen beiluiten, leert ons J. de Bruin in
~yn IVetfieen der Vernuften , op ρ. ι ió. daar hy zeit:
^oo de menfehen volßagen , alle de verfcheiden voorkomin-
&n van zaken konden voorweten
. men zou geen geval in
γ dingen befpeuren ; overzulks is het geval in het gebrek-
elyk begryp der zaken
, maar niet in de dingen zelfs j
'toant daar omtrent heeft het een nootzakelyk gevolg.
D                                 Hef
-ocr page 73-
So HOÜBRAKENS
Het Geval is dan anders niet} als dat 'er door f
zamenloopen van verfcheiden oorzaken , dingen ge*
beuren } tegen het begryp en verwachten der men*
fchen. Ignoratio rerum (β caufarum Fortunae nomen 0"
vexit
, zeit Cicero : dat is : Neem d'onwctenheit der
menfchen weg , 't Geval zal overal uitgebannen wc
zen. Dit fpoor volgende hebben vele geachte man'
nen de zoogenaamde uitwerkingen van het geva'
ontkent: waarom ook Joh. Kalvyn zeit: Natuur i5
Gods orde, en 't Geval Gods verborgen wil.
Daar het dan dus hier mee gelegen is, valt 'er niec
anders te doen, dan , het zy in voorfpoet, 't zy ifl
tegenfpoet, zyn lot geduldig te dragen , en met defl
ilaat, waar in men zig bevint, vergenoegt te wezen.
Den grooten Apoitel Paulus (fchoon ons voor'
nemen niec is, voorbeelden uit de Heilige blade-
ren op onze voorwerpen toe te pailen) konden wy
niet voor by flappen , zonder aan hem hier by te ge*
denken. Deze zeit tot een voorbeelt hoe alle Chris'
tenen behoorden te wezen : Ik heb geleert, en wat?
in \t geen ik ben vergenoegt te zyn. Philip. 4: vs. 1 r. Du*
word ook van verfcheiden heidenen getuigt : dat %"j
geleert hebben in den loop des nooodlots
, hoedanig die ooi
ivas^ vernoegt te wezen.
Dionyzius de Jonge, als hy
uit zyn ryk verftooten zynde, gevraagt wiert : <wtf
nut hem de Fihfophie gaf ?
zei tot antwoorr: Dat &
deze verandering met gedult opnemen kan.
Hs*
-ocr page 74-
ZINNEBEELDEN.
XIII.
De FORTUIN.
*£ Beftaat flechts in den naam.
5*
ê ' ç 't heidendom beftond men ^t blind Geval
^ naar den ilreek der winden hier in 't midden,
a, etl wimpel zwaait op eenen ronden bal,
í een godin, om heil en hulp te bidden.
j. V ergeefs. terwyl het albefpieglend oog
eJ?Hoogften 't lot vari alle menflèn regelt,
^ Oie de een verdrukt, en dé andren heft om hoog,
•jjn voorfpoet zend, of hunnen ramp verzegelt,
Ì
ar 't raadbefluit van zyn alwyzen wil.
en prys zyn naam, en"æwygOotmoedig itil.
D a                           Voor-
-ocr page 75-
& Ç Ï ü Â R Á Ê Å Í S
XIII. ZIN NEBEELT.
VOorhenen hebben wy breedvveidig van het G^
val , en des zelfs uitwerkingen gehandelt J'J
mede wat men volgens de Rede daar van heeft t ^e'
fluiten. Dit niet tegenitaande heeft het ons gelui; hc'
zelve andermaal, en met zyn ouden Afgodiichen naa"1
ten toneel te voeren , om het algemeen bedryf, ai"'
het zelve door het verblinde Heidendom toegeich^'
ven, namelyk voor- en tegenfpoet bewerkende, te be'
fpiegelen, om te weten hoe ons zclven daar in re g5'
dragen; als mede om de rede na te vorfchen waarop
het geblint wierd afgefchildert, waar op ons Zinnebee'
inzonderheid doelt, daar twee mcnfchenbeelden, be
een van iemant die vergeefs de Fortuin inongedultfl3'
draaft, en 't ander iemant die de Fortuin blindetó
van zelf in den mont loopt, ftaan afgefchildert.
Meerendeels komen alle d'afbeeltzels die men vi"
de Fortuin ziet op een uit,behalvcn dat deze en ge')'
wat in de byvoegzelen verfchillen , gelyk ik ook J'
myn Boek met Zinnebeelden haar den Overvlo^
hoorn , en een Roeyfpaan , of roer van een Sch'i
heb toegevoegt; waar op de Dichter Jakob Ze^J :
zinfpeelt, als hy zeit:
Het roer beknelt door hare vingeren,
Gefield op 't Rond,                                  I
Getuigt hoe's weerelts zaken lungeren                  j
Te los van grond.                                    ^
Voor af had hy haar naar den ouden zwier al<^; I
afeefchildert
]
't Geval, dat in verwiffelingen .
                          1
Nooit is geternt,                                      é
En dat in ftaat'veranderingen                                é
Tedarte! zwemt,
En Ryken, Landen , Steden, Volken,
                  f
Door zyne gonit,                                    l
Verheft ten toppunt van de wolken,
Of neder bonft;                                 °"
-ocr page 76-
ZINNEBEELDEN. 53
Gaf eertyts oorzaak van te dwalen
Aan 't Heidendom,
AlS d'eene fchielik quam te dalen,
En d'ander klom;
Wanneer het eeneGodheit ft igt te
Te dom, en laf,
Die (naar hun meening) 't al verrigtte,
En nam, en gaf:
Met vlegten los en ongebonden,
Het lichaam bloot
En d' oogen met een doek omwonden,
Staande op een kloot.
je °ogen met een doek omwonden , zegt onze Dichter,
Rt is geblint, om aan te toonen dat de Fortuin inha-
^.gunilbewyzen onveifchillig is, zonder agt te geven
'e het verdient of niet verdient, waerom het niet
e 'den gebeurt dat zy den behoeftigen voorby iheit,
den rykaard nog met overvloediger fchatten op-
£ °Ptj ja zig den vromen ontrekt en den goddeioo-
11 toevloeit, den eerften in tegenfpoet laat zugten,
fr den laatftén in voorfpoet en weelde overvloeijen.
Letl fteen des aanftoots die zelf Zalems Harpenaar
^'la zoude hebben doen ftruikelen , zoo hy niet
r°°r verlichter dogen gezien hadde , dat de voor-
wet der Goddeloozen van geenen duur was, en tot
* UI> eindelyk bederf ftrekte.
t W"at Itaat ons nu te doen en te leeren ? het geluk
- brachten? neen: als 't ongeluk ons treft, daar ia
öetrooft te wezen is Chriftelyk; maar het geluk te
e|'waarloozen fchandelyk. Dus moet men, als de
I 'cgenheit voordeel aan bied, de zelve niet van de
j^nd wyzen , om niet voor dwaas geagt te worden.
!e geen geit op een eerlyke wyze verkregen wil
^ 'kamelen, wil moetwillens arm wezen: miar die
1 t Zelve dus verkregen hebbende , zyn nutbaar ge-
üik daar van neemt, en 't wel beiteet, verdient
^prezen te worden. Want niet het geit, maar het
sbruik van het zelve moet men verachten. Boven
D 3                           dien
-ocr page 77-
f4 HOUBRAKENS
dien is het niet alleen geoorloaft, maar qok ydei'i
plicht, als de geiegenheit voordeel aanbied , 't zei«
ve in acht te nemen agtervolgens den raad van Tra-
gus, by Auguilyn Niphus : Dat men zoo dra de Fortui
klopt moet open doen\ om datze maar zelden meer alseeiï
in's menfehen leven komt
, en eens we« gegaan nooit wede1
komt.
Dit was het, daar de ftrydbare Hanibal z'$
nadcrhar.t over beklaagde , namentlyk : Dat hem i(
Goden de magt henamen om Rome te winden
, toen hydafl'
begeerte toe had: en dat hem de begeerte begaff toen by $
geiegenheit -daar toe in hapden kreeg.
Hier op laat zig ook de Heer D. v. Hoogib'3'
ten , in zyne aanmerkingen op Fedrus Fabele11
pag. i8f. dus hooren : Hier by komt ook dat geen.vlyh
geen deugt
, eenig vermogen heeft , zoo lang de gelegen'
heit
, daar 't al van afhangt, ontbreekt : en derhaW
ivysheit en voorzichtigheit van nooden is
, om de recW
gelegenkeit te kennen
, en zig daar van te bedienen. Ed1
fchoone leerle.«, dog meelt gekent wanneer het ^
laat is, om zig daar van te kannen bedienen; wy'
wy menfehen de dingen meeft van agteren beichoU'
wen, of by den uitilag leeren kennen. Wat zal i*
hier meer toe zeggen, als dit; Dat niemant 't a!lef
uuren even wys is 5 en dat de Vborzichtigen zig bl
wylen zoo lang bedenken tot dat de Fortuin voor b/
gerent is. Over welke wyze van doen zy dikwils b/
zig zelven verwondert moeten ilaan , en befluitc"
met Luc. Rotgans , in zyn Zcdeleflen uit d'ouoc'
verdichtzelen op pag. 21.
Wie't lot door voorzorg in zyn loop wil wederftreveiij
Ploegt met zyn kouter, alsUliiTes,'t dorre ftrandt,
Of ic!t de iïarren, die om hoog haar fchynzel geven,
Of tracht de zeegoff leeg te putten met zyn handt.
De lïormwindt, op zyn vlerk geborften uit zyn boeien,
Breekt rotzen, door de hulp van vader Oceaan ;
De bergen iehokkea van hunn' wortels onder't loejen;
Maar'tMootlot, 's hemels wil,blyft óabewecgbaar IW°'
tfef
-ocr page 78-
ZINNEBEELDEN, #
XIV.
Het VERKEERBORT,
Schaadelyk Huisraat.
^itZinnebceld vertoond >'t geen elk behoord te weeren,
't Verkeerbort,kroegenfpel,dat dronkaars meeil hantee-
Wanneer ze 's avonds laat, hun huisgezin ten fpy t, (ren,
Op kofte van hun ziel verkwiften gek en tyd:
Oie alle fchaamte en eer geraaklyk overftappen, (pen,
Om in dit houten boek, wyl men 't op ftraat hoort klap-
Zich te oeffencn om ftry t} een d waaze en yd Ie vreugd,
t>aar men van alles fpreekt, behalven van de deugd,
En wat de godsdienft eift, eikanderen te leeren.
Hoe kan het Ghriftenvolk zofchandelyk verkceren!
D 4                     Plutar-
-ocr page 79-
5* HOUBRAKENS
XIV. ZINNEBEELT.
PLutarchus, vergelykt het mcnfchclyke leven by
het Verkeerfpel , om de overeenkomt!: die het
ι daar mede heeft; want het Geluk (zeit hy) hangt even
als 't lot der dobbelfleenen van het blint geval af. Doch
het lot dtor
V geval befliert, met een goet voordeel op U
vat/en,
entefchikk.cn, zoo't goed is, tot het meefie nut;
èf zoo 't quaat is , daar
V iveynigft Jchaden kan , is
het doen der wyzen.
Toepaflelyk vinden wy dan dit zeggen by den gee*
iligen Terentiüs:
Het leven van de menfehen
Is even als het verkeeripel. zoo'naer uw wenfehen
U de teirling niet en dient, en gy dus werpt het geen
U fchadéJyk is, 200 moet gy hetgeen de Heen
U weigert door de k'unit zien te verbeteren erj te rechten,
Om te zien of gy de verwinning kunt bevechten.
*·'■'
Dit is., als men het overbrengt tot het menfehelyke
leven, het werk van een wys man. Dog een zot, zegt
dezelve Plurarchus, is ah een zwak lichaam , dat noch
houw nog hitte verdragen kan. Is zyn lot voorfpoedigi
hy verfpilt. het ; loopt het hem tegen, hy is radeloos it
tegen f poet.
Gefyk de Byen üit wilden Tym goeden honig we-
ten te zuigen , zoo weten ook de verltandigen uit
cruäde , en verdrietige ongevallen nog eenig nut voof
zich en anderen te trekken.
Zerio de Citteiier verdaan hebbende dat zyn
Schip met de ganiche ladinge door onweder in zee
gezonken va?.. zc\ac y ó Geval, gy doet tsel dat gf
my
-ocr page 80-
ZINNEBEELDEN. 57
wy tot het ßegte kleet en tot de oeffeninge der wysheit
bereit hebt.
Gelyk de konft van wel ipelen hier in beftaat:
dat de een den anderen een voordeel weet af te
^ien j 't geen dan gebeurt, als de een zyn toeleg
door de wyze van ipelen doet bemerken , daar zyn
party zig dan tegen wapent, en dekt. In welk op-
licht 't Verkeerbort
Ons hier ten leerzaam voorbeeld ftrckt,
Hoe vvy ons ongeval, verwekt
Door 't wiiièlvallig lot, met oordeel,
En toezicht; moeten zien-t''ontgaan,
En ons bedekken voor het flaan.
Zoo moet men oolc de ikgen van 't Geval trachten
te voorzien en t'ontwyken. Gebeurt het daar en
tegen datmen op geenerhande wyzen de zelve kan
°ntgaan , moet men zig daar tegen wapenen met
gedult, en itantvaftigheit: dog de minften zyn, door
°efrening van hun veritant, zoo veer tot volmaakt·
«cit gevordert dat men van hun zeggen kan:
Geen voorfpoet kan hem 't hart verheffen :
Noch ooit verdrukt hem tegenipoet.
Waarom? Hy klimt naar hooger goet,
Daar hem geen aarts belang kan treffen.
Die de Schriften der Heidenen naeukeurig inziet,
Sal daer in , hoewel zy alle verlichting , die zy had-
den , alleen de Natuur te danken hadden, dikwils
spreuken vinden , die eenen behoorlyken aendacht
Verdienen. Horatius , een voornaem dichter onder
oen , beitelt ons deze volgende:
Een hart, d3t zich heeft naer den eifch bereit,
Is vol van vrees, wanneer 't Geval het vleit,
En hoopt, wanneer't gedrukt wort door de Hagen.
Dus leert het voor- en tegenfpoet verdragen.
Df
Een
-ocr page 81-
58 HOUBRAKENS
Een fchoone fpreuk zeker 5 welke wel overwogen
zynde ons te binnen brengt, hoe alle ondermaanfche
dingen , om het woort der Natuurkundigen te ge-
bruiken , wonderlykc wiiTelingen en veranderingen
onderworpen zyn : zoo dat het een vremdeling in de
werrelt zyn moeit 5 die hier aan zou beitaan te twyf-
felen. JVÏaer deze Lierdichter en zyne tytgenooten
begrepen dit voor zoo verre wel, maer ftegen niet
op langs de trappen der Rede tot de ware oirzaek
dier uitwerkingen , als ze meenden dat de Fortuin
veel zeggens had in die gedurige wiiTelingen, die de
menfehelyke zaken telkens een ander aenzicht geven.
Waer uit men giiTen kan dat hier moet gebragt wor-
den , het geen de Redekunitenaars melden van de oir-
zaken by toeval. Teweten de onkunde der oirzaken
heeft den naem van Fortuin of Geval verzonnen.
Want als 'er iet buiten overleg of verwachting voor-
valt , draagt dat gemeenlyk den naem van fortuin.
Waarom Juvenalis niet t' onrecht dit volgende , zoo
als de Heer Bake het ons uit hem vertolkt heeft, te
boek geflagen heeft:
Een Godheit is'er, die befiiert al ons beilaan,
Zoo wysheit ons geleit op deeze heldenbaan.
Maer wy verheffen u, zoo blint als woede volken,
Fortuin, tot een godin, en hooger dan de wolken.
Wy hechten uit al het voorgaende ons befluit dan
hier op valt , dat een wys man , gedrukt door de
zwaerte van tegenfpoedt, hoopt op beter tyden , eö
eenparig van gemoet zich trooft met dit vooruit-
zicht: gelyk hy in den bloei zyner zaken gedachtig is
dat na fchooii weder donkere wolken kunnen opko-
men.
D ff
-ocr page 82-
ZINNEBEELDEN. j9
XV.
Ñå PYLAAR.
Onverwinnclyk.
Of fchoon een ftorm van tegenfpoed,
Van haat en lafter, los gebroken,
De zagte ruft van 't vroom gemoed
Aan alle kanten komt beftooken, é
't Is vruchteloos, de deugd ftaat pal,
En kan door hoop op 't eeuwig leeven.
Al 's weerelds druk en ongeval
Met dappren moed te boven ftreeven.
Gelyk een marmere Pylaar
Stantvaftig blyft in al 't gevaar.
De
-ocr page 83-
6o HOUBRAKENS
XV. ZINNEBEELT.
DE Pylaar is by d' ouden altyt genomen voor een
Zinnebeeit van Stantvaftigheit. Wy hebben hier
by op den agtergrond een onweerbuy vertoont, aan de
vliegende kleederen der beelden, en het omverhaelen
der boomen door den ftorm wind gezweept, te merken >
om dat de tegenheden de ware proef zyn waar aan een
ftantvaftig gemoedt getoetit wort.
De fprcuk van Seneca, is, De wyzefchikt zig naar den
tyd.
En die van den WysgeerStilpo, Tder is zoo elendig
als hy zig zelven acht te zyn.
(Want gelyk 't geen wy
begeren , in onze verbeeldinge waardiger geichat
wort, dan wanneer 't zelve verkregen is; alzoo is
ook de verbeelding van eenig gevreeft quaad groo-
ter dan het quaad zelf >) zyn van byzonderen nadruk,
en doen ons zien hoe vele van d'oude Heidenen tot
ichaamte der Chriitenen door d'oeffeninge der wys-
heit in de ftandvartigheit van hun gemoed gevordert
zyn geweeft. De wysbegeerte (zeit Seneca) wort
verdeelt in Wetenfchap ,' en in Hebbelykhcit des Ge-
moets : want die geleert is wat men doen en laten
moet, is nog niet wys , zoo zyn ziel niet door 't ge-
ne hy geleert beeft als herfchapen is.
En op een an-
dere plaats : Daar is onderjcheit tuJJ'chen de Wysheit
en de Wysbegeerte : want 't en kan niet zyn dat het
gene begeert wort
, '/ zelve kan zyn dat begeert.
Want gelyk 'er groot onderjcheit is tujfchen de Gie-
righeit en het Geit
, 'vermits het eerjle begeert, en
't ander begeert wort
; zoo verfcheelt ook de Wys-
heit
, en Wysbegeerte j ' want ae wysheit is d 'uit-
werking en 't loon van de wysbegeerte.
En wilt
gy
-ocr page 84-
ZINNEBEELDEN.
gy van deze uitwerkinge nader berigt wezen,
hoor hem daar hy zeit : Die zyne Hartstogten onder
gehoorzaamheit gebr&gt heeft , kan zeggen een groote
verwinnittge behaalt te hebben. Vraagt gy
, -wat hebt
gy verwonnen ? niet de Perzen
, niet de Mediers,
niet de flrydbare volken aan gene zyde van Dacie:
Piaar wat grooters. Ik heb
de Gierigkeit, d,Eer-zugt',
de vreeze des Doods, de verwinnaers der volkeren, ver-
wonnen.
Men ziet dit zeggen met de daad van hem: be-
veiligt. Want als de wreedaard Nero hem de
dood liet aanzeggen zoo bereidde hy zig daar toe
met een ftantvaf/tig gemoet , en zyne huisvrouw
Paullina ongevonnift met hem ; die hy daar. om
pryft } en aldus toefpreekt} Ik heb d'aanlokzelenvaji
'/ leven aan u getoont , maar gy wilt liever den lof van
de Dood. Ik wil zoodanig een voorbeeld niet ben)'den
[j
dat de flantvaßigheit van deze zoo kloekmoedigen uit-
gang by ons beide gelyk zy
3 maar meer vermaartheit in
uw einde.
Men moet zig (zegt Plutarchus) tegen een aan-
Üaande quaat zoodanig bereiden , dat men 't onder-
■tuflehen niet -vreeft , als het komt. Hier op komt
te pas het beroemde voorbeeld van Anaxagoras. De-
ze , verilaande dat zyn eenigfte zoon dien hy had-
de geltorven was, zeide: Ik wifi wel dat ik hem fterf-
felyk geteelt had.
En ook dus tot alle ongelukkige
% Gevallen : Ik wifi wel dat ik onduurzamen en licht
verwijft lenden Rykdom bezat. Ik wifi wel dat de gene
die my in zoodanigen fiaat gefielt hadde, my dien weder
konde benemen.
Dusdanige voorbereidzelen können
ons keren, hoe, wanneer ons iet diergelyks overkomt,
ons te gedragen , en niet uit zwakheit en onbedre-
venheit in de kundisheit der werrclze zaken te kla-
gen , Ik verwagte wat anders : Ik dacht nooit dat
my zulks overkomen zoude, enz. nadien 'er geen
grond
-ocr page 85-
9ι HOUBRARENS
grond is waar op wy ons zulks können verbeel-
den.
Leerzaam is de Redenvoering van Mamuth, in ee-
nen zvner Brieven aan Nathan Ben Sadde , een Jood
tot Weenen , waar in hy aldus fchryft : „ Daar is
niets aan my gebeurt, 't gene ik van te voren niet
voorzag : veel min heeft dit fchielyk voorval
myne gedaante können veranderen. Beiluit egter
hier uit niet dat ik ongevoelig over het verlies van
myne vryheit was , maar myne banden waren
verdraagelyker , vermits my de zelve lange te
voren gemeenzaam in myne gedachten waren
voorgekomen. Toen my nu dit ongeval over-
quam , en gebeurde my niet nieus. Hier uit
kont gy leeren , hoe u zelven voor quade geval-
" len te wapenen. Daar is geen regilter waar in
" wy de verborgen befluiten des Noodlots können
" zien, als op de rolle van onze eyge ondervin-
, dinge.
„ 'Zoo gy u over dit voorval ontftelt, zulks is
een bewys dat gy maar een nieuling in de we-
relt zyt, en de eerfte beginzelen van de gewone
wysheit nog moet leeren, namentlyk : Dat er
„ geen ftantvaftigheit in de menfehelyke zaken is.
LEE-
-ocr page 86-
ZINNEBEELDEN. 63
XVI.
L E Ë Í Å.
Een uit duizent.
Leëne een maagt in 'å eed-gefpan betrokken,
Dat zich te Atheen, ontdekt zag en geftoort,
Verdroeg de boeje en pynbank onvcrfchrokken,
En meldde van 't geheim geen eenig woord.
Schoon om die zaak haar beide minnaars ftorvcn.
Dus heeft de trouwe en dappere Griekin
Een tombe zelfs door raadsbefluit verworven,
Verheerlykt met een kop're Bofchleeuwin.
Die zonder tong, daar ze iders oogen ftreeldc,
Stantvaftige ftilzwygentheid verbeeldde.
De
-ocr page 87-
<?4 HOÜBRAKENS
XVI. ZINNEB E E LT.
DE Sultaninne Roelane , gevraagt wat het zeld*
zaamite in de werelt was , gaf tot antwoord»
Een vrouw die geheimen verbergen kan: want men vint
' de zelve gemeenlyk van dien aart, dat zy de zelve haaf
toebeirout
, zekerder agt by een ander, dan by haar zelf
bewaart te worden.
Hoewel dit ftrydt tegen het zeg-
gen van zeker Wysgeer: Datmen van geen ding dat by
ons verborgen is geruft er zyn kan, dan dat wy zelfs de be-
ivaarders daar van blyven.
Een voorbeeld by uitftekendheit, in't. bewaren van
een vertrout geheim , geeft ons Plutarchus aan de
hand , in zyne verhandelinge van het geklap , op den
naam van Leëna. Deze met hare beide Minnaars
Armodius en Ariiiotigon , in een eedgefpan of za-
menzweringe ingevvikkelt , zynde den gantfchen
toeleg tegen d'Atheenfche dwingelanden haar toe-
vertrout , droeg zig daar in zoo itantvaitig , en gej
trouw, dat-zy daardoor eene onlterffelyke gedach-
tenis behouden zal, zoo lang 'er Grickze gedenk*
fchriften in wezen zullen zyn.
Haar beide Minnaaren mislukte de aanilag, en zy
werden gegrepen en gedood. Leëne by den Raad ver-
dacht gemaakt werd op de pynbank uitgerekt, ten
einde men uit haar prangen zoude,wie al meer zig in
dat Eedgeipan verbonden hadden ; maar zy was daar
in zoo ftantvaftig en getrouw , dat zy de pyn ver-
duurde zonder ymant te melden , of van den toeleg
iets te klappen: 't geen zoo zeldzaam geacht wert,
dat d'Atheners tot een gedenkteeken van deze daat,
m haar dood, een van koper gegoten Leeuwin zon-
der
-ocr page 88-
ZINNEBEELDEN. fs
tonge oprechtten by den ingang van den burg ; wil-
lende door de onvertzaagtheit van dat beeft , waar
van zy den naam droeg, haar onverwinlyk hart, en
door de tongeloosheit, hare volhardinge in 't zwy-
gen afbeelden.
Men moet bekennen dat dit waarlyk een zeldzaam
voorbeeld van ftantvaftigheit , trouw en tongbe-
^wingen is. Waarom ook de Turkfchc Spion tot
*arys, op diergelyke gevallen het oog hebbende, in
ecn zyner brieven aldus fchreef: In een flerfelyken moe-
ten -wy geen gefieltbeit
, die van alle opjpraak kevryd is
Jerwagten
, en veel minder in een geflagt wiens natuur-
Wf zwakheit wy door de vingeren moeten zien. 7 Is
tet vremts dat men in een vrouw hoort of ziet
, dat zy
h gemeene zwakheden der vrouwen niet onderworpen is9
ttl zaken verricht
, die van de mannelyke deucht weinig
*Jz>fchillen.
Waarom ook de Wysgeer Chilo , op
^ vrage welke dingen moeylykft waren , in de
e?i'fte plaats ftelt, Geheimen te verzwygen. En de ver-
gaarde Ô racier Aritloteles beklaagde zig over eene
^ak die hy in zyn leven begaan hadde , te weten:
at hy ooit eenig geheim aan een vrouw hadde toebe-
r°ut. En hoewel wy moeten bekennen dat 'er vrou-
wen zoo ten opzigt van geheimen te verzwygen ,
ñ andere lofFelyke bedryven , zich zelven een roem
iebben naageiaten, en het zeggen vanPlautus : Dat
*r nooit een zwygende vrou gevonden is, onwaer bevon-
^n is; nogtans vint men de zelve, als zy met ee-
?lg geheim zwanger gaan, gemeenlyk in benaaut-
^ 't, als of zy 't zelve zwygende daar aan zouden
^ften ; eeven als EIu , Jobs vrint , die van zig
elven fprekende zeit , Ik ben der woorden vol, en de
. eefi myns buiks benaut my : ik zal [preken op dat ik
°ht kryge^ ik zal mynen mond openen, enz.
. Hier mede fcheiden wy af van de vrouwen, om
°g een weinig plaats uit te winnen tot voorbeelden
Ë                               van
-ocr page 89-
■66 HOÜBRAKENS
van mannen, welke geroemt worden, over het ver*
feergen van hun voornemen en toeleg.
Porapejus , door den Koning Gentius agterhaaW
en gevangen, werd belaft den aanflag van den RooflJ'
ichen Raad te opcnbaaren : maar hy zyn vinger H>
de vlam van een brandende kaars houdende zondef
zig der pyne ie bekreunen , deed door die ftantvaftig'
heid den Koning wanhopen, dat 'er door pyn iet uif
hem gehoort zou worden.
                                       .
CK Mctellus Pius, in Spanje oorlogende , hiel«
zyn leger in geftadige beweging, op dat de vyafl'
den geen beiluit van zyn toeleg zouden maken. D^1
trok hy voor een ftadt, dan weder daar van af, ζ,Φ
Zeker Hopman, hem vragende wat hy voor hadde·
kreeg tot antwport, vraag dat niet meer , want %$
»
ik lemerkte dat myn hemd van myn voornemen wifi
zoude het terßont uittrekken
, en laten verbranden. Die1"
gelyk antwoorr. gaf ook Spinola aan eenen zyner Hop'
luiden, die hem vraagde waar de optogt naar toe zoü'
de gaan. Indien ''er (zeide hy) maar een hair van fflf
hooft was
, dat van myn voornemen wiß , ik zoude bl'
■uittrekken en wegwerpen.
Hier van verfchilt niet veel het wys gedrag va"
Antigonus , Koning van Macedonië , die ten aetf'
hooren van velen gevraegt van zynen zoon, wannen
men met het leger zou opbreken, hem geeftig tot'
dreef: fVel zult gy alleen hetfleken der trompet niet hof
ren ?
hier mede beftraffende de onbedrevenheit $
jongelings , die zyn vader in tegenwoordigheit va1'
velen, die het aanhoorden zulk een vraeg deed, daei
de aanflagen derVorften in den oorlog moeten verbof'
gen gehouden blyven. Maer als het tydt is van of'
breken , laet de trompet zich hooren.
By dit verhandelen fchiet my in den zin het ovtf
oude Raadzel , dat op de ftilzwygenheit toegep^
wort: '* Is voor een al te nauw , voor twee ruim f
I
-ocr page 90-
Æ É Í Í EBEELDEN. 67
votg i voor dfie áé te Wyjm 't Welk aldus word uit-
Betód. Hebt gy iet op uw hart dat u benaut, zoo dat
§V 't niet alleen kunt dragen , zoek daar toe eenen
getrouwen vrient , dien gy het geheim openbaart,
Ctl gaa niet verder , want het is voor twee ruim
genoeg. Maar zoo gy 't een derden openbaart, dan
is 't al te ruim; want zelden een zaak, als zy tot den
berden man komt , verborgen blyft ; omdat een ge-
bouw vrient zoo zeldzaam is als een zwarte zwaan.
Niet onvoeglyk word die leerzame fpreuk, uwe
ledachten blyven de uwe
, zoo lang gy die hinnen hout;
tyaar eens in de lucht, tot woorden gemaakt
, dan be-
horen zy aan een ander, en kunnen dan tot uw bederf
itbruikt worden
, hier toegepalt , gelyk ook deze:
Men moet voor be/pieders van onze gedachten om harte
'"•dekken met wantrouwe·. Want zyne gedachten te ont-
^kken
, is de pootte te openen, tot de flerkte van zyn
lenioet.
Wie zyn Kaartfpel aan anderen vertoont,
*an zich zelven en zyne medeiianderen fchade doen.
Men moet bedekt zyn, en zulken niet veel betrou-
ten die licht openbaren ; want die alles aan ande-
rn vertrouwen , zulken moetmen niet betrouwen.
"Hlzwygenheit (zeit Gratiaan) is het Heiligdom van de
^ysheit ; de bewaar dfler des vredes
, doende het gebrek-
*ehk. verheeren in een loffelyk geheim.
De oude Lacedemoniers , een volk zeer gezet op
^e ftrenge oeffening der deugden , hadden voor ge-
woonte dat , alsze een gaftmaal aanrechtten, de oud-
ste cjer genoodigde galten aen yder de deur wees ,
eggende dat geen reden door dezelve ging : waer
^ede hy te kennen gaf dat men, zoo 'er onder de
^reugde der tafel iet openhartigh mögt gezegt wor-
eni dat niet aen den dagh brengen moft. Deze ge-
woonte had Lycurgus, hun wyze Vekheer , inge-
voèrt.
Een ander voorbeelt verfchaft ons Alexander de
E æ                          Gröo*
-ocr page 91-
68 HOÜBRAKENS
Groote , die eerzuchtige vorft, dien een eenigc we-
relt voor zyne overwinningen te kleen viel. Zekef
de gebreken, die hy over zich had, werden vergolden
door zeltfame gaven en deugden , waer onder uitftak
de groote gaef van itilzwygentheit, de deugt, die
het voorwerp is onzer verhandelinge. Hy ontfing
eenen brief van zyne moeder, waar in zy hem eenige
geheimen fchreef, met byvoeging van vele lafterin'
gen tegen Antipater, die den Koning ongenegen was·
Hy den brief opgebroken hebbende begon 'er in te Ie'
zen. Hepheftion , zyn groote gunlteling, die zee*
gemeenzaem met hem omging, floeg 'er ook zyn oo'
gen in,en las te gelyk met den Koning, die het hert1
niet verbood , dogh na het lezen zynen zegelring vaO
zynen vinger trok, en dien op den mont van Hephe'
ilion drukte , willende daer mede te kennen gevefl
dat hy te zwygen hadde. Een groot vertrouwen w^
dit van Alexander op den inboft zyns vrients, zo"
wel als het een blyk was van ongemeene bezadigtheit
en infchikking , niet willende dat tot nadeel vaö
Antipater, fchoon hy zyn vyant was, iet voortga
praat wierde. Deze deugt is by den wyzen Cleafl'
thes akydt zeer geroemt. Nogh een voorbeelt, e&
ik van deze Stoffe fcheide. Demaratus wert in zek£i
gezelfchap gevraegt of hy zoo ftil zat zonder fpreke"
uit dwaasheit, of by gebrek van praat. Hy daer of,
wel te paffe : Een zot zal immers niet zwygen kunnen
Zommigen houden het voor wat fraeis dat ze nol1
zwygen , daer dat een vall bewys is van dwaasheit),
gelyk in tegendeel het zwygen , als het geen ty^
van fpreken is, een teken is van wysheit.
r>*
-ocr page 92-
ZINNEBEELDEN. 69
XVII.
De TYD, ALVERWOESTER.
Zicc vry verder.
Zo zien we in deeze Schildery
Hoe's weerelds grootheid en vermoogen,
Haar pracht en praal en heerfchappy,
Met al wat liefflyk fchynt voor de oogen,
Word door den vluggen tyd, als gras,
Met fcyrie zeiilèn afgefneeden,
Vergaat, verdwynt tot ftof en as,
*Niet meer gedacht in eeuwigheeden.
Wys is hy, die zyn leevens end
Met crnil in zyn gedachten prent.
Gv
-ocr page 93-
/o HOUBRAKENS
XVIL Æ É Í Í E Â E E LT,
GY ziet in het Koniltafereel hier achter, Keizef'
lyke Praalbeelden , Gcdenknaalden , en andci*
teekens , opgerecht om de werrehiche grootmoedig'
heit te vereeuwigen, door den verilindcnden tyd)
van hunne verheven itantplaats in't ilof gebonft.
Een die dooroeffent is in de befpiegelinge van de"
aart der werrcltze zaken, en die van zig zelf zeit:
Ik heb langen tyd bezig geweefi met de wei-relt, en $
aart en waarde der werreltfcbe dingen te keren kenn$'
Maar zeker
, na een lange oeffening, waar in myn leveft'
tyd my tot fchoolmeefler heeft gedient
, heb ik wel duizel'
maal gedwongen geweefi ie bclyden dat zy beßaan · ma^
met een altyt glibberig wezen
, dat niets eigen heeft d$
de zekerbeit van zyn geduurige verandering
, is de V
Serre.
Deze zal den irihout van dit Tafereel do°(
vafte bewyzen nader verklaren. Ik geef aan u,
hy, de valtighcden van hun glory en grootheit aan ll
merken , die tog niet als inbeeldelyk zyn , en vc1"
volgt :
Hoe dwaas waren de Romeinen met alle hun wf
heit , dat zy de grontveften van hun duurzaamhe
op fleenen bouden , waar van het itof by recht v*"
naavolging en erffenis aan de winden eigen was c|)
toebehoorde ! zy beeldden zig in dat zy onfterifety.
waren , zedert dat zy hunne beelteniiTen in 't Kap''
tooi zagen opgeregt;
'T Maufoleum met zyne hooge pylaaren van i»^
mer,en praalbceldcn van Elpenbeen en Koper; is^'
men met Arthemiila , die door 't fliehten van ^
groots gevaait, en door't zwelgen van de Iykas h^(S
mi1'1
-ocr page 94-
ZINNEBEELDEN. 7ι
Wans in haar ingewand haare droef heit betoonde, om
fcich daar door te vereeuwigen ? vernietigt.
Arthemifia was in haar voornemen bedrogen, en 't
geen tot een pronkgraf diende, is zelf door den tyd iri
"'afgronden der vergeecenheit begraven. Alles is
^°or onze oogen verdwenen zoo, dat de nakome-
hngen bezwaarlyk daar aan gelooven.
En wat is 'er van den pragtigen Schouburg van
Scaurus geworden ? De zon heeft hem in 't voorby-
§aan gezien , maar zy haar loop weer beginnende,
«eeft zelf met het licht van hare ftralen de plaats
niet können ontdekken daar hy geftaan heeft.
Meer ftalen van dien aart zouden wy uit den win-
kel dier oudheden können voortbrengen.
Auguftinus, op 't onderwerp der veranderingen al-
ler dingen, van of tot Cezars graf fprekende, zegt :
3> Waar zyn alle de zeegewagens van uwen waart ?
>) waar zyn de Koningen , die in hun dienflbaarheit,
h door hun fiilzwygen , den roem van hunnen verwin-
j> naar verkondigden ? waar zyn de ophoopingen van
jj ryksfla-ven , deze bergen van kroonen, en dit oneindig
>} getal van andere zuilen, en zegeleekenen ? Deze zege-
wagens naar d' afgronden van Niets rollende , daar
>, de Tyi, die rer de voerman af was, hen heen geleidde,
i, hebben 'er gezamentlyk de ver winnaars en verwonnen,
de medegczeïïen en de volgers , de verwonderaars en
3j alle de getuigen begraven. De dag zelf, die alle deze
3, pragt en heerlykheit toelichtte , heeft zig onder V
35 kleet van zyn nacht, en deze onder die van zyn duyfler-
»3 niß'en verborgen , invoegen dat de Hiflorien zelfs nau-
lyks de geheuggenis van alle deze voorwerpen
, die den gcefi
*net verwondering
, en de zinnen met verbaaflheit vervul-
den, hebben kennen bewaren.
En zyne koude afch aan-
sprekende riep hy uit in verwonderinge , Zyn hier ,
6 Cezar, de heerlykheden van uw Paleis ? deze fpinneweb-
ben zyn 'er die de Tapyten af f zyn deze wormen de Hovelin-
E 4                              gen
-ocr page 95-
71 HOUBRAKENS
gen ? deze meßhoop, die met zynen β ank my hindert, de Ze-
tel van uw groot beden ?
Daar is in de werrelt geen vermaar der fchool van ivyS"1
heit
, dan dat van de Kerkhoven, en geen geleerder rnee-
fler in deze wetenfehap dan de graven.
En de Dich-
ter Ennius zeit : dat de Dooden de getroufle raadgi'
vers zyn
, aie men zoude können vinden. De Prie-
ller Filogonus maakte zyn woning in de Grafite·?
den j om 't allen tyden aan de Godipraak der doo*
den te können raadvragen over de veragcinge dei"
werrelt.
Wat zyn des wenelts grootheden? vraegt de Lu
Serre.
Zyn zy iet anders , als verdichtzelen , die
geen beftendigheit hebben, dan in d' ontroerde lucht
van inbeelding , daar de droomen en maeleryen akyt
bezig zyn mee zetels voor haar op te regten ? wat
de Kykdommen ? zyn zy ook anders als uitbarftende
jpoken, die men , als Ixion , in plaats van een valt
lichaam, omhelft? Een Staatzuchtige loopt den rook
na; en deze rook verdwynt noch , op dat hy in Zyn
fterven niets overig zouw hebben , dan een eenig
merkteeken van begeerte , die hy gehad heeft om
fchattcn en aanzien te vergaderen.
Wat de genügten ? zyn zy zelfs iets anders, als
ydele verdichtzelen van een vals voorwerp , dat al-,
tyt wegvlugtende , den menfeh niet vernoegt, dan
in inbeelding en noit in dadelykhcit ? Doe uw voor-
deel met myn fchaden^ en wort wys door Η voorbeeld my-.
ner dwaasheden.
Oneygentlyic , en naar de woorden van 't fchool
onzer Elenden te fpreken , is de werrelt niet dan een
mefthoop; en alle deze valfche goederen, van welke
de menfeh zig een afgodendienaar maakt, zyn 'er de
dampen af, die door de hitte onzer tochten in onzen
geeft gerezen, fomtyts, als de reden hun wölke«
deurdringt, gelukkiglyk nedcrkomen in een zoeten
regen van tranen des berous.
                                   De
-ocr page 96-
ZINNEBEELDEN. 73
\ De Historien getuigen van een oudvader zyn wo-
ning in Schytie hebbende, die , door een doodely-
ke ziekte tot het leite zyner dagen gebragt, zig eer
"Υ ftierf , driemaal tot lachen begaf. Gevraagt van
degenen die zyn kleen bedje van ftroo omringden,
fiaar de reden van zyn blyichap , antwoordde hy :
'k heb ö?'' eerftemaal gelachen ; om dat gy de dood vreefi
die zoo aangenaam is. De tweedemaal
, om uw zot-
®tit
: dewyl gy nog niet tot fierven kont befluilen , fchoon
iy altyd fier ft. Eyndelyk ik lach van blyjchap
j om
dat ik my zoo na aan
7 einde myner elenden , en aan
het begin myner ge1ukzalii>heit zie gevordert te we-
£e«. Dit begreep ook Sokrates, hoewel anderen het
Anaxagoras toeeigenen. Want als iemant hem zey-
^e, dat die van Athenen hem ter doot verwezen had-
den , zeyde hy : zy zyn daar toe ook verwezen door de
fatuur.
Te weten hy oordeelde dat het geen byfter
?-warigheit was,als iemant ter doot veroordeelt wier-
Qe, dewyl hy toch evenwel niet lang leven kan, al doot
hem niemant.
By dit lachen fchiet my in, het geval van Teirame-
^es , waer van de Schriften der oude Grieken gewa-
gen. Dees van de hooge overigheic derLacedcmonie-
ren ter doot veroordeelt , fcheidde lachende uit de
vierfchaer. Gevraagt van die 'er by waren of hy den
'pot dreef met de Wetten derLacedemonieren, geens-
^w, zeide hy, maar ik ben eer blyde dat my opgelegt is
^eze boete te betalen
, omdat ik ze niemant opgelegt,
pochte van iemant geleent hebbe. De onfchuldige man
"efchuldigde de wetten zyns vaderlants niet , naer
Jfelke hy fterven molt, die noit iemant had doen
"erven , en niemant zyn leven buiten zich zelven
j^tfchuldigt was. Ondertuilchen noemde hy de ftraf-
|e des doots eene geltboete, om de wreedheit der za-
,Ce door deze benaminge te verzachten. En zeker
leQiant wort met regt gedwongen geit te geven, als
hy
-ocr page 97-
74 HOUBRAKENS
hy het van een ander geleent, of hem afgeperft heeft.
