HET
DERDE DEEl,
Beftaende in T o o N e e L-
S P E E L E N.
- %
ir ■
L
|
|||
Het derde deel,
Beftaende ia
ÏOONEELSPELEN,
|
||||||
Liefdbloeyends Offerande,
>. * vtgebeeld door defe naevolgende Perfoonetit
jipolio,^-fthiriak Oude-Vtotiw.
Vallto\ Twee Weezen,
l€fw>loeyend', met Rey van Retborica, dragende
c olayzoen, met 'et 4-ltaer, en een mandekea ^et groene bladeren; twee Weezen, met de udr-Man, en Oude-Vrouw. Eeft Rpma oyt geroerat op hacr Romeynfe
daden, (den, | Zoo roem ik heden dan met lof van dijn gena.»
' Ha goedertïerê Goonldic Rome gacf: dat luk» ) En my tot dus lang hebt verloft uyt alle druk_j Haer K- 7 ~* ^anneer de fchrale nijt met opgefpalkte kakc» De ^> rtt r^ lafter fpoog, om daer door dor te maken Datït^X^s van mijn ftain, en't vveeld'rig Eglentier, V zy ^1,n groente blijft trots 't groene Lauwerier j Apolloo^^u?^' ^ Goon! die, als een milden regen, Dar noch 8 ^Pocreen verleenden daer en tegen, Meer won kkfand're haer, nocht noyt vernoegde nijd t>e fpruYten!l-0p mi*n lof'als ingekroPte fW'
Die yvere * queek met aengenaem vermaken,
Delent d ° ï^ec ^tot we'^ant van mijnzakej).
Die voed - lent' de lenten van de Sunft'
cw mijn Eglentier in' t bloeyen van de kunft j.
A a Lief-
|
||||||
3- LIEfDBLOEYENDS
Lief bloeiend bloeid in liefd.liefd doec lief bloeiend groeien,
Zoo dat liefdbloeyend zal, en moet, in liefde bloeyen, Mits dien der Goden gunft, en Burger-Vaders min Noch zijn tot mywaerts g'lijk zy waren in 't begin ; Dies wegen zal mijn Rey, ódriemael drie Godinnen ! Met alle'dankbaerheyd deesofferand beginnen i Ontfangt mijn offcr dan met zingende gebeên, En zie ten Hemel af, ó Goden! hier beneên. Koom, blaker, brand, en fmetrl, vang aen dijnoffervieren, En ftook op uw Altaer dees groene Èglentierèn, Den God Apoll ter eer, op dat hy dees mijn ftaet, Die dus lang heefr geduurt, gedurig duren laet j Begin, kunftmilde Rey! Cin't midden van het branden) Een zoet gezang vermengd met dees uw offeranden; Beweeg de Goden zelfs mee zang, en kunft vermaek, Tot voordeel van mijn wenfeh, en welftand van de zaek. Den Hemel (zijnde vol Goden) werd geopend}
' Apottoea. Pal/as treden af, en komen voorden ondertufTchen werd die navolgende gezon- gen, en daer by gebrand-offerd. KEurige krüydjes, geurige -vruch- Begroeten met de offeranden
Smeult, en fmookt, (jes, Van onze fchaer, , Of dat u brand met zoete lachjes, Die kruyden en die bloemen brat)**
Ten Hemel rookt; Op lief ds Altaer.
Qpend de wollekin , openduw ! Het Goddelijk luyftert na geb^er>'
zalen , En fckijnd voldaen; O Goon! laet gunfl Apoïïo komt -Wan boven trede» >
Op ouderlooze Weezen dalen, En neder gaen; « Dóór onze kunft. Wéllekoom , -vvcllekoom. God1,
Het ofertn dat gy zietgefchieden, Godinne ÓgrooteGoonl Gy die uyt gunft,
Vereyfcht dijn gunft aen ons te biedi, Toond Liefdbloeyend uwe min»e *
Dies vvy miv troon Door liefd, en kunft' iAp. Liefdbloeyend, eed'le maegd! die honderd vijftig fete
Vw fpruyten hebt gequeekt, met hulp van dees u fcharen j De wangunft heeft al lang uw ondergang gezocht, Het werk daer toe begoft, maer noyrniet uytglKvrocht j |
|||
OFFERANDE.
|
|||||||
f-. UVFEKANDE. J
Da j rakniJcl die zocht uw telgen te verdrogen,"
Al n, ^1 ^00* ™'n Dekyd ontbrak haer dat vermogen j
Q Y?5"8y vooreen wijl verfèhoven, en verdrukt,
Gew ' n0C'1 ^e ^y waer£>en wordnoytüyt gerukt,-
\y^je 0rJeltftaet uw ftam, geplant door Karels Wetten,
Van A^eyzerlijke macht u in den zetel zetten
'w'ae hoogfte roem; 't welk tuygt het oude blijk,
t)jenr meed u heeft vereerd den Vorft van 't Roomfèhe Rijk*
fy^gfootenAdelaer , en pronk van alle Kroonen j
^-iefdkïn<^er za* demacht mijnsGodheydsu betoonen,
Al\v ,eyend (door mijn gunft) in Liefde bloeyen zal,
KlOCLer £ dat haet en nijd uytfpogen bitt're gal,
•LiefdM U Eglentierdoor mijne zegen groeyen,
Gy 2.w°eyend, eed'le maegd ! gy zult in Liefde Moeyen*
■P'wv'jsj60 blijft ingunft van Aerdfch, en Hemel Goön.
De ty y* fterffelijke nijd en zal Liefdbloeyend doón,
De p angunft nimmer zal vernielen, nocht verdelgen
De i^riIyi:en van uw ftam, de groente van uw telgen,
Gy 2:-° ^y/Tems van uW ftruyk, de bladers van u groen j
Vw L'''■'-'efdbloeyend, en je blijft ineelendoen.
En vrat?rs haet is wind ; uw nijdeis nijd maet fpoken,
0«</# ,Uchteloos zy 't vuur van u verderven ftoken.
°«</c-v 7, erA'Jk zy daer voor op 't hoogft van ons begroet.
yye V vermids Liefdbloeyend ons haer rijken offer doet.
Z,yye ^9°den ? zegent doch Liefdbloeyend.als voor dezen*
°"4 E pts 2y haer inkomft geeft ons ouderlooze Weezen.
0"<'. Ivf n' zegent gy Liefdbloeyend, d'oude maegd.
Vye\ g I£4 zy voor d'ouderdom getrouwlijk zorge draegd.
Vfè ju y10 "' 'aec Liefdbloeiends liefde noyt vermindré.
ouj\ e'p y> a's moeder, zorgd voor vaderloóze kindren*
°«4 Ver • ^en 'UWe gun^ Liefdbloeyend zeeg'nen moer.
Pal, Vertrn'tS ^aer zegen ons>en deze Weezen voed.
Op dat zv°UW ^'nerva, die Liefdbloeyend liefd zal dragee*
tiefdbloev^Ien ^eun u' 'n uw ouc*e dagen»
Die zullen ft m',n ''e^' m'Jn Goddelijke macht,
Indien dat x ^en over u, en u geflacht;
Én door w ^30^ tracnc nw fpruyten af te fnoeyerr,
Die zalbev^n|Unftighey^ uVv wort'len uytte roeyen,
Door dien "' dat zi'n arbeyd is aIs w»nd,
gy> eed'le maegd, van 't Godlijk zijt bemind.
Aa a ui'aoU
|
|||||||
4 tlEFDBtOBYENDS&c;
c/fpo/. Ik zal de Hypocreen doen uyt Parnaffo brengen,
En met een vollen vloed u Eglentier befprengen,
Op dat Liefdbloeyend bloey, en liefd in kunft vermeerd,
£n kunft in liefde werkt, 't gun nut met vreugde leerd.
Lief. Wijl dijn onfterflijkheyd, ons offer heeft ontfangen,
Zal u Rethorica met dank van haer lofzangen
Vergelden uwe gunft, en zegen neer geftort,
Op dees mijn telgen, wel verwelkt, maer noyt verdord*
|
||||||||||||||
R«y van Kitborica zingende.
Stemme: 'k Zie den Hemel vol van vreugde.
Elaurierde Kunft- Godinne Loofden hemel voor zijn zégen
|
||||||||||||||
■
|
||||||||||||||
G
|
Ketborijk! Lieve jeugdl
Gffer vreugde van Mufijk; Offer oen de Goden vreugd -,
Nu dat ons de Goden minne, Zoekt haer Godbeyd te bewegen >
Die de kunft Vat bun gunft
Zegenen met milde gunft, Zegen onze zoete kutoft;
Lof-, en dank. Lof, en dank,
Zy den Hemel, met gezank. ■ Zy den Hemel, met gezant:
Cier uw zoete rijmeryen Helft ons blijde Uijdfcbap iWj^
Ketborijk! Vluymgediert!
Cier uw rijmpjes met Mufijk; Zoete deuntjes tiereliert,
Op dat nu in deze tyen -Nh wy voor Lief ds altaer buygeft
Onze kunft Hier in 't groen,
Croey, en bloey , door Goden gunft; Daer vvy onze offer doen ;
Lof, en dank, En tot dank
Zy den Hemel, met gezmk- Eer en d'Hemel, met gezanki
|
|||||||||||||
"Rey van Rethorica oen de toezienders,
Gy Heeren, Iuff'ren! die de kunften komt by woonen ,■
Om acn re fchouwen 't gun de Schouburg zal vertoonen (Toehoorders zedigheyd verftrekt kunft luft en fpoor) Dies bidden wy, verleen ons ftilte, en gehoor, E Y N D E.
|
||||||||||||||
'
|
||||||||||||||
DIAtf A
|
||||||||||||||
Dl A NA
Bly-eynde-fpel,
I N H O V D, ïana (ttyt Koninglijk Geflacht, binnen 't Mof van Grieken
als balling) werd op trouws beloften.van Florentius bewa- pen ; hy hoer onteerd latende, pleegt vryagie met Cecilia, Princes van Grieken. _ Diana [over haer ongeval mijmoedig) yiet tot Ueyden- Geeflen\ j fóe waerfègBers die haer ontdecken ( door eenige helfcht tot ten Ri efae van Florentitls tot Cecilia; dies Diana baar keerende toet eeL uyze»aer, neemt aen diergelijke fchijn , en treed ten Hove, sm ifofP^'^yd Florentins in ztjn'liefde, Ut de Princes, te fluiten,
fierder /°' bekende broeder van Diana, onthoudzich, in fchijn va» aldaer \, H/jen -Athene», vveynig weegs van 't Hof; de Princes Cecilia, |
||||||||
ten hoottfif fi?e>>dc, cntfieekt in liefde-, toondhsm haer genegentheyd; hy,
^Hchtel C~n r over vervvonderd, raedhaer tot verder inzicht, edoch \ op te off °°s ' & Vrinces volherdende , doet hem befluyten haer zijn liefde Hore'*"' 4mder beloften van eeuwigegetrouvvigheyd-
^r'"s ml iUS' ^'l hoerende, beklaegd hun voor den Koning,die hier op den Florj, & "laekt, den Herder in verzekering te nemen.
Uyt bet i/!r' ^eftote» hebbende met de Vrinces (in Herderinne kleeding) ^"■nkelüh te ™uckten, werd vervolgd, en in 't bofch achtcrhaeld ,ge<- '*ivvaerJen ^0™ S^wbt, en ter dood veroordeeld; knielende voor ^an KIn* ' ^8' gemoedigt om te fierven, vertoond haer Diana in fchijn %en • hyd""61-'' doet het recht ophouden ï raektVXarmuutzimgevver trouvvs b 'fJ^'c^ tetven/piegeldin 't gemoed, herdenkt zijn eeden , en ""trou-vv- Jj?n*e>' Diaaagedaen; beeldzich in het fierven -, bekend fijn den Konijn na "ndekt haer ; den Prins zoekt haer vetfchooning, valt <ds ook zim "f?"1'' ^ £enade voor hem, en den Herder; die zijnperfoon, broederlijke t-f^fl, en geflacht e , bekend maekt i werd van Diana in toond voor n're'fe omke$' den Koning, dit ziende, werd beweégd i "em aen VotfiHnflige medogentbeyd, gund den Herder 't leven, neemt ^•ecilia,«# p] Jvvage>'- doet hem trouwen met zijn dochter de Princes 0t«ntius met Diana; eyndigdalfoo hm droef heyd in vreugde. |
||||||||
ha 5
|
||||||||
P E R-
|
||||||||
PERSOONEN.
DIANA, een vervallen Frinces.
F L O R E N TIV S, een Qriefy Pró», KONING va»Griffe». ALLERDVS, Hoveling. HEYDENSCHE Kol. R E Y , van Hcydenfche Toverejfen.
PLVTO,™ eenigi Helfche Geeflen.
C E C IL I A , Princes van Grieken.
FLORIAEN, een vervallen Frins, 'm Herders fchijn,
LAVRA, Herderin.
CORIDON, Herder.
REY, van Herderinnen.
R O D RI G O , een Spaenfche Gek, dienaer van Florentius.
E R E M Y T.
P A G l E.
RECHTERS,
SCHERPRECHTER (lom.
Het Tooneel beeld af, het Hof van Grieken,
|
|||||
EERST
|
|||||
EERSTE HANDELING.
Diana.
)Ot eenzaemheyd dwingt my een zoete kracht
' des mins,
i Om voeden mijn gedacht op u, mijn waerde
Prins;
Prins die mijn ziel gebied , Prins die ik heb ge<- Te. , zworen Sr ?u<*en vo°r mijn lief? en zielens uytverkoren;
(M ^'kkerd voor mijn oog dat lieffelijke licht Sr e^eetl ver^efde brand) van u ftarend gezicht; ■Jvjf dunkt my dat ik zie tot my waert komen treden, Vol enen "°ts van ftal onder uw brave leden; j-j. 'fiaekt, en moedig held .' den tijd is lang voor by, y,e SV beflooten had te komen hier by my; y ,er toefdy doch zoolang, en laet my èenig wachten y zwarefantazy, bekommert van gedachten? üi W^'e^°m mijn lief. Florent. En gy Princes gegroet. Wr""' Met dankbaerheyd ik uwe wenfch vergelden moet; jj3e.^ bleef mijn lief zo lang? Fl. Hoe lang mijn uytgelezen * Ger'l ^e ^m^t u lang te zijn, lief, door 't afwezen -3 jjji'' Sy my, Princes, ook vaek getuygen doet, jv UUreenjaer te zijn als ik u deryen moet, Di u?'' voldoe, door liefde, minnens lusjes. i>'" M3er me^ m'Jn txvee^e ziel?ir/.Maer met uw lieve kusjes. Van l ^u.sJes> waerde Prins? Fl. Met kusjes, ach 'Mevrouw, rj'.T0^'6 dipjes rood bedouwt met Hemels douw- D0 i " aenzien dat de liefd uw luft zoo hoog doet ftey g'ren, t)jes i' °nder dwang van eer, zoo kan ik dat niet weyg'ren j .F/o. 't jetuwliefdens luft in eerelij ke vreugd. ■ Princes ?y de grootfte vreugd die gy my geven meugd
Mits gy' ?a lie^> ^ie kus geen kus verftrekt,
&ƒ ö\v ]}pjes my; mjjn jief, te haeft 0j,trejjt< ^Vitoa. Wel zijt gy niet te vreên ?
Zoo neemt 'er twee voor een j t Gevogelt in de boomen, ^och ftomme waterftromen, ^etklicken nimmer 't zoet, "at liefde lievert doet. ■ Aa 4 KVkVoel
|
||||
f TOONÉBtSPEC
Tlo. 'k Voel door mijn ingewant
Een minnelijke brand,
Die ik alleen door 't kuflen,
Diana, niet kan bluffen,
Die niet ten eynd en raekt,
Voor min mins luften fmaekt.
Di. Mijn Prins, hoor mijn gebeden*
Ey! dwing uw luft met reden,
Devlammedïeu queld,
Door reen ter neder fteld;
Tot u mijn zinnen neygen,
't Lichaem zal zijn u eygen j
Maer tijd en wil noch nier,
Dat u die gunft gefchiet.
Flo. Mijn Engel! wat voor wétten
Zijn 't, die ons luft beletten ?
Zijn (door verloofde trouw)
Wy niet als man en vrouw ?
Di. Wel door beloften, maer niet wettelijk verbonden • Zoo wy de luft voldoen vervallen wy in zonden» Flo. Zoo luft de zonden teeld, wat baet dan echte trouw ? Di. Om dat door trouw de luft vry ftaet aen man en vrou^' Flo. Kan luft,door trou.den menfch bevryen van zonds plagc' Di. Och ja ! zoo hy zijn luft voldoet ua Gods behagen. Flo. Op wat manier kan luft na Gods behagen gaen ? Di. Dat men geen minne pleegt voor 'r trouwen is gedaen^ .H.Hoe'kan dan tro i den menfch voor mins mifdoen bevryé' Di. De trouw die fteld de ftraf van minne luft ter zyen. Flo. En is ons t rouw verbond niet vaft genoeg gefchied ? Di. Wel tuflchen u en my, maer voor de wereld niet. Flo. Wat tuifchen ons gefchied de wereld niet zal weten. Di. Voor God te veynzen is maer onnut tijd verfieten. Flo. Wy zijn voor God getrouwt,dies mach het wel beftaO1' Di. Niet eer mijn lief, voor dat de wereld is voldaen. Flo. Diana, ziet men 't niet gebeuren alle dagen ? Di. Om dat 'er zonden zijn vermeerderen de plagen. Flo. 't Is ingenomen \yaen die mijn Diana queld. Di. 't Is graegte die mijn Prins door minne tocht onrftel J< Flo. 't Is fchijn van yet, maer niet, dat my Princes wil pey* Di, Ach Prins/ zoekt gy my dan tot oneer aen te leyen ? ^ |
||||
"j. f , V A H DIANA. §
e ichcnden door deluft van uw onrijpe min,
ti*^'e^ ^"ns bedaer! en trek uw luften in. Ü° ?ou<* m'Jn Diana my die valfcheyd toe vertrouwen, j. l |k na mins genot, aen haer geen woord zou houwen ? E fi ^e 'u^ van m'n zol,d plegen aen Mevrouw, j. Ichenden hare jeugd, en breken mijne trouw ? Q r * haer kuyfheyd zoud met vuyle min befmetten, y n5?n Diana! neen, oprechte liefdens wetten Ik [ ]lnc'en mv z0° vau"- fchoon ,T1in naer wil genoot, C; r»^^-at Zvveer'k u ) getrouw tot in der dood. J' De min beloofd wel veel op hoope van genieten ; jj min 's zoo van aert, zy laet haer niet verdrieten v,0c 2Waren laft zy draegd, wat ongeval zy lijd, v/ac móeyelijk zy doet, wat ftrijderTdat zy ftrijd, p at eeden dat zy zweert om tot haer wil te komen ? ^••entius, ach Prins-! wat hebt gy voorgenomen, P/olana tot u wil te brengen ? ruft, ey ruft ! ■Di* ,V4let cermijn lief, voor dat mijn vlam is uytgeblufcht, Fl' tv v'am> Florentius .' moet gy (door reden; doven. £?• Diana, lief, de min gaet reede ver te boven. •F/' r» aerm'n Saet boven reen daer ftrekt de min tot quaed. j)' f??.n niet, wanneer de min op trpuws beloften gaet. 1); > - 'e !n'n pleegt op" beloft van echtelijk te trouwen, jF/ Liln<* 'n plaets Van trouw, helaes ] wel na berouwen. Bi * R r°uw komt door bedrog, maer door de minne nier. Ve "'ft - ^ro§ komt door de min, door minsluft komt verdriet; Yyf c dat baerd berouw; dies komt berouw door minne, $1 ,vt-neer .men buyten echt mins lull niet wil verwinne. Tenlet vv.^' noe willen lief? mijn wil heeft hier geen macht, I0'. l6*1,^0 dat mijn luft is van te groote kracht, En aj[ ..' nerte fteeler! 't fchijnt gy herten weet te raken, Zult s^''0 te8en^el gantfch krachteloos te maken; Zoo ï- ^ z''n ëecrouw? Fkrent. Ach .'twijffeld gy dacr aen? £>;_ 'i ^,et getrouw en blijf moet my de moord wel flaen. til £) 5rcrouw mijn waerde Prins dieeeden niet te breken. Eer do* Pra^e'oozefteenen zullen eerder fpreken E,, 203r'iln,^n ontrouw mijn Princes raekt in verdriet. ° Jaet ons gaen daer min die lieve lull geniet. Btnnen.
|
|||||||
A a 5
|
|||||||
KsK'"%,
|
|||||||
to TOONEELSPEt
Koning, met al het Hofgezin.
Wie woont'er minft op aerd die Gode meeft behaegd ?
Die, die in lief en leed hem even dankbaer draegd, En die de gaven (van des Hemels macht gezonden) Behoorelijk gebruykt, die werd'er minft gevonden; Wat fchepfel heeft natuur ter wereld oyt geteeld? Wat gaven het geluk de menfchen uy tgedeeld ? Wat gunft heeft het geluk den menfch toe kunnen voegen, Daer hy zich dankbaerlijk heeft laten meè genoegen ? 't Zy Keyzer, Koning, Prins, Monarch, Vorft, oftHeer, Hoe hooger in 't geluk, hoe grooter in begeer ; Bezit hy Rijk en Kroon, beheerfèht hy land en lieden, Heeft hy zijn wil tot wet, doet welluft hem gebieden, Noch is het niet genoeg, zoo ik bewijs betracht, Behoef ik anders niet als Alexanders macht; Wiens overheerfching van de onverzade luften, Hem noyt (hoe veel hy had) volkomen lieten ruften ; O dwaze zotterny! getuyge, dat beftaet De rijkdom in 't vernoegen, niet in d'overdaed ; MijnScepterenmijn Kroon, mijn Rijk en mijn gebieden,
Bezwaren my veel meer met zorgen en verdriet,
Als 't (ober leven van gemeene flechte lieden, Wiens arbeyd geeft de koft, en zorgen verder niet.
't Genoegen is haer fchat, daer zijn zy meê te vreden, Na d'arbeyd volgt de ruft, den dag die brengt den nacht,
Om ruften, door de flaep, haerdaegs vermoeydeleden, Wanneer eé Prins met vrees zijns vyands komft verwacht.
Wiens zorgen d'hongerfteeld, wiens ftadelijk genieten Verliezen doet in 'teynd, door overvloed, defmaek ,-
Want, door gewoonte zijn de luften mijn verdrieten, Mits ik door luft tot luft in dieper onlurt raek;
Wel waer toe dit verhael ? een Vorft die is geboren Tot dienften van zijn volk, zoo wel, als tot haer Heer;
Hoe fuft mijn moedig hert?hebikde moet verloren ; Betracht mijn heulch gemoed dan na geen hoóger eer ?
Mijn roem die fteygerd op, 't geluk verheft mijn daden, En klimt, van dag tot dag, vaft na den Hemel toe,
Mijn vyand leyd gevelt, en fmeekt my om genaden; Helden! uw vroomheyd ik daer van bedanken doe.
VdanK
|
|||||
y VAN D I A N A. JI
^ dank ik Hemelvoogd voor uw genadigheden,
pat ik mijn Rijk bezit in ftille ruft en vrede; I , ?l '^ veylig fwey den Scepter in de hand, ja ^tbe tot mijn dienft de Vorften van het land; J}.langgewenfchtevreedzijnal mijn Onderzaten, le «iet de vrede haer zeer wel vernoegen laten,
c lerde ! 'k ben gezint ie rijden op de jacht, Poeyd u ten Hoof, en fchik dat alles zy volbracht
P a'noodig is, om 't wild uyt bofch en veld te jage , " dat op morgen voor het krieken van den dage.
y '• Grootmogend Majeftey t! ik maekten 't al gereet, oohaeft de pagie my daer van de kennis deed j
„e^ lacht tuygis by een, ik heb de befte honden p °Ppelt, en daer by de bracken t'zaem gebonden j n Wat 'er tot de jacht noch meer van node zy
vaerdig, en gereet. JS^j». Men zael mijn paerd daer by.
Binnen.
Trompetter èlaefi, bet Daget in den Ooften.
Morentius treed van 't Ledekant, laet Diana flapen,
en neemt zijnaffcheyd: En fl^tra Pron^c °P 'l fchoonft de bloozen van haer kaken,
jfëo]1C^ert met ^en S'ans over ^e bruyne daken j j Ds olaeft met kracht een ftijve voor de wfnd,. Tot"61 een ker<*e 1°°P net ftel gety begint,
1^ Suften dienft van my; vaerwel Atheenfcheftroomen,
Vaer Ur'jkgeweft, van bergen, bofch, en boomen j
Va^^ ,m'inhef, vaer wel pronk-peerel in de deugd j
ïkbenH ^'ana Puy^ van a^ d'Atheenfche jeugd;
De fcu or noot geperft van u, mijn lief, te fcheyen,
Om he!?6" ?''"' Sereer met alle de galleyen
Vweed " tZ-eyl tegaen' hoc Prins'verlaecgy ^an
O nee | °* lie,f' uw trouw ? wel ja, wat leyd daer an, Hoe P : ° '3 "-0 neen' ° neen '^ macn n'et vlieden j
]Viijn e"?s' W'eis 'er die u 't vluchten kan verbieden ? jSie Zj;n >m,Jn trou> m')n min j mijn min, mijn trou.mijn eed, Hoe dan^i Minne8od-ten alderhoogften leet; Die iriY V ,ht ik van hier ? vervloekte minne luften! ' gedacht veiftroyd, wat baerd gy my onruften; Ik
|
||||
«2 TOOKEBlSrS-C'
Ik weet riTet wat ik wil, ik heb Diaen onteerd.
Mijn hert (door nieuwe luft) Cecilia begeerd ;
Dies ik mijn reyze ftaek, en zoek Prineeste minnen,'
En ban Diana uyt het diepfte van mijn zinnen;
Haer liefde walligd my, en voed af keerigheyd,
Zoo dat mijn liefde nu van u, Diana, fcheyd. Blmen»
Diana ontwakende.
Wat fchrik beknelt my 't hert, door bange naredroomen?
Waer toe, 6 Hemel! is Diana, laes! gekomen ? Mijn eerbaerheyd onteerd, mijn zuyverheyd gefchend, O gy meyneedigen verrader! als gy bent; Paft gy op eer nocht eed ? ó Hemel! kan 't gefchiederi Met zulk bedrog mijn eer te fteelen, en te vlieden ? De plaetze leeg ? eylaes.' eylaes ! bedroefd gezucht •' Verhef mijn nare ftem tot boven in de lucht j O maegden fchenner! die Diana hebt bedrogen» Zoo dat zy traen op traen moet ftorten uyt haer oogenj O roover van mijn eer / ó fchender van mijn jeugd! O moorder van mijn hert! o dief van al mijn vreugd! Zijn dit beloften die gy fwoertaen my te houwen ? O valfche eeden! wat mocht ik op u vertrouwen, Op u, ik zeg op u, die my laes.' hebt vervoert, En tot de luft gebracht als gy my trouwheyd fwoert. O eerelooze guyt! die door meyneedig liegen, In vuyle minne luft, Diana moft bedriegen ; My dunkt 'dat haer de aerd van mijnent wege fchaemd, Vermits gy hebt gedaen het geen geen Prins betaemd ; Waer door ik my de fpreuk nu ftellen mach voor oogen, Wie lichtelijk geloofd, "Werd lichte/ijl^ bedrogen. Ik kniel ter aerden neer, nu van mijn eer ontbloot, Ey Hemel - gun my doch uw byftant in mijn noot j Oyme onteerde maegd ! verlaten en verfchoven, Wraek roepik over hem aen d'Hemel-voogd daer boven j Zacht zinnelooze maegd, bezadig u gemoed, En toon geduldigheyd in uwe tegenfpoed ; Ten is geen kunft een maegd met fchijn-deugd te bedriegen Maer 't is een kunft de ftraf des Hemels te ontvliegen t Ontvlieden moogr gy my, maer nimmer God es wraek, Die ik de ftraf beveel van dees vervloekte zaek. Binnen. Rey
|
||||
II
|
|||||||
VAN DIANA.
|
|||||||
Rfy van KolUn, m Hejdinnen xJngendfe
ofte/preken. XVf Eelige kruyden, tierige boomen,
» Gy die dees luwe lommer groent; juichende beeken, vlietende ftroomen, E °r u Z'c^ z''t %y 'n uw do?nt»
Al j ^ec l°°f> van eyk, van elft, en linden, Dfcw
^ls de noorde-winden.in de nare nacht, W (omen-
jW ftam en ftrayk verdelgen en verflinden, «fc M«*
Q3er gy ons doet vinden, merrig, pit, en kracht, mhu»
ym t wonder-vverk, van onze prophecy, vngtn,
e geven klem in 't ftuk van haer vvaerdy» In iVve ^ruy^en bladeren dragen,
TLnA C V3n ^un groente ^aen i
" «at de fnelle donder vlagen g e£ brand van blixem neder flaen,
" branden afch (uyc bladers vers ontloken) an heeft eerft het fpoken, zijn volkomen aert; nis vvy maer (jees gefmeuide kruyden ftoken, ^Jvvertealtaer roken, dat het vreeze baerd, 2 n,.c"r'k in 't hert van angftvallige Hen, nnien zy maer ons offerande zien. J; Ik fpeur uyt u gezang, als dat gy zijt genegen,
J»et dit gebloemt en kruyd, de zwarte kunft te plegen; Vo In,het Heydendom (als hoog en wel geleerd) Bej°r df2en is, en word op huyden noch ge-eert; in j erde moeder, die uw dagen hebt verlieten 4'^Zekunften, om veel vreemdigheyd te weten j Yets VVv.eervarentheyd wel brengen aen den dag, Mhtii, * nauvvelijks (door fchaemte) melden mach? ML 'met ^mert belaén»zoekt zicn wel te ontlaften, (Do Vreeze houd my > 'aes •' geboeyt; want noyt het paften Te t°r e,erbaerrieyd.) een maegd met duyvelsfpokery RamtaC i'en na ^" g^" dat haer tot nadeel zy. Dat ft -^ Diaen' el,endigft aller maegden, My nj^111'"11361 verloor, en balling ben, mifhaegden Dar m m^r ^oc^ zo° zeer» a's vve^ dit ongeval, v«my mijn hoogfta roem, en vvaerdfte fchattenftal. Ey/
|
|||||||
*4 TOONEELSPEL
Ey! diepe afgrond fplijt, en fvvelgt my in uw kaken,"
Wilt in u duyfter rijk Dianaes ruftplaets maken j
Baend my de laetfte weg waer langs ik treden mach,
Tot dat ik koom daer noy t verfchijnt de klaren dag.
Gy, die de kuyfheyd mind, 't zy hoog oft laeggebooren,
Leer doch aen my, na luft des minnaers, niet te hooren j
Grijp fchop, en fpa ter hand, Diana, tot een ftraf,
Zoo open zelfs de aerd, en maek u hier een graf!
Een graf, eylaes ! een graf, daer ik mijn eygen zelve
(Als fchuldig aen de dood) begrave, en bedelve,
Tot ftraffe van mijn fchand, en aller maegden leer,
Teichuwen geyle min. te ftrijden voor de eer.
Kol. Bedroefde jonge maegd, uw ramp baerd my medogen,
V treurig treuren ftaek, droogt uw betraende oogen j
Indien de wetenfchap, van ware prophecy,
Nu oft tot een'ger tijd gebleken is in my ,
Zoo zal s'in dit geval, niet minder zijn bevonden,
Ik zal ontdecken u, de plaets, perfoon, en Honden,
Waer, wie, en ook wanneer hy by een ander quam,
Die door een valfch bedrog, uw eer en kuyfheyd nam,
Om op gelegen tijd zijn minne na te fpeuren,
En hem, in zijn gevry, teftutten, en te fleuren.
Dia. Waer vind ik hem, eylaes ! om dit in't werk te leggen?
Kol. Ik heb/e, die ik dat door dwang, wel kan doen zeggen.
Diana. Maer is in deze zaek, ach leyder.' ook gevaer ?
Kol. In 't minfle niet, vertoef, ik maek mijn toeitel klaer j
Houd gy u aen een zy, en wild in 't mind niet fchromen,
Ik zal, op mijn bevel, den helfchen Prins doen komen,
Dat 's Pluto, die verzelt zal zijn met helfche ftoet,
En mijn verklaring doen van't geen u is ontmoet.
Zy ontfteekt een vveynk vuur of bet Tooneel, daer voor
knielende,(preekt. Dit merg (uyt menfchen been geftooten) moet ik branden;
Dit zwart en glinftrend hair uyt rucken met mijn handen, En fmeuknt beyd tot afch; noch diend 'er by gedaen Een bloedig hert gefchcurt uyt een pik-fwerten haen, Die't lij f zoo levend opgeftroopt is met mijn klaeuwen; Grijp moet Diana, laet u herte niet verflaeuwen. 74
|
||||
VAN DIANA-
|
|||||||||||||||||
IJ
|
|||||||||||||||||
Zy rijfi, tngMt rondsom htt vuur.
q&°> Hecate, Thyfiphon, en Megeer,
^y ™uto, Hei-god zelfs, dijn machten ik befweer;
Q w"> dat gy terftond verfchijnd uyt uw afgronden
pj. 2°lt my datelijk een nieuwe maer verkonden j
Ofi eunjers, rijs gefwind, gefwind.zeg ik, en ras,
|
|||||||||||||||||
p^.1 Komt het (denk ik) noch uw Hoogheyd
|
met te pas ?
|
||||||||||||||||
q's °nder aerds gefpuys, inwoonderen der Hellen,
LaC Zj'C %Y bezich om 't verdoemd gedroch te quellen ?
VeCf u- voor ditrnael ruft in hare flaverny,
Ki Pi'n van ^onc^en aen (°P m')n get»od) voor my;
P/ n J vaerdig rijs, gy helfchen god der goden.
Da °0r wiens macht werd ik uyt mijn duyfter rijk ontbodë?
En C^ W^ nu °P ^et dr°kft 'n 'l ftraffen bezich zijn,
^y. Pwgen zondaers met onlijdelijke pijn j Xvfe " U W" ^ Ql' ®m °P kortft van ute weten,
Wa 2lu^ ong°(iliJJc heeft aen deze maegd gequeten j En Cf c Z'c^ b°uci. en hoe hy vorder is gezint, P/« ï y f'^ers vrijd, oft ook een ander mind. P/a!o 'vfr* Seen gy begeert? K$. Dit zult gy my verklaren, Van'v, r eerft za' 'k aen u de name openbaren Ve ,hem. die deze maegd (doorNickerlijkekunft; Het heeft, en beweegt te toonen hem haer gunft j En Wa?.Horentius die dees bedroog in 't minne, Met3 Zl,'n.n:uns genot veranderde van zinnen, Be„af? S'n8 van baer liefd; na dat zy was gefchend, Met 1 f jm Weèr ten Hoof, en houd zich daer omtrent, Het wjv bevangen om Cecilia te vryen, J^o/€ ■j5!k hem in het eynd heel qualijk zal gedyen. Kom o ^ nu §enoeg> vertrek ; mijn bevaerd is gedaen, 8a met my, ik zal u meerder doen verftaen, Emnen. |
|||||||||||||||||
T V E
H?=
|
|||||||||||||||||
:de handeling.
Tloriaen.
ni8 >s't geluk op Floriaen gebeten ? |
|||||||||||||||||
Wat heeft dl;de Ni'd al tj'd °P mi'n verderf gefleten?
Hoe heeft d al cluaed °P myte weeg gebrocht ? Q« Wangunft, laes! mijn ondergang gedocht?
Ho«
|
|||||||||||||||||
ïfi TOONHBLSFEL
Hoe quijnd en dort de. bloem van mijn ontloken Ieren?
Hoe heeft my 't ongeluk verbannen en verdreven,
Geftooten uyt het Rijk, enKoninglijken Troon»
Enmacktmy Herder, daer ik ben een Kanings Zoon?
Wiens Princelijk gemoed geenzints en kan gedoogen,
Dat ik nu dus verkleynt verfchijnen zouvv voor d'ooger»
Van hooger Majefteyt; mits moet mijn eerzucht ftijfr,
Waer door dat Floriaen in fchijn van Herder blijft;
O ramp ! o ongeval / o wangunft.' o benijden!
Hoe komt gy dus eylaes ! een Konings kind beftrijden ?
O Iafter, achterklap! o fchennis (hel, en vlug,
Wat gaat gy wijt en breed my gees'len achter rug ?
O booze, looze Nijd 1 tot haet en quaed genegen,
Ö ftaetzucht! eygenbaet, watgaet gy kromme wegen,
Hoe ftijft de lift uw luft om 't ongeluckig hert,
Te plagen in zijn ramp met meer en meerder fmert?
Een ongeluckigen werd alles op geladen,
Men trekt zijn minde faut in d'aldermeefte qnaden ;
Men zeyt wel noot breekt wet, maer zoo noot misflag toont/
Zy werd niet minder als de moedwil zelfs verfchoond;
Ach! als 't geluk miflukt, zoo kan men haeft verbeuren ;
Een ongeluckigen is al zijn winning, treuren;
't Miilucken maekt hem arm, en d'armoed werd gehaet,
Ach ' als 'r geluk niet wil, hoe vroom, noch is men quaed;
Wanneer een vroom gemoed met onluk werd geflagen,
Soo moet het doch de naem van guyt en deugniet dragen ;
't Miflucken maekt de deugd (door laftering) tot Ichand,
En fchand is aen de deugd een beul, en dwingeland,
Die 't deugdelijck gemoed met gëeflels flaet van binnen,
Om dat de laftering de deugd fchijntt'overwinnen,
O ! ongeluckig zijn, wat torft gy zware laft;
O • ongeluckig zijn, wat is 'er al aen vaft;
O.' ongeluckig zijn, wat fleepr gy ongelucken,
Die d'ongeluckigen (als deugdeloos) verdrucken;
O ! ongeluckig zijn, wat draegd gy fmaed, en leet,
Als u den beukelaer met harde (lagen (meet,
Ik meen de achterklap, op lafterlijke tongen,
Waer d'ongeluckigen meeft werden meed'befprongen j
Mijn ziel.' fchoon 't ongeluk dit arme lichaem flaet,
En gy verfchoven hier de fchaepjes weyden gaet, ,
|
||||
"V A N DIANA,
|
|||||||
i?
|
|||||||
H^ jiet,te mJn u moet, vaft in de macht des Heeren,
Al is Vj 'r ?od keHe'ftf»zoo kan't mét u verkeeren £ W at f u gy in r he" VÉiel fmaed> en onluk draegd,
Hoor af !fd hct' wie u haet' als 'r maer u God behaegd. Een zó geen gezang ? 'k zie ginder, door de boömen, 'uet gezelfchap van verliefde Herders kooien.
Coridon, Laura, met meerder gezelfchap van Herders
w en Herderinnen, zingende. Yy . nneer den gulden Dageraed Als 't Zonnetje komt rijzen ,'
V t OcfterSs morgens vroeg op Zijn Godheyd ons bewijzen, ^oofchetll .. , , Alsdanhetpluymigegediert in 't kriel W'* "ehaSen- Met %pet verheuge tiereliert,
Be myn ?">> de dagen. Al quelende van minne,
^ftroonjb- s deS Hemels Zon> ^rheugd hei hert en zinne.
Bet ruyfTri" van ^ *-H1vre ^ron' En ** tier'S vee *-ich grazen gaet, (M«/£j °e>? door de bladen Daer 't beekjen ruyjTchend wat ei
Verhe dm™ beladen) Jlaet,
yVanneT mee"'S Herders hert, De takjes van de linden,
''het treurt in minnefinert, Door'tfchommelenvandevvindeni
F/o, *rp De v v,ezelfchap zy van my eerbiedelijk gegroet,
Vr0ijjuUSd u\ys jeugd ik eer (na waerdj bewijzen moe^ De eey^ -Laura, Lau. Ik verdienden noyt dit prijzen, F/„t A Pern ik niet waerd die gy my komt bewijzen. V èer t ..aUra • my ontbreekt 't vermogen, en de macht, lait £? Pijlen na'dat ik die waerdich acht. Me» b,- ■a,ertegen> Floriaen, komt u de fpreuk te voren, F/. faW&neeiieüfode gccl^n dat *y 't hooren. Dan d0e,[ ra,neen>° neen'-dat Spreekwoord gaet niet wis, Dat laetC"w et Zy ^oe 'l Zy' en ^ac dat daer van 's
Zoou m ^001 bec geen ^et's 'n eYgen wezen,
Met Woovh mif"hae?d'ik ,aet u ongePrezen
Cori. Her r u": maer 'n 'r ^ert doen 'k zö° '* my behaegd.
Vermits h u nt of Floriaen tot Laura liefde draegd,
t)ie in *;■■ u al"'d by Laura zoekt te voegen,
F/o. Wat fcY2i'ntoond fce hebbcn g°ed
genoegen.
Ofc yet w wy nu beft? Lau' Mi)nS oordeels.hand je flacb;
Lact ons\vaanders'dat ons bet behagen mach j
Op dat il- V] - ?h gaeh hier oncler deZe linde»
s rJoruen; met u eensgraesjes binde. Bb 'F/. Met
|
|||||||
j8 TOONEEtSPEt
f/.Met my?I<iK.Mêt u. i7i.Metmy?wel Laura.'k ben te vreêo»
'kZal u met Coridon gaen binden. Lam. Neen, o neen.' Bind eerft u zelfs met haer die 'k weet; en gy wel kend. J/.lk weet niet wie gy meend.I<J«.Hoe flecht dat gy noch bét> Gy weet niet wie ik meen, en doet gy Floriaen! CWflJ 't Is Silvia, die 'k meen, en flus met u zach gaen. uyt,
Il, Is 't Silvia? zoo moogt gy Laura vry vertrouwen,
Zoo 't binden daer in weet, én zal de knoop niet houwen. law.Niet houwen Floriaen?F/.Neen Laura. Lau. Waerom da» Flo. Vermits ik noy t met haer eenig vryaedje had, Zie daerikty'er aen, gy zult het zoo bevinden, 'k Zal Coridon met u. Lau. Ik u met Silvia binden. Bm0' Cecilitt.
Is dit dien Floriaen daer men zoo veel van zeyd ?
Is dit dien jongeling vol aller geeftigheyd ? Is dit dien Floriaen in kunft zoo wel ervaren ? Is dit dien Herder, die hem in zijn jonge jaren Zoo mannelijke draegd, in deugd zijn jeugd befteed, Dat yeder niet genoeg van hem te zeggen weet ? Zijn wezen wijf! het uyt, zijn aerdigheden toonen, Dat in zijn heufch gemoed veel fchoone gaven woonen j Een Herder na het kleed, maer na 't gemoed, een Prins; Ik fchuyl my wat ter zy, ik zie hem dunkt my, gins Al herwaerts komen gaen, gelijk de Zon in 't rijzen De heelfi wereld door zijn fchoonheyd komt bewijzen. ïloritten.
Gy, die Paleyzen (licht, en hooge huyzen bouwd j
Gy, die u op 't geluk, en aerdfche fchat vertrouwd j Gy, die met macht gebied veel fteden en veel landen ; Gy, die de Kroone draegd en Scepters voerd in handen 5 Wat is 't ? wat zijt gy meer als d'alderminfte menfch, Die in het minfte deel kan leven na zijn wenfch ? Ha Princen l die in luft bewoond de rijke Hoven, En Zalen opgepronkt* van onderen tot/ooven, Mer goude laken fchoon; wat is al u cierset, Dat door de tijd verdwijnt, en met de dood vergnet ? Wat zal den gouden Kroon, wat zal den Scepter baten, Wanneer de ziele-moet des lichaems kluys verlaten ? 't Gee"
|
||||
>- V A N D I A N A. SS
2 en vae& door d'overvloed begeertens luft geniet,
oo zeer, dat zelfs natuur de overvloed verdriet, g gever alles goeds! dijn milde rijke gaven Ia °°pC- m*fbruyk)meenig ziel der Princen maekt tot flaveni Als d "ncen 'even meer met zware zorgen plaegd, Die'?' ^'e ^k en ^roon> m'n dan net vee behaegd j
2jj C :even na haer wil in ruften vrolijk leyden,
j^'n n,et> die in haer hand een gouden Scepter fweyden j
jj eWel dat meenig menfeh dat oordeeld na de (chijn,
^y es ^oet bedrogen in zijn eygen oordeel zijn;
•j-g nt> een rechtvaerdig Prins die is de wacht bevolen»
j_j- z?rgen, dat zijn onderzaten niet en dooien;
Alsr 1S Vr-^ vee'aen va^' vee* meerc^er hangt hier an,
Cf s*LCn'S menfeh met zijn gedacht begrijpen kan. Die ïaeP~nerder. goeden dag, de ftoutigheyd verfchoOQ, 'k Hk 'rytnoedelijk op heden u betoon; g e° in mijn eenigheyd hier al een wijl geftaen, **my uw redenen ter herte laten gaen; 't \vnWondcr> dat gy zoo de wereld kund mifprijzen," Die C r We ieuSd n'et voegd, maer beter oude grijzer» En c^an z''n afgeleefd, heel moedeloos, en laf, Flo 1°<r ^et fpreekwoort zeyd) met een been gaen in 't graf. En h /0uw •' de zekerheyd van 't fterffelijke leven, Dies S £ °ns n'et een uur verzekering gegeven ; De d ?nwi)fli]k doet, die op zijn jeugd vertrouwd, IufF fpaerd kleyn noch groot,rijk,arrem,jonk,noch out; Ik m°UW ' 'ees eens ^e *Preu^> die gv daer ziet gefchreven , Gelezene ^3t ^ d'e' mec rec'lt Se^i^ za^ geven j Op weliZ^nc?e' maek daer nevens een befluyt, Cf. j^ en zi"i luffrouw, ditfpreek-woord is ge'duyd. f.Waaer ec> eniszeerwelgezeyt;G«W te Stenen, (ven; 't Gaet f' ^at men r meer bedacht.men zou meer zonde der- Eii qua kn*er n'ec a's 'l h°ord. buyten Gods wet men leefd, Het vleefe^eerl''^ieyc' men ruymen teugel geeft; Ds k!ev zonder dwang, de deugde'leyd verftootens Den Km" ^3^" z'cn nu gr°otet dan de Grooten;
Dees hed^ W'' ^rend zMn 5 een dienaer langer Heer; N wt tij /""daegfehen tijd gelijkszagmennoyt meer ; Noyr Ij fl°° ^oos'en boos ; noyt eeuw was zoo verdurven; l 'etde zoo verkouwd; noyt meêly zoo verfturven; B b z Noyt
|
||||
lè T O O N E E t S F E £
Noyt gierigheyd zoo graeg; noyt ftaetzucht zoo gemeen 5
Noyt rijkdom zoo gezocht (als nu) by yder een; Noyt ontrouw zoo in fwang; noyt lift zoo ingedrongen ; Noyt valfcheyd zoo gepleegd,door dubbelheyd der tongen, Als nu; eylaes! als nu, waer door men recht bekend, Dat het niet vreemd en is, dat God zijn plagen zend. Ce. 't Is, Herder, zoo gy zegt, uw reden moet ik prijzen, Want ik geen tegendeel met reden kan bewijzen; Maerheuffelijk verzoek, dat gy die reden ftaekt, En op mijn voordel, doch eens nieuwe reden maekt; Een ingenomen luft beweegd mijn welbehagen, Zoo ik verfchoont mocht zijn, zoud gaerne u yets vragen. -F/o. Gebruyck my als uwftaef, watgy begeert, gefchied. Ce. Ik neem uw dienft in dank ; zijt gy getrouwd, oft niet ? FIo. O neen! Mevrouw, 't geluk was my (leeds daer in tegen, Ten anderen, ik was tot trouwen noyt genegen. Ce. Wel Herder, dat is vreemd, ten aenzien dat gy zijt In't bloeyen van uw jeugd, en 't befte van uw tijd, Dat gy u niet begeeft om echtelijk te paren, Dewijle dat gy zijt in't rijpfte van u jaren ; Wat is de fchorting doch, zeg my daer d'oorzaek van ? J/o. Ik, die u niet en ken, dat niet wel zeggen kan. C?.Gykent,indiengy wilt,maer't fcheeltuaen't vertrouwen. J/o. Heb ik een milverftand, wild't my ten goeden houwen. Ce. Dit redelijk beleyd drijft mijn bedenken verder, Dat onder't Herders kleed wat meer fchuylt als een Herdcrj Het veynzen ons ontdekt vaek't geen wy garen weten. II. Hoe zeyt Mejufvrou? Cec. Niet, 'k vraég hoe gy zijt gehe- J/. Hoe ik geheeten ben, dat zal Mevrou verftaen, (ten? Men noemt my hier op 't land, den Herder Floriaen. Ce. Wel Floriaen, zeg my waer dat gy zijt geboren ? Ho. In Vrankrijk, daer ik lang mijn Ouders heb verloren, Zoo dar als balling, ik in vreemde landen zwerf, Daerik mijn moeders liefd, en vaders zorge derf. Ce. Mijn deert u ongeval, nu ik in 't boek uws^vezen, De droef heyd van u hert volkomen heb gelezen; Beleefde Iongeling, begeert gy yets op my, Ik wil u dienftigzijn, hetzy ook, hoe hetzy, (Indien het u beliefd) ten Hove van mijn Vader. Fio. Eerwaerdige Princcs, ik koom uw Hoogheyd nader, Ei'
|
||||
p , . V & N * D I A N A. at
n kniele neder voor het Altaer van uw deugd,
" alle dankbaerheyd, zoo gyaenlchouwen meugt j n offer voor de gunft van uw goedaerdigheden, j. n dankbaer hert, en heb niet anders te hefteden j Ikfl ^ §e^euren m°cht de hoogfte ftaet in 't Hof, 'k R06^ met dankbaerheyd, alwaerde Iuffrouw, of; y ^f ^' m'ln ^aet vernoegt, en 't onervaren leven, Ve| z'cn 'n Hooffche dienft niet wel kunnen begeven i Al i^0eter 's voor my, dees ongeachte ruft, s alle Hooffche weeld vol quelling, en onluft.
y * e. °ordeelen na recht, zoo wel als welbehagen, En Wl'^neyd die verdiend een gouden Kroon te dragen j 2QU^anhaft gemoed dar acht ik nefïens dien, Pl0 ° VfJJs, dat het behoorde volk'ren te gebien. Vw Ye^eedelePrinces, is 't fpottenu behagen? Oft crdaen, en flaef, is 't willig te verdragen; •p 2o° u Hoogheyd veynft, en doot het veynzen tracht D etetl ^1'.'" begeert, te kennen mijn gedacht, Q.p^yterlijke fchijnhet binnenft te bewijzen, De l' f ^otten doen als men haer zotheyd prijzen ; Die t C-n Pr')s' Pr'nces> die gy aen my verliend, pr- en lk my niet waerd, nocht hebze noyt verdiend ; Die 1 S' ^1''0 ty^ verloopt, en eyfcht my re vertretken, Cf v3et tTl^n dankbaerheyd u voot vergelding ftrecken, 17 "v 3er ^6^ dan F'or'aen' den Hemel u gele'yd. cè. yf Wenfching werd beloond, Princes, met dankbaerheyd. Eii w 3er We^ beleefd gemoed, dat my veel doet bedenken, 'k Dtaert ^ n'et te veer' 'k ^oud u weder wenken • (zweeg, Vermif^-i10c^ye!:S'n lT'ïJn neTt'r geen ik door fchaemt ver- V ftren $ ^°m ^e eer)een nabedenken kreeg; Te laftf ^e ^' ° fchaemt! valt voor de fwacke Vrouwen Waem Cn te^waer' gehoorzaem t'onderhouwen ; Zoo wel - aCk Wreede fchaemt.' waerom en zinne wy ^aer d "'^ a^S de mans'm '<efds verkiezing vry ? Staet W* °ns meer' als haer' onze begeerte ftaken ? Ikmake jtenbreke vry' 'r llaet vry'die ookre'maken; Die my ln de liefd mijn zinlijkheyd een wet, J «e keur gebied, en die de liefde zet. Bimm.
|
|||||
B b 3 FI. Re-
|
|||||
TOONEELSPEL
|
|||||||
3*
|
|||||||
fhnntiui. Rtdrigo.
J/.Rodrigo.fo.Ha! P/.Kom hier.ilo.Wel Heer.wat's u believé?
Flor. Gae heen na de Princes, en breng haer deze brieven;
Groet haer uyt mijnen naem.^o. Wel Heer het zal gefchien»
Maer zeg ereys men Heer, zal ik 'er jou geluk meê bien ?
Of is het hylik noch niet klaer ? Flo, Rodrigo, zwijg.
Radrig. Wel hey ! en meugje dat niet lyen ?
Die hem zijn neering fchaemt zal nimmermeer bedyen; "
Om de warrit te zeggen ftaet het niet al op een goe voet ?
Floraa. Dat vragen paft u niet, gy onbeleefd en bloed;
Rodrigo, ga en doet dat ik u heb belaft.
%ƒ« V Vat was dat Heer ? ik weet, zie een rey s Heerfchop»
hoe frey dat mijn dit wammes paft.
TL Dat 's wel, gaet gy maer voort.waer toe dit lange kijken- X$J. Wel als ik voor Ambafladeur gaen zal, zoo moet h& , ummers wat lijken; (foeo?
VVat dunkt jou van mijn broek, mijn Heer, is die al goet fat'
Flo. De broek, Rodrigo ! ja, die kant hem heel wel doen. Ftyd. Laet zien, wat is er meer tot dees mijn reys van noode' Mijn laerzen Heerfchop, itaen die zoo al op de moode ? Flor. Rodrigo, 't is genoeg, uw laerzen die zijn goed. J\o. Wat dunkt jou van mijn kraeg? en van mijn opaenfe hoe^' F/. Ook wel.3^o.Wat dunkt jou toch van deze mijn ponjettefl- F/, 't Is wel.ga voort. i^o.Mijn Heer,je moet'er wat op lette"» Is 't hoecje niet te plat, en wat te briet van rand ? F/or. 'c Is op de Spaenfche wijs, men gaet zoo in uland. Roéig. Als ik mijn recht bedenk, ik ben hier niet in Spanjen i 't VVaer beft dat ik aentrok een Griekfe rok met franjen, En op d'Atheenfche wijs, mijn Heer, my kleeden ging, Licht dat my de Princes te beter dan ontfing j VVat dunkt jou daer van Heer ? Flor, Onnoodig, 't is genoeg met al dit lange lellen, Rodrigo, ga maer voort, Rod. Ik zaldef my naftellen; Zie daer mijn Heer, maer hoor! hoe diend dit aengeleyd ? 't Is mijn vergeten Heer, wat hebje mijn gezeyd? F.1^ Dat gy dees brieven zult gaen brengen mijn beminde» . ' Kn.Wat rrn:er?F/.En groete haer.Ro.Maer waer zal ikfe vind* Weuntze noch tot heyrent ? zoo weet ik wel waer 't is. F/or. Rodrigo, ja ga heen. %!. Maer eer ik mijn vergis. j |
|||||||
y V A N D I A N A. 23
^al ikze groeten Heer ? Vkrent, 'k Zeg ja. i?«%, 't Was mijn
-^ vergeten;
Maer Heer, zoo 't u beliefd, zoo laet my doch eerft weten,
Of Ze groeten zs! met termen opfèn Spaens,
^ttop deFranfche wijs, oftopfen Italiaens ?
eku(toft ongekuft, al ftaende oft gebogen,
P at is de mode hier ? flor. Vertrek voort uy t mijn oogen," ^, hier lang my de brief. F/ tl- Heerfchop, waerom dat ? wat iffer zegt, ey zegt?
» , ~ ht u "iet bequaem,maer vind u veel te flecht.(Heeren?
j°d- Je flc-cht?F/or. Ia, al te flecht.KpA, Hoe trots zijn groote Fivtat een ander zey, ik zou hem Ponjaerdeeren. Ik \?*X Preme^ gy ? ga voort, geef my den brief weerom, Rod- U tot dit wer'c te gro^'te bot en ^om'
^. % Acht my waer voor gy wild, ik wil den brief beftellen,
y? ^paenfch gemoed laet zich zo van g^een Grieken quellen;
y,e daer mijn Heer, ik ga, ik weet hoe 't wezen moet,
j,w Wil is, dat ik de Princes eerbiedig groet,
2.n,.at uyt uwe naerri) niet zoo > en daer beneven
Is d ^aerdeze brief van uwent wege geven,.
p "'t niet recht mijn Heer, en zal ik zoo niet doen ?
R T'u' maer ^et moet ge^cn'en mec eer> en met fat'oen'
Sd- Heel wel, heel wel, al recht, ik zal 't jou zoo wel klaren. • K-odrig0) ga voon foeen^ ^0(;.Bey zagt,eerft wat bedarenj
^aer is mijn ponjaert) Heer, houd die zoo lang by jouw, vantoft haer de Princes wat qualijktoonen wouw,
j n my, in mijne eer yet wat te na mocht fpreken, Y oud het lichtelijk dan met den Ponjaert wreken; p/o),0r^lchtigheyd, mijn Heer, verhinderd alle quaed. Toó X^"!?0 > ^hik dat gy in als manierlijk gaet; Gy z" i hae.r PrinceS geftenrt, oft fchijnt zy te mifnoegen, Ga h U n'et te "^1" beleefd daer tegen voegen j eer>. Rod. Ik zal, daer meê, dat 's gang, daer gaen ik heen
F/or V ,^'inHeer' Bmntn* Ha * °P ^eze P*aets zult gy my vinden vveêr.
Ontf|0ete vyandin '•ik bid vvild u erbarmen,
Hoe I UVV ooren voor m'in a' te droevig karmen; Vcrvvinn!zultjy my»lief! myen miin gebeên
Tccil" i ° Princes-' meteente wreedenneen?
la • zaj min mijn trouwe hoop doen liegen ? B b 4 En
|
||||
ï4 TOONEEtSPEL
En zal de hoop mijn wenfch.door uwftraf heyd bedriegen'
Dat laet gy nimmer, ógy Minne-god .'niet toe,
VVant ik te trouwen dienft omdePrinceflèdoe ;
Prïnces! ik voel mijn hert ontfteken met de minne,
Door 't lieve oogs gelonk, ó fuy vere Godmne!
V Viens oogjens oogen niet (door heldre glans, en fchijn)
Maer eerder (zoo my dunkt) twee morgen-fterren zijn j
't Sneeu w-vvitte vel gemengt met lieffelijke bloozen,
Draegt op haer kaeckjes piryk van inkarnate roozen;
Die 't minnend herte voen met grage minne-kift,
O min.' ö zoete brand! mogt gy eens zijn gebluft \
Princes Cecilia, pronkperle aller Vrouwen !
In 't diepfte van mijn hert zult ghy uw vvoonplaets hoiwveOi
In't koor van mijn gedacht, voor 't altaer van de min,
VVbrd gy fteeds aengebeên alleen voor mijn Godin ?
Daer rijft mijn morgenfter met opgepronkre leden,
Gelijck Aurora komt ten Hemel afgetreden!
Het fchijnt zy heeft haer gang tot my waerts aengeleyd ?
Een Prins voor 't altaer knield van uwe Majefteyt,
Vytmuntende Princes, van af komft, en van ftaten,
Zoo gy u vergenoegt met mijne dienft woud laten,
Ik rnaeckten my uw flaef, en trouwen onderdaen.
Ce. Vw meening, Prins, heb ik uyt uwen Brief verftaen,
Die gy my heden, doorRcdrigo, hebt gezonden?
Hebt gy voor dezen niet zoo vaekin my bevonden
Af keerjgheyd ? waer toe my op een nieuw verzocht ?
Ilorm, Vyt hoop, dat ik Princes noch eens bewegen mocht»
Cc. Wanneer 't hertneckig paerd den ryer nier wil hooren,
Nocht luyfteren na 't toom, zoo dwingt hy't met de lporen ?
Voor dezen heb ik u met alle goedigheyd,
Vaengeboden dienft zoo dikmaels afgefeyd;
En ziende, dat het my rot voordeel niet kan ftrecken.,
Dpet gy, met reden, my tor toornigheyd verwecken.
Florent. Verfchson my, ach Princes .' zoo ik u yets mifdeed»
Ik kniel voor u, en fweer, 't is my van herten leet;
Denk, dat de kracht des mins heeft krachtelijk vermogen,
Waer door den minnaer werd zijn redens kracht omogen J :
O fchoonheyd.' liefdens vreugtj ó ftrafheytl minnaers fmert J
Princes, is 't dan u wil te pijnigen mijn hert ?
Te plagen mijne ziel met onyerdiende plagen ?
|
||||
p VANDIANA. ij
Jf 'chpone, dood u flaef! Ce. Waer toe dit zotte klagen ?
)r 3 vtoe van my begeert het geen de liefd verbied ? p°t v flaef te dooden, ach.' vermach u liefd dat niet ? M m~KAS' &Y Spreekt geveynft. Cf.en gy fpreekt tegen reden. Ce* 't1 We^e reden kan Princefle dat bekleeden ? • t Is bot,en plomp gevraegtjja nauwlijks antwoort waertj |
|||||||||||||
^ L Waend gy, dat ik'ben onmenfchelijk van aert,
/y', °P u begeert, en eyfehen zonder meenen, T,- ^ \wraeckluft) aen u zoud zoo wreede ftraf verleenen |
|||||||||||||
j,. 2'jneen moorderin door't dooden van die geen
f/'0,11? 0m Weêt-öiih' bid? 't ftrijd tegen alle reen. Ce'n doet, vermits Princes wil dat ik liefd zal derven. Cf' ffJ^A ^ '&• 'l Kan niet zijn,ten zy gy my doet fterven. y j. '* u doen fterven ? Ho. Ia. Ce. Dat niet, maer wil dat gy F/ ryV^n ^K* > ?n nPvt weêr-liefd verzoekt aen my. F/ci !uS 0orzae^ van mijn doot.Ce.Wie doet u d'oorzaek an. e,.' p acn 'k het zeggen ? Ce. Ia. F/o. Gy zijt 'er oorzaek van- uit *Preekt als onbedacht, en oofdeeld zonder reden, |
|||||||||||||
Ontft01250^ van u* 1ue^' en doodelijk verdriet
Zo 13et Vv' uwe min ; want minden gy my niet, In w iu 'mmer u niijn weer-min niet ontzeggen, 5 ■■ ^ .onczegging al uw quelling fchijnt te leggen 5 j^ °°n ik u weyg'rig ben, en gy geen weêr-liefd vind, ^A lf§enftaende gy oprechteiijk bemind j nebr gy recrit n0cht reen om my voor wreed te fchelden,
Q er We| ü zelfs, vermits dat gy uw liefde ftelden Om e?" ^'e !Llwe '*e^ 8een weder-liefde draegt, Flor -de liefde haer in 'l minfte
niet behaegd;
Jn t^ntli:is, vaert wel, en leef nae wet van rede, ; ^lknhs
Dje v?'Q,^oor reed'lijkheyd, uw liefds genegenthede, . uyt. Vaerr'H i e^°os aen m^ na weder-liefde ^aen 5
<Jj y- ^J' het is voor my, op heden tijd om gaen. Bknat'. ?k VVef 1 ^''n H°°gheyt hier gefchéyden van de menfehenj Hoe d U £e'uk>en a*wat men een vrund m'ach wenfehen, J)at £°s verfuft mijn Heer ? u wezen my betoond, DkbenTw6 *aattfy 'n uw gedachten woond ;
F/s, ah,JK °ngewoon, hoe dus verfufrvan zinne, * icrde, vrund ik fwerf in 't dooï-hof van de minne j
|
|||||||||||||
Eb; Ik
|
|||||||||||||
3« TOONEELSfEt
Ik dwael van redens /poor, ik loop ik weet niet hoe.
Ik ben niet dien ik waer, ik weet niet wat ik doe.
't Gedacht is op de hol, de zinnen zijn aen 't rennen,
Ik fchijn met Phaëton der zonnen jagt te mennen;
Allerde, lieve vrund, waer dat ik koom, oft ga,
De droef heyd volgd my ftaeg, gelijk mijn fchaduw, na;
En brengt my in gedacht haer wreede ongenade,
Ik heb op hoop gemind, dies voed de hoop mijn fchade;
Genade was mijn hoop, maer ongena betoond
Haerftraf zoo wreed, dat hoop in my geen meer en wootid»
t/tf.Gemoedigd Prins, en vrunt.van rechte vruntfchaps wege,
Ben ik met u veel meer, ais met mijn zelfs verlegen j
Ach.' mijn verliefde hert drijft in een woefte zee,
En 't gun uw Hoogheyd fchort, dat fchort Allerdus meê ;
Het geene dat u queld, dat zelfde doet my plagen,
Ik kan 't niet melden wat ik al in 't hert moet dragen.
F/o. Wie is d'oorzaek uws quel ? wie hindert u, uw wenfch ?
taille. Florentius, eylaes l eylaes, 't is Emmerens,
Die met een zoet onthael van minnelijke reden
In minne-vlam ontftak al mijn genegentheden ;
*r Aentreckelijke zoet van haer korale mond,
Heeft met de pijlen van mins kusjes my gewond ;
Haer gunft, op mijn verzoek zoo minlijk zy betoonde,
Dat ik noyt dacht, datdaer beyeynftheyd onder woonde;
O minnelijk bedrog! ó Vrouweris tover-kunft!
Hoe veynft gy in uw min, hoe fpeeld gy met u gunft; (wen<
Ach, Prin,s •' men mach voortaen op tnenfchen niet vertrouw
F/o. Allerde, waerde vrund ! voornamelijk op vrouwen,
Die met een fchoone fchijn zien wat den minnaerpeynft,
En wetende zijn grond,is al haer fchijn geveynft;
Fy valfche dubbelheyd, gemeen in veele Vrouwen,
Is mijn Princefle valfch, wie zal men dan vertrouwen ?
tstlk. Nu ik die valfcheyd heb gefpeurd in Emmerens,
Nu kan ik nimmermeer vertrouwen op een menfch j
Ik trek mijn min van haer, en heb nu voorgenomen,
Dat ik (nae dezen dag) niet meer by haer wil komen j
En voor het beft zoud ik (gelijk een vrund) u raên,
Vw Hefd t'ontrecken haer, eer dat het u mocht fchaên.
F/o., Allerde, hoe ! wat 's dit ? my kan geen dienft gefchiedc»
Van die, die 't minnen my rot mijn Princes afrieden,
|
||||
I VANBIANA. Jfr
K min, ja min haer zoo, dat eer ik 't minnen ftaek,
K my eer vyand van de gantfche wereld maek;
ecilia die moet, en zal, met my ook trouwen,
,c *al gantfch Grieken, oft mijn eygen zelfs berouwen,
j . • Bezadig, Heer, en Prins ! heb ik u door mijn raed jj. l hintte deel verkort, en duyd dat niet zoo quaed. y°' Allerde, neen, ó neen ! het oprecht ware teeken *n uwe vruntfchap, is genoegzaem my gebleeken;
n van uw gunft tot my, ik wel verzeekerd ben,
°/°T^at '^ ' m'!n vrund> n^et qualïjk nemen ken. (men,
j^. Lofwaerdig is den menfch, en meeft dien menfch te roe- 'e zelfs de reedlijkheyt een reedlijk menfch mach noemen;
jjen ^aer de reedlijkheyd in't Princelijk gemoed uyfveften, dikmaels loonden hy metquaed.het goed >
t^e r«edlijkheyd is zoo, zy kan in quade zaken, oor oprecht onderfcheyd een zeker oordeel maken;
Y l quaed met reden mach, voor quaed doen zijn geduyd, Ind^115 de reedlijkheyd merkt uyt wat grond het fpruyt j vy en 't zijn Hoogheyd luft met my noc.h wat te wandlen, " y zullen breeder van dit ftuk te zamen handlen. Bknen. DERDE HANDELING.
Iloriaen.
I js.dacht vaft by mijn zelfs, alzoo ik herwaerts ging, •j.c Verloopen van de tijd veranderd alle ding; °t Wat geluk (zoo 't fcheen) had my de tijd verkoren ; Waef£en de dJd
my gaf, isdoor detijd verlooren ;
Een r WaS doc^ ™'n gedacnt ? ha! doen ik heb verfmaed
wJJeogeboden gunft, om op te treên tot ftaet; j)e p.*,?6™ gy domme geelt, toen gy u liet ontvlieden Wien d'e een P"nces u gur)ft'g quam aenbieden? Ik tot u^S^oden dienft, en vriendelijke reen, ge Delooning gaf een bot, en plompe neen; Die d^' ^'aes Der°uw'. hoeplaegt gy mijn gedachten, \ Geh°°r r êe^eugen> miJn verWren luk betrachten } Miin ^en' ach '• ^r'nces' herwenfcht verloopen luft, Min ?0g r™^1 8emoed voed °P verfmade ruft, Ver» .en'chlng >s vergeefs, geleeentheyd verloopen, w««ymaus belet my eetiig trooft te hoopeu: Die
|
||||
2% TOONEELSPEE.
Die kans is al verzien; eervarentheyd ons Ieerd,
Dat de verloopen tijd noyt wederom en keerd.
Doch Cicero zeyd recht, en 't mach ook wijf heyd heeten '
't Verloof en te herwenfcbcn is maer tijd verjïceten.
Onnut is 't dat ik klaég van mijn verlooren luk,
Onnut is 't dat ik nu beween 't verlies met druk.
Daer komt fy fèlver aen, hier moet ik noch wat wachten,
Orn zien oft ik oockkan yets van haer grond betrachten j
Ik fchuyl my wat ter zy, hier onder 't fchaeuw van groen,
Om zien wat dat Princes hier op het land wil doen.
Cecilia, Mijn hertje brand van zoete min
Zoo zeer, dat ik die hetten
Niet uyt mijn zieltje, nochtmijn zin,
In 't minfte deel, kan zetten.
Ach roover! die mijn vryheyd fteeld,
Gy maekt my een flavinne;
Ikga, ik fta, geftadig (peeld,
Vw heufheyd in mijn zinne.
Slavin, door will'ge flaverny , Ben ik van liefdens wetten;
. Ach Herder! ik kan u waerdy Niet uyt mijn zinnen zetten.
Hoe zoet is minne als men mind, Daer ziel en zinne neygen ;
Als liefde haer genoeging vind,
Zoo krijgt men haeft een eygen.
O fprakeloos geboomt •' gy die mijn treurig klagen Nu op een korten tijd gehoort hebt alle dagen; Höö zeer dat ik, eylaes ! in liefde ben beftreên. En tot de Echt verzocht, van Princen aengebeén; Van Vorften trouw geliefd, met fmekende gebeden, Die ik, op hun verzoek, fteeds toonden tegenheden, Mits ik Lands-döuwe kies voor een vergulde troon, En min de Herdersftaf, meer dan een Koningskroon j Dies drijft de liefde my, verzeld met mijn gedachten, Na 't gun de liefde my meer als het Hof doet achten, Zoo dat ik (als verliefd; mijn vreugde zoek in 't wout, Om-dat mijn liefdens Zon hem daer verborgen houd. Ach boompjes! bloempjes, vee, en klaver-rijke weyden,' Vernieuwers van mijn vreugd, en zoete vrolijkhcyden j |
||||
Q, V A N O I A H Al 39
^ • neughelijke plaets, waer mijn verliefde oogh,
j els voedfel uyt de deugd van eenen Herder toog j ^en Herder dien ik lief, en eeuwig liefd zal dragen, Zach e^er ^'e my doet van recnte hefde klagen.
Wam-' 2'nne'ooze Maegd, verkies zoo lichtlijk niet, pi °nbedachte liefd bracht meenigin't verdriet; Mii ^Jaed met achterdocht i wat zou my deze raden? Eei JIe^ te ftaken ? neen ! veel eer wil ik vcfmadea £e' .'-Cepter, en een Kroon, ja Koninglijk bevel, Ho l **"*? tfouwe liefd uyt mijn gedachten ftel; ye %',Zal ik dan een ftok, in plaets van Scepter, fweyen ? Zal w m ^et ve^ dc Hechte Schapen weyen? Zoud ^e° ^ert*cr dan verkiezen voor een Prins ?
ï^ocl mi)n Vader wel gedogen? neen, geenfins; Als h1Cans w" ^ ^et ^J^ vee' ^ever nocn verliezen, Dit e?1611 ^em' d'e '^ mui>en dtcn ik haet verkiezen; j)e _ °rzaekt my geween, en bitterlijke fmert, j)e 1 °§en vol getraen, met zuchten in het hert! Is *eurvotft van mijn ziel, die ik heb uytverkoren, {^0„naetl kleyne ftaet, en lage ftam geboren; En u' Ct ^et ^an n'et vrv ^3t boogheyd z'c^ verneerd,
X)ae1^t-.°Prechte liefd de kleynigheyd begeerd ? Ik zY''^ de ^on mi)ns z'e"s >en dwingt my noch te veynzeo
\ye'i\inet deze brief ontdecken mijn gepeynzen;
j?/ori prc^.er Roriaen .' ik wenfch u goeden dag.
prj ' *n ik u al het geen men yemant wenfchen mach j
F/o. Ivr' ^-US een% ^er * ^cc'!' ^ouc* Sy my eer"g a°hten ?
■Pforia pS 'k u ee"ig vond. Cc Verzelt met mijn gedachten! Qecifia £dacnten> die miffchien op u geliefde voên. Ft. t^j ~°° acht ik Floriaen, dat dikwijls d'uwe doen. Zijn ften" ^r men om Seen m'n>' wy arme Herders knapen, Om houH ^kommen, met veel zorgen , voor de Schapen, Oft men ƒ° °°^ 'n 'c zey' (Sen)k ons plicht gebied) Cf. J3C c £ Wolf ook na de Schapen komen ziet. Wie knapen die gy meend, dat acht ik zijn de Maegden, Dat<>vbn£en dat U,iefd'wienS weêr'liefd u behaegden,
'k Verft ii°mrnerc zi't met zorge voor het Vee, Fle. Ver k.eni8 u 8etrouwe min daer mee. Dat mv y dat Princes> "k ben zoo geluckig niet, *) van eenig Maegd eenïge gunft gefchiedt- ;
Ook
|
||||
36 TOONEEtSPEt
Ook heb ik noch mijn tijd in *t minnen niet verlieten.
