-ocr page 1-

-ocr page 2- -ocr page 3- -ocr page 4- -ocr page 5- -ocr page 6- -ocr page 7-

i:


HISTORISCHE SCHETS

DER

TOT HARE VERHEFFING IN 1815.


BEWEERT DOOR

D“. G. J. LOISTOQ OJz.

-ocr page 8- -ocr page 9-

AAN

De Edelgrootachtbare Heeren

CURATOREN

VAN ’S RIJKS UNIVERSITEIT

UTRECHT:

-ocr page 10- -ocr page 11-

if


Edelgrootachtbare Heeren, .

De groote welwillendheid, welke ik het voorrecht gehad heb gedure7ide ee^te la^ige reeks van jaren va7i Uwnbsp;achtbaar College te ondervinden, heeft mij doen wenschennbsp;de door mij bewerkte Historische Schets der Utrechtschenbsp;Hoogeschool, als een gering blijk mij^ier erkentelijkheid,nbsp;aa7i TjwEdelgrootachtbaren te moge^i opdragen. Het heeftnbsp;U behaagd, ingevolge mijn daartoe strekkend verzoek,nbsp;die opdracht op de meest heusche wijze aan te nemen.

-ocr page 12-

Ik beschouw het dus als een duren plicht UwEdelgrooI achtbaren daarvoor openlijk den oprechtsten da7ik te betuigen,nbsp;gelijk ik de eer heb te doen bij dezen. Moge de vruchtnbsp;van mijn arbeid Uwer aandacht niet omvaar dig zijn!

Dat ik de Geschiedenis der Hoo^eschool niet verder

o

¦vervolgd heb dan tot het ]aar 1815, is niet zoozeer aan tijdsgebrek toe te schrijven als wel aan de waarheid,nbsp;dat de behandeling van een tijdvak, voaarin ik zelf, ennbsp;wel gedurende het grootste gedeelte daarvan, aan denbsp;Hoogeschool verbonden ben geweest, en waartoe dus een

-ocr page 13-

aantal geleerden behoor en, die ik het geluk gehad heb mijne ambtgenooten te mogen noemen, eigenaardige moeielijk-heden zou opleveren, welke de kieschheid mij gebood tenbsp;vermijden. Een vervolg is alzoo van mijne hand nietnbsp;te wachten. Het zou trouwens ook wel wat overmoedignbsp;zijn in mijn zes en zeventigste levensjaar aan de samenstelling van zulk een vervolg nog te durven denken.

Moge het feest, dat wij eerlang hopen te vieren, aan de groote verwachting, die er van gekoesterd wordt,nbsp;in alle opzichten voldoen l Moge de Hoogeschool, onder

-ocr page 14-

Uwe algemeen erkende zorgen, steeds toenemen in bloeil Moge zij het goede en ware op allerlei gebied, zooveelnbsp;mogelijk, blijven bevorderen, de wetenschap in klimmendenbsp;mate doen vooruitgaan, der maatschappij bij voortduringnbsp;ten zegen, ons dierbaar Vaderland tot eere zijnlnbsp;Ik heb de eer met de meeste onderscheiding te zijn,

Edelgrootachtbare Heer en,

Van UwEdelgróotachtbaren

Utrecht nbsp;nbsp;nbsp;* Gehoorzame Dienaar,

IS Mei 1886. nbsp;nbsp;nbsp;Q J L O N C Q.

-ocr page 15-

De nadering van het vijfde Jubilé der Utrechtsche Hooge-school heeft mij het plan doen opvatten, voor zoover de beschikbare bouwstoffen dat mogelijk zouden maken, eenenbsp;Historische Schets van de voornaamste lotgevallen diernbsp;Hoogeschool, althans tot hare verheffing in 1815, samennbsp;te stellen. Het is mij gelukt, zij het dan ook door denbsp;onvolledigheid der in de Stedelijke en Academische Archievennbsp;bewaarde Aanteekeningen anders dan ik gewenscht had,nbsp;dat plan ten uitvoer te brengen, en ik geef alzoo in denbsp;volgende bladen wat ik heb kunnen geven.

Een enkel woord over den inhoud. Uit den aard der zaak is in het algemeen de chronologische orde in achtnbsp;genomen, maar ik ben er ook wel eens van afgeweken,nbsp;met name, bij het vermelden der afwisseling van het onderwijzend personeel, ten einde de veranderingen, die bij opvolging in de verschillende Faculteiten hebben plaats gehad,nbsp;beter te doen overzien. De verscheidenheid der te behandelen onderwerpen heeft intusschen een gebrek aan samenhang veroorzaakt, dat mij zeer mishaagt, maar niet welnbsp;weg te nemen was.

Had ik meer tijd gehad, dan zou ik zeker getracht hebben van alle Hoogleeraren, die aan de Utrechtsche Hoogeschoolnbsp;geplaatst zijn geweest, beknopte biographieën te ontwerpen.nbsp;Maar dit was onmogelijk, en bovendien onnoodig, daar mijnbsp;bekend was geworden, dat een geacht Predikant al een

-ocr page 16-

groot getal van zulke levensbeschrijvingen had afgewerkt en daarmede wenschte voorttegaan. Toch heb ik, bij hetnbsp;schetsen van hetgeen de verschillende Faculteiten tot dennbsp;luister der Hoogeschool hebben toegebracht, soms enkelenbsp;bijzonderheden medegedeeld, die tot de beschrijving vannbsp;het leven harer leden behooren.

Over de Medici en eenige anderen, voor zooveel zij namelijk verkrijgbare vruchten hunner werkzaamheid hebben nagelaten, kon ik zelve oordeelen, maar over de meesten,nbsp;wier vakken mij weinig bekend of vreemd zijn, natuurlijknbsp;niet. Ten hunnen aanzien moest ik alzoo de getuigenisnbsp;van anderen volgen, voor welke getuigenis ik verzoek nietnbsp;aansprakelijk gesteld te worden. Heb ik de verdiensten vannbsp;verscheidene Hoogleeraren niet besproken, het was mindernbsp;uit vrees van te wijdloopig te worden, dan omdat ik er tenbsp;weinig van wist; geenszins voorzeker om hunne beteekenisnbsp;te verlagen.

Moge de moeite aan dit werk besteed door eene welwillende ontvangst van belangstellenden beloond worden! Men beschouwe het als eene eenvoudige hulde, gebracht aan denbsp;Hoogeschool, waaraan ik een en veertig jaren als Hoog-leeraar verbonden ben geweest, en voor welker bestendigennbsp;bloei ik de meest oprechte wenschen koester.

G. J. LONCQ

Utrecht,

15 Mei 1886.

-ocr page 17-

EERSTE AEDEELING.

De Stichting der Utrechtsche Hoogeschool en hetgeen daaraan is voorafgegaan.

e stichting der Utrechtsche Hoogeschool is de vervulling geweest van een wensch,nbsp;meer dan anderhalve eeuw vroeger reedsnbsp;door de Stadsregeering uitgesproken, maarnbsp;destijds, even als het plan, honderd jaar later te dezennbsp;opzichte beraamd, door den onspoed der tijden zondernbsp;gevolg gebleven. Moge de grond van dien wensch voornbsp;een gedeelte gelegen hebben in de zucht om verstandelijke beschaving zooveel mogelijk te bevorderen, voornbsp;een grooter deel is deze zeker te zoeken in de behoeftenbsp;der Utrechtsche jongelieden, die wenschten opgeleid tenbsp;worden tot den geestelijken stand of tot andere betrekkingen, waarvoor een academische graad, immers hoogerenbsp;wetenschappelijke kennis gevorderd werd dan in hunnenbsp;vaderstad te verkrijgen was. Aan voorbereidend onderwijs ontbrak het den zoodanigen niet. Sedert denbsp;achtste eeuw onzer jaartelling, toen het Christendomnbsp;in het Sticht werd ingevoerd, had men aldaar de

1

-ocr page 18-

zoogenaamde Kapittelscholen oorspronkelijk alleen voor aanstaande geestelijken bestemd, maar waarinnbsp;ook wel anderen in de Oude talen, in de Wiskundenbsp;en meerdere vakken van wetenschap onderwezen werden. Wel was die gelegenheid tot onderwijs in hetnbsp;jaar 857 door den inval der Noormannen^), die denbsp;kerken van St. Maarten en St. Salvator met denbsp;daartoe behoorende scholen verwoestten, tijdelijk opgeheven geweest, maar, na de verdrijving dier woestelingen en de wederopbouwing der twee genoemdenbsp;hoofdkerken, in de tiende eeuw door Bisschop Balderiknbsp;hersteld en later, door de stichting van drie nieuwenbsp;collegiale kerken met de daaraan verbonden scholen,nbsp;ook uitgebreid ®). Eene nieuwe uitbreiding kreeg zijnbsp;in het jaar 1474 door de oprichting der Hieronymus-school '*). In deze School, welke, naar het voorbeeldnbsp;van die te Deventer ingericht, door de voortreffelijkheid van het daar gegeven onderwijs spoedig eenenbsp;groote vermaardheid had verkregen, werden niet alleennbsp;de Oude letteren en de Geschiedenis, maar ook denbsp;Wis- en Natuurkunde en sommige andere vakken metnbsp;het beste gevolg door een groot aantal leerlingennbsp;beoefend. Ook was die School, nadat de Kapittel-

') Uitvoerig behandeld door wijlen den heer Staatsraad, Burgemeester van Utrecht, H. M. A. J. van Asch van Wyck , in zijn belangrijk geschrift, getiteld: Instellingen van Ilooger Onderwijsnbsp;in Utrecht vóór den Jare 1636.

Zie J. H. VAN Bolhuis , de Noormannen in Nederland, bl. 108.

¦') Zie M. ScHoocKius, de bonis vulgo ecclesiasticis dictis, sect. II, c. III, p. 254 seqq.

Zie daarover G. H. M. Delprat, Verhandeling over de Broederschap van G. Groote en over den invloed der Fraterhuizen. 2e druk. bl. 149 volgg. J. F. Reitz, de Origine Gyninasii Hieronymiani.nbsp;Dr. A. Ekicer, de Jlieronymiisschool te Utrecht.

-ocr page 19-

scholen in 1586, onder het bestuur van Leicester, g'esloten waren, de eenige openbare instelling in denbsp;stad Utrecht, waar men tot het genieten van universitair onderwijs kon worden voorbereid. Dat hoogerenbsp;onderwijs moest men elders, vóór de stichting dernbsp;Leuvensche Hoogeschool zelfs buiten de Nederlandennbsp;zoeken. Het was dan ook in het geldelijk belang dernbsp;ingezetenen, en opdat dezen hunne jonge zonen, dienbsp;voor den geleerden stand bestemd waren, onder hunnbsp;onmiddellijk toezicht zouden kunnen houden, dat velenbsp;leden der Regeering al vroeg bedacht zijn geweestnbsp;op het doen eener poging om in de hoofdstad dernbsp;Provincie Utrecht eene Universiteit opterichten.

De eerste poging daartoe, immers de oudste, waarvan in de oorkonden van het Stedelijk Archief gewag wordt gemaakt, •— wij hebben het boven reeds eenigs-zins aangeduid , — is geschied in het jaar 1470, toennbsp;in eene dubbele Raadsvergadering, ongetwijfeld doornbsp;velerlei bespreking en bedachtzame overlegging ondernbsp;de mannen van invloed voorafgegaan, eene Commissienbsp;van vier leden benoemd werd, om de zaak in ernstigenbsp;overweging te nemen '‘j. Hoe die Commissie zich vannbsp;de haar opgedragen taak gekweten heeft, schijnt nietnbsp;ter algemeene kennis te zijn gekomen. Men vindtnbsp;zulks althans nergens, ook niet in de Aanteekeningennbsp;der stedelijke Raadsvergaderingen, vermeld. Zeker in-

') Het daartoe betrekkelijke Raadsbesluit, door eene eigenaardige kortheid gekenmerkt, luidde aldus: „Jacob van Amerongen , Wernernbsp;„Braem van den nijwen Raide, Gherit van Rhijn Gheritse endenbsp;„Macharijs van Benthem van den ouden Raide zijn ghescict uitnbsp;„den Raide out ende nijwe, om te bezien ende te spreken mittennbsp;„ghenen , die daertoe dienen, dat men alhijr eene Universiteit brengennbsp;„mochte.”

-ocr page 20-

tusschen is het, dat het doel van de opdracht niet is bereikt geworden. En kan het wel verwonderingnbsp;baren, dat de schier aanhoudende onrust en spanning,nbsp;waarin de stad Utrecht de laatste dertig jaren van denbsp;vijftiende eeuw en ook later verkeerde, de gedachtennbsp;hebben afgeleid van het grootsche plan tot stichtingnbsp;eener Hoogeschool? Moesten de schulden, welke dienbsp;stad had moeten maken ter voorziening in de kostennbsp;van den oorlog, eerst tegen den haar opgedrongennbsp;Bisschop David van BouROONDië, daarna tegen dennbsp;Aartshertog Maximii.iaan van Oo.sïenrijk , de uitvoering van dat plan niet ten eenenmale beletten ?nbsp;Waren later de moeielijkheden, hier nog meer dannbsp;elders, aan de invoering van den Hervormden Godsdienst verbonden; was de verdeeldheid der burgersnbsp;om zaken van Geloof; waren de gruwelen der Spaanschenbsp;Inquisitie, die alle gemoederen in het vaderland vervulden, niet meer dan voldoende redenen om nieuwenbsp;pogingen tot het verkrijgen der gewenschte Inrichtingnbsp;tegen te houden ?

Uit het oog verloren intusschen was het lang gekoesterde voornemen niet. Een duidelijk bewijs daarvan levert het Raadsbesluit van 30 Augustus 1580, waarbij drie heeren werden aangewezen, „omme metnbsp;„die van de Godshuizen ofte Staten te overleggen, ofnbsp;„men alhier eene Universiteit of groote Schole zalnbsp;„oprechten ende eenige ordonnantiën daarop te con-„cipiëeren.”

Maar ook toen — het is reeds door ons aangestipt — heeft het genomen besluit geen gunstig gevolg gehad.nbsp;Is het waarschijnlijk, dat het voorbeeld van Leiden,nbsp;waar vijf jaren te voren de eerste Noord-Nederlandschenbsp;Universiteit was opgericht, eene zekere ijverzucht hadnbsp;opgewekt, die het herhalen der vroegere poging heeft

-ocr page 21-

verhaast; had men gemeend, dat de Unie, ten vorigen jare gesloten, eene groote kans had gegeven voor denbsp;vervulling van veler wensch, — het is gebleken, datnbsp;overhaasting in dezen niet baten kon, en dat aan denbsp;gehoopte eensgezindheid der machthebbenden nog tenbsp;veel ontbrak, om de vurig verlangde Stichting totnbsp;stand te brengen.

De gronden van den tegenstand, dien het beraamde plan, èn toen, èn later, vooral bij de twee voorstemmende Leden der Staten van Utrecht ondervond,nbsp;waren deels van godsdienstigen, deels van staatkundigen aard. Dat de Katholieken, waartoe destijds nognbsp;het geheele eerste Lid der Staten behoorde, niet ingenomen waren met het streven om hier eene Universiteitnbsp;te vestigen, waar de Theologie, evenals te Leiden,nbsp;door belijders van den Hervormden Godsdienst onderwezen zou worden, en dat de vijf Kapittelen daaromnbsp;weinig genegenheid betoonden om, overeenkomstig dennbsp;wensch der Stadsregeering, uit hunne inkomsten bij-tedragen tot voorziening in de kosten van zulk eenenbsp;Kweekschool, kon geen verwondering baren. Maar ernbsp;was ook een groote naijver tusschen de bewoners vannbsp;de hoofdplaats der Provincie en die van Amersfoort.nbsp;Men vreesde, dat de vestiging eener Hoogeschoolnbsp;in die hoofdstad aan deze een te groot overwichtnbsp;zoude geven, en van daar het verlangen van sommigen,nbsp;in den boezem der Staten uitgesproken, toen aldaarnbsp;in het begin der zeventiende eeuw beraadslagingen overnbsp;het bedoelde onderwerp waren aangevangen, om nietnbsp;Utrecht, maar Amersfoort daarvoor te bestemmen.

De zaak bleef hangende, totdat de Regeering der hoofdstad, wijselijk inziende, dat het beter is te voorkomen dan voorgekomen te worden, het moedige besluit nam om, op eigen kosten, binnen de stad Utrecht

-ocr page 22-

„eene Illustre Schole op te rechten in clewelcke de „Heylige Theologie, Rechtsgeleertheyt, Philosophie endenbsp;„andere wetenschappen publicquelick geleert ende ge-„ expliceert souden worden, item de kinderen van denbsp;„Borgers ende innewoonders deser stadt tot ongelycknbsp;„minder costen dan in andere Hogescholen ende Aca-„demien, ende met minder perickel, onder de oogennbsp;„ende gesicht van haer ouders ende vrienden, bequaemnbsp;„gemaeckt worden omme ter gelegender tydt de Kerckenbsp;„ende Republicque dienst te cunnen doen

Dat Besluit werd genomen den 3*^®quot; Mei 1632, met last aan de Stads-gecommitteerden in de vergaderingnbsp;der Staten daarvan mededeeling te doen. Mag mennbsp;het er voor houden, dat het plan tot oprichting vannbsp;een Gymnasium Illustre vastgesteld is in de stelligenbsp;hoop, dat die oprichting vroeger of later leiden zoudenbsp;tot het stichten der zoo gewenschte Universiteit metnbsp;al de rechten daaraan verbonden, het was zekerlijknbsp;wijze voorzichtigheid, ook met het oog op de tegenstanders, met het meer eenvoudige te beginnen.

Waardoor de uitvoering van het genoemde Besluit vertraagd is geworden, hebben wij in de Aanteekenin-gen der Vroedschap niet vermeld gevonden. Zekernbsp;intusschen is het, dat eerst den 25®*®quot; Maart 1633, dusnbsp;bijna elf maanden later, eene Commissie benoemd werd,nbsp;bestaande uit de beide Burgemeesters en eenige Raadsleden , om eene regeling der op te richten Schole tenbsp;beramen en de middelen aan te wijzen, waardoor mennbsp;in haar onderhoud zou kunnen voorzien. Na rijp overleg,nbsp;ook, voor zooveel dat geraden scheen, met de predikanten, bracht die Commissie den 23^*®quot; September

Zoo leest men in de Aanteekeningen der Vroedschap van Utrecht.

-ocr page 23-

daaraanvolgend haar rapport uit, inhoudende, dat men drie Professoren noodig zou hebben, dat de kostennbsp;omtrent vijfduizend gulden ’s jaars zouden bedragen, ennbsp;dat deze gevonden konden worden in de inkomstennbsp;van de goederen der Broederschappen en van denbsp;Bagijnen-conventen ^).

Met eenige wijziging werd de ontworpen regeling door de Vroedschap aangenomen. Er werden namelijknbsp;vóór de inwijding der School achtereenvolgens niet drie,nbsp;maar vijf Professoren benoemd, vier van welke uitnbsp;de voorgestelde fondsen, gelijk ons uit eene later vermelde verdeeling gebleken is, bezoldigd zouden worden,nbsp;één daarentegen, om bijzondere redenen, uit de gewonenbsp;inkomsten van de stad.

Die ééne was Antonius Aemilius ‘¦^j, een der beste leerlingen van den beroemden Ger. Jo. Vossius. Dezenbsp;Aemilius, die vroeger gedurende vier jaren aan hetnbsp;hoofd der Hieronymusschool geplaatst was geweest,nbsp;maar op eigen verzoek uit die betrekking ontslagennbsp;was, had, gelijk in de Raadsvergadering van den 4*^™nbsp;November 1633 door Burgemeester van Velthuijsennbsp;medegedeeld werd, te kennen gegeven, dat hij, bijaldien

') Volgens de Thesauriersrekening, in het Stedelijk Archief bewaard, werden de eerste jaren op die wijze de volgende sommen verkregen: / 400 van het Convent van Bethlehem, / 100 vannbsp;Bregitten, / 1000 van Cecilien, f 1000 van St. Nicolaas,/ 500nbsp;vat) Bagijnenhof, f 1200 van Abramdolen, / 1800 van de Broederschappen , f 350 van Jeruzalem. Later zijn deze bijdragen nognbsp;verhoogd.

Geboren te Aken, 20 December 1589. Volgens Bukman, Traiectum erudihim , p. 3 , was de familienaam „Melio” of ,,Mëuus,”nbsp;volgens Schotel „Melis.” ’s Mans ouders hadden om hunnen godsdienst de wijk naar Holland moeten nemen. Van daar zijne betrekkingnbsp;tot Vossius.

-ocr page 24-

het genoemde Rectoraat mocht komen te vaceeren, wel genegen zou wezen er zich weder mede te belasten.

De Regeering, die het weder optreden van dien voor-treffelijken leeraar in het belang der genoemde School alleszins wenschelijk achtte, daar deze onder en, zoonbsp;gezegd werd, wegens het bestuur van den toenmaligennbsp;Rector Justus Liraeus , eenigszins in verval was geraakt, stelde dien Rector voor zijne betrekking vrijwillignbsp;neer te leggen, hem intusschen belovende, dat hij,nbsp;casu quo, eene behoorlijke jaarwedde van Stadswegenbsp;zoude behouden. Maar Liraeus verklaarde dat voorstelnbsp;niet te kunnen aannemen. Protesteerende tegen dennbsp;laster van kwaadwilligen, beweerde hij eerstens, dat hetnbsp;verval der bedoelde Inrichting lang niet zoo groot was,nbsp;als men geliefde te verspreiden, en ten andere, datnbsp;men geheel ten onrechte aan hem de schuld placht tenbsp;geven. Bewogen door ’s mans verdediging, trok denbsp;Regeering haar voorstel in; maar, bedacht op eennbsp;expedient, gelijk zij het noemde, om de eer des Rectorsnbsp;te handhaven en hem toch het bestuur der Hierony-musschool te ontnemen, besloot zij op den 23^^™ December des genoemden jaars Liraeus '*) te benoemennbsp;tot Professor liter arum humaniormn aan de op te richtennbsp;Illustre School, en wel op eene jaarwedde van zevenhonderd gulden ^), met genot eener vrije woning;nbsp;terwijl Aemilius, zeven dagen daarna, benoemd werdnbsp;tot Professor historiarum en tevens tot Regens Gym-

') Volgens Heringa, Oratio de Auditoria 7naiore, was hij een Utrechtenaar. Het jaar zijner geboorte schijnt niet bekend te zijn.

Zoo leest men in de Aanteekeningen der Vroedschap. In de Thesauriersrekening staat / 850, in November 1634 verhoogd totnbsp;f 900, drie jaren later tot / 1000. Waarschijnlijk zijn hierin denbsp;kosten der woning begrepen.

-ocr page 25-

nassii Hieronymiani, op een traktement van dertienhonderd gulden ^), met aanbieding van het burgerschap der stad en met belofte van de onkosten zijner verhuizing te zullen vergoeden.

Moge het aangegeven motief van die eerste benoeming eenigszins vreemd klinken, men bedenke, dat de benoemde een man was, indertijd door vermaardenbsp;Leidsche Professoren, Walaeus , Cunaeus en anderen,nbsp;bijzonder aanbevolen; dat men een slecht bestuurdernbsp;eener school en toch een goed docent kan wezen, en datnbsp;dus het vertrouwen der Regeering „op de suffisantienbsp;„ende ervarentheyt van den heer Liraeus,” gelijknbsp;het in de beroepingsacte werd uitgedrukt, niet kannbsp;gezegd worden ongegrond te zijn geweest; en zulksnbsp;te minder, daar men in de Verslagen van de zittingennbsp;der Vroedschap de duidelijkste bewijzen vinden kannbsp;van de nauwgezetheid, waarmede zij, in het algemeennbsp;genomen , onderzoek deed naar de bekwaamheid en geschiktheid der personen, die voor den eenen of anderennbsp;leerstoel in aanmerking kwamen.

Eene derde en vierde benoeming gold de Philosophie en de Rechtsgeleerdheid. Voor eerstgenoemd vak vielnbsp;de keuze den 15'^®quot; Januari 1634 op Henricusnbsp;Renerius '¦^), destijds Philosophiae Professor aan denbsp;Illustre School te Deventer, die zich bereid verklaardenbsp;den hem aangeboden leerstoel aan te nemen op eennbsp;jaarlijksch traktement van duizend gulden, de huishuurnbsp;of vrije woning daaronder begrepen. Het ambt van

') Deze jaarwedde is in 1638 tot duizend gulden verminderd, nadat Aemilius voor de betrekking, die hij bij de Hieronymusschool bekleedde, bedankt had; later tot twaalfhonderd verhoogd.

Henri Renerv, in 1593 geboren te Huy (Hoei), eene stad aan de Maas, tusschen Luik en Namen, gelegen.

-ocr page 26-

lO

Hoogleeraar in de Rechten had men gaarne opgedragen aan „seecker uitnemend excellerende ende vermaertnbsp;„geleert man ende Professor, die men van goedernbsp;„handt bericht was dat mogelijk wel te bewegen soudenbsp;„sijn om aen te nemen Professionem luris alhier,” wiensnbsp;naam en standplaats intusschen in de destijds gehoudennbsp;Aanteekeningen der Vroedschap niet vermeld zijn ^).nbsp;De vrees echter, dat die opdracht in eene naburigenbsp;Provincie euvel genomen zoude worden, en dat denbsp;stad daarvan nadeelige gevolgen zoude te wachtennbsp;hebben, heeft de Vroedschap doen besluiten daarvannbsp;af te zien, en óf Bernardus Schotanus , Professor tenbsp;Franeker, te benoemen, óf Antonius Matthaeus, dienbsp;hetzelfde ambt te Harderwijk bekleedde. Na rijpenbsp;overweging bepaalde zich de keuze dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Februari

op Matthaeus , bekend als Antonius Matthaeus II , die de benoeming aannam op eene jaarwedde vannbsp;duizend gulden , en onder voorwaarde, dat hem hetnbsp;burgerschap der stad verleend zoude worden, met vrijdom van tochten, wachten en wat dies meer zij, ennbsp;met vergoeding voor de in Harderwijk nog verschuldigdenbsp;huishuur en de onkosten van transport ^).

In de Raadsvergadering van den 24^^“ Februari 1634 werd door heeren Burgemeesters en verdere gecommit-

') Wij zullen later zien , dat de Leidsche Professor Petrus Cunaeus bedoeld was.

-) Geboren te Herborn, den 27516quot; December 1601. Zijn vader, die denzelfden naam droeg, is achtereenvolgens te Herborn, Marburgnbsp;en Groningen liiris Professor geweest.

¦’) Het volgende jaar reeds met tweehonderd gulden verhoogd.

Zoodanige onkosten zijn toen en later altijd vergoed aan elders wonenden, die het ambt van Hoogleeraar aan de Utrecbtschenbsp;Hoogeschool hadden aangenomen.

-ocr page 27-

teerden te kennen gegeven, dat, nu vier Professoren benoemd waren, die hunne betrekking in de aanstaandenbsp;Meimaand zouden kunnen aanvaarden, een besluitnbsp;diende genomen te worden ten aanzien van de plaats,nbsp;waar men de noodige Auditoria voor de openbare lessen zou kunnen maken, opdat alles tegen het genoemdenbsp;tijdstip gereed mocht wezen.

Reeds vroeger had men gedacht over het groot Kapittelhuis van den Dom, waarin men door eennbsp;scheidsmuur een grooter en een kleiner Auditoriumnbsp;zou kunnen verkrijgen; en ook nu werd dat als hetnbsp;meest geschikte aanbevolen. De zaak werd in beraad gehouden en kreeg in eene volgende bijeenkomst haar beslag. Eene commissie werd benoemdnbsp;om den heer Domdeken mededeeling te doen vannbsp;den wensch om het genoemde Kapittelhuis voor hetnbsp;beoogde doel te laten inrichten en een toegang totnbsp;dat huis te maken op het Oud-Munsterkerkhof. Dienbsp;Domdeken was voor zich zelven zeer genegen totnbsp;inwilliging van dat verlangen, maar de heeren van hetnbsp;Kapittel maakten zwarigheid. Wel waren zij bereidnbsp;het bedoelde huis ten dienste van de op te richten Scholenbsp;af te staan, maar weigerden hunne toestemming tot hetnbsp;maken van den verlangden ingang, omdat zulks eennbsp;ongerief zou veroorzaken voor hunne aldaar wonendenbsp;officianten.

De Regeering volhardde intusschen in haar besluit en deed zelfs, in weerwil van den volgehouden tegenstand, e plenitudine potestatis een aanvang maken metnbsp;het werk. Het Kapittel kwam daartegen in verzet ennbsp;verzocht de interdictie van het Hof, welke echter nietnbsp;gegeven werd. Daarna beklaagde men zich bij denbsp;Staten; maar de Stadsregeering, bewerende, dat denbsp;daad, die men zocht te beletten, tot hare politie be-

-ocr page 28-

12

hoorde en overeenkwam met de rechten, die zij sedert vele jaren over kerken, koren en dergelijke plaatsennbsp;had uitgeoefend, verklaarde de Staten in dezen wel alsnbsp;middelaars, maar niet als rechters te kunnen erkennen.nbsp;Door bemiddeling van gecommitteerden uit de tweenbsp;voorstemmende Leden werd dan ook een vergelijk getroffen met de heeren van het Kapittel, waarbij denbsp;Stad haren zin kreeg, zich intusschen verbindende denbsp;officianten van het Kapittel van behoorlijke woningennbsp;te voorzien en hun verder zoodanige vergoeding tenbsp;geven, als waarop zij aanspraak konden maken. Denbsp;zaak werd alzoo ten slotte in der minne geschikt.nbsp;Zelfs werd goedgevonden, dat nog een tweede ingangnbsp;zou gemaakt worden aan het Domkerkhof. Ook bepaalde men, dat, indien de Stadsregeering te eenigennbsp;tijd de Illustre School mocht willen verplaatsen of opheffen, het gebruik van het Kapittelhuis weder komennbsp;zou aan het Kapittel van den Dom, in welk geval denbsp;Regeering alleen het gestoelte (den katheder) en denbsp;banken zou tot zich nemen, maar voor timmering ofnbsp;reparatie geenerlei vordering zou doen. Eindelijk werd,nbsp;vreemd genoeg, aan de heeren van het Kapittel toegestaan voor het verpachten hunner tienden het voorschreven Kapittelhuis te gebruiken.

Moge de tegenstand, bij de poging ter verkrijging van het Groot Kapittelhuis ten behoeve der op tenbsp;richten School ondervonden, de vestiging van eennbsp;Theologischen leerstoel vertraagd hebben, men leestnbsp;met verwondering, dat de Stadsregeering daarover

') Deze waren de Heeren Jacob van Asch van Wyck , geeligeerde Raad, sedert President der Staten van Utrecht, en Godart Baronnbsp;VAN Reede van Nederhorst.

-ocr page 29-

i3

eerst ernstig' is beginnen te denken na een daartoe strekkend verzoek ontvangen te hebben van den Ker-keraad der gereformeerde Christelijke gemeente alhier.

„’s Maendaechs den XXI Aprilis ’’ zoo luidt het verhaal in de Notulen der Vroedschap, „compareerden d’heerennbsp;„Cornelius Dunganus, Minister, ende Floris de Goyer,nbsp;„ouderlingh, als gecommitteerden van de Kerkeraedtnbsp;„der gereformeerde Christelijke gemeynte alhier, so bynbsp;„monde als schriftelijke remonstrantie de Vroedschapnbsp;„congratuleerende over haer loffelyk voornemen vannbsp;„een Illustre Schole in deze oude vermaerde ende -wel-„gelegen stadt op te rechten, mitsgaders versoeckendenbsp;„ende recommanderende met verscheydene redenen, datnbsp;„doch mede een Professor Theologiae beroepen mochtenbsp;„¦worden, gelyck in alle andere Illustre Scholen enz.”

Dat verzoek gaf aanleiding tot beraadslaging met daarop gevolgde verklaring, dat de Regeering altijdnbsp;gemeend had en nog meende hier ook een Professornbsp;Theologiae te beroepen; waarom zij haren gecommitteerdennbsp;last gaf „met advys ende communicatie van de dienaersnbsp;„des Goddelyken Woorts” onderzoek te doen naar dennbsp;bekwaamste, dien men de genoemde betrekking zounbsp;kunnen aanbieden, terwijl zij heeren Burgemeestersnbsp;verzocht de andere Leden der Staten daarvan te verwittigen en te verzoeken, dat de Alumni dezer

') Zoo noemde men de jongelieden, die sedert het jaar 1625, op kosten der Staten van Utrecht, hetzij te Leiden, hetzij te Franekernbsp;in de Theologie studeerden. Hun getal, oorspronkelijk op 47 bepaald, is spoedig ingekrompen tot 18, ieder van welken eene jaar-lijksche toelage van tweehonderd gulden kreeg. Het was eenenbsp;navolging van hetgeen vroeger door de in 1028 naar Utrecht overgebrachte abdij van St. Paulus placht te geschieden. Na de Kerkhervorming waren de goederen dier abdij Staatseigendom geworden.nbsp;Zie Ant. Matthaeus, Fundaüones et fata Ecclesiarum. L. I. p. 107.

-ocr page 30-

Provincie, die toen te Leiden studeerden, na de aanstaande groote vacantie en zoo vervolgens in de Illustre Schole dezer stad tot den geestelijken standnbsp;mochten worden opgeleid.

Onder meer andere ^.godtvruchtige ende geleerde vermaerde mannen’' werd den gecommitteerden bijzonder aanbevolen „D. Altingius” ^), Theologiae Professor aan de Academie te Groningen, met bijvoegingnbsp;nochtans, dat men betwijfelde, of deze wel te bewegennbsp;zoude zijn zich naar Utrecht te verplaatsen. De Vroedschap besloot intusschen daartoe eene poging te doen.nbsp;Die poging schijnt mislukt te zijn, en het is dientengevolge , dat na rijp beraad, op den 9^^®quot; Juni deszelfden jaars, Gisbertus Voetius^), Predikant te Heusden,nbsp;een geleerde van erkende rechtzinnigheid en grootennbsp;ijver, beroepen werd tot Professor in de Theologie,nbsp;alsmede in de Hebreeuwsche en andere Oosterschenbsp;talen; welke betrekking reeds drie dagen daarna doornbsp;gemelden predikant werd aangenomen, op een jaar-lijksch traktement van twaalfhonderd gulden, de huishuur daaronder begrepen.

De 17'^™ Juni van het jaar 1634 was bepaald voor de Inwijding der Illustre School. Door biljetten, opnbsp;vele plaatsen in de stad Utrecht en in de andere stedennbsp;der Provincie aangeplakt, was het plan dier Inwijdingnbsp;ter algemeene kennis gebracht. De Staten, het Hof,

') Hendrik Alting. Zijne biographie, door Mr. W. B. S. Boeles bewerkt, vindt men bl. 17 van de B ij 1 agen , achter hetnbsp;der Hoogeschool te Groningen, van Dr. W. J, A, Jonckbloet.

Gijsbert Voet, geboren te Heusden den 3den Maart 1589, in Iheologicis leerling van Gomarus en Arminius aan de Leidschenbsp;Hoogeschool.

-ocr page 31-

15

de Vroedschap en andere Autoriteiten, ook de Predikanten , waren op de meest officieele wijze uitgenoodigd, om die belangrijke plechtigheid met hunne tegenwoordigheid te vereeren.

Nadat ’s Zondags te voren in alle kerken de Goddelijke zegen over het aan te vangen werk was afgebeden, verzamelden zich op den vastgestelden feestdag, des morgens te zeven uren, de Schout, de Burgemeesters, de Vroedschap met den Stads-advocaat ennbsp;de Secretarissen ten Stadhuize, werwaarts ook denbsp;Professoren togen, door stadsdienaars van hunnenbsp;woningen afgehaald. Te acht uren begaven die heerennbsp;zich in optocht over de Stads-Plaats door de Lakensnijders- en de Choorstraat over de St. Maartensbrugnbsp;onder den Domtoren door de Domkerk, en voorts doornbsp;de galerij of het pand aan de zuidzijde van ’t Koornbsp;naar het Groot Auditorium. Voorafgegaan van vijfnbsp;dienaars met de insignia hunner waardigheid, werd denbsp;stoet geopend door de heeren Schout en Burgemeesters. Daarna volgden in ambtsgewaad de Professorennbsp;Antonius Matthaeus, Antonius Aemilius, Justusnbsp;Liraeus en Henricus Renerius, elk tusschen tweenbsp;Raden dezer stad en begeleid door den vooraangaandennbsp;Pedel van de Illustre School, in de hand hebbendenbsp;zijn ebbenhouten staf met zilver beslagen en met denbsp;wapenen van Stad en School op uitnemende wijzenbsp;versierd. Drie aan drie, naar rang van ouderdom ennbsp;regeering, volgden toen de verdere leden van dennbsp;Magistraat, de Stads-advocaat en de Secretarissen,nbsp;terwijl de stoet door ondergeschikte beambten ennbsp;stadsdienaars gesloten werd.

Bij het inkomen en plaatsnemen van die heeren in het sierlijk met tapijten behangen en van gestoeltennbsp;en banken voorzien Auditorium, evenals tusschen en

1

-ocr page 32-

i6

na de plechtige redevoeringen, hoorde men indrukwekkende muziek, door stadstoonkunstenaars ^), die op eene verhevene plaats aan de oostzijde der Gehoorzaalnbsp;gezeten waren, op blaasinstrumenten uitgevoerd.

Nadat de Heeren Staten en de Raadsheeren van den Hove Provinciaal, alsmede de Predikanten, Edellieden,nbsp;Advocaten, Doctoren en andere aanzienlijke personennbsp;binnengeleid en naar de voor hen bestemde plaatsennbsp;gebracht waren, beklom de Stads-secretaris, Mr. Johannbsp;VAN DER Nypoort, het spreekgestoelte en sprak, opnbsp;verlangen en uit naam van den Magistraat, eene evennbsp;keurige als gepaste Latijnsche rede ‘^) uit ter inwijdingnbsp;der Illustre School, waarna Prof. Anïonius Matthaeus ,nbsp;ter aanvaarding van zijn ambt, eene Oratie hield denbsp;Juris Civilis sapientia contra eins obtrectatores. Ennbsp;hiermede was de eerste plechtige actus geëindigd. Denbsp;Autoriteiten en de andere toehoorders verlieten de zaal,nbsp;en daarna de Professoren, die in dezelfde orde, waarinnbsp;zij gekomen waren, en wederom begeleid door Schout,nbsp;Burgemeesters en Raden der Stad Utrecht, naarnbsp;het Stadhuis togen, vanwaar zij door den Pedel ennbsp;de stadsdienaars naar hunne woningen werden gebracht.

’s Namiddags te drie uren werd Prof Anton lus Aemilius en werden ook zijne ambtgenooten doornbsp;stadsdienaars gehaald en geleid in de kerkekamer vannbsp;den Dom, en van daar in het Auditorium maius, waar

') Stadstrompers of Stadsmiisiciens geheeten. Zie het belangrijke werk van Jhr. Mr. J. C. M. van Riemsdijk, Het Stads-Mnziek-college te Utrecht {Collegium musicum Ultraiectinufri) 1631—1881.nbsp;Eene bijdrage tot de Geschiedenis der Toonkunst in Nederland\gt;\. 25.

'j Deze rede is met de Orationes inaugurates der 5 eerste Professoren in éénen bundel uitgegeven, die den titel draagt van Itlustris Gynmasii Ultraiectini inauguratio una cum Oratiombusnbsp;inauguralibus.” Ultraiecti CI3I3CXXXIV.

-ocr page 33-

17

eerstgenoemde, in tegenwoordigheid van de bovengenoemde Autoriteiten en vele andere aanzienlijke en geleerde mannen, eene inaugureele Oratie hield tot lof der Regeering en tot aanprijzing der historische studie:nbsp;de novo hoe et latidabili Senatus instituto, necno7i denbsp;usu lectionis historicae.

Den volgenden morgen, te acht uren, werden de Professoren Justus Liraeus en Henricus Renerius door den Pedel, de andere door stadsboden in het Auditorium geleid , waar de eerste, ten aanhooren van dezelfde hoogernbsp;en lager geplaatste personen daartoe uitgenoodigd, denbsp;cathedra sprak de um et dignitate studiorum humanitatis;nbsp;de laatste de lectio7iibus et exercitiis philosophicis.

More maiormn en als tot een voorbeeld van volgende geslachten werd het feest des middags van den iSdennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;besloten met een plechtigen maaltijd, van

stadswege in een schoon en luchtig vertrek van het Agnietenklooster gegeven, waarop de Staten, de Raads-heeren van het Hof, de Schout en andere dignitarissen, in het geheel 89 personen, genoodigd waren.

De laatst benoemde der vijf bovenvermelde Professoren, Gisbertus Voetius, die bij de Inwijding der School niet tegenwoordig was, omdat hij zijne standplaats niet verlaten kon, voordat een ander Evangeliedienaar zijn werk aldaar had overgenomen, heeft eerstnbsp;op den 2Augustus zijne nieuwe waardigheid aanvaard. Door den Pedel en twee stadsdienaars vannbsp;zijne woning naar het Stadhuis gebracht, en vandaarnbsp;door twee Oud-Burgemeesters dezer stad in het Grootnbsp;Auditorium geleid, heeft hij, in tegenwoordigheid vannbsp;de meer gemelde Autoriteiten, Professoren, Predikantennbsp;en vele andere toehoorders, eene inaugureele Oratie

2'

ii

-ocr page 34-

i8

gehouden de pietate cutn scientia coniungenda, en is reeds den volgenden dag met zijne lessen begonnennbsp;VoETius’ ambtgenooten hadden dat al op den 24®*®quot; Juninbsp;gedaan, ten aanhooren niet alleen van vele jongenbsp;studenten, maar ook van een aantal naar kennis dorstende personen van meer gevorderden leeftijd, edelen ennbsp;geleerden, waar de stad Utrecht werkelijk rijk aan was.

Ten aanzien van de onderwerpen dier lessen, van de onderlinge verhouding der Professoren, van hunnenbsp;gemeenschappelijke daden, van geheel het inwendigenbsp;leven der Illustre School is weinig of niets bekend.nbsp;Aanteekeningen van het doceerend personeel, zoo dienbsp;al mogen gehouden zijn, bestaan helaas niet meer,nbsp;en uit de Notulen der Vroedschap kan men zich tenbsp;dien opzichte geen genoegzaam licht verschaffen. Uitnbsp;laatstgenoemde bron weten wij, dat er eene seriesnbsp;lectionimi vastgesteld en ook gedrukt is; maar het isnbsp;ons niet gelukt een exemplaar daarvan te zien te krijgen.nbsp;Ter loops wordt in die Notulen gesproken van eennbsp;Praeses en Assessor. Dit waren dus waarschijnlijk denbsp;dignitarissen van het corps der hooggeleerden. In denbsp;Raadsvergadering van den 15'^™ Augustus 1634 zijnnbsp;de ,,Wetten of Leges” der Illustre School gelezennbsp;en gearresteerd, maar haar inhoud wordt niet vermeld.nbsp;Een voorstel om den studenten eenige vrijstellingennbsp;of privilegiën te verleenen is bij herhaling in beraadslaging gebracht, maar telkens in advies gehouden.

Op het reeds vermelde verzoek aan de Staten, om hunne Alumni, die te Leiden studeerden, voortaan aannbsp;de Utrechtsche Hoogeschool te laten onderwijzen, isnbsp;den Juni deszelfden jaars een gunstige beschikkingnbsp;gegeven. Het opzicht over die Alunmi werd aan denbsp;Predikanten opgedragen.

-ocr page 35-

19

Bepalingen omtrent den aanvang en den duur der verschillende vacantiën, waaronder die van de hondsdagen, beginnende den 15^611nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;eindigende dennbsp;i^den Augustus, en die van den „vervaertydt” (verhuis-tijd) in het laatst van October, van Woensdag tot dennbsp;volgenden Maandag, om hare qualificatie verdienen genoemd te worden, werden bij onderscheidene gelegenheden gemaakt.

Den 20®'®quot; April van het jaar 1635 werd bepaald , dat de heeren Burgemeesteren en wie het hun believen mocht te assumeeren, den eersten Woensdag van elke maand met de Professoren zoudennbsp;samenkomen, ten einde te hooren, wat dezen ten nuttenbsp;der Illustre School hadden voor te stellen. Zoowel hieruitnbsp;als uit eene menigte andere besluiten blijkt ten duidelijkste , dat de belangen der School door de Regeeringnbsp;steeds volijverig behartigd werden. Maar ook minbevoegden, gelijk zij ons ten minste toeschijnen, bemoeiden zich daarmede. In de Vergadering van dennbsp;25stequot; Februari 1635 werd een request gelezen van afgevaardigden der Utrechtsche Synode, waarin zij, nanbsp;dankzegging en zegenwenschen voor de opgerichtenbsp;Illustre School, de aandacht der Vroedschap vestigdennbsp;op zekere Resolutie van de Nationale Synode, tenbsp;Dordrecht in 1619 gehouden, betreffende de Academiënnbsp;en Scholen, en waarbij zij verzochten, dat die Resolutienbsp;in ernstige overweging genomen, en diensvolgens hetnbsp;hier gestichte Gymnasium Illustre met meer Professoren,nbsp;en wel voornamelijk met een Professor Medicinae verrijkt mocht worden '^j.

‘) Noch in de Kerken-ordre vastgesteld in de Nationale Synode van Dordrecht A. 1618 en 1619, noch in denbsp;nbsp;nbsp;nbsp;van diezelfde

-ocr page 36-

ïo

Op dit request, in de zitting van den laatsten Augustus daaraanvolgende andermaal ter tafel gebracht, heeft de Vroedschap zich erkentelijk betoond voor denbsp;belangstelling der Synode, met verzekering, dat zij vannbsp;de gegeven wenken zoodanig gebruik zoude makennbsp;als de dienst der Kerk en der Illustre School ver-eischen mocht.

Meer welgevallig was waarschijnlijk de hulde geweest, veertien dagen na de Inwijding der School, door Jonker Gerard van Reede, zoon van den heernbsp;van Renswoude, en, een halfjaar later, door Henricusnbsp;Moreelse ^), zoon van den Oud-schepen en Raadnbsp;Paulus Moreelse , aan den Magistraat der Stadnbsp;Utrecht gebracht in welgestelde Latijnsche Oratiën,nbsp;publice in de Schole uitgesproken, waarvoor elk dernbsp;redenaars vereerd is met een kostbaar en sierlijk gebonden boekwerk, waarop het wapen der Stad wasnbsp;afgedrukt.

Naar aanleiding van een verzoek, den nbsp;nbsp;nbsp;Mei

1635 door Ouderlingen van de Waalsche gemeente alhier tot de Vroedschap gericht, om medewerking innbsp;het beroepen van D. Ludovicus de Dieu , Predikant

Synode is eenig artikel te vinden, waaruit de Utrechtsche Synode hare bevoegdheid ontleenen kon om, ongevraagd, officieele adviezennbsp;te geven omtrent het getal en de hoedanigheid der te kiezen Professoren, dan voor zoover hunne rechtzinnigheid betrof.

') Diezelfde Moreelse is tien jaren later alhier Hoogleeraar geworden in de Rechtsgeleerde Faculteit.

Lodewijk of Louis de Dieu, den 7den April 1590 te Vlissingen geboren, waar zijn vader, uit een aanzienlijk geslacht gesproten,nbsp;predikant was. Hijzelf was ook Regent van het Waalsche Collegienbsp;te Leiden en door zijne schriften als Orientalist en Uitlegkundige

-ocr page 37-

bij de Nederduitsche g-emeente te Leiden, heeft die Vroedschap, gevolg gevende aan een reeds vroegernbsp;te dien aanzien gedanen voorslag, besloten gemeldennbsp;Evangeliedienaar mede te benoemen als Professor veterisnbsp;testanienti et linguarum Orientalium, en hem tevensnbsp;de waardigheid van Bibliothecaris aantebieden. Op hetnbsp;in Juni ontvangen bericht intusschen, dat men dennbsp;man te Leiden niet wilde ontslaan, en dat hij zondernbsp;behoorlijke demissie niet genegen scheen het beroep tenbsp;Utrecht aan te nemen, heeft de Vroedschap goedgevondennbsp;zich van verdere pogingen in dezen te onthouden.

Weinige weken daarna is men, om het steeds toenemend aantal studenten, beginnen om te zien naar een tweeden Professor in de Rechten. De aandacht werdnbsp;gevestigd op Mr. Jacobus Maestertius ^), die tenbsp;Leiden tot veler genoegen voorlezingen over het Leenrecht gehouden had, en men besloot dezen de betrekking van Professor luris extraordinarius aantebieden.nbsp;Maestertius nam echter geen genoegen met het vastgesteld honorarium en verklaarde bovendien, dat hijnbsp;in geen geval besluiten kon tot het aannemen vannbsp;genoemden post zonder toestemming van heeren Curatoren der Leidsche Hoogeschool, die hem als Lectornbsp;hadden aangesteld. Op de medeeling daaromtrent,nbsp;door Burgemeesters en verdere gecommitteerden ge-zeer gunstig bekend. Zie over hem, onder anderen, Paquot ,nbsp;Mémoires pour servir a Phistoire des XVII Provinces des Pays-Bas T. I. SiEGENBEEK, Geschiedenis der Leidsche Hoogeschool^,nbsp;bl. 291. Glasius, Godgeleerd Nederland bl. 369 volgg.

') In het jaar 1610 te Dendermonde in Vlaanderen geboren, in 1634 te Leiden tot Iiiris Ulriusqüe Doctor bevorderd, is dezenbsp;Maestertius in 1637 Hoogleeraar te Leiden geworden, maar reedsnbsp;in 1658 overleden. Zie Siegenbeek, Geschiedenis der Leidschenbsp;Hoogeschool II, bl. 122.

-ocr page 38-

22

daan, besloot de Vroedschap onverwijld pogingen te doen om Mr. Bernardus Schotanus , luris Professornbsp;te Franeker, over wien reeds vroeger ernstig gedachtnbsp;was, over te halen om zich naar Utrecht te verplaatsen,nbsp;waartoe wel eenige kans scheen te bestaan. Maester-Tius, die toevallig in Utrecht was, dit hoorende, hadnbsp;berouw over de door hem gemaakte zwarigheid, verminderde zijne eischen en vroeg denzelfden dag, ofnbsp;men niet konde goedvinden op het genomen besluitnbsp;terug te komen. Op welke vraag door de Vroedschapnbsp;een ontkennend antwoord werd gegeven.

De onderhandelingen met genoemden Franeker Floog-leeraar, eerst door eene Commissie daartoe naar Friesland gezonden, later door bespreking alhier, waarvoor de belanghebbende was overgekomen, gevoerd, hebbennbsp;tot een gunstigen uitslag geleid, en is, ook in overlegnbsp;met Prof. Matthaeus , den i S'*™ September 1635 cl® actenbsp;geteekend, waarbij Mr. Bernardus Schotanus de hemnbsp;aangeboden betrekking van Professor Iiiris aan denbsp;Illustre School alhier aangenomen heeft op een jaarlijkschnbsp;tractement van twaalfhonderd gulden, met bepaling,nbsp;dat hij en Prof. Antonius Matthaeus het onderwijsnbsp;in genoemde wetenschap deelen zouden, en wel innbsp;dier voege, dat om het andere jaar de eene de Pandecten of den Codex, de andere de Instituten zoudenbsp;verklaren, en zulks in vier lessen iedere week, terwijlnbsp;Schotanus bovendien wekelijks twee lessen zou geven

') Den 7den October 1598 te Franeker geboren, waar zijn vader, Henricus Schotanus, Hoogleeraar in de Rechten was. Hij heeftnbsp;deels te Franeker, deels te Leiden gestudeerd en is in eerstgenoemdenbsp;stad gepromoveerd. Zie Vriemoet, Athenae Frisiacae p. 226 seqq.nbsp;Boeles, Fries lands Hoogeschoool en het Rijks Athenaeum te Franeker,nbsp;II, bl. 122.

-ocr page 39-

23

in Matkesi *) of in zoodanige andere gedeelten der Rechten, als de Magistraat hem mocht opdragen; voornbsp;welke lessen hem dan nog eene jaarlijksche toelage vannbsp;driehonderd gulden verleend zou worden. Hij aanvaardde zijne nieuwe waardigheid den 3^“ Novembernbsp;eerstvolgende .met eene Oratie de Scholarum tvra^ianbsp;s. bono ordine, voor een zeer aanzienlijk gehoor uitgesproken.

Aan Arnoldus van Goor , Theologiae et Philosophiae Candidatus, was den September deszelfden jaarsnbsp;toegestaan tot nader order tweemaal ’s weeks eenenbsp;openbare les te geven in Philosophia practica', aannbsp;Arnoldus Senguerdius den 24®'®quot; dierzelfde maandnbsp;om even dikwijls eene voordracht te houden overnbsp;Metaphysica, terwijl dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;December daaraanvol

gende Martinus Schoock verlof kreeg in het kleinste Auditorium der Illustre School met besloten deurennbsp;een Collegiimi Oratorium of Exercitia Oratoria pri-vata te houden.

Zoo werd dus de omvang van het onderwijs aan die School van lieverlede uitgebreid, en heeft de goedenbsp;naam, dien zij zich al in het eerste jaar van haar bestaan had weten te verwerven, hare zoo gewenschtenbsp;verheffing tot eene Academie veel spoediger in aanmerking doen nemen dan men in den beginne had durvennbsp;hopen. Geen twijfel, of in en buiten den boezem dernbsp;Stadsregeering was die verheffing al sedert maandennbsp;voorbereid, en kon het alzoo geen verwondering baren.

') Hij was ook bekend als een goed Wiskundige en bezat, bij den doctoralen graad in de Rechten, ook den titel van Artiuninbsp;Liberalmm Marisier.

-ocr page 40-

24

dat Burgemeester Gijsbert van der Hoolck reeds in de Raadsvergadering van dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Februari 1636,

wijzende op de hem bekende goede gezindheid van eenige heeren der twee voorstemmende Leden van denbsp;Staten ’s lands van Utrecht, waaronder Jacob vannbsp;Asch van Wyck de eerste plaats bekleedde, hetnbsp;voorstel deed om die Staten officieel te verzoeken dennbsp;Professoren der Illustre School het recht te geven vannbsp;Doctoren, Licenciaten, Meesters en wat dies meer zijnbsp;te creëeren en die School alzoo in werkelijkheid totnbsp;eene Academie te verheffen. Dat voorstel werd metnbsp;eenparige stemmen aangenomen, het bedoelde verzoek,nbsp;met medewerking van Burgemeester Dirk van Velt-HUYSEN, nog dienzelfden dag aan de Staten gedaannbsp;en door dezen onverwijld en even eenstemming ingewilligd , van welke inwilliging het navolgende Octrooinbsp;de nooit genoeg te loven bewijzen bevat,

„De Staten van den Lande van Utrecht, nae voor-„gainde wettige Beschrijvinge, Staetsgewijse vergadert „zijnde,

„Gehoort het aengeven van de Heeren Gecommit-„teerden der Stad Utrecht; Als dat de Heeren hare „principalen in den Jaere XVI ^ vier ende dertich,nbsp;„tot merckelycken prouffijt van deze provincie geëri-„geerd hebben een Illustre Schoole; En d’selvenbsp;„algereets met voornaeme treffelicke Professoren verzien.

') Het zij ons vergund te dezer plaatse den wensch uit te spreken, dat het beeld van dezen voortreffelijken man, die tot de stichtingnbsp;der Utrechtsche Hoogeschool met de rechten daaraan verbonden,nbsp;als Voorzitter der Staten van Utrecht, zeker het meest heeft bijgedragen , het Academiegebouw , dat de Stad Utrecht zich voorgenomennbsp;heeft op te richten, als een blijk van dankbaarheid versieren moge.

-ocr page 41-

25

„Waeromme ende in erkentenisse van dien versouckende, „dat wij, omme de gemelte Heeren der Stad Utrecht,nbsp;„tot onderhoudinge en bevorderinge van soo loffelyckennbsp;„werck te meer te animeren, gelieven wilden de Profes-„soren ende Leeraars in dfeselve Schoole algereetsnbsp;„aengenomen, ofte noch t’eeniger tijd aantenemen,nbsp;„in wat faculteyt, scientie ofte wetenschap t’selve sondenbsp;„mogen wesen; macht te geven ende authoriseeren,nbsp;„omme in de selve faculteyten, scientie en wetenschappen,nbsp;„nae voorgaende wettelijcke examinatie ende onder-„souck te verlenen, Titulen van Doctoren, Licentiaten,nbsp;„Meesters enz. onder behoorlijcke Letteren endenbsp;„Brieven daertoe dienende: Ende dat d’selve in desenbsp;„van gelijcke kracht sullen wesen als die in anderenbsp;„Universiteyten ofte Academiën verleendt ofte gegevennbsp;„werden,

„Doen te weten,

„Dat wij nae voorgaende deliberatie op het voorsz. „aengegeven versouck en daerbij verhaelde redenennbsp;„gelet. En niet meer in recommandatie hebbende dannbsp;„t’gene is streckende tot prouffijt, eere ende lustrenbsp;„van deze Provincie, van nu, voor altijt gegundt ge-„ consenteert ende geoctroyeert hebben: Gelyck wijnbsp;„gunnen, consenteren en octroyeren, van nu voornbsp;„altyt bij dese eendrachtelyck uijt onse Souverainenbsp;„macht; dat de voorsz. Illustre Schoole verandert endenbsp;„geërigeert sal werden, soo wij d’selve veranderennbsp;„ende erigeren by deze tot eene Universiteyt oftnbsp;„Academie. Soo ende met alsulcke macht ende authori-„teyt als andere Universiteyten ofte Academiën, van harenbsp;„Souveraine Princen en Heeren onder hare Heerschap-„pien ofte lurisdictien gebeneficieert ende versien mogennbsp;„wesen. Dienvolgens soo authoriseeren en geven wijnbsp;„macht bij dese, den Professoren en Leeraers in dese

-ocr page 42-

20

„gemelte Universiteyt ofte Academie algereets aange „nomen ofte noch ’t eeniger tyt aen te nemen, in watnbsp;„faculteyt, scientie ofte wetenschap, ’t zelve zoude mogennbsp;„wesen, omme in d'zelve faculteyten, scientien endenbsp;„wetenschappen, nae voorgaende wettelycke Exami-„natie ende ondersouck te verleenen, Titulen van Doc-„toren, Licentiaten, Meesters enz. onder behoorlijckenbsp;„Letteren en Brieven daertoe dienende. Verclarendenbsp;„mede bij deze dat d’zelve dienaengaende van gelyckenbsp;„kracht sullen wesen, als die in andere Universiteytennbsp;„ofte Academiën geacht gehouden en gereputeert syn;nbsp;„Ordonnerende allen ende eenen ijegelycken ondernbsp;„onzen Gebiede staende. En versouckende allen anderennbsp;„die dese soude mogen aengaen, de meergemelte Heerennbsp;„der Stad Utrecht, de Professoren voorsz. respective,nbsp;„neffens allen anderen het effect van dese onze gun-„ninge en Octroye te laten ende doen genieten, vol-„komentlyck ende gerustelyck; want wy ’t selve tennbsp;„dienste en oorbaar van dese Provincie en gemeltenbsp;„Stadt bevinden te behooren. Des ten oirkonde soonbsp;„hebben wy dese met onse gewoonlycke paraphure ennbsp;„uythangenden grooten zegele, mitsgaders de signaturenbsp;„van onsen besworen Secretaris doen bevestigen.

„Gegeven te Utrecht den XVU®quot; dagh February in „’t laer ons lieffs Heeren ende eenigen Zalichmaeckersnbsp;„Jhesu Christi XVI ^ ses en dertich.

„Jac. van Asch van Wyck, vt.

„1636.

„Ter ordonnan. van mijne voorn.

„Heeren die Staten.

„Ant. van Hilten.”

-ocr page 43-

27

Met den meesten spoed, gelijk te verwachten was, werd het heuglijk bericht van de verheffing der Illustrenbsp;School tot eene Universiteit of Academie van wege denbsp;Vroedschap aan de heeren Professoren toegezonden,nbsp;en werden dezen verzocht te overleggen, wat zij alnbsp;aanstonds voor die Academie noodig achtten. Tennbsp;gevolge van dit verzoek werd voorgesteld onverwijldnbsp;in de eerste plaats een Rector magnificus en tweenbsp;Assessoren te benoemen; ten andere, opdat geennbsp;Faculteit ontbreken mocht, een Professor Medicinaenbsp;te beroepen; verder de Inwijding der Academie tenbsp;bepalen op Dinsdag vóór, of op Woensdag na Paschennbsp;nieuwen stijls, en alsdan twee Orationes inaiigurales tenbsp;laten doen; ééne van Stadswege, en ééne van wegenbsp;de Academie; eindelijk voor die Inwijding en voor denbsp;Promotiën, die daarna volgen mochten, mitsgadersnbsp;voor alle andere solemneele actus, om de beperktenbsp;ruimte van het Auditorium, de eene of andere kerknbsp;te gebruiken.

Dit voorstel werd door de Vroedschap aangenomen. Tot Rector magnificus werd eenpariglijk gekozennbsp;D. Bernardus Schotanus , Itiris et Matheseos Professornbsp;alhier; tot Professor Medicinae, mede met algemeenenbsp;stemmen, Dr. Wilhelm van der Straten^), burgernbsp;van Utrecht en stads-geneesheer, die sedert 1621nbsp;in het Nederduitsch lessen had gegeven in Anatomie.nbsp;Men besloot de Inwijding der Academie in het koornbsp;der Domkerk te doen plaats hebben op den Maart,nbsp;en de daarbij te houden Oratiën op te dragen aan dennbsp;Stads-secretaris en aan Prof Ant. Aemilius. De benoeming van Assessoren werd nog in advies gehouden.

') Heer van Willeskoop en Kort Heeswijk, in 1593 te Utrecht uit een aanzienlijk geslacht geboren.

-ocr page 44-

28

Dr. VAN DER Straten of Statenus , gelijk hij sedert, overeenkomstig de gewoonte van dien tijd, in den regelnbsp;genoemd is geworden, nam, na ernstige besprekingnbsp;met de heeren Burgemeesters en de door dezen ge-assumeerden, de beroeping aan, onder bepaling, datnbsp;hij des zomers tweemaal in de week ontleedkundigenbsp;voorlezingen de cathedra houden, en in de wintermaanden anatomische demonstratiën m cadavere doen zoude ;nbsp;dat hij, zoo de studenten hem verzoeken mochtennbsp;Collegia Medicinae privata te zijnen huize te geven,nbsp;zulks niet zoude weigeren; dat hij dengenen, die zulksnbsp;begeerden, in het gasthuis aanwijzing zoude doen,nbsp;waardoor natuurlijk bedoeld werd hun het onderzoekennbsp;en behandelen van zieken te leeren; dat hem eenenbsp;jaarwedde van zeshonderd gulden zou worden toegekend, onverminderd hetgeen hij van de toeschouwersnbsp;zijner anatomische demonstratiën placht te ontvangen;nbsp;dat hij verder deelen zoude in de eere en emolumentennbsp;zijner ambtgenooten, en dat men, zoo de omstandigheden de vermeerdering van het getal Professoren innbsp;de Medicijnen vereischen mochten, hem de oudste ennbsp;eerste plaats zoude laten.

Had de plechtige inwijding der Illustre School, zoowel buiten als in de Stad Utrecht, groote belangstelling gewekt, nog meer was dit het geval bij de inauguratienbsp;der Academie. Met zorg was alles daartoe door denbsp;Stadsregeering voorbereid. Op de meest deftige wijzenbsp;waren de verschillende Autoriteiten van Stad en Provincie, deels mondeling, deels schriftelijk uitgenoodigdnbsp;om die wijd en zijd aangekondigde plechtigheid metnbsp;hare tegenwoordigheid te vereeren. Drie dagen te vorennbsp;was in alle kerken voor het heil der nieuwe Stichtingnbsp;gebeden, en had Prof. Voetius in de Domkerk eene

-ocr page 45-

29

toepasselijke leerrede ‘) gehouden, naar aanleiding van Lucas II v. 46: „En het geschiedde na drie dagen,nbsp;„dat zij hem vonden in den tempel, zittende middennbsp;„onder de leeraars, hen hoorende en hen vragende.”

Op den 16'*“ Maart 1636 nu werd de Rector magnificus Bernardus Schotanus en werden de overige Professoren, met hunne tabbaarden omhangen, doornbsp;de twee oudste Raden naar het Stadhuis geleid, waarnbsp;de Magistraat in vollen getale vergaderd was. Vandaarnbsp;trok de achtbare stoet, terwijl het schoone klokkenspelnbsp;van den Dom heel Utrecht in feestelijke stemmingnbsp;bracht, langs den boven aangegeven weg door hetnbsp;pand of de galerij der Academie naar de Domkerk.nbsp;Aan het hoofd de Schout en de Burgemeesters, voor-afgegaan van vijf Deurwaarders met hunne stokkennbsp;van Justitie, daarna de Rector magnificus en zijnenbsp;ambtgenooten, elk tusschen twee Raden van de Vroedschap , en begeleid door den Pedel in een deftig gewaad, waarop in zilveren letters de naam der Academienbsp;te lezen stond; vervolgens de overige leden der Vroedschap met hunnen Secretaris, en eindelijk de onder-hoorige beambten.

') Dit voor hedendaagsche lezers van smaak zeker weinig aantrekkelijk , maar toch merkwaardig stuk is uitgegeven onder den titel van: „Sermoen van de Nuttigheydt der Academiën ende Scholen,nbsp;mitsgaders der Wetenschappen ende Consten, die in deselve gheleertnbsp;werden: gedaan in de Dom-kercke tot Utrecht, den i3den Martiinbsp;ouden styls, des Sondachs vóór de Inleydinghe der nieuwe Academienbsp;aldaer, door Gisbertus Voetius, Professor der H. Iheologie in denbsp;voornoemde Vniversiteyt van Utrecht. Tot Utrecht, bij Aegidiusnbsp;ende Petrus Boman, Druckers van de Universiteyt, wonende in denbsp;korte Nieuwstraei, 1636.”

¦^) Onder de handen van den beroemden Utrechtschen toonkunstenaar Jonkheer Jacob van Eijk. Zie Jhr. Mr. J. C. M. van Riemsdijk, Het Stads-Muziekcollege te Utrecht enz. bl. 35.

-ocr page 46-

30

Nadat de Rector en de overige Professoren de voor hen bestemde plaatsen ter rechterzijde van den preekstoel, en de leden van den Magistraat hunne gewonenbsp;zetels hadden ingenomen, zijn de Staten met hunnennbsp;Secretaris, de President en de andere Raden van dennbsp;Hove Provinciaal, allen in ambtsgewaad en voorafgegaan van den Deurwaarder en de acht panders vannbsp;het Hof, daarna de Advocaten, Procureurs en Notarissen , gevolgd door de klerken en de boden van hetnbsp;Hof, die zich allen in optocht naar de kerk begevennbsp;hadden, binnengekomen en naar hunne plaatsen geleid.nbsp;De predikanten zaten suo iure ter linkerzijde van dennbsp;preekstoel, terwijl de studenten en eene ongeloofelijkenbsp;menigte van andere stadgenooten en vreemdelingen,nbsp;voor zooveel mogelijk, een plekje kregen, waar zij denbsp;gansche ceremonie overzien en het gesprokene hoorennbsp;konden. Vooraf reeds hadden de Prinsen Maurits,nbsp;Eduard en Philip, zonen van den koning van Bohemen ^),nbsp;met Hans Ludwig , Paltsgraaf aan den Rhijn enz., innbsp;het gestoelte van den Stadhouder plaats genomen ^).

Toen alles gereed was, beklom de Stads-secretaris, Mr. Johan van der Nypoort, het sierlijk met tapijtennbsp;omhangen spreekgestoelte, gaf een teeken aan de opnbsp;de galerij onder het gewelf van het koor gezetennbsp;musici, om het fraaie voorspel, waarmede zij de plechtigheid hadden ingeleid, te eindigen, en hield toen,nbsp;na een kort gebed, in de Latijnsche taal eene alleszinsnbsp;toepasselijke rede, waarin Jiij de heeren Staten bedankte

') Frederik V, in 1620, na eene nederlaag bij Praag, met zijne Gemalin en kinderen naar Holland geweken en aldaar te ’s Graven-hage gevestigd; overleden in 1632.

“) Deze Prinsen zijn de eerst ingeschrevenen in het Album der Utrechtsche Hoogeschool.

-ocr page 47-

31

voor de eer en de weldaad door het oprichten der Academie aan het Sticht van Utrecht bewezen, en ooknbsp;den Magistraat dezer Stad voor zijn ijver in het bevorderen der studiën eene welverdiende hulde bracht.

Nadat hij het dixi had uitgesproken, las genoemde Secretaris het boven door ons medegedeelde Octrooinbsp;der Staten voor; eerst, gelijk het uitgevaardigd was,nbsp;in de moedertaal, daarna, waarschijnlijk in het belangnbsp;der vreemdelingen, die geen Hollandsch verstonden,nbsp;nog eens in het Latijn. Vervolgens werd, wederom,nbsp;gelijk van zelve sprak, in de taal der Romeinen, dennbsp;volke verkondigd, dat de Magistraat had goedgevonden,nbsp;in navolging van andere Universiteiten, een Rectornbsp;magnificus te benoemen, die de eer en het gezag vannbsp;de Academie moest bewaren, en die waardigheid op-tedragen aan Mr. Bernardus Schotanus , luris etnbsp;Matheseos Professor alhier, wien hij Secretaris, uit naamnbsp;en op last der Regeering, als eersten Rector magnificus van de Utrechtsche Academie proclameerde.

Onder een schoon koraalgezang van studenten werd het achtbare hoofd van den Academischen Senaatnbsp;door den Redenaar van zijne zitplaats gehaald en naarnbsp;het spreekgestoelte geleid, waar hij, na namens dennbsp;Magistraat door diens woordvoerder gelukgewenscht tenbsp;zijn en den schepter met andere insignia zijner waardigheid uit diens handen ontvangen te hebben, eenenbsp;korte rede hield tot dankzegging voor de onderscheiding hem te beurt gevallen.

Een nieuw koraalgezang deed zich daarna hooren en werd gevolgd door eene dankrede van Prof.nbsp;Antonius Aemilius , vooral tot de heeren Statennbsp;gericht, van wege de Academie uitgesproken.

Tot besluit werden toen nog eenige fraaie muziekstukken, deels op het orgel met zang, deels met blaas-

-ocr page 48-

32

instrumenten uitgevoerd, terwijl de Pedel verschillende gedichten ter eere van de Inwijding in verschillendenbsp;talen gemaakt, onder de aanwezigen ronddeelde, waarnanbsp;eerst de Prinsen, vervolgens de Staten, de Raads-heeren, de Advocaten met andere dignitarissen hetnbsp;kerkgebouw verlieten, en de Magistraat met de Professoren in de vroeger beschrevene orde, onder het luidennbsp;van alle klokken, naar het Stadhuis togen; wordendenbsp;ten slotte de Rector magnificus en de overige Professoren door de twee oudste Raden te huis gebracht.

Een kostelijke maaltijd in het Agnietenklooster van Stadswege gegeven, waar honderd en twee door geboorte , maatschappelijke betrekking of geleerdheidnbsp;uitmuntende personen waren aangezeten, besloot diennbsp;heuglijken dag, terwijl de burgerij zich des avonds,nbsp;onder het vroolijk spelen der klokken, verlustigde innbsp;het licht van brandende pektonnen met eikenloof versierd, die vóór het Stadhuis, op de Maartensbrug ennbsp;vóór de Academie geplaatst waren, en niet minder innbsp;de prachtige vuurwerken, door de zorg van eenigenbsp;voorname heeren op de Neude ontstoken.

Daags na de inwijding, des morgens te tien uren, deed Dr. Wilhelm van der Straten, door de tweenbsp;oudste Raden der Stad in het grootste Auditorium dernbsp;Academie geleid, zijne intrede als Medicinae practicaenbsp;et Anatonies Professor, door het houden eener Oratie,nbsp;waarin hij, ten aanhooren van de Prinsen en van denbsp;Autoriteiten, die de vorige plechtigheid hadden bijgewoond , aantoonde, qtiam jucmida, utilis et nesessarianbsp;sit sui cognitio per Anatomen.

-ocr page 49-

TWEEDE AFDEELING.

Het eerste vijftigjarig tijdvak van het bestaan der Utrechtsche Hoogeschool.

e stichting der Universiteit van Utrecht — wij weten het ¦— is geen nieuwe scheppingnbsp;geweest, maar verheffing eener reeds bestaande Inrichting van Hooger Onderwijsnbsp;tot een rang, krachtens welken zij graden of titelsnbsp;en maatschappelijke rechten kon verleenen. Is dienbsp;verheffing door de Staten der Provincie geschied, dienbsp;door hunne Souvereine macht daartoe de bevoegdheidnbsp;hadden, de oprichting der Illustre School, met dienbsp;verheffing vereerd, was het werk van de hoofdstadnbsp;der Provincie, welke hoofdstad van den beginne afnbsp;de kosten had gedragen en ook dragen zou in hetnbsp;vervolg ^). Het is op dien grond ongetwijfeld, dat de

') Hoewel dit in hoofdzaak tot het jaar 1815 altijd het geval is geweest, zoo mogen wij niet nalaten reeds hier te vermelden,nbsp;dat de Staten van Utrecht, gelijk later blijken zal, meermalen geldelijke bijdragen in het belang der Academie hebben gegeven, om denbsp;jaarwedde van sommige Professoren te verhoogen, voor de Rijschoolnbsp;of Manége, en wat dies meer zij.

3

-ocr page 50-

34

Stadsregeering, ook na de bedoelde verheffing, het opperbestuur over de Universiteit behouden heeft. Dienbsp;Stadsregeering deed de benoeming van Professorennbsp;en andere beambten, maar op voordracht, in den regelnbsp;althans, van gecommitteerden tot de Academischenbsp;zaken, bestaande uit de Burgemeesters met eenige ledennbsp;van de Vroedschap, en gewoonlijk ook na ingewonnennbsp;advies van Professoren ^). Die gecommitteerden warennbsp;de Verzorgers of Curatoren, in den zin van die dernbsp;andere Universiteiten, belast met ¦ het toezicht op al watnbsp;de Academie betrof, met het beramen van middelen,nbsp;die haren luister konden verhoogen, en wat dies meernbsp;zij, maar de uitvoerende macht bleef bij de Vroedschapnbsp;in haar geheel.

Dat de bedoelde gecommitteerden hunne taak ernstig hebben opgevat, en dat de weldadige invloed op wetenschap en maatschappij, dien de Utrechtsche Hooge-school, ook gedurende de twee eerste eeuwen van haarnbsp;bestaan, heeft uitgeoefend, voor geen gering deel aannbsp;de goede zorgen van hare Bestuurders moet wordennbsp;toegeschreven, valt onzes inziens niet te betwijfelen.nbsp;Toch gelooven wij, dat de veelvuldige veranderingennbsp;in het personeel dier Bestuurders, vooral door de meestalnbsp;jaarlijksche verwisseling der Burgemeesters, die er denbsp;hoofden van waren ^), veroorzaakt, nadeelig zijn geweest, daar zij zeker meermalen de uitvoering vannbsp;vroeger beraamde plannen vertraagd of belemmerdnbsp;hebben.

') Sedert de verheffing van Prins Willem Karel Hendrik Friso tot Stadhouder van alle Nederlandsche gewesten in 1747 was voornbsp;die benoeming de voorkennis en autorisatie van den Stadhouder noodig.

¦) Eene lijst van die hoofden zullen wij als Bijlage toevoegen aan dit werk.

-ocr page 51-

35

De Secretaris van de Vroedschap was, volgens Besluit van den 2 Maart 1636, tevens Secretaris van den Academischen Senaat en is dat gebleven tot innbsp;het laatst der achttiende eeuw '^), in weerwil van hetnbsp;meermalen door den Senaat gedane verzoek om eennbsp;Secretaris uit zijn midden te kiezen. Het motief vannbsp;die anomalie, van die inbreuk op den regel aan denbsp;zuster-Academiën gevolgd, vind ik nergens aange-teekend. Misschien werd, om welke bijzondere redenennbsp;dan ook, een officieele bespieder der interiora wen-schelijk geacht ^). Hoogst waarschijnlijk intusschennbsp;was die Secretaris bij de Senaats-vergaderingen nietnbsp;tegenwoordig. Zeker was hij het in latere jaren niet.nbsp;Hij teekende de brieven en andere stukken, die uitgingen van den Senaat, maar schijnt geen Notulennbsp;gehouden te hebben of misschien alleen voor zich zel-ven. Zeker toch is het, dat ze in de Archieven vannbsp;den Senaat niet gevonden worden en dat de „Acta etnbsp;„Decreta” van dat lichaam, door den Rector magnificusnbsp;aangeteekend, in het daarvoor bestemde boek ingeschreven, en na zijn aftreden door hem zelven voorgelezen werden in hun geheel.

Enkele aangelegenheden, de Universiteit als zoodanig betreffende, zijn al spoedig na hare stichting geregeld.nbsp;Zoo werd bepaald, dat de Rector magnificus, evennbsp;als drie Assessoren, niet behoorende tot de Faculteitnbsp;van den Rector, op voordracht van gecommitteerden

’) Tot het jaar 1779 namelijk.

’) Dat de eenige grond van die vreemde inrichting de wensch geweest zou zijn, om den Secretaris der Vroedschap te bevoordeelen,nbsp;kunnen wij moeielijk gelooven. De opvolging der Secretarissen zullennbsp;wij in eene Bijlage mededeelen.

-ocr page 52-

36

tot de Academische zaken, alzoo niet op die van den Senaat, gekozen zoude worden, telkens voor een jaar,nbsp;met dien verstande intusschen, dat ook herbenoemingnbsp;mogelijk ware, gelijk reeds blijkt uit het voorbeeldnbsp;van Bernardus Schotanus , den eersten Rector, dienbsp;deze waardigheid gedurende vijf achtereenvolgendenbsp;jaren bekleed heeft. Zoo was, al vóór de Inwijding,nbsp;op het bericht, dat Martinus Schoock , die in denbsp;Philosophie wenschte te promoveeren, geëxamineerdnbsp;zoude worden, door de Vroedschap vastgesteld, datnbsp;alle examina ten overstaan van daartoe door heerennbsp;Burgemeesteren gecommitteerde leden der Vroedschapnbsp;zouden worden afgenomen, en dat niemand gecommitteerd mocht worden, die met den te examineerennbsp;persoon door maagschap of zwagerschap verwant was ^).nbsp;Zoo waren, op voorstel van den Senaat, de solemnia bepaald, die bij de disputatiën pro gradu en de promotiënnbsp;zouden plaats hebben, en nog enkele zaken meer.

') Dezelfde, die later alhier benoemd is tot Professor Philosophiae extraordinarius ^ maar daarna achtereenvolgens te Deventer en tenbsp;Groningen het hoogleeraarsambt bekleed, en op wetenschappelijknbsp;gebied eene groote rol gespeeld heeft.

-) Of men zich in den loop der jaren wel altijd aan die bepaling gehouden heeft, zouden wij niet kunnen verzekeren. Misschien isnbsp;het zelfs te betwijfelen, omdat van Regeeringswege bij herhaling hetnbsp;verlangen is te kennen gegeven, dat bij de examina vele Professoren,nbsp;ook uit de niet examineerende Faculteiten , tegenwoordig zouden zijn.

Voorschriften omtrent den omvang en de inrichting der examens worden noch in de Notulen der Vroedschap, noch in die van dennbsp;Academischen Senaat vermeld. Vermoedelijk werd die zaak aan dennbsp;Senaat en aan de Faculteiten over gelaten, en volgden dezen wat tenbsp;dien aanzien aan andere Nederlandsche Hoogescholen gebruikelijknbsp;was. Hoe die examens in het begin der negentiende eeuw verdeeldnbsp;waren en misschien ook vroeger steeds verdeeld geweest zijn, hopennbsp;wij in de laatste afdeeling dezer Historische Schets mede te deelen.

-ocr page 53-

37

Maar eene regeling van meer algemeene strekking, een uitgewerkt stel van Wetten of Statuten, gelijk aannbsp;de Leidsche en Groningsche Hoogescholen reeds innbsp;den aanvang waren uitgevaardigd, is te Utrecht eerstnbsp;na verloop van zeven jaren vastgesteld en op plechtigenbsp;wijze afgekondigd: eene vertraging, naar het schijnt,nbsp;voornamelijk toe te schrijven aan weifeling, vooral bijnbsp;de Staten, maar toch ook wel bij de Vroedschap,nbsp;omtrent de door den Senaat voor de studenten gevraagde vrijstellingen en het tot stand brengen vannbsp;een zoogenaamd forum privilegiatuni.

De geschiedenis van hetgeen met betrekking tot die vrijstellingen en tot het bedoelde forum aan de vaststelling der Academische Wetten en Statuten is voorafgegaan, komt, voor zooveel zij uit dé beschikbarenbsp;bronnen samengesteld kan worden, op het hier volgende neer.

Op den 28®*®quot; Maart van het jaar 1636, alzoo slechts twaalf dagen na de Inwijding der Hoogeschool, werdnbsp;aan de Stadsregeering door Rector en Senaat, zoowelnbsp;mondeling als schriftelijk, te kennen gegeven, dat hetnbsp;tot handhaving en vermeerdering van den bloei dernbsp;Universiteit zeer dienstig zou wezen de studenten,nbsp;evenals aan andere Academiën, vrij te stellen van denbsp;accijnsen en imposten op bieren en op wijnen. Denbsp;uitgesproken wensch scheen bij de Vroedschap eennbsp;gunstig onthaal te vinden, mits van de bedoelde vrijstelling uitgezonderd zouden worden de studenten,nbsp;wier ouders binnen de Stad Utrecht en hare vrijheidnbsp;woonden, alsmede de Alumni van de Edelmogendenbsp;Heeren Staten der Provincie.

Den 11 April daaraanvolgende kwamen Rector en Senaat de Vroedschap mondeling verzoeken zich met denbsp;respectieve Leden der Staten te verstaan en het nemen

-ocr page 54-

38

eener gunstige beschikking omtrent de bedoelde zaak te bevorderen. Vermoedelijk had in dien tusschentijdnbsp;de aanbieding plaats gehad van het uitvoerige adresnbsp;aan de Staten, waarvan een afschrift gegeven is doornbsp;Heringa, in de aanteekeningen op zijne Oratie denbsp;Auditoria Acadeniiae maiore ^).

De Vroedschap benoemde eene Commissie tot het maken van een concept-reglement op de verlangdenbsp;vrijstelling, dat men aan de twee voorstemmende Ledennbsp;der Staten ter goedkeuring zou voorstellen, ware hetnbsp;dan ook slechts provisioneel gedurende den oorlog metnbsp;Spanje. In Juli deszelfden jaars kwam men in de vergadering der Vroedschap op deze zaak terug, gafnbsp;verslag van het daarop doelende besluit der Staten,nbsp;waarbij aan elk Lid de overweging van het verzoeknbsp;was aanbevolen; sprak over de wenschelijke beperkingen en de middelen om misbruiken te voorkomen,nbsp;en droeg der vroeger benoemde Commissie op hetnbsp;resultaat der collegiale overweging op het papier tenbsp;brengen.

Eerst den 31^46» jyjgj 1638, alzoo bijna twee jaren later, werd in de vergadering der Vroedschap een

') Eene latere poging van den Rector magnificus bij de Staten blijkt uit het volgende Extract uit de Resolutiën van die Staten;

„Veneris XR Augusti 1637.

„Op ’t geproponeerde van dat den Rector magnificus hadde ver-„zocht, dat alsnoch bij hare Ed. Mo. soude mogen werden geresol-,,veert in ’t faveur van de studenten frequenterende d’Academie binnen „deser stad Utrecht, ten eynde eenige exemptien ende vrydommennbsp;„bij deselve volgens voorgaende versoucken mochten werden genoten :nbsp;„worden de Heeren hare Ed. Mo. ordinaris Gedeputeerden geautho-„riseert by dese omme dienaengaende te maecken een project, ’t welcknbsp;„hare Ed. Mo. innecomen van de Generale middelen minst schadelyknbsp;„zal wesen, ende rapport daervan te doen.” Een gewenscht resultaat heeft die opdracht niet opgeleverd.

-ocr page 55-

39

concept van Octrooi tot vaststelling van den verlangden vrijdom gelezen en goedgekeurd, welk Octrooi mennbsp;„bij occasie zou sien te veroveren van de Edelmogendenbsp;„heeren Staten.”

De „occasie” schijnt zich te hebben laten wachten, en de vrijdom bleef dus ontbreken. Tot in den zomernbsp;van 1643, alzoo nog meer dan vijf jaren lang, bewaarde men in de Vroedschap het stilzwijgen over dezenbsp;zaak. In hare Notulen althans is er geen woord vannbsp;te vinden.

Den 15^6» ]\/[ei het genoemde jaar 1643 werd in de vergadering der Vroedschap medegedeeld, datnbsp;Rector en Senaat, ter beslechting van kleine verschillen tusschen studenten en burgers, betreffende schuldennbsp;van boeken, kamerhuur en wat dies meer zij, gaarnenbsp;eenig recht van Jurisdictie zouden hebben, gelijk datnbsp;zelfs aan verscheidene kleinere Illustre Scholen gegevennbsp;was. Aan Burgemeesteren en verdere gecommitteerdennbsp;tot de Academische zaken werd opgedragen die zaak,nbsp;waarover wel eens meer scheen gehandeld te zijn,nbsp;met de Professoren te overleggen en een plan tenbsp;beramen.

Den 3‘i™ Juli daaraanvolgende hoorde men in de Raadszitting, dat het plan der vrijstellingen en privilegiën voor de studenten bijna gereed was, en datnbsp;de Professoren verzocht hadden den studenten doornbsp;aangeplakte biljetten te doen weten, dat de Academische Wetten en Privilegiën op een bepaalden dagnbsp;na de zomervacantie zouden worden afgekondigd,nbsp;aan welk verzoek de Vroedschap besloot te zullennbsp;voldoen.

Den 25®**^'' Augustus zijn de navolgende Leges et Statuta Academiae Ultraiectinae , in het Latijnnbsp;geredigeerd, in de Vergadering der Vroedschap met

-ocr page 56-

40

eenparige stemmen gearresteerd en den 5*^™ September, na eene toepasselijke rede van den Rector magnificus,nbsp;zooals blijkt uit de Acta van den Senaat, plechtignbsp;afgekondigd.

Leges et Statuta Academiae Ultraiectinae.

„Quicunque ad hanc Academiam studiorum causa „venient et privilegiis eius frui volent, sese Rectorinbsp;„magnifico sistunto eique data dextra pollicentor senbsp;„Rectori et Senatui Academico debitam observantiamnbsp;„honoremque delaturos, omnibusque Academiae decretisnbsp;„et legitime mandatis atque interdictis obtemperatures,nbsp;,ac nihil se adversus Reipublicae aut Academiaenbsp;.bonum machinaturos.’'

„Insuper nomen suum Rectori danto et profitentor ,cuiates sint, cui se studio dederint daturive sint neenbsp;,non ubi habitent; et pro inscriptione Rectori duodecimnbsp;jStuferos, pedello tres pendunto.”

„Quotannis etiam sub novam Rectoris inaugurationem ,intra XIV dies omnes studiosi sese nominatim recenserinbsp;„curanto, et pro recensione stuferos tres in usumnbsp;„Rectoris et Secretarii, pedello unum persolvunto.”