Maer Teftamenes fpeelde dus met het woort van
doot , die hy verachte , als ware de doot lichter te
lyden dan een gekboete : want de eerfte, meende
hy , kon yder licht van zich zelven betalen, en om
de tweede fchult af te doen werden vcelen gedwon-
gen nicu geit op te neemen om oude ichulden te be-
talen.
Geeftigh is ook het geval van Diogenes, bekent
onder den naam van Hondfch. Als hy zynen leer-
meefter Antiithenes van ziekte te bedde leggende be-
zogt , vraegde hy hem of hy geenen vrient van doen
had : willende zeggen dat men in zwarigheit zynde
zich bedienen moet van de hulp zyner goede vrien-
den , om van hun trooft en hulp te ontfangen.
Maer gelyk wy boven van 't lachen fpraken in het
genaken der doot, zoo doet ons deze Filofoof hief
ook lachen. Want gehoort hebbende dat Antiithenes
uit zucht tot het leven zeer ongeduldigh was in zyne
ziekte, quam hy by hem met een moortpriem. An-
tifthenes hem vernemende zeide: och me zal my va*
deze pyn verloßm ?
Hy daer op: Deze priem. Maef
de zieke zeide, ik meende, van de pyn, en niet va*1
het leven.
Hf1'
-ocr page 98-
ZINNEBEELDEN. 7)-
XVIII.
Het GRAF, en 't DOOTSHOOFT.
Elk ding fpreekt op zyn wys.
Het Doodshooft met een krans van lauweriercu
Omvlochten, op dit grafaltaar geflieht,
Dient , om 't gemoed met leevendige zwieren,
Zyn fterfflykheid te fchild'ren voor 't gezigt: >
En leert ons zien , hoe 's menflen ed'le gaaven
Van kennis, konft, en magt en majeflxit,
Al tevens zyn in 't end met hem begraaven,
Ten prooi gedoerat van de alvergeetenheid.
Maar laas, wat baat de dienfl: van's doods herouten?
De mens blyft, als hy is, in 't aards gezouten.
Het
-ocr page 99-
76 HÖÜBRAKENS
XVIII. ZINNEBEELT.
Η Et dikwils gedenken aan de Dood , is by vele
volken oudtyts van zulk een nootzakelykheit
geagt geweeft , dat zy niet alleen door fpreuken zig
de gedachteniflè vernieuden , maar ook door zigtba-
re en taftelyke teekenen de zelve dikwils vertegen-
woordigden , bewuft dat de laatfte wyze wel de
kragtigite inchukzelen op de heiflencn maken , en
het geheugen een beitendiger aandoeningc ont-
fangtJ
De Egiptenaars hadden de gewoonte dat zy op
de Gaftmalen vertoonden de beeltenis van eens men-
fchen geraamte: en de zelve omdragende, aan yder
der aanzittende gaften voor d'oogen ftelden, daar
by zeggende : Ziet en befchout wel iaat dit is. Weeft
"crolyk ; maar -weet dat gy dus worden zult.
Izidorus verhaalt, dat oudtyts te Konftantinopclcn
de gewoonte was, dat, als de krooning der Keize-
ren gefcliiedde , en zy in hunne grootfte pragt, en
op den Rykstroon voor d' eerfte maal zaten , een
Metzelaar voor den nieuw gekozen Keyzer quam,
by zich hebbende drie of vierderhande foorten van
ftcen , zeggende : Goede Heer , Uiv Hoogheit kieze
hier uit -welke haar beft bevalt
, om eene Gr af fte daar
van te boiiiven.
Diergelyk iet verhaalt ook Cl. Para-
din in zyne Princelyke Devyzen 181. van de Room-
ze Pauzen , namelyk dat oulings de gewoonte was,
wanneer een Paus was ingehuldigt, dat hy dan voor-
by de Kapel van Sant Gregorius, in welke de mcefte
Pauzen begraven leggen , door den Ceremonymee-
fter wiert geleit j die in elke hand een rietltok droeg,
den een aan den top omwoelt met hennip, of werk,
ca den anderen hebbende boven op een brandende
kaars.
-ocr page 100-
ZINNEBEELDEN. 77
kaars. Hy het voorzeide hcnnip met de vlam der
kaars ontitoken hebbende , keerde zig dan om naar
Oen nieuwen Paus, zeggende, Pater Sanble: Sic tran-
flt gloria mundi:
Heylige Vader : aldus vergaat de
roem der werrelt.
Saladyn Zultan van Babilonie en Damascus, Ko-
ning van Egipten, ftervende in de Stadt Afcalon, ten
tyde van Philippus Auguftus, Koning van Vrank-
ryk , belaßte, dat by zyne uitvaart , of Lykftatie,
door zynen grootwapendrager zyn hemd op een lan-
fy gefteken , door alle de itraten van de Stadt zou-
de worden omgedragen ; en door een Heraut, voor
uit gaande zoude worden uitgeroepen, Hoc reflat ex
ficlore Orientis.
De Koning van geheel Ooften is
dood j en neemt van alle zyne fchauen, niet anders
öicc.
Diogenes, gevraagt of de dood quaad of goed was,
antwoordde, Geen van beide; dewyl men die niet en ge-
voelt. Want de menfeh keft zoo lang hy gevoel beeft
, maar
als zyn gevoel ophoud is hy dood, over zulks kan de doot nog
ioed nog quaat genoemt worden. Maar de weg naar de
Dood (namelyk de ziekten) is quaat; en gevolgelyk ons ge~
heele leven , want dat is niet anders als een weg naar de
Doodt. En dewyl men de Dood heeft aengemerkt als
het einde van alle wederwaardigheid, fmarte, en elen-
den , zoo heeft men van oude tyden af Beekeniflen,
die zulks beduiden wilden, inzonderheit by de Graven
Ecplaatft. Hier uit nam Keizer Adriaan gelegenheit
van aan Epiótetus te vragen, waarom men het hooft
der dooden met Laurier kroonde ; die tot antwoort
§af; £>at dit diende tot een teeken, dat een dood menfeh
Was overgekomen alle moeite
, arbeid., ßtyd en tegenfpeed
Jan dit leven.
En waarlyk zoo wy de wyze der ouden
jp dit doen met een redenwikkend oog komen te be-
»chouwen, zoo moeten wy bekennen , dat alle Bcel-
teniflèn van de Dood , ilerfocdachtenifTen , en elke
b                            Graf-
-ocr page 101-
78 Η O U BR Α Κ EN S
Grafftede , of opgerechte Tombe, als Veldtbazuincn
zyn aan te merken, welke voor de levenden den af-
tocht blazen naar de Dood: of als Spiegels die onze
gedaanten naer ons uiteinde vertegenwoordigen j
(trekkende ook (inzonderheit de Graven der zulken
die vroom , en deugdelyk geleeft hebben) tot voor-
beelden , en fporen , om ons levensgedrag zoo te
fchikken , dat wy na de dood onder 't getal dei'
gelukzaligen getelt worden, 't Luft ons de getui-
ghenifle van een afgeftorvcn Heiden , tot fchaamte
veler Chriftenen, ten voorbeelt te ftellen.
De Gedenkfchriften verhalen , dat Keizer Aureli-
us , te Thcbas in Egipten , in een der Koninglykc
Graffteden, een koper Tafereel vond , waar op dit
volgende ingeineden, te lezen was:
Ik weigerde noit recht aan die het van my ver zogt en ^
noch barmhartigheit aan zulken die ze verdienden.
Ik flrafte nooit vergrämt zynde , nog beloofde gefchen-
ken met toeleg op een baatzugtig gewin.
Ik opende noit myn harte ·, noch dekte myne tafel voor
pluimflrykers
; nog leende myn ooren den aanbrengeren vaïï
quaad.
Ik betrachtte altyt van de oprechten bemint, en van dl
boozen gevreefi te zyn. En om dat ik den armen gunfli£
was
, is my van God weder gunfl bewezen.
Zoo dit doen hedendaags in gebruik quam , ilc
gelooven dat velen liever aan eenen vergeeten hoek
eenes Kerkhofs begraven zouden willen wezen , dafl
dat hun Grafzark met hun levensbedryf in goude
letteren gefchreven, naa hunne dood zoude pron-
ken.
-ocr page 102-
ZINNEBEELDEN. 79
XIX.
De DOOD e í TROOST.
Wat niet buigt breekt.
Bedroefde moeder, fchrei niet meer.
Wil uwer om u zelf erbarmen.
Wie eens in 't ftof legt keert noit weer.
De Grafzerk weet van geen ontfermen.
Hy is niet wys, niet wel bedagt,
Die met zyn al te zwakke leeden
Den fterken ftroom te fchutten tragt,
Die fchielyk afftort naar beneeden.
Gelaatenheid in rouw en fmart
Tc toonen, paft een deugdzaam hart.
Gelyk
/
-ocr page 103-
8ï Ç Ï U Â R Á Ê Å NS
×Ú×. Æ É Í Í Å Â Å Å LT.
GElyk de Gedachtenis des Doods , in 's menfchen
leven haare niittigheit heeft, en de Droef heit,
(van Leenhof een zwakhek en gebrekkelykheit des
gemoeds genoemt) in zeker opzicht geoorlooft is j
zoo heeft zy nogtans haare zekere paal en maat, die
haar bepaalt, 't Is niet wel mogelyk dat een menfch
die drift zoo geheel uitfchudden, en zig der natuur
zoo zeer ontwennen kan : dat hygeene aandoenin-
gen over het verlies van zyne liefite vrinden gevoelen
zoude. Maar uit de kundigheit van den aart dief
dingen , en het noodwendig gevolg des Doods dat
de menfchelyke lichamen onderhevig zyn ; word
de droefheid by tyts gematigt; en zulks ftantvaftig-
heit des gemoets genoemt. Daar en tegen die zig
ontroouelyk geheel aan die drift overgeven , worden
onbezonnen genoemt , dewyl zy zich quellen ovef
• zaken die niet te hei doen zyn , of met tranen weer·*
roepen können worden.
Wie keert ooit wederom door tranen en gebeên ?
Opmerkelyk is het voorbeelt vanSolon. Deze was
heel bedroeft over de Dood van zyn zoon j en als y-
mant hem daar over berispte, zeggende, wat vordert
gy met uw droef heit ? antwoordde hy , Even daar'
om ben ik bedroeft
, om dat ik niet en vorder , noch myn
kint met treuren weder kan bekomen.
De verbeelding van de onmogelikheit, om eenen ge- i
ftorvenen weder in het leven te können doen komen,
was het hulpmiddel waar mee de berugte Darius doof
fmarte over het verlies van zyne huisvrouw , die hy
b/
-ocr page 104-
ZIN NEBE EL D EN. Si
by uitnementheit beminde, zoodanig door droefheid
J-er nedergeilagcn was, dat het Hofgezin vreesde dac
*^t tot fchade van hem , en het ryk mögt afloöpen.
^ernocriet dan ftilde de voortkankering van die
door de hoop van een ydele verbeeldinge.
Want hy zeide aan den Vorii, in zyn bedroefcheit
F*t bedaart, dat, zoo hy drie namen van menfchen
J^'ft op te geven die noit droef heit gehad hadden,
fty de zelve op het graf fchryven zou, en dat dan zy-
116 vrouw weder levend zou worden. De Vorft dus
<;en regtzinnig begrip van de zaak gekregen hebben-
e 5 zag dat de droef heit algemeen was , en over
*ülks ydel dat hy zig zoo ontrooftelyk had aange-
"ek, even als of hy de eenigfte waare , dien zulk
Ccn lot te beurt vieL
, Pertinax, als de Roomfche borgery overmatig be-
seft· was over de dood van den Keizer Commo-
Usj itilde de zelve met deze reden: Wat zytgy dus
^'matig bedroeft ? weet gy niet dat Commodus een menfeh
m>oren js
? j)jc js jieE ,jat: je fconit in dit bovenilaan-
J: Tafereel heeft willen beduiden , waar in gy ziet
^gebeelt een vroutje , zittende in rouwgewaat,
?*ïr de wyze der oude Grieken en Romeinen , by
*jet Graf of Lykbus te treuren i en daar by een be-
erden wyzeiing om het zelve te trooften.
Met goede reden hebben dan doorgaans d' oude
, y*en gezeit: Dat bet dwaasheit is zig te ontruflen, en
Roeven over zaken die niet te veranderen zyn.
Dezen
et hebben ook de braafite Dichters gehouden , in
Unne Lyk- en Trooflredenen. Waar van wy eent-
je ftalen niet ondienftig hebben geagt aan te wyzen.
Us leeft men ergens:
Ai
1 Wat geboren is, moet eens het leven derven.
e Troon verfchoont geen Vorft van't onvermydbaar fterven.
F                            Heeft
-ocr page 105-
■8"i Ç Ï U Â RA Ê Å Í S
Heeft çý de Dood, die 't al ten grave jaegt,
Haar kamprol in het eind ook afdoen loopen;
Waarom 't geen onvermydlyk is beklaagt?
Het nootlot Maat te vaft, de dood en heeft geen ooren. ,
Dus ook in de GedachteniiTe ter uitvaart van dei*
overleden Dordrechtfen Borgermeefter, Hugo Repc
kar, geftelt doof den Heere S. Everwyn:
Geen ongeregelt, of mistrooftig Lykgebaar,
2a! een ontbonde ziel, ten Hemel opgenomen,
In 't bange huis van kley en leem doen wederkomen.
En de vernuftige J. van Braam in zyne trooftrede*1
aan de Weduwe des overleden:
Al wat oit leven kreeg op aarde,
Hoe luifterryk, hoc groot van waarde,
Wort vroeg of laat ten deel aan 't graf.
En kort daar aan:
Want konden immer heete tranen
Den weg tot trooft aan 't mensdom banen,
Zoo was geen Diamantgefteent',
Hoe fchoon, by tranen te gelyken.
Hier over uit zich een ander Dichter in dezen zin :
Sta buiten rykdom, eer en fiaat.
De doot zal uw gemor verdryven.
Wat in de werrelt leeft vergaat;
Maar deugt alleen zal eeuwigh blyven.
D*
-ocr page 106-
Æ ÉÍÍÅ Â Å ¸ LDE Í.
× ×.
De KAMEEL.
Niet meer nog minder.
h
De mens vän eige min bedroogen
Stelt vaft, hy draagt het zwaarfte kruis 3
Maar had hy 't kruis van elk gewoogen,
Ligt bragt hy weer zyn eige t' huis.
•^en Kemel fchikt zich om te draagen
Den laft op zynen rug geleid.
Des menffen pligc is, zonder klaagen,*
Zyn lot, zyn weederwaardigheid,
Van 's Hemels hand hem toegedreeven,
^e omhelzen, en vernoegt te keven.
F 2
AH*
/
-ocr page 107-
84 HOU Â.R.AKENS
XX. ZINNEBEELT.
ALle Menfchen , de een meer , de ander mifl»
moeten den laft , of driik van hun nootlot dra-
gen , zoo wel de ryke als de arme , de vroome a|s
de goddelooze , de wyze als de dwaze. Niemant é
hier af verfchoont j en hoe williger en meer getrootf
iemant dien laft torft, hoe min zwaar het dragen hc&
vak. Want
Gedult, en ftitle lydzaamheit,'
2yn flutten die den kruisdruk fchragen.
De Kameel word tot een leerzaam Zinnebeelt dääf
op toegepaft , die van eenen goedwilligen aart zyfl'
de, den laft hem opgeleid geduldig zonder tegenmoi'
ren toi ft.
Socrates , hoe dcugzaam en wys, klaagde ecb'
ter over drie zaken die hem drukten. En wilt gy We'
ten hoe hy de zwaarfte wift te verzetten , luifter toe'
iMcibiades vraagde hem, hoe hy dat onduldelyk ge'
kyf van zyn vrou Xantippe kon verdragen. Dien Ì
dus antwoordde : Ik heb my daar toe nu alzoo gewette
dat ik my daar aan niet meer fioor
, dan aan het $'
raatel van een braatfpit.
Dit word maar onder geme^11
huiskruis getelt. Dat van Gelimerus Koning ie
Wandalen klinkt een toon hooger. Deze moeft $e'
vangen zynde , gekeetent den zegewagen van K#'
zer Juftiniaan met vrouw en kinderen volgen : en W
droeg zig zoo geduldig in die fmaat dat de Keizer z#
daar over verwonderde.
Men verhaalt van een vrou, die zig verbeelden1^
dat haar kruis en drukking zwaarder was dan van *fl'
b                                  dtf6
-ocr page 108-
ZINNEBEELDEN. 8*
ercmenfchen, daarover klaagde aan een Filofoof»
J* raad vraagde om daar van ontllagen te wezen.
ees gaf tot antwoort: dat niemant daar vry afwas,
0 dat de befte raad was , geduldig die fmart te dra-
™· Zy hield aan om anderen raad. De Filofoof,
111 van haar ontflagen te wezen, bedacht 'er een: te
, eten zy moeft zoo veel linnen van een webbe affny-
i eH als tot een hcmbd noodig was, en daar mee gaan
J een vrou, die zy dagt dat geen kruis had 't geen
*ar drukte, en haar verzoeken het zelve voor haar
e naajen. Zy verkieft 'er een die ryk was en veel
red had. Maar deze wilt zoo veele Halen van on-
leen die haar fmart en druk aanbrogten op te tel-
etl> dat zy reden vond om van haar af te zien. En
pnde van d' een tot d' ander vond zy overal 't zel-
Λ 't Hemd bleef ongenaait, en de fpreuk , Elk
fö heeft zy» kruis
, bewaarheit. Maar de zimyke
e*ina Brit geeft ons eene
Nader Toepajfing op ons Zinnebeeld.
Noit zal 't genot van 's werelds goed,
Hoe hoog men 't in den top mag haaien,
£*en eis van 't menfchelyk gemoet
*n zyn begeerte en tocht bepaalen.
Maar vraagt men in wat itaat de mens,
1 Zy 't weifflend lot hem mee of tegen
Op aarde valt, zyn hoogden wens
*^a veel verlangen heeft verkreegen >
't Is, als hy uit ootmoedigheid,
■^an't eeuwig godlyk welbehaagen,
In alles waar zyn luft toe leid,
•£ich onverdeelt heeft opgedraagen.
F 3                        Ter-
-ocr page 109-
86 HOU B RAKE NIS
Terwyl geen aardfe Weeld , zyn hert,
Verpand aan 't algenoegzaam wezen,
In haai e ftrikken ooit verwert,
En hy geen tegenfpoet zal vreezen,
Kog in een middelbaaren ftaat
Zich ooit verheffen boven maaten.
't Zy hoe 't hem in de wereld gaat,
Hy hout zich ftil in God gekaten.
Dus leeft hy in geftaage ruft.
Zo kan hy beft het wit befchieren,
Dus zal hy hier zyn meeften luft,
Zyn hoogfte heil en wens genieten.
Dit beveftigt ook de Heer D. van Hoogftratei»
onze oude vrient, in deze regelen :
Nu zult gy nut en voordeel zoeken
In dezen ryken overvloedt,
Als gy met mannelyken moedt
Gaat weiden in doorlugte boeken,
Om uit dezelve uw deugtfaam hart
Te wapenen, en trooft te geven,
Om vol gelatenheit te leven,
Al leeft men hier vol moeite en fmart.
P'
-ocr page 110-
ZIN NÈBEELD EN. 87
XXI.
De SCHILDPAD.
Die zich zelf bezit is gelukkig.
Gelyk de Schildpad overal
Haar eige haartfteê, hof en wooning,
Voert met zich om, door bos en dal,
En leeft en fterft in die vertooning j
Zo weinig kan de zuivre deugd,
Haar gunftelingen ooit verlaaten.
Zy onderhouwtze in ruft en vreugd,
Al tuimelen des waerels ftaaten.
Zy bergt ze van 't onftuimig ftrand,
Om hoog ïn 't hemels vaderland.
F 4                           Dit
-ocr page 111-
88 HOÜBRAKE'NS
XXI,. ZI N NEBEELT.
Dit Tafereel vertoont den Lezer een Schildpad op
net dorre ftrant, om ren zinnebeeld te ftrekken,
hoe de Deugt met de Deuchtminnaars opgroeit, als
de fchilt met het dier ; welk hoe langer hoe fterkef
word , zulks het een zwaar gewicht draagt, zonder
dat het daar door hinder lyd , of gequetft word.
De lange jlaaß (zeit Cicero) de wellußen , het /pre-
ken
, en alle vermakelykheden der jeugt , verdry-ven de»
tyd
, by de ouden van jaren; maar daar en tegen groejen
de gaven des Gemoeds
, als ivysbeit, deucht t matigheit,
enz.
Jaagt een bulderende noordewind ftorm op ilorm
op haar aan , of weerlicht met gefpitite vuurvjarfl·*
men , en donder en flagregen vermengt : of over-
llroomt haar het zeewaater , haar fchilt dekt haar,
en zy blyft geruft in den zelven. Zoo worden ook
de vromen door de deugt gedekt tegen alle verdruk-
kingen , tegen den bhxem van de nyd, en de ver-
bolge wateren van tegenfpoeden , en blyven in al
die nóoden ftantvaflig , en buiten hinder; daer het
agterwerk van het-Tafereel (daar een zeerots verbeeld
itaat) op zinipeelt; om ons te leeren hoe -
De Deugt groeit tegen 't ongeval
Der Tyden, en hun wiiïèlingen.
i Laat ramp op ramp haar (leeds omringen,
Zy itaat gelyk een zeerots pal,
En ziet de woerte golven woelen,
Door dwaze tochten voortgezweept,
Dog met dien vloed niet weggefleept,
Die op haar bodem aan komt fpoelen.
En
-ocr page 112-
ZINNEBEELDEN. 89
En wort zy van het fchuim befpat,
Men leert 'er uit hoe laiteringen
Den luider tragten haar t'ontwringen.
Zy word wel voor een tyd beklad j
Maar komt die buy eens te bedaren,
Zoo dat zy weder adem haalt,
Straks ryft zy die eerit was gedaalt,
En komt te fchooner op te klaren,
Hoe de Deugt onquetsbaar is voor de verdruk-
kingen, daar van zullen wy in het volgende zinne-
beeld fpreken: en op ons tweede gezegde, namelyk,
boe zy den blixem van de Nyd, die gemeenlyk op
naar toeleit , kan verduuren , om het zelve te be-
Vcftigen, alleen het voorbeeld van Plato bybrengen.
Deze, als hy van zyne medeleerlingen benyd zy-
^en leermeefter Socrates vraagde, hoe hy zig van de
yyd beft zou kunnen ontilaan, kreeg tot antwoort:
Zyt als Therfites. Deze Therfites was een leelik, on-
deugend , en ongefchikt menfch. Dus gaf hy daar
^oor te verftaan , dat het deugdelyk leven , altyc
van de nyd wort vervolgt , en om dat de booze
^enfchen daar vry af zyn , dit als het lot van de
Deugt moet aangezien, en met gedult gedragen
borden. Te recht zegt P. Rabus in de Voorreden
v*n zynen Kruishelt Paulus:
Dit nootlot volgt altyd de vroomhcit agter aan,
Dat zy door Monfters en Harpyen, aangedaan
^5et gruwelen, zoo fchelms beloont wort voor haar daden.
Maar zy zet zig pal, tegens de Nyd , en ftaat als
«en Bolwerk,
Dat itorm en aanval kan verduuren;
Noch zig door wreede folfervuuren
Ontroeren, ofverfchrikkcn laat.
F f                           Alle
-ocr page 113-
fP Ç O U Â R Á Ê Å NS
Alle zinipelnigen der oude Wyzen komen op dit
zeggen van Seneca uit : De Deugt is, en blyft altyt
roemwaardig
, fchoon de Nyd heter menigwerf met fcheve
oogen begluurt
5 ja dan wort zy met haar gezellinne de
Wysheit niet zelden eerfi naar hare waardy gefchat^
wanneer men haar derft en verloren heeft.
Waaroio
zeker Dichter hier mede overeenftemmende zeit:
De Deugt alleen is nut, en waardig te betragten.
Daar is geen heil als uit beftendig goet te wagten.
Niet onvoéglyk komt hier te pas^ het antwoort
van den Filofoof Stilpo. Deze van den Koning De-
metrius , wanneer hy de Sradt Megäre verwonnen
en geplondert hadde, gevraagt of hy ook niet in
die plonderinge iet van zyn goed hadde verloren »
gaf tot antwoort : De kryg kan de Deugt niet befchd'
dïgen , of wegrooven.
Van wat waarde de Deugt by velen der ouden ge-
fchat is geweeft , blykt uit dit eene Voorbeeld van
Crates, die liever zyn goud in de zee liet zinken»
dan dat daar door zyne Deugden , door den vloed
van 's werrelts voorfpoet overrompelt, fchipbreuk
mogten lyden.
Ag ! lag dat zoo by alle menfehen,
Wie zouw naar Haat of Rykdom wenfehen ?
Dus fpreekt de Heer Zeeus, in zeker Vaers dat hy
aan my heeft opgedragen:
De deugt gefoltert, en vertreden,
Steets van de minilen aangebeden,
Om dat de menfehen haar Waardy
Niet kennen; aan de Vleyery
Der ydle werrelt zig verlängeren
Die hen verlaat, en door de vingeren
Heendiuipt, alg den verquifter 't geit.
6             Maar
-ocr page 114-
ZINNEBEELDEN.
91
Maar Deugt, en 't loon der Deugt verzelt
Den menfch in 't woeden van de baren,
In ilormen ,~en in lantgevaren,
Ja blyft zelf in den zwaartften noot,
Van aardfche goederen ontbloot,
Haar minnaar (leeds met trooft omringen,
Als zy hem leert hoe 's werrelts dingen,
Siegs als een wentelende bal
Zyn van het wiffelziek Geval,
Dan gins, dan elders heen gedreven,
Dan neergeploft, dan opgeheven.
Al 't geen in onbeftendigheit
Beftaat, heeft ons verdriet bereit.
De deugt van eedier aart geboren
Is door geen tegenfpoed te fmoren,
Maar groeit door allerlei verdriet,
En druk, gelyk een welig riet.
Weg fchynfchoon goed der ydle weerelt,
Bedriegelyk met glans bepeerelt,
Hoe menig heeft op u betrout,
Dien 't naderhant met finart bereut!
De deugt met goddelyken luider
Gehuit verquikt de ziel in't duifter.
Sokrates had voor een gemeen ipreekwoort dat,
even als een pronkbeek ruil op zynen voet, zoo ook
een regt deugtfaam man, beftendigh is in al zyn doen,
nochte zich kat omwentelen door eenigen voor-of
tegenfpoedt, nochte oit zwicht voor gebeden of drei-
gementen. Dit vertoont ons levendigh de Roomfchc
lierdichter in zyn derde Gezang van het derde boek,
Tvaar van het begin, het geen totons oogmerk dient,
van den Fenixdichter Joannes Antonides vander Goes
in zyn jeugt dus is nagezongen:
Een
-ocr page 115-
?z HOUBRAKENS
Een helt van inborft vroom, en niet licht om te zetten,
Ontziet geen dolledrift van 't volk, noch 't moordend oog
é Van dwingelanden, dat hem fchielyk dreigt te pletten,
Noch zuidewint op 't Adriatifch meer, ,
é Dat hem erkent voor heer:
Noch blixem van Jupyn, geflingert van om hoog.
Al viel het hemelhof uit fpillen en gewrichten,
't Zal d' onvertzaagden maar vermorzelen tot drek.
Die moedt bragt Pallas in 't getal der hemellichten,
Met Herkules, waar by Auguftut blinkt,
En zoeten nektar drinkt.
Dus bragt u het gefpan der tygers, hart van nek,
Geflagen in 't gareel, o vader Bacchus, boven
In't oppergodenhof, om uw verdiende en eer.
Hier quam Quiryn met Mars klinkvoeten aangeftoven,
Toen hy de hel ontvlood , daar 't breede hof
Der Goden zynen lof
Uitgalmde, en zynen naam verbreidde meeren meer.
* Wy kunnen ook op de ftantvaftigheit en gelaten-
heit eens deugrfamen en vroomen mans met kleene
verandering gevoegelyk toepaffen, het geen Jak ob
Zeeus, boven van ons gemelt, uitgedrukt heeft in
zyn Zinnebeelt van het VERGENOEGEN.
Want zeker een wys en vroom man is altyt verge-
noegt, het zy hy veel,het zy hy weinig heeft: het zy
het hem in de werrelt voor, het zy 't hem tegengaat.
Vergeeffch zal hem de (tormwint dreigen
En dolle orkaan, die met een flagh
Den fterken gevel neer kan rukken,
En ryten al 't gebou van een.
Zyn deugt hoedt hem voor ongelukken.
Daar waait het onweer over heen;
Het overige , opdat wy ons niet te verre uitbrei-
den, kan by den Dichter zelf gezien worden.
OOSTER-
-ocr page 116-
ZINNEBEELDEN. 93
XXII.
OOSTERPAL Ì.
Door tegenfpoet verheven.
Men poog' den Oofter Palm met drukken, kneuzen,
Zyn lierelyken bloei en wasdom te beletten, (pletten ,
py groeit geftadig aan, in weerwil van de pyn.
t Gaat op een zelve wys, met die godvruchtig zyn.
Pie door verdriet gefolt den hoogften pry s behaalen.
Zo kon de Chriitenkerk voor dezen zegepraalen,
Schoon de opgeruide magt des argronds met gewelc
Van vuur en zwaarden, wreet alom te werk gefielt,
Haar tcdre fpruiten zogt te fchenden, te verdelgen.
Zy kreeg door't martelbloed weer duizenden van telgen.
. Wy
-ocr page 117-
94 Ç Ï U Â RAKE NS
XXII. Æ É Í Í Å Â Å Å LT.
WY hebben de Deugt om haare waarde en nut-
te Zinfpelingen, twee Tafereelen toegefchikt.
Cefar Ripa, die ons door vernuftige en fraye vin-
dingen , de menfehelyke bedryven, Deugden en On-
deugden vertoont, heeft de Deugt den Konftoeffe-
naaren inzonderheit ten gebruik afgemaalt, met een
jeugdig fchoon wezen , en Laurierkrans ·, fchoon,
om dat de Deugt het grootite fieraat is van 't men-
fehelyke gemoet j jeugdig , om dat de zelve nim-
mermeer veroud , maar altyt wakker en fterk blyft,
en des menfehen levenstyt verduurt en hem byblyft tot
de Doodt} met een Laurierkrans, om te beduyden,
dat, gelyk de Laurier altyt groen, en nimmer van
den blikzem verplet wort, de zelve ook altyt in zy-
ne volle kragt blyft , en nimmer van eenige ram-
pen ) hoedanig de zelve ook zouden mogen zyn, zoo
kan ter neder geflagen worden , of hy ryil van zelf
weder op : in welk opzigt de Jeruzalemze Palm
(waar van gezegt wort , dat geene zwaarte, zelf
van eenen moleiteen, fchoon hy daar door gekneuft,
en verplet wort, magtig is het opfehieten van nieu-
we fcheuten te beletten, zoo dat hy tegen alle druk-
kinge het hooft boven hout) haar ten Zinnebeelt ge-
ltelt wort.
De Deugt, die ons de Palm verbeelt, fchiet lot,
En kan door druk geteiftert, en geknot,
Noch triomferen.
Dit beveiligt Cebes de Thebaan , in de ontledin-
ge van zyn Tafereel, zeggende: Dat, die Deugt heeft,
gten ding hem kan befchadigen.
Met
-ocr page 118-
Æ É Í Í Å Â E E L D Å Í. 9f
Met de zelve toefpelinge wort de Deugt ook vei>
geleken by de Roomiche Kamille, die, hoe de zelve
Iteeër gei rapt wort , hoe ze iterker. groeit, en krag-
frger reuk van .zich gcek. V oorbeelden zoudenwy
uit voorleden tyden tot beveiligingen können aan-.
«aten , maar de tegenwoordige ontdekt aan alle ka.n-
te'i üaien genoeg j maar om de zelve aan te trekken,
ns zelven zomwylen fchade können toe-»
"lengen, (\vant...wy in een werrelt leven die het
l'iuiyks »a , ■■as te maken is met ichry.ven). en on-
fcen toeleg mijlen, welke is niemant te fteken, maar
raen\e pryzen , en ondeugden te veragten , en
Jfcset.eeh zwarte kool te merken ; waarom wy dan
in 't algemeen zeggen :
Men kent (ä fchande!) op deze vveerelt
d'Üpregte en ware Vromen niet.
Waarom ? zy leven in verdriet
Doordien de fchyndeugt fchoon bepeerelt,
- Der werreltlingen oog. verdooft.
Zoo weet de .Lift zig op te luifteren ,
Dat zy de Deugt zelf kan verduifteren,
En haar van hanren gJans berooft,
Of't onrégt in haar tof komt deelen.
Geveinsde, doorgeflepen fyn!
Gy weet door eenen valfchen fchyn,
Den rol der Vromen na tefpelen.
't Luft ons dan deeze bkdzyde ten lef der Deugt
*? vullen. Het. geeftig antwoort van den eenen
■^Uofoof tegen den anderen zal het beginzel aanvoe-
ren. De eerfte vraagde dan wat meeft in de werrelt
ültblonk , en kreeg tot antwoort , de Zon. Waar
°P de eerfte vrager aldus antwoordde : nogtans kon-
ijn de blinden de zon niet zien! dienvolgende zoo moet
w Deugt veel meer uitblinken ; ivant de blinden können
haar
-ocr page 119-
96 HOUBRAKENS
haar zien en gewaar worden. Dus verdient de DeugÉ
dat zy om hare eigen fchoonheit bemint wort.
Een fnoode door zyne driften aangeilookt, verlaat
de boosheit zomwylen uit vrecze voor de ftraffe (zeit
Seneca) maar die door een goeden Geeft worden
geleid, beminnen de Deugt, om de Deugt. Daar wf
de reden van den Redenaar Antiftenes, op te pas
brengen, die zeit: D atmen geen ding daarom moet doen·)
ef laten
, om dat het wetten gebieden of verbieden j maaf
om dat de Rede zeit
, dit is Eerlyk , of Schoon : dat is
Leelyk
, of Schadelyk.
De groote Dichter J. Antonides maakt een zoe-
te fpclinge tuflchen de fchoonheit des Lichaams,
en des Gemoeds , of tuflchen de beftendige Deugt j
en de wiiTelvallige fchoonheit, met deze woorden j
te vinden in een zyner Mengeldichten :
Die heerlykheit is zonder duur;
Een nevel kan die gloeyentheen bederven i
Gelyk de lucht de waterverven;
Maar 't zielefchoon is godlyk van natuur;
Die luider volgt in 't ondergaan
De zomerzonne, om fchooner op te ftaan:
Die zich van geene fchaduwe laat bevlekken.
Dus kan de Deugt
Ter glory ftrekken
Aan de fchoone Jeugt.
Dit geeft een goct flot aan ons Tafereel.
-ocr page 120-
ZINNEBEELDEN. 97
XXIII.
De TOETSTEEN.
Zich voor bedrog te hoeden.
't Vernuft des menflên heeft een Steen,
Om 't goud te toetfen, uitgevonden.
Maar d' opkomft van veel zwaarigheên
Leert idcr beft den aart doorgronden
Van die hy voor zyn vrienden kent;
Die meeft getrouw in voorfpoet blyven.
Dog, als 't geluk den rugge wend,
Hun vriend onachtzaam laten dryvfin.
De vriendfchap, op de deugd gebouwt»
Is waardiger dan al het goud.
G                           Het
-ocr page 121-
9% HOÜ BRAKE Í'S
XXIII. ZINNEBEELT.
Ç Et agteritaande Printtafereel vertoont ons ecö
Toets iteen , en eenige ftukken gemunt GoUf·
Die geeft ons aanleiding om te beduiden : dat, eveIi
gelyk 't goud door 't vuur beproeft , en door de"
Toetsfteen getoetft word, of het zelve wel zuiver &,
onvervalft is, ook aldus een vrient beproeft wort °>
hy ook een getrouw en oprecht vrient is: wannen
hem , wiens vrient hy zegt en voorgeeft te wezefl»
eenige rampen of zwarigheden overkomen.
Om een Voorbeeld van deze proefneeminge aan fi
toonen, vind ik geen bequamer dan 't geen de He«f
D . van Hoogitraaten, in zynen berymden Fedrus, °P
pag. é ij. uit Avienus aanhaalt: te weten hoe tw"^
reizigers, in verbont getreden van zuur en zoet çÀ«{
elkander te zullen lyden , in een bofch van een Be«r
overvallen wierden. De een ftelde zig aanftonts op $
vlucht: d' ander geen kans van te ontkomen ziend«)
ging op den gront uitgeftrekt leggen, en zynenadei1
inhoudende geliet zig doot te zyn. De Beer ron^'
om hem heen moffelende of hy eenig leven gewa^
wierd, verliet hem in 't ende. Toen nu het geva^
over en de gemaakte doode opgeftaan was, quam $
ander weder aanloopen. En van verre gezien heb'
bende dat de Beer hem aan 't hoofd en de ooren bf'
fnofFelt had, vraagde hem, wat dit beeft hem had »"
de ooien geluiftert. Dit, antwoordde hy, Dat ik Ð>ß
noit meer op ontrouwe vrienden verlaten moet.
Zulks d«
ProfefTor Schuppius wel dubble reden heeft om lC
zeggen: Gelooft gy dat die man, welke u in tegenf^.
verlaat
, ooit uw oprechte vrient geweefl is zoo zyt gj &
uw meening bedrogen : want aan een ware ongeveinsd.
vriendfibap is geen einde.
En Euphues , Gelyk bet Þ
geen goet Geldis daar des Keizers munt op fiaat
j nog *
Goud dat
Vr blinkt; zoo is 't niet al waarheit dat &*
-ocr page 122-
ZINNEB EELD EN. η
ßhyn van waarheit heeft. Νοώ \t zyn ahemaaï geen
vrienden, die een vriendelyk aanzigt toonen
j een Heflyke
tonge is geen bewys van een oprechten vrient
5 maar zyn
^owwhartïgheit.
Maar zyn trowwhartigheit, zeit de Spreuk. Dit
dwingt my noch een voorbeeld daar toe dienende van
gemeiden Heere Hoogftraten te rooven. Dit zal my
fcoo qualyk niet afgenomen worden, om dat ik niet,
3ls hy, met den Schryver in d'eygen taal kan hande-
ln. Polienus verhaalt van Alcibiades, dat hy bege-
rig te weten wie van zyne vrienden hem getrouw
Waren , veinsde een doodilag begaan te hebben,
en de plaats en perioon, die van den handel wift , en
*'g geliet als dood te wezen , in den duifter aanwees,
"en biddende zy wilden die zaak tog verborgen hou -
^en, en hem hulpe en byftant doen. Alle ichriktcn
*y hier af, en verlieten hem , uitgezonden zynen
vriend Kallias alleen , die hem bybleef, en op deze
^>ets oprecht bevonden werd. Zedert welken tyd
kallias altyt van hem voor een getrouw vrient, en in
^JOote waarde gehouden is.
Op dusdanige vrienden , die in nood zig van kant
^aken , even gemelt , doek de fpreük : Een vrient
""Ort met voordeel gewonnen, en met f chade verloren. En
^aarom tog ? Euphues zal het zeggen : Eygen lief-
e is de ivaaragtige oor/pronk van alle menfebelyke daden.
Nog een voorbeeld, en daar mee houden wy aan
°0s Zinnebeeld genoegzaam voldaan te zyn.
p In 't Jaar 164z. werd de Heer De Thou , met den
^raaf, Stalmeefter des Konings van Vrankryk, ver-
?°rdeelt om met het zwaart onthalft te worden. Als
*}y dan zag dat zyne vrienden zig des niet bekreun-
en, zeide hy tegen zyn Biegtvader, zeer verwon-
le''t te zyn , dat hy zig van alle zyne vrienden aan
Hof verlaten vond. Maar die gaf hem tot unt-
oort, dat zulks de loop der werreld was, volgens
Qe bekende Lntynfche vaarzen :
G 2.                             Do-
-ocr page 123-
ïoo HOUBRAKENS
Donec erts fel'ix, mukös nufSerabis amices;
Tempora β fuerint nubila, folus erts,
TLqq lang als u't geluk en voorfpoet willig dienden,
Had gy een groot getal van aangename vrienden;
Maar nu zich eindelyk't Geluk heeft om gewendt,
Niet een van allen die u kent.
Zeker het zou thans al wat zeltzaam wezen , een
vrient te vinden , die tot in den uiterftcn nood eeö
vrient blyft. Zeker zeg ik nog eens ; Die 'er zoo
een heeft, die de proef heeft uitgeftaan , mag hem
wel in waaide houden. Maar waar vint men in on-
ze dagen Oreften en Pyladeflen, wier liefde zoo groot
was dat zy voor malkander wilden fterven ? Dit voor'
beelt is van Luc. Rotgans loffelyk berymt , in zynC
Zedekffen uit <Γ oude Verdichtzelen , daar hy in de toe-
paffing dus zeit:
Waar zal ik Pylades in onze dagen vinden?
Of die Oreft ip trou en vrientfehap evenaart ?
In voorfpoed telt men nu een lange ry van vrinden ,
Maar geen, wanneer 't geluk zig tegen ons verklaart.
Zoo lang 't mildadig lot uit Amaltheaas horen
Den middagdifch ftoffeert, en't muskadellebloet
In gulde fchalen gloeit, heeft elk ons trouw gezworen.
De vrientfehap word gefterkt door weelde en overvloedt:
Maar als 't Gebrek in huis, met krachtelooze beenen,
Door onze keuken kruipt, of in den kelder zucht,
Waarom de huisvoogt quynt, en vrou en kinders weenen,
Verfiaautze op dat gezicht, verdwynten neemt de vlucht.
Maar mag men u den naam van ware vrienden geven,
Gy die den voorfpoet volgt en liefkooft om't genot?
Neen, tafelvrienden, neen: de vrientfehap wort verheven
Om haar ilantvalligheit in een rampzalig lot:
Dies moet ik Pylades en zyne deugden loven :
Geen vrient in veiligheit, maar midden in t gevaar:
Geen vrient op't feeftbanket in Agamemnons hoven,
Maar in den kerker, en by Thoas moortaltaar.