Ceci. Zoo moet gy, Floriaen, dan op u zeggen, weten,' Dat gy niet oord len meugt dat u geen gunft gefchied, Dan oft gy 't al fchoon zegt, ik kan 't gelooven niet. F/. Het zeggen ftaet aen my, aen u, Princes, 't gelooven. Ceci. Ik meen dat mijn geloof u zeggen gaet te boven. F/o. Dat niet, uw kloekneyd my verwind in dit verfchil, Dewijle gy, Princes, uw tong hebt tot u wil; Had my natuur begaeft metkunft van wel te fpreken, 'k Verftouten my Wel licht een Maegd om gunft te fmeken, 'k Zoud fmeken met gevry om lieve weder min, AKvaerdige Princes, die, daer ik flaef van bin. O. 't En fchort u daer niet aen, dies fteld u door de reden In alles vry vernoegt, en reedelijk te vreden; 't Is wonder Floriaen, ja wonder geeft het my, Dat zoo een braven Held leefd zonder vryery ; Volmaekte fchoonheyd, die uw jonge jeugt verciert, En lieftalige tong, met reden gemanierd, Zijn machtig om een Maegd tot minne te bewegen, Indien gy, Floriaen, daer toe maer waert genegen. F/o. Genegentheyd, Princes, is wel tot min gezind, Maer, mits genegentheyd gelegentheyd niet vind, Is mins begeert te niet; dies moet ik 't minne ftake, Tot dat genegentheyd gelegentheyd kan rake j En zoo ik eenig Maegd tot my geneygt mocht zien , *k Vertrouw dat ik haer zou mijn liefdens dienft aenbiên. Cf. Ik twijfel, Floriaen, oft gy u woord zoud houwen. F/o.Mijn woort mijn zegel is,daer mach men op vertrouwen» Cf. Wie al te licht vertrouwt, wel licht bedrogen werd. F/». Bedriegen kan hy niet die vroom is in zijn hert. Cc Eylaes ■ een vroom gemoed is heden cjuaed te vinden. F/o. Princes, voor anderen kan ik my niet verbinden, Ikfpreek alleen van 't mijn. Ceci. De woorden die zijn god> F/o. En't hert niet minder, als 't de tonge fpreken doet. Ceci. Waer 't zoo,ik zou n licht dan vry wnt toe vertrouwefl' F/o. Van mijn getrouwigheyd moogt gy u zeker houwen. Cfci. Wat zekerheyd kan ik van uw getrouwheyd zi^n? F/o. Mijn tong getuygt het hert, ik fpreek gelijk ik mier». Cfo.'t Zijn woorden Floriaen, en woorden kunnen lieden, i F/.Daer wacrheyt blijkt, daer kunne woorden niet bedrieg' Ce. ™
|
||||
r, . V A N V I A N A. ii
p^j. De Waerheyd, Floriaen , gaer dikmaels maer in {chïjn*
•IJaer fchijn van waerheyd is, daer kan geen waerheyd zijn. p,ff'" Wat raeddan als de ichijn de waerheyd wil vertoonen ? Ik'h deze zaek, Princes, zal ik mijn zelfs verfchoonen ; y «aet de dubbelheyd, en fchuw bedriegery, Ik rtr°üwt Princes my niet.s'ondek dan niet aen my, £ Verg haer Hoogheyd niet dat zy my zal vertrouwen. »Ja Ach! Floriaen, Ik kan my langer niet onthouwen, |
|||||||
j- ai»t uw oprechtigheyd vertrouw ik zoo veel toe,
j j* SY 't verfchoonen zult, is't zaek, dat ik mifdoej Mfu" ^ u ontdek m')n z*n en welbehagen, jj" "agen s' u, ik bid, wild dan geen roem gaen dragen, jy,at gy een Konings kind tot liefden hebt bekoord, F/ *T3 -00" u neu^n getyk een vromen toe behoord. Ee' V'nces> den Hemel zal eer op het aerdrijk dalen, P r Jk u zoeken zoud met valfcheyd t'achterïialen j p r ^ het zeegediert zich neftelen in 't wout, p r "*■ u ontrouw ben in 't geen gy my vertrouwt j J?e 'tgevogelt zich geneeren inde ftroomen 9 p r 2almen bergen zien veranderen in boomen ; p. zalmen 't water zien veranderen in land; p S°Jven van de zee zien ftaen in lichten brand; Èer^T ^e ^^1 'n vuur' en 'l vuur 'n ^110^ ver^eerett»
^j llc njet doen en zoud al wat gy moogtbegeerenj 2 Waer't dat gy geb00d my in mijn dood te gaen,
Cec? o t0m uwent w''» Yr'mcefie, zijn gedaen.
Ifa' ~nt*iogelijk dat ik mijn liefde kan verfwijgen,
Gy .. aJJef doode ziel moet uyt u leven krijgen j
Vetf^C^et^otiaen> gyzijt het die my doet
2ie h^ n ^''^'en Kroon, en minnen nae't gemoed.
Hoe »er Ce" Konings kind van liefden overwonnen,
^j:n i^U(i ik langer voor mijn Herder veynzen konnea }
Tot J1 e^er> die ik rnin, en minnen zal zoo lang,
*Vo. P 3t ^oriaen voor Bruydegom ontfang.
Wat rlnc?s ! Princes wat's dit ? ik bid wild overwegen
Ik bid T)"gheyd dat hier voor u is m gele8en J
En dg'l r,|>ces.' ik bid, zijt wijflijk onderrecht, Op dat °ch dit ftuk wat beter overig1»
Ceri c 8yc,lnliefdskeur "iet al te vermoogt dolen- • cy> Floriaen .'laetmy die zorg« zijn bevolen i |
|||||||
K^ ''
|
|||||
$* TOONEÉLSPEt
Mifhaegd mijn liefden u, de waerom my verklaerd.
F/o. Mifhagen ?neen Princes! ik kniel voor u teraerd,
En acht tot dat geluk onwaerdig my te wezen*
Ceel. Ontfang dees Bfief,daer in zult gy mijn meening Iezerij
Mijn wil, en ook mijn wenfeh zult gy uyt dien verftaen,
Vaer wei tot avond toe, vaerwel mijn Florjaen. Binnen*
Tlori. Vaer wel, Princes I vaer wel, u heuflelijk gebieden,
Zal van uw Onderdaen goedwilliglijk gefchieden. Binnen*
Florcnt. Wat laetgy toe, ö God ?ach Hemel.' kan 't gefchien>
Dat ik die trots, en fpijt moet met mijn oogen zien ?
Fy u Cecilia, ik fweer het zal u rouwen,
Dat gy, ach ! Konings kind, een Herder zoekt te trouwen 9
Cecilia dus zot, dus geyl, dus heet, dus licht ?
Is 't oog betovert, oft begooghelt mijn gezicht ?.
Ik weet niet wat het is, 't veroorzaekt my veel klachten,
Ik twifte met mijn zelfs, ik kijf op mijn gedachten;
Is 't droom ? is 't beuzeling ? oft duy vels fpokery ?
Zoud zy hem minnen ? dat geloof is ver van my;
Gelooven moet ik immers 't gun mijn oogen zagen j
O Hemel! moet ik dan die fmaed, en fpijt verdragen j
"t Waer my te zeer getrotft; ha! edel Konings kind,
Dat gy een boer, een boer meer dan een Prins bemind j
Dat ongeljjk en zal geen Prinflijk hert gedogen,
Is anders mijne haet niet minder als 't vermogen. Binnen,
Diana.
Droeve ziel l beween uw druk, En wild niet, Heer l des fondaett
'Klaeg de Goon u ongeluk, dood, Al uw ramp, en al u lyen, Als 't hert berouvvig wert bevon'
Al uw quelling, al ufmert, den. Al de droefheyd van ubert, Met walging ik de zonden hatU
Al u ongelukkigflryen■ Sn al boer luffien boos, en quaed,
Hemel- voogd, die 't al gebied, De ziel tot groot e fchaden -,
"En verborgen dingen ziet. Dewijl zy rikt danfiricken zijn,
Herte:kenner aller menfehen; Waer in men,door eenfchoonefcbijüi
Gun in alles wat gy voegd, Kan werden iijlelijk verraden.
Mijn wil met uw wil vernoegd, De wereld is gelijk een klip, Wat u vville wil te vvenfehen. Den menfeh niet anders als eenfthtf'
Valt mijn lijden my wat fwaer, Gedreven door de woejle winder»
Is mijn zieltje volgevaer, Het /chip drijft datr de wind hl'
Angft,en vrees.door val derfonden-. De klip met water overdekt,(trckU
't Berouw in my, weet gy,is groot, Schip, en Schipper doet ver/linden-
|
|||||
A
|
|||||
^ V A N £> I A N A; 35
Q-Met betleyderlmet denmens, Treft hem daer na de tcgenjpoed.
^'ealfijn lufi heeft na fijn wenfch, Terjiond ontvalt hem d de moet,
et prijkellooptfijn ziel te wonden, Hy kan in ramp teen mate houvvent V»vyelluft,achl dat is fijn wind, 't Zy het geluk den menfch ver-* Otfl'J^hsm'daer h'tprqkelvind, heft,
Pappen, 't welk zijn de jonden. Het zy de tegenfpoed hem treft,(ren;
en>nenfch,die door 't geluk ver- Hy toond in be.ydvaek vreemde ku-
£» U &d, Verkeerd het luk, dan is 't iivel hoe,
Mae ^"nderen niet beoogd, In weelde zijnde,zie wel toe,
r°P'tgelukfteldfijn betrouwen; Licht draeyd het rad van cnontmi,
Geft2 n 'k by de plaets, en arme Cel, alwaér
^..rult. en Godlijk leefd dien ouden Kluyzenaer ;
^r'.ensoeflfening, en luft, is vaften, en gebeden,
\j/;ens Rijkdom is de deugd, inkleynheyd wel te vreden •
Tot°S vs*raed is een boek, waer in hy daeglijk.s leeft*
O o tra - van z'Jn gemoed, en welluft voor de geeft j
De , *'k vermaek! u vreugd gaet ver te boven
O J^i lU^ die men vind in Koninglijke Hoven j
t>ie h .rac^en man • gerufte Eremijt,
En j.'n eenzaemheyd, met God, u leven flijt,
Q eyn«igt in de deugd den loop van uwe dagen,
ty Zo° u ziel aen God ten Hemel op te dragen.
Ik wr ZJi7' G°des vrund ? koom, Vader! voor den dag 5
&n Ca U a' 'let Seen>men yeman<l wenfchen mach.
Dj ju £d loon u wenfching, en wil u voor onheyl hoeden*
Ere W aU ^ader>houd miln ftoutigHeyd ren goeden.
£>;.' ■^t"0UIigheyd hebt gy, Me Iufvrouw, my betoond ?
Ere. SD Prak gaerne yets met u, dies bid ik, my verfchoond.
■^•Vra Wat "W** Dia- Ik zou u Vader, yets wat vragen.
Die, do5' tt?y Wac u geliefd.Di.Hoe moet die méfch fich dragc
Dat'hy ?J "er°u van zond, zoo grooten droef heyd maekt,
Ere.ZoQ 0I droefheyd) tot wanhoop (by najgeraekt ?
Dat hy uVe^en moet ^en men'c'1 z'cn zelve" n'et verkropen,
God \vi] fC droef heyd zoud van Gods genaed wanhopen j
IVlaer C jerouvv' d°ch geen die meerder zonden reeld,
En dat 1° Wl' zulk berouw, 't welk zondens wonden heeldj
'r Welk jeri!°l1W beftaet in Goddelijke vruchten,
I-eedwe? ouw> gemengt met tranen, en met zuchten,
E>us verd °Ver E geen waer in men heeft mifóaen»
ue mo'et de ziel in rouw der zonden gaen ,- Ge '. Wie
|
||||
34 TOÖNEEtSPEL
Wie verder gaet die doolt, en raekt in meerder dwalenj
Gods goedheyd fin 't berouw) fteld voor den zondaer palel'
.Dat hy niet verder gaet als God aen hem gebied,
Mifmoedig zijn, dat is het recht berouwe niet,
Maer 't neemt berouwe weg; dit is oprecht berouwe,
Dat men leedwezen toond met vaftelijk betrouwe
OpGodsgenadighcyd, wiens goedheyd is zoo groot,
Dat hy bekeering wil, en niet des zondaers dood;
Geen zonden, 't zy hoe grof van 't zondig hert bedreven,
Zy wordenby den Heer vergeten, en vergeven;
Vergeven, om dies wil dat Chriftus heeft betaeld,
En aller zondaers laft op zijnen hals gehield:;
Hy wil, dat nièmant zy om zonden uytgeftoren,
Mits hy zijn dierbaer bloet aen 't Kruys heeft uy tgegoten}
En met zijn dood verloft het zondige gedacht,
Het welke door zijn dood in 't leven werd gebracht;
Wanneer den menfch gedenkt opChrifti dood, en fterven,
Met vaft befluyt, voortaen de zond te willen derven;
Ditis't dat God vereyfcht, hier kan men meê voldoen.
Ui. O Godlijk onder-recht.' om 't hert met trooft te voeD i
Hoe zalig is die les, diegy my hebt gegeven j
Hoe zalig, Vader! flijt gy hier u fterflijk leven;
Hoe wel geruft zijt gy die d'aerdfche luft verfmaed,
En noyt boven natuur de luft te buyten gaet;
Hoe zalig leefd gy van de menfehen afgefcheyden,
Daer geen bedriegers u tot quaed-doen aen en leyden ;
Daer geen geiegentheyd tot zonden u bekoord,
Daer gy noyt ydelheyd, oftgeyle reden hoord.
Ach! had ik zoo geleefd, zoo had ik niet gevonden,
Dien fchender, die my heeft gebracht tot vuyle zonden;
'Verleyd, onteerd, gefchend, op eeden van zijn tre-a,
OGoddeloosbedrog • bewezen aen een Vrou.
'Ik bortel traen op traen, eyïaes.' uyt deze oogen,
Otn datFlorentins, den Prins, my heeft bedroogen;
En is met zijn bedrog Diana nu ontvlucht,
Die om haer eere fchreyd, en om haet kuyfheyd zucht.
Ach Vader! 'k ben gezind mijn vyand na te gaen,
In onbekende fchiju by hem te ondesflaen,
Oft ik, door mijn beleyd, hem Biet en zal bewegen,
Tot waet bsrouw, van 't gun hy heeft beftacn te plegen} ,(S
|
||||
Diesife^^ V A N D I A H A. 3X
Èc„ ^J ?P J> verzoek, dat gy my doch vergund,
£r'« Wa ^ei: "eê ^y my ten boogden dienen kunt,
t>i. '^ y6/ '* u dienft kan doen zult gy my willig vinden, Ere> 'k r? my met dankbaerheyt weer in u dienft verbinden, |
||||||||||
ia, •*{J °? gacrne t'uwen dienft, Iufvrou, wat ik vermach.
f rr.' > * dj-enftig om zijn quaed te brengen aen den dag. |
||||||||||
Dia\ tjjjg f«y u wil, die 'k met de mijnen wil vereenen.
Ere' w ~,&y my deze kap, heer Kiuyzenacr, wat leenen ? En'»,r y dees.oft diergelijk. Dia. Wel Vader,'k neemze aen, |
||||||||||
On^o '£ ^luysnaers fcnijn na 't Hof van Grieken gaen,
t)ie 0ITeI?end den Prins Florentius ie fpreken,
Ik Zaj"J?e|,ftond aen my zijn eed, en trou te breken j
En t^g] ï1 dezen fchijn) hem raken in het hert,
'k 2ai c,en hem mijn leed, en onverdiende fmert ,•
Het 2v0,"Seval'noch imaed.nöcht rafnp.nocht onheil vreefen,
Wanne e .9°d het voegt, ik zal hem dankbaer wezen.
En hv m'-m',n zie' °P ^0^ een va^ vertrouwen zet,
£re. V h'n helPeris> wie is 'er die mylet *
Getuyp. ?' en u geloof-u Goddelijke reden,
Het is e "' ?ac Sy zijt vol deugd, en goede zeden; Zicjj ot)en dengdzaem hert, dat als het onrecht lijd, 1 Geloofd" V- C h°°P' van Godes hulp, verblijd j h ik Vp5In ",s groot, op God ftaet u vertrouwe ; In dit „ „ °nder my» dat gy, 6 aerdfche Vrouwe! En met 5nSe.VaI»" zelverrrooft door reen, V ^vetke jVllle-Gods' u wiIle fteld te vreên»
En vvie ^n /e z'jn goed, beleyd met Godes vréezéri,
^aer. wfe Z°° ^eg'nt> zal God behulpzaem wezen ,•
^letino.en met dommekracht op eygen Wijfheydleund* Die doold0l?en haer °P fel,e wraek-luft fteund, Wie God d Vvaent hy '*niet-D'- 'z Is vader,recht gefprokê, Src' Geluc]f- W.rae^ beveeld, die vind zich beft gewroken. Üia. Geluci -^ -S dien men(~cn« die zoö op God betrouwt. En niet en a$ 'S hy die zic!l van de menfchen houd, 0cht fteund n°ch Pracht> nocht wereldfche cjeraden,
9ï- die ii; °P s menfchen htilp.maer al op Gods genaden: £ Schetjl!ren k0rV cn die u dagen ffijï, £';ein de\Ln f?1, d,e menfchen tot een ïpïjt, D« 2v hapr • i fes! ¥l wfeel'g vleefch zoo ftreelen, ' der ziel, daer door, de rechte luft ontfteelen ; Cc 2 Gy,
|
||||||||||
36 TOÖNEELSPEL
Gy, dietot drank en fpijs van'slevens onderhoud,
De geur'ge kruydtjes keurt, uyt dit begraefde wout,
In fchrale water.bcek u drooge tong doet lave;
Ach Vader 1 dat aen my , aen my God zoo veel gave
Dat. ik zoo leven koft gelijk gy, Vader, doet,
Zoo (dunkt my) dat ik zoud geruft zijn van gemoed.
Ere. Wie ruft inwendig zoekt, die moet uytwendig ftrijden'
Wie leefd "er zoo geruft, die niet en heeft te lijden ?
Paer is geen ftaet op aerd die rufte geven kan,
Wantyeder ftaet die brengt zijn eygen onruft an :
Geen ftaet (het zy hoe 't zy) doet y emant ruftig leven:
Geen ftaet kan aen den menfeh volkomen rufte geven:
Geen menfeh ('t zy in wat ftaet; kan leven zoo volmaekt,
Dat een volmackte ruft in zijn gemoed geraekt.
Iuffrou, daer is een kap, al iilekleyn in waerde,
Gy moetze niet na waerd, maer na de gunft aenvaerde,
'k Gaf beter, zoo 'k ze had. Dia. 't Is meer dan ik kan loonC'
En met geiegentheyd zal ik u, Vader, toonen
Wat aengename dienft dat my van u gefchied,
Ik toon een dankbaer herr. Ere, En meer begeer ik niet.
Dia. d' Algever mildelijk uw goethcydt wil beloonen.
Ere. Zeer noodigzal^dir zijn om aen den Prins te toonet1'
Dia. Wat is dit, Vader ? Ere. Doe het open, en beziet,
Hoe dat dit aerdfche vleefch verdwijnt tot ftof, en niet.
Di. Eylaes.' een beckeneel. £r.Een fpiegel.om t'aenfchou^ '
Hoe weynig dat een menfeh op 't leven mach vertrouwe"'
Een boek, waer in men leerd, hoe 't met de menfehen gaet'j;
Een middel, waer door 't hert berouw krijgt van zijn q"36
Draeg dit ïriet u, Mcvrou, en fteld het hem voor oogen,
Die u onteerd heeft, en door valfch beleyd bedrogen i
Het kan u dienftig zijn in dit u ongeval,
Licht, het inwendig hem zijn fchuld getuygen zal.
Dia. O ! God delijk beftier, en middel uytgevonden,
Om 's menfehen herte af te treeken van de zonden j
O raed, ó wijzen raed.' ó middel wel bedacht!
God loon u. Vader.' die dooru betoond zijn macht $
In deze kap gekleed zal ik ten Hove treden.
Ere. Bedek met deze kap u Vrouwelijke leden.
Dia. Wie zoud vermoeden, als. dat ik Diana ben ?
Ere. 'Onmogelijk, dat yemant nu Diana ken, n„g5
|
||||
£j . V A N D I A N «. 37
Q es middel is bequaem, om tot u wenfch te raken,
!>/« p U voor^e^een geluckig eynde maken.
Èeh A ^ '°°n u wen^cn'ng- £rf« Die wil u in deze fchijn
En in Cn voortaen> 'n a's u hulper zijn;
yet n u voorneem een getrouw bezorger wezen,
rou op God,zoo ftaetu geen gevaer te vrezen. Bïmm,
VIERDE HANDELING.
Morieten. Cecilia.
1 H k^S' na * keD u ''eve Brief doorlezen,
Enu .^eoik mijn hoop gevoet met hondert duifent vreezej Ach r ■ ootmoedelijk voor uwe Hoogheyd neer. Ceci, tr ftl-0t Proe^» Mevroa, oft ernftig u begeer ? Ik 20l '^ met nerC en zieU m'in rneening u getuygen, En off 8ewi!liglijk ter aerden neder buygen, 't Welk16" aen u mijninnerlijk gemoed, Waer j UWe deugden heeft in mijne ziel gevoed ; Tot d A* dat ik u lief'en lieven zal °P aerden>
^eteefn dood my brengt, van daer my 't leven baerdeng
Waer d Van-niet tot yet> yet benik in de fcfeijn,
f/o. prjoor 'k op een kort weerom tot niet zal zijn.
£al tv0oCes' ,"•ls my 8enoeg> de oorzaek van mijn vreezen,
Ten ae rzaek (zoo my dunkt) ook van mijn fterven wezen ;
^ VadprZ'ien ^et geb'ed, en Koninklijke macht,
Va" -roor^rfchaPPy'en Koninghjk gedacht,
^ullen : dtaH1> enftaetinheerelijk verhoogen,
Dat een o gCfner wi)S> edel Princes 1 gedogen,
^ h°o& 'oüi, ^ert (d« heufheyd ongewend;
Dat RY vp i en Vrou' door deze liefde fchend,
En. ota eeniï" zoud dit Koninglijkeleven,
Tewaerd " erders liefd, het Koningrijk begeven j
^ paft oeen u waerdy, u voegt geen Herders rok,
Ik hebbe n r0°nen hoed' Seen hazelaren (lok,-
XVaer medp , "nces' datik u kan betoonen,
Een arrem N j " Setrolwe trouwheyd loonen?
Die lT>et eènli erS Z0On* van flecht' en lage ftaet>
Een vreemH ev-nu8etal va" Schaepjesommegaet, Niet waerdi VeJ' ,nS' die nietl"g is van machten,' yig dat men hem zoo waerdig zoude achten ;
C c j Vyt«
|
||||
. 38 TOOMEELSPEB
Vytmunteride Princes ? ik hebbe macht, nocht goed,.
Maer ben in kleynigheyd, by Herders, opgevoed ; Ik bid u, wild de zaek wat beter overwegen, Watfwarigheyd dat daer, voor u, is in gelegen; Miffchien, Princes! dat u de reden zoo veel leerd, Pat gy (om beters wil; u liefde van my keerd. Ceci. Mijn onverkeerüjk hert kan nimmermeer verkeeren» Maer, is en blijft ftantvaft by 't eerelijk begeeren; Kend gy liefds aertte recht, zoo weet ik wel, dat gy Niet zonder reden zult hierin verfchoonen my, Mits ik niet wulleps, maer met voorbedacht? zinnen, En rijpelijk beraed, my ftel om u te minnen j ik haet de hoogheyd, overmits my meer behacgd, V deugd-lievende ziel die gy in 't lichaem draegd j
V trouwe nedrigheyd my teelden,boven allen,
Een gunftig hert tot u, dat met een welgevallen Van t Herders leven, in vermaek, en kleyne lult, Zocht een te zijn met n, in onbenijde ruft j Ik kies voor 't Hof het veld, om dat ik daer mijn leven,
Tot ftille ruft, en Inft, mocht veyliglijk begevenj Het ftaet mijn Vader vry, 't is waer, my te gebien, En na gehoorzaemheyd zoo moet zijn wil gefchien, Maer, 'k ben in liefde vry
Van Vaders hcerfchappyj
Liefd wil, na liefds behagen,
't Gebieden zijn ontflagen;
En acht voor ftaet, en goed,
De rijkdom van 't gemoed,
Dat is, een goed genoegen,
Waer na ik my wil voegen;
En zoo mijn 's Vaders wet,
Het zelfde my belet,
Wil ik door bofch, en heyden,
Met u, de Schaepjes weyden j
Dies maekt de liefd u Heer
Van my, door mijn begeer,
DiesFloriaen, laet varen
V zorgen, vol befwaren,
Flo, Princes! ik zeg Princes, en waerom niet Godinne ? Gy dwingt mijn flechte ziel u Hoogheyd te beminne ; ^ |
||||
r, VAN DIANA. 39
et aldermeeft dat my met moeylijklieyd befwaerd,
C 3t 'r' dat ^ u deugd na ^aer verdienft, en waerd, 2^-. lns beloonen mach; doch, zoo ik kan betreffen jn'ln voorige geluk, zal u mijn ftaet verheffen jj eer> in trouw, in liefd, verliefde Konings kind! Cf0or^ien gy uwen flacf zoo trouwelijk bemind. J7 ""v ^ u 8etrouw'gncy,i>za^ zich miJn nefd vertrouwen. C ' ij1 m'in gettouwigbeyd moogt gy u zeker houwen. )r/C'".^°,e zoet is liefde, als zy liefd dat zy begeerd. C ". , s r aengenaemfte dat natuur den menfch vereerd. ^c'-_ t Is liefdens rechte aert te lieven na liefds wetten. •• t Is rechte liefd, daer 't keur gebied de liefd te zetten,
/£'.Ach '• daer men zoo vereend paft liefden op geenhaet. |
||||||
zonder fchromen.
_-.•"■!« verzoet net ai, wat yemand op mach komen, fla''v> - es ^weer ik u> dat my uliefde wel behaegd. Hen i.rinces> aenziet u flaef, dicin zijn handen draegt Nie aren ftaf; een flechten hoer by dc7.cn, Om •rtlet ^e^eenten. nochtmet Perlen uyt-gelezen,
Dit r'n^e^' n°cht gegierd ; geen gaven meer by my, j) Ichaemfoverdekt met deze Herders py) Is, tf^7ets dat ik u tot verzekering wil gunnen, Al liQ3 i^at '^ ^aer me<^ u za^ vernoegen kunnen ;
Om ƒ ^at het is mijn alderbefte pand, Het is3t •■ °^ren u' Princes, reyk my u hand; Dje cz ^11!0 ^e'.« mijn ziel tot uwe liefd gebooren, PrinCe?°, u niet en lief) moet eeuwig gaen verlooren ; Door ' fc is mijn ziel, mijn ziel die u in noot, Prince$ ^e liefde, trouw zal blijven totter dood ; Mocht ïk u '!e^e ^oet my voor u neder buygen, Die tot e me: een '<us u heve lipjes tuygen, En laten ?U^e ^ rnoogc drucken aen de'mijn, Ced, Be2e 'V verk®°d van °nze trouwe zijn. En boet H ^an utronw met offerand van kusjes, Niet rner 2raegte vry van mijn verliefde lusjes j ^aer d; ^" Seylheyd> die uyt heete welluft rijft, Th. Ik^, m eerbaerheyd u rechte trou bewijft. c«v. CerTU ??ve mond'en offer daer miJn «ouwe.
«-"Ja die fweerd te zijn uw echte Vrouwe, Cc 4 fk,En
|
||||||
40 TOONEELSPEL
Flo. En Floriaen beloofd getrouwheyd totter dood,
Ceci. Cecilia omhellt haer Herder, in haer fchoot.
Ilo, En Floriaen omhelft Cecilia uyc minne.
Ced. Cecilia verbind aen u, haer ziel, en zinne.
Flo. En Floriaen, geeft u, Princes, zijn lievend hert.
Ccci. Cecilia die wil dat gy de haren werd.
Flo. En Floriaen die wil zijn hert aen 't uwe geven,
Ceci. Cecilia die wileenhertigh met u leven.
Nu laet ons wijiTelijk, mijn Herder, ons beraên,
Met wat beleyd dat wy beft raken hier van daen j
Ik wenfchten dat gy wift een middel te ontdecken,
Waer door wy uyt het Hof in ftilligheyd vertrecken;
En waer wy onze reys beft nemen, geef my raed.
Flo. Princes, watzalikraên ?ik fchroom voor deze daed,
Ceci. Waer is u liefd ? mijn Lief, laet liefde raed verzinne,
Flo. Ik weet. Mevrou die moet, in fchijn van Herderinne,
Haer kleeden ; en alzoo met my, door bofch, en dal,
Gaen reyzen, tot de plaets daer 't haer believen zal.
Cfc.Dees middel dunkt my goet,doch waer wy zullen keert»
Dat ftel ik, Floriaen, alleen aen u begeeren; '.
Voor my, waer 't u geliefd, mijn liefde, en mijn hert
Die volgen Floriaen, al ging hy 't zy hoe verd,
Mijn liefde, en mijn trou zullen mijn Lief verzeilen. (Ie"»
Fl. Ach.'oft ons God den Fleer,eens weer ter plaets wou fte''
Daer ik gebooren ben; zoo wenfchten ik geen meer,
Vermits ik u daer koft bewijzen alle eer,
Ia meerder als Princes vertrouwd, dat ïkzal kunnen;
Ach! woud ons God (mijn Lief) zoo veel geluk vergunnen, j
Zoo zou ons luk, Princes, tot aen den Hemel gaen.
Ceci. Indien gy 't raedzaem vind, wy zullen 't ondetftaen. I
Flo. Gy zult, zoo't u geliefd, in Herderinne kleede,
Op morgen voor den dag, na 't eyken bofch toe trede ;
Aen geen zijd van de Beek, dicht by des Kluysnaers Cel,
Alwaer ik u mijn Lief, dan volgen zal. Ceci. 't Is wel -3
Ik zal van nootdrufr my, tot onze reys verzorgen,
En komen daer ter plaets, gelijk gy zegt, op morgen j
En by de Kluys ik u, mijn Herder, wachten zal.
F/o. Den Hemel wil mijn Lief behoên voor ongeval, £/'«**
|
|||||
Konif
|
|||||
VAN DIANA. <»t
|
||||
Koning, "Florentim, en eenige Hovelipgen.
&»• Vertrek. Florentius wat fchuyker ? zijn u zinnen
y,erWerd in't doolhof van de zinnelooze minne ? ^°e Prins, wat is 'er ? fpreek, hoe ftaet gy dus en treurd, js ,'i£ let u l is u yets bejegend, oft gebeurd, Ikl 0tr ^ec'^'a ? Qoet ZY u treurig leven ? F/0 °-S ' ^31 ^ naer za^ aen u ten ^c^te geven.
"• Zijn Majefteyt beloofd meer als hy geven kan.
jS?' Wel,dat fchijnt vreemt gezeyd! geef my daer reden van» vj' ^eciüa die heeft een ander trouw gefworen, aer van u Majefteyt de zekerheyd zal hooren. t^S"- Florentius die doold, en heeft een quaed vermoen. °- Ik kan zijn Majefteyt daer goede blijk van doen.
f/"' vveet,'t is mifverftand ontftaen uyt jalouzye. "• r En is noch jalouzy, noch liefdens razernye.
jv»'. Ey.Prins! ten kan niet zijn, 't zal nimmermeer gefchien. "• t'tootmogend Majefteyt, oft ik het had gezien!
^"•Gezien ! dat hacr Princes verbonden heeft te trouwen ? Kc> Vrootmogende Monarch! ik zal het ftaende houwen. A.*« Wel droomd Florentius? F/o, Neen, mogend Majefteyt, aer t is waerachtig zoo, gelijk ik heb gezeyd.
fXh ractóg Prins'.vvat blijk kund gy daer van verklaren? D°a"t -et §een 'k zeg, zal ik zoo naektlijk openbaren, Ko» Zv?e Majefteyt geen blijk meer eyfichen fal. V '• rlorentius, wat blijk getuygd u ongeval ? F/o" ule ^eeft liaer Mevrou verloofd, biiyten mijn weten I Groo Ct 'S "^ on'Dekendj hoe dat hy word geheeten, Kon V*1.0^"** Majefteyt, de naem en ken ik niet. F/o ' 'V Xemand in mijn Hof, die deze gunrt gefchied? K0'". \v "i'S ^een H°ve"n?' nocht Hovelings gelijken. F/o.' Ik r u aet my van ^e r 's' dan ecnig teeken blijken. Mits di 0orn dat ik ontdek de zaekezoozeleyd, Ko Mi;6" ZY ^etft de eer van uwe Majefteyt. (niet verder. ■è». Ik wCfr? R V eer' -^-Hoc is 'l dan Prins? F/'Ey!vraeg
Een He H dat.Sy 'zmY zegt. F/o. Eylaes! het is een Herder, Dees m- jr' d'e op'1 land de Schapen hoed, en weyd j K°» Nu ^ecilia' grootmogend Majefteyt. Daer p U, 0ud ik zeker, Prins, dat gy u vind bedrogen, gy dat hebt gezien, daer heeft het oog gelogen. C c j F/o.Gelo-
|
||||
'4* TOONEELSPEt
F/o. Gelogen ? waer het maer gelogen. K°. En zoo is 't,
Florentius die heeft zich in het zien vergift.
Fh. Vergift ?ó neen*'ó neen ! 't is verre van vergiffen ,
Genadig Vorft, ik zweer, mijn zeggen zal niet miflenj
Ik heb het aengezien, en ook van woord tot woord,
We! duydelijk en klaer met opmerck aengehoord j
Cècilia die heeft een briefaen hem gegeven,
Waer in zy (zoo zy zeyd} haer mening had gefchreven.
i^.Wel waer is dit gefchied? ifo.Omtrent de Beek in't wout,
Ten naeften by daer zich den Kluyzenaer onthoud, (teeken
Ko. Wanneer was'tPf/a.Nu van daegJQ>.En toonden zy heifl
Van liefden, oft van min ? Mo, Daer is zoo veel gebleeken ,
Is dat geen blijk genoeg ? dus iprak zy, Herder! kom
Omhels my.die u mïnd, voor haren Bruydegom.
Ko. Florentius, is 't waer? f/o. "Zoo waer, dat ik met eeden»
O Vorft wel dnyzend werf, wil fweeren dat zy 't deden j
Ia leven, goed en bloed, ftel ik daer voor te pand.
Km, Cecilia, doet gy mijn Kroone deze fchand ?
Dat gy een Herder zoekt voor Bruydegom te trouwen,
Veel liever liet ik n de kop van 't lichaem houwen;
Ia haer van lit tot lit vernielen, eer ik wou
Gedogen, dat zy haer zoo veer verloopen zou ;
Men diend, hoe eer hoe beft, dit vuur zijn vlam te dooveR.
Fin. Dit vuur brand verder als zijn Majefteyt zal looven.
Ko. Hoe, is 'er dsn by haer oneerbaerheydgefchied ?
F/o. Wie zich in tvvijffel vind, die heeft het zijne niet.
K°. Hebt gy dan yets gefpeurd ? ik wil gy zult het zeggen.
F"». Ik wil haer Majefteyt dit niet te latte leggen,
Wat niet gefchïet en is, wel licht gefchied en kan.
Kon. Het is gelijk gy zegt, daer is al vry wat an , (ten/
Men moet dan Prins,het quaed (om meerder quaed te fchnf*
In 't eerft, met alle vlijt, den loop van 't quaed doen ftiKte" >
Wanneer men in 't begin de ziekte wedetftaet,
Zoo werdze menigmael verhoed met kleinen raed;
Het naeft is, dat men tracht dit voorneem om te ftooten,
En dat den Herder zy in hechtenis gefloten ;
Vervolg hem Prins, en maek dat gy geen tijd en fpild, Binu?**
Ilo. Genadig Vorft, ik doe het geene dat gy wüd.
|
|||||
utW
|
|||||
VAN DIANA. 43
|
|||||
Allerdm, Ulorentitts.
"-ƒ#. Hoe dus verbaeft ? wat is 'er, Prins.' u wedervaren ?
"' *ets wonders, 't geen ik u, mijn vrund,moet openbaren,
p, ' Het moet al vry wat zijn, na dat u wezen duyd. °* Is t niet wat vreemds, mijn Heer, Cecilia de Bruyd.'
—*• En met u Hoogheyd ? Ik. Neen Allerdus. ^«•t Kan niet miflen. Itn Ti et kan'.en 'l Saet ons veer O0't Doven onze g*ffen-
Jn acnt zijn Hoogheid boert.Ho.Neen/t is geen boertery.
^"' Hoe is het dan mijn Heer ? ik bid vetklaer het my. '• Alzoo ik my op u, als op mijn zelfs vertrouwe,
°° kan ik ook geen zaek voor u verborgen houwe 5
evvijl ik van u trou, mijn vrund, verzekerd ben , 9° >ï 'er niets dat ik voor u verfwijgen ken ;
Ik'eS 1Tlet aendacht eens> Allerdus, op mijn woorden , ai Wect, uleven gy noit vreemder ftuken hoorden. V Z?)0-i^ ^Y £eva'> a*'een door't bofch quam gaen, P°.. k daer de Princes, by haren minnaer ftaen, 'e 'erkooft, en gevleyd, ö zotte, zotte zinnen!
\V°e ^0t Z^n rnaegden als de luft haer tergt tot minnen; Jn r>°e-n ^e n^eg^en "iet,als min haer gaende maekt.
Zo' V t ^et v^as °P ■* vunr7eer ',ae^ 'n ^ran<^ geraekt,
° llcht vervalt een maegd in oneer, en te fchande,
^ anneer zy in haer hert de minne-luft doet brande; Do l?!r^ rï'e niinziek 's' looptprijkel aen haer eer, f/o V vertrou ik op Princefle nimmermeer. Zijn prtrout niet al te veel.oAHoe -'niet te veel vertrouwen? ïl°- jfï^Sheyd wil Princes niet voor lichtvcerdig houwen, j)jt^"tveerdig, Heer, oft niet, ik heb zoo veel gezien, Zor, •-et- "inees wel mocht oneerbaerheid eeichien i t^ Cpn-etgerchi^enïs. Zy is is"nce*l Flor- En noch al verder; f*ï. V vV?^,e^, en mind, voor Bruydegom, een Herder. Ffo-Noch7nton-dooffeliik-
En hebt ?• ai»S zoois hec waer'
Dat hv A MaJeftei,: ontdekt zoo naekt en klaer,
(Eer t vprHr ^VCr my welh°ogel'Jkbelaften ,
«^-. O M komen m°cht) den Herder aen te taften. «em«l.' wat ik hoor, dat nu een Konings kind , |
|||||
44 TOONEELSPEL
Zoo zeer in min vervalt, dat zy een Herder mind ;
Wat kan de min niet doen ? wat werckt de min al kuuren ?
Doch, deze min, mijn Prinsl en zal niet lange duuren.
Pagie. Genadig Prins, en Heer.' het Hof is vol gerucht,
Dat de Princes nu is geweken, en gevlucht j
Al 't Hof is vol onruft, zijn Majelteyt verlegen ,
En wil dat men haer zoek, en volg op alle wegen j
Ook heeft zijn Majefteyt my ftriktelijk belaft ,
Om uw Genaden aen te zeggen, dat gy vaft
En ftercke wachten fteld, om 't vluchten voor te komen.
Flor ent. Ga Pagie. zeg dezaek is by der hand genomen j
Allerdus, vrund Jgaet gy de Noorder hoeken door.
%AlUri. Ik zal, en ben oiufteld van 't geen ick zie, en hoor j
Ik zal op 't fpoedigfl: my begeven haer te zoeken ,
En rennen metter haeft door al de Noor der hoeken j
Ik zal, in 't eyken bofch de wegen zoo verzien,
Dat daer geen doortocht zal, van eenigmenfch, gefchienj
'k Zal al de paffen doen met trouwe wacht bezetten ,
Die op het vluchten van Mevrou wel zullen letten.
Tlorent. Ey ga, Allerdus! ga, op dat geen tijd en fpild.
cJlkrd. Ik ga,en doe, mijn Prins,al 't gene dat gy wild. Binnen-
|
|||||||||||
Cecilia, in Herderinm kleding.
Aer wel ■verbeven Throon , 'Eeryemand bet verbied,
Vster wel Scepter, en Kroon , Oft door de telgjes -vlied , |
|||||||||||
V
|
|||||||||||
Ik laetze die haer minne -, Om my te achterhalen.
Wat is 'er meer aen vaft. Wat neem ik voor een ffroor ? Als moeyten, zorg en laïl ? Ik va dit wegje door,
't {Is bctt een Herderinne. Tot ginder by het "Beelqen ;
Wie kent my in dit kleed ? Stap voetjes, flap wat aen,
Ey vlugge voetjes, treed, VVaer toeft gy tloriaen ?
~Eer 't dagje neer komt dalen; Xoom, volg my op ditftreekjen.
Hier is de-Beek, enKluys, alwaer mijn Lief my zeyden <
Dat ik, in defe fchijn, zijn komfte zou verbeyden ; Ik treed in 't kluysjen, by den Ouden Kluyfenaer, Alwaer ik ben bevrijd voor onheyl, en gevaer; Houw zich.waer zijt gy hier? Ere. Ik koom.wat 's u begeer^- Cf". Ik zoud wel garen yets van u, Heer Vader • leeren; Waerom datgy den loop van uwen levens tijd , In woefte wildernis, zoo armelijk vetflijt ? „ Eremf'
|
|||||||||||
VAN DIANA. 4Ï
Eremtjt. *tIsdaerom,Herderin, datik door rouw der zonden,
*JJ dienft aen Gode, al mijn leven heb verbonden , ~ti zonds verdiende ftraf door boeten weer t'ontgaen. ^cilia, Waerom dat, Vader -' in de wildernis gedaen ? J^m<jt. Om door de wildernis my ftadig in te beelden , ~e Woefte wildernis van mijn verloopen weelden ; ~*e eenzaemheyd, om dat zy geen beletfel geeft, Wanneer de geeft zijn luft in God te dienen heeft j *ƒ£ armoed die ik lijd, is my een willig lijden, .Vermits de armoed is een middel, om te mijden ~c Welluft, die in 't hert de meefte zonden voed j J?ct arrem leven ftrekt een wet voor het gemoed, y™ overdaed en weeld ter zielen uit te jagen , Vlits weeld, en overdaed den oorfprong zijn van plagen. £*"Im. Zoo fpeurik dan dat udearremoed verheugd, ^ro dat de armoed is een Voedfter van de deugd. J?' De armoed voed geen deugd; veel armen haer begeven ^Teer tot de boosheyd, als wel tot een deugdzaem leven ; °o armoed voeden deugd, zoo moft men d'arme liên
\t°° meenig als 'er zijn) dan altijds deugdzaem zien j A^a ^erderin> daer ftrïjd. de rede dapper tegen , ^s dat de deugde zou in d'armoed zijn gelegen; e "eugd ontftaet alleen uyt een oprecht gemoed , "Werd door reden in des menfehen hert gevoed; jx ar«K)ed is bequaem om welluft uyt te vinden , e reden doen den menfch aen deugdens wet verbinden. m/w. 't is redelijck gezeyd ! doch, 'k bid u, rede geeft, Erenir°m ^U°Y^an *"er dus arremlijcke leeft ? Gei^L.",Pm door de atremoed geen overdaed te plegen, Tot f h ove.rv'oed het herte kan bewegen Ceci/ja.§.n^e'')k: misbruik, daerom is armoed goet. Want'l ^°U^ ilc ftaende noch.dat armoed deugde voedj Zoo vo^ men m'sbruik door een arrem leven mijden, Ere, 'tEk e armoed deugd, daer kan niet tegen ftrijden. Om dat-I r geen kracnt van deugd dat yemand misbruik Macr , "yniet en vind de middlen tot de daed ; (laet » Als \„a aC ls rechte deugd het misbruyek af te keeren ,
Daer t ^ 0vervIoed 'c misbruik aenonsbegeeren, 2Maer ?* p0!Jt reedHikheid (en niet de armoed) an , armoed is een zaek die daer roe dienen kan; |
||||
4* TÖONÈELSPEL
En rede voed de deugd, 200 dat ie deugd uit rede,
De armoed willig kielt, uit deugds genegenthede.
C?d. Daer zien ik iets, eilaes! dat my een oorfaek geeft,
V Vaerom mijn hert in vrees en droeve zorgen leeft j
Vaer wel. ik ga. Ere. En ik om mijn gety te lezen. Binnen.
Cea. Is dat Allerdus niet ? ó God.' wat mach 'er wefèn ?
Ik ben ontfteld, eylaes! en op het hoogft bedroeft,
Ach! Floriaen, mijn lief, dat gy zoo lang veitoefd j
Ik fpreek Allerdus aen, die van my niet en weet,
Noch my niet kennen zal in't Herderinne kleed;
Om weten wat hy wil heb ik een groot verlangen.
Wel Heer i hoe dus vermoeid ? hebt gy noch met gevangen ,
Noch eenig wilt op 't fpoor, vervolgd in dezen hoek ,
isiX. Neen Herderin, 'r en is geen wilt dat ik nu zoek,
'k Ben om eer ander vangft hier in het Bolch gekomen j
En hebt gy de Princes hier niet by u vernomen ?
Ced. Princes Cecilia? ^4B. Na hare vangft ik haek.
Cw. Waer in heeft zy misdaen?dit (chijnd een vreemde zaek,
Waerom zou de Princes doch vluchten ? door wat reden ?
Heeft zy in eenig deel de wetten overtreden ?
Oft iets verbeurd, waerom zy vluchten zou ? ey zecht l
Mijn vrund, ik acht gy zijt heel qualijk onderrecht.
Wat karmen hoor ik daer ? oy my! ik ben in vreeze.
Ilo. Waer mach mijn Herderin.waer mach mijn Engel weze?
Waer zijt gy, mijn Princes ? komt Floriaen te baet,
Die niet en weet, eilaes • waer dat hy heene gact.
Ce. Hier ben ik, hier mijn Lief, mijn Lief.mijn tweede leven,
Cecilia en zal haer Herder niet begeven.
florentius, met eenigt Hovelingen.
F/o. Geef u gevangen, voort. Fkrh. Waer in heb ik misdaen ?
Ilo. Dat zult gy op een kort wel hooren, en verftaen. cJÊ. Princes een Herderin ? dees fchijn heeft my bedrogen, En die ik heb gezocht, ftond zelver voor mijn oogen. F/o. Princes, verfchoon mijn plicht, liet is hws Vaders laft. <&. Getrouwe liefde op geen dwang, nocht firaf heyd paft. BintieM
|
|||||
V Y'f'
|
|||||
V A N D I A N Ai #■
VYFDE HANDELING.
Xening, Tlortntim, met d het Hofgtz.cn.
|
||||||||||||||
^*- t_T Et fchijnt ik ben tot ramp, en ongeluk gebooren»
t p * -l O Hemel! wat komt my al fwarigheyd te vooren ; •t ^tacht mijnjampfpoed, laes.' nauw achterhalen ken, fchijnt ik aen 't ongeluk, gelijk gebonden ben; g Hemel-voogd! hebt gy voorzien dit Rijk te plagen, G V u^1 ^er ?eeR mcer °P> a's ^ct vertnac^te dragen 9
cichand-vlekt van mijn kind, ó noyt ge' |
||||||||||||||
Jj.'in kroon leid in de afch, mijn eer welk pleeg te brallea,
DieJeid, ' • " ' *■■ » |
||||||||||||||
Tc WiICl nu tcenem.ael, eylaeOod dat den Her^er voor
|
:s ter neer gevalle
de Rechters zy gefield, |
|||||||||||||
-Flor }*€m vonnis (na verdiende) werd geveld.
Die H* D-23^ z*'n Majefteit den Brief eerft over geven, e de Princeflè aen den Herder heeft gefchreven ,
j)l e.r ^"drrien proef en blijk, van haer verloofde trou,
ls bewijs, in dien men't ftuk ontkennen wou.
flor'me)}in de gevAnkenis.
Wie hindert haet, wie fchaed de logen?
Die door de nijd meyneedig liegt j pen menfch werd van den menfch bedrogen, «laer, ach! geen menfch die God bedriegt. In u, ó Heer •' ftaet mijn vertrouwen,
Ik vrees geen ftraffe, pijn, nocht dood, Ik zal mijn hoog verzekert houwen, iJat God geen vromen laet in noot. Met boeyens vaft om mijne handen,
gelijk misdadig, niet misdaen; Y God ! verlicht mijn fware banden , Tet,my van u genaedontfaea:
£ Is t dat ik moet, door liefde, lyen jun ^rafdie'k niet en heb verdiend; ■p 3Ch maer miJn ziel in God verblyen , x °c Hraffe my de dood verliend. talige zieltjes, die hier boven,
*n vrede leeft, en vrolijk zijr; |
||||||||||||||
&TÏC
|
||||||||||||||
'49 TÖONEELSPEL
Daer ik hier noch veracht, verfchoven ,
Haek na dien aengenamen tijd. Koning, TlorentitM, eenige Kaeds-heeren, vier Rechters,
en al 't Bof-gezin. K[on. Laet den misdadigen hier voor de Rechters komen.
F/o. Wat hebt gy doch met my, gy Heeren voorgenomen ?
i Rech. Om üyt u mond de fchuld uws misdaeds te verftaen*
F/o. Wat leid men my te laft ? waer heb ik in misdaen ?
i Rech. Gy hebt de wetten van dit Koningrijk gebroken.
F/o, 't Is tegen recht, en reen, ja valfchelijck gefproken ;
Laet my de wetten van dit Koningrijk eerft zien;
Waer zijn de wetten die oprechte liefd vetbiên ?.
2 Rech. Die vind gy in het boek van u gemoed befchreven.
F/oru. Wie zal van mijn gemoed getuyge kunnen geven ?
2 Rech. Vw misdaed die u daer oprechrelijk verwijt,
Als dat gy Herder, fvvare ftraffe fchuldig zijt.
F/o-lk kan in mijn gemoed,noch fchuld.nocht misdaed vindö
Indien ik fchuldig ben, dat is, dat ick beminde ,
En noch beminnen zal, Princeffe 's Konings kind ,
Die ik beminne, om dat zy my heeft bemind;
Zoo dit een misdaed is, zoo laet my ftraf verwerven,
Eer ick de liefde breek, zal liefde my doenfterven.
1 Rech. Gy wijd u vonnis zelf, het fterven komt u toe.
F/o. Zoo 't recht bewijfen kan dat ick zoo veel misdoe.
1 Rch. Het is genoeg misdaen, een Konings eer te fchenne"' j
F/o. Niet minder fchaem ik my,óRechters! zulx t'ontkenn^ 2 Rech. Ontkennen is geen recht, uw wereken die zijn kla^'
F/o. Dat's recht gezeyd, daerom is mijn ontkennen waer. ' 2 Rech.'t Is waer.dat gy het recht.en wetten hebt gefchoniK , F/o. t Zal waer zijn,zoo wanneer dit waerlijk werd bevon*1''' i Rech. Is dit een Herder ? hy is meerder dan gemeen.
I^o. Hy toond een kloek gemoed met deftigheyd van red1. 1 Rech. 't Is waer, dat gy Mevrou beloften deed van troutf^
F/o. Dat is gefchïed, en my in 't minft noch niet berouwen* 2 Rech. Wie heeft u mei Mevrou het trouwen toegeftaen?
F/o. Is hier yets in verbeurd ? zoö beeft het liefd gedaeri' ( i Rech. Die liefd ftontl u niet vry , nocht kan u niet bevry^ j Van ftraf die gy, door haer, verdiend hebt om te lyen. J ! |
||||
fro Str f ^ A N D I A 'N A. i~
1 4 Arl,my ^na ^M U dUflkt^ dWaer 'l fch0°n met de d°od.
#«.In V - ?y U verdiend ? kend gy u fchuld zoo groot »
F/o- En m niet' 2 ^c* Waerom dat vonnis dan gegeven? 2 % f JVaer0ln "!eC zo° ?y mv komen kund aen 't leven >
F/o.ó';" re=ht hebt gy de dood tot üweftraf verdiend. I ^ n V aen Pr,nces miJn liefde heb verliend ? £n n'veriï v gy dePrinces zocht uyt het Rijk te brengen
fco. M Ce Juft met Konings bloed te menden. t>at iW " Ze"§e Wat men wil, 't is verre daer van daen
ïn 't K °"eer zochc miï° Men ^ verzaen , 0 nee^0!n,4nSl'ike bloed te benden door ontrouwe;
% Re ; daer vo°r zal God mijn ziel onfchuldig houwé. ^°° WenfeKS-i°0rcieeld rechti wanneer men dat befpeurd < la is 'er - n lk dat men my van lit tot lit verfcheurd ; Zoo ma1num,'n hert 0yr ZIl!k gedacht gekroopen , Kapt rak m,en Fior'aen het vel van 't lichaem ftroopen3
Wat rne ae ' brand' en vi!t' en doet ™? alles an >
1 kch. K totftraf oft pijn voor my bedenken kan.
^n zu'ltu 3 Wetren van dit land, hebt gy verdiend te fteryêij]
^n van u V°-r?ls na de wet van 'r rccnt verwerven;
A's dat 2v ,ed eyfcht het recht Seen meerder blijk,
■k't is den h °i Princes te voeren uyt het Rijk ;
^n't Recht iVerb^Urd; dies mo0^ By u bereyen,
t en laet zich nu met zeggen geen meer peyenJ
Koning met alle de anderen binn^
ïloriaen (bevvaerd■v/tn eenige Dienaeri)
Öalbe ' blijft op't Tooneel. Vliegen" H^odt' miJn zinnen, en gedachten,
De wereldlo d op met geeftelijke krachten j E>ie Paffen op^' e" boos'de menfchen valfch en quaed J ^e vromen d^Cn r?cilt> maer oordelen üyt haet j Doch, die 't eelïT1a vüyI'en fielen vack voor vromen, Vetezen tottèr^ voldoet hoeft Lfter niet te fehrotneöj Om dat ik eerelijk °,d' Ceci]ia ] Goddin, fn Sy my weder m? 'efde drae^ en ™ J ' In zuyverlijke HefH ^ereenigd met ons Beydenf; O fcheyden al te w' "!??£ ik m1J"liefde kheyden ; *&er wreed omV m niet *reed door doodes pijrï * »w"i aat ikmoet Vnn u gefcheyden zijn i |
||||
fo TOONEELSPEX;
Cecilia, vacr wel, vaer wel mijn uytverkooren r •
Ik ben tot uwen dienft, mijn Engel! niet gebooren.' Princes, wanneer mijn ziel dit lichaem, laes.' verlaet," Zoo draeg om mijnent wil, uit liefd, een rou gewaed ; Ter liefde van u flaef, wiens trouwigheid zal blijken, Noch dood , nocht vuur, nocht fwaerd, nocht geene plag^ Pronk u Airaren op, 6 zuivre Lief-goddin •' (wijke"* Ontfang de offerand van mijn getrouwe min.
Breng my van daer ik quam, op dat ik my bcreye, Om zalig in den Heer, van dezer aerd te fcheye. Cedl'm, geüuyïlert zijnde, komt met eeritgt Dicnaert
•voor de GevttngenU. Rechtveerdig God, hoe kan u Goddelijk vermogen j
Pk ongelijk, eylaes ï verdragen, en gedogen ? O God! u mogentheid, en machten ik aenbid, Verloft mijn tweede ziel die hier gevangen zit. Gylijd, enikheb Icrmld, ó onverdiende plagen f Volmackterlongeling mijn oogen noit en zagen ; Geknield ter aerden neer leid u bedroefde Bruit, Koom Floriaen, mijn Lief, en fteekt u hooft eens uit j Zie wie hier voor u leid, met hert en ziel gebogen, De armen opgerechr, de tranen in de oogen,. De handen toegevoegt, en uitgereikt tot dy, Alzoo ik fchuldig ben, mijn Lief, vergeef het my. Ffo. Sta op, Princes, fta op, gy hebt my niet misdreven j Het knielen komt my toe, aen u ftaet het vergeven > Mits gy om mijnent wil, ö Koninglijke maegd1 Dees yfre boeyens om u tedre handen dtaegt j Ey.' droog, Cecilia.detraentjes op u wangen, Die my befwaren, hier dus fwarelijk gevangen; Ey! ftaek u zuchten, droog u wangen nat betraend, *t Befwaerd mijn hert te meer, 't ontc/ien u fchoon gedaen1* Princes, mijn Lief! ik bid (geboeid in yfre banden) Laetaf van fchjjeyen, en het wringen in de handen j Want ydertraentjen dat 'er uyt u oogjes perft , Benaud my 't herte zoo, dat het van droefheid berft; ©eziaehjes, die daer uit u teere boezem fvvellen , Ücwnmynbcfiaud gemoed roet meerder fmert beknellen'M |
|||
^Vo U VAN DIANA. ft.
t)je - do0^ ö verdriet in my te meerder fïnert',
CV; j *len ballaft leyd.op mijn benaudehert. öaèris n,k u' miJ!1 Liei> mocht van dielaftbevryen ,•
t)j. geen dood 200 wreed, ik woudze om u lyen , ^ijn n ent,es die.ik Ween> en bigg«lead neder giet,
V ij.- ,lec om mijn ellend, maer meer om u verdriet j 0«Ud -T 1 my fvvaer' u droefheid drukt «'ij" herte j Hoe} K bcn geweeft de oorzaek van u fraerre ; Gedu s het mogelijk, dat zonder fchreyen ik £y]a U^c" kan, den tijd van eenen oogenblik j En $r • het»s vergeefs, dit bert geperft in rouwe 1 't Ljjf- f °ogen van de tranen niet onthouwe v £00 u f ezieltenaeu, de wereld my te bang, Ofj, jj^S a'S ik met u mijn fterven niet entüffflg? Qpcj!JCtr,1Jn Lief, door liefd , van 't werelds af te fcheidciïj F/o p miln Z|el, u ziel ten Hemel mach geleiden. ^ ' 1 rinrp» „«_i_____tv-....in.'___rrP
|
||||||
^s c dat'\ K"'Tn V*2S'> did xzl den menfclTniet [cheyen, ' ^H[H______
ïrooft 1 j m,i" ziel doetfeheyen van der Aerd 1
Trooft u' e" "k' Princes«ik ben u lief"d nieE waerd ï
\VatQ0jmet.^°des wil, die niet en is t'ontvlieden, Cffij ^föef Wllle wil,mijn Lief, dat moet gefchiedeni
Mijn hertf f°-£ ver^cntenis, u onverdiende pijn, t>atiiéüde" 1 ^'inecduvv' 'neengefmokenzijni. ^e£rou to^6 1 ' en onverdiende plagen,. £00 waer m~ dood> mijn Lief, mocht helpe dragenf* fó. HÓe [r1J"«ePtje dan ten deele wat verlicht. «cbid Zoo , Fy u dus droef, Princes, voor mijn gezicht? "en Heme]Vehe * ^n' wild uwc droefheid ftaken, Mijn Lief"mij vp lk> za'een goede uitkomft maken ;., Dewijl het God d q L''ef* waer roe z0° grooten rou ? Mijn Lief, ik bid'et\^eer mct ^Y z0° hèDbea wou; Cfri. Het valt rtjjit . cb> n°u op, hou op van fchreyen.' #° • God heeft het ^'^te ^azt van d'uwen af te fcheyen'J Mijn Engel, her «JIS0 gewild, zïjt met Gods wil te vreêW En Gode vóeSn^ d tljd dat ik my, tot gebeên Ce^ Ach •' zal ïfc T' V00r 'l Aerds het Hemels kièée; * aatl Wijn Lief, u liefde zoo verlieze > Dd Z F/^Prin?
|
||||||
jj f O O N E E L S V E E
f/ar. Princes, 't is geen verlies, wanneer men beter mincï,
Wacris'er meerder vreugd als men ten Hemel vind; Mijn ziel den Hemel zoekt, en wil een beter erven, Nu dat de ziel my leerd de fpreuck, Gedenkt te Sterven. .Als my de dood, van 't lijf ontbloot,
Zoo laet dit op mijn Graf-Heen houwen j
Een Herder zocht, (maer oirvoibrocht) t
Een K^n'mgs k»idah Bruyd te troiewen.
Cecil. Ik hoop u dra, te volgen na,
Mijn Lief .'door liefd, en trouwe,
'k Zal nauw dood, mijn maegden fêhoot
Zoo lang ook zuyver houwen.
Koning, Rechters, met die wat ten Hoof is.
|
||||||
M
|
||||||
'Xo. Breng haer terftont van hier.en d'Herder voor 't gerecv'
Ce. Beweeg u Vader! Ko. 'k Wil gy niet een woord rneerf^ Ho. Grootmogend Majefteyt, mijn fterven, oft mijn leve*1 Staet in het Boek alleen van uwen wil gefchreven j .En wat zijn Majefteyt my waerdig acht verdiend, 't Zy 't leven oft de dood, na dat hy my verliend, Ik duldig dragen zal, en trooften my door reden j Moet ik nu fterven ? 'k ben met fterven wel te vreden, Kliet dat ik (na verdienft) de dood my fchuldig ken, Maer dat ik, door de liefd, daer toe genegen ben. 3 Rech, Vytwijzende het recht, bevind men u verdiend_ ^ Te hebben, 't fwaerd des doods.F/o. Indien gy 't dan fo m'e" Grootmogend Majefteyt; zoo zal ik na u wetten, (Als't doch niet anders mach; goetwillig my gaen zetten» Ik die moet fterven, als mifdadig, niet mifdaen, Qnnoozel als een Lam ter wreeder (lachtbank gaen, Ter liefde van mijn Liefden dood gewilligh fterven } Vaer wel mijn Lief, vaer wel.' vaer wel, nu moet ik dertf^ De wel-gewenfchte vreugd uws liefdens, op der aerd j Vaer wel tot dat u ziel met my ten Hemel paert. Alzoo mijn levens tijd ten ey nden is geloopen, En dat 'er geen gena voor my en is te hoopen, Bereyd ik my ter dood, en knieïe voor het fwaerd» En offer God mijn ziel, het lichaem aen de aerd; IkRniel, vaer wel Princes, met God vereenïgd weeft» fe wen. handen, Heer! beveel ijs mijnen geeft* jJ |
||||||
VAN DIANA.
pumn in ZluyferntmkUedivgh.
|
||||||||||||
f
|
||||||||||||
•;ade.
|
||||||||||||
Ee[ftl0UW °P>Scherp-rechter, houw; ik die als Aarb.ai
^aefthatreufprekenheb uw Hoogheyd, en Genade i
En -c ganf i?e groecenis acn zijncMajeileyi,
Ha! Qr- "ofgezin ; zoo werd u aengezeyd,
Flo. \Ve]C^e ^°r^> en Prins, dees gifte te aenvaerden.
Van dit ju , ^faer'wat 's dit ? Di' Mi!n Heer>de P '00te
Dat gy he^ee ' ^y u te wege brengen zal, (waeiden
Gy die een l°^n Zult dit droevig ongeval;
Opent dit boek ^^'öraft eerft uw'booze daden,
Ondek dees frji' ^'eer daer uyr' u eYgen <paden;
Zult klarelijke >£.' * zeS dees 'Picgel- waerin gy
a. Zie toe, „iet al ? £°° bedrieSery-
Dm. Het geen ik hl ^ ' °^>I: moc'lt u we^ berouwen*
Koom, doe dees f 8e.zeyd, dat zal ik ftaende houwen j
Gy, die mifdadigzi!>giop' u/el,ven ,daer bezier>
au'b ^'Jc»veroordeel andren met j |
||||||||||||
$4 ÏOONEELSPËL
Aenfchouwt het geen ik broche, gy zult daer in bevindeil?
pat uwe daden u aen deze ftraf verbinden ; Doe op, doe op dit boek, waer in gy vinden zult? Waarachtige getuig van u godlooze fchuld, Tlorentitu ontdekt bet Voois-hooft.
Ihrem. O Hemel.' wat is dit ? wat wil dit Kluifnaer wezen? Diana. Een boek , waer in ghy kund u eigen mifdaed leze"' Flsrent. Wie is 'er, die een Prins van mifdaed overtuigt ? Diana. Een arme Kluizenaer, die hier ter aerden buigt, En ftek dit beckeneel, tot tuige, o voor oogen, Dat gy, op eed van trouw, Diana hebt bedroogen; Dit fpreekt in u gemoet, hoe 't met den menfeh verkeert, Ey Prins! ik bid, hier aen u eigen zelven, leerd; Éndenk, wanneer de dood, ngees gelijk zal maken, Hoe 't met de ziel zal gaen, door u vervloekte zaken j Dat gy u trouw, u eed, u waerde Lief verliet, Diè my, tot u te gaen beweesden, om 't verdriet Dat gy haer hebt gedaen , u Hoogheid voor te houwen j En is u ontrouw u, ó Prins! noch niet berouwen ? Florent, Ik fta, gelijk verfuft, verwonnen in 't gemoed ! Met een berouwig hert, mijn ziel haer klachten doet; Berouw, hoe fchielijk komt gy my 't gemoed ontroeren? Ik ben niet waerdig om de naem eens Prins te voeren -t Onwaerdigh ben ik nu, onwaerdig ken ik my, Dit Priacelijk geweer, tedragen aen mijnzy; Ach! oft den Hemel gaf dat ik haer eens mocht fpreken. Ik zoud voor haer gezicht, my op mijn zelven wreken: Ik ken'r, ik heb mifdaen, mijn herte voeld berouw, ïk heb mijn trouw verlooft, Diana is mijn Vrouw, Ik wil, en zal mijn Lief Diana echtlijk trouwen. Diana. Florentius, zult gy ook itbeloften houwen? Ho. Ik zal, dat fweer ik u, maek dat zy hier verfchijn, Diana. Zoo gyze fpreeken wild, zy kan hier daedlijk zijn? Mo. Ik zal haer üefd en trouw gelijk mijn Bruyd betoon^"' En bidden, dat zy doch mijn mifdaed wil verfchoonen. „, Dia-w. Die zijn verfchoond, zoo gy u maekt haer Echte f1 Vlo. Wat blijk, oft zekerheyd betpond gy my daer van ?fl. Dia. 'k Heb volle macht van haer, daer van rriet u te /pre"* F/o. Zoo dat zoo is, toon my, Heer Kluizenaer, een te^V |
||||
£. VAN DIANA, yj
'«va. Geen teken heb ik meer, als 't geen ik u verklaer.
J^'t- Had ik Diana zelfs. Dia. 'Oft ik Diana waer.
er«it. Hoe, gy Diana ? Dm. Ia Diana. ij? '\Schiint 8elo^n- . _.»
jj '"• t is niet vermits gy ziet Diana voor u oogen$
p;°cn, 't fchijntFlorentius Diana niet en kend. £j *J: Diana, Lief! zijt gy 't ? Dm. Florentius, ik ben 't $ p e hier Diana zelfs, in deze Kluifhaers kleeren. j) orc"t' Heb ik Diaen onteerd, ik zalze weder eeren. Gf*W"/ Wat werkt de liefde niet in deze Kluifnaers fchijn ? K vv U Stervm> ¥üns> gy zult. te vreede zijn. pjS> w at wonder werkt de min.foo wy hier zien voor cogen, ^orentins getronwt ? hoc vind ik my bedrogen. ^orcM. Grootmogend Majefteyt, voer wien ik neder buyg, En h-'ine m^daed u rechtvaerdelijk getuyg; bid genade, in het geen ik heb mifdreven, ^enad ge Majefteyt, ik bid, wild my vergeven Mv u ^eb getrouwt,en boven dien, Jk 1 K .verl*°ut> m'jn trouw u Dochter aen tebien j En al ^161 W-e^ gedaen» ey' w^d geriade toonen, Ev T miJn ^üföaed, door u goedigheyd verfchoonen j Verw °n genaed aen my> en d'Herder, die hier itaet Ev 1 ^01011^ dood, veroordeeld van n Raed j Dat it^j1 geen l'er"d zoo wreed, eylaes! 't is my berouwen,1 Oft ee , s Herder heb befchuldigd van ontrouwe, Die h/e e miri.gepleegt aen 's Konings kind, K0- Zm eet?'eer hy naer geriefd heefd, 'heeft gemind. F/o! lnefC' erderJ wie gy zijt, en waergy bent ge'boorerv, Mijn V /ari'tr'i'c> daerik, laes! mijn Ouders heb verloorenj Doorramt van geacht, uytKoninglijkeftam, . Zoo dat il Cu on8eIuk tot neder-lage quam, |
|||||||||||||||||
Schapen-hoeder j
|
|||||||||||||||||
CV'm m in^ ,gedoold in fchiin
|
|||||||||||||||||
Dit drae^v der Was> enlfabel
|
mijn Moeder;
|
||||||||||||||||
Heeft zefver rr * 8rftUygi mi^n Vader in zi'n leven'
Diana. Die nan-7 s' 'n& aen m'jne ^and gegeven. 't Waren mijn Qn',en dien ring zijn my zeer wel bekend, Mijn Broeder Flo " meed'dies gy mi)n Broeder bcnc> Vlona. Ach Hem r?en' Wat W0Dder leerd den liid- Pi<m«, Ik bea't > ' Wat ik zie'Diana'hoe ziJr S>' 'c ? |
|||||||||||||||||
F.W,*,
|
|||||||||||||||||
Dd 4
|
|||||||||||||||||
f6 TOONEELSPEt&c.
T loria. Mijn Zufter I hoe zal ik u trouwheyd prijzen ?
'k Moet Broederlijke liefd met deze kus bewijzen.
Kj>. Almachtig God,hoe vreemd lHerd gy der menfchen loef» Gy helpt de vromen, Heer! vaek regens alle hoop; Gy zijt een helper aen dié geen, die u vertrouwen, Zy dooien nimmer, die Gods wetten onderhouwen ; Wie God den Heer vertrouwr, in tegenfpoed, en noot. Die werd van God verloft, alwaer 't ook in de dood. Dit blijkt hier in dit Spel, 't welk leerd, Gdml^te Sterven, Wie 't fterven wel bedenkt zal Godeshulp verwerven $ 'k Vergeef den Herder al het geenhy heeft mifdaen, En boven dat, neem ik hem voor mijn Swager aen, Erken hem vooreen Prins, en zal mijn Dochter trouwen. J/o. Hier eyndigt rou met vreugd, (b yeder kan aenichouwe11' Hier leerd men wat de liefd niet al te wege brengt. Hier leerd men, hoe dat God vaek ongelijk gehengr. Hier leerd men dat de deugd wel dikmaels werd verfchove"' Maer datzy (ophaertijd) het onrecht gaet te boven. Hier leerd men, hoe een Maegd moet in het minnen gaen. Hier leerd men geyle min (in 't vryen).tegen ftaen. Hier leerd men in de liefd getrouvvigheyd betoonen. (nefl< Hier leerd men hoe men moet zijn naeiten menfeh verichoO' Hier leerd men voor het laetfr, de rechte liefdens vreugd, Pat is getrouwigheyd, gegrondveft op de deugd. |
|||||
ROZE'
|
|||||
R0 ZE MOND en RAN.ICLI$,
Bly-Eyndend-Spel.
I N H O V D.
1 Ypriaen ( Trouvvs belofteniffe gedaen hebbende aen luf*
vrouvv CeleftiDa ) verfoekt Mins lust met haer te plegen,
zy de kuysheyd Uevende wil t zelfde niet gedogen; vvaer
«ver Cypriaen misnoegt zijnde, %ich dadelijk begeeft n*
cj~vr«^f; lufvrouvv Rozemonde ; doet verfoekom haerteminneny
<" zijn liefde te bewegen, doch werd haer wederliefde hem ontzeyd.
j Qlc'ls komende ( naer ouder gewoonte) vind Cypnaen voor ds
r van Rozemond, Ugroetelijks misnoegt, en befchuldigt Rozemond
do>u^tYO-HVV ' ^wR°zelnot;d"ü/ej<£We hem zulks zoektt'ompraten ;
iel' f, lnial'oerfbeydzoo groot, dat geen beedinge noiht gevley . van zijn
n^f* Rozemond , zulks heeft kunnen te vvege brengen, derhalve»
ter ietn0D1^e (&**» vverdende) hem hiter Liefde ontzeyd. Ramclis dit
herten nemende, beklaegt hem over zijn jdoersheyd valt Rozemond
^ °et) bid aen haer dat zijn mudaed hem vergeven mogte werden,doek
j,, ^Pr,aen een Liedje gerijmt hebbende, komt vsor de deur van Roze-
hn »' • *** zetfde aldaer door eenige Speelluydex , op het cierlijkfl fpee- Zingen ; Rozemond komt by hem , haer gelatende groot misnoegen fcv c°Ver-tC ^en, zeggende , zo zy haer lusten mogt pbruycktn , zoud Ptia Pr*a,en 'uwaek, inplaets van liefde, tot vergeldinge verkenen. Cy- Mh nederbuygende , bied zijn geweer aen Rozemonde , opend |
||||||
hè*» oez-em. > begeert dat zy haer wraek-luft Zal volbrengen , en offert
^&vvtBtgujt Liefde te,-dood. dreint tmo vervvondert over zijngewilligheyd, aenvaerd zijn degen,
eerftd *"* U orftsecken ; zy Cyprjaen onvertzacgt ziende, dreygt hem. flantv {$?■^ te flee^'en j en daer va het leven te benemen ; hy even 'nplae* !"Jende ■> beweegt hier mede bet hert van Rozemonde , die. fvreekt k*" vvrask, 't geweer ter neder (mijt, Cypriaen omhelzende, bters l; tj"!met em ku* ■ vvaer over Cypriaen verblijd en zich in dienfi nejde begeeft Cypriaen & ^ ' m ^aer eenigheydzijrt de, zingt het Liedjen , dat zy van-
fêrct<cnde»»'f rM ^ai(ile > ondertufjchev.komt Raaiclisin Boersideeding. 'en zeker ue j zern°nde; eyndelijk zeggende verfiaente hebben van "vverd van eTnen'c ' d(tt een lufvrom 'v (geMemt Rozemond ) gelieft daen hadde om t ^Prlaen, welken Cypriaen de Herderin beloften ge- hemde Minne lun'0H'v'ven » matrnh ten wilde na komen, omdatzy 'Rozemond vervv^T^^
Herderinne fchijn f- °n"erende, kost Mks niet gelooven -, Celeflina it% op het flagh, het zilfT^ Mn ^aer % K s iefchie^te z'Jn; Cypriaen komt lierderin gèfproken t h Y[^aentie'cnlkl nA het > ae£S«R* &'Jn ^ven &em t? d % Cefe
|
||||||
Celeftina ontdekt heter 5 Cypriaen dit ziende, is verwondert, *"
werd van Celeftina met zoo veel vvaer-tekenen overtuygt, dat Roze' mond, zijn valfchtyd gswaer word, en hem vorbod doet (in't by-W1' ten van Raniclis,) hem noyt na defen meer by Rozemond telaten ti0' den, vvaer mede Rozemond (onwaerdig) van hem affiheyd en RaO>' clis.e» Celeftina middel ramen om haer voorgenomen werk te volvoeren- Rozemond mislroofiigever Cypriaens valfchcyd, krijgt berouwd**
zy haer Raniclis heeft afgeflagen , bejluyt eyndelqk aen ftanichs tefchr'j' •ven 5 vreefachtig zijnde, weet niet hoe zy wil; Cupido by haer kornet' de, raed koer voort te varen, belovende hnsr vry verzekert te zijn, zul" by Z<anicii % aengenasm, ?n vvacrdig ontfangen zal werden, haer aenbie' dende den Erlefin handen van haer geliefde Raniclis te geven. R itiicl'* den Brief ontfangen hebbe,: '; gaet d?.er mede by Qc\eft\<a&,haer troojleni1 met hoop, door hem en Rozeaiüüde, zoo veel te weeg te brengen, dat *ƒ. ( gelijk hy met zijn Rozemonde ) ook met haer Cypriaen, geutkkelijk t*' komen te trouvven. Raniclis openbaerd hem aen Rozemonde , werd zeer aengenaem •>)
haer ontfangen, met beloften van Echtelijk te Trouwen. Raniclis gedachtig zi\ndt, Cypriaen en Celeftina , bejluyt met Rol?
mond, dat Rozemond haer verkleeden zal in't Herderinne kleed 11& Celeftina, en dat Celeftna haer verkleede infehijn van Rozemond, 00 te zien, oft men door dit middel koü werken om Cypriaen tot Celefti"* te bewegen; dit gefchiedende, komen by Cypriaen , die zich veranda' vindende van gemoed, valt voor Rozemond ter aerden, meenendc drf zelfde Celeftijn te wezen; haer biddende zijn misdaed te verfchooneiï' en hem in genade aen nemende , haer liefde en trouvve wilde vvaerdig'1 kennen i Rozemond (om Cypriaen ttproeven) zeydmet den Huys0^ getrout te zijn, alzoo Cypriaen haer verlaten hadde, en dat hy nu zoitd1 moeten genootzackt zijn met Rozemond te trouwen-, waer over" tmflroofiig zijn ontrouw beklaegt; neemt voor hem eenzaem te leve» > ter oorfaek hy zijn trouvvgebrooken hadde , en niet wilde met een and1* vereenen als met zijn geliefde Celeftina. RozemoHd haer ontdekkende, zeyd hem Celeftina te zullen geniete» >
Celeftina haer ontdekkende, omhels! Cypriaen. I Raniclis het Boere gewaeduyt doende, getuygt Cypriaen dat hy V>"
Rozemond zal trouwen en eyndigt alzoo. Namen decVytbeelders.
CYPRIAEN, verlooft aen Celeftijn.
CELEST.INA, een At» fteldamfche Dochter*
ROZEMOND, woonachtig tot Amfteldam.
RA NI 6'LIS, verlieft qp Rozemond.
C V P I D O.