„Studiosi ex schola triviali huius civitatis prodeuntes „Albo Academico non inscribuntor, neque privilegiisnbsp;„fruuntor, nisi exhibito prius testimonio, quo scholaenbsp;„Rector eos dignos pronunciaverit, ut ad capiendumnbsp;„uberiorem ingenii cultum ad Academiam amandentur.”

„Rector, Professores, Studiosi, quique aliquo munere „in hac Academia funguntur, liberi immunesque a

-ocr page 57-

41

„militibus vel aulicis quibuscunque hospitio excipiendis „sunto; praeterea ab omnibus ordinariis tam diurnisnbsp;„quam nocturnis excubiis iisque quae in publica operanbsp;„ac munimenta conferuntur contributionum oneribus.”

„Insuper, quod ad vestes ac libros reliquamque supel-„lectilem attinet, immunes quoque ab omnibus portoriis „sive vectigalibus habentor.”

„Professores vinum honorarium annuatim habento.”

„Studiosi immunitate dimidii vectigalis, quod cives „Ultraiectini ratione publicarum impositionum to turnnbsp;„persolvunt, usque ad centum vini cantharorum quanti-„tatem in singulos annos fruuntor; itidem sexdecim ses-„tertii, de unoquoque sex vasorum cerevisiae, quod estnbsp;„fere dimidium eius quod cives solvere tenentur, ipsisnbsp;„remittuntor.”

„Studiosi quoque liberi et immunes sunto a sumptibus „imprimendarum Thesium, quae publice in hac Aca-„demia ad disputandum proponentur, iuxta statutumnbsp;„statuendumve modum.”

„Quicunque in hac Academia eruditionis suae gradum „consequuntur, numismate aureo condecorantor; etnbsp;„immunes ab excubiis iuxta decretum anni 1640 prae-„stantor.”

„Causis et controversiis studiosorum ventilandis Senatus „Academicus semel unaquaque hebdomade vel pro renbsp;„nata, extra ordinem, quoties necessitas id exiget,nbsp;„vacato,”

-ocr page 58-

43

„Sed si poenam graviorem exigere delictum censebit „Senatus, negotium iudici ordinario committitor; penesnbsp;„quem etiam indicium erit poenarum quae contranbsp;„pugnantes aut gravius delinquentes statutae sunt,nbsp;„adhibitis in consilium Rectore et Assessoribus.”

„Similiter ordinario iudici relinquitor cognitio damni „iniuria dati aedibus et quae inde dependent, manentenbsp;„correctione delicti penes Senatum Academicum.”

„Si qui studiosorum saepius peccaverint et admoniti „ muletatique ad meliorem frugem revocari noluerint,nbsp;„ad privatum indicium huius Senatus ilico discedunto,nbsp;„ut honori ipsorum et parentum consulatur, alioquinnbsp;„publica auctoritate relegantor.”

„Praetor vero urbanus nemini studiosorum vel alicui „membro Academiae manus ingesto, neminemque sinenbsp;„praevio decreto apprehendito, iis solum exceptis, quosnbsp;„gravis alicuius atrocisque facinoris reos flagrante etnbsp;„recenti adhuc delicto degrehenderit.”

„Caeterum iudici ordinario cognitio debitorum contra-„ctorum ex aliis causis superius non expressis reservator/’

„Quantum ad suppellectilem librosque in auctionibus „publicis emptos, speciale Statutum ea de re factumnbsp;„observator.

„Nemo autem hisce privilegiis gaudeto quam qui ut „studiosus Albo Academico adscriptus est, idque quoadnbsp;„Doctoratus aut Licentiae gradum in Theologia, lurenbsp;„aut Medicina adeptus erit, a quo tempore coramnbsp;„competente iudice convenitor, nec amplius privilegiis

-ocr page 59-

42

„Idem Senatus cognoscito de omnibus studiosorum „debitis ex causa conductionis aedium musaeorumve,nbsp;„emptionis vestium, et quaecunque eas concernunt,nbsp;„item librorum aliorumque instrumentorum ad studianbsp;„spectantium, ut etiam eorum, quae ad alimenta autnbsp;„eius generis expensas pertinent/’

„Ita tarnen, ut priusquam in iudicium veniatur, disce-„ptantes ad Rectorem et Assessores vocentur, qui con-„troversiam, quoad fieri poterit, amice component. „Alioquin causa citra strepitum iudicii, de plano, secun-„dum Statuta huius civitatis, eisque deficientibus, exnbsp;„iure scripto, a Senatu deciditor.”

„Sententiae vero sive res iudicatae adversus contuma-ces auctoritate et iussu Praetoris per aliquem huius „civitatis apparitorum executioni mandantor.”

„Controversias inter Studiosos huius Academiae ob „iniurias, sive re sive verbis factas, Rector et Senatus,nbsp;„si fieri possit, componunto; sin minus, iniuriantem adnbsp;„satisfaciendum condemnanto, vel pro re nata mulctanto.”

„Studiosorum, quos resciverint se invicem ad dimi-„candum provocasse, conatus impedire adnituntor et, „si necesse sit, in earn rem ope Praetoris urbani utuntor;nbsp;„deinde eos omni meliore modo conciliare conantor,nbsp;.,mulctando nihilominus auctorem rixae pro merito.”

„Idem Senatus de minoribus etiam delictis, quae „modicam coërcitionem requirunt, cognoscito; et studiososnbsp;„delinquentes pro arbitrio mulctato; ita tarnen ut poenanbsp;„pecuniaria summam centum florenorum Carolinorumnbsp;„non excedat.”

-ocr page 60-

44

„Academicis fruitor, ut nee is qui per sexennium aut „diutius in hac Academia haeserit.”

„Collegia privata facultatum, artium et linguarum „nemo instituito sine consensu Magnifici Rectoris etnbsp;„Professorum.”

„Sicut lurisconsulti non nisi post exhibitas Curiae „literas promotoriales et praestitum solemne iuramentumnbsp;„ad causas in foro agendas admittuntur: ita nee cui-„quam nisi iusto diplomate promotionis facultati Medicaenbsp;„ostenso praxin medicam in hac urbe exercere licitumnbsp;„esto.”

„Quem quisque Professorum authorem aut librum „sit praelecturus vel quod argumentum docturus, Rectornbsp;„et Assessores statuunto, adhibito Consulum consilio,nbsp;„quorum hac de re decretum Professores tam ordinariinbsp;„quam extraordinarii sequuntor.”

„Philosophi ab Aristotelis Philosophia non recedunto, „neque publice neque privatim propugnatores absur-„dorum paradoxorum, novorum dogmatum, ab Aristo-„telis doctrina discrepantium, non feruntor. Profanaenbsp;„opiniones aut damnatae propositiones non defenduntor.nbsp;„Et ita Philosophia docetor, ut ne doctrina Ecclesiaenbsp;„traducatur aut in utiles reddantur qui adspirant ad studianbsp;„superiorum facultatum.”

„Quodsi hic aut in qua vis alia facultate controversia „incidat aut difficultas, penes Recto rem et Assessoresnbsp;„potestas esto, adhibita in consilium illa facultate nego-„tium istud determinandi.”

-ocr page 61-

^5

„A disputationibus rixae absunto et verborum iniuriae, „opponentes quoque commodis argumentorum solutioni-„bus acquiescunto.”

„Theses non proponuntor publice aut typis excudun-„tor, ne quidem inaugurales, nisi examinatae et probatae „a disputationis praeside aut moderatore.

„Ita nee declamationes a studiosis publice recitantor „aut imprimuntor Sine consensu Magnifici Rectoris etnbsp;„Assessorum.”

„Programma nullum, quod extraordinariae rei aliquid „habeat, publice affigitor Rectore inscio.”

„Famosos libellos scribere aut spargere aliisve dictare „aut recitare nemo audeto, audentes gravem poenamnbsp;„expectanto.”

„Quorum omnium Statutorun amplificandi, moderandi, „immutandi atque interpretandi potestatem sibi integramnbsp;„reservat amplissimus huius urbis Senatus. Actum VIIInbsp;„Calend. Septembres Anni millesimi sexcentesimi qua-„dragesimi tertii, concordibus Senatus Ultraiectini suf-„fragiis.”

En zoo was dan, zou men zeggen, die zoo lang gewikte en gewogene zaak tot aller genoegen ten einde gebracht. Maar dit was volstrekt niet het geval. Innbsp;de Raadsvergadering van den 1October deszelfdennbsp;jaars 1643 werd medegedeeld, dat de heeren der tweenbsp;voorstemmende Leden van de Staten „murmureerden”nbsp;over de privilegiën, en inzonderheid over het forum,nbsp;onlangs door de Vroedschap aan de Academie ver-

-ocr page 62-

46

leend, alsof de Vroedschap in dezen hare macht ware te buiten gegaan, en dat die heeren daartegen iets schenennbsp;te „machineeren.” De heeren Burgemeesters en verderenbsp;gecommitteerden tot de Academische zaken werdennbsp;aanstonds verzocht een concept te maken, waarin Stadsnbsp;macht en Autoriteit te dezen opzichte, zoo uit hetnbsp;Oude Recht en de privilegiën dezer hoofdstad, alsnbsp;uit het voorbeeld van andere steden en uit het Octrooinbsp;bij de oprichting der Academie gegeven, aangetoondnbsp;moest worden. Men wilde namelijk dat stuk, wanneernbsp;het de goedkeuring der Vroedschap zou verworvennbsp;hebben, ter kennis van de Staten brengen.

Of de Vroedschap hare macht op officieele wijze gehandhaafd heeft, welke besprekingen daarover hebben plaats gehad, en hoe men te dien aanzien tot een vergelijk is geraakt, blijkt uit de overgebleven aanteeke-ningen niet. Maar wel blijkt, dat de Staten werkelijknbsp;in verzet zijn gekomen, dat de Vroedschap zich verplicht heeft gerekend in den wil der Edelmogenden tenbsp;berusten '’), en dat het daarom noodig geacht is denbsp;vroeger gemaakte bepalingen te wijzigen, met name,nbsp;die betreffende de Jurisdictie van den Senaat tot eennbsp;minimum terug te brengen. In de vergadering vannbsp;den I D™ Maart 1644 toch zijn gearresteerd de volgende

') Zie hier een Extract uit de Resolutiën der Staten:

Sabbathi 1111° Nov. 1643.

„Op de poincten van eenighe vrijheden ende delatie van jurisdictie, „de professoren ende studenten respective op den . . . verleden bijnbsp;„de Vroedtschap der Stad Utrecht gegeven ende de promulgatie daeropnbsp;„gevolght, bij de heeren der twee voorstemmende Leden deser \er-„gaderinge gecontradiceert ende gedisputeert: Verclaren de heerennbsp;„Gecommitteerden der Stadt Utrecht diensvolgende van weghen harenbsp;„principalen tevreden te zijn (omme alle onlusten af te weren) deselvenbsp;„te sullen doen cesseren, zonder die voortaen te practiseren.”

-ocr page 63-

47

Leges et Statuta Academiae Ultraiectinae.

1.

„Quicunque ad hanc Academiam studiorum causa „venient et immunitatibus eius frui volent, sese Rectorinbsp;„magnifico sistunto, eique data dextra pollicentor, senbsp;„Rectori et Senatui Academico debitam observantiamnbsp;„honoremque delaturos, omnibusque Academiae decretisnbsp;„et legitime mandatis atque interdictis obtemperaturos,nbsp;„ac nihil se adversus Reipublicae aut Academiae bonumnbsp;„machinaturos.”

II.

„Insuper nomen suum Rectori danto et profitentor, „cuiates sint, cui se studio dederint daturive sint, neenbsp;„non ubi habitent, et pro inscriptione Rectori duodecimnbsp;„stuferos, pedello tres persolvunto.”

III.

„Quotannis sub novam Rectoris inaugurationem in tra „XIV dies omnes studiosi sese nominatim recenserinbsp;„curanto, et pro recensione stuferos tres in usum Recto-„ris et Secretarii, pedello unum persolvunto.”

IV.

„Studiosi ex Schola Triviali huius civitatis prodeuntes, „Albo Academico non inscribuntor, neque immunitatibusnbsp;„fruuntor, nisi exhibito prius testimonio, quo scholaenbsp;„Rector eos dignos pronunciaverit, ut ad capiendumnbsp;„uberiorem ingenii cultum ad Academiam amandentur.”

V.

„Insuper omnes et singuli cuiuscunque ordinis aut loei „fuerint, ante inscriptionem solemniter pollicentor, sc

-ocr page 64-

48

„non daturos unquam nomen prohibitis collegiis, quae „nationalia vel provincialia vocant.”

VI.

,r

„Rector, Professores, Studiosi, quique aliquo munere „in hac Academia funguntur, liberi immunesque et abnbsp;„omnibus ordinariis tam diurnis quam nocturnis ex:cubiis,nbsp;„iisque, quae in publica opera ac munimenta conferun-tur, contributionum oneribus, sunto.quot;

VIL

.Professores vinum honorarium annuatim habento b.”

VIII.

„Studiosis usque ad centum vini cantharorum quan-„titatem in singulos annos refunditor, praestatorve „dimidium ejus, quod cives Ultraiectini ratione publi-„carum impositionum to turn persolvunt. Itidem sexdecimnbsp;„sestertii de unoquoque sex vasorum cerevisiae (quodnbsp;„est fere dimidium eius, quod cives solvere tenentur,)nbsp;„ipsis remittuntor.”

IX.

„Studiosi quoque liberi et immunes sunto a sumptibus „imprimendarum Thesium, quae publice in hac Acade-

') Die zoogenaamde „eerewijn” werd aan eiken Professor gegeven in den vorm eener jaarlijksche toelage van dertig gulden. Eenenbsp;gelijke som — wij kiezen deze plaats om het te vermelden — ontving ieder Professor ordinarius telken jare onder den naam vannbsp;tabbaardgeld, terwijl voor den aankoop van zulk een tabbaard aannbsp;eiken nieuwen Professor tachtig gulden werden gegeven. De toekenning dezer emolumenten, reeds aan de Illustre School begonnen,nbsp;heeft, om den slechten staat der Stads-financiën, in 1674 opgehouden.nbsp;Of zij later hersteld is, hebben wij niet kunnen vinden.

-ocr page 65-

49

„mia ad disputandum proponentur, iuxta statutum „statuendumve modum.

X.

„Quicunque in hac Academia eruditionis suae gradum „consequuntur, numismate aureo condecorantor, et im-„munes ab excubiis iuxta decretum anni MDCXLnbsp;„praestantor.”

XI.

„Controversias inter studiosos huius Academiae, ob „iniurias, sive re sive verbis factas, Rector et Assessores,nbsp;„quantum fieri poterit, componunto.”

XII.

„Itidem studiosorum, quos resciverint se invicem ad „dimicandum provocasse, conatus impedire adnituntor, et,nbsp;„si necesse sit, in earn rem ope Praetoris Urbani utuntor,nbsp;„deinde eos omni meliore modo conciliare conantor.”

XIII.

„Si qui studiosorum saepius peccarint et aliquoties „admoniti reprehensique ad meliorem frugem revocarinbsp;„noluerint, horum nomina Albo Academico expun-„guntor.”

XIV.

„Nemo autem hisce immunitatibus praemiisque gau-„deto, quam qui ut studiosus Albo Academico adscrip-„tus est, idque quoad Doctoratum in lure aut Medicina „adeptus erit.”

XV.

„Collegia privata facultatum, artium et linguarum „nemo instituito, sine consensu Magnifici Rectoris etnbsp;„Professorum.”

4

-ocr page 66-

50

XVI.

„Sicut lurisconsulti non nisi post exhibitas Curiae „literas promotoriales et praestitum solemne iuramentumnbsp;„ad causas in foro agendas admittuntur, ita nee cui-„quam nisi iusto diplomate promotionis facultati Medicaenbsp;„ostenso, praxin medicam in hac urbe exercere lici-„tum esto.”

XVII.

„Quem quisque Professorum authorem aut librum sit „praelecturus, vel quod argumentum docturus, Rectornbsp;„et Assessores statuunto, adhibito Consulum consilio,nbsp;„quorum hac de re decretum Professores tam ordinariinbsp;„quam extraordinarii sequuntor.”

XVIII.

„Philosophi ab Aristotelis philosophia non recedunto, „neque publice neque privatim propugnatores absur-„dorum, paradoxorum, novorum dogmatum ab Aristo-„telis doctrina discrepantium non feruntor; profanae opi-„niones aut damnatae propositiones non defenduntor,nbsp;„Et ita philosophia docetor, ut ne doctrina Ecclesiaenbsp;„traducatur, aut inutiles reddantur, qui adspirant adnbsp;„studia superiorum facultatum.”

XIX.

„Quodsi hic aut in quavis alia facultate controversia „incidat aut difficultas, penes Rectorem et Assessoresnbsp;„potestas esto, adhibita in consilium illa facultate,nbsp;„negotium istud determinandi.”

XX.

„ A disputationibus rixae absunto et verborum iniuriae, „opponentes quoque commodis argumentorum solutioni-„bus acquiescunto.”

-ocr page 67-

51

XXL

„Theses non proponuntor publice aut typis excu-„duntor, ne quidem inaugurales, nisi examinatae et pro-„batae a disputationis Praeside aut moderatore.”

XXII.

„Ita nee declamationes a studiosis publice recitantor „aut imprimuntor, sine consensu Magnifici Rectoris etnbsp;„Assessorum.”

XXIII.

„Programma nullum, quod extraordinariae rei aliquid „habeat, publice affigitor, Rectore inscio.”

XXIV.

„Famosos libellos scribere aut spargere aliisve dictare „aut recitare nemo audeto, audentes gravem poenamnbsp;„exspectanto.”

XXV.

„Quorum omnium Statutorum amplificandi, moderandi, „immutandi atque interpretandi potestatem .sibi integramnbsp;„reservat amplissimus huius urbis Senatus. Actum innbsp;„eodem Senatu die XV Martii CI3I3CXLIVquot;').

Vreemd is het, dat die gewijzigde redactie der „Leges et Statuta” niet opgenomen is in de Notulennbsp;van den Senaat, wel in die der Vroedschap. Ooknbsp;wordt van die wijziging als zoodanig in de Aan-teekeningen van den Rector magnificus in het geheelnbsp;niet gesproken. Alleen wordt uit de Senaats-vergade-

') Opgenomen in Utrecht's Groot Placaathock, III. bl. 486.

-ocr page 68-

52

ring van den nbsp;nbsp;nbsp;Maart 1644 gemeld, dat eerst het

voornemen geweest was bij de toen aanstaande overdracht van het Rectoraat der Academie de „Leges et „Statuta” door den Secretaris te doen voorlezen, maarnbsp;dat later door de Regeering bepaald was die overdracht in conclavi Academica, dat is, in de Senaatskamer te doen plaats hebben, niet publice dus en alzoo,nbsp;gelijk met allen grond kan aangenomien worden, zondernbsp;de bedoelde voorlezing. Zou men eenige vrees gehadnbsp;hebben voor eene afkeurende demonstratie van denbsp;zijde der studenten?

Studenten zijn altijd studenten. Zij behooren, in het algemeen genomen, tot de bestgezinde en aantrekkelijkste leden der maatschappij, maar hebben ofnbsp;hadden althans vroeger overal eigenaardigheden, dienbsp;niet altijd volkomen strooken met de orde, welke denbsp;Staat, ook met het oog op de welvoegelijkheid, verplicht is te handhaven. Vandaar dan ook, dat denbsp;zoogenaamde Collegia Nationalia of Provincialia, dienbsp;men al vroeg te Utrecht, evenals in andere Academiesteden , tusschen studenten, die uit hetzelfde land ofnbsp;hetzelfde gewest afkomstig waren, had opgericht, welnbsp;eens aanleiding gaven tot ongeregeldheden, waartegennbsp;de bevoegde macht behoorde te waken. Het warennbsp;zoodanige ongeregeldheden, die des nachts in denbsp;straten van Utrecht hadden plaats gehad, die dennbsp;Academischen Senaat bewogen de Hollandsche, Gel-dersche, Zeeuwsche en Utrechtsche Academieburgersnbsp;in het midden van September 1643 voor zich te ontbieden en, op straffe van consilnim abeundi, van hennbsp;de belofte te vorderen, dat zij zich respectievelijk alsnbsp;leden van de bedoelde Vereenigingen zouden onttrekkennbsp;en het instandhouden der aanwezige, gelijk ook het

-ocr page 69-

53

oprichten van nieuwe, op geenerlei wijze zouden bevorderen. Al de Utrechtenaren, nagenoeg al de Hollanders , de meeste Zeeuwen, maar slechts weinige Gelderschen beloofden aan den hun gestelden eisch tenbsp;zullen voldoen. Den meest weerbarstigen der overigen,nbsp;waaronder drie Zeeuwsche en vijf Geldersche jongelieden, is namens Curatoren en Professoren door dennbsp;Pedel aangezegd, dat hunne namen in het Albumnbsp;Studiosorum waren doorgeschrapt. En het was dientengevolge, dat de Stadsregeering onverwijld eene ernstigenbsp;waarschuwing tegen de bedoelde Collegia Nationalianbsp;et Provincialia heeft laten afkondigen en dat de daaropnbsp;betrekkelijke verbodsbepaling in de Leges et Statuta,nbsp;die den 15'ien Maart 1644 vastgesteld zijn, is opgenomennbsp;geworden.

Eene opgave van het getal der studenten aan de Illustre School, die de Academie is voorafgegaan,nbsp;hebben wij nergens gevonden. Bij herhaling intusschennbsp;wordt in de Aanteekeningen der Vroedschap van dennbsp;bloei dier School en van het steeds toenemend aantalnbsp;studenten gewag gemaakt, waardoor hare zoo spoedigenbsp;verheffing tot eene Universiteit niet weinig voorzekernbsp;bevorderd is. Men mag het er daarom voor houden,nbsp;dat die Universiteit met een betrekkelijk groot getalnbsp;van kweekelingen begonnen is. Inschrijving bij dennbsp;Rector magnificus, in de eerst later vastgestelde Statutennbsp;van ieder student gevorderd, is blijkbaar in de eerstenbsp;jaren niet noodig geweest. Gedurende het vijfjarignbsp;Rectoraat van Bernardus Schotanus zijn maar 35

') Die waarschuwing, in het Hollandsch gesteld, is van 13 October 1643. Zij is in het Latijn herhaald den i7deii October 1674. Zie UtreMs Groot Placaatboek, III. bl. 490.

-ocr page 70-

54

studenten ingeschreven. Van de 15 in dat tijdsverloop gepromoveerden is er maar één, wiens naam in hetnbsp;Album Studiosorum is opgeteekend. In het eerste jaarnbsp;na de afkondiging der bedoelde Statuten bedroeg hetnbsp;getal der ingeschrevenen 270, in het tweede log, innbsp;de eerste 50 jaren van het bestaan der Universiteitnbsp;3691, alzoo gemiddeld 73 a 74 ’s jaars.

Waren er bij de Inwijding der Universiteit reeds vele studenten, die hier de wetenschap wenschten te beoefenen en voor eenige maatschappelijke betrekkingnbsp;van hoogeren rang opgeleid te worden, het getal dernbsp;Professoren — men zal het zich herinneren — wasnbsp;nog gering, niet meer dan zes in het geheel. Denbsp;Juridische en zoo ook de Philosophische Faculteit hadnbsp;er twee, de Theologische en de Medische slechts één.nbsp;Maar al spoedig was men bedacht op uitbreiding. Wijnbsp;willen den lezer die uitbreiding en de veranderingen,nbsp;die de verschillende Faculteiten in de eerste halve eeuwnbsp;van het bestaan der Academie, naar behoefte of gelegenheid , ondergaan hebben of hadden kunnen ondergaan , met eenige daartoe betrekkelijke bijzonderheden,nbsp;zooveel mogelijk, in chronologische orde doen kennen.

Op den nbsp;nbsp;nbsp;November van het jaar 1636 werd,

naar aanleiding van een daartoe strekkend voorstel van den Kerkeraad der Hervormde Gemeente alhier,nbsp;besloten Carolus de Maets, destijds Predikant tenbsp;Middelburg, wien men als zoodanig hier verlangde tenbsp;beroepen, tevens een Theologischen leerstoel aan tenbsp;bieden. Het aanbod geschiedde, maar had geen gevolg,nbsp;daar het Consistorie van Zeeland’s hoofdstad weigerdenbsp;dien leeraar te ontslaan. Gelukkiger was men in hetnbsp;begin van April des volgenden jaars, toen Meinardus

-ocr page 71-

55

Schotanus ¦^), Theologiae Doctor et Professor te Franeker, in dezelfde betrekking, die men voor Dematius, gelijk hij placht genoemd te worden, bestemd had,nbsp;alhier beroepen werd, en wel op een traktement vannbsp;zestienhonderd gulden, de huishuur daaronder beprepen;nbsp;met dien verstande intusschen, dat hij met Voetius,nbsp;eveneens daartoe uitgenoodigd , ééne predikantsplaatsnbsp;zou bekleeden. Reeds op dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mei daaraanvol

gende toch aanvaardde hij het hem aangeboden Professoraat in het koor van den Dom met eene plechtigenbsp;redevoering de verbo Dei, na door twee der oudstenbsp;Raden in de Vroedschap van het Stadhuis naar denbsp;Senaatskamer, en van daar naar de Domkerk geleid tenbsp;zijn: eene ceremonie, niet slechts voor deze, maarnbsp;voor alle volgende inauguratiën daags te voren vastgesteld.

Een groot jaar later, den 1Juli 1638 namelijk, werden, op voorstel van den Academischen Senaat,nbsp;vier Professores extraordinarii benoemd, elk op eene jaarwedde van driehonderd gulden, waarvoor zij wekelijksnbsp;vier lessen moesten houden, en wel zoodanige „als mennbsp;„later beramen en ordonneren zou;” Dr. Henricusnbsp;DE Roy , sedert Regius genoemd , die te Utrecht de

') Geboren te Franeker, 13 October 1593, een oudere broeder van den reeds vermelden Bernardus Schotanus.

'h Voetius voldeed aan die uitnoodiging en kreeg daarvoor vierhonderd gulden jaarlijks meer. In 1643 gaf men Voetius en Dematius nog eene verhooging van honderd gulden.

h Niet op den laatsten April, gelijk abusievelijk vermeld is in het Traiectum eruditum van Burman en, in navolging van dezen, doornbsp;Vriemoet in zijne Athenae Frisiacae.

b Geboren te Utrecht den zpsteu Juli 1598. Te Franeker, waar hij gestudeerd had, tot Artium Liberalimn Magister bevorderd,nbsp;beoefende hij verder de Geneeskunde, en wel achtereenvolgens te

-ocr page 72-

56

geneeskundige praktijk uitoefende, als Medicinae theore-ticae Professor, met de verplichting om des zomers de studenten ook in Botanicis te oefenen; Arnoldusnbsp;VAN Goor , Martinus Schoock en Arnoldusnbsp;Senguerdius als Professores Philosophiae ^ met bepaling, dat men bij versterf het getal dier Hoogleerarennbsp;inkrimpen zoude tot twee. Al die heeren zijn dennbsp;September daaraanvolgende geïnaugureerd; maarnbsp;Arnoldus van Goor en Martinus Schoock werdennbsp;weinige weken daarna, op eigen verzoek, wedernbsp;ontslagen: de eerste, omdat de Prins van Oranje hemnbsp;vereerd had met de betrekking van „Landt-rentmeester,nbsp;„Richter ende Leen-griffier van de Stadt en Graafschapnbsp;„Meurs;” de laatste, wijl hij op voor hem voordeeligenbsp;voorwaarden beroepen was tot Professor Eloquentiaenbsp;et PPistoriarum te Deventer, terwijl de Vroedschap hetnbsp;niet oorbaar achtte zijne jaarwedde in zulke mate tenbsp;verhoogen, als waarvoor hij genegen zou geweest zijnnbsp;hier te blijven.

Den ID™ Maart des volgenden jaars kreeg Senguerdius den titel van Professor ordinarius met een

Groningen, te Leiden, te Montpellier en te Padua, waar hij den graad van Medicinae Doctor verkreeg. Eerst in Oost-Friesland,nbsp;daarna te Naarden de praktijk uitgeoefend hebbende, was hij eindelijknbsp;naar zijne geboorteplaats teruggekeerd.

') Geboren te Meurs.

h Den isten April 1614 te Utrecht geboren, niet te Bommel, gelijk men vroeger meende. Zie zijne biographic, door Mr. Boelesnbsp;medegedeeld aan het einde van Dr. Jonckbloet’s Gedenkboek dernbsp;Hoogeschool te Groningen.

“) Geboren te Amsterdam in 1610. De familienaam was eigenlijk Senkward, naar een eiland van dien naam, tot Oost-Friesland be-hoorende, waar de grootvader van onzen Professor Predikant bij denbsp;Hervormde Gemeente geweest was. Zie D. J. van Lennep , Illustrisnbsp;Amstel. Aihen. Memorabilia, p. 119.

-ocr page 73-

57

traktement van zevenhonderd gulden ’sjaars, en zulks voor den tijd van vier jaren , binnen welke hij denbsp;Academie niet zou mogen verlaten, terwijl hem opgedragen werd wekelijks twee lessen in Physicis ennbsp;evenveel m Logicis te houden. Eenige dagen daarnanbsp;verleende men denzelfden rang aan de Roy of Regius^),nbsp;maar zijn traktement werd eerst een jaar later tot zeshonderd , in 1642 tot achthonderd gulden verhoogd.

In het laatst van 1639 werd eene nieuwe poging gedaan om Carolus Dematius los te maken vannbsp;Middelburg en hem een beroep als Predikant en alsnbsp;Professor Theologiae te Utrecht te doen aannemen. Dienbsp;poging gelukte. Men verzekerde hem eene jaarweddenbsp;van zestienhonderd gulden, de huishuur daarondernbsp;begrepen, en aan de weduwe, die hij bij zijn overlijden mocht nalaten, dezelfde toelage, die anderenbsp;weduwen van Predikanten plachten te ontvangen.

Henricus Renerius , wiens ijver als Professor Philo-sophiae ten hoogste geroemd wordt, was, ten gevolge van eene langdurige ziekte, in Maart 1639 overleden.nbsp;Het schijnt niet gemakkelijk geweest te zijn eennbsp;geschikten opvolger voor hem te vinden. Eerst innbsp;Februari van 1640 besloot men, ook op advies vannbsp;Professoren, pogingen aan te wenden om Danielnbsp;Berckringer ®), ephorus (gouverneur zou men nunbsp;zeggen) der jonge Prinsen van Bohemen, als zoodanignbsp;te doen ontslaan en hem de betrekking van Professor

‘) Maar reeds in September 1642 werd die wedde tot negenhonderd, een paar jaren later tot duizend gulden verhoogd.

'9 Regius was hij uit kortswijl reeds door zijne schoolmakkers genoemd. Vele bijzonderheden van ’s mans leven zijn medegedeeldnbsp;in de Oraüo funebris, ter zijner nagedachtenis gehouden doornbsp;Jo. Georg. Graevius.

Geboren in de Paltz, 2 Februari 1598.

-ocr page 74-

58

Philosophiae practicae op eene jaarwedde van zeshonderd g-ulden aan te bieden. Die pogingen, deels schriftelijk,nbsp;deels mondeling door Jonker Johan van Weede,nbsp;Raad in de Vroedschap, bij de moeder dier Prinsennbsp;gedaan, hadden een gunstigen uitslag, gelijk blijktnbsp;uit den brief Harer Koninklijke Majesteit, dien wij,nbsp;om zijne eigenaardigheid, hier laten volgen:

„Den Erentfesten voorsichtigen ende wijsen onsen „lieven besonderen Burgemeesteren ende Raedt dernbsp;„Stadt Utrecht.

„Elisabeth van Godes genade Coninginne van „Bohemen, Paltsgravinne bij Rhyn, Ceur-„vorstinne, geboorne Princesse in Groot-„Britanien ^), Hertoginne in Beyeren etc.

„Onze gunstige groetenisse te voren, Erentfeste „voorzienige ende lieve besondere. Wij hebben soonbsp;„wel uyt Uwer Ed. schrijven van den XXVIIP*®quot;nbsp;„Eebruary naestleden, als uyt het mondelick aenbrengennbsp;„van den Heere Johan van Weede vernomen, hoedatnbsp;„Uwe Ed. den Praeceptorem van onse beminde kinderennbsp;„Daniël Berckringer tot een Professorem Philosophiaenbsp;„in Uwe Academie met voorbehoudt van onsen willenbsp;„beroepen hebben, ende dieswegen onse ratificatie ver-„soecken. Gelijck wij nu het toenemen van Uwenbsp;„Academie garen zien, alsoo streckt het ons oock

') Zij was de dochter van koning Jacob I, eene fiere, zeer zelfstandige vrouw, wier oudste dochter, ook Elisabeth geheeten, de zeer begaafde kweekeling en bijzondere vriendin was van Descartes,nbsp;die men uit het eerste deel zijner brieven kan leeren kennen. Zienbsp;ook over haar A. Foucher de Careil, Descartes et la Princessenbsp;Palatine, Paris 1862.

-ocr page 75-

59

„tot een aengenaem behagen, dat UEd. den voors. „Berckringer tot een Lith van deselve gecosen heb-„ben, niet twijffelende off hij sal hem conform sijnenbsp;„beroepinge dragen, daertoe wy dan ons consentnbsp;„geven, willen oock zyne dimissie vervorderen, opdatnbsp;„hij op Uwer Ed. begeeren bij deselve metten eerstennbsp;„sonde mogen compareren. Ende is hier op onsenbsp;„gunstige recommandatie aan Uwe Ed; dat deselve ge-„lieven op het goed contentement van zijn persoonnbsp;„hem voor anderen in acht te nemen, te favoriserennbsp;„ende wijders te vervorderen, dat sijn wij op voor-„vallende occasien gunstich te erkennen ende te recom-„penseren genegen, blijvende Uwe Ed. oock behalvennbsp;„dat met gonstige wille wel toegedaan.

„Datum in ’s Gravenhage B Martii 1640.

,,Elisabeth.”

De luridische Faculteit is de eerste vijf jaren van het bestaan der Hoogeschool onveranderd gebleven.nbsp;Maar op den 12'*®quot; Februari van het jaar 1641 zijn innbsp;de Vergadering der Vroedschap verschenen de Burgemeester en de Pensionaris der Stad Leiden, als gecommitteerden van de Heeren Curatoren der Academienbsp;aldaar, om op alleszins beleefde wijze te verzoekennbsp;Bernardus Schotanus, dien men als Professor lurisnbsp;primarius wenschte te beroepen, te ontslaan, nietnbsp;twijfelende, of de Regeering van Utrecht zou, wegensnbsp;het groote verlies, dat Leiden door den dood vannbsp;Professor Cunaeus geleden had, en voor wien men nognbsp;geen waardigen opvolger had gevonden, aan dat verzoek wel willen voldoen; en zulks te meer, daar denbsp;groote sterfte in 1635 te Leiden door de pest veroorzaakt de daar gevestigde Academie zeer had doen

-ocr page 76-

6o

achteruitgaan en de Utrechtsche daarentegen in bloei had doen toenemen, „soo men gemeenlick sach datnbsp;„des eens ondergange des anders opgange was.” Denbsp;Regeering van Utrecht was echter ongevoelig voor dienbsp;motieven en weigerde, in even beleefde termen te kennennbsp;gevende, dat, daar zij zelve in 1635 een vermaardnbsp;Leidsch Professor in de Rechten had willen beroepen ,nbsp;maar, om Holland en zijne Academie niette grieven,nbsp;daarvan had afgezien, men het haar thans ten goedenbsp;moest houden, dat zij ongenegen was den zeer doornbsp;haar gewaardeerden Professor Schotanus te latennbsp;vertrekken.

De Leidsche Curatoren stoorden zich intusschen niet aan die weigering; Bernardus Schotanus werd benoemd; hij nam de benoeming aan, huurde te Leidennbsp;een huis, en de Regeering van Utrecht besloot tenbsp;berusten in het fait accoinpli. Den 16^®quot; Maart droegnbsp;de zoo gevierde man het Rectoraat der Utrechtschenbsp;Academie over aan Professor Voetius , en ontvingnbsp;den dank der heeren Verzorgers voor al hetgeen hijnbsp;ten nutte dezer Hoogeschool gedurende de vijf jaren,nbsp;die hij aan haar verbonden geweest was, had gedaan.nbsp;Twee maanden later gaf de Regeering den afvalligenbsp;zelfs nog een zeer eervol getuigschrift tot officieelenbsp;erkenning zijner verdiensten.

Tot vervulling van de vacature door zijn vertrek in de Rechtsgeleerde Faculteit ontstaan, werd totnbsp;Professor luris ordinarius benoemd Cyprianus Regnerinbsp;AB OosTERGA , die door zijne schriften gunstig bekendnbsp;was, die vroeger door Cunaeus voor een Professoraat

') Meer dan waarschijnlijk Cunaeus.

Een Fries van geboorte, die in het jaar 1614 zijne intrede in deze wereld gedaan heeft.

-ocr page 77-

6i

te Groningen was aanbevolen en te Leiden reeds eenigen tijd privaat-lessen in de Instituten gegeven had.nbsp;Hij kreeg een traktement van zeshonderd gulden ’s jaars,nbsp;met hoop op vermeerdering, als hij beviel ; terwijlnbsp;Jacobus Ravensperg , te Groningen, waar zijn vadernbsp;Theologiae Professor was, den 7^™ December 1615nbsp;geboren, opgevoed en tot Artium Liberalium Magisternbsp;gepromoveerd, wiens talenten hier ter stede deugdelijknbsp;gebleken waren, aangesteld werd als Professor Matheseosnbsp;extraordinarius op eene jaarwedde van driehonderdnbsp;gulden ^). Antonius Matthaeus werd tenzelfden tijdenbsp;vereerd met den titel van Professor luris primarius ennbsp;eene traktements verhooging van tweehonderd gulden.

Den nbsp;nbsp;nbsp;Mei deszelfden jaars 1641 heeft de Vroed

schap, vernomen hebbende, dat Paulus Voetius®), zoon van Gisbertus, den toenmaligen Rector magnificus , waarschijnlijk beroepen zoude worden als Professornbsp;in de Illustre School te Deventer, besloten dien zoonnbsp;te benoemen tot Professor Metaphysices extraordinariusnbsp;alhier, op een traktement van driehonderd guldennbsp;’s jaars, en zulks „ten aenzien van de suffisantie endenbsp;,,bequaemheyt des voors. D. Pauli Voetii als omdatnbsp;„zyn bywesen de vader in studiis seer dienstich endenbsp;„ten hoocgsten aengenaem zoude wesen, willende den-„selven ZynEd. Vader in deze gratificeeren ten respectenbsp;„van de sonderlinge goede diensten, die deselve denbsp;„Kercke en de Academie alhier is doende.”

O theologum, „felicem ter et amplius!”

') Dit heeft hij blijkbaar gedaan, want reeds het volgende jaar werd zijne wedde met tweehonderd gulden verhoogd.

d Men zal zich herinneren, dat Bernardus Schotanus ook met het onderwijs in de Mathesis belast was.

Geboren te Heiisden, 7 Juni 1619.

-ocr page 78-

6i

Den April van het jaar 1644 leed de Hoogeschool een groot verlies door het afsterven van Professornbsp;Meinardus Schotanus. Men haastte zich zijne plaatsnbsp;te vervullen en koos daartoe, ook in overleg met denbsp;andere theologische Professoren, Joannes Hoornbeek^),nbsp;Theologiae Doctor, die Predikant geweest was tenbsp;Mühlheim bij Keulen, maar, als slachtoffer van onverdraagzaamheid, naar zijne geboorteplaats Haarlem wasnbsp;teruggekeerd, waar hij een beroep als Predikant tenbsp;Maastricht had aangenomen en spoedig daarna alsnbsp;Professor Theologiae te Harderwijk beroepen was. Doornbsp;tusschenkomst der Staten-Generaal verkreeg genoemdenbsp;Hoornbeek zijn ontslag te Maastricht, bedankte voornbsp;Harderwijk en aanvaardde het Professoraat te Utrechtnbsp;met eene Oratie de studio S. 5. Theologiae ^). Hij kreegnbsp;een jaarlijksch traktement van duizend gulden, terwijlnbsp;hem een opslag van tweehonderd gulden beloofd werd,nbsp;wanneer hij trouwen mocht, maar tevens de verplichtingnbsp;werd opgelegd een eventueel beroep als predikant innbsp;deze gemeente op de gewone voorwaarden aan te nemen.

De samenstelling der Medische Faculteit was, na de benoeming van Regius , onveranderd gebleven totnbsp;het laatst van 1645 , toen van der Straten ofnbsp;Stratenus, wien vier jaren vroeger, met eene traktements-vermeerdering van vierhonderd gulden, de titel en denbsp;waardigheid van Professor Medicinae practicae et Anatomes

') Geboren te Haarlem, 4 November 1617. Hij had eerst te Leiden gestudeerd, maar was. om de aldaar in 1635 heerschendenbsp;pest, naar Utrecht verhuisd, waar hij een jaar lang de lessen vannbsp;VoETius gevolgd heeft.

‘^) Zeker in datzelfde jaar 1644, maar wanneer, kunnen wij niet zeggen, daar van ’s mans inauguratie te IJ trecht in de Notulen vannbsp;den Academischen Senaat, vreemd genoeg, geen melding is gemaakt.

-ocr page 79-

63

primarius, alsmede die van Archiater der Stad Utrecht gegeven was, gekozen werd tot lijfmedicus van Frederiknbsp;Hendrik, Prins van Oranje Nassau, die in een kwijnenden toestand verkeerde. In de vergadering der Vroedschap van dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;December des genoemden jaars

werd daarvan mededeeling gedaan door den eersten Burgemeester, met bijvoeging, dat de gekozene, dienbsp;in den Haag zou moeten wonen, in deze aangelegenheid geen besluit wenschte te nemen zonder adviesnbsp;van de Regeerders der Stad Utrecht. De Vroedschapnbsp;verklaarde aanstonds, uit eerbied voor Zijne Hoogheid,nbsp;Professor Stratenus vrij te laten om de benoemingnbsp;al of niet aan te nemen, zullende zij, in het eerstenbsp;geval, den benoemde demissie geven in amplissimanbsp;forma. Maar de man verlangde volstrekt niet ontslagen te worden. Onder dagteekening van dennbsp;5den Februari 1646 ontving de Vroedschap een eigenhandig schrijven van den Prins, waarin zij verzochtnbsp;werd Professor Stratenus , ook dan als hij de hemnbsp;aangeboden bediening mocht aanvaarden, zijne Academische betrekking te laten behouden, mits hij zichnbsp;verbonde den tijd, die zijne tegenwoordigheid te ’sHagenbsp;niet vereischte, te besteden ten dienste der Hoogeschoolnbsp;en alsdan door meerdere lessen de studenten schadeloosnbsp;te stellen voor hetgeen door de omstandigheden aannbsp;zijn gewone onderwijs ontbreken mocht. De Prinsnbsp;voegde er bij, dat hij een soortgelijk verzoek tot denbsp;Gedeputeerden der Staten van Utrecht gericht had,nbsp;met betrekking tot de functiën, die de gewenschte lijfmedicus in de Gasthuizen placht te bekleeden.

Na ernstige overweging en bespreking met den belanghebbenden Professor Stratenus besloot de Vroedschap, om het groote gewicht dat aan ’s Prinsen welzijn gelegen was, diens wenschen geheel te bevredigen.

-ocr page 80-

64

De Staten van Utrecht schenen dat niet gedaan te hebben, waarover de Vroedschap in haar antwoord aannbsp;den Prins haar leedwezen betuigde, terwijl zij de hoopnbsp;uitsprak, dat Z. H. alsnog mocht bewerken, dat hetnbsp;zoo noodige verband tusschen de professio Medicinaenbsp;practicae en die in het Gasthuis niet verbroken werd.nbsp;Het traktement van Stratenus werd op zeshonderdnbsp;gulden teruggebracht, met belofte trouwens, dat ditnbsp;weder tot duizend gulden verhoogd zoude worden, alsnbsp;des Professors diensten aan het Hof niet meer noodignbsp;mochten zijn.

Hoe aangenaam de getroffen schikkingen voor den Prins en voor diens lijfmedicus ook geweest mogen zijn,nbsp;de nadeelige invloed op het onderwijs moest zich spoedignbsp;doen gevoelen. Geen wonder dan ook, dat de studenten zich tot de Vroedschap wendden met verzoek tenbsp;voorzien in de Anatomische en practische lessen, dienbsp;aan Professor Stratenus waren opgedragen. In denbsp;Vergadering van dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;December 1646 zijn de

gecommitteerden tot de Academische zaken verzocht de Vroedschap daaromtrent te dienen van advies. Ofnbsp;aan dat verzoek voldaan, en welk advies gegeven is;nbsp;of dat advies gevolgen heeft gehad; of Stratenus nognbsp;wel eens Academische lessen heeft gegeven en opnbsp;andere wijze de plichten aan zijn ambt verbonden nunbsp;en dan waargenomen heeft, is uit de overgeblevennbsp;Aanteekeningen niet op te maken. Zijn naam wordtnbsp;in de Notulen der Vroedschap eerst weder genoemdnbsp;den 3^®quot; Januari 1648, toen bericht werd, dat hij tenbsp;Leiden beroepen was als opvolger van den overledennbsp;Professor Schrevelius \ Zij het ook om andere redenen.

') EwALDUS Schrevelius namelijk, niet te verwarren met Cornelis en Theodorus Schrevelius.

-ocr page 81-

65

zeker mede uit aanmerking van den wensch der Regee-ring en van den Academischen Senaat, werd voor dat beroep door Stratenus bedankt. Maar den 29®*™ Aprilnbsp;daaraanvolgende werd in de Vergadering der Vroedschap door heeren Burgemeesters en verdere gecommitteerden medegedeeld, dat de lijfmedicus hun verklaardnbsp;had wegens zijne plichten bij den Prins zijne gewonenbsp;diensten aan de Academie niet naar wensch te kunnennbsp;waarnemen, en dat hij daarom in bedenking gaf, of denbsp;Vroedschap niet zoude kunnen goedvinden hem eennbsp;bekwaam persoon toe te voegen, die door geregeldnbsp;onderwijs de studenten aan de Academie beter zounbsp;kunnen dienen; blijvende hij zelf bereid door Anatomischenbsp;demonstratiën of eenige bijzondere lessen bij gelegenheid het zijne tot luister der Academie bij te dragen,nbsp;en zulks voor zoodanige remuneratie als de Vroedschapnbsp;goedvinden mocht hem toe te kennen. Door gecommitteerden daartoe uitgenoodigd, had hij eenige geleerden opgenoemd, die in aanmerking konden komen,nbsp;al naarmate men een Professor ordinarius of extraordinarius mocht wenschen te beroepen.

Na eenige deliberatiën achtte de Vroedschap het doelmatig de beslissing uit te stellen en zich inmiddelsnbsp;rijpelijk over die aangelegenheid te bedenken. Datnbsp;bedenken heeft verbazend lang geduurd. Eerst in denbsp;Vergadering van den Maart 1649 is de zaak wedernbsp;ter sprake gekomen, en in die van den daaraanvolgende werd besloten het advies van Rector ennbsp;Assessoren der Academie te hooren. De door Stratenusnbsp;aanbevolenen schenen niet in den smaak te vallen, maar

') Frederik Hendrik was in Maart 1647 overleden, maar Prof. Stratenus was in dezelfde betrekking gebleven bij zijn opvolger

Willem II, gelijk later ook bij Willem III.


5

-ocr page 82-

66

men dacht over Dr. IJsbrand van Diemerbroek ^), praktiseerend geneesheer te Utrecht, wiens schoonvader,nbsp;Dr. Timan van Gessel, geneesheer in het Catharijne-Gasthuis was. Men vroeg dezen, welke voor de studenten nuttige werkzaamheid hij in dat Gasthuis aan zijnennbsp;schoonzoon zou kunnen geven, als deze tot Professornbsp;Medicinae beroepen werd. Ook na het zeker bevredigendnbsp;antwoord van Dr. van Gessel deed men geen benoeming, maar besloot nog nadere informatiën in tenbsp;winnen omtrent genoemden van Diemerbroek ennbsp;anderen, bepaaldelijk ook omtrent Joannes Antonidesnbsp;VAN DER Linden, Professor in de Medicijnen te Franeker,nbsp;die bijzonder in aanmerking scheen te komen. Dennbsp;Ssten jyjjj 1649, alzoo meer dan drie jaren, nadatnbsp;Stralends zijn domicilium naar ’s Hage had overgebracht , vond men goed, „ten einde de dolerendenbsp;„studenten niet langer op te houden,” Dr. van Diemerbroek te benoemen tot Professor extraordinarius,nbsp;op een traktement van driehonderd gulden ’s jaars,nbsp;onder voorwaarde, dat zijn schoonvader hem zounbsp;toestaan, voor zooveel dat noodig was, de studentennbsp;in het Catharijne-Gasthuis te oefenen, en met mede-deeling van het plan om nog een ordinarius te beroepennbsp;in de Medische Faculteit. Men deed eene poging om

') Den i3den December 1609 te Montfoort geboren, waar zijn vader Burgemeester was. Na het voorbereidend onderwijs te Utrechtnbsp;genoten te hebben, heeft hij in Leiden gestudeerd, maar te Angersnbsp;in Frankrijk den gTaad van Medicinae Doctor verkregen. Zie Burman ,nbsp;Irai. erudiium, p. 87.

-) De familie van Diemerbroek was remonstrant. De Vroedschap achtte het daarom noodig te verklaren, dat zij door deze benoemingnbsp;niet in strijd handelde met het voorschrift, dat niemand tot eenignbsp;ambt mocht worden toegelaten, tenzij hij, in zake van Godsdienst,nbsp;de zuivere leer ware toegedaan!

-ocr page 83-

67

bovengemelden Professor Jo. Ant. van der Linden te bewegen die betrekking aan te nemen op een traktement van duizend a twaalfhonderd gulden ’s jaars.nbsp;Deze nam de zaak in beraad. Dat beraad duurdenbsp;lang, want eerst in October bedankte van der Lindennbsp;voor de eer hem in dezen bewezen, maar verklaardenbsp;aan den wensch der Lftrechtsche Vroedschap niet tenbsp;kunnen voldoen '‘). Van Diemerbroek nam de benoeming aan op eene jaarwedde van vierhonderd gulden,nbsp;waarvoor hij wekelijks twee lessen in de Academienbsp;moest geven en twee in het Gasthuis, terwijl hemnbsp;tevens werd opgedragen met Professor Regius denbsp;studenten te examineeren ^). Hij aanvaardde zijn ambtnbsp;den 6^®quot; September deszelfden jaars met eene inwijdingsrede in het koor der Domkerk. Het onderwerp vannbsp;die rede wordt in de Notulen van den Senaat nietnbsp;vermeld.

Een plotselinge dood beroofde de Universiteit den 2osten April van het jaar 1651 van den even ijverigennbsp;als geleerden Carolus de Maets. Reeds den volgendennbsp;dag werd door de Vroedschap haren Gecommitteerdennbsp;advies gevraagd omtrent de wijze, waarop men in dienbsp;leemte zou voorzien, en, na velerlei beraadslagingen,nbsp;besloot men den 5*^®quot; Mei den vermaarden theoloog,nbsp;Samuel Retorfortis ®), Predikant en Professor te

’) Deze VAN der Linden heeft later een voordeeliger beroep te Leiden aangenomen. Hij was een zeer geleerd medicus, ook litte-rarisch bijzonder ontwikkeld.

'^) Deze opdracht mishaagde den Senaat, daar zij zonder zijne voorkennis gedaan was. De Regeering heeft haar niettemin gehandhaafd.

•’) Zoo wordt hij in de Notulen der Vroedschap met eene Latijnsche misvorming sui generis bij herhaling genoemd. Zijn eigenlijke familienaam was Rutherford , gelijk ons uit eene vriendelijke mededeeling

-ocr page 84-

68

St. Andrew in Schotland, te beroepen en den Latijnschen brief, waarbij dit geschiedde, niet, zooals bij hier tenbsp;lande wonende geleerden placht te geschieden, doornbsp;gecommitteerden uit de Vroedschap, maar door dennbsp;broeder van genoemden Retorfortis , een sergeantnbsp;in Nederlandschen dienst, door de bevoegde Autoriteitnbsp;daartoe tijdelijk afgestaan en van de noodige paspoortennbsp;en geleibrieven voorzien, te laten overbrengen.

De sergeant vertrok, maar werd bij de Engelsche kust met de andere schepelingen gevangen genomennbsp;en van alles, ook van de brieven en bescheiden, dienbsp;hij bij zich had, beroofd. Op het bericht hiervan, doornbsp;een Schotsch Predikant uit Rotterdam aan Professornbsp;Gisbertus Voetius gezonden, werden pogingen aangewend om langs diplomatieken weg dien sergeant tenbsp;doen loslaten. Dit was intusschen al geschied. Mennbsp;had hem in ’t noorden van Schotland aan wal gezet;nbsp;hij had zijn broeder het doel zijner komst kunnen mede-deelen en was daarna naar Holland teruggekeerd. Uitnbsp;een brief van Professor Retorfortis aan de Vroedschapnbsp;scheen te blijken, dat hij niet ongenegen was het opnbsp;hem uitgebrachte beroep, waarvan hij de officieelenbsp;Acte hoopte te ontvangen, aan te nemen. Men beslootnbsp;dus een afschrift van den beroepingsbrief, met eennbsp;door tusschenkomst der Staten-Generaal en van denbsp;Engelsche Ambassadeurs te ’s Hage verkregen verzoeknbsp;van vrijgeleide voor den genoemden Professor, eerstnbsp;naar Londen, en dan naar Schotland te zenden, ennbsp;wel andermaal door den broeder, wien men daartoenbsp;wederom verlof gegeven had. Maar politieke gebeurte-van den Eerwaarden Heer Chr. Sepp gebleken is; eene mededeeling,nbsp;gegrond op hetgeen omtrent dien Schotschen geleerde vermeld is doornbsp;Neal, in diens Historie der reciitzinnige Puriteinen,

-ocr page 85-

6g

nissen in Schotland verijdelden dat plan. Men schreef dus over den post en drong aan op een onverwijld ennbsp;categorisch antwoord. Retorfortis verzocht een uitstelnbsp;van vier of vijf maanden om zich te beraden. Bij missivenbsp;van 25 November werd hem door de Vroedschap alsnbsp;uiterste termijn gesteld de Februari des volgendennbsp;jaars. Eerst in Mei kreeg men het gevraagde antwoord,nbsp;gedateerd 2 Maart, en dat antwoord hield in, dat denbsp;Professor zich verplicht achtte te bedanken. Men betaaldenbsp;den sergeant driehonderd en vijftig gulden voor be-looning en gemaakte onkosten, en daarmede was dezenbsp;even kostbare als moeitevolle zaak zonder vrucht voornbsp;de Academie afgeloopen.

En dcsespoir de cause, naar het schijnt, misschien om financieele bezwaren of omdat men op andere wijzenbsp;niet slagen kon, werd eerst op den 18^^®quot; Decembernbsp;van 1652 besloten de vacante plaats in de Theologischenbsp;Faculteit op te dragen aan de Utrechtsche predikanten,nbsp;Gualterus de Bruijn en Andreas Essenius ,nbsp;beiden kweekelingen van Voetius , die, let wel, tenbsp;zamen één Professoraat zouden bekleeden, slechts éénenbsp;stem hebben in den Senaat en de examengelden deelen,nbsp;terwijl aan elk eene jaarwedde werd aangeboden vannbsp;tweehonderd gulden, waarvoor zij zoovele en zulkenbsp;lessen moesten geven als, in overleg met de overigenbsp;leden der Faculteit, voorgeschreven zou worden. Denbsp;genoemde heeren predikanten namen de gestelde voorwaarden aan en traden den 8®^®quot; Februari 1653 in

') Geboren te Amersfoort, 6 Mei 1618; te Utrecht in 1640 tot Artiu7n Liheralium Magister, in 1635 tot Theologiae Doctor\itwosAamp;ïA.

Te Bommel in Februari 1618 geboren en met dezelfde Academische graden vereerd als zijn ambtgenoot de Bruijn.

-ocr page 86-

70

functie, terwijl de eerst eene Oratie hield dc nwribus thcologt, de laatste de tractatione verbi divini.

Slechts weinige maanden echter mocht de Hoogeschool dien Gualterus de Bruijn bezitten, daar hij reedsnbsp;in het begin van Juli deszelfden jaars door den doodnbsp;werd weggenomen quot;‘j.

Twee maanden later dreigde een nieuw gevaar. Professor Hoornbeek werd te Leiden beroepen. Mennbsp;haastte zich hem ernstig te verzoeken Utrecht niet tenbsp;verlaten. Hij nam de zaak in beraad en sloeg hetnbsp;aanzoek in stellige termen af, den Kerkeraad en dernbsp;Vroedschap, die hem daarvoor bedankte, zijn vertrouwen mededeelende, dat men te Leiden in zijnenbsp;weigering wel berusten zoude. Maar dat deed men niet.nbsp;Al spoedig kwamen Leidsche Gecommitteerden, Professornbsp;Heijdanus en Mr. Joachim van Wevelinckhoven ,nbsp;Pensionaris der Hollandsche Academiestad en Secretarisnbsp;van Curatoren aldaar, den benoemde verzoeken opnbsp;zijne beslissing terug te komen. De Vroedschap drongnbsp;aan op volharding in het genomen besluit. De heerennbsp;van Leiden deden alle mogelijke pogingen om zijnenbsp;demissie te verkrijgen. De Vroedschap weigerde. ‘ Denbsp;Classis van Utrecht, ingelicht door den Kerkeraad, ennbsp;bemerkende, dat Hoornbeek bij nadere overwegingnbsp;niet ongenegen was tot aanneming van het beroep,nbsp;vond zich bezwaard met eene formeele weigering vannbsp;ontslag, maar verklaarde den benoemde alleen bijnbsp;wijze van leening voor een tijd aan Leiden te willen

') Welk een verlies daardoor geleden werd, herinnert de geleerde Christiaan Sepp , Het Godgeleerd Onderwijs in Hederland, D. II.nbsp;bl. 174, waar hij op bedoelden de Bruijn toepast de door dezennbsp;van Seneca overgenomen les: ,,Elige doctorem, quem magis admirerisnbsp;„cum videris, quam cum audieris.”

-ocr page 87-

71

afstaan. De Vroedschap vond dat onzinnig. Het einde was intusschen, dat Professor Hoornbeek in het beginnbsp;van Mei 1654 der Utrechtsche Academie vaarwel zeide.

Zij het alleen, omdat men den gebleken ijver van Professor Essenius wilde beloonen, of ook, omdat ernbsp;meer geld beschikbaar was, men gaf hem eene jaarwedde, gelijkstaande met die van den ouden Voetius.nbsp;In plaats van den overleden Professor de Bruijnnbsp;werd den 14'^®quot; April deszelfden jaars door de Vroedschap van Utrecht beroepen Matthias Nethenus ^),nbsp;Predikant en Rector der school te Cleve, mede eennbsp;leerling van Voetius, en wel op een traktement vannbsp;duizend gulden, welke som intusschen nog met honderdnbsp;gulden verhoogd werd, toen de benoemde had tenbsp;kennen gegeven, dat zijne bezoldiging te Cleve meernbsp;bedroeg dan de hem aangeboden wedde. Hij nam denbsp;benoeming aan en aanvaardde zijn ambt aan dezenbsp;Hoogeschool den 26^*®quot; Mei 1654 met het houden eenernbsp;plechtige redevoering, waarvan wij het onderwerp nietnbsp;vermeld hebben gevonden. Vijf jaren later werd zijnenbsp;jaarwedde tot tweehonderd gulden verhoogd, maarnbsp;hij zelf werd in April \6()2 , justissime, zoos^.s^v'rma.^'^)nbsp;zegt, afgezet wegens grove beleediging der Statennbsp;van Groningen en van Professor Maresius aldaar.

In plaats van Nethenus werd den Juni daaraanvolgende benoemd Franciscus Burman^), Proregens van het Staten-Collegie te Leiden, en wel op eennbsp;traktement van duizend gulden of meer, zoo dat noodig

') Een Pruis, 27 October 1618 te Süchteln geboren. Traiectum eruditum p. 247.

Een Eranschman, Samuel Des Marets geheeten. b Te Leiden in 1628 geboren.

-ocr page 88-

72

mocht zijn. Hij verzocht vijftienhonderd gulden, die hem werden toegestaan, en aanvaardde zijn ambt op den 12'^™nbsp;November 1662 met eene Oratie de doctrina Christiana.

Op den nbsp;nbsp;nbsp;November 1676 stierf de Nestor der

Theologische Faculteit, Gisbertus Voetius. Zijne plaats werd niet vervuld, daar geoordeeld was, dat tweenbsp;Professoren in die Faculteit voldoende waren. Dennbsp;jSden ]y[gj 1677 overleed ook Professor Essenius, ennbsp;reeds den 12“^™ Juni daaraanvolgende werd Petrusnbsp;VAN Mastricht , Professor te Duisburg, tot zijnnbsp;opvolger benoemd op een traktement van duizendnbsp;gulden. Hij nam de benoeming aan en hield dennbsp;7'^'^quot; September eene inaugureele Oratie de Sole lustitiae.

Maar twee Professoren in de Theologische Faculteit schenen op den duur toch te weinig te zijn. Op dennbsp;21 sten Januari 1878 werd daarom in de vergaderingnbsp;der Vroedschap tot het benoemen van een derdennbsp;besloten. De keus viel op Melchior Leijdekker ,nbsp;destijds Predikant te Renesse en Noordwelle in Zeeland,nbsp;te Leiden Theologiae Doctor geworden, maar voornamelijk aan de Utrechtsche Hoogeschool gevormd.nbsp;Hij aarzelde niet het op hem uitgebrachte beroep aannbsp;te nemen, en wel op een traktement van duizend guldennbsp;’s jaars. Reeds den 23=^*®“ April daaraanvolgende aanvaardde hij die nieuwe betrekking met eene Oratie denbsp;sectayida veritate in aniore.

b In November 1630 te Keulen geboren, kweekeling van de Utrechtsche Hoogeschool. Volgens Glasius, Godgeleerd Nederland.,nbsp;D. II, bl. 470, was de oorspronkelijke familienaam Coning, welkenbsp;naam door Petrus’ vader, die, om Alva’s vervolging te ontgaan,nbsp;naar Keulen geweken was, naar Maastricht in van Mastricht veranderd was.

b Te Middelburg, 21 Maart 1642, geboren.

-ocr page 89-

73

Anderhalf jaar later, den 12*^“ November 1679 namelijk, werd de Hoogeschool weder gevoelig getroffen door het overlijden van den algemeen geachtennbsp;Franciscus Burman, die slechts den leeftijd van 47nbsp;jaren had mogen bereiken. Den i®*™ Maart 1680nbsp;werd in zijne plaats met goed gevolg beroepen denbsp;Franeker Hoogleeraar en Predikant Hermannus Witsnbsp;of WiTSius die reeds den 29®*®quot; April daaraanvolgendenbsp;zijn Academisch ambt alhier aanvaardde met eene Oratienbsp;de praestantia Euangelii.

Een klein jaar daarna werd de Utrechtsche Predikant Herman van Halen , over wien bij vacaturen innbsp;de Theologische Faculteit reeds meermalen gedachtnbsp;was, op een traktement van tweehonderd en vijftignbsp;gulden vereerd met den titel van Professor Theologiaenbsp;extraordinarius, en als zoodanig belast met het onderwijsnbsp;in de Historia Ecclesiastica. Den 30^*®“ April 1683nbsp;werd hij bevorderd tot Professor ordinarius en werdnbsp;zijn traktement verhoogd tot vierhonderd gulden ’s jaars.

Wij keeren terug tot de Juridische Faculteit. In de Raadsvergadering van den 25®*®quot; Maart 1644 werd doornbsp;heeren Burgemeesters en verdere gecommitteerden totnbsp;de Academische zaken medegedeeld, dat al sedertnbsp;langen tijd behoefte was geweest aan een derdennbsp;Professor in de Rechten; dat zij zoowel buitenslandsnbsp;als in Nederland onderzoek hadden gedaan naar bekwame personen, die daarvoor in aanmerking kondennbsp;komen, en dat zij eindelijk, ook met advies van denbsp;twee aanwezige leden der Faculteit, besloten hadden

') Geboren te Enkhuizen, 12 Februari 1636.

Geboren te Utrecht, 30 Augustus 1633, kweekeling der Utrechtsche Hoogeschool.

-ocr page 90-

74

daarvoor aan te bevelen den heer Mr. Henrick Moreelse^), Schepen dezer stad, een veelzijdig ontwikkeldnbsp;man, die zijne rechtsgeleerde opleiding voor een goed deelnbsp;aan Antonius Matthaeus te danken had en die welnbsp;genegen was eene eventueele benoeming als Professornbsp;in de luridische Faculteit aan te nemen. De Vroedschapnbsp;vereenigde zich eenparig met het voorstel en beriepnbsp;genoemden Mr. Moreelse als Professor Institutionumnbsp;luris op eene jaarwedde van zeshonderd gulden, welkenbsp;reeds voor het einde des jaars tot achthonderd guldennbsp;gulden verhoogd werd ^). Hij aanvaardde zijn ambtnbsp;dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Juni van hetzelfde jaar 1644 met het houden

eener Oratie in het koor van den Dom de lurisprudentiae Romanae usu hodierno, waarna hij door twee leden vannbsp;den Raad en door al de Professoren naar zijne woningnbsp;werd gebracht, gelijk dat door den Magistraat voornbsp;dit en alle volgende dergelijke gevallen was vastgesteld.

In het begin van 1652 werd genoemde Professor Moreelse door de Staten gekozen tot Raadsheer innbsp;den Hove en bedankte hij voor zijn Professoraat, zichnbsp;intusschen bereid verklarende zijne Academische functiënnbsp;te blijven waarnemen, totdat men een geschikten, in hetnbsp;Romeinsche Recht en in de praktijk ervaren opvolgernbsp;zou gevonden hebben. Met den meesten ijver bleefnbsp;hij werkzaam aan de Hoogeschool, en zulks tot den

b Den i7den December 1615 te Utrecht geboren.

Eerst te Harderwijk, daarna te Utrecht. Na vervolgens nog eenigen tijd te Leiden gestudeerd te hebben, is hij in Frankrijk tenbsp;Bourges, waar men eene zeer beroemde Rechtsgeleerde School had,nbsp;tot luris Doctor bevorderd.

'b In 1648 werd zijne wedde, even als die van zijne ambtgenooten, Prof. VAN OosTERGA, Regius en Berckringer tot duizend gulden , hetnbsp;traktement van Prof. Ravensperg tot achthonderd gulden verhoogd.

-ocr page 91-

75

24sten April 1654, op welken dag hij met eene plechtige redevoering in de Domkerk zijn afscheid heeft genomen.

In Januari 1653 was reeds op een traktement van duizend gulden benoemd Mr. Menso Alting '‘), lurisnbsp;Professor te Deventer, die het beroep wel in aanmerkingnbsp;genomen, maar, na rijp beraad, beleefdelijk daarvoor bedankt had. Eene nieuwe keuze schijnt bijzonder moeielijknbsp;geweest te zijn. Meer dan een jaar toch is de Faculteitnbsp;nog gebleven in statu quo. Eindelijk heeft de Vroedschapnbsp;Paulus Voetius, sedert 13 jaren Professor Philosophiaenbsp;alhier, die reeds in December 1652 verlof gekregennbsp;had om ook collegia privata Turidica te houden, totnbsp;Professor luris Ordinarius benoemd, en wel op zijnenbsp;laatstgenotene jaarwedde en onder voorwaarde, dat hijnbsp;zijne betrekking van Raadsheer in het Hof van Justitienbsp;te Vianen zoude nederleggen, van welke voorwaardenbsp;hij echter op zijn dringend verzoek ontslagen is geworden.nbsp;Zijne inaugureele Oratie heeft plaats gehad op dennbsp;2 jsten April, drie dagen vóór het afscheid van Moreelse.

Den 2 December van datzelfde jaar verloor de Hoogeschool haren Rector magnificus, Antoniusnbsp;Matthaeus, die meer dan twintig jaren alhier metnbsp;grooten roem het ambt van Professor luris hadnbsp;bekleed. Hij werd op den 2'^®quot; Januari 1655 metnbsp;groote staatsie begraven, en zijne nagedachtenis werdnbsp;den volgenden dag vereerd door eene lijkrede vannbsp;Professor Berckringer in het koor der Domkerk, waarnbsp;het spreekgestoelte op order van den Magistraat, alsnbsp;zinnebeeld van grooten rouw, met zwart laken wasnbsp;bekleed geworden.

’) Een zoon van den Groninger Hoogleeraar H. Alting, wien, gelijk boven vermeld is, te vergeefs het eerste Professoraat in denbsp;Theologie aan de Illustre School alhier aangeboden was.

-ocr page 92-

76

Meer dan zes jaren daarna, den Augustus i860 namelijk, werd een zoon van den overleden Antoniusnbsp;Matthaeus, ook zelf Antonius geheeten ^), die morenbsp;maiorum alhier gepromoveerd was en wien reeds tennbsp;vorigen jare vrijheid was gegeven om collegia privatanbsp;in de Rechten te houden, tot Professor luris extraordinarius benoemd, op eene jaarwedde van vierhonderd gulden. Acht dagen later viel aan Mr. Abra-HAMUS DE Wyckersloot dezelfde eer te beurtnbsp;met bepaling intusschen, dat Matthaeus den voorrangnbsp;zou hebben. Beiden hielden den 29®^™ Augustus hunnenbsp;inwijdingsrede: Matthaeus de studii iuridici difficultate,nbsp;DE Wyckersloot de legum Romanarum praestantia.nbsp;De eerstbenoemde werd den 14*^®“ November 1662nbsp;bevorderd tot Professor ordinarius, met verdubbelingnbsp;van zijn traktement, onder verplichting van bij de tweenbsp;lessen, die hij in de Instituten gaf, nog twee anderenbsp;in de Pandecten te geven. In November 1666 opnbsp;op voordeelige voorwaarden te Groningen beroepen,nbsp;bedankte hij, toen men zijne jaarwedde hier nog metnbsp;met vierhonderd gulden verhoogde. Ook een eerstenbsp;beroep naar Leiden, hem in 1670 geworden, sloeg hijnbsp;af en kreeg, tot belooning van zijn besluit, nog driehonderd gulden traktement jaarlijks meer. Maar eennbsp;tweede beroep naar de Hollandsche Academiestad, innbsp;1672 op hem uitgebracht, heeft hij aangenomen.

') Geboren te Utrecht, 18 December 1635.

“) Zoo wordt hij in de Notulen van den Academischen Senaat,

ook door Heringa genoemd. Minder juist waarschijnlijk heet hij bij Draicenborch en in van de Water’s Groot Utrechtsch Placaatboeknbsp;Abrahamus Wyckerslooth.

3) Hij was eerst den i5den Mei deszelfden jaars tot luris Doctor bevorderd.

-ocr page 93-

11

Professor de Wyckersdoot, Utrechtenaar van geboorte, in 1663 tot Raad in de Vroedschap benoemd, nam den 24®*®quot; Februari afscheid van de Academie.

In het begin van December 1667 werd Mr. Lucas VAN DE Poll uit een aanzienlijk Utrechtsch geslachtnbsp;gesproten, aangesteld tot Lector luris cmn facultatenbsp;disputandi op een traktement van tweehonderd gulden,nbsp;waarvoor hij wekelijks twee lessen over de Institutennbsp;moest geven. In Januari 1670 op eigen verzoek metnbsp;den titel van Professor extraordinarius vereerd, aanvaardde hij die betrekking den 16'^™ Februari daaraanvolgende met eene Oratie de dignitate et honore luris-consultormn veterum. Den 12'^®quot; Mei 1674 werd hijnbsp;tot Professor ordinarius bevorderd, en wel, wegens dennbsp;slechten staat der stadsfinanciën, op eene jaarweddenbsp;van slechts vierhonderd gulden.

Tenzelfden tijde werd Joannes Voet, Pauli filius^). Professor luris te Herborn, beroepen als Professor lurisnbsp;ordinarius alhier, met bepaling, dat hij den voorrangnbsp;hebben zou boven Professor van de Poll en in dienbsp;qualiteit publieke lessen over de Pandecten houdennbsp;moest. Hij diende zich echter te getroosten, wat hijnbsp;trouwens zelve aangeboden had, gedurende twee jarennbsp;geen traktement te genieten. Drie jaren later kreegnbsp;hij eene wedde van achthonderd gulden. Hij aanvaarddenbsp;zijn ambt 25 Augustus 1674 met eene Oratie de Advocato.nbsp;Niet lang intusschen mocht de Hoogeschool de vruchtennbsp;van zijn onderwijs plukken. Reeds in Januari 1680nbsp;kreeg hij een beroep naar Leiden en was niet te bewegen om hier te blijven.

Een paar maanden later werden ernstige, maar ver-

') Geboren te Utrecht, 6 Februari 1630. ') Te Utrecht geboren, 3 October 1647.

-ocr page 94-

78

geefsche pogingen gedaan om Gerardus Noodt , een beroemd Hoogleeraar in de Rechten aan de Hooge-school te Franeker ¦) een dergelijk Professoraat tenbsp;Utrecht te doen aannemen. Een ander bekwaam persoon , dien men tot Professor Juris Ordinarius beroepen kon, scheen niet te vinden te wezen. Men beslootnbsp;dus in December deszelfden jaars, hoogstwaarschijnlijknbsp;op advies van de andere leden der Juridische Faculteit, Mr. JoHAN VAN Muijden ^), Prorector aan denbsp;Hieronymusschool, die alhier den doctoralen graad innbsp;de Rechten verkregen had, Professor extraordinariusnbsp;te maken op een traktement van vierhonderd gulden,nbsp;terwijl Lucas van de Poll korten tijd daarna vereerdnbsp;werd met den titel van Professor Pandectarum.

Den 8®*®quot; October 1683 is genoemde Mr. Johan van Muijden tot Professor ordinarius bevorderd en werdnbsp;besloten nogmaals eene poging te doen om Professornbsp;Noodt van Franeker op een traktement van zestienhonderd gulden, aan de Juridische Faculteit te Utrechtnbsp;te verbinden. Die poging gelukte, en vier maandennbsp;later, den 12'^®quot; Februari 1684, aanvaardde deze voortreffelijke rechtsgeleerde zijn ambt aan de Utrechtschenbsp;Hoogeschool met eene Oratie de causis corruptae luris-prudentiae.

In de Medische Faculteit heeft, na de aanstelling van Diemerbroek als Professor extraordinarius, in meer dannbsp;twintig jaren tijds geen wisseling van personen plaatsnbsp;gehad; wel van titulatuur. Van Diemerbroek namelijknbsp;is, op eigen verzoek, reeds in 1651 ordinarius gewor-

') Den 4den September 1647 te Nijmegen geboren.

-) Wat hij reeds vroeger in zijne geboorteplaats geweest was. Een Utrechtenaar, den lóden Januari 1652 geboren.

-ocr page 95-

79

den, Regius in i66i tot Medicinae Professor prhnariu^ verhoogd. In 1670 werd Dr. Philippus Matthaeus ^),nbsp;een zoon van Antonius Matthaeus II, aangesteld totnbsp;Professor Medicmae extraordinarius, en zulks als erkenning zijner talenten, gebleken in de door hem sedertnbsp;1663 gehouden collegia privata en disputationes publicae,nbsp;waarvoor hij reeds in 1667 met den titel van Lectornbsp;vereerd was geworden. Hij aanvaardde zijn ambt dennbsp;16*^®quot; Maart met eene Oratie de dignitate et honore medi-corum. Maar in hetzelfde jaar 1670 kreeg hij een voor-deeliger beroep aan de Hoogeschool te Franeker, ennbsp;moest Utrecht dien voortreffelijken man aan eene zuster-Academie afstaan. Vier jaren later, den Novembernbsp;1674 namelijk, stierf Professor van Diemerbroek, innbsp;wiens plaats het volgend jaar met goed gevolg beroepennbsp;werd Dr. Jacob Vale an '^), die te Leiden de geneeskunst uitoefende, met den titel van Professor Anatomiaenbsp;et praxeos, en zulks op een traktement van zeshonderdnbsp;gulden ’sjaars. Hij aanvaardde zijn ambt 20 Mei 1675nbsp;met eene Oratie de vetere medicina. Het onderwijs innbsp;de Ontleedkunde werd intusschen reeds in 1677 opgedragen aan Dr. Johannes Munnicks®), een kweekelingnbsp;der Utrechtsche Academie, waar van Diemerbroeknbsp;zijn voornaamste leermeester was geweest, hier ter stedenbsp;als geneesheer gevestigd, en wel met den titel vannbsp;Lector, welke titel een jaar later veranderd werd innbsp;dien van Professor Medicinae extraordinarius. Hij werdnbsp;mede belast met de anders door Regius gehoudennbsp;botanische oefeningen in den Academietuin, zonder dat

') Te Utrecht geboren 16 Maart 1661. Zie over hem Vrtemoet . Athenae Frisiacae, p. 512 seq.

2) Geboren te Amsterdam, 19 Augustus 1637.

'¦') Geboren te Utrecht, 17 October 1652.

-ocr page 96-

8o

hem eenige wedde werd toegelegd. Hij aanvaardde die betrekking 12 December 1678 met eene Oratie in laudemnbsp;Botanices. In 1680 werd hij bevorderd tot Ordinarius,nbsp;maar onder voorwaarde, dat hij de twee eerste jarennbsp;geen aanspraak zou maken op traktement: eene voorwaarde, die wel bewijst, hoe treurig het met de stadsfinanciën gesteld was, daar Professor Regius , dienbsp;traktement genoot, slechts een jaar vroeger, 19 Februarinbsp;1679, gestorven was.

De vierde of zoogenaamde Philosophische Faculteit, waarin niet slechts de Professoren der Natuurlijkenbsp;Wijsbegeerte, der Logica en Metaphysica, maar ooknbsp;die der Letteren, der Geschiedenis, Staatkunde ennbsp;Welsprekendheid zitting hadden, had, gelijk men zichnbsp;herinneren zal, reeds in 1639 Professor Reneriusnbsp;door den dood verloren en diens plaats door Professornbsp;Berckringer ingenomen gezien. In November 1646nbsp;stierf ook Professor Liraeus. Zijne plaats werd nietnbsp;vervuld. In het begin van 1648 gaf de Senaat dennbsp;wensch te kennen, dat in die vacature voorzien mochtnbsp;worden, „ne barbaries sensim invalesceret.” Er volgdenbsp;geen nieuwe benoeming; maar aan Berckringer werdnbsp;ook de professie Eloquentiae opgedragen. In datzelfde jaar 1648 leed de Faculteit een nieuw verliesnbsp;door het vertrek van Professor Senguerdius naarnbsp;Amsterdam. Om in de leemte, daardoor in het onderwijs ontstaan, ten spoedigste te voorzien, droeg denbsp;Vroedschap, ingevolge het advies van heeren Burgemeesters en verdere gecommitteerden tot de Academischenbsp;zaken, aan Professor Ravensperg, die Mathesis doceerde,nbsp;tevens de Physica op, en aan Professor Paulus Voetnbsp;met de Physica ook de Logica, daarbij bepalende,nbsp;dat laatst genoemde in collegiis privatis ook de

-ocr page 97-

8t

Grieksche taal zou onderwijzen. Ten zelfden tijde kreeg Berckringer den titel van Philosophiae practicae etnbsp;Eloquentiae Professor en werd, ook overeenkomstignbsp;den vroeger uitgedrukten wensch van den Academischennbsp;Senaat, belast met het houden van Exercitia Oratoria,nbsp;welke sedert het afsterven van Liraeus niet meernbsp;hadden plaats gehad.

Den nbsp;nbsp;nbsp;April 1650 had de Hoogeschool het

ongeluk Professor Ravensperg door den dood te verliezen. Na rijpe beraadslaging besloot men de ledige plaats, zoo mogelijk, aan te vullen door den heernbsp;Johannes Pel of Pellius, Professor in de Wiskunde tenbsp;Breda, maar deze moest voor het op hem uitgebrachtenbsp;beroep bedanken.

Met gelukkiger uitkomst wendde zich de Vroedschap in 1652 tot Johannes de Bruijn, een man van erkendenbsp;bekwaamheid, die acht jaren te voren alhier tot Artiumnbsp;liberalium Magister et Philosophae Doctor bevorderd en,nbsp;volgens Burman , door Ravensperg , kort vóór diensnbsp;overlijden, aan Curatoren aanbevolen was. Hij kreeg dennbsp;titel van Professor Physices et Matheseos extraordinarius,nbsp;met een traktement van vierhonderd gulden ’s jaars.nbsp;Vier jaren later, na reeds vroeger met het ius examinandinbsp;vereerd te zijn, tot ordinarius bevorderd, heeft hij totnbsp;aan zijn overlijden in October 1675 ^ijne beste krachtennbsp;ten nutte der Utrechtsche Academie aangewend f

In 1653 werd voor het onderwijs in Logica en Meta-physica, dat, gelijk men zich herinneren zal, laatstelijk

') Iraiectum eruditum , p. 36.

Of, en waarover hij eene inwijdingsrede gehouden heeft, vinden wij nergens vermeld. Volgeirs een brief van Graevius , die zeer metnbsp;DE Bruijn bevriend was, aan Nic. Heinsius (Burman Syll. Episti.nbsp;T. IV , p. 489) was hij ook anatoom, „optimus secandi et peri-„tissimus magister.”

6

-ocr page 98-

82

aan Paulus Voetius was opgedragen geweest, diens jongere broeder, Daniel Voetius '*), Medicinae etnbsp;Philosophiae Doctor^ benoemd, en wel als Professornbsp;extraordinarius. Drie jaren later kreeg deze den titelnbsp;van ordinarius, maar overleed reeds in Juli 1660,nbsp;weinig meer dan dertig jaren oud.

Zijne plaats werd, den nbsp;nbsp;nbsp;November daaraan

volgende , vervuld door Regnerus van Mansvelt , Artium liberalium Magister et Philosophiae Doctor, innbsp;1639 gesproten uit een aanzienlijk Utrechtsch geslacht,nbsp;wijsgeer en theoloog, die zijne Academische opvoedingnbsp;deels te Utrecht, deels te Leiden ontvangen had, wiensnbsp;werkzaam leven intusschen reeds in 1671 door overspanning van geest werd uitgebluscht. Hij had hetnbsp;hoogleeraarsambt aanvaard met een Oratie de Philosophianbsp;et Philosophiae studioso.

De benoeming van een nieuwen Professor in de Philosophie is door de treurige tijdsomstandigheden drienbsp;jaren vertraagd. Eerst in April van het ja ar 1674nbsp;werd die betrekking, op een traktement van zeshonderdnbsp;gulden, na verloop van twee jaren met twee- a driehonderd gulden te verhoogen, aangeboden aan dennbsp;Onderregent van het Staten-collegie te Leiden, Gerardusnbsp;DE Vries, die, te Utrecht den 15*^“ Augustus 1648 geboren , aldaar zoowel in de Theologie als in denbsp;Philosophie gestudeerd had, en kort vóór het overlijdennbsp;van Professor van Mansvelt van de Vroedschap te

') Geboren te Heusden, 31 December 1629.

'^) Burman noemt hem in zijn Traiectum eruditutn Mansveldius. In de Notulen der Vroedschap en in die van den Utrechtschennbsp;Senaat staat in den regel van Mansveld , enkele malen van Mansveldt ,nbsp;soms ook VAN Mansvelt. Een lid zijner familie, Dr. A. P. vannbsp;Mansvelt , heeft ons verzekerd, dat alleen de laatstgenoemde spellingnbsp;de ware is.

-ocr page 99-

83

Utrecht verlof had gekregen om privaat-lessen in de Philosophie te geven. De inval der Franschen, die zeernbsp;vele studenten van Utrecht naar Leiden deed trekken,nbsp;noopte Gerardus de Vries dezen daarheen te volgen.nbsp;Ook te Leiden ging hij voort met zijne philosophischenbsp;lessen, zelfs nog na zijne benoeming bij het Staten-collegie, en zulks op zoo uitnemende wijze, dat denbsp;Curatoren der Leidsche Academie hem een gewoonnbsp;Professoraat in de Wijsbegeerte aanboden, als hij mochtnbsp;goedvinden voor het op hem uitgebrachte beroep tenbsp;Utrecht te bedanken. Dit deed hij echter niet. Hijnbsp;wijdde zich den i^*™ September 1674 met eene Oratienbsp;de Sectis Philosophorum, inprimis hodiernis, aan denbsp;Hoogeschool, waar hij zijne wetenschappelijke opleidingnbsp;gekregen had, en bleef dat doen, nadat men elf jarennbsp;later andermaal beproefd had hem voor de Leidschenbsp;Academie te winnen. Uit erkentelijkheid vereerde hemnbsp;de Vroedschap uit Utrecht in Maart 1685 met den titelnbsp;van Professor Theologiae extraordinarius, zonder daaruitnbsp;voortvloeiende verplichting, wordende het aan hemnbsp;overgelaten van de aan dien titel verbonden bevoegdheid naar eigen genoegen en voorzooveel de professienbsp;Philosophiae dat zou toelaten meer of minder gebruiknbsp;te maken.

In Juli 1650 werd Johannes Leusden, een Utrechtenaar, 26 April 1624 geboren, in zijne vaderstad tot Artiuni liberalium Magister bevorderd, na reeds eenigenbsp;maanden met toestemming der Regeering privaat-lessennbsp;in de Oostersche talen te hebben gegeven, tot Graecaenbsp;et Plebraicae linguae Professor extraordinarius benoemd,nbsp;op een traktement van driehonderd gulden ’s jaars,nbsp;welke betrekking hij den 6^*“ der genoemde maandnbsp;Juli aanvaardde met eene Oratie de vita ludaeorum.nbsp;In Januari 1653 kreeg hij den titel van ordinarius.

-ocr page 100-

84

ongetwijfeld met verhooging van wedde, schoon daarvan in de Notulen der Vroedschap geen melding is gemaakt.

Den nbsp;nbsp;nbsp;November 1660 ontsliep de rijkbegaafde

Antonius Aemilius, sedert de oprichting der Illustre School in 1634 Historiarum et PoLitices Professor alhier.nbsp;Zijne plaats werd dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;October 1661 ingenomen

door den Deventerschen Hoogleeraar Johannes Georgius Graevius wien eene jaarwedde van duizend guldennbsp;werd toegelegd, eerst met den titel van Historiarumnbsp;et Eloquentiae, later, in December 1667 namelijk, ooknbsp;van Politices Professor. Zijne inwijdingsrede luidde; Innbsp;laudem literarum humaniorum. Hij had zijne benoemingnbsp;alleen aan de Vroedschap te danken. Rector ennbsp;Assessoren hadden den 23®“=quot; Maart deszelfden jaars,nbsp;daartoe uitgenoodigd, vier andere personen aanbevolen.

In de maand Juli van het jaar 1664 heeft de Vroedschap aan Louis Wolzogen , alhier als Predikant bij de Waalsche gemeente beroepen, ten einde zijne

') GRavE, den 29sten Januari 1532 te Naumburg in Saksen geboren. Na eene goede gymnasiale vorming, had hij eerst te Leipzig, vervolgens te Deventer, en eindelijk te Amsterdam gestudeerd, waarnanbsp;hij eerst te Duisburg en later te Deventer geplaatst is geworden.