D *
-ocr page 124-
ZINNEBEELDEN, éïé
XXIV.
De UI L.
Van weinigen gezocht.
^ud Grieken bragt weleer een Nagtuil op de altaaven
an Pallas, om 't geheim der wysheid te bewaaren,
£'S diende dit om 't volk te leeren, hoe met kragt
j^n harflenarbeid by een lamplicht in den nagt
ie fchoone en edle gaaf wiert van den mens verkregen,
^aar heeft een Ghriften luit met wysheid allerwegen
.e wandelen, welaan. Het Euangeliboek,
^yn vraagbaak, zal hem meeft, door ftadig onderzoek
Veimet waaken) bvaandagtig overdenken,
eeiGhnilelyke deugd en wysheid tevens fchenken.
G 3                            Dit
-ocr page 125-
éïß HO U BR Á KENS
XXIII. Æ É Í Í Å Â Å Å LT.
Dit Zinnebeeld geeft ons aanlcidinge om de loffc
lyke Wysheit in haaien aart en waarde tc
bcfpiegeien , ten einde wy door der zelver fchoofl'
heit bekoort, daar naar mogten graven als naaf
Goud. Waarom Salomon Cap. 2. de zelve vergelyk1
by een verborgen fchat: en zyne Spreuken, waar in üc
zelve legt opgefloten, by een aangenaam boofdfierfel eSl
goude hahketenen ;
met bclaftinge van de zelve zo"
dierbaar te agten, en te bewaren ah den appel onzer oO'
gen
, te binden aan onze vingeren , en te fchryven op w
laf el en onzer harten.
De Kaldeeufche, Egiptifche, en inzonderheid de
Griekze VVyzen hebben door hun natuurlyk vernuft
en naaritige befpiegelingen al vroeg de waarde def
zelve gekent, en blyken daar van naagelaten in hun'
ne Goude fpreuken, en, op het voorbeeld van defl
wyfteh der Werrelt, de Wy s ç e é ô als den dierbaar'
ften lchat aangeprezen.
De Redenaar Antiftenes , zeide dat de Wysheit ort'
ze waaragtige Rykdom is , en dat de flaat der menfch^
dan eerß gelukkig zal wezen , wanneer een yders verntty
met het licht der wysheit omfchenen zynde, in al zyn dorf
en laten naar de Reden te werk gaat. En Diogenes, D$
zy een fchat is, die gevonden zynde niet ger ooft kan w^1"
' den, nog verminderen-, invoegen dat zy in Schipbreuk 0et
ons aan lant zwemt: ja dat eenWyze nooit arm, maard'
tyd ryk is; ivant hy heeft de dingen niet van nooden, wüflf
de aingett hem. Gevraagt, op wat wyze heeft hy &c
zelve niet van noden? antwoordde hy, om datbeWi
die alles bezit, niets en gebrcekt. Dit is niet ongelyk a3*
't geen de Zeede- mcefter Scneca daar aan ten luifte/
beert
-ocr page 126-
ZINNEBEELDEN, ίο?
heeft toegcpaft, zeggende: Schoonheit verßenß met 'er
tyt
, /chatten könne» gerooft worden j maar <wysheit blyft
zyn bezitter by.
De Brandende Lamp, in het Tafereel afgebeelt, is
cen Zinnebeeld van het licht des verftants, 't welk
door byzondere goetheit van den bouwheer der wer-
rdt in de zielen der menfehen ontiteken is ·, waar
°tntrent de oefFening als de oly is, waar door de zei-
ve in ftadig ontvlammen word onderhouden.
De Olyftak beduit den innerlyken en uitterlyken
yrede die van de zelve herkomt. En van zommigen
's veritandig aangemerkt, dat het geen Virgilius
Hielt van Eneas, een Olyftak in zyn hand nemende
jils hy met de Sibille naar de onderaardze geeften
Jn de Elizeeze velden , om zyn vaders fchim te be-
zoeken, aftrok, geen verzinzel is , maar dat de La-
tynfche Puikdichter het teeken voor de beteekende
Zaak heeft geftelt, en dus door den olyftak niet an-
ders heeft willen te kennen geven, als dat de wysheit
^en menfeh door alle zwarigheid geleid tot een ge-
lukkig einde.
Het befloten boek, is de Wysheit die Jeruzalems
eerfte Tempelbouwer een verborgen fchat noemt,
°m de duiitere bezwagtelingen , die zonder het
Ücht des verftants bezwaarlyk 't ontwinden zyn. De
Êgyptenaars en oude Grieken hebben de verborgen
Wysheit in raadzelen geftelt, en het * verzinzel van
Sphinx van Argos, daar op toegepaft ·, als mede der
G 4                             zel-
* Sphinx, een Amazone, was de huisvrouw van Cadmus, die,
11 * dat hy Dracon gedood , en zich in des zelfs Ryk gezet hadde,
°.°k des zelfs zufter ten Vrouwe nam. Dit gaf oorzaak dat Sphinx
*ig van hem affcheurde , het grootfte deel van zyne onderdanen
°P haar zyde lokte, en hem eenen grooten fchat ontroofde , enz.
"«er mede voorzien zynde vlugtte zy op het gebergte Sphingi-
um, van het welke zy Cadmus met lift beooreloogde, en velen van
de Thebanen overviel en ombragt. Nu plagten de Thebaner?
de
-ocr page 127-
104 HOÜBRAKENS
zelver beeltcniflcn voor hunne tempelen geftelt. Dus
getuigt Plutarchus, zeggende : Zy fielden gemeenlyk
•voor hunne tempelen de Sphinxen
, voaer mede zy te kefl"
ïien gaven
, dat de leer ing van hunne heilige dingen befiofit
in een verborgen ivysheit.
De Griekze Kerk heeft in den lentetyd van hare
opkom ft het Zinnebeeld van een beiloten boek over-
genomen ('t is hier de plaats niet, anders zouden W/
verfcheiden Kerkgebruiken können aantoonen , die
uit het Heidendom ontfprooten zyn) en op den Hei-
ligen B) bel gepaft. En ons gebreken geen bewyzert
om aan te toonen dat verfcheiden der eerfte Griek*
?e Kerkleeraren, in hunne zinfpelingen, een gefloten
bock met zeven zegelen (nu nog in de Roomiche kerk »
met een Lammetje , agtervolgens het gezigte in de
Opcnbaringc van Johannes met dat oogmerk ge-
bruikt) ten Zinncbeelt geftelt hebben van de vef
borgenheden Gods in den Heiligen Bybel opgefloten*
hebbende Godt, naar hun gevoelen, vooi dachtclyk on-
der duifterebezwagtelingen deze dingen voorgedragen-
Dus hooien wy Gregorius in zyn verklaringe over
Ezechiel zeggen : De duiferheid van Gods uitfprakëi
brengt grootte nuttigheit aan; ivant zy ocff ent de zin-
nen
, dat ze door vermoeyingen worden uitgebroeit , ê&
dat eeve welgeoeffende verkrygt
, het geen een die luy, e/t
traag is} niet kan vatten. Noch heeft ze -wat anders in'j
want zoo de kennijfe der H. Schrift voor een ydtr opeit
ßont, men zou ze niet agten : want in zekere duifieft
■plaat'
de Krygslift en verborgen toeleg der vyand-n raadrels te noemen :
en dus is m't liet zeggen: Sphinx van Argos vermeit ons niet.h«1
tiitgeven van raadzels, en niemant kan die oplofien; dit verdicht-
sel gefmeet , dat Edipus het raadzel radende , Sphinx zig zelve
van de rots te barlten heeft laten vallen , en/. Maar dit is 'er van»
Edipus, een man dapper beroemt in 't oorlogen, heeft, met een
deel van Cadrous volk geile;kr , haar onvoorhoets overvallen)
haaien toeleg ontdekt, en haar gedood. Zie Palcpkatus van "e
Ottjloofiyke Hifiorlcn , pag/3'3.
-ocr page 128-
ZINNEBEELDEN. ioj
plaatzen vermaken ons die dingen die felkens uitgevon-
den zyn
, en met hoe veel meerder zoetigheit, alzo ook
Wet meerder arbeit
, 't gemoed hebben afgemat. De zelve
°P een andere plaats: Gelyk de H. Schrift den eenvou-
digen met fo uitterlyke letter vermaakt ; alzoo oefent zy
de wyzen met hare Verborgenheit. Want zy heeft in
7
openbaar waar mede zy de kinderkens kan voeden , en be-
houd in
7 verborgen waar mede zy de hoogdravender ver-
fianden tot verwonderinge 'in zoeti^heden ophoud.
Wy hadden met deze uitweidingen den Uil, in ons
Tafereel geftelt, byna geheel vergeten. Deze is al-
lyd van de oude Heidenen gehouden voor een Zin-
nebeeld van Wysheit, en goeden Raad. De Beelde-
fproak
geeft 'er deze reden van : DU dier vliegt meefi
h donkeren nacht om zyn kofl te zoeken
, en heeft dan een
Jcherp gezigt : gclyk de Natuurfchryvers zulks getuigen^
enz. Door welke beelteniffe vertoont wort de naar-
ftigheit en 't nachtwaken waar in zulken die naar
Wysheit zoeken, inzonderheit ook de Prinièn en Raads-
heeren moeten bezig zyn , op dat zy des nachrs be-
denken en overleggen 't geen zy op den dagh hebben
Uit te voeren ; doordien de inbeeldende kragt van t
gemoed in de ilille duifterheit veel fterker en kragti-
ger is. Waar van de Uil ten voorbeeld ftrekt, die
^en nacht voor den dach verkieft. Met opzigt op dit
aangehaalde hooreri wy Homerus zeggen : Bet be-
aamt een Raadsheer niet
, dien de laß en zot ge des volks
"fooien is
, ganfche nachten te flapen. En tot beftem-
pelingen van 't gene gezegt is , wyzen wy den Le-
?er tot de munt van Keizer Doraitianus, in de mee-
fte muntkabinetten der liefhebbers j maar 't gereed-
fte in de Roomfche Mogentheit van J· Oudaan , op
pag. 306. Tab. LV. te zien, welke door den Raad tot
eere, en gedachtenifle van hem, die ten eerften aan-
hang zyner Regering een bezorgt gemoed fcheen te
hebben, met die beteekeniiTe, geflagen zyn, Weer te
ruim geweid hebbende zullen wy fluiten met de frai-
G s                         je
-ocr page 129-
ioS Ç O Ü.B'R Á Ê, E Í S .
je Redenvoeringen van den Prof. Balthazar Schup-
pius, in zyn Boekje over de Inbeelding, daar
hy dus zeit: Gewiflyk is in alderhande geval beter, wys~
heit dan groot goet te hebben; om dat
, als het Geluk ons
begeeft
, wy egter het verfiant behouden. ïVant daar al·
les wat wy bezitten heel onvafl
, en niet anders is als een
Toneel van geduurige verwijfelingen
, is de wysheit allee»
die onbeweeglyk en vafl
, ons beftendig, en onbeweeglyk
maakt. Dierhalven behoorden wy te
Leven alleen otn
te
Weten, en te Weten alleen om te L e í å n.
't Lult ons echter eenige ftalen tot lof der Wys*
heit te melden, de bedryven van een zot en Wys mafl
in befpiegeling te brengen, en eenige grondleflen
(dienftig om in alle voorvallen, die den menfehen in
hun leven ontmoeten können , daar mee te raadple-
gen) voor te ftellcn.
De woorden of Redenkavelingen (zeit Democritus)
zyn fchaduwen van U bedryf. De woorden zyn de vrouw ,
het doen is de man. Het zeggen is ligt, het doen is
moejelyk. De voortrejfelykheit der bedryven is duurzaam,
en die der woorden voorby gaande.
Die IVys is (zeit Gratiaan) acht al de werrelt ; otn
dat hy weet dat yder wat goets heeft. Die anderen te bo-
ven gaat
, vind altyt nog ymant die hem te boven gaat;
maar een zot agt niemant
, om dat hy niet weet wat goed
is
, en zyn verkiezing altyt loopt op het ergfle.
De zelve : De Dwaasheit komt altyd in met een opet*
mond. De zotten zyn flout > maar de Wysheit komt i#
met zeer veel voorhoede. Hare voorlopers zyn d'Opmer'
kingf en d'Onderfiheiding, die de wacht voor haar hoU'
den, ten einde zy voortgaa met getelde fikreden
, waar i(
twyffelen valt of 'er diepten mochten zyn.
Het is een wyze Proteus, die zedig is by de zedigeȎ
Ferfiandig by deverflandigen, Emflig met de ernfiigerii
Vrelyk met die vrolyk zyn
, en heeft het middel om all1
harten te winnen.
De Gczonthcit is het Geluk van 't lichaam , &c
Weten*
-ocr page 130-
ZINNEBEELDEN. 107
Wetcnfchap dat van de ziel. Paus Julius de tweede
van dien naam had voor een Zinfpreuk: Gekertheit is
t Zilver van de Borgers
, het Goud van de Edelen , en
"e Diamant der Vorfien.
Zommigen vertrouwen zig zo zeer op hunne ver-
^icnftcn , dat zy gans geen zorg dragen om zig te
^ocn beminnen; maar de Wyzen weten, dat de ver-
dienden een grooten omweg moeten afleggen , wan-
neer ze niet door gunft geholpen worden. De
fchrandre Spanjart Juan Rufo, gevraagt zynde:
*P~aar het van daan quam, dat de meefle bedieningen
hielen op luiden van kleene verdienflen ·,
gaf tot ant-
"tooort, Om dat de beauaamfle luiden wachten, dat zy
door hun verdienflen van zelf geroepen worden
, en ande-
ren in tegendeel daar krachtig aanzoek om doen.
Daar is geen gevaarlyker woeityn als zonder vrien-
den te leven. Te leven zonder vrient (zeit het Spaans
fpreekwoort) is te fterven zonder getuigen. Ik ben die
(Zeit de Vrientfchap by Gratiaan) zonder welke geen
"eil in de werrelt is
, en met welke alle de onluflen licht
"Vallen) en verdraaglyk zyn.
In voorfpoed heeft men veel vrienden , en die alle
goedkoop : men moet die aan de hand houden, niet
Veragten j want daar kan een tyd komen , dat gy
ü gelukkig zoud agtcn een der zelve te hebben. De
boeriche lieden hebben nimmer vrienden , zelf niet
in voorfpoed, om dat niemant hen kent. Zoo langgy
gelukkig zit
(zeit Ovidius) zult gy veele vrienden tellen.
Maar de Ongelukkigen
(zeit meergemelde Rufo) hebben
geen zwager
, en een arm man is altyd in een vremd lant.
Hierom raad Gratiaan : dat wy ons van der vrienden
gunfl zoo wel moeten wetten te bedienen
j dat, wanneer
die ons komen te ontvallen
, wy geen gebrek lyden.
De Beleeftheit is het voomaamfte deel van V wellee~
Oen-, zy is een foor t van betoovering^ waar door men zig
by de werrelt bemint maakt
, in flee van datmen zig door
ßuursheit doet haaten
, en veragten. Het koß weinig, en
geit
-ocr page 131-
éïß HOUBRAKENS
gelt veel. De beleefden hebben dit voordeel; dat al de etf
daar van aan hun blyft.
Hierom antwoordde een Filo-
foof, gevraagt, Hoe groet gy een man die niet weder
groet ? Het is geen oneer voor my
, dat ik beleefder ben daff
een ander.
De genen die met 'er haafl iets eiffchen , moeten met
bedaart heit gehoon worden. De Mildadigheit is pryflyk'·
maar dikwils
(zeit de Jonge Plinius) word een baaßigt
Mildadigheit van berouw verzelt.
Daar is niet lichter te bedriegen (zeit Gratiaan) datt
'een eerlyk man. Hy die nooit liegt gelooft licht
, en hy die
nimmer bedroog vertraut veel. Men moet leeren van zyft
eigen en een anders fchade. Wacht u dan zoo eerlyk IC
wezen
, dat een ander daar door gelegenheit neemt om ori"
eerlyk te werden. Men moet half Duif, half Slang zji#
volgens den raad van
7 Evangeli. Matth. 20: ifi.
De zelve : Zommigen nemen de ruß in 't begin ett
Uten den arbeit voor
V einde. Maar Diogenes zeide:
Men moet wagten met rufen, tot men aan V einde van de
loopbaan gekomen is.
Zomtyts beftaat het geneesmiddel van 't quaad in
dat te vergeten , en men vergeet dat middel te ge-
bruiken. Hier om zeide Themiftocles tegens een
man die hem de konft der Geheugeniiïè wilde leeren,
dat hy liever de konfi van vergeeten leeren wilde.
Men moet willen als men kan; want de gelegen-
heit en de tyd wagten naar niemant. Schryf aan uW
ËíßÀßåç geen vafte wetten voor ; want morgen zout g'j
licht gedrongen zyn het zelve water te drinken
, dal gj
heden verfmaad.
Een voorkomende verfchooning verwekt den ag'
terdogt die iliep. Men moet zig nooit gelaten een«
anders agterdogt gewaar te worden : maar moet
tragren het agterdenken te genezen , door een ge-
trouw en eerlyk bedryf.
Men moet nooit deel zoeken te hebben aan de ge-
heimen van de genen die boven u zyn. Gy zout ge'
looveii
-ocr page 132-
ZINNEBEELDEN. ie?
*ooven kcrflen te deelen, en gy zout de ileenen kry-
§en. Het vertrouwen dat een FOrfl op zyn onderdanen
■fait
(zeit Bocalin) is een fnoer dat hy om zynen hals
eeft
, om het toe ie halen wanneer hy begint te vreezen,
dat dt geheimen , dk door d'ooren in V hart zyn gedron-
len
, uit het hart tot de tong mogten komen, 't Beurt
^'ktvils dat een Vorfl beroti krygt van zyn geheim ver-
mout te hebben
, en hierom bevreeß , fleh zyn geheim in
""^zekertheit.
Het oirkuflen is een ftomme Sybille. Op een zaak
^men te doen heeft te flapen is beter , dan wakker
te zyn op een zaak die gedaan is. Geheel ons leven
'Üoet zyn denken , om niet te dwalen. De Grieken
noemden den nagt voorzienig,
(zeit Servius) om dat een
^enfch meer doordringentheit van geefl heeft by nacht,
««« by dag. Dog zommigen bedenken zig lang, en
^ar na laten zy zig nog in alles bedriegen s zonder
van te voren daar op gedacht te hebben.
, Eindelyk Spreuken en bedryven van anderen zyn
lQ een vruchtbaren geeft zaden van fcherpzinnigheit,
^ie vervolgens eenen overvloedigen oegtt van nutte
beringen verfchafFen voor de opmerkenden.
Hierom hebben ze eenen nutbaren arbeit op zich
genomen , die niet alleen de gedenkwaerdige bedry-
ven , maer ook ipreuken van wyze mannen uit de
befte Schry veren by een gebragt hebben : dewyl ze-
ker is dat geen ibort van fchrift zoo voordeeiigh is
aen de menichen , byzonder die jong van jaren zyn,
0rndat de voorbeelden wat ilerker ingang hebben 'dan
a^e de leflen der wyzen. Het geen de oude Filofo-
*en hebben te boek geflagen over de zeden en het be-
ftieren des levens is wel wetens waerdigh , maer het
^afporen daer van yder niet even gelegen , dewyl de
^aken mee veel omwegen bezet zyn,die niemantdoor
kan gaen , of hy moet luft en overvloei van ledigen
lydt hebben. Ariftoteles heeft zich daer omtrent op-
gehou-
'
-ocr page 133-
ééï Ç O U BR AKENS
gehouden, maer op zulk een manier dat hy alleen vooï
Filoibfen fchynt gefchreven te hebben. Hier in ziet1
\vy dat veele geleerde mannen den leesgierigen heb*
ben willen te gemoet komen door hunne naerftigheit
en naeuwkeurigheit , welker eenigen Spreuken by
een gezamelt hebben, als Theognis en Ifokrates, afl"
deren deKrygsliften en gedcnkwaerdige Spreuken vafl
doorluchtige mannen, als ValeriusMaximus, en SeX'
tus Julius Frontinus, die te kennen geeft dat het zei'
ven van eenigc anderen gedaen is. Zeker daer hoort
veel tydt tot het gaen zoeken van gout in de aderefl
der aerde, of edele fteenen op het ftrant of in zee*
Zoodat hy eenen aengenamen dienft doet aen leergie-
rige verstanden , die voor den dagh komt met zuivef
opgemaakt gout, en ons een gefchenk doet van uit'
verkoren en gezuiverde diamanten in gout of aefl
drinkbekers gezet. Dit werk van velen ter hant ge'
flagen is egter naer het oordeel van doorgeleerde man'
nen van niemant gelukkiger uitgevoert dan van Plu'
tarchus, die na het uitgeven van zyn nutbaer en ftich-
tclyk werk betreffende het leven der doorluchtige
mannen, waer in hunne brave daden en gedenkwaer-
dige redenen verhaelt worden, voor den pryilelyxtefl
Keizer Trajaen, opgezamelt heeft de gedenkwaerdi'
ge fpreuken veler vermaarde mannen,omdat mendaef
in als in eenen onbedriegelyken fpiegel verheelt ziet
den aert en de neiging van yder in het byzonder-
Men ga waer men wil, Plutarchus heeft den top bc
reikt. Dit wift de groote Erafmus, die daerom uit
het Griex van dien Schryver een geheel boek van ge'
denkwaerdige fpreuken in de Latynfche tale heeft
uitgegeven.
Maer wy weiden weder te verre af. Het nacifr
Zinnebeelt roept ons.
EbH
-ocr page 134-
ZINNEBEELDEN, in
XXV.
Een SCHOONE BOOM.
Peugd en Schoonhcit niet altyt gepaart.
Befchouw dit zinryk Tafereel,
Een ichoonen Boom, maar flechts vol bladen ?
Daar de oude ftam} op zynen fteel
Gekromt, met vruchten is bekaden.
Hoe menig mens fchynt voor het oog
Vernuftig, en van heufe zeden,
Die, buiten 't fierelyk vertoog,
Is ydel van gemoed en reeden j
Daar ymant van geringen fchyn
Een fchrandre en groote geeft kan zyni
Het
-ocr page 135-
in HOUBRAKENS
XXV. Æ É Í Í Å Â Å Å LT.
Ç Et Tafereel vertoont voor 't oog een Boom»
fchoon en ryzig van geftalte , met een rond
getrofte bladerkruin , maar ontbloot van vrugteti.
Een regt Zinnebeelt van een man, ruftig van geftal*
te, en fchoon van wezen , verbeeldende door zy*
nen uiterlyken zwier wat groots, dog die, in defl
ommegang befchout niets, behalven zync uiterlyke
ichoone geftalte bezit, dat lofwaardig is. Dusdanig
een Jchoonheit beßaat in een gevoeglyke evenredenheit vaU
bet geheel tot de deelen : en van de deelen onder malkafi'
der.
Verfcheiden buytenlantfche volken hebben oud*
ryds op d'uiterlyke fchoonheit der mannen verflin*
gert geweeft. Verfcheiden mannen (verhaalt Dan-
Jonftys in zyn Gejchil, wat de meefle kragt heeft ï$
liefde te verwekken
) zyn om de bevallige geftale hun-
ner lichamen, voor anderen geftelt, en tot Koningen
uitgekozen geweeft. d' Indianen, Perfianen, en Mo'
ren hadden oulings in gebruik , den fchoonften vat1
geheel hun lant tot hunnen opperheer te kiezen : het
welke by andere volken ook is naagevolgt. Want*
gelyk Kurtius zeit, zy oordeelden niemant bekwame*
den laft des Ryks te dragen, dan dien de Natuur met
een fchoone en uitftekende geftalte des lichaams had
befchonken. En dit ging zoo veer, dat Agis jKonink
vanLacedemonie, gevaar liep van zynRyksiiaf te ver-
liezen j doordien hy eene korte vrouwe tot zyne Ge-
malin gekoren had. Want zy vreesden in zulkcr voe-
gen dat de Koninklyke Ry van haaren eerften lui'
iter verballen mogte worden. In dien opzigte meet
ons niet vremt fchynen dat Ifocrates fchreef, dat
'er meer door eene onberi/ßelyke fchoonheit
, dan door aU(
ande
-ocr page 136-
ZINNEBEELDEN. ιι3
andere uitflekenie deugden, eenen enfierffelyken naam ver»
**'gen hebben.
Maar de ware Wysheit heeft deze
juinde keur ook al voor veele eeuwen beipot, in de
£abel van de Vos. Deeze geraakt in den winkel eens
^eeldfnyders, fchepte groot vermaak in beelden
!*Q verfcheiden gedaante en foort te befchouwen.
~nder die behaagde haar een vrouwenbeeld konftig
ingewerkt en van fchoonen ftal. Hier voegt ze zig
% hier fpreektzc tegen, dit vlêidze } en het zelve
v*n allen zyden befchouwende, (wanneer het beeld
Nseweeglyk bleef zonder eenig wezen te hebben van
*'le deeze vriendelykheit) borit eindelik toornig ge-
morden uit: Ofcboon aangezicht zonder herjfenen!
Wat ons belangt wy moeten bekennen dat een
^n fchoon van leeft, wanneer de inwendige hoeda-
'''gheden, te weten een geleert vernuft, en Deipraak-
6 tong , die uiterlyke fchoonheit evenaart , voor
egt fchoon te agten is. Ja , indien een fchoon man
evens zyne lichamelyke fchoonheit met zekere on«
ptrieene deugden begaaft is, 't is te verwonderen hoe
j.Cr hare uitllekende luifter de gemoederen der men-
den in verwonderingc zal verrukken. Want
De deugt gehuisveft in een ichoonen
Kan meerder kragt en luifter toonen.
Zoo Deugt, geleerthelt, en een wel
Befpraakte tong, met fchoon geitel
Een's mans verzelt gaat, ßeekt elk d'ooren
En aandagt op om hem te hooren,
En blyft vol van verbaafthek Itaan.
Men hoort als een Orakel aan
Al wat hy zegt met groot verwonderen 5
Als of Apolloos item quam donderen
Uit Delfis heilig Tempelhol,
_Waar door Deïphobe, als dol
Liep om altaar en drievoet waren,
Wanneer zy zou 't geheim verklaren
Aan 't jammerlyk misleide volk.
Η
Msm
-ocr page 137-
ïï4 HOÜBRAKENS
Maar daar deze inwendige fchoonheit wort gemiftj
kan al de ichoonheit my niet meer behagen dan eefl
fchoon waiTc beek. Wy ipreken zoo als het by
ons leit. Zoo deed ook Paus Klemens de VIII, dog
die fpon den draad wat grover. Dees had op eefl
tyt zeker Duits Prins , nevens den vermaarden Ge'
orgius Sabinus ter maaltyd genoodigt. De Paus, eelj
beminnaar van luiden van letteren , fprak over tafe'
zeer wydloopig van vele dingen met Sabinus, d&(
de Prins byzat en den ftommèn fpeelde. Het ge^1
den Paus gclegenheit deed nemen van te vragen of zf
tic Hoogheit de Latynfche taaie verftont. Maar u
hem vernemende dat hy van alle taalkunde ontblo^
Was, ontzag zig niet met verwondering uit te i'0c'
pen, O fchoon Beefl !
Overzulks zouw ons een fcheve Socrates , of W
tige Ezopus, wanneer zy een taal als Cicero fprakei"
beter behagen , dan een fchoone uiterlyke geftaltf'
met een vernuftelooze ziel; 't geen het byvoegzel '$
het Tafereel (namelyk een misvormde Boom , tafi
vrugten overladen) niet duifterlyk te kennen geeft-
Gratiaan heeft in zyn tyd ook al gezeit : ' D^
zyn lieden die niet anders als een fchoone» voorgevel tw
ben, gelyk de huizen die niet volbout zyn, uit gebrek ^
geit. Met de eerfle groet e is het onderhout van hunne f1'
den geeindigt; want de ivoor den voorden licht elyk uit ge f ^
'wanneer het verßant niet veel water van vernuft bet1
Het valt hun licht anderen te bedriegen
, die , gelyk Φ
meede niet dan
V uitwendige hebben: maar die wys &
ontdekken wel haafl dat zy van binnen y del zyn.
V *
-ocr page 138-
ZINNEBEELDEN, n^
XXVI.
De HARP.
Zonder geluit nutteloos.
Wat baat een Harp, die tot vermaak van de ooren,
Door's meeikrs konft haar fnaaren niet laat hooren?
Wat baat een mens zyn wysheid en verftand,
En rykdom, hem zo mild van 's hemels hand
Gefchonken, die, zyn gaaven zonder luilter,
Laat by zich zelfs verroeften in het duifter?
Maar die , geraakt van Godlyke yver, 't goed
Dat hy bezit naar 't lichaam en 't gemoed,
Voor 's naaftens dienft en welftant nimmer fpaarde,
Verftrekt de luft, de rechte vreugd van de aarde.
Hz                             Dt
-ocr page 139-
u6 HOÜBRAKENS
XXVI. ZINNEBEELT.
DE Harp , (gelyk ook andere fpeekuigen) ver-
ilrekt eerft , e'cn Zinnebeeld van de menfchely-
ke Rede, welke, zal dezelve de zaken natuurlyk uit-
drukken, en den veritandigen hoorder d'ooren ftree-
]en , als een welgefnaarde Harp , door een konftigc
hand beftiert, dan hooge, dan laage , of vermengde
toonen ilaan moet naar eys der maten die de zang-
Hukken onderfcheiden. En even gelyk een fpeeltuig
hoe kondig gefnaart, en naar een bedreven gehoor
gefpannen , nutteloos is , zoo de hand niet aan het
zelve geilagen wort: zoo geeft het ook geen nut dar
een man verftant heeft , wanneer hy het niet op
2yn tyd laat blyken. Hierom zeide Theophraftus,
als hy over den maaltyd een Jongeling , van welken
hy goede verwagtinge had, zag ftil zitten j Indien gy
ßihwygt om dat gy onwetend zyt
, zoo doet gy wyslyk:
maar indien gy verßant hebt, zoo doet gy dwaaslyk, dat
gy niet en [preekt.
Ten tweeden dient de Harp ook in dit opzigt ten
Zinnebeelt, dat, even als het fnarenfpel de afgcfloof-
de Gcellen verquikt, en wakker maakt, en daarom
inzonderheit nut en pryflyk is; zoo ook alle uitfpan-
ningen , die de geeften , door dagelyxe , en ilaafze
bezigheden verftompt, weder ophelderen, verdienen
geprezen te worden. Myn ge-eerde Leermeefter S.
van Hoogftraten plag te zeggen : De genen die zig
zomtyts ontfpannen , krygen nieuwe kragten. Men moet
aan den geefi eenig "vermaak toelaten
j want hy wat ge"
ruß hebbende, ryß eerder
, en wakkerder op. Dit komt
over een met de les van Sencca , Datmen bet vtrßait
fiiit
-ocr page 140-
ZINNEBEELDEN. 117
niet altyt even zeer op eene zaak moet opgefpannen hou-
den
j maar ook zomivyl ivat ruß , of uitfpanningen daar
aan vergunnen.
Waerom ook al van outs af by ge-
igte mannen de uitfpanningen zyn goed gekeurt en
*ç gebruik geweeft.
De wyze Socrates ontzag zig niet by wylen met
de kinderen te fpelen. Kato vermoeit van Staatzor-
gen fpoelde den onluft af met een glas wyns.
Scipio ftelde zyn dapper en zegeryk lichaam zom-
■Wyï tot danfen ; nochte ontzag zich, uit vermaak,
in tegenwoordigheit van den wyzen Lelius , fchul-
pen en zeehorentjes op ftrant te rapen. Anderen we-
der zetten zich tot de Boekoeffeninge, die ook myn
fpeelpop is: de meeften tot gezang en fpel, gelyk
ook vader Vondel 5 die zyn doffe en vermoeide gee-
ftcn vaarwel fpeeldc op een kindertrommel.
Oétavius Auguftus aan het gebiet geraakt had in
het opgaan van zynen roem ook eenige bedillers zy-
tier zeden : omdat hy , als Suctonius verhaalt, fom-
tyts vifchte met de hangelroede , fomtyts ook met de
kinderen ipeelde. De Heer D. van Hoogftraten ver-
haek in zyne Acnmcrkingen op den vertaalden Fe-
drus , hoe Frederik de Tweede , Koning van Decn-
rnarken, als hy vermoeit was van de bezigheden des
Kyx 5 gewoon was zich meenigmaal met de hove-
lingen te verluftigen , zeggende tot hen : Laat ons
'laat fpelen, termyl de Koning van de hant is. Als hem
dagt dat het tydt van uitfeheiden was , zette hy zyn
wezen weder in een ftadige plooi met dit zeggen:
tVy moeten met fpelen uitfeheiden : de Koning is %veder-
gekomen.
Maer laat ons de Fabel van Fedrus, waar op
de gemelde heer dit aangetekent heeft, en die de ge-
leerden oordeelen dat van den Fabeldichter opgeftelt
is om de eere van Auguftus in dit ftuk op te houden,
hier liever by voegen :
Ç 3                          E æ ï-
-ocr page 141-
ti8 Ç OU Â R Á Ê E Í S
EzoPUSen de kinderen voorheen
Geraekten aen het fpelen in Atheeb
Met noten. Een , die hier voorby quam treden,
Bcfchimpte dit, als buiten alle reden.
. Ezopus merkt "dit ras, veel eer gewoon
Het onverftänt der menfchen zelf ten toon
Te dellen en hunne ydie zotternyen,
Dan fchemp hierom van anderen te lyen.
Hy dan ontfpant op 't midden van de ßraat
Een boog, en zegt, Zie of gy dit vcritaar,
Die my berifpt. Het volk komt aangedrongen.
Hy pynigt zich dus onverwacht befprongen,
Ën weet niet wat Ezopus wil verftaan,
En geeft het op in 't end. Dees vangt dus aan:
Hout gy den boogh gefpannen t'allen ftonden,
Gy breekt hem licht: maar hy wort uut bevonden,
Zoo. gy hem by gelegenheit ontflaakt.
't Gemoedt wil dus by wylen zyn vermaakr,
Opdat het weer gefterkt met nieuwe krachten,
Bequamer zich bcgeve tot gedachten.
Voorwaer vele brave mannen, vermoeit van zwad'
werk, hebben in de ledigheit, als ze hun by wylefi
gebeuren mögt, getoont , dat hunne uitfpanningefl
van veel grooter nutbaerheit waren, dan de ingc
fpannen arbeit van vele anderen. Ook hebben 2/
zich niet ontzien aen de werken van hunnen geeft»
in die rufte voortgebragt, den naam van L E DIG'
HEIT of UITSPANN INGE-te geven.
Di
-ocr page 142-
ZINNEBEELDEN. xi9
XXVII.
D e G E Ë ÍÔÅ Â O O M.
Door lyden vruchtbaar.
Zo ymant vruchten van eensboom,
Naar zyn genoegen, wenft te plukken,
Die moet, door 't fnoeimes zonder fchvoom,
Zyn weeldrig groeien onderdrukken.
Zo noodig heeft de ontlooke jeugd,
Staag onder tucht en dwang te weezen,
Om door 't betrachten van de deugd,
Haar Schepper vroeg te leeren vreezen.
Dus droegen in hun jeugd zich wel,
Een Abel, Jofef, Samuel.
Ç 4
Be
-ocr page 143-
ιιο HOÜBRAKENS
XXVII. ZINNEBEELT.
DE opvoeding der kindere» (zeit Galenus) is als &e
Bouiving en eeffening die wy in de planten g("
bruiken.
Wy hebben een Geé'nten Boom ten Zinnebeeld
van de Opvoeding geftelt, om verfcheiden redenen:
I. wannecrroen een Boom zonder oeffening in 't wild
laat opfchieten , heeft men weinige en zelden goe-
de vruchten van den zelven te wachten. Even zoo
is het ook geleegen met de Jeugt wanneer men die
haren natuurlyken loop laat houden , zonder doof
het ihoeimes van tucht de al te weelige looten te be-
fnoejen : waar van wy veeje voorbeelden zouden
können aantoonen.
II. De bevinding heeft de luiden, welke zig op de
TuinoeiFening veritaan , geleert, dat, zoo men van
een Boom veele en goede vruchten wil wachten?
men een lot van een anderen boom , wiens vruchten
door den fmaak gekeurt, en goed bevonden zyn>
daar op moet enten. Dus is het ook gelegen met va-
der Adams nazaten. Zoo men van de zelve vruch-
ten van Verftant, Deugd, en Zeden verwachten wilj
moeten die, welken de opvoeding over hen aanbe-
voolen is, hun door geiradig onderwyzen , door bra-
ve voorbeelden van Godvruchtigheit en Deugt, met
voorzigtigheic en oordeel naar mate van hun begryp»
op bequamen tyd , wanneer de verftanden 't vatbaard
zyn, dezelve inenten. Want (gelyk Fabius zeit) daaf
is niets dat vaßer in
V gemoed kleeft, als V gene in de
kintze jaren ivort ingedrukt.
Het geen het groote
Maaforakel ook toeitemt, en aanraad : Datmen van
fier Jeugt aan den Kinderen zekere heilige voorfchrifl^
in 't gemoed behoort te prenten
$ overmits het geene da*
-ocr page 144-
ZINNEBEELDEN, é÷é
eenmaal in 't hart gevefligt is , lang byblyft. Even gelyk
ten nieuwe aarde pot den reuk van 't geen daar eerfi
gekookt is lang behout.
Hoe krachtige wortels de indruk van zaken , dien
*nen in de jeugt ontfangen heeft, kan fchieten , en
hoe zwaar die uit te rojen zyn , daar van heb ik met
Verwondering proeven gezien, in menfchen die niet
misdeelt waren van verftant , en egter aan het by-
geloof der Geeftverfchynzelen (om dat het hun als
met de pap , als men gemeenlyk zeit, was ingegec-
Ven) zoodanig valt gehegt waren, dat, al betoogde
men hun op vafte gronden , tot befchaamt wordens
toe , de onmoogelykheit uit den aart der zelve, men
nochtans niet magtig was, hun de ydele vrees voor
't geen niet is, te ontneemen.
Men ga omtrent het leiden der jeugt te rade met
den vermakelyken zedemeefter , den Ridder Jakob
Kats , die onder zyne Zinnebeelden telkens heilzame
leifen geeft ter beftieringe des menfehelyken le-
vens , dat noit meer gevaren onderworpen is dan in
het bloeien der jeugt, die men leiden moet, zoo men
in den ouderdom daar vruchten van trekken zal. Dus
fpreekt hy in het eerfte Zinnebeelt van zyncn Spiegel
des ouden en Nieuwen tydjs :
Verlaat den ouden tronk, en buigt het jeugdigh rys.
Maar duid dit niet alleen op alle boomgewaiïèn :
Het kan ook boven al op uwe kinders paffen.
Hoort Vaders van het huis: de jeugt, de teedre jeugt,
Dient van den eerften afgebogen tot de deugt.
Hy hecht hier aan de goude fpreuk van Jefus Syrach
Xxx, 12. Buig uw kint den hals, terwyl het nog jong
is, opdat het niet hartnekkig worde.
En hier toe brengt
hy de fpreekwoorden te paifc, die van outs uitgevon-
den altydt cene zekere waarheit in zich begrypenj
hoedanige deze zyn : Terwyl het rysje zwak is , moet
iftcn het buigen:
V Moet vroeg krommen dat een goede reep
Ç f                          mr-
-ocr page 145-
Ut HOU Â R Á KENS
'•worden zul, V Is quaet oude honden oen banden te leggen:
Men mag zyn oude fchoenen verwerpen
, maer niet zyn ou*
de zeden : Gewoonte maakt eelt. De hen is
} els haat
"men is: ^uawennis^ quafchennis.
,
Wat heeft geleert de jonge man,
'Dat hangt hem al zyn leven an.
£n terwyl ik myne oogen verluftigh in het gezicht
dezer zinnebeelden , zie ik dat ook het derde my te
ftade komt in het opmaken en toepaflen van myn Ta'
fereel. Dit verbeek een Slang, die in de engte vafl
een rots met het .hooft inboort , en tot opfchrift
heeft deze vaerzen :
Alwaar de Slang 't hooft in kan dringen,
Daar zal ze 't ganfehc lyf in wringefi.
De dichter voert op dit gezicht eenen Vader in , die
in dezen zin voor zynen zoon ipreekt:
'Kom hier, myn'waerde feint; ik moet u heden leeren,
Hoe gy uw domme jeugt zult mogen overheeren.
Koom hier, fta nevens my, en let op dit geval,
Dat ik u tot bericht voor oogen ftellen zal.
Zie, waar de gladde flang den kop weet in te dringen,
Daer weetze itraks het lyf ten vollen in te wringen.
Let vry, let op het ftuk: net hooft bereit de baan,
En waar dat ingang krygt, daar is geen houwen aan.
In alle flim bejagh, in alle quade zaken,
Moet e'ene teedre ziel den aanvang leeren (taken.
Weer, lieve, weer, en wied, en dood het booze kruit,
Eer dat het verder ga, en eer het wyder fpruit'.
De boom, die ons bedekt, en nu begint te bloejen,
Was maer een enkel rys, toen hy begon te groeien:
En nog al watt hy voort, en zoo hy langer (laat,
: Zult gy zyn vruchten zien, en in de vrucht het zaat.
Gy dan, die zyt geneigt om in de tucht te leven,
Wacht u van aan het quaat den eerften voet te geven.
Hy valt helaes, hy valt tot in den vuilen lult,
Die van den eerften af de vonken niet en bluft.
¼ *
-ocr page 146-
ZINNEBEELDEN. ïi|
XXVIII.
De AAP.
Lief baart leet.
De fnoode Sim, die zaam gedrongen
Door zotte drift, die 't hert ontfloot,
Haar fpcelpop , eenen tweelingsjongen,
Te berfte troetelt in haar fchoot,
Leert, hoc de dwaaze moederliefde,
Die al te onmatig ilreelt en vleit,
Haar kind'ren, fchoon 't haar Egä griefde',
Bederft, door weelde en dertelheid:
Tot zy in't end met fchande en fchade,
Haar laffe zugt beklaagt te fpade.