M A R G R, I E 5', Ksmeyleï van Rozemond,
|
|||||
EEfc
|
|||||
n
|
|||||
EERSTE HANDELING.
Cypriaen> Celeftin».
! Yn Lief! waerom hebt gy,van mijne liefd mis-
1 trouwe ? ' O. Vit vreeze dat gy u belofte niet fult houwe,
[CyprU, Wat oorzaek heeftu vrees, dat zulks p. zou gefchien ? -*ƒ«. Maer door d'eryaremheyd, gelijk vvy daeglijks zien.
gVfr' vfees is ongegrond, en buyten wet van rede. 'Mi'. Gelijk mijn Lief daer zeyd,fpo zeyden dikwijls mede;
'e geen, die Minnens luft volbrachten, maer zoo dra
e luft geboet was, ach L dan moft op haer gena
j c Dochter leven; neen '• ik laet u toe te vryen " alle eerbaerhey d, maer field de Min ter zyen j
'trk°m d? 'u^ n^ e"* vPord'eere dat toe laet; jjebaiyk van Min, eylaes j een teere Maget fchaed ;
C W"- de Eiefd vereyft, in d'eer, dat moogt gy krijgen.fgen., M'.Mijn Liefd wil minnens luft.Cf/.Ik bid mijn Lief wild fvyij, tj00?y t?'Jn trpuwlijk Liefd, zoo toond u Liefd getrou, "oud luft zoo j in ciwang) tot ^at jk ben u Vrou, oeüWingd u luften dochj zol dat bequame tijden S VreTlJgde tuffchen u en my Lief zullen lijden. Get ' i! d'e zo° meen'g c'ag> ^ ^ie verfcheyde jaren ik d'A1 ^'met miin lieve 'Ce!eftiin tG Paren >
j) l? "oortrouwheydspand u fwoerzoo meenigeed,
Gv h !U trouwen zoud z°0 gy mijn wille deed;
j,J nebt van dagh, tot dag, gevoed mijn Mins vertrouwen,
Vae t0t n°clï de luft' ach ! Ce!eft'Jn onthouwen ;
Indjer°m eY' zegt my doch u Minne niet verleend, Cr. gv^ ^ypriaen uyt rechte liefde meend ? Dier[JraeSc liet geenky weet,daer zijn verfcheyde wetten Men ziet"06" We* êeDien>macr minnens luft beletten; Dat hy z\; Wa.niieer een Maegd een longman zoo veel geeft, Zijn vryen1"rn'nnens ^ van 'laer vp^egen heeft, Eenkna»inS^edaen»wat volgt'er? ach lellende, Men laet d ^'" r ?emoec* » die Maegden kuy f hcyd fcher.de 3 &> die haer6'31?2 Mae"d beweenen hare rouw, * had geyrijd, die zoekt een ander Vrouw. ,
Cypm,-
|
|||||
$o T O © N E E L S P E £
Cypri. Wat zeekerheyd hebt gy, dat Gypriaen zoud haten
Zijn Celeftijn, na zy de min had toegelaten
De luiten zijnes wenfch; veel eer vertrouw ik dat,
Alsluft genotenis, men meerderoorzaek had,
Om in de Liefd ftantvaft zijn Lief getrouw te blijven.
Ce. Wat zou men menigh boek van dezen handel fchrijven?
Wat had men menig dag van noode, eer men zou
Bewijzen het vervolg, van mins plicht voor de trou ;
Zoo veel ken Cypriaen niet fweeren, nocht beloven,
Of't is wel eer gefchied , dat men onwaerd verfchoven
Een eerbaer Dochter liet; 't mocht ook zoo gaen met mij*
Daeróm en zal 't van my doch noyt geleden zijn;
Hoe wel 't is waer gy my vaek heb belooft te trouwen,
Zoo gy u Ziele mind moet gy beloften houwen j
En 't zy dat gy de min al na u luft volbracht,
Gy hield u trouwe niet, zoo gyze nu niet acht.
Cypria. 'k Heb Celeftina, u mijn Liefdens trouw gefworcn»
't Is waer, 'k heb u voor mijn Ziels afgodin verkoren j
Ik draeg u in mijn hert, ik min u in mijn Ziel,
Gelijk mijn afgodin, voor wien ik daeglijks kniel;
Zoo ik met mijn verzoek, mijn Engel heb mifdreven,
Ay! wild uit Liefde dat u Cypriaen vergeven,
't Is maer verzocht, en zoo 't verzoeken u mif haegd,
Is 't billik dat u flaef zich naer u wille draegd,
Cf. V heufheyd (waerde Lief) ken onglijk meer verdienen»
Als mijn eerbieding weet u heufheyd te verlienen $
Mijn lievert, ach! t is tijd dat ik vertrecken moet,
En zijt met deze kus van Celeftijn gegroet. (dus?
Cy. Vaer wel, mijn Lief, vaer wel.Ce/.Eylaes ! mijn Lief.ho"
Cy.Wat is't? C?.En geeft gy my niet eens?Oy.war dochPO.Ee"1
Cy.Verfchoonmy Liefik wensindien'tulufttefcheide, (kus<
Dat u de goede Goon met deze kus geleyde. Celeftijn Bmnen>
Gaet Celeftina, gaet, de kus dien ik u gaf,
Paer tneê zal ik van u mijn Liefde trecken af.
Ik minden Celeftyn wel eer,
Maer nu min ik een ander weer;
O min! ó zoete min .' u krachten
Die fpeelen fteeds in mijn gedachten ;
O min! u fchicht heeft my gewond
Met Liefd, tot Iufvrou Rozemond;
|
|||
" V A N R Ö Z E M O N K t?4
ïk ga, en voeg my by haer deur,
. Daer ik uyt zoete minne treur. £cli! Rozemond, gy die met zoete droom, uyt minne.; jJr lieve flape voed^ uytmuntende Godinne, y'eniet u Cypriaen, wiens hert met min gewond, jjt Liefde lieven wild, wreed, vvreede Rozemond. Je Raniclis alleen u gunften fchijnt te toonen, 11 mijn getrouwe dienft onwaerdig te beloonen ; fljCh! wreede Venus, ach! hoe pijnigt my u brand, *j>«er leyd mijn roem, ikfla de wapens van der hand; *" zal in plaets van dien, als ik my placht te wreeken, j^iet meer dienftrengen Mars, maer u, ó Venus ! fmeeken j r? P'aetze van dit Swaerd, dat d'alderwreetfte dwong, ^a' ik,ach! Cypria gebruyken nu mijn tong ; ^m met gevley, gefmeek, u hertje Lief te trecken *er plaets, daer ik het mach mijn hertens wond ontdeckenj Up hoop, dat u genaed, ach .' waerde Rozemond, genezing toonen zal, aen mijn verliefde wond; *y! fluexze beenen, mijn geboeyde hertwik dragen * er plaets, daer Rozemond.mijn tong mach hooren klagen} Van al de droeve ramp, van al het wreed verdriet, Dat my om harent wil, (leyder!) alleen gefchied ; Ach min .' ach zoete min.' ach minne 1 drijft my heene Voor tvenfter van mijn Nimph, op dat mijn droevig weene Mach raeken haer gehoor, en dalen in haer hert, yP.dat zy eens gevoeld, mijn nieuw ontfieeken finert; Mijn Lief, mijn Rozemond, wiens hertje leyd gedooken |" zachte pluymen, met u oogjes toe gelooken; ■™Lroep, ik roep noch eens, mijn Lief, mijn Rozemond, Mijn Lief, mijn lieve Lief, aenfehouwt de zoete wond, «e my de minne (God) heeft in het hert gedrongen. Rozemond ujt'et venfter.
% Wel Cypriaen, gy hier ? Cy. Godin ik ben gedwongei£ Komkrihier in de nacht' met moedeloos getreur, A^;TolSn °Ver ftraet, en kermen voor u deur j Aenzitt u flaef) PrinceS) diglecfd als fonder levc> fiT U yets mirdoe,wilt het mijn Lief vergeve. (toont*
*>. Noemt gy my Lief? dat .$ vreemt; g heb u noyt fiefd ge- .SZpn*. j^ t\YauevryïijisbiAmijnyryighey4ver(ehoont. |
||||
$i TG0NEEI.SPER
Ro. Te vry, en ook te Hout. Qv.Mijn Engel moet vertröuwe1'
Dat waer de Liefde heerft, geen reden maet ken houwen. Rotan. Wie buyten redens maet Liefd 's luften volgen wd> Die volgd geen Liefde, rfiaef een reddelooze gril,- Op vrundfëhap ik verzoek, vertrek u Cypriaen, Vermits ik niemand wil by nacht te fprake ftaen. B'mtm Cyprk. Dit u verzoeken zal ach! Rozemond gefchiede,
V onderdaen en flaef volbreng u heus gebiede ,- Vaer wel, ha.' Ziels vooghdes, fehoon dat ik van u ga, Ik draeg ubeelt'nis meé, ik oog n oogjes na* Binne** Rankt Dit 's meer als ik oyt zag, dit 's büyten de gewoont,
Dat yemand in de nacht zich voor u deur vertoond ; Mijn Lief, mijn Rozemond, dit oorzaekt my veel vreeze* Dat onder onze Liefd een valfch bedrog moet weze j Wil ik gaen kloppen aen, en fpreeken eens met haer ? Ik doe 't j dat hoort zy lichu Rozemond uyt 'ei venfitr.
Rov>». Wel Lieffte zijt gy daer ? Rank. Ia Rozemond; wilt gy dat ik my zal vertrecken ? Rot Zoo fbu mijn Zonnens glans met nevels damp bedeekeny Neen Lief, ik koom beneen ; ach! Raniclis mijn waerde. Rankt Ik achten u wel eer mijn glory op der Aerden, Maer leyder nu mijn hel. Roxan. Mijn hertje wel hoe dus, Dat gy my niet ontfangt met een gewoone kus ? Waer in mi/cleed ik Lief ?Ran. Die vraegd het geen hy weef/ Onnodig dat men die beleefden antwoord deed, Ontrouwe Rozemond.fto.Hoe dus mijn Lief? Ra. Ontrouw?' Rcxem.' Hoe, is 't u errenft, oft zal ik het fpots-wijs houwe ? Ra. Doet zoo 't u beft gevalt. Rof.By ! doet my doch verflaeny Waer in dat ik u heb, mijn eygen hert, tnifdaen -t Ey! zegt doch is van my u eenig leed gefchied ? 'Rank. O neen ! oft alzoo waer dat acht gy immers niet. Ra&m. 't Schijnt Lief gy boert met mijn. Rank. 't Is waer, gy raed te degen, 'k Acht Rozemond is om mijn boertery verlegen ; Gy noemt my uwc Lief, ha! Hemel' ken het zijn ? ,Moe Kef dat iku berf, betoond gy wel aen mijn.
. JRp. Mijn hertjen.ach /wat is't ? R*n. V hertje? .Ro.ïa mijn hcrf'
^«VNoemt hem zoo. die in 't hert van u gelief kooit werd' |
||||
«o.t)atJ * A N &OZEMONQ. «?
t)je v °en ik, want ik Lief geen liever als die geen
2vljjn D0rn:iijn oogen ftaet, en fteeld mijn 't hert alleen ; V flick flniclis* mi)n Lief* ^™*Ha'licht verkeerde Vron»
Hai toT0^efv' 'k ^oor beveynftheydhou, |
|||||||||||
Sd^u"P^tarigê die met u lofle
|
zinne,
|
||||||||||
De c y^ct uur op uur, in nieu ontfteken minne, j
Het o d'e ^y mind, is die gy 't laetfte zier,
On]., ??'dat voed umin, maer 't hert gevoeltzenictj
Jk die «er als ik' en leeft'er wreede Goden,
V'ic p.ül?''n.^'en^> mijn Ziel, mijn leven aengeboden,
*Wr-T ^'e^en heb» 'iaer» die UIt Liefde mijn,
I-ja i rj efde toonde, maer't was Liefde in de fchijn;
&>_ y °ZeTiond is dit 't geen gy mijn fwoert te houwen ?
&»»«■ \/ Waer'acn ■' Raniclis komt u dit valfch miftrouwen ?
tW' f" waer> acn"' Rözemond komt u die zotte zin
i?„ 3X ['chtvaerdig dus vervviffeld inu min ? (höoren:
wat1 a vaen% ? *#'la- -^' ° Goon •' ^at moet ik niet aJ
tyg rf n komt my tot iri')n onthuld hier te vooren ? ^v"at i azerny heeft Raniclis ontmant ? Gy * uzy heeft hern berooft van zijn verftand ? ^0- eet het, ach! helaés, dar mijn verliefde zinne, AUi ^f.mant meerder gunft betoonden, in het minne," V0 ' enümijn gunft, mijn Liefde, en mijn rröu', i)at j2"0 Hchtvaerdig fcheid,ach! dat den Hemel wou, j?3> « ,"e min zoo niet ter herten had genomen. 1*êr Dl 'dac dcn Hemel wou dat iknoyt waer gekomen En ubets'daer my de min eerftmael het hertontftak, Ik n„ 'y^ynfde tong, van 't veynzend minne fprak j Vo0rej» ,en dag, de uur, dat wy (ö Goden) t'zamen, ïk n, ajdefeerfte mael, van min te fpreken quamen j In pigg1 .ie zotte luft, en wenfch op my een ftraf, O kns f*^ Rözemond, het eeifte kusje gaf: Otitro* rftVaJfche mond.' ó ooriaeck mijnes Minne i O kUs i ,^er mijnes vreugd ï óDief-eg mijnes zinne! Ontfféek Ver^oey de kus, die eerftmael "t vuur in 't heïï t^xtm. Tcj? neeff, én nu betoond haef brand, en fmert. Ach <V? * dé loóri mijns dianfts, vergeldinge mijns trouwe; Hiet' ^,e'> h°e is mijn, mijn vryigheid berouwe: Vaer w j aek * m'in ^iefd, hier meê is 't lieven uit: Wel» miacviiacï't «lijft, 'k verfoey die Venus guyt.' |
|||||||||||
«4 T O Ó M È E t S P Ê £
Ra». Meend gy her geen gy zegt ? Ro. Och ja. Ra. Ik niet»1)
't Zijn Jiefdês treekjes Lief,dic ik uyt liefde toone,((choon6' Mijn waerde Rozemond, een kusjen. Rok. Weg van mijn» V kullen ? neen, ó neen! 't zal nimmermeer niet zijn. Ran. Mijn Rozemond, ik ken u doch niet toe vertrouwen* Dat gy die wreedheyd (leeds zult in ti hertjen houwen, Vertrouwt (mijn waerde Lief) my doch niet anders toe, Als dat ik dit (mijn Lief) uyt rechte Liefde doe. Rok. Acht gy dat liefd ? ik niet, weg met u zotte treken } Mijn Liefde is gcdaen, u lafter deedze breken j Zoo lief lief-kooft gy niet, dat ik in Liefd verval, Zoo vérr', dat ik u oyt weer liefde toone zal. Ra. Ach ! Rozemond mijn Lief, mijn zoete vyandinne., Ik kniel voor u ter aerd, en bid u om de minne Die ik u heb getoond, en toonen zal dat gy Vw wraek-luft boet aen mijn, met Liefdens tyranny; Ach.' ziele Voedfteres, hertboeyffer, pronk der aerde, Mins glory, Liefdens roem, is Rozemond mijn waerde j Met neergebogen knien val ik voor u te voet, En offer Rozemond mijn leedwezend gemoed ; Ik ken't ik heb mifdaen, maer mildoen zonder weten, Heeft (buyten kennis) Lief, Ranichs doen vergeten j O Min! hoe min ik dus ? ö brand f die my zoo brand» Dat ik (door liefde) ben als redeloos ontmand j Ik bid u Rozemond, met fprakelooze/praek , Wreekt u op Raniclis met wraekelooze wraek , Doet wat u luft te doen, gebied Lief, u gebiede Zal door beroa mijn Lief, mijn Rozemond gefchiéde. Roz. Noemt my u Lief niet meer, mits ik u liefd verzaefc» En toon af-keerlijkheyd (als proeve van mijn wraek.) Ra. Moordrefle, neen, beulin; ook niet, ha .' Rozemond^» Zal in zoo lieven hert die wreedheyd zijn be voiide ? Zal in u zacht gemoed zoo ftraffe ftraf heyd zijn, Dat gy my dooden zult ? ha! Hemel is op mi jn Der Goden baet zoo groot ? neen Rozemond mijn leven» Vlucht niet, ey ! laet ik u eerftnoch een kusjen geven, -Een kusjen waerde Nimph. %*tZal nimmermeer gefchie* Jfa.Waerom mijn Rozemond?i$p.T£ Wil Ranicles niet &ei>' f Ra, Vluchr gy, ha.' Moorderin, en wreedftealler VrouWeD Nu fchuw voor Raniclis, wie had oyt zulk vertrouw20 * **% |
|||
h't/n , ? A N ^ Ö z E M ö N 0. é;
Dat al d T ■"' ' dlls.verkeerr> hebik
7.00 veel misdaen,
Dan H o, » ^en 's ZQ0 fchieBjk weer vergaen ?
In CVÜ . » t fchijnt Rozemond veel meer vermaken vind
V Goddla,en als my ' almachtig Venus kind ,
i<aet B? macrit aenbid ik met eerbiede ,
'k HeK 11° "enaa*e van mijn Rozemond gefchiede;
Dat ju Zemönd misdaen, ikzelfsdeoorzaek ben,
Vervl0V^n ^ozemonc' geen gnnft meer krijgen ken j
lua ektejalouzy, doom is dit gekomen ,
111 zien wat beft tot hulp diend voorgenomen. Binnst^
^ W E E D E HANDELING.
^ypriaen komt mei lenige Speel-ltiydmi, voer de
detir -vast Rozjemond. ' j__)~: nacht,de bruine nacht,befchaduwt berg,en böfimej
t)ie nacht! gevvenfte nacht, vreugtvoetiter voor de gèé$ Daet ifc- ê-eru^e P 'iaer vreug^e fchept in 't droomen,
't Bedr f r V00r ^laer deür °P'°^er m')n gebeèn; De m- 0etde hert vol pijn zoekt yets tot zijn vermaken j Op \y'"' ei'aes! de min mijn geeft tot rijmen dreef, Dieso pmet-vreuSd
mijn frriertu h'ertje mocht gerakeh ]
Dees r'^ ^eYc'sl^e niaet, ik deze rijmpjes fchreef'-,
■En lieff'1° b.'eS' d'e voor u m^n Rozemond met Iharen»; Al kla» ' v, gelaid.val mijn bedroeft verdriet, Van» Jl e mec vrengt, mijn fmert zullen verklaren; ö n'en queelt met vreugd, de pijn die ik geniet. Werd dit navolgende gezongen, en geïpeeld.
*"«*«« jjx,^ ""gemond, wiens hertje brand (eyldèsti van toets mmëél
Droeve traentie ■ ' TO!" ""'" ver^ef^e l'eve moorder'mnt'i
Rozemond jij "*<"** i£ ff mengen in hmr Uóéd ; £evvee&dc*«gmoed\
* * kl0Shjes' lr«»9"«, *«4, #' «» «8> R.«wrt»* } U. ®r • «f
|
||||
& TOONEÉtSPEt
Gy 'deer uw geboden)
Hebt hoer in de min, met trouwt beloften vvaerdiger verhoudt s
Vliegt ten Hemel, droeve zuchjesjuygdaen de Goên,
pHl ik om de Min,
Van mijn Goddin,
Moet fierven duyzend doön.
Ach l hoe kan ik leven,
Als ik Kozemond, bedenk hoegy in lusjes, vim de mirrng, Snit ten cfj'er geven, Lipjes, borsjes, hartje, zieltje, ja tt zelfs aerds Goddir.ne }•
iÜroeve gedachjes ztdlen mtjn tuygenvvat tt gefchied, Lieve minnens vreugd, Mijn Lcntensjesigd, Moet fmooren in verdriet. JLozemond uyt 'et venfier.
Rp. Wie daer ? Cy.'t Is Cypriaen , ha •' voedflcres mijns levefl' ! '$o. Gy hebt my met u d'oent, oorzaek tot vvraek gegeven. Cypria. Voldoet Iufvrou hef geen, ik heb aen U verdiend, 't Zy wraek, 't zy wat het zy , al 't geen gy mijn verliend, Neem ik gewillig aen. Ro, Vertoeft ik koom beneden. , Cypria. Speelluyden u vertrekt. Spccl-luyden binnC' Ro^em. Wei Cypriaen, wat reden
Bewegen u, dat gy in 't midden van de nacht, Met vruchteloos gefpel mijn hert te winnen tracht? Cy. lafvrou het is de Liefd; Liefd doet my zulks plegen. Ro. Wat oorfaek ? Cy. Om u hert tot Liefde te bewegen. Re. Tot liefde > Cy. Ia, tot Liefd, ha! lieve Rozemond, Op hoope dat u flaef daer door beweging vond. Ro. Indien ik na mijn wenfeh, u Cypriaen mocht loonen, /t *k Zou my aen u. Cy.Hoe doch? ty.Een wreê beulinne toon*'' In plaets van Liefd, die gy u hier meê acht verdiend, Zou u een wreede vvraek rot looning zijn verliend. , C5>. Toond u, naer u beliefd, zoo wreed als 't u behaegt,
Dood my, 't zal glory zijn, dat zoo een lieve Maegd Een Minnaèrs Ziele doet uyt'tlievend lichaem varen j. Ach! Rozemond, verkort, verkort mijn levens jaren, Indien ik niet en mach genieten uwe min, Gun dat ik van u hand de dood ontfang, Godin : Ik offer u met vreugd, om mijn ellend te korten, Dit flale Lemmet om 't getrouwe bloed te (tonen: CC"".....*~v* ..... ~-'- -■-•—'- 'OiV |
|||
OntfWi. V,A N : R O Z E M O N D. 0:
L ''"b'net, t geen wel eer befchermer was van mijn',
L ^at nu Rozemond, u wraeks voldoender zijn;
L ?!£ z'Ja Meefters bloed, uyt hert en aders zuygen *
Ik kn; i Severwde ftael met bloed mijn trou getuygen;
^0> £ ',2ie ^aer mij" Lief, en lever u dit fwaerd* .
Meer10 cn dood, acht iku Cypriaen niet waerd, (villenl
Vold Wreetheit wil mijn wraek. Cy, Lult u wraek mijnt*
Is (ï-.t0eCze, ?raeg zal ik> wat gy. wild, willig willen j
Rul' .nocn "iet genoeg, zoo doet my deze fmert,
Of , vend uyt mijn lijf mijn op-geoffert hert j
Ha! Rpt Van lil't0!; lic'al miin eiliefde lede,
Van °2CInond, wat zal ik tot vefzeekerthede Bere?!)n getrouwe min meer toonen, als dat gy^ 'y cn willig ziet om uwe Liefd in my. e>et hier de plaets bercyd, IJaer 't lievend herte leyd, Vp! lieve Moordennne; ^wreedheyd noem ik zoet, oom Rozemond voldoet, wraek-luft aen mijn minne* -, .^ukt uyt zijn Le<>er-fteê OnJ '§e Afdoet buyge;
P dat het aen Me-vro"ir £'m Liefde, en zijn Trou,
»0 R. ?trouWelijckmachgecuyge.' . .- C. Mijn tJ my U fwaerd- C> Zie daer almogende Godïif
fy- Wel°UWeu5°'r^ cntbl°ot:.eri ft°01 'er viyiijkin. cyr'r'". H^'f i?nc* ^aer» ° neen' ^S1 ^&et vervloekte degen/ lï'.y n\0Q*V" ^pzemond bcrou, vanfaaer opzet gekregen > Qy. Hoe d )iZ Waer te wreed jneen.'k wil my anders wrekc, C?« Mijn oo!> ^"-Maer met dit fwaerd de oogen u uitfteken* p4> Om dat^e"',Wacr°ra doch? ach! Rozemond, mijn oogen?'. Cypria. V fla^\> ^°or ^1 ^e Lïefd 'n 'r nerc getOgen« - flo. In plaats vageWlHig is Ee {loen '* Seen u bebaegW Mijn wraek dt? Wraek is 'c Licfd.die Rozemcmde draegt j |
||||||
OpVcierèliTCn.'' ^eiPel> «T't aengename Lied,
Ee ar
|
||||||
m T Ö O N E E L S P E t
O p'jne vol van vreugd ! ó vreugdevol van klachte (
Hoc waetdig doet gy mijn in'r hert die waerde achte:
Ach .'als ik noch bedenk u Liedjen zoet van zin ,
Zoo brand mijn hertje, (laes •) in vlamttie van de min. (ketf*
Cy. Veynft Rozemond met mijn??^. Het veinzen moet ik fta*
Cy. Zal Cypriaen (lufvrou !) dan aen zijn wenfch geraken i
J^. Spreekt op, er» zegt u wenfch. Cy.Jk wenfch (mijn waerd*
Te derven van u hand, tot teeken itv jnes trou. (Vrou)
Rp. En ken u trou aen my geen andtr teeken geven?
Cy. Het aldet-zeekerft is, dat ik verlaet het leven.
Ro. Zoud ik dan moorderin van u getrouheid zijn,
En dood en Cypriaen ? Cy. Op dat daer door in mijn
Mach blijken wien ik ben, en hoe dar ik beminne.
Ro, Waend Cypriaen. in mijn zoo wreeden hert te vinne?
Waend Cypriaen, dar ik een, die my zoo getrou
Bemind, als een beulin van't leven rooven zou?
Waend Cypriaen, dat ik zoo godloos my wil toonen,
En u getrouwigheid zoo ondankbaerlijk loonen ?
Ach.' neen, mijn reer gemoed is van een ander aert,
Mijn voorftel was tot proef, ik acht u trou zoo waerd,
Dat ik tot loon van dien, indien gy rnoft verliezen
Het leven, graeg de dood voor u wilde verkiezen.
Cy. O Goon.' o goede Goon 1 wat luk toond gy aen mijn'
Dat Rozemond mijn trou haer dood acht waerd te zijn:
lufvrou, u flaef die knield eerbiedig voor u voeten ,
De garstfche wereld zal die glory weten moeten ,
Dat d'Amftel roemen mach Van een Bataeffche Maegd ,.
Die om getrouwigheyd, getrouwe I.icfde draegd ;
Wat zeg ik ? ik zeg recht, ten zy my het vertrouwen
In liefde niet bedriegt, mits in 'ï gemeen de Vrouwen
Te lic'^r veranderen, her geen ik niet vertrou
ïn Roze;ï,ond, die 'k voor Rantvaft in Liefden hou;
'Uataeffche Nimpb, cjerncd, en prork van alle Maegden,
Ach^ mocht het zijn verfchoont indien ik u yets vraegden ?
Z^s. Zeer garen, mits ik u ook iets te vragen meen-,
Dies vraegd't geenu gelieft.
Cy. Neen, Rozemonde neen ;
Vraegt gy eerft,- Ro. Waercn^ ik ?
Cyv Op dat ik eerft door 't vragen ,
M/ssantwoord mach yoldoen/mjjn luflyous welbeBagen i
|
||||
•y VAN R O Z E M O N D. 69
Vj'e lz°o zy mijne vraeg) met antwoord my voldeed ,
Y °c'1t oordeelen, dat ik tot voldoening, gereet
jvn hare vraeg zou zijn ; door haer voldoen verbonden,
Q_es Iaet my tot voldoening d'eerfte zijn bevonden,
Un lt ™'JP will'gedienft aen Rozemond gefchied,
^fjv>lriy -in als war zy gebiedej willig ziet.
]u e"j" Nu zal ik d'eerfte zijn, mijn vrage dat is deze,"
iC my de eer gefchien het Liedjen eens te leze,
JjC ^en.Sy Cypriaen deed fpeelen voor mijn deur ?
'k \i ^e.n' waer c'oor ik verwifll'1 in mijn keur ;
ï)o • ^ie '^ *lek genaet> 'c 'iaet ^cm ^'e ik. beminde,
Ey i* C ZOet Sevry> dat '^ 'n uwe Rijmpjes vinde ;,
£ ' ^e«t my 't Liedje doch, waer door mijn Zieltjeleeft«
Ge Pu u'et tegen^aende het niets deftigs by hem heeft,
^0J '^ net Rozemond, 't is flecht van ftijl, en rede.
typri r\ Z^ dan noe ^et zy '£ ^e'^ m'Jn begeert te vrede.
O"' Pntfangt hecRozemond, ontfangt het waerde Vrong Die 'f016,^0? 'l n'et'S r'Jrn> maer acht'er door de trou; \v"ietl Ze:[^e niy (uyt Liefd) tot Rozemond deed fchrijven, R-o^m* v ^e ^aef >k ben, en eeuwig hoop te blijven. Die hek)* Geeftigheyd, uw deugd, ach! heufche.Cypriaen,' 2oo 't K m^ (°P 'r h°°g^ 'n m')!1 begeert voldacn, 'k Heb even zy^ 'aet ons wac t'zamen wandelen; yetsgeheyms met u in ftilligheyd te handelen. Bhmeü
Ach 1 R*»kZ«.
t)at ^aer* Py niet gefchied, ik had het noyt gedacht,
Dat jjcet^.Liefde was van zulk een wreede kracht j Wasoor1',rii!^0zempnc'' door Ja'ouzy verftoorde, at ick m r^aC zy na m''n miee^in§ niet en hoorde 5
Als zy m'v^"1 ozemonci zoo dwarflen antwoord gaf, Waer Waj j^e, ach! dat werkt mijn eygen ftra'f ; Hoe quaernr 'C''s ^ocn u geciacnt:)en zinne ?
Dat gy vj ae %l dus verdoold tot nadeel uwes minne ?
En haer, ov 1 ^"°d'n, aendeed jalours verdriet,
O fpijt l ^ na> e ' aen mijn onwaerdigfmceken liet; ■ ;,>
Vervloekte iaier°UVV' ° knaaing van leedwezen!
Ik die by Ro7°UZy' uVl u 's"dit gerezen;
Z] die haer T w?nd zo° waerdiS Plack te ziin»
1 heidens dienft zoo dienftelijk aen mijn,
Es 3 . Am
|
||||
5» -ÏOONEELSPEL
Aen mijn te toonen placht, is nu mijn Vyandinne,
Ia toond my wreede ftraf, en wraek, in plaets van minne ; Ach! Rozemond, fchoon gy u Liefdetrekt van mijn, Zoo zult gy noch mijn Lief, mijn Ziels voogdefle zijn ; Jk zal ("zoo lang mijn Ziel, zal in dit lichaem woonen) V alle Liefd, en dienft eerbiedeliik betoonen; Ik zaLmijn Rozemond (zoo lang ik leef) getroii Beminnen ,• haér alleen verkiezen tot mijn Vrou. Wat middel zal ik beft gebruyken in mijn minne > Om Rozemond Ceylaes!) de neyging mijnes zinne T'ontdecken; ach ! hoe zal ik dit beft leggen an ? Dat ik ais (onbekend; haer zomtijds fpreken kan, In vreemt gewaed, hoe doch; wil ik my gaen verkleede ? In Boere fchijn, en dat om veel verfcheyde reedé, Die 'k daer toe noodig acht, dit is de rechte vond, Te fpreeken met mijn Lief, en waerde Rozemond ; /Ha Hemel! gun aen mijn, dat ik mijn zoo mach dragen, In deze fchijn, dat ik mijn Itifvrou mach behagen ; Ey Goden ! door uw macht, my zoo veel gunft verleend, Dat Raniclis doch met zijn Rozemond vereend ; Cupido, god.der min, ó Vesuis ! Liefd Godinne, Toond uwe gunft aen mijn, ik bid u laet mijn minne, Laet mijn gewonde hert, mijn lijf, mijn ziel, en bloed, «V zijn een offerhand ;ik open mijn gemoed, ïn geef u al de grond van mijne min te kennen; Laet ik my door u gunft, mijn leven lang gewennen, Ten dienfte van mijn Lief. ter Liefd van Rozemond ; Ha.' Rozemond,mijn Lief, mijnZieltjen is gewond, Mijn hartje blaekt, en brand, 't gedacht en zinne haeke, Dat ik op 't fpoedigft my verkleed, en vaerdig maeke, Om in een Boere fchijn te fpreeken, haer die 'k min, En toonetj onbekend de neyging mijnes zin. Binnen» Rflnich uyt 'm boere gewaei.
Dit arme hert gewond Wat doet de \.iefd niet al
~Met Liefdlot Rozemond, Waer met den lievert "{cd
Gaet Boere kleeding Snezen; 'Liefds lieve klieren fpeele ?
Vie 'k ben wil ik niet ^ipt, O Liefd l uw lift u iiretmt,
Maer {laes ! ) door deze fchijn °t Gegeven gy beneemt.
Mijn e-j gen zdfs verliezen. in acht het voor geen fteelei
|
|||||
Sim
|
|||||
. van rozemond. i t
Zoo "C> &e 'tfteden vry ? tAijn hert [met min gewerd)
\.iefjCe%?'^ dan voorniy Zal trachten V-ozemond.
JU'aievery te plegen \ Tot weer min te bewegen. JBÜ»,
Qeleflina.
*ïeb 'lJn''n Lief een ander vrijd Cypriaen, ha! Cypriaen,
'k Be', r„n om *e klagen, Is u Liefd zoo haefi vergeten ?
3>eai. m'Jn r.uflt en vryheyt quijt, Denkt gy nu niet langer aen,
CV. '"deflijt ik mijn dagen ; Al de tijd die wy verjteten
^>at l^en\ ■ ^omt ^et h Hebben,menig nacht aen nacht,
l A " ^-'efde trekt van my ? In vryagie door gebracht.
Zijn i nS?en}el dan zoo wreed ï In Vryagie, in de. Min, '* Zult my^00teS.en' ]n vce^duy&ent zceteh'sJes»
StortenlUeii*n vanm'P^' Ste^£? '* dlesuytu zin,
~SAhj ™ii;etranens regen, Denkt gy niet meer op de kmjes'i
Qyp": ^«'Jlijn vcrlieft Op delankjes, op 't gevry;
en dic'n ander kieft. En op al de minnery.
£a] "k lufvrou zien ik daer, in onbekende kleede ?
■En onriVr^moe^c^'J'c wat nader tor naer ïïceds?
Wae j aen °fik ook yets vernemen ken,
JNïe-Iaf 0t Zy nvii^en mocht of ik Raniclis ben:
Voor n\^ £oeclen dag. Cr/. Ik dank u Huyirnan zeer,
Hmüc ïuf e^de 8roet> C!1 onverdiende eer.
Daizïcf ^r°u : u heulen gemoed geeft door de tong te ken-
Als't » ^eluy meer rot goede zeilen wennen, (nen,
lSie jJl?v* ^ocre volk, ofc (lecht gemeene liên,
Ce/c/?; V? men Z0° heuf"cn' g6^ de ^i^e 'zien'
Viic.M Wo?rden zijn getuyg van goed veriiand, en reede.
Mee'r eT* niet£eacnt Iufvrou ; want huydendnegs de kleed*
Ik ben e Vpfdienen' als de wijfte Man zijn reen j
Van oor^n ,er gelijk de Huylluy in 't gemeen,
Slecht van ^e^n'ö' en'n kennis onervaren,
(Ons levend nt en tae^>ten aeM^ien \vy de jaren
Ais dao-elü^ meGl^ befteên, in woel'ge flaverny,
Cefi/Ev w red ''' 'l Seen is LancUboawery.
Hoe luckio he r e5rin£ mv zeer g°cd gevallen teeld;
Dat gy na^ruft luk haer Saven u 8edeeld'
%'twerknierf"iuft1metar'oe>'diliJtudaSen' „ ,
V willi»c 1U(). ,Waerder neemt, ab zelfs het welbehagen
Patmlenio' S ^ ed' ^"- Men ziet vaek hoe verkeert
b oord eeld, daer hy dikmaels ongeleerd,
E e 4 Efl
|
||||
jz TOONEEJLSPEE.
Én niet ervaren is, van 't geen hy derft uytfpreeken;
ïufvrouw 't Land leven heeft al meê zoo veel gebreeken,
Vanzinnequelling, hertzeer, en ook droeve ftrijd,
Vol zorg, vol kommer, onruft, en noch zoo veel dat gy 't
Op duyzenft niet en zoud bedenken, nocht vermoede;
Ben ik wat plomp, ey i houd mijn Boersheyd wat tè goede.
Celejli. Neen Huyfman;'t geen gy fpreekt is redelijk.en we">
Ia, zoo dat ik in 't minft my daer niet tegen ftel.
'k Wenich my de laft uw's ampts (hoe fvvaer die zy)te dragee
En dat ik eens mocht zijn van 't laftig juk ontflagen ,'
't Geen my dit hene drukr. Ra». Hoe Iufvrou, deerd u yet ?
Cf. Eylaes.' i^.Wat doch? Cf. Eylaes .'een overgroot verdriet'
ïy:.Verdriet? Cf.Och ja.' T^.Hoe ken't verdriet u Iufvrou que»'
ö. Ach Huyfman ik en ken u d'oorfpronk niet vertellen.(le"'
Rank. Hoe na is 't Liefd Iufvrou, die u dus treuren doet ?
Cc. 't Is Liefd, eylaes .' 't is Liefd, wiens bitt're que! ik moet
Verlichten door de tong, en melden door het fpreeken,
Vermits het klagen fchijnt de droef heyd wat te breeken,
Wanneer men onbefchroomt.'t nerts grond te kennen geeft»
jfrra'r. 't Is wonder Iufvrou, dat gy om de Liefde leeft
In zulk een quelling, 'k bid datgy my doch verklaert,
Op wat manier gy zijt uit Liefde dus befwaert.
Ceh. Ach-' Huifman als ik maerin mijn gedachten krijge,
De tijd mijns vryery, onmogelijk dat ik fwijge,
Van al de zoete vreugd dien ik uit Liefd genoor,
.Als mijn geliefde my zijn trouwe dienft aenbood;
K'oyt «af hy my een kus, noit drukten hy mijn handen,
Oft zeyde, Lief, dit zijn de ketenen, en banden,
Waer mede ik mijn Ziel, aen uwe Zieltje bind,
Dat u tot in de uur mijns doods getrouw bemind;
fyb.es! hoe meenig nacht in dezer wijs verlieten,
n nu, och arm / én nu onvvaerdelijck vergeten, Word ik van hem, die my zoo vaek zijn trouwe fwoor, Vergeet zijn Liefd, en field mijn Liefde gantfeh te loor j "O droefheyd ! al te droef, ólijden ! nietom lijden, Ach ! dat de dood de draed mijns levensaf woud fnijden, En zenden my te graef, zoo waer mijn quel gedaen. Ra. Iufvrou, mijn deerd u quel, dan doch gy moer verftaen» Dat gy de Goon mifdoet, met onverdukiig /preken. Cr/f/ Mifdoen ik, om dat ik vvenfch 't eynde mijns gebreke™ |
||||
& ' KT * V A N R O 7 B M O N D. fj
jj 'r' Neeri; rnaer om dat gy wenfcht te zijn uit u verdriet,
^. or tfterven, welk gebrek men in veel menfchen zietj j^anneerde Godheyd haer om beter fchijnt te plagen, 2; ^acke men^ch terftond, wenfcht om het eind zijns dagéj ty ° J?y na Wenlch niet werd van zijne plaeg bevrijd, j) jC"tny, gelijk als gy, dathemdedoodaffnijd. £ raed zijns levens loop; ó ongodzalig wenfehen \ Bef2?" fe ^0^60 niet beheerfehers van de menfchen ? En f " Z^ 'l n'et a*wac ^at ^en menfcn gefchied ? ott gy duyftmael wenfcht te iterven, 't baet u niet j Die ^e?z'en> gy niet kend voor dat de Goden willen, To^ff keft zich met der Goden fchik te (lillen, t)ie y^^er Mogentheyd een uitkomft ons verleen, g lc^ ik, Iufvrou! fteld door reden u te vreên j 't Q e?f my wien het is die Iufvrou zoo beminde, Ven V We' ''cnt ^at 'k voor u k°^ nulpe vinde ;
H0eroiiwt my als een vrund, en geeft my te verftaen
't js p°e <|ees longman noemt.CcMen noemt hem Cy priaenj
Ï4a yPriaen, eylaes ! wiens Liefd ik heb genooten,
Met h"11 een an^er vr'id'en 's voor va^ beflooten
Cc.Eê ^A* te tre^n i" d'Echt. Rj. Met wie doch is 't verbond ?
V'ic jup^'^amfcheMaegt. l<a.Hoehietzy?Ce.Rozemond,
Eeni'»e''n e'de we^ bekend,tnacr hebt gy van haer trouwe
Doch ZeekerneYd ? Cf/. Die zal ik by mijn houwe ;
2u]t j-^00 veel moet ik u ontdecken, waer door gy
£y is feU,ren Cypriaen, en Rozemonds gevry j
£>jn atT^6* Se^efd van eener die met rede
Die h y^ nam van haer, door een'ge regenhcde
2o0 da" ?ntrnoeten> na hy haer lang had gevrijd,
De eet f,s Cypriaen, eens Qp een zeeker tijd,
1 GeenVRn . ozem°nd verzocht by haer te wezen,
Eenhaet .^jlc''s aenzag; waer uyt dat is gerezen,
Dat R07' ^ °or jalouzy) waer meed hy oorzaek gaf,
Want zoo*0"'1 haer Liefcl van Raniclis trok af >
Watbrer, WjS ^'e genaemt. ft»». O wonderlijke dingen! Wat zïetrF f v'l,?ge "Jd ons al veranderingen, Dien R.W6)" 'aBgW niet door tijds, en toe-vals fchik, Wy beid van wien gy zeggen wild, ben ik,■ Zijt ov ,r 'd"ecn won^ g6?')"^- Ccl-Wat ik hoore, ' öï V$ Ramclis i J^«. Qch ja! tot ramp gebooisn. E e j Cekjft
|
||||
y4 TOONEELSPEL
Cekfti. Wat doet de Liefd niet al, gy in dit Boeren kleed,
Zegt om wat reden gy (ach Ranichs.') dit deed?
Ra. Vit Liefd tot Rozemond. Ce. Hoe; wilt gy uwe zinne,
Met vruchtelooze lift noch ftellen om t e minne ?
V Lief die is getrout.u Lief die heeft de mijn,
En Rozemond die zal een anders Vrouwe zijn.
Rank. De hoop (ach.' Celeftijn) mijn trouwe Liefd toezeyd,
Hoe dat de Liefde noch zal onder dit beleyd
Yets vruchtbaers werken; dies ik heb voor my genomen,
In deze fchijn noch eens by Rozemond te komen j
Om hier door te verfpien, en wel te onderftaen,
Of Rozemond getrouwt is, met u Cypriaenj
Genomen ik bevind de zaek alzoo gelegen,
Zoo is 'er evenwel noch goede middel tegen,
Indien gy neffens my, wild volgen mijne raed,
En kleeden u als ik, in onbekend gewaed ;
Om zoo by Rozemond met lifteli jke trecken,
De trou van Cypriaen, aen u gedaen, t'ondecken $
Waer door dat Rozemond gewis, door dit geval,
Haer Liefd van Cypriaen verzeeker trecken zal;
Te meer als gy n kleed in Herderinne kleede,
En haer ontdekt op wat manier, en door wat rede
Hy trouws belofte brak; zy zal befpeuren dat
My u uit geyle luft, belooft te trouwen had ;
En voorders wat daer by meer hoord, de tijd zal leere,
Wanneer gy by haer zijt in Herderinne kleere;
Gaet(Celeftyn) met my. Cel. Ik ga, en volg u raed,
't Werd licht verfchoond,mits Liefd het al te boven gaet.B/'w;.
DERDE HANDELING.
Rozemond.
rf^Ëvleugeld Goodje, ach ! gy blinde Venus jonge, VJf Door uwe macht zijn my de zinnen zoo bed wonge, Dat ik niet kan, nocht wil, 't geen ik wel gaerne zou, Mijn wil is willig te verfmaden, 't geen ik hou, En keur voor d'opperfte mijns herts , en Zielens vreugde j O wifpeituerige Liefd /gy die d'ellend mijns jeugde Met bittre quijning dort; ö zoete brand van min! Hoe vaek verwiflel ik de neyging mljnes zin j |
||||
(j V A K R O Z E M O N D. - ff
Do,* Va verkies ik wel, en zonder te verkiezen, i
j^ et ^y de min, (eylaes .') 't verkooren weer verliezen j V e vaek heeftluft, haer luft, genooten in 't gevry j
■j^yagieachlgepkegt met Raniclis en my; irvljj rnu's'cCypriaen,ach•' Cypriaenmijn waerde,
Q ^eer>igfte vermaek, en wéltuft op der aerde; O U^°^ mijnesZielsl ö dwinger mijns gemoed ' Ep-u-1^5*^661 van mijn hert'gy die my knielen doet Dat !t ■ 'i'c ter aerd, met beeding aen de Goden, Vit 1^ ^00r ^aer beftierj Liefds opperftc geboden, Da ^' miJn Lief volbrengt; en op een kort verfchijnd, , Y^^1" gy u Rozemond, om 't af-zijn, treurig vijnt, V rnits beftemde tijd nu lang al is verloopen,
Hoe • ^ ^e ^'er^e iriy u ^y-z')n c^eed verhoopen, Don ^ ^ noc'1 vertoefr> verf rou ik yaft dat gy f) P r een of't ander werd zoo lang verlet van my ;
Doo'• ^w^ngr miJn *uft om ftille» het verlangen.
Van ' Z-et Ser'Jm waer aen mijn hert, en zinnen hangen,
lij q n ^m,jn Lief) gemSekt; want waer ik zit of fta,
De vy 6n neury fteeds u zoete rijmpjes na;
Én 't °0r^ies fchijnen my tot minnen te bewegen,
Wel o °ejte Voysie mackt tot zingen my genegen;
Len v *j8-nc3;r':'eve geeft, laet mijn Liefs klagjes zijn,
Kunftriit e^miJncs Liefd' gcr"ygeziines F')" i
■Died ^ypriaen,zoetvloeyendePoet,
Van u°0r,u ri)inpjes 't hert, en Ziel te fteelen weet
V j^ We^ozemond; u rijmpjes zijn 't die dwings
O rijm^011^' 'laer °P 'z vr°y''3xt na te zinge j
O vv0 ^jS'z°et gerijmt, 6 rijmpjes! zoet van zin, Ik vfee^, 'es' ^ic my d wingd totgrondelooze min j Bat ik h ll1.^en mY metlieve graegte dwingen, Mar»rjert dJe mY eens laet te voren zingen; Voldoe ^ >V-aer zy^y nu? kocm, zet u hier wat neêr?" Tk Verzo 7 'n ^ct &een ^at '^ van u '5CReer '■>
Bat»« .^^^.Margriet, van u, en ook van u Gefpeele at it Liedjen my eens wild te voren queele, Zy zingen:
'in Ko^emcnd, vvieiis hertje brand (eylaes!) -van zoete mixhe;
Ventu
|
||||
96 TOONEEtSPEi;
Venus uwe iiruchjes,
VVorteldgy in 't hert, van mijn verliefde lieve moorderinne j
"Droeve tretentjes mocht ik H mengen in haer bloei,
B.o%emond, ik weet,
M'jnfmert, mijn leet,
TSevveegden u gemoed.
II.
Maer wat is 't ( S Goden !)
Oft ik klachjes, traentjes, zuchjes,. r aen mijn Wozemonde, Cy (door uw geboden) Hebt haer in de min, met trouvvs beloften vvnerdigerve},bonde %
Vliegt ten Hemel, droeve zuchjes ,tuygd aen de Goón, Vat ik om de Min, Van mm Goddin, Moet fierven duyaend doón, III-
Jieh l hoe kan ik leven,
Als ik Kozempnd, bedenk hoegy in lusjes, van de minne, Stdt ten offer geven, Lipjes, borsjes, hartje, zieltje, ja u zelfs aerds Goddinne ;
Droeve gedachjes zullen mijn tuygen vvat u gefchicd, lieve minnens vreugd, Mijn Lentensjeugd, Moet fmooren in verdriet. Rank. lufvrou dus eenig hier in vreugden opgetoge ?
Door't lieffelijk gezang, fchijntmy dit hertontvloge,
De ziel verlaet haer plaets, al wat 'er is in mijn,
Wenfcht aen die zoete vreugd deelachtig fteeds te zijnj
Zoo lieven ftem, (lufvrou) ik lange niet en hoorde.
Ro. Maer Huy fman, hebt gy wel met aendacht op de woorde
En zin van't Lied gelet? ^an.Och ja ! de zin is goet,
flet Voysjen aerdig, en de woorden overzoet,
ï«Ja ik befpeuren ken is 't voedfel uwes minne.
Ro. Vermits het heeft gemaekt de Voogd-heer mijnes zinne.
Rank. Zoo hoor ik wel lufvrou, dat gy Liefds handel pleegt.
Ro. Dit Lied jen (Huifman) heeft tot liefde mijn beweegt.
Ra. Heeft lufvrou dan geen Liefd voor defen meer gedragen?
Rozem. Wat reden hebt gy om mijn zulks af te vragen ?
Rank. Geen reden anders als dat ik wel heb verftaen,
Pat lufvrou werd gevrijd van eenen Cypriaen.
Ro. Dat 's waer ; maer zegt my eens wie dat u zulks zeyde. ,
««'«fc.EenHerderin, %,Dat'svreem.;.
RfiCi
|
||||
„ VAN R O Z E M O N Ö. fcï*
m'c-Noch vreemder, dat hy fcheyde
^Na irouws beloftenis,) van deze Herdenn,
^m dat hy niet en mocht gebruiken geylc min j _
waerkomt zy zelvcr aen, mijn deerd haer droevig trearaa,
^•Oie haef gelaetaenfchouwd; de oorfpronkkenbefpeuren'
*,an haer Weemoedigheyd ;God groet u Herdenn, p°ch even treurigh ? ey •' ftelt droef heyd uit u zin. . hf/f- Ach Huyfman.' dat gy wift, (helaes!) wat dat ik drage* « et reden zoud gy my, mijn leed helpen beklage, g*"». Bedroefde Herderin, het fchijntaen u gelaet, t?318y inwendich voelt een quelling die u fchaed j wat oorzaek ? Cl. Ach Iufvrou.' indien ik van mijn quellen j/J0cnt zijn verlicht, ik zoud üalles gaen vertellen; A«er rteyder !) oft men klaegt een ander zijn verdriet, _ iet Ipreek-woord zeid:men hinkt van een anders zeere nietj e»-dat ik heel mijn fmert. %. Beft is 't u die t'ondeckeo, Ikh k inditSeval ukoft een hulP verftrecken j Na H tennaeftenby de oorfaek al verftaen, Heefrldees Huyfman zeyd, zoo is 't om Cypriaen; Ce n uy u ïoegezeyd als echtelijk te trouwen ? CeifffiA 'a' ^- En Wil hy Zi»n bd0ft:e nUni6t h0UWen?
3o4w7 neen ! maer e,ders vr'J(k \cJ ^qnalijk komt in mijn .. , En H L 'dat Cypriaen zoud z0° Kchtvaerdig zijn,
ZoÜf y zi>ne Liefd>door neyginS zi)nes zinne'
K;° ?eS z°ud ftellen, op een flechte Herdermne; Ten , Vk flechtheyd haet, maer zegt alleen daer by* Debrm zi'n Perfoon, een hooge eers waerdy, (Als .>aei"e luffers weet, zoo door zijn geeftig leven, Dies I°°,te riikdom) een oorzaek tot liefd te geven ; ■ Zoud - mv vreemd dat een zoo heufchen rijk van goeifr
En fob?lninen eener> die z0° arrem opgevoed, Dat W Ven leyd'ik ken '* niet wel vertrouwe, . Celclt r e/n Hcrderin verzocht heeft tot zijn Vrouwe- 'k 7 ?-Vrou'indien ik maer eens fprak met CypnaeaJ. 'k W ü1 ziin by-zi)n u de oorzaek doen verftaen ; Dat h-atik ziJn gemoed met reden zoud bewegen j; nVln 't- mihfte deel niet hebben zoud daer tegen,- |
||||
fi TÖONEEXSPÊL
Daerkotnt hy aen, eylaes.' 'k verander in 't gemoed,-
De leden trillen my, met grilling door het bloed.
Cyp. Vind ik mijn Lief hier by een Huylman.en zijn Vi'oiaWe?
Ran. Neen Heerfchop,na ik hoor, zult gyze moeten trouwe*'
Rok. 't Isbillik, mitsgyzijt aen d'Herderin verlooft.
Cypr. Hoe Lief, zijn deze luy van'hadrverftand berooft?
Weeh kinkel, gaet van hier, voort oft ik maek a voeten.
Cf/f. Gy placht my (Cypriaen) op andef wijs te groeten j
Gy die deês lippen hebt zoo menigmael' gekuft,
Gy die u luft daef meed zoo dikwijls hebt gebluft j-
Gy die in u gemoed, het al, en al kend weten,
Wat dat 'er tuU'chen u, en my al tijd verlieten'
In Lièfdens handel is; zult gy niet denken an
Beloften die gy deed te werden mijne Man;
Is dit de eer genoeg ? bedenkt u wel te degen. Cyp. Waer heeft u valfch beleyt dees middel doch gekregen?
Gy liegt al 't geen gy zegt, want ik u niet en ken,
Maer zal betoonen dat ik een vöorftahder ben
Van vvaerheyd, en mijn eer; waer kend gy my doen blijken,
Dat ik oyt heb gezien, u ofte uws gelijken ?
Ik vraeg waer ik by u oyt was, en op wat tijd ?
Celv. Ik vraeg, oft gy dan noyt u leven hebt gevrijd ?
Cypr. Ik vraeg oft gy my wel hebt tot eeniger ltonden,
By eenig Herderin u leven lang gevonden ?
Cf/f. Ik vraeg, al weer, oft gy noyt handelde van min?
Cypr. Ik vraeg u oft het oyt Was met een Herderin ?
Cf/c. Ik vraeg u noch, oft gy o leven niemand minde ?
Cy/'i'. Ik vraeg u waer dat gy getuygenis zult vind e,
Dat ikoyt Herderin, oft u tot min verzocht ?
Cc/r. Ik zal 't bewijzen, dat gy 't hebt aen my volbrocht j
Denkt gy niet Cy priaen, dat zelfs de Goden weten,
Hoc gy u hebt met my, in vryery gcqueten ?
JDenkt vrylijk Cypriaen, dat ik getuygcn ken Van 't geen, vvaerom ik hier by a gekomen ben;
Hebt gy my niet belooft als Echte Vrou te trouwe ?
Hebtgy my niet belooft (met Eeden) woord te houwe ?
Swoert gy niet by de Gooti, by hemel, en by aerd,
Dat ik io Liefd met u (door trou) zou zijn gepaerd ?
Swoert gy niet meer als eens by 't drukfel uwer handen,'
Als dat* da,t waren onze Liefds verplichte banden,
,--f-f -^- - -■ - ■ c yfaeg
|
||||
ty ï 'i »'■ R O Z E M Ö N t>: *$
J) r5nee.^ gy zeyden, ik mijn Liefd aen d'uw verbind,
Er, ,S '? tot 8etuyS> ^at Cypriaen u rhind; Vel! ac SY zeyden meer, dat fwijg ik om der eeren, c»m'\S ^at de r'i^nocn a*'es we"za' 'eelen'
^at'i C *ec my dat 'k my n'et °P uvv va^c'1cy<i wreek?
\y ,et lny dat ik u niet hals, en beenen breek ? Én u er,my dat ik niet verdedig mijne zaeke,
|
||||||||||||||
>
|
||||||||||||||
\y
|
^ei
|
ln r &e^n gy fpreekt, gantfch loogenachtig maeke
|
||||||||||||
£e&f f e° Wanr,eer,- heb ik mijn leven u gezien ?
Goon'ken't goede Goor» gefchJen?
En v a CS !after zal onlijdlijk. moeten hooreh; t)at ^V Cypriaen, dan niet der Goden rooren > j)0R.ontkennen wild het geen gy fwoert aen mijn, VVa -1 Z''c§v verdoold, door d'onbekende fchija, Cv li.r Ul 'k my (uyl Liefd) tot uwaerts heb begeven. bes f Vr reS'r is Ce,efty n- R°W& vreeft gy? Cy.'k Zeg het lei Cfic °y c'k>' is and ers niet als quelling en ellend. (vera Èyi' ,a£ UWe quel gy zelfs alleen de oorzaek bent j
^•oo to &v my. n'et u trou zo° noog gefworen,
Q^, , aer u quelling niet uyt mijn verdriet geboren j Aenfch* ^ tr°uheyd fwoert, zoo toon ik nu mijn trou, Qypr. uUWc eens Cypriaen, wat Liefd werkt in een VrouV \Vat'0o 0e Celeftyn, gy hier in dit Boerinne kleed ? 't Is w rzaek, dat gy dees verlooren arbeyd deed ? Én hand^f at 'k we^cer met Celeftyn verkeerde,.
Dat j, ?el,:1e van Liefd; doch mits gy niet begeerde, ^°o h 'k -?*'" £cvry met u zou vettier gaen'
%'• W 1/ °0^ met re^n ^ecn mecr verzoek gC(laen.
Cc/f. &at, k£n Liefd niet al doen, een Iufvrou in dees kleeren. De o0r Cypriaen ! gy kent, met reden met verweeren, 't\yas Zaek> waarom gy u Liefde trokt van mijn, Gy tracht ^ n'et wou tot uwen W1^e z^n»
En mijn ten na m')n eer> gy zocht u luft te boeten,1 'k Zal mvnWaer^el',k te treden met dc voeten; ï)c WaerK Seen^ins ontzien, te melden wat gy deed* Mijn heb yd fpreek ik uvc'het zv u lief'oft leed ;
En zoo » ^ tr°U belooic> miin fwoert gy trou re houwen^ ?W. iJX- lnieten doet, ik fweeru, 't zal u rouwen. È.it de?,?16'ach Cypriaen ! en fpeur aen ugelaet,. sze ?aek met u, niet al te wel en ftaet. la* Bfik,t&in$
|
||||||||||||||
to TOÖNÈEtSPEÊ
Rank. Mijns oordeels, zal'r zoo zijn gelijk de lufvrou zeyAe'
Cypria. De lufvrou, en de Boer, die liegen 't (zeg ik) beyde- Rozem.'t Is daer meê niec genoeg,doet blijken zulks met re&" Cekjli. Dat ken hy lufvrou niet, want ik zal hem alleen Met een woord zijne trou tvs beioftënis getuyge j Zoozeeker als ik hier ter Aerde neder 'buyge, In kennifleder Goon; wiens wetenbeden al, Bekend zijn onze doend, en droevig ongeval ; Die Goon. voor wien dat niet en ken verduyftert Werden, Die gunnen eeuwig my in dnoef heyd te volherden ; Die Goon, voor wien ik leg geknield ter aerden neer, Die gunnen my de vreugd haers Hemels nimmermeer, Indien gy my niet hebt belooft als Bruyt te trouwe, Ach leyder! welk beloft fchijnt Gypriaen berouwe ,- Om dat mijn eerbaerheyd öntzeydeh hem mijn min, Tot wiens onkuyfche luft ik niet genegen bin, Voor dat ik inde Liefd door 't trouwen ben verbonden, Dies fproot a haet alleen uyt mijne vrees der zonden; Is 't anders als ik zeg, beftraft my Cypriaen. (giet,> Cypria. Ten is geen antwoord waerd, ey Lief! komt laet on*
.Ro.Schaemtu lichtvaerdig menfchjwar waentgy dat mijn zin' Niet gantfch zijn af-gekeerr, van u godlooze minne ? (rf Ik dank die goede Goon, dat ik noch niet en ben Zoo verr'in Liefd met u, oft dat ickfcheyden ken; 'k Onzeg u mijn verzoek, en raed u noyt te komen Vleven meer by my; vermits ik heb vernomen V fnoode valfcheyd, ach! gaet eere fchender gaet, Denkt niet d at ik u lief, maer op het bitterft haet. Bbme»> Cypria. Vlucht daer gy wild, ik zal mijn z<iken zoo beleggen» Dat gy a Liefde niet zulr kunnen my ontzeggen ; Ik heb u veri' genoeg, gy zult mijn Vrouwe zijn, Het fpiit 11 jn wie het wil. Ramc. Da er tegen (tel ik mijn,, Cypria * !/at zeyd dees lompen Boer ? Rj'iic,.' ulr dees lufvrou rrou,ven- Cyprk z.l een öoërwël doen, dies laetik s'u béhouwef' Celefii. ïRanlciislhbezart geval noch met ons leven? Ra'ih. Z. - wel,ik hoop 't gehik zal ons goe uytkomft geven» Kom laei ons r'xamen gaen befluyten goede raed, Ik iie da;; deze zack in goeden doene ftaer, Bi*** 6 Vïi-RJ
|
||||
Vanrözemono. gji
VlUDE HANDELING.
f. Rozemond met haer Kamenier.
IVi Sriet* Marg- Me-vrou.
Enha] , ^°zem. Gy zult eens in mijn kamer gaen^1 Ageert" * dJcn> ** we'k ik heb van Cypriaen Gaet i ■ maer ach l hoe is 't begeeren mijn berouwen,' ^ren?t C i,et>'Want '^ w''d n'eC 'an§cr ^y my houwen':
^„£ y0k Papier en InktMarg. Gelieft Me-vrou iets meer ? ^<W r\°or, dees t'jd niet. A/drg. Ik ga, en doe na u begeer,
Afar/ ~a^.rkomtMargriet,ik zal my zetten om te fchrijven» ^<W uy-f Me-vrou dat ik vertrecken zal, of blijven ir ^to»'. ^ ry" Marg. Zeer wel Me-vrou. ^•Gel'66/1' ^aeC' macr komt flus weer. ^°to». N ^evfouwe dan te hebben ook iets meer } Bbmcni \v"at vviijfen> |aet'laet my alleen' Wat wil ik nu bedrijve 3 O valfcu ^ "-ozemond, aen Raniclis doch fchrijve. Ik zencj ^ w°erden.' die mijn Ziekjen hebt bekoort, }(w valfch^fr **?*&en §aet daer & behoord ■
'es fcheu -t °°"Pronk is van dees mijn ongelucken,
Ey l trouwr t -u tot wraek> aen hondert duyzend ftuckeni En dit pap;2 'efóe, wild met bloed mijntraentjes mengg» rnWoorti efey'aes ! met lettertjes befprenge, X?nbloe^rS Vue*en tzaem»^eld letret tjens by een, J0t teeke'^6 - eur jtot teeken mrjns geween; *y! Lette" T"'nS berou 7a' 'k a' Schrijvend klagen; Aen hernIa- rager.wildde droeve bootfchap dragen ,^'ens Zi'e| 'e,n. rn'j« hert zijn beeltens woonfteed heeft,' ]}s ^y die ^Cn -? ^ec m''n*ctoor trouwe liefde leefd 3
Als hy 5>etris ^ijn Liefd, door jalouzy ontzeyde, jJoor Lief(jeUWeiiik my om weer-liefde vleide: *pie nu een o nS 'a'ouzy> rees eeritmael onze haer, Ach.' dat ik z°r/{aek is van Mjfl bedroefde ftaet • 1 Pat noch mi"» er waer>en vaftigheyd mocht vind e*
•ö°e grae» J" ^aniclis, zijn Rozetnond beminde, *ot teeken:„ "■ dezeZie'verhuvzenuyt haer êeéj f." °fferent i™1,nes Liefd mijn hertje voeren meè, 0e ik hem „ ??: ik. Weet als hy mocht weten, "Och bemin, zijn fmaed waer weer vefgetea i
F f Na
|
||||
gj TOONEELSPEL
Nu dan, wat fchaed verzocht, ach! ftaet het hem al vry ?
Jk weet niet wat het doet, ö Liefd! hoe plaegt gy röy>
Wil ik ? wel ja; ik doet, ach my ! ik ben in v eeze,
Ais iianiclis dan. zal mijn hertens meening leze;
Wat zal zijn antwoord zijn ? belpotten mijn bedrijf,
Dat ik uyt Liefde zoo vrypoftig aen hem fchrijf;
En zoo mijn fchrijven hem dan mocht (eylaes!) mif hagefl»
Zoo had ik oorzaek al mijn leven lang te klagen ;
*k Weet niet hoe dat ik zal, ach Liefde, ach.' wat raed ?
Beft Rozemond gy u bedenkt, eer gy 'c beftaet;
Na dat ik met beraed, en kennis heb gewege
Dees zaek; vind ik daer in veel fwarigheyd gelege j
Beraden is 't geluk van 't geen men wil beitaen,-
Want dikmaels teeld een zaek veel droef heyd onberaen,
't Schijnt achterdocht, en Liefd die willen t'zamen ftrijdeP' ,
De Liefd wil dat ik fchrijf, 't geen d'ander niet wil lij den'
Wiens wil zal ik voldoen ? hoop is vermengt met vrees,
Ik volg de Liefd: vermits de achterdocht meer rees
Vyt ichroom, als rede: want indien ik ga na rede,
Zoo ftellen hoop en Liefd de achterdocht te vrede:
Dies ik uyt Liefd begin; ey Liefde houd doch maet,
Dat gy niet al te verr' buyten u palen gaet.
Rozemond/chrijft ; Cupido uyt. /,
Ca. Wat wonder wat nieuws, wat wonder wat nieuws, ^
deze nieuwe Kramer. J, Bo^oB.Wie komt mijn fteuren hier ? Cup. Iufvrou , noyta ,(
Oft liever vrundfchap u gefchiede, als van mijn, (genatf1 Nu op een kort Iufvrou u zal bewezen zijn j Ey, laet ik my by u wat ruften: 'k ben van 't loopen Soo moe: doch zeer verfteurt dat ik niet ken verkoopeö Van dees mijn Kramery: ey, lieve Iufvrou ziet, Daer is wat ongemeens, u leven looft gy 't niet. Ro%em. Weg, weg, van hier gy Boef. Cupido. Wel Meysje, wat is ditte ? Ey, lieve Iuffertje, laet my hier noch wat zitte, Al deze Kramery zal ik u laten zien: "k Hebyets dat u zoo aengenaem zal zijn, ik mien Dat van u leve gy noyt liever gift mocht krijgen : Doch van wïen dat het is, dat zal ik zelver f wijgen, «&* |
|||
Vermjt ,V A tf ROZEMÖNÖ. 8jf
üat p.vSL^ c ze'^s zult z'en : zie daer ik weet gewis,
*Ww \v^ raden zult' van wie dit Liedjen is. (gekregen ?
C"M>' v ^ied)en ? C".p- Dir.Ro?. Waer hebt gy Boefjen die
^K?m' i-j ^em' tot vv'en 'k weet gy lufvrou zijt genegen.
c"No'\v°e 'k oericgcr> ben, daer weet gy weynig van.
Hoo '{, ..at meent gy dat mijn godheyd', dat niet weten kan ?
En cJat oö> BY zijt verdoold, ik ken u hert en zineen,
Ik wja ?y Z1ln ger>eygt om Raniclis te minnen:
t>ocl, 'eer gy begoft) dat gy hem fchrijven woud,
^u> nuV*'^ n?ét lloe ^y den beftellen zoud j
Varit it ni 'y 'cr aen' en ^e^ u om te fchrijven,
Ko^e^.p a! hier zoo langby n wat zitten blijven.
Te fcnr- P^° dat ik wift dat 'k vertrouwen mocht,'
Ik fchre1Jfen aen m'in ^ief",net geen mi)n hefd goet docht,
By A ,. e^°y my,ik fchreef.Cap.Schrijft vry,ik wil u fweeré'J
*.' .c/-cBo0„ „„ n;;, j-----,„k„ u*«.™a» *«.|.»
|
||||||||
»«»* al ----------■ - -.................... (vreezetó
zoo mocht zijn. Cup. Ontflaet u dies te
Gw V?eWelkom waert gy mijn.ach-'dat hetfoo mocht wefenv
Te fc, SZoo>en tvvijfeld niet. %.Wel aen.ik neem voor mijsc G»i«j TiVen'maer v?ie zal dai1 mi'n L'efs Bode zi'n ?
Ro-ew P vrou Rozemond, zal hem u Brief toe dragen; Iv0> x,.^up!do. Cup. Wat gelieft u', lufvrou, my te vragen ? tW B ^aer ik fchriJf ae"n hem.die 'k heb in Liefd mifdaesu TEn haie tk zai hier terwijl zoo lang wat fpeelcn gaen, Daer h "ï Z^° eens ai mifn goetjen voor den dag, Rov vrT .^(ïufvrou; yets dat rsoytyemand meer zack ï>ietottlS t'C,^-'t Zi1n rijmpjes, van een braef Poet gefchré- ^Wi» uere.er'ngmy dit Boekjen heeft gegeven. (ven; Om d'atd e'-StRctituleert?C«p.Hy notmd het Venus jeugd*
DaeriSepenRUllloiid is van Liefd, en tninnens vreugd j |
||||||||
Dat heb ik rj d^tjen, noyt zoeter van uleven,
Onder de Iff emond' zeer dikwijls uytgegeverv Ik moet v'U crt!'es i dre 't noyt en kofien raén, Is 't data » 0eken eens, oft gy 't wel k-end vc'rnVeh j En tot h! r raed' ik zal u kloekhevd hoog waerdeei en, R«w» £ei0.°nuig met het Bcekjen u vereeren. ¥ \ zaï'u "pido- 'kben re vreèn; koom aen en geeft ei tfjrft u z«gg-en wat liet Raedfeltje beduy d, F f 3, €>/■. K*ï
|
||||||||
S4 . TOONEEtSPÊL
Cupido. Het Raedfekjenis dus,hoort toe ik zal't eens lezd1
Mijn dunkt Iufvrou, 't zal licht voor u te raden wezen.
Men acht 'et voor een fibat op Aerd ■,
■ 't VVerd dikwijls tegens dunk bevvaert; '/ VVerd met moeyten verhoren ; Met vrolijkheyd verhoren. X?zt. Het is zeer zoet gezeyd, 'k heb luft daer na te raden. Oftikhetnietenwift. C«p. Dat ken Iufvrou niet fchadef>> Doet maer u beft, en let te degen op de zin, Gy raed het lichtelijk, ito. Cupido; 't is de min. C«. Zoo 't Iufvrou u gelieft, zoo geeft daer reden van. Xpvm. Zeer wel, vermits ik n daer mee believen kan; Men acht de min dikmaels veel meer alsRijkdoms fchat, En regens dank werd zy bewaert zomwijl, om dat Gelegentheyd ons geen bequame middel ftelde, Dat die men mind, de grond zijns minne niet ken melde; De weder min die werd met moeyten vaek verkoren, En als men 't ja-woord geeft,werd min met vreugd verlof6 Cupido.'t Is luffertje na by, maer dat en is't noch niet j Mijn leven vond ik geen die daer zoo na by ried; Bedenkt u noch eens wel, indien gy het durft zeggen, Ik weet voorzeeker, dat gy 't Raedfel uit zult leggen, ito Cupido; 'k rae geen meer. C«.Wel geeft gy ft dan foo o]> Ey raet noch eens, gy flaet de fpijker op zijn kop. H°zem. Is 't zoo niet als ik zeg, laet ik het raden blij ve, Op dat ik raek ten eynd van mijn begonnen fchrij ve. Ca.Wel raedje dan geen meer? Ro.O neen.' ik ken 't nietrai:' Cupido. Zoo moet ik Iufvrou doen het Raedfèltje verftaen i 't Is hier noch noyt geraên, maer als ik in den Haeg kom, Daer word het wel geraên. Jtowat is't dan ? C«.'t Is de Ma2» Ey ziet hoe lachtze daer, dat moet 'er wel behagen, (do»1 Wel Rozemond, wil ik u noch een Raedfel vragen ? Xow». Neenlooze guytje, fwijgt, ik heb terftont gedaen, Wilt dan met deze Brief na mijn beminde gaen; Om reden heb ik daer geen opfchrift op gefchreven ; ft Hou daer. C«. Zeer wel.ik zal den Brief Raniclis geven. #' Ranidis hebbende'den 'Brief.
Rftnic. Ach! aengename gift van mijn gewenfte Lief: _ Ach! oorzaek van mijt» vreugd, ik, kus de waerde Briej^* |
|||
4C]. van r o z e m o n d; s$
Ach' Z°ete WoorrJes> die u Raniclis doet leven:
Ach l f°ete ettertjes, zeer kunftelijck gefchreven: Achi f ve^ozerr>ond, voogdeffe mijnes Ziel : Enz S°^'nniiJnsherts, deLiefd wil dat ik kniel, i\|s 00vePldankbaerheyd de goden zal betoonen, 't 5 ] y.erdienften Lief, zijn waerdig te beloonen: Op 't11,nt dat der Liefden god, na lang geleden pijn, t)fes .°nverwachft zijn gunft ten vollen ftort op mijn ; Liefd ? godheid zal met lof, en vreugde loven, Alet S er eieren op, van onderen tot boven, Op ZU"r-^n offerand, ©p 't ftatigfte gedaen, t>ies P^1''-" dankbaerheyd ten Hemel op mach gaen : V ma ü1^ '^ voor Liefds Troon, om ftorten mijn gebede, acntig; Minne-god, alleen tot dankbaerhede. RANICLIS ZINGT,.
|
||||||||||
Stemme : Laura zat laeft by de Beek.
•-raicL, t' Roosjes, menigmaelbeloncken,
ln j ? Godlgy die mijn ziel, Van mijn lieve R ozemond;
|
||||||||||
ik (di*Jeminnevlam doetbrandh Rozemondmijn ziels godinne\
Vafl „rf,"'"'"Vv Godbeyd kniel, Die ik in het lieve minne,
0feru ley a'n l'tfdens banden) VVeygrig, en afkeerig vond.
*enkeVM°ffemniien> IU'
Voor uv laer v*n de Min ; Roos en blom doormengt met groen,
Xleyne Zdi"*1'^* gebogen, Zd tk op uw Altaerfioken;
3 ^* rnim'uU>n &root vermogen, E» mijn ofemnde doen,
3 kiai* ter zielen in. In uw Tempel j daer metfmohen.,
■AerdsV j11' VezeRoosjes zullen roken,
Pw '* verl°fieS''v"lvmr,'»gkw, Tot -verzachting-van de wond;
'kGffèrUd""eb/en t'ontvontken; Toegewijd uw heyligheden-,
Roosjes, dje'ob ,oz,en-krans, Gun verzoening op mijn beden,
* * "erlijxtproncken ; En beweeg mijn Rozemoni,
|
||||||||||
Ik
|
||||||||||
$6 TOONEELSPBË
Ik fchijn, ach Celeftijn! als van de dood verrezen,
jECopm wild uyr deze Brief mijn blijde blijdfehap lezen ;
pit's oorzaek mijnes vreugd, dit zal de oorzaek zijn,
Dat Cypriaen zijn Liefd zal toonen Celefttjn ;
Nu weet ik Celeflyn zoo goeden vond te maken,
Dat gy gewiffelijk aen Cypriaen zult ralien ;
Gy ziet uyt deze Brief dat Rozemond my mind,
En om te trouwen my van hertenis gezind,
Waer door ik weet dat zy my willig zal gehengen
Een middel j waer door ik zoo veel te weeg zal brengefi
Dat Cypriaen zijntrouwsbeloft zal komen na;
Diesik van (tonden aen na Rozemonde ga,
Met deze mijn verzoek ; dat zy om uwe minne,
Haer met dees kleding kleed in fchijn van Herderinnc;
En gy zult u gewaed veranderen in fchijn
Van Rozemond, en gantfeh in hare kleding zijn j
Jk (in mijn Boers gewaed) weet liefdens plicht te plegen»
En Cypriaen tot uwe Liefde te bewegen. ft
Cc/f. Dees middel wel bedacht, my licht een nytkomft g£Ê
%h', ?t Is ongetwijffeld,'k bid, dat gy gerullig leeft.
Kczemend uyt.
Ram. Daer komt mijn Rozemond, ey lieve! \yilt vertrec%
CWf. Ik ga.vaer wel. #*
Rani. 'k Moet zien, oft zy yets zal ontdecken.