Uit eene aanteekening van den Oud-Burgemeester Dr. C. Booth , in het Stedelijk Archief bewaard, is ons gebleken, dat, tot vervullingnbsp;der vacature Aemilius, waren aanbevolen Paulus ter Haar ennbsp;Joh. Fred. Crellius , de een Prof. Eloquentiae, de andere Prof.nbsp;Politices te Duisburg; bovendien Nic. Blancardus of Blanckaert ,nbsp;Hist, et Eloq. Prof. te Middelburg: de laatste door Gisb. Voetius ,nbsp;die, bij het mislukken zijner poging, aan Blancardus schreef:nbsp;„Videntur nunc commendationes peti debere a Remonstrantibus autnbsp;„neutralibus, qui nullo religionis ac pietatis zelo infames sint.” Boeles,nbsp;Frieslands Hoogéschool enz. II. bl. 249.

In 1632 te Amersfoort geboren, maar van Oostenrijksche afkomst. Zijne ouders, tot den aanzienlijken stand behoorende,nbsp;hadden om hunnen godsdienst hun Vaderland moeten verlaten.

-ocr page 101-

85

demissie van Middelburg, waar hij hetzelfde ambt bekleedde , gemakkelijk te maken, den titel van Professor Historiae Pcclesiasticae extraordinarius verleend, metnbsp;bepaling, dat hij wekelijks ééne Academische les zounbsp;geven, maar zonder traktement daarvoor te genieten. Hijnbsp;aanvaardde die Academische betrekking den 2September 1664 met een Oratie de Sole lustitiae, Academiaenbsp;nostrae insigni. Drie jaren later kreeg hij intusschennbsp;eene wedde van driehonderd gulden, die in 1670,nbsp;toen hij voor een beroep naar Leiden bedankt had,nbsp;tot zeshonderd gulden verhoogd werd. In datzelfde jaarnbsp;was hij hier Professor ordinarius geworden, maar vertroknbsp;niet lang daarna in dezelfde betrekking naar Amsterdam.

Ten slotte moeten wij nog melding maken van Hugo Ruisch, Philosophiae Doctor, die, na in 1661 alhiernbsp;tot Lector Geometriae aangesteld te zijn, drie jaren laternbsp;den titel van Professor extraordinarius verkregen heeft;nbsp;alsmede van Joannes Luyts^), dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;December

1677, slechts weinige maanden na zijne promotie tot Artium liberalium Magister et Philosophiae Doctor, alsnbsp;Physices et Matheseos Professor extraordinarius opgetreden, zonder traktement, maar in 1680 tot Professornbsp;Philosophiae ordinarius bevorderd met eene jaarweddenbsp;van vierhonderd gulden. Of hij eene Inwijdingsrede gehouden heeft, wordt in de Notulen van den Academischennbsp;Senaat niet vermeld.

') Ofschoon zijne lessen, volgens besluit der Vroedschap, in de Hollandsche taal gegeven zouden worden, besloot de Senaat toch,nbsp;na eenige beraadslaging, zijn naam onderaan op de Series lectionuninbsp;te plaatsen.

Te Hoorn, den igden September 1655 geboren, kweekeling deels van de Leidsche, deels van de Utrechtsche Hoogeschool;nbsp;vooral gevormd door Prof. Ger. de Vries.

-ocr page 102-

86

In Januari van het jaar 1645 was, op advies van gecommitteerden tot de Academische zaken, door denbsp;Vroedschap bepaald, dat de Hoogeschool voortaannbsp;twaalf Professoren zoude hebben: drie in de Theologie,nbsp;evenveel in de Rechten, twee in de Medicijnen en viernbsp;in de Philosophic en letteren, „zonder eenige extra-„ordinarii aan te nemen, veel min hun traktement tenbsp;„geven.” Dat men zich niet streng aan die bepalingnbsp;gehouden heeft, is uit het boven gegeven overzichtnbsp;van het doceerend personeel in de eerste halve eeuwnbsp;van het bestaan der Hoogeschool ten duidelijkste gebleken, zijnde na het genoemde Besluit tot het jaarnbsp;1680 niet minder dan dertien Professores extraordinariinbsp;aan gesteld, sommige wel zonder, maar de meeste tochnbsp;met traktement. Bijna twintig jaren na de vaststellingnbsp;van het getal der ordinarii, den 15'^®quot; Augustus 1664nbsp;namelijk, is, in het belang der Stadsfinanciën, een nieuwnbsp;schema gemaakt van de samenstelling der verschillendenbsp;Faculteiten alhier, „omme voor altijd onverbreeckelik tenbsp;„worden geobserveert.” Volgens dat schema zou hetnbsp;getal der Professoren in de Theologische en in denbsp;Juridische Faculteit van drie op twee teruggebracht-worden, terwijl de beide andere Faculteiten blijvennbsp;zouden wat zij waren.

Dat latere Regeerders het woord „onverbreeckelik,” door hunne voorgangers gebezigd, ctim grano salisnbsp;hebben opgevat, is in het jaar 1678 uit de benoeming van een derden Professor in de Theologienbsp;zoo klaar mogelijk gebleken. Met wijsheid, voor zooveel zij met de beschikbare middelen rekening moestnbsp;houden, maar ook met onbekrompenheid, waar verdiensten beloond en de belangen der Hoogeschoolnbsp;naar vermogen behartigd moesten worden, heeft denbsp;Utrechtsche Regeering zich in het bedoelde tijdvak

i

-ocr page 103-

87

van hare gewichtige, niet zelden zeer moeielijke taak gekweten.

Waren de traktementen van zes- en achthonderd gulden, door vele Professoren oorspronkelijk genoten,nbsp;op zich zelven beschouwd veel geringer dan die, welkenbsp;later, vooral na de verheffing der Academie in 1815,nbsp;aan het doceerend personeel in den regel werden toegekend, zij kunnen, als men de meer eenvoudige levenswijs in den tijd, waarin zij gegeven werden, in aanmerking neemt, niet onbeduidend genoemd worden.nbsp;Ook schroomde men niet, tot erkenning van geblekennbsp;verdiensten, de genoemde sommen van tijd tot tijd metnbsp;tweehonderd gulden of wat meer of wat minder te ver-hoogen, en zelfs, waar zulks gevorderd werd, van dennbsp;beginne af aan duizend, zestienhonderd gulden en meernbsp;aan een Professor toe te leggen, terwijl zij, die eenignbsp;door hen uitgegeven geschrift aan de Regeering hadden opgedragen, — en dat gebeurde dikwijls — steedsnbsp;eene gratificatie kregen van honderd en vijftig, tweehonderd, driehonderd gulden en meer. Dat de ledennbsp;der Theologische Faculteit in den regel eene hoogerenbsp;•bezoldiging genoten dan de andere Professoren, moetnbsp;zeker ten deele daaraan worden toegeschreven, dat zijnbsp;gewoonlijk ook predikbeurten moesten waarnemen; maarnbsp;vooral aan de omstandigheid, dat zij voor de collegianbsp;privata geen honorarium van de studenten ontvingen.nbsp;De Medici werden het meest stiefmoederlijk bedeeld.nbsp;Hiervoor en voor andere ongelijkheden in de traktementen hebben wij niet altijd eene voldoende verklaringnbsp;kunnen vinden.

De treurige staat, waarin de Stadskas tengevolge van de zware offers, die zij had moeten doen, vooral van denbsp;ongehoorde afpersingen der Franschen in 1672 en 1673,nbsp;verkeerde, heeft tijdelijk eene aanmerkelijke vernaindering

-ocr page 104-

88

van de bezoldiging der Professoren en een voor velen hoogst moeielijk uitstel van betaling noodzakelijk gemaakt. Maar de Regeering heeft hare verplichtingennbsp;jegens de Hoogeschool nimmer vergeten; zij heeft vannbsp;lieverlede hersteld wat hersteld kon worden, en zelfsnbsp;na 1674, met het oog op het verval der zoo gewaardeerde Instelling en ter voorkoming van haren geheelennbsp;ondergang, in weerwil van de schaarschheid der beschikbare middelen, nieuwe Professoren benoemd metnbsp;betrekkelijk goede traktementen en sommige der reedsnbsp;vroeger aangestelden met eene vrij aanzienlijke ver-hooging hunner wedde begunstigd.

Een onmisbaar hulpmiddel voor studie in het algemeen is ongetwijfeld eene goede boekerij. Een begin daarvan te Utrecht dateert van het jaar 1581, toennbsp;besloten werd de boeken, die zich in de kloostersnbsp;bevonden, te vereenigen, ten einde den grondslag tenbsp;leggen voor eene Stads-bibliotheek. Deze werd gevestigdnbsp;in de St. Janskerk, waar zij tot het jaar 1817 geblevennbsp;is. Is van die eerste verzameling al spoedig door gebrek aan zorg zeer veel verloren gegaan, zij werdnbsp;aangevuld en sterk vermeerderd, eerst door de vrijgevigheid van den Kanunnik Hubertus Edmont Buche-Lius, die zijne rijke Bibliotheek aan de stad Utrechtnbsp;vermaakte, later door andere legaten en door geschenken van de Regeering zelve, die het gebruik van harennbsp;boekenschat, onder de noodige waarborgen, aan allenbsp;beoefenaars van letteren en wetenschap, dus, gelijknbsp;van zelve spreekt, van 1634 af aan, ook aan allen,nbsp;die eerst tot de Illustre School, later tot de Academienbsp;behoorden, toestond.

-ocr page 105-

89

Maar ook voor de bijzondere hulpmiddelen, die de beoefening van speciale vakken vereischte, werd alnbsp;vroeg door de Regeering gezorgd. Zoo werd reedsnbsp;in 1639 de grond gelegd van een Hortus Academicus,nbsp;en wel op Sonnenberg, „tot onderhoudinge ende be-„vorderinge van de faculteyt der medicynen,” gelijknbsp;het in de Notulen der Vroedschap is uitgedrukt, metnbsp;bepaling, dat die tuin beplant zou worden, „met al-„sulcke cruyden als tot oeffeninge van de practijck innbsp;„de medicijnen aldermeest nodich worden bevondennbsp;Zoo werd in 1641 eene verzameling van mathematischenbsp;instrumenten met daartoe behoorenden atlas aangekochtnbsp;van den naar Franeker vertrekkenden Matheseos Professornbsp;Bernardus Schotanus. Ook aan een Observatoriumnbsp;Astronomicum werd gedacht. Of daartoe oorspronkelijknbsp;de toren op Hazenbergh, gelijk een gedeelte van hetnbsp;tegenwoordige Stadhuis genoemd werd, gebruikt isnbsp;geworden, wat men uit eene aanteekening van hetnbsp;verhandelde in de Vergadering der Vroedschap vannbsp;16 Mei 1642 zou kunnen vermoeden, is ons niet gebleken. „Is goetgevonden,” zoo luidt die Aanteekening,nbsp;„dat men in plaats van den toorn op Hazenbergh totnbsp;„de Astronomische speculatiën sal accommoderen dennbsp;„Smeetoren.” Maar reeds in de vergadering van 16nbsp;November 1640 was die Smeetoren voor het genoemdenbsp;doel het geschiktst geoordeeld, mits daartoe behoorlijknbsp;ingericht, waarvan de Kameraar gelast werd een plannbsp;te maken. Is men nader over den toren van Hazenbergh gaan denken ? Heeft men dien werkelijk voornbsp;Observatorium gebruikt? Of was het aangehaalde Besluit

') Eene lijst van de planten, die in het jaar 1650 in dien Hortus aanwezig waren, is alstoen uitgegeven door Prof. Regius , die metnbsp;het onderwijs in de Kruidkunde belast was.

-ocr page 106-

90

van 16 Mei 1642 het einde eener aarzeling omtrent de keuze ? Wij weten het niet.

Eene gelegenheid om publieke Anatomische demon-stratiën te doen, met den weidschen naam van Theatrum Anatomicum bestempeld, bestond in Utrecht reedsnbsp;sedert het jaar 1621, in het belang van liefhebbersnbsp;zoowel als van de Chirurgijns en hunne leerlingen, Zijnbsp;werd bij de oprichting der Hoogeschool in 1636 ooknbsp;voor Academisch onderwijs bestemd. Gaarne had denbsp;Stadsregeering van het eerstgenoemde jaar dat Theatrumnbsp;in de Jerusalemkerk geplaatst, maar de eigenaars vannbsp;grafsteden en kelders aldaar, misschien vreezende voornbsp;schennis van de overblijfselen hunner voorvaderen,nbsp;hadden tegen die plaatsing ernstige bezwaren. Mennbsp;behielp zich daarom met de Kapel van St. Pieten Viernbsp;jaren later werd een stuk van de Catharijnekerk voornbsp;het genoemde doel ingericht. Maar in 1635 moest innbsp;die kerk gepredikt worden en de Anatomie dus wedernbsp;verhuizen naar de St. Pieterskerk. Kort na de stichtingnbsp;der Hoogeschool werd het Abraham d’Olykerkje daarvoor gebruikt; later, sedert 1666 of 1668 namelijk,nbsp;het Catharijne-Gasthuis.

Oorspronkelijk werd het onderwijs in de wetenschap waarvoor men benoemd was, gelijk aan andere Universi-teiten, zoo ook hier gegeven in publieke le.ssen, waarvannbsp;de inhoud en het getal door Curatoren, Rector ennbsp;Assessoren bepaald werden. Deze lessen alleen warennbsp;voor de Professoren verplicht, en men kreeg daarvoornbsp;geen honorarium van de Studenten. Maar al spoedig,nbsp;misschien reeds van den beginne af, werden ooknbsp;collegia privata. gehouden, die afzonderlijk betaaldnbsp;moesten worden; en van lieverlede zijn de laatsten,

i

-ocr page 107-

91

naar het schijnt, hoofdzaak geworden^). Een voorname bron van studie, maar helaas ook van twisten, warennbsp;daarbij in alle Faculteiten de Disputationes ptiblicae,nbsp;waarbij min of meer uitgewerkte Stellingen door eennbsp;Student onder het praesidium van een Professor verdedigd werden. Elke Faculteit had daarvoor harenbsp;eigene uren. De kosten van het drukken der stellingennbsp;werden tot eene zekere mate, onder beperking namelijknbsp;van haren omvang en van de keeren der verdedigingnbsp;binnen een zeker tijdsverloop, uit Stadsmiddelen bestreden.

„Rara fratrum gratia.” De eerste lustra der Utrechtsche Hoogeschool hebben de waarheid daarvan maar al tenbsp;zeer bevestigd. Een van de vroegste aanleidingennbsp;tot tweespalt is geweest de Cartesiaansche Philosophie,nbsp;van wier giftigen invloed, gelijk men gewoon was tenbsp;spreken, hier, evenals aan andere Universiteiten, denbsp;grootste nadeelen voor wetenschap en godsdienst verwacht werden. Professor Renerius, een der eerstbe-noemden, gelijk men zich herinneren zal, een bijzonderenbsp;vriend van Descartes , waardeerde die philosophie en

') „Pedetentimzegt Heringa, „lectiones publicae locum fecerimt „domesticis.” Het komt ons voor, dat die woorden niet al te letterlijk moeten worden opgevat. In November 1796 toch hebben denbsp;Curatoren hun verlangen te kennen gegeven, dat op de vast tenbsp;stellen Series lectionum zoowel de lectiones privatae als de piïhlicaenbsp;vermeld zouden worden. Dat verlangen rechtvaardigt het vermoeden,nbsp;dat zulks vroeger niet geschiedde, maar ook, dat toen nog in allenbsp;Faculteiten lectiones pnhlicae gehouden werden. En dat was ooknbsp;zoo, gelijk ons uit de Series lectionum van 1779, 1781, 1782 ennbsp;1794. in het Stedelijk Archief bewaard, gebleken is. Van collegianbsp;privata werd slechts in algemeene termen melding gemaakt, zondernbsp;aanwijzing van personen en uren,

-ocr page 108-

92

deed dat ook van den beginne af aan blijken bij zijne lessen. Die lessen werden hoogelijk geroemd. Denbsp;leer, dat eigen onderzoek voor het vinden der waarheid ver te verkiezen is boven slaafsche onderwerpingnbsp;aan eenig gezag, vond bij zijne studenten en anderenbsp;toehoorders gereeden ingang, en de bijval, dien denbsp;heldere man aanstonds genoot, nam allengskens innbsp;klimmende mate toe. Mag men als zeker aannemen,nbsp;dat de ambtgenooten van Renerius met dat alles zeernbsp;goed bekend waren, en dat de aanhangers vannbsp;Aristoteles onder die heeren er zich volstrekt nietnbsp;door gesticht gevoelden, zij vielen den even bescheidennbsp;als geleerden man er niet lastig om. De aanbevelingnbsp;der nieuwe leer geschiedde met zooveel kracht vannbsp;redenen, maar ook met zooveel voorzichtigheid, metnbsp;zoo weinig ophef en met zulken verschoonenden eerbied voor andersdenkenden, dat men geen aanleidingnbsp;vond om zich tegen dien gemoedelijken Cartesiaan,nbsp;immers op openlijke wijze, te verzetten.

Maar een steen des aanstoots was de Medische Professor Henricus Regius, die, door de lessen van Renerius metnbsp;de Cartesiaansche Wijsbegeerte bekend gemaakt, deze,nbsp;reeds vóór zijne benoeming tot Hoogleeraar, in eennbsp;cursus privatus met onstuimige geestdrift had aanbevolen en daarmede later in de „Lectiones problema-„ticaedie de Magistraat hem vergund had te houden,nbsp;was voortgegaan. En het was niet alleen op dezenbsp;wijze, dat hij zich tegen de Scholastiek, aan Aristotelesnbsp;ontleend, verzette, maar hij ontzag zich niet philoso-phische placita van zijn afgod Descartes en andere,nbsp;voor niet minder gevaarlijk gehoudene nieuwigheden,nbsp;als het niet stilstaan van de Aarde, de leer van Harveynbsp;omtrent den bloedsomloop, en wat dies meer zij,nbsp;openlijk door zijne leerlingen te laten verdedigen; bij

-ocr page 109-

93

welke verdediging niet zelden smadelijke woorden omtrent andersdenkenden gebezigd werden, die dezen natuurlijk verbitterden. Waren sommige leden van dennbsp;Academischen Senaat te dien aanzien geheel of tamelijknbsp;onverschillig, ten hoogste ergerden zich daarover denbsp;conservatieven bij uitnemendheid, Gisbertus Voetiusnbsp;en Guilielmus Stratenus, die op hunne beurt innbsp;co7itrariam partem lieten disputeeren, met het bepaaldenbsp;doel om de studenten, die zich door de nieuwe philoso-phische begrippen lieten medeslepen, daarvan afkeerignbsp;te maken. Het felst ontbrandde het vuur der tweedracht door de uitgave van een geschrift, waarinnbsp;Regius , niet zonder zelfsverheffing voorzeker, in minnbsp;of meer kwetsende termen zekere corollaria van dennbsp;voornoemden theoloog had meenen te moeten weer-leggen. Door een Senaatsbesluit in 1642, onder hetnbsp;praesidium en door den overwegenden invloed van diennbsp;theoloog, die destijds Rector magnificus was, genomen,nbsp;werd de handeling van Regius mondeling en schriftelijk ter kennis gebracht van de Regeering, met verzoeknbsp;den voortgang van het kwaad door eene ernstige verbodsbepaling te stuiten, de oude philosophie te handhaven en beleedigingen van ambtgenooten in openbarenbsp;geschriften door doeltreffende maatregelen te beletten ^).nbsp;De Vroedschap, waarin ook wel Cartesianen zittingnbsp;hadden, beloofde de zaak met kalmte te zullen onder-

') Met verwondering zagen wij, dat het bedoelde adres van den Senaat ook geteekend is door Antonius Aemilius en door Cyprianusnbsp;Regneri ab Oosterga, die toch bekend stonden als vereerders vannbsp;Descartes. Eerstgenoemde heeft zulks niet alleen uitgesproken innbsp;zijne lijkrede op Renerius , maar heeft ook eene Oratio funehrisnbsp;in Renati Cartesii honorem gehouden. Zie G. D. S. Schotel,nbsp;Antonius Aemilius, in den Utrechtschen Volks-Almanak voor 1845,nbsp;bl. ro6.

-ocr page 110-

94

zoeken. Zij verbood het drukken en uitgeven van Academische geschriften, die beleedigend waren voornbsp;de Professoren, en, toen haar gebleken was, dat vooralnbsp;de niet Medische „Lectiones problematicae” van Regiusnbsp;tot verspreiding der nieuwe begrippen en tot twistgeschrijf als het bedoelde aanleiding gaven, beslootnbsp;zij hem het houden dier lessen te verbieden en, ooknbsp;in het belang der Medische Faculteit, te bevelen, datnbsp;hij geen andere, noch publieke, noch ook privatenbsp;colleges zou geven dan over zuiver geneeskundigenbsp;onderwerpen. Tevens intusschen gaf zij eene harernbsp;waardige vermaning aan de overige Professoren omnbsp;over het aanstootelijk geschrift van hunnen ambtgenootnbsp;zoodanig gematigd oordeel uit te spreken als het minstnbsp;beleedigend voor den beschuldigde en het meest geschikt voor den goeden naam der Academie zou wezen.

„ Atque hic finis fuit novae et intrusae Philosophiae,” zoo leest men aan het slot van het door Gisbertusnbsp;VoETius gestelde verhaal omtrent Regius en diensnbsp;handelingen, dat in de Acta van den Academischennbsp;Senaat in 1642 is ingevoegd ^). Hoever men intusschen destijds nog van het einde der bedoelde Wijsbegeerte verwijderd was, kan onder anderen blijken uitnbsp;de herinnering aan het artikel der Wetten en Statuten,

') Wie den strijd tusschen Voetius en Regius , alsmede den lateren tusschen Voetius en Descartes zelven in bijzonderheden wenschtnbsp;te leeren kennen, zonder de niet overal verkrijgbare schriften desnbsp;grooten wijsgeers te doorzoeken, leze de hoogstbelangrijke Historisch-Kritische Studie van A. C. Duker, Schoolgezag en Eigen-Onderzoek.nbsp;uitgegeven te Leiden in 1861.

Wij kunnen niet nalaten hier ook te herinneren aan de schoone redevoering over Cartesius , in hetzelfde jaar te Utrecht uitgesprokennbsp;door Mr. C. W. Opzoomer en als feestgave der Utrechtsche Hooge-school bij de viering van haar 2255^ Jaarfeest toegewijd.

-ocr page 111-

95

waarbij afwijking van de Aristotelische philosophie verboden is, den 27®*™ Februari 1655 door den Rectornbsp;magnificus aan den Academischen Senaat gedaan,nbsp;alsmede uit de toezending van een daarop betrekkelijknbsp;extract uit die Wetten, door Burgemeesteren en verderenbsp;gecommitteerden tot de Academische zaken dd. 2 Julinbsp;1656, „opdat de Professoren hun daernae strictelicknbsp;„reguleren souden/’

Of de vermaning, den 20®‘®“ Januari 1645 door den eersten Burgemeester namens de Vroedschap tot denbsp;Professoren gericht, om zich in hunne lessen en dispu-tatiën van beleedigende uitdrukkingen jegens anderenbsp;Faculteiten en jegens de Regeering te onthouden, voornbsp;een deel ook in verband stond met den strijd tusschennbsp;de oude en nieuwe philosophie, blijkt uit de gehoudennbsp;aanteekeningen niet, maar het komt ons vrij waarschijnlijk voor. Nog waarschijnlijker, dat dit het gevalnbsp;was met zekere corallaria philosophica, die dennbsp;December 1658 aanleiding- gegeven hebben tot eennbsp;Senaatsbesluit, krachtens hetwelk men zich zou be-hooren te onthouden van opzettelijke bestrijding vannbsp;andersdenkende ambtgenooten. Zeker is het eindelijk,nbsp;dat Professor Paulus Voet in de Senaatsvergaderingnbsp;van 12 Februari 1659 zich verzet heeft tegen de aankondiging van een college secundum diictum Cartesii,nbsp;te houden door Professor Johannes de Bruijn. Denbsp;Senaat besloot daarover het gevoelen der Regeeringnbsp;te vragen, maar Burgemeester Nellesteijn ontraaddenbsp;zulks, en het verzet had geen gevolg.

Maar er waren ook wel andere twistappels, die de gemoederen in beweging brachten en de eendracht innbsp;het corps der Professoren in meerdere of mindere matenbsp;stoorden. Wij noemen slechts het gebruik der geestelijkenbsp;goederen of zoogenaamde Canonicale prebenden, dat.

-ocr page 112-

96

ofschoon toegelaten door de Openbare Macht, aan de bezitters, als ten eenenmale wederrechtelijk, door denbsp;theologen betwist werd, in welken strijd Gisbertusnbsp;VoETius, zooals wel te verwachten was, eene hoofdrolnbsp;speelde. Deze vond intusschen eene krachtige tegenpartijnbsp;in een ambtgenoot uit de luridische Faculteit, Professornbsp;Cyprianus Regneri ab Oosterga namelijk, die, ondernbsp;den bedekten naam van Petrus Philonomus , eennbsp;geschrift van Voetius over dat onderwerp op scherpenbsp;wijze beoordeelde of liever veroordeelde , welke veroor-deeling eene niet minder scherpe repliek van Voetius^)nbsp;heeft uitgelokt. En het was tegen deze repliek, datnbsp;Philonomus eene „Defensie ^)” van zijn eerste geschriftnbsp;in het licht gaf, waarvan de verspreiding, hoogstwaarschijnlijk door den invloed van Voetius, van Regee-ringswege verboden werd: een verbod, waarover vannbsp;Oosterga zich met zijn waren naam in een ernstignbsp;adres aan de Vroedschap beklaagd heeft, dringendnbsp;verzoekende het op te heffen. Of dat adres, waarvan

b Theologisch Advys over V gebruyck van Kerckelijke goederen, van Cationisyen, Vicar yen enz. Eerste deel. Te Amsterdam MDCLIII.

2) Contrary Advys ofte Censure ende Balance tegens seecker Theologisch Advys over 't gebruyck van Kerckelyke goederen, vannbsp;Canonisyen,nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;^«2. door Petrus Philonomus. Tot Amsterdam,

Anno 1635.

'') Wolcke der Getuygen, ofte het tweede deel van het Theol. Advys over V gebruyck van Kerckelyke goederen. Hierbij komt eennbsp;kort verhad van den Oorspronck, Orde, Ampt, en Staet dernbsp;Canonicken, als oock een wederlegginge van eenige objectien, uyt-vluchten ende Exceptien, door Gisbertus Voetius , Dienaar desnbsp;Goddelicken Woorts ende Professor der Theologie tot Utrecht. Totnbsp;Utrecht, Anno CIDIDCLVI.

Defensio van seker contrary Advys tegens seker Theol. Advys over 'tgebruyck van Kerckelyke goederen, Canonisyen, Vicaryen em.nbsp;door Petrus Philonomus. Tot Utrecht, Anno 1659.

-ocr page 113-

97

Bukman een aan het Stedelijk Archief ontleend afschrift in zijn „Traiectum eruditum” heeft medegedeeld, eenignbsp;gevolg gehad heeft, is ons niet gebleken.

In weerwil van de genoemde en andere veeten, uit overdreven geloofsijver, vooroordeel, verschillende opvatting van betwistbare vraagstukken en wat dies meernbsp;zij tusschen enkele kitteloorige, onverdraagzame, overmoedige en strijdlustige ambtgenooten ontstaan, handhaafden de verschillende Faculteiten, in meerdere ofnbsp;mindere mate, de eer der Hoogeschool, werd dezenbsp;door welgezinde deskundigen in en buiten Utrecht,nbsp;ook in den vreemde, op hoogen prijs gesteld en beantwoordde door haren invloed op wetenschap ennbsp;maatschappij de verwachting, die men er bij harenbsp;oprichting van gekoesterd had. Welke lessen de ledennbsp;van elke Faculteit in den loop der jaren gegevennbsp;hebben, kan voorzooveel zulks uit hunnen titel, uitnbsp;de opdracht bij hunne aanstelling verkregen of uit denbsp;mededeelingen in hunne uitgegeven geschriften nietnbsp;afgeleid kan worden door het verloren gegaan zijn dernbsp;tweemaal telken jare vastgestelde Series lectionum, nietnbsp;nauwkeurig worden aangegeven.

Bij de Theologen was zeker Dogmatiek in den Calvinistischen geest der Dordsche Synode de hoofdzaak, waaraan waarschijnlijk het onderwijs in de anderenbsp;vakken, die tot de Theologische Faculteit behoorden,nbsp;zooveel mogelijk, dienstbaar werd gemaakt. De geestnbsp;des tijds en de omstandigheid, dat Gisbertus Voetiusnbsp;een der veelbeteekenende leden van die Synode wasnbsp;geweest, konden, naar het ons toeschijnt, geen anderenbsp;richting doen verwachten. En, was Voetius, ^ie innbsp;den beginne, gelijk wij gezien hebben, geheel alleennbsp;het Theologisch onderwijs op zich nam, de man, die

-ocr page 114-

98

de richting het eerst bepaalde, zijne latere ambtge-nooten in Facultate, Meinardus Schotanus, de Makis en Hoornbeek, waren, volgens zijne eigene verzekering,nbsp;geestverwanten, wat men, ook zonder zoodanige verklaring, van de mannen, die de genoemden zijn opgevolgd , gerustelijk schijnt te kunnen aannemen, daarnbsp;de meeste hunner leerlingen van Voetius waren.

Mogen wij de vele geschriften, door dezen en door anderen in het licht gegeven, wel duidelijke bewijzennbsp;noemen van hunne werkzaamheid, wij achten ons geheelnbsp;onbevoegd de waarde van den inhoud te beoordeelen.nbsp;Niet alle deskundigen hebben dien inhoud en denbsp;schrijvers zelven geprezen, maar zoovele hebben zulksnbsp;wel gedaan, dat de Theologie, onzes inziens, met vollenbsp;recht gezegd kan worden aan de Utrechtsche Hooge-school waardiglijk vertegenwoordigd te zijn geweest.

Voetius was naar de algemeene getuigenis van tijdgenooten en latere lezers zijner werken, een geleerdnbsp;en zeer scherpzinnig man, die de leer, welke hij metnbsp;buitengewonen ijver verkondigde, uit volle overtuigingnbsp;voor de ware hield en door zijne vele lessen, in weerwil van de schoolsche vormen, waarin zij werden voorgedragen, op zijne leerlingen, door zijne preeken ennbsp;uitgegeven geschriften ook op anderen een grootennbsp;invloed had. Deskundigen keuren het af, dat hij bijnbsp;zijne exegese der Heilige Schrift uitging van de aannomen leer, in plaats van de leer te ontleenen aan denbsp;resultaten, door toepassing eener gezonde uitlegkunde

') Hoogst belangrijk is de schets van zijn persoon en werken, gelijk ook van de verdiensten zijner opvolgers, gegeven door Christiaannbsp;Sepp in zijn boek, getiteld:nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Godgeleerd Onderwijs in Nederland

gedurende de ló^e en 17de eeuw. D. II, bl. 153 en volgg. Gewichtig en eigenaardig zijn ook de beschouwingen over Voetius in het tweedenbsp;Deel van ..Het land van Rembrandquot; door Cd. Busken Huet.

-ocr page 115-

99

verkregen ^). Men roemt zijne godsvrucht, zijn ernstig aandringen op een Christelijken levenswandel, dus opnbsp;de praktijk van den Godsdienst, maar misprijst dennbsp;weinig irenischen, of liever, stellig polemischen geest,nbsp;die aan zijne wederleggingen van andersdenkenden tenbsp;gronde lag ^).

Ook Meinardus Schotanus muntte uit door gron-dige geleerdheid en ijver voor de hem opgedragen taak. Op exegetisch gebied schijnt hij hooger gestaan tenbsp;hebben dan Voetius ®), terwijl hij dezen evenaarde innbsp;zijne gemoedelijke aanprijzing der godzaligheid.

Niet minder deed dat Hoornbeek. Ook hij was blijkbaar een geleerde dogmaticus, een voorstander vannbsp;historische studie, bepaaldelijk ook van die der Kerkelijke geschiedenis^), een onvermoeide schrijver, maar,nbsp;als Voetius, zeer geneigd tot polemiek, gelijk ondernbsp;anderen uit zijne anti-Coccejaansche geschriften duidelijknbsp;gebleken is. Voor een deel hing die neiging misschiennbsp;samen met de gesteldheid van zijn lichaam. Hij was eennbsp;erge podagrist en leed aan de gevolgen van niersteenen.

Maar ook Essenius, van wiens gezondheidstoestand ons niets bijzonders bekend is, was strijdlustig, Voetiaannbsp;bij uitnemendheid en dus tegen Coccejus, gelijk in be-

') Ypey en Dermout, Geschiedenis der Ned. Herv. Kerk. D. II, bl. 400.

De mannen van het vak weten er natuurlijk alles van, maar wie, zonder daartoe te behooren, den moed heeft, de in 5 dikkenbsp;quarto-deelen uitgegeven Dispiiiationes selectae van Voetius en zijnenbsp;weinig minder uitvoerige Politia ecclesiasiica te doorbladeren, kannbsp;den disputator eenigszins keren kennen. Wij werden er intusschennbsp;duizelig van. Voetius had zeker een heel ander soort van hersenennbsp;dan de onze.

Zie Ypey en Dermout, Geschiedenis der Nederlandsche Hervormde Kerk. D. II, bl. 396.

b Chr. Sepp, Hei Godgeleerd Onderwijs enz. D. II, bl. 167 volgg.

-ocr page 116-

loo

waarde vruchten zijner pen overtuigend te lezen is. Voor het overige wordt zijne geleerdheid evenzeer alsnbsp;zijne trouw in de vervulling der hem opgelegde Academische plichten geroemd.

Eene gelijke lofspraak verdient ongetwijfeld Fran-ciscus Bukman , de eerste van dien naam, die de waardigheid van Professor Theologiae bekleed heeft.nbsp;Die man was intusschen een vereerder van Descartesnbsp;zoowel als van Coccejus. Eene persona grata kan hijnbsp;daarom voor Voetius, naar het ons toeschijnt, nietnbsp;geweest zijn ^). Toch vinden wij geen melding gemaaktnbsp;van openbare twisten tusschen die twee geleerden.nbsp;Maar wel van een strijd tusschen Bukman en Esseniusnbsp;over den Sabbath, welke strijd de Academie toch nietnbsp;benadeeld schijnt te hebben, daar Bukman steeds eennbsp;groot getal van toehoorders, niet alleen uit Nederland,nbsp;maar ook uit den vreemde, naar Utrecht trok.

Niet minder voorzeker heeft in het beschreven tijd/ak de Faculteit der Rechtsgeleerdheid gebloeid. Mannennbsp;als de Matthaeussen, als Bernardus Schotanus, alsnbsp;Moreelse, als Johannes Voetius, als Noodt, omnbsp;maar eenige der voornaamsten te noemen, zijn als genbsp;leerden en als praktische Juristen te wel bekend dannbsp;dat men aan de voortreffelijkheid van hun onderwijsnbsp;zou kunnen twijfelen, welke trouwens door bevoegdenbsp;beoordeelaars genoegzaam is in het licht gesteld.

De oudste Matthaeus , de eerste luris Professor alhier, schijnt een wonder van geleerdheid geweest te

') Zeer juist beschouwt Sepp het optreden van dezen Burman als een bewijs van den dalenden invloed van Voetius.

Namelijk de oudste van de drie Matthaeussen , die te Utrecht een Professoraat bekleed hebben.

-ocr page 117-

lOI

zijn, in alle deelen van het Recht bijzonder ervaren, en van nature met een zeer helder verstand en grootenbsp;scherpzinnigheid begaafd. Bij moeielijke rechtsvragennbsp;was hij de toevlucht van velen, ook van den Magistraat , dien hij belangrijke diensten heeft bewezen. Zeernbsp;geroemd is inzonderheid zijne kennis van het Strafrecht

De zoon, Antonius Matthaeus III, wat oordeel en geleerdheid betreft, beneden den vader gesteld , heeftnbsp;dezen in werkzaamheid, getuigen de menigvuldige geschriften door hem uitgegeven, zeker geëvenaard.

Is de pen van Bernardus Schotanus minder vruchtbaar geweest dan die van de Matthaeussen , wat zij heeft voortgebracht, is door deskundigen in hoogenbsp;mate geroemd ®). Hij stond bekend als iemand vannbsp;een fijn verstand en van een sterk geheugen, doornbsp;welke gelukkige gaven hij voor zijne leerlingen eennbsp;uitstekend docent is geweest ^).

') Men leze het gunstige oordeel van Jugler, in diens Beytrage zur luristischeii Biographic, II B. p. 291 folgg. over den Commentariusnbsp;de Criniinibus ad libr. XLVII et XLVIII Digeitorutn. Wij herinnerennbsp;ons ook nog met veel genoegen de lofspraak op dezen Antoniusnbsp;Matthaeus, in 1841 gehouden door wijlen Professor G. W. Vreedenbsp;in zijne inaugureele , naar wij meenen, niet gedrukte Oratienbsp;Matthaeo , primo Juris Crüninalis in Academia Ultraiectina doctore.nbsp;'h Bukman, Jraiectutn erudiium, p. 219.

'*) Wij bedoelen bepaaldelijk zijn Examen luridiciim, quo futi-damenta lurisprudentiae secundum serieni Digcstoruni ¦ explicantur, bijzonder geprezen door den beroemden Leidschen Hoogleeraarnbsp;Arnoldus Vinniüs. Zie Mr. W.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, Erieslattds Uoogeschooi

en het Rijks Athenaeutn te Franeker, D. II, bl. 124.

Zie hier de woorden, waarmede Prof. G. de Wal in zijne Oratie de claris Frisiae lureconsuliis Bernardus Schotanus vereerd heeft: „Egregia praelucebat in eo iuris peritia, literis ornata;nbsp;„praelucebat indicium studiis mathematicis exacutum. — His dotibusnbsp;„accedebat docendi simplicitas, inutilem ostentationem fugiens, quamnbsp;„etiamnum in scriptis eius miramur, et summa aequitatis observantia,

-ocr page 118-

102

Evenmin als Schotanus, is Morkelse noXvy()ü(po^ geweest, maar een uitstekend Jurist, gelijk niet slechtsnbsp;op zijne Academische lessen, maar ook in het Provinciaal Gerechtshof gebleken is, waarin hij jaren langnbsp;als Raadsheer zitting heeft gehad. Ook was hij eennbsp;welsprekend redenaar, een man vol ijver in het bevorderen der hem toevertrouwde belangen, hoedanig hijnbsp;zich in al de door hem bekleede betrekkingen, ook alsnbsp;Burgemeester van Utrecht, naar de getuigenis zijnernbsp;tijdgenooten, heeft vertoond.

Heeft de Utrechtsche Hoogeschool zich maar weinige jaren in het bezit van Johannes Voetius mogen verheugen, zijn Commentarnis ad Pandectas, waarmede hijnbsp;een Europeeschen roem behaald heeft, bewijst, welknbsp;een uitstekend rechtsgeleerde hij was.

De Opera omnia van Gerardus Noodt vullen twee lijvige folianten. Ook niet deskundigen kunnen er zijnnbsp;steeds arbeidenden geest uit leeren kennen. Maar velenbsp;artis periti hebben den inhoud ook geprezen als eennbsp;bewijs van zijne veel omvattende kennis, scherpzinnigheid en smaak Slechts twee jaren — men zalnbsp;„adeo ut ilium, quantum legum scientia, tantum etiam agendinbsp;,,secundum leges dexteritate praeditum, Huberus laudaverit.” Ann.nbsp;Acad. Groriinq. 1817—1818.

') Zulk een deskundige was ongetwijfeld Cornelis van Eck, die, in eene dichterlijke uitboezeming bij de uitgave van een boek de formanbsp;emendandi doli malt, in contrahendis negotiis adniissi, apud Veteree,nbsp;den schrijver aldus aanspreekt ;

„Noodti, quo docto non exstat nomen in orbe „Notius, o Themidis cura decusque tuae!”

2) Graevius heeft in een brief aan Nic. Heinsius (Burman, Syll. Epist. T. IV, p. 649) van Ger. Noodt gezegd: „Vir est egregius,nbsp;„et qui solus inter luris antistites apud nos literarum nostrarum nonnbsp;„est rudis.” Een niet zeer vleiend compliment aan zijne ambtgenootennbsp;voorwaar! Heel wat gunstiger laat de beroemde Warnkönig zich uit

-ocr page 119-

103

het zich herinneren — heeft de Utrechtsche Hoogeschool zijn leven en werken mogen genieten, maar zijne nagedachtenis is er in eere gebleven.

Ook in de Medische Faculteit heeft het, zooals wij zagen in de eerste halve eeuw van het bestaan dernbsp;Utrechtsche Hoogeschool niet aan mannen van naamnbsp;en van erkende verdiensten ontbroken. Sïratenus ,nbsp;de eerste en, twee jaren lang, de eenige Hoogleeraarnbsp;in die Faculteit, kreeg bij zijne aanstelling den titelnbsp;van Medicinae practicae et Anatomes Professor. Hoenbsp;groote waarde hij hechtte aan laatstgenoemd vak,nbsp;dat hij van den beroemden Leidschen Hoogléeraarnbsp;Petrus Paaw geleerd, en zelf reeds vijftien jaren langnbsp;in publieke lessen voorgedragen had, blijkt genoegzaamnbsp;uit zijne boven door ons aangehaalde inaugureelenbsp;Oratie. Geen twijfel dan ook, of zijn Anatomischnbsp;onderwijs was zoo goed, als het in den tijd, waarinnbsp;hij leefde, wezen kon. En, naar de getuigenis vannbsp;een zijner beste leerlingen, Albertus Kijper namelijk,nbsp;die later het Hoogleeraarsambt, eerst te Breda, daarnanbsp;te Leiden, bekleed heeft, was dat ook met zijn onderwijs in de praktijk der Geneeskunde het geval. Grondigenbsp;studie en rijke ervaring maakten er hem bijzonder geschikt voor. Maar zijn voornaamste titre amp; la gloirenbsp;was de instelling van het Klinisch onderwijs, gelijknbsp;men het aan het ziekbed zelf gegevene pleegt tenbsp;noemen. Vóór hem toch gaf niemand dat, noch innbsp;over de litterarische talenten van de Hollandsche Rechtsgeleerden innbsp;de zeventiende eeuw. „Nicht ohne Grund nannte man Hollands Juris-„tische Schriftsteller im Gegensatz so vieler noch halbbarbarischennbsp;Deutschlands die eleganten Juristen {luriscotisulti elegantiores).quot; Zienbsp;zijne Juristische Encyclopadie, s. 317.

-ocr page 120-

104

Nederland, noch elders, met uitzondering misschien van Padua en Pavia, en moesten zij, die geneeskundigennbsp;wenschten te worden, om praktische kennis te verkrijgen, naar Parijs of andere steden in het buitenlandnbsp;gaan, waar zij in groote hospitalen zieken konden ziennbsp;behandelen.

In 1638 werd Henricus Regius, gelijk wij reeds vermeld hebben, voor de theoretische geneeskundigenbsp;vakken benoemd, waarmede men bepaaldelijk Physiologienbsp;en Pathologie bedoelde. Ook hij schijnt, ofschoon,nbsp;naar de klacht zijner leerlingen, in hooge mate eigen-lievend ^), een man van talent geweest te zijn en,nbsp;afgescheiden van zijn onverstandig ijveren voor denbsp;Cartesiaansche wijsbegeerte, die, volgens Descartesnbsp;zelf, niet volkomen door hem begrepen werd , eennbsp;niet onverdienstelijk Hoogleeraar, wat hij tot aan zijnnbsp;overlijden in 1679 gebleven is.

De benoeming van Stratenus tot lijfarts van den Prins van Oranje, met behoud van zijn professoralennbsp;leerstoel, maar met de verplichting om in den Haagnbsp;te komen wonen, heeft drie jaren lang, gelijk uit hetnbsp;bovenstaande reeds gebleken is, eene groote stoornisnbsp;in het geneeskundig onderwijs te weeg gebracht. Doornbsp;de aanstelling van Diemerbroek in 1649 is die stoornisnbsp;eindelijk opgeheven. Ofschoon oorspronkelijk slechts

') „Quod suas tantum vellet valere sententias, suos tantum legi ,,libros, excussis ex eorum manibus omnium aliorum scriptis.”nbsp;Aanhaling uit Jo. Georg. Graevii Oratio fimebris in obitumviri dar.nbsp;et celeberrimi Henrici Regii. a. d. VIII April. MDCLXXIX.

'h Men leze daarover den brief van Descartes aan Prinses Elisabeth van Boheme. Lettres de Mr. Descartes Nouvellenbsp;édition, MDCCXXIV, T. I, p. 106 suiv. Ook de vele brieven vannbsp;dien wijsgeer aan Regius zelven, vol van terechtwijzigingen ennbsp;vermaningen. T. II, p. 228 suiv.

-ocr page 121-

105

voor het praktisch, dat is, voor het Klinisch onderwijs benoemd, werd hem toch al spoedig ook het doennbsp;van Anatomische demonstratiën opgedragen. Eenenbsp;gelijke opdracht ontving Regius, met bepaling, datnbsp;de beide Hoogleeraren bij beurten elkander daarinnbsp;zouden afwisselen. Diemerbroek was een man vannbsp;studie en ondervinding. Te Nijmegen, waar hij eenigenbsp;jaren gevestigd is geweest, had hij zich, vooral bijnbsp;het heerschen der pest, bijzonder verdienstelijk gemaakt.nbsp;Zijne belangrijke verhandeling over die ziekte en zijnenbsp;latere geschriften over andere afwijkingen van dennbsp;gezondheidstoestand doen hem kennen als een practicus,nbsp;wiens onderwijs in de herkenning en behandeling vannbsp;ziekten der Academische jongelingschap zeker zeernbsp;nuttig is geweest; terwijl een uitvoerig werk overnbsp;Ontleedkunde, door hem geschreven en in het lichtnbsp;gegeven, ons tot waarborg strekt, dat ook zijn Anatomisch onderwijs voor den tijd, waarin het gegevennbsp;is, voortreffelijk kon genoemd worden.

Of dit laatste wel op zijn opvolger. Jacobus Vallan, toepasselijk is, zou men misschien kunnen betwijfelen,nbsp;daar slechts twee jaren na diens aanstelling voor dezelfdenbsp;vakken, die aan Diemerbroek waren toevertrouwdnbsp;geweest, Johannes Munniks tot Lector, en een jaarnbsp;later tot Professor Anatomes benoemd werd, terwijlnbsp;Vallan den titel kreeg van Praxeos et Institutionumnbsp;7nedicarum Professor. De waarheid intusschen, datnbsp;deze een leerling was van den beroemden Leidschennbsp;Anatoom Johannes van Horne of Hornius, rechtvaardigt het vermoeden, dat hij in de Ontleedkunde nietsnbsp;minder dan onbedreven is geweest. Als practicusnbsp;had hij een grooten naam en is hem onder anderennbsp;warme lof toegezwaaid door een zijner beste discipelen,nbsp;den om zijne veelzijdige geleerdheid overbekenden

-ocr page 122-

io6

Harderwijker Hoogleeraar Theodorus Janssonius van Almeloveen

Uit de vierde of Philosophische Faculteit, tot welke, gelijk reeds vermeld is, ook de historici, politici ennbsp;litteratoren behoorden, mogen wel in de eerste plaatsnbsp;Henricus Renerius en Antonius Senguerdius met eerenbsp;genoemd worden, waarvan de eerste, die bij zijnnbsp;wijsgeerig en natuurkundig onderwijs, gelijk men zichnbsp;herinneren zal, een verstandig en voorzichtig gebruiknbsp;maakte van de beginselen door zijn boezemvriendnbsp;Descartes voorgestaan, algemeene achting genoot,nbsp;terwijl de laatste, niet minder geëerd, door zijne zeernbsp;gewaardeerde metaphysische lessen vele Leidsche studenten herwaarts lokte, daar zoodanige lessen aan Holland’snbsp;eerste Hoogeschool nog niet gegeven werden.

Maar ook Ravensperg, de schrandere, helaas vroeg gestorven mathematicus, die, in weerwil van zijne doornbsp;VoETius en andere deskundigen erkende rechtzinnigheid,nbsp;door den twistzieken Groningschen Professor Maresiusnbsp;voor een Atheist was uitgekreten; ook zijn opvolgernbsp;Johannes de Bruijn; ook Daniel Voetius en vannbsp;Mansvelt, allen bij hunne tijdgenooten als hoogstbe-kwame wijsgeeren in den meest uitgestrékten zin desnbsp;woords bekend, hebben, ieder op zijne wijze, den roemnbsp;der Hoogeschool helpen handhaven en vermeerderen.

En niet minder voorzeker was dit het geval met de letterkundige leden der Faculteit, waarvan er tweenbsp;boven anderen hebben uitgemunt; Antonius Aemiliusnbsp;namelijk en Johannes Georgius Graevius, beidennbsp;van Duitsche afkomst, maar voor een goed deel in

') In de Opdracht namelijk van diens Inventa Nov. antiqua. Amstelaedami, MDCLXXIV.

-ocr page 123-

107

Nederland gevormd. Heeft de laatste meer vruchten van zijn arbeid voor de nakomelingschap nagelatennbsp;dan de eerstgenoemde, eene meer ongestoorde gezondheid stelde hem er toe in staat, terwijl Aemilius jarennbsp;lang door eene pijnlijke nierziekte gefolterd is geworden.nbsp;Beide mannen schijnen niet alleen door geleerdheid,nbsp;maar ook door uiterlijke welsprekendheid uitgemunt tenbsp;hebben, wat men zich bij het lezen der vele door hennbsp;uitgegeven Latijnsche redevoeringen gemakkelijk kannbsp;voorstellen ^).

Of ook Johannes Leusden welsprekend is geweest, in den gewonen zin van dat woord, hebben wij nietnbsp;kunnen vinden. Geleerd en ijverig was hij zeker.nbsp;Getuigen de velen schriften door hem nagelaten, alnbsp;zijn ze niet algemeen door deskundigen geroemd. Zijnenbsp;methodus docendi schijnt vele leerlingen te hebben getrokken ®).

Tot het jaar 1672 hadden de Academische zaken alhier een geregelden gang en werden door denbsp;politieke verwikkelingen van ons vaderland op geennbsp;merkbare wijze gestoord. Dat de loop dier verwikkelingen met groote belangstelling door allen, die totnbsp;de Hoogeschool behoorden, werd nagegaan, en dat

') Onder andere een Thesaurus AntuiuUatuni Ronianarum in 12, en een Thesaurus Antiquitatum et historiae lialiae, Neapolis,nbsp;Sicüiae etc. in 45 folio-deelen!

2) Aemilius was ook zeer ervaren in de Oostersche talen en daarom één der geleerden, door de Utrechtsche Synode benoemd tot herziening der vertaling van het Oude Verbond. Zie N. C. Kist ennbsp;H. J. Roijaards , Archief voor Kerk. Geschiedenis., V, blz. 124

Zie over dezen Leusden Burman’s Traiectum eruditutn, p. 185 seqq. en Chr. Sepp , Het Godgeleerd Onderwijs in Nederland,nbsp;D. III, bl. 172 volgg.

-ocr page 124-

io8

de zege op het veld van Mars behaald ook de priesters van Minerva met innige dankbaarheid vervulde, kannbsp;onder anderen blijken uit de Oratie van Professornbsp;Graevius de victoria navali ab Anglis mense lumonbsp;CIODCLXVI reportata.

Of er ook vóór 1672 tijden van meerderen en van minderen bloei der Utrechtsche Academie geweest zijn,nbsp;kunnen wij niet met zekerheid aangeven. Belangrijkenbsp;verschillen in het getal der bij de Rectores Magnificinbsp;in verschillende jaren ingeschrevenen zouden het kunnennbsp;doen vermoeden. Zoo bedroeg dat getal in 1643,nbsp;gelijk wij reeds vroeger hebben medegedeeld, 270, innbsp;1644 109, in 1647 144, in 1651 193, in 1652 223,nbsp;in 1653 200, in 1655 187, in 1657 16, in 1658 39,nbsp;in 1659 5, in 1660 3. Maar men bedenke, dat eerst innbsp;1643 de inschrijving tot eene voorwaarde gesteld was,nbsp;om aanspraak te kunnen maken op de den studentennbsp;toegestane voorrechten, vrijstellingen van accijnsen ennbsp;wat dies meer zij; dat, blijkens de herhaalde klachtennbsp;en vermaningen der Vroedschap, maar al te dikwerfnbsp;personen schijnen te zijn ingeschreven , die eigenlijk

') Ten gevolge der ontdekking van grove misbruiken, die in het vorige jaar hadden plaats gehad, heeft de Vroedschap den 4lt;ieii Juli 1653nbsp;een „Reglement op de exemptie en vrijdom van studenten in „biernbsp;ende wijnexchijns” vastgesteld, waarin onder anderen betrekkelijk de inschrijving bij den Rector magnificus de volgende artikelen voorkwamen:

„En sullen niet mogen werden geïmraatriculeert Doctoren of Licen-„tiaten, noch ook die in dienst van ’tlant, stadt ofte kercken sijn, „noch oock militaire personen, nochte suppoosten van den Hove oftenbsp;„Gerechte deser Stadt, insgelijck geene klercken, knechts van eenigenbsp;„heeren, van apothekers, van chirurgyns ofte diergelycke, nochtenbsp;„ook die eenige borgerneringe ofte handwerck doen, alwaer ’t schoonnbsp;„die eenige instrumenten maecken tot de studiën dienende, veelminnbsp;„taelmeesters, schermers ofte diergelycke.”

„Ook niet, die haer noemen studiosos Matheseos en nochtans geen

-ocr page 125-

log

/

geen studenten waren, en dat in het begin van 1657, in weerwil van de bezwaren der Professoren daartegen,nbsp;de bedoelde vrijstellingen zijn opgeheven, waardoornbsp;dus het aanlokkelijke der inschrijving voor velen vervallen was. Te betreuren is het inderdaad, dat Utrechtnbsp;in dat opzicht achterstaat bij andere Universiteiten; datnbsp;men geen middelen heeft kunnen vinden, die eenenbsp;geregelde inschrijving van hen, die hier werkelijk kwamennbsp;studeeren, te waarborgen, en dat dus een onmisbarenbsp;grond om over den uitwendigen bloei der Utrechtschenbsp;Academie in het bedoelde tijdvak een juist oordeel tenbsp;vellen , bijna geheel ontbreekt. Dat zij intusschen ooknbsp;in het buitenland een goeden naam had, bewijst welnbsp;het groote getal van Engelschen, Schotten, Duitschers,nbsp;Deenen en andere vreemdelingen, waaronder vele aanzienlijken uit de eerste standen der maatschappij, zelfsnbsp;Prinsen, die in de vijf eerste decennia hier gestudeerdnbsp;hebben.

In den zomer van 1670 werd een maatregel beraamd, die, ware hij tot stand gekomen, der Utrechtsche en andere Vaderlandsche Hoogescholen een gevoelignbsp;nadeel berokkend zou hebben. Het onmiskenbaar verval der studiën, inzonderheid van die der Rechtsgeleerdheid, aan de Leidsche Hoogeschool had namelijk harenbsp;Curatoren, in overleg met Rector en Senaat, doennbsp;besluiten zich tot de Staten van Holland en West-Friesland te wenden, HunEdelGrootmogenden metnbsp;de voornaamste oorzaken van het genoemde verval.

„latijn connen spreken, oock d’Academie noyt frequenteren, noch ook „gequalificeerde luyder kinderen haer pretexerende te sijn studentennbsp;„in philosophie ofte historie en nochtans ipso actu niet studerende.”nbsp;Een commentaar schijnt onnoodig.

-ocr page 126-

I 10

alsmede met de beste middelen tot opheffing van die oorzaken bekend te maken en te verzoeken bij eenenbsp;Resolutie ad hoe de aanwending dier middelen te bevelen. Als voornaamste oorzaken werden beschouwdnbsp;onvoldoende voorbereiding der meeste jongelingen totnbsp;het genieten van Academisch onderwijs en te vroegnbsp;beginnen aan de beoefening der hoogere wetenschappen,nbsp;en wel bepaaldelijk der Rechtsgeleerdheid, zonder doornbsp;Letterkundige en Wijsgeerige studiën de daartoe noodigenbsp;geschiktheid te hebben verkregen. Middelen tot herstelnbsp;werden geacht verbetering van het Gymnasiaal onderwijs, doelmatige voorschriften omtrent de toelating totnbsp;de Hoogeschool, afdoende bewijzen van genoegzamenbsp;propaedeutische studiën bij allen, die tot de hoogerenbsp;wenschten over te gaan, en in het algemeen strengerenbsp;examina. De vrees intusschen, dat het stellen van dienbsp;hoogere eischen velen zoude nopen zich bij eene andere,nbsp;’t zij inlandsche, ’t zij vreemde Academie te doen inschrijven, waar de toegang aan’ minder bezwaren verbonden, de studie vrijer en de promotie gemakkelijkernbsp;mocht wezen, deed genoemde Curatoren aandringennbsp;op het maken eener bepaling, dat niemand in Hollandnbsp;als Doctor in de Godgeleerdheid, Rechten of Geneeskunde, niemand ook als Meester in de ’Vrije Kunstennbsp;erkend mocht worden, dan die daartoe aan de Leidschenbsp;Hoogeschool bevorderd was.

Het was tegen deze hoogst onbillijke bepaling, dat de Staten van Utrecht, ten gevolge van een ernstignbsp;vertoog van de ’Verzorgers der Stichtsche Universiteit,nbsp;zich met klem van redenen bij de Staten van Hollandnbsp;en West-Friesland verzet hebben. Volgens Siegenbeeknbsp;hebben die Staten „een en ander” van de door denbsp;Leidsche Curatoren gedane voorstellen aangenomen.nbsp;Wij hebben geen reden om de juistheid van deze

-ocr page 127-

111

mededeeling te betwijfelen, maar gelooven niet, dat de door die Curatoren aanbevolene, te Utrecht zoonbsp;gewraakte bepaling tot stand is gekomen. Noch innbsp;de Notulen der Vroedschap toch, noch in die vannbsp;den Senaat is daarvan melding gemaakt, terwijl denbsp;Utrechtsche Hoogeschool, na van een tijdelijk kwijnennbsp;door de bezetting der Franschen, waarover nader,nbsp;bekomen te zijn, evenzeer is blijven bloeien als vroeger,nbsp;wat niet' mogelijk ware geweest, als Leiden het gevraagde monopolie der geldige doctorale graden verkregen had.

Zijn de jaren 1672 en 1673 in de Nederlandsche Jaarboeken met eene zwarte kool geteekend, niet hetnbsp;minst voorzeker heeft de Stad Utrecht en de Provincienbsp;van dien naam in de toen uitgestane ellende gedeeld.nbsp;De inval der Franschen in Gelderland had niet tennbsp;onrechte de gemoederen in het Sticht ten hoogstenbsp;verontrust. De duidelijke toeleg, om over Utrecht innbsp;Holland te trekken en met die Provincie de vereenigdenbsp;gewesten in hun geheel door overmacht van wapenennbsp;te vernietigen, deed met grond een spoedigen aanvalnbsp;op Utrecht verwachten. De aankomst van den Prinsnbsp;van Oranje, die met zijne troepen Arnhem verlatennbsp;en zich tot verdediging der Academiestad bereid verklaard had, gaf eenige gerustheid, die echter spoedig innbsp;groote angst veranderde, toen de Prins, op bevel dernbsp;Algemeene Staten, onverwijld met al de manschappen,nbsp;waarover hij te beschikken had, vertrok, om de meestnbsp;nabijgelegene Hollandsche steden te bewaken en hetnbsp;verder indringen des Franschen legers, zoo mogelijk,nbsp;te beletten. Zonder soldaten viel aan het verdedigennbsp;der oude Bisschopsstad niet te denken. Men besloot

-ocr page 128-

112

dus, hoe noode ook, met den Koning van Frankrijk, die vóór Doesburg lag, te onderhandelen. Die onder-handeling leidde in zooverre tot eene betrekkelijknbsp;gunstige uitkomst, dat de Fransche bezetting, die zichnbsp;niet wachten liet, den hervormden Godsdienst eerbiedigde, ten minste de openbare uitoefening daarvannbsp;gedoogde, de Regeering ongemoeid liet en schijnbaar,nbsp;in den beginne althans, in vrede leefde met de burgerij ^).nbsp;Maar die bezetting kostte den ingezetenen een schatnbsp;van geld. Velen gingen gebukt onder den last, dienbsp;hun werd opgelegd, en zulks te meer, daar men geennbsp;uitzicht op verlossing had en de toekomst van hetnbsp;Vaderland ten eenenmale onzeker was.

Is het wonder, dat ook de Academie daardoor een schok kreeg, die eene algeheele vernietiging deednbsp;vreezen ? De meeste studenten liepen weg; de gehoorzalen stonden ledig of waren, evenals de galerij, dienbsp;den toegang tot de auditoria gaf, in voorraadschurennbsp;voor de mondbehoeften van den vijand herschapen. Ofnbsp;') Het gevolg van die onderhandeling deelde Professor Graeviusnbsp;aan zijn vriend Nic. Heinsius op deze wijze mede: „Qui oratoresnbsp;„ex hac provincia missi sunt ad Regem Galliarum, heri redieruntnbsp;,,cum aequissimis conditionibus. Inter quas et hae, omnia sacranbsp;„humanaque nobis salva esse et inviolata: nihil in civili ordine rei-,,publicaeque disciplina et constitutione immutandum, Academiamnbsp;„tiiendam.” Burmanni Sylloge Epistolarum, T. IV, p. 117.

'•“j Die vrijwillige onderwerping van Utrecht aan den vreemden Koning werd door velen afgekeurd. „Rectiusne nos fuisse acturosnbsp;„existimant, qui fuga salutem sibi quaesiverunt,” vroeg Graevius ,nbsp;die den geheelen gang van zaken als ooggetuige had bijgewoond,nbsp;,,si stulta obstinatione diem ultimum nobis arcessiissemus, infinitisnbsp;,,contumeliis, stupris, direptionibus, incendiis periissemus, funditusquenbsp;,,fuissemus eradicati, quam cum desolati dederimus nos genti, quaenbsp;„nobiscum agit non inhumane, nee inclementer?” Burmanni Syllogenbsp;Epistolarum^ T. IV, p. 120,

-ocr page 129-

113

ook Professoren, gelijk vele andere aanzienlijke burgers, bij het naderen der Franschen de stad hebben verlaten,nbsp;is ons niet gebleken. Wij hebben zelfs reden om hetnbsp;tegendeel voor waarschijnlijk te houden ^). Zeker in-tusschen is het, dat hunne openbare functiën een tijdnbsp;lang hebben stilgestaan; dat hunne inkomsten eenenbsp;aanzienlijke vermindering ondergingen; dat de bezol-diging, die zij van Stadswege plachten te ontvangen,nbsp;weldra geheel werd ingehouden.

Toen de groote vacantie ten einde liep, wenschte men de Academische lessen te hervatten en deed datnbsp;ook, nadat de Commandant der Fransche bezetting,nbsp;op verzoek van den Academischen Senaat, in het laatstnbsp;van September de auditoria en hunne voorportalennbsp;had doen ontruimen. Om zich, zoo mogelijk, te vrijwaren tegen eene nieuwe ontheiliging van de genoemdenbsp;plaatsen aan den dienst van Minerva gewijd, beslootnbsp;de Senaat, dat in het vervolg de publieke lessen, innbsp;de Academie te houden, ook in de vacantie zoudennbsp;worden voortgezet. Of aan dat besluit, ook na hetnbsp;vertrek der Franschen, gevolg is gegeven, hebben wijnbsp;nergens vermeld gevonden. Men schijnt het trouwensnbsp;niet zonder grond te mogen betwijfelen.

Sedert den intocht der Franschen in de Stichtsche Academiestad hebben daar tot het einde van 1672nbsp;geene promotiën plaats gehad, van Januari tot Octobernbsp;1673 echter 9. In de beide jaren te zamen zijn slechts

') Die reden is het stilzwijgen daaromtrent van Graevius in zijne zoo menigvuldige brieven aan Nic. Heinsius. Volgens den Eerwaardennbsp;Chr. Sepp intusschen {^Hei Godgeleerd Onderwijs in Nederland,nbsp;gedurende de en i7lt;ie eeuw. D. II, bl. 153) Gisb. Voetiusnbsp;de stad hebben verlaten.

-ocr page 130-

II4

2 2 studenten bij den Rector magnificus ingeschreven. Ware het dan ook voor een gering getal toehoorders,nbsp;en meer uit plichtsbesef en in het belang der Hooge-school dan met lust en opgewektheid, de Utrechtschenbsp;Professoren zijn getrouw gebleven aan de hun opgelegde taak en hebben hunne lessen, in weerwil vannbsp;het hen omringende krijgsrumoer en van ieders bezorgdheid voor het lot des lieven Vaderlands, morenbsp;solito voortgezet.

Het ligt buiten ons bestek de voor Nederland zoo gelukkige omstandigheden te vermelden, die Lodewijk XIV noopten de Stad en Provincie Utrecht prijs te geven.nbsp;Genoeg schijnt het dan ook te herinneren, dat Utrechtnbsp;den 13‘ien November 1673 van de Franschen verlostnbsp;werd, na vierhonderd en vijftig duizend gulden alsnbsp;brandschatting gedeeltelijk betaald, gedeeltelijk toegezegd te hebben, terwijl eenige der voornaamste ingezetenen, waaronder Professor de Roy of Regius, alsnbsp;gijzelaars werden medegenomen en opgesloten, totdatnbsp;de geheele som, die men gevorderd had, voldaan wasnbsp;geworden.

Dat de schok, dien de Academie met de stad, waarin zij gevestigd was, door den inval der Franschennbsp;ondergaan had, een gevoeligen nasleep gehad heeft,nbsp;kan onder anderen blijken uit de verklaring, den 4'^®quot; Meinbsp;1674 in de vergadering der Vroedschap gehoord, datnbsp;het hoognoodig was de vaceerende professiën tennbsp;spoedigste en op de best mogelijke wijze te vervullen,nbsp;ten einde de Academie, die in verval was, wederomnbsp;op te beuren. Die vervulling geschiedde intusschen;nbsp;het aantal studenten nam weder toe; de inkomsten dernbsp;Professoren werden allengskens hersteld en, naar verdiensten , vermeerderd; de materieele hulpmiddelen voornbsp;het onderwijs werden, zooveel noodig en mogelijk, ver-


-ocr page 131-

IIS

beterd; de Senaatskamer vernieuwd; en zoo keerde de Academie van lieverlede tot haren vroegeren bloei ennbsp;luister terug.

Wel werd weder de broederlijke eensgezindheid tusschen een paar van hare hoogleeraren, Burmannbsp;namelijk en de Vries, die elkander in gedrukte geschriften van wijsgeerig-theologischen inhoud i) op vrijnbsp;scherpe wijze bekampten, verbroken, maar de spoedigenbsp;dood van eerstgenoemde maakte een einde aan dennbsp;twist, die bovendien buiten de daarin betrokkenen,nbsp;naar het schijnt, geen stoornis in den gewonen gangnbsp;van zaken had teweeggebracht.

¦ Met een dankbaar gevoel en groote vreugde werd dan ook het eerste Jubilaeum der Utrechtsche Hooge-school den ló'i®quot; Maart 1686 gevierd.

Door klokkenspel en trompetgeschal, door trommelslag en wat dies meer zij werden Utrecht’s ingezetenen met een groot aantal vreemdelingen, die van heindenbsp;en verre naar de Stichtsche Academiestad waren toegevloeid , van den vroegen morgen af aan in eenenbsp;recht feestelijke stemming gebracht. Omstreeks elf urennbsp;werden de Burgemeesters met twaalf leden van denbsp;Vroedschap en hunnen Secretaris door den Academischennbsp;Senaat in de Senaatskamer ontvangen, waarna die allennbsp;in ambtsgewaad zich in plechtigen optocht naar denbsp;Domkerk begaven, alwaar de feestrede door den daar-

') De twee voornaamste dier geschriften luiden; Francisci Burmanni, S. S. Theol. Doet. et Professoris, Narratio dé contro-versiis nuperius in Academia Ultraieciina motis. Ultraiecti, Annonbsp;CIDIOCLXXVII;

Gerardi de Vries, Phil. Doet. et Professoris, Narrator confuiatus sive Aniinadversiones in Narrationem de controT.)ersiis nuperius innbsp;Academia Ultraiectma motis. Ultraiecti, Anno CIDIDCLXXIX.

-ocr page 132-

ï i6

toe uitgenoodig'den Professor Graevius gehouden zou worden. Voorafgegaan door de beide pedels en eennbsp;gerechtsdienaar, zag men eerst de beide Burgemeestersnbsp;met den Rector magnificus en den genoemden redenaar,nbsp;daarna twee aan twee de overige Professoren, waarvannbsp;ieder paar door twee leden van de Vroedschap begeleid werd, eindelijk den Secretaris. Alle autoriteiten,nbsp;op officieele wijze daartoe uitgenoodigd waren tegenwoordig, en de geheele kerk was met belangstellendennbsp;van hoogeren en lageren rang gevuld.

Toen de Stadsregeering en de Academische Senaat de voor hen bestemde zitplaatsen hadden ingenomen,nbsp;beklom de feestredenaar het smaakvol met tapijtennbsp;omhangen spreekgestoelte en hield eene alleszins gepaste Oratie, die gedrukt en alzoo voor de nakomelingschap bewaard is. Zielverheffende, zoo vocale alsnbsp;instrumentale muziek deed zich tusschen het eerste ennbsp;tweede deel dezer rede, evenals vóór en na dezelvenbsp;hooren. En in dezelfde orde, waarin zij gekomen waren,nbsp;verlieten Regeering en Senaat het indrukwekkendenbsp;Kerkgebouw, waarmede de officieele plechtigheid wasnbsp;afgeloopen;

Een keurige maaltijd door de Regeering in het Raadhuis den Academischen Senaat aangeboden, waarop ook eene Commissie uit de Staten en waarschijnlijk ooknbsp;andere autoriteiten genoodigd waren, besloot den zoonbsp;heuglijken dag, terwijl het klokkenspel, dat zich nognbsp;uren lang deed hooren, en kunstige vuurwerken, dennbsp;volgenden en den derden avond bij de Stadswallennbsp;aangestoken, alle inwoners van Utrecht herinnerde, datnbsp;er een feest van groote beteekenis was gevierd.

I.


-ocr page 133-

DERDE AFDEELING.

Het tweede vijftigjarig tijdvak van het bestaan der Utrechtsche Hoogeschool.

einige maanden slechts na de viering van haar eerste Jubilé leed de Utrechtschenbsp;Hoogeschool een groot verlies door hetnbsp;vertrek van een sieraad der Juridische Faculteit, den beroemden Gerardus Noodt, die het op hemnbsp;uitgebrachte beroep van Professor Itiris publici et privatinbsp;te Leiden had aangenomen. Eerst den Decembernbsp;des volgenden jaars werd door de Vroedschap beslotennbsp;den titel van Professor luris primarius et luris publicinbsp;met eene jaarwedde van tweeduizend gulden aan tenbsp;bieden aan den Leidschen Hoogleeraar Johannes Voet,nbsp;die hier vroeger gedurende zes jaren lid was geweestnbsp;van de Rechtsgeleerde Faculteit. Maar in de vergadering dier Vroedschap van den 9*^®“ Januari 1688 werdnbsp;eene missive gelezen van genoemden Professor Johannesnbsp;Voet, „waarbij SijnEd. in seer civile en obligeantenbsp;„termen was excuserende de honorable vocatie bij de

^Vroedschap op SijnEd. tot de professie luris gedaen

') Zoo leest men in de Notulen der Vroedschap.

-ocr page 134-

ii8

Den 12*^®quot; Maart daaraanvolgende werd door Burgemeesters en verdere gecommitteerden aan de Vroedschap voorgesteld, en door deze eenparig besloten de door Voet afgeslagen betrekking aan te bieden aannbsp;Heinrich Cocceji , een beroemd Professor te Heidelberg, en wel, gelijk in de Vergadering van 9 Aprilnbsp;bepaald werd, op een traktement van zestienhonderdnbsp;gulden ’s jaars. Na rijp beraad en met goed gevolgnbsp;gedane pogingen om ontslagen te worden uit zijnenbsp;Heidelbergsche professie, nam Cocceji de benoemingnbsp;in October deszelfden jaars op de gestelde voorwaardennbsp;aan en aanvaardde zijn ambt den 11'^®quot; Februari 1689nbsp;met eene Oratie de quaestione, titrum armis magis annbsp;magis legibus vel Respublica in genere defendi possit velnbsp;in specie Romana defensa fuerit. Maar slechts anderhalf jaar mocht de Hoogeschool zich in zijn bezit verheugen , daar hij, in September 1690 door den Keurvorstnbsp;van Brandenburg op zeer voordeelige voorwaardennbsp;tot Professor luris aan de Academie te Frankfort aannbsp;den Oder benoemd, zich verplicht achtte die benoemingnbsp;aan te nemen.

Ofschoon het niet moeielijk was, gelijk later gebleken is, aanstonds een geschikten opvolger voor hem tenbsp;vinden, werd toch eerst drie jaren later, den 31®*^“ Mei

') In een Latijnschen brief, aan de Utrechtsche Regeering den iiden September 1690 gericht, noemt hij zich zelven Henricusnbsp;CoccEjus. Minder juist wordt hij door Heringa onder de Utrechtschenbsp;Professoren opgenomen als Henricus de Coccejis, want eerst innbsp;1713 heeft hij, als belooning voor de groote diensten, die hij dennbsp;Keurvorst bewezen had, den adellijken titel van „Freiherr von Cocceji”nbsp;gekregen. Hij was den 25sten Maart 1644 te Bremen geboren,nbsp;had te Leiden en te Oxford gestudeerd, en was in laatstgenoemdenbsp;plaats, naar verzekerd wordt op aanbeveling van den Prins vannbsp;Oranje, tot luris Doctor bevorderd.

-ocr page 135-

II9

1093 namelijk, Mr. Cornelis van Eck^), al gedurende twaalf jaren een zeer geacht Hoogleeraar in de Rechtennbsp;aan de Hoogeschool te Franeker, in dezelfde betrekkingnbsp;alhier benoemd op een traktement van dertienhonderdnbsp;gulden ’s jaars. Hij nam de benoeming zonder aarzelennbsp;aan en aanvaardde zijn ambt reeds den 11'*™ Septembernbsp;daaraanvolgende met eene Oratie de ratione studii iurisnbsp;recte instituendi. Een aanzoek om naar Franeker terugnbsp;te keeren, hem het volgende jaar geworden, wees hij,nbsp;tot groote blijdschap der Utrechtenaren, van de hand.nbsp;De dood van Professor Voet te Leiden in Septembernbsp;1713 g'S’f gegronde vrees, dat van Eck naar Leidennbsp;beroepen zoude worden, waar hij als student de lessennbsp;van den overledene had bijgewoond en dus geacht konnbsp;worden in diens geest het rechtsgeleerd onderwijs opnbsp;waardige wijze te kunnen voortzetten. Men deed aanstonds eene poging om hem door vermeerdering vannbsp;wedde en door den titel van Iuris hodierni Professornbsp;nauwer aan Utrecht te binden en had het geluk hemnbsp;voor de Stichtsche Alma mater te behouden, bij welkenbsp;hij, als voorbereiding voor de studie des Rechts, innbsp;zijne jeugd de Literae humaniores onder Graevius beoefend had.

Vijfjaren vroeger, in 1708 namelijk, was de Utrechtsche Hoogeschool ook verrijkt geworden met den Heidel-bergschen Hoogleeraar Johannes Jacobus Vitriariusnbsp;(ViTMER of Glaser ?)nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;, die den 17'^™ September van

dat jaar alhier het ambt van Iuris civilis et publici Professor met eene plechtige redevoering de usu Iurisnbsp;publici universalis aanvaardde. Met grooten roem is

') Geboren te Arnhem, den 28sten October 1662.

In 1679 te Genève geboren, maar te Leiden opgevoed, werwaarts zijne ouders in 1682 vertrokken zijn.

-ocr page 136-

I 20

deze V1TIUA.RIUS hier werkzaam geweest. Den 31^*611 Augustus 1716 verhoogde de Stad zijne jaarwedde totnbsp;duizend gulden, waarbij hij nog zeshonderd gulden vannbsp;wege de Staten ontving, en zulks „dewijl om hem vannbsp;„tijd tot tijd veel heeren van aanzien, gedistingueerdennbsp;„rang en middelen uit vreemde quartieren de Academienbsp;„alhier kwamen frequenteren^).” Maar in het najaarnbsp;van 1719 heeft hij een beroep naar Leiden aangenomen,nbsp;waar ook zijn vader, Philippus Reinhardus Viïriarius,nbsp;toen nog Hoogleeraar in de Rechten was ^).

Professor van Muijden was den 25®*®“ Mei 1709, Professor van de Poll den 23®*®quot; November 1713 overleden. ‘Er was dus groote behoefte aan aanvulling dernbsp;Faculteit. Te vergeefs werd in het najaar van 1719nbsp;eene poging gedaan om Johan Wilhelm Waldschmidt,nbsp;Professor te Marburg, voor Utrecht te winnen, waaromnbsp;men eenige maanden later besloot Everardus Ono ,nbsp;Hoogleeraar te Duisburg, te benoemen, die den 18'’®quot;nbsp;November 1720 de betrekking van luris civilis et pub lidnbsp;Professor alhier aanvaardde met eene Oratie de lurisnbsp;Imperatoris et Statuum imperii circa sacra. Hem werdnbsp;van wege de Stad een traktement van achtienhonderdnbsp;gulden, van wege de Staten eene jaarlijksche toelagenbsp;van zeshonderd gulden verzekerd, hoedanige toelagenbsp;ook ViTRTARius genoten had.

Negen jaren later, den i3den nbsp;nbsp;nbsp;1729 namelijk,

deed de Vroedschap eene poging om Johan Gotilieb Heineccius, luris utriusque Doctor en beroemd Hoogleeraar aan de Universiteit te Frankfort aan den Oder,nbsp;op eene jaarwedde van tweeduizend gulden en met

') Aan teek ening der Vroedschap.

¦9 Zie SiEGENBEEK, Geschiedenis der Leidsche Hbo^eschoolhl. 1^6. In 1686 te Hamm in Westfalen geboren.

-ocr page 137-

121

belofte van vrijen overtocht voor zijn persoon, familie en inboedel, voor de Utrechtsche Hoogeschool tenbsp;winnen ^). De benoemde was zelf niet ongenegen totnbsp;de voorgestelde verplaatsing, maar moest bedanken,nbsp;omdat de Koning van Pruissen weigerde hem te ontslaan.

In de maand Juni van het jaar 1730 werd, omdat versterking der Faculteit noodig scheen, Jacobusnbsp;VooRDA^), sedert drie jaren Hoogleeraar in de Rechtennbsp;te Franeker, waar hij ook gepromoveerd was, totnbsp;Professor luris civilis te Utrecht benoemd, en welnbsp;met zoo gunstig gevolg, dat hij reeds den 11 September daaraanvolgende zijn post aanvaardde met eenenbsp;inwijdingsrede de prudentia Romanortim in cóndendisnbsp;XII Tabiolarum legibus. Professor Orro kreeg in Juninbsp;van het volgende jaar den titel van Professor hirisnbsp;feudalis, met eene traktementsverhooging van honderdnbsp;zilveren ducatons, omdat hij een beroep als Professornbsp;luris publici aan de Universiteit te Halle had afgeslagen.nbsp;Hij aanvaardde die nieuwe betrekking den 4'^®“ dernbsp;genoemde maand met eene Oratie de arduo antecessorisnbsp;munere. — En hiermede hebben wij den lezer een overzicht gegeven van de veranderingen, die de Juridischenbsp;Faculteit alhier in de tweede helft der eerste eeuw van hetnbsp;bestaan der Utrechtsche Hoogeschool ondergaan heeft.

De Theologische Faculteit was tot het jaar 1698 in haar geheel gebleven, toen zij het ongeluk had den

') In de Notulen der Vroedschap leest men met verwondering, dat die poging geschiedde wegens den dood van Professor vannbsp;Muijden, „die meer dan veertig Jaren met veel succes en frequentienbsp;van voorname heeren” het Hoogleeraarsambt alhier bekleed had.nbsp;Van Muijden was, nota bene, al vóór twintig jaren gestorven ennbsp;eerst in 1681 aangesteld!!

Den aSsten Januari 1698 te Harlingen geboren.

-ocr page 138-

122

beroemden Wrrsius te verliezen, die de hem aangeboden dubbele betrekking van Hoogleeraar en van Regent van het Staten-college te Leiden had aangenomen. Reeds den 2 2®‘®“ Augustus des genoemden j aarsnbsp;werd een niet minder beroemd Theoloog, Campegiusnbsp;Vitringa'^) namelijk, destijds Hoogleeraar aan de Hooge-sehool te Franeker, die voor een goed deel zijne vormingnbsp;aan Witsius te danken had, op zeer voordeeligenbsp;voorwaarden door de Vroedschap van Utrecht totnbsp;opvolger van Witsius benoemd. Hij nam de benoeming aan en maakte zich tot de verhuizing gereed,nbsp;toen kwaadwillige partijmannen Koning Willem III,nbsp;wiens goedkeuring vereischt werd, verzochten die goedkeuring te weigeren, daar Vitringa op vele punten denbsp;leer van Coccejus was toegedaan. De Koning voldeednbsp;aan dat verzoek, zooals blijkt uit de notulen der Vroedschap. In de vergadering van Maandag, dennbsp;September, werd namelijk door den eersten Burgemeesternbsp;medegedeeld, dat hij Vrijdag’s te voren schriftelijk ontboden was bij den Koning op het Loo, ten einde overnbsp;den beroepen Professor Vitringa te spreken; dat hijnbsp;daags daaraan ter audiëntie was geweest; en dat hemnbsp;aldaar, na een ernstig gesprek, ook met den Graafnbsp;VAN Portland , door den Koning was opgedragennbsp;Professor Vitringa onverwijld in kennis te stellen vannbsp;Zijner Majesteits bevel om te blijven waar hij was.

De Vroedschap scheen niet anders te kunnen doen dan aan die opdracht gevolg te geven. Vreemd wasnbsp;haar de opdracht waarschijnlijk niet. De omstandigheidnbsp;toch, dat zij den 22®*®quot; Augustus, toen Vitringa benoemd was, om bijzondere redenen er op aangedrongen

') Kempe Vitringa, den 24sten Maart 1693 te Franeker geboren, waar zijn vader, die denzelfden naam droeg, Hoogleeraar was.

-ocr page 139-

123

had, dat die benoeming- nog denzelfden dag aan hem zou -worden medegedeeld, doet vermoeden, dat haarnbsp;reeds kwade geruchten ter ooren waren gekomen.

Op den 2 5®‘“ September des volgenden jaars werd Henricus Pontanus, geboren te Steinfurt, Predikantnbsp;en Professor aan het Athenaeum te Lingen, tot Predikant , en op den 2 3®*™ October daaraanvolgende op eennbsp;traktement van duizend gulden tot Theologiae Professornbsp;te Utrecht benoemd. Of ’s Konings naam gebruikt isnbsp;om de benoeming van dien Voetiaan uit te lokken ennbsp;of Caspar Bürman alzoo recht had te verzekeren, datnbsp;Pontanus den Utrechtenaren door den Koning wasnbsp;opgedrongen, blijkt uit de Notulen der Vroedschap niet ^).nbsp;Pontanus aanvaardde het professoraat den 15^611 pg_nbsp;bruari van het jaar 1700 met eene inwijdingsrede denbsp;columiia nubis et ignis IsraUitaru7n. In September deszelfden jaars werd hij „uyt sonderlinge consideratienbsp;ontheven van een der vier door hem te houden publiekenbsp;lessen, en vier jaren later vereerd met den titel vannbsp;Professor Historiae Sacrae.

') „Rex” — zoo schrijft Burman in zijn Ir ai. erud. p. 273 ,,hunc PoNTANUM nobis obstrusit, nulla alia ratione commendabilem,nbsp;„nisi quod uxorem duxerat Mariam Rooseboomiam , sororem Hubertinbsp;,,RoosEBOOMn, Summi Consilii Hollandiae et Zelandiae Praesidis, quinbsp;„magna apud Regem gratia pollebat.” Een hard oordeel voorwaar!

“) De taak, die hem was opgelegd, scheen hem te zwaar te zijn. Zie over hem Ypey en Dermout , Geschiedenis der Nederlandschenbsp;Hervormde Kerk. Aanteekeningen, D. III, bl. 84 volgg. Glasius,nbsp;Godgeleerd Nederland, D. III, bl. 114 volgg. Chr. Sepp , Het Godgeleerd Onderwijs in Nederland enz. D. II, bl. 356 volgg. Denbsp;waarde of onwaarde van Pontanus als geleerde laten wij natuurlijknbsp;in het midden, maar meenen, tegenover het ongunstig oordeel vannbsp;Caspar Burman , uit den vriendschapsband, die tusschen dien theoloognbsp;en Graevius bestond, te mogen afleiden, dat hij als mensch achtingnbsp;verdiende.

-ocr page 140-

124

Den Mei van het jaar 1701 overleed Professor VAN Halen. Een groot jaar daarna, toen de Koningnbsp;gestorven was, deed men eene nieuwe poging omnbsp;Professor Vitmnga aan de Utrechtsche Academie tenbsp;verbinden, maar ditmaal sloeg hij het vereerende aanzoek af.

In Juni 1704 werd tot aanvulling der vacature, als Professor Theologiae alhier beroepen Hermannusnbsp;Alexander Röell, destijds Hoogleeraar in de Wijsbegeerte en Godgeleerdheid te Franeker, een naar denbsp;getuigenis van bevoegde beoordeelaars zeer voortreffelijknbsp;man van aanzienlijke Duitsche afkomst '*), die deels in zijnnbsp;eigen Vaderland, deels in het onze, deels in Zwitserlandnbsp;verschillende wetenschappen, maar vooral de Theologienbsp;grondig beoefend en zich reeds een grooten naam verworven had. Hij nam de benoeming aan, maar gafnbsp;daardoor aanleiding tot een besluit van den Utrechtschennbsp;Kerkeraad, dat de Regeering zeer mishaagde en waartegen deze dan ook in ernstig verzet kwam. Het wasnbsp;namelijk bekend, dat Professor Röell, evenals Vitringa,nbsp;in sommige opzichten de zienswijze van Coccejus volgde,nbsp;wat hem ook in Franeker moeielijkheden berokkend had.nbsp;De Kerkeraad, wien het twijfelachtig voorkwam, ofnbsp;Professor Röell wel tot den predikdienst kon wordennbsp;toegelaten, en zelfs of hij wel als lid van het Hervormdnbsp;Kerkgenootschap beschouwd kon worden, zond daaromnbsp;eene Commissie naar het Stedelijk Bestuur om te verzoeken , „dat toch voor de orthodoxie gezorgd mochtnbsp;worden.quot; De Vroedschap liet door haren politiekennbsp;Commissaris antwoorden, dat de Kerkeraad zich van

') Hij was in 1653 geboren op het landgoed Dölbergh, in Marks-land, niet ver van Unna. Zie Boeles , Frieslands Hoogeschool en het Rijks Athenaeum te Franeker. D. II, bl. 310 volgg.