Ge-
-ocr page 147-
U4 Ç O U Â R Á Ê E Í S;
XXVIII. ZINNEBEELT.
GElyk de goede opvoeding en tucht (als Seneca zeit)
de zeden en manieren maken ; zoo geeft in tegen'
deel de quade opvoeding voet tot alle ongebonden'
heit en eindelyk bederf.
Wy hebben het wyfje van den Aap daar toe tefl
Zinnebeelt geftelt. Dit krygt gemeenlyk twee jon'
gen, die het den eenen voor tegen haarborft, den an'
deren achter op den rug alzins met zich torft. 't Eeni
jong dat zy van vooren altyd bcfchout, heeft zy zo"
overmatig en verzot lief, dat zy het dikwils tuflcheii
de pooten , of tegens haar borlt doot folt. Even al'
zoo is ook de zotte moederliefde, die alle goede op'
voeding veracht, dikwils oorzaak van het Dederf dei
geliefde kinderen.
Nog eens. Dat nut gezcit is , mag wel tweemaal
gezeit worden.
Dat d'Aap een van haar tweelingjongen,
Byzonderlyk van haar bemint
Uit dwaze drift verzot en blint,
Bevind in 't ende doot gedrongen :
Leert hoe de malle moedermin,
Haar krooit bederft in haar begin.
Te laat zal zich dit openbaren,
Wanneer het jong is heengevaren.
Een brok van een oud Referyntje, dat het op'
fchrift Mal Moertje, mal Kintje, draagt, fchiet Ttij
ook hier op te binnen j om mee tot blyk ecnei
dwanze liefde te ftrekken:
Hoor wat zy tegen den fchoolmeefter ging gewagen;
Leer myn kintje wel, maar geef hetgeen fiagen;
Maar doe het zyn willetje, dit zegik u tot een les.
Dat het in een jaar niet leert, leert het in zes.
pi
-ocr page 148-
ZINNE BE E L D Å Í.
XXIX.
DeOJEVAAR.
Een goec voorbeeld heeft kragt.
I2f
Draagt de Oyevaar, uit tedre zugt ,
En dankbre liefde, op zyne vlerken
Zyn mocdloozc ouders door de lugt,
En fchafc hun fpys , om 't hert te fterkcnj
Hoe veel te meer behoort een mens,
Een Chriften, zyn nooddruftige ouderen,
De hand te bieden naar hun wens,
Hun iaft te flutten met zyn fchouderen,
Zoo veel 't in zyn vermoogen leid!
Gewis, dat eilt de Dankbaarheid.
De
-ocr page 149-
ix6 Ç Ï û Â R Á Ê Å Í S
XXIX. Æ É Í Í Å Â Å Å LT.
DE Oyevaar is een Zinnebeeld van die Liefde''
pligt dien wy aan onze ouderen verfchuldig1
zyn. iElianus , een yverig onderzoeker van de Ö'
tuur der Dieren , zegt van de zelve : Hoewel zy clé I
veen wet tot deze liefde verbonden zyn , zoo worden $ j
nochtans door de goedaardigheit hunner natuur daar /'
gedreven. Dus verhalen ook anderen en zeggefl' j
door bevindingen ontdekt te hebben, dat de jongf11!
der Oyevaren , wanneer d' oude door ouderdo^
ilram geworden , met vliegen niet meer volgC1!
können, hen weerzyds onderfchooren.
De uitftekende liefdedaad van Eneas , omtrent zf
nen ftokouden Vader Anchifes , dien hy in der yl iij1
de Troyaanfche vlamme weg droeg, is by Virgi!1'
us berugt. Nog een ftaal van byzondere liefde <ç
Godvrugtigen kinderpligt, vinden wy in de Roofl1'
fche gedenkfchriften , van een Dochter omtrent Ø
ren Vader, ten tyde als Quintius en Attilius Bo'J
germeefters waren. Deze, als hare vader gevonfl1'
was om van hanger in de Gevangenifle te moe^f
fterven , onderhield hem fteelswyze met de m^.
harer Borften j zoo lang tot dat dit uitquam ; $
daad by allen geroemd , en de oude man van #'
kerker ontilagen wierr.
Deze hiftori vinde ik afgebeelt en toegepaft $
Paus Klement den tienden , op eenen Gedenkp^'
ning, hem ter eere geilagen, ftaende op de eenc
zyn beeltenis in Paulfelyk gewaat, op de andere ach
zoogende vrou met het byfchrift , V1V 1 FIC A*
ET B'EATj zoo veel als, Ç Õ MAAKT lP
VENDIG EN ZALIG.
                               «,
D<
-ocr page 150-
ZINNEBEELDEN. 117
Dogh Valerius Maximus vertelt deze gefchiede-
nifle van een aanzienelyke vrou , die ter doot veroor-·
«eelt, aen den Drieman wert overgegeven, om haer
lr* den kerker te doen worgen. De Stokbewaarder
haer van den Drieman overgenomen hebbende kreeg'
ttiedelyden met haer, en ilelde hierom de dootilraf
uit. Met eenen gaf hy toegang aen haer dogter tot.,
de moeder, nadat hy haer telkens van te voren wel
ondertaft had of ze geen fpys by zich hadde om haer,
Rloeder te voeden. Dus zouze, meende hy, van honr
ger wel fterven , zonder dat men haar een geweldig,
ge dood aandeed. Als dit vaft eenige dagen aanliep.
Zonder dat ze den geeft gaf, begon hy hier over te.
maaien , kunnende niet vatten hoeze zoo lang in 'c
leeven bleef. Hy verfpiedde dan de dochter, en zagii
door eene reet, hoeze haere borft ontblootte, en de
oude vrou , als een kleen kint, zoogde. Bewogea-
d.oor zo vreemt een zaak , gaf hy 'er kennis van aan.
den Drieman , dees aen den Schout, de Schout we-
der aen het Gerecht, dat verzet op zoo wondcrlyk
een geval de gevonnisde vrouw in vryheit Helde.
TVat doorboort, roept de Schryver uit, iaat bedenkt de.
kinderliefde niet
, die een tiieu middel laifl uit te vhif
den
, ivaer door een kint zyne moeder in 't leven hielt ζ.
tVant ivat is zoo ongewoon
, zoo ongehoort, als dat een.
moeder door de borfien van hare dogier gezoogt is? Iemantr
vervolgt hy , mögt meenen dat dit tegen de natuur ge-
beurt is
, indien het beminnen der ouderen de eerfte iaet der
Natuure niet laare.
Dezelve Schryver verheft de liefde van Cimon,
zoon van Miltiades, dien doorluchtigen Veltheer,
ten hemel: omdat hy het lyk zyns vaders, in den
kerker geftorven , uk die banden lofte , met zich
zelven gewilligh in zyn plaets gevangen te laten zet-
ten. Want , zegt hy , fchoon deze Cimon dacrna
verheven wiert tot eenen man van itaet, en voor het
vader-
-ocr page 151-
it8 HOÜBRAKENS
vaderland te velde trok , nogtans behaalde hy hier*
door veel meer lof in den kerker , dan op het
Raedthuis.
Een opmerkelyk voorval van gelyken aait ver-
haalt D. P. Pers , in zynen verwarden Adelaar ^ al"
dus j „Terwyl de Spanjaards in 't jaar if74· op

5>
35
Weflzanen aanzetten , was zeker Huisman , agter-
latcnde alles wat hy bezat , nergens meer over
bekommert , dan over zyn ttokoudc en krepele
moeder } en alzoo hy van geen flede was voor-
zien , zettte hy haar opeen burry , en vlugtte,
„ om haar te redden uit de klauwen dier onbarm-
„ hartigen, met haar over 't ys: en van de Span-
y>
jaarden op het ipoor gevolgt, bergde zig in 't riet.
De Spanjaarts meenende dat hun een groote buit
ontvoert was, en ziende , den zelven agterhaalt
hebbende, niet anders als een oude vrouw op een
35
burry zitten , gingen weder te rug zonder haar
35
35
leet te doen. De zoon uit zynen lchuilhoek dit
ziende, trok weder aan dit godsdienitig juk, en
„ fleepte zyn moeder voort , omtrent vier mylen
weegs , tot Hoorn voor de Wefter Poort: alwaar
de Regeerders dier Stadt , ten fpiegel der kin-
derlyke Godvrugtigheit, dit, aldaar ter eeuwi-
gcr gedachtenifle, in eenen fteen hebben doen
uithouwcn.
»
Di
-ocr page 152-
ZINNEBEELDEN. 125»
XXX,
De MIEREN.
*t Werkzaam leeven is regt menfchelyk.
Gaa luiaard, gaa, leer van de mieren $
Sprak eertyds Koning Salomon.
Die arbeidzaame, kleine dieren,
Vcrzaam'len by de zomerzoni
Waar van ze 's winters zich geneeren.
Gy, door een hooger geeft geleid,
Gy moet uw lecvens ityl met eeren ,
Met wakkre vlyt, en fpaarzaamheid
Handhaaven j zelfs om, by 't vergaaren,
Voor de armen nooit uw brood te fpaaren.
I                           Wie'
-ocr page 153-
130 HOÜBRAKENS
XXX. ZINNEBEELT.
Wie twyffelt 'er aan , dat de Schepper door der
Dieren menigvuldige verfchilligheit , ook clks
byzonderen aart, zyn wonderbaar groot vernuft efl
wysheit heeft willen te kennen geven ? Die met vlyt efl
y ver den onderfcheiden aart der fchepzelennafpeurden*
ontdekten ook met een dat al der zelve verfchiUige drift
in het algemeene menfehelyke geflacht zich verfpretf
heeft} waarom men ook gewoon is , zoo wanneer H1
den menich eene byzondere drift doorftcekt, hem ftrak5
mee dat gene tevergelyken met welksaarthydenaaftc
overeenkomii heeft. Om geen langen omtrek te ma'
ken, wanneer men menfehen ontmoet, die yverig*
naarllig, en zorgvuldig zyn om wat voor den wintef
of den ouden dach op te gaderen, men zal zeggen m&
den grooten Dichter Antonides, dat zy zyn
Als mieren die, in 't prüft des romers , even kloek
Krioelen, even drok verzorgen elk zyn hoek,
En branden om in vlyt en arbeit zich te quyten.
In tegendeel ontmoetmen eenen luiaard, eenen tragen?
en achtelozen menfeh, de Rede zal hem zynen plicht
aanwyzen in het voorbeeld van de Mieren ·, of zegge*1
op het voorbeeld van Salems Tempelbouwer, Gaa w
de Mieren en word wys.
Het orakel der welfprckcnhei1'
Cicero bad hier ook het oog op , als hy zeidc : ßl
men f'eben en verfiaan noch bedenken niet
, boe groot een itf'
komen de fpaar-zaamheit is.
En even als dit tot hcttydS'
lyk wclzyn van den mens een beproeft hulpmiddel is'
zoo kan dit Zinnebeeld gepaft op Deugt, en Weten'
fchappen, ten voorbeeld iïrekken, agtervolgens de vel"
maning aan de jeugt, ik het XI. Zinnebeelt dus fluit''
Al wie met ernft, in 't bloeyen van zyn jeugt,
En noette vlyt, de wetenfehap , en Deugt,
Komt na te jagen;
Verrykt zig met een fchat van zyn gewin,
En legt dien op, ten goeden voorraad, in
Zyn oude dagen,                                   Ρ
-ocr page 154-
ZINNEBEELDEN, é
XXXI.
De Â Õ Å Í.
Geen zoet zonder gal.
Wie keur van honiglekkcrny,
Wil uit de volle korven fmaaken,
Loopt groot gevaar, dat hem de by
Zal met haar fcherpen angel raaken.
Een fchoon en leerzaam Zinnebeeld,
Hoe veele mannen , die als ligten
Van wysheid wandlen, mild bedeelt
Met gaaven, om 't gemeen te fliehten.
Een', die hun eerkroon komt te na,
Niet zelden ftcken tot zyn fehl.
É æ
-ocr page 155-
13* HOÜBRAKENS
XXXI. ZINNEBEELT.
DE Byen , een algemeen Zinnebeeld van eenen
werkzamen aart, zyn een recht tegenbeeld van
de Spin. Want gelyk die uit de edelfte bloemen, en
plantgewaffen venyn zuigt, zoo zuigen en vergade-
ren de Byen, uit allerley bloeizelen , bloemen en
kruiden , het befte , eelfte , en nutbaarfte zoo voor
zich zelven , als tot der menichen gebruik j in welk
opzicht zy ten Zinnebeeld ftrekken van die zedige en
pryflelykc behandelingen omtrent het doen en bedryf
van anderen, waar uit men akyt het goede, en't geen
tot der zelver lof dient, behoort op te merken j en
fteekt 'er iets gebrekkigs deur hun bedryf, 't zelve
op een zedige en leerzame wys te bcrifpen, in plaats
van de gebreken door een vcrgrootcnd oog aan te
zien , om grond te hebben tot laftcringen en quaad-
ipreken.
Als Socrates in tegenwoordigheit van anderen aan
tafel een byzonder vrient te fcherp overhaalde , heeft
Plato zig tot hem keerende gezeit, of het niet beter
geiveefi Eadde hem aan een kant allee» te vermanen;
waar op Socrates zeide : En gy zoud beter gedaan
hebben
, indien gy my dit heimelyk gezeit had. Die
geaart zyn als de Spin zouden ftof vinden om deze
twee groote mannen te lafteren over hunne misfla-
gen: maar die den aart der Byen in hun gemoed be-
zitten, weten 'er dit volgende tot leerzamen honing
uic te zuigen :
Beftraf uw vrient, dog laat het niemant zien noch hoorent
Maar pry ft gy hem, zoo doe zulks ν ry voor yders ooren.
Pc
-ocr page 156-
ZINNEBEELDEN. 133
De vlyt, en byzondere yver der Byen, word ook
gepaft op menfchen die zich bëyveren in 't zoeken
Van pryflelyke wetcnfchappen, en onvermoeit alle
geleerde boeken doorfnufFelen , om het wezentlyke
en waardigftc daar uit op gegaart, en in een verza-
melden honig op gelloten, ten nutte voor zig en an-
deren te können te pas brengen. Een myner goede
vrienden maakte op het vertoonen van een afteeke-
ning van eenen die in zyn boekvertrek zit te fchry-
vcn dit volgende vaarsje , dat op den zelven zin als
boven uit komt:
Hier toont het fchrander brein door 't zoeken,
Gelyk een By die honig gaart,
Al't nut der wysheit 't zaam gepaart
Uit 's weerels oude en nieuwe boeken.
Schuppius zyn Boekkamer befchouwende, zeide:
&enk boe veele zyn 'er die de iverrelt met heken vervult
hebben
, welker winfl zoo groot niet nvas^ dat zy 'er zout
van hebben konden.
Waar is het eeuwigduurende reis-
gelt der konflen ? waar is het onverbreekelyk loon der
deugt ? Deze dingen zyn dweeperyen der ouden ge-
Weeft : tegenwoordig leeft men met andere zeden.
Nu is beter fchoenen te lappen als met lctteroeffening
de gunft der grooten af te bedelen. Gelooft my, de
Offen zyn thans in grootcr waarde als de geletterden.
Nullus MecaenaSy nullus in orbe Mar o.
Daar geen Mecenas is, daar kan geen Maro zyn.
Edelmoedige zielen evenwel oordeelen, datmen met
d'ukerfte pogingen moet vermyden het leven in ledig-
heit door te brengen , te meer dewyl 'er op de wer-
relt niets koftelyker is dan de tydt, die eens vervlo-
gen noit wederkeert. En hier op ziende zeide Plato
niet t'onrecht dat het gemoedt des menfchen alleen
de menfeh was s en het lichaam niet anders dan een
I 3                              woo-
BB
-ocr page 157-
134 Η O. .U BRAKEN S
wooning of werktuig des zelven. En zeker nicmant
kan ontkennen dat de ziel het voornaamftc deel is van
den menfch , en het lichaem ten dienfte ftaat aan de
ziel. Gelyk dan de ziel of het gemoedt verre beter
is dan het lichaam , zoo volgt daar uit dat de goede-
ren des gemoedts die van het lichaam verre overtref-
fen. Men rekene nu eens uit, hoe veel kennis, hoe
veel geleertheit , hoe veel wysheit men had kunnen
opdoen in de uren , die anders in vadzige ledigheit,
of onnutte bezigheden jammerlyk verquift worden.
Men lette eens, als men de dagen zou oprekenen die
onnuttelyk zyn doorgebracht , hoe groot het getal
wel zyn zoude. Men hout iemant die gout en edele
gefteenten uit losheit verdoet voor quiftigh: en zal
men den genen die den tydt , het dierbaarfte van al-
le dingen , o.nuttelyk doorbrengt of verquift, niet
voor quitligh houden ? Men overwege hier by het
geen dezelve Plato gezegt heeft, dat 'er niets fchoo-
ner, niets beminlyker is dan de Wysheit,'die, zoo ze
gezien kon worden met lichamelyke oogen, ydereen
op eërie bezondere wyze op zich zou doen verlieven.
En daar de liefde ongelooffelyk groot is, daar moet
het uiterfte vermaak zyn , zoo dikwils het gemoedt
zich vermengt met zoo lief een voorwerp. Was 'ei'
iemant, die eens anders leven zou willen verkorten ■>
men zou bangh voor hem zyn: en men begrypt niet
dat men door ledigheit zyn eigen leven verkort. Wanc
arbeiden alleen is leven , dewyl een leven zonder af-
bek meer naer de doot , dan naar het leven gclykt-
Gedenkwaardig is het zeggen van Plinius : Dat hti
leven beflaat in waken
, en dat een menfch , hoe hy met*
aren aan het levlytigen der wetenfehappen bejteedt, hoe hj
.langer leeft.
Alen vint de vjetenfehap niet ruflen op een bedt.
• wort den menfch alleen door arbeit ivgezei.
-ocr page 158-
ZINNEBEELDEN. i3S
XXXII.
De HONDenSLEUTEL.
Grootc nuttigheid.
Men zegt, hoe de oude letterhelden,
In Rome en Griekenland verfpreit,
Den Wachthond by een Sleutel ftelden,
Als't wapen van Getrouwigheid.
Maar fchynt in de eeuw die wy beleeven,
Naar 't geen men ondervint, de trouw
Niet uit de waereld weg gedreeven,
Gevlugt naar zaliger landsdouw?
Voorwaar't is geenzins buiten duchten,
Dat hier de vroomen over zuchten.
I 4 .                      De
-ocr page 159-
À3<5 Ç O UB R Á Ê Å Í S
XXXII. ZINNEBEELT.
GElyk die genen, welke men over de bewaringe,
en opzigt zyner goederen ftelt (het geen door
den fleutel verheelt wort) waarlyk getrouw worden
geichat $ zoo vinden wy ook by d'oude Schryvers»
dat zy den Hont, welks natuurlyke getrouwigheit
voor zyrte opvoeders bekent is, tot een zelve Zinftaal
hebben gebruikt. Voorbeelden zullen ons gezegde
beveiligen, 't Eerde heeft Rome gezien , als Ap*
pius Junius, en Publius Silius Borgermeefters waren,
Titus Labienus, gevangen zynde , liet zyn Hond
niet na, altyt aan zyn zyde te leggen. Naderhant
gevonniit, en van eene hoogte geworpen; een ftraffe
dies tyts te Rome , omtrent dusdanige misdadigers
als hy was, gcbruikelyk: zoo bleef de Hond, betoo-
nende alle teekens van droetheit, gcltadig by het
doode lichaam van zyn Heer·, dragende alle de fpy-
ze, welke hem werd toe geworpen , aan des. zelfs
beftorven mont. Eindelyk wanneer het doode lig-
haam in den Tyber geworpen wiert, fprong gemel-
de Hont, uit trouhartigheit, en vevwonderlyke lief-
de, naar het zelve toe , houdende dat nog een lange
wyl boven water, tot groote verwonderinge van al-
len die het van de boorden des Tybers aanzagen.
Het tweede voorbeeld is, de getrouwheit der
twee Jagthonden van Graaf Floris den V. zoon van
Koning Willem, den XVI Graaf van Hollant. Pe-
zc op de Jacht wreedaardig vermoort, bleven de ge-
melde honden die hem altyt in zyn leven gewoon wa-
ren te verzeilen , by het doode lighaam , en het
graf, onaflokkelyk, zonder te willen eeten of drin-
ken 5 leggen , waar van als nog het ruggeftuk van
-ocr page 160-
ZINNEBEELDEN. 137
den Graaflyken gedenkpenning de gedachtenis draagt,
in L.Smids Graaflyke Zinnebeelden pag. 38, te zien,
die daar by zeit;
Of moet ik Floris in het fneuvelen betreuren,
Met al tyn vrienden zoo blyhartig op de jagt?
Dit moeft in Scythie, niet in het Sticht gebeuren.
Ontmenfte menfehen, die uw trouw dus eerloos fchond,
Komt by dit graf en leert getrouwheit van een hond.
Het derde verfchaft ons de Ridder Hooft in zyn
ceuwigh werk der Hiftorien , daer hy meldende het
gevaer , waer in de Prins van Oranje was, wanneer
de Spanjaarden hem by Bergen quamen belteken , en
byna gevangen namen , dus zyne iierlyke reden ver-
volgt : Daar op flort Juliaan zelf in met geen minder
heftigheit
, en "vellende alle de wachten , die hy in den
"vege vondt
, fpat deur , tot op de wapenplaats, voor de
tente dei Prinfen: zoo gezwindelyk dat de wacht dr om al-
daar niet gewaar fchuwt wert
, dan met den flagh , en
ah hun volk derwaart gevloden quam met den vyant op de
hielen. De Prins bedankte zich meenigmaal hierna der
getreuheit van eenen hont
, die door 't gerucht aan 't hui-
len raakte
, voorts op zyn aangezicht fprong , en hem met
krabbelen wekte
, eer iemant van zyn gezin uit den flaap
fchoot. En hielt by federt
, tot op zynen flerfdagh toe,
altydts eenen wagter van die afkomfl: gelyk 'er ook ver-
fcheiden by zyn hofjonkers gevoedt werden. Zonder de
voorzorge van dit dier
, hy waar gevangen geweefi.
Terwyl ik my verlultig in den edelen taalvloedt
Van dezen Schryver vind ik nogh een exempel by
hem, dat niet minder der meldinge waerdigh is. Die
vint men in het vyftiende boek der zelve Nedcrlant-
fche Hiftorien. Daer verhaalt hy hoe Imbyze den
Baljuw van Axele en eenen Muzaart, by wege van
puure datelykheit, dooden Uet, bevelende 'c werk
I f                             zynen
-ocr page 161-
é38 Ç O ü Â R Á Ê E Í S
zyncn Stedehouder Kornel, Jakob van Micghem j die
tien of twaalf zyner foldaten afvaardigde, met ont-
hiet om hen te vangen, en dan heimclyk van kant te
helpen. Deze knechten, zegt hy, hebbende dit paar be'
trapt
, verklaarden gelafl te zyn hen te vervoeren , daer zjt
lichtelyk lange zitten zouden
, en rieden hun derhalven j
zich van geit, lywaat en andere behoeften te verzien.
•welk gefchiedt zynde bragten zy hen tot by Gent, voor dt
Muidepoort aldaar om 't leven ·, en een hont hetßuk uit·
Want alzoo zy de lyken in een put by de galge gedolveft
hadden
, bleef dit dier leggen huilen aan 7 graf zyns «tfi*
fiers j tot dat het fchalk oog maakte aan zekeren Mole'
naary door ivien de maagen, vlytigh in
V nafpeuren^ ach'
ter de waarheit raakten.
Hierom voert Fedrus in de laatfte Fabel des vyf-
den boex eenen hont in , die out geworden , en hief
door geene blyken meer van zyne trou en wilvaer-
dïgheit kunnende geven , t* onrecht van zyncn heef
beftraft wort,die door veelvuldige ondervinding lang
genoeg befpeurt had, dat het trouwe dier
Voorhenen noit bezweek in dapperheit of vlyt,
Maer eigentlyk begon te quynen door den tydt,
-ocr page 162-
ZINNEBEELDEN.
× × ×111.
Db KAT.
Vryhcid is ctn dierbaar pant.
Nadien een Kat, zich nimmer laat
Beteuglen, voerden de oude Alanen,
In 't ftryden met den Roomfchen Staat 4
Haar tot een teeken in hun vaanen.
Zelfs eertyds zag men met een Kat
De maagt van Neederland gezeten,
Wanneer ze in 't harnas afgemat,
Het Spaanze juk had weg gefrneeten.
Maar die zich van de heerfchappy
Der zonde ontflaan, zyn waarlyk vry.
-ocr page 163-
i4ö Η O U Β R Α Κ E Ν S
XXXIII. ZINNEBEELT.
DE Katten, die niet dulden können, dat men
haar opfluit, maar tieren, raazen, en allerhan-
de lift en gewelc gebruiken om zig van den kerker
te ontdaan, en in onbedwongen vryheit te geraken *
zyn daarom van oude tyden af tot een Zinnebeeld van
Vryheit afgefchildert. Voorbeelden hebben wy aafl
de Oude Alanen ßurgundiers en Zwaben. Deze over-
heert , konden den teugel niet dulden, gorden het
zwaard op zy, en ftaken hun oorlogsvaanen op, waar
in een Kat gefchildert ftont, ten teeken dat zy voor
hunne vryheit ftreeden , 't geen zy ook zoo loffelylc
uitvoerden dat het wel bleek dat zy, even als de Kat-
ten , de vryheit boven alles beminden.
By d' oude Romeinen werd dit door het teeken
van een vrygegeven flavemuts of hoed te kennen ge-
geeven. Een voorbeeld hebben wy aan de Moor-
ders van Julius Cezar. Deze hunnen toeleg volbragt
hebbende , ftaken (om de oorzaak en reden van hun
bedryf aan de Roomfche Borgers door een teeken te
doen verftaan) zulk een vrygegeeven ilavenrnuts, oi
hoetje , op een ftandaard , of fpits, en liepen daar
mee door alle de Hiaten der Stadt.
Hoe de genen , welke van een edelmoedigen inbortf
zyn naar vryheit haken, heeft,Claudius Civilis, (die
d'eerfte van de Hollanders geweeft is, die 't Room-
fche juk afwierp) getoont door zyn redenvoèring die
hy den Hollantfchen Edelen en zommigc vrvhèit min-
nende borgerea voordroeg in't Schaakerbofch, waai'
na hy hun den eed afnam, die daar in beftont: D*1
zy malkander trou zwoeren, en hun lyf en leven voof
-ocr page 164-
ZINNEBEELDEN. i4t
"*e vryheit opzetten. Met wat gevaren zy dit voor-
nemen hebben uitgevoert, is aan den uitflag van die
"iftorie, door Tacitus geboekt, te zien.
De honden, ook de fterkfte en grootfte , worden
'an de menfehen in flaverny gehouden, die hen voe-
?Cn- enkel naar hun welgevallen, en de flagen gereedt
^°üden, zoo deeze arme dieren toetaften, eer zy hun
^et wenken dat toeftaan. Maar arger dan honden
Ι yn menfehen, die zich verflaven aan fnoode begeer-
Vkheden, ongedachtigh aan hunnen oirfprong, waar
?°or ze van de onredelyke dieren zyn afgefcheiden.
^ dezen zin fpreekt de Heer D. van Hoogftratcn
°ver de Fabel van Fedrus, gcnaemt de HONT en
<k WOLF, die van hem berymt dus luidt:
Niets is zoo zoet dan vryheidt in dit ront.
Een maagre wolf ontmoette een' vetten hont
By avontuur. Zy groeten op hun wyze.
Toen fprak de wolf: Door welk een foort van fpyze
Wort gy zoo kloek van leen en gladt en vet?
Ik, dien elk een in krachten hooger zet,
Verga helaas van honger, droef'verlegen.
Dus fpreekt het beeft. De Hont fpreekt dus hier tegen:
Dezelve (laat is meê voor u bereit,
Indienge een' heer met uw gedienfligheit
Believen kunt, en trouw het huis bewaken,
Dat fchelm nog diefde woning durf genaken.
Dat ftaat my, zegt de wolf toen, wonder aan,
Nu perft de noodt my door de fneeu te gaan,
En regens in de boffchen te verdragen,
En bloot te ftaan voor allerhande plagen.
'T zal beter zyn dat ik op myn gemak
My onderhou met fpyzen onder dak.
De Hont hier op, ga met my. Langs de wegen
Heeft ilrak de Wolf in zyn gezicht gekregen
Het teken van een keten aan zvn nek.
Wat
-ocr page 165-
x4x HOUBRAKENS
Wat 's dit, zegt hy, rnyn vrient, voor een gebrek ?
'T is niets, zegt hy, maar ik fchyn boos te wezen.
Des bint men my, als 't daglicht is gerezen,
Op dat ik ruft by dage, en als de nacht
Gekomen is, ik waarneem myne wacht.
By fchemerlicht ga ik ontbonden heenen
Alwaar 't my luft: rnyn meefter geeft my beenen
En ryklyk broot, en al wat orerfchict
Van tafel: en het geen dat iemant niet
Wil eten, wort terftont aan my gegeven.
Dus doet de buik my zonder werken leven.
Maar zegme, als gy eens uit zout willen gaan,
Sprak toen de Wolf, is dat u toegedaan ?
Niet t'eenemaal, zegt hy, is my gegeven
Die vryheit. Vaar dan wel met zulk.een leven,
Sprak toen de wolf, 'k begeer geen Konings fchat
Noch Konings ftaat, als ik geen vryheit had.
Nog kragtiger is de begeerte tot vryheit, wan'
neer de dwang het gemoed , en den Godsdienft
raakt j om dat ydcr daar omtrent uit de natuur íÞ
is, zoo dat geen werreltvorft bevoegt is over hd
zelve te heerfchen , of ymants begrippen in 't ftu^
van Godsdienft paal te zetten , veel min tegen hec
geweeten aan ymant een Godsdienft op te dringen)
want' de magtigen zoo wel als elk menfeh in 't by"'
zonder daar van alleen rekenfehap fchuldig zyn te ge'
ven aan God. Gelyk de geleerde Profeflbr GC'
Noodt dit in zyn goude Redevoering , £)e God?
dienfl vry van Heerfchappy naar bet reiht der volken
kragtig beweert heeft.
P*
-ocr page 166-
ZINNEBEELDEN. 143
XXXIV.
De JONGE en OUDE BOOM.
Niet erger als een quade gewopnte.
Zie hier den teckengeeft ontdekken,
Hoe zich een boompje jong geplant,
Gemakklyk uit den grond laat trekken,
Daar zonder noodhulp 's menflen hand,
Geen oude boomen kan ontwortelen.
Zo word de dwaaling, eer ze groeit,
En zich verfterkt door tegenfportelen,
Zomtyds gelukkig uitgeroeit.
Daar 't bygeloof, gewoon te dwaalen,
Hardnekkig blyft in de oude paaien.
De
-ocr page 167-
M4 Ç O U Â R Á Ê Å Í S
XXXIV. ZINNEBEELD,
DE print vertoont een jongen boom , licht roet
de hand te verzetten , en eenen die door ou*
derdom vaft gewortelt niet is te bewegen uit zyö
plaats.
Dit Zinnebeeld voor het verftant afgefchetft doet
ons zien hoe dwalingen , door gebrek van opmer*
kingen , of verkeerde leydingen ingedrukt , zoo ge-
vaarlyk niet zyn , wanneer men die by tyts , en dooï
bequame leydingen uit den ouden gront verplant:
als wanneer de zelve veroudert, en te vaft gewor-
telt , onverzettelyk geworden zyn. Het is bezware·
lyk (zeit de Engelfche Thom. Broun) dat zig bejaarden
tot leeren können begeven; dewyl de Wortelen van gewoon'
ten in onzen ouderdom tot dwalingen opfchieten: want die
eerfl Ekelen zyn
, wajfchen met onze bejaarde herjfeneti
op tot Eykenboomen
, die voor de grootße kragten der Rede
onbuigzaam
, en onverzettelyk zyn.
De meefte dwalingen zuigen wy uit de gewoonte 5
gemeene en valfche begrippen } die nochtans met de
jaren niet zyn t' ontwortelen. Daarom zeide Seneca:
De verbeelding van V gemeene volk , is een quade leids'
vrou.
Dat Pitagoras beduiden wilde met zyn gewoo-
ne zeggen: Gaat niet door gemeene wegen.
De meefte menfehen verbeteren hun verftant met
de jaren, bchalvcn in't ftuk van den Godsdienft, waar
in zy zoo blyven, door de vooroordeelen , uit d'op-
voeding ingezogen. Dus is het ten hoogften noodig
dat het menfchelyk begryp, van der jeugt aan, door
vafte, en onbedrieglyke grontregels geleid, in goe-
den gront geplant, en wallende, met waarheden ge-
meft wort. Want het is de byzondere leyding en
-ocr page 168-
ZINNEBEELDEN. 145·
opvoeding alleen die de onderfcheiden begripppen
en denkbeelden van zaken vormt, die als .waarheden
voor het rnenfchelyk verftant verfchynen. De proef
hier af moet elk met verbaaftheit bei.cbouwen, als hy
ziet dat in zoo velerhanden aart van menfchen, die
tot een byzonderen Godsdienft gedreven worden, elk
zig echter verzekert houd de befte waarheit te om-
helzen, met zoo vele kragt ige overtuigingen, en ver-
Zekeringen van zyn gewiffe, als van den waaragtigen
Godsdienft kunnen geeyft worden; waar van nochtans
de eerfte leiding alieen de gront is; zoodat wy zien
dat meeft alle menfchen den wegh houden , die hun
in hunne eerfte jeugt aengewezen is, en dat d'ouder-
dom door de eerfte lellen gehart en geveitigt naer
gecne*andere luifteren wil.
Men kan hier bybrenge-n het geen wy in ons'xxvii.
Zinnebeek hebben gehandelt over de opvoedinge .der
Kinderen , en by de vermaningen , uit de lefièn van
den Ridder Kats bygebragï, ook deze voegen:
Terwyl het rys is jong en 7.wa,k, .
En heeft niet eenen harden tak :
Terwyl het fpruitje buigen kan ,
Zoo moet een geeftigh boomgaertman
Het boomken leiden met de hant
En't zelve houden in den bant,
Ten einde dat het zonder bogt
Ter volier hoogte komen mögt.
Leer dit, myn vrient, uw waerde kint,
Zoo haeft zyn eerfte jeugt begint.
Want kromt het dan, en regt gy't niet,
Zoo is 't een eeuwigh huisverdriet.
Het bekende voorbeelt van Lycurgus heeft hier plaats.
Deze doorluchtige Wetgever der Lacedemonieren
voor hebbende zyne burgers van de fmet: hunner ze-
K                               den
-ocr page 169-
Μ* HOUBRAKENS
den over te brengen tot een gefehikter en pryffelvker
maniere van leven: dewylze tot alle weelde en Iele .r-
nyen genegen waeren,cn dus vervremt van alle deugt
en ecrlykheit, hielt twee honden van eenen zelven
vaêr.en moer voortgeteelt. Deze honden voedde hy
naer zyne zinlykheit op, enkel om zyn oogmerk van
leerzaämhcit te bereiken.. Van den eenen maekte hy
een huishont, dien hy luftigh en lekker opvoedde.
Den anderen byagt hy op tot de jagt. Beide deze
dieren , toen de opvoeding wortels gefchoten had,
bragt hy op de markt ten toon voor het volk. Hy
liet hier op beenderen en vifchgraten, nevens eenigh
lekker voedzel daer by zetten , en kort daer aan ee-
nen haas fpringen. De huishond hielt zich by de fpy-
zen , die hy gewoon was in huis te genieten : maer
d'ander den haas vernemende ging 'er aanftonts op
los. Toen fprak hy de Gemeente dus aan: Ziet gy
niet dat deze honden van een geflacht en van eenen tuk
egt er ongelyk zyn geworden ? en dat alleen door de verfchei-
den opvoedinge
, die ze gehad hebben ? En dat dus de op-
voedinge meer kragt baart dan de natuur zelve?
zeker hy
vatte de zaak te regt. Het vooroordeel (zoo de on-
redelyke dieren anders oordeel hebben) deedt den
jagt hont de. lekkernyen Hellen beneden het ruwe voed-
iël, waerby men hem het lyf deedt houden.
Ry-
-ocr page 170-
ZINNEBEELDEN. 147
XXXV.
RYKE en BEDELAAR,
't Inwendige meeft te waardeeren.
Laat vry een man, met 's weerelts goed
Voorzien, gedoft in puipre kleeren,
Den magren, geldeloozen bloed,
Voor 't oog in deeze prent braveeren;
Hy draagt mifïchièn een ihoode ziel,
Doorzult met veellerlei gebreken,
Wier zin en luit op 't aardfche viel,
Die hier zo breed komt uitgellreeken.
Daar de arme in zyn veracht gewaad
Licht by zich zelf heel wel beftaat.
Κ ζ
D*
-ocr page 171-
HOÜBRAKENS
XXXV, ZINNEBEELT.
DE oude Wyzen , die veel werks gemaakt heb-
ben van den Lof der Deugt , Geleertheitj
Stantvattighek, enz. overal in. hunne fchriften in te
vlegren j en gctoont datze zig minit aan de goederen
dezer werrelt lieten gelegen zyn , hebben ook re'
den gevonden om de Armoede , hoe algemeen ver'
agt, te roemen.
De Armoede (zegt Seneca) heeft vrede , zelf op et*
onveyligen weg. De Rwvers gaan de naakten voorhf
En'op een andere plaats : De Arme is overal vcyligi
ien allen tyden gerufi.
Hoort hy de trompet ftekei1
tot den aanval, hy weet dat het op hem niet ge'
munt is. Hoort hy het gedruis van eenig gevaar»
hy zoekt alleen hoe weg te raken, nier. wat hy meê'
ded ragen zal.
Waarom ook Symmachus zeide: Dat de Armeen
<vry is van fchade.
Daar het oude fpreekwoort, Et'
mn die niets heeft kan niets ontnomen worden
, zyflff
herkomll van heeft.
. In flegte hutten-zend men zelden moordtrauwanten.
Wie zig op weg begeeft, loopt's nagts aan allen kanten
Gevaar van ftroopers, en geboeft dat hem belaagt;
Zoo hy ßegs eenig goud, of zilver by zig draagt;
Op 't minfte ritflen van een blad ftaat hy verlegen:
Een ledig Reyziger zingt zorg'loos op de wegen.
En dit was 't niet alleen waar op zy boogden»
maar zy hielden voor zeker, dat de Armoede de voe'
fter der wetenfehappen en konften was. Gelyk 'f
ook overvloedige voorbeelden zyn van marfnen , di
fchoon arm , nogtans groote vorderingc in konfteP
en wetenfehappen hebben eedaan.
-ocr page 172-
ZINNEBEELDEN. 149
Zeno was zoo arm in zyne jeugt dat hy geen
geit hadde om zyn Leermeefter te können betalen j
Cn egter had hy zo kragtig een drift tot de weten-
schap, dat hy behendig zig wift in een hoek van het
lchool te verbergen : het geen den mcefter hem ver-
lemende , tot hem dede zeggen , Ik zie wel dat gy
Tnyne ïeffen komt fielen.
Cleanthes was zoo arm , dat
hy ook by nacht hielp water putten, en broot kne-
den , om iets te hebben waar van hy konde leven.
Het geen hy ook van zynen Leermeefter Zeno hoor-
de, ichreefhy, by wyze van verkortinge, met een
griffie op potfeherven, en fchouderbeenen van hee-
ften, die hy door een noeften yver tot dat gebruik op
de mefthoopen opzogt, om dat hy geen geit had-
de , om papier te koopen. Waarom ook als 'er ze-
ker Filofoof gevraagt wierd met verwondering, hoe
hy zoo veer in wetenfehappen gevordert was, tot
antwoort gaf: Ik heb meer' oly, dan wyn ver bezigt.
Doch deze mode is al te oud en befchimmelt om n:ia-
gevolgt te worden van zulken die zich op de Hoogc-
fcholen tot de oeffeningen begeven; waarom zy ook
in tegendeel (de goeden laat ik onbelaftert) meer
Wyn dan oly gebruiken.
Ik weet wel dat .het zeggen van den Turkfchcn
Spion , Armoede verduißert de grootfle deugden , en is
het graf der deftige voornemens; belettende een man dat
gene te volvoeren
, waar toe hem de natuur bequaam ge-
Maakt heeft
, en fmorende de edelfle gedachten in de ge-
horte,
in vele opzigten waarheit is. Maar 't is ook
met een waarheit, dat Armoede de Slypfteen van het
Verftant is.
Ook is het niet zelden gebeurt dat Armoede den
gront leide , waar op veele brave wetenfehappen ge-
bout zyn : ten minfte dat zy als een fpoor tot ge-
leertheit gedient heeft.
Diogenes zyn vuderlant ontvlugt zynde was arm :
Κ 3                            tans
-ocr page 173-
ifo HOÜBRAKENS
tans ontvlamde in hem een omtfeerftaanbare drift tot
gelcertheit. Tuflchen hoop en vrees, gins en weer
geflingert , herhaalt hy by zig zelven dit volgende
vaars,
't Beurt zelden dat de geeft den hoek te boven raakt,
Die in zyn armoe naar de wetenfchappen haakt.
Maar hy grypt moet, zeggende, de fpreuk zeit niet,
't beurt nooit , maar zelden; en het is hem gelukt.
Gy zult licht zeggen , hy was, en bleef nogtans
arm. Maar ik vraag wie is arm : Hy , die veel be-
geert , of die niets begeert ? In dezen laatlten üaat
bevont hy zig j door de ware Reden geleeraart, dat
des mcnfchen natuur van eenen gehoorzamenden aart
is, en daar toe gewent zynde, met weinig kan af-
gewezen worden. Waarom het alleen de overda-
digen zyn, die de foberheit aanzien voor een plaag:
de luiaarts, die den arbeit voor pyn agten: de wel-
luitigen, dien de matigheit laitig vak 3 en de tragen,
dien de BoekoefFening verdrietig is. Zulks dat dit
alles afhangt van een verkeert begrip , en beogin-
gen , die de dingen niet naar hunnen aart, of waar-
de, maar naar de begeerte tot de zelve fchatten.
't Woort Armoede begrypt in zig niet iets flel-
ligs , maar ontkennig , om dat zy niet heeft.