Roze. Oy me.' hoe zeer ben ik (uyt Liefde) in verlangefli
Om weten oft mijn Liefde Brief wél heeft ontfangen j
Hoe haek ik na die uur, hoe wenfeh ik om dien dag,
Te weten, hoe hem doch mijn dienft behagen mach ;
Daer komt het looze wicht, het machtig minne Good je- ,(t
Cupi. Zijt Rozemond gegroet. R^. Ik dank u Cupido^'1
Ey! zegt nu oft mijn Liefde Brief van u omring. , ,(
Cupi. Hoort lufvrou, hoe het my met deze Brief noch g1^
Roze. Hoe, is die niet befteld ?
Cupi. Ojalmaer'k zelje zeggen,
Op wat manier, lufvrou, dat ik dit aen ging leggen j
De grief die gy my gaefr, die gaf ik aen eèn Boer,
pie grobte kennis heeft met Raniclis, en fwoer
My by zijn keel, de Brief aen Raniclis te geven,
Met middel, datu daec op antwoord werd gefchteven» **
|
||||
B VAN ROZE MOND. 87
£"<'• Eylaes.' ik ben bevreeft, en hunde voor gewis,
vat deze Brief in handen niet gekomen is Xan hetn; aen wien dat ik die heb (door u) gezonden, (den, Y^aer komt dê Huvfman zelfs.^.En heb die geen gevon- kt Wien de Brief moft zijn; dees gaf hy mijn weerom. P°^- O aengename Brief! gy zijt my wellekom. */?'• Iufvrou ik laet u t'zaem, en ga, wilt my verkhoonen. ^ Cupido, 'k zal u dienft mijn leven lank beloonen. p Zy hifi den Brkf: gelezen hebbende, [preekt:
y°v- Zijt gy dien Huvfman niet, die heden Celeflijn
f>an)Vegen Cypriaen.'deed komen hier by mijn ?
2* i«fvrou ik ben die geen. Ros. Mach ik u wel vertrouwen
R e vragen yets, het geen gy zult by u behouwen ?
k "• Gy vraegd, oft vraegd my niet, doet Iufvrou u begeer,
och van het geen gy vraegd, ik u mijn trouhey d fweer.
jpf- Zoo zegt my doch oft gy dees Raniclis lang kende, ^n ^°e het quam dat hy by u dees Brief dorft zende, j J Waer dat gy hem fpraekt. Kan. De tijd ik hem eerft zag, |
|||||||||
1 heugen mach;
___________ _ 1 mocht vertrouwen,
Jies "
|
|||||||||
jY
|
|||||||||
RÜ' 9 Hik of hy van de dood in 't leven wacr verrezen.
r/' ^aer fprak hy niet, als hy mijn meening had verftaen? Kot ^h •' )a J als dat zijn Ziel .ten Hemel fcheen te gaen. Ra H °° ben ik zeker dan dat hem mijn doent behaegde ? Row°0rt Iufvrou,wat hy zich op 't aldergrootft beklaegde. Ten tiMWa* dat?ï^-Maer dat hy u had op 't hoogft mifdaen, Waer uv,,als hy u eens zach b? ^ypriaen; Hem n, 'alouzYin d'hoogfte top gerezen , Zoo h Cen 00rzaek geefc va" uwe Liefd te vreezen j uP "y.Verzeekert waer dat gy noch even zeer Ach 1 1- »'a hV fwoer te minnen u zo° weÊr»
n'aI*lk noch bedenk, de vreugde die u lief Hv°°"de; alsikhembehandigdenuBrief; .. Om fi kus °P kus> hy boog hem neer ter aerden,
Vfnnng u iieve Brief j grooter eer en waerdên. Ff 4 IW.Do«
|
|||||||||
88 TOONEELSPEL
Roze Doet doch zoo veel om mijn, by Raniclis weêrgaet,
Getuygt hem hoe dat hy in 't hert geworteld ftaet;
Zegt hem ('t geen gy zult zien) ter Liefde van zijn minne»
Dat ik ter acrden boog, aenbad de Liefd Godinne j
Da: ik mijn hert en ziel, mijn Lief ten dienft mach bien,
En dat ik op een kort hem weer by my mach zien;
Om mijn getrouwe Liefd hem trouwelijk te tuygen,
Al knielende ter aerd, mijn voor zijn voeren buygen :
Zegt dat ik hem mifdaen, maer hy niet heeft aen mijn,
En dat ik bid dat het my mach vergeven zijn:
Zegt hem dat ik zijn Brief zoo lang voor hem zal kuffen,
Tot ons de eer toe laet der Liefden brand te bluffen :
Zegt hem dat ik den dagh, de uyr, minuten tel,
Verwachtende (op hoop) dat ik met hem verzel.
Rank. Ia ga, lufvrouw, en zal 't hem alles wel verklaren,
Rozcm. Den Hemel u geleyd. Kan, De Goden u bewaren:
Maer hebt gy lufvrouw ook te zeggen hem yets meer ?
Rozcm. 'k Weet anders nier.
Rank. Wel aen, ik ga : noch kom ik weer:
Maer zal ik Raniclis voor vaft toe mogen zeggen,
Dat gy genegen zijt op hem u Liefd te leggen ?
Rozcm. Och ja : en dat ik fweer, het zy in wat geval
Ik raeken mocht, dat ik hem eeuwig minnen zal. ?
Ra. Heeft lufvrouw, my ook meer te zeggen voorgenomC'
Ro. 'k En weet geen meer. Ra. Ik ga, noch moet ik weder w
Ra. Voogdeffe mijnes Ziel, Voedftreffe mijns gemoed, (me1"
Nuiku trouwheyd zie. ziet wat mijn trouwheyd doetj
Mijn L'efde, waerdeLief, in't hoogfte top gevlogen,
En ziet u Raniclis nu ftaen, Lief voor u oogen.
Ro. Mijn Lief, mijn waerde hert, mijn uyrverkooren Ziel,
Voor u getrouwe Liefd ter aerd ik neder kniel;
Wat doet de Liefd niet al, gy in dees Boere kleere ?
V trouvvigheyd verdiend u liefde Lief ter eere.
Rank. V liefde Lief verdiend dat ik (die om u leef)
Mijn Ziel, en leven u Lief tot belooning geef ;
Behaegd u mijne Liefd, ick fweeru trouw te houwe.
Rozcm, Zoo's Raniclis mijn Man.
Rank, Zoo 's Rozemond mijn Vrouwe. _ ,
Rczem. Dees kus mijn Lief, laet die getuygen hoe 'k u min.
Rank, En dees 'dat ik tot u uit Liefd genegen bin j .
|
||||
fy~ V A N R O Z E M O N D. «9
Bid ]Waer<^e Rozemond,uytgoe genegenthede,
»0 K u' dat gy my verleent, Lief, noch een bede. fyiic'' i/Vat m'Jn Lief van my begeert, dat zal gefchien. fy * , olbrengen komt my toe, enuLiefhetgebien, t)jes j. r Gebieden ftaet aenu, aen mijn Lief het volbrengen, ^■"lir Ai^ Wat u geneft> 'k za^>E m'in Lief gehengen. Bei1('i zo° my Celeftijn (door fchijn van Herderin,) Is >t i.| ,z?eni 's geweeft ten diende van mijn min, t)at "* dat ick haer mijn hulpe weer verleene, Ir, Wpurrnet ^ypriaen, in Liefd meê mach vereene j |
||||||||||||
Pr! C 1\ ^ U verkleed in fchijn van Celeftijn ;
'k w C ina flaer in fchijn van Rozemonde, weet dat Annr A;r k»i» |
zijn,
|
|||||||||||
f)at £*"at door dit beleyd een oorzaek werd gevonde
Pi» k.. ypr,'aen zijn Liefd aen Celeftinatoond, |
||||||||||||
Eiih nzi,r
&>f ^ aen naer> en zy aen hem, haer Liefde loond.
ènn' * w.onder wel bedacht, ik zal mijn Lief genoegen,
&v ^r\" dienft van deze twee gelieve voegen. ifc t" Daer 's Celeftina zelfs. Cel. Vind ik u beyde t'zatnen ? \»^w°Ttienft uws Liefds.mijn Lief en ik,goe middel ramen. En ev 1 Za' als Herderin vertoonen Celeftijn, Op d a|f ^OZetnond, zult in mijn kleeding zijn, Kom? dit beleyd" u Liefd ten eynd mach raken ; "-1 «et ons gaen, en ons op 't fpoedigft vaerdig maken.
vyfde handeling.
Chö ' y^. Cypriaen.
'' JjEnmenfch onluckig is, die niet bedenkt zijn ffset,
On]Ucu- ",°e 's menfehen leven als een ïeere blom vergast. En ziin^ zM"ze die niet denken op dees zake; Onluckj2 *^te fas' ^aer ree^en'nSe nnake. Het alde^ 'S ^en men^ch> die nimmermeer betracht, Onbek]i ,grootft geluk; maer (leyderl) minft geacht. Als of h ^ Yl d'e menfeh, die 't leven acht in waerde, OnWi,-eC, Cnaem, noytzal rotten in de aerde. Als offig ^eeft die menfeh, die zoo zijn dagen flijt, Een tiid e Eemv> Royt komen zal een tijd, Die alle V3ti reekenfcnaP- Onluckig aerdfche menfehen^
valfcheyd pleegd om tijdelijke wenfehen, F f ? v On-
|
||||||||||||
9© T. O O N E B X. SPEL
Onluckig leeft die menfch, die eer, die ftaët, die pracht,"
Die dit aertfch leven meer, als't Hemels leven acht. Onluckig leeft die menfch, die zelfs zich derfin beelde, Dat hy 't aertfch leven mach gebruyken in de weelde. /Vch! wat verandering getuigde my 't gemoed, Als ik flus overdacht, mijn afgeftorveii bloed • Waer zijnze.die voor mijn op aerd plachten te leven ? Rijk, arrem, edel, flecht, oud, jong, waer doch gebleven ? Waer hy, die geit en goed met hoopsn kreeg by een ? Waer hy, die door zijn macht rrotleerden het gemeen? Waer hy, die door zijn kracht zoo rneenig Ziele velde, In kloeke feyten zich, als Ma' s ten Strijde ftelde ? Waer zijnzy al die op haer daden droegen roem ? Gebrooken als een glas, verdo: r gelijk een bloem: Wat baet den minnaer nu die voortijds placht te wezen, Zeer aengenaem onthaeld, en by zijn I,ief geprezen : .. V ^ar baet dien minnaer nu 't geen hem doe was zijn vteng" Dat was zijn Liefs aenfchijn, 't wel leven in haer jeugd : Waer is't goud geele hay r gekrulr en zoet beftrengeld, Met zijde fnoertjes, en met ftrikjes dicht door mengeld ? . Waer't hooge voor-hoofr wit? waer wangen bloofend blanl'' Waer 't lieffelijk gefpel ? waer 't aengenaem gezank ? Waer al het zoet gevry ? waer doch al deze dingen ? Tot (lof en afch vergaen door tijds veranderingen j Ach 'als ik dit bedenk, en flamijn oog op mijn, Zoo werd ik overtuygt, dat ik mijn Celeftijn Heb grootelijks mifdaen ; 'k heb haer belooft te trouwen, 't Geen ik te breken zocht, maer ach ! 't is my berouwen j Ik wil mijn Celeftijn metheufehe dienft, en groet Eerbiedig fpreken aen, en vallen haer te voet; Met beeding dat zy my, mijn mifdaet wil vergeven, En dat ik haer getrou zal dienen al mijn leven. |
|||||||
C#
|
|||||||
VAN ROZEMOND. 9»
|
|||||||
' Vfyn in de kleeding van Rozemond; Rozemond in de kkeding
van Celeftijn; Kaniclis in Sotregtvvatd. |
|||||||
Aen hae mt m'Jri Celeftijn ; ach.' Hemel doet mijn uryge
VooruJm''n Srooc berou; eerbiedig ik my buyge'
'k gij ^voeten neer; deogdwaerde Celeftijn ,
Indien 'rtat mijn mifdaed my mach vergeven zijn;
*k Zal die Waerdi8 kend.u L»efde my te toonen,
Ontfar]^ ^et trouwe dienft mijn leven lang beloonen j
H°Ker», fj "^in gena, en neemt mijn Liefde an.
Tcn aenz^ DU Zo° verr' ey,aes' dat bét niet wezen kan,
En Vrijde Bgy van mv onwaerdiglijke fcheyde,
**e° ik den uzemond'm m{]n u Liefd ontzeyde *
^0o dat esH uv^man nu gegeven mijne Trou,
typri*. Ach } pZ?m.on^> betracht voor uwe Vrou. Ach 'Hem', emna> ach.' waer zal ik my dan keere ? cmej goede Goon last deze ziel uit-teere I»
|
|||||||
91 T O O N E E L S P E t 8cc.
Jn quijning en geknaeg, in quelling en verdriet,
Dat mijn ontrouwigheyd is aen mijn Lief gefcliied:
Ik bid u Celeftyn, zoo 't is in u vermogen,
Ontfangt my in gena, en toond mijn u medogen:
Zijt gy noch niet getrouwt, zoo toond u trou aen mijn,
Ik zal ter dood getrou in alle dienftu zijn:
Me.doogt u waerde Lief, toond meêly (door 't berouwe,)
En 't geen ik heb beloofd, mijn Lref, laet my dat houwe.
Cekjli. Ten ken niet zijn, vermits dees Huyfman is haer ma"'
Die voor zijn Herderin haer neemt in d'echte an .-
Ach Cypriaen! is u mijn Liefde nu dan tegen ?
Daer ik op 't hoogfte ben tot Cypriaen genegen.
Cypria. 'k Heb geen genegentheyd als tot mijn Celeftijn,
En zoo 'k die niet geniet, zoo zal 't ook niemand zijn:
Dies ik in eenzaemheyd wil flijten gaen mijn dagen,
In bitt're quijning, en in droeve quelling knagen,
Tot boete mijns mifdaed, en ftraffe mijnes zond:
Vaer Rozemonde wel. Cf/.Meent gy't? Cyp.Ia 'k Rozemona-
CeleJU. Is u genegentheyd zoo groot, om haer te trouwen ?
Cypria. Och ja! Cel. "Zoo zult gy dan u Celeftyn behouwen»
Cyp. Mijn Lief, hoe dus mijn Lief? Cel. Noch meer zult <gi
bevinde,
Ik kus mijn waerde Lief. Cyp. En ik mijn wel beminde. J^v»>. Ik ben niet die ik fchijn, aenfchouwt eens Cypriaen, Wat wy uyt Liefde niet al hebben onderftaen: In dit Boerins habijt heb ik mijn Lief gevonde. i^wi. Daer leyd het Boere kleed, ik kus mijn Rozemonde. JW. Ik kus mijn Raniclis. Cel. Enik mijn Cypriaen. Cypri. En ik mijn Celeftyn: hier meed is 't al gedaen. J^ni, Vergeefs is't niet gezeyd, Liefd is een wonder ding, Vermits wy zien dat Liefd, werkt veel verandering. |
|||||
MEY<
|
|||||
01
M E Y S P Ë t
VAN
C L O R I S en PHILIDA,
1 N H O V D.
Loris, een Hoveling in 't Bof van Verjen , komt in de Mei'
tijd met den Koning ter lagt-, verlieft,door de bevallichede», vermengt met fiboonheyd, op de uytmuntenfte Herderinne Phibdaj omvvien hy'tHofverlaet, zich als Herder ten __ bofchwaerd voegt, 't landleven aenneemt, en pleegt mei trllii'-'l^ • *9> hoer veinzende, geUet Philander te beminne; diemis- Clot'5 verfchqnt, over de afkeerigheyd van zijn Letinde ■, hy , by be 's Wel bekend, ontdekt zijn ongeval, met meening zich uplandig te frm{dies Clons voortvaertin rijn yimne.
lufi Tt iS?ln8>°P * 'logt gebied zijn Edelen te vertrecken ; hy in minne- Hoil , Iida' ontfteken. veynjl voor Cloris, en verzoekt zijn komft ten *">]nb' * %m Clöris fthroomv teweygeren, en voldoet den Koning ia k("nageeLte ? "eem affcheyd van zijn geliefde , met belofte van weder* doch i -t d'e 'n '* Hof komt werd in boeyens gezet, ds een mifdadigen, Cloris'2'*er^huld i den Koning ondertujfchengaetjn gelijke kleeding alt. cp en j "* Philida ; onderftaet in dienjchijn fraer t'onteeren ; hy die niet vVerj "f ' z-oekt haer met'geweld tot zijn wil te brengen; 't gun belet achth'T Philander; over wiens komfle den KooÏDg.vetbaeft en vrees* Phii A *& neemt,
gen p??.d« ent dekt het fchelm fiuk , als die daer van kennis hadgekre- in n. "lilda geneygt tot vvraek, ter liefde van hr.er Cloris , begeeft haer brenJfJ klee,dmgna 't Hof', beftraft den Koning over zijn bedrijven, den it^.Valfiheyd in het licht, verloft Cloris uyt de boeyen, oen wten trOHv*ffi}>erJchooningzoel;t, 't gun itfchied ; omhelzen malkanderia kceriohtvJ*ten'fle; Lerinde komt op "t (lag, verandert haer voorige af~ ya> *n 'rouwt met Philander. Namen van de Vytbeelders.
C L n l N G van Perfen- f jj ^ R. I S een Hoveling, daer na Herder.
L R R V1 D A' een Perfiaenfche Herderin. ï H I RAS V S* E R ^weeHerders,verlieftopI*r»«fe»
Het Tooneel beeld af Bof kaadje.
|
|||||
EER*
|
|||||
94 M E Y S £ E L
|
|||||
EERSTE HANDELING»
Korting, Cloris, met eenige Hovelingen
op de lacht. K voel my afgemat, door ftijf en yvrig jagen»
Den arbeyd kan de menfch , hoe kloek hy iJ' I vertragen. Ik heem aen niemand proef, 'k word aen n1)
zelf gcwaer. Waer ruften wy ons beft, op dat ik weêrbedaer ? Chris. Indien zijn Majefteyt gelieft, met my, wat verder In 't dichte bofch te gaen; ik wijs hem daet den Herder De Zonne-brand ontfchuylt, in fchaduw van 't geboomt, En daer een koelebeek van 't hoog gebergte ftroomt. De luft fchept zelf daerluft. iQ-AVel Cloris. fprey de boorfi^ En telgen wat van een, op dat m"er door mach komein Cloris. Genadig Vorft, 'k volbreng u heuflelijk gebied. Dit is de plaets, die 'k meen, die gy hier voor u ziet. Ey / zie dees lommeren, met roos en bloemen, proncken; Zou niet 't bedroefde bert daer door in vreugd ontfonckeh-' De boompjes, om en om, met bladertjes gecierd, Genieten het begroet van 't queelende gediert, Het zoetlijk ruyflen van de beekjes, die hier vloeyeri, Doen langs dees groene kant, de water-roozen bloeyerte Dees plaetze nocd my vaek van 't hof uit enkle luft j Kan zy zijn Majefteyt niet noden tot zijn ruft ? l\o. Heel wel; wat zoet geluyt verheft zich door de boömér1- Chris, Het is een Herderin, dieherwaerrfchijiit te komen'. Philida. Ey zoete zuchjes vlied ,
VVaer heen ! ach mime !
Na Thirfus ? neen, ey niet '.
Verliefde zinne ;
Vaert voort, 't is beft ,Oneeu! beft is 't gelatWi
't Is niet ach Philida,
T-ftetgyuvv zuchjes na-.
Wat zeg ik neen, oftja,
't Ken al niet baten.
Schoon dat ik fucnjesloos.'k zal geen verlichting krijg'cflj
£90 tanggy Thirfus van de zcete min wüd fwijgenj VaeH'
|
|||||
Va r V * N C L O R I S EN t B U ï D *.' ff
t)a£e> "Jn van het mijn is (leyder !; nu zoo verd j
et gehoor niet brengt mijn zuchjens in u hert* |
|||||||||||||||||
V hertje van bet miiri
Te verdgefcheyde j Aty» zuchjens koft bet Zijn, Oatgygeleyde Mijn hertie by bet zijn, oft 't zij» ty mijne;
Zoo zond ik tot deftnert, *T«» mijil verliefde bert. Vat ugeefert werd-, |
|||||||||||||||||
Ma
|
|||||||||||||||||
cr \Kel bu
|
'Ipe vijoe
|
||||||||||||||||
.
|
|||||||||||||||||
En hier i ' ï lk wil> nu 'E anders & mijn zuchjes (taker**
|
|||||||||||||||||
Om zog \?0fch alleen mijn hertje wat vermaken;
Haer voJ?r ° m'n' lerwijlmijn lammertjes in't groen,; Wie *ip n? el nemen, op mijn Thirfus min te voên. Hetfch- daer in 'l Wout' ginsachter d'elzenboomen? Ik Ka p1)r'enE<Jellien, die hier te jagen komen. Dat ik u<lpreek haer aen i mijn Heercn,met verlof, u «eur, ik bid, neemt my 't nies c[uali]k of, |
|||||||||||||||||
Ver-
|
|||||||||||||||||
9« M E Y S P E 1
Verfchoont my dat ik u (wel licht vermoeyd) door 't jagcf»
Dus laftich valle, met mijn nodelooze vragen.
Gy fchijnt, naer ik belpeur, bedroeft in u gemoed.
Wat oorzaek ? hoe na valt de vangft niet al te goet.
Kj>m. De moed, gezonken, door u heuflelijk aenfchouvveoi
Zal my voortaen de luft tot jagen wel onthouwen.
O Cephales! u lacht gelijkt niet naer de mijn,
Die van zoo lieven proy, my laet gevangen zijn.
Hoe Herderin, wat 's dit, van waer komt u 't vermogen,
Dat gy my levend Dood ? o tintelende oogen !
Die my de Ziel ontvoerd, en 't herte ftookt met brand,
Gy hebt my, door u kracht, te krachtelijk ontmand.
Barft uyt, wat doch; eylaes ! ach Cloris.' zijn u zinnen
Niet meed verandert als de mijne ? Clo. 'k Brand van ïninttf'
De tong verflaeuwt in fpraek, 'k befvvijk heel in 't gemoed. .
TH). Hoe Edellien wat 's dit?^».Een grilling, die my 't b\o$
Doet ftijgen van beneên tot boven, daer de zinnen
De hette van het bloed doet branden om te minnen;
Ik brand, eylaes ik brand.' de min wroet in mijn borft,
Ik noemden u mijn Lief, ach Engel.' dat ik dorft;
V aengenaem gezang heeft door haer zoet vermogen,
My, Koning, als een flaef, naer u begeert gebogen.
Ik ruyl de Kroon aen 't Vee, indien u 't ruylen luit;
Ach zoete kaekjens • waert gy eens van my gekuft.
Claris. Genadig Vorft, heeft min u hert zoo ingenomen,
Oft veynft zijn hoogheyd ? K^o». Neen.
Vbili. Gy doet een bloosje komen.
Op mijne kaekjes, (door u boenen) inoogend Heer,
Een bloosje', 't weik mijn fchaeint getuygt. K°- Ey' z'c w'/
Phili. 'kMifdeed u Hoogheyd licht.'' (neef'
Kjnin. Waer in zou dat gefchieden ?
Phili. Maer dat mijn needrigheyt mocht fchaden u gebiedet1'
Ten voegt in zulker wijs, my in het minfte deel,
Maer waert tnet dienftte doen, al waert ook vry wat veel,
*k Voldeed dan u verzoek; maer wijl gy fpreekt van minne >
Paft aen zijn Hoogheyd niet de dienft eens Herderinne ;
Met u verlof ik ga, vaert Edellieden wel.
l^Ww. Zoo haeftig Herderin ? PhiL Genadig Heer, ik zcl '
Vergiffen al mijn tijd; de wacht is my bevolen,
'k Moet zien waer heenedat mijn lieve Schacpjes dolen. B'f'
|
||||
jh, . V A N C L O R I S É N P H I t I D A. $
^*"S- Ach Cloris! brand u hert niet in de zoete min ?
Als uf1Sename vreugd gaf my die Herderin ?
Vol'i ff r zoec 8ezang> haer minnelijke rede .
Hie ■ -'kvcrmaek,en'tlichaembraefbefnédc,
VqJJ1 " ditlom're wout, met ziels vermaek ontfing,
Ik f 'Ck' ach Cloris! my gantfch vol verandering.
MiifCUt dat hy niet min' als ik' in Min ontfteken'
J)j' v°orneem trachten zal door alle lift, te breken J C/o »,Veyns*. als oft ik de min verfoeyefi wou.
r'Y zeid zijn Majefteit? ^.Maer dat eenfchoone Vroi^
^ ° door de fchoonheyd, als wat meer, in haer geboten,
En H "ne!i'ke hert licht ken tor luft bekoren '■>
j, aat(i'aentreck!i|kheyd beweegt, en is niet vreemt; ^ervvijil'nkis't wanneer men't'hert dié ïüft beneemt. jvl°or t aenzien waer ik laes, in luft op haer vervallen ;• j^aer nu ik my bedenk, acht ik het niet mét allen ; ïia arVde m'n uyx niy ■en toon een m?erc'er ^ert'
't Is' n ik' door tie min verviel>in kinder fmert.
C'iotJ' oristiJdomgaetvïaetonsténHovekeeren. . •1Naet u gebied mijn Heer, voeg ik ftaeg mijn begeëre.&W i > r'bïlanderzingt:
Y lld<?°din„e>'
., J die va 't wout uw Sehaepies vveid en voed j' " Kiel i
hcl,\'en .eve*> ik u f even moet;
loc» T)n hert-> < vol firn en liefdins fmert, pi. ""*>*%/» /cW»e vehigodiri.
Örn va-Eclw! §a en tiraeS deeszu-chjesaen die geérfr
Oft i!jen dat ik'er loos> ey sa! en dri)f 'er heen'
Indie ' niec &***°*&ik zal Wü meerder klagen,
ïvll' i ' U Ecn°luft* mU" klagjens voor te dragen. Zo "w ' miJ»wae'tde helft, nu Echo, antwoord da* *; Ln?> udie'ift verzoek, neemtgy debootfchapan? . Iktll *u?emt Sy 'er Echo, an ? 't is w:d, ach Herdefinne,
"«». hier als alleen, mijn klagten dan beginne. .... |
||||
t>S- M E Y S P E L
Ey minne zuchjesgaet, verzckl mijn kiagjes docli,
't Geen gy my hebt belooft; houd gy dat, Echo, noch ?
Lerinde. NoC»'
Philand, Houd gy dat noch? wel aen,ik moet u eensjes vragfii
Oft ik vrypoftich mach mijn hertens gerond uyt klagen?
Lerinde. KlagC'
PbilüH. Klagen, welikklaeg, om dat ik, leyder mis,
Lerinde, die mijn Lief, mijn Ziel, mijn leven is. - a
Waerzijt gy.fchoonfte Nimp'n? waerdoold gy met ufchap
Oft zijt gy. vrolijk nu met and're Herders knapen ?
In het gezelfchap daer een yeder draegd zijn krans
Ter eeren van de Mey, om zingen aen den dans ?
Lerinde, ach ! hoe droef ben ik, daer gy in weelde
Met and're Herders zijt; wiens luk hun blyheyd teelde,
Door't aengenaem vermsek, dat haer u byzijn geeft,
Wijlu Philander daes! ; in duyzend pijne leeft ^
Lerinde, Nimph; ken 't zijn, dat buyren onze minne,
De vreugd u vreugd verftrekt; ach ! fchor: .: Herderinne,
Kooft gy oir meer vermaek, dan het vermaek der luit? |t
Luft die mijn Zieltje voed, waer in u Zieltje ruft;
Ach min, woud gy tot my Le.rindes zinnen neigen,
En maken van die lieve Herderin mijn eigen.
Lerinde. Eig^
Pfc//.Werd zy mijn eigen,ach- ik fweer,'t werd haer beloon1''
Met zulk een Liefd, ais oit een Herder heeft betoond. .
Lerinde. Too^'
PR Toond (zegt gy; wel; aen my zal zulk een Liefde blïjkcI,>
Als oit ter wereld bleek, zou zy my dan bezwijken ?
Maer Echo; voer toch eerft mijn kiagjes aen Lerir.d,
Die zei ver nier en weet hoe haer Philander tnind.
Lerinde. Min»'
Thiknd. Mind ; ja ik min haer zoo dat ik de trouwde herten»
Die't minnen oeffenen, in trouheid wel mach tertenj
Ach Echo' bootft aen haer mijn minne kiagjes na, /
Mind zy my laet dan zijn u lieve weerklank, ja,
Lerinde. v"
Philander, Lief mijn hert.
Jhiknè. Lerinde, Lief mijn leven. f- Ler'indet Ik zal u zoete fmert,
Een vrolijk voedfel geven, ^,
Vhi, V"
|
||||
»t.i , VANCfGRISENPHILIDA. 99
L>e tijd taijns levens tijd,
Lerinde, veld-Godinne ,
Die ik met vrees, en tlrijd,
Gefleterj heb, door 't minne,
Vergeet ik, nu gy my
Hebt tot u Lief verkoren ;
Weg droefheid aen d'een zy,
r„: , . Mij n vteued is weer herbooreru pki vv Qe zitSY nu <ius ftil! Philaiider/i dunkt my vreemt? tüWai1-ief?'i.cr.Datgy niet eens van my een kusje neemt j Gy ,w°ortjen is 'er uit,'och had ik doch gefwegcn, fhil i lich,: dat 'k om u l<u(ïen ben verleden;
Pljjl f, "> 2°o gy 't denkt, zoo (peurt gy vvien ik-mïn, _
Toeil S recht geze>d mi)" *-"'ef' de '^'g"1» uwes zin»
Xe».; ! i!at gy ongevalfl (tot my) nu zijt genegen.
Vpft foc u mijn Lief alleen, min henjë woeld en wroet
Gy<
|'
Vat (Snu^11 hoort u nn te rcC'RC te PaS te komen.
£iet !> yd heeft l1 Rec(t' Ph'1;,r,der' ingenomen \ Phita^H niet VVat ik Wil ? wild gy niet 't geen ik wou ? BpvefV r' Wel hoc 's c ? en is u Trou "een TrOU ?
>L, !?d ÖT de Liefd, die ik n loof re toonen,
Ph? ">« het loon vvaer mee men Liefd behoord telooneri ?
«5**'»a«r'lff. Een kus.
Dies» f'n Lier">'t gedacht was weg, ik fweer, _
Hva3y '^ twee voor een. Lei. Slechs kuilen, en met meer.'
Belia' • ,° Veel als'l u geiiefr- ^- ^cil' zinnelooze zinne j
PhilanVn ^u^en Lief, alleen de vreugd van 't minne?
Weet p6r' r 'Ca')nt gy nocn m'ïn rneening n'ec vcülaet,
Av mv F nPcl1 niet wat in het minnen omme gact ?
, ' , "ï i Phi, Hap ;c 'r >
De Lief 1 S mi'n vry ne'<l wild verfchooncn,
Philani Wil clatik miin vryh.eid zat bètoooen.
Phi ia ^1' Weet gy noch niet wat ik.zeegen wil ?
Dat n'ie ph'lk weet u wenfeh. lor; phiiander, zaetjes.ftil,
VermitsT"*1 -°ns en ziec' hec zic" zou ons !ichl Pacten,
"et "ijd verwekt in alle minne daden. Gg 2, Hou
|
||||
Iöo M E V S P' E t
Houu derhalvenTchuyl, ach.' roover van mijn (chaemt,
Ik laet u veel meer toe als maegden plicht betaemtj
Kus, ftreel, en watu luft te doen, ik zal 't gedogen ;
Ach min ! ach zoete min ! hoe groot is u vermogen!
Vh'ik. Ach min 1 ach zoete min •' wat teeld gy lieve vreugd-
Philander, boet u luft terwijle dat gy meugd.
Let. Wij! my de min gebied te volgen Liefdens wette,
Zal ik, wat doch ? de Ichaemt wat aen een zijde zette,
Thila. Nu my gelegentheyd, zoo mild, haér gunfte bieds
Zal ik de min voldoen. Lef. Maer dat ons niemant ziet.
TWEEDE HANDELING.
Claris in een Herders kleed, zijn Hooffche kleeding by hem hebbend/-
€lo./~\ Min! die my de «ervan 'tHof yerwiff len doet, V_/De wapens, helm, en fwaert, ruyl ik nu aen het zoP'
En ruftig leven, 't geen men hier te land mach leyden ; ik wil met Phiüda de woll'ge Lammers wcyden, Hier door 't geboomt, en bofch; ach ! fchoone Herderin, ïk fchey van 't Hof, en voeg my tot de zoete min j =k Verander van gewaed. 'k verlaet de hooffe ftaten. . ïk min dekleynighéyd.en wil de grootsheyd haten.(fvvaef,-j
'k Kiez 't Herders kleed, voor 't Hoofs, daer leyd het rro* *t Geen ik voor dezen hield, mijn cjerfel op der aerd j Daer al de oorlogs eer, de pronck, de hoverdye • Die uyt verwaentheyd hebt, des werelds Monarchye, In hare ftant geftelt• legt daer al t'famen neer. Ik acht de zoete Min, en niet u ydele eer. Vhilida zingt,
Stemme: Ghy lodderlijke Nimphje zoet. AL is het Konings Hof-vol luft, Om Konings zijde kleede,
De Herders hebbe meerder rufl, Als Goden aengebede. A 2n 't onbenijde leven, Devvelluft{doorgevvoontcjê :k
Als't Koningrijk ken geven. Geen Koning luft, door dien hyhe'
De zorgen maken Koning flaef, In ds zijn wenfeh voorfpoedig,
Al heeft hy overvloed van haefi Door vvellufl overvloedig. «, Wat ken 't her/i anders geven, Maer dingen die men zelden \ Als ongeruftig leven. la zelden, ofte niet geniet;
Ik ruylde noo mijn Herders fiaet, Die teelen welbehagen , , ■ ,
MinfirQK hotttwiinfatktgevvittti Gswommaekt weüuft flagitj
C/o. 't Scn-J
|
|||
Q, , V A N C L O R I S ENPHILIDA. JLoJ
j}°-r Schijnt d'Echo door het bofch,u lieve ftem nabaotfte,
g"u\ve zoete zanguytgajmde op het grootfte,
■£..t Zoetfte dat zy kon; zoo dat de nachtegael
j^'in held're ftem verheft -,'t gevogelt al te roael,
^c,,n 'tbeboomde wout op dicht betakte linde ,
Qy t ruy fchen van de blaên, en 't zoet geruys der winde,
j-peld, fchaterd, tierelierd, en lieve deuntjes zingt,
lru£}y «et hert in 't lijf van vreugde danft en fpringr.
5Qa l nilida! hoe zoet en lieflijk is't om wezen,
Qae,r zpo veel bloempjes, uyt de bruyne aerd gerezen,
jjP t S'erlijxtgieren dees zoo groen begraefde paén,
jjIe v°l van zoet gewas, en keur'ge kru-ydjes ftaen j
yaer l kriftalijne nat met zilver klare ftroompjes,
jjY1 etlge beekjes vliet, en zoo verquikt de boompjes,
g'ens telgjens dichte blaên, by 't vlieten van de bron,
QCn dichte hut verftrekt, voor 't Ikeken van de Zon.
zaal'ge Herderin! hoe zalig is 't te leven ,
■g.p'k een ftaet als gy; geen Vorft oft zou begeven Nj" Yorftendom, dewijl zijn hoogverheven huys, ,t jec "alen mach by u gerufte Herders kluys. x s vvaer,men eerr pen Vorft.rnen acht hem d |
||||||
Pkl u,nC Weelde,'t fchijnt vermaek,maer u vermaek is meer.
''• Hoe Hovclino-, wat 's dit ? waerom in Herders fchijn.
'k v e dat mY meer behaegd op 't land als 't Hof te zijn j v erfoey de vroefte krijg, en dien de God der Minne,
Pi.ilud een Herder, om u, fchoone Herderinne. (bloos. C/ YtT-et fchijnt gy boert met my .' mijn aenfehijn krijgt eeii D- ^!esL/choonheit fchaemt ?etuigt,tot fchaemt der fchoon- O on rovens geteelt heeft.op haer lieve blade; (fte roos, ]Vlj;n"y.t(preeklijk zoet! woud gy mijn luft verzaden, V J « Was °P 'er hoogft. PW.Mijn zieltje voeki ontroerte, vwnaem isCloris, niet? Cfo.IaPbilida. PM, V boerte, Hoe~°ete veynzery' gaen mijn bedenking na, C/j r? tC Weten komt, dat ik heet Philida. Toen ,heb ik' door de Min-hier laeftmael «ngetlomea» "Alwae^i!1 zin8ende zijt in dit Bofch gekomen, Du il zulken wond in dit mijn hert ontfing, ' *K "och altijd blijf by dees verandering j
Gg Z V«*
|
||||||
loi M E Y S P E L
Vera'ndring dien ik lief, en ook zal eeuwig-lieven,
Al zou 't de fvvarte nijd in 't fchrae! gebeente grieven. Ik kies, voor'tHof, het veld.de fchaepjes voor defchat» Die d'aldergrooïfte Prins, o ft Koning oyt bezat. Geen zoeter zoetheyd, als het zoet, ja zoetfte leven, Dat in een Herders ftaet dit groene bofch ken geven. ,p, f h. 't Schijnt Cloris, dat het lant,en haer vermacklijk p° Vw luiten nauwelijcx ten vollen kunnen doen, Gy hebt ten Hoof geleyd een niyin en weeldig leven, En nu, van Hoveling,tot Herder ubegeven, jiy zeg! wat oordeeld gy, voor u, te zijn het beft ? » Clor. Mijn antwoord is gereed ; ik geef hei eerft om 't Ie''
In 't Hof is anders niet dan bitterheyd te vinden, Voor zulke die hun ziel daer aen te valt verbinden. 't Hofs welluitis verdriet, bekleed met wellufts fchijn; 't Hof is zoo weelig niet, als 't menig waend te zijn; i 't Hof heeft zijn Hoofs verdriet,'t zy Princé,Vorftcn,Gf*v Zy zijn dikmaelsten Hoof met meer dan arme flaven. Ia 't groors gemoed is fteeds zoo aen de zorg geveft, Dat luft, door kift vero-aec, tor het eettiéene beft ; TI-v 1
De zorg, begeert van eer, tot hooger eer te Komen,
Die hebben met geweld het Hof zoo ingenomen, Dat men ten Hove naeuw een Prins, oft Koning ziet, Die niet gebonden is aen ftaetzuchts ftfeng gebied. De ilechte hutjens van de Herders zijn te loven, Ver boven 't hoog gebou van alle Princen Hoven. Heeft Alexander den vermaerden Philcfboph , Geen achtien laren tijd, in Hooflè plicht ten Hoof, Zijn trouwe dienit getoond ? en daer na zich begeven Van't Hof, en op het land geleyd een ruftich leven ? Ook Cato den Romein (zoo ons Plutarchus fchrijft) Verlaet het Roomfche Hof, en langer niet en blijft Ten hove; daer hy 't Hof, zoo wel heeft leeren kenne, Dat door 't landleven hy 't Hofs leven woud ontwenne» Wat Vorften zijn 'er niet al uyt het Hof gegaen, Om zich de (laverny van 't Hooffe luk t'ontflaen ? Een groot getal dat, door hun voorbeeld, ons kan wijzet1' Dat uwe leven meer is dan het Hoofs re prijzen. Pkü. 'k Heb Cloris, door uzoet en aengenamepraet, JMijn tijd by na vergift j ey zie ! de Zonne gaet j |
||||
Aj VflN CLORIS EN PHILIDA, 10$
Do°n ' m net ws^> om morgen m het opften,
\V.°r een gewenfchte kómft, zoo meenig ziel te trooften,
bev a' ^a!; *even heeft krijgt leven van de Zon,
't t ?n 's voor de mcnfch gelijk een levens bron.
£ n)d dat ik vertrek. Oor. Wel !uft u dan re fcheyden,-
■jg gun my d'eer, dat ik u (Philida) geleyde,
\y.taei1llw vvooningtoe. Phil. Ach Cloris! wat een kal,
Clor Zi5u miJn Lammertjes dan drijven na de ftal ?
Hv' »• 's een ^echte vraeg, mijn fchoöne Herderinne,
I a. . heden mind en eeuwig zal beminne.,
En !8y 'C °P Cloris ftaen; hy zal ten Bofchwaerd trèên,
PW 'isa* ^atnmerticns vergaderen by een.
y. '• Neen Cloris ; ik zal dat van u toch nimmer dogea;
v» er llvv geboden dienft beloonen, naer vermogen,
Ikd r ik kan oft mach'ach C!olis 'adl' wat is £?
ik w aeryets in ™Jn hert; ik wilde dat sy,,: wift'
C/>, i te dat ik n mijn wertich mocht openbaren.
PhtV 7 bid u' Phil Jda, wil my uw wenfeh verklaren. c/o ^Klaren?Ci.Ia. 1'hL O'neen.'neen Ciorisj'k gecker meê. £** hy •' zoete Philida, gun Cloris doch een beê, (rouwe. [^ U>ywitgy wenfeht. Phil. Neen Cloris;'t mocht my ÏUli A kunt gy z0° beveinft u doch voor Cloris houwe ? C/o'' |t kloris ! zond ik niet ? het veinzen is een deugd. \y' Weet niet Philida, wat gy al praten meugr. |
||||||
Di nt,XVat '"en veinft het moet, en 't komt ook aen den dag ;
£ «s bij. ik, Philida, ontila u 't fchadelijk veinzen, Ho - a.en Cloris eens de grond van uw ge; einzen. Ptó/ "t? !S ^ Thirfus liefd die u om 't herte flaet ? 2■:.',''; '£ Thirfus lieven ? Chr. Ia.
Zo'~nf' 9'oris • wateenpraer,
jV >n i 'vrius na my zien ? neen .' die vrijd zijns gelijke j Ik "beZe Cn 'r voegr O0^helï, c'e "i^ hy °e r''ike > Min 1V?°r T^fus nlet. zo° Thirfus ook voor my ; Deti'j' •? 's gewis een ander, loof het vry'. C/t J v• miJn vertrek, wel Cloris. zïjt gegroet, Pfcft- " V-r,wel. pfc/. Eylaes! O. Wat is't ? ^ch Cloris! ach ik moet! Gg 4 Zacht
|
||||||
104 M E Y S P E L
Zacht Philida, ik wil, wat doch ? 'tgeheyro mijns zinnc
Ontdecken Cloris. C/o. Lief.' Pkil. Vaer wel.
Chris. Ach Herderinne! . •
P&. Wat zegje ? Clo. Niet, vaer wel, vaer wel, mijn Philia?'
Ptiili, Ik ga tot wederziens, Clo. Ik oog u flapjes na.
|
|||||||||||
Plili. Ik wil, en ken niet gaen. C/o. Beft dat ik u geleyde»
|
|||||||||||
Pbili
Clo. Phil, Clo. Pbili. |
Een kusje fchort'eraen, en daer meê zal ik fcheyde<
O ongeveynfde Min! wat is n zoetheyd zoet. , i O zoetheyd die het zoet met zoo veel zoetheyd vot®'
O vpedfel! dat de menfch zou in het fterven baten. Nu ga ik. Clo. "Zult gy my dan hier alleenich late ? . |
||||||||||
Phi.Ia Cloris. C/or.Zegtgy ja! zoo blijft dan noch wat ft*e
ThiU. Waerom ? Clou ?k Zal mijn gezicht wat op n fchoonheyd flaen,
En voên u Zieltjen in het mijn, dat als gevlogen, Van d'aerde fchijnt om hoog in Venus Troon getogen, Gun my, ach Philida.' dat mijn gezicht wat fpeelt Op d'alderfchoonfte pronk, ter Wereld oy t geteeld ; ^ |
|||||||||||
y VaNCLORISENPHILIDA. loy
Q 8"n my Philida, u fchoonheyd aen te fchouwen,
fj.} at mijn Ziel van u gedachtenis mach houwen 5 j^'jn oogen drucken in mijn hert u beeltenis, |
|||||||||||
Is' h°°^ Qat e
|
gy nu vertrekt, en laet my eenig blijven,
Philida ! 't gedacht de zinnen drijve . cjeraet, dat mijn gezicht in 't herte toog, |
||||||||||
q° 2al,g P r Pro
|
|||||||||||
n 'peelen met u beeld, door het gedacht,
j^at my d'inbeelding van u fchoonheyd zal verftrecken, iOOuool J_ -, , °- 1_____C-:____Il J_______Ir*..,
|
|||||||||||
Tot V"a ^at ^ de "'d uws a^z'insza' doen recken .
En tl-lr S ^c'u^ aen my u byzijn weer verleen , p^61"! Philida, met haer mijn tijd bejleên. £00 H ' Weit>eftierde tong, die alles uyt kunt fpreken, Vaer het uwe min aen ftot niet zal ontbreken. Phi U^' voor 'r aWerlaeft. Clor. En noch niet eens gekuft ? Lult ' Clori?>wat te goed.Clor. Al wat mijn Liefite luft, \ 2 \ L (ortl ^arent wil) gewillig te geheugen ;
$jyj J?°uden wat te goed en nochtans ook volbrengen. C/o.T e' kloris > dat komt zoet, en was 't niet al te ilout. e "out; ach neen l ik bid my dat ten goede houwt. 7,,., Thilander, lerinde.
rhila t .
ïvlae'r" nde> hoe,wat 's dit? my Mind gy in de fchijn,
\j/at,'n der daed zoo zal 't alleenich Thirius zijn ;
J3at aet my doch de gunft, en al bet welbehagen,
Ten^ Uvt Liefde my'dus lang hebt toegedragen ;
Dat .^"zJen ik in 't minft noch niet befpeüren ken,
j)e '.. Yerzeekert van een goede uytkomft ben ;
Ycr ' jk u dan heb geliefd als mijn beminde,
iVIet ° ^at &Y u d°or beloften zoud verbinde,
J)0 - ? te treèn in d'Echt; maet laes! tot noch ontzeyd,'
Had oodat»k het hield , voor dochters eerbaerheyd j
Ik ha$ 'n eren^ my> m'Jn Liefds verzoek verboden,
Had p U met £e]iefd> <^t fweer ik by de Goden;
Ik had 0-Pm')n verzoek, my zoo niet aengehaelt,
Dan ^ ^'i11 leven na Lerinde niet getaelt :'
Salno, ' vo°r u onthael, en vrundfchapmy gebleken.,1
I-etinJ* verSeldinge van dankbaerheyd ontbreken,
Ons liefHUW«Verc,-ienft te loonen na waerc'y 5
efde, qiLerind! is maer gcveynft aen my : 'Gg J Voor
|
|||||||||||
ïo6 S M E Y S P E r.
Voor dees tijd ben ik dan geperft van u te fcheyde.
Ik zie mijn'hoop is uyt, waer toe dan langer beyde ? Vaer wel met deze kus, vaer wel dan voor het laetft, V beeltenis blijft in mijn Ziel altijd geplaetft j
Den Hemel gun mijn Lief Lerinde wel te varen. Lerin. Ik wenfch Philander, dat ik my met u mocht paren.
Thiland. Lerinde, dit 's alweer, alweer u oude vond, Waer door dat gy mijn hert quetft mee een nieuwe wond. Kcachten 't waer te zijn, zoo gy u woud verbinde, Meteeden; om te zijn, ha Nimph! mijn welbeminde, En doen toezegging aen Philander van uw ttou. Ler'm, Den Hemel weet het ach ! hoe garen dat ik zou, Maer dat ik niet en ken, door al te ftrikte wetten, Doch wild gy u op hoop een wijl te vrede zetten, Om zien, oft ons de tijd gelegcnthede brocht, Waer door dat ik mijn Liefd aen u verbinden mocht; Ik fweer ik trachten zal met u mijn Lief te trouwe, Philander u, die ik voor mijn beminde honwe. Vh'ikn. Genomen ik verbey op hoop vsntijds toeval, Kunt gy verzekren my, de tijd zooloopen zal, Dat ongetwijffeld ik 't gewenfte zal genieten, Ik ben te vreden ; en zoo nier, zal 't my verdrieten, Dat ik een ure wacht, ik laet de jaren (taen, Dat ik vertrouwen zou op zulk een ydlen waen; Oneen! 't is lang genoeg my daer mee op gehouwen, Ten zy dat gy my doet beloftenis van trouwen j Jk zal na deze uur, r.oyt denken om de min, Maer drijven al de luft tot minne uyt mijn zin. lerinde. Philander zoud gy dan Lerinde zoo vergeten ? Pbi. Lerinde, 'k heb mijn tijd te vruchteloos verlieten, In zulke fchijn-iiefd als gy aen Philander toond, Waer door gy my gebracht hebt in een qua gewoont j Dit is de laetfte mael, dat ik het u zal vragen, Oftgy beloven wild, u Liefd, u welbehagen, Te toonen niemand als Philander, die geen meer V Min verzoeken zal, na deze reys, ik fweer;
Nu zegt my hoe gy wild, nu zegt my of, oft an, Op dat ik weet waer na dat ik my voegen kan. Is. Philander, 'tfchijnt ik zal met Thirfus moeten trouwe.
Phi, Waerom (Lerinde) my dan dus lang opgehouwc ? . |
||||
lo?
gezeten?
overlieten? Waerom niy aen'"e"hseld, gehouden meenig nacht ?
*°t dat Aurora ons de blonde morgen bracht j waerom zoo gunmg rny geoffert uwe leden ? Waerom (zeg ik) waerom zoo vele vryigheden ? ]>e ik van u genoot, en gy genieten het, Pae<- gy uThirfns mïrrf, en meend Philander met. £et> ik niet meenigmael Liefds wetten overtreden ? "e°t gy die vryigheyd niet willighjk geleden ? £eb ik u maeeden fchoot (Lerinde) niet genaekt, *» Duyten Liefdens wet u lichaem öengeraekt ? f! Wat de zoete min, mijn grage luit kon bede, i,;,ec. ó Lerinde -; gy, als flapendë, gelchiede; 1 reed eens in u gemoed, ziet wat 'er is gedaeö,
, " of U d'eer oebied Philander af te gaeri;
V,0ch 'tis mijn wil, dewijl ik tw.jffelm hetweten,
ï, e 8y lerinde, n met and'ren hebt geqneten;
tK«yödig mijn Verh tel, het is u wel bekend,
"aienik had gewild, u eerewaer gefchend; V ""y, ik haet de uur, dat u lichtvaerde treken,
rx°t zulkcn evnde dan FhUander zijngcbleken.
|
|||||||||
k
|
-. -—«iJUCl , lil CU 1WU u Jivu. ..-j j
tf? gy mijn vryiaheyd tenihöodften duyden zond ;
Ikk«> 't, ik heb mitöaen, my in mijn plicht vergeren, ^ dacht noyt dat het my zoo vuyl '/on zijn verweten ; | nilander, had gy my niet tot dien val gebracht, jk zweer het u,rik had het nimmermeer gedacht j w. ik u niet bezind, ik had het niet geleden. **'• Lerinde"t geensy zegt ftrijd regens uwe reden ; Jtad Sy my wel bezind, waerom my dan om roofd, • t*et geen mijn minne zocht, aen anderen beloofd ? "ad gymy wel bemind, eelijk ik vaft vertroude, Waerom geen trou beloofd ? ach ! dat de Goden woude,
^at lk Lerinde novt mijn leven had gekend, f°o had ik niet u eer, nocht ook de mijn gcichcnd. ^-.Vertrek, vertrek van my Philander. uyt mijn oógen, |
||||||||
m}n fchaemt kan langer niet u aenfchijn hier gedogen;
|
Ver-
|
||||||||
Io8 M E Y S P E L
Vertrek, oftik vertrek, gaet weg, laet my alleen,
Dat ik(zoo achterhaeld; mijn droeve ramp beween.
Philand. Lerinde, u bedaer. Lcr. Ik ken zoo niet bedaren,
Eylaes / wat fpokery komt voor mijn oogen waren j
Zie daer Philander, eens gezeten op een ftier,
En drijft Lerinde weg, weg fpokery van hier j
Weg met u nare fchrik, weg met u vieze grille.
Daer Thirfus! daer, wat mach den fëhellem hebben wille ?
Gaet weg, ik wrïu niet, ö neen! ik wil 'er van,
Weg Thirfus, Thirfus weg, Philander is mijn man;
Philander ? ja, ó neen! ó neen; 'k moet Thirfus trouwen,
'k Heb my aen hem verlooft, 'k moet mijn beloften houwC'
Phi. Lerinde, ach! hoe is 't ? Le. Philander, hoe zou 't wez.£|1'
|VIijn hertjen is belaft, met angft, met zorg, en vrezen ;
Philander, ach ! het fchijnt my 't hert aen ftucken barft;
Philander, 't fchijnt de Ziel my uit het lichaem parft,
Philander, 't fchijnt de Dood my dood met duizend plagef
Philander, 't rouwt my dat ik my zoo heb gedragen;
Philander, 't rouwt my dat ik heb mijn Liefd verzeyd,
Al eer ik u oyt zag, oft kreeg genegentheyd.
DeGoonzijn mijn getuig, hoe wel ik u mach lijden,
Waer door inwendig ik gevoel een bitter ftrijden j
't Is al een wijl verleen, dat Thirfus my verzocht
Tot mins beloften, die ik aen hem heb volbracht:
Zoo dat ik buyten weet mijns Vaders my verloofde,
't Geen, dooreen lang vertrek, allengfkens weer verdoofde
En ondertuffchen viel mijn zin op u, ó rou!
Op hoop dat Thirfus my in vryheyd ftelle zou;
En wijl ik niet en ben van zijn beloft ontflagen,
En (zonder zijn verlof) u Liefde heb gedragen;
Bid ik (Philander) ach fdatgy mijn doch verfchoont,
Dat ik my al te vry heb, buyten plicht, getoond j
Derhalven bid ik u met uitgeftorte tranen,
Dat gy ons vryigheyd aen niemand wilt vermanen,
Waei: dat gy my vergeeft al wat ik u mifdeed.
Phikml 't Geen ik u heb mifdaen, is my van herten leet j
Philander nimmer zal zoo reed'Joos zijn bevonden,
Dat hy (die d'oorzaek zochtj zou melden anders zonden j
Lerinde, wilt gynoyt van welvaerd zijn beroofd,
Trouwt niemand als die gy u trouwe hebt beloofd.
B Gelul-'
|
||||
/, VAN CLORIS EN PHltlDA. ÏQ»
jieluk. en al 't geluk wil u den Hemel gunnen,
yat lk Lerinde^zou op aerde wenfchen kunnen; peeW met u lieve Lief, en blijf hem zoo wel by, J/at "e<: de Goden zelfs een welgevallen zy; la" Wel, met deze kus, hier meê zal alles rullen, K Wea&h u met deze kus, de wenfch van al u luiten. Binnen* DERDE HANDELING.
J?bilida, Chris.
oi' \Y/ Êl Cloris,kuat gy noch niet dat ik wenfch verrinnê?
pi'W Wel dat gymint.maer niet wie dat gymoogtbemin- t£ Een die my niet en mint.ach Cloris.' is 't niet vreemt, (ne, ^at ongemind te zijn, mijn minne oorfprong neemt ? y ac 's 't eylaes! ik wil, en kan mijn grond niet zeggen, iermits geen Dochter voegd haer Liefde eer te leggen, £erZy ver2.eker- van Minnaers Liefde heeft, p,lesPhilida bedroeft in Liefdens quelling leefd. p!0;. Wie is daer oorzaek van ? ey .' geef my dat te kennen. p,'7- Neen Cloris. Clor. Waerom neen? >i,da. kZou daer mijn Eer mee fchennen.
pl°r,s- V eer (in deze zaek) en lijd gantfch geen gevaer. "'• 1 e melden van de Min, voegd hem, maer geeniins bacrv Neen Cloris, beft zal't zijn,
Dat ik de Min met pijn,
Met quelling, en met fmertes
Doof in mijn lievend herte i
Eer mijn verliefde zin,
Zou tuigen wien ik Min ,
En zoo (door minnens hette)
Mijn eerbaerheyd befmette.
C/oWj.Ey Philida! bedenkt,
Dat dat geen Eer en krenkt;
Te melden zulk begeeren,
ju.v, Doet Liefde meer vermeeren, ni; ,Ldan u Liefde toond, een onbeveynft gemoet. ?• «en Dochter quetft haer Eer (zeg ik; zoo zy dat doetg Cl™. Wel waerom ftaet hetdy,
^powel, als my, niet vry ?
Ae toonen dat n zinnen, genegen zijn te Minneft* i?i9S
|
||||
31* M E Y S P E £
Phili. Om dat het oud gebruik ons zulke wetten geeft.^
Cl. Daer Liefde keur gebied.'t gebrayk geen plaets en heeftj
De Liefd verwind het al, waer vindmen zulke wetten,
Die Liefdens zinne keur ter zijde kunnen zetten ?
Indien oprechte Liefd uw zinnelijkheid beheerd,
Waerom vermeugt gy niette melden zulk begeerd ?
Gy draegt verholen Min, wie zal uw Min beloonen,
O ft ken het doen, ten zy die gy mind, wild betoonen,
Dat gy hem liefd; want wat is Liefde zonder daed ?
Niet anders (Philida) als vruchtelooze baet; '
Daer zeker niet dan niet tot voordeel is te vinde,
Die nimmermeer bemind verplicht zich aen 't beminde j
Hoe ken Liefd Liefde zijn, ten zy Liefd Liefde doet,
En dat men Liefde draegt, uyr Liefde blijken moet,
Oft hy oft zy eerft Iieft, is daer wat aen gelegen ?
Als tuflchen beyderj Liefds voldoening werd vetkregen j ■
Zoo veel vermachde Liefd, in u, als oock in my,
En daerzy eerft begint, blijkt dat haer werking zy.»
Genomen Philida, kreeg zin om my te Minne
(Vytgoegenegenheyd) met hert, met-Ziei, met zinne,
't Welk gy betoonden my ; zoo bleek der Liefden kracht,
En door Liefds werking wert vamy Liefds waerd volbracht,
Ais ik zoo uwe gunft geneygt tot my mocht vinden,
Ik Liefde, 't geen ik niet zou derven onderwinden ;
't En waer de Liefdens gunft aen my voorzeyde, dat
Vw goe genegentheyd tot my behagen had; 5
Dan loond ik Liefd met Liefd, wat fchande kon dat weren .
Pkili. Ach Cloris.' 'k heb het al te veel gezien voor dezen,
Dat Dochters zinnelijkheid, en aengeboode Min,
Een fpot was over ftraet; zoo dat daer door mij n zin,
En Liefdens zinnelijkheid, zoo veer noit zullen dwalen,
Dat oit beveinll Minnaer, mijn Liefd zal achterhalen.
Clor. Dewijl de zoete Min, mijn Minnend hertje drijft»
Dat het niet langer in zijn zoete fmette blijft,
Zoo bid ik, neergeknield, uytmuntendHerderinne,.
Dat gy eens proeve toont van ongeveinfdc Minne ;
't Schijnt met mijn ftoute eys oft ik de goden terg,
Dat ik u, Philida, om my te Minne verg;
Waerom zoud ik ook niet, 't beftaet in rechte Minne,
Wie minde niet, ógoón.' zoo ichoone Herderinne, ■
.._ Moghs
■
|
||||
]u , VAN CtORIS EN PHltlDA.
Dat n C*°"s dat §elak van ptóMa Selchièn'
Moch r^1S WaerdiR waer u Sunft rot hem te Z,en »
De k or's> goede goön, dit luckig luk genieten, Van ff rCn' boomen> Ja de knilalïjne vlieten la a], n«che beken, en van zuivre waterbron, Dat es Wat in 't wout vermaking geven kon, De Zou °m Cloris luk, geluckeli)k verblyen ; ^a v°geltjes in 't bofch, de bloempjes, daer de byen Dagr2oet»eyd zuigen, uyt de dichte lom're blaên, Darr f003, daer vyolet gemarmert onder ttaen; gnr a! te zamen, zoud in dubbie vreugd geraken.» °ver Cloris luk, een blijde lofzang maken. Indien gy Herderinne Getuigde my uw Minne. Pii/'. Oft ik van Minne fprak, En dat 'er dan ontbrak, De gunft jdie gy mocht meene, tya , Dat ik u zou verleene. fy.i: °aten 't Cloris dan, als hy mijn Min mocht vijne, fcOnftigaen de zijne. Uor- Dan zoud ik. Philida, Op hoop van uw gena, In dienlren, en gebeden, Oh k ^'ln ^even 'an? belleden ;
•J.F "°op, dac met .er ti|d>jk uw veriiefde zinne,
"Pywaerrs mogte winne.
1 hil>- Maer oft dan waer zoo verr, Dat ik mi;n Ziel, en hert, Al over had gegeven, Wat- .v,- ^m Echtelijk te leven ; Tor middel> Cloris, dan om die begonne zaken, we«" goed eind te maken? Uor« Geen middel, als de dood,
Hulp Cloris uyt de noot. 'k Zou al mijn Leve dagen, Enov ' ^'in droef verlies beklagen; Vvr !er,c ongeluk van Philida te derven, ' yrr£lKe liefde fterven. *wfl. NeenClorisfteld,doorreên,
Vw onruft wat ts vreên.
|
||||
ifi M E Y S P E E
Denkt wat de Goden voegen,
Dat moet ons wel genoegen.
Ach •' 't is mijn zelfs verdriet dat ik na mijn behageiy Tot u geen Liefd mach dragen. Chr. Gund gy u liefd de mijn, Waerom ken 't dan niet zijn,
Datgy, na keur uw's zinnen,
Zoud Cloris mogen Minnen ?
Phili, Om dat ik niet en ken, En zelf mijn zelfs niet ben.
Door een verloofde trouwe,
Die ik zal moeten houwe.
Chr. Verkeerd u vreugd in rou, gy velden en rivieren, Staekt pl'uymgedierte, ftaekt u vrolijk tierelieren, En fchrild met droeve galm, en yfielijk geluyd, Mijn onverwacht eïlend öp'talderdroevigir uyt; Gy Nimphjes van het Bofch, en van de waterftroomen, Beheerfchers van het Wout; gy Bergen, Boffchen, BoomenJ' Gy alles zijt getuyg, dat ik te Bo/chwaerd quam, Alleen om Philida j (ten Hoof mijn affcheyd nam) •O yd'le hoop! gegrond, op zinneloos behagen. Bedroefde ftond, die ik te recht Wel mach beklagen, Dat mijn gedachten oyt vertrouwden op de min. O Min 1 in welker hoop, ik my bedrogen vin; O Min .' hoe zal mijn hert uw heete brand uyt finooren ? Nu my zoo fehielijk flaet een donder iii mijn ooren, Een blixem in mijn Ziel, een onweer in het hert, Waer door ik als een Schip op ftrand gefmeten werd, Van levens hoop berooft, door kracht van woefte golven.' 'k Ly Schip-breuk aen mijn min,zoo dat ik ganfch bedolven Bcdompeld in een Zee, van woefte baren, fmoór ; Indien ik Philida niet anders /preken hoor. Ik loof niet Philida, als ik my recht bepeynze, Oft gy (om d'eerbaerheyd; voor Cloris fchijnr te veynze y Om eens een proef te zien, hoe ik my in mijn rou, Van Mins verlies, aert u, ach! fchoonfte dragen zou j Luft u daer teeken van; g^r zult niet meer behoeve, Als my in Doodsgevaer te itellen, om te proeve j Oft ik zoo Lief het lieve leven wel bemin, Als 4'aengename Ziel, van u, mijn Herderin -3 .. |
||||
?ield" ^-A N CI<5R'S E ^ PHlLiDfl,' txj
JVïj]n e ^1)11 Ziel gebied, ootmoedig neer re buygefl, Ben u n§evalite min een Herderin te ruygen; Dje jL. *jrc*erin ,die meer vermach als eenig Vröti, Ai vvae 7aerdi(;hfte °P 's wereld bodem hou;
'tGebi T\ m^ 't geluk, ten Hemel had verheven» 'k Vpr-i- Van ^°'k> en Land, ja Koningrijk gegeven, bmulleth«al tezaem, ach Philida ! alleen, $>i. \fr m'Jn Godin, ge-eerd en aengebeén;) 't Geen6?^ WanSe'oor*zo° groot dat zy niet zou verrróuwë; t>en ] T",e^ u fpreké doet, dat gy daer wooirt zoud houwc;- t)jes- ^.en Angelaer het bitter dekt met zoet, Bek0oj. ls'en> dat niet weet waeröm dat hy het doet, 5ti, 2o ,™erci, door het zoet, en met het zoet gevangen^ Zo'0 't n r -1 Zöe* *enoc > Du J^ aen hef'Hoekjen hangen j 'k 2aJ n s u geliefd met mijn wat voort te gaeo, van deze zaek wdt breeder doen verftaen. &or "7 ^or"komt,navveymgpau{ering,vveAeruyt.
BetUye< ^fius mijn Herderin beruygde hoe'k haertütriciéj
t)5tlf8CleZydatzyPhiland er meer bezinde,
Dat
j varipi C] ^eme'' geef aen my, rampialig metlfcii,
|
||||||||||
1 "Krilp. J r-V'uvt.,™, LUL uuril S<-iun. ui WLUiui,
|
||||||||||
'pi'eèk'^T' ^n''u^a' mY >c Minnen niec be
Beft,^;K,alsonbedocht, door Liefde, bnyten reêrij |
||||||||||
u-m h<w zelv'er ga eens na Philander treên,
|
||||||||||
n°ft hven oft 7Ö°is'als Pni''^a my zey^e i
öat ga ï °P Lerind' zijn Liefde niet en leyde j
öie qo vn "aer hem roe, hy is de rechte Marl ?'ie ^a'er iS van ^ijn druk en lijden helpen kan ; '^ ^en u fZe-r ^6! *e Pas k°mt: !Tiy Philander rtioeteri!} Pl,iia- En y ru"d) verplicht eerbiediglijk te groeten. C/'o.[)a , Van gelijken ik, my Cloris t'uwaerts draeg»
Ö°e"E met? m?" ^run^> dieik,uy.Tware.vnindfchap,v.raëg, *al ü\v ge,,,w„L'ëfc,e ft-iet, zeg, hoe is hec gelegen > ^'/i. Vftjirf e, vVenfch noch niet haeft zijn ^.eTUégeu* ^nmog'}j'ff ~,lo.r's. dien ik als een goede vrutid vértrotó» yeet aat^-'tfl!ik yets voor D veTOorgeti hou. Dat Mimi«J? gemind, gevrijd in «u-iker voegeü, ■ «a«r aen stijfi y^ r(Ciy: mee.-de.fkof» göfiafgsri,..
Hl» Van |
||||||||||
314 M E Y S P E L
Van vriendelijk onthael, van gunft, van vryery,
la alles wat ik kon bedenken deed zy my.
Ik (op haerzoet bedrog) ging ftellen mijn vertrouwen,
Op een onvafte grond mijn vafte Liefde bouwen $
En meenden ik ging vaft, maerdoenik vaftheyd zocht,
Bevond ik, dat ik niet op't achterft had gedocht*
Lerinde was 't, mijn Vrund, die my, door hoop, toezeydfi
't Geen zy my naderhand met liften weer ontleyde.
Lerinde (Goris Vrund ) met Thirfus tf ouwen zei.
C/om. Met Thirfus ? PhHand. Ia met hem»
Clorn. Ik loof het niet. PbiUnd. Ik wel. .
C/o.Zoo zié ik wel,men mach op menfchen niet vertrouv^
Zeyd my haer Zufter niet, dat zy veel liever wouwen,
Dat haer Lerinde met deflechfte Herders knecht,
Als wel met Thirfus zoud begeven inde Echt.
Doch Vrund, ftel u te vreên, 'k heb ftof om u te peien »
°k Weet eene die u Liefd, en graeg om Min zou vleien,
"Waert dat de eerbaerheid haer zulks niet ontried.
Ph. Mijn Vrund, wie is 't ? C/o.Ik derf haer(lacy.')noemé w"
Maer weet dat zy u Heft, en hert'lijk heeft verkooren.
Philand. Zy is dan die zy is, 't is Cloris al verlooren,
Nu ik Lerinde mis, is al het minnen niet j
Al waert een Koningin, het waer my maer verdriet;
Dat ik gedachten kreeg een ander Nimph te trouwen, .
Neen Cloris; neen.ik hou voortaen geen meer van Vroutf
Ik ban de minne weg, en vlucht als Balling voort,
Daer niemant van my weet, daer niemant vanmyhöordj
Ik ga door Berg en Bolch, verflijten mijne dagen,
Ter liefde van mijn liefd, Lerinde toe gedragen.
Met u verlof, mijn vrund, met u verlof, ik ga,
Daer ik, met droeve fmert, bevveenen zal mijn föha. »
C/om. Philander, vrund,hoe dus? waer is de moet gebied
Waer meed gy and're plagt zomtijds wat moets te geven»
Philander, ken de Min ontmannen zoo een Man ?
Zoo zeg ik, dat geen kracht de min verwinnen kan,
PhiUnd. Vaer wel, mijn vrund, vaer wel.
Qlans. Philander, zoud gy 't meenen? 1
Ph.lk meen 't. C/o.Het is te kinds,zoo moedeloos te weefl
Te fuffen om een Vrou, daer zoo veel Vrouwen zijn.
Phtiaml, 't Verlies van een is my een doodelijke pijn* *&
Cl»» *
|
||||
fyj^ANCLÓRISENPHILIDA.' *'J
Kr f''"gy *lC'u vve<^r met eenan^'erkunt verzoeren.
j)' ^y fpreekt te önbedocht. C/.Nochtans ó vrunt.wy moeté °en blijken, dat, in noor, de kloekheid van een Mari ,
Hi u3re laften van <*e rampfpoed dragen kan. Ma A- S'°"s • 'c is geen ^urt't eeiï an(*er tro°ftte geven i K'^iiirampfpoed is, en duidelijk ken leven, 5n". angr wat meerder aen 5 dit is 't geen my ontbreekt 3 ^u Vsidoch al vergeefs>wat gy myhier van >Preekt;
C/o{,7*?ru,i« mis, nu mis ik zin, en reede. ,
't»' * eilander, werd 'er om de min zoö veel geleede? jj* •'leer ais ik oit dacht. Ffci, Meer als u is gefchied t C/o\jd önervarentheid, zoo weet gy 't leider! niet. . ('perk H n °c^tans>Wie rampfpoed treft.moet op 't verand'ren ho= C^ i5a«lpfpoed reden roöfd,en doet ons hooploos loopeni Phf Pe reden (diëze wil gebrüyken) meer vermach. the £en rampzaH'i rrienfch, men zelden reden zag* £/,,; ~!een ramp zoo groot, of rede ken defiriert verzoëtèrii C/o F Cöiis■' rampfpoed treed de rede met de voeten» Phii $. redëlijk menfche.fteld zijn ramp aen redens wet. C/o'pv{Clr> de rampfpoed is, dé reen ter zijde zet. De'beft ■ e* £a met ^ ik mdet ü moecl aen fPreken*
te vrundfchap is altijd in noot gebleken* fhi Ai 'i- tbiUdtt.
Üoen Z Tt0** &oils ftus !?nglm& ^éés gioetlé PaÊn3
I)an d|at ny my zijn MVhart- grondig te verftae.n. Om (jj",k veynfden my Philander te beminnen,
Én ofdiu°0r een* te zic'n c!e neyg'ng van z')nzinned S
^anof K em °okge'c/onelJ\vasin't hert, Ach I v A ,riaer ffi Kffaaef. toe gedreven werd j
ïkzer 'n{l.lkhemfta.Kv.-.(l, hyzal mijn MvagéAéXdi Hoe de fu er y&i neêr 5ach ' K$*alï*nè vlieteu»
^ch' da *i'S &Sieraed van uwezuy vre bron ; ïy ƒ m-at u kScle droom mijn hette binden kon! Ik klae'n VerIwfde heft, mijn Claris, mijn beiriiricW* ÊeQUe?fVryp,o{l% "y1' &ejr #id#«; deze linde, Kom cln^ '*en ik iaes-om u- ^)" clo'is' 'y-ï
*k \vilril0riS'kpm mi'n &*£ éri ruft u waf by m>%
ik weet et- Y^gd ™iü heft (tCi 7jins kofnft;i Vcrmaksöv e£n Uedje ? kort ifc^g de wijs geraken. |
||||
11« M E Y S P E L -
Ik zong het; licht de wind tot hem de weerklank joeg',
En hem de zin van 't Lied tot op zijn hertje droeg. Laet zien, hoe is 't begin ? ik weet, ey pluymde dieren, Heft onder 't zoet gezang u vrolijk tierelieren , Bootft al de woortjes na, geeft Cloris te verftaen, Dat Philida (uyt Liefd) met minne is belaên. Zy zingt:
GY die de fiaet va»'t Hof',
Gy die de roem, de eer van vverettspracht, door Min> 'Rujit aen het blader lof, En aen de liefde van uw lieve Herderin: Ij liefd zoo Zoet,, dat u verliefd gemoed Doet blijken, dat geen fiaet,, trouwe Min tebovengaet ? O Min, ó zoete Min l
Die Cloris in het hert,my in de boezem, brand , En woekert zoo diep in , Zoo dat de liefdegaet, ver boven'mijn verfiand: h liefd zoofoet,, dat u verliefd gemoed Doet blijken, dat geen fiaet,, trouwe Min te boven gaet ? 7.00 zal ik dan tot loon,
Vlees uw getrouwe trouw, diegy aen my bewijs! , N«/ met een Konings Kroon Vergelden ■, maer met Trouw, die zelfs uw trouvvheyd prijfi:
h liefdzoo zoet,, dat u verliefd gemoed Doet blijken, dat geen fiaet „trouwe Min te boven gaet? . > Ach! Cloris,'t lchijnt mijn ziel,mijn henjen.en mijn zi0"
Genieten Hemels vreugd, door 't voed fel van u Minne , Ach! Cloris, is u Liefd zoo trou, dat gy verlaet En wiflelt Hooffche Eer, om flechte Herders ftaet ? Zoo zal ik (om u Trouw) met Trouwe Min te loonen, My naer u lieve wil, in 't zoete minne toonen. J Waer zijt gy, ach.' mijn hert ? waer dwaeld gy doch al h«*
En laet u Philida zoo langen tijd alleen. Zie ik daer Thirfus niet ? hy is 't, ik wil vertrecken, f„, En gaen na Cloris toe, om hem mijn Min t'ondecken. ^
Thirfui voorde deur van Ltrindt. J
ïW.Rijftöp,mijnNïmph,rijsop,den dag die komt aendri**
Ey! hoor, den wachter blaeft het daget in den Ooft; Ik hoor de Vogeltjes haer mor,gen deuntjes zingen, Pie d'Echo in riet Bofch, met zoet geluyd na böotft. ^ |
||||
^... ?»K CLOUS EN ? H I L I D a; IVj
t)en ' ^pLerinde, rijft, denachtdieisgefcheyden ,
\ ho C j-nc* ro°d gekaekt, die komt ons weder by j Kom I •')" Lammertjes, al blatend u verbeyden, Hi A U ^chaepjes uy£>en wandelt wat met my ;
Vytu r do°r dees klaver laen, daer kriftalijne vlieten Laet °tIen van de grond, en ftralen op der aerd ; Kju i v (Lerinde) daer mijn lieve luft genieten, ^'idVf^'0 '^'e'tJe> met u Zieltjen is gepaert. (len, Al eer^°e thirfus '■ hoe dus vroeg hier in het bofèh te dwa-
V^ ,,^en dageraed haer lieffelijke ftralen Op off"Cmel neder ftort. Ihtrf. I .erinde, lief ik moet Gy vraere?'voor 'r eerft> aen u m'!n morgen groet; Het is Wac my hier drijft, mijn lieve herderinne, leri,,^ a Cj".2,oete 'u^ van liefde, en van minne. ^''"ïlkr , hitfus.» ach ik fchrik!77:/.Lerinde,lief,waer voor ? "fliitfa rj chrik,eylaes! als ik de min maer noemen hoor. ï)ies |^-,°.eJchrikt gy voor de min.Ifr.Mitsik geen min mach ^e rnin" thirfus! ftaekt u minne, en u vryen, (lyen, £n heb iklTl^ een P^eg' een P'ïn> en wreede fmert;
ï"te-.Leri H yt §emind- dat rouwd my in mijn hert. 't Is Waer j,Wat 's ^K ^ icr-Ach Thirfus ! wat zou't wezen? ïn 't minn '^ m')n Sunfl'en vrundfchap u voor dezen ^n Waer }?" ^^ Setoon(^> maer ach! dat is gefchied, Ihkfc r eCr>iet gedaen, geloofd, ik deed het niet. Letin[}e i nnc'e> lief, hoe dus, hoe dus verkeert van zinne? ^ebt pv meen^ SY 'l Óok ? oft vey nft gy in u minne ? £fr/«d. T °^ m"'n verz°ek> u trou my n'ec beloofd ? ïiiesbae°^n ^ran^e mY demln' nu 's die oyrgedoofd, ^'erinde d m'n my ^erou- Thn'^. \ Berou en kan niet baten, Bel0fCe le en mach haer Thirfus niet verlaten ; ^SMiS - chu,<u
-eriiideis mijn Bruyd.