-ocr page 141-

125 nbsp;nbsp;nbsp;'

zulke bemoeiingen behoorde te onthouden; dat de zorg voor rust en vrede in de Kerk zoowel als in de Academienbsp;aan de Regeering moest worden overgelaten; dat zijnbsp;beval al wat omtrent die zaak in de Notulen van dennbsp;Kerkeraad opgeteekend mocht zijn, onverwijld door tenbsp;schrappen, terwijl zij, in geval van weigering, zulks qq.nbsp;door haren Secretaris zou laten doen. Het laatste isnbsp;werkelijk geschied. Professor Röell hield den 2 September deszelfden jaars zijne inwijdingsrede de Theologianbsp;et Theologiae supernaturalis prae natiirali praestanha.

Het overlijden van Professor van Mastricht op den qden pebruari 1706 gaf geen aanleiding tot een nieuwnbsp;beroep; wel dat van Pontanus, die den 15'^“ Decembernbsp;van het jaar 1714 den tol der natuur moest betalen.nbsp;Na rijpe overweging toch, al veel vroeger ongetwijfeldnbsp;aangevangen, daar gecommitteerden voor de Academische Zaken reeds in Januari deszelfden jaars wasnbsp;opgedragen te onderzoeken, of het niet goed zou zijnnbsp;„een heer van gedistingueerde qualiteyt ende bequaem-„heden tot Professor Theologiae te beroepenbepaaldenbsp;de Vroedschap hare keuze op twee hoogst bekwamenbsp;Amsterdamsche Predikanten, Hieronymus Simons vannbsp;Alphen namelijk, den i2‘^®quot; Mei 1665 geboren in Hannover, en Franciscus Burmanquot;*), een Utrechtenaar,nbsp;wiens beroemde vader, vroeger door ons vermeld,nbsp;denzelfden naam droeg. Aan elk hunner werd eenenbsp;jaarwedde van tweeduizend gulden aangeboden. Beidennbsp;lieten zich die keuze welgevallen en werden den 25®^®quot;nbsp;en 26^*®quot; Februari 1715 ingewijd, bij welke gelegenheidnbsp;de eerstgenoemde eene Oratie hield de stmilitudine internbsp;Mosen et Christum, Burman de iis, quae ad verum etnbsp;consunimatum theologum requirimtur.

’) Geboren den i5lt;3en Mei 1671.

-ocr page 142-

126

Niet langer dan vier en een half jaar mocht de Academie dezen Burman bezitten. Hij stierf den 22®“=quot;nbsp;September 1719. Een groot jaar vroeger, den 12*^®” Julinbsp;1718 namelijk, was haar ook Professor Röell door dennbsp;dood ontvallen, wiens college over Theologia naturalis,nbsp;dat hij bij zijne aanstelling verlof gekregen had tenbsp;houden, op verzoek der Regeering door de heerennbsp;VAN Alphen en Burman was voortgezet. Tot aanvulling dier dubbele vacature benoemde de Vroedschapnbsp;reeds den 30®*®quot; October 1719 tot Professor Theologiaenbsp;ordinarius Johan Christian Kirchmaier, beroemdnbsp;Hoogleeraar in dat vak te Heidelberg, en tot extraordinarius Bernhardinus de Moor , Predikant tenbsp;Gouda. Beiden bedankten echter. Toen bood de Vroedschap aan Johannes Ens^), een Fries van geboorte,nbsp;destijds Predikant te Utrecht, vroeger Theologiae Professor te Lingen, de waardigheid van Professor Theologiaenbsp;extraordinarius aan op eene jaarwedde van tweehonderdnbsp;gulden, en aan Fridericus Adolphus Lampe, te Detmoldnbsp;in het Graafschap Lippe den 19'*®quot; Februari 1683nbsp;geboren, toen herder en leeraar te Bremen, dienbsp;van ordinarius met een traktement van tweeduizendnbsp;gulden. Zij aanvaardden het hun aangeboden ambtnbsp;den 3'^®’^ en 24®*®quot; Juni 1720: de eerste met eene Oratienbsp;de persecutione luliani, de laatste met eene rede denbsp;Summa Sapientia. Aan Professor Lampe werd bovendien opgedragen de predikbeurten van wijlen Professornbsp;Burman in het Hoogduitsch te houden, op eene jaarwedde van honderd zilveren ducatons.

’) Een zoon van dezen, die denzelfden naam droeg, is later, in 1745 namelijk, Professor in de Theologische Faculteit te Leiden geworden.

’) Den gden Mei 1682 te Kwadijk in Noord-Holland geboren.

-ocr page 143-

127

Den Januari 1721 overleed Professor Leijdekker. Ens werd den 4'*“ Januari 1723 tot Professor ordinariusnbsp;bevorderd. Overigens bleef de Faculteit in statu quonbsp;tot in den zomer van 1727, toen Professor Lampe, dienbsp;het jaar te voren, omdat hij een aanzoek van Bremennbsp;had afgeslagen, met den nieuwen titel van Professornbsp;Historiae ecclesiasticae en eene traktementsverhoogingnbsp;van tweehonderd gulden vereerd was geworden, innbsp;weerwil der toezegging van vijfhonderd gulden voor denbsp;weduwe, die hij mocht nalaten, als hij hier bleef, tochnbsp;naar dat Duitsch Athene vertrok, waar hij als Predikant,nbsp;en andermaal tevens als Hoogleeraar beroepen was.

In zijne plaats werd reeds den 25®^®quot; Augustus de Haarlemsche Predikant Johannes van den Honert ,nbsp;benoemd, en wel op een traktement van tweeduizendnbsp;gulden en driehonderd en vijftien daarenboven voor denbsp;predikbeurt, die hij, behalve in de zomer- en winter-vacantie, om de veertien dagen zoude moeten houden.nbsp;Twee weken daarna werd aan de Vroedschap medegedeeld , „dat hij het beroep op een gantsch vriendelijkenbsp;„en galante manier hadde geaccepteert,” en den 20=tennbsp;October van datzelfde jaar hield hij eene inwijdingsredenbsp;de divinis nuptiis.

Een paar maanden later werd Jacobus Odé, sedert vier jaren Professor Phtlosophiae alhier, deels tot erkenning zijner verdiensten, deels om hem nader aan denbsp;Utrechtsche Academie te binden, met den titel vannbsp;Professor Theologiae extraordinarius en eene traktementsverhooging van tweehonderd gulden vereerd, ondernbsp;bepaling trouwens, dat hij toch als hoofdzaak Philosophicnbsp;zou blijven onderwijzen.

‘) Den isten December 1693 geboren in Zuid-Holland te Hendrik-Ido-Ambacht, waar zijn vader destijds Predikant was.

-ocr page 144-

128

Bij besluit van den Augustus 1729 was David Millius, Linguarum Orientalium et Antiquitatujn Sacra-rum Professor aan de Utrechtsche Hoogeschool, vereerdnbsp;met den titel van Theologiae exegeticae Professor, terwijlnbsp;zijn traktement tot tweeduizend gulden verhoogd werd;nbsp;een en ander uit erkentelijkheid voor zijn besluit omnbsp;voor een beroep te Leiden als Hoogleeraar in denbsp;Oostersche letteren te bedanken. Hij aanvaardde dienbsp;nieuwe waardigheid den lo'*®quot; October daaraanvolgendenbsp;met eene Oratie de Iheologia exegetica.

Professor Ens overleed den Januari 1732; Professor VAN DEN Honert, wieii men in Maart van datzelfde j aarnbsp;den titel van Prof. Historiae ecclesiasticae met eene trakte-mentsverhooging van tweehonderd gulden gegeven had,nbsp;in de hoop van hem daardoor voor Utrecht te zullennbsp;behouden, vertrok toch in Augustus 1734 naar Leiden.nbsp;Professor Odé bedankte in het begin van 1736 voor denbsp;door hem bekleede waardigheid van Professor theologiaenbsp;extraordinarius. Er was dus behoefte aan aanvulling.nbsp;De Vroedschap had onverwijld na het vertrek vannbsp;Professor van den Honert de vacante plaats aangeboden aan Dr. Conrad Iken, een beroemd Professornbsp;in de Theologie en tevens Predikant te Bremen, metnbsp;toezegging eener jaarwedde van tweeduizend vijfhonderdnbsp;en vijftien gulden. Hij verzocht veertien dagen vannbsp;beraad, maar bedankte. Toen dacht men aan Paul. Ern.nbsp;Jablonski, Theologiae Professor te Erankfort a/d Oder,nbsp;en ook aan Professor Clasing te Herborn; maar datnbsp;denken had alleen dit resultaat, dat een ander benoemdnbsp;werd, en wel Albertus Voget, destijds Hoogleeraarnbsp;te Groningen, een Bremer van geboorte , maar dienbsp;in Utrecht gestudeerd had en aldaar tot Theologiae

‘) Den lyden Maart 1695 had hij het eerste levenslicht aanschouwd.

-ocr page 145-

129

Doctor bevorderd was. Men bood hem eene jaarwedde van twee en twintighonderd gulden aan en had hetnbsp;genoegen hem den 12'’®quot; September 1735 door eenenbsp;commissie ad hoc alhier in te wijden; bij welke gelegenheid hij eene Oratie hield de coniunctione sacerdotii etnbsp;regni Christi.

De Medische Faculteit, welke, gelijk men zich herinneren zal, ten tijde van het Jubilé, uit slechts twee Professoren bestond. Jacobus Vallan namelijk ennbsp;Johannes Munnicks, was tot het jaar 1703 onveranderdnbsp;gebleven, toen de Vroedschap goed vond daaraan toenbsp;te voegen den Artiiim liberalium Magister en Medicinaenbsp;Doctor Rudolphus Leusden , oudsten zoon van dennbsp;bekenden Orientalist, wiens studiën ook aan Rudolphusnbsp;niet vreemd waren. Hij aanvaardde den post vannbsp;Anatomes et Chirtirgiae Professor extraordinarius dennbsp;iSdennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;genoemde jaar 1703 met eene Oratie

de Anatomes utilitate et antiquitate en werd twee jaren later tot ordinarius bevorderd met eene traktements-verhooging van driehonderd gulden. In December 1706nbsp;werd hij geautoriseerd tot het houden van een collegenbsp;over Anatomie en Chirurgie in de Nederlandsche taal,nbsp;en zulks ten verzoeke van de Chirurgijns-zoons ennbsp;Chlrurgijns-knechts! Ieder hunner moest daarvoorjaarlijks tien gulden betalen, terwijl de onkosten door denbsp;Vroedschap gedragen zouden worden. Munnicks overleed in 1710, maar de Faculteit werd eerst aangevuldnbsp;in 1716, toen Josephus Serrurier, die reeds sedert

') Te Utrecht in 1671 geboren.

') Dat hij in de Heelkunde bijzonder ervaren was, schijnt, behalve uit zijne schriften, te blijken uit zijne benoeming tot Stadsoperateur , die vier jaren vroeger had plaats gehad.

-ocr page 146-

130

tien jaren Professor Philosophiae et Matheseos alhier geweest was, op een traktement van twaalfhonderdnbsp;gulden tot Medicinae et Botanices Professor ordinariusnbsp;benoemd werd, welke betrekking hij den i8‘^™ Meinbsp;des genoemden jaars aanvaardde met eene Oratie denbsp;causis corruptae et contemtae Medicinae.

Den nbsp;nbsp;nbsp;Mei 1720 werd Professor Vallan, die

reeds in September 1716 om zijne hooge jaren van het houden van publieke lessen vrijgesteld was, doornbsp;den dood aan de Academie ontnomen. Drie jaren laternbsp;eerst werd het praktisch onderwijs aan Professor Leusdennbsp;toevertrouwd, terwijl Professor Serrurier den titelnbsp;kreeg van Professor Institutionnm medicarum. Bovendiennbsp;intusschen werd Christianus Bernhardus Albinus ,nbsp;te Berlijn geboren, zoon en broeder der beroemdenbsp;Leidsche Hoogleeraren van dien naam, die eerst eennbsp;jaar te voren den doctoralen graad had verkregen, opnbsp;een traktement van tweehonderd gulden! benoemd totnbsp;Medicinae, Anatomes et Chirurgiae Professor extraordinarius, welken post hij den 20®*®quot; September 1723nbsp;aanvaardde met eene redevoering de Anatome prodentenbsp;error es in medicis. Weinige maanden later ordinariusnbsp;geworden met verdubbeling zijner jaarwedde, kreeg hijnbsp;in 1729 den titel van Professor praxeos, en zulks innbsp;plaats van Rudolphus Leusden, die, in 1726 tot lidnbsp;der Staten van Utrecht benoemd, zijn professoraat hadnbsp;nedergelegd. Albinus scheen zich door dien nieuwennbsp;titel ontslagen te rekenen van het onderwijs in Anatomienbsp;en Chirurgie, gelijk bleek uit de Series lectionum vannbsp;het tweede Semester van 1729. De Vroedschap verzette zich tegen die meening en drong ernstig aan opnbsp;de getrouwe vervulling zijner plichten, zonder welkenbsp;men zijn traktement zeer spoedig tot een minimum zounbsp;laten vervallen.

-ocr page 147-

131

Nog werd de Faculteit verrijkt met den B'raneker Hoogleeraar Johannes Oosterdijk Schacht, een jongnbsp;geneeskundige van den eersten rang, aan de Leidschenbsp;Academie gevormd, waar hij zijn eigen voortreffelijkennbsp;vader, maar ook den grooten Bernhard Siegfriednbsp;Albinus en den wereldberoemden Boerhaave tot leermeesters had gehad. Zijn traktement zou duizend guldennbsp;bedragen. Den i2'i®quot; September 1729 aanvaardde hijnbsp;zijn ambt aan de Utrechtsche Hoogeschool met eenenbsp;Oratie, qua senile fatum inevitabili necessitate ex htmianinbsp;corporis luechanismo sequi demonstratur. Een welsprekendnbsp;memento mori voor ouderen van dagen !

De eerste uitbreiding van de Natuurkundige afdeeling der Philosophische Faculteit in de tweede halve eeuwnbsp;van het bestaan der Hoogeschool, nadat Prof. Ruischnbsp;in 1690 overleden was, geschiedde door de benoemingnbsp;van Johannes Conradus Barchausen, den 16*1™ Maartnbsp;1660 te Horn in het Graafschap Lippe geboren, dienbsp;na langdurige, vooral chemische en pharmaceutische,nbsp;maar ook medische studiën in zijn Vaderland, in Oostenrijk , Hongarije en elders zich hier ter stede gevestigdnbsp;had. Bij besluit van 17 September 1694 had de Vroedschap hem toegestaan privaatlessen in de Chemie tenbsp;geven. In Mei 1698 kreeg hij eene jaarlijksche toelagenbsp;van tweehonderd en vijftig gulden. Den 29^*®quot; Augustusnbsp;van datzelfde jaar werd hij, op verzoek der Vroedschap , door den Utrechtschen Senaat honoris causa totnbsp;Medicinae Doctor bevorderd en vervolgens tot Lector

') Eerst drie jaren te voren was hij, op twee en twintigjarigen leeftijd tot Philosophiae et Medicinae Doctor bevorderd. Zijn vadernbsp;was Hoogleeraar te Leiden, waar hij zelf den 26steii October 1704nbsp;geboren was.

-ocr page 148-

132

in de Scheikunde benoemd, welke betrekking hij den 6den October aanvaardde met eene Oratie de Nepenthe.nbsp;Den 2 1®*®quot; Juni 1703 werd hij ingewijd als Professornbsp;extraordinarius '*) en gaf als zoodanig met algemeenenbsp;goedkeuring Chemisch onderwijs tot het jaar 1723,nbsp;toen hij den i®‘®quot; October overleed.

Een paar maanden na de inauguratie van Barc-HAUSEN, den 27®*®quot; Augustus 1703 namelijk, besloot de Vroedschap, die haren Gecommitteerden al bij herhaling had opgedragen naar een bekwaam persoon uitnbsp;, te zien, dien men tot Professor in de Mathesis zounbsp;kunnen benoemen , dien post aan te bieden aannbsp;Dr. Jean Bernouilli, sedert eenige jaren in dezelfdenbsp;betrekking te Groningen werkzaam, maar die op hetnbsp;punt stond van naar zijne geboortestad Basel te vertrekken. De man was echter niet te bewegen aan datnbsp;aanzoek gehoor te geven, wat ongetwijfeld zeer tenbsp;bejammeren was, daar hij bekend stond als een dernbsp;grootste Wiskundigen van zijn tijd ^).

') Vreemd genoeg met eene rede over hetzelfde onderwerp, gelijk in de Notulen van den Senaat is aangeteekend.

'b Eene aanbeveling van Johan Theijller, Prof . Phil, et Matheseos te Nijmegen, door G. F. Graaf van Waldeck in 1675 gedaan, ennbsp;een verzoek om met dat Professoraat begunstigd te worden, in 1690,nbsp;na het overlijden van Prof. Ruisch, door den landmeter Barnardnbsp;van Lin tot Burgemeesteren en Vroedschap van Utrecht gericht,nbsp;schijnen niet in aanmerking genomen te zijn.

b Zie over hem en over zijn broeder Jacques Bernouilli, gelijk over twee zijner zonen en een neef, Nicolas Bernouilli, allen Wiskundigen van naam, Charles Bossut , histoire générale des Mathé-matiques, T. 11, p. 13 et suiv. Verder G. Moll, Bijdragen tot denbsp;geschiedenis der Wiskundige wetenschappen in de Nederlanden in denbsp;aehttiende eeuw, opgenomen iir N. G. van Kampen’s Beknopte geschiedenis der Letteren en Wetenschappen in de Nederlanden. D. III,nbsp;bl. 289 en volgg.

-ocr page 149-

133

Josephus Serrurier, Amsterdammer van geboorte, Medicinae et Philosophiae Doctor, aanvaardde den hemnbsp;aangeboden leerstoel in de Philosophische Faculteitnbsp;alhier den 3^^®“ Februari 1706 met eene plechtige redevoering de Philosophia. Tien jaren later — wij hebbennbsp;het reeds vermeld — ging hij over tot de Medischenbsp;Faculteit. Of hij desniettegenstaande voortgegaan isnbsp;met het geven van Mathematische lessen, waarvoor hijnbsp;oorspronkelijk benoemd was, vinden wij niet aange-teekend; maar wij meenen het met grond te mogennbsp;veronderstellen, daar hij in de Notulen van den Aca-demischen Senaat van 2 2 Maart 1717 genoemd wordtnbsp;Medicinae et Botanices, nee no7i Philosophiae et Matheseosnbsp;Professor. Zeker is het, dat eerst in 1723 op eenenbsp;jaarwedde van duizend gulden een nieuwe Professor innbsp;Philosophic en Mathesis benoemd werd, en wel de beroemde Petrus van Musschenbroek , destijds Hoog-leeraar te Duisburg, die de hem opgedragen betrekkingnbsp;alhier den 13^611 September des genoemden jaars aanvaardde met eene Oratie de certa ^nethodo Philosophiaenbsp;experinie^italis. Acht jaren later, toen hij een beroepnbsp;naar Koppenhagen had afgeslagen, kreeg hij ook dennbsp;titel van Professor Astronomiae met eene traktements-verhooging van tweehonderd gulden, welke nieuwenbsp;professie hij den 6“^®quot; October 1732 aanvaardde metnbsp;eene redevoering de praestantia et utilitate Astrono77iiaenbsp;in ceteris dtsciphms.

Tegelijk met van Musschenbroek was Jacobus Odé^), die reeds eenige maanden vroeger verlof gekregen hadnbsp;om hier Wijsgeerige colleges te geven, tot Professornbsp;extraordinarius benoemd, op een traktem.ent van twee-

b Den i4den Maart 1692 te Leiden geboren.

Den II den December 1698 te Zutphen geboren.

-ocr page 150-

134

honderd gulden, welke betrekking den 27®*®’' September 1723 door hem aanvaard werd met eene Oratie denbsp;laudabili priscormn hominum philosophandi viethodo. Opnbsp;het gerucht, dat hij waarschijnlijk te Groningen benoemdnbsp;zou worden, werd hij in Januari des volgenden jaarsnbsp;tot ordinarius bevorderd met verdubbeling zijner wedde.

De andere afdeeling der Philosophische Faculteit werd in het najaar van 1686 verrijkt met een Franschnbsp;letterkundige uit Rouaan, Paul Bauldri d’Ibervillenbsp;geheeten, die den 14'^®quot; October d\s, Professor Historiaenbsp;Sacrae extraordinarius werd ingewijd, bij welke gelegenheid hij eene redevoering hield de a^itiguo morenbsp;convertendi haereticos, multum dissimili ei, qui 7iuncnbsp;viget in Galliis. Den i D®quot; Maart 1695 ordinarius geworden , zeer waarschijnlijk met vermeerdering vannbsp;traktement, ofschoon daarvan, even als van zijne oorspronkelijke wedde, in de Notulen der Vroedschapnbsp;geen melding gemaakt wordt, kreeg hij in het beginnbsp;van 1698 nog eene jaarlijksche gratificatie van driehonderd gulden en bleef werkzaam voor de Hoogeschoolnbsp;tot in Februari 1706, toen hij overleed, betreurd doornbsp;allen, die den geleerden en braven man van naderbijnbsp;gekend hadden.

Mr. Pieter Burman , oudste zoon van den Utrecht-schen Hoogleeraar Frans Burman, werd bij besluit van 30 November 1696 op een traktement van vierhonderd gulden benoemd tot Professor Historiariminbsp;extraordinarius. Hij aanvaardde die betrekking reedsnbsp;den lo*^®quot; December daaraanvolgende met eene Oratienbsp;de eloquentia et poësi. In 1698 met eene traktements-

') Geboren in 1639.

Geboren te Utrecht den 6^™ Juli 1668,

-ocr page 151-

135

verhooging- van tweehonderd gulden ordinarius geworden, kreeg hij den nbsp;nbsp;nbsp;Maart 1703, wegens het

overlijden van Professor Graevius , dat in Januari deszelfden jaars had plaats gehad, den titel van Professornbsp;Politices, maar liet zich in 1715 naar Leiden verplaatsen,nbsp;niettegenstaande de Vroedschap van Utrecht hem eenenbsp;jaarlijksche vermeerdering van vierhonderd gulden metnbsp;den titel van Bibliothecaris had aangeboden '*).

Een groote aanwinst kreeg de Philosophische Faculteit nog in het begin van 1701 door de benoeming^) van Adrianus Reeland , destijds Hoogleeraar tenbsp;Harderwijk, tot Professor linguarum Orientalium alhier,nbsp;in de plaats van den in September lógg overledennbsp;Professor Johannes Leusden, welke betrekking hij dennbsp;21 sten Februari aanvaardde met eene Oratie pro lingua

') Blijkbaar was hij beter aangeschreven bij de Regeering dan bij de Utrechtsche Predikanten, die hem in 1711, naar aanleiding eenernbsp;Oratie „pro Comoediabij het openen van zijn college over Teren-Tius door hem uitgesproken en, in het Nederduitsch vertaald, metnbsp;eene voorrede in het licht gegeven, in een „Noodig Verweerschriflquot;nbsp;op vinnigen toon de les hebben gelezen; tegen welke daad hijnbsp;trouwens op krachtige wijze heeft geprotesteerd. ,pen kortbondignbsp;„vertoog van de onbeiamelijkheit en schadelijkheid der comedien,nbsp;„bijzonder ook der hedendaagseals tegengif tegen Burman’s redenbsp;door gecommitteerden van den Kerkeraad verspreid, is door diennbsp;xrjifj.r,gt;Sóft.Aoi (sit venia verbo) op de hem eigene wijze wederlegd.

Deze benoeming was een gevolg, naar het schijnt, van den invloed des Graven van Portland, den gunsteling van Willem III.nbsp;Dit wordt althans verzekerd in de lijkrede door Professor Serruriernbsp;op Reeland gehouden, en vindt eene gereede verklaring in denbsp;omstandigheid, dat hij zijne maatschappelijke loopbaan begonnen isnbsp;met de opvoeding der* zonen van dien Graaf. In de Notulen dernbsp;Vroedschap intusschen wordt van ’s Konings aanbeveling geen meldingnbsp;gemaakt. Zie Bouman , Geschiedenis der Geldersche Uoogeschool ,\1,nbsp;bl. 51.

Den lyden Juli 1776 te Rijp in Noord-Holland geboren, waar zijn vader toen Predikant was.

-ocr page 152-

136

Persica et cognatis litteris Orientalibus. Twaalf jaren later op voordeelige voorwaarden te Franeker beroepen,nbsp;bedankte hij, gelijk ook in 1716 een soortgelijk aanzoek uit Leiden door hem werd afgeslagen. Erkentelijknbsp;voor zijne getrouwheid aan de Utrechtsche Hoogeschoolnbsp;en niet minder voor de wijze, waarop hij deze doornbsp;zijn voortreffelijk onderwijs en geleerde schriften aannbsp;zich verplichtte, vermeerderde de Vroedschap zijne jaarwedde met tweehonderd gulden en gaf hem den titelnbsp;van Professor Antiquitatum sacrarum, naar aanleidingnbsp;waarvan hij den 2*^®quot; Februari 1713 eene Oratie hieldnbsp;de usu Antiquitatum sacrarum. Niet lang echter mochtnbsp;zijn licht op deze wereld schijnen. Hij stierf reeds dennbsp;5den Februari 1718, nog geen twee en veertig jaren oud.

Zijn opvolger was David Mill uit Koningsbergen ^), Candidaat tot den Heiligen Dienst, die, na te Leidennbsp;op loffelijke wijze onderwijs in de Oostersche talen tenbsp;hebben gegeven, den 21®'®quot; Maart 1718 als Professornbsp;linffuaru^n Orientalium ordinarius eene Oratie hield

o

de Mohammedanismo e veterum Hebraeorum scriptis ?nagna ex parte composita. Daags daaraan op eigennbsp;verzoek honoris causa tot Philosophiae Doctor et Artiumnbsp;liber alium Magister bevorderd, kreeg hij elf jaren laternbsp;den titel van Professor Ahtiquitatum ludaicarum, metnbsp;eene traktementsverhooging van vijfhonderd gulden,nbsp;terwijl zijne oorspronkelijke wedde tweeduizend guldennbsp;bedroeg. En het was naar aanleiding daarvan, dat hijnbsp;den 3'^®quot; November 1727 eene redevoering uitspraknbsp;de variis virorum doctorum in Antiquttatibus sacris etnbsp;Orientalibus erroribus.

Voor de vacature door het vertrek van Pieter Burman naar Leiden ontstaan werd, bij besluit van

1) Waar hij den i3den April 1692 geboren was.

-ocr page 153-

137

5 Augustus 1715, Herman Schminke , Professor aan de Universiteit te Marburg, benoemd, en wel op eennbsp;traktement van duizend gulden en vijftig gulden daarenboven als Scholarch der triviale scholen. Hij kon datnbsp;beroep echter niet aannemen, daar de Landgravin vannbsp;Hessen niet genegen was hem te ontslaan en bovendiennbsp;zijne jaarwedde op voldoende wijze verhoogd had.

In September deszelfden jaars kreeg Mr. G. H. Nijpoort verlof om hier ter stede een college te gevennbsp;over litteratuur, maar eerst in April 1716 werden tweenbsp;Professores Historiarum et Eloquentiae te gelijk benoemd;nbsp;Mr. Arnoldus Drakenborch namelijk. Advocaat tenbsp;Utrecht, waar hij den 31^*611 December 1684 ook geboren was, en Karel Andreas Duker, uit Unnanbsp;in Westfalen, waar hij in 1670 de wereld was Ingetreden , maar die deels In Franeker, deels in Harderwijknbsp;gestudeerd had en destijds Conrector te ’s Gravenhagenbsp;was: de eerste op een traktement van achthonderd,nbsp;de laatste, die tevens tot Scholarch over de trivialenbsp;scholen alhier werd aangesteld, op eene wedde vannbsp;duizend gulden ’s jaars. Drakenborch aanvaarddenbsp;zijn ambt den 25“*®quot; Mei 1716 met eene Oratie denbsp;utilitate et fructu, qui ex humanioribus disciplinis innbsp;omne genus homhiuni et doctrinarum redundat; Dukernbsp;drie dagen later met eene rede de difficultatibus qui-busdam interpretationis gra77imaticae veterimi scriptorumnbsp;graecoru7n et latmorum. Laatstgenoemde werd dennbsp;1November 1734, na reeds eenige maanden vroegernbsp;om ziekte zijne lessen gestaakt te hebben, op eigennbsp;verzoek eervol ontslagen, terwijl hem levenslang eennbsp;jaarlijksch pensioen van vijfhonderd gulden door denbsp;Vroedschap werd toegelegd.

De plaats, door Duker opengelaten werd den 13^®quot; Juni 1735 ingenomen door Petrus Wesseling,

-ocr page 154-

138

den 7'^®quot; Januari 1692 geboren te Steinfurt, wien men had kunnen overhalen het gedurende twaalf jaren metnbsp;grooten roem door hem bekleede Franeker Professoraatnbsp;voor een dergelijk ambt in Utrecht neer te leggen,nbsp;wat hij een groot jaar vroeger volstrekt geweigerd had.nbsp;Hij kreeg den titel van Eloquentiae, Historiarum etnbsp;Graecae linguae Professor ordinarius met eene jaarwedde van zestienhonderd gulden. Het onderwerp zijnernbsp;inwijdingsrede, de laatste, die vóór het eerste eeuwfeestnbsp;der Hoogeschool te Utrecht gehouden werd, luiddenbsp;pro Historiis.

Niet alle plaatsen, door den dood of het vertrek van Hoogleeraren opengevallen — het blijkt uit hetnbsp;gegeven overzicht — zijn zoo spoedig vervuld geworden als het belang der Hoogeschool geacht konnbsp;worden te vereischen. Moge de oorzaak der vertragingnbsp;somtijds in de afwisseling van het personeel der gecommitteerden tot de Academische zaken gelegen zijnnbsp;geweest, nog meer was zij zeker te zoeken in hetnbsp;mislukken van pogingen om de meest gewenschte geleerden aan de Utrechtsche Academie te verbinden.nbsp;Van enkele dier pogingen, van die namelijk, welke innbsp;de Notulen der Vroedschap vermeld zijn geworden,nbsp;hebben wij gewag gemaakt. Maar die vermelding geschiedde alleen in die gevallen, waarin een officieelnbsp;beroep had plaats gehad. De bemoeiingen, die daaraannbsp;waren voorafgegaan, zijn, immers in de bewaardenbsp;verslagen van de vergaderingen der Vroedschap, nietnbsp;opgeteekend geworden. Wij betreuren de kortheid diernbsp;verslagen met betrekking tot de keuze van Professorennbsp;niet alleen, maar ook ten aanzien van vele andere zaken,nbsp;wier nauwkeurige kennis voor de geschiedenis der

-ocr page 155-

139

Hoogeschool van gewicht zijn te achten. Hoogstwaarschijnlijk intusschen moet die kortheid voor een deel aan hoffelijke bescheidenheid jegens personen wordennbsp;toegeschreven, en, waar dit het geval is, voegt hetnbsp;ons natuurlijk haar te eerbiedigen. De goede zorgnbsp;der Regeering voor de Academie, die zij bestuurde,nbsp;is onzes inziens, ook in het nu behandelde tijdvak,nbsp;boven allen twijfel verheven.

Getuige ook, wat zij deed tot vermeerdering en verbetering van de verschillende hulpmiddelen voornbsp;studie en onderwijs. Kort na de viering van het eerstenbsp;Jubilé der Hoogeschool werd eene jaarlijksche som vannbsp;tweehonderd gulden beschikbaar gesteld tot uitbreidingnbsp;der Bibliotheek, welke som in 1728 tot vijfhonderdnbsp;gulden verhoogd werd, onverminderd de milde wijze,nbsp;waarop van publieke verkoopingen tot verrijking vannbsp;den stedelijken boekenschat gebruikt werd gemaakt'').nbsp;Niet zeldzaam waren ook min of meer belangrijke geschenken en legaten van particulieren, ook van Professoren, zooals b. V. van Barchausen en van Theodorusnbsp;Janssonius van Almelo veen, den beroemden Harder-wijkschen Hoogleeraar, die te Utrecht zijne Academischenbsp;opleiding en ook den doctoralen graad verkregen had.

De Academietuin, gelijk vroeger door ons vermeld is, op het bolwerk Sonnenburg aangelegd, ofschoonnbsp;naar gelegenheid en behoefte van nieuwe planten voorzien en zelfs, gelijk het in de Notulen der Vroedschapnbsp;is uitgedrukt „met fijne boomen” versierd, liet blijkbaarnbsp;veel te wenschen over. In de vergadering van den

') Op dagen, die bestemd waren voor den verkoop der bibliotheek, door een Curator of Professor nagelaten, werden volgens Senaatsbesluit geen colleges gehouden.

-ocr page 156-

140

2 7sten jyjgi jy2o Werd medegedeeld, dat de Hortus in een slechten staat verkeerde, dat ook het genoemdenbsp;bolwerk een daarvoor ongeschikte plaats was , ennbsp;dat in de duidelijke behoeften voor botanische studiënnbsp;op betere wijze voorzien moest worden. Daartoe werdnbsp;aanstonds besloten. Maar er verliepen nog vier jaren,nbsp;voordat men naar genoegen geslaagd was. Sedertnbsp;het begin van 1723 had men het oog op het huisnbsp;van den heer Kapitein Frans Pieter de Wijs metnbsp;erf en grond en eenige belendende kleine woningen,nbsp;staande onder de Linden, als waarvan men eene geschikte woning voor den Professor Botanices, en daarachter en ter zijde een doelmatigen Hortus Academicusnbsp;meende te kunnen maken. Men trad in overleg metnbsp;de Professoren der Medische Faculteit, liet door deskundigen de noodige teekeningen vervaardigen en slootnbsp;den koop den 8®*®quot; Mei 1724 voor eene som van achtduizend gulden. Twee jaren later werden nog negenhonderd gulden besteed voor een gedeelte van hetnbsp;erf der nabijgelegene R. C. Kerk, om daarop broeikassen te kunnen plaatsen. Een zekere Pieter vannbsp;Leeuwen, die acht jaren lang in den Hortus Medicusnbsp;te Amsterdam werkzaam was geweest, werd, op aanbeveling van den heer Dr. Caspar Commelin , Botanicesnbsp;Professor aan het Athenaeum der hoofdstad, in hetnbsp;najaar van 1724 tot hortulanus aangesteld op eenenbsp;jaarwedde van vierhonderd gulden met vrije woning,nbsp;vuur en licht, terwijl hem verlof gegeven, later be-

') Afgescheiden van de ongeschiktheid der plaats, moest het verval van dien Kruidtuin ongetwijfeld ook aan zorgeloosheid worden toegeschreven. Na den dood toch van Prof. Munnicks , die Regius innbsp;Botanicis was opgevolgd, had het onderwijs in dat vak gedurendenbsp;zes jaren stilgestaan en was er dus geen toezicht geweest. Eerstnbsp;in 1716 heeft Serrurier het op zich genomen.

J.


-ocr page 157-

HI

volen werd voor stadsrekening een vasten knecht aan te stellen. Tien jaren later, toen men vreesde, dat hijnbsp;naar Amsterdam getrokken zou worden, waar de hor-tulanus gestorven was, kreeg hij honderd gulden meernbsp;om hem aan Utrecht te binden. De Directie van dennbsp;Utrechtschen Hortus werd den i'*®quot; April 1725 opgedragen aan eene Commissie ad hoe.

Sedert het begin van de tweede helft der zeventiende eeuw — de belangstellende lezer zal het zich herinneren — werd het Anatomisch onderwijs in het Catharijne-Gasthuis gegeven. Dat de gelegenheid daartoe veelnbsp;te wenschen overliet, schijnt te blijken uit de opdracht,nbsp;dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Februari 1704 door de Vroedschap aan den

Kameraar gedaan, om eene geschikte plaats aan te wijzen voor de bewaring der Anatomische en Chirurgische instrumenten, die aan de Stad toebehoorden.nbsp;Of de Kameraar aan die opdracht voldaan heeft en ofnbsp;van zijne aanwijzing gebruik gemaakt is, vinden wijnbsp;niet aangeteekend. Den i Hequot; October 1723 wordt denbsp;aankoop vermeld van eenige skeletten en andere curiosanbsp;op eene auctie te ’s Gravenhage, die men in het nieuwnbsp;op te richten Theatrum Anatomicum achter den Hortus,nbsp;dien men hoopte te zullen krijgen, in de Lange Nieuw-straat wenschte te plaatsen. Dat Theatrum en hetnbsp;daarmede te verbinden Theatrum Physicum et Chemicumnbsp;werd een jaar later aanbesteed voor eene som vannbsp;zevenduizend driehonderd acht en twintig gulden, metnbsp;eene premie van honderd gulden, als het vóór i Junijnbsp;1725 afgeleverd kon worden. Later werd nog hetnbsp;maken van een tafel en opklimmende banken in datnbsp;Theatrum aanbesteed, en den 15'!™ April 1726, toennbsp;alles klaar was, met elfhonderd en vijf gulden betaald.

Of de verzameling van skeletten en andere Anato-

-ocr page 158-

142

mische praeparaten, die men had, destijds al den naam van Anatomisch Kabinet verdiende, blijkt uit de overgebleven aanteekeningen niet. Zeker intusschen is het,nbsp;dat zij in April van het jaar 1728 eene belangrijke aanwinst verkreeg door de gunst van Professor Rudolphusnbsp;Leusden , die, tot Geëligeerde in de Staten verkozen,nbsp;zijne eigene collectie aan de Academie ten geschenkenbsp;gaf. Hoezeer die liberaliteit op prijs werd gesteld,nbsp;blijkt wel uit het besluit der Vroedschap om den afgetreden HoQgleeraar met een kostbaar tegengeschenk tenbsp;vereeren, een fraai stuk zilverwerk namelijk met hetnbsp;Stadswapen daarin gesneden, ter waarde van tweehonderd zilveren ducatons.

Het in orde houden der Anatomische praeparaten was opgedragen aan den Chirurgijn Gerardus Bosch,nbsp;die daarvoor vroeger slechts twintig, maar sedertnbsp;Februari 1729 honderd gulden ’s jaars ontving.

In Februari 1706, weinige dagen na de inauguratie van Professor Serrurier, besloot de Vroedschap totnbsp;den aankoop van Instrumenten, die genoemde Hoog-leeraar voor zijne publieke demonstratiën noodig had.nbsp;Vermoedelijk — het is niet vermeld — waren datnbsp;Mathematische instrumenten, hoedanige na het ,vertreknbsp;van Bernardus Schotanus in 1641, wiens verzameling,nbsp;gelijk wij gezien hebben, van Stadswege overgenomennbsp;was, niet meer aangekocht schijnen te wezen.

Veel grooter echter waren de behoeften van Professor van Musschenbroek, die in het najaar van 1723 zijnnbsp;ambt alhier aanvaard had. Het Observatorium verkeerde in eenen slechten staat en er was gebrek aannbsp;Physische en Astronomische instrumenten. Een langenbsp;lijst werd daarvan opgemaakt met bijvoeging van dennbsp;prijs, waarvoor zij te krijgen waren. Zij bevatte vele

-ocr page 159-

H3

kostbare stukken, onder andere een quadrant, die op duizend gulden geschat was. De Vroedschap zag ernbsp;niet tegen op. Zonder aarzelen gaf zij èn toen, ènnbsp;later hare toestemming tot den aankoop van hetgeennbsp;noodig werd geacht, besteedde duizend gulden totnbsp;verbetering van den Sterrentoren, in één woord deednbsp;al wat gevraagd werd voor het Onderwijs en dennbsp;luister der Hoogeschool.

En niet slechts voor de behoeften van den geest, ook voor die van het lichaam wilde zij zorgen. Innbsp;het begin van 1704 stelde zij den Staten de oprichting van eene Rijschool of Manége voor, waarvan denbsp;kosten voor een derde deel door de Stad, voor tweenbsp;derden door de Staten gedragen zouden moeten worden:nbsp;eene ongelijkheid, die gerechtvaardigd scheen door denbsp;verwachting, dat vooral de Edelen van die Rijschoolnbsp;veel gebruik zouden maken. Niet aanstonds warennbsp;de Staten tot de aanneming van dat voorstel genegen,nbsp;maar zij kwamen er toch toe, en in het najaar werdnbsp;tot de oprichting besloten. Twintig jaren later echternbsp;verlangden de Staten de opheffing dier Rijschool, omdatnbsp;haar nut niet scheen te beantwoorden aan de betrekkelijk groote kosten daarvoor noodig. De Vroedschapnbsp;drong aan op behoud. Veel besprekingen daarover veranderden de inzichten der partijen niet. De beslissingnbsp;werd uitgesteld en nog eens uitgesteld, maar het vonnis,nbsp;waartegen de Stad zich zoolang mogelijk verzet had,nbsp;werd dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Augustus van het jaar. 1729 geveld.

hingen

Was Nederland ten tijde van het eerste Jubilé der Utrechtsche Hoogeschool niet in oorlog gewikkeld, ernbsp;donkere wolken genoeg aan den horizont om

-ocr page 160-

144

eene nieuwe uitbarsting te vreezen. Ruim twee jaren later volgde die dan ook, toen Lodewijk XIV met alnbsp;de macht, waarover hij te beschikken had, tegen onsnbsp;en onze bondgenooten andermaal te velde trok. Maarnbsp;het tooneel van den strijd was en bleef gedurende denbsp;acht jaren, die deze aanhield, betrekkelijk ver vannbsp;Utrecht verwijderd, zoodat het Academieleven aldaarnbsp;er niet op ernstige wijze door gestoord werd. Ooknbsp;was dit later het geval niet, toen een nieuwe krijgnbsp;ontbrandde, waaraan eerst in 1713 op diplomatiekenbsp;wijze te Utrecht een einde werd gemaakt. Moge denbsp;buitengewone drukte, door het Congres tot behandelingnbsp;der vredesvoorslagen in de anders zoo stille stad veroorzaakt, vele Academieburgers gedurende een tal vannbsp;maanden van de studie hebben afgeleid, hunne menschen-kennis is er waarschijnlijk door vermeerderd, hun goedenbsp;smaak ook toegenomen, hun verlangen om vrede ennbsp;welzijn in het dierbaar Vaderland te bevorderen misschiennbsp;in niet geringe mate aangewakkerd.

De kalme tijd, op het sluiten van dien Utrechtschen vrede gevolgd, was voor den geregelden gang dernbsp;Academische zaken bijzonder geschikt, en er zijn,nbsp;buiten de reeds medegedeelde afwisseling in het onderwijzend personeel en de verbetering en uitbreiding dernbsp;hulpmiddelen voor studie, maar weinig voorvallen vannbsp;aanbelang uit het tijdvak, dat wij behandelen, doornbsp;ons te vermelden.

In het eerste decennium van dat tijdvak, tegen het einde van 1692 namelijk, werden de gemoederen hiernbsp;weder, evenals twee en twintig jaren vroeger, verontrust door een voorstel van de Curatoren der Leidschenbsp;Hoogeschool, in overleg met Rector en Senaat, aannbsp;de Staten van Holland en West-Friesland gedaan.

-ocr page 161-

H5

omtrent maatregelen, die dringend noodig werden geacht om het verval der studiën, en wel bepaaldelijknbsp;van die der Rechtsgeleerdheid, aldaar tegen te gaan.nbsp;Men had namelijk te kennen gegeven, dat de strengerenbsp;voorschriften, die werden aanbevolen ten aanzien vannbsp;den toegang tot de Hoogeschool, van de taalkundige,nbsp;historische en philosophische studiën voor aanstaandenbsp;Rechtsgeleerden noodig, en wat dies meer zij vele innbsp;Holland of West-Friesland geboren jonge lieden nopennbsp;zouden andere Universiteiten boven de Leidsche tenbsp;verkiezen, tenzij bepaald werde, dat niemand hunnernbsp;in die gewesten als Advocaat of lid van eenig Gerechtshof toegelaten zoude worden, die niet te Leiden dennbsp;graad van Doctor of Licentiaat in de Rechten verkregen had.

Ofschoon de bijgevoegde verzekering, dat men inboorlingen van andere gewesten op hun elders verkregen doctoraal diploma bij voortduring, ook in Holland en West-Friesland, als advocaten wenschte te doennbsp;erkennen en bevoegd verklaren tot het bekleeden vannbsp;rechterlijke ambten aldaar, — ofschoon die verzekeringnbsp;veel wegnam van de bezwaren, die tegen een soortgelijknbsp;Ontwerp in 1670 waren ingebracht, zoo werd toch hetnbsp;beperken van de vrijheid der Hollanders in de keuzenbsp;eener Universiteit èn voor die Hollanders, èn voornbsp;andere Hoogescholen zeer onbillijk geacht en andermaalnbsp;de hulp der Utrechtsche Staten ingeroepen, om het totnbsp;stand komen van den bedoelden maatregel, immers voornbsp;zooveel de genoemde beperking betrof, zoo mogelijk,nbsp;te verhinderen. Met de meeste welwillendheid hebbennbsp;die Staten de gevraagde hulp verleend door een vertoog tot de Staten van Holland en West-Friesland tenbsp;richten, welk vertoog door invloedrijke personen ooknbsp;ter kennis gebracht is van Z. M. Willem III.

10

-ocr page 162-

146

Of het voorstel der Leidsche Curatoren eenig gevolg gehad heeft, is noch door Siegenbeek, die in zijnenbsp;Geschiedenis der Leidsche Hoogeschool de daarop betrekkelijke stukken in hun geheel heeft medegedeeld,nbsp;noch in de Notulen van den Academischen Senaat tenbsp;Utrecht vermeld. Zeer waarschijnlijk is de donkere wolknbsp;voorbijgetrokken.

Op den 12'^®quot; September van het jaar 1693 werd de aandacht van den Academischen Senaat door dennbsp;Rector gevestigd op de treurige omstandigheid, datnbsp;70 of 80 Schotsche en Engelsche studenten door denbsp;voortdurende ziekelijkheid van den Engelschen Predikantnbsp;buiten de mogelijkheid waren om des Zondags naar denbsp;kerk te gaan. Er werd besloten de zaak ter kennisnbsp;te brengen van de Vroedschap niet alleen, maar ooknbsp;van de Staten der Provincie en aan beide collegiënnbsp;middelen te vragen tot het schadeloos stellen van eennbsp;proponent, dien men met den dienst wenschte te belasten. Van het gewicht der zaak overtuigd, beloofdennbsp;de Staten tweehonderd, de Vroedschap éénhonderd ennbsp;de Predikant honderd en vijftig gulden te zullen bijdragen , en daarmede kon men aan der Britten godsdienstige behoefte voldoen.

In het najaar van 1694 scheen een deel der Utrecht-sche Jongelingschap aan nachtelijke onrust te lijden. De heeren Burgemeesters klaagden daarover aan dennbsp;Rector magnificus en verzochten de tusschenkomst dernbsp;Professoren, om de jeugdige gemoederen tot bedaardheid te brengen, daar het stellige voornemen bestondnbsp;herhalingen van het zoo hinderlijke straatrumoer in denbsp;uren, door de groote meerderheid der Utrechtenarennbsp;aan rust gewijd, niet alleen met geldboete, maar op

m L

-ocr page 163-

47

veel strengere wijze te straffen, wat voor den goeden naam der Academie nadeelig kon zijn. De waarschuwingnbsp;heeft zeker een gunstig gevolg gehad, want noch innbsp;de Notulen der Vroedschap, noch in die van den Senaatnbsp;wordt verder van die zaak eenige melding gemaakt.

Gelijk vroeger meermalen, zoo schijnt ook in de laatste jaren der zeventiende eeuw de. eensgezindheidnbsp;van de vertegenwoordigers der theologische wereld innbsp;Nederland veel te wenschen te hebben overgelaten.nbsp;In navolging der Staten van Holland en West-Frieslandnbsp;toch hebben die van Utrecht in Juni van 1695 eennbsp;ernstig Edict uitgevaardigd, waarbij niet slechts denbsp;Predikanten, maar ook de theologische Professoren ennbsp;Lectoren werden aangemaand tot het vermijden van alnbsp;wat de rust en den vrede in de Kerk en in de Academienbsp;zou kunnen storen, welk Edict, op bevel der Vroedschap,nbsp;in de Notulen van den Academischen Senaat is opgenomen. Het schijnt ons niet noodig toe dat vrij uitvoerig stuk in zijn geheel mede te deelen. Genoegnbsp;zij het te vermelden, dat daarin aan alle Kerk- ennbsp;Academieleeraars bevolen wordt zich te houden bij denbsp;zuivere leer, zooals die bij den Catechismus, in denbsp;Confessiën en in de Canons der Dordsche Synode isnbsp;voorgesteld; dat zij zoodanige punten, die daarin „ongedefinieerd” zijn gelaten en waaromtrent bedoelde voorgangers dus onderling zouden kunnen verschillen, nietnbsp;zullen voorgeven van overwegend gewicht te zijn; ennbsp;dat bepaaldelijk alle Professoren en Lectoren in denbsp;Theologie zich in hunne geschriften, lessen en disputennbsp;behooren te onthouden van al datgene, „hetwelk denbsp;„Studenten soude connen aanleijdinge geven om denbsp;„mysteriën van ’t Christelijk geloove naar de regels ennbsp;.,de methode der Philosophie te behandelen, soodanig

-ocr page 164-

148

„dat alles soude moeten worden verworpen, waarvan „de reden juist soo duijdelijk en klaar niet voorquam,nbsp;„als van enkele natuurlijke zaken, dewijl daardoornbsp;„eerlange het ware Christelijk geloove schipbreuck soudenbsp;„comen te lijden ende de Kercke in de uijterste ver-„warring geraken.”

Met hetzelfde goede doel om zoowel in de Academie als in de Kerk den zoo wenschelijken vrede te bevorderen, hebben de Staten van Utrecht negen jarennbsp;later eene zeer strenge aanschrijving gericht tot allenbsp;Synoden, Classen, Kerkeraden , Predikanten en Theologische Professoren binnen hun ressort, naar aanleidingnbsp;van de min of meer Coccejaansche gevoelens vannbsp;Professor Röell, die de orthodoxe gemoederen, nietnbsp;slechts in de Provincie Utrecht, maar ook elders innbsp;meerdere of mindere mate verontrustten. Men zal zichnbsp;het vroeger door ons vermelde krachtige verzet dernbsp;Vroedschap herinneren tegen de bemoeiingen van dennbsp;Utrechtschen Kerkeraad, nadat de benoeming vannbsp;Professor Röell in de Theologische Faculteit alhiernbsp;bekend was geworden. De Staten nu, na een behoorlijk onderzoek bij bevoegde beoordeelaars overwegende , dat door eene alleszins voldoende verklaring*nbsp;van den Hervormden Kerkeraad te Franeker, waarbijnbsp;Professor Röell „een weerdig medelid van de warenbsp;„gereformeerde gemeente Jesu Christi genoemd wordt,nbsp;„gesond in het geloove ende seer vroom en stigtelijcknbsp;„van leven ende wandel,” die daarom tweemaal totnbsp;Ouderling benoemd en ook als gecommitteerde tot denbsp;Synode der Provincie Friesland afgevaardigd was, denbsp;ongepastheid der tegen dien waardigen man opgerezennbsp;beweging was gebleken, hebben de bovengenoemdenbsp;theologische personen en kerkelijke collegiën in de

-ocr page 165-

149

Provincie Utrecht bevolen „voortaan over de voors. „saacken, raackende den gemelden Heer Professornbsp;„Röell, niet meer te delibereeren, nogh die op denbsp;„predickstoel, nogh in de catechisatiën te verhandelen,nbsp;„veel min eenige decisie te formeren ende uijttevoeren,nbsp;„maar dezelve na dezen te laten onaangeroert endenbsp;„buiten alle verdere deliberatie, so direct als indirect ’’nbsp;welk bevel geschiedde „in vaste hoope ende vertrouwen,nbsp;„dat HaarEd.mogende niet genoodzaeckt sullen wordennbsp;„tegen de onwillige ende ongehoorsame van dezenbsp;„hare orders te doen procedeeren, naar exigentie vannbsp;„saecken, by suspensie, cassatie off andersints, soo alsnbsp;„dezelve tot maintien van Haar hoogh gesagh endenbsp;„aucthoriteijt ende tot bereijckinge van derselven goedenbsp;„intentie in desen sullen vermeinen te behoren.”

Het schijnt wel, dat dit stellig bevel met de daarbij gevoegde, geen dubbele opvatting toelatende waarschuwing het gewenschte gevolg heeft gehad. Hetnbsp;tegendeel toch hebben wij nergens vermeld gevonden ^).

In art. XV van de den nbsp;nbsp;nbsp;April 1644 door de

Vroedschap vastgestelde Academische Wetten en Sta-

‘) Maar, was de storm in Utrecht bedaard, in andere Provinciën was de zee nog niet stil en is nog lang onstuimig gebleven. Tweenbsp;maanden na de uitvaardiging van de vermelde waarschuwing dernbsp;Staten had de Classis van Walcheren aan den Utrechtschen Kerkeraadnbsp;hare bezorgdheid te kennen gegeven over het voortgaan van Prof.nbsp;Röell in het verkondigen der gewraakte leer. Prof Luijts had denbsp;meening uitgesproken , dat de zaak overweging verdiende. De Vroedschap, hiervan onderricht, gaf laatstgenoemden Hoogleeraar eenenbsp;ernstige berisping, met bijvoeging, dat hij eigenlijk verdiende afgezetnbsp;te worden. Zes jaren later was eene voor Prof. Röell beleedigendenbsp;disputatie aangekondigd, onder praesidium van dienzelfden Luijtsnbsp;te houden. De Vroedschap liet haar „veto” hooren, en de disputatienbsp;had geen plaats.

-ocr page 166-

150

tuten was het geven van privaatlessen in eenig vak van wetenschap buiten toestemming van Rector ennbsp;Professoren (sic) verboden. Ook zonder dat die toestemming gevraagd was, schijnt zulks, evenals vroeger,nbsp;toch enkele malen e plenitudine potestatis door denbsp;Vroedschap vergund te zijn geworden, in welke vergunning de Senaat stilzwijgend berust heeft. Maar,nbsp;waar zulke hoogere vergunning niet gegeven was,nbsp;heeft men de bedoelde verbodsbepaling strengelijk gehandhaafd. Aan ieder, die zich verstout had eigenmachtig als privaat-docent op te treden, werd, zoodranbsp;dit ter kennis van den Senaat gekomen was, doornbsp;dezen, bij monde van den pedel, bevolen onverwijldnbsp;de reeds begonnen lessen te staken, aan welk bevelnbsp;in den regel, naar het schijnt, voldaan is geworden.nbsp;In November van het jaar 1711 echter kwam de Utrecht-sche Predikant Antonius Driessen, die, zonder vergunning, ten zijnen huize een Latijnsch collegie hieldnbsp;de arte concionandi, in oppositie. Hij liet namelijknbsp;door den pedel, die het gewone Senaatsbevel kwamnbsp;overbrengen, eene schriftelijke rechtvaardiging vragennbsp;van dat bevel door het opgeven van de wetsbepaling,nbsp;waarop hetzelve gegrond was. De Senaat weigerdenbsp;en zond eene klacht aan de Vroedschap. Deze bevestigde het verbod, maar gaf, naar aanleiding vannbsp;een verzoek door eenige studenten en door genoemdennbsp;Predikant zelven tot haar gericht, dezen vergunningnbsp;om, gelijk ook andere Predikanten wel gedaan hadden,nbsp;in de eene of andere kerk studenten onder zijn toezichtnbsp;te laten preeken en daarover kritiek te oefenen. Vannbsp;die vergunning werd gebruik, maar ook misbruik gemaakt. Driessen liet namelijk in de Domkerk op hetnbsp;daartoe bepaalde uur een student gedurende eenigenbsp;minuten iets voordragen, maar hield daarna in de Con-

-ocr page 167-

I5I

sistoriekamer voor zijne studenten, met uitsluiting van alle andere toehoorders, een college in de Latijnschenbsp;taal over de Predikkunde in het algemeen. De Senaatnbsp;zond andermaal een ernstig adres van beklag aan denbsp;Vroedschap, die den weerbarstigen Predikant berisptenbsp;en hem beval zich bij de vroeger gegeven vergunningnbsp;te bepalen en over de door studenten gehouden preekennbsp;in de kerk zelve eene kritiek uit te spreken, en wel innbsp;de Hollandsche taal. Hoogstwaarschijnlijk heeft Zijnnbsp;WelEerwaarde zich onderworpen; want, toen hij, vijfnbsp;jaren later als Theologiae Professor te Groningen beroepen , den Utrechtschen Senaat verzocht met dennbsp;doctoralen graad vereerd te worden, is hem die graadnbsp;zonder aarzelen honoris causa verleend.

Bernardus Schotanus , de eerste Rector magnificus van de Utrechtsche Hoogeschool, legde die gedurendenbsp;vijf jaren door hem bekleede waardigheid, gelijk wijnbsp;gezien hebben, neder met eene plechtige Latijnschenbsp;Oratie. Maar dit was eigenlijk eene afscheidsrede, daarnbsp;hij de Hoogeschool verliet om voortaan zijne gavennbsp;aan die van Franeker te wijden. Zulk eene afscheidsrede — wij hebben het ter gelegener plaatse medegedeeld — is hier door meer Hoogleeraren gehouden,nbsp;als zij het Utrechtsch professoraat met eene anderenbsp;betrekking gingen verwisselen, maar de overdracht vannbsp;het Rectoraat geschiedde tot 1686 in de Senaatskamernbsp;zonder redevoering. Weinige dagen echter vóór hetnbsp;einde des eersten academiejaars na het Jubilé nam denbsp;Vroedschap een besluit, waarbij zij bepaalde, datnbsp;voortaan de aftredende Rector magnificus, evenals aannbsp;andere Academiën, eene Oratie houden en zijn opvolger,nbsp;namens de Regeering, publice proclameeren zou. Doornbsp;Hermannus Witsius, die destijds Rector was, is het

-ocr page 168-

152

eerst aan die aanschrijving voldaan, en zijn voorbeeld is door alle later aftredende Rectoren overeenkomstignbsp;hunne verplichting gevolgd ^).

Onverplicht, maar in den regel op verzoek van de Staten, van de Vroedschap of van den Academischennbsp;Senaat werden, ter viering van sommige blijde gebeurtenissen , Orationes panegyricae, en, bij den dood vannbsp;Vorstelijke personen of van Professoren, altijd in denbsp;Latijnsche taal, lijkredenen gehouden. Zoo door Professor Graevius, den ii'^™ April 1689, bij de verheffingnbsp;van Willem III tot Koning van Engeland; dennbsp;Maart 1695, op den dood van Maria, Koningin vannbsp;Groot-Brittannie, Frankrijk en Ierland; den 5*^“ Meinbsp;1702, op dien van Willem III; door Professor Petrusnbsp;Bukman, den 22^'®quot; Mei 1713, ter herinnering aan hetnbsp;sluiten van den IJtrechtschen vrede, en zoo voorts.nbsp;Werd intusschen vroeger, bijna zonder uitzondering,nbsp;de nagedachtenis der pas gestorvene Professoren doornbsp;eene Oratio funebris vereerd, later is dat dikwijls nietnbsp;geschied, hetzij tengevolge van den bekenden wenschnbsp;des overledenen, of omdat niemand zich daarmede wildenbsp;belasten. De Vroedschap vond dat niet goed en gafnbsp;in een schrijven van 3 Maart 1732 aan den Rectornbsp;magnificus haar verlangen te kennen, dat de oudenbsp;goede gewoonte hersteld mocht worden. De Rectornbsp;bracht de zaak in den Senaat, die aanstonds beslootnbsp;aan het verlangen der Vroedschap te voldoen en bepaalde, dat die lijkredenen in het vervolg gedaan zoudennbsp;worden door het jongste lid der Faculteit, waartoe de

') De onderwerpen van die Rectorale Gratiën zullen wij met de namen der Rectores Magnifici, die hier van 1636 tot 1815 geweestnbsp;zijn, in eene Bijlage mededeelen.

-ocr page 169-

153

overledene behoorde, tenzij een ander Senaatslid daartoe vroeger ware aangewezen.

Of de regeling der vacantiën aan de in 1634 opgerichte Illustre School, waarvan in de Notulen der Vroedschap, ofschoon op zeer onvolledige wijze, meldingnbsp;is gemaakt, bij de verheffing dier School tot eenenbsp;Universiteit gehandhaafd is geworden, of welke wijzigingnbsp;daarin toen of later is gekomen, hebben wij noch innbsp;die Notulen, noch in de Aanteekeningen van den Aca-demischen Senaat vermeld gevonden. Uit een paarnbsp;plaatsen der laatstgenoemde Aanteekeningen blijkt in-tusschen, dat de wintervacantie, die zeker vóór Kerstmisnbsp;begon, eerst in het begin van Februari placht tenbsp;eindigen. Bij herhaling leest men daarbij, dat dienbsp;vacantie om de vinnige koude ‘) verlengd is geworden.

Bij Besluit van 14 December 1705 werd door de Vroedschap bepaald, dat de wintervacantie, die ophanden was, eindigen zoude den 3'^®quot; Maandag in Januari,nbsp;en werden Rector en Senaat verzocht hunne gedachtennbsp;te laten gaan over het regelen en bekorten der volgendenbsp;zomer- en wintervacantiën. Waartoe die gedachtengang,nbsp;als er werkelijk een zoodanige geweest is, geleid heeft,nbsp;wordt nergens vermeld. Hoogstwaarschijnlijk is al watnbsp;deze aangelegenheid betrof gebleven in statu quo.

Buiten de vacantiën hadden alle Academische zaken in de tweede halve eeuw van het bestaan der Utrechtschenbsp;Hoogeschool haren geregelden loop. Waren in de eerstenbsp;vijftig jaren van dat bestaan 3691 personen als civesnbsp;academici bij den Rector magnificus ingeschreven, in de

') Graevius roemde in zijne feestrede bij het Jubilé der Hoogeschool de clemeniia coeli van Utrecht!!

-ocr page 170-

154

tweede bedroeg hun getal slechts 2537. Gemiddeld was er alzoo eene vermindering geweest van ruim 20nbsp;per jaar. Neemt men intusschen in aanmerking, datnbsp;van 1636 tot 1686 slechts loio, van 1686 tot 1736nbsp;daarentegen 1961 promotiën aan de Utrechtsche Hooge-school hebben plaats gehad, dan begrijpt men aanstonds,nbsp;dat uit de zoo even vermelde vermindering van hetnbsp;getal der ingeschrevenen niet kan besloten wordennbsp;tot eene vermindering van den bloei der Universiteit,nbsp;in haar geheel genomen. Een tabellarisch overzichtnbsp;zoowel van de Inschrijvingen als van de Promotiën innbsp;de verschillende Faculteiten gedurende de eerste eeuwnbsp;van haar bestaan zal den betrekkelijken bloei, voornbsp;zooveel cijfers dien kunnen aanduiden, nauwkeurigernbsp;doen kennen.

INSCHRIJVINGEN.

Academiejaai.

Academiejaar.

1636—37. . .

. nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;II

1650—51.

.....184

1637—38. . .

. . . 6

1651—52.

.....193

163-8—39. . .

1652—53.

.....223

1639—40. . .

. . . nbsp;nbsp;nbsp;4

1653—54.

.....200

1640—41. . .

• • nbsp;nbsp;nbsp;3

1654—55-

.....160

1641—42. . .

1655—56.

.....187

1642—43. . .

. . nbsp;nbsp;nbsp;0

1656—57.

.....202

1643—44. • •

. . 270

1657—58-

..... 16

1644—45. • •

. . 109

1658—59.

.....39

1645—46. . .

. . 102

1659—60.

..... 5

1646—47. . .

. .112

1660—61.

..... 4

1647—48. . .

. . 144

1661—62.'

...... 44

1648—49. . .

1662—63.

.....52

1649—50. . .

. . . 179

1663—64.

.....43

-ocr page 171-

155

INSCHRIJVINGEN.

Academiejaar. nbsp;nbsp;nbsp;|

1664— 65......27

1665— 66......77

1666— 67......62

1667— 68......46

1668— 69.....

1669— 70.....

1670— 71.....

1671— 72.....

1672— 73I

1673— 741

1674— 75...... 62

1675— 76......44

1676— 77......74

1677— 78......54

1678— 79......52

1679— 80......47

1680— 81......58

1681— 82......49

1682— 83......39

1683— 84......56

1684— 85......59

1685— 86......47

1686— 87......63

1687— 88......52

1688— 89......68

1689— 90......61

1690— 91......62

1691— 92......61

1692— 93......59

1693— 94......64

1694— 95......79

Academiejaar.

1695— 96. .

1696— 97. .

1697— 98. .

1698— 99. .

1699— 1700

1700— 01. .

1701— 02. .

1702— 03. .

1703— 04. .

1704— 05. .

1705— 06. .

1706— 07. .

1707— 08. .

1708— 09. .

1709— 10. .

I 7 I o-II. .

I7II--12. .

1712— 13. .

1713— 14- •

1714— 15- -

1715— 16. .

1716— 17. .

1717 --18. .

1718 -19. .

1719— 20. .

1720— 21. .

1721 --22. nbsp;nbsp;nbsp;.

1722 -23. .

1723— 24. .

1724— 25. .

1725-26. .

74

90

73

52

62

50 41

47

40 58nbsp;45nbsp;47

47

41 66nbsp;71

42 28

43 37

40

48 48

53 32nbsp;32

57

58

51

59

41

49

63

46

49

22

-ocr page 172-

156

INSCHRIJVINGEN.

Academiejaar.

Academiejaar.

1726—27. . . .

61

1731--

32 . .

31

1727—28. , . .

. . nbsp;nbsp;nbsp;41

1732—

33 • • •

¦ • 32

1728—29. . . .

• • nbsp;nbsp;nbsp;35

1733—

34 • •

• • 49

1729—30. . . .

• • 36

1734—

35 • • •

• • 50

1730—31- • • -

. . nbsp;nbsp;nbsp;47

1735—

-36 - - ••

• . 38')

PROMOTIE N.

Academiejaar,

Juridische,

Medische.

Philosophische.

Theologische.

1636—37 • • ¦

0

i«)

0

1637—38 . . .

I

0

0

0

1638—39 • • •

I

0

0

0

1639—40 . . .

I

0

1

0

1640—41 . . .

2

I

5

I

‘) De cijfers dezer Tabel, die het getal inschrijvingen aanduiden, beantwoorden in het algemeen aan die, welke in het Album Civiumnbsp;Academicorum door de respectieve Rectores magnifici zijn opge-teekend. Mochten zij niet geheel overeenstemmen met die, welke innbsp;het uit te geven Feest-Album zullen worden medegedeeld, men wijtenbsp;zulks aan vergissingen in de optelling, door die Rectoren gedaan,nbsp;waartoe de slordige schrijfwijze van vele inteekenaars aanleidingnbsp;genoeg heeft kunnen geven. Ook de juistheid der controle kan hieronder wel geleden hebben.

Deze was de Promotie van den heer Justus Kriex , die daarvoor door Burgemeesters en Vroedschap vereerd werd met het burgerrechtnbsp;van Utrecht en met eene vergulde zilveren bokaal, van toepasselijkenbsp;inschriften en zinnebeelden voorzien.

De hier bedoelde Promotie was die van den heer Martinus SCHOOCK en had reeds plaats op den 29sten Maart 1636. Zij wasnbsp;dus de allereerste aan Utrecht’s Hoogeschool. De gepromoveerde

-ocr page 173-

157

PROMOTIE N.

Academiejaar.

Juridische.

Medische.

Philosophische.

Theologische.

1641—42 . . .

6

I

0

0

1642—43 . . .

3

I

3

0

1643—44 . . .

I

0

I

0

1644—45 • • •

7

I

3

I

1645—46 • . •

3

2

0

0

1646—47 . . .

I

2

0

0

1647—48 . . .

5

2

3

0

1648—49 . . .

I

6

0

0

1649—50 • • •

3

8

0

0

1650—51 . . .

I

2

0

0

1651—52 . . .

5

5

0

0

1652—53 . . .

3

13

I

2

t653—54 • • •

5

2

0

I

1654—55 • • •

4

3

0

0

1655—56 . . .

8

10

5

0

1656—57 • • •

6

3

0

0

1657—58 • • •

14

11

0

0

1658—59 • • •

8

11

4

0

1659—60 . . .

14

5

0

0

1660—61 . . .

14

10

5

I

1661—62 . . .

12

13

5

0

1662—63 . . .

16

15

0

0

ontving een geschenk in geld, waarschijnlijk omdat men geen tijd gehad had een meer passend gedenkstuk te laten vervaardigen.

Sedert 1641 — wij meenen dit hier te moeten bij voegen — werden aan eiken gepromoveerde van Stadswege twaalf gulden geschonkennbsp;voor vier kannen Rijnwijn op de promotiepartij, terwijl zij, die mo7-enbsp;maiortcm het doctoraat verkregen hadden, met een gouden gedenk-jrenning vereerd werden.

-ocr page 174-

I5«

PROMOTIËN.

Academiejaar.

Juridische.

Medische.

Philosophische.

Theologische.

1663—64 . . .

17

12

0

0

1664—65 . . .

13

9

I

0

1665—66 . . .

6

12

I

0

1666—67 . . .

9

8

0

0

1667—68 . . .

13

9

0

0

1668—69 . . .

11

13

0

0

1669—70 . . .

17

18

0

0

1670—71 . . .

9

11

0

0

1671—72 . . .

10

9

I

0

1672—73 . . .

2

3

0

0

1673—74 • • •

10

6

0

0

1674—75 • • •

24

20

0

0

1675—76 . . .

22

15

I

I

1676—77 . . .

17

5

I

0

1677—78 . . .

22

12

I

0

1678—79 . . .

17

12

0

0

1679—80 . . .

23

10

2

0

1680—81 . . .

21

16

I

0

i68i—82 . . .

17

11

2

0

1682—83 . . .

41

18

0

2

1683—84 . . .

24

21

2

0

1684—85 . . .

21

20

I

0

1685—86 . . .

29

6

3

0

1686—87 • • •

24

13

0

0

1687—88 . . .

35

10

I

0

1688—89 • • •

32

17

0

0

1689—90 . . .

35

20

2

0

1690—91 . . .

36

19

0

0

1691—92 . . .

31

19

2

0

-ocr page 175-

Ï59

PROMOTIE N.

Academiejaar.

Juridische.

Medische.

Philosophische

Theologische.

1692—93 . . .

23

22

3

0

1693—94 • • •

28

23

I

0

1694—95 . . .

31

21

0

0

1695—96 • . •

27

25

0

0

1696—97 . . .

35

20

I

0

1697—98 . . .

40

21

4

0

1698—99 . . .

36

10

3

0

1699—1700 . .

38

22

2

0

1700—01 . . .

33

11

5

0

1701—02 . . .

21

13

I

0

1702—03 . . .

17

16

I

I

1703—04 . . .

20

15

I

0

1704—05 . . .

34

17

0

I

1705—06 . . .

27

15

I

0

1706—07 . . .

28

4

0

0

1707—08 . . .

24

13

0

0

1708—09 . . .

20

8

0

I

1709—10 . . .

25

25

I

0

1710—II . . .

39

14

2

0

1711—12 . . .

23

11

I

0

1712—13 . . .

14

9

0

0

1713—14 ¦ • •

28

4

0

0

1714—15 . . .

16

9

0

2

1715—16 . . .

24

9

I

0

1716—17 . . .

34

10

3

0

1717—18 . . .

24

12

I

I

1718—19 . . .

26

9

0

0

1719—20 . . .

17

6

0

I

1720—21 . . .

13

5

I

2

-ocr page 176-

i6o

PROMOTIE N.

Academiejaar.

Juridische.

Medische.

Philosophische.

Theologische.

1721—22 . . .

25

7

3

0

1722—23 . . .

32

8

0

0

1723—24 • • •

22

7

I

0

1724—25 • ¦ •

32

6

0

I

1725^—26 . . .

22

4

I

I

1726—27 . . .

28

7

0

I

1727—28 . . .

25

3

I

2

1728—29 . . .

21

5

I

0

1729—30 • ¦ .

24

I

0

0

1730—31 • • •

28

2

0

I

1731—32 . . .

13

6

I

I

1732—33 • • •

21

2

0

0

1733—34 • • •

25

0

I

0

1734—35 • • •

32

3

I

I

1735—36 . . .

27

0

I

0

In de eerste halve eeuw zijn dus 2681 personen meer in het Album Studiosorum ingeschreven dan gepromoveerd. Wij zijn niet in staat de gronden van dit zoonbsp;aanmerkelijk verschil naar behooren aan te geven. Eennbsp;voorname grond is waarschijnlijk het misbruik geweest,nbsp;dat jaren lang van de inschrijving gemaakt is door hennbsp;die, zonder Academische lessen te volgen, wenschtennbsp;te deelen in de privilegiën van Regeeringswege aannbsp;de studenten verleend. Een andere grond was ongetwijfeld de omstandigheid, dat de studenten in denbsp;Theologie, wier aantal zeer aanzienlijk geweest is, in

-ocr page 177-

i6i

den regel niet doctoreerden. Misschien heeft ook de vroeger meer dan later heerschende gewoonte omnbsp;slechts een zekeren tijd aan de Academie te blijven,nbsp;waar men het eerst was ingeschreven, en daarna ooknbsp;een of meer andere te bezoeken, medegewerkt totnbsp;het zoo in het oog vallend verschil tusschen het getalnbsp;der inschrijvingen en dat der promotiën, dat wij bovennbsp;hebben medegedeeld. In de tweede halve eeuw vannbsp;het bestaan der Utrechtsche Hoogeschool zijn maarnbsp;600 personen minder gedoctoreerd dan ingeschreven:nbsp;een verschil, dat zeker grootendeels zijne verklaringnbsp;vindt in de theologanten, die niet dongen naar dennbsp;doctoralen graad.

Droeg de Utrechtsche Hoogeschool er roem op in het eerste vijftigjarig tijdvak van haar bestaan een grootnbsp;getal van de aanzienlijkste geslachten, niet alleen uitnbsp;ons Vaderland, maar ook uit zeer vele vreemde gewesten , in hare kweekelingen vertegenwoordigd te zien, zijnbsp;mocht er ook in de volgende lustra der eerste eeuwnbsp;in meerdere of mindere mate op bogen. Wij achtennbsp;het geraden geene mededeeling te doen van de namennbsp;dier geslachten, ten einde geen ergernis te geven,nbsp;wegens het door onwetendheid soms niet noemen dernbsp;zoodanige, wier afstammelingen met recht mochten beweren mede tot de bedoelde categorie te behooren.nbsp;Eene uitzondering intusschen meenen wij te mogen ennbsp;te moeten maken ten aanzien van twee Prinsen vannbsp;Oranje en Nassau, van Joan Willem Friso namelijk ennbsp;van diens zoon Willem Karel Hendrik Friso, waarvan de eerste anderhalf, de laatste bijna twee jarennbsp;Academische lessen alhier genoten heeft. Het was opnbsp;bepaald verlangen van zijn voogd, Willem III, Koningnbsp;dat joAN Willem Friso, Stadhouder van

11

-ocr page 178-

102

Friesland en van Groningen, na eerst, door de zorg zijner moeder, eenigen tijd aan de Hoogeschool tenbsp;Franeker te hebben doorgebracht, in Augustus 1701nbsp;te Utrecht kwam, om aldaar, onder de leiding van dennbsp;bijna zeventigjarigen Professor Graevius, wien de Koningnbsp;met den titel van Historieschrijver vereerd had, vooralnbsp;geschiedenis te beoefenen. Dat hij dit werkelijk gedaannbsp;heeft, blijkt onder anderen uit de lijkrede van Pieternbsp;Burman op Graevius , in welke vermeld wordt, datnbsp;deze denzelfden morgen, waarin hij door een aanvalnbsp;van beroerte werd weggenomen, genoemden Prins nognbsp;les had gegeven

Ook Willem Karel Hendrik Friso , die de waardigheid van zijn kort te voren overleden vader geërfd had, is in September 1729, op zestienjarigen leeftijd,nbsp;hier gekomen, na eerst te Franeker door de lessen vannbsp;Tib. Hemsterhuis, van Wesseling en van Heinecciusnbsp;zijne reeds verkregen kundigheden meer ontwikkeld tenbsp;hebben. Dat hij Franeker met Utrecht verwisselde,nbsp;geschiedde naar den wil van Karel, Landgraaf vannbsp;Hessen, zijn grootvader en voogd, die verscheidenenbsp;zijner zonen, waaronder Frederik, later Koning vannbsp;Zweden geworden, te Utrecht had laten studeeren. Hetnbsp;zijn de Hoogleeraren Otto, van Alphen en Lampe geweest, die de eer gehad hebben, den jeugdigen Stadhouder onderwijs te mogen geven; eerstgenoemde innbsp;vakken, tot het gebied der Rechtsgeleerdheid beboerende,nbsp;de beide anderen in de waarheden van den Christelijkennbsp;Godsdienst en hetgeen daarmede in verband staat

') Zie deze lijkrede achter Joh. Georg. Graevii Orationes^ p. 598. Volgens de Aanteekeningen van den Academischen Senaat heeftnbsp;deze, evenals zulks door de Stedelijke Regeering gedaan was, beidennbsp;Prinsen bij liunne aankomst in Utrecht zijne opwachting gemaakt.

-ocr page 179-

103

In de laatste 25 jaren der eerste eeuw, in deze Historische Schets door ons behandeld, vinden wijnbsp;slechts 146 Medische promotiën vermeld, tegenover 413nbsp;in de 5 vorige lustra. Bedenkt men daarbij, dat ondernbsp;die 146 tot Medicinae Doctores bevorderde personen,nbsp;gelijk trouwens ook onder de 413, die daaraan warennbsp;voorafgegaan, een zeer groot aantal vreemdelingennbsp;behoorde, die, gelijk uit den tijd hunner inschrijvingnbsp;schijnt te blijken, slechts examinis causa naar Utrechtnbsp;kwamen, dan moet men wel aannemen, dat het getalnbsp;der Medische studenten aan de Utrechtsche Hooge-school, immers in de laatste 25 jaren van dat tweedenbsp;tijdvak, betrekkelijk gering is geweest. Voor een deelnbsp;mag dit, onzes inziens, wel worden toegeschreven aannbsp;de minder gelukkige samenstelling der Medische Faculteit. Jacobus Vallan, hoe geleerd en ervaren ook,nbsp;was in 1711 reeds meer dan 74 jaren oud. Rudolphusnbsp;Leusden, tot 1716 zijn eenige ambtgenoot in Facultate,nbsp;schijnt wel een man van kennis en ondervinding, vooralnbsp;een goed Anatoom en Heelkundige geweest te zijn,nbsp;zeer gezien in de stad en provincie zijner inwoning,nbsp;waar hij in 1726 tot Geëligeerde inde Staten gekozennbsp;werd, maar zonder verder strekkende vermaardheid.nbsp;Serrurier , die in 1716, gelijk wij gezien hebben, aannbsp;de Medische Faculteit werd toegevoegd, was, naarnbsp;veler getuigenis, een veelzijdig ontwikkeld en bijzondernbsp;ijverig man, maar meer philosoof en beoefenaar dernbsp;natuurkundige wetenschappen in den engeren zin desnbsp;woords dan medicus. Christiaan Bernardus Albinus,

De regels der hofifelijkheid geboden dat, en er valt niet aan te twijfelen, of men heeft die volgaarne gevolgd. Ergerlijk intusschen is het,nbsp;dat men verzuimd heelt die Prinsen te verzoeken hunne namen in hetnbsp;Album Civiiim Academicorum in te schrijven. Zij hadden dat tenbsp;Franeker gedaan en zouden het zeker aan Utrecht niet geweigerd hebben.

-ocr page 180-

164

die, pas gepromoveerd, in 1723 te Utrecht als Professor extraordinarius optrad, moge, evenals zijne broeders,nbsp;Leidsche sterren van de eerste grootte, een goedennbsp;aanleg gehad hebben, hij kon overigens niet in hunnenbsp;schaduw staan en leed daarenboven aan gemakzucht,nbsp;waardoor hij zich eene door ons reeds vermelde berisping van de Vroedschap op den hals heeft gehaald.nbsp;Veel meer beloofde voorzeker de in 1729 benoemdenbsp;Johannes Oosterdijk Schacht, maar die was toennbsp;eerst 25 jaren oud. De voornaamste oorzaak intusschennbsp;van het niet bloeien der Medische School te Utrechtnbsp;in het laatste vierde gedeelte van de door ons behandelde eerste eeuw lag in het schitteren van den grootennbsp;Boerhaave aan de Leidsche Universiteit. Op hem,nbsp;den even ervaren als geleerden practicus, den geneeskundigen leeraar bij uitnemendheid, had heel Europa,nbsp;men kon bijna zeggen, heel de wereld het oog ge^nbsp;vestigd. Niet slechts uit zijn eigen Vaderland, maarnbsp;uit ontelbare vreemde gewesten stroomden hem weetgierige leerlingen toe. Is het wonder, dat Utrechtnbsp;werd vergeten?

Voor dat die Leidsche Zon, waarbij alle zwakkere lichten verbleekten, haren glans over de medischenbsp;wereld verspreidde, had ook de daartoe behoorendenbsp;Utrechtsche Faculteit, voor zooveel men uit het getalnbsp;der promotiën te dien aanzien besluiten moge, eennbsp;grooter deel aan den uitwendigen bloei der Universiteit,nbsp;waartoe zij behoorde. Vallan was, tijdens het eerstenbsp;Jubilé, een man in de volle kracht des levens en hadnbsp;nevens zich, voordat Leusden aan de Faculteit werdnbsp;toegevoegd, den als Anatoom en Botanicus gunstig bekenden Johannes Munnicks , die zich ook op Chirurgischnbsp;gebied zeer verdienstelijk heeft gemaakt. Er valt dusnbsp;onzes erachtens niet aan te twijfelen, of het Medisch

-ocr page 181-

165

onderwijs was, voor den tijd waarin het geg'even werd, in de bedoelde jaren voldoende te noemen, al hebben zij, dienbsp;het gaven, in de geleerde wereld juist niet geschitterd.

Grooter vermaardheid hadden zeker verscheidene Hoogleeraren der Juridische Faculteit; Cocceji b. v.nbsp;die vroeger met eere een staatsrechtelijken leerstoel tenbsp;Heidelberg bekleed had, wien de Academie te Frankfortnbsp;a/d Oder ons spoedig onttrokken heeft; van Eck, denbsp;heldere en zelfstandige schrijver der door deskundigennbsp;geroemde ,^Principia luris civilis P wien de Friezen onsnbsp;benijdden, nadat zij hem eerst aan Utrecht hadden moetennbsp;afstaan; Vitriarius, dien wij maar tien jaren hebbennbsp;mogen behouden, omdat de Hollandsche Hoogeschoolnbsp;met zijne erkende talenten haren luister wilde verhoogen;nbsp;Otto en Voorda, waarvan de eerste, een zeer geleerdnbsp;en volijverig man, na 19 jaren lang door zijn voortreffelijk onderwijs de Utrechtsche Hoogeschool aannbsp;zich verplicht te hebben, tot groot leedwezen harernbsp;Verzorgers en niet minder van zijne ambtgenooten ennbsp;leerlingen een eervol beroep naar Bremen heeft aangenomen ; terwijl de laatste, die vooral in het Romeinschenbsp;Recht schijnt uitgemunt te hebben, der Stichtsche Academie getrouw is gebleven. Het kan dus geen verwondering baren, dat gedurende de tweede halve eeuwnbsp;van het bestaan der Hoogeschool betrekkelijk vele jongelieden aldaar in de Rechten gepromoveerd zijn.

Het geringe getal dergenen, die volgens het door ons gegeven tabellarisch overzicht den graad van

‘) Volgens Haubold, Inshitiones luris Romani literariae, p. 117 „sollers caussarum iuris civilis ex intima philosophia repeteiidarumnbsp;„investigator, quod maxime praestitit in Grotio illiistrato.”

-ocr page 182-

i66

Theologiae Doctor verkregen hebben, waaronder nog verscheidene honoris causa gepromoveerden, levert natuurlijk volstrekt geen maatstaf voor den bloei of, beternbsp;gezegd, voor de schijnbare kwijning der Theologischenbsp;school aan Utrecht’s Universiteit, daar hare kweekelin-gen, evenals vroeger en elders, in den regel zondernbsp;dien graad te bezitten, tot Predikanten werden bevorderd. Maar, kunnen wij het niet met cijfers bewijzen,nbsp;de roem, dien de meeste Theologische Professoren, ooknbsp;in het tweede vijftigjarig tijdvak der Hoogeschool, zichnbsp;verworven hebben, mag ons wel doen besluiten tot denbsp;waarschijnlijkheid, dat betrekkelijk vele studenten hunnbsp;onderwijs hebben gezocht.

Was het Gisbertus Voetius, die het eerst van allen den Theologischen leerstoel te Utrecht beklom en doornbsp;zijn ijver en geleerdheid niet minder dan door zijne gebleken rechtzinnigheid den grondslag legde eener School,nbsp;welke, ook door de medewerking aan verscheidene zijnernbsp;beste leerlingen, gedurende eene lange reeks van jarennbsp;gebloeid en een overwegenden invloed gehad heeft,nbsp;het waren erkende Voetianen, Petrus van Mastricht,nbsp;Melchior Leijdekker en Hermannus Witsius, die denbsp;Theologische Faculteit uitmaakten bij het eerste Jubilénbsp;der Hoogeschool, en haar, met uitzondering van Witsius, die, gelijk wij gezien hebben, in 1698 naar Leidennbsp;vertrok, nog twintig jaren bleven versieren.

Eerstgenoemde, in weerwil van eene zwakke gezondheid, een bijzonder werkzaam man, die zich te Duisburg, waar hij zeven jaren lang het Hoogleeraarsnbsp;ambt bekleed heeft, evenals vroeger te Frankfort a/dnbsp;Oder, door de degelijkheid van zijn onderwijs een zeernbsp;goeden naam verworven had, heeft dien naam, ook alsnbsp;lid der Utrechtsche Faculteit, niet alleen door de voor-

-ocr page 183-

lóy

treffelijkheid zijner lessen, maar ook door een anti-Cartesiaansch geschrift *), en vooral door een uitvoerig werk over systematische Theologie, tot aan zijn doodnbsp;toe behouden.

Leijdekker , die, evenals van Mastricht , aan de Utrechtsche Hoogeschool den eersten grond gelegdnbsp;had van zijne theologische vorming, maar ook de lessennbsp;van CoccEjus te Leiden had bijgewoond, wordt omnbsp;zijne veelomvattende geleerdheid, uit een tal van doornbsp;hem uitgegeven geschriften, ook betrekkelijk de Oos-tersche taal- en letterkunde, duidelijk gebleken, en omnbsp;zijn bijzonderen ijver voor de Christelijke zedeleer doornbsp;deskundigen zeer geroemd.

Niet minder was dit met Wixsius het geval, in de Godgeleerdheid ook al te Utrecht gevormd, maarnbsp;met theologisch bloed geboren, daar zijne ouders, zeker,nbsp;naar het schijnt, omtrent het geslacht van den verwachten wereldburger, hem, al voordat hij het daglichtnbsp;gezien had, voor den predikdienst bestemd hadden.nbsp;Op negenjarigen leeftijd had hij de Latijnsche scholennbsp;al doorloopen en, twintig jaren oud, was hij reedsnbsp;proponent. Niet minder dan vier Nederlandsche Hooge-scholen hebben elkander het bezit van dien even ver-standigen en verdraagzamen als ernstigen man betwist.nbsp;Met recht alzoo mocht Utrecht achttien jaren lang opnbsp;dien voortreffelijken leeraar bogen.