Zoud gy niet zeggen dat de Wysgeer Stilpo,
•wiens Vaderlant overwonnen, wyf en kinderen ver-
loren , en hy' alleen 't gevaar ontkomen was , arm
was ? neen : Alle myne goederen , zegt hy (namentlyk
deugt
, matigheit , en vergenoegen) zyn by my. Zoo
dat hy Demetrius dede twyfFelen , of hy wel ver-
wonnen had.
Nar-
-ocr page 174-
ZINNEBEELDEN, jji
XXXVI.
NARCISSUS.
Eigenliefde erbarmenis waardig.
Dus komt NarciiTus ons te vooren,
Uit 's dichters brein weleer geteeltj
Die wulps in 't water ging verlooren,
Door 't grypen naar zyn eigen beeld.
Nu kan ons dit verzicrfel leeren,
Hoe de eige liefde, die verblint,
In 's wcerelts onderling verkeeren,
Meeft niemant dan zich zelf bemint,
Den mens verleid, vervoert"te fchendig,
Naar ziel en lichaam maakt elendig.
Ê á
Wv
-ocr page 175-
ι?*- HOUBRAKENS
XXXVI. ZINNEBEELT.
WY hebben, ten Zinnebeeld van d' Eygenliefde,
Narcifius hier vertoönr. Deze was zoodanig op
zyn eygen fchoonheit (geiyk iNazo daar van op de
lyft van zyn Hervormelingen melt) verzot of vcrfl.in-
gcrt, dat hy zig in zyne ydele befpiegejinge verteer-
de , en eindclyk in een Bloem (een Zinnebeeld, van
onilantvaftige ichoonheir.) verandert is. Wy hebben
in onze groote Zinnebeelden een beeltenis daar van
afgeichctil met een Schakelketen, waar mede hy aan
zig zeiven gekluiftert is j en daar by gezegt, dat de-
ze ondeugt niet alleen aan zig zoekt te houden 't
geen zy heeft, maar ook nog naar zich te fchrapen
ai wat in haar vermogen is. Waar van de zin , in
breeder omflag, in vaarzen door den Heere J. Zecus,
begrepen is.
In wiens tafereel men eenen man vint ftaan , die
aan zich zeiven wel valt gekluiftert is, hebbende aen
zyn eene zyde een haen , aan de andere eenen haas,
waar by men Narciiïus in 't verfehlet zich zeiven in
de heldere beek ziet fpiegelen.
Deze ydele Gemoedsdrift ontfpruit uit gebrek van
zig zeiven te kennen. En daarom is de zelve niet
buiten reden by d'ouden geblint afgemaalt. De blin-
de liefde zyns zelfs,
zeit Horatius van zulken die -zig
laten voorftaan lchoon en wys te zyn boven ande-
ren , zig in die verbeeldinge niet alleen tot walgens
toe vleien , en hun ydel , en on verzadigt genoegen
op alle wyzen bevorderen , maar ook met veragtin-
ge van anderen fpreken. Waarom de Eygenliefde
by allen verftandigen niet alleen gehaat, maar ook
beipot wort , om dat de al te veer vervoerde ydele
drift
-ocr page 176-
ZINNEBEELDEN, i^
drift van Eygenliefde geen weerga kent. De paauw
is moedig , en fchept in haar eigen fchoonheit be-
hagen, zy fpiegelt zig van op zy , terwyl zy pronkt
Wet haren veeloogigen ftaart j maar erkent, en be-
mint egter haars gelyken. De Henne (zegt Plato)
heeft behagen in de fchoonheit van haar geßagt , de
hond in die van 't zyne
, de Os , in den Os , de Ezel in
den Ezel, zelf het morjfig Varken heeft behagen in zyn
Wedevarkens. Maar de Eygen liefde van allen natuurly-
ken aart vervremt
, kent haars gelyken niet. Daarom
Zeiden ook de WoudnimfFen tot NarciiTus , als Sui-
das verhaalt, Vele zullen u haten , zoo gy u zelven te
Zeer bemint.
Maer de geeftige dichter Jakob Zeeus, van wicn
Wy zo even gefproken hebben , zal ons de zaek en
Zin des Zinnebeelts nader verklaren. Dus laat hy zich
hooren over zyn xxvni. Zinnebeelt:
O Eigenliefde, die van hoogmoet ingenomen,
Geen wetenfehappen eert, of geen geleertheit kent,
Als die, die uit uw brein, hoe dwaas, is voortgekomen,
Terwylge uw oogen naar waanwysheit keert en wendt,
Hoe voeglyk paft u aan uw arm en been een keten,
Waer aen 'uw eigenliefde en drift is af te meten?
De vrees, uw bloetvriendin, hier door een Haas verheelt,
Voldoet ook 't oordeel van naukeurige gedachten.
De Slaaffche kommer dien gy in uw boezem teelt,
Is eigen aan den Haan, die zyn vergulde fchachten
Te zamen klapt, en kraait van hevigh ongedult,
Bekommert dat Auroor haar hooft met rozen hult.
Steun, (leun op zulk een zuil en roem op uwe krachten.
Omarm uw eigen fchim, en volg Narcifïus fpoor.
t>orft Niobe te trots een Godtheit ftout verachten:
Latonaas bede gaf Apollo haeft; gehoor.
-ocr page 177-
154 HOÜBRAKENS
Is ö dan eigenliefde in Marfyas vergeten?
Eu hebtge 't ftraffen van Arachne noit geweten ?
Ai leer dan, dwaas geflacht, die op uw wysheit fieunt,
De driften van uw' geeft helthaftig te beteugelen.
Gy weet wat dat de Faam van uw geleertheit dreunt:
Maar waar uit waant gy dat ? befchouw u wafle vleugelen
Eens met een needrigh oogh, en doe gelyk de Paau,
Wiens trotfe moedt verflaaut, als 't oogh valt op den klaau.
Te recht roept Horatius (ik moet het nogh eens
herhalen) te recht, zeg ik , roept hy uit:
De blinde liefde tot ziek zelf
Verheft den ydlen kruin tot aan het luchtgevielf.
Hier op flaet ook Tcrentius in zyn Spel, genaamt
de Gebroeders, waar in Mitio zynen broeder Demea
dus te keer gaat :
Geen ding is zoo onredelyk te noemen
Als een onwetend menfeh, die alle dingen zal verdoemt»
Bebalven die hy zelf doet.
Het is wel waer. Want verlieft op zich zelven kent
hy zyn eigen zwakheit niet, en heeft het altydt op
anderen geladen. Zoo dat nicmant minder bequaem
is dan hy om onderlinge liefde en vriendfehap te ver-
wekken. Dogh dit gebrek is regenwoordigh fchier
algemeen. Elk kramer pryft zyn meiTen boven die
van anderen. Elk meent zyn uil een valk te zyn.
Het
-ocr page 178-
ZINNEBEELDEN. i?j
XXXVII.
Het VALLEN.
Onvoorzichtigheid brengt ten val.
Zyt gy dan in't beklimmen van Parnas,
, Denlauwrenberg, getuimelt naar hcnccden?
ó Jongeling, gy hebt veel ligt te ras,
Te rcukcloos, dat glibbrig fpoor betrecden.
De heirbaan, naar den konftgewyden berg,
Valt niet voor elk gelukkig op te flappen.
Met ftagc vlyt en yver moet gy 't merg
Ontdekken van doorluchte weetenfehappen.
Gy draagt geen kroon van 't hoog Parnas gehaalt,
Als die gy hebt met moeite en zweet betaalt.
Dit
**>
-ocr page 179-
i$6 HOÜBRAKENS
XXXVII. ZINNEBEELT.
Dit Tafereel verftrekt ten Zinnebeeld van den {tei-
len Berg der wetenfehappen , en konften: wel-
kers kruin , waar op de blinkende Laurieren van eer
groejen, niet te beklimmen is , ten zy men zig met
een Ilantvaltige drift wapenc, naar het voorbeeld der
genen, welke den zelven bekloutert hebben :
Naardien de Wysheit t'allerwegen
Alleen door moeite word verkregen.
Dit Tafereel dan onderwyft en vertoont; hoe men
met een onvermoeide vlyt , en ftantvaftig voorne-
men, van de laagte moet beginnen , en in het klim-
men zig aan 'het duingras van taai gedult wel vaft
houden (het geen door den hoogklimmer in het flaau
verfchiet aangewezen wort) om niet ter halver baa-
ne te ftruikelen : gelyk wy ook op den voorgront
vertoonen, hoe die genen, welke zig geen voorbeel-
den ten fpoor voorftellen , maar zig onder 't klim-
men door verwaantheit of lafhartigheit los geven,
en met de ydele fchemeringen der blinkende Laurie-
ren van verre gezien te hebben , zig vergenoegen,
en op zich als verkregen toepaflen , plotzeling in de
laagte neerbuitelen.
Men ontdekt, onder deze balfweegze bergbeklim-
mers , een tweederhande geaartheit. De eerfte zyn
die zig geftooten hebben aan den iteen der verwaant-
heit, dat hun val veroorzaakt heeft. De tweede zyn
ten val geraakt uit lafhartigheit en lichte vergenoe-
ging. De eerfte zyn niet te dulden: maar de tweede
te verdragen en te beklagen over hun beftemt lot.
De genen die met hun ydel vernuft den top vaneen
-ocr page 180-
ZINNEBEELDEN. i?7
gewaandenPindus beklommen hebben, en in die ver-
beeldingsdrift de laurieren zig niet alleen hebben
toegepafl:, maar ook anderen, die de zelve dade-
lyk verdient hebben, dien roem benyden, zyn van de
flegtfte foort. Deze zyn 't, die yders penncwerk be-
rifpen, en hun eigen werken opvyzelen ; fchoon van
yder klaar gezien word,dat hun ihorken ydel, en een
vaiiche glans is , die tegens den gloet van 't ware
goud geen itant houden kan. Deze zyn 't, die vol
van ydelen wint het werk der braaffte mannen bedil-
len , hunne knibbelaryen voor verftant venten , en
hun zeggen voor onfeiibaare Orakelfpraak willen
gehouden hebben. Deze zyn 't daar men het í ars
van den Dichter And. Pels, uit Horatius, met rede
op mag toepaflcn, daar hy zeit:
Belooft die blaaskaak ons geen wonderlyke dingen
Met zulk opihycn ? ja de bergen gaan quanfuis
Met angtt in arbeit; maar wat baren 7,y ? een muis.
Ja, op zulken die uit verwaantheit zig zelven hoog
(chatten, en zig een hooger prys, dan anderen waar-
digh achten, ziec de 36 Fabel van Faernus, nieulings
door den Heer D. van Hoogitraten dus berymt:
Merkuur beving voorheen een luim, dat hy begeerde
Te weten,op wat prys de menfeh hem toch waardeerde.
Des treedt hy eindelyk by een' Beelthouwer in.
Hy ziet daar Jupiter , en hout zig of hy zin
In deze beeltnis had. Wat prys zal ik u geven
Voor deze beeltnis, die daar ftaat zoo groot als't leven?
Die kont gy hebben voor een' fchelling, zegt de man.
Hy vraagt verwondert, wel wat geit toch Juno dan?
Een weinig minder. Van verwondring opgetogen
Ziet hy zyn eigen beelt gefneden voor zyn oogen.
Ten minite zal ik hier van grooter waarde zyn,
Ah
-ocr page 181-
158 HOÜBRAKENS
Als bode van de Goón, en zoon van God Jupyn.
Dit denkend vraagt hy, wat dit beclt toch zou beloopeu·
Dat hebt gy toe, zoo gy die andre twee wilt koopen,
Sprak toen de Konftenaar. Die zig te hoog waardeert,
Mifl: dik wils d' eerc, die hy vierig had begeert.
De tweede foort van de halfweegze bergbeklim-
mers , zyn die, welke by zig zelven vergenoegt geen
prikkeling van Eerzucht gevoelen die hen hooger
opdryft. Deze worden wel geftelt onder de lage gee-
llen , maar zyn draaglyk j om dat zy wel te vreden
met een fober lot van geleertheit, niemant overlaft
of befchimping aandoen : Want by de vergenoegden
huisveft de nyt niet.
By Gratiaan worden deze noch
in twee iborten ondcrfcheiden , daar hy zeit: Dat
zommigen liever middelmatig willen zyn in een verheven
bezigheity dan uitmuntend in-een middelmatige; maar die
zig vergenoegt
(zeit hy) met middelmatig te zyn in ge,
ringe bezigheit
, geeft een bewys van zyn lagen geeft, die
geen edelmoedigheit kent.
Dit is een quaal die niet te genezen is, om dat
de lyder daar geen fmart van gevoelt, ook naar geen
hulptnidnelen wil om zien , noch zig daar toe laten
raden. Anders is 'er niet heilzamer, dan, dat yder
zig zoodanig een ten fpiegel voorfielle die uytgemunt heeft
in luetenfchap^ niet zoo zeer om hem te volgen : maar om
hem te overtreffen.
D *
-ocr page 182-
ZINNEBEELDEN.
XXXVIIL
De SPANJAART.
Geen oogenblik zeker.
*$9
Zo uit de trekken van het weezen,,
Gebaar en kleeding, blyken kan,
Hoe 't hart gezint is, ftaat te vreezen,
Dat hier zich een grootmoedig man
Vertoont, in zyn gewaad en treeden:
Een mens, die vol van zotten waan,
Gedient met weéreldfche ydelheeden,
Zich vry wat heerlyks voor laat ftaan.
Maar dagt die Aardwurm op zyn leeven ,
Zyn brofle toeftand deed hem beeven.
Elk
-ocr page 183-
i6*o HOUBRAKENS.
XXXVIII. ZINNEBEELT.
ELk die maar een 'weinig in opmerkinge ervareß
is weet wat de fpreekwoorden , Men kent dß
Leeuw aan zyne klaauwen; en de Paww aan haare vet"
ren,
beduiden willen $ namelyk, dat men hunne11
aart aan de uiterlyke gedaante, kentrekken, en zwie1'
ontdekt. De laatfte zal ons tot aanleidinge itrekkefl·
Deze pronkt met een moedigh opgcfteken hals, op
haren veeloogigen ftaart, en doet heur trotsheit i"1
den tragen ommezwaay bemerken. Maar wyl dit
dier meerwerf van anderen tot een Zinnebeeld vat1
hovaardy en trotsheit gedient heeft,hebben wy lieve''
een anderen Zinnefpiegel tot ons voorwerp geftelt.
Men zal licht met den eerften opflag zien , dat
dit Zinnebeeld geftelt is, om de trotsheit, verwaant'
heit, en belachlykc grootmocdigheit fommiger men'
fchen met een zwarte kool af te fchetzen, en die"
ydelen hartstocht aan den uiterlyken zwier, veder
bos, gedraayt hooft, opftaande knevels, uitgefpai1'
nen borft, en wyde fchreden te leeren kennen :: οθ'ζ
op dat zulken die met dat evel befmet zyn , vvai''
neer zy hun beeltenis zoo levendig als in eenen fpie'
gel zien , zig zouden fchamen , en van hunne be'
fpottelyke en ydele grootheit walgen, en een af keef
krygen.
Hoe ymant door verwiflelinge van ftaat, de ge/
dachtenifle van 't gene hy voorhenen geweeil 'J
verlieft, daar van geeft ons de Profeff. Balthazat
Schuppius, in den Speelpop van de Werrelt, een aardté
voorbeeld, zeggende: „ Men vertelt van zeker W11'
„ tenburger -, die van den ploeg tot de waardighe'i
„ van Schout verheven wert. Deze , als hem eeo*
j, ymant zyner gebuuren tegen quam, en heel vet'
„ wondert zynde hem met zulk een itreng \ici&i
5
                    J                                               ° niet
-ocr page 184-
ZINNEBEELDEN. é6é
öiet anders als of hy een Kato was, zag aantreden,
Wert van hem gevraagt: Ey Hannes kents du my niet?
"waarop dees nieuwe Officier , na dat hy zyn Bokke-
baartje een reis of twee overgeftreken had , antwoord-
de : Wel malle Ary, boe, zoude ik u kennen, die my zei-
gen niet ken ?
Nog een voorbcelt. '/ Is zeker dat men een 'j mans
aart beft kent
, ah hy groot geworden is, zegt de Schry-
ver van de Polityke Wtegfchaccl; en beveltigt dit met
een vertelling van een Monnik, die beleeft, megaan-
de, reklyk, en nedrig zynde, van het Convent ver-
koren werd tot Abt voor zyn leven. Maar h\ tot
die waardigheit gekomen , en in korten tvd ftuurs,
groots , wrevelig , en hovaardig geworden , zeide
een zyner vrienden tegens hem: Myn Heer, te vooren
ivaert gy beleeft
, vrkndelyk , nederig, en gaande met de
oogen naer beneden gsflagen; maer zedert gy Abt geworden
zyt
, is dit alles zoo verandert, dat men bet aan uw hoog*
moedigen gang , en aan het uitfleken van uwe borfi zien
kan.
Waar op de Abt antwoordde: Toen ik de fleu-
tels der Abdye zocht, moefl ik naer beneden zien
j maer nu
ik die heb gevonden
, en altyt zal behouden, is zulks niet
meer noodig.
Pryflyker is het voorbeeld van Willigis. Deze als
hy van BhTchop te Ments, Keurvorft geworden was,
liet in zyn (kapkamer met groote letteren fchryven:
Willigis! Willigis! gedenk wie uw vader was; om daar
door indachtig te blyven dat hy een Rademakers zoon
was. 't Welk ook Paus Sixtus, van een geringe af-
komft zynde , zig niet ontzag dikwerf te vernaaien*
noch zich fchaamde zyne Zufter, die om een dagloon
uit wafichcn ging, voor zyn Zufter t' erkennen. Waar-
om ook de wyze Socrares, als hem verweten wierd
dat hy niet geboren was uit edel bloet ·, tot antwoort
gaf: Daarom ben ik meerder eer e waardig, om dat de E-
delheit myns geflachts van my begint ;
te kennen geven-
de , dat, niet de roem op groote, en verheven af kom ft,
L                             maer'
-ocr page 185-
é6÷ Ç O ü Â R Á Ê E Í S
macr eygen Dcuchc de pryswaerdigfte Adel isj envan
zulken duur dat hy niet kan geroofc worden.
Dit is 'er van, dat ook al dikwils, den genen, die
door een ydele grootmoedigheit bezeten, zich zelven
groot en anderen gering agten , of fmadelyk bejege-
nen , de kam afgefchoren, en hun door den baart ge-
wreven wordt, 't geene zy niet graag hooien, en zy
dus munt met munt betaelt zien. Die den Bal kaatfly
zeit het gemeen fpreekwoort, moet den zelven weder-
mi •wagten
> en Die die al zeit wat hem voor den mont
komt
, zeide Solon , die moet ook dikwils hooren 't
geen hy niet graag hoort.
Een nieu voorbeeld zal dit
gezegde beveiligen. De zoogenaemde Cavalier, die
den opftant in de Sevennes aangevoert heeft, fchaam-
de zig niet, eenigc jaren geleeden, te bekennen dat
hy een Bakkers zoon was ·, by geleegenhcit dat een
Hoogduits Kapitein zeer daar op aandrong. De zel-
ve meerder uit nyd als uit genegenhcit, zogt gele-
genhcit om hem te ipreeken , die hy kreeg in een
openbaar Koffyhuis. De Duitfer, na eenige alge-
meene redenwiflèlingen, zeide eindelyk : Myn Heer,
mag ik de eer hebben van uw naam te weten ?
waar op
hem geantwoord werd : ja. Dat hy die Cavalier, en
Kollonel was.
Waar op de Duitzer weder tot ant-
woort gaf : Ei, zoo zyt gy die Bakkers zoon ? ja, ant-
woordde Cavalier, die ben ik, myn Vader is een Bakker
getveeß in de Sevennes
, en vervolgde : Myn Heer mag
ik ook de eer hebben van u te kennen ?
waar op hy ook
zyn naam zeide , en met eenen adem dat hy een Ka-
pitein was, dat zyn Vader eenCollonel, en zyn groot-
vader een Generaal geweell was. Cavalier, na dat hy
zig een weinig beraaden had, zeide daar op : Hoe
myn Heer, uw Grootvader een Generaal
, uw Vader eer.
Collonel
, en gy een Kapitein ! dat telt byfter af: en wil
het zoo voort
, zoo word uw zoon nog wel een Bakkers
Knegt.
P1G-
-ocr page 186-
ZINNEBEELDEN.
XXXIX.
PIGMALION.
Zo Veel vermag de eige liefde.
Pigmalion ('t luid vreemd in 't oor,
't Geen de oude dichters ons ontvouwen)
Beftond een beeld van blank yvoor,
Door hem gevormt, uit drift te trouwen.
Dus kon zyn hert op 't konftlluk laas!
Verilingert, 't ligt der reeden bluffen.
Nu vind men andren, ruim zo dwaas,
Die ileeds hun eige handen kuffen,
Hun eige gaaven, fnood voorwaar,
Voor zich berooken op 't altaar.
L é
-ocr page 187-
1*4 HOÜBRAKENS
XXXIX. ZINNEBEELT.
WY hebben, in het Voorbeeld van Narciflus, het
'Zinnebeclt van Eygenliefde gezien : 't luit ons
ook in het voorbeelt van Pigmalion, hoezigymanttot
walgens toe in liefde tot zyn eygen werk kan ver-
ilingeren , te bcfchouwcn. Van dezen vertelt de
RoomTchc Fabeldichter, dat
Hy maakte een vrouwenbeeld, van zuiver wit yvoor.
't Bekoort zyn oog, en fchynt hem toe te leven, door
Zyn ydlen waan verblint. hy blyft'er op verflingeren;
Dus kuft, en ftreelt, en itrookt hy 't werkftuk zyner vingeren;
Omarmt het, legt het z*gt op't purper ledekant:
Aanfchout zyn konft fteeds met verwondering parmant;
Ja ichat het boven al beminlyk, fmeekt de Godheit
Door offerhanden. Die voldoet aan zyne zotheit,
En geeft hem, tot zyn ftraf, zyn dwaze drift ten Egt;
Op Üat hy door dien band,daar fteeds blyve aan gehecht.
Om dat yder menfeh zig zelven bemint, (zegt Ariftote-
les) zoo laat hy zig ook dunken , dat al wat hy doet, of
zeit
, aangenaam en behaaglyk zy : agtervolgens het
fpreekwoort , yder denkt zyn uil een valk te wezen-
Yder racnfch fchept in het zyne behagen , en waant
dat zyn Vaderlant, zyn kinderen , zyn manieren,
en werken de befte zyn. Waarom ook Socrates dit
voor een gemeene fpreekwys hadde: „ Zoo men in den
„ Schouwburg belaftrc, dat alle handwcrksluidenj
„ zouden opftacn , niemant anders als deze zoude
„ opryzen: maar zoo men gebood , dat zig alle die
„ verftant hadden zouden vertooncn , zy zouden al
-ocr page 188-
ZINNEBEELDEN. j6S
55 tc zamen opftaan. Want yder laat zig voorftaan
dat hy wys is.
Loflyker deed Apelles. Deze was gewoon zig ag-
tcr zyn Tafereelen te vcrfchuilen, en liet het werk
fprekcn , en zig zelven pryzen. 't Heeft ons geluft
een vertoonfehets daar van op de overzyde op te
ftcllen.
Men heeft niet veel moeite noodig om deze drift
op te fpeuren : zy ontdekt zich zelve. En dit is 'er
de proef van dat de maker zyn konftftuk vertoo-
nende , dat zelf voor hem laate fpreken , en voor
Zyn waarde pleiten. Hierom hebben wy de Schil-
derkonft , in onze groote Zinnebeelden , afgebeelt
met een doek voor den mont. Hoe befpottelyk ook
Zomwylen zulke verwaande pleiters voor hunne eigen
kon(t tc pal raken , leert dit vogende ftaal. Zeker
Schilder had een Boerc Jongen uitgefchildert, dra-
gende in een korf eenigc boflen druiven. Dit Tafe-
reel in de open lugt geftelt, fchoven de vogelen daar
om, en op. De fchilder dit ziende wert 'er moedig
op en raakte aan het fnorken en ftoffen op de waarde
des Tafereels , zeggende dat zyn druiven natuurlyk
gefchildcrt waren. Dat 's waar , antwoordde een die
daar by ilont, maar dan moet de jongen niet natuurlyk
gemaakt zyn
, launt de vogels hebben voer hem geen vrees
of fc brik.
Maer dewyl Pigmalion hier ons den titel geeft
van het Zinnebeelt dat wy voor oogen hebben , luft
ons van toon te veranderen , en de uitlegginge van
het zelve, zoo als die geftelt is door den vernuftigen
Heere Pieter du Ryer , lidt der Franfche Academie,
ten deele hier aan te hechten.
Deze Schryver vint de herfchepping van dit beek
in een menfeh te zyn eene der vremdfte , die in het
ganfche werk van Ovidius gevonden worden. Hy
vint niet vremt, zegt hy , dat men fomwylen zegt,
L 3                                dat
-ocr page 189-
i66 HOU.BRAKENS
dat een menfch een klip of beeft geworden is, omdat
een weinig overweging ons daer van den zin terilont
doet vinden. Een menfch zegt men dat een hart
van (leen heeft, als hy zich ongevoelig toont vooi'
de rampen zyner vrienden, en, daar hy hen kon hel-
pen, hen echter aen hun ongeluk overgeeft. Ja ons
komt niet vreemt voor , als men zegt dat menfehen
in beeilen herfchapen zyn, omdat 'er onder hen zyn
die van aart beeilen zyn , zoo dac men niet van hun
zeggen kan dat zy menfehen zyn, maar alleen datzc
de gedaante van menfehen hebben.
Dit alles gaat wel aan : maar dat een beclt van y-
voor in eene levendige vrou verkeert , is , zegt hy,
iet zoo vremt, dat ik niet weet wat ik 'er van zeg-
gen zal. i\a veel overwegens ilaat hy over tot deze
gedachten.
Pigmalion had langen tydt een maegt bemint, die
zyn liefde in den wint floeg. Déze dogter was ge-
noemt EBUR dat is Υ V OIR. Eindelyk liet ze
zich door zyn gebeden en tranen overwinnen , en
tradt , na lang van hem opgepail te zyn , met hem
in huwelyk. Hier uit zou dit verdigtzel zynen oir-
fprong hebben. Pigmalion wert op zyn werkftuk
verheft: dat is, de liefde tot zyn meeilreffe was zyn
werkftuk, het geen hy eindelyk voltrok. Voorts het
gebedt aen Venus gedaen kan de genen , die zich in
den echten Staet willen begeven, leeraren, dat zy Godts
zegen tot zoo gewichtigh een werk hebben af te
bidden , en niets dan met Godt te beginnen. Wat
wyders het blank yvoir belangt, men weet dat de
witheit een Zinnebcelt is der Kuisheit.
quak;-
-ocr page 190-
ZINNEBEELDEN.
L X.
Q^UAKZALVER.
't Bederf is algemeen,
Als gy een Snorker hier zyn kruiden,
En konft, licht weinig van waardy,
Met ydlen woordenklap , den luiden,
Voor puik van heilzaame Artzeny ,
Hoort venten, ziet met zegels pronken
Aan groote brieven, hem door gunft
VanVorften, zo hy zwetft, gefchonken,
Tot zegeteekens van zyn kunft·,
Zo denk vry: 's weerelts mode, is liegen,
Bedrogen worden, of bedriegen.
L 4
-ocr page 191-
é68 Ç O U Â R Á Ê ÅÍ S
XL. Æ É Í Í Å Â Å Å LT.
DE Lezer, al is hy geen Edipus, zal met den eer-
Iten opilag van zyn oog op de printverbeelding
licht können ramen , dat de zelve dient om de ydcie
fnorkery dier menfehen af te bakenen.
De meert e menichen hebben van hun beroep, konft
of wetenfehappen die zy bezitten,een eigenkitteling,
dat niet zelden als'er van gelproken werd, hier of daar
aan dooriteekt : maar inzonderheit ichynt het , dat
zulk foort van Artien of Heelmeeüers zeker voor-
recht daar toe hebben , om van hunne wetenfehap
voor het gemeene volk en tegens malkander met ily-
ve kaken te zwetzen, dat de Tooneclen en de markt
van het gebrom weergalmen, roemende elk zyn poe-
der of kruiderymengzel, te wezen praefervator rnagnus
vitae:
De groote bewaarder van 's menichen leven.
Dusdanige en allerhande flag van fnorkers , zwet-
zers, rammelaars, en fnappers, noemden de Grieken
een Dodnneefchen Ketel; om dat te Dodona een koper
Beek , hebbende de gedaante van een kint, ftont,
op een verheven fpil, 't welk van den wint omgedre-
vcn , in den ommezwaai op twaalf ketels iloeg , en
naar mate van zyn fnclle beweging een yflyk gcklaa-
tcr maakte.
't Luit ons voorbeelden, die de proef van ydelen
waan , inorkery en wysmakery volgens de printver-
beelding zullen opmaken, uit bekende Schry veren aan
te halen, en voor te Hellen.
Angelius Biflchop van Aretincn, in een ziekie ge-
vallen , wierd door een zyner vrienden , een Heel-
mcefter voorgedragen , die zig beroemde, een by-
zonder hulpmiddel tot diergelyke quaalen boven an-
deren te'hebben uitgevonden. De Billchop, die deze
aanbiedingc niet wel konde van de hand wyzen ont-
bood den Heelmeeirer , en gebood hem , hy zoude
een
-ocr page 192-
ZINNEBEELDEN. ι69
een Hulpmiddel tot zyn herftellinge klaar maken;
maar gebood zyn volk met een het zelve uit te gieten
in een bekken , en het onder zyn beditede te zetten,
't Gebeurde dat de Biflchop 's morgens veel beter te pas
Was; het geene ook de Doctor even zoo bevindende,
na hy alvorens zyne knevels had opgeftreken, daar
op zeide: Na ziet gy wat kragt myn geneesmiddel heeft.
Dat is waar
(zeide Angelius) dewyl het zelve mj gehol-
pen heeft
, daar het maar onder myn bedfteede flaat ; wat
zoude het my dan geholpen hebben
, zoo ik het haddt inge-
nomen ? ivaarlyk het had my wel onflerfelyk gemaakt.
En
dit gezegt hebbende toonde hy het bekken.
Zeker domdriftig Geneesheer fnorkte dat zyn poe-
ders van groote kragt waren, waar op hem Nicocles
aardig doorftreck , zeggende : Dat 'j waar, want gy
helpt 'er vele onder de aarde
> en vervolgde al fpottea-
de: Ikprys uw konfl , want gy maakt dat de zieken niet
lang in elenden leggen
, maar gy verloflze Jpoedig, dat zy
geen pyn meer gevoelen.
Voorts: Dat by ook in dat opzigt
gelukkig ware
, im dat al zyne misflagen door de aarde be-
dekt wierden
, en geen getuigen nableven om htm te befihul-
digen; en dat 0e goede, uitwerkztlen der Artfen in de zon
geßelt wierden , om hen te roemen.
Nog een aartig loopje moet ik hier by aanhalen,
uit Ridderus Hiflorifch Sterfhuis. Zekere oude vrouw
was geplaagt met quade oogen } en begeerte heb-
bende om daar van genezen te wezen , vraagde dan
dezen , dan genen naar een beroemd meefter. Nu
trofz'er een aan, (en hoe kon zy zekerder gaan?)
die zig zelven zoo zeer prees, en op zyn geneesmid-
del zoodanig ftofte, dat hy haar wilde aannemen v*n
die quaal te genezen, of geen geit. Dit Huk ging op
dien voet aan. Maar de fnorker zoo zig zelven als de
belofte van de oude vrouw mistrouwende,quam haar
dagelyks verbinden, maar dusdanig met een doek voor
de oogen, dat zy niet met al konde zien wat 'er om-
ging. Dit nam de Geneesmeelter in agt, en fleepte
L f                                 dan
-ocr page 193-
j?o HOÜBRAKENS
dan het eene ftuk huisraads, dan het ander van den
wand in voorbaat onder zynen mantel mee naar zyn
huis. Als de vrouw wat beter begon te zien, maan-
de hy haar ilraks om het voldoen van het verding,
maar kreeg tot antwoort: Gy hebt my in 't minfle niet
genezen
, ik zie nu veel minder ah te voeren: want toen
ik u eer β haalde
, zag ik veel huisraad aan den want,
maar nu zie ik byna niets daar van.
Balth.Schuppius beweert, in zy η Boekje, de verfian·
dige Heekelaar:
Dat de Redenkonft voor een Arts niet
nut is; om dat die door kruiden , niet door woorden
genezen moet; maar zyn antwoorder zeit: „ Alle Sa-
„turdagen komt een zoon van Hippocrates , die den
„eerften tyd van zyn leven 'm de fchool vanPythago-
„ras verileten fchynt te hebben, met zyn kraam voor
„myn deur ftaan ; wandelende , terwyl hy den hemel
„aanziet, ondereen diepe ftilzwygentheit rondom zy-
„ ne tafel. Gy zout zeggen dat het een Starrekyker
„was. Nu en dan komt'er eens een Boer by hem die
„ pillen of poeders van hem koopt. ^Dat die Doftor
„wakker kon zwetzen, de boeren zouden hem het
„geit met karren toevoeren. Een Arts we niet weet te
„ {happen, is als een ontfnaarde lier. Ik ken een Harder,
„ vervolgt hy, volgens den aart der boeren fnapagtig
„genoeg, die zig over zyn wanfortuin byna verhangen
„ zou hebben. Hy zocht trooft by een oude vrou, die
„ zich waande kennis van kruideryen te hebben, 't welk
„ zy hem aantoonde. Deze ried hem dat hy een quak-
„zalver zou gaan worden. De Herder nam dezen raad
„ aan, en 't lukte. Dog 't beurt wel meeft als Jan Vos
in zyne Puntdichten van verwaanden Flip zeit:
Fïïp heeft eengaaf (zeit hy) verkregen van hier boven;
Maar 't v»'.k heeft weer een gaaf van Flip niet tegelooven.
Immers zou ik in opzicht van zulke Artzen den raad
van Eufuës in zyne Ontledinge des Vernufts: Laat den
kok uw Gemesmeefter zyn
, en de vleeshal uwen dpothee-
kers -winkel,
voor beft keuren.
Α I' EL-
-ocr page 194-
ZINNEBEELDEN. 171
X L É.
Á Ñ E L' L E S.
Allengs komt men tot volmaaktheid.
Een leerzaam hert, dat fteeds te vordren tragt
In kennis, zal geen onderwys verveelen.
Apelles zelf, de prins der Schilders, bragt
Wel eertyds zyn doorwrochte tafereelen,
(Waar achter hy zich ftil verfchoolen hiel)
Voor't volk ten toon, om vaardig by de werken,
Te hooren, 't geen van elk daar over viel
Met goed verftand en oordeel aan te merken.
Op deeze wys leert een, die 't vleien haat,
Beft aan zyn werk verbeetreh wat misftaat.
Uit
-ocr page 195-
17% HOÜBRAKENS
XLI. ZINNEBEELT.
Uit dit voorval is de Spreuk : Dat een fchoenmaker
zig by zyn leefl moet houden,
by ons in diergelyk
geval van gebruik herkomftig. Gy ziet den verwaan-
den Schoenmaker met een uitgekeken borft, en trot-
ze wyze van ilaan , veragtelyk met de hand den ge-
waanden misftal in het Tafereel zynen makker aanwy-
zen, en Apelles als gereed om van agter zyn Konfl;-
ftuk te voorfchyn te komen , om den berifper de
dwaasheit van zyn ongcvergt oordeel over't gene hy
zig niet verltont voor oogen te Hellen , en hem daar
over in den baart te varen.
Wie is 'er die my wyzen kan den man,
Die 't yder een van paffe maken kan?
Hier op ziet de xcvii. Fabel van Faernus.
Een Vader , verzelt met zyn jongen zoon , dreef
^en Ezel naar denmarkt, om den langoor voor geit te
'verkoopen, en zig het beeft kwyt temaken. Zybeide
werden belacht van een boer die in't velt ftont te ar-
beiden j om dat zy met moeite door ongebaande we-
gen te voet gingen, en lieten dat lattbceft ledig mee
itappen. De oude man dit hooiende zet zyn jongen
daar op. Dit ziet een ander , die beftraft den ouden
man j zeggende: Geeye man, laat gy den jongen die fierk
en kloek is ryden, en gaat gy zelf met ongemak den iveg te
voet ?
Hy dient zig van dien raad tot zyn gemak»
laat den jongen afklimmen van den Ezel , die hem
een wyl torft tot by het naaftc Dorp. Daar was weef
't gezeg : Een man , nog zoo Jlerk en kragtig naar zy#
-ocr page 196-
ZINNEBEELDEN. 173
jaren , laat zig tot zyn gemak ryden , en het arme kint
te -voet nalopen.
De man geftoort om al dit laftig be-
dillen, beveelt zyn zoon agter hem op te zitten , of
hy 't mogelyk eens van pas kon maakcn. Een rei-
ziger ontmoet hun , die 't oog op hen hout, en me-
dclydig over het laftdier, zeit : Ik vind ww doen t'on-
barmhartig
, gy zult het arme beefl den rug inryden.
De goede man vind zig geheel benart,
En dit gefpreeu van elk raakt hem aan't hart.
Dus vint hy zig ten uiterften verlegen,
En fchikt zig weer om alles re overwegen,
Dewyl hy aan geen menfch voldoening geeft,
Het zy hy 't beefl das overladen heeft,
Het zy hy't leeg deed zynen wegh vervolgen.
Hy word grimmig over al dien aanftoot dien hy lyt,
vangt op nieuw een ander middel aan, en bind den
Ezel zyne voeten vaft. Toen fteekt hy een ftok daar
door , daar elk een end van op zyn fchouder leit; en
dus torflcn zy het beeft over den weg.
Dit fchonfpel ongehoort
En ongezien, doet yder famenkomen,
En lachen van verwondring ingenomen.
Zy fchelden bei de dragers als berooft
Van zinnen: hoe, quam hun dit in het hooft?
De Vader wort voor al van hun bekeven.
Die in't end van gramfchap gedreven, 'm arren moe-
de 't beeft opneemt en in 't water werpt. Hier op
is deze toepalling:
Die yder een wil trachten te behagen,
Voldoet geen menfch, en help zich zelf aan plagen.
Jupi-
-ocr page 197-
174 HOU.B RAKE NS
Jupiter zelf (zeit de Griekfe Theognis) heeft het
alle menfchen niet van pas können maken
, het zy hy
door verquikkenden regen
, of ^erwärmenden zonnefchytt
de velden koe fier de.
Hier benevens heeft ons de veelvoudige bevinding
geleert, dat menfchen die zich nog op koniteii en
wetenfchappen verftaan , en hier om van de zelve
niet meer, als de blinden van de koleuren , können
oordeelen , egter gereedft daar toe zyn. Een Boer
voorby een Schilders winkel gaande , viel hem 't
oog op een Tafereel, verbeeldende Jupiter by * Da-
naë in de gedaante van een gouden Regen. De Boer
op zyn gewaande oordeel parmant , zeide tegens zyn
medekykers of zy wel konden zien wat dit fchil-
derwerk verbeeldde , en vervolgde ongevergt, dat
het de Lievevrouw was , met den Engel Gabriel,
ziende de naakte Danaë, voor Maria, een vliegend
liintje de gordyn van 't ledikant opfchuivende , tot
iieraad in 't Stuk gebragt, voor den Engel die haar
de bopdfchap van de bezwangeringe brengt; en den
gouden regen, voor de ftralen van den H. Geeft aan j
en gaf dus een ftaal van zyn botheit aan alle die daar
by Honden.
* Deze Fabel is van den Dichter Nazo verzonnen, om de kracht
en't vermogen van het Goud aan te duiden. Waarom ook Filips
van Macedonië, de Vader van Alexander den Grooten, voor een
fpreekwyze had : Dat 'er geen Stadt onwinbaar was, zoo die flegt
'een toegang had, zoo breed, dat een mmlzA met geude fchyven gelade»
daar door ktpde gaan.
De
-ocr page 198-
ZINNEBEELDEN. 17s
X L Ι ι.
De WATERBEEK.
Verwonnen eer men 't weet.
Gelyk een Beek, door ftadig groeien,
Eerlang met ongedwongen loop
Komt over dam en dyken vloeien,
En werpt een landftreek overhoop,
Zo breekt de geldzugt alle banden
Van reen en godsvrugt in 't gemoed
Des menflen, daar ze heerft, te ichanden,
Te bluflen door geen overvloed}
Schoon 't geld haar ruim komt toegevlooten,
't Is oly in de vlam gegooten.
ö ö                            Gelyk
-ocr page 199-
i76 HOÜBRAKENS
XLI. Æ É Í Í Å Â Å Å LT/
GElyk het water uit een Springbron van de hoog-
te door een fmal beekje heen fnelt: maar in de
laagte gedaalt zig brceder uitzet, eindclyk geheele
beemden overftroomt , tot het zyne uitwatcringc
vindende , zyn loop in zee eyndigt j even alzoo is
het ook gelegen met de Gierigheid. Deze door eefl
klein beginzel der begeerten in het harte ontfpron'
gen, fnelt licht heen, zoo de menfeh, dien zy inge'
nomen heeft, een verheven ziel bezit} maar een lagi
ziel, en aardsgezint hart wort door de Gicrighcit hoe
langer hoe meer , en eyndclyk geheel ovcrltroömti
en niet geftut als door de Dood, in welke de menfel'
zyn onverzadigde begeerte, en te gelyk zig zelvefl
komt te verliezen. Defpreuk, Het beginzel aller zon'
de is de Begeerte, en de wortel van alle quaat, Gierigkeit)
word door de bevindinge klaar bewaarheit.
De Begeerte om mede als anderen wat in dez^
werrelt te bezitten is eerlyk } en wat in voorraad
voor den ouden dag op te leggen pryilyk j maai'
wanneer de Begeerte doorvloeit en onverzadelyk ge-
worden is, zyn wy met een ilaven van eenen onbe'
voegden Heer. Deze zyn het tot welke Cicero ii1
zyne Wonderfpreuken zegt : Gy pynigt u dag eH
nacht, dat gy niet genoeg hebt , en gy vreeft dat
het gene gy nog hebt, niet altyt zal duuren. Zoo
wort gy dan niet alleen geplaagt van de begeerte»
om altyt meer te hebben, maar ook van de vreeze»
om het al te verliezen. Daarom zeide Epicurus, Dl
verkryging der Rykdommen heeft aan vele menfehen
, ttrf
een einde der Elende
, maar alleenlyk een veri!uijfelin§
gegevtn.