?%<«. BerS ""i" ^erou gevoeld, zijn die beloften uyt. ^erinde l"^ c h'er geen kracht beloftenis te breken; % zijt aè^ Cn "^"g1 u "OU niet tegenfpreken , ifr.'kOntnmy verloof,:' ikzal u noyt ontüaen. ^'rfm. j^0^ my zelfs.vaer wel, mijn minne is gedaen. Binnen, S wifPeltu hgt is 't hert der Maegden, in het minne t Hoe fchie]iUv^en aerc' hoe fpeeld gy met u zinne,
"Oefchonn • ,yd u wil> hoe haeft zijt gy verkeerd, n ln u beloft, hoe valfch in u begeert j Hh 3 Is
|
||||
lïS MEISPEL
Js dit gelijk 't behoord ? mins kift met my te plegen ;
Lerinde! gaet u min op zulke valfche wegen ? O Goon .' dat had ik noit Lerinde toevertrour, Ey l luyfternae mijn Iclagt, gy Nimphjes van dit wout j Aen wien ik al mijn leed, en droeve noot wil k'agen, Hoe is het mogelijk dat Maegden haer zoo dragen? Dat zy in haer gevry (om minneluil te voen) Ben minnaer al zijn wil, in 't minnen, laten doen 5 O maegdelijke min ! berooft van (chaemt en deugde, War heb ik menigmael genoten minnens vreugd p, Als my Leiinde, laes i omhelfde in haer fchoot, Wiens ontrou mijne Liefd zal Ilijten door de dood. VIERDE HANDELING.
Yhilander met een boeren Py.
DE blondedageraet,
Veripreyt haer glants de telgjes door, en door j Het morgenfterrerje ftaer, En flickerd met haer ftraeltjes liefFcIijk voor De venfters van mijn Nimphjens tent, Al waer ik niemnnt zie omtrent. 't Gevogek in het Wout,
Van blijdfehap dertelfpeeld, en tierelicrd j De telgjes nat bedout, (Met blader loof en bloeyfeltjes versiert,) Gatuygen al de zoete Min, Van mijn verliefde Veld-Godin. Wiens leden afcgeftooft,
Door 't Vry en van de lieve lange nacht; Leggen door flaep berooft. Van zoete Min, en Minnelijke macht, Zy ronkt met zoete zuchjesuyt, Kom Thirfus, by u lieve Bruyt j Wat zoete dromen zijn 't,
Die gy zoo zoetjes prerneld binnens monds, Eylacy' zoo het fchijnt, Acht gy Philander niet die zoo gpet ronds, Hier onder deze groene tak, Lerinde eerft van 't minnen /brak* |
||||
\tr "«» CtORISEN PHIUDJ, «9
WPeVryevi7'gheyd,
thilmJln 0ns minne niet gefchied , Nu3"r?tdr°evigfchreyd, En n,a; kermde Thirfus Minne bied, &u n v -.hlla.nd« voor het hooft, Yp 2!Jn zinnen hebt gerooft.
^&bydeHerderfom, £Qo ,, aef»erderinnen is 't gemeen, 't is nip? tgezelfchapkom, ^hill !i Ullander heeft een blaeuwe fcheen, LerÏÏÜi rlecfd in fwaergetreur, K\lhle pet met Thirfus deur. Dat ,1 ■ dan (mijn Lief.'; nu heb ik voorgenomen, Maer tIneeren zal by u I erinde komen, Beeevmy tot eenzaemheid in woefte wildernis Val« i "Uik u mi)n Lief. mijn leven mis'
&lljn rv.el tnijn Lief, vaer wel mijn Lief, maer anders Vrou,
Gedach -°m dat ik van u Liefd Sedacht'nis hou'
Gedachfen-Sdie 0°yc zal uit mijn Ziel geraken,
rn 't k;n s d>e my een Altaer zal doen maken,
.Daer ^^ van mijn Ziel, in 't diepfte van mijn hert,
Ben Air beeltenis fteeds aengebeden werd;
Een Air r'daer het vuur zal van miJn Liefde branden»
Een Air ' daerick u doedaeg'lijcx offerhanden,
En da n' daer u beeld'zal als voor °°Sen ^aen'
En 20f,r -.neer geknield, Lerind zal bidden aèp ; Tot m mi)nlevens tijd mijn Lief ter eerenfiijten, Vaer 2 i bleeke Dood ter aerden neêr komplmijten; \Vaer* t3" Lief' vaer wel' vaer VVel Senoten vreugd, Vaer «^ Lerinde gy, noch vaek gedenken meugt. Vaerv» i verloPer> vreugd, vaer wel verlopen lufte; Vacr Z \ TCh- ZoeCe mond' die m? zo° dikmaels kufte»
En dan ermde Lief> gedenkt aen mijn vertrek, Ach lonV U u3er meê mi)"trouwe ^in ontdek'
En al j,p re bedjes, die de woordjes, ja gedachjes, 2;00 m Z-°eï onthael van vriendelijke lachjes, Vaer w l g duyzend reys> hebt op dees plaets verfpled, WaniiZ getuYSen van mijn lijden en verdriet. (nen, Wie zal rieen-fchra,e Dood my 't vleefch ftroopt van de bee-
' Le'inde, dan Philanders doot bcweenen ? Hh 4 W«
|
||||
ïyu M E Y S P E L
Wie d'uitgeteerde romp bedelven in de Aerd ?
Wie bidden dat mijn Ziel toch gaet ten Hemel waert ?
Wie zal de Goon ten dienft het heylig Altaer ftooken ?
Wie met geheyligt vuur gewijde Wierook frnooken ?
Op dat mijn bleeke fchim noyt voor u oogen fweeft,
Maer in een ftille ruft der eeuwigheden leeft j
O Zaal'ge Goon l ik zal tot uwe offeranden ,
DeWierook van mijn Liefd , hier in dit hert doen brandt'
Al eer d'hol-oogde Dood, my met haer fchichten raekt,
En van Philanders vleefch een aes der wormen maekt.
Vaer wel dan Lief, vaer wel, vaer wel, vaer wel Lerinde»
Vaer wel mijn lieve Lief, vaer wel mijn welbeminde.
Vaer wel ik fcheyd van u, en draeg in deze fteé,
(Door een geheugenis) mijn afgodinne meê.
Vaer wel voor't alderlaeft, nu is het tijd te fcheyde.
Vaer wel, geluk en heyl tot 's levens eeuwigheyde.
De Goden gunnen u, zoo veel als ik u wenfch.
Vaer wel verlaten Vrou.yan mijn rampzalich menfch. Bif^
, Vhilida..
Zy 'k Ontwijk het ftralen van de zon,
Jpreekt. Gins achter Berg, en Boomen ,
Dicht by de overfchaude bron, Daer Cloris placht te komen. |
||||||||||
Sy Die of zij» Minne vanmy trekt,
2 i ng t, Pft op een eter gaet ft ellen ,
O ft met de Minne (pet, en gek. t,
Om Vhilida te queïlcn, Sy Luft u teq'uellen, quelt me vry, (preekt. Mijn liefd zal 't al verdragen ,
|
||||||||||
Indien't uit rechte liefde zy ,
Ten zal my noit mishagen. Sy Ik z.al hier ginder in het groen > ,zinet« Mijn Qloru komsi verwachten ,
En daer een middagh flaepjen doen, Om -voeden mijn gedachten. Sy Met droomen die 't verliefde bloed, fpreeto. Tot in 't gedacht doet Hijgen ;
GeefGoondatik van Clorismoet,
Yets in mijn droomen krijgen, |
||||||||||
VAN CtORlS EN FHILÏDA.
|
ï*%
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
*y
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2iDgt.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik zalgaen drukken met mijn hand ,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De noem van mijn beminde ,
Uier metmijnfiafin 'f natte zand, Oftjhyens oj> een Linde. Ofc vlechten aen een Roozen-hoet s
Mijn Cloris naem met bloemen, Op dat hy ziet wat liefde doet, Om hem mijn Lief te noemen. Zagt, zien ik daer mijn Cloris niet,
Gins achter geene Linde ? Het fchijnt dat hy my niet en ziet > Qft niet zal kunnen vinde. Clork.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zy
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Qfbetn ®'\"ev* lommer)[preken, Al mijn veynzen k gedaen.
P~- ?nen eenig teken, Clo. Yhüida,mijn Lief! wat zegje?
"Loete bekje», och ! vvaer legje ?
Lief,-wat doeje by de floot ?
Phil. Ik pluk bloempjes in mijn fchoof,.
Cloris. Staek u zuchten.flaek u kar.
men, Yhilida -, rufl in mijn armen.
Phil. Cloris,Clork^ocb'. wat raet ?•
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hHl'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^«t 'kd- Verz-0<> -verneert;
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sfeeV van Svvaerd, e'» VVa- Voel eens hoe mijn hertje faet
z°cht Voel eens hoe m'in ^eeden rmle'' ?
Maer ƒ* m1ltn aen uw Schapen, Wat mach dit beduyden wille ?
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cloris, och ! ikfterf van pijn ;
VFildgy niet mijn bulper zijn ? Och ! ik koom weer tot bedaren, 'k Weet niet vvaer mijn zjnmifr waren,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vhilid n0Ch t0e ni" beêeert-
Achten a\' ^ miingePeinzen,
^*« Zn i ?Veyg'ren veynzen, tiiet C ■ ds gy* houd' |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
v^ey0\-an& V!"»r Chris Minne,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Scb,
|
oi2Zet™l«fdev»ne,
|
Dat ik hier dw neder zeeg,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
SchL aera*yn -van 't Wout,
|
Cloriiriep, en mijn ontreeg,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aleerd ""P Vvaert een Koninginne, Cork, Clork, voel mijn handen,,.
Vvat£d ft * * »'*$ Minne, Voel doch eensjes hoeze branden... MeerdeTr^^ n\ niet ^n ' Clork, Clork, 'k hou vooryvcs,
ftooto , 'efl koft ik niet toonin, Dat het Liefdens koorsjin. k-
hls %,e*0]t & '* noyt beloonen, Clo. Herders kind oprecht m't Mm-, Koor iïvfAer Min aen mijn. ne, ("*»■
Tet ^vit T niet in de l'"de> *^< geveinfi nocht valfcb van \m«.
Üie daerll'€lfnofizii»'t winde} Nürt giliik het Steeds gebroed,
Phil. Qi VM'hen door de blaen- VVifpeltuurig van gemoed- Ooris c"'°ch bfcfrnn tefwijme, Loos. en vdfch in Minne tneken, 5 ^">m;komt doch bijme, Anders meenen, als zy fpmken, |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
M E V S * B t
|
|||||||||||
p«
|
|||||||||||
Anders denken ah zy doen,
Opgevult met quaed vermeen. Vdfch -van herten, fcheon voord'oe- gen
Trotzen 9p haer groot vermogen, Snorken op haer vveydze pracht, Roemen op haer Adels dracht. Op haer afkomfi moedig pralen, Op haer Tijfels, dicze halen Ik en weet niet -vvaer van daen, 't Is te vreemi om te verflaen. 't Sfeeds gebroed is niet met allen, 't Gaet 'er altijd op een kallen, Meteenfchamper, fchots verwijt, Meenig Vryer tot zijn fpijt. Meenig moet het queüen lyen. Van fijn Minne, van fijn Vryen j Heeft hy wat te hooggefien, Dat verwijt hem elk ten. Is menflechjes in de klceren, tïiem&nt fdje trouheyd eeren; |
Tronkje niet met HooffchepraW' .
7,00 en vvordje niet geacht. -^ Daer en geld geen trouw in 't " ne;
Maer ds liefde geit ken vviriMi ^ Maektmtfirax een Huvvlik kW M et het ongelijkfle paer. Thilida mijn uytgelefen, fM Die was 't,die is 't.diefal'eW'i
Thilida mind pracht nocht g"e£. Moer een oprecht vroom getnoe*' Dat in Cloris is te vinde, Thilida mijn wel beminde. Noyf by thilida en had, T.enig lufvrou van de Stad. ,. ' Niet laetdunkend, niet hovaerW Openhertig en goedaerdig; Ongevalfi in al uw reen, tAinfaem tegens yedcr een. VViflgy, ds ik hier wat eett Dat ik nimmerfoete beet, -.^.. |
||||||||||
^>»>»itr V*N CLOUS EN fHIHDA. 11}
®ft ik Vv ee* eJn dronkje doe, Wijl gy hoe ik trou en graeg,
*~'eb ik eeJni r * uw kalief toe. 's Morgens voor den douen daegt
^"n f-jet Verfnipering, Dicht ontrent u vvooning blijf,
^W&hyh °:t mderding- Alsik «erft het Vee *&* drijf;
°ci.' y , °,e.d*t ik danjla, Al mijn Schacpjes blijven/taen,
tfci/i t m'Jn ^bil!d*' W'&B 1"ali]k vtrdergaen.
C/o/ • Üi* kloris, zoo my dunkt ik hoor in 't Bofch gerucht*
|
||||||||||||||||
In i(jjCL t"J" lagers die te Veld vervolgen't Wilt dat vlucht»
ï)aer Lc bewoflchen ruygt, en door befpreyde Bomen, ^Vjenset. e grage Kift der winden tracht t'ontkomen ; lo(ije , Viervoetigefprong, naderd het vluchtig Wilt, |
||||||||||||||||
Dies j,net (achterhaeld) zijn fnelle loop eens ftild:
t>e fei]et l?>t: Bofch ontwijkt, in holen, ofte kuilen, £ie rU e *?°°d-fteek van der Winden fcherpe muilen. |
||||||||||||||||
VervQfr "en Koning zelfs met eenig Hof-gezin,
Mijn t £e,n '5 vluchtig Wilt, de Boffchen uyt en in.
fym». r ' '^ ken verplicht zijn Hoogheid hier te groeten.
Letyjjj K ckig komt gy my (vrund ClorisJ hier ontmoetenj
OpZ*afgedwaeld van and're Edellien ;
Ten ae^ - ende wegn ^en quaiijk uytkomft zien;
Op m;^len' '^ gedwaeld alhier door Eyk en Linde,
|
||||||||||||||||
AJies L'-j • ^'uroogde tong, geen laeffenis ken vinde,
Gelejj 5'k.Cloris, dat gy my,in deze pijn, Qtor4 r ??x mijne dorft eens mach verzadigt zijn. |
||||||||||||||||
Ind
|
||||||||||||||||
Aen A len zijn Majcfteit, niet is te zeer gebonden
nte j dat wat buyten dien gevonden,
Heitl ^en vernoegïng geeft, zoo zal, zoo waert, als Wijn, Maej^ 0ns fchrale drank uyt klare Beekjes zijn; Lïgt j ^ Natuur haer na gelegentheid te voegen, £ic j at "L met mijn dienft uw Hoogheid kon genoegen. Met ] er ^" friffche Beek, een zuy vre water-bron, 'e <jaItlrner°ver'<:riaeuwt, voor 't dralen van de Zon ;
t>e ^ee^ §e"adig Vorft, een plaets daer al te malen Êen <jr frs.hunnen drank, (tot laefenis) uyt halen, Ma.er d ^e noit Natuur aen eenig deel mifdoet, °orhaerfoberheid ons met gezontheid voed. j. Koning drinkt uyt de Tonteyn.
tióofr k ^or's' '^ bevind de fmaek is niet gelege
"che drank ; als ik aendachtig ovenrege Natuuis
|
||||||||||||||||
«4 M E Y 5 P E L
Natuurs voldoening, die door graegte meerder geeft,
Te fmaken uit bet klein, als *t aldergrootfte heeft. |
||||||
Het krachtig nat geperft, uit Rijnfchen Muscadel,
En was my noit zoo zoet, oft aengenaem, als wel
Dit zoete water my gevalt, dat hier komt dringen '
Vit dichte heuvels, en uit dees Fonteine fpringen -y
Ten aenzien my het een, (door de gewoont) niet geeft j
Pat door Natuur alleen, het ander by hem heeft.
Ach ! Cloris 't is niet vreemt, dat gy de Hooffche ftaet»
Ruild aen een Herders ruft, die 't Hof te boven gaet:
Paer gy van laft, van vreesj van zorgen zijt ontflagen ,
En alle luft geniet, daer wijze van ons jagen.
Gelirckigdie natuur zoo veel gegeven heeft ,
Dar hy, gelijk als gy vernoegd, in kleinheid leefd :
Gy volgt u lieve luft, daer liefdens wet gebied :
Wy minnen d'af komft, daer de Hoogheid meeft opzie*'
Niet liefde.-maer begeert, moer in de Hoogheid minnen-
Gy liefd, daer 't liefd gebied, u fchoone Herderinne, pe
|
||||||
Ik vogi ^*61 boven ftaet, ik fpreek't geen ik bevin»
^acht v*^" ^ert gewoncl- met Herderinne Min. Zq0 to °rft> hier dient gèveinft: wil ik mijn wil verkrijgen l Hoe vr0en '^ <*an van°t geen ik Wil voor dees tijd fwijgen: Maer or." ? en wild gy dan utochten niet gebien ? Dat 's d° r " zotte *u^'en °P u II"nc'er zien»
ld 't v '*e razerny ; 't is dan zoo 't is, 'k moet ftü lnije ynzen zijn, zoo ik liefds wetten volgen wil, ^oQd .,l «>y Cloris luft u heufheyd yets te vragen, Gr0ot u °°k tnifdoen ? C/o. Ik hoop my zoo te dragen* Als iicm°§encle Monarch niet min na dezen dag, tyel VOot dezen my tot u te dragen plach. Dat »ve-Cen^e ^at ik'zijn Hoogheyd mach vertrouwen, Ks»inJ\\^ u doen, u zult aen reden houwen. Vets*j n"ien ik, Cloris, wift dat ik u vergen zou, Voof „at u °°rzaek gaf tot fwarigheyd, oft rou j t)ie g ' "ft Voor de u, dees fchoone Herderinne, Vee] ij ^ebt getrout, oft noch op trou moogt Minne | Als dat M^ ^a^ ^ m'ln verzoeken na gebleven, Alzo0 H °orzaek van verdriet daer meê zoud geven. MoCt fl r'id zoo loopt, dat ik, my voor een tijd* VVijI ^j. eyden uyt het Rijk, en dat geen uytftel lijd, End'u 'n Gefloten reystot het geimeene befte, ^°° is A Va^ ^*'0 vercrek geloopen is op 't lefte j V (jje ' ..at ik 't gebied wel overgeven wou ; C/0 cpLn Za^en weet, en die Ver toe vertrok Daiik 0°tmogend Vorft, en Heer; goetwillig ik beken.' U't 2y 8en°orzaemheyd zijn Hoogheyd fchuldig ben j Al\vaer^1e-C We'ke dienft ik u te pas mocht komen, V0or J-'" Doods gevaer, zoo zoud ik nimmer fchromen, Om „ -^e Majeftey t te ftellen my en 't mijn, Alleer,-y If noot cen tr°uwe hulp te zijn; ^0. Kij; an "et gebied zoek ik te zün ontflagen. C/orjj ^.^«nfch is machteloos ;ombreekt-u het behagen. ! Ks-hL. n'n machtelooze macht bHa egt te doen uWet, C/o, f}a Ie. vrY van Wetten is, ik geene wetten zet. ^0. Eer, J.leeW geen onderdaen, oft is aen Wet verbondene In 1^'J*Ienaer buyten dienft wert wetteloos bevonden, tya«r in n ^e Plicht van dienaers wetaengaen, gy rny genoeg voor dezen hebt voldaen; D5es
|
||||
ïif J* E Y S F E E
Dies moet het door geen wet, óft geenflns door gebitfdc»
Maeruyt een goede wil alleenelijk gefchiede^
En zoo u die ontbreekt ik maek'er door geen Wet.
Chris* 't Is billik ik mijn wil naer u behagen fet.
Ksning.'t Is billik dat gy 't laet, zoo gy 't u acht tot ichada
CtorU.'t h billik dat ik vVil, onwillig, zoek genade.
Koning.'t Is billik, Cloris, ik van mijn verzoeken fwijg,
Ten aenzien ik berou van dit mijn voorftel krijg,
Beft blijft gy by u Lief. Cfor. Die (hoop ik) zal 't genöégei»
Dat ik na 's Konings dienft, my dienttig zoek te voegen. -,
^o.Wel Cloris! fpreek met haer.en foo gy 't raedfaem raé1^
Dat gy een korten tijd maer in 't gebieden qtiaemt,
Gedienftig zoud gy tot beloning my bevinne j
Ha! wel te recht gcveynft, tot voordeel van mijn MintiC'
Was Cloris maer ten Hoof, ik maekte haeft dat mijn
Begonnen Min, vernoegt aen d'Herderin zöu zijn. ë
Cttiris.Hoe zegr gy mogend Vorft ?^on.Niet Cloris dan dl*
V komtè verwachten zal, dies ik mijn voorder fchik.
(Zleris. Vhilidt*.
Cloris. Dewijl de tijd zoo loopt (mijn Lief) dat ik niet kerf Ontzeggen's Konings dienft, daer'k aen verbonden ben } Zoo is t, dat ik als nu (mijn Engeltje !) mijn w.ierde, Mijn voorgenomen reys, op 't fpöedigft zoekt'aenvaerde 1 Om my (zoo haeft ik ken) by n te voegen ftel, Stel u getuft, ik zeg, mijn Engeltje, vaer wel. Doch eer ik noch vertrek, hoe wel met droeve finerte", Neem (bid ik Philida) mijn beede doch tet herte f In 't afzijn, laet mijn Ziel beheetfchen u gedacht, Gelijk ik met het mijn by u te wezen tracht ; . a Denkaen de Liefd.mijn Lief.die ons t'zaem heeft verbono
Laet buyten olize Liefd, geen Liefde zijn gevonden. >( Mijn Lief, ik zeg vaet weJ. Phil. Ach! Cloris, 't valt te l\W
Dat wy dus (chielijk moMen fcheyde van malkaer j Ach !Cloris, kenrgy dirt|»Philida vergeten? Ach ! Cloris, looft het vry, indien ik had geweten Dat gy zoo haeft van mijn gefcheyden had, ik meen Ik in beloftenis inet u noyt waer getreên ; ïk dacht, dat u het Hof niet meer en kon vermaken,, Maer dat gy 't vooitaen zoud (om mijnent wil) verzaken, ^ |
||||
^ met mijn Hechte ftaet aftellen wel vernoegt,
yr> mijne Schaepjes, van de Goon my toegevoegd , |
||||||||||||
D ' piepjes, die door rou van nare nciuwu»».i
^"yloorigzaliengaen, ach.'Cioris, nu ik minne j
ïnd' !nnc> dat i^(laes!) nau levend blijven ken,
D0'e,n »k niet verzeld, met u (mijn Cioris) ben; ,
tyPf ,nu 'c zo° is beftemt dat gy van my moet fcheydé,
Èn h k dat u de Goon f mijn Lief, mijn Ziel) geleyde,
ör. 0ud »n u gedacht, mijn Lief, mijn laetfte beê,
C/ó aF ln u Zieltje, Lief, mijn lievend Zieltje mee. _ ^
0-pnlief.mijnziel.mijn hert,mijn raft,rriijnluft,mijnleven»
Ak jUWcnt wil vind ik my nutter hier gebleven,
ïndi -?m's K°ni"£S dienftik my ten Hoof zou fpoen,
W; J" ik daer meê ken u lieve Liefd voldoen. -,.,.,
MLT',Ach neen ■' nu 't is beftemt, nu laet het zoo gefchiede,
(Mi? rerd zo°haeft gykent'Cbr'Ik zal na u sebiedc*
ïn 't ï ef' miin afgodin) my voegen; op dat ik
Haj -^ve minne my na u believen fchi k} Al 't je Sleten dat het my zoo fwaer zou vallen, Dorvr0"1"?1^ verzoek waer aen my niet t |
||||||||||||
'■ mijn Lief, mijn uytv
|
||||||||||||
tia I „i ■ Jv> «itii'
|
"»"'-----------
|
|||||||||||
v^Sge tijd, wild doch utaye dagen recken .
InVnf -8ikvoor hetbeeld vanmi'nbernindeknie '
ijai2,jn vluchtig vlied, de dagen maekt tot uuren,
O mf ZPet verlangen van mijn lieve Lief voldoet, CV \beS°nftigt my: Liefd wild my vorder ttuuren,
ïjijVy dat Liefd aen mijn Lief, Lief ds lieve luft haeft boet. Ik'zai Welmiin Lief vaerwelvaer wel mijn Ziels beminde» Vertl: Van dag> tot dag, hier onder deze linde Bn u UVVen, door 't gedacht, ons zoete vryery ï t)e »Van mu, tot uur, verwachten weer by my j Door-eCa morgen ftond en zal zoo dra de roozen <Aiill uakn van de Zon' °P 'r 9e rli>kft niet doen bIoozeB»
°ft ik ide Zilv're dau bepereld Bloem en Kruyd)
Zoo U al mii" Vee>en Schaepjes drijven uyt; £qtoa",S2yweyden, zullen weyden mijn gedachte, c «e nare nacht beemd, u komft verwachte. ö Als
|
||||||||||||
418 «■!* jHt
Als 't imrriers Wezen moet, vaer wel, dan Lief, vaer wel*
C/or. V w beeltenis ik in mijn Ziel meê dragen zei, Mijn Philida ik ga, blijft gy de Goon bevoolen. Pbili. Ik ga en zie waér dat mijn lieve Schaepjes dooien. V Y.F D É HANDELING*
Koning.
DE gaven van 't geluk, my dus lang töegevoegr,
Met grage luiten zijn tot noch by my ontfangen, ' Zoo dat my aen de gonft van het geluk genoegt, Genoegent nochtans, krijg al weer een nieu verlangen, , Hoe komt het doch, 6 Goon l dat gy die 't meefte gee'^
Daer hy, die't minft geniet noch toond het meeft genoeg5 En die door uwe gunft, het meeft ontfangen heeft,
Zich vaek tot dankbaerheyd, het alder minft zal voegen 5. Die al heeft wat hy wenft.noch dikmaels meer ontbr^
Als die, die niet en wenfcht, nochtans Wel zou behoevef1» Mits hy (die 't alles heeft) van geen genoegen fpreekt,
Maer hoe veel dat hy heeft, te meer leeft in bedroeven. ^ Die al heeft Wat hy wenfcht,ontbreekt noch veel tijds 1.,
En hy Cdie Veel ontbreekt) zal nochtans niet meer wenfcPe.et Die veel heeft, en meet wenfcht, zulks al te veel men z
Gebeuren, aen't geflachtderiterffelijke menfchen. Den een die volgd Natuur, en d'andcr volgd een Wet»
Wie onder Wetten ftaet, die is gelijk verbonden,; Want door Natuur de menfch, meeft op 't begeeren leC'
Daer den vernoegde houd de overvloed voor zonden. Als ik my recht bedenk, te veel en ken niet baten ,
Zoo doen die dan verr' beft die haer genoegen laten; VVanneer behoeftigheyd werd van 't geluk voldaert; En het genoegen neemt voor zoete wellult aen. 't Gezin zich wat vertrek, ben ik nu niet alleen ? Om van mijn zoete Min re fpreeken, zoo 'k het mqgn j O Min! ó Philida.' die my in Min doet branden, Zoo zeer, dat ik de Kroon befmetten moet met fchand^ InClorisfchijnzalik betrachten Herderin, Vw zoete Maegdom te verkrijgen, door de Min ; Ha ! Cloris, aen uw komft zal al mijn Min-luk hangen, VVant voor een wijl tijd zult gy wezen mijn gevangen, ty |
||||
In fjéci,, T A N CIÖRIS ÊS P H I L I D A. Ui
Mija vo gefteld'tot dat iIc heb volbr°chr,
^ hal, °rSenomen daed'. en g'rill'ire Minne tocht 5 leik t uur van m,Jn £evven"e minne,
paerVebl"ffenhooF , aen Cloris Herderinne, •jiijt Ci°'nt ny> maef hem is de waerom onbeWuÖ, 'ku 2(J0ris Welfekom,' 't is my een groöte luit, °° 't k ^ ? 2'e vo^brengen mijn begeeren,
^*«. ft' ^en zy> laet ons ten Hove keefen. St nee *at den Koning wil van my hebben gëdaéri,
■*> ik als een Wet tot zijnen dienfte aen, ïïm%
b'%ü Tu- • *f* ■ ■ ■
•r?u dienH '' wat doe*mèn n'et orn a*n u 'u^ *e fakeH ^
\ kren ^een r^d verzuymt, om voorgenome zaken aer dc^en ^ een è^nd ''nu neD 'k Cloris vaft,
?ni rniin°r m''n Srage 'u^te meer, en meerder waft, «idièn d 0ntftekèn Min aén Philida te boeten, 4 aerik**2^ m^ moS* ^'er 'n dit Bofch ontmoeten. 1 s °f ik"?T veynzen"zal, (in zulk een fchijn gekleed) i'1 a"es 7 oris waer; ik ga en maek my reet, öen eeri °° 8elijk> dat PMlida vari beyde, £n otidtjr 50r d'?nder nier zal kunnenonderlche'ydéy l trachc ? beieya 2'ï! miJ" ontfteken Mio, 1 £a • o e° ns genot aen Cloris Herderin. ar> 't'tJ» tot een eynd op 't fpoed'igfte te komen, b en ik (door de Mioj by my heb voorgenomen,'
C/o».-■ ~j . ^™ in degevankenïs, [breekt den den Konink.
|TatWae Lle c Sy mogei)d Vorft toch in de zin met my?' Wel ande^ -z'j11 Majefteyt ik een verrader zy ? , atlev-)rSls ër a£n mijn trouv/e dtenft gebleken ; Jvaer ,„]??n '"? te Jaft ? toond (bid ikj eènig teken, rJ'in ah' '"'faaen 5 op dat ik klaerlijk mach, ^nfchürdOR"oofle ftraf doen komen aen den dag;
r^iuld^ "uytmen 'my dees boeyéns om de handen j Peetl rech^ Wörd lri''n ee,i bevlekt met deze fchanden, «y*JSrcbeV'-ï**'r groüc geweld werd Cloris aengedaen, ft vaïfch P o-0nthaeicï> en op het Hofontf'aen; '?at hebt n UlIT1 bedrog .' wie zal zich voor u hoede ? §y voor met my ? fpreek.eh befcherm de goede,
ƒ f Straf
|
||||
,5„ M E Y S f B t
Straf die, die ftraf verdiend; en volg der Goden Wet,
Op dat gy't heylig recht, 6 Koning.' niet befmet,
Met zoo onnoode ftraf (door wraek,) van die my haten,
En mogen vreedig my in kleenigheyd niet laten ;
Ken ik noch niet voldoen ? daer ik door eer van kracht*
Niet na de hoogheyd, tnaer na lage rufte tracht ?
Oft gund ir.en my die niet; hoe zal ik my dan dragen,
Dat ik mijn haters mach (ó hooge Goon!) behagen ?
Ik kniel eerbiedig neer voor uwe Majefteyr,
Om weten wat mijn vroom gemoed werd opgeleyd ;
Dat zich indienften van't gemeen zoo heeft gequeten,
Het geen zijn Majefteyt, (indien hy wil,) ken weten;
Wat dienften zijn 'er voor 't gemeene nut verzocht,
Die Cloris niet en heeft met grage vlijt volbrocht ?
Wat prijkel, wat gevaer, wat Liefde, ja mijn leven,
Heb ik ten offer aen 't gemeen, en u, gegeven ?
Is dit den loon daer van ? hoe Vorft, vertrouwt gy rrvyV
Dat ik zoo fhood een fchand tot itrarfe weerdig zy ?
Vertrouwt gy Goris toe yets by der hand te nemen,
Dat hem van God es Wet, en d'eere zou vervreemen?
"Vertrouwt gy Cloris roe te doen zoo fnood een daet,
Die noyt een eerbaer hert, het vroom gemoed toelaet $
O neen /'t is verr' van daer; noyt zal 't de daed betoonen j
Noyt zal 'er zulk gefpuys in Cloris boezem woonen ;
Noyt zal ik fchuldig zijn bevonden in hetgeen
Dat men my leyd te laft; ik offer mijn gebeèn.
Om eens de oorzaek van mijn fnoode ftraf re weten,
En wat ik heb mifdaen, oft waer in niet gequeten,
Gelijk een vroom gemoed betaemt, mijn hater fpreekt,
Waerom dat gy fmet ftraf) u dus op Cloris wreekt.
-Ko.De faek loopt geé gevaequ gramfchap toomd met rcde
En fteld u Cloris voor een korten tijd te vreden j
Ik zal u zaken zelfs gaen nemen by der hand,
Ik zelver, Cloris, zafverdedigen de fchand,
Die men u heufheyd doet; zoo 'k u onfchuld befpeure,'
Zal hy, die u dit doet, zijn doent op 't hoogft betreuren ;
Dies peyd u dan met hoop, dat ik in alle vlijt :
Voorftander van u eer, zal zijn voor deze tijd» #*"
|
|||||
0
|
|||||
♦ A N C L O & 2 S EN ïïllllT) \
|
||||||||||||||
m
|
||||||||||||||
})k j. Thilander,inKlttyfemcrs kleeding.
Bevj f^'jl t gerucht 'c ondekt, dat Cloris is gevangetJ»
0^ L 'k my op 't hoogft gedreven, van 't verlangen, \Vaer?m te (preken ; op dat ik mach onderftaen, |
||||||||||||||
ïti j;0e. aei^;P':-Eendievanuveelvrantfchapheeftger)ötSi
Ia ü /■ e^t B > lieve Vrtind! wéér vrnndfchap aen te doen, C'o. ty°° '^lpen kan) met alletrooft te voên. ^erfchle Z''t-^5r' ze£ mytiat' ^*" Philander! die u hede
Vtun. 'Xn^> in dit gewaed, om zonderlinge rede; op 't hoogft met u begSen,
\Vatie^2eg mY ^ocn vvaer 'n ^ebt gy m'fdaen ? k He\j. ,?(en °te laft ? C/«. Dat kan" ik u niet zéggen, k Ken nv ■ Vcr'angen wat ^611 myte '?-ft ^l "eggen* ?fci'*id >''n 8ewilïe VIV vat1 d'alderminfte fchuld. Men ka °,s u befte hulp een ©ddfdérijk geduld • ^aet qn Wc' vöor éen wijl de Waerhey d doen verdruckëftj' Maer, \ °r ^e boze zoekt zrjn quaed te doen gelucken; £y is eet^?Zo° 't wil.-mïjn Vrund' de waerhcyd die beklijft* ^ie vr« !,k h« vet dat altijd boven drijft; i^' De 1« V3n de ^aed' ^'e 'ian £ecn leugen hind're. -°r >r> Ê**1 kart de Eer der Vromen niet vermind'ré, |
||||||||||||||
T\ ac dit 1°\^ a^s>t Semoec^vöor God wfchiildig zy;
P°ch d' n£t-ik (Weert dat ik onfchulciig ly; ^chrjjf j^/^onk van mijn ramp, en dar onfchuldig' lijdett* r s' tet>' ..honing toe; mits mijn gedachten ftrijden |
||||||||||||||
P3t hv?en n''n bele>'d ; en beelden my vaft in,
■ k fpeur'l Phflif!a°ntfteken is in min,-
t GUri ni r ae." aI zijn doent.hy zoekt mijn Brriyd te (c'hétólj
r 'n VfLirJJ''? recienerl te 'ecnt getuypen kennen,
r ^Oe de K" rt?oe't'aèn rtz'in vborftel doen vërftaérf,
* / ^eet K ?n'ng heeft met my te werk gegaen }
^ijnopöe.^lk fa min met Philida verbonde)
R eens ak • j! vermaek in baer by wezen vondei
te Rafdenlf ',Tlet haer *"'" het b°rch verzelti
& k°mendeïg ?** re »W*P Wer veId*
ö,tifeeenfc byons. was dit al aijn begeef e/ KortgQ tijd ten hov'e waert zou ke«ty
|
||||||||||||||
1?2 M E Y S P 6 t
Om het gebied zoo lang te oeffenen, als hy
Vy tlandig wezen rr.oft, ter oorzaek zoo hy my
Berk-ipe, dat hy zich om eenige lands zaken
Op 't allerfpocdigft molt te reizen vaerdig maken ;
Ik ben door 't aenzoek toen van zijne Majefteyt
Bewilligt, dies ik hem 't verzoek heb toegezeyd ;
Hier komende, doettny den Koning (tot mijn fchanden)
lu bocyens fluiten, en met ketenen mijn handen
Belsften, als c/ft ik op 't hoogfte had misdaen ,
Gelijk ik niet cn.heb ; maer ach ! ik ben begaen,
Dat ©nder dit beleid, den Koning zal betrachten ,
Mijn kuiichcHerderin, on-ee»lijkte benachtenj
En dat infehijn van my; dit leid my op de leen ,
Dies bid ik waerde vrund; Philander dat gy heen
Op 't fpoedigft keeren wild, om onheil voor te komen,
'tGeen ik vertrou den Koning vaft heeft voorgenomen f
Spreekt gy mijn lief, ik bid (naeft lieftelijke groet,)
Van mijnent wegen haer, die droeve bootfehap doet;
Ik zal met hoop op God, een goede uïtkomft wachten »>
En zegt mijn Philida, dat zy uit mijn gedachten
Noyt oogenblik en is - dat ik doorliefd, en pijn
Op 't hertelij kft verlang om weer by haer te zijn.
Philu Ten aenzien dit bedrog, ten aenzien deze treken,
Zal aen mijn dienftigheid,vrund Cloris, niet ontbreken }
Ik zal met alle vlijt een middel zoeken gaen,
Waer door dat ik u hoop van deze laft t'ontflaen ;
Mijn trou zal ik (mijn vrund) u in den noot doen blijken,
Zoo, dat gy daer in noit koft vinde mijns gelijken ;
Stelt u geruft, ik ga, en maek door mijn beleid #
Dat gy haeft werd verloft. Clor. Den Hemel u geleid. ^
Vkilida: A
Wat vreügt.wat ziels vermaek,wat herts verquickingg2
Ons d'aengename Mey, door wien het alles leefd, ïn blye blyheit dat 'er leven heeft ontfangen ? Door't zoet vertoonen, van u rood gebloosde wangen y Godin des dageraeds, verrijkt met Phcebus gloed, Zoo-dat gy bofch en veld zeer cierlijk gieren doet j O aengenaem vermaek! van zoete zomerdagen, Die 't dor geboomte doet we£r nieuwe vruchten dragen*p |
|||
5n, ^an cloris en philida. m
Én jfj^T" de telgjes op met groen bepronkte blaên ,
't £ e zoete Mey neemt nieuwe fpruitjes aen;
Ken ^ 8,eurig kruirje dat zich fpreid hier langs de velde ,
Verft"? * getuigenis van uwe zoetheid meldej
I)e ^, e|ceLenten die met u verliefde rey,
Eer, .y? °oodfchap brengt van d'aengename Mey;
Èen ' • een zoete tijd, een tijd, die men mach noemen ,
t)e irr,e-j^e voor de z'e'> door 't cjeraed uwer bloemen 5
I)ie .'aic*en zoet van geur, die gy te voorfchijn brengt,
0ae 'n nietal]e vreugd, en zoetigheid vermengt j
Diegl^me Mey, die Velden, en Ri vieren,
tiet lc»en vol geboomt, metfchaterende dieren ,
In 't n §' en oor verleent, waer door d'aenfchouwers hert,
■^e"zie°!?n>' a^s *° 'l z'en' mÊC vreugd ontfteken werd;
QeberJ1 r Schoon gebloemt, de boffchen en de boomen» Hn ril,r ^ en valley, met klare waterftrooroen , ^nuitH tndzoet gedrang dat door de Bergen vlied , Aerigig e. ,£kjes fteets zijn fnelle driften fchiet; Hen.xQ1 e rpiuimgediert, met vollekropjesuiten, ^at heet Set'erelier, en lieve deuntjes fluiten j I-Joe dattkVer^eu^ z'c^ ™et'wanneer ner maer aenfchoud,
In 't lu[i ^ zoet gediei t (gepaert) te zaïr.en houd ? Als do0 "e°ru'ken, zoo dat mijn verliefde zinne, ^indie •£" voorbeeld
doen gedenken aen mijn minne,
Beiiaut n * Cloris draeg, wiens af-zijns bitt're fmert,
Ëlk nn^]n dr°eve ziel, bekneld ditred're hert; t)oor V . nJct my een dag, de dagen lange jaren , Maer ]a ^.z'ins zoet verlang, om met mijn lief te paren } *fctvrnï
• war is 't ? oh ik om Cloris min mijn tijd ,
Als't a ? lte'°°s beklag, in treurigheid verfiijt;
^e droeftrs.n'?r en mach, verandert dan gedachten , Met aen ^ m vermae^> vai1 Cloris te verwachten, ^en \vie?ename llooP verzekerd van zijn trou, ^elijijer * ?Preclite grond ik my geankerd hou ; $'cl1 zal 'S ^Cn Schlp van d'Haven afgedreven , Tot dat f3611 £ ^n^er °P een goede reê begeven , Scn Schip?"3'?6 *¥ Cn wel SeIe8en wind ' - 'ï
£°° zal ik rri g tot zi'r'reis'na 'c onvveer>vlnd» ot u de c ns) °°k gelegentheid verbeide, ^oon by my, vveér iuckeijjk geleide, Ii 3 Dies
|
||||
j34 m e y s p e t,
Dies wil ik gaen,, van telg en blaén,
Het aldcrkeurigft keuren, Ciereneen hoed,, van bloempjes zoet. En alderley koleuren. Die ik (door min) aen de Godin,
Ten Offer zal gaen dragen, Kom Flora by,, en help my, Voldoen mijn wei-behagen, Vuld.gy mijn fchoot,, met Roosjes rood,
Pie ik aen een zal hechten ; Kom Flora by,, en help my, Mijn Lief een kransje vlechten, Zy vlecht een kttms\cn, \ittende onder ie Bomen; onder-t uffchen kir
den Koning, in kleding van Chris- Xon'mg. Wie zou nu niet vermoen als oft ik Cloris waer ?
Ey ! voegt in deze fchijn, ó Goden ! my by haer,
Nu ik verzekerd ben, dat Cloris niet zal komen,
Waer door verhinderd werd, 't geen ik heb voorgcnoiïiel'
Vergund my (Cypria) dat ik zoo veynzen mach,
Dat doch mijn zoet bedrog noyt koine aen den dag j
Godin, vergund my doch de zoete brand van minne
Na wenfeh te bluflehen, aen diefchoone Herderinne;
Wiens fchoonheyd brengt te weeg, dat ik in dit gevaet
Mijn zelve ftellen ga, en dat alleen om haer;
O min ! ó zoete min ! wat hebtgy looze treken,
Met wat een lift kunt gy u zoet bedrog belleken ?
O min! ó zoete min ! die 't machtigft hert ontmand,
En in de wijftemenfeh de reed'lijkheyd verband}
Want wijl heyd, wet, nocht reen, de Liefde kan verwino^'j
Ha ! Vorft; zult gy 't beftaen ? ach! derft gy 't wel begint
Beginnen; vvaerom niet? de zaek zoo wel beleyd,
En heeft in 't aldèrminfte deel geen fwarigheyd }
Vaer met u voorneem voort, vermy het na bedenken,
Pat door kleinhertigheid, een goede zaek kan krenken j
Alleen gedenk ik nu met vreugde aen de pijn,
Die door de min (hoop ik) haeft zal geeindigt zijn j
Wanneer ik Philida omhels, en mijne lusjes
Pp 't aldeizoecft betoon, met honden duizend kusjes, w
|
||||
Ey j, V * N ClORIS EN f H I L 1 B A. 13J
ïer u.s|es ! waer op ik wel duyzend deuntjes queel,
ï>ie ' 'k tnex de hand u blanke borsjes ftreel,
Jtti 2e^s 't Albafter wit in fchoonheyd doen befchamen j
A)s :i^or ^e reft Z3l my het zeggen niet betamen,
ïnXo ^^ haer alleen (ftil achter 'r. dichte groen,
t)e|oete minne tocht,) mijn luften zal voldoen ;
(M6f r^n fidd'ren my, 't ïchijnt dat zy my ziet komen
Ach l v°smPies bezig) gtns van verre by de Bomen.
tya ' Yetlus ftier mijn tong, op dat'er niet ontbreek,
l^tj,nllc.er dat ik met haer (infchijn van Cloris) fpreek;
In ^j ^le*> mijn Philida, de Goon my dus verr' brochte
Èn 2jT^ Wederkomft, veel eerder als ikdochte;
H;, ot "^ deze kus mijn Engeltje gegroet.
GerüJ We"ekom mijn Lief, mijn lievend Zieltje moet
t)ie I^tn u mijn Liefd vermengt met duyzend lusjes,
l\'u gj gieten zult met aengenaeme kusjes;
ÏXitik nadienur,nu wenfehikom den dag,
Co. 20 "^ u (mijn Lief) in d'Echt .ver-eenen mach.
^00 n° n^ en zal destijds gelegentheyd niet dienen,
Qft ujjj*c geluk ons geen bequaemigheyd verlienen,
^alttaM Verüefde Ziel, door wettelijke trou,
P°ch èelte-n ^ilida re maken Cloris Vrou;
^00 Ze r die tijd genaekt, mijn hert fmoort in verlangen
I)at Lj e5 heeft my de Min in uwe fchoont gevangen,
t>e0or e> die gy Lief, tot uwe Cloris draegd,
^Vat Vr?'ae^ is. dat hy u om een beede vraegd ;
Én r,oeae2 'JF * (Ziels voogdes} voor vvien ik neder kniele»
t)ie [x, °? ""in waerdebntyd, de Ziele van mijn Ziele;
Dat gya[S m,nne flaef, vley, fmeek, cvyt Liefde bid,
Hi, l^oe in het groen by my wat neder zit.
c Zoi Z^U *'C u' ivu'n Lief) die beede niet vergunnen ?
^°°ik a^ °"s)u mMn Lief dat weyg'ren kunnen? ^al jjj " daer meê kan (mijn Liefde) vriendfehap doen, Co. ^cj^ ,Sp^n u zy, gacn zitten hier in 't groen. £°-Ey \- f; !tda miJ» Lief. PhiL Stil Cloris, houd u handen, Hi, j "j-^l P^-Niet te ftout.Co.De minne doet my brandc. Ö°adluft ,! doofc de brand van u ontlleken Min; poor WctM-0Lang in toom> alsikueygenbin "eeft Qi e.'1)ke.trou. Co. Mijn waerde nyt-verkoren, ■ •Qns u zijntrou (mijn Enge!) niet gefworen > ïi 4 l Wat
|
||||
J7<? ME V S V E L. '
Wat trouwe wild gy meer. Vhil. Een Goddelijk verbond
Kj>. Ach ! Philida, mijn Lief, hoe ken u lieve mond
Zoo harden vonnis, op mijn zoete lusjes, ftrijken ?
Heeft Cloris u zijn trou, (mijn Engei!) niet doen blijken -
Heeft Cloris niet verfmaed het Hof, om uwc Min ?
Heeft Cloris niet getoond hoe zijn verliefde zin,
Geen fchat, geen eer, geen pracht.oft yetwes ken yerrria*
Als Philida alleen ; waer wild gy vafter zaken ?
Wat weygerd gy de luft te geven haren eyfch ?
Ontzegt mijn zoete min, u aengename vleyfch.
Ph.'t Voegt niet,mijn zuyv're icboot met mins onreine hetf
Voor dat wy zijn gepaert, met minne te beimette ;
Maer als wy (door de trouw) in d'Echte zijn vergaerd»
Zoo wil ik Liefdens luft voldoen na I.iefdens aert.
Wat is de min ? eylaes! een voedfel van qua luiten,
Pie een oprechte Ziel, bekt in God te ruften;
jen voedfter van bedrog, een oorfpronk van ellend,
Een dief-eg van deeer, die maegden kuyfheyd fchend ;
Een doolhof vol verdriet, een welluft zonder vreugde,
Een zoetheyd zonder zoet, een kanker in de deugde; .
Een broedfel van veel zond , wiens luit het vleefch bekoor*
Een beul, een dwingeland, die zelfs de liefde moord.
Zoo Cloris my bemind, hy moet met my bekennen,
Dat mins gebrtiyken is oprechte Liefde fchennen j
Het is Lief ds rechte aert dat zy de min verfmaed,
Eer dat het recht gebruyk van d'Echt de luft toelaet;
ïs 't (Lief) dat gy my mind, gy moet de luft verwinne,
Zoo niet, en is "t geen Liefd, maer prickeling van minne,
Die gy (bid ik) mijn Lief uyr uwe zinnen zet,
En na de ttou, voldoet Liefds luft door heyl'ge wet.
Ko. Hoe kundy doch de luft van minne tegen ipreken ?
Is Cloris vaft verbond niet trou genoeg gebleken ?
Ten is geen min % 't is Liefd als luft op trou gefchied,
IVIaer dat is min, die luft betracht, en 't trouwen niet j
Maer Cloris zoekt met u, en anders geen te trouwen;
Van wiens beloften gy verzekerd u meugt houwen.
Th'i. Weet Cloris dat die geen die trouwe Liefde draegd,
En voerd een heuich gemoed,noyt vergen zal een Maegd»
Dar zy haer fchoot misbruykt, om min haer luft te toonen»
Voor dat de wet van trou, de luften doet verfchoonen j - $
|
||||
H0e f¥«S ClORIS EN PHILIDJ, ~lf?
Ach pi 0n dat gy met -thijn u reden (Lief) bekleed,
Sch0 °r's '• 'n 'Ier daed en is het niet een beet;
My L°?^ verzekerd ben, datgy beloofde trouwe,
Bil ji_ gefworen, al u leven lang te houwe,
Vae 0nechtelijk met u niet ben vet eend,
En j, .°P dat u 't genot mijns minne waer verleend;
fy^indezeftaet een vrucht van u mocht dragen,
Va*i Jf^er m>jn leven dan een hel vol wreedeplagen?
Ge]j-Te°er een veracht, getreden met de voet,
^S' \jX^s men een oneerbaer Vrouwe doet.
Phi y at> Wild gy u beloft dan breken ? dat 's te fchandig.
Is cf °° gy dit fchandig heet zoo zijt gy onverftandig;
^0q r's van dien aert, is Cloris zoo gezind ?
\Ve& °uWt het my, dat ik oy t Cloris heb gemind,- •
Diebu rV3n
mijn eer, zijn dit u Hooffche treken?
JVljjn P^en fchoon, maer vol bedrog inwendig fteken j
Maer '^ verkeerd in haet, ik liefden u wel eer, ■^0, Q." gy die weg in, ik lief u nimmermeer. En tyj efd> oft liefd my niet, ik volge mins gebiede; Ik wji *?.'in minne wil, dat wil ik zal gefchiede; Al zoyj?1''11 Wille doen eer gy van hier vertrekt, t>en # en al de Goon tot wraek zijn opgewekt. Mijn y enge" donder God en zal met al zijn wetten. En hy ?0rgpnomen luit, niet breken oft beletten; Oie f ,le,d afgrdnds rijk heeft eeuwig in gebied, D3er uht er zelver om, en wil dat het gefchied j V ne e'Pr noch dit nocht dat, gy zult voor dit mael mocteq
V ]\c^ftt na mijn wil, mijn geyle tochten boete'n;
^Oor jetn dar en zal niet ruilen door de Dood, &iet ee^ m'jn minne luft haer wil heeft van u fchoot j Vo0r ^r 2a' u de Dood ter aerden neder vellen, ^iet eeath ]luften my Wer 'n te vreden ftellen j
Vo0r / ne" ikmijn wil, niet eer ben ik voldaen, MijIln r,^y mijn begeer hier in hebt toegeftaen ; Mijn lip" en zullen eerft omhelzend uvermaeken, ^iet eer ZU/'en eerft bedrucken uwe kaeken j ?er umi'6" ^e dood verminderen u rou, a voeo.J,n manne kracht, gemaekt heeft tot een Vrou j
'hi- Ac^l na mi,n wil ik hcb het: voorgenomen. • goede Goon, waer toe is Cloris doch gekomen >
li J Ach!
|
||||
S?« M B T S ? E t
Ach.' Goden, zal mijn eêr door Cloris zijn gefchent?
Ik hoop niet Cloris, dat gy zoo ontzinnig bent j Ach! Cloris ik en kan in t minfte niet geloven, Dat gy my tegens dank mijnkuifcheid wilt ontroven; Eer dat gefchied, ik bid, dat my mach zijn verleend Als dat een vviede dood my 't vleefch lhoop van 't gebeeirt» Is u verftaelde hert van eenige medoogen ? Bevrijd mijneer, en doet my fterven voor u oogen j Geen Maegd bemind haer eer, indien zy'niet en kan, Onkuifche handeling weêrftaen van eenig man; Dies Cloris kniel ik neer, gebogen voor u voeten, Ach ! wild door mijne doodvt heete tochten boeten ; Medoog door mijn gebeên, laet my van oneer vry. K°n. Het ken niet zijn. Ph. O Goon.' hebt deerenis met tW' Waer mede zal ik doch recht vaerde Goden ftrijden ? Wat wapens zullen my in dit verdriet bevrijden ? Wat weerftant zal ik doen ? ik ben een Maegd alleen Die van geen vechten weet, als met een droef geween, -En yffelijk gekerm, het nare Bofch te vullen, Daer my geen menfchen, ach •' te hulpe komen zullen j Is vleefchluft dan zoo ftreng, eerdievety zoo groot, Dat ikze niet en ken weer houden met de dood ? t Is geile vlam zoo hoog, dat ik die onderruffchen Met volle overloop van tranen niet ken blullchen ?, Was oit tyran zoo wreed, en bitter van gemoed , Dat hy geen Maegd en eer, wil fparen om haer bloed ? Gewillig Cloris, ach! wil ik mijn bloed uitftorten , Wild doch in 't minite deel mijn eere niet verkorten $ Ootmoedig kniel ik neer, en bid u Cloris aen , Dat gy n oogen wild medogend op my flaen. Kon. Meent my u flim beleid met zulk een fchijn te peye ? Meent gy geblinthokt my van 't fpoor zoo af te leye ? Dat zal, nocht ken niet zijn, dus Philida fvvijg ml, En doe in deze zaek mijn wetten na mijn wil; Wat let my, dat ik niet verzadig minne dorden , En ruk de kleeders op voor u fneeuwine boifteu? Wat let my, dat iku ter aerden niet en vel ? Mijn lieve lnft voldoe, die ik haeft boeten zeL Thi. Ach ! Cloris, ach.' bedaer. Kon. Ziit Philida te vrede, ' pki. Ac
|
||||
i uAch! laet my ongefchend' Xs->r Ziin al v8rlorcn red5j
tieb lang genoeg gewacht. |
||||||
ü ^/Goden •' secfc ffiy raed%
Ko»,' J;at,2ucht gy? PW. Dood my ach.'
2jr' ,at 's al vergeefs gepract, -$£ pr' Ptó> Ach! laet my ftaen. Ko» Kiaet voort ic moet*ptó- Ey niet'
*V o ?u'nou# pfci/'- °y meê "' ^"'Kom ^om'
Kon V, °oswicht van my vlied.
jfftis R °e dns ? phili' ° Goon • -K™-Wat is 'l ?
O a]mCdaer' ■^"•Welaen. Pbi. Mijn eer.
Gy z^°Sencle Goon .' gedoogd het nimmermeer. Al 2o. V11^' Cloris, noit in eer en faem verdruckea, Gy ZlTi^ 8y "*y dit hert uit deze boefem ruckcn; Zqq Ja my kloris noit doen komen tot dien val, O Goo i e-en druPPel bloedsin d'aders blijven zaL Ach! >°'-? g°ede Goon! aenhoord mijn droevig kermen j °o t ii wille is zoo wild mijn eer befchermen: Oft
|
||||||
S4S M E ï S f E t
Oft is het ia u macht, zoo fterrik mijn geklag,
Dat ik zijn boos opzet met traenen breeken mach ; Behoed mijn zuyverheyd door Goddelijk vermogen, Dat ik mijn vyand mach bewegen tot medogen j De vyand van mijn eer; de roover die my prangt, Om yets waer aen mijn eer, ja zelfs mijn Ziele hangtj Bevrijd my voor dit quaed, gy weet het goede Gode, Ik fterf veel liever, als t'ontheyl'gen u gebode; En fterf ik niet (ö Goon!) maer werd de daed vervult, Ik neem u als getuyg, ik zondig zonder fchuld. Nu dan, ik ben getrooft van beyden een te kiezen, Het zy mijn leven, oft mijneere te verliezen ; Herleven voor de eer, zoo toond mijn kuyfch gemoed, Dat d'eer behoord te gaen, voor leven, goed en bloed. Gy Cloris, nimmer zult tot uwen wil geraken } Gy Cloris, zult my noyt u Hoer, nocht Boele maken j Doet alles watgy wild, ik zal my voor mijn eer, Met Vrouwelijke kracht gaen ftellen dan ter weer. Vbilandtr uyt.
Koning. Holla; wien zien ik daer ? 't is raedzaem ik vertrek»
Eer yemand, die 'er leeft, mijn boos befluyt ontdek. Si""1" Pbilida. De Goden hebben u, ach Vader! hier doen komen, Het leven, of mijn eer, waer, zonder u, genomen, Ik zie, die God vertrouwt, al is hy vaek in noot, Omcingeld van ellend, beftreden tot der dood, In d'alderfwaerfte druk, die hem mach overvallen, Die zeg ik, God vertrout, en fchaed het niet met allen. Pbiland. Gods vrees, is 'teenig ding, waer uyt alleen ontftaet Een welluft zonder vreugd die 't al te boven gaet; Die zich in handen van dien Leydfman heeft bevoolen, Wat wegen dat hy gaet, hy zalder nimmer dooien. Lukzael'ge Herderin, waer uyt was doch ontftaen, Het prijkel van u eer, oft leven, te befchaèn. Philida. Een dertel Hoveling, heel zeedig in zijn praten, Enheufch van ommegang, ging willig 't Hof verlaten, En voegen zich hier by de Herders op het land, Al waer hy meer vermaek, als in de Hoven vant; Was yder aengenaem, beleefd en zeer lieftallig, . En wel bemind by my, door 't wezen heel bevallig ; |
||||
fya ÏAN C t O S I S SM P H I 11 D& f 4«
Tehl a or de zinlijkheyd van mijn verliefde Ziel,
£00 H door zijn verzoek, ach i leyder, op hem viel 3 IVjy 1 at ]k aen hem, met beloftenis van trouwe, Op ^verbonden, dat ik werden zou zijn Vrouwe } t>at h - eloft dat hyin deftelheyd verzocht,
£„ 2j y Zlin geyle lult aen my volbrengen mogt;
^ocw dat ik nict en woud zijn lult gehengen,
Êiej,5 met wreede dwang tot zonden my te brengen.5
Te ft ader» ik in 't end met rijp beraed befloot
^h;iaV^n voor mijn eer, een overwreede dood,
Geu 'Ten was geen Cloris die u Eere zocht te krenken |
Gelof dat Cloris noyt om zulk een daed zou denken j
Dat X* het nimmermeer, ó deugdlievende Vrou-'
Hhu l°*i& hem tot u zoo godloos dragen zou*
JPti/ai 4°'e'Vader kend gy hem ?
liaer* Cn "'zou ik hem niet kennen,
Ors^ l\6 Philida f zoo goede Vrunden bennen 5
Hu f}8 "J& dat dren held zou zulk een ftuk begaen.
Pfc,/a"y "oemt my by mijn naem,Goon! ben ik ook verraen't
Phiüda 'puerraden 5neen' °neen '•ik weec gy mywel kent*
En 2al ^V^da ik ben r,
Mtt k "et §een dat u 'ïs wedervaren,
'k Hcu°pe reden, en op ftaende voet verklarenj
Om ,5 V'or's zelfs gezien, die groot verlangen had
fyar]r by u te zijn, als hy gevangen zat,
^ooha y ziin beklag mY deed met deze rede 5
Der, £ lien was hy binnen 't Hof noch niet getrsde, ^aer 'ng die &af,afl dat men nem van8en zou'
I\4ae yan dat Cloris voort de oorzaek weten wou; ïn heeft05,'" mits men '* nier en wift'm0^1 hy 'r niet weteft»
't Veri/t tot n°eh zijn tijd gevankelijk verlieten; Dat 0ÏÏede dat hyIiad- was dat den Koning foeht,
En ^J 00r zïj^e luft mogt zijn tot fchand gebrocht, DerhaiU CCL door lift van hem mogt zijn genomen, Pfe,.pni,ven ben ik hier, op zijn verzoek, gekomen. Doch vT?"»'1 fchijnt een droom die my het hert befwaerd, Ik voel,!, ,°m verbliid, door't geen gy my verklaerd ; Verblijd y verblijd, doch 't hert niet vry van vreze; ' » OIil dat mijn Lief vry van dit ftuk zal weze j Be*
|
||||
Ui* M E Y S f È E
Bevreefl, om dat hy is in hechtenis gefield ,
Daer men hem 't leven licht beneme door geweld ;
Ik ga en heb geen ruft, voor dat ik met hem fpreké,
En van ditvalfch bedrog my op het hoogde wreke.
Phi. 'k Ga Philida met u op 't alderfpócdigft heen ,
En wenfêh den Hemel ons hier toe geluk verken. BintxM
tioningi
Kmi. Die aenflag is mislukt, hoe nu beft aéngeleid ? Eer dat het fnel gerucht mijn fnoode daed verbreid } Wil ik nu Cloris gaen ontfluiten uit zijn banden ? En oft hem Philida ontdekte dan die fchanden Door my aen haer gefchied; 'k weet niet hoe ik hét klaef * Ik maek het zoo 'k het maek, de zake loopt gevaer; Beft dat ik Cloris fpreek, aen hem ontdek de zake, Om zien of ik het ken met hem ten beften make. Ach Cloris! ik heb u óp 't alderhoogft mïsdaen, Een groot berou komt my in mijn gewiffe flaen. Ik die de quade ftraf, heb zelver quaed bedreven; En bid ootmoedig, dat gy 't my doch wild vergeven ; Oft zijt gy niet vernoegt als met een wreeder wraek, Verfchcon my, bid iku, in deze quade z'aek} Ik koom onxmet berou mijn misdaed te bekennen, Ik had in 't zin de eer uws Herderins te (chennen j Dit 's d'oórzaek dat ik u in hccht'nis heb gedaen, « Doch 't fnoode werk noch niet volbrocht, ( hoewelbeftaenj/
Door toeval van de Goón, die 't zelfde my beletten, Zoo dat ik in het minft haer eere niet befmette j Ik bid u Cloris, vrund neem het ten beften af, En naer 't u welgevalt, voldoe aen my de ftraf. j Clo, Is 't droom ? is 't fpokery ? wat komt my hier te vooren
Hoe vreeft zijn Majefteit dan niet der Goden tooren ? Hoe dorft gy 't Vorft beftaen, te fchende Cloris Vrou ? Niet wettelijk vereend, maer door beloofde trou. Indien zy mogend' Vorft is onbefmet gebleven , Ik fweerd zijn Majefteit het is hém al vergeven; Maer is haer eer gequetft, haer kuishcït iets misdaeri , ik zal 't met wraek voldoen , al xoud 't my eeuvvigh fehact" |
|||||
tti&
|
|||||
VAN CLORIS EM f HllIÖA» *«
"k$evviipend, in mannekleeding, komt metVhiUnder «ff <fe
gtvmkmk, en preekt tegen de» Kmi/rg* |
|||||||||
I)at ju3" zijtgy Cloiis nu, die't minne zoowel Iuften?
Wacr °.m «went wil rny in de wapens ruften ;
^'n* ^ booswicht na ? waer zijt gy fnoode fchelm?
\\W'?.n dat ik d it hoofd dek met een yferen helm j •
AlSce^.gy Cloris, die met Philida woud leven ,
tyaer.. e °ver lang het eerbaer heeft begeven ?
En dicht£ ^ ^ori$' d'e mec Philida in 't groen,
lkdacijve 0omen' woud u troctelingen doen ?
^V d'or.t,aen a ten ft"H' en vecnt otn vrouwen eer i
t>at ik* der G°°n ik Cloris loof en fweer,
Pe ft» « w^eken zal, en met dit ftaelbeweeren ,
|
|||||||||
3oten kl' l vleefcn niet nak van u gebeenr.
' "oe zy zijn geflooten, 'k zalze breeken |
|||||||||
£ft
|
|||||||||
«44 Rt E Y S F E £
En (tellen Cloris vry, en my op Cloris wreeken j
Op Cloris ? neen; op hem die Cloris was in fchijn:
Wie denkt den Koning wel, dat hier by hem mach zijn ?
Een die de valfcheit haet, vöorftander van de goede.
2^. Waer toekloekmoedigHeld, dit ongeru'ftig woede?
Wat is 'er dat u let ? Phlt Dat hebt gy wel vèrftaen,
k Wil dat men Cloris voort doet uy t de boeyens gaerr;
Die tot zijn onfchüïd heeft'tot nóch toe hier gezeten,
Ha! Koning, knaegd u niet de kanker uWs geweten ?
Dat gy de Vromen zoekt met fchanden te verraen,
Treed eens in u gemoed, ziet wat gy hebt gedaen j
V doent is my bekend, ik was 'er dichte by,
Als gy aen Philida verzocht u fchelmery.
Ko. Wie zijt gy? Phi. Wie ik ben? die.die ik placht te \vez^'
En geenfins zal voor u, 6 Godloos Koning vrezen j
Die, die de valfcheyd heeft van ü bedrog gezien ;
Die, die gemoedigt u zijn hooft te wraek komt biên ;
Wienu vermomd bedrog, te valfchlijk is gebleeken,
Zoo dat ik ben geperft op u mijn leed te wreeken;
Door valfcheyd dien ik u, ha ! Koning, tuygen kan.
Ko. Gy fcheld onfchuldig my, en liegt 'er valfchlijk an j
Heeft Cloris niet mifdaen, gelijk hy niet en heeft,
't Is reden dat hy gaet daer hy in vryheyd leeft.
Pbi.'t Is daer meé niet genoeg. iQ>.Niet hoöger't zal u roirvVf
Pfc.Het geen hy zeyd (mijn Heer,)dat zal ik ftaenden houtf"'
Ko. Ik raed u datgy fwijgt. Pfci.'t Is billijk 't geen ik doe,
Het fpreken ftaet mijn vry, u komt het fwijgen toe. j
Jvo.Wat trots/wat fmaet.wat fpijt.wat komt my niet te voïc'
Wat moet ik hier van u, zeg lompen rekel, hooren ?
Vhi. 't Geen dat zijn Majeftey t op 't leelijkft heeft betoond»
Geeft oorzaek dat men hem met Zulke glory kroond.
Daer leyd den Helm, daer 't Swaerd, daer 't Harnas, dat &
Vrouwe
Gedragen heeft, tot een getuyg'nis van die troiiwé Die Cloris is belooft, door een verlieft geval; Mijn Cloris die ik voor mijn eygen trouwen zal. Kom Lief, kom hier by my, omfangt mijn Zieltjen, ach! Dat van mijn zuyv're Liéfd u noch getuygen mach ,- Waer toeft gy, ach! mijn Lief, en is 'er niemant dan^ Die u een reys.by my, ach ! Cloris, helpen kan ? |
||||
V A N C L O R I S EN P H I L I D AJ *4J
|
|||||||
* "ilida en Vhilander breken 't gevavgen-buys wet
C/orj n geweld open, CJoris komt byhaer. *Q Wjg 'in Lief, mijn Philida getrouwde Herderinnej
Oegjj ik befpeur de aldertrouwfteminne; \ e ovtrtr°uwfte Liefd, de aldertrouwfte trou, * aerWV Wereld is gebleeken in een Vrou; ^iin T*r Za' Cloris doch beloonen 't trou bedrijf? C/oSL^f,» PU. Mijn Ziel.' 1 ^b d 'n ^erc' wiens Lief ik eeuwig blijf;
i'idien en Koning (Lief,) zijn mifdaed al vergeven^ ^i.M -^ Zuyve-r in u eerezijt gebleven. C/oi-;^ 4)n eer. mi)n Lief, die is in 't minfte niet mifdaen» • Ik 1 °° neeai den Koning dan weer in genade aen.
S^adi» v" ^een 1uae(i met quaeC>maer d°e naer u behagetó £*at (Jq^ i0r^ a'z°o 't de Goden zoo voorzagen, et* ik ■>•■ r fchickingu voornemen werd belet, r^*'*.? Ik'" ^00Sneyd vrY' 'fits ik nier benbefmet. £m fiaet Vl1 my dankbaerlijk aen Philida betoonen, n al W ^oet,dadigheyd ten vollen te beloonen ;
^1 Waer at '^ bezit, eyft watn luft begeert, M bid v"'n ^a've k')k> 'r wer<lu verleend, ik fweer't j o Za'tot rvWat u 'u^'tot beyder u verzoening, ^Voflfer y^erhand van mijn mifdaeds voldoening, S/o-'t Bet6" a' '* "een Ry w'^ van m')ne macnt-
\ Heb rrT"U ^ee^c ons voldaé.van't werk noch niet volbrachs.
MaCn flj-1,n 8en°egen Heer, dat ik mijn levens dagen,
rJ'i'iliev pj?^ mi'n ^ef' na Liefdens welbehagen j
Pe aldert 'da> wiens Liefde overvvind
kaet °ns i°uite Vrou. die men ter wereld vind ;
r\ t zy 0 c. Goden gaen met Offerhand bewegen,
pP dat va ? dc Edu vei]eenen, heyl, en zegen,
deliik her^;■?'aen da2 ■ons ^iefd vermeerd, en groeyt»
5?" hdien" ë ntier dat in de Liefdebloeyd'
f°Q laet m* *j' ^oris> luft te volgen mijn gebïedej nat gy in \J e mael ™in wil hler in gefchiede, t>aer ik zal yreuSd met my ten hove treed, r5n Hoof. mak(;n doen, ter eeren u gereed, |
|||||||
'Ha
■-«eitjeshaer vereenken
Kk " Phiïl
|
|||||||
J46 M Ê V S P Ê t ■ ,
Pbi. Dank zy zijn Majefteit voor 't geen hy öns aenbied»
C/o. Vooru geboden gunft vyy dankbaerheid betooneii' ïïhi. By d'Herders voegt het beft, en by den Koning niec» Dies ons zijn Majefteit gelieve te verfchoonen. Kon. Ah 't anders niet en mach, Zoo wenfch ik Cloris, ach..' Dat u de Goden geve , Heil, voorfpoed, liefde, vreugd » Al wat gy vvenfchen meugt, In dit rampzalig leven. Gfe. Wy aen zijn Majefteit . Voor weldaed, dat>kbneiheid Zijn fc huldig te betoonen. Ko.- Door fchuid zoo vind ik mijn Aen n verplicht te zijn , De deugd roet deugd te Iconen* Gund, Goddelijke fchaer >
V zegen aen dit pacr, En is 'er iets misdreven j Zoo bid ik aen u twee, En ook de Goden meê , Dat het my werd vergeven. Vaert wel vereende twee ,■
Eeeft lang in heil en vree , Dewijl gy tracht te fcheide ; Ey ! voerd een heufche mond,, Van'tgeendatik beftond, Verzoek ik aen u beide. Ckw Nu ik na wenich geniet Mijnlief; is al 't verdriet, Ha •' Vorft, verkeerd in Vreugde* fh'u Vergeten is 't met my. Cic» Ikftel de wraek ter zy, Nu ik vereen in deugde. Met u verlof wy gaen, En denken niet meer aen Het geen nu is verlede. ?fó» Ten zal noit zijn gedochï, 0/
|
||||
i* * N C L O R I S E N ÏHILID*. H?
^'Zoü 't niet is volbracht,
°Celd Liefden ons te vrede. j . Lerinde mBoerirm'e kkedipg.
0p"d'Is i^at Philander niet ? ik treed wat nader by,
Hy jj l1 lk önderfta o ft het Philander zy ;
Oft u t'l^ veyns, en wil door 't veynzen ondervinde,
Ik w7?^ «och bemind, gelijk hy my beminde ,
icr; J"'cb u goeden dag. Pb,. Zoo werifcB ik u weerom. ,
l\l ' ^dank u. vrund ; weet ey waer over ik hier kom i
lc% K ac is Qiy onbekend, ook qoalij'kom te weten.
^'W^jy °°k eenen, die Philander wert geheeten ?
Ie, rj wat reden, dat gy rra Philanders name vraegd ?
\\ .e.r^den zijn genoeg, vermits 't my zoo behaegd. ,,
W*«n Philander zelfs, fpreekop, wat vvudgy zeggend
%^»iö, ó trouwe Liefd ! hoc zal ik dit beleggen i
Aer,El zander ? Pk. Ia. Ie Philander, is die geen
eiland lk'llier tet Plaels> lïl0e^ oi]rea U11)!' gèl?eênï
t)ie 2j; ^ft wel eer getrouwe min gedragen,
Waet 'n Semmde heeft voor die tijd afgellagoi,
En We^f5 ZY< op 't hooglt, dat ongeval betreurt,
Pi.Va, tedath«noy'r, Philander •' waer gebeurt. _ ,
Pbil, rj; Vv,e is 't dat gy fpreekt ? Lè. Haer name is Lerincw
te, 'Pjvf Was< d'e is, en blijft mijn lief, en welbeminde.
Ik riam ef '• Lief, ey zie ! wat liefde heeft beitsen*
Öp e)'j°,m u'A'en 't wil dées boerckleeding aen 5
Hi. t u'v « mijn Lief! mijn liefde zou geruygé.
Om ln7nde> ï-iefV de liefd doet my hier neder biivge»
En 0n,et ee'i dankbaer hert te loonen liefds bedrijf >
'■-. fMijei,die beïofc dat ik u dtenaer blijf.
**i.o , dïenaer < neen, mijn Lief 1 maerik udienarelïü»
*'eri>ut p.60,'1' 'k u we llaef, en gy mijn ziels voogdeiie.
ï^i ü nder! LieHta op, fia op, ik bid u, n,s.
^e2eg'ej1 ^ de'e kus, mijn Lief -' ik u mijn liefd bewijs §
^aerh1)erni'ne "ou op twee robijne tipjes,
^iijri ziel ari°vCIvlo^>'d ' ° hl'ull'S zoete lipjes !
at Van tJe Cft e" ^weert °P't uitgezogen zoet, , ,,
c'o. \vat, 0ever ftroomt en mengt zich met mijn bloed. ^atlipA ,aerd de liefde vréugd ? hoe zoet is 't.aöo te vrye Jf tdtgeliefcvcmbd, * Kkl. Kv/V/ar
|
||||
I48 MEYSPELVANCLORIS&ri
Philida. Wat teeld de liefd verblye ?
Als liefd op lang verzoek, in 't eynd 't geliefde vind.
Philander! veel geluk met, uwe Lief, Lerind.
Lerinde ! veel geluk, wenfch ik u, met Philander.
Ie. Ik dank u Philida j 't gaet hier den een, als d'ander 5
'k Wenfch u 't geen gy my wenfcht.