Maar ook de opvolgers van die Voetianen hebben de eer der Theologische Faculteit, elk op zijne wijze,nbsp;gehandhaafd. Wij willen als voorbeelden slechts enkelen

') Waarschijnlijk onder Medischen invloed getiteld; Novitatuni Cartesianarum gangraena, corporis Jheologi 7iohiliores plerasquenbsp;partes arrode7is, seu Iheologia Carteswia detecta.

-ocr page 184-

i68

noemen, zonder aan de waardeering van anderen te kort te doen.

Herman Alexander Röell, integer vitae scelerisque purus en, naar eigen overtuiging zoowel als naar dienbsp;van een aantal bevoegde beoordeelaars, zuiver in denbsp;leer, had zich, door bij zijne inaugureele Oratie alsnbsp;Hoogleeraar te Franeker aan het gebruik der menschelijkenbsp;rede, ook in zaken van Godsdienst, meer waarde toenbsp;te kennen dan, in het algemeen genomen, geoorloofdnbsp;scheen, eene vinnige tegenspraak van een beroemdnbsp;Rechtsgeleerde, Professor Ulrich Huber , op den halsnbsp;gehaald, die bij velen in en buiten Friesland weerklanknbsp;vond. Door eene eigene opvatting van zeker duisternbsp;punt in de Christelijke Theologie gaf hij later aanleidingnbsp;tot eene heftige oppositie van hyperorthodoxe Kerkvergaderingen, die slechts door het gezag der Frieschenbsp;Overheid in de Provincie, waarvan zij uitging, onderdrukt is kunnen worden. Zijne benoeming te Utrecht —nbsp;wij hebben het reeds vermeld — gaf het sein totnbsp;eene nieuwe beweging, die door de krachtige maatregelen, eerst van de Vroedschap, daarna van denbsp;Staten der Provincie gebreideld is geworden. De zelfstandige man ging intusschen ook op den Utrechtschennbsp;leerstoel rustig voort met het uitspreken zijner overtuiging, werd algemeen, ook door zijne tegenstanders,nbsp;erkend als een groot geleerde en is bepaaldelijk alsnbsp;exegeet door artis periti geprezen.

Ook Hieronymus van Alphen en FranciscusBurman, de tweede van dien naam, die het ambt van Theologiacnbsp;Professor te Utrecht met eere bekleed heeft, schijnennbsp;vooral als bijbeluitleggers beroemd te zijn geweest ^).

') Zie Ypey, Geschiedenis van de Kristlijke Kerk in de achttiende eeuw. D. VIII, bl. 404.

-ocr page 185-

169

Beiden waren der Coccejaansche richting toegedaan. Eerstgenoemde, reeds vijftig jaren oud, toen hij zijnenbsp;betrekking alhier aanvaardde, wordt gezegd door zijnnbsp;grondig onderwijs niet alleen uit ons Vaderland, maar ooknbsp;uit den vreemde vele jongelieden naar Utrecht geloktnbsp;te hebben. Ook Bukman heeft zich door onvermoeidenbsp;werkzaamheid zeer verdienstelijk gemaakt. Jammernbsp;slechts, dat een vroegtijdige dood hem aan zijn zoonbsp;gezegenden werkkring ontrukte.

Niet minder roem voorzeker hebben Lampe en van DEN Honert zich door ijver en veel omvattende geleerdheid verworven, maar de Utrechtsche Hoogeschoolnbsp;heeft beiden na betrekkelijk korten tijd, gelijk men zichnbsp;herinneren zal, aan andere Universiteiten moeten afstaan.

Gelijk op alle andere Nederlandsche Hoogescholen, zoo is ook te Utrecht het getal der promotiën in denbsp;Philosophische Faculteit — de lezer heeft het in onsnbsp;tabellarisch Overzicht reeds opgemerkt — veel kleinernbsp;geweest dan dat in de Juridische en Medische Faculteiten. Het bedroeg in de eerste halve eeuw 54, innbsp;de tweede 49. Dat uit die cijfers, ook bij benadering,nbsp;geen besluit getrokken kan worden ten aanzien vannbsp;het getal studenten, die de lessen der tot de Philosophische Faculteit behoorende Professoren gevolgd hebben, begrijpt ieder, die bedenkt, dat de colleges overnbsp;Oostersche talen, over Geschiedenis, over Wiskunde ennbsp;Natuurwetenschappen ook toen door velen gehoudennbsp;werden, die niet dongen naar den graad van Philosophiaenbsp;Doctor of Artitmi liberalium Magister.

in

Moet uit de Natuurkundige afdeeling van de Philoso phische Faculteit in het nu door ons behandelde tijdvaknbsp;de eerste plaats op Petrus van Musschenbroek

-ocr page 186-

170

gewezen worden als op den meest beroemden Hoog leeraar, wiens naam ook hedendaagsche Physici ennbsp;Meteorologen nog altijd met eerbied plegen te noemen,nbsp;wij mogen den ijverigen Barchausen niet vergeten,nbsp;wiens chemisch-pharmaceutisch onderwijs, gelijk uitnbsp;zijne schriften te bewijzen zou zijn, voor den tijd,nbsp;waarin het gegeven werd, zeker grondig en doelmatignbsp;is geweest; noch ook den zoo werkzamen Serrurier,nbsp;die niet slechts der Medische Faculteit, waarin hij ooknbsp;de Botanie doceerde, tot eer heeft gestrekt, maarnbsp;vooral als Mathematicus en Physicus bij zijne tijdge-nooten hoog stond aangeschreven.

Niet meer dan billijk is het ook, den veelzijdig ontwikkelden Odé met eerbied te gedenken, wien hetnbsp;onderwijs in Mathesis en Physica experimentalis, na hetnbsp;overlijden van Serrurier, is opgedragen geweest^).nbsp;Niet gering toch is het deel, dat deze aan den luisternbsp;der Utrechtsche Hoogeschool gehad heeft in den loopnbsp;der tweede halve eeuw van haar bestaan.

Blijft over de Litterarische-historische afdeeling van de Philosophische Faculteit. Het waren Reeland en Mill ,

‘) Zijne Synopsis Pharmaceutica b. v., zijne Elementa Chemiae enz. Verdienstelijk ook, ofschoon van geheel anderen aard, is zijnenbsp;Historia Medicinae ^ later vermeerderd uitgegeven onder den titel:nbsp;De Medicinae origine et progessu.

'^) Wis- en Natuurkunde hebben zeker niets gemeens met de leer der Engelen. En toch heeft diezelfde Odé zich lauweren verworvennbsp;door zijn Commentariiis de Angelis, waarin hij zich ook als Theoloognbsp;en Orientalist doet kennen, van welken Commentarius in de Novanbsp;Acta eruditorum Lips, van 1741, p. 76 gezegd wordt: „Certant enimnbsp;„in eo veneres stili, planumque et ornatum dicendi genus, cumnbsp;„solididate, tractationis concinnitate et multijugae lectionis apparatu,nbsp;„immo cum lenitate, mansuetudine ac moderatione, virtutibus appro-„batione omnium longe dignissimis.”

-ocr page 187-

lyi

%

die in de Oostersche taal- en letterkunde bijzonder hebben uitgeblonken; Pieter Burman , Duker ennbsp;Drakenborch , die, hetzij als geschiedkundigen, hetzijnbsp;als uitleggers van classieke schrijvers der oudheid, innbsp;den engeren zin des woords, of ook op andere wijzennbsp;den goeden naam, die tot hunne benoeming aanleidingnbsp;had gegeven, waardiglijk gehandhaafd hebben.

Reeband , als kind reeds door een zijner leermeesters het wonder zijner jeugd genoemd, op dertienjarigennbsp;leeftijd in de rolle der Utrechtsche Academieburgersnbsp;ingeschreven en nauwelijks vier jaren later aldaar totnbsp;Arthim liberalmm Magister et Philosophiae Doctor bevorderd, heeft ook de theologische wetenschap, eerst tenbsp;Utrecht en daarna te Leiden, met den meesten ijvernbsp;beoefend, maar is niet in kerkedienst getreden. Nanbsp;eene paedagogische betrekking, gelijk reeds door onsnbsp;vermeld is, bij den graaf van Portland vervuld tenbsp;hebben, heeft hij eerst te Harderwijk als Hoogleeraarnbsp;in de Physica en Metaphysica zijne buitengewone gavennbsp;ten toon gespreid, en is daarna te Utrecht opgetreden.nbsp;Hier waren het de Oostersche letteren, die hem warennbsp;opgedragen, en wier grondige kennis hij zich, ooknbsp;om ze aan anderen mede te deelen, tot zijne voornaamste levenstaak had uitgekozen. Niet slechts voornbsp;de Hebreeuwsche, Arabische en Syrische, maar ooknbsp;voor de Rabbijnsche, Samaritaansche en Persische talennbsp;heeft hij door onderwijs en uitgegeven geschriftennbsp;onbegrijpelijk veel gedaan. Jammer slechts, dat die uitstekende man, door het afschuwelijke pokkengif besmet,

') Éene lange lijst daarvan is te vinden bij Burman , 7raiecttim eruditum ^ p. 296 seqq. Eene waardige hulde is hem ook gebrachtnbsp;door Bouman in diens Geschiedenis der Geldersche Hoogeschool, D. II,nbsp;bl. 44 volgg.

-ocr page 188-

172

reeds op een en veertigjarig-en leeftijd aan zijn aardschen werkkring onttrokken werd.

Of zijn opvolger, David Mill, den toets der vergelijking met dat wonder van geleerdheid zou kunnen doorstaan, kan een niet-deskundige natuurlijk niet beoor-deelen. Zeker schijnt het intusschen, dat ook hij in denbsp;Oostersche talen, de Persische daaronder begrepen,nbsp;bijzonder ervaren was en der Utrechtsche Hoogeschoolnbsp;tot een sieraad heeft gestrekt ^).

Wat Reeland en Mill voor de Oostersche taal- en letterkunde zijn geweest, waren Pieter Bukman, Dukernbsp;en Drakenborch voor de Romeinsche en Grieksche.nbsp;Wij achten ons. niet bevoegd om de betrekkelijke waardenbsp;van die drie litteratoren als critici te beoordeelen. Innbsp;werkzaamheid hebben zij zeker gewedijverd. Getuigenbsp;het aantal classieke schrijvers met meerdere of minderenbsp;aanmerkingen door hen in het licht gegeven. Jammer,nbsp;dat Bukman zich zelven en anderen door zijn twistzieken aard zooveel onaangenaamheden berokkend heeft.nbsp;Drakenborch, die tevens Rechtsgeleerde was en vóórnbsp;zijne benoeming tot Hoogleeraar als Advocaat gepraktiseerd heeft, muntte ook uit door welsprekendheid.

Over Wesseling , die slechts weinige maanden, gelijk wij gezien hebben, vóór het tweede Jubilé der Hooge

') In de Nova Acta eruditoruni Lips, van 1743, p. 440 leest men de aankondiging van zijne Disseriationes selectae, varia sacrarumnbsp;liter arum et antiquitatis orientalis capita cxponentes et illustrantes,nbsp;aldus: „Hunc elegantissimum Disserlationum et Observationum fascemnbsp;„debemus industriae ac doctrinae viri celeberrimi Davidis Millii , qiiinbsp;„gloriam eruditorum Germanorum in foederato Belgio summa cumnbsp;„laude tuetur suaque eximia eruditione, iudicio circumspecto ac aliisnbsp;„virtutibus dudum meruit, ut inter Philologos et Antiquitatis vindicesnbsp;„princeps fere locus ei tribueretur.”

-ocr page 189-

173

school zijn ambt alhier aanvaard heeft, stellen wij ons voor in de volgende afdeeling van deze Historischenbsp;Schets het een en ander mede te deelen.

Tot regeling van het eeuwfeest der Hoogeschool werd tijdig eene Commissie benoemd, bestaande uitnbsp;de heeren Oud-burgemeesters van Soestdijk en vannbsp;Mansvelt, benevens de Raden van Cleef, J. J. vannbsp;Mansvelï, Bukman en van Ochten. Men beslootnbsp;door een toepasselijken Gedenkpenning de herinneringnbsp;aan het bedoelde feest ook voor de nakomelingschapnbsp;te bewaren, en elk der aanwezige studenten met eennbsp;anderen Penning te vereeren, tot erkenning van dennbsp;goeden geest, waardoor zij zich onderscheidden. Denbsp;Rector magnificus, Arnold Drakenborch, moest opnbsp;den honderdsten verjaardag van de Inwijding dernbsp;Academie zijne waardigheid als zoodanig ratione ofjïciinbsp;met eene plechtige redevoering nederleggen. Het spraknbsp;dus van zelve, dat die rede eene Oratio panegyricanbsp;zou zijn, tot het aanhooren van welke alle mogelijkenbsp;autoriteiten, gelijk alle voorstanders van wetenschap ennbsp;beschaving, op officieele wijze, deels door de Regeering,nbsp;deels door den Rector magnificus werden uitgenoodigd;nbsp;terwijl, in navolging van het goede voorbeeld dernbsp;vaderen, besloten werd, na den afloop der deftigenbsp;ceremonie in de daartoe bestemde Dom- of St. Maartenkerk , op Stadskosten, een luisterrijk gastmaal aan tenbsp;rechten, T welk al de Utrechtsche Professoren met denbsp;bedoelde autoriteiten en andere aanzienlijke personennbsp;verzocht zouden worden met hunne tegenwoordigheidnbsp;te vereeren.

Dinsdag, de 27®*® Maart, zou de eigenlijke feestdag zijn. Den vorigen Zondag werd, op last der Regeering,

-ocr page 190-

174

in alle kerken de Goddelijke zegen op de aanstaande feestviering afgebeden, en hielden Professor van Alphennbsp;en de Predikant Dr. de la Faije toepasselijke leerredenen : de eerste, op verzoek van het Stedelijk Bestuur , in de Dom-, de laatste, uit eigen beweging, innbsp;de Engelsche kerk.

Maandag, den 26®*®quot;* Maart, werden alle studenten, op de gebruikelijke wijze door den Rector magnificusnbsp;opgeroepen, des morgens te negen uren, door dennbsp;Academischen Senaat en twee afgevaardigden vannbsp;Curatoren, de heeren Caspar Burman en J. J. vannbsp;Mansvelt ontvangen en kregen zij den hun toegedachtennbsp;eerepenning met eene waardige toespraak van eerst-genoemden Vroedschapsraad.

Den volgenden morgen werden Utrecht’s ingezetenen en gasten, van zeven tot negen uren, door het luidennbsp;van alle mogelijke klokken, afgewisseld met het spelennbsp;van die der Hoofdkerk, herinnerd aan het heuglijknbsp;feest, dat dienzelfden dag in hun midden gevierd zounbsp;worden. Te negen uren precies zond de ten Stadhuizenbsp;vergaderde Vroedschap twee harer leden, de heerennbsp;Verweij en Berger namelijk, vergezeld van den eerstennbsp;Secretaris, den heer van Harscamp, naar de Senaatskamer, om de gezamenlijke Professoren af te halen ennbsp;naar het Raadhuis te begeleiden. Door twee Assessoren aan de deur van het Groot Auditorium verwelkomd, begonnen zij, bij monde van den heer Verweij,nbsp;den aftredenden Rector den dank der Vroedschap overnbsp;te brengen voor de zorg en moeite, ten nutte dernbsp;Hoogeschool onafgebroken door hem besteed, en overhandigden vervolgens het besluit, waarbij de Hoog-leeraar Petrus Wesseling benoemd werd tot Rectornbsp;magnificus voor het volgende Academiejaar. Daarnanbsp;verzochten zij Rector en Senaat met hen naar het

-ocr page 191-

175

Stadhuis te gaan. De Rector, die de feestrede moest houden, ging vooraan, tusschen twee gecommitteerdenbsp;Raden; de overige Professoren volgden met den Secretaris, twee aan twee, allen in ambtsgewaad. Trompetgeschal , dat zich van de puijen deed hooren, verkondigde hunne aankomst bij het Stadhuis, waar zij innbsp;de Groote Raadkamer door de Vroedschap werdennbsp;ontvangen.

Nadat de Rector magnificus een gepasten geluk-wensch had uitgebracht, die door den eersten Burgemeester kortelijk beantwoord werd, was het uur geslagen, waarop de plechtigheid in de Domkerk een aanvangnbsp;zou nemen, werwaarts alle autoriteiten en verdere ge-noodigden in ambts- of galakleeding, voorafgegaannbsp;en gevolgd door hunne bedienden met de insignianbsp;hunner officie, in de vastgestelde orde zich statiglijknbsp;begaven.

Eerst kwamen de heeren Geëligeerden , gevolgd door de Edelen en Ridderschappen, de Gedeputeerden dernbsp;kleine Steden en den Secretaris van Staat; daarna denbsp;Raadsheeren van den Hove Provinciaal, met den Rentmeester van ’s Lands domein, den Procureur-Generaalnbsp;en den Griffier; vervolgens de Predikanten der Nedernbsp;duitsche, Waalsche en Engelsche Kerken; toen de tweenbsp;Burgemeesters met de verdere Curatoren der Hooge-school, de Rector magnificus tusschen de vroegernbsp;genoemde gecommitteerden, alsmede de andere Professoren; eindelijk de overige Raden der Vroedschap metnbsp;hunne Secretarissen enz.

Onder opwekkend orgel- en andere muziek namen al die heeren de voor hen bestemde zitplaatsen in, ennbsp;werd de Rector magnificus door twee gecommitteerdenbsp;Raden naar het deftig met tapijten omkleede spreekgestoelte gebracht. Eene uitgelezen vrouwenschaar.

-ocr page 192-

176

in daartoe aangewezen banken gezeten, en een overgroot aantal andere belangstellenden uit de aanzienlijkste standen der maatschappij vulden verder het ruime kerkgebouw. Liefelijke zonnestralen drongen inmiddels doornbsp;de hooge vensters binnen en verhoogden de feestelijkenbsp;stemming, die op aller gelaat te lezen was.

Toen het gedruisch, door de inkomenden en plaats-zoekenden veroorzaakt, had opgehouden, gaf de Rector magnificus een wenk aan de musici, waarvan dezen denbsp;beteekenis verstonden, en begon, met de hem eigenenbsp;welsprekendheid, de keurige Rede, voor dat merkwaardige eeuwfeest bestemd. Op eene zekere hoogte gekomen, wenschte hij zich te verpoozen en gaf tot afwisseling andermaal een teeken aan de toonkunstenaars,nbsp;waarop dezen hunne taak vervolgden en allen, die daarnbsp;gevoel voor hadden, door de harmonische toonen vannbsp;blaas- en strijkinstrumenten, ook door de uitvoering vannbsp;toepasselijke zangstukken, verlustigden. Aan het eindenbsp;zijner rede droeg de Orator de door hem bekleedenbsp;waardigheid van Rector magnificus met eene evennbsp;hartelijke als ernstige toespraak, aan zijn opvolger over.

Ten derden male lieten toen Euterpe’s gunstelingen zich hooren, waarna de verschillende autoriteiten in denbsp;orde, waarin zij gekomen waren, de Rector en denbsp;Senaat der Hoogeschool, en verder allen, die de plechtigheid met hunne tegenwoordigheid vereerd hadden, hetnbsp;kerkgebouw verlieten.

In eene lange rij van koetsen werden de daartoe genoodigden toen langs een grooten omweg, ten

') Als een blijk van erkentelijkheid voor het houden dier feestrede, welke op Stadskosten gedrukt is, werd Professor Drakenuorch laternbsp;door de Regeering vereerd met een zilveren koelvat, ter waarde vannbsp;honderd zilveren diikatons.

‘^) Honderd en acht in getal.

-ocr page 193-

177

aanzien van duizenden van toeschouwers en onder aanhoudend klokkengelui naar het Stadskinderhuis, voornbsp;heen het Agnietenklooster, gebracht, waar zij, doornbsp;vier leden van de Vroedschap ontvangen, in verschillende daartoe aangewezen vertrekken geleid werdennbsp;en, niet lang daarna, in eene rijk versierde zaal aannbsp;den prachtigen feestdisch plaats namen. Hier werdennbsp;de harten op velerlei wijze, ook door de uitvoeringnbsp;van goed gekozen muziekstukken vervroolijkt en werdnbsp;menige dronk aan het welzijn der Academie, aan harenbsp;stichters, verzorgers en begunstigers gewijd^). Hiernbsp;ook werd aan elk der gasten de zilveren eerepenning,nbsp;dien de Vroedschap ter herinnering aan dat eeuwfeestnbsp;had laten vervaardigen, aangeboden. Men bleef tot innbsp;den laten avond bijeen en keerde, ten hoogste voldaan.,nbsp;ad Lares et Penates terug.

Maar niet alleen de gasten van den officieelen maaltijd hadden feest gevierd, een groot deel van het beschaafdenbsp;Utrechtsch publiek en, gelijk van zelve sprak, de meestenbsp;studenten hadden in particuliere gezelschappen hunnenbsp;belangstelling en vreugde aan den dag gelegd ®). Denbsp;Domtoren, de poort op het Munsterkerkhof, die naar

') Mag men uit het groote getal der schotels van dien disch, door een arithmetischen ooggetuige als tweehondérd zeven en negentignbsp;opgegeven, tot de zeldzame verscheidenheid van hun inhoud besluiten,nbsp;dan is het inderdaad jammer, dat het menu verloren is geraakt.nbsp;Zeer waarschijnlijk toch komt het ons voor, dat ÖA ariis coquinariaenbsp;tnagistri van den tegenwoordigen tijd er hun voordeel mede haddennbsp;kunnen doen.

h Iedere toast werd den volke door een kanonschot verkondigd.

Bijzondere vermelding verdient eene luisterrijke partij, gegeven door twintig studenten, die des middags een prachtigen optocht tenbsp;paard hadden gehouden, waarvan elk nog twee gasten had medegebracht.

12

-ocr page 194-

178

de Academie leidde, de ingang van het Raadhuis, die van het Stadskinderhuis en van andere grootere gebouwen , ook vele particuliere woningen waren des avondsnbsp;schitterend verlicht, en vele duizenden van wandelaarsnbsp;doorkruisten, onder begunstiging van prachtig weder ennbsp;heerlijken maneschijn, tot diep in den nacht in opgewekte stemming de oude bisschopsstad, terwijl de goedenbsp;orde nergens en geen enkel oogenblik gestoord werd.

Eene tweede Academische plechtigheid, tot het eeuwfeest als zoodanig behoorende, had op Donderdag, den 29®‘™ plaats. Zes jongelieden, die hunne proefschriften in het Groot Auditorium op verdienstelijkenbsp;wijze publice verdedigd hadden, de heeren Arnoldusnbsp;Ram , Everardus van Harscamp , Philip Leonardnbsp;VAN Westrenen, Didericus Smidt, Arend Jan vannbsp;den Steen en Johannes van Rheden, zouden in denbsp;Domkerk more maiorum tot luris utriusque Doctoresnbsp;gepromoveerd worden. Ofschoon geen uitnoodigingennbsp;ad hoe waren rondgezonden, was de kerk toch reedsnbsp;vóór het begin der ceremonie, op negen uren vastgesteld, met ontelbare belangstellenden, waaronder eennbsp;groot aantal dames en de vroeger genoemde autoriteiten,nbsp;die de hun toekomende plaatsen innamen, gevuld;nbsp;terwijl de daartoe aangestelde Musici met vele dilettanten,nbsp;die zich vrijwillig hadden aangeboden, het hooge kerkgewelf van hunne feesttenen deden weergalmen.

Hora audita, traden Rector en Senaat met de door dezen aangewezen Promotoren, voorafgegaan door denbsp;Pedels en gevolgd door de zes promovendi met hunnenbsp;paranymphen, in plechtigen optocht binnen. Professornbsp;Otto beklom den predikstoel, de vier door hem tenbsp;promoveeren candidaten een voor dezen ingericht lagernbsp;gestoelte. Rector en Senaat plaatsten zich daartegen

-ocr page 195-

179

over, Professor Voorda met zijne candidaten in de banken der Predikanten.

Toen allen gezeten waren, hield eerstgenoemde Hoog leeraar eene redevoering op den aard der plechtigheidnbsp;toepasselijk, waarna hij de heeren Ram, van Harscamp,nbsp;VAN Westrenen en Smidt verzocht tot hem op tenbsp;klimmen en hen achtereenvolgens met de bekende ritusnbsp;promoveerde. Na dezen eersten actus sprak elk dernbsp;gepromoveerden met gedekten hoofde eene korte redenbsp;uit over een door hem gekozen onderwerp.

Toen dit afgeloopen was, nam Professor Voorda het gestoelte van den eersten promotor in, hield eenenbsp;rede over de eischen, die men aan den waren rechtsgeleerde te stellen heeft, en promoveerde toen morenbsp;maiorum de heeren van den Steen en van Rheden ,nbsp;die ten slotte ook zelven kortelijk het woord voerden ^).

Quibus feliciter peractis, verlieten Professoren en gepromoveerden met hunne paranymphen de kerk: denbsp;eerste der nieuwe doctoren tusschen den Rector magnificus en Professor Otto; de tweede tusschen Professornbsp;Voorda en Professor Mill, en zoo vervolgens. Buitennbsp;de kerk gekomen deden zij eene groote wandelingnbsp;door de stad, gingen eerst het huis van den President-Burgemeester Using, daarna dat van Burgemeesternbsp;Bronkhorst voorbij en begaven zich toen naar het Stadskinderhuis, waar voor hen en vele andere genoodigdennbsp;een vorstelijk gastmaal was aangerecht. Hier verlustigdenbsp;men zich naar een anderen mos maiorum, en daarmedenbsp;liep het eerste eeuwfeest der Hoogeschool ten einde.

') Een der Senaatsleden had bij de regeling dezer plechtigheid voorgesteld , dat slechts één der gepromoveerden uit aller naam zoude spreken, maar de meerderheid was daartegen.

-ocr page 196-

VIERDE AFDEELING.

Het derde vijftigjarig tijdvak van het bestaan der Utrechtsche Hoogeschool.

ok in het derde tijdvak van vijftig jaren heeft het onderwijzend personeel der Utrechtschenbsp;Hoogeschool, gelijk der menschen sterfelijkheid en stoffelijke belangen konden doennbsp;verwachten, vrij wat veranderingen ondergaan. Wijnbsp;willen ze den lezer Faculteitsgewijze doen kennen,nbsp;evenals dat voor de beide helften der eerste eeuw vannbsp;het bestaan der Instelling door ons gedaan is.

Bij het eerste eeuwfeest der Hoogeschool was Professor VAN Alphen zijn 72®*® levensjaar reeds ingetreden. Hetnbsp;afnemen zijner krachten deed de Vroedschap bedachtnbsp;zijn op aanvulling der Theologische Faculteit, en hetnbsp;was dientengevolge, dat zij dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Juni des jaars

1737 aan twee Nederlandsche Predikanten een profes-soralen leerstoel aanbood: aan Gerardus van Hemert namelijk, die te Middelburg niet slechts Evangeliedienaar,nbsp;maar ook Professor in de Philosophic was, en aannbsp;Willem van Irhoven , Philosophiae Doctor en Predi-

') Deze was te Kessel in Noord-Brabant, den 2den November 1698 geboren en had te Leiden gestudeerd.

-ocr page 197-

kant te Ede in Gelderland. Eerstgenoemde zou eene wedde verkrijgen van tweeduizend gulden, waarvoornbsp;hij niet slechts de hem aangewezen lessen moest houden,nbsp;maar ook, buiten de groote vacantie, om de veertiennbsp;dagen eene predikbeurt vervullen; maar hij bedankte.nbsp;Van Irhoven daarentegen nam de benoeming aan opnbsp;een traktement van zestienhonderd gulden en vergoeding van de kosten zijner verhuizing. Hij aanvaarddenbsp;die nieuwe betrekking den 16'^®quot; September deszelfdennbsp;jaars met eene Oratie de Sapientiae Christianae impe-dinmitis, terwijl hem toegestaan werd, boven de verplichte lessen, een college over Theologia naturalisnbsp;te geven. In het begin van 1740 werd hem ook hetnbsp;onderwijs der Kerkgeschiedenis met eene traktements-vermeerdering van tweehonderd gulden opgedragen.

In October van 1737 werd aan den Utrechtschen predikant Laan, die als Theologiae Professor te Eranekernbsp;beroepen was, de titel van Professor Theologiae extraordinarius alhier aangeboden, zoo hij besluiten kon hetnbsp;op hem uitgebrachte beroep niet aan te nemen. Maarnbsp;dat kon hij niet.

Een andere Utrechtsche Predikant, Gijsbert Matthias Elsner of Gisbertus Matthias Elsnerus , die waarschijnlijk te Amsterdam beroepen zou worden, liet zichnbsp;in Juni 1739 eene benoeming tot Theologiae Professornbsp;extraordinarius aan de Academie te Utrecht welgevallen,nbsp;op een traktement van tweehonderd gulden ’s jaars.nbsp;Den lo*^™ September eershalve tot Theologiae Doctor

') Zoo wordt hij genoemd op het titelblad en onderteekent hij de Opdracht aan Curatoren van een door hem uitgegeven werk, schoonnbsp;in de Hollandsche taal geschreven : Pauhis Brief aan de Romeinen ,nbsp;Geópend, Ontleed, Verklaard en tot zijn Oogmerk Toegepast doornbsp;Gisbertus Matthias Elsnerus. Te Utrecht bij G. T. en A. vannbsp;Paddenburg. MDCCLXIII. Hij was geboren te Goch, i April 1698.

-ocr page 198-

IÖ2

bevorderd, aanvaardde hij die Academische betrekking vijf dagen later met eene Oratie de diver sis, sed nonnbsp;aversis, in unico corpore Christi, summi capitis menibris,nbsp;maar legde haar in Augustus 1742 neder. Het overlijden van Professor van Alphen in November daaraanvolgende deed dienzelfden Elsnerus eenige maandennbsp;later den rang en titel van Professor ordinarius verkrijgen , terwijl tevens als zoodanig beroepen werdnbsp;Franciscus Burman^), zoon en kleinzoon van vroegerenbsp;Hoogleeraren van dien naam, almede Predikant tenbsp;Utrecht. Beiden kregen eene jaarwedde van achttienhonderd gulden. Elsnerus aanvaardde zijn ambt dennbsp;lóden BuRMAN den 23®^®“ September 1743: de eerste metnbsp;eene Inwijdingsrede de excellentia adtiltorum, qui in verbonbsp;iustitiae propter habitum exercitatos habent sensus praenbsp;exilitate infantiae, lacte elementariae doctrinae alendorum',nbsp;de laatste met eene Oratie de theologi docentis munere ^).

Tot den nbsp;nbsp;nbsp;November 1760 bleef de Theologische

Faculteit sedert onveranderd, toen Professor van Irhoven overleed, in wiens plaats, op eene jaarwedde van tweeduizend gulden, beroepen werd de Haagsche Predikantnbsp;Gijsbert Bonnet , die het Hoogleeraarsambt alhiernbsp;den 5'*®quot; Februari 1761 aanvaardde met eene redevoering de fidei mysteriis revelatam religionem adstruentibus.

') Den jden October 1708 geboren te Amsterdam, waar zijn vader destijds Predikant was.

Hebben wij de onderwerpen der verschillende Gratiën, door de Hoogleeraren der Utrechtsche Hoogeschool gehouden, alleen in hetnbsp;Latijn medegedeeld, het was vooral om de moeielijkheid, die denbsp;Medicus ondervond bij het vertolken der door Elsnerus gekozene,nbsp;terwijl hij niet in de gelegenheid geweest is zich door inzage dernbsp;stukken zelven licht te verschaffen.

3) Hij was den 23sten September 1725 te Naarden geboren,'had gestudeerd te Utrecht en aldaar den graad van Theologiae Doctornbsp;verkregen.

-ocr page 199-

i83

Eene maand te voren had Daniel Wyttenbach, Iheologiae Professor te Marburg-, de vader van dennbsp;beroemden Litterator der Leidsche Hoog-eschool, aannbsp;de Vroedschap verzocht, in de plaats van van Irhoven,nbsp;benoemd te worden, niet wetende, dat in de vacaturenbsp;reeds voorzien was.

Ook aan Bonnet werd de verplichting eener predikbeurt om de veertien dagen opgelegd, terwijl Elsnerus, om het klimmen zijner jaren, daarvan ontheven werd.

Tien jaren later werd, op eigen verzoek, met den titel van Theologiae typicae et exegeticae Professor aan genoemde Eaculteit toegevoegd, Sebaldus Rau, geboortignbsp;van Herborn, die, op aanbeveling van den Prins, in 1749nbsp;alhier linguarum Orientalium Lector, eenige maandennbsp;daarna Professor extraordinarius, en in het voorjaarnbsp;van 1752 ordinarius geworden was. Die nieuwe titelnbsp;was eene belooning voor zijn besluit om voor eennbsp;op hem uitgebracht beroep te Herborn te bedanken.nbsp;De rede, waarmede hij den 2'*®” Maart 1750 het buitengewoon Hoogleeraarsambt aanvaardde, handelde denbsp;monumentis veteris Ecclesiae Orientalis, deque usu quemnbsp;adferunt Theologo Linguarum perito; die, welke hij alsnbsp;Professor ordinarius hield, de eloquentia et sublmiitatenbsp;dictionis Hebraiicae scriptorum veteris Testamenti.

In October 1764 vreesde men zeer Professor Bonnet te zullen verliezen, die een hem toegedacht of misschiennbsp;reeds op hem uitgebracht beroep naar Leiden waarschijnlijk zou aannemen. Men beloofde hem eene trak-tementsverhooging van zeshonderd, en een pensioennbsp;van driehonderd gulden voor de weduwe, die hij mochtnbsp;nalaten, als hij besluiten kon het Leidsche aanbod afnbsp;te slaan. En hij verbond zich tot algemeene vreugdenbsp;om bestendig hier te blijven De Vroedschap betuigdenbsp;den gevierden man hare erkentelijkheid door een ge-

-ocr page 200-

184

schenk in zilver ter waarde van driehonderd halve gouden rijders.

Vijf jaren later, in September 1769, namelijk, werd, om den hoogen leeftijd en de toenemende zwakheidnbsp;van de Professoren Voget en Elsnerus, tot Theologiaenbsp;Professor alhier benoemd Jacob Albert Vos '*), Predikantnbsp;te Zalt-Bommel, voorloopig op eene jaarwedde vannbsp;vijfhonderd gulden, welke echter twee jaren daarna,nbsp;toen Professor Voget overleden was, tot tweeduizendnbsp;gulden verhoogd werd. Hij nam de benoeming aannbsp;en aanvaardde het Hoogleeraarsambt den 4^^“ Decembernbsp;daaraanvolgende met eene Oratie de prophetis suspiciendis.

In Mei 1771 werd Professor Burman gemachtigd de historia ecclesiastica op zich te nemen, daar Professornbsp;VoGKT, die haar placht voor te dragen, in April overleden was. In het begin van 1775 werd Professornbsp;Elsnerus, aetatis caussa, van de publieke lessen vrijgesteld. Hij overleed den 7'^®quot; Juli van datzelfde jaar.nbsp;In Maart 1780 werd Professor Vos van den predikdienst ontheven.

In het najaar van 1783 begreep de Vroedschap, dat zij, om den hoogen leeftijd van Professor Burman ,nbsp;naar een nieuwen Hoogleeraar moest uitzien, en welnbsp;naar een zoodanigen, die de studenten volgens hetnbsp;Coccejaansch systeem zou kunnen onderwijzen, daarnbsp;men anders vreesde, dat zij Utrecht verlaten zouden.nbsp;Men beriep IJsbrand van Hamelsveld , Theologiaenbsp;Doctor, vroeger Predikant te Goes, op een traktementnbsp;van zeshonderd gulden, na den dood van Professornbsp;Burman tot twaalfhonderd te verhoogen. Hij nam de

') Geboren te Utrecht, den 24s‘en November 1723.

Den 7den Februari 1743 geboren te Utrecht, waar hij ook zijne Academische opleiding verkregen heeft.

-ocr page 201-

185

benoeming aan en aanvaardde zijn ambt alhier den 26sten Februari 1784 met eene Oratie de statu reinbsp;Christianae hodierno, laeto an tristi? quidque in posterumnbsp;de eo sperare vel hmere debeamus.

In den zomer van 1739 was er gegronde vrees, dat Professor Voord a een beroep te Leiden zoude aannemen. Men bood hem den titel van Professor Jurisnbsp;hodierni met eene traktementsverhooging van vijfhonderdnbsp;gulden aan en had het geluk van hem te behouden.nbsp;In datzelfde jaar echter leed de Juridische Faculteitnbsp;een groot verlies door het vertrek van den hoog ge-waardeerden Professor Otto, die, na zijne professie tenbsp;dezer stede, gelijk het in de Notulen der Vroedschapnbsp;is uitgedrukt, „met veel succes en frequentie van voor-„name heeren” gedurende negentien jaren bekleed tenbsp;hebben, eene aanzienlijke betrekking te Bremen hadnbsp;aangenomen.

De opengevallen plaats werd aangeboden aan Johan Wilhelm Hoffmann , luris utriusque Doctor en beroemd Hoogleeraar te Wittenberg, maar deze moestnbsp;bedanken, daar de Keurvorst van Saksen hem nietnbsp;wilde ontslaan. Dientengevolge werd als Juris civilis acnbsp;foedalis Professor benoemd de Franeker Hoogleeraarnbsp;Abraham Wieling , die deze betrekking op een traktement van achttienhonderd gulden den 14*^™ Septembernbsp;des genoemden jaars aanvaardde met eene Oratienbsp;de glossatoribus. Het afslaan van een beroep te Marburg,nbsp;in 1740 op hem uitgebracht, gaf hem eene traktementsverhooging van tweehonderd gulden. Niet lang echternbsp;mocht deze geleerde, wien in October 1743 ook het

') In November 1693 géboren te Hamm, de hoofdplaats van Marksland.

-ocr page 202-

186

his piiblicum Romano- Gennanicimi, met een nieuwen opslag van tweehonderd gulden, was opgedragen,nbsp;der Hoogeschool tot eere strekken, daar hij reedsnbsp;den io'*“ Januari 1746 in middelbaren leeftijd overleed.

Te vergeefs werd de vacante plaats achtervolgens met eene jaarwedde van tweeduizend gulden aangebodennbsp;aan Johan George Ester, Professor te Marburg, ennbsp;aan Johannes Hermann, Professor te Alfort; maarnbsp;met beter gevolg werd op een traktement van duizendnbsp;gulden benoemd Friedrich Gottffried Houck, innbsp;1708 geboren te Steinfurt , Hoogleeraar te Deventer,nbsp;die den 20®*®“ Juni des genoemden jaars alhier zijnenbsp;intrede deed met eene plechtige redevoering de proprionbsp;obligationum iure ex variis causarum figuris.

Wij mogen intusschen niet vergeten ook melding te maken van eene vergeefsche poging in September 1739nbsp;gedaan om Laurentius Fleischer, beroemd Professornbsp;te Frankfort a/d Oder voor de Utrechtsche Hoogeschoolnbsp;te winnen. Hijzelf was wel genegen, maar de Koningnbsp;van Pruissen weigerde zijn ontslag.

Voor het lus naturae en voor het lus publicum Romano-germanicum, laatstelijk door Professor Wieling onderwezen, die in Januari 1746 overleden was, waren zeer aanbevolen Johannes Ludovicus Uhle, Professor tenbsp;Frankfort a/d Oder, Friedrich Wilhelm Pestel tenbsp;Rintelen en Ludovicus Matthias Kahle te Gottingen.nbsp;In de maand Juni van datzelfde jaar werd door denbsp;Vroedschap besloten de beide eerstgenoemden te polsen,nbsp;maar inmiddels aan Professor Wesseling te vragen, of

') Hij was de zoon van Augustus Houck , luris civilis Professor aan de Illustre School te Steinfurt.

Dezelfde, die later met grooten roem het Hoogleeraarsambt te Leiden bekleed heeft.

-ocr page 203-

i87

hij zich ook niet met die vakken zou willen belasten. Deze was daartoe bereid. Hij kreeg een traktementnbsp;van twee en twintighonderd gulden en aanvaardde diennbsp;nieuwen titel den 26®*®quot; September 1746, na eerstnbsp;causa tot luris utriusque Doctor bevorderd te zijn, metnbsp;eene Oratie de ver a civitatis felicitate. Van de gepolsdenbsp;Duitsche Professoren werd afgezien.

Eenige jaren later maakte de zwakke gezondheid van Professor Voorda aanvulling der Juridische Faculteit alleszins wenschelijk, en het was dientengevolge,nbsp;dat in December 1754 tot Professor luris Civilis etnbsp;ptiblici Belgici beroepen werd Mr. Christiaan Hendricknbsp;Trotz^), Hoogleeraar te Franeker, die het beroepnbsp;aannam en zijn ambt alhier den 22®*®“ April 1755nbsp;vaardde met eene Oratie de lure ptiblico Belgico.

In November 1757 werd een beleefd verzoek van een Oud-Advocaat bij het Hof van Parijs, zekerennbsp;Pierre Tancredé, Comte de Hauteville, om zondernbsp;traktement tot Professor extraordinarius benoemd tenbsp;worden, op even beleefde wijze afgeslagen.

Professor Voorda, die in het najaar van 1756 van de publieke lessen was vrijgesteld, daar hij op verzoeknbsp;der studenten een college over lus hodiernuni wenschtenbsp;te geven, legde in den zomer van 1760 zijn ambtnbsp;neder, wijl algemeene lichaamszwakte en verminderingnbsp;van geheugen hem beletten hetzelve naar behoorennbsp;waar te nemen.

') Volgens Heringa in 1703, volgens Boeles in 1701 geboren te Colberg in Pommeren. Zijne Academische studiën in Duitschlandnbsp;begonnen, en wel achtereenvolgens te Dantzig, te Halle, te Leipzignbsp;en te Marburg, had hij later te Utrecht, onder Duker en Draken-BORCH, VAN Eck en Otto voleindigd en was alhier in de Rechtennbsp;gepromoveerd.

-ocr page 204-

i88

Te vergeefs werd eene poging gedaan om zijne plaats te doen vervullen door Mr. Herman Cannegieter,nbsp;Professor luris civilis et publici Belgici te Franeker.nbsp;Met beter gevolg wendde men zich tot den Groningernbsp;Hoogleeraar Johan Gerard Christian Rücker^), wiennbsp;een traktement van zestienhonderd gulden werd aangeboden, en die de betrekking van luris civilis etnbsp;hodierni Professor alhier den 22®*^™ September 1760nbsp;aanvaardde met eene Oratie de luris civilis disciplinanbsp;morum magistra. Maar eene zwakke gezondheid noodzaakte hem acht jaren later te bedanken.

Den November 1764 zag de Utrechtsche Hooge-school zich een harer grootste sieraden, Professor Wesseling namelijk, door den dood ontrukken. Ditnbsp;verlies en de treurige toestand van Professor Rückernbsp;deden de Vroedschap uitzien naar een nieuwen Professornbsp;in de Juridische Faculteit, maar dat uitzien had, omnbsp;welke redenen dan ook, geen gevolg. Op aanbevelingnbsp;van den Stadhouder werd eerst in Juli 1766 Meinardusnbsp;Tijdeman , Professor te Harderwijk, beroepen, dienbsp;het ambt van Professor luris naturae et gentium, acnbsp;publici Romano-Germanici den 22®*®“ September desnbsp;genoemden jaars alhier aanvaardde met eene schoonenbsp;Oratie de finibus lurisprudentiae. nahiralis regundis.

In Juli 1767 overleed Professor Houck, in wiens plaats, op eene jaarwedde van duizend gulden, benoemd werd Mr. Johannes Henricus Voord a Advo-

') Geboren te Windesheim in 1722, gepromoveerd te Leiden, waar zijn oom, J. C. Rücker, Hoogleeraar in de Rechten was.

quot;) Geboren te Zwolle den 2osten Maart 1741. Hij had eerst te Deventer, daarna te Utrecht onder Wesseling gestudeerd en wasnbsp;aldaar gepromoveerd.

Geboren te Utrecht, waar zijn vader, Jacobus Voorda, van 1730 tot 1760 Hoogleeraar in de Rechten is geweest.

-ocr page 205-

189

caat te Leeuwarden, die zijn post alhier aanvaardde op dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;November van datzelfde jaar met het

houden eener Inwijdingsrede de luris civilis scientia et interpretatione pulcherrima, sed difficili.

Wegens voortdurende ziekte van Professor Trotz besloot de Vroedschap in November 1772 nog eennbsp;Professor voor het lus publicum te benoemen, en welnbsp;Mr. Pieter Bondam , die eene soortgelijke betrekkingnbsp;te Harderwijk bekleedde. Men bood hem een traktementnbsp;van zestien- tot achttienhonderd gulden aan. Hij bedankte. Maar, toen hij later de toezegging kreeg vannbsp;tweeduizend gulden en nog tweehonderd en vijftignbsp;daarenboven, als Trotz of Rücker kwam te sterven,nbsp;nam hij het aanbod aan en deed, den 19^^®quot; Mei 1773,nbsp;zijne inaugureele Oratie, handelende de subsidiis adnbsp;solidam luris Belgici cognitionem necessariis, vulgo tarnennbsp;nimis negligi solitis.

De Medische Faculteit leed den 15'^®quot; April 1742 een treurig verlies door het overlijden van Professornbsp;Serrurier. Tot aanvulling werd eerst als Professornbsp;Medicinae et Botanices beroepen, Joannes Burman^),nbsp;Medicinae Doctor en Botanices Professor te Amsterdam,nbsp;en wel op een traktement van zestienhonderd guldennbsp;boven de vrije woning, voor de Hoogleeraren in denbsp;Kruidkunde bestemd. Deze Burman bedankte echter.nbsp;Met beter gevolg benoemde men daarna Dr. Evertnbsp;Jacob van Wachendorff , die hier de Geneeskundige

') Den aósten December 1727 te Kampen geboren, in 1746 te Franeker tot luris utriusque Doctor bevorderd.

'9 Een zoon van den Amsterdamschen Hoogleeraar Pieter Burman, wel te onderscheiden van zijn oom, die denzelfden naam droeg.

'*) Geboren te Utrecht, den 2lt;ien November 1703.

-ocr page 206-

igo

praktijk uitoefende, tot Professor ordinarius Medicinae, Chemiae et Botanices, wien, behalve vrije woning, eenenbsp;jaarwedde van zeshonderd gulden werd aangeboden.nbsp;Hij aanvaardde zijn ambt den 26^*™ September 1743nbsp;met eene Oratie de plantis immensitatis intellectus divininbsp;testibus locupletissimis.

Professor Oosterdijk Schacht werd in den zomer van 1744 te Leiden beroepen, maar bedankte. Denbsp;Vroedschap bewees hare erkentelijkheid door eene trak-tementsverhooging van driehonderd gulden. Albinus ,nbsp;in October 1747 tot Raad in de Vroedschap benoemd,nbsp;bedankte voor zijn professoraat. Men trachtte zijnenbsp;plaats te doen vervullen door den beroemden Albertusnbsp;VON Haller, den grooten physioloog van Gottingen,nbsp;wien eene jaarwedde van vijftienhonderd gulden ennbsp;driehonderd rijksdaalders voor zijn transport werdennbsp;aangeboden. Niet aanstonds verwierp die groote mannbsp;het aanbod. Hij trad in vriendelijke correspondentienbsp;met de Vroedschap, maar eindigde toch met te bedanken. Het traktement van Professor van Wachen-DORFF werd in het jaar 1748 tot duizend guldennbsp;verhoogd, terwijl Professor Oosterdijk Schacht dennbsp;titel kreeg van Instihdionum medicarum et praxeosnbsp;Professor. Eene maand later werd in de bestaandenbsp;vacature voorzien door de benoeming van den medenbsp;hier praktiseerenden Dr. Jacobus Gisbertus Woertman^)nbsp;tot Professor Anatomes et Chirurgiae, en zulks op eenenbsp;jaarwedde van zeshonderd gulden, vier jaren later totnbsp;duizend, en in 1756 tot twaalfhonderd gulden verhoogd.nbsp;Dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;April 1748 hield hij eene Inwijdingsrede de

piihnonum mechanismo. Maar de Faculteit was niet gelukkig. Professor van Wachendorff overleed reeds

') Den jtien December 1722 te Utrecht geboren.

-ocr page 207-

igi

in 1758, Professor Woertman nam in 1760, toen hij door de Staten tot Ontvanger van ’t klein zegel wasnbsp;aangesteld, zijn ontslag.

In Januari 1759 had men aan Joannes David Hahn, den 9*^®quot; Juli 1729 geboren te Heidelberg, reeds sedertnbsp;zes jaren Professor in de Philosophische Faculteit,nbsp;den titel als Medicinae, Botanices et Chemiae Professornbsp;gegeven, dien hij den 19'^®quot; Maart daaraanvolgendenbsp;aanvaardde met eene Oratie de Chemiae cum Botanicesnbsp;coniunctione utili et pulcra. Kort daarna werd doornbsp;gecommitteerden tot de Academische zaken aan denbsp;Vroedschap ter vervulling der vacature Woertmannbsp;voorgedragen Professor Gualtherus van Doeverennbsp;te Groningen '*), wien men een traktement van vijftienhonderd gulden zou behooren aan te bieden, of, alsnbsp;men iemand hebben wilde, die nog niet gedoceerd had,nbsp;de Leidsche geneesheer, Dr. Petrus Luchtmans , doornbsp;vele Professoren aanbevolen ^). Men koos den laatste,nbsp;die de hem op eene jaarwedde van zeshonderd guldennbsp;aangeboden betrekking van Medicinae, Anatomes, etnbsp;Chirurgiae Professor den 17lt;i®quot; Maart 1760 aanvaarddenbsp;met eene Oratie de Anatomicis Seculi X VIII incrementis.nbsp;Hij verbond zich daarbij wekelijks ééne Hollandschenbsp;les in de Verloskunde te geven, waarvoor hij op hetnbsp;laatst van 1777 ook den titel van Artis Obstetriciaenbsp;Professor verkreeg, met eene traktementsverhooging

') Dezelfde, die later het Hoogleeraarsambt te Leiden bekleed heeft.

Den i7den April 1733 te Leiden geboren, en op den 3den November 1758 aldaar gepromoveerd, na openlijke verdediging van een aan zijn oom, Prof. Petrus van Musschenbroek, opgedragen Specimennbsp;Physico-medicum de Saporihus et Gusiu. Dit stuk, voor een deelnbsp;op grond van eigen, ook microscopisch, onderzoek geschreven, rechtvaardigt volkomen de goede verwachting, die deskundigen van hemnbsp;koesterden.

-ocr page 208-

192

van tweehonderd gulden, blijvende hij verplicht aan adspirant-vroedvrouwen een college te geven in denbsp;Hollandsche taal.

Twee jaren vroeger nam Professor Hahn, die in het laatst van 1763 een hem aangeboden Professoraatnbsp;te Gottingen had afgeslagen, waarvoor hem van Regee-ringswege een geschenk in zilver ter waarde van zesnbsp;of zevenhonderd gulden gegeven was, een beroep naarnbsp;Leiden aan, en werd in zijne plaats beroepen de Har-derwijksche Professor Alexander Petrus Nahuijs ‘),nbsp;Artium liberalium Magister, Philosophiae et Medicinaenbsp;Doctor, die de betrekking van Medicinae, Botanices,nbsp;Chemiae et Physiologiae Professor den 23®*®quot; Octobernbsp;1775 alhier aanvaardde met eene Oratie de religiosanbsp;plantarum contemplatione, acerrimo ad Divini Numinisnbsp;amorem et c^lltum stimulo. Hij kreeg eene jaarweddenbsp;van duizend gulden, voor verhuizing vijfhonderd zesnbsp;en zeventig gulden , met belofte, dat bij eene eerstvolgende vacature zijne wedde met vierhonderd guldennbsp;vermeerderd zou worden.

Een groot verlies leed de Utrechtsche Hoogeschool, en wel bepaaldelijk hare Philosophische Faculteit, innbsp;het jaar 1740, door het vertrek van Professor Mus-scHENBROEK naar Leiden. Vele pogingen waren gedaannbsp;om hem voor de Stichtsche Academie te behouden.

') Den loden Januari 1737 te Monnikendam, waar zijn vader Predikant was, geboren, en in 1761 te Harderwijk in twee vakkennbsp;gedoctoreerd.

Die betrekkelijk hooge verhuiskosten hebben aanleiding gegeven tot de bepaling, dat voortaan alle nieuwbenoemde Professoren binnennbsp;de Republiek voor hunne verhuizing driehonderd gulden zoudennbsp;ontvangen, terwijl men ten aanzien van buitenlanders zich regelennbsp;zou naar den afstand hunner woonplaats.

-ocr page 209-

193

maar te vergeefs. Het vinden van een geschikten op volger schijnt moeielijk geweest te zijn. In Augustus desnbsp;genoemden jaars werd Christiaan Wolff, Hoogleeraarnbsp;te Marburg, op een traktement van tweeduizend guldennbsp;beroepen tot Professor Philosophiae et Matheseos alhier,nbsp;maar bedankte. Met beter gevolg wendde men zich innbsp;1742 tot onzen landgenoot, Johannes Horthemels ^),nbsp;destijds Predikant te Westzaan, die den 22®*®quot; Octobernbsp;van dat jaar de betrekking van Philosophiae Professornbsp;alhier op een traktement van duizend gulden aanvaardde met eene Oratie de libertate philosophandi debitanbsp;ciim niodestia circa revelata.

In den zomer van 1743 kreeg Professor Odé den titel van Professor Astronomiae, Matheseos et Physicesnbsp;experinientalis, met eene traktementsverhooging vannbsp;tweehonderd gulden, maar werd den 5^®quot; April 1752nbsp;door den dood aan de Hoogeschool ontnomen.

Gelukkig was zij eenige maanden te voren verrijkt met een geleerde van Italiaansche afkomst, Johannesnbsp;Castillioneus , geboren te Florence, lid van denbsp;Royal Society te Londen, die zijne benoeming, eerstnbsp;tot Matheseos et Physices Lector, spoedig daarna totnbsp;Matheseos Physices experinientalis et Astronomiae Professor extraordinarins vooral aan den invloed der Statennbsp;van Utrecht te danken had. Hij kreeg een traktementnbsp;van negenhonderd of duizend gulden, waarvan denbsp;Staten twee derden betaalden, maar onder beding, datnbsp;de Stad Utrecht zijne jaarwedde geheel alleen voldoennbsp;zoude, wanneer zij mocht goedvinden hem tot Professor

') In 1698 te Middelburg geboren.

'^) Zoo teekende hij zich in het Latijn, gelijk ons gebleken is, maar in het Fransch Castillion. In de Notulen der Staten wordtnbsp;hij Jan Castilion genoemd.

13

-ocr page 210-

194

ordinarius te verheffen. In April 1752 werd hem ook het onderwijs der Logica opgedragen, en drie jarennbsp;later kreeg hij, op uitdrukkelijk verlangen der Prinses,nbsp;den titel van Philosophiae et Matheseos Professor ordinarius , met eene traktementsvermeerdering van tweehonderd gulden, terwijl hem in Januari 1759 nog denbsp;titel van Professor Astrononiiae gegeven werd.

Het ambt van Professor extraordinarius aanvaardde hij den 9*^™ December 1751 met eene Oratie de tisunbsp;Matheseos in vita humana, dat van ordinarius dennbsp;9*quot; Juni 1755 met eene rede in connexionarios.

Den I®'®quot; Maart 1753 werd Johan David Hahn uit Heidelberg, Artium liberaliuni Magister, Philosophiaenbsp;et Medicinae Doctor, op een traktement van duizendnbsp;gulden benoemd tot Philosophiae, Physices experimen-talis et Astrononiiae Professor ordinarius. Hij was doornbsp;VAN Musschenbroek en andere bevoegde beoordeelaarsnbsp;aanbevolen wegens zijne degelijke geleerdheid, handigheid in het doen van physische proeven, grondigenbsp;kennis van vreemde talen enz. Gemelde betrekkingnbsp;werd den 21®*®° Juni daaraanvolgende door hem aanvaard met eene Oratie de scientia naturali ab observa-tionum et experimentorum sordibus expurganda; maarnbsp;vier jaren later, gelijk wij reeds vermeld hebben, gingnbsp;hij over tot de Medische Faculteit.

In Juli van het jaar 1763 kreeg Professor Castillion een voordeelig beroep naar Berlijn. Hij verzocht daaromnbsp;zijn ontslag, hetwelk hem op eervolle wijze gegeven werd.nbsp;Tot aanvulling der Faculteit werd den 2'^®quot; Januari 1764nbsp;tot Philosophiae, Matheseos et Astrononiiae Professornbsp;extraordinarius benoemd Johan Frederik Hennert,nbsp;den ip*^®” October 1733 te Berlijn geboren, die dezenbsp;betrekking eene maand later, den 6'^®quot; Februari namelijk, aanvaardde met eene Oratie de ingenio Mathematici,


-ocr page 211-

195

na drie dagen te voren honoris catisa tot Philosophiae Doctor bevorderd te zijn.

De laatste benoeming in de Natuurkundige afdeeling der Philosophische Faculteit vóór het derde Jubilé dernbsp;Hoogeschool was die van den Artium liberaliiminbsp;Magister, Philosophiae Doctor et Professor te Harderwijk,nbsp;Johannes Theodores Rossijnquot;*), die het ambt vannbsp;Philosophiae, Physices et Metaphysices Professor ordinarius, hem op eene jaarwedde van twaalfhonderd guldennbsp;aangeboden, den 2 5®*®quot; September 1775 alhier aanvaardde met eene Oratie de scientiis philosophicis exnbsp;veritate aestimandis.

Omtrent de wisselingen in de Litterarisch-historische afdeeling der Philosophische Faculteit het volgende.

In het najaar van 1745 was er groote waarschijnlijkheid, dat Dr. Johan Friedrich Reitz ^), Rector der Hieronymusschool te Utrecht, in dezelfde betrekkingnbsp;te Amsterdam beroepen zou worden. Het was om dienbsp;reden, dat men dien bekwamen man den titel vannbsp;Oratoriae et Poeseos Professor extraorduiarius en eenenbsp;jaarlijksche tegemoetkoming van tweehonderd guldennbsp;aanbood, als hij besluiten kon om hier te blijven. Ditnbsp;deed hij en aanvaardde dat professoraat den 21nbsp;Januari 1766 met eene Oratie de veterum Oratorimi,nbsp;maxime Graecorum in dicendo libertate et audacia. Hetnbsp;overlijden van Professor Drakenborch op den 16*quot;nbsp;Januari 1748 deed hem, op uitdrukkelijk verlangen vannbsp;den Stadhouder, de waardigheid van PPistoriarum et

') Den iSden December 1744 geboren te Noord-Zijpe in Noord-Holland, waar zijn vader Predikant was.

'^) Deze Reitz was den zs^ten September 1695 geboren te Braunfels , waar zijn vader destijds Predikant was.


-ocr page 212-

Ëloquentiae Professor ordinarius verwerven, met een traktement van zestienhonderd gulden, bij welke gelegenheid hij eene Inwijdingsrede hield, ten betooge,nbsp;carentem Artitim scientia criticum hominem esse merenbsp;Platonicum.

Mede op verlangen van zijne Hoogheid, werd de vier en twintigjarige Sebaldus Rau of Ravius, zooalsnbsp;hij onder de geleerden genoemd werd, geboortig vannbsp;Herborn, candidaat tot den Heiligen Dienst, in hetnbsp;laatst van 1749, op een traktement van tweehonderdnbsp;en vijftig gulden, tot Lector , en een paar maandennbsp;later, met verdubbeling zijner wedde, tot Professornbsp;lingtiarum Oriefitaliuni extraordinarius benoemd, welknbsp;ambt hij den 2'^™ Maart daaraanvolgende aanvaarddenbsp;met eene redevoering de nionumentis veteris ecclesiaenbsp;Orientalis deque usu, queni adferunt Theologo Imguarumnbsp;perito. Twee jaren later Professor ordinarius geworden,nbsp;met eene traktementsverhooging van achthonderd gulden,nbsp;hield hij, op den 27®*®” April 1752, eene Oratie denbsp;eloquentia et sublimitate dictionis Hebraicae scriptorumnbsp;Veteris Testamenti.^ Na den dood van Professor Millnbsp;werden aan Rau ook de lessen over Joodsche Oudheden toevertrouwd, terwijl hij den i i^en Februarinbsp;1761 honoris causa tot Theologiae Doctor bevorderdnbsp;werd.

In December 1752 werd de Artium liberalium Magister et Philosophiae Doctor Christophorus Saxe, uit

') Twee jaren vroeger had een zoogenaamde bekeerde jood, zekere B. N., verzocht op een traktement van drie- of vierhonderd guldennbsp;tot Lector in de Oostersche talen benoemd te worden. Maar denbsp;Professoren waren tegen dien jood, pmdat niet gebleken was vannbsp;zijn doop en christelijke belijdenis, en evenmin van zijn wettigennbsp;echt met de vrouw, van welke hij eenige kinderen had. Het verzoek werd dus gewezen van de hand.

-ocr page 213-

197

Eppendorff in Saksen , waar hij den 1Januari 1714 geboren was, op aanbeveling van H. K. H. Mevrouwnbsp;de Gouvernante, benoemd tot Antiquitatum et hmna-niormn Literartim Professor extraordinarius, en zulks opnbsp;een traktement van vijfhonderd gulden, welke betrekking hij reeds den Februari 1753 aanvaardde metnbsp;eene redevoering pro Antiquitatis scientia. In Juninbsp;1755 ordinarius geworden, met eene verhooging vannbsp;tweehonderd gulden ’sjaars, hield hij den 18^^™ September daaraanvolgende eene Oratie de Artium Grae-carum Romanarumque iudicio hodie regundo. Tien jarennbsp;later werd hij tot Bibliothecaris benoemd met eene jaar-lijksche gratificatie van tweehonderd gulden, terwijlnbsp;zijne wedde als Hoogleeraar in October 1765 met driehonderd gulden vermeerderd werd, omdat hij een beroepnbsp;als Bibliothecaris te Berlijn had afgeslagen. Bij besluitnbsp;van 9 December 1780 kreeg hij den titel van Histori arum, Antiquitatum, Ploquentiae et Historiae Batavaenbsp;Professor, en werd zijn traktement weder met tweehonderd gulden verhoogd.

In het najaar van 1764 — wij hebben het reeds vermeld — was Professor Wesseling overleden. Hetnbsp;duurde lang, eer men een besluit nam omtrent het bezetten der door hem open gelaten plaats. Eerst innbsp;April 1766 liet de Vroedschap den als historicus bekenden Hofraad Johannes Gottlob Böhme, Professor tenbsp;Leipzig, een traktement van tweeduizend of twee ennbsp;twintighonderd gulden aanbieden, indien hij kon goedvinden zich naar Utrecht te verplaatsen, maar zijnnbsp;Hooggeleerde bedankte voor de eer. Toen werden innbsp;de Letterkundige afdeeling der Philosophische Faculteitnbsp;twee andere geleerden beroepen, elk op een traktementnbsp;van vierhonderd gulden: Carolus Segaar, 26 Januari

-ocr page 214-

igS

1624 te Leiden geboren, destijds Predikant te Utrecht, als Professor linguae Graecae ordinarius, en Rijklofnbsp;Michael van Goens, een Utrechtenaar, in 1748 geboren,nbsp;als Professor Pdistoriarum, Antiquitatuni, Eloquentiae etnbsp;Graecae exlraordinarius', waarvan de eerstgenoemde dennbsp;25sten September daaraanvolgende, de laatste den 29quot;*™nbsp;dierzelfde maand de verplichte Inwijdingsrede hield;nbsp;Segaar de egregiis fr^ictibus, qiii ex adsidua atictortininbsp;Graecorum lectione ad Oraculorum dtvinorum interpretesnbsp;redundaiit; van Goens de incrementis, quae humanioresnbsp;literae, historiarmn inprimis et Graecae linguae studiisnbsp;seculo hoe XVIII ceperunt.

Segaar kreeg den 27=*™ December 1780 den titel van Professor exegeseos IVovi Pestamenti. Van Goens,nbsp;tot Raad in de Vroedschap gekozen, had vier jarennbsp;vroeger zijn Professoraat reeds nedergelegd ^).

Is de aanvulling der Faculteiten door het afsterven, door ouderdom, ziekte of verplaatsing van Professorennbsp;dringend gevorderd, ook in het bedoelde tijdvak, welnbsp;eens langer vertraagd dan men gewenscht zou hebben,nbsp;de schuld lag zeker niet bij de Vroedschap of harenbsp;gecommitteerden tot de Academische zaken, de aangewezen Verzorgers der Utrechtsche Hoogeschool. Onverwijld — het blijkt uit de aanteekeningen in het Stedelijknbsp;Archief bewaard — onverwijld, als er behoefte was,nbsp;zag men uit naar bekwame personen, die in aanmerkingnbsp;konden komen om in die behoefte te voorzien. Alleszins

') Een jaar te voren, in Maart 1775 namelijk, was hij in een Tijdschrift, de Ncderlandsche Bibliotheek genaamd, beleedigd wegensnbsp;onchristelijke gevoelens. De Vroedschap, van de ongegrondheidnbsp;daarvan overtuigd, heeft krachtig zijne partij opgenoroen en voldoeningnbsp;geëischt. Die eisch heeft tot veel geschrijf aanleiding gegeven, maarnbsp;de voldoening is uitgebleven,

-ocr page 215-

199

bevoegde beoordeelaars werden door de heeren Verzorgers geraadpleegd; na rijpe overweging deden zij eene keuze, maar werden niet zelden, gelijk wij zagen,nbsp;door een weigerend antwoord van de aangezochte geleerden teleurgesteld. Wie zich de keuze lieten welgevallen, het waren, voor zooveel wij ze uit hunnenbsp;schriften en uit het oordeel van deskundigen hebbennbsp;leeren kennen, in het algemeen genomen, mannen vannbsp;beteekenis, die de Hoogeschool tot eer hebben gestrekt.

De Theologische Faculteit — men zal het zich herinneren — werd bij het in 1736 gevierde Jubilénbsp;vertegenwoordigd door de Hoogleeraren Hieronymusnbsp;VAN Alphen en Albertus Voget. Over eerstgenoemde,nbsp;die destijds reeds meer dan twintig jaren een sieraadnbsp;der Academie was geweest, hebben wij in de vorigenbsp;afdeeling dezer Schets het een en ander aangestipt.nbsp;VoGET, toen alhier pas opgetreden, een even geleerdnbsp;als bezadigd man, een eclectische Coccejaan, gelijk hijnbsp;door Ypey en Dermout genoemd wordt, die het goedenbsp;in de Voetiaansche richting erkende, heeft den roem,nbsp;dien hij zich te Groningen door zijn dogmatisch ennbsp;historisch onderwijs verworven had, gedurende eennbsp;lang leven tot heil der studeerenden en van anderenbsp;kringen, waarin hij te Utrecht verkeerde, gehandhaafd.

Minder lang, maar niet minder vruchtbaar was de wetenschappelijke loopbaan van Willem van Irhoven.nbsp;Kweekeling der Leidsche Hoogeschool, waar hij dennbsp;graad van Artiimi liberalium Magister et Philosophiaenbsp;verkregen had, honoris causa te Utrecht Theologiaenbsp;Doctor geworden, was hij algemeen erkend als eennbsp;man van veelomvattende geleerdheid en van een zeernbsp;zachtmoedigen aard, die, schoon tot de Voetiaanschenbsp;bijbeluitleggers behoorende, niet alleen in vrede leefde

-ocr page 216-

200

met zijn ambtgenoot Voget, maar zich buiten alle theologische twisten hield

Ook Franciscus Burman III, na het overlijden van Professor van Alphen benoemd, is om zijne geleerdheid en om zijn nimmer verflauwden ijver voor de taaknbsp;hem opgedragen door deskundigen geroemd. Het reedsnbsp;vermelde streven der Vroedschap om, bij het klimmennbsp;zijner jaren, naar een nieuwen Professor uit te zien,nbsp;die in den geest van Coccejus zou kunnen onderwijzen,nbsp;doet ons vermoeden, dat ook deze Burman, evenalsnbsp;zijn vader en grootvader, der Coccejaansche richtingnbsp;was toegedaan.

Een zeer verdienstelijk lid der Faculteit is ongetwijfeld ook Gijsberï Matthias Elsner geweest, door dennbsp;geleerden Ypey als een der voornaamste bijbeluit-leggers van zijn tijd geroemd. En, hoe hoog Bonnetnbsp;in de algemeene achting stond aangeschreven, blijktnbsp;wel uit de opoffering, die zich de Vroedschap getroostnbsp;heeft, om hem voor Utrecht te bewaren, en uit hetnbsp;vorstelijk geschenk, waarmede zij den man vereerdnbsp;heeft, toen hij zich voor zijn geheele leven aan denbsp;Stichtsche Hoogeschool verbonden had. In de Godgeleerde wereld is hij niet alleen geëerd om den omvangnbsp;en de degelijkheid zijner kennis, maar ook, en welnbsp;voornamelijk, om zijne gehechtheid aan de heerschendenbsp;kerkleer en om zijne verdiensten omtrent de verbeteringnbsp;der Homiletiek of Predikkunde, die in zijn tijd tenbsp;wenschen scheen over te laten.

Ook aan Jacobus Albertus Vos , die negentien jaren lid der Theologische Faculteit is, geweest, wordt onder

') Zie over hem Fr. Burmanni Oratio funebris in obituni Guilielmi Irhovii. Jrai. ad Rh. 1760.

¦¦') In zijne Kerhelijke Geschiedenis der iS^e eeuw, VIII, bl. 426.

I

-ocr page 217-

201

de voorname Godgeleerden van dien tijd door bevoegde beoordeelaars eene plaats gegund, terwijl zijn ijver mede in door hem uitgegeven geschriften gebleken is. Over van Hamelsveld deelen wij laternbsp;een en ander mede.

Ook de Hoogleeraren, die bij opvolging in het nu door ons behandelde tijdvak met het onderwijs innbsp;de Juridische Faculteit belast zijn geweest, waren,nbsp;naar bevoegde getuigenis, mannen van beteekenis.nbsp;Als voorbeelden de volgende. In de eerste plaatsnbsp;de door Bremen ons ontroofde Everardus Otïo ,nbsp;wiens talenten vele aanzienlijke jongelieden, ook uitnbsp;het buitenland, naar Utrecht trokken. Hij was vooralnbsp;geëerd om zijne wijdstrekkende belezenheid en om zijnnbsp;grooten ijver voor de taak, die hem was opgedragen.

Geen minderen ijver en geen mindere bereidvaardigheid om zijnen studenten nuttig te zijn heeft Jacobus VooRDA tot in betrekkelijk gevorderden leeftijd aan dennbsp;dag gelegd, terwijl de door hem uitgegeven werken,nbsp;vooral zijn Commentarius ad legem Falcidiam, hem alsnbsp;een goed historicus op rechtsgeleerd gebied en, innbsp;het algemeen, als een critisch geleerde hebben doennbsp;kennen ^).

Van Abraham Wieling, den leerling van Orro, toen deze nog Hoogleeraar te Duisburg was, en laternbsp;diens opvolger te Utrecht, schijnt het genoeg te vermelden, dat zijne bekwaamheid door den beroemdennbsp;van Bijnkershoek erkend, en dat hij waardig geachtnbsp;is de plaats van den zeer vermaarden Heineccius te

') Onder anderen vermeld door Jo. Clarisse, Encydopaediae Theologicae Epitome, p. 142 et 222.

“) Zie Hauboldi Institutiones lur is Romani Litter ar iae, p. 199 seq.

-ocr page 218-

202

F'raneker in te nemen, vanwaar de Verzorgers der Utrechtsche Hoogeschool hem voor het Sticht hebbennbsp;gewonnen

Petrus Wesseling heeft zeker grooter naam in de Letterkundige, dan in de Rechtsgeleerde wereld. Maarnbsp;wij weten, dat het besluit der Vroedschap om hem hetnbsp;lus publictim Romano-Germanicum en het lus naturaenbsp;op te dragen, door de goedkeuring van deskundigennbsp;bekroond is. Geen twijfel dus, of dat wonder vannbsp;geleerdheid, die daarbij in hooge mate de gave vannbsp;mededeeling bezat, is ook als docent van belangrijkenbsp;vakken op Rechtsgeleerd gebied een sieraad geweestnbsp;der Utrechtsche Universiteit.

Of de omvang van kennis, die men in zijn leerling, Meinard Tijdeman, bewonderde, even groot geweestnbsp;is als die van den meester, zal wel niemand durvennbsp;bepalen. Dat zij niet minder degelijk was, op Rechtsgeleerd zoowel als op Letterkundig gebied, getuigennbsp;zijne tijdgenooten en de vele geschriften, die hij nagelaten heeft. In ijver deed hij voor niemand onder en wasnbsp;om zijn edel karakter algemeen geacht en bemind ^).

Hoog aangeschreven stond ook de beroemde historieschrijver van Gelderland, Pieter Bondam , almede

') Zie bovendien de getuigenis van Haubold, 1 1., p. 200.

-') Hoe weldadig het voorbeeld, dat hij gaf, op zijne kinderen gewerkt heeft, kan blijken uit twee voortreffelijke zonen , Mr. Hendriknbsp;Willem Tijdeman, in leven een parel aan de kroon der Leidschenbsp;Hoogeschool, en Dr. Petrus Hërmannus Tijdeman , Rector van hetnbsp;Gymnasium en Schoolopziener te Tiel, in 1868 overleden Het levennbsp;van den vader is op waardige wijze geschetst door wijlen Professornbsp;SiEGENBEEK, bij de opening van de Algemeene Vergadering dernbsp;Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde, in 1825. Zie Alg.nbsp;Konst- en Letterbode voor 1826, bl. 52 volgg. Bouman, Geschiedenisnbsp;der Geldersche Hoogeschool. D. II, bl. 303. Annales Acad. Lugd.nbsp;Batavae, 1825—1826, p. 22 seqq.

-ocr page 219-

203

uitmuntende door zijne Litterarische kennis en bekend als voorstander der beoefening- ook van de Griekschenbsp;taal voor hen, die het Romeinsche Recht volkomennbsp;wenschen te verstaan ^). Maar genoeg voor ons doelnbsp;over de Juridische Faculteit.

In de Medische Faculteit -was Professor Oosterdijk Schacht tijdens het eeu-wfeest der Hoogeschool reedsnbsp;zeven jaren -werkzaam geweest. Wat men van dennbsp;nog jeugdigen leeraar, die te Franeker een zoo goedennbsp;naam had achtergelaten, verwacht had, heeft hij tennbsp;volle verwezenlijkt. Hij is gebleken niet slechts eennbsp;geleerd, maar ook een zeer ijverig en helder man tenbsp;zijn, die eene uitstekende voordracht had en bij zijnenbsp;studenten hoog stond aangeschreven. Leiden had hemnbsp;gaarne gehad, maar heeft hem niet kunnen krijgen.

Van Professor Woertman, wien men, na het ontslag van Albinus , hier het Ontleed- en Heelkundig onderwijsnbsp;heeft opgedragen, is ons te weinig bekend, om hemnbsp;een man van beteekenis te kunnen noemen.

Anders is het gelegen met Professor van Wachen-DORFF en zijn opvolger Johan David Hahn. Beiden hebben zich, vooral door hun onderwijs in Chemie ennbsp;Botanie, als hulpwetenschappen der heilzame kunst,nbsp;zeer verdienstelijk gemaakt. En, gelijk de vroegtijdigenbsp;dood van den eerstgenoemde algemeen betreurd isnbsp;geworden , zoo heeft men ook het heengaan van den

') Zulk een voorstander was ook onze Holïius , roemrijker gedachtenis , die zijn eerste Hoogleeraarsambt te Deventer aanvaardde met eene Oratie de liierarum studio, inpriniis Graecarum, aim iuris-prudentia coniungendo.

Groot waren de verdiensten van Prof. van Wachendorff omtrent den Hortus Academicus. Hij vond dien overvuld metnbsp;planten, maar zonder eenige rangschikking. In dat gebrek heeft hij

-ocr page 220-

204

laatstgemelde als een groot verlies voor Utrecht be schouwd.

De waardige man intusschen, die de plaats van dezen heeft ingenomen, na te Harderwijk op de meest verdienstelijke wijze het Hoogleeraarsambt te hebben bekleed, Professor Alexander Petrus Nahuijs, heeftnbsp;zich ook te Utrecht spoedig doen kennen als een geleerden en ijverigen natuuronderzoeker, als een voorbeeld der studenten en een sieraad der maatschappij.

Eervolle vermelding verdient ook Professor Luchtmans om zijne degelijke kennis van de Geneeskunde in haren geheeleti omvang, om zijn ijver voor de hemnbsp;opgedragen verplichtingen, om zijne geoefende hand,nbsp;voor Anatomisch, Chirurgisch en Obstetrisch onderwijsnbsp;zoo noodig '*).

Heeft Professor van Musschenbroek nog maar vier jaren na het eeuwfeest zijn licht laten schijnen over denbsp;Utrechtsche Hoogeschool, om vervolgens aan Leiden’snbsp;Universiteit nieuwen luister te schenken. Odé is haarnbsp;naar eene eigene methode voorzien en in het jaar 1747 een Indexnbsp;uitgegeven, waardoor het gebruik van dien Hortus voor de studeerendenbsp;jongelingschap niet alleen mogelijk, maar gemakkelijk werd gemaakt.nbsp;Moge de methode door de ar fis periti niet nagevolgd zijn, mennbsp;leert er den ijver des Professors uit kennen.

') Wij kunnen niet nalaten te dezer plaatse gewag te maken van eene Memorie, door de Hoogleeraren Oosterdijk Schacht, Nahuijsnbsp;en Luchtmans in October 1779 aan de Stedelijke Regeering aangeboden , naar aanleiding van het heerschen der dysenterie, niet slechtsnbsp;in Luik en zijn omtrek, in Vlaanderen en Braband, maar ook innbsp;Gelderland en aangrenzende streken, waarover het oordeel dernbsp;Geneeskundige Faculteit gevraagd was met opgave van voorzorgsmaatregelen, die verdienden genomen te worden, en wat dies meer zij.nbsp;Dat stuk toch geeft op zich zelf reeds een allergunstigsten indruknbsp;van de bekwaamheid der geleerden, die het hebben samengesteld.

-ocr page 221-

^os

tot aan zijn dood in 1752 getrouw gebleven en heeft zich door zijn voortreffelijk onderwijs algemeene waar-deering verworven. Beiden mogen en moeten ongetwijfeld als mannen van beteekenis beschouwd worden.

Maar ook de Physici en Mathematici, die vroeger of later hunne plaatsen hebben ingenomen, Hahn ,nbsp;Hennert en Rossijn , zijn sieraden geweest der Philo-sophische Faculteit. Zij muntten uit door degelijke ennbsp;veelomvattende kennis, door scherpzinnigheid en ijvernbsp;voor de taak, die zij te vervullen hadden. In laatstgenoemd opzicht mag Rossijn wel in de eerste plaatsnbsp;genoemd worden, daar hij, schoon om zijn leeftijd innbsp;1815, salvo ho7iore et stipendio emeritus verklaard, nognbsp;twee jaren als lid der Universiteit met zijn onderwijs isnbsp;voortgegaan, wat, naar de milde bepalingen van hetnbsp;toen uitgevaardigde Organieke Besluit tot regeling vannbsp;het Hooger Onderwijs, geoorloofd was. Hahn ennbsp;Hennert intusschen hebben de geleerde wereld metnbsp;meer vruchten hunner pen verrijkt.

Of JoHAN Frederik Reiïz een man van zooveel beteekenis is geweest als Drakenborch , in wiens plaatsnbsp;hij benoemd is, meenen wij te mogen betwijfelen. Tochnbsp;was hij zeker een goed litterator en ook als Hoog-leeraar, wat hij als Rector der Hieronymusschool geweest was, een opgewekt en opwekkend docent.

Het laatste mag zeker . ook van den Orientalist Sebaldus Rau gezegd worden, die uitmuntende leerlingen , waaronder zijn eenigen zoon , heeft gevormd.nbsp;Hij was een man van groote geleerdheid, wiens in hetnbsp;licht gegeven geschriften door deskundigen geroemdnbsp;zijn geworden, die de gunst genoot van den Prins van

') Sebald Fulco Johannes Rau, beroemd Hoogleeraar te Leiden.

-ocr page 222-

2o6

Oranje en bij al de eer, hem in zijn leven bewezen, een nederig gemoed heeft behouden.

Van Petrus Wesseling is reeds vroeger met eere melding door ons gemaakt, maar alleen als docent vannbsp;Rechtsgeleerde vakken. Wij noemden hem een wondernbsp;van geleerdheid, en dat is hij blijkbaar geweest. Ooknbsp;op Theologisch gebied schijnt hij door veeljarige studienbsp;grondige kennis gehad te hebben, maar de hoofdzaken,nbsp;waarin hij geschitterd heeft, zijn toch Grieksche Letterkunde en Geschiedenis geweest. Over de voortreffelijkheid zijner historische voordrachten was onder hen, dienbsp;het geluk gehad hebben ze bij te wonen, maar éénenbsp;stem; terwijl de bekende uitgaven van Diodorus Siculusnbsp;en van Herodotus , die hij bezorgd heeft, om vannbsp;geen andere vruchten zijner pen te gewagen, hem eennbsp;niet licht verwelkenden roem hebben verzekerd ^).

Nog twee Hoogleeraren, tot de Philosophische Faculteit behoorende in het derde vijftigjarig tijdvak der Utrechtsche Hoogeschool, verdienen met onderscheidingnbsp;genoemd te worden; Karel Segaar namelijk en Rijklofnbsp;Michael van Goens. Eerstgenoemde toch, door zijnnbsp;ambtgenoot. Professor Meinard Tijdeman, een geleerdnbsp;Theologant en vroom Predikant genoemd, is, op grondnbsp;zijner schriften, door Ypey geteld onder de beste bijbel-uitleggers van zijn tijd ^). Van Goens , wien Bilderdijk

') Zie over dezen „hero.s,” gelijk Sebaluus Rau hem in zijne Oratio pane^yrica, p. 21, noemt, de door het Provinciaal Utrechtschnbsp;Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in 1873 bekroonde Prijsverhandeling van Dr. J. C. G. Boot , de vita et scriptis Petri Wesselingii.

'^) YPEY, Geschiedenis der Kristlijke Kerk in de achttiende eeuw, D. VIII, bl. 426.

¦’) Volgens de mededeeling van Professor H W. Tydeman in zijne Ophelderingen en Bijvoegselen , achter hetXIR't’ Deelvaii Bilderdijk’snbsp;Geschiedenis des Vaderlands, bl 158.

-ocr page 223-

207

„een man van praecoce geleerdheid” genoemd heeft, omdat hij reeds op achttienjarigen leeftijd het ambtnbsp;van Hoogleeraar durfde aanvaarden, heeft zich doornbsp;zijne lessen en vele geschriften als iemand van zeldzamenbsp;talenten doen kennen. Jammer slechts, dat hij zichnbsp;niet bij de wetenschap bepaald heeft, maar tot zijnnbsp;eigen ongeluk in de Politiek is gevallen en als partijmannbsp;genoopt is geworden zijn Vaderland te verlaten ^).

Is uit het bovenstaande duidelijk gebleken, dat de Vroedschap van Utrecht, voorgelicht door hare gecommitteerden tot de Academische zaken, in het algemeennbsp;genomen, ten aanzien harer keuze van het doceerendnbsp;personeel, ook na het eeuwfeest der Hoogeschool, zeernbsp;gelukkig is geweest, — zij is ook voortgegaan metnbsp;hare zorgen voor de hulpmiddelen van studie, die denbsp;verschillende Faculteiten, naar den aard van het doornbsp;haar te geven onderwijs, dringend behoefden.

De Stads-Bibliotheek, die geheel ten dienste der Academie gesteld was, is door de jaarlijksche toelage,nbsp;van Regeeringswege daarvoor afgezonderd, telkens ennbsp;telkens meer uitgebreid en daardoor voor Professorennbsp;zoowel als voor studenten van steeds grooter nutnbsp;geworden. Dat Professor Drakenborch , al of nietnbsp;krachtens den titel van Bibliothecaris , met den aankoop van boeken belast was, voor zooveel de daartoenbsp;bestemde gelden dien mogelijk maakten, is ons in denbsp;aanteekeningen der Vroedschap meermalen gebleken.nbsp;Of er na diens overlijden eenige vertraging in de

') Zie Saxe, Onom. liter. T. VIII, p. 258 seq.

') Den 22sten Februari 1740 heeft hij dien titel gekregen, met eene daaraan verbonden toelage, van tweehonderd gulden ’sjaars.

-ocr page 224-

2o8

benoeming van een opvolger ad hoe, en dus vermindering van zorg heeft plaats gehad, hebben wij niet kunnen ontdekken; maar wij zouden het vermoedennbsp;uit het verzoek in 1752 door den Senaat tot Gedeputeerden uit de Vroedschap gericht, „dat de sommenbsp;„gelds, tot vermeerdering en verbeetering van denbsp;„publieque Bibliotheeq jaarlijks vastgesteld, in zijnnbsp;„geheel tot dat eijnde geëmployeert wierde.” Nanbsp;Drakenborch heeft Professor Wesseling, na dezennbsp;Professor Rau het opzicht over de Bibliotheek gekregen;nbsp;de laatste bepaaldelijk met den titel van Bibliothecarisnbsp;en eene personeele tegemoetkoming van tweehonderdnbsp;gulden ’sjaars, gelijk in de Notulen der Vroedschapnbsp;van 18 Februari 1765 is aangeteekend, met bijvoeging,nbsp;dat voortaan de'vijfhonderd gulden, tot aankoop vannbsp;boeken door de Vroedschap beschikbaar gesteld, bijnbsp;jaarlijksche afwisseling naar den aangenomen rang,nbsp;voor de behoeften van maar ééne Faculteit besteednbsp;zouden worden, zooda't alzoo eerst de Theologische,nbsp;dan de Juridische, vervolgens de Medische en eindelijknbsp;de Philosophische haar deel zoude krijgen. Misschiennbsp;was de verdeeling vroeger, door een wel te begrijpennbsp;overwicht der praefecti litterarii, wel wat ongelijk geweest.

Maar de Physici, de Chemici, de Mathematici, de Astronomen hadden niet genoeg aan boeken, zij behoefden ook allerlei instrumenten. Elke nieuwe dignitaris van die soort had andere eischen. Telkens moestennbsp;dus weer nieuwe worden aangeschaft. En die instrumenten moesten goed onderhouden, en gebreken, doornbsp;het veelvuldig gebruik of door onbruik ontstaan, zooveelnbsp;mogelijk hersteld worden. Voor dat alles werd geld, ennbsp;wel betrekkelijk veel geld gevorderd. Maar de Vroedschap werd immer bereid gevonden om in gebleken

-ocr page 225-

20g

behoeften te voorzien, en het zijn niet honderden, maar duizenden van guldens, die daarvoor in den loop dernbsp;door ons behandelde derde halve eeuw besteed zijnnbsp;geworden. Wij onthouden ons van bijzondere opgaven,nbsp;daar deze voor de meeste lezers onbelangrijk zoudennbsp;wezen; maar wij mogen niet vergeten melding tenbsp;maken van een kostbaren brandspiegel, door dennbsp;edelen Willem Hendrik van Broekhuijzen , heer vannbsp;de Lathmer in Gelderland, aan de Academie geschonken.nbsp;Het afhalen van dien brandspiegel werd opgedragennbsp;aan Professor Odé , die eene som van honderd guldennbsp;ontving „tot goedmaking van de reiskosten en omnbsp;„verder hieromtrent Stads-reputatie waar te nemen

Waren de verschillende Hoogleeraren tot eene zekere mate verantwoordelijk voor de bewaring en het onderhoud der hun toevertrouwde instrumenten, ook denbsp;Regeering hield er toezicht op, liet ze van tijd tot tijdnbsp;nazien en catalogiseeren, deed in één woord, wat mennbsp;van hare zorgen in het belang der Hoogeschool, maarnbsp;ook in dat der Stadsfinanciën verwachten kon.