De zelve in een Brief aan Idomencus: Indit*
û
Á
-ocr page 200-
ZINNEBEELDEN. 177
Zy Pithokles ryk wilt maken , moet gy niet zyn/chatten
"vermeerderen
; maar zyne begeerten 'verminderen.
Een gierig menfch is d' allerarmlte ; want hem
ontbreekt zoo wel dat hy heeft, als dat hy niet
heeft.
Hier op paft de xlviii. Fabel van Faernus , dus
door den heer David van Hoogftraten berymt:
Een Gierigaart begroef in d' aarde
Wel eer een fchat van groote waarde,
En zag'er alle dagen na.
Een buurrnan floeg zyn gangen ga,
En ging 'er mede henen ftryken.
Hy weêrgekomen om te kyken
Ziet dat hy is van 't geit berooft.
Hy trekt de haeren uit zyn hooft,
En kermt om zyn rampzaligheden.
Daar komt een reizer aangetreden,
En hoort waarom hy kermt en klaagt,
En zegt, waarom u dus geplaagt ?
Leg in de plaats van't Goud wat (leenen
Tot uwen nooit. Zoo moogt gy meenen
Dat gy behouden hebt uw gout.
Want als de zaak recht wort befchout,
En gy de waarheït recht wilt weten,
Gy hebt uw fchatten nooit bezeten
Zelf op den tydt, toen gy hen hadt.
Een' gierigaart ontbreekt zyn fchat
Zoo wel (het heeft altyd gebleken)
Als 't geen waar van hy is verfteken.
Een geeftig voorbeclt verhaalt Horatius van eenen
vrek, Opimius genaamt. Als deze van eene flaapziekte
overvalle en door geene middelen wakker te maken
"was, bedacht de geneesheer een vond , om het geen
Μ                                 hv
-ocr page 201-
i78 HOÜBRAKENS
hy door geneesmiddelen niet konde verkrygen door
lift uit te werken. Hy liet dan zyne Erfgenamen ont-
bieden, een tafel voor het bedde brengen, meteenige
zakken met geit , en beval hen het zelve daar op te
tellen. De zieke van dit gerammel ontwaakt fchiet
uit den -fiaap op , en ziende wat 'er omging , voer
heftig uit tegen zyne Erfgenamen, zeggende; Wilt
gy my daer ik mg leve myn geit reeven ?
Strax nam de
Geneesheer dit waar, zeggende: Opimius, hou een oog
- in 't zeil. Maer dit dient voor al bezorgt, op dat gy uit
deze ßaapzkkte uw leven moogt behouden
, dat gy eenig
hulpmiddel gebruikt om uw maag te vermerken. Maar
hoe veel zou dat -wel koflen
, vraagde de zieke vrek.
De Geneesheer antwoordde: heel -weinig , maar twee
fiuivers, zynde maar een drankje van rys gekookt.
Waar
op de Gierigaart zeide : Ey zoo veel! en vervolgde:
Maer ik bid u , wat onderfcheit is 'er tog, of my door de
ziekte
, of door dezen koftelyken drank het leven word
hemmen ?
Ik kan u veele dingen toonen (zeide Seneca tegens
Lucilius) die verkregen ons van onzt vryheit beroofden,
't Geval begiftigt u
, kont gy niet -zonder 't zelve leven ?
Indien gy 't lang bezeten hebt
, gy verließ het, na dat gy
daar aan gewent zyt
j en indien gy 't niet lang gehadt
hebt
, zoo verließ gy 't <wel eens, eer het u eenig nut ge-
daan heeft.
De Gierigheid neemt door den overvloed
niet af, maar toe ·, om dat een Gierigaard hoe hy
meer verkrygt , hoe hy meer begeert, dewyl de
begeerte zig hoc langer hoe meer uitzet j gelyk
een Beek, die klein is in't beginzel, maar nader-
hand aanwaft.
D κ
-ocr page 202-
ZÏNNEBEEL DE Í. 179
× L 111.
De MOL.
Schuw voor den dag.
Wat moogt gy, ydel weereldkind,
Om 't zienlyk goed van kleine waarde j
Zo min beitendig als de wind,
Staag wroeten als een Mol in de aarde ?
Word eenmaal wys, en zoek een fchat
Van Chriftelyke deugd te winnen,
Die u, door 's leevens duiiter pad,
Brengt in 't gewenfte Salem binnen,
Daar gy, voorzien van 't hoogfte goed.
Treed lucht en wolken met uw voet.
Ì i
Dit
-ocr page 203-
i8o HÖUBRAKENS
XLIII. Æ É Í Í E Â E E LT.
DTt Zinnebeelt ziet op zulke mcnfchen, die als de
blinde Mollen al hunnen levenstyd doorbrengen
mee wroeten in de dompigc aardfche dingen zonder
eens d' oogen te openen , om door de Rede te be-
fchouwen de dingen , welke als waardigft en nutft
bejaagt , en welke als onwaardigft veragt moeten
worden, en niet eer zien dat al hun zwoegen ydel
is, dan wanneer zy tot hun ilerfuur komen , en het
te laat is.
Men zietze als flaven draven, wroeten, zweeten,
even of 'er hunne zaligheit aan hing ·, en ondertus-
fchen verkrygcn zy met al hun wroeten niet als
een onzalig ongenoegen. Zy hebben Schatten en
Rykdommen verkregen $ maar de wysheit en bevin-
ding heeft ons doen zien , dat de Gierigaarts arrfl
en elendig zyn , en blyven , in het midden van alle
hunne verkregen fchatten.
Verwonder u niet, Lezer, dat ik voor de derde
maal, hoewel t'clkens met een andere befpiegelinge
en vernieuwt of verandert Tooneel voor den dag
kom. 't Gevaer dier ziekte vereifcht datmen midde'
Jen bedenke. Wil het een niet, het ander mocht zyU
werkinge doen, tot genezinge van deze gevaerlyke
ziekte des Gemoeds.
De alwyze en goede God heeft den menfeh met
een edel vernuft gefchapen, op dat hy de dingen vaö
deze werrelt wyiielyk behandelen j gebruik van de
zelve nemen -, maer zich daar niet aan verilavef
zoude. De werrekfche dingen te gebruiken, als of
wy die niet gebruikten, of de zelve niet misbrui'
ken?
t.
-ocr page 204-
ZINNEBEELDEN. i8i
ken, om dat de gedaante dezer werrek voorby gaat,
is een leerles uit de goude penne der Euangelifche
"Waarheit gevloeit. Welke ons ondervvyft hoe wy
omtrent de werreltze dingen ons onverfchillig gedra-
gen moeten, niet overmatig ons in het verkrygen der
zelve verheugen , nog in het verliezen bedroeven,
om dat de zelve tog met beitendig zyn ·, en nog veel
min onze hoop en trooft op de zelve veilen j 't welk
niet kan toegaan buiten een geweldige verkragtinge
van de Rede en van Gods voorzorge over alle zync
fchepzelen.
De ziel is tot het beminnen van beftendig en eeuwig
goet gefchapen
(zegt de Schryvcr van de ftigfelyke O-
verdenkingen) en , gy doet haar ongelyk zoo gy het ein-
de van haar verlangen fielt in de tydclyke dingen.
Alle
gevleugelde dieren , hoe zy den hemel 't naaftc zyn ,
hoe zy minder begeren en vergaderen van de aardfehc
en benedenile dingen. De kruipende dieren in te-
gendeel verzamelen het geen ze begeeren in holen ,
en zyn van ilegter en onedeler aart dan de vogelen.
God heeft u de ziele gegeven, en vertrout gy hem
de zorge des lichaems niet ? fchaam u , dat het Ge-
loof en de Reden niet können op uw gemoet bewer-
ken , 't geen de natuur te wcge brengt in de voge-
len des Hemels, welke noch zayen noch mayen j en
nochtans geruftelyk op 's hemels voorzorg zig des
avonts te Hapen leggen. Hier op ziet de brave
Dichter H. Dullaart , in zyne uitbreiding op den
C1V. Pfalm, waar in hy aldus fpreekt:
ó God, wat is uw goedighc'.
Een voedilermoêr voor vee, en rr.cnfchen;
Als gy voor d'armoe fpys bereit,
En voed den welluit van haar wenfehen !
Ik meen nu genoegzaam den aart der Gierigaarts,
en der Rykdommen ontleed te hebben , als ook hoe
Μ 3                             men
-ocr page 205-
i8i Ç OU Â R Á Ê Å Í S
men geen angftige bekommeringe , zoo in het-ver-
krygen als verliezen der zelve behoort te hebben:
maar zal u echter nos met eeniee regelen tot dit
voorwerp dienende ophouden, en dan eindigen.
De Deugt (zeit Horatius) is den genen een /pot , die
zig de begeerte overgegeven hebbende
, de fnoodfle harts-
tagten volgen
, welke op datze mogen genoeg doen , zoo
fireven zy met alle macht naar vuil gavin. Maar ah
nu de zonde baar ploye heeft gezet
, zoo overvalt ze het ge·
moet en verwart het. En dan zoude men dé Deugt wel
met tranen 'wederom roepen
> maar als ze ts uitgejaagt,
zoo keertze niet weder.
Rykdomrnen zyn Doornen , zeit de hemelfche
waarhek. O doornen wat vcritikt gy vele zielen!
De doornen beletten het voortkomen van het goede
zaat : alzoo verhindert de zorgvuldigheit der Ryk-
domrnen de geeitelyke vrugten des woorts. De
doornen iteken de lichamen-} alzoo quetzen de
Rykdomrnen de zielen met zorge. De Rykdom-
rnen dryven het zweet uit in 't verkrygen ; zy ver-
oorzaken vreeze in het bezitten; en doen den men-
lchen pyn aan in 't verliezen.
Niemant raoct denken dat wy het Geit, of het
wezen van de Rykdomrnen veragtcn , en de zorge-
loosheit aanpreken; geheel niet. Hy is dwaas (zegt
een 'zeker Schryver) die zich nergens mede bemoeit,
en· all-s op den tyd laat afloopen. Een deugdelyke
zorgvuldigheit wort verent in alle zaken. En dit is
nootzakelyk ; om dat wy gedurig als naar den val
hellen; waar in wy niet' beter können voorzien , dan
met v/aken, en alles blymoedig op Gods voorzienig-
heit te laten aangaan.
De.
-ocr page 206-
ZINNEBEELDEN. 183
XLI V.
De GELTZAKKEN.
Wie nmkt 'er een goct gebruik van?
't Bezit van rykdom, hoe gepreezen
By de aardsgezinden, keurt de mond
Der waarheid vol gevaar te weezen,
Als doornen, die in 's menden grond
Het goede zaat te fchande maaken.
'k Zwyg, hoc ze een kemel min belaên
Door 't naaldenoog ziet lichter raaken,
Als Rykaarts in den hemel gaan.
Durft dan een Chrillcn, wel by zinnen,
Nog wroeten om veel gek te winnen ?
Μ 4                          De
-ocr page 207-
ι84 Η O ü Β R Α Κ E Ν S
XLIV. Z1NNEBEELT.
DE onderaardfche Afgod Pluto (laat hier met
zynen driekoppigen h'elhönt Cerberus , op een
verheven voctituk voor den ingang van zyn duirtcr
hol te pronken , by de Geltfehauen. Verkeerdelyk
wort die benaming van Schat aan het gemunte Berg-
metaal gegeven; vermits de nyvcrigc bejagers van het
zelve in tegendeel onruft en zorg daar in ontwaar
worden. Het fpreukje van den Schoenlapper zal aan-
leiding tot beveftiginge van ons gezcide geven. De-
ze gewoon des morgens vroeg in zyn Pothuis , on-
der zyn werk , een deuntje re neuriën , werd , na
dat hem cene erffenis was te beurt gevallen , van een
zvner nabuuren gevraagr , waarom men hem niec
meer als voorheen hoorde zingen ? die daar op tot
antwoort kreeg : Dat hy nu te veel te denken had , hoe
hy zyn Geit ten rneeßen voordcele zonde uitzetten..
Anacreon had op eenen tyt van PoSycrates twee Ta-
lenten aan Goud te fcheiik ontrangen : maar konnen-
de in twee agtereen volgende nagten niet flapen uit
bekommernis dat het mögt geftolen worden, gaf het
aan Poiycrates wederom , zeggende : Het i.s zoo veel
zorg en bekommering niet waart.
Keizer Sigismundus, als hy op een tyt 40000 Du-
caten uit Hongarie ontrangen hadde, konde den vol-
genden nacht, door bezorgthcit, en overleg wat hy
met het zelve doen zoude, niet ruiten op zyn ilaap-
ftede : waarom hy des morgens vroeg zyne Hovelin-
gen , en Hopmannen , by zich ontboot, zeggende:
ff er deelt onder U allen deze onrufl, en neemt deze Beurs,
en dieven van mynen jlaapluß weg.
Uit niet tegenitaandc is, en blyfe (als wy gezegt
heb-
-ocr page 208-
ZINNEBEELDEN. 185-
«ebben) de blinkende Muntgod by de meefte men-
schen bemint , en van groote en kleene aangebeden.
Thomas de Aquiner, quam op een tyt Paus lnnocen-
/tius den III. bezoeken , dien hy bezig vont met een
grooten hoop goud en zilver Geit te tellen. De
Paus in een goeden luim , en gemeenzaam met hem
Xynde, zeide lachende tot hem : Ziet gy wel, 'Thomas,
dat ik niet -zeggen kan gelyk Petrus tot den Krepelen,
Goud of zilver hebbe ik niet. Dat 's waar Heilige Vader ,
antwoordde Thomas, maar gy kont ook niet zeggen,
Staa op en wandel, gelyk Petrus zeide.
Niet onaardig komt my voor de vierderhandc ver-
deeling der menfehelyke driften , door den Geleer-
den P- Fagius voorgettclt. Hy fpreekt aldus: Men
'ifint vierderley aart van menfehen in de weerelt. Daar
Zyn 'er die 't hnnne agten ook eens anders , en dat een 's
anders is ook 't hunne te wezen, en dit zyn weetnieten.
Maar die zeit, het geen myn is, dat is 't myne, en het
geen 't uwc is
, dat is 't uwe , die is van de middelbaar e
foort. Die zegt wat het myne is, is ook 't uwe, en wat
het uwe is laat dat het uwe blyven , deze is godvrugtig.
Maar die zegt, wat het uwe is , dat is 't myne , en dat
het myne is zal 't myne blyven
, deze is goddeloos. Op
deze laatfte foort ziet Seneca als hy zeit: Wat geeft
het of zulk een veel in zyn fchuuren , of koffers heeft
, zoo
hy noch altyt naar een anders goedt hunkert ? want hy is
niet vergenoegt met het gene aireede verkregen is : maar
zoekt ook nog naar 't geen mogelyk is om te verkrygen.
En hy vervolgt: Hy is niet arm die weinig heeft, maar
die te veel begeert.
Zie hem in zynen zeftienden Brief.
En daarom mag men wel zeggen: Een Giergaart is
oorzaak van zyn eigen elenden. Wat kan men
(zegt
Kallimachus, in een zyncr Griekze Puntdichten) een
Gierigaart erger toewenfehen, dan dat hy lang leven m*g ?
en Cicero zeit : Dat de Geldgierigaarts niet alleen ge-
plaagt worden van den dorfl hunner begeerten
, om altyd
Ì f                           meer
-ocr page 209-
i86 HOUBRAKENS
meer te willen hebben: maar ook van de vreeze om het
&l te verliezen.
Hier komt nog by , dat de Gckfchatten met
woeker, fchrapen en rapen verkregen , den bezitter
zelden gelukkiger maaken, dan hy was, eer hy zoo
veel had zamen gefchraapt. De gulden toom en halsban'
den
(zeil Seneca) maaken geen paard beter, nog de over-
vloedige goederen van
V Geval den menfeh gelukkiger.
De goederen van 't Geval (waar onder ook de
Gckfchatten getelt worden) zyn , zoo die wel ge-
bruikt worden, goet: maar misbruikt, quaat. 't Geen
ontfpruit uit een verkeert begryp, 't geen de dingen
die wezentlyk goed en beltendig zyn , 'als de Deugt
en wysheit, minder waard fchat dan de whTelvallige
goederen van 't geval, 't Gefchiet egter thans zoo:
En wilt gy een ltaal hier van zien : zeker Dichter
heeft zig dus hier op uitgelaten:
'T en beurt niet zelden, dat een man met geld, en goet,
Meer word geacht, en hoog geeert (als and'ren om
Dat zy verftandig zyn, en eerbaar van gemoet)
lloewelzc in al hun doen zyn ezelagtig dom.
Of dus :
't Beurt dik wils dat een man, die heel veel geit heeft, meerder
Dan and'ren word geeert: al zyn zy fchoon geleerder.
Waarom ook Dan.Jonétys , in zyn Boekje, waarin
hy deLiefdebarende krachten befchryft, oppag.4. zeit:
Het goet gebruik is zoo veer met onze eeuw in onbruik
verhopen, dat
Quam nu die * man, om wiens geboorte alleen
In twift, wel eer, geraakten zeven fteên;
Quam nu die man met zyne luit gegaan,
Bragt hy geen geit, hy moeft wis buiten itaan.
Aan'
* Homerus.
-ocr page 210-
ZINNEBEELDE N. ι87
Aanmerking over de Rykdommen.
Nadien de Heiland, in zyn ziel beroerend preeken,
Des werelds rykdom heeft by doornen vergeleekcn,
t)ie 't Euangelizaat verfmooren in 't gemoet
Des meniïèn, en 't bezit van grooten overvloet,
Zo zorglyk keurde, dat veel lichter eene Kemel
Door't naalden oog zou gaan dan Rykaarts in den hemel,
Terwyl hy de armen in gebrek en tegenfpoet,
De naaften zegt te zyn aan 't allerhoogfte goet,
Zo fchynt uit dit bericht niet duifter af te meeten,
tioe zy, die op den troon van aards geluk gezeten,
tai die zich zien van elk eerbiedig aangebeên,
ï£n by het vol genot van weelde en vrolykheên,
Geruft en kommerloos verilyten hunne dagen,
Den welftant van de ziel veel reukeloozer waagen,
Met vafter banden zyn aan 't zichtbaar goet gehecht,
Van grooter heirkracht, op verderven afgerecht,
Van een gevoede hoop van duizent fnoode tochten
Beftreden word&n , en veel zwaarder aangevochten,
Als 't nederig geflacht, dat fteeds in armoe leeft,
£n fober onderhout van 's lichaams noodruft heeft,
't Gaat vaft. Te zelzaam bloeit de deugt in blyde dagen.
1 Zyn fterke beenen die de weelde kunnen draagen,
*s al van ouds gezegt, en als men gade flaat,
*Vat in het heilig bock hier van gefchreven ftaat,
^envint, hoeSalomon, en David, edle zielen,
Te
-ocr page 211-
é88 HOUBRAKENS
Te zorgeloos door weelde en zachte ruft vervielen
In 't allerfnootfte quaat dat ooit de zonne zag.
*k Zwyg wat de ervaarenis ons leeraart dag aan dag,
Hoe menig mens voorzien van 't geen de voorfpoet
deelde,
Zyç eeuwig heil verzuimt door zorgelooze weelde,
Terwyl zyn hert en zin van de aardie vreugt verzaat,
Al wat de Godsdienil eift onachtzaam dry ven laat.
Dus blykt, hoe 's werelds goed, fchoonvandemeeile
menfehen
Gezogt, als 't eenig wit van hun begeerte en wenflen,
In't eindeloos verderf ontelbre zielen ftort,
Meer als van 't Chriftendom te regt begreepen wort.
G. BRIT.
De geleerde en welfprekende Stella in zyn boek,
genaamt de Verfmading der wereltfche ^delheden,
geeft ons deze leflc : Wanneer gy bevangen wort door
zucht tot rykdom
, verkoopt gy uwe ziele voor rykdom: en
daer zy koflelyker is dan alle de goederen der wtrrelt
,
verruilt gy haer voor flechten drek^ even als eenkint ^ dat
nu gejpeent is
, een koflelyk gefleente verwerpt, als men bet
eenen appel aanbiet.
Welk zeggen F. van Hoogftra-
ten in zynen Voorhof der Ziele tot ftof nam van
een zyner Zinnebeelden , en zync reden hier over
dus aanving:
Het hart der ryken wort bezeten van het goet,
En al zyn hope fteunt op eenen overvlocdt
Vanfchatten, die zyn brein van't hemelfch licht berooven.
Ot
-ocr page 212-
ZINNEBEELDEN. 189
X LV.
DeGEBOGEN BOO M.
Die zyn plicht betragt krygt zegen.
Ja Hovenier, indien gy wys
Zyt in het fnoeien, planten, pooten ,
Buig, buig het teei en jeugdig rys,
Eer't wild en weeldrig voortgcfchooten,
In 't end uw hant te magtig werd.
Wy trachten uit uw werk te leeren,
De fnoode lullen van ons hert
In hun beginzel te overheeren,
Die groot geworden naderhand,
Den breidel werpen in het zand.
Deze
-ocr page 213-
ipo HOUBRAKENS
XLV. ZINNEBEELT.
DEze bovenftaande Print vertoont een Lanthuis
dat zig boven het geboomte doet zien, en op
den voorgrond eenc affchutting van latwerk , mét
vruchtboomen beplant, welker buigzame takken door
een taye Teen geknelt, in de laagte gebogen zyn,
om het deurzicht tot het lufthuis niet te hinderen.
Gebeurt het dat een der zelve den band ontfpringt,
ilraks fpreit hy zyn kruin in de hoogte uit tegens 't
oogwit van den planter j en hoehoogerhyfchiet, hoe
onbuigzamer hy word , en zich zet tegen de leyding
van den aanqueker.
Dé meefte menfchcn met een vierige begeerte om
groot in deze werelt te zyn aangedaan , laten zig
door armoede, en ovcrwigt van hunne meerderen,
tot lage en geringe dienften buigen, even als de boo-
men in den fnoeytyt, wanneer de zelve buiten groey
gebuigzaam zyn : dog fchieten, zoo haafl hunne fap-
pen door gunft der zonne gekoeitert, vermeerderen,
en kragt krygen , hunne nieuwe ipranten met ftug-
heit naar om hoog , tegen de leydinge van hunnen
Bouheer. Zoo zyn de genen waar op het Zinnebeelt
ziet. Zoo haait zy door gunit hunner Heeren in vol-
len groey en aanwas gebragc , en van de geringfte
ioort, tot den borgerftaat aangegroeit zyn , zietmen
ilraks fpranten van opgeblazen trotsheit , ondank-
baarheit en duldclooze grootshartigheit, ontfpruiten,
tegen den toeleg van hunnen planter, aan wien zy hun
welwezen verfchuldigt zyn j nog ontzien zich hun
naby ftaande gebogen telgen met hunnen trotfen op-
gefchoten kruin te befchadigen , met hen te belet-
ten genot te hebben van het zonnevuur nevens hen,
op
-ocr page 214-
ZINNEB E EL DE Í. é9é
°Ñ dat zy onder den lommer van hunne trotsheit ca
°ttdankbaarheit fmoren , of verdikken mogen, 't
^ a*t met zulke menfchen als met de Slang in de Fa-
°el- Zy byt niet dan wanneer zy door het koefte-
'en van haaren weldoener kragtig geworden is. Ora
"ct konftig rym van den Heere O. v. Hoogitraten,
^1 ik de Fabel in haren ganfehen omflag uit zynen
Vertaalden Fedrus hier inlaflèn , uit het iV. Boek.
Pag. 148.
Een Slang verftyft van kou
Lag op den grondt, en kon zig n/et bewegen.
Dit zag een man, die aanqiiam, en genegen
Tot hulp, neemt hy het dier op van den gront,
En koeftVt het, zoo veel hy kan, terilondt,
En warmt het in zyn boezem vol medogen.
Maar hy vond zig tejammerlyk bedrogen.
Want zy herftelt door warmte en nieuwe kracht
Heeft aanftonts haer' weldoener omgebracht.
.. Oude voorbeelden beveiligen dit gezegde. Nero
^t zynen Leermeeilcr Seneca de dood aanzeggen,
^ 't was genade , keur te hebben wat wyze van
^°od hy wilde verkiezen ; alleenlyk op quaad ver-
goeden. Dat was de dank voor al die koftelyke Ze-
eleilen , en het aanpryzen van de Deugt, en het
r°om leven, zoo meenigmaal herhaalt.
j. Sforica , tot de Prinfelyke waardigheit vet heven,
Iet Zynen Leermeefter Cola ftreng geeflelen , en aan
e'i touw ileepen > om dat hy hem in zyn jeugt
?tenigmaal over zyn quaat doen gekaftyd hadde.
7*ar deze voorbeelden zyn te verwoed in hunnen
'tflag otn ze tot ons oogmerk te paffen , dat maar
op d' ondankbaarheit, zonder opzigt op dus-
lige verfoeide uitwerkzelen.
De;i
-ocr page 215-
ιρι HOÜB'RAKENS
De Filofoof Diogenes geviaagt, Wat veroudert bet
alderßhielykß in de nverrelt ?
gaf tot antwoort : Wel·
daad; want daar is niets dat eerder vergeten wort.
Toepaflelyk is het geen de zinryke Antonides if
zynen Yftroom zegt:
Men etft het ongelyk in koper, en op bladen
Van eeuwig parkement, en voedt het als een wond
In't hart: maer weldaet valt in een onvrugtbren gront.
Die wort als op een bladt van water aangefchreven,
En teffens met den Aroom in doode zee gedreven.
De Leier zal my geen meerder getuigen afvorde
ren, om aan dit onderftaande geloof te flaan.
Die eertyts door het los Geval,
Gelyk een ftroowis aan dees wal,
Ter luk maar quamen aangedreven,
Ontzien zig nu niet te weerftreven,
Hem, die hen 't eerft heeft opgeraapt,
Nu zy wat hebben zaam gefchraapt,
Hoe deerlyk is de tyt verbaftert!
De weldaad wort tot loon gelauert.
Men kan hier byvoegen het Zinnebeelt van de Vo'
gelen , als de Boomgaart geen vrugten meer heeft)
agtcr het Zinnebeelt van den Kameleon geftelt.
£M
-ocr page 216-
ZINNEBEELDEN. m
X L V I.
De EZEL.
Veracht om 't geen hy verbeelt.
Is dan uw hert door quaade wennis
Zoo vroeg bedurven, dat de luit
Tot waare wysheid, deugd en kennis,
Inu, o mens, fchynt uitgebluft?
Terwyl gy loom en traag van zinnen ,
Gevoedt door driefte onwetenheên.
Waar op geen reeden iet kan winnen,
Een Ezel fchynt van top tot teen?
Kom herwaart, laat dit beek u raaken,
Op dat de fchaamte u doe ontwaaken«
Ν                            Be
-ocr page 217-
Γ94 HOÜ0RAKEN8
XLVL ZIN NEBEELT.
DE Ezel ïs \ Zinnebeeld van raenfehen die uit
hunnen aait dom , en onbequaam zyn om iet
te leeren , en zonder agterdenken hunnen ouden
tret volgen -s gelyk ooit van zulken die van een lagen
geeft bezeten zyn,die zig nimmer verheft; waarom 't
hun ook onverlchillig is , of zy wetenichappen of
geene bezitten , noch zig des bekreunen dat een an-
der meer weet j zondereenige prikkelinge van na', ver
daar door ontwaar të worden, en over zulks Ezels zyn
en blyven , fchoon hun de gclegenheit hulpc t
verbetcringe aanbiedt. Des hebben wy dit dier mee
een Tafereel onder het Vyftigtal ingefchikt.
De bevinding heeft ons doen zien, dat menfer en
welke van die gcaartheit zyn, fchoon men alle h
middelen aanwendt, om hen verftandig te doen v. *-
den , blyven die ze zyn. Of men hen onder opzigt
van brave mannen lick, en tot het leeren van
tcnichappen voortduwt, of buitens lants zendt. ι
door veranderinge van lucht en menfehen de
relt teleeren kennen , *'t is al vergeefs. Gy hebt and* re
landen bereiß
, en buiten uw vader lant vremde volken be-
zogt
, (zeide Socrates regens eenen zyner bekenden)
en zyt niets gevordert. En wik gy weten waarom?
Gy zyt wel uit uw Vaderlani, maar niet uit u zeivett
gegaan.
In welk opzigt de ipreuk,
Al zent ge een Ezel naar Parys;
Hy is e:i blyft al even wys;
bewaarheid wort. .
Zeker Thebaans Filofoof, gevraagt hoc het byquam,
dat in vorigen tyd de mannen zoo wys, en in den te."
genwoordiggö zoo onveritandig waren j gaf tot ant-
woort : Om dat de vorige mannen zich niet bekommer den-
dan om veel te weten
, en de tegenwoordige allee» zorger) om
veel te hebben.
Waarom ook Diogenes, (en het is met
Λ
-ocr page 218-
■■^■■■HHHMHHI
ZINNEBEELDEN. é9;
er ty t niet beter geworden) al klaagde: Elk draagt zorge
°% te leven; niemant om wel, of'verßandig te leven.
Zulke vadzige en ontaarde menfchen zyn den eze-
len in alledeelen gelyk. Het aartfch gewicht hunner
lichamen trekt hunne zielen neder, en hindert hare
Wucht ten hemel, waar toe zy niet minder gefcha-
Pen zyn dan een vogel om in de lucht te vliegen. Al-
le hunne leden zyn als verkleumt en verftyft van kou-
de, hebbende geen andere beweging of leven, als die
de natuurlyke noodt hun ingeeft. Zy toonen den aart
Van hunne aardfche lichamen. Zy zyn van aarde, en
daar uit ontftaat die aardfche loomigheit en vadzig-
heit.. Hunne zielen ftrekken nergens anders toe als
om hen voor haaftige verrottinge te hoeden: even als
den zwynen de beweegelyke geeften voor zout ftrek-
ken, omdatze voor hun doot niet rotten zouden. Al-
le ftroomen en loopende rivieren brengen vafte en ge-
jonde viiTchen voort. Maar zulke menfchen wat zyn
£e anders als vuile en ftilftaande poelen , die niet an-
ders uitbroeden als vorfchen en padden, en diergelyke
ondieren ? Uit den ftank van moeraifen en vuile wa-
teren wort de lucht vergiftigt en verpeft. Maar de
flu.ide lucht van traegheit verfpreit zich door ziel en
lichaam dezer onverschillige menfchen, envevfmoort-
*e door hare zware en vette dampen. Eindelyk als
tien hen wel beziet en doorziet, men zal bevinden
eene uiterlyke gedaante van menfchen : maar de we-
^cntlyke vorm, die eigentlykeenmenfeh maakt, ont-
breekt 'er aan.
My luft hier te fpreken met den Heer Joan de Bru-
1)5 in zyne Zinnebeelden, die zich over dit onderwerp
v*n vadzigheit en traagheit dus uitlaat.
S5 Laat ons, zegt hy, tot ons gebruik, het leven
J> en onbedryf dezer wanfchepzelen wat nader aan-
>5 merken : opdat wy door hunne ontledinge ver*
>j fchrikt, onzen geeft te beter mogen ontroelten, en
5> de lemmer onzer zielen klaar houden tegen alle aan-
N æ                        fpron-
-ocr page 219-
i96 Ç Ï û Â R Á Ê Å Í S
SJ fprongen, diedoor de ledigheit veroorzaakt worden.
5j De Maart é zegt de wyze Koning, fleekt zyn hant
5, in den fchotel, en brengt ze zelf niet -weer aan zymtt
mont. Zie daar aireede een fchoone toonploie van
„dit iluk werks. Het magh miflehien in , of voor
„dien tydt gebeurt zyn dat iemant van die luie bui-
„ ken zich zoo overfmeert en verbraft had door lang
„ zitten , dat zyn oogen door een laffen flaap bekro-
„ pen zynde, zyn hant in den fchotel gebleven is: of
„ wel, dewyl hy met ydele zinnen de kruimen op de
„tafel telde, miflehien vergat dat zyn hant in den
„ fchotel was , of hem niet der pyne waart was die
„ daar uit te trekken. Zulke beeilen vint men ge-
„noegh, die anders geen zorg hebben , als om geen
„ zorg te hebben, en dien alles genoegh is, om vad-
5, zigheit en onluft te verwekken. Men vint 'er die
„ tot den middagh in de pluimen uitgeftrekt leggen-
„ de geen andere bezigheit gehad hebbeu als om te
„verzinnen , hoe zy hunne uren beft verquirlen zul-
„ len. Hebben ze nogh iet anders gedaan, het beftaat
„ hier in dat ze de witte plekskens hunner nagelen
„over en weder over getelt hebben ; of in de itrepen
„'en quailen hunner bedtftede eenige mannekens of
„vreinde beeldekens gezien } of in de ruiten hun-
„ ner veniteren ik weet niet wat orden of perket-
„ ten befpeurt hebben , die ze in hunnen hof, dien
„ zy niet hebben , noch oit hebben zullen , te paflê
„willen brengen.
Ik ontzie my den vernuftigen Schryver verder te
volgen, op dat ik niet te verre buiten myn perk fprin*
ge. De lezer fcheppe zyn genoegen uit de bron zel-
ve , het geen hy vinden zal in het xnr. Zinnebeelt,
vertoonende een lolfter die uit haar bedde niet komen
kan, en voerende tot opfehrift:
Ledigh en laf,
Een levend graf.
D s
-ocr page 220-
ZINNEBEELDEN. 197
XLVIII.
De SPIN.
Men vind ze overal.
Befchouw hier, hoe de walgelykeSpin,
Van wier bedrog de diertjes zelfs getuigen,
Door haar verftrikt, die hatelyk van zin,
Uit heilzaam kruit een vuil venyn kan zuigen,
Verbeek een vals en liefdeloos gemoet,
Stcets afgericht, al waar 't zich komt te wenden,
Om 't goede dat zyn naafte fpreekt of doet,
öoor een verkeerde en quaden naam te fchenden.
Een fnood gebrek, met ernft van elk alom
Te weeren uit den grond van 't Chriftendom.
Ν 3                       Men
-ocr page 221-
i98 HOÜBRAKENS
XLVII. Æ É Í Í E Â E E LT.
Ì En zeit van de S ð í dat zy venyn weet te zui-
gen uit de edelfte kruiden , bloemen en andere
veltgewailên. Waarom zy niet onaardig gepaft wort
I. op zulk een foor-t van menfehen die men Berifpcrs,
Bediliers, Woordvitters, Muggezifters, en Wrytcrs
noemt; die door zulks te doen de werrelt wel zou-
den willen wysmaken en doen gelooven dat zy erva-
ren iluurlieden in die wetenfehappen en letteroeffe-
ningen zyn , doch gemeenlyk (ais het fpreekwoort
zeit) brave itierluyden arm lant zyn , en geen hart ,
of' moet hebben om zich in de ruime zee der pen-
ocffbning te begeven , om proef te geven van hun-
ne bedrevenheir. De vermaarde Dichter J. Anto-
nides zeit van zulk volk:
Zulk een gebroet, dat als de rekels, die vervaart
WV-gfiu'pen in hun hol met ingetrokken ftaart,
Geen edeler party het hooft zouw durven bieden.
Dit lot zal deze fpeelpop van mynen buitentyd al
mee te beurt vallen. Want niemant moet my verr
denken dat ik zoude gelooven dat myne fchriften,
gelyk die van anderen , al mee niet over den hekel
gehaalt en bedilt zullen worden , en woordcnvittery
onderhevig wezen, of dat myn doen niet zal tegenge-
fproken worden , al eer men eens heeft agt gegeven
op het nut dat ik , in opzigt van het verbeteren der
bedorven zeden, voor heb. Want dit is het gewone
loon , dat elk in deze bedilzngtige eeuw voor zynen
goeden yver, nachtwaken, en met de neus in de boe-
ken te zitten (terwyl anderen ooi een trantje gaan*
-ocr page 222-
ZINNEBEELDEN. i99
of met ydcihcit, zoo bet daar noeb. by bleef, hun-
nen koitelyken tyd verquiften) te wachten heeft.
Hierom zeide Dan. Jonftys en had 'er licht reden
voor , Dat het immers zw geruß niet v;as fcheenpinnen
te maken.
II. Wort het bedryf der Spin op quaataardige men-
fchen gepaft , die , het zy zo 't wit, uit vuilaardig-
heit , 't zy reden of geen reden daar toe hebbende,
van een yder en zyn doen altyt· ten quade , of met
verachtinge fpreken. Ja dat nog erger is, hoe zui-
ver het oogwit van een Schryver zy , hoe voorzich-
tig en oprecht hy de zaken behandelt heeft ; noch-
tans zullen quaadaardige menfehen de Spinnen ge-
lylc, door verdrajinge van den zin, of verkeerde op-
vatting , daar venyn uit weten te zuigen , cm den
reynen yver van den Schryver roet dien venynigen
zwadder te bekladden. Zulke menfehen zyn ruil-
verftoorders , tyrannen , en beulen van den geeft ,
en rtelten zig in zeker opzigt gelyk met den verag-
telyken Nero, die reden zonder reden vond om zy-
nen boozen aart te oeffenen ! gelyk dan volgens het
verhaal van Suetonius , alk misdaat zelf van geringe
dingen
, en eenvoudige vjoorden, by hem voor hoofdzonden
werden opgenomen.
Ja een Tooneeldichter onder voor-
wendinge dat hy Agamemnon met laflerlyke ivoorden ge-
tergt hadde,
wert van hem geftraft,
't Gebloemt waar uit de nyv're Honigby
. Den honig gaart, tot zoete lekkerny,
Strekt voor de Spin ftof om venyn te zuigen.
Waar ontrent niet anders te doen is, dan met een
Chriitelyke bezadigtheit zulke menfehen te verdra-
gen , en te denken het geen Xenophon zeide tegens
een die hem lalterde : Gy hebt geleert quaat te/pre-
ken
5 en ik heb geleert het 'zelve te verdragen.
Ν 4                         III. De
-ocr page 223-
5Loo HOÜBRAKENS
III. De Spin in gedaante als boven verheelt, in 't
midden van haar warnet, van waar zy naar alle kanten
loert op' eenig aas , ftil, en uitgeftrekt geplaatft,
wort genomen voor een Zinnebeelt van Lift> en ver-
geleken by het doen van de Kat, in de Fabel, wel-
ke ziende dat de muizen alle hare lift ontdekt heb-
bende in hare holen bleven, zich liet met bey de poo-
ten om een balk geilagen, ftil, en uitgeftrekt, even
als of zy dood was, hangen , om op dusdanige wy~
ze de muizen te verfchalken. Maar eene der voor»
zigtigfte deze lift bemerkende , riep haar van
verre toe j Al veranderde gy u zelve in een meelzak ,
nochtans zowwen ivy V ons niet betrouwen by u te ko-
men,
't Gaat ook dus met de Spin in opzïgt van
de vliegen. De voorzigtigfte vermyden het net, de
groote en ftoute boren 'er door heen , maar de klee-
ne en onnozele blyven in het zelve verwart hangen.
Daarom vergeleek Solon het Recht en de Wetten by een
Spinnewebbe , daar de kleene vliegen in gevangen worden,
maar de groote doorbreken. Daar die oude, dog quade
fpreekwyzen j Dat Kooplieden hun woort moeten hou^
den
, maar de Prinfen niet: Dat de wetten zyn voor het
volk
, niet voor den Vorf gemaakt, hunne herkomft
van hebben.
Keizer Karel de V. moet tot zynen roem hier by
gedacht worden. Deze had tot een fpreekwoort?
Alwaar het (zeide hy) dat de f rouw uit geheel de wer-
velt verhuisde
, zoo moeßze nochtans in de Hoven der
Koningen blyven wonen.
De Getrouheit (zeit Plato) is de gvontßut , of Fon->
iament van het borgerlyke leven,
Het
-ocr page 224-
ZINNEBEELDEN, zoi
XLVIII.
Het Æ W Õ N.
Was 't niet genoeg, der Heidnen drinkgelagen,
En dronkenfchap in 's weerelds duiftren tyd
Te volgen? wort dit quaat in deze dagen,
Van 't volk gepleegt, dat Chriftus naam belyd?
Helaas! wie kan't verbloemen of verfchooaen,
Hoe veelen zich in 't nutten van den wyn,
Tot hun bederf, niet minder gulzig toonen,
Dan dit gepropte en overlaaden Zwyn.
Maar fpiegelt u, odronkaarts , nog in 't ende,
bedwingt uw luit, eer 's hemels wraak u fchende.
Í f                            Het
-ocr page 225-
loz Ç O UB R Á Ê E Í S
XLVIII. ZINNEBEELT.
Ç Et Zwyn is een Zinnebeelt van Gulzigaarts , en
vrekken. De H. Schrift zegt van de eerften,
dat hun God hun buik is : omdatze hunne eere Hel-
len in die fchande , van hunnen hollen balg , wan-
neer die ledig is , weder op de leeft te flaen , en uit
flokluft op te vullen: in welk opzigt zy nog arger te
fchatten zyn dan de Zwynen; want die geven nog nut
nu hunne dood, met hun gemefte hammen , in welk
opzigt de Vrekken met hun gelyk ftaan > want
fchoon de zelve vniets voor anderen overig hebben,
maar alleen uit vrekluft hunne ledige zakken tragten
op te vullen , zo laten zy nochtans na hunne dood
voor anderen wat oveiblyven.