Vhihda. V wenfching zy beloond
Met zulke wenfching, als Lerinde my betoond.
|
||||
^Ho
|
|||||||
Vt> van Helenaes Bly-eindend-TreurfpeL
|
|||||||
*•* Rogier na zijn driejarige minne, tuffchen hemenWtle-
a*%epleegt, (zonder hoop van gelukkige uytkomfte)van haer *■']"'affcheid neemt; beklaegt zy heer Ouders , alsoorzaek °Ver zulks, en begeeft haer ( in Kluyzenaersgevvaed) na Zeker "Ëofch, alwaer zy •voor haer neemt een Eremyts leven i ° ogier .te leyden, om door zulke middel haer eerete bei/ryen. J*1 "ytloJj-0"'^et vervolgvan CafTandraes Godloozeminne ) begeeft ■J*'^ernah'v'' mdatC«uandramisbruykthebbendehaerfehootinon- ^et<*nde v ^er d' "vrucht wilde opfvvere», en geraekt eyndelijk ( niet , *"<")<&> fl/3". e'eD *)ter plaet\e alvvaer hy haer vind ; en niet anders ^'J*J i>ertr,l ^ ^ een Kluyzenaer is , ontdekt oen haer- de oorzaek C j 'flaodra' f" Vverd m ztdkenfchijn van zijn /«ƒ Helena bemind. \ j T He^ ^'uerfiatn hebbende het vertrek van Rogier ) vervolgt hem £d'r Weqeens "* ov «es) gewapend, in tnanne kleeding , ontmoet haer VfVe"ierf^s een edelman, in vryagie zijnde met Elizabeth , gehleedin (L>en*keinj'ae^"en ngt*yterli]ke gedaente fihijh hebbende met Rogier, Sf. *e>vt, ï'e /e ^J »>c» fchelt hem voor een verrader^ die zytot gram- ~ '?aheth m vverd 'vm *°em d°orfleken. ?elkensn ,Bntflelt en fvvaermoedigdoor een benauwde droom , (de , 'i voor z.iin^ ^e ontrot*vv van haer Uefvoorzeyde) begeeft haer drot- ^tfi"entez°°^en' Karel wanende deze droef 'heyd uyt zijn doodjlag Vete*de)Kxh' *-0£kt haer te trooflen, en maekt haer ( van 't zelfde niet b^'yd' K onbedachteHjk bekend ; waer door zy haer liefde aen hem 'droeft en r*' {over zijn onbedachteli\k melden ) verfoeyd hem zelveh; n taabetj, f • ""^ z'Jnde, valt in wanhoop, en doorjïeekt hem zelve. j * "f *e va . ^°Mr voornemen verandert zijnde) bef uyt Karel nirn- Q teyPlnet^'f"ler ^aer leven gedurende, minne toe te dragen ; komen- ue^ vVany ^vvaer ty van hem af-geftheyden was, vind aldaer zijn i, ' »ï>er j. * "voor haer oogen, maekt groot mubaer; haer fchuldig ach- £**'Id-nten^ od'• vverd heel krankzinnig; eyndelijk field Elizabeth" ^D ^*» lel aennetn'nde een üonnen kleed , en doet beloften in zuyver^ iel Sier fe*™*' ey»den. d*tï Lieff1j"2tl"JVeder te vertrekken, doch vverd hem van fijn on-
j, h -Ver? ) s 5 'uyzenaer) zulks afgeraden, maer te verwachten, tot J, "ttteT heydheefr van Caüandraes dood, ofte tot hem't geluk kfc ®kders t &oed (""''uur vereene, om alzo met btydfchap weder nu L.' ^ oor* rip.f-en- CafTandraes GeeH voor hoer verfchitnende, ver- èeft*Zmefh'tersdo°ds-
iel 'do*nrn ^*aen ^°tier vvie dat zy is ■, haer bekent gemae/tt heb-
°% loer hu d?ren beloften van te trouwen, e» keen» beyde vve~ JJ. Dit gefchted zijnde eindigt het Spel. Hi!eJ' «e» f; i Namen der Vitbeelders.
HÏÏeth, «i'fe f • Caffandra' vfeft °? *
Ir, ■ *> 'en pji luï™oiivv. Rogier, een Burgers Zoen.
CU' Stal 7elrms dochler- Toveres.
■^htcrvm Elizabeth. EER-
|
|||||||
to.oneelspel
|
||||||||||||
IJO
|
||||||||||||
EERSTE HANDELIN G.
Kerel, Eiiarhetb. ,,
-, " , J&.
|
||||||||||||
Ca.
|
|iOit had ik, Lief gedacht, het geê ik nu 0& ^/
|
|||||||||||
'3Hoe vaft dat aen een ding'de menfcheO
verbïnde; ' _ j«
c Vetlcop des tïjds getuigt des tijds vet*
ring'
£.n maektcen nign begeert van 't een of t ander ding» Mijn allerhoogfte Kift (Molüfvrou) was wel eer
De oefferansi des krijgs, en d'hand'lincr van 't geweer;
A's ik den ita'len kling mot;: voot mijn Vyand tr/ecken *
't Lichaem rondom niet ftaêl', of: harnas-plaet bedecke"'
Om een gewapend Held te hacken op de huit.
Dat als een BHxem daer devonkenftoven uit, M
Dan had mijn luft haer wenfeh, en 't boogft dat zy bege
Wanneer men (om het lof van wapens) Karel eerde.
Maer ach ! hoe is 't verkeerd, nu dat my heeft vertoont
De minne tovery, die in Eliz'beth wooiid.
Hoe müd'iijk heeft natuur begaeft u maegde lede ?
Hóekunftrijk bootft u tong de kloeke fchrandethede,
Die u diepzinnig brein in d'herfenen beüuit,
Endeekl; wanneer 't u luft; haer gaven mildüjk uyt j
Ach ! ach ' zoo haeft als my de tintelende oogjes
(Omcingek, en bezet, met tweegitfwerre boogjes)
Verfcheenen ; ja, zoo haeft ik maer mijn feboonezag,
Was.ik vervallen in een eindeloos gekiag.
Vergeefs yvaerd,ö mijn Son -'dat ik voor u zou yeinzC1*^
Sïet maer mij<i vyezen aen, hoe 't toont mijn herts gepe"'
Voogdeffe van mijn ziel, hoe is mijn hert ontmand.
Eli. Bedwing n luiten (Keer) door 't mannelijk verftand'
De min ken in de menfch vaek werken vreemd e kuure"»
\Vat al te haeft begint zal in 't gemeen niet dunt en;
Men ziet het dagelijks, wie al re licht'vertrouwt,
Dat het vertrouwen haer ook lichtelijk berouwt;
Veeltijds een Dochter doold door al te licht vertrouw2'^.
Zoo lang een Minnaer mind zal hy zijn woord wel houv
Maer zijn verandering gewend men door de rijd j
Men ziet zijn liefdeduurd niet langer als hy vrijd. .«jjp
|
||||||||||||
H E L E N *"• 'J1
|
|||||||
Ka.M- . VAN HELEN».
In t^ij1)n Lief, waer toe geveynft? ey/ wild het veynzen ftake,
noyt verand'ringrake.
lkio ?a^_mijnziel, ja dat ik meerder kon, To0njbeWijzen, ach J mijn uyrgelezen Zon ; t>etyj:i ??y eentreekje, lief! van lieve wederminne, ^°dir! Aat^g fitieek u hoogheyd, aerdfch Godinne * t)exVj.'le> ja Godin, vergun u llaef gena, ^ydie --^evend dood) voor uwe oogjes fta ; ïti(\ie ^1'" vryhey d naemt kent my die wed er geve, ^lkab p8upftmy gundinuwedienftteleve. ^, p y cift meer van mijn gunft als ik u geven kan. È/i^^T ^eeft my x geen ik eifch; neemt my voor dienaer an« ^V?i-f/ jr een Karel gy verzoekt, ken ik u niet belette. Éte&Ê ' yi° W^ my (*u^v rOB) ^an 'm '"* dienen wetten zette» Wa Vaeronbeleeft,
mits gy zijt buiten mijn gebied.
^''-Mv H "' neen Elizabeth, in 't alderminfte niet.
K#rt Mr ankt,Heer Karel doold.en wil'r, geenhy niet wille,1
®ktb, i ,Waer in zou mijn wil met d'onwil dan verichille ?
V VryV",1" Wenfchen zonder wil;gy zegt ik neem uaf
^etlik(] 'e gry wenfcht mijn gunft u wedergaf; V wi] - !e.gcven, alsgy wild dat mijne wetten
't Strijd6 en'die u wils vryheyA beleucn ?
K«,'t f) tegeps het verzoek van 't gene.gy begeert.
Als liefjen'ec 5 dewijl de dien(t(volbrocht)'t gebieden eerd,
n t>lv«7-"u-Se^ïed. behaegt, zoo teelen wetten blyheid,
^■<&', T\ & dienft vak voor een dienaer vryheid. C«. rj); e boorden, Karel, die verfchillen met de daed. ^•Djev ^Oor('en niet vertrouwt, hoop op geen toeverlaer. c".Kf0cL0Qr^en^cht gelooft,dieheeft een quaedvertrouwé, ®i. 't Vo^k"5 w'e "'et Deloofr,die ken zijn wooit niet houwe, C«, j-j- brengen van de daed beflaet in woorden niet. £,i- Belof 'er lchul(ien 7-'J"> daergeen beloft gefchiet? Ca''f/. \i/aten moeten niet, maer 't werk de daed beloone. ^''•^ochtr n'et ^0011 en 'IS> behoeft men niet tetoone. c".'t Vol! ans V1,-e^ we' Soe daed zonder beloft volbrocht. £l>''1 is u?renS2teeld meer gunft,wanneer herwerd verfochr, Ca- Doör^f ' maer net verzoek en 't herte vaek verfchille. ^'•tyaer r ts êenegcntheid verzochte woorden wille. ^a' ^al d°C Z''" woordennut,zoo't hert goe.meecving heeft ? ^ ^0 door de woorden 't hert te kennen geeft -, Kk 4 Acü! |
|||||||
151 TOONEELSFEI.
Ach! lief Ëlizabeth, waer toe das hoog getreên ?
Ikmijmerdaerik fta, dwaelzelverin.mijn reên,- Ik pleyte met mijn zelfs, hoe ïk beft in het minne, V ftraf heid, in dit ft tik, bequaemft zal overwinne ;
V machtelooze flaef fmoortin een heete vlam,
Die nyt a oogjes haer begin enoorfpronk nam; Beweegt u, ach.' mijn Lief, mijn hertje, en mijn waerdc» Die ik beminnen zal zoo lang ik leef op Aerde. Eli. Denkt Karel dat een Maegd gebonden is aen fchaerjj' ^
Waer door de vry igheid haer zoo wel niet betaemt ; (JLe Voorwaer een eerbacr Maegd die ichijnt haer plicht te " Indien zy ftaet gereed, zoo haeft de Vryers fpreeken j V eerlijk liefds verzoek, ik gnhftig dankbaer ben ,
Voorts mach Heer Karel zien, war luk tijd brengen kefl' Ka. Ik dank EKzabeth, voor haer vergunde eer, "t Vernoegen my ontbreekt; de liefde eyfcht wat meer»
Vermogende Godin ; ik buig my voor u voeten , Gy kund, door weder-liefd, my al mijn quel verzoeten j Gund my 't geen ik verzoek door liefdens lief geklag; Verkeering met mijn lief, wiens gunfte veel vermach ; Want ommegang teeld liefd. Eli. Gy fchijnt van liefd te fpreeken; fl<
Heer Karel doet een bloos van fchaemrood my uytbreK5
Heer Karel 't is voormy, voor decs tijd, tijd omgaen- Ka. Verfchoond my Iufvrou heb ik u in yets misdaen. Eli. In 't minfte niet mijn Heer, 't was liefdens kozery ? , ,* Vaerwel. / ** Kg. Vaer wel mijn lief, mijn hertje blijft u by ;
Hoe Karel, wel hoe dus; wat voel ik door mijn lede ? Wat rooft mijn kennis my ? wat moord in my de rede ? Wat maekt my dus vergekt ? wat maeld my in de kop ? Wat rijfter uyt mijn borft, en (tijgt na boven op ? Wat rabraekt my dus fel met mijmerende grille ? Wat razerny fchijnt hier met my te pleyten wille ?_ Wat draeg ik op mijn zijd, dees ftalen deege dan ? Wat wapens baten my als ik niet vechten kan ? Hoe Karel, dus verzot alleenlijk door de oogen , De liefde van een Vrou, zoo diep in 't hert getogen ? Hoe Karel, dus ontmand door vrouwelijk geweld, Dat gy n moed, u macht, u kracht ter zijden fteld j ^ |
||||
H TAN H E L E N A. IJJ
Ho ir e^' dns ontz,nc' > *>oe ^us *n m'n ontflfe^en ?
Ho !^are'' ^us Terzot> z'Jn reden n ontweken ?
Hr>C ^3re^' 's ^e m'n ^an Parels Over-heer ?
Ho ^are'' '^ vertrout mijn zelver nimmermeer?
tjQe j^el, in de min, in kinder-fpel vervallen ?
tya .arel.dar gy wild in zotternye mallen ,
t)a s n,rniïier u begeer; hoe Karel j ach! ik gis
•^ch )3n£er nu Seen nert 'n K-arels boezem is ?
'k V"Was ^e ^ gePe'd> was minnens graegt verkregen,
t!yl er^'öelde terftond in afkeer, her genegen j
Betres • r genegen hert, dat nu in pijne fmelt,
ac"t rninslutten, door de brand van mins geweld. B'mnm.
T, Belena, lüizal/et, Ca/Jandra.
Êi, y e^Peelen! is 't u wiJ, laet ons eens graesjes bind e.
In*t J°°rmyikbentevteên. Cajf. Men zal my willig vinde ^at er wer(^ verzocht. He. Zoo bid ik laet ons gaen , ^ r,,fterd.er in het bofch, door groen begraesde paen, Al vy n'n de fchoot van Floraes bloem cjerade , 3Vlec er pijn lieve lult het herte wil verzade £/,, yn.r°jijkheid, door zang van dit gerijmde lied. ïy t- at^>eeft het voor een vois? He.Gefpeel.'ik weet het niet, •E/i, jv' "dieft het u, oft gyze ook kunt zingé. 't ISz at voisjen is vol fvvier, en vol verand eringe , t)jes ^e5 en aengenaem ; och ja / ik kan 't zeer wel, ■ "et Speelnoot, u ten diende zingen zei, S 'Eliz.abtt zingt,
ü'ai?!*'^ -vlugge voetfes,
AcjE, t ^1» tnoorderirme ; ^ mhle "? e£'m ketjes , ^^«ytmmne, rf üe mil^' ^',e Vr$uvv> wiens hert, mijnfmert niet geveeld te geven j
'ft evlL. i .'•voor wien ik kniel, zy die mijn zjel doet leven ,
t s'ooïtV ""'" d<">dge/chreven. O**»"*?-* haembr^den;
't n *** de ïJr"1' t0,°nd recht> uvv knecht, die uyt liefd wil fierven,
Hn de M ■ *7 • "cdfch Godin, om dat de Min mm derven , «aw zocht te verwerven. Kk 5 Eylacs»
|
||||
SJ4 • T O O N E' E ' t S' P' E' L
Eylaes l '4: wil my bereide ,
(N« ik mins luk derve ,) Van u mijn h\ef tv fcheide , Liefde doet my ft erve ; Vaert wel, ik !.el, dit hert, volfmert, gaen ten Offer draven;
J3e liefd Godin, zd ik door Mm, z.al ik door Min me/ klagen , Hynden doen mijns levens dagen. Cajf. Noit hoord ik zoeter vois, noit zulke lieve woorde- >
Noit zulk een deftig Rijm, als ik u zingen hoorde ; "Zoo wie met aendachr Ier volkomen op de zin , Die trekt 'er uit-met frrraek, het voedfél van de Min. * Hele.'t Is Speetnoot als gy zegt. Ca(J Helena mach wei roet*1
Van al die minnen, rie geluckigfl haer te noemen; Om dat het Liedjcn is g-komen van die geen , ( Die haer getrouwelijk liefd. Hek. Calfandra, met wat retf"
Zoud gy beweeren dat het is gelijk gy zeide ? Dan doch dat zy zoo 't zy, ey! kom wild, met u beide, V graesjes brengen voort, zie daer heb ik het mijn ; Nu kom, en laet ons zien, wie eerft de Bruid zal zijn. Cajf. Daer is mijn graczokrans. Eli. En daer de mijne me" Hele. Nu van de kransjes Zalik geven mijne rede. .,, Caflandraes graesjes zijn ganfeh los. O. En d'uwe? He. \ ,1'
Elizabeth gy hebt het ook niet we! gepaft. . EU, Hoe,houden mijne niet? Hel, O neen'daer zijnder gee'
Die wel gebonden zijn, (dunkt my) als mijns alleene , Het is om dat mijn Bloem is van een Eglcnner. Cajf. En dat gy werd gelieft (Helena) van Rogier. He. Wat rede dat Rogier werd by mijn bloem geleken ? Cajf. Om dat de telgen (die clees Bloem teeld) zijn als tzk^ Dat deze Bloem moet zijn met moey'lijkheid geplukt, Ten aenzien, dat die geen die onvoorzichtig rukt Het Eglentier vaneen, om 't Bloempjen af te breeken , En eer hy 't krijgt, gevoeld , hoe fcherp de doorens fteekefl Gy ziithet Eglentieie blornpje, dat met pijn En moey'lijkheid zal van Rogier verkregen zijn. Eli. V zinnebeeld is goed, Caffandra • He. Ik vertrenwe Dat u I>avender-bloem, meer op Rogier zal hemve. ., Cajf. Geef reden. He. Wel ik zal; De witte bloem die zei* Met fbrakelooze reen, dat zy de zuiverheid En onbefmette deugd alleenlijk af doet beelde; 'k Heb vaek van u verftaen, dat deugde liefde teelde p |
||||
ïnu van H e r. e N fl. ijs
£o0' Ji ^at om deugd alleenelijk gy mind;
In dg c (öiijns oordeels; dat men meerder geen en vind.
Pit n jf etl' a's ^°g'er j doch hy is van geen rijken ,
ï)at'n riC ^an*andra niet j zoo dat ik ken doen blijken
On-) ) °ein op Rogier, veel meer pad als de mijn,
Ca> i-,at ]k garen zon getrout met rijker zijn.
Laet e'ena, wat het zy zal ons de tijd beft leere |
^Hjn^n Elysbeths bloem ons ook eens redeneer*,
fie'.ifye met Rogier is niet niet al gepaft.
'He\ p.aei^n-i? Cajf.Dat weet gy wel,de graesjes zijnniet vaft,
^oCr..12a^et^> en d'uwe zijn ook niet gebonden,
ï-{et i'Lai?s Werd uit de kleur uws blcems dees zin gevonden 5
t)an 'e"elijk prpvens getuigt u liefdens teeken,
O^n j0^' de kleur des bloms, doet uwe liefde breeken 5
En gy*} % (die u liefd) meer min als liefd betracht,
aclft f *~Cuaemte meer a's hy de welluft acht.
^a V rT^£en°Ots, ik zie daer ginder yemand komen, Ca/r > jintzoo hebben zyhaer gang tot ons genomen. Eefjj^'-^Karel,met Rogier. Ka. Zijt Iuffertjes gegroet, feliiak u'|ke dienft ik u betoonen moet -} H$o t,etn ''c za' my neffens u gaen voegen. Lae^ nn (hoon ik) zal haeV roer mijn dienft genoegen j Eti i\f.uS nec e'zenbofch wat verder wand'len door , £?,,_ lpen daer yets zoets, tot kortswijl, t'zamen voor. Ca/r yaflandra, gaet oy meed ? qS ,, pjOr dees tijd riiet. %. Wat rede? i;;,'^ "eb vetste doen. y gaen terftont al t'zamen roede. tAlHtikriUmtèii,
Qajr R . Caffandra, Rogier.
Re\vè0°^,e.r' ni'in lieve Lief, kan 't maegdelijk gemoed
'^°gie,en n'et U ^err' met dienften die 't u doet; ^aer ik m''n lieve Lief' gevoelt gy geen meedoogen, En fni ?'Jn neder buig al knielend voor u oogen ? Verir-e^u °™ het zoet genot van wedermin , - Moe LS ■lk(un hefd) tot u genegenbin; O^^'S zou zijn dienft pp-offeren de Goden, 't Geen | n'8en 'c geenu zelfs werd aengebcden; Oto dar-wtamen zou te doen, gefchïed van my, 41«lODgevalfcht; wc u genegen zy 5 |
|||||
Hot
|
|||||
«•6 TOONEELSPEL
Hoe zïjt gy doch zoo koel, en my in 't minnen tege ?
Rogier. Om dat ik niet en ben tot minne noch genege ; V dienft is zonder dank; meer eer zou my gefchien, Dat ik u ongeneygt (in min) tot my magt zien j Gafiandera, de min die gy aen my komt toonen, Daer wenfèh ik dat gy meugt een ander meed beloonen; Ten aenzier» my de min, in geender wijs gevalt. . Cafpm. Hoe.druyg gaet u dat af, het fchijnt Lief dat gy malfl'
Om daer door eens te zien, hoe zeer ik u beminne; Gy ziet Rogier, gy ziet, gy ziet het dat mijn zirme Tot uwaerts zijn geneygt; dies jond my doch het geen, Mijn Maegdelijk verzoek u offerd mer gebeên ; Hoe mach u harde hert, een Maegd zoo laten prachge; Speord gy niet uyt mijn oog, en 't vriendelijke lachge, Wat dar mijn'jeugt begeert ? wiensluft de minne port; Rogier, verftaet gy tfiet wat dat Caflandra fchorr ? Rvgicr. Caflandra minnens luft, wiens geylheyd ik verzake* Gajfan. Rogier, wild gy Rogier u dan een Iozeph make ? Rogier. In daden hem gelijk, een Vyand aen de luft. Cajfaiu'k Vcrtrou Rogier, gy veynft, ik bid u Lief ey ! kuft Dees lippen, die na 't zoet van uwe kus verlangen. Rogier. Caflandra cjerd mer (chaemt u Maegdelijke wangen» En denkt dat fchaemt moet zijn herwapen van een Mneg"> Die op haer kuysheydslof haer hoogfte vreugde draegd J Band de vervloekte luft (Caffandra) uyt u zinne,' Verfoeyd de Godloofheyd van vuyl onkuyfche minne. Cajfan. Rogier, ken in u jeugd zoo dorre koutheyd zijn, Dat gy u niet beweegt door minne luft in mijn ? Rogier, als gy u oog tmer flaetop deze oogen, Gevoeld gy daer door niet minsopperfte vermoogen? Rogier, ik offer u dees lippen, en dees Ziel, Ontfangt mijn ofterhaod, waerom ik neder kniel Voor 't Altaer uws waerdy; ó welluft van mijn leve! De min Caflandra dwingt haer zelyen op te geve, Om na den eyfch des mins van u te zijn voldaen ; Dies neemt mijn doch Rogier, voor uwe welluft aen. Rogier, Eer zal de donk're nacht den held'ren dag bedecke"» Eer ik mijn Ziele zou met vuyle luft bevlecken; Neen, neen Caflandra, neen, 't zal nimmermeer gefchien, Dat gy genegen my tot mmnens liift zult zien. Caf. l
|
||||
Q -. ' V A N H E L E N a: 1$
j^""' Ten luft tny langer niet, u weyg'ring te verdragen,
aer rweet R0gier,dat hy (eer lang) 't hem zal beklagen.Biwi,
j^'cr" Gaet vry Godlooze Maegd, doet alles wat gy meugt, ^°yt zal u boos beleyd my trecken van de deugt j j^ yt zal u vuyle min tot welluft my bekoor£n j i^yt zal door uwe zond mijn Zielen» leven fmooren, ^,aer in oprechte liefd, betragt ik voor mijn Vrou j.elena,die"k drie jaer betoond heb liefdenstrou. £aer komt mijn Ziek voogdes, na dat ik ken befpeuren; |
|||||||
' H°?1S ^aer yets ge^l"e<^ n"et 8een mi)n Lief doet trearenj
£> na> Lief ik zie, ik zie 't aen u gelaet, rjat gy mifmoedig zijt; zegt my waer uy t ontftaet j^e °orzaek van u druk? Hdena. Rogier, (eylaes \) dit hert n ^?l u getviygen, ach 1 de nieu begonnen fmert, ^e'proten uyt ons liefd. Rogier. Wat is u wedervaren ? mijnder leed (eylaes.') moet ik het u verklaren 5
P '1° Vader, ach! die wil dat ik mijn minne ftaek, j" dat ik van dees uur u liefde gantfeh verzaek; y')nVader, ach! diewüdatikubyzijnvliede, jye' liever fterf ik laes! als dat zulks zou gefchiedej 'es weet ik niet hoe wy dit zullen leggen an,
^quamer middel (Lief) ik niet bedenken kan, jis dat wy t'zamen gaen in llilligheyd vertrecken. y°g>er. Helaes! ik zie dat u genegentheden ftreckea rechte liefd tot my, diesiku raden zal at gy u onderwerpt geenfins het ongeval
pat hier uyt zou ontftaen; maer doet u Vaders wille, j eWillig zal ik my met deze hoop (Lief) ftille; £ ^eet, gy anders geen bemind, mijn Lief, als mijn, vj1 lk zal niemants lief, mijn Lief, als d'uwe zijn j Yy.y zullen met beleyd een goede middel ramen, t aer door uyt liefde wy vaek zullen komen t'zamen j _,n voeden zoo ons liefd ter tijd 't geluk ons brengt «legentheyd, waer door u Vader ons gehengt
jC trouwen. He. Ach ! Rogier, ach! dat ken niet gefchieden, ^aer volgt mijn racd, en laet ons ftil van hier gaen vlieden, •guneer miJn Vader zal gevoelen 't ongeval, Ro^t ik dat hy in 't eynd ons liefd gedogen zal. 1*1 r 8aren voeg ik my, mijn Lief, naer u begeere ; ae* ab wy vlochten, ach.' waer zullen wy ons keere?
Wae?
|
|||||||
ï$S TOONEELSPEL
Waer crecken wy beft heen ? wat plaets verkiezen \vy >
Daerniemantons verfpied, maer daerwy leven vry ? Hde>:a. Ik weet gelegentheyd, laet dit aen my bevolen, Gebrtiykt dees middel Lief, enJaet ons t'zamen dolen; Op morgen komt by my in 't krieken van den dag, Op dat ik dan met u «gn hier vertrecken mach; 'k Zal alles tot ons rey s van node, vaerdig make. Rogier. En ik ooi u, mijn Lief, te dienen in dees zake. £'J"C TWEEDE HANDELING.
Céfikndra.
CalfaniT) Ögief, de trots die my door 't weyg'ren is gefcb'e'
JVVZal u een oorzaek zijn van quelling en verdriet ï Ik zal, om my op u, na luft, en wenfeh te wreeken, De wetten van de eer, en plicht der Maegden breeken,- Mifbruyken mijne fchoot, en {pelen u een pert, Waer door u yd'le roem, van eer, verduyftcrt werd; Ik zal, Rogier, ik zal uyt fpijt my doen beflapen, Op dat uyt my een Vrucht in onecht werdgefchapen ;• Van welke daed ik u'op 't hoogft befchnld'gèn zal, En brengen al u eer (door dit beley d) tèn val. Bm»'".' Rogier voor 't bedde va» Helend.]
Rogin. Hëlena", lieve Lief, de nacht is al verlopen,
Mijn Engel! üaept gy noch ? mijn waerde Lief, doet Open' Vw oogjes, en aenfchbüt de zoete Dageraed, En hoé de blonde Zon vetguld zijn fchoon gélaet. VoogdeÜé van mijn Ziel, hoe dus tot flaép genegen ? Ontwaekt, rijft op mijn Lief, ontwaèkt, ik overweg^ Metzorge, dat dézaek van onze liefds béleyd, Door al te lang vertrek,, mogt teeleii fwaerigfteyd. 't Is tijd, 't is over tijd, mijn Engeltje, mijn waerde, Dat met de morgen vroeg, wy onze reys' aenvaérde;1 Ontluyktu oogjes Lief, de lieve flaep verdrijft, De tijd en wil met Lief, dat gy hier langer blijftj> Ach \ mijn Helena, Lief, Helena Lief. Helend ontwakende, z,cyd.
Watvreezè Doen u manhaft gemoed nu dus zorgvuldig weze ? B.Oê
|
||||
H Ü H E t E N «; f m
^•Ue liefd die ik u draeg. He. Rogier, mijn Lief, wat raed i
y "s liefde is te niet, mijn Vader is te quaed ; £°° ik met u vertrek, ik zal 't met ftraf betalen, i^rees, waer dat ik vlugt hy zal my achterhalen, 5|) hem met wraek voldoen.al waer't fchoon met mijn dood, ]pt Was het laeft, mijn Lief, 'i geen hy met my befloot. 3?'^. Onluckige Rogier, hoe is 't geluk u tegen ? >\at baet het, Lief, dat gy (iryt liefde) zijt genegen f^et my te rreên in d'Echt ? als Vaders ftrénge ftraf, ^etbod doet op den hals, u liefd te treckeii af j'an my, ,n wiens gevry, driejaren zijn verloopen, y^n Welk my yder dag hoop 's uytkomft deed yerhoopeft j ^aer is (naer dat verloop) noch als het waS in't eerft, £n hoe ik nader koom, hoe ik my vind op 't veerft; ien aenzien my de hoop geen uytkomft en voorzeyd, gebieden reden my, te nemen mijn affcheyd ; i* dank u voor de eer, en deugd aen my bewezen, j5[.aer uyt dankbaerheyds plicht (Helena) is gerezen j ■yie tot vergelding my in eeuwigheyd verbind* ^len*. Gy weet dat ik u heb getrouwelijk bemind, j^.duurende de tijd uws liefds my toegedragen j 5rlln goede gunft tot u getuygt het welbehagen,' . p at ik in al mijn liefd (Rogier) u heb getoond, j^y Weet, met welke gunft u liefde is beloond; jr*en Hemel is getuyg, dat ik in 't eerbaer vryerr ehagen had^ en u %;an herten wei m0gt lyen ; J'iet in geveynftheyd, maef met een oprecht begeer,
j^'jkikdat voor God, in d'hoögen Hemel fvveer; j?.es, is het niet mijn fchuld.maer 't zijn mijn Ouders wetten, pe 't houwelijk, Rogier, van u en my beletten. 5??w. Dewijl 't dan zoo moet zijn.ben ik gezint te fcheyden, %;a c eerbaer vryen lang gepleegt tuffchen Ons beyden ; . aer wel met defe kus, vaer wel mijn Lief voor 't laetft, -W beeltenis blijft in mijn ziel eeuwig geplaetft; en Hemel gun, mijn Lief, Helena wel te varerr. |
||||||||
# feNa- Den Hemel gun Rogier, met waerdiger te paren,
»^'«-. Den Hemel die gun my mijn dood nu ik u derf. j "f". Den Hemel die' gun my dat ik uyt liefde iterf. 3^. Verfchoont my, ach.' in al het geen ik heb misdreven |
||||||||
""•Heb ik u yetsmisdaeu dat wild my ook vergeven.
|
||||||||
*So TOONEELSPEL
Rog. Vaer wel dan met daes kus.
Hele. O fcheiden al te wreed. Jtog. Vaer wel m ijn Lief. , „, Helt. Gy fcheid, maer't fcheiden ismyleed. ^"
Karel, Elizabet.
Eli. Hoe veel vermach de tong daer liefd haer fpreken do61 Zy is een Toveres in 't maegdeiijk gemoet; Ach! Karel wift gy hoe dat ik met lijf en leven Genegen ben aen u mijn weiver op te geven ■ Doch ofc ik u al min, wat is 't meer als verdriet, Mijn Vader wil (eylaes .') ons liefd gedogen niet. Kar. "Zoo gy my liefde draegt, weet ik ons voor te wenoe Een middel, die de haet uws Vaders wel zal enden. Eli. Ach .' Karel 'k zorge neen, zijn haet is al te groot. Kar. Geen trouwe liefde werd door Vaders haet gedood» Eli. Helaes! gy Karel fpreekt als hier in onervaren. Kgr. Ik zal Elizabeth, u zulliks doen verklaren; Is 't dat liefd mijn verzoek ten goeden duide ken , Van uwe Ouders gunft ik wel verzekert ben. Eli. Ach •' Karel, koft dat zijn, ach .'koft gy dat beleggen • Ik zou u mijne liefd niet weig'ren noch ontzeggen. Ka. Ik weet 'er middel toe, vertröu u maer op mijn, Eli. Wat middel, zeg my dat, kan hier toe dienftig zijn ? Ks. V liefde, Lief moft my zoo veele gunll verleene , Dat gy lichamelijk my deed met u verecne. Eli. Hoe Karel, zoekt gy my te brengen in 'r verdriet ? , j( Ka' Neen Lief, maer dat daer door ons houvvelijk ge(eh,c Sli. O ! neen, ik wil op 't hoogft die valfche middel vhe*Ê' Neen Karel, dat en zal doch nimmermeer gefchiede , Dit gaf een oorfaek aen mijn Vader van meer haet; Neen Karel, my gevalt in 't minft niet aen die raed. Ka. Bedenk u wel mijn Lief, hoe kan men beter ramen, Om onze zieltjes bey in d'echte te verzamen; Denk, Lief, hoe menigmael dees middel is gefchied, Eli. Helaes! hoe menigmael was 't menig tot verdriet. ^ K*.t Verdriet geeft zoet, wanneer 't zoet zuut'lijk wert v^( Eli. Wat p'rijkel is 'er in dat zoet dan weer gelegen ? (kre? ^ J Ka. Wat p'rijkel, ach •' mijn Lief.ken doch daer uit ontft3 EU. Wat p rijkel Karel, ken de zond de ziel niet fchaen • <j Ka. Z"
|
|||||
I
|
|||||
t> VAM H E L E N A. l6x
^« Zond die om beter fchied, ken die tot ftraffe dyen ?
jj'-Geen goet komt door de zond,dies moet më fonde mySj
j.e t]jd eiïcht dat ik ga ; tijd zal de uur vervullen ,
yat Wy op and re wijs malkander /preken zullen j
vaer wel mijn Lief, vaer wel.
Q3r* E" gy mijn Afgodin,
ntfang van my £jees jcus zoo jk a m;nnaer D;n • ]u ! Lief, noch ken mijn ziel van d'uwe niet wel fcheide»
och eens mijn Lief, daer meê wil d'Hemel u geleide. IC
jj • ,^'ever uur, nocht blijder dag, Meugtgy dan te trager ruften »
H' W 'V1 m*ins levms dagen ; Macr nufpoeyd ufnelle tijd,
ö/ j t* * krijgen mach, En als dan vry trager zijt.
Al f.et luk my na behagen 3 Hemel zal u loop dien dag, 5, ,*P *vk üeve fchoot. En dat zoete uurtje brengen,
ven zal een zoete dood. Dat ik minslujl plegen mach,
"^luP^ M'Vv San£en in^e tvA' '* VVelk mijn Engel zal geheugen j
j);- t'S"'lied, ha! vlugge uuren, Dat ik van te trouwefvvijg,
^hZ°°iVaetlu vitc'M'g z>jt> E*1 nochtans haer Maegdomkrijg*
ïei■ J- ?yte lanSLe duuren, . Venus, zoo ik daer toe raek, j-^. le lieve uur genaekt, "Z.al de minne mygebiede,
•r?']n blijdfchap blijder triaekt. Dat ik u een Tempel mzek
ï,j,' ' "l* ik u tijd geniet Daer u Offerhand gefchiede ;
2) Verkri)gen van mijnluften, Daer ik uw Altaren ft ook,
&y nu tefnelder vlied, En de min ter eer en took-
tielena. ~-
^'i (-aLr-We^,nocn eens vaer wel,mijn Vader,en mijn Moeder^
ï>at • ^ Ü een'^ k'nd> dat ^u'^er nochte Broeder , Iv};: Vriend, nocht maegh meer zal om hulpe fmeeken gaen, t)je tr°°ft alleen voortaen zalin dien hulper (taen , t)ie^an.m'Jn. 1'efde weet alleen de rechte grondenj Ha 1 ^ m m'Jne liefd, oprechtig heeft gevonden. È^0^ Hemels voogt, gy die het al gebied , GUl° '"'J"6 wil dat die naêr u gebooden ziet; t)e 1 y de weg des deugds oprechtig te betrede, G«n m Jïj"8 levens "Jd te fliiten in gebede i
My uir V u chtig God) dac ik na dezen daê <
Gun " "f^oze ftrik des werelds fcheiden macii; Teliev" Hemels God) na Geeftelijk aenrade ,
ven zuiverheid, de wereld te verfmade 1
LI In
|
||||
f$i t O O H E E t S P E £
Én dat mijn teere Ieugd langs't pad der deugde treed,
En volgt de zuyverheid in dit verachte kleed ;
Tc Wil uyt de wereld my nu eenzaem'lijk begeven,
ïn fchijn van Eremijt, om t cyndigcnm'ij'n leven.
O Liefd! nu ik niet mach genieten Liefds begeer,
(Niet in onzuiverheid, maer Goddelijke eer)
Met mijn gewenfehte Lief Rogier die'k Liefde drage,
Zal ik gaen dienen God, mijn Liefds verlies beklage,
In mannelijk gewaed, en fchijn van Eremijt, , ^
Op dat door dit beleid, mijn eer geen fehand vlek lijd. £'**
Rogier.
ityitr. Hoe vrolijk en geruft zijn zy, die haer begeven'
"Vyt's werelds flaverny,en gaen geruiiig leven, Daer eendracht veylig woond, oprechtigheyd omgaet, Daer nimmer vroom gemoed zijn naefte plaègt met haet} Hoe ruttig leeft een menfch hier met een klein te vreede, ■'. Na wettendes Nattiurs, niet nabegeerlijkhedei Caflandra, 't ts om o, om n Godlooze min, Dat van mijn Ouders ik my afgefcheiden vin ; Caffandra, omwiens luft, om wiens oneerlijk minne, Moes ik my eenig hier in vreemde lande vinne j Caffandra temt de tocht, die u de Ziele fchaed; Caffandra, bluft het vuur vau u Godlooze haet, Waer mede gy de glants mijns ecre zoekt te dove, Dat yder een van my een qaade daed gelove; Gy doopt u lafter tong in fchadelijk fenijn, Én fpuwt u boos vergif volmondig uit op mijn0 Beflapch liet gy vi, onkuiflelijk onteere, Om my (uit fpijt) de Vrucht als Vader op te fweere \ Ten-aenzien ik u min vol geylheid heb verfmaed, Toond gy u vaKcheid my met onverdiende haet; Dit 's d'oorzaek dat ik vlagt, en laet het God bevolen J Dit 's d'oorzaek dat ik zal in eenzaemheid gaen dolen j In eenzaemheid, (eylaes.') zal ik nu dolen gaen, Doch meteen vafte hoop in God geworteld ftaen 5 Een vafte hoop in God, verfterrik mijn vertrouwe, Dat by de vroomen ik zal worden vroom gehouwe • Wiy die in zijn gemoed geen fchuld van fchandvlek zier, Die fchaed de magre nijd in 't alderminfte niet. ** |
||||
t A N k E L ÉJ 4 *«|
|
|||||||
<! Helen» in Kluyzenaers gewoed.
j)" ™at Saet u aen in 't Böfch dus eenzaem hier te dwaleii»
fy.er nü geen vreugde, maer verdriet uyt is te halen ? £jatPord udat gy hier dus eenigu vertoond, (woonds W*ernauw'lijxGod, nócht menfch, nocht reed'lijk Schepfeï
£ aer Wel een groot getal van yflélijke Bèeflen, Vanare ^pókery van vee^ vermoorde Geeftén 5. y " Welk zoo mCenig hier (in 't dicht beboomde wout J bo01 fchtik, vol angft, gevaer, zich fpokende, onthoud. \jy' ^ch grijze Vader, hoeken 't hert bekommert weze, ^.atineer de Ziel zich heeft gewapend met Gods vreze $ f. er ïs'er yets op a'efd, dat vrezens óorzaek geefr, Ce 't,C'1 een V1"00m gemoed God opgeofferd heeft ? Q en leven is zoo zoet, als 't Hemels hoop ken peyen, jyf y^il om 't Hemels wel van 't Aerds gewillig fcheyeiïi ïvj' "wijzend uwe reen befpetirik Gocüijat yet, GerCL^ans onzèekef, o ft hét zeeker Godlijk hier. AllC l1 doent door dwang, te weten, dat u redetï t); en gegrontveft zijn op een'ge tegenheden, £0 - 0ntrnocten in't betrachten van u wenfch j , j^ °IS deugd zonder Liefd, door fwakheid van demenfch'o
Ên ^"^h is zoo van aert, wanneer hy leeft in luftefi,, |
|||||||
£ "at hy in de vreugd des Werelds 't hert mach ruften 5
j£° Wenfcht hy om geen dobd,hy wenfcht noit om den da^ Js. **»jne Ziel verhuyft, maer by hem blijven mach; U ?ac de kans verkeerd, loopt het geluk hem tégé, ^y 's (door tegenheid) tot fterven wel genege J j\]] 0ept dé Godheid aen, en wenfcht om 's levens end, tj:^enop dat hy werd bevrijd va"n zijn elend ; jj^dnduld, en geen deugd. Ro. V reden die zijn klaerlijk, t)e C^eén Sy Vader fpreekt, bevind ik recht, en waerlijk : ^al°Vr2:ael<; van tft''n komft hier in ^ woefte wout,
Tei! Y.ade|i>u van my vry werden töevertrout; ^eJ^'Jden, als de luft een geyIe maegd bekoorde,. ZqqJy ^aer ichoot mtsbruikt.'t géén d'eere niet behoordcT Verl 'l nattmrhker heeft (door toedoen van een Man) 0^ jetlt>; het geen natuur alleen niet geven kan : $)e *QatJÜi valfch beleyd te ftijven haer begeere, "cht als Vader my onfchuldig op te fweerev . LI' % Vi\\i
|
|||||||
*?4 TOONEEXSPEX.
Mijn Ouders veel bejaerd waer meeft de zorg by wöonu*
Hebben haer Liefde my in deze zaek betoond ;
Mijn Vader vond geraen een tijd lang my te zennen,
Daer my (als onbekend) geen menfchen zouden kennen ;
Op hoop dat met der tijd verand'ring mocht gefchien,
Dies God geleyden my, ach leyder.' dus allien
In woede eenzaemheid, door nare vreemde wegen.
He. Bedroefde longeling, ik ben op 't hoogft genegen
Te weren waer van daen gy komt, en wie gy zijt.
$$. Ach.' Vader, eender die van 't luk (laes!) werd benijd»
Het bitter ongeval doet my haer noodlot fmaken;
Doch moet (gelijk gy zegt) uit noot geen wetten maken j
Maer met geduldigheid de fware rampfpoeds laft
Lijdzamig dragen ; want een zalig Chriften paft
Gehootzaemlijk zijn wil, onder Gods wil te buygcn,
En zich een dienaer van zijns Heeren wil te tuygeni
Ach leyder! wien ik ben, en waer ik koom van daen,
Zal ik (mijn Heer) u doen te weten, en verftaen ;
Mijn naem die is Rogier, aen d'Amftel ftroom geboorenr
Tot ongeval, en ramp, fna't fchijnt) van God verkooren}
Tweezaken zijnder Heer, indien ik s'u verhael,
Zult gy bevinden dat ik heel rampzalig dwael;
Doch willig, mits Gods wil my dat heeft op-gelade,
Dies ik verlofllng zoek aen d'Hemellche genade j
Den oorfprong mijnes ramps heeft Liefde uytgewrocht»
En minne heelt (eylaes !) het werk ten eynd gebrocht }
In'tkortikhebgevrijt, gelieft in deugd, en trouwe,
Maer'twerde my benijd van eenGodlooze Vrouwe
Oft maegd, gelijk ik flus mijn Heer gaf te verftaen.
He. 'k Hoor wel, u Liefde is do'or haer teniet gedaen. .
Rp/t Is zoo mijn Heer,ik moft door haer GodloozeftreC''
Mijn Lief verlaten, ach! bedroefde hert, doet breeken
Een bracke trane ftroom, nu ik Helena mis,
Helena, die mijn Ziel, en levens voedfel is.
He. Gy noemt haer naem Heleen ? &>. Helena ik bemind^'
He. En minden zy u niet ? R°. Ach ! hoe zy my bezinde
Weet God, voor wien dat niet vetborgenis op Aerd;
Caflandra heeft alleen mijn Liefds verlies gebaerd.
He. Caflandra? Ro. Ia mijn Heer, Caflandra is die gene,
Die and'ren liet met haer oneerelijk vereene j ^4
|
||||
V A N H B L E N A. iSf
.Wa^^.j-- -l-"-"- J— •-««voor
|
||||||
j
|
||||||
j? "aer bellapen had, waer door dan ik verlooi
l^lnk mijns Liefds ;(eylaes.'j licht dat ik u ontftelle,
j '*s ik u heiligheid met yd'le reden qnelle;
jcje ;[wijg ik, en my voeg na 't Goddelijk begeer.
tiè r >ert voon in uvre zaek- R"' Mifdoen ik ook mijn Heer?
ty' *n 't minfte niet, laet my het eind van dezen hoore j
(yaer^Sy verzekert van die geen die gy verkoore
Jjo^chte Liefde) had, datzy uhad bezind?
Vèt ^' ia> Hele. Dewijl zy u, en gy haer, had bemind,
j)o honderd my dat zoo de Liefde van u beyde,
\ f? Va""c^e l°gen van Cafiandra mofte fcheide.
\fcUevalfcheid , was mijn Lief (ach leyder !) onbekend,
t)je neer de leugentael mijn eere had gefchend ;
In ^ zy °m deze zaek, als balling is gaen dooien,
tk^eftaetzy heeft aenGod haer jeugd bevolen,
I)3 ll Vader laet ons na u Kluysjen gaen ,
2a' ik u de zaek op 't breedte doen verltaen. > Blmeai
t> E R D E HANDELING.
r> Caffandra.
I jE lang geleden trots zoekt wrake van de fpijr,
tjeti f Dat gy noch even dreuts in 't minnen t'my waerts fijrj £9] . Van ydel eer waer meed gy zoekt te brallen, {i9,q°orCafrand raes macht verftroyen, en vervallen ; AlSü-rot£hen dwingeland, die my aendoet meer leed, ^e fo-lyiaTi °P Aerd, aen zijne Vyand deed; *'etrj^t Vak my te fwaer, mijn minne te verfmade, ^leer met Soed» e'n geit, zal ik om u genade Qtf, P.raechen ? 't is te kinds, ja 'r aidergrootft verdriet, Vqt I 'P ^e fmeeken, een, die gantfch niet overlchiet j yerv] e° 'k nu gewracht door mijn bedekte lagen ? b le& u * kaftaerr, m°et ik negen maenden dragen, >Nett " geteelt; op dat ik daer door zou \ «n n j^° u. verzoek tot eenig ander Vrou,
Pan 2ü?^'er' ^e vrucht als Vader op doen fweere, *k f\Vg gy pronken met het lof van yd'le Eerej Al 2oü^v ^3.1 uwe vlugt u haeft berouwen zei, u'K mijne reys aenvaerde na de Hel j
LI $ £a
|
||||||
ïSé T O O N E E L S P E L
En door godloofe raed van d'onderaerdfche Geeften
Vervolgen u tor in de poel der helfcher beeften; Om wraeke, na mijn wenfch, te nemen, trotfchen fiel. Wiens lichaem dat ik wil doen fcheyden van de Ziel j Dan doch, hoe fal ik beft Rogier te vinde komen ? Paer fchiet my yetsin'tfin, en'dicnd wel waergencrnen» En voort in't werk gefield ; hier woond in dit gehucht * Een oiide Toveres; die zal, met fnelle vlucht, Een daed'lijk fenden uyt; hier is 't, ik wilze fpreken,
Om my, dóór haer beleyd, op mijn Vyand te wreken j Waerzydy Toveres? wat maekt gy oude Kol? Ontfluyt de deure van dit donk're nare hol, En ftaet my eens te fpraek, u is 'er aen gelegen, Tovf, Wie is 'er op beluft, oft my te zien genegen ? Vertoeft, ik koom u by, fchrik niet voor mijn gelaet ? Wat is u zeggen ? Ca/f. Ik koom hier by u om raed, Poch, acht het noodig eerft mijn voorneem t'openbare0» Ik zal u zeggen syar. dat my is wedervaren; Mijn hoogfte neiging drijft my op het fpoedigft hier, Om weten waer mach zijn gevlugt, mijn Lief Rogief» Hoor wijze Propheters,dusisde zaek gelegen, Ik ben in Liefd geweeft tot een Rogier genegen ; Die mijn geboden min onwaerdig heeft verfmaed, Als't lichaem zocht in luft van hem te zijn verzaed ; , 0j Voor min genoot ik haer; voor vrundfchap ftuure woOfö Watdienften dat ik deed, geen dienften hem bekoorde» Dit fpeet my 't meeft van al, dat hy my deed dees fpijE» Dat 's dat hy vluchten; dies ik wil dat gy my zijr. Hier in behulpzaem; doet my blijken u vermogen, „, En maekt dat ik noch eens den fchelm zie voor mijnO°?volji
Tov. Begeert gy anders wat. Caj. Voor ditmael niet. T°v',^i, ïk zal pp u begeer, mijn fwarte kunft beginne. C1 Caffandra, Toveres, weer uyt.
To. Nu hebt gy 't zelfs gehoort, en grondig wel verftae°'
Dat u in deze zaèk 'r geluk wil tegen gaen, Indien gy trachten wild by u Rogier te raken ; Zoo moet gy u bereyd tot 's levens eynde maken ; De zaek loopt groot gevaer ; de plaetze daer hy is, m Die hiet men 't'Moorders Bofch, een woefte w^detP**'jft* |
||||
« V A N H E ï. E M *: \69.
zaek zy zooze wil, ter wereld is geen wet
£>e my de rejs (om Wraek te nemen) nu belet; j a^r is geen dood zoo wreed zy zal my blijdfchap telen, j, dien ik met Rogier mach na mijn luften fpelen j ^ Weetmet \yat beleid ik dit zal onderftaen, ju 2ou mijn Ziel daerom in "t Rijk van Pluto gaenj Q ^al in mans gewaed gewapend my toeruften, j * Wraek te nemen aen de Vyand van mijn luften-j. j,n ïoonen my aen hem een monfter tygerin, j/1 achten hem niet meer gelijk hy deed mijn min; ^v ga. en ftel 't in 't werk. lo. Gaet met my, k zal u léere,' P Wat manier, en wijs,gy derwaerts heen zult kèere, Binnt^ Karel, by hem hebbende een Hoveniers Py, wet
eenfpftc, oftefihop. j^'- Ha! Karel, ken de min de reden zoo ver brengen,'
"ïeft^fs een reed'lijk menfch, de minne ken gehengen^
Q Jtellen jn gevaer het leven, Ziel, en al ?
ju ■' j*; Elyzabeth, mijn Afgodin.ik zal,
J; Za\doqr dit beleid, mins lieve kuuren fpeelen,
Q ^ijn Elyzabeth haer zoete maegdom fteelen j
j^ oogen < QOgen (jje my hg^j. zoo ver gebracht,
Q .l niin mijn reed'lijkheid oneerlijk heeft verkracht j
^j 0r^jes! lief gegluur, dief-egge mijnes trouwe,
Ivj e ^arel, wild gy u beloft, en eer niet houwe ï
f eS uyt een zotte luft, en minnelijk begeer,
Q chenden zoo een Maegd door 't fteelen van haer eer.3
f) e^n > te deugdzaem is Elyzabeth gebopren,,
j^j door mijn (minnens luft; haer eer zou zijn verlooren |
Ma n' ^%°dinne neen, mins luften ik verzoek,
HaM>U te ^cnenden ik op 't alderhoogft vervloek j
Cetr er^e'-Pron^' 9eraed, ha' fchoonfteallerfchopne,
^ienft1* ■ Za^ ^ genoo?en mi" beloone ;
Èlv~ , "'B zal ik zi)n> zo° gy mijn dienftig zijt,
t)qj ;?'o.eth.mijn Ziel haekt na die zoete tijd;
\Vae ln dit gewaed, mins luft met u mach plegen,
O Vor *■??> °P'r hoogfte zijn mijn ziel, en zin genegen j
0 & Je van het vuur ' 'r "een mY net nerte brandi,
wonderlijke kracht! die'Karel zoo ontmand, Li i
|
||||
]«8 T O O N E E L S P EX
Die lieve uur genaekt en diend wel waer genomen,
Dat ik, als Hovenier, zoek in den Hof te komen ; Trekt Karel aen het kleed, dekt het inwendig vier, En zijt geen Karel meer, maer voortaen Hovenier j O welbedachte vond ! wat heeft min looze treken, Ik zal dit Edel hert in boere kleding fteken ; Wie zal in 't minft vermoen dat ik nu Karel ben, Nu gaen ik voort, om zien oft ik haer /preken ken. Karel trekt het Hoveniers kleed aen, ondertuffchen homt Cafjandrü
gewapend, en meend dat Karel, Rogier is. Kjr.Holh] wie zien ik daer ? Caf. Een daer gy nietpp dacwj
Kjt. Dat ken wel zijn, ik had geen Krijgsman hier verwacht» Wat is u zeggen? Caf. Yets, 't geen gy wel licht kunt radeö' Car. Ik raden? Ca. Ia, gy raên; verrader, door u daden. Careh Verrader, wat is dit ? ziet voor u wat gy zegt, JLichtzijt gy heel verdoold, oft qualijk onderrecht j 'k Handhaefde noit verraed, dat mach ik vrylijk fweere. Caf. Zoo gy 't niet weten wild, ik zal 't u weten leere 5 Wat waend gy, dat ik u in dit gewaed niet ken ? Car, Gy kent, oft kent my niet, verrader ik niet ben j Wie zijt gy>Caf. Een dieu het vluchten zal verleere. Car.lk vluchten noit om cjtiaed.maer ben die 'k ben met eefe' Caf. Mind gy de eer, hoe maekt dan Liefd in u verander ? Car. Die my mind, min ik weer, dies lieven wy malkander. Gaf.Hier vind ik 't geen ik zocht; wel eer zijt gy gemind Van eener, die u dreuts, en rot haer weigrig vind, Verfinadende haer Liefd ; dit is 't geen ik wil wreeke. Car. Gy zijt hier niet by die, met wien gy waend te /preker1' Ca/.Hoe na vreett gy de ftraf van u bedreven daed, Nu dat gy werd gewaer dar u de wraek na gaet j Onrfcennen zult gy niet u naem door deze klede, Gy zijt Rogier, van wien Calfandra heeft gelede De meefte Ipïjt, en trots, die yemant lijden mach, Het geen ik wreken zal op beden dezen dag j Ik zal u leerendoen Caflandraes min vergeten. Card. Ik heb mijn leven van Caflandra niet geweten. Cajfaii. 't Is valfch geloogen, 't geen ik u hier /preken hoor. Card. Gy liegt het zelvcr, en gy hebt een onrecht voor. Cajfii"
|
||||
C,wr , V A N H E L E N A. ï«9
in d't ^ recht,oft onrecht, zoo gy my niet met de daed,
OftQat°pftaende
voet, ook klaerlijk blijken laet j
£ü Sy die gene zijt, Rogier, Rogier die 'k meene,
jtqv ,2ai ik u het vleefch af-hacken van de beene.
V9n * **, die zoo meenig daed, ik die zoo meenig (tuk
ZiX\ -^'aPens heb verricht, tot roem van mijn geluk j
't js nu deze trots van zulk een bloed gedoogen ?
(Jy ponder dat ik u hier lijde voor mijn oogen ; •
Aetl Ct?8el» die de vlag (te kinds) op krachten roerd,
£ijt Wlen.niet blijkt, dat gy oyt degen heb ge voert;
\\ z 8V die man, die 't vleefch zal hacken van mijn beenen ?
Mi"rSgy zult veel eer u trotze roem beweenen;
È6Q i§y mY dwingen wild te zeggen wien ik ben j
5ti M°venier, gelijk dit kleed getuygen ken ;
Cw °°Ry 't niet gelooft, zoo doet my anders zegge.
h-J1' ~*at ik dees Degen u niet om de ooren legge
J^e, t)der valfchen fielt; 'k zeg noch gy zijt de man. Cdan,
'lis ] ° 2y om proef hier quaemt, beproeft mijn machten
Karefë 8enoeg getrotft. Cajf. Geen dreygen doet my fuffen.
lS0 " r°otfpreeken ken in 't minfte deel my niet verbluffen,
C,/r ( my de eer en zegt doch eens wie dat gy zijt ?
Me "a y vraegt hetgeen gy weet.dies barft mijn gal van fpijej
Kari'i 3'er verrader> dit zal u doen kleynder zingen.
t)0cl' l Schijnt ik gedwongen word, tot ongenegen dingen,
»als het wezen moet is 't kortfte pad het beft.
CVfo„ „ . Karel loopt 'er onder, en doorfteekt haer. • ^tt is u loon, neemt dat noch voor het Ieft, Bimm.
V I E R D E HANDELING.
£i. ~Elix,übeth, met haer dienjlmaegd.
|
|||||||||
'^•T Vcy
|
|||||||||
Lucia. Me Vrou.
|
|||||||||
i>o0r El'^' Eylaes.' onfteld is mijn gedacht
*-uua r\en Denaude droom, van dees voorleede nacht. ^Y?or droom? Pat de °?r droom (Lucy) vind ik my zoo verflagen, k fchrï °ecnen my, van angft, nau kunnen dragen ;
e rPook %h>CS' 'k fchrik> waer dat ik kom ofc Sa*
°K die k zach door droom, die volgt mijn flappen na.
LI ƒ Lu. Me*
|
|||||||||
iy» TOONESLSPEL
Lucia. Mcrvrou, droom is bedrog, wild u daer niet in quelle '
Elizab. Lucia luyftert toe, ik moetze u vertellen; Mijn docht dat ik een Duyf geneygt te paren zach, Waer by een Sparwer (op zijn wijze) met geklag Zich voegde; zoo dat hy het teere Duyf je groete, Op hoop, aen 't Beesje zijn verhitte luft te boete j Om aen 't onnozel dier te toonen j'ongepaert) Met flim bedrog, zijn yuyl en roofachtige aen; En dat my ditontfteld (Lucia) 't heeft zijn rede, My leyd (meer als ik zeg) yets fwaerlijxop delede; Dan doch ik hoop dat God voor eenig ongeval, Mijn (door zijn mogentheyd) genadig hoeden zal, , Lucy.I».Me-vrQu.£'.Vertrekt.L*<fM.Ik doe 't geen gy gebi^'
Elizab. Doch dat ik hier vertoef, en mei l aen niemant niet. . K«/. Wat bracke dou ontsierd (mijnLief) u roode wang511 Wat heeft u lieve hert zoo droeffelijk bevangen ? Wat drijft'er uyt u borrt, oft Maegdelijk gemoed. Zoo meenig zucht, op zucht ? zeg my wat tegenipped Dat u bejegent is, zedert mijn laeit byvveze ? Eylaes! u wezen doet my quade tijding vreze ; Wat let u Lief? ey zeg! £/^.Ach ! Karel, ach! ik ftcif Veel liever duyzend doön, eer ik het zeggen derf. Orf/.Hoe Lief ;ik bid u houd voor my doch niet verborg5"' Elkab. Verbergen ken ik niet, hoe wel ik ben vol zorgen. KW. Wat zorgt gy lieve Lief? de zaek is't licht niet waer1" S.Ach.'woudatGod,ik zorg.C«.zorg piet mijn Lief,beda^' Elizab. Bedaren, ach lik ken tot geen bedaren komen. Cftrtl.ïk weet de oprzaek licht die 't zeggen u doet fchrorö6'' De zaek loopt geen gevaer, fteld gy umaerte vreèn. ? B»*a/>.Hetleyd my al te fwaer(ach! Kareljop de l'eên.(klaf^
Corel. Gantfch niet mijn Lief, wie ken yets van inijn daed ve' £/i*z.De tijd,eylaes!Car.Detijd?£/^.De tijd zal 't openbar2'' Cf el. In't minfte niet mijn Lief, daer zal noyt yemand zij0' Die dit bedreven feyt vermoeden zal op mijn; Genomen 't quam al uyt dat ik hem heb befprongen, VGefchiede mits het my werd op den hals gedrongen. Mkob. Hoe Karel, wat is dit, wat hebt gy doch bedreven • ? CinW.En weet gy 't niet mijn Lief.dat ik hein nam het leve" ' Hhtab. Ach ! Hemel, wat ik hoor, wat hoor ik hooge Goön • Hoe Karel ; wat deed u een zielig Ichepfel doón ? ^ |
|||
j\ W A N H JE E E N ht
JhUt ^'eemoedig was, dat deden and're reden,
'Cbt gy u ZOo rnifgaen; zoo 2ai 't npyt zijn geleden £al ik met u in Liefd vereene; neen, ö neen .' 'k^? 'ang ik leef op Aerd ontzeg ik u met reen ; jyWilt niet van deze zaek, maer (laes!) mijn droevighedeti We Waren meeft ontftaen, alleen uyt deze reden ; v anc mijn inbeelding bad ontrpu van u vporzeyd, " nu ontzeg ik u om dit Godlopze feyt,
^ard. Droom ik, hoe is 't met my; hoe is 't met my gelegen? j.y onbedachte tong; fy had ik doch gefwegeti j ^V rcukelooze hand; fy onbedachte daed ; j^.^chteloos berou; fy klachten al te laet. v.al Karel nu de naem yan moo'rder zijn gegeven ? ^aer my dit fnoode feyt is op den hals gedreven j t0e Karel, zult gy nu gevoelen dubb'lepijn, yer" moorder heeten, en zonder EJijfbeth zijn? 2^?.« eer door 't ftael.dat dees de moordfteek heeft gegeven, ji,,n.eygen moorder zijn, en brengen my om 't leven; j-.^il door 't blanke ftael, dat dees de moordfteek gaf, y 'Jn droeve levens draed qnrijdigh fnijden af; • jjj^J "ever wil ik mjjn verliefde boift ontblooteu, . door dit minnend hert, dees ftale degen ftooten ; *j.sponder u (mijn Lief,) en waerde Afgodjn, y 'even op der Aerd, te derven uwe min ; oo my u lieve min, u min niet maph gebeuren,
^°° zal de wereld dan mijn droeve ramp betreuren. ^&.Die reden (Karel) ftaekt, miftrout niet op Gods macht» tyu ^0or KV lichtelijk tot kennis werd gebracht; . Md u joc ware boet van u mifdaed begeven. £?re'> t ls my vergeefs getrooft, zoo'k zonder u moet leven, t- ,* ^n z°o 't niet anders mach, wat is 'er om te doen ? "^"cl' Zoo zal dan Karel na het eynd zijns levens fpoen^ j. vee beulen plagen my, en pijnigen de zinne, j, Q een dat is berou, en 't ander is de minne j IQ ?ln Elyzabeth, doch af keer is mijn loon, £j 'raf heyd al te ftraf.' ó overwreede Goon .' j^at mijn Elyzabeth haer Karel ken verfmade, ■^11 hem het ongeval haer laft heeft opgelade; j^u tny (je mcefie trooft 0p 't hoogft van nood e zy, • tt toond gy al te wreed,« wreedheyd tegens my. |
||||
jyt TÖOMEBLSPEt
Looft bange borft, ey loos! een overvloed van zuchten ,
Nu mijn Elyzabeth, haer Karel wil ontvluchten; .
Ontvluchten, hoe ken 't zijn ? Eli. Twee zaken ("Karel Heer;
Beletten my de min, en willen 't nimmermeer.
°t Een is mijn Ouders wet; zoo dat ik u voor dezen
Heb menigmael gezeid, dat niet zou willen wezen ;
Het tweede ïs (eylaes l) u Goddelooze val,
Waer door ik nimmermeer, met u vereenen zal;
Eerbiedig dank ik u voor d'eer aen my bewezen ,
Ik bid u voor het laeft, der Goden ftrafte vreezen j
Met ootmoed en berou, u zondig hert verneerd ,
Verzoent de Goden, en u ziel ten Hemel keerd. ■&»««"•
Kj, Vlucht gy ? ha.' moorderin, en wreetfte aller vrouwe, -|
Vlucht niet Elyzabeth, het vluchten zal u rouwe j
Nu Karel kort beraed, daer 's hulpe voor u pijn ,
Hoedoch? tefterven, ach! wiezal mijn rechterzijn?
Ik zelfs, gy zelfs ? ó neen, waerom ó neen ? 't moet wezen ,
Hoe wezen ? wild gy dan de groote God niet vreezen ?
Wat vreeze ?'k vrees gantfch niet, holla; ik vrees 't gefpuis
Dat eeuwig zielen plaegt, in 't onder aerdfche huis 5
Ha! ha! wat fantazy zoekt my dus om te leye ;
En met een vieze fchrik van helfche plaeg te peye ?
Weg grillen, Karel fa fcheid af van 't vies geteul,
Kom ftier u ziel ter hel, en zijt u eigen beul ;
Neen, Karel; neen, ó neen, bedaerd, moord niet u zei ven»
Laet wanhoop doch zoo diep u ziele niet bedelven,
In 't nare duider rijk, waer ftrenge Ptuto heerft,
En Helfche (laven dwingt, daer yder om het zeerft
Zondige zielen plaegt; wat mach ik doch bedenken?
Vaer met u zaeken voort, geen Duivel kan my krenken.
Raek ik in Plutoos rijk, het heir zet ik zoo om,
Dat ik licht in de plaets van Pluto zelver kom ;
Ik zal (alslupijn zelf) ter hellen neder dond'ren;
Waer van mijn komfte zich Prins Pluto zal verwond'ren j
Wiens ftraf heid mijn geweld in geender wijs ontziet,
Maer zal den Hei-god zelfs vermorfelen tot niet;
Kom Cerbre helfchen hond, u hulp aen my verleene ',
En fcheur dit knagend vleefch van deze taye beene j
Proferpina Princes, kom zeg ik voor den dag,
Op dat ik u't gefchenk mijns ziels vereeren mach; »
|
||||
ft > V A H H E I. E N A. ïf$
j, r» nare af-grond op, en fpalkt u kaken open ,
j*?0! eunjers altemael om Karels ziel te kopen; fc Ri Charon met u boot wat leggen aen de wal, ^n laedze met een ziel, die ik haeft loffen zal; j^een ftraf is my te ftraf, mijn fnode daed te wreekens w^iWe ftraf heid my (Elijsbeth)is gebleken; j.e' aen dan droeve borft, bereid en maekdefteê aer \ vinnig ftael zijn luft boet in u bloed, ö wee!
jT^ee! Elyzabeth, nu gy my hebt verlaten, Y 0et Karel, Karel zelfs, zijn eigen zelver haten $ >jaer Wel voor 't laefte dan, dit fwaerd zal uit mijn borft j °en ftralen een Rivier; op dat u grage dorft ji ^ra«kezy gelefcht; ha! wreedemoorderinne, "erf, ik fterf, ik fterf, nu gy my niet wild minne.
Hy doorfteefy hem'.
Mizjileth.
jj'*« _Als ik van Karel flus voor 't laeft gefcheiden ben,
Qeect my 't berou beweegt, dat ik niet laten ken j
Et!*1 ™'Jn berouwig hert aen Karel t'openbare,
ïs K^1'0 Senegen z'e^ fö1 liefd) hem te verklare;
^ Y in ongeluk vervallen, 't was door noot,
Qe* deed hy die uit liefd, luklooze byftant bood;
j_j ^fgod mijnes ziels! oft ik u al wil haten,
j 6t ls vergeefs, de liefd en wil 't my niet toelaten j
jyP'aetsvan haet, zit min geworteld in mijn hert,
^ e mijn verliefde ziel gevoelen doet u fmert;
jv° haeft, ach ! Karel, als mijn oogen 't luk genieten ',
£ z>' haer lonken op u grage luften fchieten ,
t>a? Za^ m''n w'"'ge ziel^door liefd zijn aengeport,
Eo ff ^ae»r "'e^ a"een hertgrondelijk uituorr.,
On? -ens> u °P j ° Karel! 'k zal my' voegen,
Jyj U' 'n uwe m'n>ten vollen re genoegen;
t{; Uur verkracht mijn Geeft, en wil dat ik met luft,
{V * 0n-der 't Elzen loof, my flapende wat ruft;
VL °?P> ofr Karel ondertuffchen hier mocht komen ;
^uioT'en 'kin miin ^aeP' nooP heugheüjk te dromen g
t>af te?re voetjes buigt, ruft neder in het groen , r mijn verliefde ziel haer middag flaep wildoen^ |
||||
TOONEEtSPEÉ
|
|||||||
V4
|
|||||||
Zfgnet neder \itten, engeraekt inflaep* ondertitffcben komt de Gef
•van Karel voor baer verfchijnen. Ka. Waek op Elyzabeth, waek op, waek op van 't flapen,
En ziet u Karel hier (Elyzabeth) wanfchapen,
Met wangen bleek; waek op. aenfchouwt wie dat ik ben,
Een die u riieigenoeg voldoen met bidden ken :
Om tot vergiffenis zijns mifdaeds te bewegen,
Eylaes! eylaes ! eylaes! Elyzabeth, 't genegen
Strekt op het alderhoogft om u te bidden an,
Te bidden zoo, dat ik niet meerder bidden kan
Om u vergiffenis : hoe ken 't my zijn vergeven,
Het geen ik heb miftlaen in mijn voorgaende leven ?
Ach! bidden al te laét, de zond heeft my gedood,
Dies is mijn arme Ziel in d'aldergrootfte noot.
Schrikt niet Elyzabeth, 'k vermach u niet te deeren,
Maef u door mijne komft ftantvaftigheid té leeren : i,
■Aenfchoud dees bloed'ge borft, aenfchöiid mijn diepe wd1 '
Die 'k eeuwig dragen moet tot ftraffe van mijn zond ;
Door geilheid die my heeft aen d'eene kant beftrede,
Ten anderen heb ik 't gebod Gods o vertrede :
Daer by mijn zelfs gedood, o bitterlijk gequel»
O knaging mijns gemqeds ! ö pijne van de Hel.'
O yfïelijk; geween! ó knerzeling der tanden!
O Helfche tyranny ! ó Hel.' ó eeuwig branden!
Mijn Geeft (Elyzabeth) molt gy voor ditmael zien',
Steld u geruft, 't en zal na dezen noyr getchien :
De oorzaek is om u rechtvaerdig te verklaren,
Dat ik u zocht tot luft van min, maef niet te paren ;
Dies ik in geylheid, niet in Gods vrees heb gemind :
Ik heb geen meerder tijd, de droeve uur begind,
Dat ik weer keeren moet na d'onderacrdfche kuylen ,
Daer nimmer eind en is van kermen, en van huylen,
Door d'önverdragelijke pijn van <l'Helfche vlam,
Mijn bootfehap is gedaen : ik ga van daer ik qua nu &'""'*
HUzaheth, ontwakende ieyt:
S.Hoe dus, wat fchrik, wat fchroomdoetmy de Ziel ontr0^
En fchijiïen my, eylaes ! eylacy! te vervoere ? vj |
|||||||
ty m V A M H E t E H *. I7S
\|/j 'wceft*er om en d'om, zob fchrickig voor rny heen,
l£ /- u aer' w'e Czeg 'k) komt daer ginder na my treên ?
jj _ "r'k, zie daer, zie daer, daer komt 'er een aen karmeo,
\Vj ^e. my met geweld te vangen in zijn narmen ;
Vei ly t m'ïn Lief, eylaesl voor zijn gelaer ik beef,
Kb e^ : acn ' acn ' acn' ik my gevangen geef j
Üie • & '^) uwe Lief, kom zeg ik my ontzielen,
\y n,e,: en hebt ontzien u zelverte vernielen :
V QCr v'«cht gy Karel, ach.' utijnKarel, das verkeerd ?
j) °Ren opgefpalkt, ü kaken uitgeteerd :
t) ^r komt mijn Karel aen, zie daer, hoe komt hy trapper^
fcn / ■ Wat*" ^e *?**£> ^y wil ** overftappen^
^ed t0t my toe'ha ! Karel fioute ^aft'
£je*-jaer,daer Pluto daer, daer houd hem Plutovaft; ^ , aerhet fnood gebroed, deNickers met hun allen 5
^ i -Karel, hoe zijn ü de oogen ingevallen.
Vc' 'Cnelm, moordenaer, laeg-legger na mijn eer,
tre^t,ha! fielt vertrekt.en komt hier nimmer wcêr. Bhmeiü
$ , Rogier, Helend.
J)je "erlangen drijft my aen om weder t'hnis te raken*
ïns geeft my (Vader) raed hoe ik het beft zal maken j fie) o ^ «ïiend bequaemft in deze zaek gedaen. ïs]^ .Gemoed getuygt my u vertrek noch nier geraên 5 t)0 * & heb befpeurt de oorzaek uws vertrecken, Vjt°r Valfcheyd die gy my op heden gingt ontdecken, £0 ^Cl'e m'n gebroed: Caffandra, zoo gy zegt, £aR U ^oor ^m beleid te brengen tor de Echt; ^toln ^'e gebruikt vee! duiftre flimme treekèn, v °aer Godloos verraed (uyt fpijt) op u te wreeken; £y /°* l 'laer fnoode Kaft te plegen na begeer, ïni}- racht door boos bedrog te krenken uwe eer : £0oe.n.Ry u (Rogier) voor zullix wild verhoede, ^at"t ^ 'k volgt mijn raed, en houd het my ten goedej 00j ü voorneem zoek te breken, 't fchied om beft; ^rn *eec het, ach.' hoe mijn gemoed my drijft en! preft j ^3ed1-iWat ^ vermach) oprechteüjk tetoonen, ^iin u *l«ali'ik. wild (bid ik) mijn raed verfchoonen; Én J? 0ordeels, 't waer u beft, als dar gy wel verzaemd, ec een goed partuyr, weer by u Ouders quaemt. Ro. Ach!
|
||||
27« T O O N E E L S P E L .$
Jfo.Ach.'Vader.koft dat zijn,het waer mijn hoögfte wenfc
Zoo ik genieten mogt de deugdzaemft aller merifchen,
Helena ! dieik heb zoo trouwelijk gemind ,
En zy van herten my had wederom bezind;
Wat luk waer boven 't luk van mijn geluk te achten ,
Als my mijn Vader mogt zoo weder t'huis verwachten; .jft
Watblijdfchap, en wat vreugd.zou 't voor mijn Ouders
Dat zy my zoo vol vreugd weer zagen, na mijn pijn.
"Weg reden zonder hoop, weg ydele gedachten,
Die my onluckige, doen zoo geluckig achten ;
Dat my 't luk zou gefchiên te trouwen noch met hacr.
Hele. Het zou gefchieden wel, zoo ik Helena waer.
O Almogende God ! door u almogentheden, .^,
Vergund my doch mijn Wenfch. Rpg. Ach! Vader,u gebe
Getuigen my de guntt, die gy u dienaer d raegt, •
Doch, denkt het geen gy bid, aen Gode zelfs mishaegd- it
He. Mishagen? «o.Ia. ii.VVat reên?ifa.De reden die zijn de
Dewijl gy bid om 't geen, onmog'lijk, niet kan weze,
Vertoorend gy Gods macht, onmog'lijk kan niet zijn.
He. En kent gy dan Rogier gelooven niet met mijn,
Dat wat onmog'lijk fchijnt, God mogelijk kan maken.
Rp. Och neen mijn Heer ! door fchijn veranderen de zak
Niet hare eygen/chap; die blijven zoo zy zijn,
't Onmog'lijk dat word niet, of't is maer door de fchijn.