Ook voor den Academietuin werd gedaan, wat gedaan moest worden. Door aankoop van grond weder vergroot, kon dezelve met nieuwe planten verrijkt worden.nbsp;Nieuwe broeikassen en ruime winterhuizen werden ernbsp;in gemaakt, terwijl door eene nieuwe instructie vannbsp;den hortulanus gezorgd werd voor een behoorlijknbsp;onderhoud van dien lusthof, die, naar de verzekeringnbsp;van den feestredenaar bij het derde Jubilé der Hooge-

') Notulen der Vroedschap van 9 Maart 1750.

Sebaldus Ravius Men vergelijke zijne Oratio panegyrica in Naialetn ccntesimum et quinquagesimum Academiae Traiectinacnbsp;Trai. ad Rh, MDCCLXXXVI, p. 29.

14

-ocr page 226-

2 lO

school, voor geen Academietuin in Nederland behoefde onder te doen ^).

Over het Theatrum Anatomicum, eenige jaren vóór het eeuwfeest met betrekkelijk groote kosten gebouwd,nbsp;vinden wij in de Aanteekeningen der Vroedschap overnbsp;de 50 jaren, die op dat feest gevolgd zijn, geenenbsp;mededeeling hoegenaamd. Is het waarschijnlijk, dat ooknbsp;dat gebouw behoorlijk onderhouden werd, wij vreezen,nbsp;dat er maar een zeer beperkt gebruik van werd gemaakt.nbsp;In het reeds aangehaald Rapport, in April 1752 ternbsp;kennis van de Vroedschap gebracht, wordt deze verzocht bij de Staten der Provincie te „intercedeeren,”nbsp;opdat den Professor Anatomes jaarlijks het gebruik vannbsp;twee cadaver a uit het Gasthuis worde toegestaan. Aannbsp;dat verzoek is voldaan, en de Staten hebben te diennbsp;aanzien eene gunstige beschikking genomen. Dertignbsp;jaren daarna heeft Professor Luchtmans op zijn aandrang nog eene jaarlijksche toelage van vijf en twintignbsp;gulden gekregen, om zich een derde cadaver te kunnennbsp;aanschaffen. Er waren alzoo voor het onderwijs innbsp;Anatomie jaarlijks drie lijken beschikbaar. Mocht dezenbsp;karigheid den eenen of anderen lezer doen vragen, ofnbsp;het genoemd onderwijs wel aan de behoeften dernbsp;studenten voldaan heeft, wij verklaren ons niet in staatnbsp;op die vraag te antwoorden, daar wij niet zeker zijnnbsp;omtrent het getal dergenen, die de methodus secandinbsp;moesten of wilden leeren.

') Is dit geen rhetorische hyperbole, dan zou de Leidsche Hortus, die in 1720, volgens Boerhaave, zijn toenmaligen bestuurder, voornbsp;geen anderen in de wijde wereld behoefde onder te doen, na hetnbsp;overlijden van dien zeldzamen man in groot verval geraakt moetennbsp;zijn, wat toch, volgens de mededeelingen van Siegenbeek , uit goedenbsp;bronnen geput, in geenen deele het geval is geweest.

-ocr page 227-

2 I I

Onmisbaar voor de Medische Faculteit is natuurlijk de beschikking over een genoegzaam aantal zieken voornbsp;het onderwijs in de geneeskundige praktijk. Zij had dienbsp;bij de oprichting der Hoogeschool, doordat Professornbsp;Stratenus, als Stadsgeneesheer, met de behandelingnbsp;der zieken in de Gasthuizen belast was. Zij behield haar,nbsp;gelijk uit het vroeger door ons vermelde is op te maken,nbsp;gedurende het leven van zijn opvolger, Professor vannbsp;Diemerbroek, wiens schoonvader, mede als Stadsgeneesheer, bedoelde functie, althans in een der Gasthuizen,nbsp;vervulde. Maar, hoe het verder met het Klinischnbsp;onderwijs aan onze Hoogeschool gegaan is, hebben wijnbsp;in de bronnen, die zulks hadden moeten vermelden,nbsp;niet kunnen vinden. De waarheid, dat èn Professornbsp;Leusden èn Professor Albinus den titel van Professornbsp;praxeos gedragen heeft, kan doen vermoeden, dat hetnbsp;bedoelde onderwijs, althans tot het jaar 1747, toennbsp;laatstgenoemde Hoogleeraar zijne Academische betrekking heeft nedergelegd, in stand is gehouden. Maarnbsp;dat vermoeden blijkt ongegrond te wezen, daar ooknbsp;Professor Oosterdijk Schacht in 1748 dien titel gekregen heeft, terwijl het toch zeker schijnt, dat toennbsp;en later geen Klinisch onderwijs alhier gegeven werd.nbsp;In het meergenoemd rapport toch van den Acade-mischen Senaat, in April 1752, door Oosterdijknbsp;Schacht als Rector magnificus geteekend, aan afge-

') Die ongegrondheid wordt te duidelijker, als men bedenkt, dat in eene Resolutie der Gedeputeerde Staten van Utrecht, den 2651™nbsp;Februari 1732 genomen aangaande het beheer en opzicht van lietnbsp;Gasthuis van St. Catharina, alleen van den Rentmeester, van denbsp;Doctoren en van den Chirurgijn gesproken wordt, zonder eenigenbsp;melding van een Professor, die er Klinische lessen kon geven; terwijlnbsp;bij Resolutie van ii Augustus 1752 het voornoemde Gasthuis verklaardnbsp;is een Garnizoenshospitaal te zijn.

-ocr page 228-

2ii

vaardigden der Vroedschap aangeboden, leest men; „dat het van eene absolute necessiteijt is, dat denbsp;„studenten in de Medicijnen geleegenheijd gegeevennbsp;„worde, om voor de bedden der patiënten te ziennbsp;„practiseeren, dat in de collegien geleerd word, waartoenbsp;„het gevoegelijkst zoude zijn, dat twee der heerennbsp;„Professoren, ieder om het vierendeel jaars, buiten denbsp;„vacantien, tweemaal 's weeks 2 a 3 patiënten in ’t Gast-„huijs visiteerden, op die wijze, als te Leyden ge-„schiedt Ondenkbaar is het, dat de anders zoonbsp;ijverige man, die den titel van Professor praxeos droeg,nbsp;de schuld had van deze groote leemte in het onderwijs;nbsp;zeker daarentegen, dat de gelegenheid in de ziekenhuizen ontbrak. Of, en wanneer die gelegenheid vóórnbsp;het derde Jubilé op nieuw gegeven, en dus het Klinischnbsp;onderwijs hersteld is, hebben wij nergens kunnennbsp;vinden. Meer dan waarschijnlijk heeft die groote leemtenbsp;tot het jaar 1791 voortgeduurd.

In 1729 — de aandachtige lezer zal het zich herinneren — was de Rijschool of Manége, gelijk zij 25 jaren

') Die verwijzing naar hetgeen met betrekking tot het Klinisch onderwijs te Leiden geschiedde, bewijst, dat men te Utrecht nochnbsp;den toenmaligen, noch den vroegeren staat van zaken aan de Hol-landsche Academie kende. Vroeger toch waren in het Cecilia Gasthuisnbsp;te Leiden 12 zieken, in twee afzonderlijke zalen verdeeld, voor hetnbsp;bedoelde onderwijs gebruikt geworden. Maar sedert den 4den Meinbsp;1744 zijn geen zieken meer opgenomen, en heeft tot 1787 hetnbsp;Klinisch onderwijs te Leiden stilgestaan, ofschoon het op de. Or donbsp;lectionum nu en dan werd aangekondigd en de daarvoor aangestelde Professoren eene toelage ad hoe bleven genieten. Zie Siegen-BEEK, Geschiedenis der Leidsche Hoogeschool, D. 11, bl. 113, Mr. D.nbsp;VAN Alphen in zijn Vervolg op van Mieris, Beschrijving van Leiden,nbsp;D. III, bl. 41 volgg. en G. C. B. Suringar, Verval van het Klinischnbsp;onderwijs na den dood van Boerhaave. Nederlandsch Tijdschriftnbsp;voor Geneeskunde. Jaargang 1866.

-ocr page 229-

213

lang bestaan had, op aandrang der Staten van Utrecht opgeheven. Zeker intusschen is er wat van overgebleven. In April 1751 toch werden gecommitteerdennbsp;van die Staten verzocht een plan te onderzoeken, omnbsp;die Rijschool weder op den vorigen voet te brengennbsp;en om er „eene formele Academie” van te maken,nbsp;waarin, behalve paardrijden, mathesis, dansen ennbsp;schermen geleerd zou worden. Gecommitteerden warennbsp;van oordeel, dat zulks niet dan met veel veranderingnbsp;en groote kosten zou kunnen geschieden, maar dat hetnbsp;toch noodig was aan de Utrechtsche Universiteit Meestersnbsp;in die verschillende kunsten aan te stellen „op eennbsp;„sortabel traktement, waartoe de Staten en de Vroed-„schap zouden kunnen contribueeren.” Dat oordeel isnbsp;gevolgd. Rij- en schermmeesters zijn benoemd. Eennbsp;dansmeester is uit Genève ontboden, en voor denbsp;Mathesis — wij hebben het boven reeds vermeld — isnbsp;Jo. Castillioneus eerst als Lector, daarna als Professornbsp;aangesteld.

Bij de hulpmiddelen voor studie en onderwijs, van Stadswege aan' de Academie verstrekt, moet nog melding gemaakt worden van de mildheid der Regeeringnbsp;in het geven eener jaarlijksche tegemoetkoming vannbsp;driehonderd gulden, en nu en dan ook van eene buitengewone toelage ten behoeve van minvermogende Hon-gaarsche of Zevenbergsche studenten, die hier in denbsp;Theologie studeerden.

Maar ook door legaten van een paar particulieren is voor de behoeften van zoodanige studenten gezorgd.nbsp;Mejuffrouw Anna Everwijn tot Santbrink, in levennbsp;te Arnhem woonachtig, heeft tot dat einde twintigduizend , de heer Daniel Bernard Guiljamszoon , Heernbsp;van Nieuw-Hellevoet en de Quack, Oud-Gouverneur

li


-ocr page 230-

2 14

en Directeur ter kuste van Coromandel in O. L, ruim honderdduizend gulden (negenduizend pond sterling)nbsp;aan de hoofdstad van het Sticht '*) vermaakt. Hetnbsp;verkrijgen van eerstgenoemde som intusschen: hoe opus,nbsp;hic labor fuit. De erfgenamen van Mejuffrouw Everwijn,nbsp;ongevoelig, naar het schijnt, voor de theologischenbsp;vorming van vreemdelingen, betwistten de wettigheidnbsp;van die testamentaire beschikking en weigerden daaraannbsp;gevolg te geven. De Regeering van Utrecht, ongenegen, zooals van zelve sprak, om zich die weigeringnbsp;te laten welgevallen, en, ook door den steun natuurlijknbsp;van Advocaten, zeker van haar recht, besloot dennbsp;erfgenamen der overledene een proces aan te doen.nbsp;Ook die erfgenamen intusschen werden, zooals te verwachten was, in hunne bewering door Advocaten gesterkt. Door allerlei incidenten werd de zaak op denbsp;lange baan geschoven, en er zijn meer dan vier jarennbsp;verloopen, voordat men uitzicht op eene beslissingnbsp;kreeg. Maar de rechterlijke macht heeft ten slotte denbsp;wettigheid der erfmaking erkend, en de twintigduizendnbsp;gulden zijn uitbetaald, van welke som, na aftreknbsp;der gemaakte onkosten, achttienduizend vijfhonderdnbsp;gulden overbleven voor het door de testatrice bestemde doel.

Niet bepaaldelijk voor Hongaren of andere buiten-landsche studenten, maar tot onderhoud van eenige jongelieden, die te Utrecht in de Theologie willennbsp;studeeren, heeft de heer Jan David van den Enden,nbsp;Oud-raad in de Vroedschap aldaar, eene som van dertigduizend gulden bij uitersten wil besproken, en heeft de

b In het testament van Mejuffrouw Everwijn staat eigenlijk „aan „den Rentmeester der Academie (qq natuurlijk) of die daarovernbsp;„gesteld zijn.”

-ocr page 231-

-15

Oud-burgemeester Johan Breijer zijne geheele bezitting voor hetzelfde doel bestemd ^).

Bij de vermelding der weldaden, door verschillende particulieren aan de Academie van Utrecht bewezen,nbsp;mogen wij niet verzuimen gewag te maken van eennbsp;bewonderingswaardig kunststuk, eene navolging vannbsp;Salomo’s tempel namelijk, onder opzicht van den oudheidkundigen Professor Mill vervaardigd. Die tempelnbsp;is door Mevrouw Mill, na het overlijden van harennbsp;echtgenoot, ten dienste der Academie afgestaan, voornbsp;welke gunstige beschikking zij door de Stedelijkenbsp;Regeering vereerd is met een geschenk van tweehonderd gouden dukaten. De zorg voor de behoorlijkenbsp;bewaring van dat stuk werd opgedragen aan Professor Rau.

Bij het eeuwfeest der Utrechtsche Hoogeschool waren aldaar 211 studenten^). Van het jaar 1736 tot 1786nbsp;zijn 1760 personen in het Album ingeschreven en hebbennbsp;1445 promotiën plaats gehad. De verdeeling dernbsp;inschrijvingen over de verschillende jaren van het genoemde tijdvak, en, voor zooveel de promotiën betreft'^),nbsp;ook van de verschillende Faculteiten vindt men in hetnbsp;hier volgende tabellarisch overzicht aangeduid.

') Voor datzelfde doel — wij hebben verzuimd het vroeger te vermelden — had de heer Johan Lucas van Frankendale in 1641nbsp;veertigduizend, en Professor Petrus van Mastricht in 1706 twintigduizend Caroli-guldens aan de Utrechtsche Hoogeschool vermaakt.

'^) Volgens eene destijds gedane telling.

Bij de inschrijving werd in de zeventiende en achttiende eeuw slechts bij uitzondering het vak genoemd, dat de ingeschrevene dachtnbsp;te beoefenen.

-ocr page 232-

2 l6

INSCHRIJVINGEN.

Academiejaar.

1736— 37......44

1737— 38......38

1738— 39......49

1739— 40......61

1740— 41......35

1741— 42......33

1742— 43......33

1743— 44......39

1744— 45......38

1745— 46......46

1746— 47......25

1747— 48......24

1748— 49......31

1749— 50......31

1750— 51......47

1751— 52......37

1752— 53......31

1753— 54......29

1754— 55......29

1755— 56......29

1756— 57......54

1757— 58......38

1758— 59......36

1759— 60......36

1760— 61......28

Academiejaar.

1761— 62. . .nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;-39

1762— 63.....33

1763— 64......35

1764— 65......42

1765— 66......44

1766— 67......35

1767— 68......28

1768— 69......32

1769— 70...... 26

1770— 71......48

1771 — 72......25

1772— 73......40

1773— 74......30

1774— 75...... 51

1775— 76......31

1776— 77......36

1777— 78......42

1778— 79......28

1779— 80......27

1780— 81......28

1781— 82......25

1782— 83......34

1783— 84......33

1784— 85......21

1785— 86......26


-ocr page 233-

217

PROMOTIE N.

Academiejaar.

juridische.

Medische.

Philosophische.

1'hcologische.

1736—37 • • •

30

3

2

2

1737—38 . . .

30

I

0

1

1738—39 ¦ • •

26

3

2

0

1739—40 . . .

32

6

I

0

1740—41 . . .

29

2

0

0

1741—42 . . .

26

0

0

0

1742—43 . . .

22

I

I

0

1743—44 • • •

32

3

4

0

1744—45 ¦ • •

28

4

I

I

1745—46 . . .

31

11

0

0

1746—47 . . .

23

4

I

0

1747—48 . . .

12

2

0

0

1748—49 . . .

19

7

I

0

1749—50 . . .

17

2

I

0

1750—51 • • •

24

4

0

0

1751—52 • • •

14

2

0

0

1752—53 ¦ • ¦

19

10

0

0

1753—54 • • •

12

2

I

0

1754—55 • ¦ •

18

5

0

0

1755—56 • . .

25

4

2

I

1756—57 • • •

40

6

0

0

1757—58 • • •

29

7

0

0

1758—59 • ¦ •

27

6

0

0

1759—60 . . .

29

8

2

0

1760—61 . . .

19

5

0

2

1761—62 . . .

23

9

0

0

1762—63 . . .

28

8

0

I

1763—64 . . .

25

5

I

0

1764—65 . . .

24

8

0

0

-ocr page 234-

2 l8

P R o M o T I Ë N.

Academiejaar.

Juridische.

Medische.

Philosophische.

Theologische.

1765—66 . . .

36

7

I

2

1766—67 . . .

29

6

0

I

1667—68 . . .

23

2

0

0

1768—69 . . .

23

5

0

2

1769—70 . . .

17

7

I

0

1770—71 . . .

20

4

0

I

1771—72 . . .

22

2

I

I

1772—73 • • •

23

11

4

0

1773—74 • • •

30

3

I

0

1774—75 • • •

28

6

I

0

1775—76 . . .

15

6

0

0

1776—77 • • ¦

24

5

2

0

1777—78 . . .

29

6

0

0

1778-79 . . .

26

I

0

0

1779—80 . . .

17

4

0

0

1780—81 . . .

15

7

I

0

1781—82 . . .

10

I

I

0

1782—83 . . .

24

4

I

0

1783—84 . . .

17

3

2

0

1784—85 . . ..

10

2

0

0

1785—86 . . .

10

3-

0

0^)

') De orde, in deze, gelijk ook in vroegere en latere tabellen van dezelfde soort gevolgd, is ontleend aan het grootere of kleinere getalnbsp;der Promotien. De Theologische P'aculteit houde het ons ten goede,nbsp;dat wij hier van den aangenomen rang der Faculteiten afgewekennbsp;zijn, wat trouwens ook wel meer gebeurd is, wanneer de gang vannbsp;ons verhaal het zoo medebracht.

-ocr page 235-

Pi


219

Is het getal der Promotiën, die in de bedoelde 50 jaren alhier hebben plaats gehad, in verhouding tot datnbsp;der Inschrijvingen, bij vergelijking met hetgeen daaromtrent van de vorige halve eeuw is aangeteekend,nbsp;vermeerderd, — in werkelijkheid zijn beide getallennbsp;vrij wat verminderd. In het oog vallend is de vermindering van het getal der Philosophische en Theologischenbsp;promotiën. Wat de laatstgenoemde betreft, levert dienbsp;vermindering, op zich zelve beschouwd, zeker geennbsp;bewijs op voor het afgenomen zijn van het getalnbsp;der studenten in de Theologische Faculteit, omdatnbsp;deze, evenals vroeger en later, slechts bij uitzonderingnbsp;den doctoralen graad trachtten te verkrijgen. Maar, innbsp;verband met hetgeen van bevoegde zijde '‘) is medegedeeld aangaande de trapsgewijze vermindering vannbsp;het getal der candidaten voor den Heiligen Dienstnbsp;sedert het midden der achttiende eeuw, moet men ernbsp;wel degelijk beteekenis aan hechten.

Dat men uit het cijfer der ingeschrevenen niet besluiten kan tot dat der studenten, die hier hunne Academischenbsp;opleiding zochten, blijkt uit de zekerheid, dat een aantalnbsp;dier studenten de inschrijving verzuimden. Hyperbolisch,nbsp;om geen harder woord te gebruiken, werd zulks door denbsp;gezamenlijke Professoren in 1768 voorgesteld aan dennbsp;Prins. In een Verslag namelijk omtrent den staat dernbsp;Utrechtsche Academie werd aan Zijne Hoogheid medegedeeld, dat hier geen inschrijvingen meer geschiedden

') Ypey , Geschiedenis van damp; Kristelijke Kerk in de achttiende eeuw, D. VIII, bl. 764.

'-) Zoo leest men in de Notulen der Vroedschap van 21 Maart 1768. Allervreemdst is het, dat van het bedoelde Verslag geenerleinbsp;melding is gemaakt in de Acta van den Academischen Senaat, ofschoonnbsp;uit de genoemde Notulen blijkt, dat een afschrift er van door eenenbsp;Commissie uit dien Senaat aan heeren Burgemeesters is aangeboden.

-ocr page 236-

220

Ons tabellarisch overzicht geeft te dien aanzien het meest stellige démenti. Wij hebben intusschen geennbsp;reden om het waarschijnlijk te achten, dat in de derdenbsp;halve eeuw van het bestaan der Hoogeschool meernbsp;jongelieden de inschrijving verzuimden dan in de tweede.nbsp;Ook wordt in de redevoering, bij het derde Jubilénbsp;door Professor Rau gehouden, de vermindering vannbsp;het getal studenten onbewimpeld erkend. Eene voör-name oorzaak daarvan, wat de Theologanten betreft,nbsp;is ongetwijfeld geweest de reeds genoemde overvloednbsp;van Proponenten in het midden der eeuw, en de daaruit volgende moeielijkheid om eene standplaats te krijgen.nbsp;Maar Professor Rau wijst ook op den weerzin vannbsp;beschaafde jongelieden om in de Theologie te studeerennbsp;met onbeschaafde, gelijk er maar al te veel geweestnbsp;schijnen te zijn '‘j, deels door misbruiken ten aanziennbsp;der begunstiging met beurzen van liefdadigheid, deelsnbsp;door het bestaan van zoogenaamde drilmeesters, professores rurales door Rau genoemd, die maakten, datnbsp;geheel onvoorbereide personen uit lagere standen dernbsp;maatschappij slechts een korten tijd aan de Academienbsp;behoefden te vertoeven, om door een weinig betee-kenend examen de bevoegdheid te verkrijgen tot hetnbsp;dingen naar eene predikantsplaats.

Voor de andere Faculteiten, en wel vooral voor de Juridische, is de vermindering van het getal harernbsp;studenten deels te zoeken in den toenemenden bloeinbsp;van buitenlandsche Universiteiten, waardoor mindernbsp;vreemdelingen van aanzien hunne wetenschappelijkenbsp;vorming te Utrecht zochten; ten deele in de van lieverlede ontstane en steeds wassende verdeeldheid der

') Ook Ypey vermeldt dit in zijne reeds aangehaalde Geschiedenis, D. VIII, bl. 765 volgg.

-ocr page 237-

22 1

politieke partijen in ons vaderland: eene verdeeldheid, die in Utrecht helaas, gelijk ons de Geschiedenis leert,nbsp;een hoogen trap heeft bereikt.

Eerst in het laatste gedeelte van het hier door ons behandelde tijdvak begon de bedoelde verdeeldheid dernbsp;burgers van Utrecht een storenden invloed op de Academie uit te oefenen. Vroeger had alles daar zijnnbsp;geregelden gang, al was ook de politieke hemel vannbsp;ons Vaderland na 1746 meermalen niets minder dannbsp;onbewolkt. Wel waren er somtijds oneenigheden tusschennbsp;enkele Professoren, maar die werden spoedig of betrekkelijk spoedig, soms door tusschenkomst van Curatoren ,nbsp;bijgelegd, zonder blijvende nadeelen voor de Hooge-school als zoodanig. In den regel genoot men er vrede.nbsp;En in dien vrede, tusschen den arbeid, dien wetenschapnbsp;en ambtsbetrekking vorderden, juichte men met de blijdennbsp;en treurde met de bedroefden op Academische wijze,nbsp;wanneer heuglijke of treurige, ’t zij politieke, ’t zij anderenbsp;gebeurtenissen of gedenkdagen daartoe aanleiding gaven.nbsp;Zoo hield Professor Drakenborch, door den Senaatnbsp;daartoe uitgenoodigd, in Juli 1747 eene Oratiopanegyricanbsp;in de Domkerk, ter eere van Prins Willem IV, dienbsp;zijn intocht als Stadhouder in Utrecht had gedaan;nbsp;bij welke gelegenheid ook de studenten op waardigenbsp;wijze Zijner Doorluchtige Hoogheid hunne hulde hebbennbsp;gebracht ^). Zoo werd de eerste verjaardag van ’s Prinsennbsp;zoon, den Graaf van Buren , op verzoek van denbsp;Staten der Provincie, feestelijk herdacht door eene

') Onder anderen door eene eere wacht en door het doen afsteken van een allerprachtigst vuurwerk, waarvan men eene afbeelding vindtnbsp;in een boekje, getiteld: Beschrijving der vreugdehlijken enz. Uitgegeven te Utrecht bij Arnoldus Lobedanius, 1747.

-ocr page 238-

222

plechtige redevoering van Professor Wesseling. Zoo hield dezelfde Hoogleeraar in 1752 een lijkrede ter eerenbsp;van den overleden Erfstadhouder, en eenige jaren laternbsp;ter eere van Prinses Anna, des Stadhouders gemalin.nbsp;Zoo werd de inhuldiging van den meerder] arig gewordennbsp;Willem V bij zijn verblijf in de Stichtsche Academiestadnbsp;den lo'^™ en n^en 1766 op luisterrijke wijze gevierd,nbsp;bij welke gelegenheid door Professor Reitz, daartoenbsp;uitgenoodigd, eene zeer gepaste feestrede werd gehouden. Zoo eindelijk werd in 1779, om van de nunbsp;en dan gehouden Orationes funebres bij het overlijdennbsp;van ambtgenooten niet te gewagen, het sluiten dernbsp;Unie van Utrecht door Professor Bondam op feestelijkenbsp;wijze herdacht.

Nog enkele zaken, tot het bedoelde tijdvak be-hoorende, verdienen eene bijzondere vermelding. De benoeming van Professoren, de bepaling van hunnenbsp;titels, van hunne bezoldiging en wat dies meer zijnbsp;geschiedde vroeger, gelijk door ons is medegedeeld,nbsp;ex plenitudine potestatis door de Vroedschap. Na denbsp;verheffing van Prins Willem Karel Hendrik Frisonbsp;tot Stadhouder, Kapitein en Admiraal-Generaal van alnbsp;de Nederlandsche gewesten in 1747 was daartoe denbsp;voorkennis en autorisatie van den Stadhouder noodig.nbsp;En dat Zijne Hoogheid het geven van die voorkennisnbsp;en het vragen van die autorisatie niet maar als eenenbsp;bloote formaliteit verlangde beschouwd te zien, blijktnbsp;wel uit een schrijven van den Secretaris des Stadhouders,nbsp;in Februari 1748 aan de Vroedschap gericht, eenenbsp;berispende aanmerking behelzende omtrent hetgeen,nbsp;buiten voorkennis Zijner Hoogheid, reeds gedaan wasnbsp;ter bekoming van een geschikten opvolger van Professornbsp;Urakenborch. De Vroedschap vroeg verschooning en

-ocr page 239-

223

verzuimde sedert niet meer, wat haar in dezen als plichtmatig' was voorgeschreven.

Het was eene vaste gewoonte, gelijk den lezer uit vele voorbeelden gebleken is, aan Professoren dernbsp;Utrechtsche Hoogeschool, die eenig beroep naar eenenbsp;andere Universiteit hadden afgeslagen, vermeerderingnbsp;van jaarwedde te geven. Maar het gebeurde niet zelden,nbsp;dat zulke Professoren een volgend beroep aannamen,nbsp;en zulks in weerwil van nieuwe verhooging en nieuwenbsp;titels hun aangeboden. Om dit, zoo mogelijk, te voorkomen , wat in het belang der Academie, maar ooknbsp;der Stadsfinanciën raadzaam ware, nam de Vroedschapnbsp;den 2 2=‘™ Februari 1740 een besluit, waarbij bepaaldnbsp;werd, dat Professoren, die, elders beroepen, Utrechtnbsp;verlieten, de genoten tractementsverhooging aan denbsp;Stad moesten teruggeven. Het bericht daarvan, innbsp;den Senaat gekomen, bracht algemeene verslagenheidnbsp;te weeg. Men vond dat besluit onbillijk, wat misschiennbsp;niet geheel bezijden de waarheid was, maar begreep,nbsp;althans voorloopig, er in te moeten berusten. Dat berusten duurde twaalf jaren, toen zich eene ongezochtenbsp;gelegenheid aanbood om intrekking van het bedoeldenbsp;besluit te verzoeken. Op den i U™ April namelijknbsp;van het jaar 1752 kreeg de Academische Senaatnbsp;een officieel bezoek van de Raadsleden Bukman ennbsp;WoertmAn, afgevaardigd door heeren Burgemeestersnbsp;en verdere gecommitteerden tot de Academische zaken,nbsp;om te vragen, wat elk der Professoren tot vermeerderingnbsp;van den bloei en luister der Hoogeschool noodig mochtnbsp;achten. Men wenschte namelijk herstelling eener vroegere , kort na de stichting der Academie ontworpene,nbsp;maar sedert langen tijd in onbruik geraakte regeling,nbsp;krachtens welke van tijd tot tijd eene vriendschappelijke

-ocr page 240-

224

bijeenkomst van Curatoren en Professoren plaats had, om de belangen der Academie te bespreken. Denbsp;Senaat betuigde zijne erkentelijkheid voor het genoemdenbsp;plan der Regeering en leverde een paar dagen later,nbsp;als uitslag van zijne overwegingen, een rapport in,nbsp;waarbij, niet slechts wat wij daaruit ten aanzien vannbsp;de Stads-Bibliotheek, van het Anatomisch en Klinischnbsp;onderwijs reeds vermeld hebben, maar ook als hoofdzaken, verzocht werd; i°. herstelling van de privilegiën,nbsp;vroeger door Professoren en Studenten genoten, betreffende den impost van wijnen en bieren en wat diesnbsp;meer zij; 2°. intrekking van het besluit van 22 Februarinbsp;1740 betreffende de verplichting der Utrecht voornbsp;goed verlatende Professoren om eene eventueel doornbsp;hen genotene traktementsverhooging terug te geven;nbsp;3°. vrijheid om , na het overlijden of aftreden van dennbsp;toenmaligen Secretaris der Vroedschap, ter bekoming vannbsp;een eigen Secretaris een der Senaatsleden te mogen voordragen. Ruim twee jaren daarna, in Mei 1754 namelijk,nbsp;ontving de Senaat het antwoord van Curatoren, waarbijnbsp;deze mededeelden, dat het besluit van 22 Februarinbsp;1740 ingetrokken was en de behoeften van het Anatomisch onderwijs aan de Staten der Provincie warennbsp;aanbevolen. Ook op een ondergeschikt punt, het betalen der onkosten van de door studenten te houdennbsp;disputatiën, verkreeg men eene gunstige beschikking,nbsp;maar omtrent de andere deelen van het genoemdenbsp;Senaatsrapport werd een diep stilzwijgen bewaard.

Of het geschied is uit overtuiging, dat het zenden van nieuwe vertoogen over de bedoelde onderwerpennbsp;aan Vroedschap of Curatoren oleum et operam perderenbsp;zou wezen, of om te voldoen aan eene uitnoodigingnbsp;van den Stadhouder zelven, hebben wij niet kunnennbsp;ontdekken; maar zeker is het, dat de Senaat in het

-ocr page 241-

225

voorjaar van 1768, gelijk wij reeds vermeld hebben, Zijne Hoogheid op het verzuimen der inschrijving ennbsp;recensie gewezen heeft, met verzoek, dat daartegennbsp;maatregelen mochten worden genomen; dat als hoofdmiddel herstel van vroegere privilegiën gevraagd is,nbsp;en dat men tevens heeft aangedrongen op het verkrijgennbsp;van een eigen Secretaris uit de leden van den Senaat,nbsp;zoodra te dien aanzien eene vacature te vervullen mochtnbsp;wezen. Aan laatstbedoelden aandrang heeft de Vroedschap , in wier handen het tot den Stadhouder gerichtenbsp;stuk was gesteld, in hare Vergadering van ig September 1768, urgente Principe waarschijnlijk, door hetnbsp;geven van de verlangde toezegging voldaan. In hetnbsp;verleenen van voorrechten, vroeger door de studentennbsp;genoten, bleef zij zwarigheid stellen, maar achtte hetnbsp;alleszins wenschelijk de cives academici officieel aannbsp;hunne verplichting ten aanzien van inschrijving ennbsp;jaarlijksche recensie te herinneren, terwijl als eennbsp;soort van dwangmiddel voorgesteld werd de bepaling,nbsp;dat niemand tot de private collegiën der Professorennbsp;zou worden toegelaten, die het bewijs zijner inschrijnbsp;ving of recensie niet kon vertoonen. Uit de Notulennbsp;der Vroedschap van 26 September 1768 blijkt, datnbsp;de Senaat, bij monde van den Rector magnificus,nbsp;zijn dank aan de Vroedschap betuigd heeft voor hetnbsp;gegeven verlof om de verplichting der inschrijvingnbsp;en jaarlijksche recensie op nieuw in te voeren. Daarnbsp;intusschen in de rectorale aanteekeningen van hetnbsp;destijds in den Senaat verhandelde geenerlei meldingnbsp;van die zaak gemaakt was, en het getal inschrijvingen,

') Hoe hier sprake kon wezen van een verlof, terwijl de Statuten der Academie inschrijving en recensie gebiedend voorschreven, isnbsp;ons een raadsel.

15

-ocr page 242-

220

gelijk uit het door ons gegeven tabellarisch overzicht blijken kan, sedert niet was vermeerderd, betwijfeldennbsp;wij al aanstonds, of de Senaat het toegestane plannbsp;wel ten uitvoer had gebracht. En het is ons later gebleken, dat die twijfel volkomen gegrond is geweest.nbsp;Elf jaren later namelijk, in September 1779, stierf denbsp;heer Johan Hendrik van der Does, die van 1754 afnbsp;de functiën van Secretaris bij den Academischen Senaatnbsp;zoowel als bij de Vroedschap vervuld had. Het tijdstipnbsp;was dus daar, waarop de Senaat, ingevolge de in 1768nbsp;verkregen toezegging, op een eigen Secretaris mochtnbsp;rekenen. Men besloot het Stedelijk Bestuur aan dienbsp;toezegging te herinneren en te vragen, of het kiezennbsp;van een Secretaris aan den Senaat zou worden overgelaten , of dat de Vroedschap de keuze zou doen.nbsp;Het antwoord, den i i^en October daaraanvolgendenbsp;gegeven, bestond in de benoeming van Professornbsp;OosTERDijK Schacht als Secretaris van den Academischen Senaat tot den 26'^‘™ Maart 1781. De Senaatnbsp;had reeds vóór die benoeming eene huishoudelijkenbsp;instructie voor zijn Secretaris gemaakt; men beloofdenbsp;elkander geen moeite te zullen doen om met dienbsp;betrekking vereerd te worden, en daarmede was eenenbsp;ergernis, die bijna anderhalve eeuw geduurd had, weggenomen.

Het was intusschen bij deze zelfde gelegenheid, dat de Senaat aan Curatoren vroeg, of en op wat wijzenbsp;aan het mede 19 September 1768 bepaalde omtrent denbsp;wederinvoering der inschrijving en jaarlijksche recensienbsp;gevolg zou gegeven worden. De Curatoren raadden,nbsp;op grond waarschijnlijk der tijdsomstandigheden, m.etnbsp;name van de min gunstige stemming der studenten, dienbsp;misschien ook al onder den invloed van politieke partijschappen stonden, de bedoelde zaak vooreerst te laten

-ocr page 243-

227

rusten. En de^ Senaat besloot dienovereenkomstig. Zoo wijs dat besluit en de raad, die er toe geleid heeft,nbsp;geweest schijnt te zijn, zoo vreemd blijft de vroegerenbsp;onthouding van een maatregel, die, als zeer gewenschtnbsp;niet alleen, maar ook als noodzakelijk voorgesteld,nbsp;in 1768, naar het ons voorkomt, niet onuitvoerlijknbsp;was geweest.

De zaden van ontevredenheid en tweedracht, door vroegere teleurstellingen en rampen schier overal verspreid , begonnen, in weerwil van den uitwendigennbsp;vrede en grooten voorspoed, dien het handeldrijvendenbsp;Nederland tusschen 1763 en 1780 genoot, van lieverledenbsp;te ontkiemen. De oorlog met Engeland, in 1781 uitgebroken , was voor ons een bron van veel verliesnbsp;en rouw. De schuld van allen onspoed werd, zooalsnbsp;het gaat bij volken, die ontevreden zijn, door eennbsp;groot deel onzer Natie aan de Hooge Machten toegeschreven , die het bestuur des lands in handennbsp;hadden. De in 1784 gesloten vrede bracht geenenbsp;gunstige verandering te weeg. Patriotten en Prinsge-zinden stonden dreigend tegen elkander over. Revolutienbsp;werd meer en meer waarschijnlijk. De Regeeringnbsp;van Utrecht had eene moeielijke taak. Kon zij ernbsp;aan denken, in zulke omstandigheden, het honderd-vijftigjarig bestaan der Academie luisterrijk te vieren ?nbsp;Zij aarzelde niet.

Er waren redenen, waarom de Vroedschap wenschte dat derde Jubilaeum niet op den eigenlijken dies natalisnbsp;der Hoogeschool, maar iets later te vieren. De overdracht van het Rectoraat geschiedde toch op den

-ocr page 244-

228

gewonen tijd. Professor Sebaldus Rau '’) werd Rector magnificus, en deze werd verzocht op een nader tenbsp;bepalen dag de plechtige feestrede te houden. In denbsp;Raadsvergadering van den S®***quot;' Mei 1786 werd daarvoor de een en dertigste van diezelfde maand bestemdnbsp;en voor de bij zulke gelegenheden gebruikelijke promotienbsp;OToré? niaiorum, door den Academischen Senaat aan viernbsp;luris candidati toegestaan, de Juni daaraanvolgende.nbsp;Er werd eene Commissie benoemd om een uitgewerktnbsp;plan voor het bedoelde feest te ontwerpen, bestaandenbsp;uit de heeren Gedeputeerden ter directie van Stadsnbsp;financiën en uit de Raden van Romondt , de Ridder ,nbsp;Abbema en van der Muelen tot Maarssenbroek.nbsp;Als maatstaf werd genomen het in 1736 gevierdenbsp;eeuwfeest der Hoogeschool, en het ontwerp, door denbsp;Commissie gemaakt en door de Vroedschap goedgekeurd, kwam dan ook met het 50 jaren vroegernbsp;gevolgde, immers in de hoofdzaken, overeen. Wijnbsp;willen de uitvoering kortelijk, voor zooveel dat bij eenenbsp;wenschelijke nauwkeurigheid mogelijk is, beschrijven.

Op Zondag, den 28®'“ Mei, was, op verzoek van de Vroedschap, in alle kerken gebeden voor het wel-gelukken van het voorgenomen Jubilé. Daags vóórnbsp;het groote feest, alzoo op den 30®*™ Mei, waren allenbsp;studenten, op uitnoodiging van den Rector magnificus,nbsp;des avonds te zeven uren, in het Groot Auditoriumnbsp;verzameld, toen Rector en Senaat met twee gecommitteerde Raden, de heeren Verschoor en Falck,nbsp;die kort te voren in de Senaatskamer bijeengekomen

') Met het oog op de aanstaande feestviering was het Rectoraat aan den oudsten der Senaatsleden, Prof. Oosterdijk Schacht , aangeboden; maar deze had daarvoor om zijn Imogen leeftijd bedankt.

-ocr page 245-

229

waren, zich mede derwaarts begaven. Al die heeren plaatsten zich in hunne eigene banken, met uitzonderingnbsp;der genoemde Commissie uit de Vroedschap, die dennbsp;catheder beklommen, waar de heer Verschoor metnbsp;eene gepaste toespraak in de Nederlandsche taal, dennbsp;studenten mededeelde, dat de Vroedschap, ter herinnering aan den honderdvijftigsten verjaardag der Hooge-school, voor de cives academici een zilveren penningnbsp;had laten slaan, waarmede hij gereed was ieder hunnernbsp;te vereeren. Alvorens met de Professoren naar denbsp;Senaatskamer terug te keeren, verzocht hij de heerennbsp;studenten één voor één, naar rang der Faculteiten,nbsp;wanneer hun naam door den heer Falck zou opgeroepen worden, in genoemde kamer de penning uitnbsp;zijne hand te komen ontvangen. Wat alzoo geschiedde.

Indrukwekkend klokkengelui verkondigde den 31=“=quot; der Meimaand al vroeg in den morgen, dat een gewichtige dag was aangebroken. Het werd afgewisseldnbsp;door liefelijker klokkenspel, dat zich van de Doms- ennbsp;Nicolaïtorens deed hooren, maar herhaalde zich ennbsp;duurde voort, totdat het uur geslagen had, waarop denbsp;Academische plechtigheid in de Domkerk, op verschillendenbsp;wijzen ter algemeene kennis gebracht, een aanvangnbsp;zoude nemen. Kwartier na negen uren begaf zich eenenbsp;commissie uit de ten Stadhuize vergaderde Vroedschap,nbsp;bestaande uit de heeren van Romondt en de Ridder ,nbsp;met den Secretaris de Ruever, door twee Stadsbodennbsp;gevolgd en door een detachement cavalerie begeleid,nbsp;naar de Senaatskamer om den Rector magnificus ennbsp;de overige Professoren af te halen, en keerde metnbsp;dezen en met het geheele daartoe uitgenoodigdenbsp;studentencorps niet lang daarna in deftigen optochtnbsp;naar het Raadhuis terug. Even na tien uren toog de

-ocr page 246-

2 30

geheele Vroedschap met hare Secretarissen en togen Rector en Senaat met al de studenten, voorafgegaannbsp;en gevolgd door de officieele bedienden, en door eenenbsp;afdeeling cavaleristen begeleid, naar de kerk, waarnbsp;de feestrede gehouden zou worden. De orde van dennbsp;trein was in zooverre gewijzigd, dat de studenten, dienbsp;bij den eersten optocht zich achter de rij der Professorennbsp;hadden aangesloten, nu vooraan gingen; dat toen denbsp;Rector magnificus, tusschen de gecommitteerde Raden,nbsp;daarna de overige Professoren en eindelijk de Vroedschap met hare Secretarissen volgden.

Ter bestemder plaatse aangekomen, schaarden zich de studenten in twee rijen, tusschen welke de anderenbsp;heeren zich naar en in de kerk begaven, waarop zijnbsp;zelven volgden. De Rector magnificus beklom hetnbsp;smaakvol bekleede spreekgestoelte. Allen namen de voornbsp;hen bestemde zitplaatsen in, gelijk dat reeds vroegernbsp;door eene aanzienlijke vrouwenschaar, door de tweenbsp;voorstemmende leden der Staten, door het Hof Provinciaal, den Procureur-Generaal, de Griffiers en anderenbsp;officieel door de Stadsregeering uitgenoodigde dignitarissen gedaan was. Op een gegeven teeken begonnbsp;toen het deels met meesters, deels met liefhebbers welnbsp;bezette orchest eene schoone ouverture, die gevolgdnbsp;werd door eene opzettelijk voor dit feest gemaaktenbsp;cantate, waarna de Rector magnificus opstond en zijnenbsp;boeiende feestrede begon. Tusschen de beide afdeelin-gen van die Rede werd weder een muziekstuk uitgevoerd en, na het dixi van den redenaar, eene anderenbsp;cantate gezongen, wordende de plechtigheid met eenenbsp;compositie voor orgel en andere instrumenten besloten.

Een keurige maaltijd was op Stadskosten in het Fundatiehuis bereid. De heeren, die de daartoe ont-

-ocr page 247-

231

vang-en uitnoodiging hadden aangenomen, begaven zich, na een kort vertoef in de Consistoriekamer, terwijlnbsp;het groote publiek het kerkgebouw verliet, in statigennbsp;stoet naar rangorde derwaarts, allen gezeten in fraaienbsp;koetsen met rijk opgetuigde paarden en deftig gekleedenbsp;livereibedienden, voorafgegaan door den kamerbewaardernbsp;en concierge van de Staten, alsmede door verschillendenbsp;boden, met ongedekten hoofde, en, als vroeger, doornbsp;cavaleristen begeleid.

Door eene Commissie uit de Vroedschap aan den ingang van het Fundatiehuis ontvangen, werden denbsp;gasten eerst in eene achterkamer, en spoedig daarnanbsp;in de prachtig ingerichte eetzaal geleid. Met inachtneming van de regels der étiquette werden hier aannbsp;eene welvoorziene en smaakvol versierde tafel verscheidene uren in vroolijkheid doorgebracht en de bestenbsp;wenschen voor den bloei der Utrechtsche Academienbsp;uitgesproken.

Tusschen zes en zeven uren werd het hooge gezelschap verrast door eene hulde van zes en dertig gecostumeerde studenten te paard, gevolgd door anderenbsp;commilitones te voet, allen met ontbloote degens, welkenbsp;heeren zich in eene rechte lijn voor de feestzaal vannbsp;het Fundatiehuis schaarden, van welke zaal de ramennbsp;reeds bij het naderen van den stoet waren opengeschoven. Twee Vroedschapsraden, die de honneursnbsp;waarnamen, kwamen naar buiten, om de heeren studentennbsp;te begroeten en hen met edelen wijn te doen verkwikken. Een toast, door een der Raden aan hetnbsp;welzijn der Academie gewijd, werd met een drievoudigennbsp;vreugdekreet beantwoord, waarna de commandant dernbsp;cavalcade bedankte voor de genotene eer en daaropnbsp;het sein voor den aftocht gaf Straten en huizen warennbsp;overal met toeschouwers en bewonderaars gevuld. Na

-ocr page 248-

232

een buitentoer om de Maliebaan, keerde de deftige studentenstoet naar de Manége, vanwaar hij was uitnbsp;gegaan, terug en werd aldaar ontbonden.

Een groot aantal studenten met vele door hen ge-noodigde gasten vereenigde zich op een later uur van den avond aan een hunner waardig souper, waar zijnbsp;na eenigen tijd vereerd werden met een bezoek vannbsp;heeren Burgemeesters, van eenige Vroedschapsradennbsp;en van de meeste Professoren. Echte studentenvroolijk-heid kenmerkte dit feest, en het was eerst in den morgenstond , dat men scheidde, ten einde eenige rust tenbsp;genieten vóór de tweede Academische plechtigheid,nbsp;de promotiën more maiorum namelijk, die te tien urennbsp;zouden aanvangen.

Het waren de heeren Johan Elias Nicolaas Baron VAN Lijnden tot Hoevelaken , Allard Philip Reiniernbsp;Carel Baron van der Borch tot Verwoede, Albertusnbsp;Gerardus Smith en Egbertus Westenberg, die metnbsp;hunne paranymphen de hun aangewezen promotoren, denbsp;Hoogleeraren Bondam, Tijdeman en Voorda namelijk,nbsp;ten bekwamen tijde af haalden en met dezen zich naarnbsp;de Senaatskamer begaven, waar de overige Professorennbsp;en negen ad hoe gecommitteerden uit de Vroedschapnbsp;reeds bijeenwaren. Toen het bepaalde uur geslagennbsp;had, gingen Rector en Senaat, voorafgegaan doornbsp;heeren gecommitteerde Raden, en gevolgd door denbsp;promovendi met hunne paranymphen, door twee rijennbsp;van studenten, die zich tusschen het Auditorium en denbsp;Oostdeur der Domkerk geschaard hadden, die Oostdeurnbsp;uit en traden de Kerk door de Noorddeur binnen,nbsp;wordende de trein door de begeleidende studenten,nbsp;paar aan paar, volgens den rang der Eaculteiten

-ocr page 249-

233

gesloten. De Kerk was reeds overvuld met belangstellenden van beide geslachten. Ook waren er vele heeren van de voorstemmende Leden der Staten, vele Vroednbsp;schapsraden en andere dignitarissen, die de hun toekomende zitplaatsen hadden ingenomen. Toen allennbsp;gezeten waren, beklom Professor Bondam het voor dienbsp;gelegenheid aan de voorzijde van den kansel opgerichtenbsp;en met tapijten sierlijk bekleede spreekgestoelte, lietnbsp;de muziek, waardoor de binnenkomenden verwelkomdnbsp;waren, ophouden en hield toen eene korte redevoeringnbsp;de finibus luris Roniani in interpretatione luris patriinbsp;regundis, waarna hij de heeren van Lijnden en vannbsp;DER Borch uitnoodigde tot hem te komen en hen morenbsp;maiormn promoveerde. Nadat elk dezer heeren denbsp;cathedra een toepasselijk vertoog had voorgedragen,nbsp;trad Professor Tijdeman op, sprak de praestantia legumnbsp;antiquarum, sive de legibus haud temere mutandis ennbsp;promoveerde op gelijke wijze den heer Smith , dienbsp;mede eene korte rede hield.

Door een muziekaal intermezzo verpoosd, hoorde men vervolgens Professor Voorda uiteenzetten veter esnbsp;lurisconsultos Romanos, etiam in afflictissimo Reipublicaenbsp;statu, et contra perditorum hominum, quamvis princi-pum, iniurias vohintate constante ac perpetua institutumnbsp;viri boni intrepidos tenuisse, waarna hij den graad vannbsp;luris utriusque Doctor more maiorum verleende aan dennbsp;heer Westenberg , wiens rede de advocato, bono civenbsp;de laatste was.

En hiermede was de plechtigheid afgeloopen en ging de menigte uiteen. Eerst intusschen verliet de Academische stoet het kerkgebouw en deed, voorafgegaannbsp;en gesloten door een afdeeling cavaleristen, een toernbsp;door de voornaamste wijken der stad. Men hieldnbsp;eenige oogenblikken stil aan de woning van den Rector

-ocr page 250-

234

magnificus, aan die van de beide regeerende Burgemeesters, van andere aanzienlijke ingezetenen , alsmede van sommige vrienden der nieuwe Doctoren, ennbsp;scheidde aan het Nieuwe Kasteel van Antwerpen opnbsp;de Ganzenmarkt, na zich aldaar door eenige verver-schingen voor hetgeen nog volgen moest gesterkt tenbsp;hebben.

Des namiddags te vier uren namelijk vertoonde zich de gecostumeerde cavalcade van den vorigen dag weder,nbsp;die de vier gepromoveerde heeren, met hunne doctoralenbsp;tabbaarden omhangen en met de hiertoe behoorendenbsp;kappen gedekt, in een met zes paarden bespannennbsp;open wagen, als in triomf rondvoerde door de stad.nbsp;Voorop gingen een pauker, twee trompetters en wald-hoornisten. Toen volgde de Commandant met de eerstenbsp;divisie der ruiters; daarna een wagen, met twee paardennbsp;bespannen, waarin zes muzikanten gezeten waren; vervolgens de Ordonnans-officieren der heeren Doctorennbsp;en de reeds genoemde wagen met die Doctoren zei ven;nbsp;achter dezen twee wagens elk door vier paarden getrokken, met de acht deftig in het zwart gekleedenbsp;paranymphen, en eindelijk de tweede ruiterdivisie, ondernbsp;commando van een luitenant. Bij verscheidene hooggeplaatste personen, als bij den President der Staten,nbsp;de Burgemeesters, den Rector magnificus enz. hieldnbsp;de stoet een korte wijle stil en werd eerst omstreeksnbsp;negen uren des avonds ontbonden. Niet lang daarnanbsp;werd het feest besloten met eene luisterrijke promotie-partij, door de vier nieuwe Doctoren aan een honderdtal gasten gegeven.

-ocr page 251-

VIJFDE AFDEELING.

De laatste dertig jaren vóór de verheffing der Utrechtsche Hoogeschool in 1815.

aren het onheilspellende omstandigheden, waaronder het derde vijftigjarig tijdvak vannbsp;het bestaan der Hoogeschool van Utrechtnbsp;eindigde, het nieuwe, dat daarop volgde,nbsp;en waarvan wij ons voorgenomen hebben in deze Schetsnbsp;de eerste dertig jaren te behandelen, werd èn in dennbsp;beginne, èn ook later meermalen gekenmerkt doornbsp;gebeurtenissen, die niet slechts den bloei, maar zelfsnbsp;het voortbestaan der Universiteit zeer ernstig bedreigden.

De viering van het Jubilé was een tusschenspel geweest, alleen aan Minerva gewijd, waarin de voorafgegane tweespalt der politieke gemoederen vergeten scheen te zijn. Maar zij was het in werkelijkheid niet,nbsp;en de voortduring daarvan na het genoemde feest deednbsp;twee uitstekende Hoogleeraren, Professor Hennerïnbsp;namelijk en Professor Tijdeman, besluiten Utrecht tenbsp;verlaten. De eerste vertrok in Februari 1787 naarnbsp;Hannover, de laatste in Mei daaraanvolgende naarnbsp;Harderwijk, vanwaar hij gekomen was en waar men hemnbsp;met ingenomenheid in zijne vorige betrekking herstelde.

-ocr page 252-

236

Prof. VooRDA, in 1786 tot Raad in de Vroedschap gekozen, legde het Hoogleeraarsambt neder. In diensnbsp;plaats werd in Januari 1787, op eene jaarwedde vannbsp;veertienhonderd gulden , benoemd Petrus ' Roscam ,nbsp;sedert 1774 Professor te Harderwijk'^), en wel metnbsp;den titel van Professor luris civilis Romani et hodierni,nbsp;welk ambt' hij den Mei van datzelfde jaar aanvaarddenbsp;met eene Oratie de praecipuis, quae verum Iurisco7i-sultum commendant dotibus.

Den 31=*®quot; van diezelfde maand hield Mr. Fredericus Saxe, een zoon van den toenmaligen Rector magnificus, eene Inwijdingsrede als Historiae luris civilisnbsp;Professor extraordinarius, waartoe hij, op verzoek zijnsnbsp;vaders, na eerst Lector in hetzelfde vak geweest tenbsp;zijn, kort te voren, zonder jaarwedde was aangesteld.nbsp;Bedoelde rede handelde de titihtate et iucmiditate historiae luris civilis.

Beide die nieuwe Hoogleeraren waren der toen bovendrijvende patriottische partij toegedaan. Maar die partij zonk na weinige maanden, en wel onder de bedreigingnbsp;van twintigduizend geoefende Pruisen, door hunnennbsp;Koning naar Noord-Nederland gezonden, om voldoeningnbsp;te eischen voor eene beleediging Zijner zuster aangedaan. Die zuster toch. Mevrouw de Prinses van Oranje,nbsp;gemalin van den Erfstadhouder, was door lieden, dienbsp;tot de bewegingspartij behoorden, belet geworden eenenbsp;door Hare Hoogheid ondernomen reize van Nijmegennbsp;naar ’s Hage te vervolgen. De onrustige drijvers, dienbsp;te vergeefs op Fransche hulp gerekend hadden, hielden

') Waar hij, op uitdrukkelijke aanbeveling van den Prins Erfstadhouder , benoemd was als opvolger van den naar Utrecht verplaatsten Professor Bondam. Zie Bouman , Geschiedenis der Geldersche Hooge-school, D. 11, bl. 347 volgg.

Él

-ocr page 253-

237

zich stil of zochten elders een voor hen veiligf toe-vluchtsoord. De Prins Erfstadhouder werd in zijne waardigheid hersteld. Zijne Hoogheid kwam dennbsp;September in Utrecht, waar hem door den Academischennbsp;Senaat aanstonds eene door de meerderheid zeker welgemeende hulde werd gebracht. De Burgemeesters Lotennbsp;en VAN Bronkhorst kregen de door partijzucht verlorennbsp;zetels terug. Ook zij ontvingen den gelukwensch vannbsp;den Senaat, bij welke gelegenheid de hoop werdnbsp;uitgedrukt, dat de Hoogleeraren Hennert en Tijdemannbsp;zouden worden uitgenoodigd om naar Utrecht terugnbsp;te keeren. Die uitnoodiging geschiedde wat later, ennbsp;wel met gunstig gevolg.

Reeds den 28®*®quot; Juni intusschen waren Johan Valcke-NAAR ^), gewezen Professor in de Rechten te Franeker, en Petrus Nieuwland ^), een zeer jong, maar bijzondernbsp;geroemd mathematicus, lid eener Commissie tot verbetering der zeekaarten en Astronomische berekeningennbsp;te Amsterdam, beiden op een traktement van twaalfhonderd gulden, door de vorige Regeering benoemd totnbsp;opvolgers van de heeren T^deman en Hennert. Beidennbsp;hadden de benoeming aangenomen en waren, volgensnbsp;gemaakte overeenkomst, tegen het einde der groote

') Deze later diplomaat geworden geleerde, een zoon van den beroemden Leidschen Hoogleeraar Lodewijk Caspar Valckenaer,nbsp;was in 1759 Franeker geboren, had te Leiden onder Bavius Voordanbsp;gestudeerd en aldaar in 1781 den graad van luris utriusqiie Dociornbsp;verkregen.

In 1764 te Diemermeer bij Amsterdam geboren, deels in deze hoofdstad, deels te Leiden opgevoed, in de Wiskunde en daarmedenbsp;verwante wetenschappen leerling van Henr. Aeneae en Jo. Henr. vannbsp;SwiNDEN, in de Classieke letteren van Wijttenbach en Ruhnhenius.nbsp;Jammer inderdaad, dat de onzalige Politiek, waarmede de man zichnbsp;nooit bemoeide, hem belet heeft der Utrechtsche Hoogeschool totnbsp;luister te strekken, gelijk hij het later die van Leiden gedaan lieeft.

-ocr page 254-

vacantie naar Utrecht verhuisd. Maar door de nieuwe Regeering waren beide benoemingen nietig verklaard^).nbsp;Zoo werden den i®*™ October bij hetzelfde Besluit denbsp;heeren Petrus Roscam, Frederik Saxe, IJsbrandnbsp;VAN Hamelsveld en Johannes Hendricus Voorda'),nbsp;om politieke redenen, uit hun ambt ontslagen. Vannbsp;Hamelsveld, een vurige patriot, had Utrecht reedsnbsp;verlaten.

De Juridische Faculteit, die, ten gevolge van het zoo even genoemde besluit, nu slechts door twee Hoog-leeraren. Prof. Tijdeman en Prof Bondam namelijk,nbsp;vertegenwoordigd werd, kreeg het volgende jaar eenenbsp;gewenschte aanwinst door de benoeming van den Groninger Hoogleeraar Mr. Henricus Joannes Arntzeniusnbsp;tot Professor luris civilis Romani et Historiae luris,nbsp;op een jaarlijksch traktement van zestienhonderd gulden.nbsp;Hij aanvaardde dat ambt dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;September 1788

met eene Oratie de optima luris Romani antecessoris forma in Gerardo Noodtio, IVeomago, speetata. Innbsp;April 1789 kreeg hij ook den titel van luris hodierninbsp;et praxeos Professor, terwijl Bondam tot Antiquitatumnbsp;luris Belgici et rei diplomaticae Professor benoemd werd.nbsp;Maar de Faculteit zag zich in het voorjaar van 1790

') Een verzoek van Valckenaer om teruggave van gemaakte verhuiskosten ad ƒ 380 werd gewezen van de hand.

Hoe deze in het bedoelde Besluit kon worden opgenomen, terwijl hij reeds in 1786, tot Vroedschapsraad gekozen, zijn Professoraat had nedergelegd, is ons niet duidelijk. Misschien werd datnbsp;nederleggen onder een onwettig verklaard Bestuur als niet geldignbsp;beschouwd, zoodat Voorda rechtens nog altijd Hoogleeraar was.

¦’) In 1734 te Nijmegen geboren , waar zijn vader, Joh. Arntzenius , destijds Professor Eloquentiae et Historiariim en Rector van hetnbsp;Gymnasium was, later, doch wegens eene slechte gezondheid slechtsnbsp;voor korten tijd, Hoogleeraar te Fraueker.

-ocr page 255-

239

ten tweeden male, doch nu voor altijd beroofd van den even geleerden als rechtschapen Meinardus Tijdeman,nbsp;die zich verplicht gerekend had eene benoeming totnbsp;Griffier der Staten van Overijssel aan te nemen. Zijnenbsp;plaats werd niet vervuld. Aan Arntzenius werd hetnbsp;lus gentium opgedragen. Niet lang echter mocht denbsp;Hoogeschool dien welsprekenden, ook in de Letterennbsp;zeer ervaren Rechtsgeleerde bezitten. Hij stierf dennbsp;yden April van het jaar 1797.

Anderhalf jaar vroeger, den 19'^®quot; October 1795, was Frederik Saxe, ten gevolge der revolutie op zijnnbsp;verzoek , als Professor Historiae luris' extraordinariusnbsp;hersteld, maar in 1796 vertrok hij naar Friesland, waarnbsp;hij tot Raadsheer in het Provinciaal Gerechtshof wasnbsp;aangesteld.

Elf maanden na den dood van Arntzenius bleef de reeds zeventigjarige .Professor Bondam alleen. Dennbsp;7*^®quot; Maart van het jaar 1798 kreeg hij tot ambtgenootnbsp;in Facultate den van de Geldersche Hoogeschool totnbsp;algemeen genoegen beroepen Professor Kornelisnbsp;Willem de Rhoer, destijds ook lid van de Nationalenbsp;Vergadering, die op genoemden dag het ambt vannbsp;Professor luris civilis Romani^ Gentium, hodierni etnbsp;Naturae, op eene jaarwedde van tweeduizend gulden.

') „Gehoord het advijs van het Committé tot ’t publiek Onderwijs”— zoo luidt het extract uit de Resolutien van den Raad der gemeentenbsp;van de Stad Utrecht — Op den Requeste enz.” Op welken grondnbsp;Heringa heeft kunnen schrijven, dat Frederik Saxe was uitgenoodigdnbsp;om den vroeger door hem bekleeden post te hervatten, maar zulksnbsp;geweigerd had, begrijpen wij niet.

Op de nominatie van gecommitteerden tot het publiek onderwijs, door den Raad der gemeente Utrecht goedgekeurd, stonden metnbsp;Professor de Rhoer, Mr. Johan Luzac, weleer Hoogleeraar aannbsp;de Hollandsche Universiteit te Leiden, en Mr. Johannes Cannegieter,nbsp;Hoogleeraar in de Rechten te Groningen.

-ocr page 256-

240

aanvaardde met eene Oratie pro recta civiiim imtitutimie, 7inico hbertatis praesidio.

Twee jaren daarna overleed Professor Bondam. Tot zijn opvolger werd, op een traktement van zestienhonderd gulden, benoemd de Harderwijksche Professornbsp;Seerp Gratama , maar deze bedankte. Met beternbsp;gevolg wendde men zich toen tot Mr. Hermannusnbsp;Arntzenius , destijds Conrector te Gouda, een zoon vannbsp;Henricus Joannes Arntzenius, tien jaren te voren,nbsp;gelijk wij vermeld hebben, door den dood aan Utrechtsnbsp;Hoogeschool ontnomen ^). Die zoon aanvaardde denbsp;professio luris civilis, nee non hodieriii et Itiris p7iblicinbsp;Batavi, den October 1800, met eene Inwijdingsrede de quibusdam caussis praestantiae lurisprudentiaenbsp;Romanae. Hij en zijn ambtgenoot de Rhoer bleven totnbsp;1815 toe de Rechtsgeleerde Faculteit alhier vertegen--woordigen.

De Theologische Faculteit kreeg, eenige maanden na het ontslag van IJsbrand van Hamelsveld, eenenbsp;belangrijke aanwinst in den Haagschen Predikant, Hermannus Roijaards, die den 12'^™ Juni 1788 het Hoog-leersaarsambt alhier aanvaardde met eene Oratie pronbsp;ordinis ratione, qua Deus in patefacienda relig ione usus sit.

Eene maand daarna werd Philippus Joannes Bachiene ^), Evangeliedienaar te Utrecht, benoemd tot Theologiae,

') De keuze was geschied uit een drietal, door gecommitteerden tot de Academische zaken enz. opgemaakt, bestaande uit de heerennbsp;Mrs H. Arntzenius , die ook op de vorige nominatie gestaan had,nbsp;J. M. Kemper, Hoogleeraar te Harderwijk, en A. R Falck, Advocaat te Amsterdam.

'¦*) Den Uen November 1750 te Amersfoort geboren. Een aantal leden der familie Bachiene hebben der Hervormde kerk in Nederlandnbsp;als leeraars gediend.

-ocr page 257-

241

imprimis catecheticae et practicae, Professor alhier, welke betrekking hij den October daaraanvolgende aanvaardde met eene Redevoering de Jesu Christo, prae-ceptorum in formandis Puangelii praeconibus exemplo.nbsp;Beide nieuwe Hoogleeraren waren vóór hunne Inwijdingnbsp;honoris causa tot Theologiae Doctores bevorderd.

In Januari 1794 was Professor Vos, wegens den door hem bereikten zeventigjarigen leeftijd, eervol ontslagen.nbsp;In diens plaats werd benoemd Jodocus Heringa Eliza’snbsp;zoon , Predikant te Vlissingen, die den 5'^®” Juni daaraanvolgende als Hoogleeraar werd ingewijd, bij welkenbsp;gelegenheid hij eene rede uitsprak de Theologiae innbsp;Scholis institutione ad praesentem Reipublicae Chrtstianaenbsp;conditionem prudenter accommodanda. Ruim drie jarennbsp;daarna, den 19^®” October 1797 namelijk, had de Faculteit het ongeluk Professor Bachiene door den dood tenbsp;verliezen, en zulks op den anders nog krachtigennbsp;leeftijd van zeven en veertig jaren. Zijne plaats werdnbsp;niet aangevuld.

Tot 1804 onderging de Theologische Faculteit geene verandering meer. Toen echter werd Professor Bonnet,nbsp;reeds tachtig jaren oud geworden, emeritus verklaardnbsp;en vervangen door den Haaflemschen Predikant Gabrielnbsp;van Oordt , die, na eerst honoris causa tot Theologiaenbsp;Doctor bevorderd te zijn, den 11'^®quot; October eene Inwijdingsrede hield de juvenum animis ad Christianum num-sterium formandis, Doctoris Christianae religionis Academici officio praecipuo, turn gravissimo ac praestantissimo.

Den P‘®“ Mei 1810 werd Professor Rau, op vijf en

') Den i4den October 1765 in Friesland, en wel te Gorredijk geboren, waar zijn vader destijds Heelkundige was.

'^) Den 24sten September 1757 te Rotterdam uit een aldaar zeer geëerd geslacht geboren.

16

-ocr page 258-

242

tachtigjarigen leeftijd, emeritus verklaard. Tot zijn opvolger werd door Koning Lodewijk benoemd denbsp;Harderwijker Hoogleeraar Joannes Henricus Pareau^),nbsp;die het ambt van Theologiae typicae et exegeticae, neenbsp;non literarum Oriejitalium et Antiquitatum Sacrarumnbsp;Professor den 27®^®quot; September deszelfden jaars aanvaardde met eene Oratie de constantia ac non mutabilinbsp;Orientalium ingenio, sacrartim literarum cultoribus suosnbsp;in usus dilige^iter observando.

De Medische Faculteit, die, bij het derde Jubilé der Hoogeschool, door de Hoogleeraren Oosterdijknbsp;Schacht, Luchtmans en Nahuijs werd uitgemaakt,nbsp;onderging tot het jaar 1790 geenerlei wijziging. Welnbsp;was door de Vroedschap den 27®*®quot; Augustus 1787 hetnbsp;advies gevraagd van gecommitteerden tot de Academische zaken over het beroepen van een Professor innbsp;de Medicijnen „ter hulpe van den ouden heer Oosterdijknbsp;„Schacht,” maar, door de spoedig daarop gevolgdenbsp;omkeering van zaken, is dat advies destijds niet gegevennbsp;geworden. In het genoemde jaar 1790 echter kreegnbsp;de bedoelde Nestor der Faculteit, die zijn 86®‘® levensjaar was ingetreden, het welverdiende emeritaat , ennbsp;werd vervangen door een sieraad der Geldersche Hoogeschool, den Hoogleeraar Matthias van Geuns, dienbsp;het ambt van Professor Medicinae, Institutionum medi-carum et praxeos, op eene jaarwedde van tweeduizendnbsp;gulden, den 6'*®quot; Juni van het jaar 1791 alhier aanvaarddenbsp;met eene hoogstbelangrijke Oratie de providentia politica,nbsp;uno maximo adversae civium valetudinis praesidio.

') Den i3den Mei 1761 te Amsterdam geboren, maar van Fransche herkomst.

Zijn borstbeeld, op last der studenten vervaardigd, is geplaatst in de Stads-Bibliotheek.

i

-ocr page 259-

243

Een paar maanden later werd Professor Nahuijs , op eigen verzoek, wegens langdurige ongesteldheidnbsp;van het onderwijs in Botanie en Physiologie ontslagen.nbsp;Hij had den wensch te kennen gegeven, dat, op zijnenbsp;kosten, voor die vakken aangesteld zoude worden denbsp;heer Steven Jan van Geuns, Matthias zoon'^), Artiiimnbsp;liberaliiim Magister, Philosophiae et Medicinae Doctor,nbsp;te Amsterdam. Aan dien wensch werd gereedelijknbsp;voldaan, en genoemde Dr. Steven Jan van Geunsnbsp;aanvaardde de betrekking van Professor Medicinae,nbsp;Bota^iices et Physiologiae den 26®*®° September van datzelfde jaar met eene toegejuichte Inwijdingsrede denbsp;instaurando inter Batavos studio botanico. In het voorjaarnbsp;van 1794 werd hem, wegens het overlijden van Professor Nahuijs, ook het onderwijs der Chemie opgedragen. Met roem vervulde hij zijne taak, maar werdnbsp;reeds dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Mei 1795, geen acht en twintig

jaren oud, door den dood aan de Utrechtsche Academie ontnomen. Zijn vader toonde zich aanstonds bereid bijnbsp;de reeds door hem gegeven lessen ook het onderwijsnbsp;in Botanie op zich te nemen.

In datzelfde jaar intusschen werd de Faculteit op uitnemende wijze verrijkt door de aanstelling vannbsp;Dr. Jan Bleuland , Hoogleeraar te Harderwijk, totnbsp;Medicinae, Anatomes et Physio logiae, tam humanae qua7nnbsp;comparatae, itemque Artis Obstetriciae Professor, alsmedenbsp;van den Haarlemschen Geneesheer Dr. Nicolaas Cor-

') Deze Steven Jan van Geuns , naamgenoot van zijn grootvader, was den iSden November 1765 te Groningen geboren, maar te Harderwijk in 1790 gepromoveerd door zijn vader, dienbsp;toen aldaar nog Professor was. Hij was iemand, van wien mennbsp;veel verwachten kon, en die deze verwachting ook niet heeft teleurgesteld.

“) Te Gouda den aosten nbsp;nbsp;nbsp;geboren.

-ocr page 260-

244

NELis DE Fremerij^), (üe den titel kreeg van Medicinae, Chemiae, Artis Pharmaceuticae et Historiae Naturalisnbsp;Professor, en lid werd, niet alleen van de Medische,nbsp;maar ook van de Philosophische Faculteit. Aan Bleulandnbsp;werd eene jaarwedde van veertienhonderd, aan denbsp;Fremerij van twaalfhonderd gulden toegelegd. Eerstgenoemde aanvaardde die nieuwe betrekking den 30®*“nbsp;November 1795 met eene Oratie de fabrica et fun-ctionibus corporis htimani ex animantnim brutormn dissec-tione priidenter illustrajidis; laatstgemelde dennbsp;December daaraanvolgende met eene Rede de arctissimo,nbsp;quo Chemia cum physicis scientiis coniungitur vinculo.nbsp;Professor Luchtmans, die reeds sedert eenige jaren,nbsp;om redenen van gezondheid, van een groot deel vannbsp;zijn onderwijs ontheven was, overleed den Februarinbsp;van het jaar 1800, De door hem onderwezen vakkennbsp;werden verdeeld onder de Hoogleeraren Bleulandnbsp;en DE Fremerij. Eerstgenoemde kreeg den nieuwennbsp;titel van Professor Osteologiae et Chirurgiae, metnbsp;eene traktementsvermeerdering van vierhonderd gulden,nbsp;DE Fremerij dien van Professor Medicinae forensisnbsp;met eene jaarlijkse he verhooging van tweehonderdnbsp;gulden. Sedert bleef de Faculteit als zoodanig totnbsp;1815 onveranderd.

Den 12'^®'* November 1804 intusschen had het Gemeentebestuur, om aan hen, die zich aan de Heel- en Vroedkunde wijdden, eene ruimere gelegenheid totnbsp;oefening te verschaffen, Dr. Philippus Franciscusnbsp;Heijligers, die, te Breda in 1775 geboren, in Utrechtnbsp;de Geneeskunst uitoefende, tot Lector in die vakkennbsp;benoemd, zonder hem een honorarium toe te leggen.

‘) Deze Dr. de Fremerij had den roden Januari 1770 het eerste levenslicht gezien te Overschie, een dorp in Zuid-Holland.

-ocr page 261-

245

en met bepaling, dat hij zijne lessen in het Hollandsch moest geven. Dit heeft hij gedaan, maar in 1813 voornbsp;genoemde betrekking bedankt.

De eerste aanwinst der Philosophische Faculteit na het laatste Jubilé der Hoogeschool was het optredennbsp;van William Laurence Brown, Engelsch Predikantnbsp;alhier, als Historiae ecclesiasticae et Philosophiae 7noralisnbsp;Professor, waardoor de reeds tachtigjarige Burmannbsp;van een deel zijner werkzaamheden ontheven werd.nbsp;Genoemde heer Brown aanvaardde die Academischenbsp;betrekking den 14*^®° Februari 1788 met eene Oratienbsp;de Religionis et Philosophiae societate et concordia maximenbsp;salutari. Twee jaren later werd hem ook het lus naturaenbsp;opgedragen. Maar op het einde van 1794 vertrok hijnbsp;naar Schotland, de bakermat zijner vaderen , en kwamnbsp;niet terug \

Den 22®'®quot; December van het jaar 1803 overleed Professor Segaar, weinige maanden te voren, op grondnbsp;van zijnen negen en zeventigjarigen leeftijd, emeritus verklaard. Zijne plaats werd ingenomen, door Mr. Philippusnbsp;Willem van Heusde , die, op eene jaarwedde van

') Hijzelf was te Utrecht den 7lt;ien Januari 1755 geboren.

De man had te Utrecht verdriet gehad. Zijne lessen werden

weinig bezocht, omdat hij iure suo collegegeld vorderde. Die lessen zijn intusschen op hoogen prijs gesteld door den beroemden Leidschennbsp;Hoogleeraar Clarisse, die ze als student twee jaren lang gehoudennbsp;heeft. Zie dezes Encyclopaediae Theol. epitome, p. 349, waar hijnbsp;eene met 1200 pond sterling bekroonde verhandeling van dienzelfdennbsp;Brown aanhaalt, getiteld: An Essay on the Existence of a supremenbsp;Creator, possessed of infinite power, wisdom and goodness, uitgegeven te Aberdeen, waar de schrijver toen Professor in de Philosophienbsp;was. Zie ook Bouman , Memoria Joannis Clarisse, Theologi, p, 26 seqnbsp;Den i7den Juni 1778 te Rotterdam geboren, waar zijn vader,nbsp;Mr. CoRNELiS VAN Heusde, zich aan den handel wijdde en Lid der

-ocr page 262-

246

twaalfhonderd gulden, tot Historiarum, Antiquitatuin, Eloquentiae et linguae Graecae Professor benoemd, dennbsp;2ósten Januari 1804 eene Inwijdingsrede hield öfenbsp;eloqiientia cum recentiore comparata.

Eenige maanden later, den 14'^®quot; Juni namelijk van datzelfde jaar, deed de Utrechtsche Predikant Dithmarnbsp;Huisman '') zijne intrede als Philosophiae moralis et histo-riae ecclesiasticae Professor met eene Oratie de diver sis,nbsp;quae ver a eruditio conciliat, ta^n in hominum vita privatanbsp;quam publica, conimodis.

Den I September daaraanvolgende werd de Rector der Latijnsche Scholen S. Nijhoff, als blijk van erkenning zijner verdiensten, tot Lector linguae Graecae bijnbsp;de Stichtsche Academie benoemd. Tegen het einde vannbsp;1804 werd de zeventigjarige Professor Hennert eervolnbsp;uit zijn post ontslagen. In zijne plaats werd als Philosophiae, Matheseos et Astronomiae Professor aangesteldnbsp;de Leidsche Hoogleeraar Jan Frederik van Beecknbsp;Calkoen ^), voorloopig op een jaarwedde van elfhonderdnbsp;gulden, maar met de toezegging, dat die wedde, nanbsp;het overlijden van den emeritus-Hoogleeraar Hennert,nbsp;met zevenhonderd gulden vermeerderd zoude worden.nbsp;De nieuw benoemde aanvaardde die betrekking dennbsp;2Qsten 1805 met eene Oratie depraestantia et utilitate

Stedelijke Regeering was. Hijzelf was in de Oude Letterkunde een der beste leerlingen van den grooten Wijttenbach, eerst te Amsterdam , later te Leiden.

') Deze Huisman was den igden November 1764 te Harderwijk geboren en had deels in zijne geboortestad, deels te Leiden gestudeerd.

'^) Deze uitstekende geleerde was den s^en Mei 1722 te Groningen geboren, waar zijn vader destijds Predikant bij de Hervormde gemeente was. Zijne eerste opleiding had hij door de verplaatsingnbsp;diens vaders te Amsterdam gehad, zijne Academische vorming echternbsp;te Utrecht verkregen.

i

-ocr page 263-

247

disciplinae mathematicae ad omnem ingentiam institvc tionem.

Nog geen zes jaren intusschen mocht de Hooge-school zich in het bezit van dien voortreffelijken man verheugen. Den 2 5®*®“ Maart 1811 werd zijn aardschenbsp;levensdraad reeds afgesneden.

Er verliep eenige tijd, voordat de door hem opengelaten plaats vervuld werd. Nederland was ingelijfd in Frankrijk, de Utrechtsche Academie tot eene Ecolenbsp;secondaire verlaagd. Eerst den 11 December van hetnbsp;jaar 1812 werd de heer Gerrit Moll^), op het gezag'nbsp;van den Grootmeester der Keizerlijke Universiteit, ternbsp;vervanging van den overleden Professor van Beecknbsp;Calkoen, als Matheseos et Astronomiae Professor ingewijd,nbsp;zonder daarbij, naar het schijnt, eene Oratie te houden.

Wij gaan over tot de vermelding van hetgeen in de laatste dertig jaren van het bestaan der Utrechtschenbsp;Hoogeschool vóór hare verheffing in 1815 door denbsp;Stadsregeering gedaan is voor de verschillende Inrichtingen, die hier als hulpmiddelen voor studie óf reedsnbsp;bestonden, óf nieuwelings waren tot stand gebracht.

Voor de Bibliotheek, eene behoefte voor alle Faculteiten , zijn, volgens de in het Stedelijk Archief bewaarde Thesauriers-rekeningen, van 1786 tot 1808, alzoo innbsp;twee en twintig jaren tijds, slechts2450 besteed; vannbsp;1808 tot 1815 niets hoegenaamd. Moet het laatste,nbsp;die schijnbare verwaarloozing namelijk eener Inrichting

') Den i8den Januari 1785 te Amsterdam geboren en aldaar ook grootendeels opgevoed. In de Mathematische wetenschappen hadnbsp;de beroemde van Swinden het meest tot zijne vorming toegebracht.

ll


-ocr page 264-

248

van algemeen belang, terwijl voor de bijzondere behoeften der Medische en Philosophische Faculteiten, althans in de meeste opzichten, behoorlijk gezorgdnbsp;werd, onverklaarbaar heeten, ook de betrekkelijk geringenbsp;som, die in de genoemde 22 jaren voor den aankoopnbsp;van boeken is uitgegeven, gemiddeld niet veel meernbsp;dan honderd gulden ieder jaar, moet eiken lezer treffen,nbsp;die zich herinnert, dat vroeger jaarlijks vijfmaal zooveelnbsp;tot aanvulling der Bibliotheek bestemd is geweest. Ernbsp;valt intusschen niet aan te twijfelen, of alleen de minnbsp;gunstige staat der Stadsfinanciën moet als oorzaak vannbsp;deze karigheid beschouwd worden.

Professor Nahuijs — wij hebben het medegedeeld — is nog gedurende zestien jaren in dit Tijdvak met hetnbsp;onderwijs in de Chemie zoowel als in de Botanie belastnbsp;geweest. Vandaar zeker, dat de voor beide vakkennbsp;gedane uitgaven tot aan zijn overlijden in de Thesauriers-rekeningen samengeteld zijn geworden. Van 1786 totnbsp;en met 1794 hebben die uitgaven ruim ƒ 1380 bedragen.

Van 1795 tot 1803 zijn voor den Academietuin alleen 7^300 betaald; van 1803 tot en met 1812 schijnt daarvoor niets uitgegeven te zijn; in 1813 en 1814 tenbsp;zamen f 580.

Voor benoodigdheden bij het Chemisch en Pharma-ceutisch onderwijs zijn van 1795 tot 1815 omstreeks f 2600 betaald.

Het Theatrum Physicum heeft van 1786 tot 1815 nagenoeg ƒquot; 1700 gekost; de Anatomie tusschen 1795nbsp;en 1815 y 1550. Verder zijn voor Naturalia, gelijk

-ocr page 265-

249

zij genoemd werden, vermoedelijk delfstoffelijke voorwerpen, die misschien de eerste geweest zijn van een te stichten Museum van Natuurlijke Historie ^), ruim

500 uitgegeven; voor een quadrant en een uurwerk tot Astronomisch gebruik /'450; eindelijk voor Obstetrische instrumenten eene ronde som van f 100.

Vreemd is het zeker, dat van 1803 tot 1812 voor den Hortus Academicus niets is uitgegeven, terwijl tochnbsp;de wakkere Matthias van Geuns daarover de directienbsp;had. Was er geen belangstelling in botanische oefeningen bij de studenten ? Ontmoedigde hun gering getal ?nbsp;Wij wagen het niet eenige gissing te dien aanzien uitnbsp;te spreken. Zeker is het, dat het van Geuns niet aannbsp;ijver ontbrak. Voor eigen gebruik — het is ons uitnbsp;eene mededeeling van Bleuland gebleken — bezatnbsp;hij een Herbarium van drieduizend gedroogde planten,nbsp;alsmede een zeer groot aantal zaden en vruchten, dienbsp;hij met veel moeite en kosten verzameld had. Geennbsp;twijfel, of dit waren belangrijke hulpmiddelen bij zijnnbsp;Botanisch onderwijs. Maar toch, de weinige uitgavennbsp;voor de schoone Academische Inrichting, aan zijne

') Wij zeggen „misschien,” want het kan ook wel zijn, dat zij voor het Pharmaceutisch onderwijs bestemd waren; en dit wordt zelfsnbsp;waarschijnlijk, als men bedenkt, dat eerst in de Rectorale Oratie,nbsp;door Prof. Bleuland in 1817 gehoudèn, de hoop werd uitgesprokennbsp;op het stichten van een Museum Mineralogicum et Geologicum.nbsp;Volgens de beschrijving van den staat der Academie, in 1811 doornbsp;den Academischen Senaat aan Fransche afgevaardigden ter inspectienbsp;gegeven, was hier toen ook een Museum van Natuurlijke Historie,nbsp;elders trouwens al in 1805 vermeld, waardoor nfeer dan waarschijnlijk alleen bedoeld werd een Museum Zoologicum, hetwelk als zoodanignbsp;ook door Bleuland genoemd wordt. Zie dè Ann. Academiae Rheno-Traiect. A. 1816—1817, p. 38. Tot bewaring van dienbsp;nbsp;nbsp;nbsp;werd

een gebouw naast het Theatrum Chemicum gekozen.

-ocr page 266-

250

zorgen toevertrouwd, blijven inderdaad verwondering wekken.

Niet alzoo, immers veel minder, de waarheid, dat van 1786 tot 1795 geen uitgaven voor de Anatomienbsp;zijn gedaan, daar de wankelende gezondheid van dennbsp;anders zoo ijverigen Prof. Luchtmans daarvan eenenbsp;bijna voldoende verklaring geeft.

In het oog vallend intusschen is de zorg van Prof Rossijn voor het Physisch Kabinet, en niet minder dienbsp;van Prof de Fremerij voor het Laboratorium Chemicumnbsp;et Pharmaceuticum. Beide Inrichtingen zijn zeker in eennbsp;zoo gunstigen staat gehouden als ih den toemaligen standnbsp;der wetenschap redelijkerwijze verwacht kon worden.

Maar het voornaamste glanspunt in de Geschiedenis van het laatste dertigjarig tijdvak der Hoogeschool metnbsp;betrekking tot de hulpmiddelen voor studie is ongetwijfeld de herstelling geweest van het zoolang gemistenbsp;Klinisch onderwijs. Het was de aanstelling van Matthias VAN Geuns, niet slechts als Professor in denbsp;Geneeskundige Faculteit, maar ook als Archiater dernbsp;Provincie, die de zoo gewenschte herstelling van hetgeen j aren lang, tot niet geringe schade der Medischenbsp;studenten, ontbroken had, heeft tot stand gebracht.nbsp;Geen twijfel, of de sterke aandrang van den benoemden Archiater heeft daartoe het meeste bijgedragen.nbsp;Maar eere hebben toch de Staten van Utrecht, wiernbsp;machtwoord eene voor het beoogde doel geschiktenbsp;Regeling heeft in het leven geroepen, waardoor hetnbsp;Gasthuis van St. Catharina of het Hospitaal, gelijk hetnbsp;ook wel genoemd werd, waarover de Staten de beschikking hadden, aan het zoo noodige Klinisch onderwijs dienstbaar werd gemaakt. De Archiater kon, gelijknbsp;men zulks aan de Hollandsche Academie gewoon was

-ocr page 267-

251

te doen ^), uit de zieken, die in- bedoeld Hospitaal verpleegd werden, de zoodanige uitkiezen, die hij hetnbsp;meest geschikt voor het door hem te geven onderwijsnbsp;achtte. Ook had hij het recht, voor zooverre de beschikbare bedden zulks toelieten, zieken van elders op tenbsp;nemen en ten koste van het Gasthuis te laten verplegen.

Aan dat Gasthuis waren twee Doctoren en een Chirurgijn verbonden. Wie van de eerstgenoemdennbsp;tusschen i November en i Mei, den gewonen tijd,nbsp;naar vermeld wordt, der Klinische lessen, met den dienstnbsp;belast was, kreeg den titel van Medicus Nosocomiinbsp;Academicus. Hij was ondergeschikt aan den Archiaternbsp;en facto diens assistent, wiens taak het was historiaenbsp;morborum te maken en al zoodanige inlichtingen tenbsp;geven als den Klinischen Professor noodig mochtennbsp;wezen. Hij was verplicht bij de praktische lessen tegenwoordig te zijn. Ook de Chirurgus van het Huisnbsp;moest, daartoe geroepen, altijd gereed worden bevonden den Archiater zijne hulp te verleenen. Eennbsp;opzettelijk daartoe ingericht zoogenaamd „Auditoriumnbsp;„Clinicum” werd den Archiater voor het houden zijnernbsp;lessen en examina, voor het bewaren van boeken ennbsp;instrumenten tot dit „Academisch Instituut” behoorende,nbsp;ten gebruike gegeven, terwijl het ook der Medicusnbsp;Academicus vrijstond zijne aanteekeningen in dat Auditorium te bewaren h.