Philoxenus (om een voorbeelt van Gulzigheit te
itellen) nam zulk genoegen in zyn gulzigheit , en
vraatluft, dat hy wenfte een hals te mogen hebben
als een kraanvogel, om alzoo de fpyze langer te mo-
gen frnaken , eer die in de maag daalde. En om dat
het zwyn tot baritens toe opgevult, gemeeniyk met
zyn fnuit den trog omwerpt, en de overige ipys.uit-
ftort, die naderhand van dienft zoude können zyn,
zoo ftrekt het ook ten Zinnebeelt van verquiftin-
ge. Geen Roornsgezinde , denk ik , zal zig daar aan
ftoren , dat ik Caifar Borgia , een weergaloos voor-
beeld van verquiftinge , hier by gedenk. Deze ver-
quirlte en verfpeelde op eenen nacht met de dobbel'
jteenen tien duizent Ducaten uit de aflaten opgeza-
melt, bcdenkelyk om tot een goet gebruik aange-
leit te worden. Doch de H. Vader, Alexander ac
V I , nam deze verquiftinge van zyn baftaardzooO
voor fuiker op, zeggende al lachende, V zyn maer &
■zonden van de dronkc Dtiïtfcr:,
Laat
i
-ocr page 226-
ZINNEBEELDEN. *o3
Laat het u welgevallen, Lezer , dat ik naa het o-
penen van ons Tafereel , u een gulde les ten af-
lchrik der welluftigheit en overdaad voorftel, ont-
leent van den Roomfchen Redenaar Cicero , daar
hy aldus zeit : Hoe lange zullen vele Schepen over ver-
fcheïde Zeen den overvloed van onze Tafel aanvoeren?
word niet een os op een weide van weinig roeden gevoed ?
en is niet een Bes voor veele Elefanten genoeg ? Of heeft
de Natuur
, fchoon zy ons met zulk een middelmatïgen
aart voorzien heeft
, ons zoo onverzadelyken buik gege-
ven
, dat wy de gretigheit der vuilfle beeflen met onze
begeerten overtreffen ? geenzins. Onze natuur is van een
gehoorzamen aart
, en tot matighei't gewent zynde, wort zy
met weinig afgewezen.
Ons luit hier aan te hechten ecnige Vaarzen tot
deze ftoffe dienende, zoo als die my door eenen my-
ner vrienden overgegeven zyn. Dus luidenze:
Waarom fchepte iemant oit genoegen en behagen
In wilde zwynen en in haren te gaan jagen ,
Of vogels in de lucht ? waarom geboodt de luit
Te halen oeiters op een afgelegen kuft?
Wat ons boiïchaedien, wat ons de baren geven, ·
Strekt geen vervulling voor het noit verzadigt leven.
Wat ons de ryke zee, wat lucht en aarde geeft
Is niet dan ftof, die voor de boosheit voedfel heeft.
O Bacchus, die bekranft met groene wyngaertblaeren
Zoo dartel pronkt, gy hebt den naam van vreugt te baren.
U kunnen rozen en druiftrollèn 't jeugdig hart
Vermaken by den vvyn, en veiligen voor fmart.
In Thebe vieren u met pracht en praal dè vrouwen,
Die u aanbidden en voor eene godtheit houwen.
Zy brengen altemaal u offergiften aan,
Eu wyngaartranken met haar druiven zwaar gelaên.
Dan hoort men een geluit van bommen en cimbalen
En trommels op 't gebergte en in de lage daalen.
Dan drinkt men overal: men zuipt zich zelven vol:
Men legt de fchaamte neer, en ftelt zich aan als dol.
O ydelheit! wat kan die weelde en welluit baten?
De dronken dorft zal noit de gulzigaarts verlaten.
-ocr page 227-
áï4 Ç Ï U Â R Á Ê Å Í S
De weelige overdaat krygt dus den loiïèn toom.
Men fpilt een groot beflagh van rykdom zonder fchroom»
Niets is 'er dier genoegh om op den difch te zetten.
De hooge prys alleen verliert de difchbanketten.
Men put de fchatkift uit om by den dierbren wyn
In volle blyfchap en in dartelheit te zyn:
Daar Kleopatre uit luit om Rome te befchempen
Een koningsfchat durft in een teug azyn verflempera.
Wat Babel opbrengt wort gefchonken in een glas,
Als of dat voor den dorft het eenigh middel was.
Hoe lang zal nogh de menfch uit alle vremde hoeken
Voor zync tafel gaan de lekkernyen zoeken ?
Hoe zal hy zich helaas verzadigen in 't end ?
Waar henen zal zyn luft en graagheit zyn gewendt ?
O Tantalus, gy ftaat in't midden van de ftroomen,
En kunt den heeten dorii: door geenen drank betoomen.
De boom begeeft u ftrak, wanneer gy eten wilt,
En gy ïiet al uw moeite om t'eten ftrak gefpilt.
Uw dorft blyft even zwaar, uw honger ongemeten.
Het droeve lot belet u 't drinken en het eten.
De Griexe wysheit liegt niet altyt even grof.
Wy geven zelfs helaas tot dit verdigtfel ftof.
Wat ons de zee geeft, of't geboomte zwaar geladen,
Wy kunnen 't oog wel, maar den honger niet verzaden.
O menfch, rys uit het ftof, verlaat die dwaze wys
Van leven: boet uw luft om höogh aan hemelfpys.
-ocr page 228-
ZINNEBEELDEN. 205-
XL IX.
D e Ç Á Á S.
't Komt van hooger hand.
De vrees ontftelt en jaagt den Haas,
Al zoekt hem niemant ook te deeren.
Zo ging 't voorheen Kaligulaas,
En wrcede Neroos en Tibeeren.
Die zich bewuit van gruweldaên,
Schoon hun geen vyand viel te duchten,
Vol fchrik op 't ruiflen van de blaên,
Niet wiften waar ze zouden vluchten.
Terwyl de opregte, 't zy hoe 't gaat,
Gelyk een leeuw kloekmoedig ftaat.
Vrees-
-ocr page 229-
æï6 Ç Ï ÜB RA KENS
XLIX. Æ INNEBEELT.
VReesagtigheit in 't algemeen genomen ontftaat
uit kleenmoedigheit , die onder de menfchelyke
zwakheden word getelt: maar word ook onderfchei-
den aangemerkt, in opzicht dat zy uit verfchillige
oorzaken geboren word.
Daar is een foort van vrees , welke voorkomt, of
ontfpruit , uit bewuftheit van quade bedryven , daar
in het voorgaande vaarsje op word gezien. Die van
zulk een vrees bevangen zyn , hebben hun geweten
tot een rechter die alle oogenblikken ltraf vordert, en
de vrees tot hun beul, dien zy niet ontvlugten kön-
nen, nog ontfchuilen.
Daar is een vrees die uit kleenmoedigheit ont-
fpruit , en zig duizent rampen bedenkt, die nooit
komen; zoo dat zoodanige bevreesden zig, als mea
zeit , op 't ritzelen van een bladt ontzetten. Deze
menfchen heeft de geleerde Huigens op hetregiiterder
blindengeitelt, in zyn Qogentroofi, daarhy dus zeit:
Zy zien geen blad bewegen,
Of mcenen 't is een loodt; zy zien geen blooten degen,
Of voelen hem in 't hart; zy zien geen kruit aangaan,
Of denken 't yzer komt recht op hun leven aan;
Zy bukken vooreen vlieg, zy fchrikken voor een vogel.
En, of het duiken waer een' borftweer voor een' kogel,
Zy itruiklen ongequetft in 't vlakke velt.
Daar is een foort van vreeze , die meeir. plaats
heeft in menfchen die vele fchatten bezitten, en ont-
fpruit uit bekommertheit, wantrouw op de godde-
lyke voorzorg, en onkunde van den aart der goede-
ren
-ocr page 230-
Æ IN Í Å Â Å ELDE Ì. 7
*cn die zy bezitten , niet denkende aan de fpreuken
«er wyzen:
't Geen u 't Geval heeft aangebtagt,·
Moet niet voor 't uwe zyn geagt.
Het goed dat aan ons is tot een gefehenk gageven
Word ons wel weer ontrooft, en van ons weg gedreven.
Maar fteeds in bekommeringen zynde s als of
^et hun eygen , en beftendige goederen waren,
vi"eezen zy de zelve te verliezen. Tegen alle deze
ydele vreeze geeft Scncca een weergaloozen raad,
lr! een syner Brieven, daar hy dus zeit : Wees niet
%r den tyd elendig , vermits gy 't geen dat miffchien nett-
•«■omen zal vreeß. Dreigt u eenig nakend ongeval
, <wat
^erzckeritfge hebt gy dat het komen zal ? Hoe vele dingen
'fii wy wachtten zyn niet
, en andere, die ivy niet ver-
jachtten
, ons overgekomen? Daar können dingen tuffchen-
*omen waar door het aanflaande gevaar gefluit wort
, be~
Zivymt
, of een ander treft. Waar toe dient het datmtn
tyn droéfheit te gemoet loopt ?
Te recht zingt Horatius:
Prudens futuri temporis exitum
Caliginofa node premit Deus,
Ridetque, ü mortalis ultra
Fas trepidat.
[Wat baten alle onze ydle zorgen ?
Dat komen zal hout Godt verborgen,
En lacht, wanneer de menfehen zonder reden
Van zorgen worden of bekommering bettreden.]
Aanmerkelyk zyn de voorbeelden, die men by de
^ude Schryvers vint. Men verhaalt van eenen Pifan-
^eri die zoo angftvallig m bang was dat hygeftadigh
freesde dat hy zyn eigen ziel ergens zou ontmoeten,
-ocr page 231-
α®8 HOÜBRAKENS
als of die reedts zyn lichaam verlaten hadde. Hier uit
haalt Erafmus het gebruikelyke fpreekwoort aen :
vreesagtiger dan Pifander.
Zeker Schryver heeft, om Dionys den Gewelde-
naar van Sicilië te behagen, die van Reggio een fmet
aangewreven van bloodigheit en angilvalligheit. Het
geen alom zulk eenen ingang gekregen heeft, dat zy
ook tot een fpreekwoort zyn geworden. Want als
men certyts eenen vreesagtigen menfch regt wilde af-
fchilderen, zeide men : Hy is ilooder dan die van
Reggio.
Nerva omtrent zes en zeitig jaren out quam te Ro-
me aen het gebiet. Tot die waardigheit verheven
liet hy alle de triomfbogen en praelbeeldcn , door
Domitiaan opgeregt, afbreken of om verre werpen»
latende die van zilver of gout waren fmelten , en tot
geit maken. Terwyl hy zich in zulk eenen over-
vloet van rykdom vcrluftigde beving hem fchielyk
Zulk een vrees, dat hy heel en al beftórf, latende
zich voorftaan dat Domitiaan leefde en gereedt was
orn hem op te komen en te ftraffen. Zoo dat men werk
had om hem weder door redenen tot zinnen te brengen·
He*
-ocr page 232-
Æ IN Í Å Â Å EL DEN.
L.
Di BULTENAARS.
Niet min ccvloos van binnen.
De Bultenaar verguift zyn makker,
Mismaakt van lyf, met fpotgebaar.
't Wanfchapcn mens, in't fchimpcn wakker,
Bcguichelt weer den Bultenaar.
Zo kan een veinzaart, in zyn'werken ,
Die boos beleit den dag ontvliên ,
In 's broeders oog een fplinter merken,
En blint geen balk in 't zyne zien.
Dus tergt de huichelaar Gods tooren,
Die cndeloos hem is befchooren.
O
-ocr page 233-
%éï Ç O ü BR AKENS
i'ZINN'EBEELT.
DTt Tafercel vertoont ©ns twee Bultenaars , en
hoe d'cen des anders gebrek aanwyft , en be-
fchimpt. Een Zinnebeclt 't geen ons leert, hoe de
meeile menfehen door eigenliefde verblint hunne ge-
breken , misftal, en euveldaden , licht achten j en
gemakkelyk over 't hooft zien, en die van anderen,
fchoon geringer , als door vergrootglazen befchou-
wen, en daar naar afmeten. Dit beveiligen niet al-
leen de oulingiè zinfpreuken, maar ook de voorbeel-
den van later tyden, en de dagclykze bevindingen.
Zeker Filofoof gevraagt , welk het lichtfle om te
doen was in de werrelt
, gaf tot antwoort: De gebre-
ken van een ander te zien.
De Griekfe Kerkvader Chryfoftomus laat zig hier
op dus hoorcn : Omtrent de misdaden van anderen zyn
we fcherñ onderzoekers : en over d''onze maken wy gee-
ne woorden.
Dus hooren wy ook Menander in zyne
Griekfe vaarzen, volgens de vertalinge van den Heere
D. van Hoogftraeten:
Wy kunnen fteets een ander wel vermanen,
Maar ïelfs ons niet van fnoode zonden fpanen,
Om dat wy die niet kennen in ons zelf.
De zelve op een andere plaats:
O Pamfilus! daar 's niemant, die het quaat
In zich bevint, hoewel het open (laat.
Maar al het quaat 't geen anderen bedryven,
Zien wy terftont, en weten 't te befchryveu.
Hier in ftemt ook Horatius , daar hy zulk flag
van
-ocr page 234-
ZINNEB E EL DE N. an
van menfchen berifpt, en hun wanbedryf hun in den
baart wryft:
Nadienge uw eigen quaat niet al te wel doorziet,
Waarom befchout gy dan met al te fterk vermogen
Van uw gezicht, als hadt gy draaks of arents oogen,
't Gebrek van uwen vrient?
Hendrik de IV, Koning van Vrankryk, was een
beminnaar by uitftekentheit, van Vrouwen, 't Ge-
beurde dat hy den Hartog van Biron , over de liefde
tot zekere Juffer, beftrafte , welke hem daar op al-
dus antwoordde: Groote Kening , hoe is 't mogelyk dat
gy geen medelyden met verlief den hebt y deivyl gy zoo dik-
\ wils zelfgezegt hebt
, dat, wanneer gy beminde, gy u zelf,
uw Koninkryk, en onderdanen vergat?
Daar zyn geen zaken, of doeningen in de werrelt,
of een bedilluftige weet 'er iet op te vitten. Dit
Zal de xc. Fabel van Faernus beveiligen ons door den
zelven heere Dr. David van Hoogftraten opgegeven :
Jupyn, Neptunus, en Vrouw Pallas zyn voorheen
In eenen ftrydt en ongehoort gefchii getreên,
Wie van hun drien op 't beft zou aan de werrelt geven
Een gift, die wat 'er was zou heel te boven ftreven.
Jupyn de Vader geeft een menfeh, het eelfte dier,
Minerve een huis, en God Neptunus eenen Stier.
Toen wert de zaak geftelt aan Momus van de goden,
Die't werk opnemen zou , en hem met een geboden
Met keurig onderzoek op alles agt te flaan.
Hy nam den laft op zig, en had het ftraks gclaên
Op 't maakfel van den Stier, dewyi de dubble horen
Niet wel geplaatft was op het hooft des itiers van voren,
De fchoften moeiten met die wapens zyn verzien
Om zoo veel fterker aan den vyant weer te biên.
De menfeh was ook misvormt,om dat men zyne zinnen
Niet onderzoeken kon tot in zyn hart van binnen.
Q i                                  Die
-ocr page 235-
÷é% Ç O ü  R Á Ê E Í S
Die moeiten buiten zyn, oFdoor een venftergat
Moeft blyken wat hy in zyn hart verborgen had.
'T gebouw van'thuis, fprakhy, wasookalteverfmaden.
Om dat Minerve dat niet had gezet op raden,
Op dat het met zyn heer verandren kon van gront,
Zoo by geval, als 't gaat, zyn buur hem tegenftont.
Een menfeh, die zig ahydt wil vitten onderwinden,
Kan in de befte zaak ook wel gebreken vinden.
Momus, (zeit de wyzc Gratiaan) redenkavelde
wel domkoppig , als hy wilde dat 'er een kleen
venftertje voor 't hart der menfehen behoorde te we-
zen. Een goed oordeel, z.cgthy, is de veomaamfie fleu-
tel van een anders hart. Het drieß onverfiant mag de
wyk nemen tot bet heiligdom van ßilzivygen
, en de arg-
lißige geveinfibeid tot een isit graf: een man van oordeel
ontdekt alles
, raad , en doorgrond alles. Hy onderfcheit
terßont den fchyn man
'/ wezen ; by entjyffert alle de
voornemens
, en alle de einden.
D*
-ocr page 236-
ZINNEBEELDEN. ii3
L i.
De KAMELEON»
Noit by zich zelven.
Wat konftvertooning ziet men hier,
Om de aart der vleiers op te fpeuren?
't Kameleon , een fchubbig dier,
Dat zich in veelerhande kleuren
Herfchcpt, is't wapen, dat hen voegt,
Die wifpeltuurig boven maaten,
In laffe vleiery doorploegt,
Elk wecten naar den mond te praaten,
Niet zelden tot hun eigen ichä,
En ramp aan 't eeuwig heil hier na.
O 3                         Het
-ocr page 237-
æé4 Ç OU Â R Á KENS
LI. ZINNE Â Å Å LT.
Å
Et Zinnebeelt vertoont een gedierte , kameleon
genaamt, bleekgraauwverwig , maar dat zig de
koleur aanneemt van 't geene dat naarby is , of
daar het zig op neerzet > levende alleen by inademin-
ge van de lucht. Even zoo veranderen de pluiin-
ftrykers en oorvleyers hunne gebaarden , gelaat en
woorden , naar de geneigthcden der menfehen met de
"welke zy omgang maken ; vleyen de zclvs met wint
van ydele Eere, Staatzugt, of zoodanig iet als sy
denken dat het voorwerp van hun gevley behagen
zal 5 terwyl zy alleen leven door de lucht van hoop,
of vergeldinge.
Demofthenes plag te zeggen , Dat de Vleyery een
voeßer van ondeugden
, een medcgtzellinne van het ge-
luk
, en een gcduarig quaat voor Koningen en Prinjen
was.
De Rede is omdatvleyers zelden waarheit fpree-
ken , de gebreken Deugden noemen , de toorn Dap-
perheid , en het gewelt Recht. Waarom de Wy-
ze Bias zeide , Dat onder de wilde dieren een Tyraa,
maar onder de tamme een Vleyer het fchadelykße was.
Dat de fraye Dichter J. de Dekker niet onaaitig
in dit volgende vaarsje verklaart, zeggende:
De Vos fprak tot de Raaf, hoe iheeuwit fcyaa uw veeren!
En och! wat voed onze eeuw, de zulke voffen veel!
Zulke menfehen flaan geen acht op den ernftigen raat
van Socrates, daar hy zeit : Houd geen feboonfirekers ,
corblazers, of aanbrengers aan: want het gene zy u vertel-
len komt niet uit geneigtbeit voort; maar gelyk zy de gehet'
men van anderen u ontdekken
, zoo ontdekken zy de uwe aan
»iaAi>vi>n                                                                                 't WaS
-ocr page 238-
Æ ú Í Í Å Â E E L D E N. ii$-
*t Was een gemeene wyze van {preken by de
Grieken > dat onder alle ichepfelen de menfeh al-
leen komt aan een onverdiende gunft , of ongunft.
Een fchoon paart wort beter bezorgt als een flegt.
Maar \ helpt een man niet dat hy vroom , deugt*
Zaam , kloek , en edelmoedig is j want men geeft
gemeenlyk de eerfte eer aan de pluimttrykers y de
tweede aan de valfche aanbrengers, de derde aan
de verraders. De argflen van leven bekomen de beße
ampten.
. Men leeft by Tacitus, dat , als Tiberius des ge-
biets was meefter geworden , de Edelen zoo wel
als de gemeenen hem vleiden -, waarom hy dikwils
Van *t Raathuis komende > zeide : O menfchen gereedt
ter ßavernyef
.. Hoe algemeen de Vleiery inzonderheit aan de Ho-
ven is, geeft de Ridder Fil. Sidnei in zyn Verdedi-
ging der Po'ézy
niet onaartig te kennen} alwaar hy van het
Keizerlyke Hof meldende zegt, hoe Gio Pietro Pu*
gliano, met wien hy omgang had , 't paard noemde
den eenigflen Hoveling die gedienßig was zender vleiery.
En gelykmen menigvuldige fblen zoude kou*
wyzen van Vorften die door vleiery zich fchandelyk
hebben laten by d' ooren leiden, zoo zyn 'er ook in
tegendeel voorbeelden van anderen die zulks hd
gewraakt.
Koning Lodowyk had voor gewoonte %xg dik-
maal verkleeden in onbekent gewaed , en onder
het gemeene volk te verkceren. Als hem gevraagt
Wierd van zyne Hovelingen tot wat einde hy zulks
dede, gaf hy tot antwoort: Om dat ik de waarheit verne-
men wil: want myn huisgenoot en zyn maar pluimflrykers,
die my zoeken te behagen
, en aanbrengen 't geene hun
"voordeelig
, en aan hun vyanclen fcbadelyk is. Daar-
°¿ ook , als Koning Alphonfus gevraagt wierd,
welke hy voor zync getroufte Raden hielt, gaf hy
O 4                             tot
-ocr page 239-
2À<ß Ç Ïû Â R Á Ê Å NS
tot antwoort, de Boeken : welke zonder vreeze, of
pluimftryken , my vrymoediglyk en gctrouwelyk
zeggen , 't gene ik begere te wecen.
Vleyery heeft uit vrees, of hoop , twee regtfny-
dendc gemoedsdriften, haare herkomft gekregen. En
het ftreelen der Vorften gcfchied gemeenlyk met de
zelve oprcgte meeninge en het goede hart , als waar
mee een gevangen de ftruikroovcrs of moordenaars
in nood zynde bejegent, welke hy vleit, en zoo lang
naar uiterlyken ichyn eert, als zy macht over hetn
hebben , dewyl hy daar van ontkomen de zelve ver-,
foeit , en dus genoegzaam betoont dat het maar ge-
veinit is geweeitj en hy het alleen gedaan heeft uit
vrees voor zyn leven, of op hope dat hy van het zy-
ne wat mögt behouden. Zulks men op de Pluim-
ltrykers , en Vleiers het Spaans fpreekwoort, Vele
menfehen kuffen handen die zy liever zouden byttn
, met
recht mag toepaflen. En verfcheiden voorbeelden
leeraaren ons , dat vele Staat- en Volkbeftierders,
die niet van kennhTe en oordeel ontbloot waren ,
t'elkens hebben geklaagt; geen Vrienden ie hebben die
hun perfoonen beminden
, maar hunne macht ; zulks zy
ele heer/chappy verliezende
, alle hunne vrienden te gelyk
verhoren.
Eindclyk een oorftreelcr der Vorllen behoort ver-
ilandig te wezen (zegt het fpreekwoort) om zyns
meeiters aart en neigingc te können flikken-, om zyn
gevlei daar naar te lchikken , even als de Kameleon
zyn kleuren naar den gront daar hy op zit maakt.
Anders kan hy zich licht vergiflen, en zynen toeleg
verydelt zien. Een voorbeeld van Keizer Sigismund
zal dit beveiligen. Deze van een Pluimftryker tot
walgenstoegevleit, en met ydele loftuiting geftreelt,
gaf hem tot zyn belooning flagen; en als die gaft naai'
de reden vraagde waarom de vorft hem iloeg } ant-
woordde de Keizer j om dat gy my hyt.
-ocr page 240-
ÉÌÂÇÌÇÌÂ
Æ É Í Í Å Â Å EL DEN. éé7
Met goede reden vergelyktmen ook de geveinsde
tong en oorvleycrs by de fchaduwe,
Die't beelt navolgt, en aan blyft kleven.
Zy ook, zo lang 't hun voordeel bied;
Maar komt hun vrient eens in verdriet,
Doordien zyn ftaat word omgedreven
Door 't wiffelvallig werrelds lot,
Zy zullen hem den rug töe keeren,
Zyn ongeval met fmaat vermeeren,
Of dry ven met zyn val den fpot.
De "werreltlingen mogen 't verftant, en Hoflyk-
hcit noemen, de tyd, en gelegenthcit in agt te ne-
men , en door gevley den genen aan re kleven, van wien
Zy gunftc verhopen j ik derf wel ront uit zeggen ,
zoo het met geen opregthcit, en alleen ora eygen
voordeel gefchiet,
Heet dit zyn drift naar reden ftieren ?
Vergeefs heeft dan de Schepper milt
Die weldaat aan den mens gefpilt,
Wanneer hy volgt op 't fpoor der dieren.
Het pluimgedierte quinkeleert,
En komt met zang den boomgaart ftreelen,
Zoo lang zy van de vrugten deelen;
Maar niet wanneer 't fayzoen verkeert,
De boomen ledig zyn van vrugten.
Dan houd het quinkereeren op;
De kale boomgaart krygt den fchop,
En elk ontgaat zyn dank met vlugten.
O f                       Met
-ocr page 241-
ïi& Ç OU Â R Á Ê Å Í S
Met nogh een voorbeelt van vuile vleiery zal ik
dit Zinnebeelt fluiten.
Alexander de Groote , Koning van Macedonië,
gekomen zynde in den tempel van Jupiter Ammon ,
wert aan den ingang ontfangen van eenen der oüdite
priefteren, en met den naam van zoon begroet, zeg-
gende hem de Priefter dat Jupiter hem deze bena-
minge gaf. De heeifchzuchtige Vorft hier op , ik
neem ,
zeide, hy , den naam aan , en zal hem my laten
•welgevallen
, zoo gy my de hecrj'chappy over den ganfihen
mrtbodem vergunt.
Hier op begaf de Priefter zich
naar binnen, en bragt, als of hy met den Godt hier
over gefproken had , befcheit dat de Godt hem dat
beloofde. Toen verklaarde Alexander dat hy gaerne
weten wilde of 'er nogh iemant in 't leven ware der
genen, die zynen vader hadden omgebragt. De loo-
ze paap, om hem de maat vol te meten, voltoide de
vleiery met dit zeggen : Alle de moorden , o Koning,
van Filips zyn geflraft : maar wat uwen vader aangaat,
dien kan nïemant lagen leggen. Hier mede betekende
hy dat Alexander niet de zoon van Filips , maar van
Jupiter was.
 Å-
-ocr page 242-
ZINNEBEELDEN. 219
* L 11.
BEDROG, en VALS HEIT.
Wees op uw hoede.
Een mens, die met twee aangezichten
Vam achtren grynft, van vooren lacht,
Als zocht zyn dienit elk te verplichten,
Vertoont de valsheid in haar kragt,
Gereed om gruwlen te bedryven.
Dus zag men Joab, vals van grond,
Weleer zyn grooten vriend ontlyven,
Wyl hy hem drukte mond aan mond.
Iskariot, als 't hooft der quaden,
Heeft met een kus zyn heer yerraaden.
Ver-
-ocr page 243-
÷æï Ç O U  R Á Ê E Í S
LIL ZINNEBEELT.
VErwonder u niet, Lezer , dat ik dit monftcr op
de wyze van een praalbeclt heb afgemaalt. On-
deugden te vertoonen heeft zoo wel zyne nuttigheid
als het ten toon ftellen van Deugden j dog elk in een by-
zondcre betrekkinge: het laatfte om aan te fporen, het
eerfte om af refchrikkeni beide om de zelve te leeren
kennen. De Iconologia of Beeldefpraak heeft dit mon-
fter van outs afgebeelt als het affchuwelykile dat ne-
vens d'Ondankbaarheit den aardbodem betreedt, met
twee aangezigten : het eene als dat van een jong, fchoon,
en het andere als van een oud genmpelt wyf, met een
lang kleed, als wel eer door den Waarmontdefchyn-
heiligen werden afgebeelt: waar onder zig twee poo-
ten van een Grypvogel of Adelaar vertoonen, nevens
den ftaart van een Scorpioen. In de eene hand ziet
men twee Menfchenharten , en in d'anderc een Mas-
ker , en in de naaftvolgende Figuur nevens haar een
Panterdier-dat al mee wat zeggen wil.
Wat fyn bedachte vonden de Lift niet al weet te
fmeden onder fchyn van billikheit, als of zy het goe-
de van haaren evenaaften voor had, en heur bedrieg-
lyk gelaat, wezen, woorden, enz. daar naar te fchik-
ken , weten zulken beft die van heur vergiftigen
angel gefteken zyn. Waar op de twee aangezigten
hunne zinfpelingen hebben. Gelyk ook de dubbel-
hartigheit door het teken in d'eene hand aanwyft
het waarteken van heur goeden en quaden wil in een
zelve zaak. De Gryns , door den Toneelfpel-Dichter
Efchylus verzonnen, heeft ftof gegeven aanA. Pels,
in zyn Toneelwetten , daar hy zeit:
Efchylus boude een vafte Ree
Op lichte Balkjes, en was vinder van Toneelcn
Vau Gryns, en Kleeding.
De
(
-ocr page 244-
■■q
2INNEB E EL DEN. %ti
De andere hand, gelyk ook het weerfchynkleed,
Verbeek hoe de lift , door menigvuldige bedricgely-
ke veranderingen, haren rol weet te lpelen , gelyk
ook de zaken anders voor te Hellen als zy in waar-
heit zyn, om alzoo tot haar voornemen te komen,
vertooncnde een aanminnig gelaat van voren, terwyl
zy van agteren den itaart gercct ltelt, om hen, die zy
met een gernaakten lach begluurt, te quetzen.
Onder de oudfte Schryvers vint men'er die de zelve
hebben vergeleken by Gerion. Dit was een gevaar-
lyk monfter, waar van verhaalt wort dat het zig ont-
hielt ontrent het Eylant Balearica, en die voorby voe-
ren met een vriendelyk gezigt, en woorden aan ftrant
lokte, onder fchyn van veelc vriendfchap en beleeft-
heit te willen betoonen, dogh hen, wanneer zy {liepen,
verraderlyk om hals bracht. Zoo getuigt Bocatius, en
Ariofto heeft de Beeltenis derLiltmctdepengemaalt,
dat hier op uitkomt.
De Valsheit die een fchoon gelaat,
Aanloklyk oog, en vriendlyk wezen
(Hoedanigheden waard geprezen)
Aan elk vertoont; is in der daat
Een monfter uit de Hel gekropen:
't Geen aait, en fnakt naar elks verdriet,
Indien haar vraatzucht anders niet
Heur boozen toeleg kan beloopen.
Haar tong flaat Hemelengletaal
Maar 't hart vervult met loozc treken,
Van 't loflyk Deugdenfpoor geweken,
Bedenkt vaft hoe het roeltig ftaal
Dat, onder't kleed van VoiTevachten
Zich dekt, de vroomften fteets belaagt,
En hun de ftille ruft ontjaagt,
In ßcc dat zy haar gonß verwachten.
O Vals-
-ocr page 245-
x*S Ç O ü BR Á Ê Å NS
O Valsheit, van de Rede ontaart,
Gy weet het aainigt te blanketten
Met lift, en minlyk voor te zetten,
Maar draagt een angel in den ftaart.
Tacitus verhaalt van Mucianus , dat hy uit be-
vindingen wel zag dat Antonius in 't openbaar niet
onderdrukt kon worden, bewees hem veel dienft,
en vriendfchap , zoo met tot zyn roem te fpreken,
als met heimelyke beloften , hem toonende hoe door
't vertrek van Claudius Rufus, Hifpanic ontbloot
van beftierdcr was. Teffens ichenkt hy eer- en krygs-
ampten aan zyn vrienden. Daar op , na dat hy 't
ydel gemoet van Antonius met hoop , en begecr-
lykheit vervult had , verzend hy de Keurbende , en
wel inzonderheit die hem gezint waren , naar andere
buitenfte wingeweften, en dus heeft hy de hoop door lift
misleid en fchendig bedrogen. De Heer D. van Hoog-
ftxaten heeft dit in zyn aanmerkingen op de Fabel van
de Rave , en den Vos gepaft. Deze bejoegen beide
een aas. De Rave fnellèr in 't vliegen, dan de Vos
in 't loopen , ftreek met den buit heen en ging daar
mede zitten op een boom. De Vos die daar op
vlamde en geen kans zag om 'er by te komen , be-
dacht een lift, en ving daar op aan de Raaf te pry-
zen j dat zy net en wel gemaakt van lichaam was,
zagt van pluimen , veerziende oogen , kragtig van
bek en vafthoudendc klauwen ·, maar dat het te be-
jammeren was, daar zy zoo fchoon een vogel was,
dat haar de ftcin ontbrak. De Rave door dit gc-
vley opgezet, wilde toonen dat zy zoo wel als de
andere vogels tong en ftem had, opent haar bek en
laat den brok vallen; daar de Vos mee ftryken ging,
verkrygendc door bedrog , het geen hy met loopen
niet had können magtig worden.
Het Panterdier, van ons gemelt, komt mede voor
een
-ocr page 246-
ZINNEBEELDEN. %*$
«enZinnebeeld van Lift opde Rol. Van deze dieren wort
gezeit, dat zy hun hooft tuffchen de voorfte pootera
Verbergen , op dat andere dieren, op de fchoonheit
Van hun geplekt bont verlokt, te gereeder van hura
gegrepen worden. Ja hoe de lift. zig ook by beur-
ten bedient van het kleed van fchynheiligheit (daar
Wy ook van hebben aangeroert) bcveftigt de Fabel
Van de Muizen , en de Wezel. Deze ziende dat al
haar toeleg bekent , en dus vergeefs was om de
muizen te betrappen , bedacht een anderen vont. Zy
zwoer zig te bekeeren van hare misdaden, deed boe-
te , trok een Geeftelyk kleed aan , zette de troony
als een Heilig kluizenaar, deed beloften van nooit
vlees meer te zuHen proeven ; en verichalktc dus
de muizen door dit fchynhcilig bedrog. Op zulk
Cen Lift , met ichynheiligen glans beftreken , heeft
de geeftige J. Zeeus het oog , in zynen Wolf in t
Schaapsvel,
pag. l. daar hy zeit :
Wie noemt me een ondaadt,op't bekende werreltrondt
Bekent, hoe gruuwlyk, die de Valsheidt niet beftondt,
In fchyn van outerdienil? want onder't kleed der vroornen,
Het fchynkleedt meen ik, is dat moniler opgekomen;
Een Monfter, dat zyn rol in hof en tempel fpeelt,
En, waar het gaaf, een zwerm van wangedrochten teelt.
liet derft zyn zetel op gewyde gronden planten;
Neemt Lift, en Hoogmoedt aan voor trouwe troontrauwanten;
Bedrog en Staatzucht voor zyn zuilen. D'ondcugt pleit
^oor 't burgerlyk gefchil, terwyl fchynheiligheit
E»'ontevenaerde fchaal, om 't heiligh recht te wegen,
Als waer zy Themis, torft; en met geknakten degen,
E>ien zy behendïgh- uit der vorften handen rukt,
Τ eenvoudigh volk misleidt, dat voor haar voeten bukt:
Een kanker, al van outs ter werrelt ingeflopen,
En fteedts met meerder drift in 't heimlyk doorgekropen,
Van 't Priefterdom gevoedt, gequeekt en aangezet;
ten kanker, die 't altaer methelfch vergif befmet;
*^cn zuivren wierookdamp ontreinigt, onder 't branden;
JJe kerk met fmook vervult van Hinkende offerhanden;
JJe zwoegende ofTervlam met heiloos vocht befprengt;
«•a du» een viezen geur in 't witte koorkleet brengt.
Wel-
-ocr page 247-
„4 HOÜBRAKENS
Wel kan men voor dat quaet de tempeldcur met fluiten?
En was' die peft in haar geboorte niet te fluiten ?
Kon 't Heidendom, dat ook met oordeel was begaaft,
Wins leerzaam voorbeclt nogh veel wetten ftyft en ftaaft,
Geeront op burgerheit in 't loffelyk regeren,
Daf zoo vïel monden flopt, die kerkharpy niet weren?
Kon Grieken , doelende op een eerelyk gerucht,
Wanneer het Afie en Europe hielt in tucht
En den Achaier naar zyn wetten dwong te lu.fteren.
Dat heiloos ondier in zyn oorlogsboe. niet klmfteren?
En heeft het ryken , ryk van volkren, overheert;
Dekrygsorkanen fteets kloekhartighafgeweert,
Terwvl al 't vorftendom moft voor zyn fchepter fchroomen,
En was het magteloos die Hydra te betoomen ?
'T ithvnt ia: want waar men zyn gefchichtboek openflaat,
Bevint men dat elk bladt vol priefternaamen ftaat.
Der vorften oordeel raekt door 't kerkgeraas aan t hollen.
Zv leenen d'ooren aan verdichte orakelgrollen.
Hun toeleah is uericht naar kerkelyk belang,
'rzy recht, of onrecht, 't zy goetwilhgh, of door dwang
Een gryze wichelaar meet hun befluit eerft Wikken,
Oodat hy 't moge naar zyn eigen oordeel fenikken,
Eer 't in ciment legt, en hy keurt zyn opzet goet
Zoo 't overeenftemc met zyn loos en valfch gemoet,
Dat met geeu dieploot is te peilen ofte gronden,
Gefpitft op loosheit en bedriegelyke vonden.
In zyne Opdragt fchildert hy ook dit Gedrocht
met deze verwen af:
Een ondier, fcherp van klaau en tanden,
In wildernilïèn opgevoedt,
Van niemant veiligh 'aan te randen,
Gebeten op onnozel bloet,
Op bloet van werelooze fchapen;
Een ondier, dat al 't velt afftroopt,
En d'ongerufte lantliên noopt
Met doodelyken angft te flapen;
Een ondier, ftug en ftuurs van aart,
Dat geen' aanquekeling, hoe teder,
Aan 's moeders vollen uier fpaart.
Di
-ocr page 248-
ZINNEB E E-L.DE Í. i*s
LUI.
De Í Õ D T.
Wie zou 'er niet voor fchrikken?
ó Nyd , die als een peftvuur woed,
Hoe krielt uw hooft van helfche flangen!
Gy knaagt uw eigen hert, om't goed,
Dat gy uw naaften ziet ontfangen*
Met u dorft Kain beft de kans
Van Abels wreeden doodflag waagen,
Terwyl zyn nydig oog den glans
Van 's broeders deugd niet kon verdraageil.
Gy fnoode hebt door 't Joods geflacht
Den Heiland zelf aan 't kruis gebracht.
Ñ
-ocr page 249-
»*6 HOÜBRAKËNS
LUI. ZÏNNEBEELT.
WY hebben de Nyd åç den Laster in dit Ta-
fereel door een zelve Figuur vertoont. Waar-
om ? wy merken de Nyd , als de natuur van dat
monfter, en den Laster als uitwerkzel van hcc
zelve aan.
„ De drift van Nyd en Veragting (zeiden wy
„ in het vervolg van Philal. Brieven) heeft een en de
„ zelve aanritzelinge $ alleen met dat onderfcheit,
„ dat d'enkele Veragting ontileekt, en zig ontroert
„ over voorwerpen in haren zin of aart veragtelyk ;
„ dog de Nyd in tegendeel over pryswaardige za-
„ ken , waar over zy zig naar billikheit behoorde te
„ verblyden. Als by voorbeelt, het welwezen en
„ vooripoet van haren Evcnnaaften, dienze in tegen-
„ deel afgunftig en met fcheve oogen aanziet: waar
„ op Horatius zinfpeelt, als hy zegt:
Myn welftant wort fteeds van ter zydea
Met een benydend oog begluurt.
En een ander Dichter:
De ondankbare Afgunft volgtden Voorfpoed opde hielen,
Gelyk defchaduw 't beelt, waar heen 't zig keert en wend.
Waarom Bontekoe, in zyn Geneesmiddel der Horts-
tagten, ñ.
é io. niet onaartig zeit van de Nyd , datze
ivaarlyk zotheit is
, om dat zy zig zelfpynigt, en ter-
nayl zy bedroeft is over een anders welflant
, door dit
nydig gemoed alleen te weeg brengt
, dat het baar zelf
qualyk ga
j zoo dat een zig zelf het quaad, dat hy an·
deren toivaenfl
, op def hals haatl. Foor el deivyl hy,
eert
-ocr page 250-
ZINNEBEELDEN. zi7
een ander zyne goederen door enkele nyd niet kennende
ontvremden en zig teeveegen
, alleen zig zelf quelt en
fynigt.
Dit bev'eftigt Plutarchus , daar hy zegt van de
Nyd, dat zy degenen quelt die niet wys zyn. En hy toont
in het iz. Hooftftuk van de Geruflheid des gemoeds^
dat deze drift ontfpruit uit d' overmatige begeerten,
en ongenoegen der menfchen, begerende alles voor
2ig zelven , zonder ooit vernoegt te zyn -y willende
niet alleen t' effens Ryk en Geleert, maar ook wel
Stedebeftierders zyn.
Dionys de oude was niet vergenoegt met dat hy
de grootfte Dwingelant van zyn tyd was j maar hy
was gemelyk , en nydig , om dat hy niet zoo goede
Dichter was als Filoxenus , en zoo fchrandere Rede-
naar als Plato : waarom hy den eenen in de gevan-
geniiTe deed werpen , en den anderen op 't Eyland
Egina verzond, om voor ilaaf verkogt te worden.
De voorgemelde Zedefchryver toont ook ver*
volgens , de rede waarom wy niet zoo zeer ons,
om ons eygen geluk , verblyden > als wy ons wel
om dat van anderen bedroeven. Namentlyk, om
dat onze natuur zoo zeer bedorven is. En hy vraagt
in yver uitberitende : Waarom is V o menfehj dat gy
Zoo gefladig op uw eigen ongeluk ziet
, dat gy altyt ver-
beut
, en nimmer het oog vefi op 't goede dat by u is , en
*t Geluk dat gy bezit?
Zeker zulke menfchen zyn daar
in gelyk den Koopman van Chios, die goeden wyn
in zynen kelder had, en overal zuuren wyn ging
opzoeken, om over zyn taafel te gebruiken, 't Ant-
Woort des Dienaars komt ook ter fnee; die ge-
vraagt zynde wat zyn meefter dede, toen hy van
*>em icheidde, antwoordde: FeelGoed hebbende zoekt
h quaad.
De verblintheit, en 't verkeert oordeel waar me«?
^e de Nydigen bezet zyn, brengt hen in dien waan
Ñ æ                              dat
-ocr page 251-
ι%% HOÜBRAKENS
dat zy meeneti dat een anders ftaat gelukkiger is dan
de hütmc Zy benyden hem in dien waan j dog
plagen zich zelvcn meer dan dien zy benyden, vol-
gens de ipreuk:
Zulks wie eens anders luk benyt,
Verteert zich, eu hy bard van fpyt.
Wy hebben ïn het voorbeeld van Dionys ge-
zien , hoe de Dicht-en Redenkonft benyd is. Maar
moeten wy ons ook niet verwonderen s dat ook de
Deugt, de waardfte fchat om te beminnen, ouds-
tyts altyt benydt is, en nu noch van de Nyd met
fcheef gczigt begluurt wordt, 't Eerfte beveiligt de
ipreuk van G, Manlius, daar hy zeit: De nyt is blint;
en daarom ipreekt zy quaat van de Deugt. Het twe-
de geeft P. Rabus niet duifterlyk te kennen in de-
ze Ryraregelen:
Dat noodlot volgt altyd de vroomheit agter aan,
Dat zy van monüers, en Harpyen, aangedaan
Met gruwelen, zoo fchelms beloont wort voor haar daden ;
Ja dat bet Deugdelyk leven altyt van de Nyd wort
vervolgt
, will Socrates in zyn tyd al te zeggen; waai
uit wy befluiten dat de wcrrelt nu, als toen , en toer»
als nu is geweeft.