Neemt by gelijkenis, dat gy u manne lede ,
Met Vrouwelijk gewaed uitwendig gingt beklede ,
En maekten u gelijk in kleding als een vrou ,
|
|||||||||
Gelooft vry dat men u daer voor ook oord'len zou ,
|
KA
|
||||||||
Maer 't waer allee door fchijn.He.Gy fpreekt van yd'le za
Maer 't geen ik zeggen wil dat zou de Godheit rake ;
't Onmogelijk moog'lijk werd door Goddelijke macht, ■
Den menfch eerftzijnde niet, die werd door Hemels krac*1
Van Gode, 't geen hy is ; dan doch 'tGod'lijk begeere ,
Zal ik, voor dees tijd, in Poëtery verkeere ;
Tot tuige mijnes gunft, zoo gund ik u, u wenfch ,
En my om uwent wil, te zijn een ander menfch ;
Ik wenfchten dat ik waer Helena. Rgg. Door wat rede?
He. Om u te toonen, 't hert en ziels genegenthede ,
Met welke dat ik u hertgrondelijk bemin •
Rogier ik beeld my in dat ik Helena bin ; ^o
|
|||||||||
£0 ¥ A N H E" t E N Pt, ■ *??
Qe T& Üefds neiging my, en 't fchijntik door u deugde t
tj^^ftekt ben dat ik met Goddelijke vreugde,
J) - etne'' er °°kGod, op-offer mijn gebeên ,
fc, z>Jne Godheid u verleene u Heleen*
£>at ■"v'1! ^ac*er> '^ befpeur met welk eengoet genegen j
lnj-lt£ u hulp, en gunft, tot mywaerts heb gekregen j
J) en "guiftig hert geen macht ontbrak,'kvertrou
Scl ITly > na wil, en wenfch van u gefchieden zou;
£ °°n my u goede wil, die macht niet kan betoonen, ■
V„°Zalik niet te min u even dankbaer loonen ,
ï)e ' ?Ue eer, en deugd, die gy my hebt gedaen;
Ver '1' mijn Jieftmy trekt om w'edert'huis te gaen „
Incj .z°ek ik u verlof. Hele. 'k Heb u niet te gebiede *
ÏVj en ëy fcheiden wild, u wille moet gefchiede ;
Qy r ach! (Rogier ) eer gy van hier vertrekt, zoo Jiiöef
Èe °%er> mijne raed, en Vallen eerlt te voet.
HjJr.°°te Majefteit des Hemels ■, laet ons hedë
]} '[> tnijn KUiisjen gaen op-offeren gebede,-
Op jU 'n uwe weg den Hemel gunftich zy ,
V )j ac RY veilich metier geraken weer, daer gy
Tot e öuders
meugr in goede welvaerd vinde ,'
my in eeuwigheid verbinde j Op j °Cn Rogier, ey.' kom, en laet ons beide gaen, 0'n lJ ^10 ons gebeên de Godheid werd voldaen j tot uwen voordeel te verleene.
^eiij ('ac '^ (na m''n wenfch) mijn waeide Lief Helene, ïe j?Cen mach ; ik ben gewillig en bereid , lenen in gebeên Gods groote Majefteit» £ Be Gesfivan Caffandra.
h\t j,raeKt droeve kommernis, deugd-lievend longeling„
Tot rn' e iaren 'ang in ge''e luft na S'ng j
^ann ^Ces d'ePe wond het leven heeft benomen ,
t>o0 eer ik onder ftond u valfchlijk na te komen ,
t)je aad eens Toveres j my moeten onder weeg
Ver^ne> Waer van ik dees fware-wonde kreeg;
gy 't waert Rogier, wiens tnïnns
^Or> j1 .f3Zerny verwerden my de zinne ; Or>"| j** '^ Onbedacht, door Goddelooze raed , ^ogft vervallen ben in een vervloekte ftaet j |
||||
*•>% t O O N E E h S ? E t'
Mits ik her helfch geipuys te hulp zocht u te quellcii;;'
Zoo lijd ik nu de ftraf, en wreede pijn der Hellen ;
'k Ben door u deugd geparft te komen voorden dag,
Op dat ik daer door u mijn dood getuygen mach j
En dat gy weren zond mijn leven is ten ende,
Moft dees mijn korr.fi gefchien j dies ik my weder wende
T er plaer.s, daer naer geween, en bitterlijk geichrey,
l)e 1-feifche Poel belwalkt met zuchten veelderley. B#«J
}\o°i ;r.Ikfchrik in mijn gemoed,rechtvaerde ftraf doet blijW
Dien God, van wien mijn hoopzal nimmermeerbefwiJKen>
O wonderlijk bedrijf! ikfpeur, óGod.' u macht,
Met welke gy my hebt in het gemoed verkrachte
Dat ik als machteloos, Heer, dijn Almogentheden,
Genootzaekt ben nochtans met krachtige gebeden
Te loven; Vader ach ! wat voor een dankbaerheyd,
Zal ik betoonen God, mijn Hemels Majeiley t ?
Voor dit geluk,'t welk my gefchied is door betfterveti >
Van dees Caffandra, om wiens wille ik moft fwerven,
Als balling achterland, gefcheyden van die geen,
Die ik zoo trouw'lijk heb gelieft; mijn Lief Heleen.
Nu zal ik dag, nocht uur verznymen, maer my (lellen,
Om my in d'Échte met Helena te verzeilen;
Dies wegen laet ons gaen, ter plaets daer men God eert),
Of dat mijn droeve druk, weer in geluk verkeerd. ^f ,
Elizabeth by haer hebbende een Norme-kleed,
met een Doods-hooft, Öm in eenzaemheyd te zijn, Want de wereld trekt begeer,
PVil ik mijn Altijd neer, '
Vyt de booze we-eldfcheye -, Eenzaemheit de Geeft na boven-
Hn met een oprecht begeer, Ach '■ als my de vlugge tijd,
In den Heer , VVijfefirijd,
Men Godzalig leven leye. Van de dood brengt ingedacMen;
Daer het hert e, na zijn vvenfeb, Dan voel ik mijn geeft getroost ,
Van denmenjeh, 't Aldergrootii , ' t* u
afgezonden is, om rede -, ' Van de wereld klept te *co*r''
Dat men van des werelds firijd, Al het werelds zoet gew
Is bevrijd, In der daed
God te eeren mtt gelede. Is maer fnooUe yddbeden i
VVant die ondermenftht fvveeft, Als men overdenkt hoe r<u
Zelden heeft Dat het glas, .
Gte gedachten, GodteUven; Vanhetleven, daeldbeneden. ■>
|
||||
H E L . E N A.
|
|||||||||||||||||||||||||||
VAN
|
|||||||||||||||||||||||||||
«70'
|
|||||||||||||||||||||||||||
m
|
|||||||||||||||||||||||||||
Kjji1?* £<%z <fes Heertoevaegt) Meter in pkiéts va» dien fal deugd i
|
|||||||||||||||||||||||||||
be^/-erkeyd oen God ken geven ;
\n SaJaem ii in zijn gemoed, •nee z.alig u diens leven.
Mi,l?eU><kfeguadte Ai 1 tAe b-'Heboofefireken.,
^^".Sevd/chtefchiju |
In mijn. jeugd,
Zalig mdi Liefde Bloeye. En dit fuyver viiït gevvaed
Zal defiaet, Van mijn riynigheydgetuygen;
En in defe Zuyv'i-e fchijn , Zal ik mijn, Voor mijn Schepper nederbuygenl Dat hy my in defeftaet ■
|
||||||||||||||||||||||||||
Doch toelaet,
Al mijn leven te vol her den 3
Op dat ik na defe» dagh, : Heuwig mach, (Heer) by u onlfangen werden'.
Laet dit Beckeneel voor my», |
|||||||||||||||||||||||||||
.. 'n t eynd als gal opbrekeri.
Ai * *ZlorY. *oem, en pracht, ti" "tocht, r AuVVe^fi,ènvermake;
tiet rVen {hoe begeerd) ^gereld U verfake.
*-"yt „ff1 'k de vuyle min |
|||||||||||||||||||||||||||
Spiegel zijn,
Om mijn zelfs te loeren hennen;
Dat vvy {na het vleefch) van Aerd,
Stof.geboerd,
JSiet dan/lof, en afch en bennen.
|
|||||||||||||||||||||||||||
9» Kin
|
|||||||||||||||||||||||||||
**%
|
en ik verfoeye -
|
||||||||||||||||||||||||||
Vaer ^ dan fnoode Feex met u bcdriegery, .
3VIet je'> wereld, vaer wel, gy heerft geen meer in my,
t>ieu.uftoodvérraed, en böozeliftig'heden,
\Vgt '-r Zo° menig nienfch métftnerten heeft geleden j
t)er 2'c gy wereld doch ? èen Poel vol damp, en ftank,
Èen a ?"de!oo7.en vreugd, en droeven ondergank ;
5en u .» een Helle zelfs, die niet uitbraekt dan pl.jge,
V^r, 0er> een fnoode Feex, die vruchten.fchij'nt té drage
£>je .r^Jig4e; maer eylaes! die op u vruchten ziet,
O wj'1 'n llwe vreugd, een helle vol verdriet;
fcti «jj ^! w« zijt gy een Voedfter van Godloofheid,
Ó 4qQ\ c'e rnen'fcnen CR) 'in overgeven boofheid j
Êti blaft ' 'loe.^reèlc' gy delerren naer u zin,
Ry ^ e" den gierigere u loze ftreeken in;
Per p.r ' ftookt. het hert, en fcherpt de bïtzc tandérr,
Êti'f,°^ner die door nijd opilocken, allé fchaiiden j
'tls^W*;n jalleruit, van vromen, wereld ach •'
fpie °rff ^31 ''c u bedrog verhalen mach ;
*?Ql*io1 r' Waerc' gy vack voor veeler menichen oogen, iBto^v ^at ^en '"enfch,vvierd van den men'fch Bedroi>ety
"iï'ijk wereld, ach 1'onmog'lijk zou 't u zijn, Mm a ■ Tc
|
|||||||||||||||||||||||||||
iSto ÏGÖPtEELSPEL
Te zaeyen in-den menfch, u wreede Ziels fénijn;
Vaer wel wereld, vaer wel, dit zal mijn leydfman wezerï,
Door wien ik niet en zal u lift, aft valfeheit vrezen;
Dit kleed, dit Nons gewaed, diend my voor's levens tijo»
Dit Beckeneel een baek, waerna mijn Ziel met vlijd,
Zal Mieren 't zinnen Choor, om niet te mogen dwalen,
In 's werelds Woefte Zee, waer in niet is te halen
Als quelhng, lift, bedrog, verdriet, ellend, en pijn,
|
|||||||||||||||
Vaer wel wereld, mijn vreugd voortaen in God zal zijn
|
Eimiï'
|
||||||||||||||
VYFDE HAND E LI N G.
Melena, Rogier.
At is'er dat op Aerden leeft, |
|||||||||||||||
Geen niet zijn baeft verand'ren heeft,
|
|||||||||||||||
En fchielijkken verkeeren ?
Geen dingen hier ter wereld zijn,
Hoe groot van macht, hoe vaft in fchijn,
Die geen verand'ring leeren.
Ro. Den Hemel, die op 't geurig kruide Dat in de groene velden Tpruy t,
De koele dau laet dringen ;
En cjerd het lieffelijk gebloos
Van Lely,Vyolet, oft Roos,
Getuigen al veranderingen.
Wanneer zy buyen neder florr,
En met een felle wind omgord, Oft zengd met blixem vlagen, Een Roos, oft Lely fchoon ontdaetr, Schoon men die in haer fleur zag ftaen3
Leyd morgen fchielijk neer geflagen. He. Den menfch (gelijk men heden ziet) Is heden wat, enmorgen niet, Door doodes felle donder; Bezit hy heden fchatten waerd, Al is hy Koning op der Aerd, Hy leyd 'er morgen 01 der Jfa. Die giit'ren groote eer bequam? Veel Heden door zijn kraiht inname |
|||||||||||||||
MeS
|
|||||||||||||||
VAN HELEN A. 18*
Metkloekbeleydin't ftrijden;
En trotft op zijn gewonnen eer,
Leyd morgen zelfs verflagen weer,
En moet verwinning lijden.
Wat baet doet fiaet, oft machts geweid,
O ft opgehoopte fchat van gek,
Kan 't een uur levens baten ?
Wanneer de dood haer vonnis ftrijkt,
Oft als haer komft genaekt, dan blijkt
g De nietigheyd van Haten, jj^uame tijd, en Hond gebiên my te vertrecken, yaet u mijn dankbaer hert, tot een vergelding ftrecken, \q?°* u bewezen deugd; die gy my hebt betoond, ^ enfch ik ach 1 Vader, u op 't alderhoogft beloond 5 j^11 !s de uur vervult dat ik van u moet (chey^de,, "j-11 ^ 't den rechten tijd dat ik my moet beréyde, £e keeren wederom, daer ik mijn Ouders vind, ^n,^aer ik mijn Heleen drie jaren heb gemin.d; gct\! Welke min ik hoop met Gode te volherde, jy <*at Helena zal noch mijn getrouwde werde; y'es wegen Vader, ach! ik van u fcheyden moer, ^aet Wel, vaer wel voor 't laetll, met een dankbare groet» yc* Holla; blijft hier by my, 'k wil niet dat gy zult ïcheide, \q?0t dat ik zelver zal u wederom geleyde; $0 'u Zcnder my, zeg ik, zult gy van hier niet gaeh. 'k*A e ^ai^er» vvat wil dit, hóe zal ik dit verftaen ? jjAcht niet dat gy het meent, my langer op tehouwe 9 rjat gy mijn nadeel zoekt, en ken ik niet vertrouwe j j)*1 gy mijn fchade wild, metquelling, en verdriet, ^°0r't hind'ren mijns vertrek, dat hoop ik immer niet. £e/e> Ik wil dat gy by my, hier in dit Bofch zult leven, ]]!*U ?^een ten dienft, Rogier, van my begeven j ji y^ al wat gy wild, u wil zal zijn de mijn, ^0 -L^^ Rogier, vermïrs ïlc nietenben.die'k ichijn, (fchromen. J' Niet die gy fchijnt, hoe dat ? He. De fchaemte doet my' ^ Wat hebt gy, Vader, met dit zeggen voorgenomen ? fy v-^P °at Sy *"er u,t moogt mijn eygenfchap vermoen, f ent gy my anders, als gy zijt, vermoeden doen j jje,Weten Eremijc. flWf.Na'toyterlrjkekleed; v bcn geen Eremijt, hoewel gy my zoo heet. Mm 3 8$<r*
|
||||
ïSï ■ ï o on bel s p e r.
R.ogier.Geen Eremijt? 't is vreemt,en oorzaekt my veel vree! >
Door dien ik denk, by. wie dat ik hier dan mach weze.
Helena. By eend£r die met n wel wenfcht gepaert te zijn.
XogOT.Hoe Vader;'t fchijnt gy raeft./^.'k' Wil dat gy blijft PJ
Zoo zult gy zien, Rogier, Helena met u paren, (miJ.J
pen Hemel zal n hier haer werking openbaren ,-
Gy zult, Rogier, hier zien Helena die u mind,
Indien gy na mijn raed u wil genegen vind j
Gy zult Rogier, haeft zien hoe fchielijk alle dinge.
Hellen, door tij ds verloop, na veel verander inge j
Helena houd haer hier, en leeft gelijk ik doe.
Kohier. Q Goden wat ik hoor ? ey l Vader zegt my hoe,
En op wat plaets ik haer, eens zal te fprake komen.
'Hckna. Eer oir gefchied, Rogier, heb ik voor my genomen,
T'ontdecken u, uit naem van haer, hoezy begeert,
Dat gy hier blijft, en niet weer naer u Vader keert;
Voor en al eer gy zijt in d'Echt met haer verbonden,
Op dat u Ouders vreugd werd in dees vreugd gevonden.
ifols't droom? Hf.Ach.' neen Rogier.het zijn der Godévve /
Rpgur. Indien den Hemel my.die gunfte doet bemerken, (ke '.
Dat ik hier in dit Bofch, Helena trouwen mach,
Zoo zal ik. al de tijd mijns levens, dag, aen dag,
Den Hemel, en ook God, op-offren dank gebede,
Die my, door u, ach' Vader, deze waerdighede
Verleenden; dies ik bid, dat my u hulp gefchied,
Op dat mijn waerde Lief, Rogier noch eenmael zier.
Ey! Vader laet ons gaen, 'k en kan niet langer beyde,
Oft deze Ziele moet van 't lievend lichaem fcheide;
Waer vind ik mijn Heleen ? om wien ik ftervend leve,
'Ach .'Vader wild irrj^och een goede uytkomft gevej
Dat ik haer fpreken macTi, laet my het luk gefchien,
Dat ik Helena mach eens voor mijn oogen zien 5
Indien ik langer moet mijn afgoddinne derve,
Zoo dopt gy, Vader, my hier voor n oogen fterye j
Dies bid ik, neer-gekniek, datgy my doch ontdekt,
Waer mijn Helena is. Helena. Rogier u (meeking trek*,
Mijn hert, mijn Ziel, mijn zin, u wenfeh te vergenoege,
Doch fchaemt belet de ipraek.
JRogicr. Hoe zegt gy ? Helena, 'k Zal my voege,
|
|||||||
Om n in 't geen gy wenfcht, op 'thoogfte te voldoen, ^
|
|||||||
VAN H E L E N A. jgj|
--n ten einden, hem met veinzery te voen;
o ■ t0nge, meld, ey ! meld, hetgeen de fchaemt verbied. B &ler- Wat zegt gy Vader? Htkn. Ben ik u Helena niet > uf^'.Hoe Vader,gy Heleen ? Helend. Die als een Kluizenaer, •j,'er in dit eenzaem Bokh vol zorge, en gevaer, > j.fhefdevan Rogier, indees Eremitage, v^1)'1 zinnen heb gevoed op ons oude Vry age; £ acr in ik hoop, Rogier, gy noit verand'ren kent, ^«t hier Helena zelfs. ^'». Sijt gy 't mijn lief ? Helena. Ik ben 't. y^,er- Mijn lief een Kluizenaer ? 6 wonderlijke werken ? jj8rQ0te mogentheyd, ha Gode! wy bemerken; }^ na> lieve Lief, voor wien ik neder buyg, j. 'Jn nieu-gebooren vreugd met blijde blijdfchap tuyg j jj.e 'lefd gebied my Lief, dat door beloofde trouwe, j^aetiu dienft my zal eeuwig verbonden houwe, ^ ° u mijn liefd behaegt, getrouheyd ik ufvveer. Ènt"' ^'s uv^e Dienaeres buig ik ootmoedig neer j Y, | ad ik niet gekent u deugdelijke daden, ju^'°ekheyd en verftand, u wijs voorzichtig raden 5 Q nad het minne my, mijn Lief noyt onderftaen, ell)k. ik nu door Gods toefchicking heb gedaen. |
|||||||||||||||||||
8" Heeft den Hemel 't xj>o ge-
^Oo'"Jtl'ffe ' Helen- My genoegt.
j, 6' Hemel wnd ons wel te vare; j^GodbeydlubeJlel, |
|||||||||||||||||||
Gund ons voorfpoed, hcyhen vree;
Hoge Gódheyd l u bejlcl, Is vervordert, en gif et wel. Hele. Wat den Hemel füftmen, voegt,.
T)0t en zal de menfcb niet fcheyde $ Liefd moet zjjn door liefd vernoegit Lieve liefde, bind ons beyde ; "Lieve, liefde, wild ons voen, Zoo blijf d liefd in Eelen doen, |
|||||||||||||||||||
^"vordert, tngaet wel.
|
|||||||||||||||||||
g/j Godheydl 'k miet u
|
moefe,
|
||||||||||||||||||
t '2« my doch mijn lieve bei,
■■et ons herten in Liefd Bloeye.
|
|||||||||||||||||||
A U
|
|||||||||||||||||||
Mm 4
|
|||||||||||||||||||
A L C l F en AMARILLIS»
Bly-eyndend-Spel.
I N H O V D.
.Un)\is,wiensOuders het land-leven hadden aengeno'0
?. o»? ofe geruftigheyd, vvierd ddaer in oefening van Schap \ hoeden, opgequeekt ; defgelijks Alcippe , dievanA^'^\ \ gelieft zijnde , geboden werd't land-leven af te Jchajfe < 5 't Hooffche leven aen te nemen, om door 't zalfde tot hooi eer enfiaet te rijzen. , Hyhaergebodgehoorzamende, reyftmet Clindor,«}'» Neef,ten Ho^ '
tilvvaer de huldinge des Vorftins Amafis gefchiedende; de Princesj Lu het ooge op Alcippe laet vervallenen doet hem door een oude Koppelaerji met befioten oogen, tot voor haer bedde brengen i daer zijnde, geraekt haer, met voldoeninge van minne tuften. ,^, Alcippe. na 't genot van dien, komt by Clindor, verteld zijn vve~^a
•varinge, doch, niet wetende van vvien zoo zoeten Venm offer aen he •vvierde opgedragen, fnijd, door raed van
Cliador,eenflukfranjen uyt"
gordijnen, vvaer door Alcippe kennis krijgt, dat hy zijn minne-l"fim »>e
de Princes Luciagepleegt heeft. , . 1 Dit de Princes ter ooren komende , ont[leekt mgramfchap, met befWJ
van 't zelve op het hoogfl te wreken , neemt de nacht en nijdigheyd bulpe, ophitzende Marcellus, om door hem Clindor ziel-loos te maken' Clindor, in gevecht rakende met Marcello, krijgt de overhand en ^6"-. hem 't leven ■, vluchtende naer Gatten, werd achterhaeld en in hechte», gefield. _ f Alcippe doet een voet-val, verzoekt genade voor Clindor, dochyrut
teloos; zoekt derhalven middel om door hulp vaneenigen Adeltf''"oe ( kleding't Kafieel te vermeefieren-,'t welk gefchiedende,verlojfen Clioa uyt de boeyens. _ J De Vorftinne,op dit gerucht, doet Alcippe, voor eeuwig, t*Jt "tt " )
iannen. > Alphonfus, Ridder uyt Hifpagnie, komt in't Hof teMarcilie ; ttrt»'
daer de moedigfien Adel ter wapen; onder welkLtoa. den Oom va Amarillis, zich vertoond, en van den Ridder Alphoafo gedood vviera ■ ^ Amarillis dit aen Alcippe fchrgvende , verfoekt vvraeke over de doo t
•van haer Oom ; hy dienfi-vaerdig op 't gebod fijns geliefde, begeeft jtch o) bekend ten Hove; daegdden Ridder ter Wapen > dewelke hy, tot vtf' •vvond'ring van al het Hofgefm, Ridderlijk verwind, en dood ter ^rAC neder veld -, word alfio met groot e vreugd, en eerbiedinge des Aaels , Hovelingen, in onbekende fchijn, onthaeU -, moer vertrekt weder uyt h Hef, fonder bekend te werden. Piem ander, gantfch mifnoêgt over fijn affcheyd.fonder te meS'ttYveie^
wat Ridderfich foo dapperlijkgequeten heeft, komt hy Cleante den ^ |
||||
l8f
j*1 A'cippe, <&> £«»» ?« verftaen geeft dat fijn N«/Alcippe <fc/ë» Rid-
|
|||||||||
^verwonnen heeft,
kn an<kr verwondert fijnde, doet dadelijk fijn banniffement herroe- ' lfi , Jcippe, met alle eerbielinge ten Hoveleyden ; die welke aldaer
t>%tJ>y"cte vreugde van de Vorflinne, als ook Me den frdel,ftatelijk werd e» [an'ien ' e" geftelt in de hoog/Ie eer e, en bedieninge van 't gantfche Htf l^mg.
f'cb PPe' ^em fi'nde op de hoogfte trap van firn geluk, bedenkt, en field
Vo V?C!" °°ien > 'de lofje verandcring.als ook de Hoofjche yddheden ; neemt lij, , em de bedrieglhkefirkken d?r Hovelingen te ontwijken-, de forge- llerï n te 0ntflal:n • afleggendefiïn Hooffcke, en weder aennem'end.efun Am s.h beding ,fcheyd van 't Hof,begeeft hem te lande ^n tronwCtnet Namen der Vyt-beelders.
A L C I P, £ u^,.j„„„
KLINDOR, S Helders.
■CLEANTE, Vader van Clindor.
AMARILLIS, Herderin. L V C I A, Princes. WRAEK, 1 N Y D I G H E Y D, > Zwijgende.
N A C HT, j MARCEL LVS, Edelman.
A M A S I S, 'Vorftin van Marcilie. ALFÜNSVS, Spaens Ridder. R O D V S, Edelman. PIEMANDE R, Generael in't Hof van Mardlk,
■L E O N , Oom van Amariilis. R O D R 1GO, Edelman. D 1 E N A E R, |
|||||||||
M ra f
|
|||||||||
E E R-
|
|||||||||
38ê TOONEEtSPEE
|
|||||
EERSTE HANDELING.
Alcip lezende een brief binnens monds.
' Er noch de blonde Zon het Hemels licht "&o$
, bloozen,
En zuigt de morgen-dauw uyt vers ontlok
Roozen j , ' Eer noch Aurora zelfs uyt hare Tente tree" >
En 't lieflijk Hemels bJaeuw met purper rood bekleed;
Eer noch den morgen-ftond cierd haer gebloofde kaken»
Scl .;ep ik in eenzaemheyd mijn opperfte vermaken ;
Mij» blijdfchap dreef my uyr om m dit Üeye ^-oen,
Voor d'opgang van de Zon, mijn offerand t« doen.
Aen wie doch ?aen d.e :>een die my de ziel, en zinne,
Doet haeken na het Hof door zoete dwang der minne J
t Is Amarillis, ach! die haer Alcip geb'ed,'
Dat hy ten Hove keerd, na ftaet, en hoogheyd ziet;
Vw wetten en mijn hert en zullen niet verfchillen,
Mijn heufch gemoed dat zal, mijn Amarillis, willen
Met graege vlijt voldoen al 't gene u behaegd,
Mits dien Alcip een hert in zijne boezem draegd,
Dat meer na hoogheyd tracht, en lof van edel bloede.
Als in kleynachting hier het flechte vee te hoede ;
Ik\heb dus lang mijn jeugt verfleten onder 't vee,
Doch tegens mijn gemoed was 't alles dat ik dec ;
Nu gy, ha ! Amaril; Voogdeffe mijnes leven! ,
Dees brief, dees lieve brief! my tot een wet gefchreven,
In handen hebt gefteltj ö brief! die rny belaft,
En zegt, dat langer my geen Herder-ampt en paft ;
Maer dat ik land en vee te zamen zal verlaten,
Verzoeken hooger eer, en dat door Hooffche ftaten j
Mijn wil en d'uw zijn een, mijn liefd uw wet gelijk,
't Volbrengen zal aen u betoonen proef en blijk;
Dat ik na wet tiws wils, 't landleven zal verzaken,
En trachten door manhafre daden te geraken,
Aen lof, aen eer, aen gnnft, aen Ridderlijke roem»
Op dar men my ten Hoofden tweeden Krijgs-God noem }
Want ik het land, om 't land, mijn leven niet bezinde,
Maer minden 't land, om dat ik Amaril beminde j ...
I)eWiJ'
|
|||||
f} .. VAN ALCIP EN AMARXLIS. 18?
j> wijl uw minne my gebied het land te vliên,
V\x,C ^' a^s'wel geneygtdaer toe, my willig zien j
j. wetten, en mijn wil, mijn Engel.' evenaren ;
ïl- r!et ^ herders ftok, ik laet de Schapen varen,
M' "j- e ^oere"k'een, aen Hellem, Swaerd, en Schild,
ty!CS . eri.g'/ Amaril, dit van Alcippe wild.
j !e *jen ik daer yan veer tot my-waert komen treden,
Q l Witidpr niet, mijn Neef? hy is 't, ik moet op heden,
j. Wecken hem mijn vreugd, doch veynzen mijne min,
^,'gelden hem geenzins't gebod mijns Herderin.
■e* Clindor zijt gegroet. Ch». En gy Neef defgelijken.
» '" ,e volheyt van mijn vreugd wil dankbaerheyt doé blijkf ty n r Goddelijk geflacht; voor d'ingeftorte geeft, jj^ «us lang niet in my, Neef Clindor, is geweeft ; ^,l'n geeft, die dus lang heeft in duyfter leggen dwalen, 't T ' U^t een h°°?er, nu eens hooger eer behalen; j and leven ben ik wars, de grove boerery, ji ' Schapen hoeden, Neef, paft langer niet aen my; Ql "j3 eht na hooger, en wil my ten Hoof begeven. Q "■ Wel Neef Alcip, hoe dus van ftaetzucfit aengedreven? J) e^Sy niet buyten fpoor als gy u wel beraed ? 3 t) ^ee^' dat ydcr voegt 't beroep yan zijnen ftaer. . D6" ^cn'Pl'C!ls Pair ^e Zee; de Huyfliens paffen landen ; ' \~)n ^/'zsn net gebied,den Krijgfman 't fwaert in handen j '\, er> Hoveling het Hof, een Schapen-hoeder paft 't Ti ^eter l Hechte Vee, als fware oorlogs laft. jj s 'uyten u beroep, als zijnde onervaren, o ,: eet gy nier mijn Neef. Daton^ewoom matkt Mart» j VïnH ■ *** 'Pre"ke zeyt ? ^iap. Dit alles wel bedacht, \V« lK ^oor teed'lijkheyd, mijn luft van grooter kracrrj, ' p;. et gy Neef Clindor wel, wat my de redenjeeren ? ■Si -UK«f|
dat gy behoord van u opzet te keeren,
'Si r '*Y rt'cd'lijkheyd maer rechte plaetze geeft. fi0' ,en rced'lijkheyt krijgt plaets,ten zy men kennis hcefe; ïvjj r kennis, kan men van een zaek goe reden toonen; ' j^jos dien de reed'lijkheyd de misflag wil verichoonen, 't j„ *.zy mzt kennis eerfi en wel te rade gaen ; M-i Senoeg een zaek op reden aen te ii.aen, O'"yederftaet het toe zich naerftelijk r'e wennen, ;c geen, Waer na hy tracht, eerft wel te leeren kenfiën ;•
|
||||
i38 TOOMEEtSPEt
Wel kennende het geen hem 't hert betrachten doet,
En vind het in zijn macht, zoo zijnzijn reden goet;
Maer of fchoon iemand ken de zaek met reden prijzen ,
Waer na zijn wenfching ftrekr^ en zonder aen te wijzen ,
Of hem de zelfde zaek, oft goed zou zijn of quaed ,
Die doolt, hoe zeer en vafthy ook op reden liaet j
Zeid Plinius niet recht, een zaek die zonderlinge
Op onze reden paft ; hoe dat van alle dinge
hoeffening Mceftres; veritaet mijn Neef den zin ?
Hy zeid de oeftening brengt ons bequaemheit in.
C/w. 'k Verfta mijn Neef Alcip zijn meening, doch ik vreze»
Dat gy in hpoffche plicht heel onbequaem zult weze j
Mits gy te lang op 't land verlieten hebt u tijd ,
En daerom onbequaem tot hooffche plichten zijt.
tyilc. Neef Clindor, wat my doet de ongewiont ontbeeren >
Dat hoop ik metter tijd door d'oeffening te leeren,
„Denkt dat een reizend man geen weg teneinde raekt,
„Ten zy hy op de reis een goeden voortgang maekt;
„Het moedig Paerd laet zich van Ruiters niet befchryen ,
„Ten zy het d'oefTening bequaem maekt te beryen.
Noit kom ik tot het wit van mijn gewenfchte zin ,
Ten zy ik op het hof, de hooffche plicht begin.
Is 't niet een meerder eer met fmert geraekt aen wenfchen»
Als met kleinachting hier, by domme (lechte merifchen ,
Te flijten't leven onder beeften op het veld ?
't Land leven voed een Boer, Hoofs leven voed een Held.
Cl'm. Alcippe Neef, ik fpeur uit.alle deze dingen,
Hoe licht des menfchen hert val op veranderingen;
"t Docht my op heden vreeint wanneer gy zeide, dat
Gy tot het Hof begeert, en groote luften had ?
Ik, die u voorftel ftond op 't allerhoogfte tegen ,
Ben zelver nu met u gantfch tot het Hof genegen ?
Alcippe heeft gelijk dathy na hooger tracht,
Als ik het recht bedenk, wat is 'er min geacht
Als't (lechte Herder ampt, by yeder een verlchove?
'k Ben u gevoelen eens, en reis met u ten Hove ;
Doch biilik, dat men eerft daer van mijn Vader (preek,
Ik bid u Neef ga meê; 'k hoop dat ik met gefmeek
Zijn hert bewegen zal ons't reizen te vergunnen.
uiic. Daer komt u Vader, die wy lichtelijk nu kunnen
|
||||
O , Van a t c i p en a m a r i l l i s. ts$
,_^c.e£ken onze zin. C/i». Mijn Vader zijt gegroet.
(j/f \r^et zelfde ik mijn Oom, u ook toewenfchen moet.
e/;,' £■ dank u ; waer van daen komt gy dus met u beiden ?
V m en wonderlijke luft die fchijntons aen te leiden
ty et eerbiedigheid een zaek te dragen voor ,
C/, L°P verzoeken wy, mijn Vader ons verhoor.
Au S my wat gy verzoekt ? CU. 'k-Zal 't Vader u dntdec*.
Gei°? tQt hooger eer al mijn begeerten ftrecken, (kenj
ï)ar onze Neef Akippe; is 't ons leet,
I)eriUlen z°o langen tijd, in 't boere leven ileet;
IV» *lven zijn gezint ons moedig te verkloeken,
C/f ü verlof, ten Hoof een beter ftaet te zoeken.
V/ " ,^3t luft u domme jeugd, te nemen by der hand?
\ L ^efc het woelig Hof, doch by 't gerufte land ?
\Vje '.leven is een vreugd, daer 't Hof niet is dan quellen j
t)ie '? er *^'e 't getal der Vorften weet te tellen 3
Bei>Ult ^e Aaverny van 't kribbig hofs verdriet
t>a*MVen ^aer te 'anc^ * ze'^ Iul>us Csezar niet,
Als: \ veel liever wou te lande vredig wezen ,
I)e " "et Roomfche Hof tot eer en ftaet gerezen.
t)at', betten zijn van ouds al op het land geweeft ,
|
||||||||||
Xl . ^er t *7iïn rrpkrnikt- f>^>^n *t?r*. trpr \\7in0- pn ur
|
eeftj
|
|||||||||
}\iQ- ,^et 't zijn gebruikt, geen woeker winft en vr
|
||||||||||
t)e u,svrou geeft 'er man oorzaek van jalouzye ,
Gee ?f"ëunft is 'er dood, men kend 'er geen benye j CJgi 1 ^enus Kamenier, of Koppelaerfter boos , Etw t menop herland tot luften goddeloos. tjQ 'Ct toen niet te land veel daden waerd om prijzen ; t^Uj eerlijk Moeders daer hun dochters onderwijzen j Tot- a ,rs hunne Zoons aenleiden in haer jeugd , Een • °0cïelijk.gewin, door wetten van de deugd j Maer ^6^1 te ' ™et zo° ^ 's gene£en >
Elk j.^?0 W fchuldig is zijns fchuldige piichts wegen; t)at i ett van 't geen hy wint, geen ziele zoo vervreemt , tik e .?or ^uade luft zijn naeften 't zijne neemt; Eenv rf 'ik bezit, zijn land, zijn huis, zijnerven, Dit igct leeft' 'er in een vreze van te fterven. V ügn^s aen een zijd; let eens op mijn verhael,. CJy) ,rCn ongewent te voeren 't fneedig ftae!; Vg^ jl* Va" kinds been af gedoold hebt met de fchapen, "*a al te fwak om voeren fchild en w'apen j |
||||||||||
Ï90 ï ' Ö Ö K E È L S P É t .
Gy, die noytanders waerr als hier te land behuylï,
V voegt geen blank piftool, geen degen in de vuyft j
Maek eens een overleg met reder» by u zei ven,
Gy, die niet zijt gewoon als ploegen, fpirren, delven j
In plnets van wapens draegd een flècbte Herders rok,
Én in dijn handen voerd een hazeiare ftok ;
Gy, die niet hebt geleerd als rrïatigtijk te levert,
Hoe wild gy u ten Hoof by d'Edeldom begeven ?
Gy die geen leven als 't eenvoudig zijt gewent,
Moet denken, dat het hof beft paft voor die, die't kent. j
C/i. Wie leeft'er die't ontkund niet kenbaer word door't leetS',
.Al.Dït't Hoofs willeeren,Heer,die moet ten Hoof verkeer '
C/e. 't Is zoo, maef oeffening eyfchx haer bequame tijd j
Wijl gy van kinds been af te land geoeffent zijt,
Zal ongewoonte u, door onbequame jaren,
Met öngewoone laft, in 't oeffenen befwaren ?
Her Hooffche leven diend van jongs afaengewend.
C/in. 'k Vertrou mijn Vader toe dat hy de reden kend,
Stelt reed'lijkheyd te werk; die leerd dat geene zaken
De menfchen haer beroep volmaektelijk volmaken; ("a?|
Geen ftaet volmaekt den menfch , den menfch volmaekt zij
Hoe menig is'er die ten Hoof voor Edel gaet,
Niet tegenftaende, 't is van jongs hem aengewafïen,
Zoo zal nochtans aen h'cnï dé boersheyd beter paffen ;
Daerleefter veel ten Hoof in weelden opgevoed,
En van een arrem hert, en moedelooze moed ;
Hoe veel in tegendeel van flecht geflacht en leven,
Zijn door haer moedigheid in 't Hoftor ftaet verheven j
Zoo dat mijns oordeels is v"an dezen 't rechte (tuur,
De zaek niet die men üefd, maer zei ver de natuur.
Cl.'k Had op u kloekheyd,Zoon,noitzulken goet vertrouwds
°k Zal door u reden my als overwonnen houwen j
Indien natuur u trekt re zoeken Hooffche ftaet,
Ik gun op u verzoek, als dat gy derwaerts gaet. , . «
tAl. Wat is 'er doch op 't land waer uyt men iets kan leeren
Wat nutbaerheid is 't onder becften te vet kceren ?
Zijn wy geen menfchen ? ook begaefc met manne leen ?
Êcqnaem om in den dienft des Krijgs-Gods Mars te treen j
Gebreekthet ons aen kracht van zenuwen en fchonken?
Ach neen.' 't hert is my aen de wapens vaft geklonken » -
|
||||
t) ÏJN AlCIÏ EN AMARIlUi ij
lis j °ed is aen her fwaerd genageld, en gehecht,
C/i^ v!e& 'n 't lijf een hert dat met zijn vyand vecht.
Om 0cht moedigheid, nocht luft en zullen my gebfeken-,
't £ n?. dc hoogde eer des Edeldoms te ttekén ;
|
|||||||||
Her'. *","CLm°ealgivos ln l »«"'"*» uumb
Srk Zy gewapend ik met mijne vyand ftry |
bcfchry,
|
||||||||
ln pr n myten ftriJde n^S1 de braeffte bidder dagen, ,
V ^lindor is de moed met hem een kans te wagen j j^ ° moedig drijft de moed mijn moedighedenan, C/at ik in ftrijde trots den trotften Edelman, 'k 7 moecligheid toond blijk van u genegenthedetij' jpeg dat gy beide fpreekt met vaft en goede reden, Qle ais getuyge zijn van 't Adelijke bloed, Cr j-at sy '°eide ziic by ^el °pgevoecl-
•j. Ili«or mijn Zoon, en gy mijn Neef, ik wil u béiden
j}01 meerder moedigheyd van Hooffche luft aenleyden j ztvfi sy zi5r Ecney&tot waPens>en tot &ti)d,
y^ Jk u doen verftaen van wat gedacht gy zijt; ,
Bv^ani"'dat sy bciJe mei,st met a!ler eercn
rj d eelüe Adel u gelijken en verkeeren ;
fo^t dat gy niet en zijt van.Herders ftaet oft ftarn,
, iaer 't braeffteRidderfchap dat oytten hovc quam,
.L pan, ons rrmegfehap; dies u hier op ftaet te letten,
», °evinde dat natuur een yeder fielt zijn wetten;
£ ^eg wetten dwingen tf dat gy het land verfmaed,
r^1? Volgens de natuur van hier ten faove gaet;
feles ik van alles zal u beyde doen verzorgen,
tf* geen van node zy, op dat gy tegens morgen
Q eVs ten Hovc neemt; dies voe<>t « neffens my,
^^teverfchaö'enalwatdaertoenoodigzy. Binnen.
hnur'üs.
lp'."- De hoop mijn liefde voed, dat onder deze linden q'1? Lief Alcippe zal zijn Amariiis vinden; Sri Vijven van mijn brief, zijn antwoord doen verftacn,- £r °« Op mijn verzoek hy ook ten Hoof wil gacn ; 0°e Woeld mijn hevtjen in een drift met zoet verlangen, ty.'n antwoord van mijn Lief Alcippe te ontfangen ; V arr.bl?ft gy, ach! mijn Lief? waer toe zoo lang vertoeft ? at*'jn.'t tèd're hert van Amaril bedroeft j. Ach!
|
|||||||||
jji TOONEELSPEL
Ach Ihoe verdrietig valt de liefde "r lange wachten*,
Ik raek aen 't dooien in de dpol-hof mijns gedachten j 't Is beft ik hiet wat ruft, mijn gedachten bedwing , En onder dit geboomt een Herders deuntje zing. Zy zit Deder, en zingt. Stemme : Ach.' blinde Beugel.
Amaf. *~9 On van mijn zinne t Op u begeert en wil;
JLt Her4er van mijn bert; Bier U Alcippe, by zij» Amaril.
Hoep van mijn minne , A ma. Waer zai ik vinden
Oorfaek van mijnfmert; D'afgod van mijn min ?
Hoe meugje doch zo lang vertoeven 'Aio Hier by de linden ?
Ey! lieve doet mijn wil; Schoone Hcrderin- ideHerd1 ',
Koom, koom Alcippe. by u Amaril. Am. Waer fchuiltgy u mijn yv0
• i- • TT er u 1.1 j- Ey Ivvaeromfwijgjeftil? .,
Alc» in Hooffche kleedmg , en Koom% koom Mci't by u kmKi^
fduuld achter de boomen Aic. Bayg zuye vvMm
en zingt: >f Qroene \00fvvat neer;
Alc. Schoon Herderinné', En (preyd de linden
Voedfler van mijn ziel; Kuyfchend hem en weer;
Ik, die uyt minne , Ey l buyg de takjes van mdkanlv'.
Voor u neder kniel, Ama. Ach' ach! ik krijg mijn #**'
Enfcheyd nu uyt het Herders leven lktnijn Alcippe, gy u Amaril-
tjlc. Hier ben ik Amaril, hier ben ik Herderinné,
Zie wat Alcippe doet ter liefde van u minne;
Zie uwen Herder hier vervviifelt vangewaed,
En dat om uwent wil geneigt tot Hooffche ftaet j
Ik ben volkomen nu gezint'na 't Hof te keeren ,
Zoo door mijneigen Tuft, als ook op u begeeren. .«■.
%Jma.Alcippe.o^/c.Lief.^ma. AIcip.cv-ft.Mij n lief.mijn Arnarli'
t^ima. V luiten zijn tè zeer gehoorzaem aen mijn wil.
t^ilc. Mijn wil is Willig naer u willens wet te leven.
tAma. Tot loon Wil liefden u mijn hertjen overgeven j
Ey ! voegt her by het uWs, en voerd het uit zijn fteê ,
Mits u mijn hertje mind, neemt het voor 't uwe meê.
*AU, Ik zal, mijn Lief, ik zal u hert jen met mijn dragen,
In het gedacht aen u, mijn Engel! alle dagen
Liefds offerande doen; en knielen niet alleen ,
Maer buigen ziel en wil, met offer van gebeên;
Geen dag. geen uur, zal my des afzijns tijde deeleft»
Qft Amarillis zal in mijn gedachten lpeelen j g
|
||||
jf, VANALCtPENAMARlliS. ls»j
y beeld, u lieve beeld, uw beeltenis zal my
^rftrecken, aen 't gedacht, een fchoone Schilderyv
£ *er ik met hert en ziel geftadig op zal malen,
j. daer mijn leven zelfs het voedfel uyt zal halen»
j} 'I'1 Lief, mijn Amaril! op heden zal 't gefchien,
j^r trien de hulding des Vorftins zal kunnen zien ;
met Clindor reys, om daer eens aen te fchouwen,
h Pracht die men daer zal op deze hulding houwen j l» t!)d geenuyrftel lijd, dies ik, mijn Amaril! ^ u verlof, van u mijn aflcheyd nemen wil. ^j*a- Alcippe, Lief.' ik wil een zaek op u begeeren, jj ee* dat gy van my ten hove waert zult keeren j ïin /i'S' Wanncer de weeld ten Hove u ontmoet, Ó J?at §?In ^e weeld u hert met luften voed, Vn i^0or gel'Jktot eer en booger ftaet te fteyg'ren, Te 1 a"? aen u gedacht Alcippe, doch niet weyg'ren, j)j Pjaetièn in het hert u Lief, uw Herderin, J?v ,ln haer herte plaetft de Herder van haer zin ; ^,.j''3et ftantvaftigheyd by u haer Woonfteè houwen, \;,Y* wijn flechtheyd niet aen Hooffche Sraet Iufvrouwenj ■Lijp', ipijn troüwheyd niet aen 't Hofs bedriegery 't öjji.'flijn oprechtigheyd voor Hooffche heerfchapfyv Q ?1Jl gelegenthey'd, mijn Herder .'zal gebleken, Ver indeling met u, mijn Lief Alcip ! te fpreken, ï)-^°ekikdat zomwij! eens ftomme boden gaeri, I>]a *y u\v ftaet, en uw gezontheyd doen verftaen J ■^Ov m^ 'n uw geacht den tijd van al uw dagen, IHié -Uurevan ^èn ^a»' °f'tnerte za' myJagen
Vy 'n dé lommer; daer her mee een minne-klagt
bevv"°cken zal helaes.' hoe 't naeruw \veer-komft wacht. %jj -il' het dan moet zijn dat gy van my zult fcheyden, ïïn j^ ^'J" Lief Alcip een ftnkje weegs geleyden, v*^*etBen-''eve 'cus toe-wenfeitea luk op reysi |
|||||||||||||
Lief.' nalicfdens eys,
.. J gemoed, door 't vunr des^mins verteeren, |
|||||||||||||
Itid
|
3'en =
|
kusjen voedlcl trecken na begeeren.
|
|||||||||||
£aj j» * wijn Engel luft my uyt-ge!ëy te doen,
5n Zai or t'j^s verloop, my tot het reyzen fpoen, £»y gj;- aen.u> mijn Lief op 't ipoedigft antwoord fchrijven, mijn eygen, en die znlt gy rltijds blijven $ N h' JtëliJR
|
|||||||||||||
ï94 TOONEELSPEt
Mijn liefd veranderd noit, dat fweer ik by de Goon,
Noit wiflel ik tnijn liefd aen Koninglijke Kroon. |
||||||||||||||||||||
#«**'
|
||||||||||||||||||||
TWEEDE HANDELING.
Amarilis.
|
||||||||||||||||||||
w
|
knneer een dicke damp te- klap ! mijn hertens Vierder/'11,
dekt 't Valt fwaerder als my docht f"
|
|||||||||||||||||||
Het hemels blaeu met nare duyftet, Oefen,
X>e Zon met wolken overtrekt, lkfchijn op 't klaerfte van den d#&
Zoo geeft zijn firael op aerd geen In droeve duyftemis te vvezen.
luyfitr. N« gy uby-zijnmy ontrekt,
Oft, als de Maen te reye gaet, En't land verlaet om hoofs te lert™
|
||||||||||||||||||||
Is 't hert met dampen overdekt.
Mits 'k moet u Zonne-licbt onW Wat is't ,oftranen fugt ,en lM'; Mijn droevig hcrtefleets verfelW,'. M/fM Crrtprt: imnril. rl/ier door fl' |
||||||||||||||||||||
Met rijke jleep van fierrefir alen,
En opgepronkt met Hemels (loet, Haer weer-fchïjn laet van boven dalen.
|
||||||||||||||||||||
'En dat een drift van wolken Mijn fmert" word daer door
fwert, verfagt,'
"Benevelt't Mam-licht en defterren; Noch ook mijn innerlijke quelleü' .
7.00gaet het mijn verliefde hert, Ey liefde! geefmy hert, en r»"1' VViens Zon mijn noch befchijnt van Om 't affijn met geduld te hele» '>
verren. Bevrijt mijn Lief voor tcgenfpoet >
Mijn Zon, mijn licht, mijn lief- O Goon! die 'k in u macht hevelt'
dens glans, Alcippe is ten Hoof gekeerd, ,
Die my nóch huyden heeft befehe- Om daer na (laet en eer te tragt*
nen, Ah 't luk hem hoger heeft veree"1'
Als 't opperpuyk van alle mans, Zal ik met vreugden hem *f
Is nu uyt mijn gezicht verdwenen. wachten. J$iDBê VERTOONING.
Daer Amafis gehuld werd.
"Ba dat de Vorftenfijn ten Hove t'faem gekomen,
N/» dat de /lemming des verkiefings is vervuld, Werd Amafis voer 't oog des Adels aengenomen,
En, voor Vorftinne van Mareilien, gehuld. Hort nu de vertooning, komt Alcippe uyt, en word
van Gabrina vervolgt. Ga. Beleefden Iongeling, ik hoop met vaft vertrouwen,'
Dat gy mijn vryigheid my zult ten beften houvffen; 'k Wift garen wie gy zijt, om reden die my port, |
||||||||||||||||||||
En boe gy, moedig Held, metnaem geheten word ?
|
<J$'
|
|||||||||||||||||||
J^ . Uu AICIP EN AMJSUlS, I9j
\y 'r'- y> die tot kennis van mijn name zijt genegen,
O4 1S u' Zcg my dat, 'n 'r niinft daer aen gelegen ?
tijJ"!; * meerder als my zelfs, wift gy hetgeen ik weer*
V in"~willig weet ik, dat gy mijn verzoek voldeed;
Qy °mfte hier ten Hoof zal u geluckig maken j tjy £anthier, zoogy wild, tot ftaet en hoogheid raken 3
]t)j "nt verkrijgen 't gun noit Vorft verkregen heeft,
Vi Sjlet van noc'en 's gy myte kennen geeft,
l^7 . at gy zijt, en hoe u naem is my laet weten.
Ên^' ^e'' Sy c weten wild, Alcip ben ik geheten 3
J)ev,atl geflachtcn ook uyt Adelijke (lam ,
(v "a'ven ik in 't Hof hier van Marcily qiiam\t
OhV ^J^ ^ét gant'che Hof-gezin te eeren,
G4 . ?P van hooger, ik ten Hove kom verkeereri,
\ l*"' ^Schijnt het geluk alreê u dienft te toonen poogt 3
jj^ ee* er een ten Hoof, die heeft Alcip be-oogt,
V ^6 min zoo diep ter herten in genomen,
Qe r door zy wil dat gy zult voor haer bedde kdrrlen j
Ivjj " V roti van kleyne macht, maer van een hodge"ftof, Kla J'.an de ilechfte, maer de grootfte van* liet Hof, c^; vj^zoo menig Vorft getracht heeft, maer verloore. ^iiii ^oor '^' Hemel, ach ! wat komt my hier te voorej Ikt\v^e^er Cyprïa, wat hebt gy voor met mijn ? \ u !!"ej> oft dit niet een valfch bedrog zal zijn, ,, j~)? d'kmaels veel gehoord van *t Hofs bedriegeryen. >.I is? crrr|an die in Zee de rotzen niet wil myen, ». li khip-breuk,waerdoor hy zich zei ven brengt innoödj \ ^°?-r °nvoorzichtigheid veröorzaekt zijne dood. i'Hof -Seen WoeftesSee* vol klipachtige gronden j "t r^0r!s een hooge rots van fchadelijke zonden 5 öieJj !eydopValfcheid roe, door zoete veynzeff, Hoe u-lent voorzichtigheyd te wandelen met my ; (zëggénv *tW • êy ? Gj- 'k HietGabrioa , Heer. <A\. Wilïmy eens Qa. ]uWie^ bevel gy my dit komt te vooren leggen ? i^ilcip p1 ""er hond zich genoegt dat hem 't geluk gtffèbi&L Qthriy vy- a' i^- yertróqmy op dat zeggen niet. ^*lcib'r? at wasr,d Alfippe dan dat ik befta te liegen ? <ï,« Berf3t ^°^ 8e^ch'e;lèn, mits de woorden vaek bedriegen', *-41cip\VjSjr/^efi niet zijn, daer daed de waerheid toond, * l€fli}« Van waarheid 't Hofsbedriegerye woonde $4 n % Gak*
|
||||
196 T O" Ö N E E L S F E t
&«&. Waer fchijn is zonder daed, daer is bedriegerye, , .
ftlaer vvaer de daed zelfs blijkt,ken waerheyd,fchijn nie£ v ,' tJicip. De reden zijn wel goed, waer 't werk zoo in der da£ ' Gr.br'm. Zoo 't niet zoo is, wenfch ik dat my den donder fla '. vikip. Gabrina.mach ik op u woorden dan betrouwen ?(v' Gu.Mijn woorden.Heer.meugt gy wel voor waerachtig h0 ^Akïf. Is 't waer dat my ten Hoof een edel Iufvrou mind ? Gahr'm. S' is meer als een Princes die tot u is gezind. ^ o^/.Is 't zoo? ey zeg.' G«.Ik (weert by a! de marht der Gode
t,Al. Heeft zy-.my dan gezien ? Ga. Och ja ! en my gebode'1 Om u van deze nacht te brengen in haer zael. j, t^/.Gabrina,'t fchijnt eê droom. Ga.Let eens op mijn verh*
Zy heeft my ftrik belaft.mijn naerftigheid te plegen, Tothare bykomft u, Alcippe, te bewegen. \Al- Zalikhaer byzijndan genieten mogen ?Ga. Ia. uikif. Zal 't zijn Gabrina, dat ik met u by haer ga ? Gab. Gy zult alleen haer niet met uwe bykomft groeten,' Maer zeifs haer lieve luft met minne kusjes boeten. iJlcip. Gabrina, brand haer hert tot my in minne-brand ? Gahr'm, Dat zal getuigen zelfs de gulde ledekant, Waer op gy deze nacht, in zoete minne luften, ftlet een vortmaekte Vrou, zult veylig mengen ruften; Omhelft, geftreelt, gekuft, gevleyd, ge-èert, gediend, Niet als een oorlogs Held, maer zoete Venus vriend. csikip. Gabfina, zeg my doch, hoe dat zy word geheten? Gabrk, Zy heeft het my geboon dat niet te laten weten j 't Is beft, mijn Heer, dat zy haer naem u zelve zeyd. tyOc'ip, Ik vrees, Gabrina, noch dat hier bedrogin leyd. Gabr'm. Daer van bevry ik u op ftraf der Goden pingen. \J\. Op 't geen gy fweert, wil ik, Gabrina, het dan wage°' Alcippe is gewis al van een ander geeft, ÏLn betet Vrouwen Man als Iofeph is geweeft. . Veel liever wil Alcip mins ftrijd met Venus Hechten, Als wel geharnaft, met den grooten Krijgs God vechten 5 Dies ik vrymoedig ga, en doe 't gun gy begeert. Ga. Een ding dient noch gezeyd al eer gy derwaerts ktfcï ; Geen rechte lievert ken volkomen vreugd genieren, ïndien hy zich ontziet het bitter van verdrieten j Alcippe, ach! gy voed de zoete minne vlam In d alderfchoonfte Vrou, die oy t van Vrouwen qaam J ^, |
||||
^j. VANALGIPENAMARILIS. 195?
^ '"2aetti, beleeft en heufch., in 't Hof, nocht op der aerden
\ ^f ft 'er haers gelijk in edelhedens waerden; j" «ees beloof ik u, u luften na begeert, jyjts dien dat gy aen my beloften doet, en fweert, Q-ni.Sy de zake zult by u verborgen houwen, j^e 'jk ik u dat wil, Alcippe, toe vertrouwen ; ï\' er,naem zv n'et gezeyd, haer minne niet gemeld, 0°u 00^ aen "iemand niet u zoet bedrijf verteld j ■j.°k zal deesIufvrou uwe komfte niet gedoogen, Q ? zy, dat het gefchied met toegebonden oogen ; Q I ,r>thokt moet gy gaen,- daer gy na uwen zin, Q ,bruyken meugt u luft. t^tóf. Hier vind ik prijkel in. " • "aer is, gelooft het my, geen prijkel in gelegen, j^j C'P- Hoe zoet de luften zijn, dit maekrze my weer tegen j j, Was de luft van min noch duyzendmaelzoo zoet, Q z°ekze ni: r daerikzè blind'lings vinden moet. Jk'.- ^ bid, voldoet mijn beê. want gy niets hebt te vrezen, \^ weert daer zal ir. 't minft vooru geen prijkel wezen j , ty er is u moedigheid, waer zulke itrikre wet, Js.er vreze, die dar zoet van min te rugge zet $ J) "^ooglijk dat gy kunt de moet zoo laten zinken ? j\ 'ïiin behoorden 't hert aen luft zoo vaft te klinken, > geene achterdocht, u minne luft ontjaegt, J?y A*Jeer' dewijl gy zelfs gebeên word van de Maegd j i> ^0eder! uyt wien gy ontfangen hebt dit leven ; y u natuur / die hem dees fchoónheid hebt gegeven ; £y , °rften ! die hy zoog, van zijne kindfheid af 5 ^V i A ^e ^ch°onhe'cl hem geen meerder moed en gaf'$ Kip r cen Vrouwe-luft door moedelooze mannen, ^j^ynhertig en te kinds zoo licht word uyt gebannen, Ik f^Pe'acn ' gy zijt die gene die gy bent, M/ vie?r,:> ^at u 'k n°yr z0° hert-loos had gekenr, Va' .Ie 'eeft 'er die niet zou veranderen zijn zinnen; tg pe achterdocht, om zoete luft der minnen > iVjy eSen ; zoete min, geen bitter ongeval, Qev|Wezoetigheid voortaenmifgunnenzal; J^lvvarigheyd, geen zorg, en zullen my doen fchromen, G3L ?y 'n wat geval, om tot dat zoet te komen j G«, Qna> ifle fchoon ? Ga. Vitmuntend.c^/. Zoet van zeden ? °k al. tsfl, En wel gefteld van lichaem en van leden ?: Nn'J Gabrio
|
||||
■ïS3 TOONEELSPEL
Ga£n'.TrotsHeer,in als volmaekt.t^/r</j.En is't haer wil en z!|1'
Dat ik te nacht met haer zal plegen zoete min? _ u Gttbrm. Ik fweer't. ^ileip^ Zoo bid ik danlaetmy niet lafl|v
Hoe totkeld my de luft.hoe fpelen mijn gedachten; (wacbt Hoe kitteld my de graegt met innerlijke brand, Om aen de min Godin te doen mijn offerand j Do vreugde fchijnt mijn hert in tijds vertrek teklemmeni Gedachten in de vloed van Cypris dromen fwemmen j De luiten maken zey) om met voor-wind van min, Ruym-fchoots de haven van mijn luft te loopen in. Gabrina bind fijn togen.
Gabrina, blind my nu, ik ben des wel te vreden. Gabrpi. Als 't u gelieft mijn Heer, nu laet ons binnen tredf' VERTOONING.
Daer hlcippe by de Vrinceste bedleyd,
Akip, van ie Trinces in tninne-luft ontfangen,
Die vleyd, die bid, dieftreeld die Lief koojl, en diefineekt,
"Bn offert Venus vreugd, met kutjes op haer wangen ;
Hoe by haer fyraek verfoekt, niet eensjy weder/preekt. N# de Vertooning brengt Gabrina klcip weder
cjpfijn plaets, e» giet voort weg. cJlcip, H,a min.' hoe vol-op heb ik daer vt zoet genoten»
Hoe heeft het minne luk Alcip in luft geftreeld ; . Ach! ach! hoe heeft de min na wil, enwenfch gefpee' ' Als zy my had omhelft in d'armen vaft befloten.
O min! waer uyt is doch de zoete luft gefproten,
Die tot dit zoet genot Alcippe heeft gebrachr; O min! hoe zoet hebt gy mijn lullen toegelacht, Dat ik niet weet wie 't is, dat heeft my meeft verdroten*
Doch, zoo veel fpeurden ik, hoe wel ik niet en zag.
Dat deze lufvrou, in wiens armen dat ik lag, Was jeugdig, lief en zoet, volmaekt in kunft der minne» Natuur gy die in haer dit minne-vuur ontftaekt,
Hebt haer ook in de min volkomentlijk volmaekt J En die volmaektheyd is gcöffert aen mijn zinne. $$ |
|||
u. VAN ALCIP E N A M A R I L I S. 199
j~j.at lufvrou mogt dit zijn, ach Venus! ach! wie is 't ?
\J.e ^Vf haer minne gaf, ik Wenfch dat ik het wift,
^ 'e my dje zoetheyd van de minnery verliende,
jy, 'n dat zoet onthae! mijn grage luften diende j
t et bolle lipjes my zöolodderlijkgekuft,
C;-j Watzy heeft geofferd aen mijn luft.
'"d°r. \\re] >ieef, hoe dus in u gedachten opgetogen ?
•^ "?• Neef Clindor, wel te pas, hoe zou ik doch vermogen 'k>Ve^nzen 'l 'uk voor u>ciat Iny '"er is gefchied, .
^^•al u verklaren, Neef, want veynzen ken ik niet; xy, e Zal ik op het beft met woorden u verklaren, ^ ^tvreugde myalreê ten Hoof is wedervaren? •j- " 'eyder! deze tong gebreekt het aen de macht, C/ rj1e'c'en 'l zoetfte zoet dat my de minne bracht, ^l' "°e,Neef,hoe dus,wat is't ? ^Jl Hoor toe ik zal 't u zeg- jj ^y de min, ik zeg de minne, dag ging leggen, (ge"> Ge- °P vreemde wijs moft komen daer ik zou, j; nieten minne-vreugd van een Princefle Vrou ; ^e tt0U van groote macht en Adel hier ten Hove, 5e c ^y 't luk meer vergunt als Clindor zal gelove j fc °ude Vrou heeft my tot dit geluk gebrocht, I^,qoordees Vrou heeft zy het zelfs op my verzocht j ï)o^u ^ ?enee' verblind by deze Iufvrou komen, Kaft- ^1^ ^at my net hcht,in 't byzijn wierd benomen, Tv 'k niet zien wie 't was, wiens rijke I.edekant ty °r t zoete minne vuur bedoven ftond in brand j j^ erin ik deze nachrna mijn begeerten rufte, £0 * , eliJk onthael, haer lieve lipjes kufte 5 5Q°, at de volheyd ik van dien niet zeggen ken, bat een zaek 's 'er'daer ik moeyeiijk om ben ; Kj0 l' 4at i^ "iet en mogt de plaets mijns vreugde weteö, • \v\ j.^ie dees Iufvrou is, en hoe zy word geheten ; - ZQ 'ï'gheyd dat ik hier toe heb aenge wend, J)0 i^'erdemy nochtans haer name niet bekend; t)<ï } 7°° veel is 't, de plaets waer zy my deed ontbieden, ÈefPlaet?daermijne.luft en minne vreugd gefchieden, . Ên 'f u^en ik dat was een plaets meer als gemeen, TUv Slk,°P haer koets by duifter quam getreên, ^Vae l gevoelen my de koftele geraden, «errnaedhaerLedekant my docht te zijn beladen; Nn 4 • Be-
|
||||
joo % O ® N E E t S P E L
Bedenk eens Neef, bedenk wat vreugd mijn hert ontfing»
A!s ik by rulken Vrou gantlch naekt ce bedde ging; Denkt by u zelven eens hoe't hert in luft moft woelen, Als ik haer borsjes mocht, en ook wat meerder, voelen j, Haer borsjes matig rond, zoo poezelig en zoet, Pat als ik daer van fpreek in vreugde fwijmen moet j Wat noch de reft belangt dat zal ik ftille Avijgen, _, t En wen(crjê,foo mijn lull die vreugd noch eens mach krijg*'
Dat my di es lieve Vrou mocht werden dan bewuft. C/w. Gy, die my heb: ontdekt 't genot van uwe luft, Kunt middel, zoo'gy wild, door mijne raed bekomen, Waer door de kennis ken by u worden vernomen j Indien zy wederom u komen doet by haer, Neemt dangelcgentheid, in dezer voegen waer; Wanneer gy by haer zijt, in 't affcheyd gaet ter zyetij En wild uyr het gordijn, oft het behangfel Ihyen Yets van de franje, die u melden zal wie 't zy, Met wien gy hebt gepleegt u zoete minnery; Gy, die door't fnyen zult gordijn oft hangfel ichenneny Zult zekerlijk hier door de Iufvrou leeren kennen, Mitsdien dat gy daer na by daeg het Hof door gier, En met voorzichtigheyd wel naerftig gade flaet, In welke zael het is daer gy 't gordijn gefchonden, Of't hangfel hebt gefneên, hier door zal zijn bevonden Wie't is. L^'cip. Zeer wel bedocht. Clmdot. Denkt u mijn raed niet goet ? yikip.Utt. is de middel waer door ik haer kennen moet.-?'*"'' Cabrinn.
Ca. O blijde nacht! yoor hem die nu in minne-luften,
By mijn Princefle leyd in lieve vreugd te ruften; En voor de tvveedemael mins zoetigheyd geniet, Wie kan bedenken wat 'er niet ten Hoof gefchied. t)e tijd die is na by dat ik Alcip moet halen, Me-vrouw die klopt; en eer den dag begind te dalen, Moet hy vertrecken j dies ik daed'lijk binnen tree, En breng Alcip geblint weer op zijn eerfte fteé. |
|||||
. *
|
|||||
V A ?ï itCIf BNAMARIEIS. i<5l
|
|||||
Gabrina brengt Alcip weïr op 't Tooneel,
engaet voort weg. HPc/ u \[ • "et veinzen is vergeefs, al wou Mevrou niet /preken,
fy_ eet dat zy het is alleenig door dit teken; . fen l at'k 'bad.'t vvas niet, hoe'k fmeekte, zy fweeg ftil, ^8af irWjn lieve luft volkomen alle wil; èH ^j'? mijne hand haer blanke leden (heelde, Al x^'? ^nï verrnaek °P't zoetfte met my fpeelde j Jn.Vac ik deed was wel, al wat ik fprak was goed, £)q l ?"' a' wat zy beeft *s uitermaten zoeti 1} e" > 't fcheen, na dat ik aen haer wezen koft befpeuren, ^1 ?X> heelmoeyelijk,haerzelvengink verfteuren, J>rjlk in 't lief geitreel, met zachte woorden riep, Jvj ICcs j verfchnkten zy, al veinzend oft zy fliep; )£j0e! d\vers, en heel verkeerd zy haer na die tijd toonde, ïk»* - verfchooning bad,in't minftzy my verfchoonde •„ Aen3 ^°° hatelijk na mjnNeef Clindqr toe, ^ien ik klarelijk hier van pntdecking doe. Binnen,
i Lucia, Gabrina.
^o' r*3'3'™3' c'a^- Wat gelieft Princes? Luci.Ty valfche pry;,
q^ t ^ad ik u vertrout zoo trouloos regens my. iBc" ^e-vrou, 'k heb my getrouin uwen dienit gequeten. D'* .^oe komt den vreemdeling Alcippe dan te weten , 0ag '^ben de Princes? gy hebt het hem gezeit. W s' '^ ontfchuldig ben fweer ik u Majefteit. Gy L Wecrt "iet 't is valfch.ik weet dat gy my paid met loge, G«& p c.triy. inoode pry, verraden en bedrogen. W'W Ünces' van m'Jn omhuld deGoön getuige zijn. C,j 'eg noch't is valich.te meer om dat hy noemde rrtiji^. fyin VVeet üec booge Goón dat ik ontfchuldig lye, Ik zgf*'■ c'a.er komt Alcip, ey.' fchuüt gy wat ter zy e. Ènv U!r z''ne mond de waerheid wel verftaen , le bem van Mevrou de kennis heeft gedaen. L. Lucia fchuild ter zyenenhtyflcrd.
£)<tt P ^e ^unrr0u beeft op heden my doen weten,
&y te nacht haer hebt Princes Lucy geheten; Mn 5 Wat
|
|||||
262 TOONEELSPBL
Wat reden hebt gyi dat gy hacr. zoo hebt genaemt ?
Alcippe, ziet wel toe, in 't minft u niet betaemt, Tc feggen 't gun gy zegt; gy waend haer wel te kennefl» En lichtelijk zoud gy door waen de eere fchennen, Van die, die eerelijk haer eer noy t heeft verkort, Ziet toe dat zy haer wraek op u niet uit en (lort. Gy hebt een ander veur als gy wel zult vertrouwe*, Ik raed Alcippe u, dat gy de mond wild houwen. Ik bid u , zeg my doch, Alcip, hoe quam het by ? Dat gy de Iufvrou hebt genoemt Princes Lucy; Gy mift, voorwaer gy mift, en gy met dit re zeggdn, Zoud de onfchuldige oneer te lafte leggen, Dies zegt my door wat reden gy dit hebt gedaen ? ^yiicip. Gabrina, Clindor heeft my tot dit werk geraén. G'ibriu. In welker voegen gaf u Clindor doch te weten, Dat deze Iufvrou zou Lucia zijn geheten ? ,_s4tcip. Door een fnbtijl beleid heb ik dit otulerzochr. Giilrin. In wat manier is dit beleid dan uit gewrocht ? <_Al. Zoo ik doot Clindors raed, de laettte nacht verleden» Een [luk van het gordijn heb zoetjes afgefneden, En in de Zael geweert, bevond ik na der hand, Als dat het de gordijn was van de Ledekant, Waer opdat de Princes gewoon is's nachts te ruften, Met wien ik heb geboet de zoete minne luften. Gabr'm, Alcip, 't is mifverftand, 't is de Princefle niet, Dies ik u raden wil datgy wel voor u ziet, Dat gy in 't minftedeel wild zullikx van u geven, Of't zou u lichtelijk, gelooft my, kollen 't leven ; Alcippe, fwijgt, en dit vermoeden u ontflaet, Vaer wel, gedachtigh zijt te volgen mijne raed. tAkiy, Gabrina, ik beloof u woorden te onthouwen, En fwijgcn ; wat gebeurt'er valfcheid onder Vrouwen.B'"" Gab. Nu heeft Princefle zelfs gehoort wie 't heeft ontdekt- Luc, 'k Vergeeft Alcippe, maer tot Clindor't herteftrekt, Met luft om hem door wraek zoo moe en mat te maken» Dat hy nietlevendig, hier uit het Hof zal raken. Verfchijn, ö wreede Wraek! vertoont u nare Nacht! Koom helfche Nijdigheid, en pleegt u groote macht; Koom, zeg ik, en verfchijn, verfchijn u voor mijn oogen. Wr, Wie eift mijn dienft? Iw.Maer ik.ha vroui van gr00t^& mogen, " |
||||
ty., VANALCIPENAMARILIS. j6j
^ gy my dienfte doen ? Wra. Princes my maer gebied,
yy '"• My is een groote fpijt, en fnoode trots gefchied, |>f.er van ik wra'ek verzoek. Hra. Lief zijn my u geboden ; Ju-?Cefl"e tot dit werk is my op 't hoogft van noden, •ty 'n Speel-genood, den Nacht .wiens macht het al bedekt, jjt tot een flimme gang langs boo( heids paden trekt j £j hooi heid fchuwt het licht, en wil in duyfter dolen, \v Wraek en nijdigheid zijn aen de nacht bevolen; Jio i eer '^ met ^e nac][ix m'in offeraod bcltem,
p ° heeft mijn doent en werk te beter pit, en klem ; Q "efd het u Princes, dat ik de nacht verbeyde, jr ^1 dan de nijdigheid door wraek-luit a<en teleyde? j^r> Doet zoo, fchikt dat gy u na mijn begeerte voegt, ïk^ -S ^at ?y my niet wra^ten vollen vergenoegr. t ^il dat gy u zult vervoegen met malkander, g °y Marcellum gaen, de Neve van Pimander, i We^en hem dat hy ten ftrijde treed, voor mijn, et Vlindor , van wiens trots de Wraek voldaen moet zijn. V E R T O O N I N G.
er warceUtu verzelt u met de Wraek, Nacht en tiijdigheyd, en La-
Cl" hem toe-r eykt een Degen, ah vvraek verziekende op (Zlindar. Dé Vijdigheyd, en Vlraek hier met de Nacht verzeil, .
tyhitzen 't herte van Marcelltu om te vechten ; £>ies de Yrinces het fvvaerd'hem in de ■handen fieid ,
Qb* haer geleden jjjijt met volle vvraek te(lechieu. . , Marcellm.
j^'*r' De Wraek en Nijdigheid my hebben aengebedcn,
Ivl 'i\voor de Princes in een gevecht zou treden, Dl» . "dpt, die de eer van de Princcffe ïoofd, ^ s ik niet eed en heb.de wraek aen haer beloofd, Die^k °lTl ^-^nc^or tot ^iet Vrijden uit te dagen, Da i '* z''n valfcfaeid zal met droevig leet beklagen. jn r komt hy wel te pas; eer-ichenner van een Vröu, t]Qn'\ern van Hoveling ik u niet waerdig hou; C/uf' ^ uvahchetongPrincefleneere (chennen? , ■^ar' [7^Wn "y niy 'eSr tel3»1 mach * met recht ontkennen. t,'i. C{ \° ^oet een eer'ooshert, als het zijn mifdaed ziet, ■ *• Van mifdaed ovettuygt mijn hert in't mjnft my niet. Mi. Out-
|
||||
Ï04 T O O tf E E X 5 P) E t fj>
Ma-Ontkennen is geen recht,nocht wootdé waerheits tfe
C/i. Met Woorden kunt gy my 't waerzeggen niet belerte'' Afe De waerheid is 't dar gy Princeffen eer verkort. 'x CU. Gy (preekt de waerheid niet , zoo 't niet bewezen $° Mar. Onnodig is 't bewijs, daer misdaed is gebleken. Cl. Toont, hebt gy hier af blijk, my daer van eenig teke"' Mar. Onnodig, mits ik u zoo veel niet waerdig ken. Cl'm. Zo zeg ik dat gy liegt, en ik onfchuldig ben. Mar. V zeggen geld 'er niet, gy zult haeft anders zingen» Cli. Gy zijr die man niet die daer Clindor zult toe dwio? Mar. Gedenkt de fpreuke wel, hoogmoed Jymt veor dr» val. Cl'm. Ik vrees dat zulk wel haeft aen u ervaren zal. - Ma.V trotsheid tergt mijn wraek te zoeken door den deg
CU». Die bulbak vrees ik niet gelijk de kinders plegen. Mar. Het fchijnt eer-fchenner, gy rechtvaerde wraeke tef • CU». V leugentael geeft my derhalven moed, en hert. Mar. Wat let my, dat ik u dit in het hert niet drucke ? ? Cl'm. Wat my,dat ik u 't hooft niet kap aen duizend ftucke'j Mar. Wat fpijt,wat fmaed, wat trots zal langer my gefchif0 Cfo.Wat guit,wat fielt.wat fêhelvn, moet ik hier voor my »e Mar. 't Hert barft my van de fpijt die tny hier komt te votf Cl'm. Enmy, datik mylaet vanudus ringelooren. Mar. Verdeedigtu.zijtgy een man gelijk gy zegt. Cl'm. Alreê, dewijl gy my onrecht te lafte legt; Wel aen, denkt vry dat noit u Clindor zal ontwijken. En of my hert gebreekt dat zal ik haeft doen blijken; Vertrout vry dat het my niet fchorten zal aen moed, Hoe trots gy fcheld en dreigt, ik iaet u niet te goed j Zegt my wanneer, en waer gy wild dat ik zal komen, Daer my door uwe hand de ziele werd' benomen; Wat waend gy dat ik u ontzien zal ? neen geenzints! V dreigen acht ik wind, en vreezen waer te kinds; Wel aen fteld uur en plaets. Mar. De uur isalgeboofen » t Verdriet my van een Boer meer woorden aen te hooreft» "k Acht dat gy langen tijd tea Hove hebt verkeerd , Daer gy de oefTening van wapens, hebt geleerd , - Betoond nu wat gy kent, 't za als gy wild. Cl'm. Voor dez£>"
Ha.' trotze dwingeland, 't is waer, placht ik te wezen, Een Herder die te land de Schapen heeft gehoed , Baerom niet min als gy in heuslieid van gemoed; ^ |
||||
£oq 0rn met geen Edelman, hy zy wie't zy , te vechten {
Èn j u een Boer verwind, zal d'eer zijn luk oprechten, h0 °or de vlugge Faem uitblazen over al, ^W i een ^oer n'er brociit een Edelman ten val; CeHus, als 't u luft. Man Wel aeh paft op mijn hande, CV kentn gevecht^Maneümvvertgevvont,en valt dood ter eterdeni
Èea. ,aer leit den fnorker nu, en laet den romp te pande ;
|?e 'ls c dat ik vertrek, naêr Gorten neem de vlucht,. eze zijne dood verfpreid werd door 't gerucht. £ ,e wodèlkhaem vverdbimen gedragen, Lucia , enGaèrind iiyt*
V& Hoe vinnich is 't geluk, cilaes.' Lucia tegen, Ver dat men Clindor zal, hier over alle wegen , V0J sen> enmet vlijt na fporen, op dat hy, ; r 2ijn bedreven quaed, rechtvaerdig ftraffe ly; ÏÏmniHj
derde handeling.