') Namelijk sedert de herstelling van het Klinisch onderwijs aldaar in 1787.

-) Al deze bepalingen zijn beval in de Resolutie der Staten van Utrecht dd. 9 Februari 1791 en in de Ampliatie daarvan, dennbsp;iiden Mei 1792 door Gedeputeerde Staten gemaakt. Zie Mr. C. W.nbsp;Moorrees en Dr. P. J. Vermeulen, Mr. Johan van de Waters Grootnbsp;Placaatboek 's lands van Utrecht aangevuld en vervolgd tot 1810,nbsp;Eerste Deel, bl. 872 en volgg.

-ocr page 268-

252

Van 1786 tot 1815 zijn 1461 personen in het Album civium Academicorum ingeschreven, en hebben 562nbsp;promotiën plaats gehad, te weten: 465 Juridische,nbsp;80 Medische, 10 Philosophische en 7 Theologische.nbsp;De verdeeling over de verschillende jaren en, voornbsp;zooveel de promotiën betreft, ook over de verschillendenbsp;Faculteiten, vindt men in het hier volgende tabellarischnbsp;overzicht.

INSCHRIJVINGEN.

Academiejaar.

Academiejaar.

1786—87. . . .

1801—02.....

48

1787—88. . . .

1802—03.....

62

1888—89. . . .

- - 15

1803—04......

57

1789—90. . . .

. . nbsp;nbsp;nbsp;26

1804—05......

46

1790—91. . . .

- - 15

• 1805—06......

42

1791—92. . . .

- - nbsp;nbsp;nbsp;33

1806—07......

75

1792—93. . . .

- - nbsp;nbsp;nbsp;23

1807—08......

58

1793—94- • • •

- - nbsp;nbsp;nbsp;27

1808—09......

50

1794—95- - - -

1809—10......

58

1795—96- - - -

- - 145

1810—II......

62

1796—97. . . .

1811—12......

44

1797—98. . . .

. . 78

1812—13......

52

1798—99. . . .

- - nbsp;nbsp;nbsp;73

1813—14......

31

1799—1800 . .

- - nbsp;nbsp;nbsp;73

1814—15......

47

1800—01. . . .

- - nbsp;nbsp;nbsp;47

1815........

31

-ocr page 269-

253

PROMOTIËN.

Academiejaar.

Juridische.

Medische.

Philosophische.

Theologische.

1786—87 . . .

19

2

0

0

1787—88 . . .

18

2

I

0

1788—89 . . .

10

I

0

3

1789—90 . . .

13

5

I

0

1790—91 . . .

9

I

0

0

1791—92 . . .

18

I

0

0

1792—93 . . .

15

3

0

0

1793—94 • • •

14

3

0

0

1794—95 ¦ • •

17

5

0

I

1795—96 . • •

2

3

0

0

1796—97 . . .

9

I

0

0

1797—98 . . .

13

2

0

0

1798—99 . . .

18

4

I

0

1799—1800 . .

8

3

0

0

1800—01 . . .

13

I

0

0

1801—02 . . .

25

4

0

0

1802—03 . . .

23

7

0

0

1803—04 . . .

25

5

0

I

1804^—05 . . .

22

0

2

2

1805—06 . . .

13

2

0

0

1806—07 . . .

28

0

0

0

1807—08 . . .

19

5

0

0

1808—09 . . .

13

2

0

0

1809—10 . . .

12

5

2

0

1810—II . . .

51

5

2

0

1811 — 12 . . .

38

8

I

0

1812—13 . . .

0

0

0

0

1813—14 . . .

0

0

0

0

1814—15 . . .

6

3

I

0

-ocr page 270-

^54

Vergelijkt men dat Overzicht met het vorige, dan valt aanstonds in het oog, dat het getal der ingeschrevenen,nbsp;in verhouding tot dat der jaren, waarover die Overzichtennbsp;loopen, vrij wat grooter is in het laatste dan in hetnbsp;voorlaatste; dat der promotiën daarentegen vrij watnbsp;kleiner. In het tijdvak toch van 1736 tot 1786 warennbsp;1760 personen ingeschreven, en 1445 gepromoveerd.nbsp;Wijst nu het geringe getal der promotiën tusschen 1786nbsp;en 1815 op een stellig verval, althans op eenenbsp;groote vermindering van bloei der Hoogeschool, mennbsp;mag uit het hooge getal der inschrijvingen niet tot hetnbsp;tegendeel besluiten. Blijkbaar toch stond dat cijfer innbsp;verband met toegezegde of gehoopte voorrechten, aannbsp;de inschrijving als zoodanig verbonden. Van 1786 totnbsp;1795 het getal inschrijvingen zeer gering; gemiddeld ongeveer 20 per jaar. In 1795 klimt het op eensnbsp;tot 145 en blijft gemiddeld 60 per jaar, tegenover 35nbsp;in de derde halve eeuw van het bestaan der Hoogeschool. De verklaring ligt voorde hand. Vóór 1795nbsp;had men, na den opgeheven vrijdom van impost opnbsp;wijnen, bieren en wat dies meer zij, geen bijzondernbsp;belang bij de inschrijving. Maar dat had men welnbsp;degelijk in en na dat jaar. De Raad der Gemeentenbsp;van de Stad Utrecht, ten gevolge van den grootennbsp;omkeer van zaken opgetreden, had namelijk ernstignbsp;aangedrongen op herstelling der „in onbruik geraakte

') In onbruik geraakt was de Inschrijving noch toen, noch vroeger, maar zij werd door zeer velen verzuimd of moedwillig nagelaten.nbsp;Dat de jaarlijksche Recensie in onbruik geraakt was, mag men


misschien aannemen. Zeer waarschijnlijk echter heeft zij tot 1795 nimmer plaats gehad. Zeker toch is het, dat de Aanteekeningennbsp;omtrent die Recensie, in het Archief van den Academischen Senaatnbsp;aanwezig, eerst beginnen met 1795. In dat jaar zijn maar 9 studentennbsp;gerecenseerd. Men was daarmede eerst begonnen den iiden November.

-ocr page 271-

255

inschrijving en jaarlijksche recensie. De Academische Senaat verlangde niets liever en had daaromtrent denbsp;noodige voorstellen gedaan aan het Gemeentebestuur,nbsp;naar aanleiding waarvan dat Bestuur den 30®*™ Octobernbsp;1795 eene Publicatie van het Raadhuis deed afkondigennbsp;en op verschillende plaatsen der Stad door aanplakkingnbsp;ter algemeene kennis brengen, waarbij de bedoeldenbsp;inschrijving en jaarlijksche recensie van allen, die alsnbsp;studenten beschouwd wilden worden, werd vastgesteld,nbsp;met bepaling, „dat alle studenten, soolange dezelvenbsp;„werkelijk aan deze Academie studeerden en in eenenbsp;„of andere Faculteit de collegies der Professoren frequen-„teerden, volkomen vrij zouden zijn van alle requisitiënnbsp;„tot eenige gewapende burgerwacht of genootschappennbsp;„van wapenen, hoe ook genaamd.”

Dat die vrijdom in den veelbewogen tijd, waarin hij beloofd werd, een verleidelijk aanloksel was voor eennbsp;aantal personen, die beproeven wilden als studentennbsp;ingeschreven te worden, al hadden zij geen plan omnbsp;Academische lessen bij te wonen, veel min naar eennbsp;doctoralen of anderen graad te dingen, kan slechts hijnbsp;betwijfelen, die de menschen voor beter houdt dan zijnbsp;zijn. In de eerste jaren intusschen schijnen geenenbsp;klachten over misbruik van de inschrijving in de rolnbsp;der Academieburgers bij de bevoegde autoriteiten ingekomen te zijn. Maar in Mei 1799 gevoelde de Kolonel,nbsp;met de conscriptie tot de Burgerwacht belast, zich verplicht, wegens door hem ontdekte misbruiken, de vrijstelling der studenten in te trekken. Wel heeft de

Het voorschrift was, dat men telken jare beginnen zoude veertien dagen na de groote vacantie. De Studiosi zijn waarschijnlijk vannbsp;meening geweest, dat hunne verplichting te dezen opzichte eerstnbsp;begon in 1796. Toen werden 114, in 1797 168, in 1798 198 ingeschrevenen gerecenseerd.

-ocr page 272-

256

Senaat de juistheid der door dien Kolonel aangevoerde feiten zoo taliter qualiter weersproken en is het ge-wenschte voorrecht der studenten, ook door de medewerking van den Agent voor de Nationale Opvoeding,nbsp;als bij oogluiking gehandhaafd geworden, maar hetnbsp;betrekkelijk hooge cijfer der jaarlijksche inschrijvingennbsp;in een tijd, die voor den bloei der vaderlandschenbsp;Hoogescholen zeer ongunstig was, en aan eene Academie , die met opheffing bedreigd en, aan die bedreigingnbsp;ontkomen, tot eene School van minderen rang verlaagdnbsp;is geworden, — dat betrekkelijk hooge cijfer doet onsnbsp;vermoeden, dat de voorwaarden der inschrijving tenbsp;weinig beteekenend waren om misbruiken te kunnennbsp;voorkomen. Hoe gegrond dat vermoeden is, blijkt uitnbsp;de opmerking van den Rector magnificus in de Senaats-vergadering van den 9*^®“ Januari 1804, naar aanleidingnbsp;der verwachte conscriptie voor den militairen dienstnbsp;gemaakt, dat in het Album civium Academicorum ooknbsp;ingeschreven werden Chirurgijns- en Apothekersleer-lingen, „die den naam van studenten niet verdienden,”nbsp;ofschoon ze, als ingeschreven, volgens een besluit vannbsp;Curatoren, daarvoor gehouden moesten worden. Mennbsp;raadpleegde een dier Curatoren over het ontgaan dernbsp;hieruit te vreezen moeielijkheid. Deze begreep, dat hetnbsp;vinden van een middel om dat misbruik, zooals hij hetnbsp;noemde, op te heffen aan den Senaat moest wordennbsp;overgelaten. Bij meerderheid van stemmen werd besloten de beshssing daaromtrent uit te stellen, totdatnbsp;over bedoelde conscriptie wederom met den Senaatnbsp;gehandeld mocht worden. Meer dan twee en een halfnbsp;jaar verliepen, voordat die zaak op nieuw ter sprakenbsp;werd gebracht; en men kwam toen tot het besluit, datnbsp;alleen zij, die Latijn verstonden en één of twee Latijnschenbsp;colleges hielden, als studenten beschouwd konden worden.

-ocr page 273-

257

Mogen wij nu aannemen, dat men zich getrouwelijk aan dat besluit gehouden heeft, dan blijft het voortdurennbsp;der wanverhouding tusschen het getal der inschrijvingennbsp;en dat der promotiën een voor ons onverklaarbaar feit.

Het was uit eigen beweging, gelijk wij gezien hebben, dat Ijsbrand van Hamelsveld , die nog maar drie jarennbsp;lid der Theologische Faculteit geweest was, in dennbsp;herfst van 1787, bij de herstelling van den Prins vannbsp;Oranje als Erfstadhouder, de stad Utrecht verliet, welnbsp;begrijpende, dat de nieuwe Regeering hem zijn ontslagnbsp;zou geven. Was dat ontslag tot bevordering van dennbsp;vrede in het door partijschappen zoo verdeelde Stichtnbsp;misschien doelmatig, het beroofde de Academie vannbsp;een man, wiens geleerdheid en bijzondere gave vannbsp;mededeeling haar tot grooten luister gestrekt had en innbsp;kalmer tijden nog lang had kunnen strekken. Doornbsp;het uitgeven toch van vele geleerde schriften, deels vannbsp;historischen, deels van exegetischen aard, heeft hij denbsp;wetenschap en de kerk, waaraan hij zeer gehecht was,nbsp;nog een aantal jaren aan zich verplicht.

Allergelukkigst iritusschen was de keuze van een opvolger. Hermannus Roijaards , even als van Hamels-

') Den 7den April 1753 te Zalt-Bommel geboren, waar zijn vader, Albertus Roijaards , destijds als Medicinae Doctor de geneeskundigenbsp;praktijk uitoefende, werd ook hij voor den dienst van Aesculaapnbsp;bestemd. Maar zijn onoverwinnelijke afkeer van practische Anatomienbsp;deed hem aan de Academie van studie veranderen: eene bijzonderheid, die den schrijver dezer Historische Schets getroffen heeft, daarnbsp;ook hij, om dezelfde reden, als negentienjarig jongeling de studienbsp;der Geneeskunde met die der Letteren en Rechtsgeleerdheid verwisseldnbsp;zou hebben, als zijn leermeester, de Leidsche Professor Anatomesnbsp;Gerardus Sandtfort , roemrijker gedachtenis, hem niet teruggehouden had.

17

-ocr page 274-

^58

VELD, kweekeling der Utrechtsche Hoogeschool, stond niet alleen bekend als een rechtschapen, ijverig en gemoedelijk Evangeliedienaar, in welke betrekking hijnbsp;meerdere gemeenten, laatstelijk die te ’s Hage, ten zegennbsp;was geweest, maar ook als een geleerde, die reedsnbsp;meer dan eens voor een professoraat in aanmerkingnbsp;was gekomen. Veel werd van hem verwacht, maar innbsp;geen opzicht is die verwachting teleurgesteld. Heldernbsp;van hoofd, uitmuntende door Grieksche en Hebreeuwschenbsp;taalkennis, heeft hij zich vooral op exegetisch, maarnbsp;ook op dogmatisch gebied door woord en schrift verdienstelijk gemaakt, en is, niet minder voorzeker dannbsp;zijne later benoemde ambtgenooten, gedurende eenenbsp;lange reeks van jaren een sieraad geweest van de Theologische Faculteit der Utrechtsche Hoogeschool.

Groote, ja zeer groote verplichting heeft die Hoogeschool ook aan Jodocus Heringa, Eliza’s zoon, niet slechts om het uitstekend onderwijs, dat hij daar eene langenbsp;reeks van jaren gegeven heeft, maar ook, en niet hetnbsp;minst voorzeker, wegens de kracht en het beleid, waarmede hij als haar hoofd in de tijden der verdrukking,nbsp;waarover later, hare rechten verdedigd, hare vernie-tiging tegengehouden, hare herstelling bevorderd heeft.nbsp;Heringa is, naar de getuigenis van alle bevoegde beoordeelaars, een man geweest van zeldzame talenten, vannbsp;veel omvattende kennis, van weinig geëvenaarde werkzaamheid en van nimmer verflauwden ijver voor denbsp;belangrijke taak, die hem was opgedragen. Doornbsp;uitstekende leermeesters, eerst aan het Gymnasium,nbsp;daarna aan de Hoogeschool te Groningen gevormd,nbsp;heeft hij zich als herder en leeraar door zijne beschaafdheid, door zijn gemoedelijken ernst en doornbsp;de kracht zijner overtuiging de liefde verworven dernbsp;gemeenten, in welke hij geplaatst is geweest. En het

-ocr page 275-

259

zijn zeker diezelfde hoedanigheden, waardoor zijne wetenschappelijke lessen zulk een overwegenden invloednbsp;op zijne discipelen hebben gehad. Geen deel van hetnbsp;uitgebreide gebied der Godgeleerdheid schijnt door hemnbsp;onbeoefend gebleven te zijn, geen, wat meer zegt,nbsp;waarin hij niet in meerdere of mindere mate heeft uitgemunt. Zijne groote voorzichtigheid in het aannemennbsp;van datgene, wat, naar zijne meening, niet als volkomennbsp;zeker beschouwd kon worden, heeft hem, bij ambtge-nooten zoowel als bij leerlingen, wel eens eene beschuldiging van onrechtzinnigheid berokkend, waarover hijnbsp;zich bedroefd, maar waartegen hij zich ook op waardige wijze, naar het schijnt, verdedigd heeft. Maarnbsp;genoeg over een man, wiens lof door zoovelen verkondigd is, en wiens wetenschappelijke verdiensten doornbsp;ons niet beoordeeld kunnen worden.

Heeft zijn ambtgenoot. Professor Gabriel van Gordt, weinig vruchten zijner pen aan de geleerde wereldnbsp;aangeboden, hij was, naar de verzekering van deskundigen , een man van grondige kennis, van helderenbsp;begrippen en grooten ijver voor de taak, die hem wasnbsp;opgedragen. En het is dan ook daardoor, en doornbsp;zijne eenvoudige, duidelijke voordracht, dat hij voornbsp;zijne leerlingen een uitstekend onderwijzer; voor denbsp;Academie, ook in de moeielijke tijden, die hij er beleefdnbsp;heeft, een waardig Hoogleeraar; voor de kerk, waartoenbsp;hij behoorde, een zeer gewaardeerde steun is geweest,nbsp;terwijl zijne braafheid en zachtmoedigheid — wij mogennbsp;er dit wel bij voegen — hem voor de maatschappij,nbsp;waarin hij verkeerde, tot een hoogst nuttig voorbeeldnbsp;hebben gemaakt.

Eerbiedige hulde moeten wij ten slotte ook brengen aan Professor Pareau, door Koning Lodewijk, zooalsnbsp;wij gezien hebben, voor de Theologia typica et exegetica

-ocr page 276-

26ö

benoemd tot Hoogleeraar in de Theologische Faculteit alhier, maar bij de reorganisatie van het Hooger Onderwijsnbsp;in 1815, daar hij tevens belast was met het oilderwijsnbsp;in de Oostersche Taal- en Letterkunde, tot de Faculteitnbsp;der Wijsbegeerte en Letteren overgegaan. Van grootennbsp;aanleg en door noeste vlijt, onder de leiding vannbsp;uitstekende leermeesters, tot een geleerde van dennbsp;echten stempel gevormd, heeft hij niet alleen als Predikant bij de Waalsche gemeente, vroeger te Deventer,nbsp;later te Middelburg, de kerk, maar vooral als Hoog-leeraar in de Oostersche talen, eerst aan het Athenaeum der reeds genoemde Overijsselsche stad, daarnanbsp;aan de Geldersche, en eindelijk aan de Utrechtschenbsp;Hoogeschool, de wetenschap met den meesten ijvernbsp;gediend. Oostersche Taal- en Letterkunde, waarin hijnbsp;Hendrik Albert Schultens tot leermeester heeft gehad, was buiten twijfel zijn hoofdvak, maar ook in dienbsp;der Grieken en Romeinen, dank zij de leiding, die hijnbsp;van een Ruhnkenius, van een Valckenaar en van eennbsp;WrjTTENBACH genoten had, was hij bijzonder ervaren.nbsp;De wetenschappelijke schriften, die hij heeft nagelaten,nbsp;munten dan ook, naar de getuigenis van bevoegdenbsp;beoordeelaars, evenzeer door hun behagelijken vorm,nbsp;als door hun degelijken inhoud uit.

De Rechtsgeleerde Faculteit heeft in het tijdvak, waarover wij handelen, twee leden uit het aanzienlijk geslacht der Arntzeniussen bezeten; Hendrik Johannesnbsp;namelijk en één zijner zonen, Herman geheeten.nbsp;Eerstgenoemde, die reeds in Groningen, vanwaar hijnbsp;naar Utrecht beroepen is, met roem het hoogleer-aarsambt bekleed had, heeft dien roem door zijn uitnemend onderwijs in verschillende gedeelten van hetnbsp;Recht, ook aan de Utrechtsche Hoogeschool waardig-

-ocr page 277-

201

lijk g'ehandhaafd. Vooral in het Vaderlandsch Recht schijnt hij bijzonder ervaren geweest te zijn. Hijnbsp;muntte daarbij uit door grondige litterarische kennis,nbsp;door zeldzame welsprekendheid en door dichterlijkenbsp;talenten, die, schoon niet algemeen erkend, toch nietnbsp;alledaagsch schijnen geweest te zijn. Slechts negennbsp;jaren intusschen heeft hij der Utrechtsche Academienbsp;tot luister gestrekt.

Veel langer heeft zij van den zoon genoten, die, in October 1800 hier gekomen, eerst in November 1842nbsp;overleden is, en, ofschoon emeritus, nog jaren lang doornbsp;onderwijs en raad den Utrechtschen studenten nuttig isnbsp;geweest. Met zijn ambtgenoot de Rhoer, die tweenbsp;jaren vroeger benoem.d was, heeft hij de eer der Rechtsgeleerde Faculteit, ook in den tijd der Fransche over-heersching, waardiglijk opgehouden en is haar trouwnbsp;gebleven, ofschoon hem in die ongelukkige jaren eldersnbsp;een voordeelig ambt was aangeboden ^). Buiten zijnnbsp;academisch proefschrift, zijne reeds genoemde inaugu-reele Oratie, twee andere, bij het nederleggen van hetnbsp;Rectoraat der Academie gehouden, en eene Epistolanbsp;critica ad Ruardium, v. cl., de quibusdam Pindarinbsp;Thebani locis, heeft hij geen vruchten zijner pen in hetnbsp;licht gegeven, niet uit gebrek aan werkzaamheid, wantnbsp;zijn ijver in het hem opgedragen ambt en in de beoefening der wetenschap werd algemeen erkend, maar omdatnbsp;hij eene bijzondere vrees had voor letterkundige twistennbsp;en niet eerzuchtig was. Wie hem van naderbij gekend

*) Deze laatste bijzonderheid, eerst na ’s mans overlijden uit een brief aan zijn broeder bekend geworden, is door den schrijver dezernbsp;Schets, in de parentalia aan het einde zijner in 1843 uitgesprokennbsp;eerste Rectorale Oratie, medegedeeld. Maar die Oratie is door toevallige omstandigheden niet gedrukt. Het scheen daarom gepast dienbsp;mededeeling te dezer plaatse te herhalen.

-ocr page 278-

202

hebben, roemen zijn eenvoud, zijne rechtschapenheid en zijne beschaving, die zeker voor een deel aan zijnenbsp;degelijke philologische vorming toegeschreven mochtnbsp;worden.

Onze pen is te zwak, of liever, onze kennis te gering om aan de nagedachtenis van de Rhoer eene zoodanige hulde te brengen, als hij, naar de getuigenisnbsp;zijner tijdgenooten, om zijne buitengewone geestesgavennbsp;en om zijne even diepe als veel omvattende geleerdheidnbsp;verdient. Wij bepalen ons daarom bij de eenvoudigenbsp;herinnering, dat die zoon van een uitstekenden vader,nbsp;Joannes de Rhoer, door dezen en door andere voortreffelijke leermeesters, deels aan de Groninger, deels aannbsp;de Leidsche Hoogeschool, een van der Keessel, eennbsp;Rested en meerdere geestverwanten geleid, zich doornbsp;onvermoeide werkzaamheid eene zoodanige kennis vannbsp;de Geschiedenis der wereld en van al wat tot de Rechtsgeleerdheid behoort verworven heeft, dat hij doornbsp;weinigen geëvenaard schijnt te zijn. Zijn wijsgeerige bliknbsp;op het verband van oorzaken en gevolgen gaf aan zijnenbsp;geschiedkundige voordrachten en geschriften een ongemeen pragmatisch karakter, waaraan ook de groote vannbsp;Heusde met dankbaarheid erkent zich gespiegeld tenbsp;hebben. Gelijk vroeger te Harderwijk, zoo heeft hijnbsp;later te Utrecht eene eereplaats bekleed onder de priesters van Minerva en is die waardig gebleven tot aannbsp;zijn dood.

Op geheel andere, maar niet minder voortreffelijke wijze hebben de leden der Medische Faculteit den roemnbsp;der Utrechtsche Hoogeschool in den loop der jaren,nbsp;die op haar derde Jubilé gevolgd zijn, gehandhaafd.nbsp;Matthias van Geuns , Jan Bleuland en Nicolaasnbsp;CoRNELis DE Fremerij: ziedaar het eerwaardige drie-

-ocr page 279-

263

manschap, dat gelijktijdig in die Faculteit alhier werkzaam is geweest, en waaraan een aantal goede geneeskundigen hunne wetenschappelijke en praktischenbsp;vorming te danken hebben gehad.

Eerstgenoemde was al bijna grijs geworden in de uitoefening der kunst en in de leiding van leergierigenbsp;jongelingen, die daarvoor werden opgeleid, toen hijnbsp;uit Harderwijk te Utrecht beroepen werd. Maar doornbsp;een krachtig lichaam en een bijzonder helderen geestnbsp;is hij tot zijn tachtigste levensjaar in den dienst vannbsp;Ae.sculaap gebleven en eerst toen bij de reorganisatienbsp;der Hoogeschool emeritus verklaard. Hij was eennbsp;man van even grondige als veelomvattende kennis;nbsp;doorvoed met de ervaring van oudere en nieuwerenbsp;tijden, waarvan hij een oordeelkundig gebruik maakte;nbsp;van nature in hooge mate zelfstandig, vast van beginselen , rijk in eigene ondervinding en van grooten invloednbsp;op de jongeren, tot wier voorganger hij was aangesteld. Practicus in den volsten zin des woords, wasnbsp;hij niet slechts voor zijne leerlingen een voorbeeld,nbsp;maar ook een zeer gewaardeerde raadgever voornbsp;zijne kunstbroeders in ernstige ziektegevallen en daar,nbsp;waar Lucina bleek onmachtig te zijn. Ofschoon geennbsp;vreemdeling op Chirurgisch gebied, dat hij nog vóórnbsp;zijne Medische promotie, eerst in de groote hospitalennbsp;van Parijs, daarna te Amsterdam door het voortreffelijkenbsp;onderwijs van den grooten Camper had leeren kennen,nbsp;waren het toch vooral de zoogenaamde Inwendigenbsp;Geneeskunde en de Ars Obstetricia, waarin Matthiasnbsp;van Geuns heeft uitgemunt.

Is het intusschen de algemeen erkende taak van den medicus ziekten, voor zooveel mogelijk, tot genezingnbsp;te brengen, hij heeft ook de edele roeping door raadnbsp;en daad de gezondheid te bewaren van hen, die naar

-ocr page 280-

264

dien raad verkiezen te luisteren. Niemand was daarvan meer overtuigd dan van Geuns ; niemand, die zich meer moeite heeft gegeven om door gepastenbsp;diaetetische voorschriften de lichamelijke welvaart vannbsp;allen, waarop hij invloed oefenen kon, te bevorderen.nbsp;En het was niet alleen voor dezen, maar voor hetnbsp;geheele volk, dat hij waken wilde. Getuige al watnbsp;hij gedaan heeft om den Staat aan zijne verplichtingennbsp;te dien aanzien te herinneren; getuige zijn onvermoeidenbsp;werkzaamheid als Archiater en als Hoofd van hetnbsp;Geneeskundig Bestuur in de gemeenten, waarin hijnbsp;gevestigd is geweest. Van Geuns was inderdaad denbsp;ziel — het is met recht ook door anderen opgemerkt —nbsp;van de Geneeskundige Staatsregeling in Nederland,nbsp;door zijnen invloed vooral tot stand gebracht.

Maar het waren niet alleen de eigenlijk Geneeskundige vakken, waarin van Geuns het meesterschap bezat, ook van de Physische wetenschappen in meernbsp;bepaalden zin had hij eene ernstige studie gemaaktnbsp;en heeft met name, zoowel te Harderwijk als ook tenbsp;Utrecht, jaren lang op voor dien tijd uitnemende wijzenbsp;Academische lessen over Botanie gegeven. Aan denbsp;Stichtsche Hoogeschool had hij die lessen overgenomennbsp;van zijn voortreffelijken zoon Steven Jan van Geuns,nbsp;door een vroegtijdigen dood, gelijk wij gezien hebben,nbsp;aan die Hoogeschool ontrukt. Maar genoeg van diennbsp;uitstekenden man. Hij was in waarheidnbsp;nbsp;nbsp;nbsp;dvra^iog

Bleue AND was ruim twintig j aar jonger dan Matthias VAN Geuns. Beiden hadden intusschen in de praktijknbsp;der Genees- en Verloskunde denzelfden leermeesternbsp;gehad, den beroemden Gualtherus van Doeverennbsp;namelijk, vroeger Hoogleeraar te Groningen, waarnbsp;VAN Geuns zijne eerste opleiding gehad heeft, later

-ocr page 281-

265

te Leiden, waar Bleuland heeft gestudeerd. In beide deelen der ars saluiaris had Bleuland , die zich na zijnenbsp;promotie tot Medicinae Doctor in zijne geboorteplaatsnbsp;Gouda gevestigd had, reeds eene groote ervaringnbsp;gekregen, toen hij in 1791 tot Hoogleeraar benoemdnbsp;werd aan de Geldersche Hoogeschool. Daar en laternbsp;ook te Utrecht heeft hij de Verloskunde onderwezen,nbsp;misschien ook de Chirurgie. Na het overlijden tochnbsp;van Professor Luchtmans heeft hij, gelijk reeds doornbsp;ons vermeld is, ook den titel van Professor Chirur-giae gekregen. Maar zijn hoofdvak was Anatomie.nbsp;Opgewekt door een der groote Albinussen , wien hijnbsp;het voorrecht gehad heeft onder zijne leermeesters tenbsp;tellen, heeft hij den lust tot anatomische nasporingennbsp;gedurende zijn geheele leven behouden en elke gelegenheid, die zich aanbood, gretig aangegrepen om aannbsp;dien lust te voldoen. En de vruchten zijn niet uitgebleven. Bleuland was inderdaad een coryphaeus innbsp;het vak. Hij bezat eene groote handigheid, had daarbijnbsp;eene zeer duidelijke voordracht en heeft ongetwijfeldnbsp;op de anatomische vorming zijner leerlingen een weinignbsp;overtroffen invloed gehad. Groot vooral waren zijnenbsp;verdiensten omtrent de fijnere Anatomie door een zeldzaam talent om bloed- en watervaten kunstmatig metnbsp;verschillende kleuren op te spuiten en daardoor dennbsp;toestand, waarin zij zich in het leven vertoonen, zoonbsp;nauwkeurig mogelijk na te bootsen. En hij deed datnbsp;niet alleen bij menschen, maar ook bij dieren; nietnbsp;slechts in anatomisch gezonde organen, maar ook innbsp;de zoodanige, die door ziekte veranderingen haddennbsp;ondergaan. Eene overschoone verzameling van op dienbsp;wijze verkregene praeparaten, voor de beoefening dernbsp;Ontleedkunde in het algemeen, en ook voor vergelijkende en pathologische Anatomie van groote waarde,

-ocr page 282-

266

is onder den naam van Museum Bleulandinum voor de Hoogeschool bewaard gebleven. Vele dier praepa-raten zijn 'ook nauwkeurig door hem beschreven ennbsp;met fraaie afbeeldingen ter algemeene kennis gebracht.nbsp;Met de studie der Anatomie verbond hij die dernbsp;Physiologie en heeft ook daarin zoodanig degelijknbsp;onderwijs gegeven, als in den toenmaligen staat dernbsp;wetenschap mogelijk was.

Eerwaardig hebben wij ook Nicolaas Cornelis de Fremerij genoemd. En dat was hij inderdaad. Hijnbsp;had eene grondige studie van de Geneeskunde gemaakt , en was door rijke ervaring een uitstekendnbsp;arts geworden ^). Veel omvattende was daarbij zijnenbsp;kennis van de Natuurwetenschappen in het algemeen,nbsp;onvermoeid zijne werkzaamheid voor wetenschap ennbsp;maatschappij. Belangrijke geschriften, door hem uitgegeven, kunnen daarvan ten bewijze strekken. Natuurlijke Historie, Chemie, Pharmacie, Gerechtelijke Geneeskunde en Politia medica; ziedaar de vakken, die hij,nbsp;voor den tijd waarin hij leefde, op voortreffelijke wijzenbsp;onderwezen heeft. En het is dan ook hierdoor, datnbsp;hij van zijn vijf en twintigste tot zijn zeventigstenbsp;levensjaar een sieraad geweest is van de Utrechtschenbsp;Hoogeschool.

Hebben de reeds genoemde Faculteiten in de drie laatste decennia, welke wij in deze Schets wenschennbsp;te behandelen, mannen bezeten, die der Stichtschenbsp;Academie tot niet geringen luister hebben gestrekt,nbsp;de Philosophische Faculteit stond hare zusteren waar-

') Evenals de meeste Hoogleeraren in de Medische Faculteit vóór en nog lang na 1815, oefende ook de Fremerij niet slechts eenenbsp;consultatieve, maar de gewone geneeskundige praktijk uit.

-ocr page 283-

267

diglijk ter zijde, gelijk wij door enkele voorbeelden trachten willen te bewijzen.

Van Heusde ! Zou het noemen van dien naam niet al voldoende zijn? Is het wel noodig er nog ietsnbsp;bij te voegen? Voor ouderen van dagen, die dennbsp;man persoonlijk- hebben gekend, of de verkondigingnbsp;van zijn -roem uit den mond van tijdgenooten gehoord en zijne schriften gelezen hebben, zeker niet.nbsp;Maar jongere geslachten, wien de eer van hunnbsp;vaderland ter harte gaat, mogen nog wel eens metnbsp;een enkel woord herinnerd worden aan dien uitstekendennbsp;philoloog, aan dien wijsgeerigen historicus, aan datnbsp;type van humaniteit, aan dien voortreffelijken leeraar,nbsp;die van 1804 tot 1839 door onderwijs en voorbeeldnbsp;een overwegenden invloed gehad heeft op allen, die hetnbsp;voorrecht hadden zijne lessen te kunnen volgen; eennbsp;voorrecht, waarvan alle Utrechtsche Academieburgersnbsp;gedurende korteren of langeren tijd gebruik plachtennbsp;te maken, en dat door allen op den hoogsten prijs werdnbsp;gesteld.

Het was vooral op aanbeveling van den grooten WijTTENBACH, wiens meest geliefde leerling hij was ,nbsp;dat VAN Heusde hier het eerst is opgetreden. Toennbsp;was hij jong — hij had zijn 26^‘® levensjaar nog nietnbsp;voleindigd — en aanvaardde de hem opgedragen taaknbsp;met eene der jeugd vooral eigene geestdrift, die denbsp;grootste verwachtingen deed koesteren. En die verwachtingen zijn niet teleurgesteld; die geestdrift isnbsp;nimmer uitgedoofd; neen, zij is met de gestadige

') Hoe hoog de jonge van Heusde bij dien beroemden leermeester stond aangeschreven, kan blijken uit den brief door dezen aan dennbsp;schrijver van het Specimen criticum in Platonem gericht, opgenomennbsp;in de Opusctila Dan. Wijttenbachii , in 1821 te Leiden uitgegeven,nbsp;T. II, p. I seqq.

-ocr page 284-

268

vorderingen zijner kennis, zoo mogelijk, nog toegenomen en hem bijgebleven tot aan zijn dood. Getuigen de op vijftigjarigen leeftijd door hem uitgegeven Initianbsp;Philosophiae Platonicae, om van latere schriften nietnbsp;te gewagen; getuigen niet minder zijne Brieven overnbsp;den aard en de strekking van Pdooger Onderwijs, die denbsp;schrijver dezer regelen niet noemen kan, zonder zichnbsp;met dankbaarheid den grooten invloed te herinneren,nbsp;dien genoemde Brieven op zijne eigene vorming hebben gehad. Men leze de ontboezemingen van rouw,nbsp;na het afsterven van dien letterheld in het licht gegeven,nbsp;de warme hulde door leerlingen, ambtgenooten ennbsp;vrienden aan zijne talenten, aan zijne geleerdheid, aannbsp;zijne deugden en maatschappelijke verdiensten gebracht,nbsp;en men zal ten volle overtuigd zijn, dat van Heusdenbsp;een man is geweest, eenig in zijn soort, aan wien denbsp;Utrechtsche Hoogeschool zeer groote verplichtingen heeft.

Als een tweede voorbeeld uit de leden der Philoso-phische Faculteit, die den roem onzer Universiteit in de laatste jaren vóór hare verheffing waardiglijk gehandhaafd hebben, noemen wij den even edelen als talent-vollen en ijverigen van Beeck Calkoen, wiens levennbsp;helaas kort, maar wiens werken overvloedig is geweest.nbsp;Veelzijdig ontwikkeld, ook op litterarisch en zelfs opnbsp;theologisch gebied, heeft hij zich toch het meest, eerstnbsp;onder de voortreffelijke leiding van den grooten Hennert,nbsp;later ook aan verschillende Duitsche Universiteiten, opnbsp;de Wis- en Sterrekunde toegelegd. En het is dan ooknbsp;daarin vooral, dat hij, eerst te Leiden, vervolgens tenbsp;Utrecht, door zijn uitstekend onderwijs en door velenbsp;geschriften zich een naam verworven heeft, dien denbsp;geleerde wereld, waarvan hij een sieraad was, nietnbsp;licht vergeten zal.


-ocr page 285-

269

En dat zal zij zeker ook zijn opvolger, Gerrit Moll niet doen, met wien wij, als den laatstbenoemde innbsp;dit tijdvak, deze korte aanwijzing der voornaamstenbsp;Utrechtsche Professoren besluiten zullen.

Het was vooral de aanbeveling van onzen van S WINDEN '') en van den beroemden Delambre , wiensnbsp;lessen en vriendschap Gerrit Moll een paar jaren tenbsp;Parijs genoten had, waardoor hij eerst tot Directeurnbsp;van het Utrechtsche Observatorium, en, eenige maanden later, tot Hoogleeraar in de Wis- en Sterrekundenbsp;alhier benoemd werd. Groot zijn de diensten, die hijnbsp;in beide vakken en, na de verheffing der Hoogeschool,nbsp;ook in de Natuurkunde aan dat Stichtsche Palladiumnbsp;en aan de wetenschap bewezen heeft: diensten ook doornbsp;buitenlandsche, vooral Engelsche geleerden algemeennbsp;erkend, en door de stad Utrecht in 1826, toen hij eennbsp;beroep naar Leiden had afgeslagen, op eene harernbsp;waardige wijze ’ beloond door eene som van tienduizendnbsp;gulden ter zijner beschikking te stellen tot aankoop vannbsp;instrumenten, daar de onbaatzuchtige man niets hoegenaamd voor zich zelven begeerde. Ons bestek laat nietnbsp;toe en onze te geringe kennis van de bedoelde vakkennbsp;verbiedt ons in bijzonderheden aan te toonen, watnbsp;nuttigs onze Moll voor de wetenschap gedaan heeft.nbsp;Genoeg schijnt het voor ons doel, op getuigenis zijnernbsp;leerlingen, te verzekeren, dat hij door zijne grootenbsp;helderheid, door zijne levendige voordracht, door zijnenbsp;buitengewone handigheid in het nemen van proevennbsp;en door de trouwe waarneming der plichten, aan zijn

') Joannes Henricus van Swinden, destijds Hoogleeraar te Amsterdam.

'^) Jean Baptiste Chevalier Delambre , door Keizer Napoleon tot Inspecteur-Generaal der Studiën en tot lid van den Raad voornbsp;het Openbaar onderwijs benoemd.


-ocr page 286-

2 70

ambt en aan andere wetenschappelijke betrekkingen verbonden, bij jongere en oudere toehoorders gedurendenbsp;eene reeks van jaren zaden heeft uitgestrooid, dienbsp;rijke vruchten hebben voortgebracht ^).

Op den ongedachten triomf der Prinsgezinde partij in het jaar 1787 — wie ’s lands geschiedenis kent,nbsp;zal het zich aanstonds herinneren — volgde een tijdnbsp;van rust, voor den handel en vele andere belangen,nbsp;ook voor het Academieleven zeker, hoogst weldadig.nbsp;Maar de Fransche revolutie van 1789 was eene gebeurtenis, die, ook buiten het land, waarin zij plaats had,nbsp;een droevigen nasleep moest hebben. In Februarinbsp;1793 verklaarde Frankrijk, gelijk aan Engeland, zoonbsp;ook aan Nederland den oorlog. Dit verlevendigde dennbsp;moed der uitgeweken patriotten en deed hen op terugkeer en hervatting van den strijd bedacht zijn, wanneernbsp;een daarvoor geschikte tijd gekomen zou wezen. Dienbsp;tijd brak werkelijk aan. Er werd een ruim gebruiknbsp;van gemaakt. De aanhang van den Prins verminderdenbsp;meer en meer. Hij besloot het land te verlaten. Metnbsp;de oude republiek was het gedaan. De bewegingspartij kreeg hier wat vroeger, daar wat later de overhand, en in Maart 1795 ^^.d de revolutie overal tennbsp;onzent haar beslag gekregen.

Moge de opgewondenheid van ouderen en jongeren, die den nieuwen regeeringsvorm waren toegedaan of,

') Hoogst belangrijk is een stuk over het leven en de wetenschappelijke verdiensten van Moll door een zijner beste leerlingen, den Hoogleeraar Richard van Rees, voorkomende in den Uirechischennbsp;Studenten-Almanak voor het jaar 1839 bl. 104 en volgg.

-ocr page 287-

zoo men wil, de beginselen huldigden, die daartoe leiden moesten; moge de onrust, door de herhaalde aanwezigheid van vreemde soldaten veroorzaakt, voor denbsp;Academische studiën zeer nadeelig geweest zijn, denbsp;gewone gang van zaken, voor zooveel zulks uit denbsp;bewaarde aanteekeningen opgemaakt kan worden, werdnbsp;er weinig of niet door gestoord ^).

Met de Stadsregeering werd intusschen ook het College van Curatoren veranderd. Geen Vroedschapnbsp;meer, maar eene Municipaliteit; geen Burgemeestersnbsp;meer, maar een Maire; geen gecommitteerden tot denbsp;Academische zaken meer, maar een Comité voor ’tnbsp;publiek onderwijs, als zoodanig met de zorg voor dienbsp;zaken belast. In het eerst en provisioneel bestond datnbsp;Comité uit vier leden der Municipaliteit; wat later,nbsp;sedert Mei 1795 namelijk, definitief uit drie, waaraannbsp;in November 1797 nog drie burgers werden toegevoegd.nbsp;In Maart 1798 werd het getal zijner leden weder opnbsp;vier, een jaar later op zes gebracht.

Of wel alle leden van den Academischen Senaat met de groote verandering in den politieken toestandnbsp;des vaderlands ingenomen waren, betwijfelen wij tennbsp;zeerste. Zeker is het intusschen, dat de onderlingenbsp;verhouding tusschen dien Senaat als zoodanig en hetnbsp;Comité voor het publiek onderwijs, waaraan de functiënnbsp;van Curatoren waren opgedragen, bij voortduring denbsp;meest gewenschte was ^). Welwillend, ofschoon niet

') Eens trouwens is de Senaat verplicht geweest op het Stadhuis te vergaderen, omdat de Senaatskamer nefando scelere door Franschenbsp;soldaten was ingenomen.

¦^) Dat intusschen niet alle leden der nieuwe Stadsregeering gunstig gestemd waren jegens het corps der Professoren, blijkt wel uitnbsp;een voorstel, in het begin van December 1795 door een Raadslid

-ocr page 288-

272

zelden vruchteloos. waren de pogingen dier Verzorgers om de Professoren, op grond van de belofte, hunnbsp;bij de Academische Statuten gedaan, van de zoonbsp;onaangename inkwartiering van vreemde soldaten tenbsp;ontheffen Niet minder hunne tusschenkomst in denbsp;moeielijkheden, waartoe de eischen van adhaesie aannbsp;de nieuwe orde van zaken sommige hoogleerarennbsp;gebracht hadden. De belofte, die elk ambtenaar,nbsp;volgens de Publicatie van 30 Mei 1796, moest onderschrijven, hield onder anderen in, „dat hij nimmer metnbsp;„daden of woorden zou werkzaam of behulpzaam zijn,nbsp;„om het vernietigd Aristocratisch, Erfstadhouderlijknbsp;„Bestuur weder in te voeren, en dat hij bereid was,nbsp;„des gerequireerd, zulks met eede te bevestigen.”nbsp;De theologische Professoren, Bonnet, Roijaards ennbsp;Bachiene — eere hebbe hunne zelfstandigheid —nbsp;weigerden volstrekt de onderteekening. Men vreesdenbsp;algemeen, dat zij ontslagen zouden worden. Ter elfdernbsp;ure verklaarden zij zich intusschen bereid tot eenenbsp;eenvoudige belofte van gehoorzaamheid, en daarmedenbsp;stelde zich het Gemeentebestuur, bij gunstige uitzondering, tevreden.

In October 1797 werd eene Publicatie, door het gedaan, om bijna al de leden van den Academischen Senaat tenbsp;„removeereneen voorstel, dat door de oppositie van andere Radennbsp;gelukkig geen gevolg heeft gehad. Wij hebben die bijzonderheid leerennbsp;kennen uit een brief van Prof. Luchtmans aan zijn zoon, door eennbsp;van diens nakomelingen ons welwillend ter lezing gegeven. In denbsp;bewaarde Notulen der Municipaliteit is er trouwens geen meldingnbsp;van gemaakt.

') Een klein bewijs van die welwillendheid was b. v. de raad om zich aan te sluiten aan de weduwen en alleen wonende ongehuwdenbsp;vrouwen en meisjes, die zich verbonden hadden meubels en andernbsp;huisraad voor de hoofdofficieren af te staan, waardoor zij van denbsp;Inkwartiering werden vrijgesteld.

-ocr page 289-

273

Provinciaal Bestuur ’s lands van Utrecht uitgevaardigd, waarbij, onder anderen, ook de leeraren der Hooge-scholen, op straffe van ontzetting uit hun ambt, verplichtnbsp;werden de hier volgende verklaring te onderteekenen;

„Ik beloove onderwerping aan den thans plaats ,,hebbenden Regeeringsform, gegrond op de Opper-„macht des Volks, Gelijkheid en Vrijheid; verpligte mijnbsp;„bij deezen vrijwillig, en op straffe van als verstoordernbsp;„der openbaare rust te zullen worden aangemerkt,nbsp;„om nimmer door Redeneringen, Lessen, Onderwijsnbsp;„of Voorspraak, in het openbaar, of meer heimelijk,nbsp;„daartegen te handelen, maar integendeel, voor zoovernbsp;„mijn beroep of post dit medebrengt, daaraan, zooalsnbsp;„een vrijen Burger betaamt, bevorderlijk te zijn; erken-„nende, dat ik door geen andere magt, hetzij kerke-„lijke, hetzij waereldlijke, hiervan kan ontslagen worden.”

De Senaat meende, op grond van de door zijne leden reeds vroeger gedane beloften, niet gehoudennbsp;te zijn aan de vordering van laatstgemelde Publicatienbsp;te voldoen. Curatoren waren van hetzelfde gevoelennbsp;en verkregen door hunne voorspraak vrijstelling voornbsp;de Professoren der Utrechtsche Hoogeschool. Eennbsp;nieuw „Provisioneel Gemeentebestuur” echter, tengevolgenbsp;der nieuwe omwenteling van Januari 1798 opgetreden,nbsp;kreeg in Februari daaraanvolgende den last van hetnbsp;„Intermédiair Administratief Bestuur der voormaligenbsp;„Provincie Utrecht,” om die vrijstelling in te trekken.nbsp;Geenerlei tusschenkomst kon baten; men teekende dusnbsp;en zweeg.

Eenige maanden te voren was de Academie zeer ernstig bedreigd. In de eerste Nationale Vergaderingnbsp;namelijk was een plan van organisatie der Instellingennbsp;voor Hooger Onderwijs beraamd, volgens hetwelk

18

-ocr page 290-

574

Leiden eene Nationale Universiteit zou krijgen, Groningen , Harderwijk en Breda daarentegen Academiën van minderen rang. Alleszins gegrond was zeker de vrees,nbsp;dat, werd dat plan ten uitvoer gebracht, de Utrechtschenbsp;Hoogeschool of opgeheven, of althans in eer en betee-kenis aanmerkelijk verlaagd zoude worden. Krachtigenbsp;pogingen werden dan ook door het Gemeentebestuur,nbsp;door Curatoren der Hoogeschool, door den Academischennbsp;Senaat en een groot aantal der aanzienlijkste burgersnbsp;van Utrecht aangewend, om de ontwerpers van het genoemde plan tot andere gedachten te brengen. Denbsp;door de Nationale Vergadering voorgestelde Constitutienbsp;werd door het volk gelukkig verworpen, en daardoornbsp;de Hoogeschool, immers voor het oogenblik, gered.

Nieuwe plannen, die haren ondergang ten gevolge hadden kunnen hebben, zijn door de Hoofden dernbsp;jonge Bataafsche Republiek, naar het schijnt, nietnbsp;gemaakt. Hoe onzeker dan ook de tijden waren; hoenbsp;wisselvallig de samenstelling van het Gemeentebestuur,nbsp;dat de Academie moest onderhouden; hoe beperkt denbsp;middelen, waarover men te beschikken had, — denbsp;zorg voor die zoo hoog aangeschrevene Instelling, denbsp;verphchtingen, die de Stad ten haren aanzien op zichnbsp;genomen had, werden nimmer vergeten. De Hoog-leeraren bleven op hun post, de ledige plaatsen werdennbsp;aangevuld, de Academische werkzaamheden hieldennbsp;haren gewonen loop.

Werden de raddraaiers der revolutionnaire partij in Frankrijk door het optreden van Bonaparte als eerstennbsp;Consul in hunne onstuimige woelingen spoedig gebreideld, de heethoofden van Nederland werden ernbsp;indirect door tot kalmte gebracht, waarvan ook andersdenkenden onder eene nieuwe Constitutie den heilzamen

-ocr page 291-

275

invloed ondervonden. Maar de verheffing van dien énergieken krijgsheld tot Keizer was het begin vannbsp;het einde der Bataafsche Republiek. Die Keizer dreigtnbsp;ons met inlijving in Frankrijk, tenzij wij mochten goedvinden een meer éénhoofdigen Regeeringsvorm aan tenbsp;nemen. De keuze is niet twijfelachtig. Mr. Rutgernbsp;Jan Schimmelpenninck wordt in April 1805 totnbsp;Raadpensionaris uitgeroepen. Eene commissie uit hetnbsp;Gemeentebestuur der Stad Utrecht brengt hem, ooknbsp;uit naam van den Academischen Senaat, te ’s Hagenbsp;eene eerbiedige hulde en krijgt van dien hoogge-plaatsten landgenoot de verzekering zijner welwillendheid ^). Maar niet lang mocht men die welwillendheidnbsp;genieten. De overmoedige dwingeland dreigt ons hetnbsp;volgend jaar ten tweeden male met inlijving in hetnbsp;land, waar hij den schepter voert, zoo wij niet besluiten kunnen een lid zijner familie op den troon vannbsp;Nederland te plaatsen. Eene groote vergadering vannbsp;Hoogmogende!! en andere aanzienlijke dignitarissen,nbsp;door den Raadpensionaris samengeroepen, zendt eenenbsp;commissie naar Parijs, om den Keizer, zoo mogelijk,nbsp;van zijne Nederland onteerende eischen te doen afzien.

') Drie maanden na het optreden van Rutger Jan Schimmelpenninck als Raadpensionaris heeft het Gemeentebestuur der Stad Utrecht, op voorstel van Mr. van Dielen , besloten, wegens dennbsp;treurigen toestand der Stadsfinanciën, die afdoende bezuinigingennbsp;volstrekt vereischte, het beheer der Utrechtsche Academie aan tenbsp;bieden aan het verwachte Departementaal Bestuur ’s lands van Utrecht,nbsp;onder voorwaarde, dat door dit Bestuur niet slechts het voortdurendnbsp;bestaan van die voor Utrecht zoo gewichtige Instelling gewaarborgd,nbsp;maar ook voor haar onderhoud behoorlijk gezorgd zoude worden,nbsp;met voldoening aan al de verbindtenissen, welke de Stad met denbsp;Professoren en de ondergeschikte beambten had aangegaan. Dit aanbodnbsp;heeft intusschen door den loop der politieke gebeurtenissen geennbsp;gevolg gehad.


-ocr page 292-

276

Napoleon is echter onverbiddelijk. Wij moeten hem binnen acht dagen vragen om zijn broeder Lodewijknbsp;als Koning. Schimmelpenninck wil de onderhandelingnbsp;voorloopig af breken en de stem der Natie hooren.nbsp;De meerderheid der Groote Vergadering is echter vannbsp;een ander gevoelen. Zij geeft aan de commissie dennbsp;last het verlangde verzoek aan den Keizer te doen;nbsp;deze willigt het genadiglijk in; de Raadpensionarisnbsp;treedt af, en de vreemde Koning doet in Juli van hetnbsp;jaar 1806 zijn intocht te ’s Gravenhage, waar hij zekernbsp;niet met vreugde, maar met den aan zijn hoogennbsp;rang verschuldigden eerbied ontvangen wordt.

Die Koning intusschen, wel verre van den aard zijns broeders te hebben, onderscheidde zich door eenenbsp;bijzondere hoffelijkheid en welwillendheid, welke allen,nbsp;die met hem in aanraking kwamen, aanstonds ondervonden. Dit was ook het geval met de Commissienbsp;uit den Academischen Senaat van Utrecht, die dennbsp;ons opgedrongen Vorst, niet lang na zijne aankomst,nbsp;hare opwachting maakte. Met belangstelling liet Zijnenbsp;Majesteit zich inlichten omtrent den toemaligen staatnbsp;der Universiteit, de vakken, die door de verschillendenbsp;Professoren onderwezen werden, het aantal studentennbsp;en wat dies meer zij; zoodat de afgevaardigden metnbsp;een zeer goeden indruk van den persoon des Koningsnbsp;huiswaarts keerden. En die indruk is gebleven ennbsp;telken male bevestigd, als de Professoren met hem innbsp;aanraking kwamen, wat, toen Hoogstdezelve zijn zetelnbsp;in Utrecht gekozen had, meermalen heeft plaats gehad.

De niet lang na de troonsbeklimming van Koning Lodewijk bekend geworden voorrechten, op voorstelnbsp;eener Commissie, den 22^*®quot; januari 1807 tot regeling

-ocr page 293-

277

der Nederlandsche Hoog-escholen benoemd , aan de Leidsche toe te kennen, welke den naam van Koninklijkenbsp;Universiteit zou dragen of reeds werkelijk droeg, gavennbsp;eene niet geheel ongegronde vrees voor opheffing dernbsp;Utrechtsche Hoogeschool. De Koning, daaromtrentnbsp;ingelicht, liet door zijn Minister van Binnenlandschenbsp;Zaken den Academischen Senaat alhier volkomen gerustnbsp;stellen. De Hoogeschool zou met al hare rechten ennbsp;privilegiën, evenals de vier andere lands-Hoogescholen,nbsp;die van Leiden, Groningen, Franeker en Harderwijknbsp;namelijk, gehandhaafd worden.

En aan die belofte is ook getrouwelijk voldaan. Het naaste toezicht bleef aan het College van Curatorennbsp;opgedragen, wier Voorzitter de Burgemeester was, alsnbsp;Hoofd van het Gemeentebestuur. Er was ook eennbsp;Directeur-Generaal van het publiek Onderwijs en denbsp;Wetenschappen ^), maar het oppertoezicht berustte bijnbsp;den Minister van Binnenlandsche Zaken.

Veranderingen van aanbelang heeft de Hoogeschool gedurende de Regeering van Koning Lode^vtjk nietnbsp;ondergaan. Min of meer gewichtige voorvallen totnbsp;haar betrekking hebbende willen wij intusschen kortelijknbsp;vermelden.

') Zij heette eigenlijk „Commissie tot formatie der Koninklijke en „Openbare Universiteiten.” Het Rapport van die Commissie heeft,nbsp;naar het schijnt, geen andere gevolgen gehad, maar is met anderenbsp;stukken, bij Koninklijk besluit van 15 Augustus en 8 November 1808,nbsp;in handen gesteld eener nieuwe Commissie, bestaande uit de heerennbsp;J. H. VAN SwtNDEN, J A. Bennet , JoH. Valckenaer en J. F. Vannbsp;Beeck Calkoen, om, naar aanleiding daarvan, een uitgewerkt plannbsp;tot regeling van het Hooger Onderwijs samen te stellen. Aan welkenbsp;opdracht zij in een hoogst belangrijk Vertoog den 2 2sten April 1809nbsp;voldaan heeft. Het ontwerp is intusschen niet tot uitvoering gekomen,

'^) Mr. J. Meerman, Heer van Dalem en Vuren.

-ocr page 294-

278

Het was de wil des Konings, dat, onder toezicht van den Directeur-Generaal der Kunsten en van diennbsp;der Wetenschappen, in de Hollandsche en Franschenbsp;taal zouden worden uitgegeven „Jaarboeken der Schoonenbsp;„Kunsten en Wetenschappen in het Koninkrijk Hollandnbsp;„onder de Regeering van Lodewijk Napoléon.” Denbsp;Academische Senaat werd daarom uitgenoodigd aannbsp;het bureau van Redactie te ’s Hage in te zenden eennbsp;exemplaar van alle inaugureele of andere Verhandelingennbsp;en gedrukte Oratiën, benevens het bericht der Openbarenbsp;Actus, die aan de Utrechtsche Hoogeschool haddennbsp;plaats gehad; en zulks van den tijd af aan, waaropnbsp;de Koning in ons vaderland den troon had beklommen.nbsp;Aan welk verzoek, voor zooveel het mogelijk was,nbsp;is voldaan.

De Universiteit van Utrecht -— het is den lezer bekend — had geen eigen rechtsgebied, geen zoogenaamd formn privilegiatimi, gelijk de andere Nedernbsp;landsche Hoogescholen. De Commissie, die door Zijnenbsp;Majesteit met de organisatie der Instellingen van Hoogernbsp;Onderwijs belast was, vroeg aan den Academischennbsp;Senaat te Utrecht, of het gemis van zulk eennbsp;forum moeielijkheden opleverde, en welke wenschen denbsp;Senaat te dien aanzien voor het vervolg koesterennbsp;zoude. Men antwoordde, dat het bedoelde gemisnbsp;nimmer betreurd was geworden; dat een eigen rechtsgebied, als dat der andere Hoogescholen, de rust ennbsp;orde waarschijnlijk niet meer zoude bevorderen, dannbsp;de toemalige inrichting van zaken; dat men echter,nbsp;onbekend met de plannen voor de toekomst beraamd,nbsp;niet kon beoordeelen, of eventueele veranderingen tenbsp;dezen opzichte wenschelijk waren. De toestand isnbsp;gebleven, zooals hij was.

-ocr page 295-

279

In den zomer van 1807 werd door gedelegeerden der Utrechtsche Schutterij van de Professoren eenenbsp;zekere som gelds gevorderd, om vrijstelling van Schutterlijken dienst te verkrijgen. De Senaat weigerdenbsp;aan de vordering te voldoen, daar de Professorennbsp;als zoodanig, krachtens de Academische Statuten,nbsp;onvoorwaardelijk te dien aanzien waren vrijgesteld.

In September deszelfden jaars kregen Rector en Senaat eene missive van den Minister van Justitie ennbsp;Politie, naar aanleiding van ongeregeldheden en rustverstoringen in de Nederlandsche Academiesteden, dienbsp;veelal door zoogenaamde ontgroenpartijen schenen veroorzaakt te worden; in welke missive, op last desnbsp;Konings, gevraagd werd, hoe het met die ontgroeningen te Utrecht gesteld was, en door welke maatregelen men de buitensporigheden, waartoe zij leidden,nbsp;zoude kunnen voorkomen. Men antwoordde, dat zulkenbsp;buitensporigheden hier, voor zooveel bekend was, nietnbsp;zoo groot waren als aan andere hoogescholen hetnbsp;geval scheen te zijn; dat zij zich ook niet tot allenbsp;studenten, noch tot alle Faculteiten uitstrekten, maarnbsp;niettemin nu en dan plaats grepen; dat vermaningen,nbsp;door Professoren of door wie dan ook gedaan,nbsp;hiertegen niets vermochten , dat alleen politiekenbsp;verbodsbepalingen tegen het houden van zulke ontgroenpartijen, als vallende in de termen van zoogenaamde „conventikelen” (geheime, ongeoorloofde samenkomsten) , en, des noods, de tusschenkomst der

') Dit scheen, gelijk waarschijnlijk meermalen, gebleken te zijn in het jaar 1800, toen het Intermédiair Gemeentebestuur der Stadnbsp;Utrecht, naar aanleiding eener klacht van den Agent van Politie,nbsp;den Academischen Senaat verzocht had door zijn invloed de ontgroeningen tegen te gaan.

-ocr page 296-

28o

rechterlijke macht in dezen van invloed konden zijn. De Senaat besloot intusschen het Hoofd der Stedelijkenbsp;Politie met de ontvangen missive bekend te makennbsp;en haren inhoud privatim ook aan de studenten medenbsp;te deelen. De ontgroenpartijen zijn blijven bestaan.nbsp;„Naturam expellas furca, tarnen usque recurret.”

Of er klachten waren ingekomen over de onbekwaamheid van sommige personen, die tot uitoefening der Geneeskunde bevoegd waren, te recht of tennbsp;onrechte toegeschreven aan gebrekkige examina, is onsnbsp;niet gebleken. Maar wij vermoeden het, deels uit dennbsp;aandrang in Mei 1809, op ’s Konings last, bij denbsp;Medische Faculteiten zoowel als bij de Provincialenbsp;Commissiën van Geneeskundig onderzoek en toevoorzicht gedaan, om met de meeste gestrengheid tenbsp;examineeren; deels uit de aanschrijving aan die Faculteiten , eenige maanden later ontvangen, dat harenbsp;examina in geen andere taal dan in de Latijnschenbsp;mochten worden afgenomen.

Op last van den Minister van Binnenlandsche Zaken verzocht de Directeur-Generaal der wetenschappen ennbsp;kunsten den 23=*“ April 1810 aan den Academischennbsp;Senaat „eene opgave en afschrift der Staatsresolutiënnbsp;„of andere acten, waarbij de leges en verdere kostennbsp;„van examina, promotiën en wat daartoe verder be-„hoort, bij dit Rijk in der tijd geregeld en vastgesteldnbsp;„waren, of ook, voor zoover dezelve alleen door hetnbsp;„gebruik waren ingevoerd, eene opgave van hetnbsp;„bedrag in verschillende gevallen en van den grond,nbsp;„waarop zoodanig gebruik of tarieven berusten.”

De Senaat verzocht zijn Secretaris na te zien, wat omtrent het gevraagde in de „Acta et Decreta” der

-ocr page 297-

28i

vorige jaren vermeld was. De Secretaris vond te dien aanzien niets'*). Ook in de Notulen der Vroedschap,nbsp;daartoe welwillend onderzocht, werd geenerlei mede-deeling omtrent hetgeen de Minister weten wildenbsp;gevonden. Dit werd aan den Directeur-Generaalnbsp;geschreven, zonder vermelding, naar het schijnt ,nbsp;van hetgeen iure consuetudinis destijds van de examinandi en promovendi gevorderd werd. De Ministernbsp;schijnt in het door den Senaat gegeven antwoordnbsp;berust te hebben. Misschien werd zijne aandacht doornbsp;andere en meer gewichtige bemoeiingen en door hetnbsp;vooruitzicht van te vreezen groote veranderingen innbsp;den toestand van Nederland afgeleid.

Lodewijk Napoleon, de slavenrol, die hij onder den dwang zijns broeders te spelen had, moede, deednbsp;in Juli van datzelfde jaar afstand van de kroon, tennbsp;behoeve van zijn oudsten zoon, onder de voogdij vannbsp;diens moeder. Koningin Hortensia. De heerschzuch-tige Keizer verklaarde die daad onwettig en lijfde onsnbsp;ex plenitudine potestatis onverwijld in Frankrijk in.

Ingelijfd in het groote Keizerrijk! Onderworpen aan de willekeur van een alvermogenden, immers allesnbsp;aandurvenden Dwingeland! Wat konden de bewonersnbsp;van Nederland voor zich zelven en voor de Instellingen,nbsp;waaraan zij gehecht waren, in de naaste toekomstnbsp;verwachten ? Men kon slechts gissen, en diende nognbsp;wel, met hoeveel weerzin dan ook, „mauvais jeu,

') Blijkbaar heeft hij de Acta van 29 Augustus 1672 en die van 13 Augustus en 19 October 1675, waarin Senaatsbesluiten omtrentnbsp;hetgeen bij tentamina, examina en promotien verschuldigd was metnbsp;duidelijke woorden vermeld worden, over het hoofd gezien.

¦^) Afschrift van dien brief is in de Notulen van den Senaat niet opgenomen; de mededeeling daarvan is opmerkelijk kort.

-ocr page 298-

282

„bonne mine” te spelen. Niet lang duurde het echter, of met de tierceering des Staatsschuld werd een alge-meene slag geslagen en werd alles van lieverlede opnbsp;Fransche leest geschoeid. Tot Gouverneur-Generaalnbsp;der Departementen van Holland werd de Hertog vannbsp;Plaisance benoemd. In plaats van Landdrosten, doornbsp;Koning Lodewijk aangesteld '‘), kreeg men Prefecten ennbsp;Onder-Prefecten; in plaats van Burgemeesters wederomnbsp;Maires. Wat zou er van de Nederlandsche Universi-teiten, wat bepaaldelijk van die van Utrecht worden ?nbsp;Voorloopig werd de status quo gehandhaafd. Dit bleeknbsp;onder anderen nog uit ’s Keizers goedkeuring der benoeming van Rector en Secretaris bij onze Hoogeschool,nbsp;in het laatst van Februari i8ii door den Hertog vannbsp;Plaisance aan den provisioneelen Maire en Adjunctennbsp;der Stad Utrecht medegedeeld, en door dezen ter kennisnbsp;van den Senaat gebracht.

Men wist intusschen, dat te Parijs eene reorganisatie van het onderwijs, ook van het Hooger Onderwijs,nbsp;in ons Vaderland beraamd werd, en dat de heerennbsp;Cuvier en NoëL zouden belast worden met het onderzoek van den toenmaligen staat daarvan. In afwachtingnbsp;van de komst dier heeren, kwam het den Academischennbsp;Senaat doelmatig voor door eene ad hoe te benoemennbsp;Comimissie uit zijn midden de geschiedenis, voor zooveelnbsp;noodig, maar vooral den aard en de inrichting onzernbsp;Universiteit in de Fransche taal schriftelijk te doennbsp;uiteenzetten, en wel bepaaldelijk de verdeeling en denbsp;strekking van het onderwijs in de verschillende Facul-

') Die te Utrecht was de edele, voor allen , die hem gekend hebben, onvergetelijke Baron van Lijnden van Lunenburg, vele jaren laternbsp;Lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en Curator dernbsp;Utrechtsche Hoogeschool.

-ocr page 299-

283

teiten gegeven, en het onderling verband dier Facul teiten duidelijk te doen voorstellen. Zoodanig volledignbsp;overzicht, meende men, zou voor de Fransche gedelegeerden meer waarde hebben dan alleen mondelingenbsp;mededeelingen, waarbij soms gewichtige zaken óf vergeten , óf niet goed begrepen werden. Aan dat denkbeeld werd op uitnemende wijze gevolg gegeven. Toennbsp;het merkwaardige stuk,, waarvan een afschrift in hetnbsp;Archief van den Senaat bewaard is gebleven , gereednbsp;was, besloot men hetzelve aan den Grootmeester dernbsp;Keizerlijke Universiteit, den Baron Louis de Fontanus,nbsp;te zenden, met verzoek de heeren Cuvier en Noëu,nbsp;vóór hun vertrek naar Holland, daarvan kennis te doennbsp;nemen. Op de meest beleefde wijze berichtte de Grootmeester de ontvangst aan den Senaat, met vermelding,nbsp;dat hij aan het genoemde verzoek voldoen zou en zichnbsp;voornam die zoo gewichtige inlichtingen zelf met denbsp;meeste aandacht te onderzoeken.

De Parijsche afgevaardigden kwamen en werden op waardige wijze ontvangen. Het bedoelde opstel werdnbsp;hun aanstonds aangeboden. Zij prezen wat zij zagennbsp;en hoorden, en beloofden een voor de Academie gunstig rapport te zullen uitbrengen, wat zij ook werkelijknbsp;gedaan hebben. Niettemin verzekerden zij, dat ten

’) In dat stuk werd vermeld — het schijnt doelmatig dit hier mede te deelen — dat, ter verkrijging van den doctoralen graad, innbsp;iedere Faculteit drie examina moesten worden afgelegd. De tweenbsp;eerste liepen over de verschillende deelen van het vak, waarin hetnbsp;doctoraat werd verlangd. Het derde bestond in de bespreking vannbsp;door den examinandus gemaakte schriftelijke opstellen, 24 uren nadatnbsp;hem het maken daarvan was opgelegd. Wie bij deze drie examinanbsp;voldaan had, kreeg als Candidaat de bevoegdheid eene door hem tenbsp;bewerken dissertatie of theses publice of privaiim te verdedigen,nbsp;waarna hij tot Doctor bevorderd kon worden. Vrij waarschijnlijknbsp;heeft deze inrichting van de stichting der Hoogeschool af bestaan.

-ocr page 300-

284

aanzien van het onderwijs in het algemeen en van het Hooger Onderwijs in het bijzonder een groote verandering werd voorbereid, en gaven niet onduidelijk tenbsp;kennen, dat het voortbestaan der Utrechtsche Academie,nbsp;om de nabijheid der Leidsche, die, als de oudstenbsp;zuster, zeker behouden zou worden, niet waarschijnlijknbsp;was. Hoe onheilspellend die meening ook klonk, mennbsp;kon niet wel anders doen dan afwachten wat komennbsp;zoude, en dat deed men dan ook met trouwe volharding in den arbeid.

Den 7*^®quot; October van datzelfde jaar 18 ii kwam de Keizer te Utrecht. Gelijk alle autoriteiten en bijzonderenbsp;personen, die hier eenig ambt bekleedden, zoo moestnbsp;ook de Academische Senaat zijne opwachting makennbsp;bij den gevreesden Man, die aller lot, menschelijkerwijzenbsp;gesproken, in handen had. Rector en Senaat warennbsp;ter bestemder ure met een groot aantal hunner stad-genooten en anderen, die van buiten gekomen waren,nbsp;in het paleis. Allen werden ontvangen, de vertegenwoordigers der Academie echter niet. Of dit aan vergissing , aan een onwillekeurig verzuim was toe tenbsp;schrijven, of wat anders daarvan de reden was, konnbsp;men niet te weten komen. Misschien, ja zelfs waarschijnlijk heeft de Keizer of zijn Minister de ontmoetingnbsp;van een lichaam, dat weinige dagen daarna een bijnanbsp;doodelijken slag zou krijgen, om het netelige der zaaknbsp;willen vermijden.

Op den 22^*®quot; van diezelfde maand werd een Keizerlijk Besluit uitgevaardigd, waarbij twee der Nederlandschenbsp;Hoogescholen, die van Leiden en die van Groningen,nbsp;met den naam van Academiën als deelen van denbsp;Keizerlijke Universiteit bevestigd werden; die van Utrecht

-ocr page 301-

^85

en de Athenaea van Amsterdam en Deventer daarentegen den titel van Écoles secondaires kregen, terwijl de Hoogeschool van Harderwijk en die van Franekernbsp;stilzwijgend werden opgeheven.

Welk eene verslagenheid dat onzalige Besluit, door de dagbladen in Utrecht bekend geworden, bij allen,nbsp;die aan de Utrechtsche Hoogeschool verbonden ofnbsp;haar genegen waren, teweegbracht, is niet wel ondernbsp;woorden te brengen. Er lag intusschen nog eenigenbsp;troost in de waarheid^ dat die School niet, als tweenbsp;andere, vernietigd was geworden. Maar wat was denbsp;zin van dien titel ^^École secondaire ?” De uitdrukkingnbsp;kwam in hetzelfde Besluit tweemaal voor. „Er zoudennbsp;„in de voornaamste Steden van Holland,” zoo luiddenbsp;een ander artikel, ^^Écoles secondaires worden opgericht.”nbsp;Blijkbaar werden daarmede lagere Scholen bedoeld.nbsp;Met deze kon toch eene Instelling, tot hiertoe aannbsp;Hooger Onderwijs gewijd, niet gelijk gesteld worden.nbsp;Dat die Instelling in rang verlaagd was geworden,nbsp;was duidelijk, maar de aard dier verlaging onzeker.

geworden

De Academische Senaat, aan wiens hoofd de wijze, voorzichtige, beleidvolle Heringa geplaatst was, besloot eene afwachtende houding aan te nemen. Hetnbsp;onderwijs werd alzoo op de gewone wijze voortgezet;nbsp;men bleef examineeren en promoveeren; in één woord,nbsp;men gaf den schijn, als of er niets bijzonders ware voorgevallen. Dit was ter ooren gekomen van den Eran-schen Intendant der Binnenlandsche Zaken in Holland,nbsp;den Graaf d’Alphonse , die te Amsterdam zijn zetel had.nbsp;En het was uit diens naam, dat in Januari 1812 door dennbsp;Prefect en Onder-Prefect aan den Maire van Utrechtnbsp;geschreven werd, dat de voormalige Universiteit dernbsp;Stad sedert 22 October 1811 eene Ècole secondairenbsp;was, waar, naar de meening van genoem-

-ocr page 302-

286

den Intendant, noch Academische graden verleend, noch Theologische, Rechtsgeleerde, Geneeskundige ofnbsp;Chemische lessen gegeven konden worden. De Senaat,nbsp;hiervan onderricht, besloot zich van het doctoreerennbsp;voorloopig te onthouden, maar het overige voor notificatie aan • te nemen; met het geven van Academischenbsp;lessen rustig voort te gaan, maar inlichting te vragennbsp;aan den Grootmeester der Keizerlijke Universiteit,nbsp;wiens welwillendheid jegens de Utrechtsche School bijnbsp;herhaling gebleken was. En de vrucht van dat besluitnbsp;liet zich niet wachten. Weinige dagen toch na denbsp;afzending der ontworpen missive aan den Grootmeesternbsp;werd door den Onder-Prefect medegedeeld, dat Zijnenbsp;Excellentie het gevoelen van den Intendant ten aanziennbsp;van den titel, die aan de voormalige Universiteit vannbsp;Utrecht gegeven was, niet deelde, en dat hare Professoren op denzelfden voet met hun onderwijs kondennbsp;voortgaan, als waarop zij dat vroeger gedaan hadden.

In zijn antwoord aan den Senaat schreef de Grootmeester: „J’ai appris avec satisfaction que les ordres, „qui avaient compromis l’existence de votre Etablisse-„ment, ont été révoqués. Je vous invite a continuernbsp;„avec Ie même zèle vos utiles travaux. L’Universiténbsp;„Impériale applaudira dans tous les tems aux succès quinbsp;„vous sont reservés.” Hij voegde er intusschen bij,nbsp;dat tot nadere regeling het verleenen van doctoralenbsp;graden behoorde nagelaten te worden.

Hadden de Utrechtsche Professoren alle reden om zich te verheugen over de goede gezindheid van dennbsp;Grootmeester, tegen wiens bedoeling het noodlottigenbsp;Besluit door den Keizer genomen was, de toestand,nbsp;waarin zij verkeerden, was verre van aangenaam, hunnenbsp;toekomst, zoolang de organisatie der Instelling, waaraan

-ocr page 303-

287

zij geplaatst waren, niet bekend was, geheel onzeker. De Stedelijke Regeering, door den Prefect, wiensnbsp;bevelen zij te volgen had, in hare handelingen belemmerd , was achterlijk in het uitbetalen der traktementen,nbsp;die zij verschuldigd was. Die Prefect was van oordeel,nbsp;dat de financiën der Stad niet toelieten aan de Ecolenbsp;secondaire, waartoe hare Universiteit verlaagd was geworden, eene hoogere som jaarlijks te besteden dannbsp;vijftienduizend francs, welke som hij meende dat gevonden kon worden in hetgeen de kweekelingen diernbsp;school voor de lessen en wat dies meer zij plachtennbsp;of in het vervolg behoorden op te brengen, als waardoor de school zich zelve zou kunnen onderhouden.

Tegen dat onzinnige plan heeft de Senaat zich aanstonds zoo krachtig mogelijk verzet en zoowel aannbsp;dien Prefect als aan de Stedelijke Regeering, gelijknbsp;mede aan den Grootmeester der Keizerlijke Universiteitnbsp;aangetoond, dat met de uitvoering van dit plan denbsp;school zelve spoedig vernietigd zoude worden, daar denbsp;Professoren, exceptis excipie^idis misschien, niet hebbennbsp;zouden om van te leven, en aanvulling van ledig geworden plaatsen eene volstrekte onmogelijkheid zou zijn.

Mogen de ernstige vertogen van den Senaat de uitvoering van het genoemde plan hebben tegengehouden, zeker is het, dat de som, vroeger voor denbsp;traktementen der Professoren vastgesteld, eene zoodanige vermindering ondergaan heeft, dat zij ternbsp;nauwernood twee derden ontvingen van hetgeen hunnbsp;toekwam, en gezamenlijk, in de drie jaren, die opnbsp;onze inlijving in Frankrijk gevolgd zijn, een verlies vannbsp;dertigduizend gulden hebben geleden.

Maar er waren, buiten die financieële verliezen, nog vele andere onaangenaamheden, die het Besluit desnbsp;Keizers omtrent het onderwijs is ons vaderland met


-ocr page 304-

288

al zijne gevolgen den Utrechtschen Professorenkrlng veroorzaakte. Wel had men vrijheid om voort te gaannbsp;met het geven van Academische lessen, gelijk datnbsp;vroeger gedaan was, maar men moest voor eikennbsp;publieken actus, voor het houden van disputatiën subnbsp;Praeside, voor het uitgeven van programmata en voornbsp;wat niet al de toestemming van den Rector der Leidschenbsp;Academie vragen, aan wien de Ecole secondaire ondergeschikt was, gelijk dat trouwens ook de Leidschenbsp;Professoren waren, die in den Rector, niet als vroegernbsp;den primus inter pares, maar den machthebbendennbsp;Supérieur hadden te eerbiedigen. Veel onaangenamernbsp;intusschen was de vermindering van het getal studenten,nbsp;waartoe de vernedering der Utrechtsche Hoogeschoolnbsp;al spoedig aanleiding had gegeven. Vele ouders, wiernbsp;zonen anders te Utrecht zouden zijn komen studeeren,nbsp;achtten het geraden hen naar Leiden of Groningen tenbsp;zenden, wier Academiën, zoo niet alle, dan toch denbsp;meeste harer rechten behouden hadden. Studenten innbsp;de Rechten, die er slechts eenige kans toe zagen,nbsp;haastten zich in den tijd, toen men te Utrecht nognbsp;voortging met promoveeren, den verlangden doctoralennbsp;graad te verwerven; terwijl later de Medici, toen mennbsp;verzekerde, dat de Leidsche Professoren dien graadnbsp;niet verleenden, of liever, de voordracht daartoe aannbsp;den Grootmeester der Keizerlijke Universiteit niet deden,nbsp;tenzij men gedurende een zekeren tijd de lessen vannbsp;ééne der wettiglijk of liever Keizerlijk erkende Academiën hadde bijgewoond, naar Leiden of Groningen trokken.nbsp;Het minst had de Theologische Faculteit geleden, deelsnbsp;omdat hare studenten geen doctoralen graad behoefdennbsp;om de door hen begeerde maatschappelijke betrekkingnbsp;te verkrijgen, deels om de geldelijke hulpmiddelen voornbsp;de minvermogenden onder die studenten bepaaldelijk

-ocr page 305-

28g

aan Utrecht geschonken, deels eindelijk omdat allen, die in de Theologie studeerden, vrij waren van militairenbsp;diensten. Volgens eene opgave van Professor Heringa,nbsp;destijds, gelijk reeds vermeld is. Voorzitter van hetnbsp;College der Professoren, waren alhier in het jaar 1812nbsp;100 studenten in de Theologie, in de drie anderenbsp;Faculteiten, te zamen genomen, slechts 43, niet mede-gerekend de Chirurgijns- en Apothekers-leerlingen, dienbsp;sommige lessen van Professoren volgden.

Den 3'^®quot; November des genoemden jaars werd de Leidsche Academie, als deel der Keizerlijke Univer-siteit, plechtig ingewijd, welke inwijding, ten gevolgenbsp;van eene officieële uitnoodiging, door twee Utrechtschenbsp;Professoren, de heeren van Geuns en van Heusde,nbsp;meer welstaanshalve dan met opgewektheid, is bijgewoond. De Grootmeester had bepaald, dat onverwijldnbsp;na die inwijding de Academische lessen een aanvangnbsp;moesten nemen; van welke bepaling door den Rector dernbsp;Leidsche Academie aan den Voorzitter der Utrechtschenbsp;School kennis was gegeven, met bijvoeging, dat hij hetnbsp;voegzaam achtte ook daar de lessen op denzelfden tijdnbsp;te doen beginnen.

Weinige dagen na de installatie der Leidsche Faculteit werd men in Utrecht verblijd door een Besluit van den Grootmeester der Keizerlijke Universiteit,nbsp;waarbij de heer „Gérard Moll” benoemd werd totnbsp;^^Professeur de Mathéniatiques et d'Astronomie a l’Athenéenbsp;Utrecht!'

De Rector der Leidsche Academie, die het bedoelde Besluit ter kennis van den Rector der voormaligenbsp;Universiteit van Utrecht bracht, gaf tevens mededeelingnbsp;van zijn voornemen om, zoo spoedig doenlijk, de noodige

19

-ocr page 306-

TT


290

maatregelen te nemen voor de behoorlijke installatie van dien nieuwen Hoogleeraar. Dat voornemen heeftnbsp;hij dan ook niet lang daarna ten uitvoer gebracht.nbsp;Zelf kon hij wegens andere bezigheden die installatienbsp;niet verrichten, maar droeg ze op aan den Rectornbsp;Heringa. En het is dan ook op den 11 December,nbsp;dat deze aan die opdracht gevolg heeft gegeven, na,nbsp;overeenkomstig het ontvangen voorschrift, den heernbsp;Moll den eed te hebben afgenomen, waarbij hij in denbsp;eerste plaats trouw aan den Keizer en ten anderenbsp;gehoorzaamheid aan den Grootmeester beloven moest.

O

Was die benoeming op zich zelve een bron van vreugde voor de Utrechtsche Professoren en voor vele anderen,nbsp;wien de Stichtsche Hoogeschool ter harte ging, nietnbsp;minder de qualificatie van „Athenaeum,” door dennbsp;Grootmeester gegeven aan de Instelling van Hoogernbsp;Onderwijs, die door den Keizer tot de Ècoles secondairesnbsp;gebracht was.

Een plan van organisatie dier Instelling was nog niet gemaakt. Daaraan kon, naar een schrijven van dennbsp;Grootmeester in diezelfde dagen ontvangen, eerst begonnen worden, wanneer hij van den Inspecteur-Generaalnbsp;der Keizerlijke Universiteit in Holland, den heer vannbsp;DEN Ende, de hem noodige opgaven ontvangen zounbsp;hebben van de namen der Utrechtsche Professoren,nbsp;van de lessen door ieder hunner gegeven, van hunnenbsp;bezoldiging, van de Statuten der oude Universiteit,nbsp;haar inwendig bestuur en wat dies meer zij: opgaven,nbsp;die de Grootmeester verzocht, door tusschenkomst vannbsp;den Rector der Leidsche Academie, aan genoemdennbsp;Inspecteur-Generaal, zoo spoedig mogelijk toe te zenden.nbsp;Aan welk verzoek reeds den 30®*®quot; November op denbsp;meest nauwkeurige wijze is voldaan.

-ocr page 307-

2gi

Liet de organisatie der Utrechtsche School zich wachten, niet alzoo de vordering eener jaarlijkschenbsp;retributie van hare kweekelingen ten behoeve dernbsp;Keizerlijke Universiteit, en evenmin de eisch, aan eennbsp;zeker aantal hunner gedaan, om te deelen in den dienstnbsp;der Schutterij of „Garde nationalegelijk zij heette.nbsp;Ongeloofelijk is de moeite, die de Rector Heringanbsp;zich getroost heeft om de Utrechtsche studenten aannbsp;die beide vorderingen te onttrekken. De kweekelingennbsp;der Leidsche en Groningsche Academiën waren, evenalsnbsp;die van het Amsterdamsche Athenaeum, vrijgesteld vannbsp;den Schuttersdienst. Het scheen dus alleszins billijk, datnbsp;een gelijk voorrecht ook aan de te Utrecht studeerendenbsp;jongelieden geschonken werd. Dit werd aan den Rectornbsp;der Leidsche Academie geschreven en diens voorspraaknbsp;bij den Prefect verzocht, ter verkrijging van hetgeennbsp;gewenscht werd. Die Rector verschoonde zich met denbsp;opmerking, dat geen wet op zoodanige vrijstellingnbsp;aanspraak gaf en dat alle beschikkingen te dien aanziennbsp;afhingen van het welgevallen des Prefects. Vruchteloosnbsp;waren de pogingen daarop bij den Prefect de Cellesnbsp;gedaan, vruchteloos een beroep op den Grootmeester;nbsp;de gevraagde vrijstelling van den Schuttersdienst, tenbsp;zwaarder, daar hij ook voor het bewaren der kustennbsp;gebruikt kon worden, werd niet gegeven.

Retributiën voor de Keizerlijke Universiteit werden door den Inspecteur-Generaal van de studenten dernbsp;Utrechtsche School gevorderd op grond van de Besluitennbsp;des F ranschen Keizers van 17 Maart en 17 Septembernbsp;1808. Hij berichtte zulks den Rector der voormaligenbsp;Universiteit te Utrecht, bij een even beleefd als welwillend schrijven in het begin van Januari 1813, daarinnbsp;verzoekende, dat die Rector dertigduizend francs, zijndenbsp;het bedrag van het over 1812 verschuldigde, in de

-ocr page 308-

292

maand April des loopenden jaars bij den Ontvanger ad hoe zoude storten, en dat wel in twee gelijkenbsp;termijnen; 1500 francs vóór dennbsp;nbsp;nbsp;nbsp;en evenveel

vóór het einde dier maand. De Rector Heringa was, evenals zijne ambtgenooten, in hooge mate verbaasdnbsp;over die vordering, en niet weinig verlegen omtrent denbsp;wijze, waarop hij, daartoe gedwongen, aan het verkregen bevel zou kunnen voldoen. Hij schreef, ooknbsp;namens de overige Professoren, aan den Inspecteur-Generaal, dat, huns erachtens, de aangehaalde Keizerlijkenbsp;Besluiten, voor kostscholen, zoogenaamde pensionatennbsp;en soortgelijke Inrichtingen gemaakt, niet toepasselijknbsp;waren op de Utrechtsche Instelling van Hooger Onderwijs; dat, ook in een tegenovergesteld geval, geennbsp;globale vordering van alle kweekelingen te zamen,nbsp;maar eene persoonlijke van elk individu werd voorgeschreven; dat het uiterst moeielijk zou wezen, metnbsp;het oog op het uiteenloopend vermogen der studenten,nbsp;te dezen opzichte eene rechtvaardige verdeeling tenbsp;maken; dat de Rector der genoemde Instelling de machtnbsp;niet bezat om de studenten te dwingen tot betaling dernbsp;gevorderde retributie, en dat de Inspecteur-Generaalnbsp;alzoo dringend verzocht werd de zaak in nadere overweging te nemen. Uitermate gewillig heeft deze aannbsp;dat verzoek voldaan, maar moest, tot zijn leedwezen,nbsp;in een zeer uitvoerig betoog het rechtmatige der vordering volhouden. Andermaal kwam de Utrechtschenbsp;Rector in verzet, daar noch hij, noch zijne ambtgenootennbsp;de juistheid der redeneering van den Inspecteur-Generaalnbsp;konden toegeven. Deze antwoordde, dat hem, nietsnbsp;meer ter overreding kunnende bijbrengen, nu nietnbsp;anders overbleef dan de zaak aan het oordeel van dennbsp;Grootmeester der Keizerlijke Universiteit te onderwerpen.nbsp;Dit heeft hij dan ook onverwijld gedaan. En met welk

-ocr page 309-

293

gevolg? Binnen weinige dagen ontving de Inspecteur het stellige bevel van Zijne Excellentie, om in de gedanenbsp;vordering te volharden. De Rector, hiervan onderricht,nbsp;bukte natuurlijk voor de noodzakelijkheid, stortte denbsp;genoemde som, ofschoon later dan op den daartoenbsp;aangewezen tijd, en verhaalde die gedeeltelijk aanstonds,nbsp;gedeeltelijk later, want de groote vacantie was reedsnbsp;begonnen, op de studenten. Een nog grootere somnbsp;werd voor den dienst van 1813 geëischt, maar daarvannbsp;heeft, door het dralen van den alle kansen berekenenden Heringa, de Keizerlijke Universiteit slechts denbsp;helft ontvangen.