Zoo haeft ymants ftact aangroeit , of aanzien
krygt, ilraks word hy van anderen benyd , en zyfl
wandel, en bedryf, hoe opregt, gelauert, 't Is den
eenen hond (zeit het fpreekwoort) leet dat de andc
re een brok krygt. Dit zietmen niet alleen bewaar'
heit 'm menfehen van eene neringe , en ambacht)
maar ook in zulken die niet het minfte nadeel vau
eens anders welwezen, 't geen zy nochtans benyden»
te vreezen hebben. En niet alleen in luiden van ge'
-ocr page 252-
ZÏNNEB EEL DEN. %t9
ringe foort, maar ook van raenichcn die voor vet-
ftandig, godsdienftig , en boven bet borgerlyke wil-
len geacht wezen.
De oude wyzen, en Filofofen zelfs, welker fpreu-
ken en leerleflen ik doorgaans , volgens verdienften,
boog roem , waren zoo haait, d'een yoor den ander
niet in de gunft der grooten ingewikkelt, of in voor-
deel of agting in de werrelt aangegroeit, of zy be-
nydden niet alleen malkander j maar ontzagen zi«*
ook niet elkander met laftcringen te bekladden.
Appianus fprekende van Arifton en andere Filofo-
fen die Athenen beheerft hebben , zegt dat zy de
grootfte Tyrannen van hunnen tyd geweeft zyn : en
twy fielt daarom, of Filofofen die de Eer y Magt^en Geit,
in hun leven veragtten^t zelve niet maar deden
, om daar
door hunne luyheit te bedekken.
En Ariftophanes zeit :
Dat de Pitagoriften door nootzakelykheit matig enfpaar-
zaam waren
; maar dat zy die Deugt wel wilden agier
wege laten
, als zy op een anders .koften mochten fmul-
len en vrolyk zyn.
Ja de Schryver-van de Politike Dis-
eourfen^
B. P. ontziet zig niet te zeggen : In i"ma-
heit vintmen geen beter onderwyzingen tot mati"heis
als die welke de zeven Wyzen van Griekenland bebbel
naagelaten ; en in dien tyd waren geen onrechtvaardiger
Tyrannen
, als die uit deze zeven tot bet hefiier des volks
gekomen waren.
Alle d'oude Wyzen en Filofofen zyn geen Hei-
ligen geweell, maar menfchen, die, d'een meer d'an-
der min , hunne gebreken hadden , 't welk zy zelfs
bekenden: en in welk opzigt ook Amphilogus zei-
de : Niemant is 't aller uuren even wys. Maar dat
ook de vroomften wel van de argftcn geiaftert zyn
geweeft, dat ftaat by my vaft. De bevinding heeft
my ook geleert, 'Dat de feburffte lebapen meefl
blaeten.
Ρ 3                           Men
-ocr page 253-
X30 HOÜBRAKENS
Men heeft eene befchryving van deNydt, inge·
voert als een Perfbon , by üvidius , die haer een
woonplaats toefchryft in laege en diepe dalen, waer
uit de uitleggers van het verdigtfel hunne uitleggin-
gen opmaken , en toonen dat niet als de lage en ge-
ringe verftanden aen dezen ondeugenden hartstogt
onderworpen zyn j omdat zy in zich zelven de ga-
ven niet befpeuren , die anderen tnedcgedeelt zyn.
Want die van zyn eigen deugt en goede gaven ver-
zekert is, zal dergelyke aen anderen niet benyden.
De Fabelfchryvers getuigen hier by dat het Paleis
dezer afzichtige Godinne kout is : het geen getrok-
ken fchynt te zyn uit de ftelling der Natuurkundi-
gen, die ons willen doen gelooven dat menfehen die
kout van bloet zyn het verftant lacg en klecn heb-
ben, en daer uit der Afgunft meer onderworpen zyn
dan andere, die hceter van gefteltenis zyn.
De vernuftige dichter zoo even genoemt melt dat
Pallas, de Godin der wysheit, hebbende de Nyt te
ί preken, alleen aan de deur klopte zonder verder in
haere woninge te treden. Dat is te zeggen, zy wekte
haer op; een beekenis , waer door te veriiaen is dat
de nydt door het roemryke gerucht van wyze luiden
wort opgewekt en gaende gemaakt j het geen door
de dagclyxe ervarenheit beveiligt wort.
OLY
-ocr page 254-
ZINNEBEELDEN. »*i
LI í.
OLYin'tVIER,
't Hangt aan een goet beleit.
Met Oly 't Vuur te willen bluflèn
Zal nimmer reedlyk mens beftaan.
Zo laat zich noit de gramfchap fuiTen,
Met harde woorden voor te flaan.
Vorft David ftrekt hier tot een fpiegel,
Die toornig dreigde Nabals bloed
Te plengen% toen de fchrandie Abiegel,
Zyn bittren trots en wrevelmoed,
Door haar gefchenk en hcufle reeden r
Verwon en ftelde in 't end te vreeden.
Ñ 4
Hoc
-ocr page 255-
%li Ç O ÜB RA Ê Å NS
LIV. ZINN E Â E È LT.
HOe het fmeulende vuur van een quaataardigenin-
bortt, wanneermen zig met een gelyke quaad-
aardigheit en wreveligheit tegen het zelve ter wrake
aanzet, te meer ontvonkt, en in llee van daar door
geliuit te worden, inlaiteringen ontvlamt,eneindelyk
in een vuur van toorn ontfteekt, heeft ons de bevin-
ding geleert: waarom de fpreuk , men moet geen oly in
't vuur gieten
, hier op toegepaft, doet zien dat zulke
hulpmiddelen verkeert zyn , en datmen tegen de
jnkankeringe dier gebreken verzagtende plaafters ter
geneiinge moet gebruiken.
Paradin toaekt van de krakkeel-en kyfzugtigen, in
zyne Prittfelyke Devyfin , een Zinnebeelt, vertoónen-
de een Krygsman die in woede met zyn zwaart het
vuur 't onderft boven roert, zoo dat de vonken op-
waarts fpringende hem het oog quetzen ; en bedient
zig iii zyne onderrichtinge van de Spreuk van Pytha-
goras, welke zeit: Men moet het vuur met geen zwaart
/laan.
Welke leerles wy den Lezer voor goedtzullen,
aanpryzen , en vervolgens tragten fmakelyk te ma-
ken met het voorbeelt van Koning Philips. Deze,
als hem zyn Hovelingen zeiden dat Arcadion qualyk
van hem iprak, en den Koning aanftookten om door
itraffe zig daar over te wreekcn , zeide : Bejegent
Arcadion vriendelyk^ en geeft hem een gefihenk,
Eeni-
gen tyt daar naa belaftte hy zyne Hovelingen , zy
wilden eens onderdaan wat Arcadion nu al van hem
zeide. En als zy zeiden dat hy veel deugt van den
Koning fprak , en hem boven gemeen prees , ant-*
woordde Philips : Ziet gy nu wel dat ik een beter
geneesmeejler van de quaatfprekmdcn ben als gy ? en dat
-ocr page 256-
ZINNEBEELDEN. z3;
het by ons zelfs toe komt datmen goed of quaat -van ons
fpreekt ?
                                                          ,
Dus hooren wy den Rabbyn Gamaliè'1 by J. de
Dekker in zyn Treuripel den Dooper:
Zoo imant wat te hardt durft drukken op ons zeer,
Wy wreeeken 't meefterlyk met fchelden op zyn eer;
Wy weten 't felle vuur der razerny te voeden,
En helpen 't grimmig hart met lafteren aan 't woeden.
Wel had hy te voren gezegt:
De gramfchap, vyandin
Van redelyk vermaan , verduiftert ziel en zin,
Dryft nutten raadt van't oor, doet brein en geeften hellen.
Ook fpreekt de waarheid door zyncn mont in de
vorige vaarzen:
Iet zonder rypen raadt loshoofdig te beftaan
En voegt onze orde niet: zacht gaan in alle dingen
Betaamt den vaderen: in woede jongelingen
Wort woeft en los bedryf noch eenigzins gedult:
Maar geen ontfchuldiging dekt hier der ouden fchult.
Laat, bid ik, uwen toorn een weinigsken verkouwen,
Wil toch uw hevigheit wat in den breidel houwen.
Daerna tracht hy Malchus dus ter neder te zetten:
Schoon dat hy al het quaat, waar meê wy hem belaften,
Beftaan hebbe of miiïchien nogh erger hebb' beftaan,
Het voegt u evenwel den man eerft toe te gaan
Met zachte middelen , en onberoert van zinnen
Dien doolenden te zien door heusheit te gewinnen,
En minnelyk vermaan: opdat men niet en meen'
Dat gy den leggenden veel liever ganfeh vertreên
Ρ f                                Dan
-ocr page 257-
*34 HOUBRAKENS
Dan met een enkle hant tot ryzen zout bewegen·
Voorwaer daar is uw eer niet luttel aan gelegen,
Dat oek d* afgunftigen verftaan uit uw beleit,
Met welk een liefde en zucht gy naer de zaligheit
Van allen dorft en fnakt, en niemant wenfcht verloren,
Dan die moedwilliglyk geen raad en willen hooren.
Ikbiddeu, overleg, eer gramfchap uw gemoedt
Nogh verder buiten 't fpoor der reden rennen doet,
Wat vruchten gy van uw hartnekkigheit zult plukken.
En als Malchus hier op antwoort:
Dees namelyk dat ik myn vyant zal verdrukken,
De vromen wel getrooft zal maken in den geeft,
De twyffelenden fterk, d'onfchamelen bevreeft,
Ten lette door dit bloet de vaderiyke wetten '
Zal veftigen, en op gewifle voeten zetten;
befluit Gamaliel wyffelyk aldus:
Neen vrïent, dit zullen eerft de vragen zyn hier van,
Dat elk gelooven zal dat gy een eerlyk man,
Dien gy niet magtig waart door reden te vermannen,
Getracht hebt door gewelt van wreetheit uit te wannen.
Ik eindige dit Zinnebeelt met de woorden van Ho*
ratius, gepaft op de Gramfchap en Wraakzucht:
De Gramfchap is een korte razerny,
Voer over uw gemoedt de volle heerfchappy.
Gehoorzaamt het u niet, het zal u overheeren.
Betoom't met ketenen, indien gy't wilt regeren.
De
-ocr page 258-
ZINNEBEELDEN, é÷
L V.
De MORGENSTONT.
't Lecven uit den dood.
Ziet gy de fchoone morgenzon
Hier door de vochte kimmen brecken,
Om uit haar vruchtbre lecvens bron,
Het quynende aardryk op te queeken,
Zo breng u zelfden zoeten tyd
Der cerfte jonkheid weer te binnen,
Met regt aan lcerzucht toegcwyd,
Om nutte weetenfchap te winnen,
Terwyl de vroege morgenftond,
Naar 't ibreekwoord, goud heeft in den mond.
't Luft
-ocr page 259-
*$* Ç O ÜB R Á Ê E Í S
LV, Æ É Í Í Å Â Å ELT.
't Ô Uil ons, eer wy van ons buitentyts tytverdryf
X_> een einde maken , van den eeriten trap van het
menfchelyke leven , gelyk ook van zyn ryzen en af-
nemen , een Zinnebeeld af te fchetzen. Dus heb-
ben wy dan den aangenamen Ugtenftont,
Wiensmorgenkleederen, van helder weerfchyn glimmen,
Die zynen glans verfpreid van d'oofter morgen kimmen,
tot een Tafereel gemaalt.
De Beeldefpraak ftemt in hare Zinfpelingen met dit
vaars over een -, daar zy de kleederen van den Mor-
genftont, zynde van Goudgeel weerfchyn, befchryft,
cn op de jeugt toepaft, om uit te drukken de vlugtig-
heit, en lichtveranderlykheit die eygen is aan de jaa-
ren , waar in zy Ariftoteles naavolgt daar hy zeit:
De jongelingen zyn wifpeltuurig, en 't gene waar naar zy
hebben verlangt
, daar van walgen zy haaß. Gelyk ook
Theophyl. zeit: Hls bezwaar lyk iet van de jongelingen te
tarnen. Hun oude is wankelbaar
, zonder íá,â oogmerk ^
en vol veranderingen.
Sommigen der ouden hebben het menfchelyke leven
in vier, zommigen in drie deelen afgedeelt. 'tLaatfte
behaagt ons: om dat die , welke vier verdcelingen
in het zelve Hellen , de kintsheit, die weinig begrip
van zaken, of leidinge heeft, op den eeriten trap
plaatlen. Maar de jeugt, waar in de Hoop van
een goede vei'wagting door kleine beginzelen uit-
ftraalt, en d'Ouders doet verbyJen , heeft een veel
toepalfelyker overeenkomfc met desa ii.org.alftont »
die met zynen wafienden gloet de kruiden en boomen
ver-
-ocr page 260-
ZINN EB EELDEl a3y
verquikt, de vogels tot zingen wekt, en het wol-
lig vee den nachtftal uitgetreden van verheugen doet
huppelen.
Op deze eerfte verdeeling des menichen leven pas-
fen wy deze Zinnebeelden: Goede opvoedinge, door
een GeëntenBoom: Hoe de Tong te bedwingen, door
een Slot: Hoe zyn Tochten te bedwingen, dooreen
overboogt Prieel: Liefde tot zyne Ouders door een
Oyevaar: Yver, door de Afleren: Naarftigheit, door
écByen: Wakkerheid, door den Haan: Getrouw-
heit door den Hont: en zig zelven te leeren kennen-,
door een Spiegel, vertoont.
Wat den Morgenftont aangaat, my luil tot ftich-
tinge der genen die in hunnen eerften morgenftont
des levens zyn hier plaats te geven aan den Ichooneti
MORGENZANG aan Chriftus , gedicht door
den beroemden Georg Buchanaan , den prins der La-
tynfche dichteren in Groot Brittanje, en door den
zinryken Jeremias de Dekker in Nedcrduitiche vaar-
zen overgegoten:
O Zoon, in wiens rein aangezicht
Des Vaders eeuwigh wezen fpeelt,
Glans, waare glans van 't ware licht,
En waere Godt uit Godtgeteelt;
Zie hoc de nacht weer henen vlucht,
Zo ras Aurore 't voorlicht fpreedt,
Wiens bloozend aanzicht lant en lucht
Alom in't roosroodt purper kleedt,
En brengt te voorfchyn met haar lamp
Al wat van fchaduw lagh bedekt.
Maar och, een mift, een donkre damp
Van dikke onwetenheit betrekt
Ons harten fteedts; en het gemoedt, ,
Niet aengefteken als 't behoort,
Legt fchier als midden in een vloedt
Van
-ocr page 261-
HOUBRAKENS
*38
Van duiftre dwalingen verfmoort.
Rys, zuivre zon, en toon uw kracht,
Schenk aan de werrelt dagh en licht,
Verklaar en helder onzen nacht,
Endryf de fchaduw van 't gezicht.
Verftroi de dikke en koude locht,
En zuiver eens door uwen gloet
Van vuilen damp en drabbigh vocht
Den akker van ons dor gemoedt:
Opdat hy, in dien dageraat
Van reinen nektar overdout,
'T voorheen ontvangen hemelzaat
Magh wedergeven hondertvout.
Niet qualyk voegt hier by de Morgenzang des
braven dichters Joannes vollenhove, die dus begint;
Daar fchuift het morgenlicht
Van 's hemels aangezicht
De duifternis en dampen.
De daghtoorts die noit ruft,
Verfchynt weer bly, en bluft
Al 't nachtlicht met ïyn lampen.
Al wat nu adem haalt,
In wout of weide dwaalt,
De lucht doorfnydt met pennen,
Begroet, elk op zyn wys,
Den dageraat, ten prys
Van d'Almagt, dus te kennen.
Maar wy zouden ons hier vergeten. Wy verzen-
dden den Lezer naer de bron zelve , waer uit wy dit
wcinigh nat gefchept hebben.
De
-ocr page 262-
ZINNEBEELDEN. %39
LIV.
De MIDDAG.
Het toppunt nader.
De middagzon, die met haar ftraaicn,
De gantlè werreld door verfpreid,
Aan boffen, beemden, duin en daalen,
Verichaft gewenfte vruchtbaarheid ,
Schynt niet onleerzaam hier te paffen
Op 's menffen mannelyken itand.
Die ryk in kennis opgewaffen,
De deftigheid aan eiken kant
Vertoont, die kloek in 's Icevcns plichten,1
Met -weldoen yder voor koomt lichten.
Gelyk
-ocr page 263-
HOU.Β HAKENS
LVI. ZINNEBEELT.
GElyk de zon, wanneer zy den middagkring he-
rent, door haare regtneerfchynende itralcn , de
grootfte kragt van 't hemels vuur, doet voelen: even
zo heeft het verftant des menfchen , rnet de manne-
lyke jaren ryp geworden , zyn grootfte vermogen,
zoo in het begryp , als in d'uitwerkingen der din-
gen. Wy paften aan die jaren toe de kundigheit
der werreldlyke wiftelingen, door een Radt: hoe zig
tegen het Geval ftantvaftig te dragen door een Py-
laaT'y
en hoe gedult te oeffenen, door een Kameel.
Dit is de middelfte, en geroemfte trap van 's men-
fchen leven , zoo naar onze verdeelinge, als naar
die der ouden, welke alle de bedryven der menfchen
afhankelyk (lellen van de zeven Planeten. Gelyk
de kintze jaren geftelt worden onder het beftier
der Maan ·, d' aankomende jaren, onder dat van Mer-
curius
, in welke oude het geheugen en de oeffë-
ninge der letteren begint; de Jongelingfchap onder
't gebied van Venus, waar in de welluften , verma-
ken , ook Gulzigheit, Geilheit, en Verquistingen
aanvang nemen : zoo worden de mannelyke jaren,
zynde de middelfteun , geftelt onder het beftier def
Zonne ♦ en men wil dat door de zelve de menfch tot
alle loflyke oeffeningen, en deugdelyke werken word
aangedreven.
Ptolemeus, en Albertegnio , maken op dezen tyd
des levens een zoete overeenbrenginge van de zon op
den menfch , zeggende : Gelyk de zon in 7 midden def
andere planeten fiaat
, om der zelver verfiheidenlyk ge'
aarde werkingen te temperen : zoo heeft ook de Alixy
-ocr page 264-
Æ I NN Å Â Å EID EN. é^
zen Schepper in het midden van den menfch, het Har-
tevuur
, en in het zelve de rede geplaatfl , om de ver-
fchelige werkingen der omzwervende driften te matigen.
't Gaat evenwel nier altydt vaft dat de mannelyke
jaren de behoorlykebezadigtheitenzedigheitaenbren-
gen. Want het gebeurt niet zelden dat de jeugdige
driften ook met ryper ouderdom grooter kragt kry-
gen, zoo ze door reden en wys overlegh niet beteu-
gelt worden. De Griexe hiftoriichryvers vertoonen
ons eenen Alcibiades, die uitftak zoo wel in ondeug-
den als deugden, naar de gelegenheit hem voorquam
om die te beoeffenen en in't werk te ftellen. Want
naer eilch des tydrs was hy arbeitfaem , geduldigh,
milt en matigh. Vereifchte de tydt eenander ge-
dragh, en dagt hem niet goedt zich veel te pynigen
met ernftige dingen , hy ontfpande den boogh , en
gaf zich hdel en al aen de overdaat, weelde en alle
welluften over : zoo dat mén niet begrypen kón dat
in eenen en zelven man zoo groot een ongelykheiten
verfchillentheit van natuur was. Nepos getuigt by-
zonderlyk van hem dat hy tot zyn mannelyke jaren
gekomen, uitfpatte in minneryén, en veele dartele
dingen, die meer eigen aen dejeugt zyn, uittrechttè.
Zoo lang hy by de Atheners was, overtrofhy hen alle
in koftelykheit en pracht van leven. Van hun uitgedre-
ven quam hy te Thebe, en ichikte zich zoo zeer naer
den aert van de inwoners, dat niemant in arbeitfaem-
heit, en krachten des lichaems, by hem halen kon. Te
Lacedemon gekomen , dacr de lytfaemheit voor de
grootfte deugt geagt wert > ging hy alle de Lacede-
moniers te boven in zuinigheit en matigheit van leven
en gewaedt. Hy onthielt zich ook eenigen tydt by
de Traciers , een volk wonder minvallig en op den
drank gezet. Hier fchikte hy zich ook wonderlyk
naer hen, floeg aen 't drinken en klinken en rinkinken
dat'er al't landt van waegde, gelyk hy ook niet na-
Q^                             liet
-ocr page 265-
a46 HOÜBRAKENS
■liet luöigli te vrouweeren. Met de Perfen ging hy
naer hun gewoonte dagelyx ter jagt , en hielt een
pragtige tafel: zoodat zy alle zich zeer over hem ver-
wonderden. Dit was mannenwerk , het geen hem
van zyn jeugt aankleefde. Maer het is het rechte
mannenwerk niet. Op den middagh des levens moet
men denken op den laten avont, den avont, die het
hek des levens toefluit, en alle vermaeklykheden af-
fnydt. Zeer wel begrypt het de ftichtelyke dichter
in zyn Voorhof der Ziele 9 iprekende aldus:
Het leven is onzeker.
Wy wachten vaft, dat ons de Doot uit haren beker
Een'drank zal brengen, dien men niet ontzeggen magh:
De vinnigeaart der Doot laat ons geen eenen dagh;
Geen uur, geenoogenblikin veiligheit. Wyfterven
En zinken in het graf als water. Het bederven
Van ziel en lichaem, daer de doot onseene wet
En maet van leven fielt, dient yverigh belet.
Dit Tafereel geeft ons een gcvoeglyk uitzicht op
het volgende.
De
-ocr page 266-
Æ É Í Í Å Â E E LUD Å Í. ç?
LVII.
Di Á V Ï Í, Ô.
't Einde kroont het werk.
Een heldre glans verzclfchapt de Avondzon,
Wanneer ze daalt en legert in de kimmen.
Zo houd een mens, die hier zich zelf verwons
Om in de deugd en wysheid op te klimmen,
Zyn waarde, fchoon verdweenen uit ons oog.
Dus luid ten ftut en trooft van 's hemels erven,
't Onfeilbaar woord, verkondigt van om hoog j
O zalig zy, die in Gods guntte fterven!
Hen volgt in 't ligt, dat geene ichaduw kent.
De loffpraak van hun werken zonder ent.
-ocr page 267-
ft4t Η O U BR AKENS
LVXX ZINNEBEELT,
GEïyk het menfchelyke leven, tot zyne hoogte
geklommen , eygen Zinnebeelden vind , zoo
hebben ook d'afgaande jaren mee de hunne , tot het
einde des levens j die als klare fpiegels zyn , zoo om
hen de irnctten hunner misdryven te doen zien , als
om hun den regten pligt aan te wyzen, en hen daar
toe aan te iporen. Dezen tyd plagten d' ouden (ag-
tervolgens de wyze op het voorgaande Tafercel ge-
melt) in drie verdelingen af te meten·, en dus was
hy in orde de vyfde, en gefielt onder het beitier van
Mars -, en de Hovaerdy , de Hoogmoed , en het
tragten naar ydele eere en aanzien wert aan die oude
toegefchreven. De zesde verdeeling eygenden zy toe
aan Jupiter , waar in de menfeh naar Ruft, en Vrede
begerig is. De zevende of laatfte verdeeling des men-
fchelyken levens (lelden zy onder het beilier van Satur-
fius
, een Planeet die koud en droog, zwaarmoedige
en droefgeeilige gedachten veroorzaakt. In dit laat-
fte deel des levens heeft de menfeh meeilentyt met
des lichaams quälen, (want d'ouderdom is van outs
een ziekte genoemt) en met quellingen des geefts te
worftclen , inzonderheid ook zoo hy fpaarzaam ge-
weeft' is met den tydj en eindelyk met de vreeze des
Doots, het uiterfte van alle fcbrikkelykheden , naar het
zeggen van Ariftoteles. Tegen deze willen wy hulp-
middelen ter genezinge voorfchryven, en dan met dit
werk eindigen.
Volgt de booze Nyd u van agter na met ontaarden
lader, uw jaren by d'ondergaande zon geleken moe-
ten u tot een les ftrekken. De zon aan 't dalen ge-
raakt
-ocr page 268-
ZINNEBEELDEN. 245?
raakt maakt de fchadaw grooter j zy volgt una,, maar
wat hinder doet zy u ? Evert zo© weinig kan de ayd
uhinderdoen, zoo gyuhaarer niet bekreunt 5. wanszoo
zal zy niet u, maar zich zelve van fpyt vermageren,
gelyk wy in de voorgaande Zinnebeelden ep meer dan
eene plaats getoont hebben.
Ryzen met de avondfchemerïnge van nw Ievens-
tyt donkere wolken van tegenheden, en iiormen van
verdrukkingen , gy hebt tydts genoegh gehad om
ftantvaftigheit geleert te hebben , en hoe men zsg,
even als een Eyk in de aerde , in de Deugt moet
wortelen, die door geenerhande tegenheden te ver-
zetten , te quetzen ,· veel min geheet te verpletten
is , want zy is in haren aart den Paleliynfen Palm
gelyk, en groeit tegen allerlei verdrukkingen op.
Eyndelyk is uw gemoed bezet mee vreeze des
Doodts, denk dat dit de ftcmpel is die u op het
voorhooft gedrukt is , toen gy ter werrek quaarnt:
en dat
Al wat geboren is eens moet het leven derven»
De troon verfchoont geen V orft van 't onvermydbaar iterven.
Gy hebt uit de zelfskennis geleert de broosheit
van der menfehen lichamen. Duizenden van men-
fchen zyn op die wyze voor u henen gegaan uit deze
werrelt, wnar aan gy u hebt können fpiegelen, en
fpiegelende dit voorbeelt aan u beveitigen 5 dat de
dood een noodwendig gevolg van 's menfehen leven
is j en by gevolge is
het ydel dat de veege menfeh
Zyn iterfuur inroept door wanhoopige gebeden.
Socrates werdt van zyne vrienden geraden 't ge-
vaar dat hem dreigde t'ontvlugten , maarhy wees
dien raad van de hand , vragende al lachende , of zy
ook
-ocr page 269-
»f o HOUBRAK. ENS
eok buiten V gebied van Athenen een plaats wißen, daar
de Dood niet konde komen.
Gy vrceft de Dood die u
onvermydelyk overkomen zal: maar denk op 't geenc
Seneca in een] ander geval zeidc : 'T gene vreefi erkent
een wet, en fielt zig onderdanig.
Maar komt de vrcezc
voor de Dood in u niet veel ligt daar van daan , dat
gy te vait gehegt zyt aan de goederen dezer werrelt ?
zoo ja , verdryf de zelve als vremdclingen , en be^
driegers, by tyts uit uw gemoed j draag een doodely-
ken haat tegen de zelve, want zy zyn van dien aart,
als die d'Egiptcnaars Philetae, dat is , Kus-
SERS, noemden, die omhelsden om te verworgenj
en hou de Deugt alleen als een huisgenoot binnen.
Deze door oeffeningen der geleerthcit verkregen,
zal u teffens d' onvergankelyke waardy der zelve
doen kennen, welker beloning nimmer fterft. Waar-
om ook de Wyze Chilo e;cvraagt : Waar in de vro-
men van de onvrome» verfihilden
, antwoordde , In
EEN goede Ho o p. Maar het gaat met de boo-
zen zoo niet , die alleen met hunne gedachten
blyven hangen aan de goederen , die ze verlaten
moeten.
Zoo hangt hun hart aan de aarde valt,
Aan d' aarde, die hen heeft betovert,
En al hun lianen heeft verovert,
Hoewel zy hen nu laat in lall.
TOE-
-ocr page 270-
ZINNEBEELDEN. 2$i
TOEPASSING
Op het laatfte
ZINNEBEELD.
erreezen lichaam, daar de geeft9
Op 't endelooze vreugdefeeft ,
Me zal gepaart, gelukkig weezen,
DoorChriftus, hcerlyk opgevoert,
Daar geen gerucht het heil beroert
Van die de Godheid waarlyk vreezen,
Is van zyn brofle fterfflykheid,
En wat de grove zinnen vleid,
Zelfs vlees en bloet, geheel ontflagen,
Terwyl geen nietig aarden vat,
Den allerkoftelykiten fchat
Van 't Hemels Koningryk kan draagen.
Dit voegt een lyf naar 's Heilands beek
En godlyk weezen zelfs geteelt,
Bekleet met goud en zonneftraalen,
Om in het driemaal heilig licht,
Daar al wat fterfflyk is voor zwicht,
Eeuw in eeuw uit.te zegepraalen.
G. Â R I f.
RE-
a4
-ocr page 271-
BLADTWYZER.
Á.
Á
, angezicht zonder heriTcnen.                  Pag. 113
Aap.                                                                      123
Aaide ge* loekt,                                                      14
Aai diche menfchen by mollen vergeleken.            180
Aa. dsgezintheit der boozen.                                 246
Adam en Eva. p. onder't juk.                             13
Afbeelding van den Morgenltont.                        23"
der Doot.                                              17
der Dubbelhartigheir.                         220
van t Geval.                                         4f
der Hemelkringen.                                 1
des Huvvelyx.                                  13· }T
der Lilt                                             220.
der Stantvaftighek.                      60. 24°
des Tydts.                                             tfp
der Wakkerheic.                          41. ioy
Afbeeldingen der Deugt.                                        94
van Bcdrogh.                                  219
Agis in gevaar van zyn is.roon te verliezen.          112
Alcibiades zckiäem in deugden en ondeugden. 241
Alexander de Groote vroeg geltorven.                   20
door vleiery Jupiters zoon
genoetnt.                            218
Angerona, godin der itilzwygentheit.                    34
Antonius in zyn hoop bedrogen.                          222
Arcadion Vriendelyk vanFilips bejegent.              232
Artemifia. . '                          70
Avont.                                                                  243
B.
Bedelaar.
                                                               148
Bedryven der menfchen afhankelyk van de Plane-
ten.
                                                         240
Be-
-ocr page 272-
BLADTWYZER.
Bedrogh. zip. een affchuwelyk gebrek.             zzo
Begeerte, een eigenfchap der menfchen. ii. iz
onverzadelyk. · 8/
Begin der dingen verfchuldigt aan zyn oirzaak. æ
Beleeftheit, het voornaamfte deel van 't welleven. 107
Befpiegelingen van Vondel.                                      4
Beftendigheit der Deugt.                                        pi
Bevelhebbers gekoren om hun fchoonheit.            11 æ
Bybel, de leitftar des Geloofs.                                 7
Byen.                                                                    13 r
Buntheit der Nydt.                                              228
Boeken, getrouwe raadtsluiden.                           æé6
Boom des levens aan Adam verboden.                    é æ
Boomen wel te bezorgen.                                      izo
Boozen vry van nydt.                                             89
Broosheit van des menfchen leven.                          18
Bultenaars.                                                            zop
C.
Cefar Borgia, een voorbeelt van verquifting.       zoz
D.
DaniTen voor uitfpannig gebruikt.                         117
Darius in zyn rou door Democritus getrooft.          81
Deugt onqueftbäar van verdrukkingen.                  8p
befchermfter der vromen.                            88
onbefchadigt in den krygh.                         J)0
een ftantvaftige gezellin.                             pr
vergeleken by het kruit Kamille.                pj-
van de nydt vervolgt.                                228
Dooden met laurieren gekroont.                            77
Doot afgebeelt. 17. befchreven.                          18
noch quaat, noch goet.                               JJ
onvermydelyk.                                            24f
een fchat van groote waardye.                    245
Dootftraf, geltboete genoemt.                              73
Driften geftyft door den ouderdom.                     241
Dubbelhartigheit afgebeelt.
d s                    Eer-
-ocr page 273-
VHMHHI
BLADTW'YZER.
E.
Eer aan de Fortuin bewezen.                                  yi
Ecrite Paar.                                                              ρ
Eden Adam en Eva ontzeit.                                    14
F.
Fabel van de Vos.                                                 113
van de Rave en de Vos.                             222
Fabel uit Fedrus. 23.27.110. 141.1 ip
uit Camerarius.                                             28
uit Faërnus.                          147.172.177.211
Filofofen met gebreken bezet.                              22p
Fortuin als een godin ge-eert.                                 yi
Haar afbeeldingen.                             fi. C4
G.
Gedachtenis der doot.                                      76. 80
Gedicht op de Rykdommen.                                187
tegen de Overdaat.                             ' 403
op de Vrientfchap.                                  100
Geduk afgebeelt door een Kameel.                      Z4.0
Geraamte op gaftmalen ten toon geiielt.                76
Gcrion.                                                                 zzi
Geval afgebeelt. 4^. zyn veranderlykheir.            4p ·
Gezontheit, het geluk des lichaams.                    106
Gilmerus Koning der Wandalen.                            84
Godt, een vernuftigh werker.                                  3
Goederen maar geleent.                                          46
Gramfchap, een korte razerny.                            234
Grootheden der werrelt, enkele verdichticls.         72
H.
Harp. 11 f. een Zinnebeck der menfchelyke reden. 116'
Harpokrates, Godt der ftilzwygentheit.                 34
Hemelkringen afgebeelt.                                           I
Henrik de IV. Koning van Vrankryk minvallig. 211
Herkules beroemt door welfprekenheit.                  31
Hoop van Antonius te leur geftelt.                       22*
Hugo de Groot j een byzonder vernuft.                47
Huwclyk afgebeelt,                                         13. 1 ƒ<
In'
-ocr page 274-
BLADTWYZER.
ι.
Inenting.                                                          i zo
Jongelingen uitmuntende door hun vernuft.          44
Jongelingfchap onder 't beilier van Venus.          240
Κ.
Kallias, een getrou vrient van Alcibiades.             pp
Kameel, een laftdier.                                         84
Kameleon.                                                       213
Kamille, een Zinnebeelt van Deugt.                    9 f
Kat.                                                                13P
Kinderliefde.                                                    124
Kinders wel op te voeden.                                 120
Kinderfpel van Auguftus.                                   117
Kindtsheit onder de beftiering der Mnan,            240
Kleenmoedigheit moeder der bevreeflheit.           206
Krygsliften befchreven.                                      11 o
Krooning der Paufen.                                          j6
L.
Lamp, Zinnebeelt van een verlicht verftant.          1 o 3
Lailer.                                                                   zz6
Laurier altyt groen.                                         . p4
Leëna vermaart door haer zwygen.                 63. 64
beek voor haar opgerecht.                         6f
Les tegen de overdaat.                                      203
Leven onzeker.                                                242
by een verkeeripel vergeleken.                   f6
in deelen onderfcheiden.                              226"
Lift, 220. afgebeelt, 221. door Zceus.             223
Lof der Wvsheit.                                                     106
M.
Methuzaleg.                                                       ip
Middagh. .                                                       23p
Mieren.                                                            ï 2p
Miltdadigheit                                                   108
Minneryen van Alcibiades.                                 44t
van Henrik den IV.                          211
Mis-
-ocr page 275-
BLADTWYZER.
Misvormde boom met vruchten beladen.              114
Momus oordeel.                                                    211
Morgenftont, 23 ƒ. afgebeelt.                            236
Morgenzang van Buchanaan.                                235·
van Vollenhove.                              3 36
Muizen door de Kat verfchalkt.                            223
N.
Nachtuil.                                                              ici
NarcuTus.                                                              ift
Nero in zyn jeugt geprezen.                                  2(5
Nerva bevreeft door inbeelding.                           20S
Nydt.                                                                   22f
van Dionys den ouden.                               227
vervolgfter der deugt.                                228
van Ovidius befchreven.                             230
gaende gemaekt door den lof, ibid.
O.
Oievaar.                                                                13J"
Oirzaak der dingen.                                                 2.
Olyftak, zinnebeelt van Vrede.                            103
Ondankbaarheit, een fnood gebrek.                     220
Onzekerheit des levens.                                        242
Oordeel van een boer over een tafereel.                174
OorkulTen, een ftomme Sibille.                            1 op
Oofterpalm.                                                           9 3
Opimius, een giérigaart.                                       177
Opvoeding der kinderen.                                      120
Oreftes en Pylades.                                               100
Ouderdom van Methuzalcg.                                   ip
een ziekte.                                          244
p.
Palm ί zinnebeelt der deugt.                                   P4
Panter, zinnebeelt van Lift.                                223
Paradys aan Adam en Eva ontzeit.                          14
Philoxenus, een vraat.                                         202
Pilaar, zinnebeelt van ftantvaitigheit.                    60
Pifan-
-ocr page 276-
BLADTWYZER.
Pifänder, bevreeft door inbeelding.                      107
Planeten regeerfters der menfchelyke bedryven. 2,40
Pluimftrykers geftraft.                                          216
Pluimftrykers by een Kameleon vergeleken.         214
Ρ vlades en Oreites.                                               100
Q.
Qiiaad door vergeten genezen.                              108
R.
Raadt tegen ydele vreeze.                                    207
Raadtzel gepaft op de ftilzwygentheic.                   66"
van Sfinx.                                              104
Radt, zinnébeelc van wiflèlingen.                        240
Rampen algemeen.                                                 85"
Rykdom in zee geworpen.                                     i>o
Romeinen door Pertinax getrooft.                          81
Rou van Solon over zyn zoon.                              80
van Darius over zyne gemaelin, ibid.
S.
Saladyn, Koning van Egipten.                              77
Schepping der dingen.                                            3. 6.
Schiltpad.                                                               87
Schoonheit voordeehg aen velen.                          11 ζ
der eerfte menfchen.                             10
des lichaams en des gemoets.                 S><$
met wysheit gepaart.                         11 5
zonder wysheit befpottelyk.                44
Schouburg van Scaurus door den tydt verwoeft. yi
Schulpen van Scipio op ftrant geraapt.                 1 ij
Sfinx.                                                                    10 j
Sfinxen voor de kerken der ouden geplaatft.         104
Sim.                                                                      123
Sokrates fpelende met de kinderen.                      117
Solon betreurende zyn Zoon.                                  80
Spraakzaamheit geroemt.                                 30. 3 f
Spreuken der Wyzen zeer nutbaar.                       iop
van Theognis.                                       110
van Ifokrates, ibid.
Spreu-
-ocr page 277-
 LA DTWYZER,
Spreuken van Valerius Maximus.                          iio
van Plitarchus opgezamelt, ibid.
van Erafmus, ibid.
Stantvaftigheit verheelt door een pylaar. (So.  240
Stiefmoeder, fchendnaam der Natuur.                   19
Stilzwygentheit geprezen.                                      3 f
geftrafr.                                        99
Straf van den Heer de Thou, ibid.
Ô.
Tafelvrienden.                                                       100
Tafereel van eigenliefde.                                       é f 1
Tafereelen der deugt.                                              P4
Tegenfpoedt.                                                          po
Teftamenes.                                                            73
Tydt afgcbeelt, 69. Het dierbaarfte van alles..    1Ö4
Tydtverzuim, een groot quaat.                              38
Toepaffing op 't laatite zinncbeelt.                        247
Toetftecn.                                                              P7
Traagheit mispre/.en.                                              58
Trommelfpel by Vondel gebruikt.                        117
Trooltredenen der dichteren.                                 
Trotsheit door ecrampten veroirzaakt. 161. ipo
Tuingczicht.                                                          25"
Val veroirzaakt door verwaantheit.                       1 ƒ6"
Valsheit.                                                               21p
Veiligheit der Deugt.                                             94
Venyn door de Spin uit de edelfte kruiden gezogen. ip8
Verdicnften weinigh geacht.                                107
Vergenoeging, j-o. vry van nydt.                     15-8
Verichooning niet te vroeg te gebruiken.             108
Uil, éïß. een zinnebeelt van wyshcit.                105*
Viffchen voor uitfpanninge gebruikt.                   117
Uitfpanningen nodigh, 116. voordeeligh.         118
Vleiende priefter.                                                  218
Vleier geitraft.                                                      215
Vlciery veroorzaakt door vrees of hoop, ibid.
Vol-
-ocr page 278-
BLADTWYZER.
Volkomenheit by trappen tc verkrygen.          z. 171
Voorbeelt van vrientfchap.                                    98
Vooroordeelen.                                                     é 2 é
Voorfpoet.                                                            107
Vraatzucht van Philoxenus.                                 20z
Vrees uit bewuftheit van quade bcdryven.            zo(S
uit kleenmoedigheit, ibid.
in fchatryke menfchen.                               20S
van Pifander.                                              207
van Nerva.                                                 208
Vjienden beproeft.                                                 p8
in nood, een zekfaam ding.                  ioo
noodigh in de werrelt.                            107
Vryheit omtrent den Godsdienft.                          142
Vromen onderfcheiden-van on vromen.                 246
Vroomheit onverwinnelyk door de Nydt. 8p. 90
\V.
Wakkerheit afgebeek.                                   41. 105*
Welfprekenheit van Herkules.                                32
Werrekbou.                                                             7
Werrekkloot afgefchetfe.                                         y
Werrekftof.                                                              2
Wetenfchap, het geluk der ziele.                        106*
Wysheit, zinnebceldelyk vertoont.                      102
met fchoonheit gepaart.                       113
Wiffelingen door een Radt afgebeek.                   240
X.
Xanthippe vrouw van Sokrates.                             84
Zeerots, xinnebcelt van ftantvaftigheit.                  88
Zeefchuim by lafteringen vergeleken.                     8p
Zezoftris Koning van Egipten.                              47
Zinnebeelden te houden voor fpiegels. -             22
der afgaende jaren.                          144
Zinnebeelt der opgroeiende deugt.                          88
van kantvaftigheit,                                88
Zinne-
-ocr page 279-
 LADT W Õ Æ ER.
Zinnebeelt van vergenoeging.                              pz
der wysheic.                             ioa. ioj"
van een befloten boek.                      104
der opvoeding·                                 1 zo
van eigenliefde.                                zio
van Pluymftryke,rs.                           2,14
van Lift. *                                      ±2.3
van den eerften trap des levens.          136
der menichelyke reden.                     116
van Deugt.                                93. 9S·
van een verlicht verftant.                  103
van Vrede.                                      103
Zon krachtigft op den middagh.                        2,40
Zorgen door wyn afgefpoelt.                             117
Zwygén zekfaam in vrouwen.                             6f
van Pompejus.                                    , 66
onmogelyk voor zotten.                         ó8
EINDE.