De groote vacantie van 1813 — wij hebben het reeds gezegd — was ingetreden. Nog hoorde mennbsp;niets van eene officieële regeling der Utrechtsche School.nbsp;Kweekelingen van die School, die zich aan de Leidschenbsp;Academie hadden laten inschrijven, ten einde de examinanbsp;af te leggen, waarna zij voor het door hen begeerdenbsp;doctoraat konden worden voorgedragen, vernamennbsp;aldaar, dat de tijd, dien zij vóór de organisatie dernbsp;Leidsche Academie te Utrecht gestudeerd hadden, voornbsp;de toelating tot die examina geldig, maar de latere nietnbsp;geldig geacht werd. Kwam zulks ter algemeene kennis,nbsp;dan kon men een toenemend verval der Utrechtschenbsp;School, al mocht deze met den naam van Athenaeumnbsp;bestempeld worden, met zekerheid voorspellen. Hetnbsp;was dan ook op dien grond, dat de Rector Heringanbsp;zich verplicht rekende den Grootmeester der Keizerlijkenbsp;Universiteit beleefd, maar dringend te verzoeken, zoonbsp;spoedig mogelijk eene geruststellende beschikking tenbsp;nemen, waarbij het gevolgd hebben van de lessen dernbsp;Utrechtsche Professoren dezelfde geldigheid kreeg alsnbsp;dat van de Leidsche colleges. Een vroegere stadgenoot.

-ocr page 310-

294

Mr. P. J. DK Bije, die te Parijs in het Hoog'e Gerechtshof de waardigheid van Raadsheer bekleedde en aldaarnbsp;een man van invloed was, nam op zich het billijkenbsp;verzoek des Utrechtschen Rectors te ondersteunen;nbsp;maar aan de gehoopte vervulling van den wensch dernbsp;Stichtsche Professoren scheen in de groote wereldstadnbsp;niet gedacht te worden.

De tijd naderde intusschen, waarop andere, veel betere beschikkingen dan de vergeefs aan den Grootmeester der Keizerlijke Universiteit gevraagde verwachtnbsp;konden worden. De politieke toestand van Europanbsp;had, toen Napoleon in het najaar van 1812 verplichtnbsp;was geworden met veel schade en weinig eer uit hetnbsp;ijskoude Rusland terug te keeren, van lieverlede eenenbsp;groote verandering ondergaan. De onderdrukte volkerennbsp;hadden de handen ineengeslagen om zich met krachtnbsp;tegen den Franschen geweldenaar te verzetten en hem,nbsp;zoo mogelijk onschadelijk te maken. Intusschen, hoenbsp;mismoedig ook door het mislukken van zijn roekeloozennbsp;tocht naar het gevaarlijk gebied van Keizer Alexander,nbsp;Napoleon had zijn strategisch talent behouden ennbsp;trotseerde met zijne verzwakte legerbenden eiken tegenstand, dien hij ondervond.

Maar ernstige gebeurtenissen te Parijs vorderden zijne tegenwoordigheid aldaar. Hijzelf begaf zich daaromnbsp;derwaarts en liet zijn leger in Duitschland. Dat legernbsp;werd door herhaalde ontmoetingen met de vreemdenbsp;bondgenooten al kleiner en kleiner, de macht en denbsp;wraakzucht des vijands daarentegen al grooter ennbsp;grooter. Doch de onverschrokken oorlogsheld, die innbsp;de Tuilerien waakte, volkomen op de hoogte van denbsp;plannen, die tegen hem gesmeed werden, toonde zichnbsp;door de groote verliezen, die hij geleden had, in het

-ocr page 311-

295

allerminst niet ontmoedigd. Er waren nog weerbare mannen genoeg, waarmede hij zijn gebroken leger konnbsp;aanvullen, en, moest hij voor een deel zijne toevluchtnbsp;nemen tot jonge, ongeoefende personen, zij zoudennbsp;onder zijne leiding en door zijne geestdrift bezield —nbsp;hiervan was hij overtuigd — wonderen van dapperheidnbsp;vertoonen. Er werd bevel gegeven tot eene nieuwenbsp;conscriptie. Met weerzin onderwierp zich de Eranschenbsp;Natie, die doordat eindelooze oorlogen al zoovele bravennbsp;verloren had, aan den ijzeren wil van haren eerzuchtigennbsp;Gebieder. Met den meesten spoed, maar toch metnbsp;veel beleid werd eene groote legermacht marschvaardignbsp;gemaakt, en in April 1813 trok Napoleon weer naarnbsp;Duitschland. Zelf — zoo zeide hij ten minste — verlangde hij naar vrede, maar die vrede moest op eenenbsp;voor hem eervolle wijze verkregen worden.

Het ligt natuurlijk buiten ons bestek den loop der krijgsverrichtingen in Duitschland, na de terugkomstnbsp;van Napoleon uit Frankrijk, te schetsen. Genoeg zijnbsp;het te herinneren, dat de strijd met afwisselend geluknbsp;gestreden werd, dat bij Lützen en Bautzen nieuwenbsp;lauweren door Napoleon behaald, maar daar en eldersnbsp;ook groote verliezen geleden werden, terwijl de beslissende slag, op 18 en 19 October in den omtrek vannbsp;Leipzig geleverd, den overwonnen Dwingeland verplichtte den aftocht te doen blazen en zich terug tenbsp;trekken naar de andere zijde des Rijns.

Is het wonder, dat de tijding der nederlaag van den overmoedigen Verdrukker de lang verkropte, maar meernbsp;en meer zich openbarende zucht naar vrijheid in onsnbsp;vaderland als ten top voerde? Dat de gedachte aannbsp;eene mogelijke afschudding van het ondragelijke juk des

-ocr page 312-

296

Dwingelands, welke eenige heimelijk verbonden land-genooten van aanzien reeds geruimen tijd had beziggehouden , thans tot rijpheid kwam ? Onafhankelijk intusschen van den wil dier mannen en geheel tegennbsp;hunne bedoeling — geloofwaardige geschiedschrijversnbsp;hebben het ons verzekerd — begon in het midden vannbsp;November binnen de hoofdstad des Rijks eene onstuimige volksbeweging, die weldra tot zulk eene hoogtenbsp;was geklommen, dat de Prefect met alle andere Franschenbsp;ambtenaren het geraden achtten de stad te verlaten,nbsp;welk voorbeeld door de militaire bezetting zeer spoedignbsp;gevolgd werd. Een paar dagen na de uitbarsting vannbsp;dien niet gewenschten, maar door den sterken indruknbsp;op het algemeen voor de beraamde plannen niet ongun-stigen opstand, zette de Graaf van Limburg Stirumnbsp;met enkele andere voorname Prinsgezinden te ’s Hagenbsp;de oranje-kokarde op den hoed en gaf daardoor hetnbsp;sein tot het uitspreken van den wensch om den Prinsnbsp;van Oranje tot Souvereinen Vorst van Nederland tenbsp;verheffen. Die wensch werd spoedig algemeen. Denbsp;Prins werd dringend verzocht uit Engeland over tenbsp;komen. Hij kwam, werd met geestdrift ontvangen ennbsp;weldra, eerst te Amsterdam, daarna ook in anderenbsp;steden uitgeroepen als Souverein.

Utrecht, ofschoon natuurlijk deelende in de blijde vooruitzichten te ’s Hage geopend, zuchtte nog altijdnbsp;onder de lasten eener Fransche bezetting, door en metnbsp;den Generaal Molitor uit Amsterdam derwaarts overgebracht. Dat zuchten evenwel duurde niet lang. Opnbsp;den 28®'™ November verlieten alle Franschen de stadnbsp;en kon men elkander gelukwenschen met eene verlossing, die, gelijk met grond verwacht kon worden,nbsp;leiden zou tot eene voor alle belangen heilrijke toekomst.

Op zulk eene toekomst was niet het minst de hoop

-ocr page 313-

297

der Academie gevestigd. En die hoop werd niet teleurgesteld. De Senaat haastte zich het Provisioneelnbsp;Bestuur van Stad en Provincie, dat spoedig benoemdnbsp;werd, zijne opwachting te maken en de belangennbsp;der Academie met eerbied, maar tevens met ge-pasten aandrang aan te bevelen. Hetzelfde deed hij tenbsp;’s Hage, zoowel mondeling als schriftelijk bij den Souve-reinen Vorst, zoodra deze deputatiën ontvangen kon,nbsp;alsmede bij den Commissaris-Generaal voor de Binnen-landsche Zaken.

Had het Stedelijk Bestuur den Senaat al dadelijk volmacht gegeven om zijne oude rechten te hernemennbsp;en, evenals vóór het verbod van den Grootmeester dernbsp;Keizerlijke Universiteit, aan hen, die zulks verdienden,nbsp;Academische graden te verleenen, een Besluit van dennbsp;Souvereinen Vorst, in Februari 1814 genomen, waarbijnbsp;de bestaande Inrichtingen van Hooger Onderwijs bevestigd werden, handhaafde die volmacht, maar, in afwachting der voorgenomen organisatie, onder beding, datnbsp;de Candidaten, die men wenschte te doctoreeren,nbsp;minstens drie jaren aan de Utrechtsche Hoogeschoolnbsp;gestudeerd hadden.

Tot het ontwerpen der bedoelde organisatie was eene maand vroeger eene Commissie benoemd, bestaandenbsp;uit de heeren F. van der Duijn van Maasdam, F. W.nbsp;Boers, M. van Marum, H. Tollius, J. M. Kemper,nbsp;Hendrik Collot d’Escury van Heinenoord en D. J.nbsp;VAN Lennep; aan welke Commissie als Secretaris wasnbsp;toegevoegd de heer J. L. W. de Geer, terwijl denbsp;heeren J. F. W. van Spaen van Biljoen, A. G. Campernbsp;en H. Muntinghe werden verzocht om, zoo dikwijlsnbsp;zij zich in de residentie bevinden mochten, aan denbsp;beraadslagingen dier Commissie deel te nemen, „en haarnbsp;„inmiddels schriftelijk zoodanige consideratiën te sup-

-ocr page 314-

2g8

„pediteren,” als zij, in het belang der wetenschappen, geraden of dienstig mochten oordeelen.

Gesteund door de bij den Souverein en bij alle Autoriteiten ondervonden welwillendheid, gingen denbsp;Utrechtsche Professoren met goede hoop op de toekomst voort in hunnen arbeid, zich verheugende in denbsp;na betrekkelijk korten tijd herkregen vrijheid, ook innbsp;die vaderlandsche stedenwelke het langst door Fran-schen bezet waren gebleven.

De nederlaag van Napoleon was inmiddels volkomen geworden. Door de bondgenooten in zijn eigen Rijknbsp;vervolgd, had hij hun, in weerwil van de steeds toenemende verliezen in zijn leger, eiken voortgang, zooveel mogelijk, betwist, maar had eindelijk voor denbsp;overmacht moeten bukken. Parijs had zich overgegeven,nbsp;de Bourbons waren op den troon van Frankrijk hersteld,nbsp;de Napoleontische dynastie was vervallen verklaard.nbsp;Napoleon zelf, salvo homre et stipendio, naar het eilandnbsp;Elba verbannen.

Reeds in het begin des jaars waren de Zuid-Neder-landen door de bondgenooten bezet geworden, met uitzondering van Antwerpen, dat, hardnekkiglijk doornbsp;den Franschen Generaal Carnot verdedigd, eerst nanbsp;de troonsbestijging der Bourbons, bij Verdrag is ontruimd geworden. Die Zuid-Nederlanden werden bij dennbsp;vrede, in Mei 1814 tusschen de bondgenooten ennbsp;Frankrijk gesloten, aan het Huis van Oranje toebedeeld, welks Hoofd den 30^*®“ Maart te voren alsnbsp;Souverein Vorst van Nederland plechtig ingehuldigd,nbsp;in Augustus daaraanvolgende met den titel van Gouver-neur-Generaal ook het bewind over België aanvaardde.nbsp;Bij een daarna te Weenen gehouden Congres werdnbsp;Noord- en Zuid-Nederland tot één Koningrijk verheven

-ocr page 315-

299

onder den schepter van Willem den Eerste, die den jóden Maart 1815 als Koning der Nederlanden werdnbsp;uitgeroepen en in September deszelfden jaars in Brusselnbsp;gehuldigd. Die huldiging intusschen was door zeernbsp;ernstige gebeurtenissen vooraf gegaan. Napoleon , innbsp;het begin van 1815 met eene kleine macht van evennbsp;trouwe als dappere troepen, die men hem gelaten had,nbsp;van het eiland Elba ontvlucht, was in het Zuiden vannbsp;Frankrijk geland en eerst door het volk, zeer spoedignbsp;ook door de hem ontmoetende militairen met geestdriftnbsp;ontvangen. Hij verkondigde aanstonds zijn voornemennbsp;om naar Parijs te trekken, den hem ontrukten troonnbsp;te hernemen en zijn volk door het prestige van zijnnbsp;persoon en door nieuwe instellingen gelukkig te maken.nbsp;Dat voornemen verhoogde, zooals lichtelijk te begrijpennbsp;is, de geestdrift, vermeerderde den aanhang. Dagelijksnbsp;werd het leger, waarmede hij voortrukte naar de hoofdstad, door nieuwe aanwinst van soldaten èn grooternbsp;èn meer bereid om den nimmer vergeten en nu verrezen aanvoerder den steun te geven, dien hij behoefde;nbsp;en, wat men te Parijs ook deed of heette te doennbsp;om het onzinnige plan van den ^^usiirpateurgelijknbsp;men hem noemde, te verijdelen, hij bereikte, immersnbsp;tot eene zekere mate, zijn doel, nam zijn ouden zetelnbsp;in, dankte onverwijld de anti-Napoleontische dignitarissennbsp;af, benoemde nieuwe, deed schoone beloften, gaf eernbsp;en voordeel aan hen, die zijns erachtens belooningnbsp;verdienden, in één woord, handelde op eene wijze,nbsp;die, wanneer gansch Europa niet tegen hem warenbsp;geweest, hem de volkomen herstelling zijner macht,nbsp;immers in Frankrijk, scheen te zullen verzekeren.

Maar de bondgenooten waren niet ingeslapen. Zij wisten wat er voorviel. Zij mistrouwden den onverschrokken oorlogsheld. Zij deden wat mogelijk was

-ocr page 316-

300

om hunne macht te vergrooten en waren gereed hem het hoofd te bieden.

Was het voor den samenhang der politieke gebeurtenissen met het lot der Utrechtsche Academie schier onvermijdelijk die gebeurtenissen kortelijk in herinnering te brengen, het spreekt van zelve, dat we onsnbsp;bepalen bij de hoofdzaken. Wij zwijgen dus van hetgeen, na de terugkomst van Napoleon, te Parijs ennbsp;in andere deelen van Frankrijk voorviel, ook door dennbsp;invloed van de verstoeten Bourbons met hunne partij;nbsp;van de redenen, die Napoleon bewogen in Juni Belgiënbsp;in te trekken; van zijne krijgsverrichtingen aldaar; vannbsp;de verliezen, die hij leed, en van de overwinningen,nbsp;die hij behaalde. Genoeg zij het aan te stippen, datnbsp;hij bij Waterloo geheel verslagen en gedwongen werdnbsp;naar Frankrijk terug te trekken, om zich weldra aannbsp;de Engelschen over te geven en door dezen gevankelijk naar St. Helena te laten voeren.

Hoe gaarne hadden de Studenten der Utrechtsche en der andere Nederlandsche Hoogescholen deelgenomen aan dien beslissenden slag, waardoor hun vaderland met heel de wereld voor goed verlost werd vannbsp;den Dwingeland, wiens onverzadelijke eerzucht millioenennbsp;zijner natuurgenooten had doen lijden! Maar, ofschoonnbsp;zij zich reeds in Maart hadden aangeboden om alsnbsp;vrijwilligers in dienst te treden, wanneer de nood desnbsp;vaderlands dit mocht vereischen, van welk aanbodnbsp;onverwijld door den Rector magnificus aan Z. M. dennbsp;Koning kennis was gegeven, eerst den 6“^“ Juni werdnbsp;het bericht alhier ontvangen, dat Zijne Majesteit, dienbsp;het aanbod der Studenten terstond met welgevallennbsp;had aangenomen, de noodige orders had gegeven omnbsp;hen, onder de bevelen van den Provincialen Gomman-

-ocr page 317-

30t

dant, militaire oefeningen te laten doen; met bijvoeging, dat zij, bij eventueele noodzakelijkheid, zouden wordennbsp;ingedeeld bij zoodanig bataillon van het staande leger,nbsp;als waarbij zij het liefst geplaatst zouden worden. Wasnbsp;deze belofte een blijk van groote welwillendheid, nietnbsp;minder voorzeker de bepaling, dat de bedoelde studentennbsp;noch tot den gewonen garnizoensdienst, noch tot hetnbsp;doen van escortes gebruikt mochten worden, en datnbsp;de tijd, voor wapenoefeningen noodig, op zoodanigenbsp;wijze moest worden geregeld, dat hunne studiën daardoor zoo weinig mogelijk gestoord behoefden te worden.

Ook na den slag van Waterloo was waakzaamheid noodzakelijk en bleven alzoo de legers der bondge-nooten in of in de nabijheid van Frankrijk. In hetnbsp;begin van Augustus werden daartoe ook de Utrechtschenbsp;studenten opgeroepen, die den dier maand, nadatnbsp;hun, in tegenwoordigheid van den geheelen Senaat ennbsp;van een groot aantal belangstellenden, op een dernbsp;pleinen van Utrecht, een hartelijk afscheidswoord doornbsp;den Rector magnificus was toegesproken en een sierlijknbsp;vaandel, door een deel van het schoone geslacht vervaardigd , was aangeboden, in volle wapenrusting denbsp;Academiestad verlieten, om met betrekkelijk kleinenbsp;dagreizen naar Mons in België te marcheeren, waar zijnbsp;bij het 18*^® bataillon Jagers zouden worden ingedeeld ^).nbsp;Er is gelukkig geen aanleiding geweest om hen innbsp;het vuur te brengen, maar zij hebben zich, naar denbsp;getuigenis hunner bevelhebbers, als echte soldaten ge-

') Eene lijst der als Vrijwilligers in 1815 uitgetrokken Utrechtsche studenten vindt men onder de Bijlagen; eene beschrijving van dennbsp;veldtocht, door hen gemaakt, en van al wat daaraan is voorafgegaan, door een der Jagers, wijlen Professor H. J. Roijaarosnbsp;gegeven, in den Utrechtschen Studenten-Almanak van 1831.

-ocr page 318-

30i

dragen en alle redenen gegeven van tevredenheid. Die tevredenheid is hun op den 10'^®“ October, namensnbsp;Z. M. den Koning, met een warmen dank voor dennbsp;door hen betoonden moed en ijver, op recht plechtigenbsp;wijze betuigd, waarna zij van militaire verplichtingennbsp;ontslagen zijn, terwijl hun vaandel, op verzoek vannbsp;den Provincialen Commandant, tot eene blijvende gedachtenis aan den Academischen Senaat ter bewaringnbsp;werd toevertrouwd.

Den 2'^®quot; Augustus van datzelfde jaar 1815 had Z. M. de Koning het Besluit geteekend, waarbij denbsp;organisatie van het Hooger Onderwijs, naar het plannbsp;der ten vorige jare ad hoe benoemde Commissie werdnbsp;vastgesteld. Met groote vreugde was dat Besluit omnbsp;zijne milde bepalingen door alle voorstanders van wetenschap, vooral in de Academiesteden, ontvangen. Maarnbsp;nergens zeker met meer dankbaarheid dan in Utrecht,nbsp;waar de Hoogeschool niet alleen bevestigd, maar vannbsp;eene Stedelijke tot eene Landsinrichting verheven werd,nbsp;in rang gelijkstaande met de andere Hoogescholen en,nbsp;even als deze, door uitbreiding der Faculteiten en doornbsp;vermeerdering der materieële hulpmiddelen van studienbsp;meer geschikt gemaakt voor de vorming van harenbsp;kweekelingen en voor de uitbreiding der wetenschappen,nbsp;die men van Universiteiten pleegt te wachten.

Werd bij dat organiek Besluit de Leidsche Hoogeschool door ruimere toelagen voor verschillende Inrichtingen van onderwijs, door een grooter getal van Professoren en hoogere jaarwedden iets meer bevoordeeld dan de beide overige, zij hadden tegenover harenbsp;oudere zuster niet te klagen.

Kenmerkend in het bedoelde Besluit — wij kunnen den inhoud niet wel in bijzonderheden mededeelen —

-ocr page 319-

303

was vooreerst de vorming van vijf Faculteiten, in plaats van de vier, die vroeger bestonden, te weten: eenenbsp;Godgeleerde, eene Rechtsgeleerde, eene Geneeskundige,nbsp;eene Wis- en Natuurkundige en eene Letterkundigenbsp;Faculteit, in welke laatste ook de Bespiegelende Wijsbegeerte was opgenomen. Ten andere de bepaling,nbsp;dat de Professoren niet voor hun aangewezen vakken,nbsp;maar tot leden der respectieve Faculteiten benoemdnbsp;zouden worden, terwijl het verdeden van den cyclusnbsp;der daartoe behoorende vakken van wetenschap aannbsp;heeren Curatoren werd overgelaten. Eindelijk, bij handhaving der zoo nuttige, ja volstrekt onmisbare vrijheidnbsp;van studie, eene zoodanige regeling der examina, ternbsp;bekoming der verschillende doctoraten voorgeschreven,nbsp;als waardoor aan den eenen kant eene gewenschtenbsp;volgorde in de studie der onderscheidene vakken aanbevolen , aan den anderen een heilzaam verbandnbsp;tusschen de verschillende Faculteiten gevestigd werd.

De inwijding der nieuwe of, beter gezegd, der tot eene Lands-Universiteit verheven Utrechtsche Hooge-school, even als die der zuster-Instellingen voor Floogernbsp;Onderwijs, tot aan de gehoopte terugkomst der Jager-compagnie uitgesteld, heeft op den 6'^™ November vannbsp;het meergenoemde jaar 1815 plaats gehad.

Vooraf was een College van Curatoren benoemd, bestaande uit de heeren Jhr. W. E. de Perponchernbsp;DE Sedlnitsky en Wolphaartsdijk, P. Ram, W. denbsp;Beaufort, J. F. W. Baron van Spaen tot Biljoen ennbsp;Jhr. W. VAN Heeckeren van Brandsenburg , alsnbsp;Voorzitter der Stedelijke Regeering van Utrecht; aannbsp;welk College als Secretaris was toegevoegd de heernbsp;D. J. VAN Ewijck. A-ls Hoogleeraren waren bevestigd: innbsp;de Faculteit der Godgeleerdheid de heeren H. Roijaards ,

-ocr page 320-

304

J. Heringa Ez. en G. van Oordt; in die der Rechtsgeleerdheid de heeren C. W. de Rhoer en H. Arntzenius ; in die der Geneeskunde de heer J. Bleuland ; in dienbsp;der Wis- en Natuurkunde de heeren N. C. de Fremerijnbsp;en G. Moll; in die der Bespiegelende Wijsbegeertenbsp;en Letteren eindelijk de heeren Bh. W. van Heusde,nbsp;D. Huisman en J. H. Pareau, terwijl bepaald was, datnbsp;Professor de Fremerij, als belast met het onderwijsnbsp;in de Pharmacie en Medicina forensis, ook in denbsp;Medische Faculteit, alzoo, bij uitzondering, in tweenbsp;Faculteiten zitting zoude hebben.

Emeriti waren verklaard de heeren S. Rau, M. van Geuns en J. Th. Rossijn, terwijl tot nieuwe Hoog-leeraren waren aangesteld de heeren J. R. de Brueijsnbsp;in de Rechtsgeleerde Faculteit, B. F. Suerman in denbsp;Geneeskundige, J. F. L. Schröder en J. Kops in denbsp;Wis- en Natuurkundige, en A. van Goudoever en dienbsp;der Wijsbegeerte en Letteren '*); wordende nog éénenbsp;benoeming verwacht in de Faculteit der Geneeskunde.

Na eene godsdienstige voorbereiding op den Zondag, die aan de Inwijding voorafging, onder de leiding vannbsp;den Hoogleeraar G. van Oordt, die daarbij eene toepasselijke leerrede hield en de belangen der Hooge-school, evenals het welgelukken van het Inwijdingsfeest,nbsp;aan den Almachtigen Bestuurder der wereld aanbeval,nbsp;gingen op genoemden 6*^®quot; November de Curatoren,nbsp;Professoren en Studenten, die zich in de Senaatskamernbsp;en in het Auditorium verzameld hadden, des morgens

') De bekende taalkundige P. Weiland , mede voor deze Faculteit benoemd, had zich wegens zijn reeds gevorderden leeftijd verplichtnbsp;gevonden te bedanken.

'^) Naar aanleiding van I Kor. VIII, v. 56, 57 en 58.

-ocr page 321-

305

te tien uren, in statigen optocht door eenige straten der stad naar de Domkerk, waar zij door een welnbsp;samengesteld orchest met uitgezóchte muziek ontvangennbsp;werden en de voor hen bestemde zitplaatsen innamen,nbsp;gelijk dat reeds vroeger gedaan was door den heernbsp;Gouverneur der Provincie, door de leden van het Hoognbsp;Militair Gerechtshof, de Raden en Generaalmeesterennbsp;van de Munt, de Staten der Provincie, de leden dernbsp;Rechtbanken van eersten aanleg en koophandel. Burgemeesters en Raden der Stad, den Provincialen en dennbsp;Stedelijken Commandant, de Hoofdofficieren van denbsp;Schutterij en van de drie alhier in garnizoen liggendenbsp;bataillons Landmilitie, door de Leeraren bij de onderscheidene Kerkgenootschappen en door een groot aantalnbsp;andere aanzienlijken, waaronder eene edele vrouwenschaar.

Toen de muziek op een gegeven teeken had opgehouden , nam de President-Curator het woord, liet door den Secretaris van zijn College de Koninklijke Besluitennbsp;voorlezen, waarbij de Curatoren en Professoren benoemd waren, benevens een Extract-Besluit, bepalingennbsp;inhoudende omtrent de installatie der Hoogeschool ennbsp;de beëediging der Hoogleeraren op dienzelfden dag.nbsp;Na die voorlezing legden al de aanwezige Professoren,nbsp;hoofd voor hoofd, den eed of de plechtige belofte af,nbsp;die hun was voorgeschreven; de Rector magnificusnbsp;daarenboven nog een bijzonderen in de bijzonderenbsp;waardigheid door hem bekleed. Toen dit afgeloopennbsp;was, hield de President-Curator eene indrukwekkendenbsp;rede en verzocht daarna den Rector magnificus Heringanbsp;het spreekgestoelte te beklimmen en de redevoeringnbsp;uit te spreken, welke, op last des Konings, bij dezenbsp;gelegenheid gehouden moest worden.

De Rector voldeed in de Nederlandsche taal op

¦20

-ocr page 322-

3o6

uitstekende wijze aan den hem opgedragen last, in hoofdzaak de voordeelen schetsende, die het Organieknbsp;Besluit tot regeling van het Hooger Onderwijs èn aannbsp;de Hoogeschool, èn aan de maatschappij beloofde.nbsp;Hierop volgden welgekozene toespraken aan de Curatoren, de Professoren, de Studenten, gelijk aan allen,nbsp;die deze plechtigheid met hunne tegenwoordigheidnbsp;vereerd hadden, en ten slotte een ootmoedig gebed.

En hiermede was de officieële Inwijding der herstelde Hoogeschool tot aller voldoening afgeloopen. Ondernbsp;opwekkende muziek verlieten de vertegenwoordigersnbsp;der Academie het Kerkgebouw en keerden naar denbsp;Senaatskamer terug, waar eene deputatie van Studentennbsp;bij Curatoren en Professoren hare opwachting maaktenbsp;en de oudste hunner, de heer Barthold Reinier denbsp;Geer , eene recht schoone aanspraak deed ^).

Een prachtig gastmaal in het Fundatiehuis der Vrijvrouwe van Renswoude, door heeren Curatoren aannbsp;Professoren, Autoriteiten en andere aanzienlijke personennbsp;aangeboden; een dergelijk symposium door de Stads-regeering in eene der zalen van het voormalig paleisnbsp;den Studenten bereid, en eene luisterrijke serenade bijnbsp;fakkellicht, door dezen aan de hooge gasten van hetnbsp;Fundatiehuis gebracht, besloten het zoo heuglijke feest.

Wij hebben de geschiedenis der Utrechtsche Hoogeschool tot hare verheffing in 1815, overeenkomstig ons

') Deze aanspraak is, evenals de Rede van den President-Curator en die van den Rector magnificus met eene menigte van dichtstukken,nbsp;door verschillende personen op rle feestmalen voorgedragen, voor denbsp;nakomelingschap bewaard in de Annales Acadeniiae Rheno-Traicctinae,nbsp;Ann. CI3I3CCCXV—XVI.

-ocr page 323-

307

voornemen, ten einde gebracht. Een gelukkige tijd is op die verheffing gevolgd. Meer en meer is de bloeinbsp;dier schoone Instelling, onder het bestuur van belangstellende Verzorgers, toegenomen. Groote mannen hebben haren roem waardiglijk gehandhaafd, terwijl denbsp;meeste wetenschappen, voor een deel ook door dienbsp;mannen, met reuzenschreden zijn vooruitgegaan. Wienbsp;vroeger of later tijd en opgewektheid moge hebbennbsp;om dat alles ordelijk uiteentezetten, hij zal bouwstoffennbsp;in overvloed vinden, en de nakomelingschap — er valtnbsp;niet aan te twijfelen — zal er hem dankbaar voor zijn.

-ocr page 324- -ocr page 325-

A. Naamlijst der Heeren,

die, als Burgemeesters der stad Utrecht, met andere gecommitteerden uit de Vroedschap van 1636-1795nbsp;Curatoren der Utrechtsche Hoogeschoolnbsp;geweest zijn,

1636—39

Gijsbert van der Hoolck. Dirck van Velthuijzen.

1639—41

Anthonies de Goijer.

Jhr. Frederick Ruijsch.

1641—42

Jhr. Frederick Ruijsch. Gijsbert van der Hoolck.

1642—43

Jhr. Frederick Ruijsch.

JOHAN van WeeDE.

1643—45

JOHAN VAN WeEDE.

Anxhonius de Goijer.

1645—48

Anthonius de Goijer.

Mr. CoRNELis van Deuverden.

1648—50

Mr. CoRNELIS VAN DeUVERDEN. Andries van WgCK.

1650—51

Andries van Wijck.

Jhr. Frederick Ruijsch.

1651—52

Jhr. Frederick Ruijsch.

Mr. Peter van Leeuwen..

1652—54

Mr. CoRNELIS VAN DeUVERDEN. Gijsbert de Wijckerslooth.

1654—56

Andries van Wijck.

Mr. Johan van Nellesteijn.

-ocr page 326-

310

1656—58

Dr. CoRNELis Booth.

Mr. Nicolaas Hamel.

1658—6o

AnDRIES van WlJCK.

Mr. Johan van Nellesteijn.

1660—62

Mr. Dirck de Leeuw.

Mr. Dirck de Goijer.

1662—64

Mr. Nicolaas Hamel.

Mr. Henrick Moreelse.

1664—66

Mr. Johan van Nellesteijn.

Dr. CoRNELIS VAN HER VoORT.

1666—68

Mr. Nicolaas Hamel.

Reijnier Foeijt.

1668—70

Johan van Someren.

Johan van Mans velt.

1670-—74

Mr. Jacob van her Dussen.

Dr. CoRNELis van her Voort.

1674—76

Mr. Johan van Nellesteijn.

Dr. Willem van her Straten.

1676—77

Mr. Johan Strick.

Mr. Pieter Both van der Eem.

1677—78

Mr. Johan Strick.

Mr. Pieter Both van der Eem.

1678—80

Jacob van Dinter.

Bartholomeus de Gruijter.

1680—82

Aelbrecht van Benthem.

Mr. Paulus Voet van Winssen.

1682—84

Jacob van Dinter.

Mr. Jan Borre van Amerongen.

1684—85

Mr. Paulus Voet van Winssen. Willem van Weede.

1685—86

Willem van Weede.

Albert van Benthem.

1886—87

Alber'j: van Benthem.

Mr. Cornelis van Domburgh.

-ocr page 327-

3II

1687—88

Mr. CoRNELIS VAN DOMBURGH.

Mr. Jan Borre van Amerongen.

i688—89

Mr. Jan Borre van Amerongen.

Mr. Aernout Spoor.

i68g—90

Mr. Aernout Spoor.

Anthoni van de Nijpoort.

1690—91

Anthoni van de Nijpoort.

Albert van Benthem.

1691—gz

Albert van Benthem.

Mr. Jan Borre van Amerongen.

1692—93

Mr. Jan Borre van Amerongen.

Dr. Everhard van Sijpesteijn.

1693—94

Dr. Everhard van Sijpesteijn.

Mr. Aernout Spoor.

1694—95

Mr. Aernout Spoor.

Mr. Caspar van Roijen.

1695—96

Mr. Caspar van Roijen.

CoRNELIS VAN LiDTH DE JeUDE.

1696—97

Cornelis van Lidth DE Jeude.

Dr. Everard van Sijpesteijn.

1697—98

Dr. Everard van Sijpesteijn.

Mr. Aernout Spoor.

1698—99

Mr. Aernout Spoor.

Mr. Caspar van Roijen.

1699—1700

Mr. Caspar van Roijen.

Mr. Johan van Weede.

I700—02

Mr. Pieter Haak de Jong.

Cornelis van Lidth de Jeude.

I702—04

Dr. Everard van Sijpesteijn.

Mr. Caspar van Roijen.

1704—06

Berent Willem Ploos van Amstel, Mr. Cornelis Quint.

I706—08

Mr. Huibert van Velthuisen.

Mr. Johan van Nellesteijn.

-ocr page 328-

1708—10

Dr. Everard van Sijpesteijn. CoRNELIS VAN LiDTH DE JeUDE.

1710-12

Mr. C0RNELIS Verborgt.

Ferdinand van Hatting.

1712-14

Mr. CoRNELis Quint.

Johan Huissen.

I 714-16

Mr. Johan van Nellesteijn.

Mr. Laurens van Lankeren.

1716-18

Mr. CoRNELis Quint.

Mr. Lucas van Voorst.

1718-19

Mr. Johan van Nellesteijn.

Mr. Roeland Aalbert Roelands.

1719-20

Mr. Johan van Nellesteijn.

IzAAK Ubing.

1720-2 I

IzAAK Using.

Mr. Arnoldus Spoor.

172 I-22

Mr. Johan Heijcop.

Mr. Cornells Quint.

1722-23

Mr. CoRNELis Quint.

Adriaan Strick van Linschoten.

1723 — 24

Adriaan Strick van Linschoten. Ferdinand van Hatting.

1724—25

Ferdinand van Hatting.

Mr. Lucas van Voorst.

1725--26

Mr. Lucas van Voorst.

IzAAK Using.

1726-27

IzAAK Using.

Mr. Jan Pieter van Mansvelt.

1727-28

Mr. Jan Pieter van Mansvelt. Mr. Jacob Martens.

1728-29

Mr. Jacob Martens.

Mr. Lucas van Voorst.

1729—31

Mr. Adriaan van Bronkhorst. Jan Willem Heusden.

-ocr page 329-

313

1731—33

Mr. CoRNELis Quint.

Mr. Johan van Nellesteijn.

1733—34

Mr. Johan Caret van der Muelen. Ferdinand van Hatting.

1734—35

Mr. Johan Caret van der Mueten. Ferdinand van Hatting.

1735—37

IzAAK Using.

Mr. Adriaan van Bronkhorst.

1737—39

Mr. Cornetis Quint.

Mr. Johan Breijer.

1739—41

Jan Wittem Leusden.

Mr. Arend Aetbert de Ruever.

1741—43

Mr. Cornetis Quini'.

Jacob van Berck.

1743—45

IzAAK Using.

Mr. Johan Breijer.

1745—46

Mr. Justus Ormea.

Mr. Cornetis van Cteefi'.

1746—47

Mr. Cornetis van Cteeff.

Mr. Hendrik Assuerus Wtiewaet.

1747—48

Mr. Hendrik Assuerus Wttewaet. Wittem Verweij.

1748—49

Wittem Verweij.

Mr. Jan Pieter van Mansvett.

1749—50

Mr. Jan Pieter van Mansvett.

IZAACK VeRBURGT.

1750—51

Izaack Verburgt.

Mr. Jan Jacob van Mansvett.

1751—52

Mr. Jan Jacob van Mansvett.

Mr. Anthoni Francois Godin.

1752—53

Mr. Anthoni Francois Godin.

Mr. Jan Jacob Ram.

1753—54

Mr. Jan Jacob Ram.

Mr. Hendrik van Asch van Wijck.

-ocr page 330-

314

Mr. Hendrik van Asch van Wijck.

Mr. Everhard van Harscamp.

Mr. Everhard van Harscamp.

Mr. Jan André van Westrenen.

Mr. Jan André van Westrenen.

Jacob van Berck.

Jacob van Berck.

Mr. Jacob Caret Martens.

Mr. Meinard van Bueren.

Izaak Ferdinand Godin.

Izaak Verborcht.

Mr. Joseph Elias van der Muelen van Maarsenbroek.

Mr. Jan André van Westrenen.

Mr. Arnoud Loten.

Mr. Cypriaan Berger.

Mr. CoRNELis Jan van Roijen.

Mr. Everhard van Harscamp.

Mr. Nicolaas Kien.

Mr. Nicolaas Kien.

Mr. Hendrik van Asch van Wijck.

Mr. Hendrik van Asch van Wijck.

Mr. Joseph Elias van der Muelen van Maarsenbroek.

1769—70

Mr. Joseph Elias van der Muelen van Maarsenbroek.

Mr. Arnoud Loten.

Mr. Arnoud Loten.

Mr. Meinard van Bueren.

Mr. Meinard van Bueren.

Mr. Cypriaan Berger.

Mr. Cypriaan Berger.

Mr. Cornelis Jan van Roijen.

Mr. Cornelis Jan van Roijen.

-ocr page 331-

315

Mr. Everhard van Harscamp.

Mr. Everhard van Harscamp.

Mr. Nicolaas Kien.

Mr. Nicolaas Kien.

Mr. Abraham Jacob van der Dussen. Mr. Abraham Jacob van der Dussen.nbsp;Mr. Hendrik van Asch van Wijck.nbsp;Mr. Hendrik van Asch van Wijck.nbsp;Hendrik Verbeek.

Hendrik Verbeek.

Mr. Arnoud Loten.

Mr. Arnoud Loten.

Mr. Pieter Paulus van den Bogaard. Mr. Pieter Paulus van den Bogaard.nbsp;Mr. Cypriaan Berger.

Mr. Cypriaan Berger.

Mr. Bartholomeus de Gruijter.

Mr. Abraham Jacob van der Dussen. Jan Frederik van Beek.

Jan Frederik van Beek.

Mr. Jan Willem van Musschenbroek. Mr. Jan Willem van Musschenbroek.nbsp;Hendrik Verbeek.

Mr. Arnoud Loten.

Mr. Adriaan van Bronkhorst.

Mr. Adriaan Hendrik Eijck.

Mr. Jan Pieter de Ridder.

Mr. Adriaan van Bronkhorst.

Mr. Jan Willem van Musschenbroek. Mr. Jan Willem van Musschenbroek.nbsp;Mr. Thomas Adriaan Boddens.

Mr. Thomas Adriaan Boddens. .

Mr. Jan Jacob van Westrenen.

Mr. Jan Jacob van Westrenen.

-ocr page 332-

3i6

Jan Frederik van Beek.

17gi—92

Jan Frederik van Beek.

Mr. Arnoud Loten.

1792—93

Mr. Arnoud Loten.

Mr. Jan Willem van Musschenbroek.

1793—94

Mr. Jan Willem van Musschenbroek. Mr. Willem Jan van der Does.

1794—95

Mr. Willem Jan van der Does.

Mr. Adriaan van Bronkhorst.


B.

Naamlijst der Heeren, die tusschen 1795 en 1815, hetzij als leden van het Comité voor Publieknbsp;Onderwijs onder de Bataafsche Republiek,nbsp;hetzij als Burgemeesters of Wethouders gedurende de Regeering van Koning Lodewijk,nbsp;of met welken titel dan ook, bij opvolgingnbsp;in verschillend samengestelde Commissiënnbsp;Curatoren der Utrechtsche Hoogeschool geweest zijn.

Ludolf de With Hoevenaar.

Mr. Samuel Essenius.

Dr. Willem Pfeiffers Scheidius. H. J. SïRICK VAN LiNSCHOTEN ^).

Dr. Corn. Joh. Vos.

Adriaan Hendrik Eijck. IJSBRAND VAN HaMELSVELD.

Deze was benoemd, maar heeft voor die benoeming bedankt. In zijne plaats is toen gekozen Dr. C, J. Vos.

-ocr page 333-

317

Mr. Joachim van Vliec.

Dr. Johannes Robol.

Adriaan Abeleven.

Mr. Jan Carel le Sueur.

Mr. Benjamin he Brueijs.

Mr. Herm. he Kuuit van Rhijnsaterwoude. Ds. Jan Hendriksz. Rijninck.

Ph. Ram.

C. W. Westerbaan.

Mr. Willem Jan Baptist van Dielen.

Mr. Maurits Jacob Eijck.

Mr. David Johan Martens.

Mr. Joachim Frederik Odé.

Mr. Paul Engelbert Voet van Winssen VAN Zevenhoven.

Mr. Carel van Hees.

Mr. H. VAN DER Burgh.

W. G. VAN Baerle.

Mr. R. A. ScHUTT.

Mr. J. VAN Doelen.

Mr. E. R. VAN Nes van Meerkerk.

-ocr page 334-

BIJLAGE II.

A. Naamlijst der Heeren, die, als eerste Secretarissen der stad Utrecht, van 1636 tot 1815, in den regel ook als zoodanig werkzaamnbsp;geweest zijn bij gecommitteerden uit hetnbsp;Stedelijk Béstuur belast met de zorg voornbsp;de Utrechtsche Hoogeschool.

Van 1636 Van 1662nbsp;Van 1674nbsp;Van 1685nbsp;Van 1709nbsp;Van 1737nbsp;Van 1754nbsp;Van 1779nbsp;Van 1782nbsp;Van 1795nbsp;Van 1797nbsp;Van 1803

tot 1662 tot 1674nbsp;tot 1685nbsp;tot 1709nbsp;tot 1737nbsp;tot 1754nbsp;tot 1779nbsp;tot 1782nbsp;tot 1795nbsp;tot 1797nbsp;tot 1803nbsp;tot 1815

. Mr. JoHAN VAN DE NyPOORT.

. Joachim Nieustadt.

. Joh AN Quint.

. Mr. CoRNELIS DE RuEVER.

. Mr. Everhard van Harscamp.

. Jan van Baerle.

. Mr. Jan Hendrik van der Does. . Mr. Joan Frederick Röell.

. Mr. Jan Wijnand de Ruever.

. M. Mulrooij.

. Dr. Willem Pfeiffers Scheidius. . Pieter de Roock.

B. Naamlijst der Heeren, die, zonder tot de Stadssecretarissen te behooren, bij de gecommitteerden tot de Academische Zaken interimair het Secretariaat hebben waargenomen.

In nbsp;nbsp;nbsp;1795nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;•

In nbsp;nbsp;nbsp;1795nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

In nbsp;nbsp;nbsp;1795nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;.

In 1799 en later.

IzAAK Falck.

G. VAN Bosvelt.

Diderik Johan van Olst.

Mr. Francois Cornelis Knoll.

-ocr page 335-

BIJLAGE III.

Naamlijst van de Rectores magniflci der Utrechtsche Hoogeschool van 1636 tot 1815nbsp;met het onderwerp der sedert 1686 bij hunnenbsp;aftreding gehouden Oratie.

Academiejaar.

Namen.

1636—41

Bern. Schotanus ....

164I—42

Gisb. Voetius......

1642—43

Ant. Matthaeus II . . .

1643—44

Guil. Stratenus ....

1644—45

Ant. Aemilius.....

1645—46

Arn. Senguerdius . . .

1646—47

Henr. Moreelse ....

1647—48

Car. de Maets.....

1648—49

Dan. Berckringer . . .

1649—50

Henr. Regius......

1650—51

Joh. Hoornbeek ....

1651—52

Cypr. Regn. ab Oosterga

1652—53

Paulus Voet ......

1653—55

Ant. Maithaeus II . . .

1655—56

ISBR. DE DiEMERBROEK .

1656—58

Andr. Essenius.....

1658—59

Cypr. Regn. ab Oosterga

1659—60

Ant. Aemilius.....

1660—61

Gisb. Voetius......

1661—62

Joh. Leusden......


Onderwerp der Oratie.


-ocr page 336-

320

Academiejaar.

Namen.

Onderwerp der Oratie.

1662—63

Henr. Regius......

1663—64

Joh. de Bruijn.....

1664^—65

Fr. Burmannus.....

/

1665—66

Regn. van Mansvelï . .

1666—67

Ant. Matthaeus III . .

1667—68

Joh. Georg. Graevius .

1668—69

ISBR. de DiEMERBROEK .

1669—70

Cypr. Regn. ab Oosterga

1670—71

Fr. Burmannus.....

1671—72

Gisb. Voetius......

1672—74

Joh. de Bruijn.....

1674—75

Andr. Essenius.....

1675—76

Gisb. Voetius......

1676—77

Joh. Leusden......

1677—78

Cypr. Regn. ab Oosterga

1678—79

Ger. de Vries.....

1679—80

Joh. Voet........

1680—81

Joh. Georg. Graevius. .

1681—82

Luc. van de Poll . . .

1682—83

Petr. van Mastricht. .

1683—84

Jac. Vallan.......

1684—85

Melch. Leijdekker . . .

1685—86

Joh. Munnicks.....

1686—87

Herm. Witsius.....

De Hebraeortmi Theocratia.

1687—88

Joh. van Muijden. . . .

De fide haereticis servanda.

1688—89

Joh. Luijts.......

De Astronomiae origine et pro-

gr es SU ad Ptole^naei aevuni

usque.

1689—90

Herman van Halen . .

De fiidaizantibus in prhmtiva

Ecclesia Christiana.

-ocr page 337-

321

Academiejaar.

Namen.

Onderwerp der Oratie.

i6go—91

Joh. Georg. Graevius. .

De Guilielmo IIIMagnae Bri-tanniae rege.

1691—92

Jac. Vallan......

Falsum esse tritum illud et vul gare, Medice vivere esse pes-sime vivere.

1692-—93

Ger. de Vries.....

De terrae motu, quem sensit Belgica die VIII Sept. annonbsp;1692.

1693—94

Joh. Leusden......

De ortu et progressu Illustris Scholae amp; Academiae Ultra-, iectinae.

1694—95

Joh. Munnicks.....

De discorde hominum concordia.

1695—96

Corn, van Eck.....

De studio Po'êtices coniungendo cum studio luris Romani.

1696—97

Luc. VAN DE Poll. . . .

De expugnato Namurco et vas-tata Bruxella.

1697—98

Herm. Witsius.....

De incremento, guod res literaria hoe saeculo fecit.

1698—99

Jac. Vallan......

De veteri et nova Medicina.

1699—1700

Herm. van Halen . . .

De puro amore Dei.

I700—0I

Joh. Georg. Graevius. .

De concordia.

1701—02

Joh. van Muijden. . . .

De constantia maioruni in con-stituenda hac republica.

1702—03

Henr. Pontanus ....

De sale sacrificiorum.

1703—04

Petr. Burmannus. . . .

Utrimi magis optanduni sub unius regno, an in liberanbsp;republica vitam agerel

1704—05

Corn, van Eck.....

Caussani pro lixitatis litiuni/also tribui lurisprudentiae Ro-manae.

21

-ocr page 338-

322

Academiejaar,

Namen.

Onderwerp der Oratie.

I 705—06

Luc. VAN DE Poll . . .

De luxuria.

1706—07

Herm. Al. Röell. . . .

De Christo sum7no Pontijice.

1707—08

Rod. Leusden......

De utilitate Chirurgiae,

I 708—09

Had. Relandus.....

De Gain ca-ntu Hierosolymis audit0.

1709—10

Jac. Vallan.......

De veteri Medicina.

1710—11

JoH. Munnicks.....

De Morte.

1711 —12

Petr. Burmannus. . . .

De artibus liberalibus, soils olim Scholarum et Acadenn-arum ornamentis, hodie veronbsp;ex dignitate in injhnum locuninbsp;deiectis.

1712—13

Jos. Serrurier.....

De utilitate Philosophiae in quavis scientia.

1713—14

JOH. VAN MuIJDEN ....

An ludaei tempore Servatons habuerunt merum impei^ium ?

1714—15

JoH. Jac. Vitriarius . .

De sanctitate sumnii Imperii.

1715—16

Melch. Leijdekker . . .

De regno Dei.

1716—17

Corn, van Eck.....

De religione et pietate veterwn lureconsultorum.

1717—18

Hier. van Alphen . . .

Pro libro Psalmorum.

1718—19

Fr. Burmannus Fr. fil.

De persecutione Diocletiani eins-que exitu gloriosissimo.

1719—20

JOH. VAN MuIJDEN. . . .

De Philosophis et Medic is.

1720—21

Rod. Leusden......

De mutatione alimentorum.

1721—22

Jos. Serrurier.....

De praecipiia eruditionis parte.

1722—23

Arn. Drakenborch. . .

Unde fiat, ut studia humaniora tantopere hodie negligantur.

1723—24

Car. Andr. Duker . . .

De incertis in historia veteri

et nova.

-ocr page 339-

323

Academiejaar.

Namen.

Onderwerp der Oratie.

1724—25

Ever. Otto.......

De Servto Srdpicio Rufo luris-co7isultorum principe.

1725—26

Dav. Millius......

De fabulis Orieiitalium et quo consilio ac fructu hoe loqtiendinbsp;scribendique genus invaluerit.

1726—27

Fred. Adolph. Lampe. .

De insignibus Academiae Tra-iectinae.

1727—28

JoH. Ens........

De Academia o^nnhim prae-stantissima.

1728—29

Chr. Bern. Albinus . .

De morbis Medicinae.

1729—30

Petr, van Musschen-

De methodo institimidi expe-

broek ........

rimenta physica.

1730—31

Jac. Odé ........

De 7iaturali yobi amicormnque eius ac ipsius Dei philoso-phia, observationibus quibtis-dani illustrata.

1731^-32

Joh. van den Honert. .

De Historia ecclesiastica Theo-logis 7naxime necessaria.

1732—33

JoH. Oosterd]jk Schacht.

Morbus reniedium, sive, de mor-borum m safiandis morbis efficacia.

1733—34

EIier. van Alphen . . .

De Deo triuno, summo Isra'é-litici exercitus imperatore.

1734—35,

Jac. Voorda......

De Decretalibus Po7itificum Ro-nianorum epistolis.

1735—36

Arn. Drakenborch. . .

'

In Natale^n Saeculareni Acade-7niae Traicctinae Oratiopane-gyrica.

1736—37

Petr. Wesseling . . . .

De statu religionis et reipublicae sub Constantino Magno.

-ocr page 340-

324

Academiejaar.

Namen.

Onderwerp der Oratie.

1737—38

Alb. Vo get.......

De visione Nebuchodoiiosoris.

1738—39

Guil. ab Irhoven ....

De necessario Lingiiarim erndi-tarum, Antiqiiitatmn, Philoso-phiae Artmmque liberalmm cum Theologia co7imibio.

1739—40

Jos. Serrurier.....

De connubio Rationis et Expe-rientiae in Medicina.

1740—41

Abr. Wieling......

De hire Sanctionis Praxmaticae

0

Divi Caroli VL Imp. Aug.

1741—42

Chr. Bern. Albinus. . .

De natura humana eiusque causis.

1742—43

Dav. Millius......

De erudita pietatc.

1743—44

Jac. Odé.........

De novis per experimenta recen-tioris aevi inventis.

1744—45

Joh. Horthemels ....

De Theocratiae moralis et obli-gationis creatiirarum rationa-lium, ex indubitata Supremi Numinis existentia vinculonbsp;indissolubili.

1745—46

Gisb. Matth. Elsnerus. .

De sponsalibus Christum inter Ecclesiamque nullis unquavinbsp;malis dirimendis.

1746—47

Fr. Burman ni.....

De recto Deum cognoscendi et colendi modo.

1747—48

Ev. Jac. vanWachendorff.

Ex principiis corpus hunianuni constituentibus Medicum Che-miae peritum huius ignaronbsp;esse praestantiorem.

1748—49

Fred. Godfr. FIouck . .

Quaenam verosimilior sit senten-tia de secundo capite Legis Aquiliae ?

-ocr page 341-

325

Academiejaar.

Namen.

Onderwerp der Oratie.

1749—50

Petr. Wesseling ....

De viro bono, bono cive.

1750—51

Joh. Fred. Reitz ....

De Censoribus librorum.

1751 — 52

Jac. Gisb. Woertman . .

De praecipua sede quant anima in corpore humano occupat.

1752—53

JOH. OOSTERDIJK ScHACHT.

De arcanis medicoruni non celandis.

1753—54

Seb. Rau........

De ortu et progressu deque impeditnentis studii liter arumnbsp;Orientalium.

1754—55

Jac. Voorda......

In lus lustiflianeum.

1755—56

JoH. Day. Hahn ....

De Logica singulis scientiis priva.

1756—57

Alb. Voget.......

De vero antitypo Asylorum, sive urbium per/ugii in Canaanenbsp;quondam constitutarum.

1757—58

Chr. Henr. Trotz . . .

Pro Feudis patriis praecipue ad exemplum Zutphaniensiumnbsp;fundatis.

1758—59

JoH. Castillioneus . . .

De legitimo studiorum nexu.

1759—60

Guil. ab Irhoven . . .

De Revelationispraestantia debi-taque aniniorum erga earn dispositione.

I 760—61

Christoph. Saxe ....

In septem Artiuni Liberalium Magistros.

1761—62

Gisb. Matth. Elsnerus .

De coniunctione tuta ac felici, quae gentibus feris atquenbsp;noxiis intercedit cum gregenbsp;Dei sub vexillo Christi.

1762—63

Petr. Lijchtmans ....

De niechanismo corporis humani.

1763—64

JoH. Ger. Chr. Rücker.

De lure civili Indicioruni norma.

-ocr page 342-

326

Academiejaar.

Namen.

Onderwerp der Oratie.

1764—65

Gisb. Bonnet......

Veram iustamque lesu Christi cognitionem summam esse mor-talium sapientiani.

1765—66

Joh. Horthemels ....

De tolerantia circa Religionem in vitium et moxani vertentc.

1766—67

Fr. Burman III.....

De vita Christi.

1767—68

JoH. Fred. Reitz ....

De emendandis Acadejniis.

1768—69

JoH. Fred. FIennert . .

De oblectationibus a persona ho-minis bene nati minime alienis.

1769—70

Seb. Rau........

De Itidicio in Philolocria Orient-

0

tali regundo.

1770—71

Mein. Tijdeman.....

De liixu civibus et civitati noxio.

1771—72

Car. Segaar .....

De critice in divini A'. F. libris aeque ac in humanis, sednbsp;circmnspecte et modeste., etiam-num exercenda.

1772—73

JoH. Day. Hahn ....

De usu venenorum in Medicina.

1773—74

JoH. Henr. Voorda. . .

De his, quae Illustris Grotius in prolegomenis ad Flistoriamnbsp;Gotthorum, Vandalorum etnbsp;Longobardorum contra lusnbsp;Civile Romajiorum primo toconbsp;attulit, et de praelatione,nbsp;quam leges Wisigothicae apudnbsp;quasdam gentes sortitaefuissenbsp;ibidem dicrmtur.

1774—75

Jac. Alb. Vos......

Pro Libro Estherae.

1775—76

Christoph. Saxe ....

De veteris et medii aevi historia in Academiis potissimum di-scenda docendaque.

-ocr page 343-

327

Academiejaar.

Na men.

Onderwerp der Oratie.

1776—77

Petr. Bondam.....

De lurisprudentia Belgica ad exeviplmn luris Civilis Romani maxime excolenda.

1777—78

Petr. Luchtmans ....

DeMechanismo corporis humani, sapientiae et benignitatis divi-nae teste locupletissimo.

1778—79

Joh. Theod. Rossijn. . .

De difficili scrntatoris naturae provincia.

1779—80

Gisb. Bonnet ......

In Religionis contemtores.

1780—81

Alex. Petr. Nahuijs . .

De praecipuis recentioruni circa aëra inventis.

I 781—82

Joh. Fred. Hennert . .

De Physiognomia.

1782—83

Fr. Burman III.....

De Actis Apostolorum.

1783—84

Mein. Tijdeman.....

De ver a Politica in Academiis

discenda.

1784—85

Car. Segaar......

De Hugone Grotio, illustri hu-manortim et divinorum Novi foederis scriptorum interprete.

1785—86

ISBR. VAN HaMELSVELD .

De mysteriis ad ipsa^n religi-onem Christianam pertinen-tibus eiusque naturam consti-tuentibus.

1786—87

Seb. Rau........

De difficultatibus, quibuspremi-tur antiquitatis ludaicae studium deque iudicio in eo regundo.

1787—88

Christoph. Saxe ....

La^idatio Caroli Andreae Du-keri.

1788—89

Petr. Bondam.....

De methodo, qua lus privatum hodiernum in Academiis do-cendum^

-ocr page 344-

328

Academiejaar.

Namen.

Onderwerp der Oratie.

1789^—90

Guil. Laur. Brown. . .

De iniaginatione in vitae insti-tutione regunda.

1790—91

Petr. Luchtmans ....

De praeclaris Anatomes in alias seientias et artes meritis.

1791—92

Herm. Rojjaards ....

De doctrinae Christi iudicio hodie regundo.

1792—93

Gisb. Bonnet......

Utrum sumnio Ecclesiae Doe tori eiusque Apostolis, ubiproban-dae suae doctrinae causa adnbsp;V. F. oracula tanquam vati-cinia provocarunt, sic jidesnbsp;sit habenda, ut Servatorisnbsp;nostri cum tristia, turn laetanbsp;ae gloriosa fata in iis verenbsp;praesignificata esse iure cre-damus.

1793—94

Henr. Joh. Arntzenius.

De eo, quod ex vetustatis usur-patione in quibusdam Bel-garum legibus usuque forensi nimium esse videatur.

1794—95

Jo. Fred. Hennert . . .

De voluptate ex studio Matheseos capienda.

1795—96

Matth. van Geuns . . .

De morbo varioloso inter homines delendo iustoque quo hoc exstirpationis studiu7n in pa-tria nostra habendum videtur,nbsp;pretio.

1796—97

Jo. Theod. RossrjN . . .

De finibus experientiae prtiden-ter regundis.

1797—98

Christoph. Saxe ....

In legis Regiae patronos.

-ocr page 345-

329

t

Academiejaar.

Namen.

Onderwerp der Oratie.

1798—99

JoD. Heringa El. fil. .

De Societatis Christianae perpe-tuitate fidenter exspectanda.

I799—1800

Jan. Bleuland.....

De vi exempli et sympathia imitatrice.

1800—01

Nic. Corn, de Fremerij.

De studio Historiae Naturalis egregio adformandmn bomminbsp;civem adftiiniculo.

1801—02

Corn. Wilh. de Rhoer .

De prudentia Roma7iorum civili in artium cultwra enitente.

I802—03

Herm. Roijaards ....

De iis, quae animum erigant demissum contemplantitmi ho-die re?n Christianam.

1803—04

Herm. Arntzenius . . .

De patria potestate Roniana, de origine sua et ejfectu, indolinbsp;illitis civitatis consentaneis.

1804—05

Seb. Rau........

De beneficiis, quae Deus O.M. inde a iuventute apud me collocavit.

1805—06

Matth. van Geuns . . .

De optatissima morbi variolosi exstirpatione, a vaccinae prae-serthn insitione aliquandonbsp;sperayida.

1806—07

Phil. Guil. van Heusde.

De vi et efficacia, quant ad excolendas Etiropaeas gentesnbsp;antiquae habuerunt literae.

1807—08

Jo. Theod. Rossijn . . .

Pro Newtoniana philosophandi in Physicis ratione etiamnuncnbsp;minime negligenda.

1808—09

Dithm. Huisman ....

Diver sitas classis hominum et status constituit solum salutis hu-mana e societatis fundamentum.

-ocr page 346-

330


Academiejaar


Namen.


Onderwerp der Oratie.


1809—10 ' Gabr. van Oordt .


1810—11


1811 — 15


Jan. Fred, van Beeck Calkoen .......


JoD. Heringa El. fil. . .


De lesti Christo salutis publicae praeside et statore.

Wegens het overlijden van den Rector magnificus heeft denbsp;Prorector Gabr. van Oordtnbsp;met eene korte lofrede op dennbsp;overledene het Rectoraat overgedragen.

Het onderwerp der Oratie, bij zijn aftreden in 1816 doornbsp;hem gehouden, behoort nietnbsp;tot deze Historische Schets.


-ocr page 347-

BIJLAGE IV.

Naamlijst der Secretarissen van den Senaat der Utrechtsche Hoogeschool,nbsp;van 1636 tot 1815.

A. Gekozen uit de Secretarissen der stad Utrecht,

Van 1636 tot 1662 Van 1662 tot 1674nbsp;Van 1674 tot 1685nbsp;Van 1685 tot 1709nbsp;Van 1709 tot 1737nbsp;Van 1737 tot 1754nbsp;Van 1754 tot 1779

Mr. JOHAN VAN DE NyPOORT. Joachim Nieusïadt.

Joh AN Quint.

Mr. CORNELIS DE Ruever.

Mr. Everhard van Harscamp. Jan van Baerle.

Mr. Jan Hendrik van der Does.

B. Gekozen uit den Academischen Senaat.

Van 1779 tot Van 1781 totnbsp;Van 1782 totnbsp;Van 1783 totnbsp;Van 1784 totnbsp;Van 1785 totnbsp;Van 1786 totnbsp;Van 1787 totnbsp;Van 1788 totnbsp;Van 1789 totnbsp;Van 1790 totnbsp;Van 1791 tot

1781

1782

1783

1784

1785

1786

1787

1788

1789

1790

1791

1792

. Joh. Oosterdijk Schacht. . Franc. Burman.

. See. Rau.

. Christoph. Saxe.

. Petr. Luchtmans.

. G. Bonnet.

. Joh. Fred. Hennert.

. Mein. Tijdeman.

. Car. Segaar.

. Petr. Bondam.

. Joh. Theod. Rossijn.

. Alex. Petr. Nahuijs.

-ocr page 348-

Van 1792 tot Van 1793 totnbsp;Van 1794 totnbsp;Van 1795 totnbsp;Van 1796 totnbsp;Van 1797 totnbsp;Van 1798 totnbsp;Van 1799 totnbsp;Van 1800 totnbsp;Van 1801 totnbsp;Van 1802 totnbsp;Van 1803 totnbsp;Van 1804 totnbsp;Van 1805 totnbsp;Van 1806 totnbsp;Van 1807 totnbsp;Van 1808 totnbsp;Van 1809 totnbsp;Van 1810 tot

1793

1794

1795

1796

1797

1798

1799

1800

1801

1802

1803

1804

1805

1806

1807

1808

1809

1810 1815

332

Herm. Roijaards.

Phil. Joh. Bachiene. Henr. Joh. Arntzenius.nbsp;Joh. Theod. Rossijn.nbsp;Christoph. Saxe.

JoD. Heringa El.zn.

Jan Bleuland.

Nic. Corn, de Fremerij. Corn. Wilh. de Rhoer.nbsp;Car. Segaar.

Herm. Arntzenius.

See. Rau.

Joh. Fred. Hennert. Herm. Roijaards.

Matth. van Geuns.

Phil. Wilh. van Heusde. Joh. Theod. Rossijn.nbsp;Dithm. Huisman.

Gabr. van Oordt.

'1

-ocr page 349-

BIJLAGE V.

Naamlijst der Utréchtsche Studénten, die in 1815 als Vrijwillige Jagers ter verdediging desnbsp;Vaderlands uitgetrokken zijn.

A. Officieren en Onderofficieren gekozen uit de Studenten.

B. R. Baron de Geer, Luitenant . . Theol. Stud.

1. VAN Rees, 2'*® Luitenant.........Med Stud.

I. C. Broers, Sergeant-Majoor.......Med. Stud.

N. C. Kist, Fourier.............Theol. Stud.

G. Van Leeuwen, Sergeant........lur. Stud.

I. F. van Oordt, Sergeant.........Theol. Stud.

R. VAN Rees, Korporaal...........Med. Stud.

B^. VAN TuyllvanSerooskerke, Korporaal Med. Stud.

I. M. van Oust, Korporaal.........Theol. Stud.

Chr. Rhiem , Korporaal...........Theol. Stud.

B. Overige Jagers.

H. I. nbsp;nbsp;nbsp;Roijaards..........Theol. nbsp;nbsp;nbsp;Stud.

D. DE nbsp;nbsp;nbsp;Bonvoust Beeckman. . . Theol.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;Stud.

G. nbsp;nbsp;nbsp;Munnicks van Cleeff. . . . Med. Stud.

P. J. I. de Fremery.......Math, et Phil. Nat. Stud.

A. van Rees...........Math, et Phil. Nat. Stud.

H. nbsp;nbsp;nbsp;G.nbsp;nbsp;nbsp;nbsp;DE Vries..........Theol. nbsp;nbsp;nbsp;Stud.

G. B. nbsp;nbsp;nbsp;Bosch............Theol. nbsp;nbsp;nbsp;Stud.

I. nbsp;nbsp;nbsp;E. C. DE Wijs..........Theol. Stud.

R. Scheers van JTarencarspel. Theol. Stud.

-ocr page 350-

334

A. W. Holstkin.......Theol. Stud.

M. Altheer.........Phil, theor. et Litt. hum. Stud.

I. I. Altheer.........Phil, theor. et Litt. hum. Stud.

D. nbsp;nbsp;nbsp;VAN Guericke......lur. Stud.

E. nbsp;nbsp;nbsp;Heringa..........Theol. Stud.

I. H. DE Waal.......lur. Stud.

G. nbsp;nbsp;nbsp;I. Sarvaas........lur. Stud.

I. S. Zorn..........Theol. Stud.

H. nbsp;nbsp;nbsp;Heijlidij .........Phil, theor. et Litt. hum. Stud.

G. nbsp;nbsp;nbsp;D. Smits.........Theol. Stud.

C. nbsp;nbsp;nbsp;VAN Doorn........Math, et Phil. Nat. Stud.

A. G. A. van Rappard . . Phil, theor. et Litt. hum. Stud.

I. nbsp;nbsp;nbsp;Smit.............Phil, theor. et Litt. hum.Stud.

S. H. Horst.........Theol. Stud.

I. Radermacher Schorer • Theol. Stud.

H. nbsp;nbsp;nbsp;Kumsius .........Phil, theor. et Litt. hum. Stud.

R. K. van Tuyll van Heeze

en Leende........lur. Stud.

D. nbsp;nbsp;nbsp;W. van Leeuwen. . . . Med. Stud.

Carl Rhiem.........Theol. Stud.

L. Hepp............Theol. Stud.

I. nbsp;nbsp;nbsp;Herter..........Theol. nbsp;nbsp;nbsp;Stud.

1. Reebergen.........Theol. nbsp;nbsp;nbsp;Stud.

I. P. Krieger........Theol. nbsp;nbsp;nbsp;Stud.

I. Dechent..........Theol. nbsp;nbsp;nbsp;Stud.

-ocr page 351-

REGISTER DER NAMEN,

IN DE

.HISTORISCHE SCHETS’

op de aangewezen bladzijden vermeld.

Abbema, 228.

Aemilius (Ant.), 7, 8, 9, 15, 16, 31, 84, 93, 106, 107.

Aeneae (H.). 237.

Albinus (B. S.), 131.

Albinus(C. B), 130, 131, 163,2it. Alexander (Keizer), 294.nbsp;Almeloveen (Th. Janss. van), 106,

139-

Alphen (D. van), 212.

Alphen (H. S. van)125,126,162, 168, 180, 182, 199, 200.nbsp;Alphonse (D’), 385.

Alting (H), 14, 7?.

Alting (M.), 75.

Alva, 72.

Amerongen (Jacob van), 3. Aristoteles , 92.

Arminius (J.), 14.

Arntzenius (H.), 240, 260, 306. Arntzenius (H. J.), 238, 239,240,nbsp;260.

Arntzenius (J.), 238.

Asch van Wijck (H. M. A. J. van) , 2. AschvanWijck(Jac. van), 12,24,26.

B.

Bachiene (P. J.), 240, 241, 272. Barchhausen (J. C.), 131, 132,139,nbsp;170.

Bauldri d’Iberville (P.), 134. Beaufort (W. de), 303.

Bennet (J. A.), 277.

Benthem (M. van), 3.

Berckringer (D), 57, 58, 59, 74, 75, 80, 81.

Berger, 174.

Bernard Gz. (D.i, 213.

Bernouilli (J.), 132.

Bernouilli (N.), 132.

Bilderdijk (W), 206.

Blancardus (N.), 84.

Blanckaert (N.), 84.

Bleüland (J.), 243, 244, 249,262, 264, 265, 304.

Boeles (Mr.), 56,84, loi, 124, 187. Boerhaave(H.), 131, 164, 210, 212.nbsp;Boers (F. W.), 297.

Böhme (J. G.), 197.

Bolhuis (J. H. van), 2. Bonaparte, 274.

Bondam (P.), 189, 202, 222, 232, 233, 236, 238, 239, 240.nbsp;Bonnet (G.), 182, 183, 241, 272.nbsp;Boot (J. C. G.), 206.

Booth (C.), 84.

Borch (G.), 142.

Borch tot Verwoede (A. P. R. C.

Baron v. d.)

Bossut (C.), 132.

Bouman (H). 135, 202, 236. Bourgondië (David van), 4.

Braem (Werner), 3.

Broekhuijzen (W. H. van), 209.


-ocr page 352-

336

Bronkhorst, 179, 237.

Brown (W. L.), 245.

Brueijs (Mr. J. R. de) 304.

Bruijn (G. de), 69, 70,

Bruijn (J. de), 81, 95, 106. Buchelius (H. É.), 88.

Bqren (Graaf van), 22.

Burman iC.) , 7 , 55,60,81 82,102, 107, 123, 171, 173, 174, 223.nbsp;Burman (F.), 71, 73, 100, 115,nbsp;134, 168, 169, 182, 184, 194nbsp;Burman II (F.), 125, 126.

Burman III (F.), 200.

Burman (J.), 189.

Burman (P.), 81, 112, 134, 135, 136, 152, 162, 171, 172.nbsp;Busken Huet (Cd.), 98.

Bije (Mr. P. J. de), 294. Bijnkershoek , 201.

C.

Calkoen (J. F. V. Beeck), 246,247, 268, 277.

Camper (A. G), 263, 297. Cannegieter (H.), 188.nbsp;Cannegieter (J.), 239.

Carnot, 298.

Cartesius (R.), 93, 94, 95. Castillion (J.), 193.

Castillioneus (J.), 193, 213. Clarisse (J.), 201, 245.

Clasing, 128.

Cleef (van), 173.

CoccEji (H.), 118.

CoccEjus, 99, 100, 122,124,200. COLLOT d’EsCURY VAN HeINENOORDnbsp;(H.), 297.

COMMELIN (C.), 140.

Crellius (J. F.), 84.

CuNAEUs (P.), 9, 59, 60.

Cuvier , 282, 283.

D.

Delambre (J. B. C.) , 269.

Delprat (G H. M.), 2.

Dematius (C.), 55, 57.

Dermout (J. J.), 99, 123, 199. Descartes (R.), 58, 91, 92, 93,nbsp;94, 100, 104, 106.

Dielen (Mr. van), 275. Diemerbroek (IJ. van), 66, 67,78,nbsp;79. 104. 105. 211.

Dieu (L. de), 20.

Diodorus Siculus, 206.

Does (J. H. v. d.), 226.

Doeveren (G. van), 19i , 264. Drakenborch (A.), 76, 137, 171,nbsp;172, 173, 176, 187, 195, 203,nbsp;207 , 208, 221, 222.

Driessen (a.), 150.

Duker (A. C.), 94, 137,171,187. Dunganus (C.), 13.

Duijn van Maasdam (F. van der) , 297.

E.

Eck (Corn, van), 102, 119, 187. Eduard, 30.

Ekker (Dr. A.) 2.

Elisabeth, 58, 59, 104.

Elsnerus (G. M.) , 181, 182, 183, 200

Ende (A. VAN den), 290.

Enden (J. D. van den), 214. Essenius (A.), 69, 70, 71, 72,nbsp;99, 100.

Ester (J. G.), 186.

Everwijn (A.), 213, 214.

Ewijck (D. j. van), 303.

Eijk (Jhr. J. van), 29.

F.

Ealck, 228.

Falck (a. R.), 240.

Eaije (Dr. DE la), 176 Fleischer (L.), 186.

Fontanes (L. de), 283.

Foucher de Careil (A.), 58. Frankendale (J. L. van), 215.nbsp;Frederik, 162.

Fred ERIK Hendrik, 63, 65. Frederik V, 30.

Fremerij (N. C. de) , 244, 250,262, 266, 394.

Friso (Joan Willem), 161.

Friso (Willem Karel Hendrik), 34, 161, 162, 222.


-ocr page 353-

337

O.

Geer (B. R. de), 306.

Geer (J. L. W. de), 297.

Gessel (F. yan), 66.

--Geuns (M. van), 242, 249, 250, 262, 263, 264, 289, 304.nbsp;-Geuns (S. J. van), 243, 264.nbsp;Glasius (B.), 21, 22, 72, 123.nbsp;Goens (R. M. van), 198, 206.nbsp;Gomarus (F.), 14.

Goor (A. van), 23, 56.

Goudoever (A. van), 304.

Goijer (F. de), 13.

Graevius (J. G.), 57, 81, 84, 102, 104, 106, 108, 112, 113, 116,nbsp;119, i23gt; 135) 152, 153. 162.nbsp;Gratama (S.), 240.

Grave (J. G.), 84.

Groote (G.), 2.

Grotius (H.), 165.

H.

Haar (P. ter), 84.

^ Hahn (J. D.), 191; 192, 194,203, 205.

Halen (H. van), 73, 124.

Haller (A. von), 190. Hamelsveld (IJ. van), 184, 201.

238, 240, 257.

Harskamp (Mr. E. van), 174. Harscamp (E. van), 178, 179.nbsp;Harveij (W.), 92.

Haubold (C. G.), 165, 201, 202. Heeckeren van Brandsenburg (Jhr.nbsp;W. van), 303.

Heinnecius (J. G.), 120, 162, 201. Heinsius (H.), 81, 102, 112, 113.nbsp;Hemert (G. van), 180.nbsp;Hemsterhuis (F.), 162.

Hennert (J. F.), 194, 205, 235, 237, 246, 268, 288.

Heringa (Jod.), 8, 38, 76, 90, 118, 187, 239, 241, 285, 289, 290,nbsp;291, 292, 293, 304, 305.nbsp;Herodotus. 206.

Heumann (J.), 186.

Heusde (C. van), 245.

Heusde (Ph. W. van), 245, 267, 268, 289, 304.

Heijdanus (A.), 70.

Heijligers (Ph. F.), 244.

Hilten (A. van), 26.

Hoffmann (J. W.), 185.

Holtius (Mr. A. C.), 203.

Honert (J. V. d), 127, 128, 169. Hoolck (G. V D.), 24.

Hoornbeek (J.), 62, 70, 71,98, 99. Horne (J. van), 105.

Hornius, 105.

Hortensia, 181.

Horthemels (J.), 193.

Houck (A.), 186.

Houck (F. G.), 186, 188.

Huber (H.), ioi , 168.

Huisman (D.), 246, 304.

I.

Iken (C.), 128.

Irhoven (W. van), 180,181,183,199.

J.

Jablonski (P. e.), 128.

Jonckbloet (Dr. W. J. A.), 14, 36. JUGLER (J. F.), 201.

K.

Kahle (L. M), 186.

Kampen (N. G. van), 132.

Karel, 162.

Kemper (J. M.), 240, 297.

Kessel (van der) , 262. Kirchmaier (J. C.), 126.

Kist (H. C.) , 107.

Kops (J.) , 304.

Kriek (J.) , 156.

Kijper (A.) , 103.

L.

Laan , 181.

Lampe (F. A.), 126, 127,162, 169. Leeuwen (P. van) , 140.

Lennep (D. J. van) , 297.

Leusden (J.) , 83 , 107 , 135.


-ocr page 354-

338

Leusden (R.), 129, 130, 142,164, 211.

Leijdekker (M.), 72, 127, 166,167. Lin (B. van), 132.

Linden (J. A. van der), 66, 67. Liraeus (J.), 8, 9, 15, 17,80,81.nbsp;LodewijkNapoleon, 242,259, 276,nbsp;278, 281, 282nbsp;Lodewijk XIV, 114, 144.

Loten, 237.

Luchtmans (P.), 191, 204, 210, 242, 244, 250, 265, 273.nbsp;Ludwig (H.), 30.

Luijts (J.), 85, 149.

Lusac (J.), 239.

. Lijnden van Lunenburg (J. H. Baron van), 282.

M.

Maestertius (Mr. J.), 21, 22. Maets (C. de), 54, 67, 98.nbsp;Mansvelt (A. P. van), 82.nbsp;Mansvelt (J. J. van), 173.nbsp;Mansvelt (R. van), 82, 106.nbsp;Maresius (S.), 7t.

Marets (S. des), 71.

Maria, 152.

Mastricht (P. van), 72, 125,166, 167, 215.

Matthaeus (Ph.), 79.

Matthaeus II (A.), 10, 13, 15, 16, 22, 62, 74, 75, 79, 100.nbsp;Matthaeus III (A.), 76, loi.nbsp;Maurits , 30.

Meerman (Mr. J.), 277.

Mieris (van), 212.

Millius (D.), 128, 136, 170, 172, 179, 196, 215.

Molitor, 296.

Moll (G.), 132,247,269, 270, 289,

304-

Moor (B. de), 126.

Moorrees (C. W.), 251.

Moreelse (H.), 20, 74, 75, 100, 102. Moreelse (P.), 20.

Muelen tot Maarssenbroek (van der) 228.

y Munnicks (J.), 79, 105, 129, 140, 164.

Muntinghe (C. H.), 297. Musschenbroek (P. van), 133, 142,nbsp;169 , I91, 192 , 204.

Muijden (J. van), 78, 120, 121.

]V.

'Nahuijs (A. P.), 192,204, 242, 248. Napoleon, 269, 276,294,295,298.

299, 300.

Nellesteijn, 95.

Nethenus (M.), 71.

Nieuwland (P.), 237.

NoEl, 282, 283.

Noodt (G.), 78, 100,102, 117, 237. Nijpoort (Mr. G. H.), 137.nbsp;Nijpoort (Mr. J. van de), 16, 30.

O.

OCHTEN (van), 173.

Odé (J.), 127, 133, 209.

OORDT (G. van), 241. 259, 304. OosTERDijK Schacht(J.), 131, 164,nbsp;190, 203, 204, 211, 226, 228,nbsp;242.

OoSTERGA (C. R. Ab) , 60, nbsp;nbsp;nbsp;74,

93. 96-

Oostenrijk (Max. van), 4. Opzoomer (Mr. C. W.), 94.

Otto (E.), 120, 124, 169, 179, 187, 201.

Paaw (P.), 103.

Paquot , 21.

Pareau (J. W.), 242, 259, 304. Pel (J.), 81.

Pellius (J.), 81.

Perponcher (Jhr. W. E. de), 303. Pestel (F. W.), 186, 262.

Philip, 30.

Philonomus (P.), 96.

Pindarus, 261.

Plaisance (Prins van), 282.

Poll (L. van de), 77, 78. Pontanus (H.), 123, 125.nbsp;Portland (Graaf van), 122, 135,nbsp;171.


-ocr page 355-

339

ü.

Ram (A.), 178, 179.

Ram (P), 303.

Rau(S.), 183. 196,205,206,241,304. Ravensperg (J.), 61,74, 80, 81, 106.nbsp;Reede (Jhr. G. van), 20.

Reede van Nederhorst (G. Baron van), 12.

Reeland (A.), 135, 170, 171, 172. Rees (R. van), 270.

Regius (H.), 55, 57, 62, 74, 79, 80, 89, 92, 23, 93,94,104,105,nbsp;II4, 140.

Reitz (J. F.), 2, 195.

Renerius (H.), 9, 15, 17, 57, 80,

9G 92, 93. 106.

Renerij (H.), 9.

Retorfortis (S.), 67, 68, 69. Rheden (J. van), 178, 179.

Rhoer (J. de), 262.

Rhoer (K. W. de), 239, 240, 261,

304-

Rhijn Gheritse (G. van), 3. Ridder (de), 228. 229.

Riemsdijk (Jhr. Mr. J. C. M. van), 16, 29.

Röell (H. A.). 124, 125, T48, 149, 168, 205, 222.

Romondt (van), 228, 229. Rooseboomia (M.), 123.nbsp;Rooseboomius (H.), 123.

Roscam (P.) , 236, 238.

Rossijn (J. Th.), 195, 205, 304. Roij (H. de), 55.

Roijaards (H.), 240, 257, 272, 303. Roijaards (H. J.), 107, 301.nbsp;Ruardius, 261.

Rücker (J. G. C.), 188, 189. Ruever (de), 229.

Ruhnkenius (D.), 237, 260. Ruisch (H.), 85, 132.

Rutherford (S.), 67.

S.

Saxe (Chr.), 196, 207.

Saxe (F.), 236, 238, 239. Schimmelpenninck (R. J.) , 275, 276.

SCHMINKE (H.), 137.

ScHOOCKIUS (M.), 2, 23, 36, 56, 156.

Schotanus (B.), 10, 22, 28, 31. 36, 55. 59. 60, 61, 89, 100,nbsp;loi, 102, 142, 151.

Schotanus (H.), 22, 27.

Schotanus (M.), 54, 55,62,98, 99. Schotel (G. D. S.), 93.

SCHREVELIUS (C.), 64.

Schrevelius (E.), 64.

SCHREVELIUS (Th.), 64.

Schröder (J. F. L.), 304. Schultens (H. A.), 260.

Segaar (C.), 197, 198, 206. Seneca, 70.

Senguerdius (A.), 23, 56, 80, 106. Sepp (C.), 68, 70, 98, 99, 100,107,

III, 123.

. Serrurier (J.), 129, 130, 133, 135,, I4o'4i63, 170, 189.

Siegenbeek (M.), 21, 120, 146, 202. 210, 212.

Smidt (D.), 178, 179.

Smidt (G.), 232, 239.

Soestdijk (van), 173.

Spaen van Biljoen (J. F. W. van),

297, 3°3-

Steen (A. J. van der). 178, 179. Stirum (Graaf van Limburg), 296.nbsp;Straten (W. van der), 27,32,62.nbsp;Stratenus (G.), 27,62,63,64,65,

66, 93. 103. 211.

Suerman (B. F.), 304.

Suringar (G. C. B.), 212.

Swinden (J. H. van), 237, 247, 269, 277.

T.

Tancredé (P.) , 187.

Terentius, 135.

Theijller (J.), 132.

Tollius (H.), 297.

Trotz (C. H.), 187, 189.

Tijdeman (H. W.), 202, 206. Tijdeman (M.), 189,202,206,232,nbsp;233. 235. 236, 237, 239.nbsp;Tijdeman (P. H.), 202.


-ocr page 356-

340


TJ.

Ubing, 179.

Uhle g. L.), 186.

¦V.

Valckenaer(J.), 237, 238, 260, 277. Valckenaer (L. C.), 257.

Vallan (J.), 79, 105, 129, 130, 163, 164.

Velthuijsen (D. van), 7, 24. Vermeulen (P. J.), 251.nbsp;Verschoor, 228.

Verweij, 174.

ViNNIUS (A.), lOI.

Vitriarius (J. J.), 119, 120, 165. ViTRIARIUS (P. R.), 120.

ViTRINGA (C.), 122, 124.

Voet (J.), 77, 100, 102,117,119. Voet (P.), 95.

V0ETIUS (D.), 82, 106.

VoETius (G.), 14, 17, 18, 28, 29, SS, 60, 68, 69, 71, 72, 93, 94,

95. 96, 98, 99. 100. 166. VOETIUS (P.), 61, 7S, 80, 82.nbsp;VOGET (A.), 128, 184, 199.

Voord A (B.), 237.

Voorda(J.), 121, i6s, 179, i8s, 187, 188.

Voorda (J. H.), 188, 232, 233, 236, 238.

Vos (J. A.), 184, 200, 241. Vossius (G. J.), 7.

Vreede (Mr. G. W.), 201. Vriemoet (E. L.), 22, S5. 79.nbsp;Vries (G. de), 82, 83, 83, iiS-


quot;W.

'Wachendorff (E. J. van), 189, 203. Wal (G. de), ioi.

Walaeus (J.), 9.

Waldeck (Gr. von), 132. Waldschmidt (J. W.), 120.nbsp;Warnkönig (L. A.), 102.

Water (J. van de), 76.

Weede (Jhr. van), s8.

Weiland (P.), 304.

Wesseling (P.), 137, 188, 190, 197, 202, 206, 208, 222.

Westenberg (E.), 232, 233. Westrenen (P. L. van), 178, 179.nbsp;Wevelinckhoven (J. van), 70.nbsp;Wieling (A.), 183, 186, 201.nbsp;Willem I, 299.

Willem II, 63.

Willem III, 63.

Willem IV, 221.

Willem V, 222.

Wits (H.), 73.

Witsius(H.), 73,122, 131,166, 167. Woertman (J. G.), 190, 191, 203,nbsp;223.

WOLFF (ChR.), 193.

Wolzogen (L.), 84.

WiJCKERSLOOT (A. De) , 76.

Wijs (F. P. de), 140.

Wijttenbach I (D.), 183. Wijttenbach II (D.), 246, 267.


IJ.


IJPEIJ, 99, 123, 219, 220.


168,


199»


200 ,


-ocr page 357- -ocr page 358-