Amafis, Tümttnder, en al hei Hofgesdn.
HOe edel is de deugd in die die deugden plegen ,
En door deugds werké 't loon van deugds verdienfï Êen! het blijkt aen u, Pimander, die met lof, (verkregen, hty eerüjk ampt bekleed hier nevens my, in 't Hof. V, *' ,.9r°otrnog£nde Vorftin.' wie zich gewent te (tappen i ï)ie z,Jne kindsheid af op deugdens eerfte trappen, ■En a*^* van 'aeg om hoog, daer 't luk haer gaven toond , Eer 3er ^en't dengtzaem'hoofd met groene lauren kroond; tjeJ!^ch mijn jeügdens bloem te dege was ontloke, bHy r ^ zon^er roem>efl ongeveinft gefproke, ï') beC C'C ^eu§d gewent, na eer en lof geftaen, Tot -i" ?00' voort en voort, langs deugdens pad gegaen j t)je '*'d& gunft uws Majefteits quam te betreffen , J-^ed "iften mijn geluk dus hooglijk te verheffen; V0rneuSd verdiend deugds loon, dies ik my fchuldig ken, Et! J"ne.t'TOen dienft.wiens Dienaer dat ik ben; °rn ü ht goed,nocht bloed,nochtlijf.nocht leven .fparen» ^let d C ^aJefteits verdienft te evenaren, V Ma-eiJ^s vergelding, 't zy in welleker geval» «jeitcit van my dat Ook begeeren zal, Wet
|
||||
io6 TOONEELSPEL
Weldaed diend wel beloond, en dit zijn deugdens wetten»
Hier (tact een heuich gemoed aendachtig op te letten, Dat hy als 't tijd vereyft getrouwe hulpe bied, Aen die, van wien, zeg ik, hem deugden zijn gefchied j Verdorven eeuw, helaes! hoe weynig, in u dagen Bevindmer, die haer na de wet der deugden dragenj i( Maer lootien goed niet cjiiaëd , die vaek het meeit verdik Werd veeltijds, na verdiend, beloning niet verliend ; Hoe veele zijnderdie nocht Itift nocht moeiten vrezen, En trachten zoo hun rijk, oft land ten dienft te wezen j En zónder dat hun loon verdiening evenaerd, Offdankbaerheyd, met recht, voor goddeloos verklaerd* Alcip.
\Jhif. Genadigfte Vorftin! door medely gedreven
Koom ik my hier voor u detnoedelijk begeve, En zoek genade op de mifdaed van die geen, Die van Marcellus wïerd bevochten, en beftreênj Genade, ó Vorftin ! voor Clindor, u gevangen, Wiens rouwig herte perft hem tranen op zijn wangen* Zijn mifdaed rees uit dwang, en niet uit wraek oft haet, |
|||||||||
Dies bid ik, ó Vorftin ! verfchoon, verfchoon de daed,
|
e#
|
||||||||
tuima.fi!. 't Verzoek is vruchteloos,hyzal zijn ftraf verwerv
En, na verdienden, zal men Clindor ook doen fterven. luilcip. Dewijl my voor Clindor genade word ontzeyd, Dient vruntfchaps rechte proef Van my in't werk geleyd* En middel aengewent om Clindor te bev rijen, Van zijn gevankenis, en al te droevig lijen } Wat middel beft gepleegt, en in het werk geftelt * Waer door dat Clindor raekt uit 's vyands wreed geweld * Ik weet indien ik had noch thiea oft twaelf mannen, Tox hulpe mijns beleyds, met wien ik aen mocht fpannenv En my vertrouwen, op haer rrouheid, 'k weet dat \vy Door dit beleid gewis hem koften (tellen vry. 't Is morgen markt-dag, dies de luy na ftad meeft köerert, En het Kafteel ontbloot, daer wy in Boere kleeren, Ons veynzen zullen yetste vcylen; in dees fchijn, De plaets, daer Clindor zit, licht kan vermeeftert 2i)n i , Daer dient geen tijd verzuimt, naer Gotten is gefchrcveft> Als dat men Clindor zal berooven van hec leven j „.^ |
|||||||||
Op C °P'tJpoedigft reys, verzelt met meerder macht,
0oP mijn aenflag werd geluckelijk volbracht. Bimien,
f,, Clindor in de GevankenU,
l\ j** Ach! my ellendig menfch, hoe ik my keer oft wende,
Ach ffi' ey^aes •' metmy, mijn knagende ellende j
^ied r! ^oe bedroeft is uoqtftelde geeft,
ty, a£ en nacht met fchrik inwendig is bevreeft j
bereik ben my dunkt ik zie de Wrake komen* •
t)c acht befwaert de Ziel met fchrickelijke dromen,:
per rf eze beeld my in de ftraffe mijnes daeds,
't Q Cnt>gheid wil 't loon mijns uytgewrochte quaeds j
Va»e j0*1^1 gaet hier ten Hoof dat ik zal moeten fterven,
AlSL cir°efheyd zal, eylaes! mijn oude Vader erven,
St0 ^ ^ees tijding hoort ? ó Hemel! kan het zijn,
ij[\\ CJ? genadigheid nu eenmael uyt op mijn 5
lid peeft ten hoogft beroerd, op wreede doods geruchten»'
ï)e>-V-1 *0^' ^a& ennacnI:> yeöl bitterlijke zuchten j
U'i, r j^J is fteeds vol fchrik, angftvallig en ontroerd, ^°o L^nta' levend my ten lichaem uitgevoerd 3 mijn natuur tot ruften heb begeven, ïin v■ l "ly ik zie, helaes! het fwaerd al opgeheven, t)er) ier<^ig tot de (lag ; my dunkt dat ik zie ftaen, O Q fu'> om my de kop van dezen romp te fiaen. Als ju Wat vreugd ken ik noch in mijn droef hei dieeren; ty . " Woord gedenk, ö opper Heer der Heercn! Het vi! U Woorci een trooft in dees mijn bange noot, /4,^ j0ord des waerheids zelfs, 'k.'wil "iet des %mdacrs dotd , O 0 "' h zich befaér, heiderende mach kvrn ', O QjS^eten trooft! den zondaer toegefchreven; Verj1In"°r ! drukt dit woord in 't diepfte van u hert, Het i°QPteen Hemels vreugd,na deesu Aerdfche fmertj ïti vq Ven ^oor ^e dood, opftanding door het fterven, t); °or een Werelds ftrijd, een Hemels kroon te erven; ^ïfteT"ik t0t een troofti en ^id u Hemels Heer,
lu my door u Geeft,hierin hoe langs hoe meer. Bkmn.
l^lhi Klphonfks.
t)ie j"^een.Ridder/t zy hoe kloek hy tegenstny zkhftelde,
ees mijn trotzen arm niet los ter aerden velde; Geen
|
||||
te» T O O N E E L $ f E E
Geen Ridder die om eer, 't gevecht met my begon,'
Dien ik niét Ridderlijk met wapens overwon ; Ik, door zijn Majefteyt van Spaengien, uyrgezonderi» Öm wapen eer, heb nöyt zoo fterken Held gevonden; Dien ik niet heb het hoofd van zijnen romp gefneên, Hoe moedig dat hy was, hoe trots van lijf enieên. Hier in Marcilien ik my ten Hoof vertoone, Om zien wat Ridders, en wat Edelen daer woone ; En oft'er yemand zy van zoo veel moed en hart. Dat hy te voorfchijn koint, als hem Alpho'nfus tarU Ik ga ten Hoof, o;rï daer mijn éere.op te rechten, En zien óf't yemant luft om eer met mf te vechten ; Marcilien wel eer van Ridders Was verzien, < Die Ridderlijk het hooft een Ridder dorften biên. Alcip vtrzeltmet thien tft tvvaelf Mannen, gekleed in Hoeren kleeV'
niet mandekens onder den arm\ en geweer onder bun kleeren, gaen rnt 't Kajleel. <lJIc'i. Sa mannen, toont dat gy tot trónwheyd zijt geneg
En dat gy Clindor iti de noot niet laet verlegen;
Doet blijken dat gy noch tot Clindor liefde draegt,
Én dat gy neffens my, n lijf en leven waegc j
Neem moet, hier is de plaets daer Clindor zit befloten,
Van wien zoo menig inenfcli getrouwlieyd heeft genoten S
Laet zijn getrouwheyd nu met trouwheyd zijn beloond,
En dat zich yder nu getrouw aen Clindortöqnd.
Een zaek dient ons voor al op 't hoogft in acht genomerï,
Dat is, zoo haeft als vvy omtrent den ingank komen,
Dit men inftilte dan terftont.de Schüd-wacht velt,
Met al wat tegen ons zich in de wapens ftéld j
Wy hebben geen gevaer, nocht tegenftant te vrezen,
Mits dien het volk al meeft nu in de ftadt zal wezen,
Sa Helden, dat's u voor, die 't luft die volge my,
Op hoop den aenflag ons geluckelijk gedy.
Zy overvallen, en dooden de Schild-vvstchï.
CU». Alcip, hoe dus verbaeft ? ik oordeel uyt uw wezen, Dat Clindor, buyten hoop, het fterven heeft te vrc/en. „ tjilci. Neef Clindor, vrundfchap heeft zooveel te weegffij Dat ik in deze fchiin u leven heb gezocht; (hro<-f |
||||
(Jeji VANAI.CIPENAMAR1Z.-IS. 2o£
I): e°en koften de Vorftinne niet bewegen,
J?n s °eb ik tot mijn hulp dees Edelliên verkregen, Oftf161 De*°fr van eedte wagen lijf en goed, ty v0or te komen wraek, genegen tot u b!oéd ; t)« S nc!er dit beleyd, zijn in 't Kafteel gekomen, (V c"'ld-wachr onvoorziens het léven afgenomen,' C'&j A getrouwelijk van doods gevaer t'omflaen. t^f. ^'cip, mijn lieve Neef, hoe dorft gy dit beftaen ? C/;»T' ^e.fr°uheid gaf my moet, door liefden aengedrevèn» °r. Aflijn lieve Neef, gy loopt groot prijkël van ü leven. GjJP" Geenzins Neef Ciindor, toon een mantïelijk gemoed, <-4l r' ^e trouwheid 's re groot die my u liefde doet. (ken.' C&i ueen vrees van prij.keJ doet des vruhdfchaps liefd befwij- lyja' £*°e' trou u vrundfchap is, dat doet ü liefde blijken j %o > Edelliên, gy doet te veel voor mijn. C/itj) Oo veel en doen wy niet, oft meer wy fchuldig zijn. ^1'aT ec^ Sem°e<i 's no'c vèrnoegtin trouheids daden.fden. C//% jHi^eugd geen trouheid blij lit zoo lijd de deugde féha- Jfc" Vj''n ^eugd fleeft aen de u noitzoo veel deugd verdient. C/i, ^etd-eugd ziet op verdienft, is.deugde zonder vriend. O t' Vrundfchap! door de deugd aen Clindor nu gebleken. O d °Uw'gheid i wiens liefd mijn tong niet uit kan (prekenj Vaneu^e! die aen my dees vrundfchaps proevetoond, *4I v[aer.komt my de macht die deze deugd beloond ? C/;„' V^e?tClindor, tijd gebied geen uytftel meer te makeiï, ^f}'c/"c'ppe, Neef, hoe zal ik uy t dees boeiens raken? ^f n' Pooronze krachten wy de yzets grof en dik, t)e<> en van hun fteê,dat's in een oogénblik, Én jrenc^els breken af, en flaèn de (loten open, taec°0r een fterke kracht Neef Clindors leven kopen j ïn f °ns ge'ijker-h'an'd dit rucken gaen om veer, öag'11-1'16" van de muur een (luk ter aerden neer; Èer ,Js een opening; 't za Neef terfiond aen 't vluchten, 't Is -at.men in de ftad mach hooren dees geruchten, C/w> ^ en over tijd té raken op het pad. e vrundfchap irt de nood is wel een edel fchat* Einiiin.
J>> Timttnder.
Op ^."oe fchielijk kan 't geluk in onlnlc zijn verkeerd,
eeriG dag verhoogt, op d'ander dag verneerd ; O o O won.
|
||||
iio T O O N E E L S P E E.
O wonder Wankel rad ! hoe los zijt gy in 't dreyen,'
Die heden werd gevleyt, moeuviorgen and're vleyen j Die heden is een Heer, een Prins, een Vorft, een Graef, Is morgen maer een knecht, een Dienaer, ja een blaef j Die heden is vereert ten Hemel toe verheven, Moet morgen in verdriet en droeve quelling leven ; Zoo gaet het met den menfch hier op dit aerdfche dal, Niemant, zoolang hy leeft, weet wat hem beuren zal; Den tijd maekt dtoeve bly, en blijde vol bedroeven, Den armen maekthy rijk,den rijken doet hy proeven, Het bitt're ongeval van droeve armoeds nood; Doch 's menfcnenongeval dat eyndigt door de dood. Der Gatten Majefteyr, door gramfchap heel ontfteken, Vermits Alcippe deed deboeyens open breken, Zend Poft op Poft ten Hoof; begeert van de Vorftir)* Darmen Alcippe ftraft .vooral het Hof-gezin. Na dat de bank van Recht op heden was gefpannen, Heeft men Alcip, hoe wel noch vluchtig, hierverbannetl> En als een guyt verkiaerd, die booüijk heeft verkort, De wetten van het recht, waer door hy balling word ; Mijn deert zijn ongeval, en die het recht mocht zeggen, Men kaft al dit bedrijf Princes te lafte leggen ; Zijn (chuld is niet zoo groot als recht na recht mocht gaefl» Hy heeft verbeurt, dat 's waer, maer waer uit is ontftaen Deoorzaek van zijn fchuld, in'tgeenhy heeft raifdreven ? | Wie't quaed beftraffen wiï,moet quaed geen oorzaek geveO» Lucia de Princes gaf oorzaek tot de daed ; ,j Maer fchoon zy heeft mifdaen,wie ftraft haer van het quaed-
Wie doet de Paus in band ? wie wil de wil beletten ? Van die, die na han wil de wetten zelver zetten j Ten voegt geen onderdaen als zijne Vorft mifdoet, TeftrarTen zijn bedrijf, maer 't paft hem dat hy moer. Gedüldefi in het geen daer Vorften in verbeuren; 't Is droevig, door haer quaed de ftraffe te betreuren j De ftraffe van het quaed uyt hare luft ontftaen, Holla! ik fwijg vermits ik yemand daer zie gaen. tjfy. De heufheid my gebied u onbekent te gtoeten- Vim,ut. Mijn Heer, u heufheyd zal ik evenaren moeten, . • Met wenfehing defgeüjks. tAtp. Mijn Heer, is hier, in 't Ho* Geen edel heufch gemoed, 't geen tracht na eer en lof? |
||||
£.. VAN ALÉIP EN A rf A t I l 1 S. zit
Q JQ hier geen Ridders in de wapen-kunft ervaren ?
jyhjk'er' eertijds veel alhier ten Hove waren, fj^ Lal1s eri Speer zoo trots in zadel voerde, dat 'k vrC'''en ^aer van '!ee^c a^'J^s ^'eer gehad.
K "erzoek, gelijk mijn plicht van jongs af aengeboretïs
j\eSrootfte Hoven; om daer Riddetsopre fporen,
'e ik de proeve doe mijns wapens kunlt, alleen,
Vb ^0oreen groote naemtothoogerlof te treén ; 't vj van ^e K-'ddcrfchap uit het getal der Ronden, . j^elkindesKoningsHofvanSpaengien word bevonden | b'M Wapen is getuyg van 't geen ik u verklaer, 'k iVVerd dat n*et gelooft, zoo maekt de daed het waer j K Vetzoek mijn Heer gelieft ten Hove te doen weten, Kat hier een Ridder is die zich wel durfd vermeten, *0'Mr\ Hit rf-jnrfrtlp Wnfic niVr^pn T!ïlL-rf»n m^n
|
||||||||||
ji ■ l en waer geen heusheyd u dijn voorftel te ontzeggen,*
Ai^a' om't Hof-gezin de zaken voor te leggen, L'S|^ac ëY Ridderlijk-ter wapen yemand daegd, cht gy een bidder vind die 't ürijden met uwaegd. Binnen. VIERDE HANDELING.
Amafis, Vimander, Lucia, Les», Pdphónftts, Rodrigót
en alle ds Edelen, en Hovelingen- |
||||||||||
h
|
||||||||||
pEen bulderende wind beroerd deherde fotzefi,
^-*Men laet zich hiertCn Hoof van Spaenfche moed nies fy _ trotzenj j^u (wicht hier voor geen (pook van ydel roem en lof,
jv n acht de woorden hier niet meer als zand en ftof, jj'c 'net de wind verftuyft, en word ter vlucht gedreven, qv ^oorden zonder daed, zijn rompen zonder leven, £,'°°t/Prekcn is geen kunft, het zeggen is maer wind, Gv Lnor^erl's vergeefs, en eygen aen een kind. W "eeren, Held enenManhafte Edellieden, V0en.SeDönden houd aen Amafïs gebieden, t)ee nne van <-& ^ofJ gy Heeren wie gy zijt, 'k y ^'dder tracht na eer, by ons met wapen-ftrijd j Qe cr£rou het Hof heeft hier zoo dappere gemoede, leekten op-gevoed, uit Ridderlijken bloede, O o 2 Die
|
||||||||||
iU TOÓ8EELS$B£
Die leven, lijf, nocht goed geenfins zullen ontzien,"
Maer Ridderlijk, om lof, 't hoofd dezen Ridder biêfl.
Rj</r/, Hier'is een hert dat noy teen Ridder ftrijd ontzeyde}
Hier is een hert dat zich noyt van de moed liet fcheyde,
Om 't hoof*d te bieden aen de alderrrotften Man,
Die oyt ter wereld was, oft immer komen kan;
Mijn krachten menig Held in fmaed en leed beproefde }
Hoe menig Ridder zich door deze hand bedroefde,
Wanneer gemoedigtik haer trotsheyd over viel,
Beroofden 't fterflijk vleefch d'onfterffelijke ziel.
e^^fc.Zijt gy dien Man.wel aen.toond u noch als voor dezen*
Ik vrees u eere zal al op het hoogfte wezen ;
Ol't zoo 't geluk u lof, tot hooger eer verheft,
En door u kloekheyd gy dat luk aen my betreft,
Dat gy Alphonfus ziel van 't lichaem kund doen fcheydeiï,
Zoo zal de Faem uloften Hemel toe verbreydenj
Om proef te zien van 't geen gy Ridder u vermeet,
Verzoek ik dat gy u maekt vaerdig en gereet.
Trompetten werden geblazen, 't gevecht begonnen, eft
Kodrigo ver/lagen. Ulpho. Zal ik noch meerder eer van wapen-kunft betrachten,'
Heeft yemand noch de luft, ik zal 't van hem verwachten. teon. Hier is de Man, die 't lijf acht minder als de eer, En wagen wil zijn ziel aen 't Ridderlijk geweer; Hier is de Man, die zoekt 't Hofs eere op te rechten, 't Zy levendig, oft dood, om eere te bevechten; Op dat zijn dood verdient het lof, dat hy zijn borft» Ter eeren van het Hof ten beften geven ddrft. Trompetten werden gebinten, na 'f gevecht vverd Leon
■verwonnen, en dood ter nedergevelt. tlrnan. Ongonftige Godin Minerva, die u handen
■ ïn zegen van ons trekt, hoe zal ik dan die fchanden
Gedogen, dat 'er in Marcilien niet zy
Een Ridder zoo vol kracht dat hy dees Held beft ry;
Het waer een fchand, een fchand die 'k niet en zal gedogen,
Ten waer dat my de moed waer minder als 't vermogen;
Neen, neen Pimander, neen, toond noch dat zelfde hert,
Dat zelver van God Mars aen u geoffert werd j
• Piman-
|
||||
p. VAN 4LCIP EH AMaUU, jij
p"ttander dje wel eer in 't harnas vaft geklonken,
ppn feilen blixem floeg, uyt ftael en yzervonken 5 Jmander, die wel eer door wapens heeft vernield, n met dees zelfden arm al Ridderlijk ontzield, °o menig oorlogs Held, en mannelijk befprongen, j*. Wat ik treften aen, tot mijne wil gedwongen; ^.Iet minder ben ik noch, als ik toen heb geweeft, j, «jt maer mijn name koft dat was voor my bevreeft j J1 ben't, die menigmael mijn vyand heb geflagen, j,nook den Lauw'renKroon, toteere, meêgedragen j j. "en't, die niet en zal gedogen hier in 't Hof, j-at Spaengientrotzen zal met roem van zulk een lof j j3t niet een Ridder in Marcili zich vertoonde, niet zoo kloeken Held in wien de krachten woonde,
'e Spaenfche macht bedwong; neen dat gedoog ik niet, j,een Spaenfche hovaerdy zoogrooten eer gefchied j j, Zal in deze vtvyft een ftalen degen voeren; j, 23l Alphonfi tong van zulk een roem befnoeren 5 t 2al gemoedigt zelfs de wapens nemen aen, Q1 met een Spaenfche Mars noch eens ten ftrijde gaen, r,-111 proef te geven van mijn kracht wel eer gebleken 5 .. .pander laet de zaek zoo loffelijk niet (teken, jj.neeft uw kloeke hand door Ridderlijk geweld, £,'er in Marcilien twee Ridders neer gevelt, rj°Cn sijnder meer, noch meer die met u zullen vachten, q^ Oos vervallen eer, met eer, weer op te rechten* ^een Hercules, hoe fel, hoe machtig, nochthoe wreed, Ër?H °°k ^en ^0^ w'ens vuyft ^e blanke wapens fmeed, jv doet door Brontis kracht de heete vonken ftuy ven, J; e.^u"enze!ver eerft met my dit hachjen kluyven, £0 1 Z0° *os ^e eer ^et g^'PPen > die my drijft,
f ? lang een druppel bloeds in dees mijn aders blijft, Jij ev ren flag aen die, die dezen heeft geflagen; £j ander zal u ook een hert ten offer dragen j Cle, - Zal u ook een heufche moed befteên, ÊeM0^'^ 0m ^e eer'mec u tcn ^ri^ te tre^" '
"tr0 a0<?'als eereloos Marcilien te laten, •£00 21^ Pimander; die om d'eer der Hooffcher ftaterj, t)e Iïlenigmael zijn bloed, en leven heeft gewaegr,, WQtften die hy wift, ter wapen uyt gedaegt, Qo 3 Die
|
||||
±T4 T O Q N E E L S F E L
Die laet zich nimmer noch van Spaenfche moed braveren»
Die geeft geen kamp, o ft moet zich laten overheren, Die ftaet het nimmer toe dat gy u lof verrijkt, Tenzy Pimander, door u dwang, zijn vlagge flrijkt. Sifw.Giootmogende Vorftin, eerbiedigik my buige, Om uwe Majefteyt op 'tfpoedigft te getuige, Dat hier gewapend is een Ridder, die gehoor jVanuwe Majeitey t verzoekt. tAmaf. Brengt hem hier yoo'» Alcip gewapend en vermomt.
PïwB.Mijn Heer, als onbekend, de reden my bewegen,
Om weten wie gy zijt ? ^Akip. 'k Ben eener die genegen, 2vlet herr, en ziele is te ftaen nae d'opper eer, Die y emant halen kan door 't puncl van zijn geweer j En ongeraden is't aen u te openbaren, Wie dat ik ben, en wat dat my is wedervaren j Ik ben zoodanig dat ik tracht na wapen lof," .En dat alleen ter eer van dit vermaerde Hof; *k Hoor hier een Ridder is uit Spaengien aengekomen, Met vvien ik heb een kans te wagen voorgenomen Timan.Mijn Heer, ik vrees u zal door dees geen eer gefchie t^flcip. Al waer 't Achillis zelfs, ik zal hem niet ontzien. Vlmm. Voor uwe neêrlaeg, Heer, zou ik bekommert weze ' t^ilcip. Al waer hy d'oorlogs God,zoo zal ik hen; niet vreZe ' Timan, Gelooft, hy is God Alars gelijk in macht en moed, ^Alap. En in de zelfde wieg ben ik ook op gevoed, Timan. Ziet Heer.hoe trots zijn bloed de aderen doet fwele ^Akip. Ziet hier de mijnen Heer, die'k daer zal regen ftelle ' T'iman. Zijn dapperheyd en moed die zijn u onbewuft, ^Aldp.Te meerder dat die zijn, te grooter is mijnluft. liman. Zijn felle krachten zijn gelijk der Leeuwen tanden. iJkip. Niet minder is de kracht van dees mijn grove haud£ ' Timan. Zijn fterkte is te groot, dies wild u wel beraên, tyikip. Al waer 't den Hel God zelfs, ik zal 'er tegen fiaen. Timan. Verwaentheid.Heer, die doer de menfche dikwijls " ^Akip. Wat dat belangt, laet zijn alieen acn my bevolen. ('e ' Timm. Dewijl't u èrnlt is, moet uwen wil gefchiên, lAlqp. Waer is den Ridder, die het luft my 't hoofd te bién • t^Alphonf. Hier is Alphonfus, die ten flrijd noch is genegen. ^dkip. En hier de Man die dat verantwoord met den degen-. |
||||
VANALCIÏEN AMARILIS. 2lj
j^H Gy toond met woorden, Heer, een dapper Mannen
/;,ts gy tot wapen eer Alphcnfus trotft, en tert. (hert,
>, "f- Waer is Alphonfus ? van wiens daden en de wond'renj
v^ei1 hüord, het inel gerucht, door al de wereld dond'ren,
ÏIm > ^en aerc'1chen God en tweede Mars te zien j
jj ben't Alphonfe, Heer, ik ben de geen met \yien
£.et ti gelieven zal een wapen kans te wagen 5
■p)} gy dien grooten Held, die Leon hebt verflagen?
v-'.1- gy dien feilen Leeu, die alle Ridders dwong ? .
'J^gy dien Ridder, dieRodrigo hier befprong?
j; P'!o"/.Diebenik;wiezijtgy? 0^/«/'. Die, die u zal beletten Jjn Kroon van hooger lof op uwen kniyn te zetten. jx £"<»>[. 'k Verrrou^zoo in de tong gelegen is de kra*hr, yat gy de eere my zult roven door u macht; ^,°erd gy een edel hert, zoo vecht niet lang met woordea *n *s neteerfte niet ik zulke Ridders hoorde.
"?• Al wat ten hoogden is dat nadert aen den val.
/'"""/.Gy zijt de Ma/i noch niet die 't daer toe brengen zal»
*% V oordeel gaet niet vaft.
fjf.f- V woorden zijn geen wetten. ciP. Hier is de Man, de Man, die voet by fluk zal zetten.
V.rf- Dat is my lief, mits ik dien Man lang heb verwacht.
c,?.lk ben gereet,hou daer.koom an,en proeft mijn kracht.
rompetten gehhfen fijnde eyndigd het gevecht, en word Alphonfeit
verwonnen en dood ter aerden nedergevelt; jj^j Daer leid den Ridder die veel Helden heeft verwonne,"
j-j^n, vruchteloos met my, als nu, den ftrijd begonne t
J) er 'eyd hy die te trots trotzeerde op zijn moed ;
|j ^r Jcyd dien fnorker nu verflagen in zijn bloed;
J>: ^r'eyd de eer van zoo veel overwonnen zielen.
Oi>la^er- ^eer' voor u '^ fchuldig ben te knielen,
Te <~!tz'in blanke fwaerd, als voor wat raers bekend,
Y °fferen aen u die zuïlikx waerdjg bent;
jv ¥*} heyd edel Heer, verdient door uwe waerde,
Q P wderlijke fwaerd in dahkbaerheyd t'aenvaerde 5
J?n . angt het Heer van my, a!s een die 't voor u won,
l^nieir?ni: Wacrdiger als u vereeren kon.
£..'•"<• O braven Püclder! pronk en blixem aller Held$,
Vie «net u Iterke hand de trotile Ridder velde;
O04 Gy
|
||||
216 TQONIEtSPEE.
Gy die verwinner van dengrootften winner zijt,
Die oit rer wereld is geweeft in onzen tijd j
Gy zijt het die in lof ten Hemel zijt geftegen,
En van de Goden zelfs verdiend een Hemels zegen,
tïy zijt het die hem dwong, die 't al en al verfloeg,
En aller Helden lof alïeenig met hem droeg;
De eer ïs onverdienr, van u my aengeboden,
Veel eer dees gjfte paft geoffert een der Goden»
j)at is diengrooten Mars, die komt dees eere toe,
Dies iku voor dees eer. mijn Heer, bedankendoe._ ,
cjl. Geen Mars, geen Pallas.nocht geen Goden, ó Pimandef"
Geen Koning, nocht Monarch, alleen u en geen ander,
Verkies ik tot de eer van dit verwonnen fwaerd,
Ik bid u heufheid dit in dankbaei;heyd aenvaerd.
3?iman. Ik zal zoo. lang ik leef u trachten te beloonen,
t)e eer aen my gefchied, zal in Pimander toonen.
Wat voor vergelding ik u heufheid fchuldig blijf,
V, die de wapens zijn geklonken aen hetlijf.
Genadige Vorftin, ey.' laet voor alle dingen,
De Rey van Adel, en de Eelfte Hovelingen,
ivlet ftatelijke eer, over't verkregen lof,
Dees Ridder Ridderlijk geleydcn naer hef Hof;
]Laet Hooffche Iuffer-ftoet met heughelijke kelen,
Den lof dees Ridders nu eens vrolijk uit doen quelen;
Vereert zijn eer met al wat dienftig wezen ken,
Tot dankbaerheid die ik ten hoogften fchuldig ben;
Net ik alleen, maer ook u Hoogheid, waerde Vrouwe,
Zijt op het hoogft aen hem in dankbaerheid gehouwe.
r^mafis. 't Is billijk men dees Held verdiende eer betoon,
Met vreugd, tot dankbaerheid, zijn trouwe daedbeloon;
Zing uit met blijde ftem de Ridderlijke daden j
Ey zing de Goden lof' tot dank van dees genaden.
Amafu en Vimander, flellen Alclpfe tujjchen bun heyden, die de
Kindere volgen ordentelijk -wandelende over 't Toeneel,
en word dit navolgende gezongen.
Op (Ie Stemme•■ Als Daphne d'overfchoone Maegt.
WY danken u, ó heoge Gom\
En eeren met vreugd dees vrolijken dag , _ |
||||
VAN ALCIP EN AMARILtS. 21?
*» vvenfchen u zegen dien Held tot een loon ,
VViens kracht dat de macht van God Mars niet cntfng;
'-ooft dees Ridder, die door fijn daden ,
"lyvat ter wapen was moedig bedwong ;
Giert fijn hooft met lauw're bladen,
Mits dien hy d'aldertrotfien beffrong;
£» door fijn moedigheid,
Hem heeft ter neêrgeleyd,
f>'e al de wereld was tot eenfchrik ,
Hedwqtig, en befprong in een oogenblik. "Binnen.
jh. Timander, Clexnt».
1^*». Alzoo dees Held van 't Hof in ftilt zijn affcheid nam,
£. z°nder zeggen wie hy was, van waer hy quam,
^ji vvy verwondert, en op 't hoogft geneigt te weten,
KiQe ^aï hy wezen mocht die hem dus heeft gequeten j
\>l neeft men zijns gelijk gezien in eenig Hof,
j^ eg OnuitfprekelijcK acht ik dees Held zijn lof;
Q Santfchen Adel was met luften ingenomen, '
j\j '^.eten> waer van daen dees Ridder is gekomen ;
tij ^°fgezin, mijn Heer, vergaepten zich aen dees»
fj0J20^ manhaftig hem regens Alphons bewees; ,.
l)a ,Zeer dat de Vorftin hem ftreelde, en ook vleyde,
't ]u ly haer zijne naem, en zijn geflachte zeyde,
Hy °c^t met gefchien; ja wat verzoek men aen hem deed»
C/Ca ntWoorden, mijn naem moet blijven noch fecreet.
XVjJ'"]^')' gy begeerig zijt Pimander ,om te weten,
't V Zet) ]s geweeft en hoehy is geheten ;
P'-q"10^" '?'n my''^zu^s te kennen geef.
1% Cante, weet gy 't ? zeg wie is 't. C/c Het is mijn Neef.
P:»>2' V ^eef ? Clemt'Mi,n Neef*
C|e " Neef, wat wonder dat ik hoore;
Vat"lt:c> Waer is doch dees, uwe Neef, gebore ?
C]e,tTlocc^er heeft op aerd, een Held van zulke kracht, \Vje "*e> zeg my doch, gebaerd en opgebracht ? ïi.ty. as zijn Vader? C/r.Maer zijn Vader was mijn broeder., h. .t ,at ampt bedienden hy? C/.Hy was een Schapen-hoeder. Vy £* 0ngeloofrelijk." Oe. Mijn Heer dat gy verllaet, ^Jaer1'? §e*Pronen n'et uit zulk een lagen graed ; tn jj ,v.an ee" edelftam is ons gellacht gekomen, "tn °p het land het leven aengenomen, O o 5 Om
|
||||
ai8 TOONEELSPEt
Om de, g?roRigheid. V'ma. Ik bid ii laet my weten-j
Hoe dezen uwe Neef, Cleante.isgeheeten ?
O. Alcippe. Pim. Is 't Alcip ? die is my wel bekend j
Ik zal hem voort ontflaen van zijn Banniflement ,
En doen hem alle eer die yemand kan gefchieden;
Ik zal 't uit naem van de Vorftinne doen gebieden ,
Als dat men wettelijk zijn vonnis roepe weer,
En ftellen hem ten Hoof in d'alderhoogfte eer,
Die yemand daer bekleed; dat is, naeft de Vorftinne;
Derhalven laet ons gaen, Cleante, voort na binne. $'""""
I. V E R T O O N I N G.
Daer Alcip va» de Vorfiin ontfangen word met verwondering
van alle de Hovelingen. Alcip vanflrafbevrijt, door fijn manhafte daden, Krijgt gunsl, en raekt tot eer, by al het Hofgefin j Met blijdfchap, en met vreugd, ontfangt hem in genaden > Het Opper-hoofd van 't Hof, dat 's hmafis Vorfiin. II. VERTOONING.
Daer Alcip gcjlelt word in Staet*
Alcip raekt tot gebied, en d'alderhoogjle eeren,
Die neffens de Vorfiin ten Hove wefen kan;
Dies moet het gantfche Hofgetrouvvbeyd oen hemfvveere» » En, voor de Opperfie, Alcippe nemen as.
VYFDE HANDELING
Amarilis.
Llefd drijft mijn hertjen hier in't Dat hooger adel, edel bloed, ,
groen , Zal heerfchen in Zijn groots gemot"'
Om Goden offer and te doen, En Amariltot nadeel vveze. .■
OmVallas dankbaerliik te loven; 't Isheden'smenfchenaertgeW1' Om al het heylig Hemels tal, 't Geen met natuur komt over eo»>
Met blye vreugd, en zoetgefchal, Door groot sheyd naer het groot
Te (Meren offer dank na boven. hellen; V N*« mijn Alcip de eer e Won , Met kleynheid niet te zijn vernce^
"En dwong dat niemant dvvingë kö, Wanneer 't geluk een beter voegt >
O eer l een consek mytot vreze; En ons de Geen tot haoger ftellen-
|
|||||
Alcif
|
|||||
VANALCIP EN A M A R I L I S. 219
tot We droeg wel eer zijn min, Totfioetzucht dwingen hem , diet
AlsTn vergeten Htrderin", hy
tiu 'net hoerde Schaepjes hoede; Zal Amaril zijn liefdontzegten.
t« vr,"s f* *-a' ky hoogerzien , Indien dit onluk op my -vil.
<f „. tc"te'*jk zijn minne biën , Wat ging u .ten, ach \ Amaril ?
yeen geteelduyt edel bloede. 'k Heb of zijn liefd te gott vcrtrou*.
Js j.'Jnheufchgemoet-vanedeloert, wen ; (mom ,
£ "ninginn'esminne woerd, Heen Amaril! fehttwt quaed ver-$
£& ?°&eyd zal op hem oen leggen-, V liefAlcip zal dat niet doen ,
door de Hooffche tovery, Moer zijn beloften u wel heuwsn,
klcip met eenige Hovelingen.
°^,n ongeruftheid my in ruft niet wilde laten ,
t ■* oen de geruftigheid my tot de onruft dreef j
°]vr ° vervoer<ie' dat a^ 'r Hofgezin my haten ,
Misgunnende, dat ik, dat ik ten Hove bleef.
e!*rek.' hoe wankelbaer zijn al des Werelds dingen;
jj • at blijkt aenmy, hoe licht verkeert het met dcnmenfch, °* holt en fok men hier; na veel veranderingen , *"*eeft my Fortuin gebracht op 't hoogfte na mijn vvenfch, ^9eerloos heeftdefmaed my uit dit Hof doen vlieden 5
j^ "oe bits greep my de Nijd met felle tanden aen.j "j! roepnnén my weer in, en fteld my in gebieden , **oe hoog en lacg, helaesi kan 'f mat de menfchcn gaen, is, tracht na 't hoog, en als 't al is bekomen ,
E ,i/at's'r>helaesl wat is't, wanneer men't wel in ziet? Jtornmernis, en zorg, niet meer als enkel dromen , *Je ftaet-zucht, heerfthappy zijn by geruftheid niet. !"neer men op de hoogfte trap al is gezeten ,
Vf aer ons de weelde dient, en hooffche tonge vleid; t is >t j eer £jat men .j. waenci zoo word m' 'er afgefmeten ; s t niet ? ten minden word het daer op toegeleid. 'k R
*n nu van't Herders ampt tot Hoofs gebied verheven ,
j. ar> beids by my verzocht, vind ik groot onderfcheid j
y walgt op 't haogft aen dit onruftig Hooffche leven,
tn min voor 't tloofs gebied, het lands geruftigheid.
Hooffcht
|
|||
220 T O O H E
Heoffche •wettuR u vvaerdye,
Vgebied ënheerfchappye, Scepter fvveying, goude Kroon-, 'Maken menfeben, door haer vvaef- de,
2W irvatrd,dfit t»en haer op aerde, VreeH, en eerd, als aerdfche Goón. HAeer vind ik in 't Herders leven,
Als het hooffche weet te geven ; Muil voor 't heerfchtn; 't land voor 't hof;
|
E L S P E t
Sehaepjes hoeden voor 't gebied'
Ruft verkiezen, z.orge vlieden • 'i Hooffche levsn[mjd ik of # 'k Scheid my vtm deHeoffi^ re, E» verwijfd deze kleere Weder in een Herders rok; Ik vervviffel Helm, enVFape»' ken het weiden van de Schaft EndenDegeaaendeJlok. ^^ |
||||||||||||||
Sin"
|
|||||||||||||||
kmarilh.
|
|||||||||||||||
\Ama*'i. Ontloken dageraed gecjert met morgen bioozen>
De weerfchijn van u glans fpeeid op het bloos van roozefl» En zoekt haer Hemels luft in graegte te verzaên, Met liefelijker geur van verfche rooze blaên ; Provens, u diftel pronkt met keur van rooze knoppers Bedropen, en befprengt met kriftalijne droppen, Er; puyk van Hemels douw, ha Goddelijke Zon ! Die met u firael begroet de kriftalijne bron ; En fpeeltmet uwe glans op weelige landsdouwen, Zoo lieffelijk, dat ik allenig door 't aenfehouwen, JNoit meer vernoeging heb gehad in 't jeugdig groes» Als nu op heden deés geraden my aen doen ; Ach zoete drif jes! vlierend langs begraefde ftrandenj Vyt zandigduyn, verby dees klaver-rijke landen, paer ik mijn latnmertjes zoo vaek te grazen ley ; Waer Konings Hof zoo zoet ais deze klaver-wey ? Waer is "er een Palleys ten Hoof zoo uitgenomen, ïn cierfels opgepronkt, als dees valley met boomen, En veel verfcheide kleur van bloem, en kruid gewass Waer uit Alcip zoo vaek het alderkeurigft las, En vlocht een kranzelijn om dees mijn blonde hairens Alsons de zoete liefd hier t'zamen deed vergaren. Hoe vaek, Akip, hoe vaek.' hebt gy my hier verzekt, En nevens mijne zijd in't groen u neer gefield j Hoe menïgmael hebt gy by my hier neer gezeten ? Maer nn, nu zorg ik, hebt gy Aaiaril vergeten j Aïcip mijn lief! hoe vaek, en menigmael hebtgy |
|||||||||||||||
Hier in 't omlommert groeit gelegen aen mijn zy;
|
Boe
|
||||||||||||||
ê
|
|||||||||||||||
^Oe t A ** AtCIP EH AMiRMIJ. 2is
tj0c ^nig ^us heeft hier u Amaril ontfangen;
H0e tïïCnig Roos Üebt gy gekeiuc op dees mijn wangen 5 Van r^igmael hebt gy geoardeelt kaeks gebloos, Vaej ?8« kleur, en (tof als 't purper van de Roos ; bg v ^l^gy nu ? helaes 1 zoo ver van my gefcheiden, }^0 1 ees> de hoop verdrukt, ü weèrkomft te verbeiden j t)at tatls z°o is 'er yets waer op ik my vertrou, V ^, 'in Alcippe my zal lieven voor zijn vrou ;
t)jc j. "c> Zon mijns mins, met zuyver welbehagen, V mj1 aew onbefmet uit liefd ten pffer dragen 5
Munn' ^'ï11 lief alleen uit min geoffert werd, Ach L?aeS^om onbevlekt voor u bewaerd in 't hert ;
Ac^ V me'' van m''n ^erc> a°k Afgod' van m'Jn m*nrie •>
Va_n Oogd»heer! mijns gemoets; ach Zonnel van mijn zinnej \V5tl eer zult gy doch wéér verfchijnen eens voor mijn ? V^t,neet Za' Amaril weer by Alcippe zijn > t)at -j^er Alcippe zal de lieve uur genaken, s In minne-vreugd my zal met u vermaken* 1 ^ec</ • &ygraHe Schaepjes vveit, Ach m'mne-Godlhoe kan dat £ j|K?
herin?^>tlerne^sr ^e,t ' HeiTfiH. Ahipvergetenmijn?
■Oqo,, *t groen orr.lommert, Ik heb een goed veftreHwen,
t D<.1ete w*» behmmert. Dat hy zijn -woord zal hcuvven.
nflruJ^en 'naken 't hert bevreéfl, . Ik wees, ik zorg, en 't heeft zijn
i^chf" ^11* m'jf bdnge geeft, Dewijl hy ïs totfiaet getreèn, {reen,
'P i f1 ^°in m'in vveün, Za/ hem de hoogheydftrekken >
**» u vergeten. tot baoger hem te tréiike».
j. Ach! neen als ik my wel bezin,
ZevH rCde kee'd my anders in, *l dat r litfdtgaeï veer bovenct'dt dingen, °S>t!uf3e •wijjg Aoor tijds veranderingen.,
jy Getrouwe liefd gaec boven aJ, ^cboon'jS 'ly ni'/ n'ec vergeten zal, <i\ hy , at ^£rn het geluk tot hoogheid heeft gedreven', uFvan aen my de belieft overgeven.
t Ai er vv'' 'k mijn gedacht op voên, |n tïijj r»ftend in dit lieve groen, 'Riet. Ver''eftle hert met zijn getrouheid peien, een zoete hoop Alcippe hier verbeiè-n. . . Sy vastzittenflapeit* |
||||
i
|
|||||
Ê}2 T.O ON E ELS P Et
Alüp.
rJHap.'Vatt wel baldadig Hof met al u heerfohippyen |
Vaer wel, ha! ziele ftrik vol bitt're leckernyen;
Vaer wel bedrogs vriendin; vaer wel luk-loos geluk ;
Vaer wel welluftigheyd gekocht met frnert en druk.
Wie leeft 'er zoo volmaektj dat hy geen opfpraek lyc •
Wie zoo bemind, dat hy bevrijt is van't benye ?
Wie zoo verheven.dat geen wangunft daer op frnadd '
Wie komt 'er op het hoogft die niet weer neder daeld .
Wie heeft ten Hove oyt zoo grooten eer genoten,
Dat naderhand hy nietten Hove wierd verftoten ?
Onnozelen verdrukt, pluym-ftrijkers gunft getoond,
Goed-aefdigen veracht, quaed-aerdigen verfchoond»
O Hooffche linkerny •' wat brengt gy niet te voren ?
Men doet'er wat men wil, en vveynig na 't behoren }
Den fnappert is'er wijs, den Rabberaer gezatïg ,
Den f vvijger, door gebrek van oordeel, noemt m"er ftatij,
Staet-zucht, ik leg u af, met al de Hooffche pracht,
Ik wiflel u al t'zaem aën Hechte Herder dracht,
Ik lact u daer gy waerr, en ban u uit mijn zinne,
Voor Hooffche welluft kies ik Amarilis minne;
Vaer wel dan Hooffche eer met al u heerfchappy,
Ik Iaet u haer die 't luft, en kies de ruft voor my;
Ik ga, om Amaril mijn liefde aen te bieden,
Ach minne God ! lact my doch zoo veel gunft gefchi^den.
Dat mijn ontfteken ziel, met het verliefde hert,
Van Amaril uit liefd, op Trou ontfangen werd.
Al voedend mijn gedacht ben ik tot hier gekomen*
O heughelijke plaets! ge^iert met groene bomen;
O kriftalijne beek! en zuyvre water-vliet,
Van wien ik meerder vreugd en zoetigheyd geniet,
Als van de Hooffche ftaet; ö vrolijke landsdoüwe!
Wat is 't mijn hert een vreugd u groente weer t'aenfchou\Vc
Landsdóuwe, ha! landsdou, in wiens vermaeklijk groen,
Ik met mijn Amaril de Schaepjes pleeg te hoen.
Ach.' zienik recht, zoo leyd mijn Engel daer te flapen,
Zy is 'r, mits dien ik gintszie grazen hare Schapen j
Ach! lieve lommer, die met uwe telgjes dekt
Mijn zoete Amaril, wie uwe groente ftrekt,
|
|||||
fye Uu AlCI? EH AMARItUi 2lJ
^atf 3'S een Ledekant, met goud cieraed behangen ;
tj0 VVeyd'et menig blad van roosjes op u wangen j geruft, hoe onbekomtnert leyd
^eM ^mar^ en flaepc, daer 't labbre windje fpreyd, ^ee u te'8Jes over.haer gebloofdc kaken, 4C|n, yooffche wellutl heeft in 'tminft by dir vermaken j Ik V rnaril mijn Hef mijn hertje dat ik dorft, j;n vrutaen eens mijn hand op u fnee-wïtte borft j lij mreeJd ik niet, dat ik u rufte zou vervele, lid" °- een ^usJen van u ''eve lipjcs fte'en ;
l)r-e" ik niet ontzag u flaep te (leuren, 'k zou e busjes, Amaril, u leveren op Trou. « Am/trïlli iroomenie.
A^j. At . ■
A/.ty - m'n' ^oe m£ufar gy mY noc^ ^anger dus bedroeven»
A/cijj Vl? ^e oorzaek van u droef heyd?Awr.Zijn vertoeven» A^.'7 Y'e 's 't die gy verbeyd, en flapende verwacht ? A/r,v'' %n die alleenig ik voor mijn beminden acht. ^«■vu ac^r »y ^an a^eente z')n P we' beminden ?
A'cih' \ . iT1' die ik hoop getrou in zijne liefd te vinden; ^»<n7 ue 1S 'l ** van w'en u k°°P gerrouwe ^c^d vertrouwd ?
A/ciü'i y die de hoop my zeyd, dat zijn beloften houd,, ^r»arrr\tvoov beloften heeft den dezen u gegeven? ^'r'/>'vi at '^ met^em getrouwd in zoete min zal leven. Auia/w . e's '*» van w'e" ^e h00^"datgeluk voorzeyd ? hlcip \}. *s hy, ik zeg, 't is hy, die in mijn armen leyd. ^m ■/ e *n u armen leyd, hoe word hy doch geheten ? ^CrZ \ A'cippe, die noyt zal zijn Amaril vergeten. ^imi'-i, ^et ^lcippe, d'-e hier in u armen ruft ? K4icl' '** Is hy, die Amaril uyt reyne liefde kiift. '"^a p5aet ^et Alcippe vry uit liefd en u te kullen ? ^teir i' 1 'a ' ^c'P*Én 0°k met u z')n minne-luft te bluffen ? A/, \^ * Als mijne Echte Man flaet hem dat plegen vry. \^. atlIleer doch? hmar. Als de Trou hem heeft vereent met <^lci ^r of ik hem eens vveêr zal aenfehouwen mogen ? (myj ^"*rïl \i°° ^ae^ m''n Amaril ontiluyten zal haer oogen. Alcip y"ann^tr omhelft my weer den Afgod van mijn hert ? • *«Oo haeft mijn Afgodin ontwaekt, en wacker werd. |
|||||
A>»A'
|
|||||
Ü\ T O O N E E L S P E I écc.
|
||||||
Ammlii ontwakende, ftet Alcip noch niét.
cJrna.W&t doen ik zoete droom ? hoc hebt gy my bedrog£ ïn welke welluft was mijn geesjen opgetogen, My docht de zoete min haer vlam in my ontftak, En dat ik mondeling met mijn Alcippe fprak; Het was gelijk oft ik hem zag in eygen wezen, Gelief kooft en geftreeld van hem, gelijk voor dezen j O droom! ó zoete droom.' u valfèheid valt my fwaer. iAl. V droom is geen bedrog, mijn Amaril ƒ s' iswaer. lAma. Alcippe, lief gy hier! zijt wellekoom mijn wacrde* cAlcip. Alcip Zal dankbaerlijk de wellekomft aenvaerde. Lsfmaril. Zijt wellekom, noch eens, ó Afgod van mijn min! eyilcip. Noch duyfèndmael bedankt Alcip zijn Herderin. oimanl. Waer me'ê zal Amaril u trouwe liefde Ioonen ? tJkip. En waer meê zal Alcip u dankbaerheid betoonen j Amaril. V Amaril heeft noch geen dankbaerheid verdrent. s^cip. Alcip heeft Amaril noit zoo veel eer verlient, Ms my haer heufheid tot vergelding fteld te voren, O Edel Herderin .'deheufheyd aengeboren j Mijn Engel laet ons gaen door dit begraefde daï, En onder-weeg ik u, mijn Lief, verhalen zal, Wat dat my op het Hof niet al is weder-varen, Veel wonder zal ik or mijn Amarilverklaren, En u getuygen doen, dat noythet Hooffcke zoet, Zoo veel vernoegwg heeft als 't Herders leven doet,- |
||||||
IfJ.
|
||||||
N L E Y 'D ï N Ö E .
Gedaen op de Amfteldamfche
Z Y K - K A M E R%
Ie blijft in Eelen doen.
In Mayo 1634« |
||||||||
Kt
|
||||||||
. Namen der Vytbeelders*
R, l |i ca. iliefpb;
■ r H O R, I C A. UPOLLÖ;
Mufica, met Key van yiufikanten.
Aeft heufche groetenis, en hertgrondige gunrt l
Die gy, uk liefde, draegd tot eereliike kunft, Kunft-lievers hier vergaert , wenfch ik dijn heusheid toe , . Dezelfde liefd die ik , uit liefde, blijken doe 5 X) !* "iet dees mijn Rey, u zoek tot vreugd te wezen, Ik b/S a"een n'c 1'efd, tot uwe liefd gerezen; £a f § m''n ^un^ ^oor liefd, mijn liefd u liefde' voed, 'k V ^,U °*e ^un^ u ^e^' ^oor m'ine ',er~d> voWoét; • "Jj err°on my hier voor u, en tracht met zoete vreugde, 'k \f^'zn oor, en hert, en voeden Kunft met deugde; ty ert?or> my hier voor u, op dit ons kunft Tooneel, ïer[r ^Me blijken zal mét zang, en zoet gefpeel; 1\j Ie<% bid ik u, zoo lang daer werd gezongen, Op r[1C ^Ver 'nr ge^°°f >en fti'ftant in de rongen, ^oo at nu'n 'iev<= vreugd met vreugd ontfangen werd , toont een open oor, by u kunft-lievend hert. et'Koet Muficadgefpeelt, enjefongen ■i>vérèen,cn<krtuffi.hm
t)at oe vreugde Voedfteres, wat oorzaek, en wat rede,
^atlf met uwc ^ey ^omt dit Tooneel betrede? YjjQ r,J^ u lieve luft dat zy zoo zoeten vreugd 0rc» er> eert mijn Kunft, die in de ware deugd P p Hasf
|
||||||||
Haer öeffening betracht; en zoekt voor alle zakerl
Niet miri'te ftichten, als zy hoop geeft van vermaken,
De henen van die geen, die deugdzaem zijn gezint,
Tot eerelijke kunft, die ware deugd bemind j
Datik de deugde min, zal acn mijn kunfte blijken,
Ik zoek niet, als wel eer, gewooftt' van 't Rethorijken
Te maken; dag, aen dag, te-fpelen fpel op fpel,
En zonder onderfoheid van eerelijk, oft wel;
Ik tracht met vreugd, en deugd Kunlt-iievers te vermakcw
Ik tracht in eer, en lof, mijn eerelijke zaken
Te brengen; dies ik my op 't hoogit genegen vind,
Dat ik aen uwe kunft, mijn kunfte nu verbind.
Mn f ca, Rethorica Princes, gelieft by alle wijzen*
V aengenaem verzoek zal al de wereld prijzen;
Dies acht ik my ge-eerd, door 't geen gy my aenbied»
En 't geen gy vvenfcht wenfeh ik, dies uwe wil gelchied j
Rethorica Vrundin, mijn vreugde zal vermeeren,
Als gy mijn vreugde zult met uwe kunft vereeren ;
Rei horica Vrundin, Vrundinne voor altijd,
Gcluckie acht ik my nu gy my gunftig zijt.
F/tbgr. 't Luft my.zoo 't u gelieft, party met u te fpeelen.
Mufica. Zoo'Sïit, Vrundin.watneér; wy zullen ons verdee
Naereyfch van de party, en (lellen ftem,en toon ;
Wat zingt, Rethorica? Ret. Een boven-zang.Muf. De Goo >
Zijn voor het luk gedankt zy u met ons verzeilen;
Kom, laetons ftem, en fnaer, wel op malkanderftcllen >
Als 't ugelie ft begint, begin, en vang vry aen,
En wild, na de gewoont, beginnen maet te flaen.
Bier moet Weder 'Mufiexel gezongen, en gefpeeld viierAeK-i
endertujjehen komt ds Liefde. '£«ƒ*.Gezegeatzy de vreugd, ha! vreugde Voedfterefle,
Die gy te voorfchijn brengt; en plant u zoete le/Ié
Kunftgrage herten in, lokt luften tot u vreugd ,
Trekt Zielen tot u luft, queekt herten in de deugd;
Gezegent zy de uur, lukzalig zijn die dagen,
In welk men eerft de luft, en rechten Yver zagen,
Om dees u lieve vreugd te brengen aen den dag;
O vreugd.' van welk men noy t noeh uws gelijk e"-?2|e*ag<J!
|
||||
Qv Si?
rj reugd! ö zoete vreugd/ ó lurï! voor oog en ooren j
Q reugd! ó zoete vreugd! alleen uyt liefd gebooren j
O renS'-'é 1 na wiens vreugd mijn grage Zieltjen haekt j
3Vj„ reugde .'die uit liefd, u lief hebbers vermaektj
G'l U v5r^°'kóomik vrymoedig tot u trede,
j^ au\yrierde Maegden, ey ] ontfapg, ontfang mijn rede ;
£)e v°PrfteI neemt in acht, en weegt mét rijp beraed,
Ju °0ripronk van dit werk en nieu begonnen ftaet j
jj "edenkine neemt, met overleg van zinne,
•j- c £y de öeffening uws kunften wild beginne,
jyc eer, rot vreugd, tot d eugd, rot welluft van die geefö
jveu beminnen, en de leedigheyd.vertreën 5
VeeS • eSei*öel ik u, Rethorica, dees wetten,
^, r2(>ek dat n gelieft ook wel daer op te letten,
>°° uit liefden is gfifpfot'enü begin,
],j J*°pcnhet gehoor, en neem mijn.'rèdénjn j
Sch V ' SV'1-'"1 --aer .rechte liefde blijken,
f) u,w mifbrüj'k. 't welk geineen is onder't Rethorijkea;
't ,,,s lafter, vnyle reen, ontucht, licbtvaerdigheid.
Scl * i'1 een eerbaer hert vaek valfche gronden leyd j
iv uwr deze' niet alleen, maer wild ook buyten fluyteri
|
||||||
Mp *een>Uvt wien men ziet van dien den oorlprong fpruïtenj
$3 & <J gezelfchap niet met zulken, macf 't géflaebe Bre eerbaer knnften liefd, en Kunft door deugden acht j Sp np niet op u Tooneel, als Kunft gegrond op deugde* te 1 2oete boertery vol eereliikè vreugde : J^ij r" misOag en gebrek vertreden, watje doet, ^kv"fr ee" bitterheid> ''naer 'teffl" 'i ragend gemoed; ^oo iX ^eV»gd-lttfi dwingt tot rechte deugd te leyden, ^11 hl 'let ^ne' ?erucar u 'Ofbacr lof verbrey Jen, Jj0 azen uyt met vreurd, hoe d'Arriftel i's vereert, \Vj| .r 0efenjngvan kunft, die vreugd ;net deugde leerdS £0 8y in ü vertraek en öcffe'nïnge g'roeyeb, Al ^ racnt met naevltigheid. in rechte Liefd cc iïoéyen ? t)at ac er in de kunft tot vreugde werd gedacn, Ïn(jj5l0et:.> zeg ik, alleen in ware liefd bettaen : A|s n u liefd ontbreekt, zijtzeeker dat u zakeny \Vamf eenloffe grond wel liehr «en 't zijgen rakèti 5 tïier Zcil}^erHefd duurt niet liefd' ioos teeld ongeval* °«i in ikfik Bloeyd, en 200 vervvind gy 't al; Pp a P
|
||||||
2*8 ■ ■
De vreugde dien ik heb in uWe Kunft bevonden^
Die houden mijne-lult hertgrondelijk verbonden
Aen u Kunft-rijke twee; en houd gy 't aengenaem,
Zoo laet een vaft verbond ons drie verbinden t'zaerrij
Op dat Muzijk vreugd mocht in hooger lof geraken,
Zult gy Réthorica zoet Rijm, en Vaersjes maken,
Die d'Eedeie Muzijk uit queeld, op voys, en maer,
En tot gedurighèid van dees ons nieuwe ftaet;
Ik zal met al mijn vlij d gedienstigheid bewijzen,
Zoo dat de wijze zelfs ons oeff'ning zullen prezen.
Retbor. Hey lige Liefde let en foeur, uit deze groet,
Dat ik u draeg, uyt gunft, in t binnenft mijns gemoed;
Ik buyg my voor u neer, verplicht om dank te toonen,
De weldaed ons gefchied, betracht ik te beloonen
Na waerde, en na recht, zoo veel als ik vermach ,
Door u, 6 Liefde! komt ons lof nu aen den dag j
Ten waeï gy uwe kracht ons niet en openbaerde ,
Al onze voorftel was vankleen, oft geenen waerdej
Maer wijl u groote macht getrouwe hulpe bied ,
Ken onze Kunft beftaen, en zonder u gantfch niet j
Dies ik eerbiedig u omhels, ó mijn vriendinne.'
Zoodanig ik u min, wenfch ik u my te minne.
Lief. Zoodanig gy my mind,zal ook mijn minne zijn.
Muji. In zulke minne zoek ik ook u gunft tot mijn,
Hert-grondige Vriendin, 'k omhels u neer gebogen ,
En wenfch dat onze ftaet vaft blijft door u vermogen j
Ey ! voegt u neffens ons, enzijt gy van de Kunft ?
Zootoond, gelijk als wy, de Liefhebbers u gunft;
Kom zing, oft ipeel met ons, na dat u zal gevallen.
Liefd,- >tyat aengaet de Muzijk, verftaen ik niet met allen ,
Om yets bequaems te doen; maer min de Kunft in 't hert f
Verzoek dat my die eer noch eens bewezen werd,
Dat ik u lieve vreugd noch een-mael mach genieten.
Rctho. Ey! goude Zon, wild uwe ftralen neder fchieten *
En met u gulde glans bepronken ons Tooneel,
Mits Liefde vreugde fchept in 't lieffelijk gequeel; ^
Vang aen,Vriendin,vang aen, queeld, fpeela Kunftrijke Re;
En wild met uwe vreugd Kunft-grage herten peye i
Ten aenzien het verzoek van deze ons vriendin.
Mufic. Een yeder vat zijn toon, ert maek een goed begin- j
|
||||
219
|
|||||||
Üiey
|
|||||||
v^»d weder Muficml gezongen m gefpeeld , ondertufjchen komt
"polio met Mercurip verfeld, by hun hebbende het lileyfoen. ' Wat fchepfel draegter ziel, 't welk niet en fchept zijn
ln vreugde Wat f nu^e'OOKe vreugd.Mïe 't hert fmeltin geneugde ?
I). '^lepfel, 'kzeg wat Menfch, gevoeld niet dat zijn hert,' Ge r "ees u zoete vreugd, tot vreugd getrokken werd ? V l0frVy.?nc'er 's 'z dat men de fterffelijke wijze ,
t>e o '^e Kunft a*s Goddelijk hoord prijze; t)er^°te Goden zelfs genoegen, 't heylig Hof, V v u^cn 's vol vreugd; men y verd om met lof
jn^orgènornen werk voor wonder uyt te roemen, 't j Amftel het palleys van alle Kunft te noemen j ^ün^°^er dat men onder l fterfifelijlc gedacht |s , '"rijke Geeften vind, wiens liefd zoo groot van kracht
■No h*^ om delCunft Kunft-ïievers voor te dragen , JVja c lader, nijd;nochtfpijr, nocht vyanden ontzagen , Beter uit een gulde liefd, en y ver tot de Kunft , t)jt^?nden met haer luft de krachten van haer gunft; , Kj05\ütlft-tooneel gedicht om daer door kunft te Jeereri ,
*fe J*3-* men kunft behoord met Liefd en gunft te eeren j, JvJ^.^Sentot vermaek, en eerelijke vreugd , Ontf' met Rethorijk vermengt in alle deugd. Ten "g* mijn heufche groet gy gelaurierde Maegden , Djjr.^zien uwe Kunft mijn Godheid zoo behaegden ? Als v £e^)k we'eeT gebruiklijk is geweeft , Êep- ??nt> zo° om kloeke daden van zijn geeft, ÏVw 'lS'en Se"eert' voor Koningen, oft Heeren, V ni XVapens, èn gefchenk, om y ver te vermeeren,
Vegi6,1 een kleen gefchenk vereer; op dat men weet,' ^Ho laren na dees dag, wat Kunft uyt liefde deed. Ötj/* ® groote Godheid ! die ons doet ootmoedig buigen l
^Un(?"r°0re dankbaetheid u Godheid te getuigen j t,;i;Ulge kunft God , onze dankbaerheid beloond i\ Za*l^en d'e ?v ons °P neden neb£ betoond. V Qn j1?et offerhand van zoete Rijmerye ,
Gefiin ^eid' Sroo-:e God> °P 'r Goddelijkft toewye Op ,j lde^ankbaerheidj in Rijm, en maet gefteld, 1 ^'jn dankbaer hert Kunft-looninge vergeld»
Pp 3 Ik
|
|||||||
13« '
M'fica. ïk zal, tot dankbaerheyd van dijne milde gunft.
Vit liefde ons betoond, in deze onzekunft,
O groote Majefteyt! vergelde uwe deugd,
Met aengéname zang, en Goddelijke vreugd,
Z'f/.Npit zaj'eraen mijn gunft,ó Kunft-God.'yetspntbreK
Om met een deftig rijm, u gunften uit te fpreken,
Pft met een zoet gezang, door lieve Poè'zy,
V lof te roemen uit, tot dankbaerheyd van my.
J^t. 't Zou my op 't aldet hoogft een luft zijn aen 't behags"'
Indien ik mee verlof, u Godheyd af dorft vragen; Van dit ons Wapen-fchild, d'uirleggine;, oft den zin. tstpo. Vraegtwat u luft gelieft. Ret, Verbonden ik my vio» V milrheid, groote God Apollo, dank te toon en,
Voor zulke dienften als wy fchuldig zijn te loonen» *k Verzoek, zoo mijn verzoek u niet te laftig vil, Om weren wat u Godheid hier mcê zeggen wil. _ fl
*Jpol. DeesMaegden,die gy ziet dit oude Boompjcn dragf
Die ftaen gelijk bedroeft, en in 'r gemoed verflagen,-
Den een is Rethorïjk, en Muzijk is den ander,
Als twee gezufters t'zaem verbonden aen malkander j
De af-gekapte Stam, alleen re kennen geeft
Hoe dat de Kunlt van ouds by wijzen heeft geleeft,
En nu door haet, en nijd, berooft van Telg, en Looten,
Door rpchte liefde heeft weer Ipriiytjens uyt-gefchooten j
Zoo dat dees Oude Stam, berooft van 'r oude groen,
Door 't nieuwe bloeyen zeid, Ie blijft in Melen doen.
Ret, Met groote dankbaerheid, wy dit Bleyzpen aen-yaerd
En'btiygen pns al t'zaem gelijkelijk rer Aerden,
En geveneer, en lof, u Godheid, die't ons geeft,
Als die door zijne macht de kunft gezegend heeft.
tJpol. Voor affcheid wenfeh ik u, uKunften zoo te plegen.
Dat ydcr dieze ziet tot deugden mach bewegen j *
Dat ydcr dengdzaem Menfch, daer lof, en deugd van gee >
Op dat in lang geheng u lof baer Kunfte leef,- , „,
Vermackt,leert deugd in vreugd.zingt rijmen, en gecic
Vertoond op u Tooneel, waer mede gy moogt {lichten
En leyden tot de deugd ; zoo krijgt gy, door u Kunt» ^
By alle wijzen lof, en aller God en gunft. méiï
J/.Vaer wel.gy door wiens gunft de HefdeKunft doet groj
yaer wel, gy door wiens gunft wy höopen zoo te bloey »
|
||||
m
|
|||||||||||||||||||||||
jkat van de bloeifels die ons kunft voort brengen za3
K°°r zegen, en door gunit van 't driemaeldriegetal -, ye hielen, die in deugd de ware kunli beminnen ; y'e's vreugde, herts vertnaek, in deugde zullen vinnen j jójer wel, gy door wiens gunit, en Goddelijks macht", Alt voorgenomen werck ten eind moet zijn gebracht j ^Pollo, wild u. gunftin deze zaek betoonen, ~n tnet u lieve hulp, ons grooten arbeid loonen; j, P dat ons oude Stam, nu bloeyend door nieu. groen, acu blijven, zoo zy is, dat is, I» Eden doen. 'ford voor 't l&eft Muftcael gefpeeld, en dit navolgende gezonge&i
|
|||||||||||||||||||||||
Stemme: 'k Sie den Hemel vol van vreugcte,
Dunkt den Hernel voor zijn zegt
Lieve Jeugd, ' • N« gy <met tt zoete vreugd, Zelfs hpolto khnd bewegen * Pat zijn gsmft, |
|||||||||||||||||||||||
O Waitrie
xS* . RQ* viretnigty d>t H de G
|
|||||||||||||||||||||||
v .. Door u ktmH, „ - .-. .„
**W der Goên.en Mcnfchen gmfi; Zegent onze zoete kutét
|
|||||||||||||||||||||||
p. Lef, en dunk ,
tv »en Hemel met gtzank.'
|
hof, en dank,
Zy den Hemel metgezankJ
|
||||||||||||||||||||||
i v.
VV&d ons blijde blijdfchfip tuigm]
IHuym-gediert, Zoete deuntjes tiereliert-, Wild met zang en fyeelenpitgen k Lieve Jeugd ,■
Vees u eerelijke vreugd, Hier i»'t groen i Dturlc blijft iu teieu doeft, |
|||||||||||||||||||||||
O»
|
|||||||||||||||||||||||
r>trt H zeete Kijmtryen >
p. Kethori]k, gW u tijmfjts met Muzijk ; *dut na in onze tyen ,
r. Onze Kunft, ^roe<d>e» bloeidjoor Goden gunt?;
g Lof, en dank, ? den hemel met gtsutnk.
|
|||||||||||||||||||||||
MVZYK-
|
|||||||||||||||||||||||
Pp 4
|
|||||||||||||||||||||||
M-VSY K-SPEL»
ÏVLIANA en CLAVDIAE^'
Vertoond pp de Mufijk-kamer, in't Iaer 1634«
I N H O V D. '-¥
A dat Marcellus , een Griecx Hertoog, de wapens atng^
men hadde. om den Koning uyt zijnWijk te drijven , yv j, overwonnen; Hy, zijn Zoon , en Dochter vluchten t» lingfchap, werden ten uyterften van den Koning "'T0/J' yH Inliana in Herderinne kleeding, begeeft haer onder de l*f , lieden, om alzoo van 's Konings achterhalen bevrijt te tij. haer broeder Claudiaen , om die zelve oorfaek , doold in [chip vanM loer; treft, by geval, gelegent heyd, daer zijn Suïler, by hem onbeken met ander gezelfcbapd' Muzijk oeffent, vvaer nevens hy zich vm ., loet; geraekt met haer m rede en werd tot liefde aengezocht, beyde * heft zijnde, doen malkander trouvvs beloften. , <a Den Koning Phüomenus met zijn Adel en Hovelingen, hebbenden
Hertoog gevangen, gaen -voorby deplaets ^«rluliana , enhaerbroe^ hun verhouden ; den Koning haer bevalligheden ziende , en zoet gej" |
|||||||
aenhoorende,ontfteeckt in liefde, en tyfl haer weder min. doch toon dn
■vveygerig ; den Koning op andermael vervolgt fijn verfoek , en vindhr i/oorige weygering in beter veranderd, 's Konings Susier verliep 6P «-" „ diaen, vvaer toe hy dapper aenftookt, om alfofijn liefde een meerder vod' vang te geven , 'tvvelkgefchiedinde , trouwt den Koning iuliana; fijn Sulier Clandiaen : hun hekend makende verloflen haer Vader <* Her toog, van fijn gevangenis, die al/00 wederom in fijn vorige ftaeti field word. Namen der Vytbeelders.
gÏvIelLa!'? twee Gtiekfche Herderïnnen,'
C O R I D O N , ' een Herder. IVLIANA, Hertogs Dochter. PHILOMENVS, Koning van Grieken. MARCELLVS, GriekxHertoog. CLAVDIAEN, Hertoogs Zoon. APOLONIA, KoniDgsZnfter. MVZÏK. f A L L A S. |
|||||||
EER'
|
|||||||
*3Ï
|
|||||
EERSTE HANDELING.
Amttrilis.
K zal op u begraefde kant,
Met Elzen takjes dicht beplant» Ha! kriftalijne vlieten; Wat ruften mijn vermoeyde leen, In zoete vreugd mijn tijd befteên, • Vit vreugd mijn vreugd genieten.
Wel op, wel op mijn zoete fluit, En blaeft het lieve deuntjen uyt,
Het welk ik onlangs hoorde;
Dat deuntje't welk mijn geesje dwong,
Dat het in vreugde zoo ontfprong,
Dat my de luft bekoorde;
Te neuriën de woordjes na, Die ik nu uit mijn Fluytjefia.
Op Maet, op Rijm, op Nooten;
O voisje l dat my fpeeld in 't hooft,
Veel zoeter als ik had gelooft,
O vreugd.' in 't hert geilooten.
Hoe was 't, hoe is 't ? ik weet, laet zien j
De toon begint uyt g zoo'k miei),
En hoop ik zal 't wel raeke ;
Wel aen dan Amaril vang aen,
'k Zal met mijn voet de maet wel flaen,
Wild zelfs u zelf vermaeke.
Antarillis fpeeld op een Tluytje», ondertuffchen komt Grucelh
■verzeldmet Coridon, by hem hebbende een Vyool. '"•"foi. Grucella lieve Nimpb, wat aengenaem geluyt *e"preyd zich door't geboomt? Gr.'t Schijnt Amariilis Huif, j^"^ Zoo is 't; kom laet ons gaen, en Amaril verzeilen j £K Zal, Grucella, mijn Vyool daer onder ftellen, G" gy met uwe ftem, wy maeken zoet party. ***• k Ben Coridon te vreên, wy zijn hier dichte by ^,e Lommer, wel verzien van Eyk, van Elft en Linde, ■naer onder 't zoet geruis van zoele Zuye winde Pp f öfc
|
|||||
;i4 MTZÏK-SPEt
Peftarke hetten breekt, en 't fteeken van de Zorj
Verhindert doorde Vliet, van koele water Bron j Daer zien ik Amaril j die, zoo lang hare Schape Jn klaver graze gaen, fchijnt zorgeloos te flape. Corido». Grucella dat is vvaer, ik ga eens zoetjens heen, Wijl Ainarillis ruft, gins in de Loinmer treèn, Om plucfeen Bloem, en Kruyd, daer'k Amaril mee grazC» Die uit haer lieve mond Fyolen fchijnt te bla?e; Indien, Grucella, ik eens op haer besjes raek,- Zult gy ook klappen, zeg ? Grucel. Hoe Coridon, die zaek , Gilet my in 't minft niet aen.Cor.Zult gy 't ook yemant zegge. Cm. Wat zou ik zeggen?C«. Maer dat ik my neer ging legg Hier neffens Amaril. Gr»»/. Waerom ? wat raekt my dat. Corido», Wat vrengde zou 't my zijn als. ïk haer borsjes vat:, Grucel.Dit 's Coridon te hoog. Corid. Grucella meugjet fpreK ' Ik moet.Gr«.Wat moetje?Co.Maer eens by haer boezem fte' Dit Roosje, wit als fiieeu. Grucel. Waer toe dit malle fpel? Coridon. Om zien wat witter js, dit Roosjen, oft haer vel; Dan heb ik noch een bloem, een vers geplukte Rooze, Die zal ik leggen op de kaekjens, lieve blooze, Die Amarillis draegt,'verr' boven eenig Menfch, Om zien wat ièhoonder blooft, haer kaekjens, oft Proven»» Ik weer, Grucel, ik weer, haer bloos en wit te zamefi Gemengeld onder een, zal zelfs de Roos befchamen. Grucel. Tijd Coridon te wetk, en doet gelijk zy zegt. C<ró/<w.Grucella dat ik dorfr.Gr««/.Niet.durven,arine knecn» Indien ik u recht ken, en zal 't u daer niet letten j Kom Coridon, 't is beft dat wy ons nederzetten, Wtkt Amatillis op, de tijd die gaet vaft voort. Coridon. Mijn dunkt Grucella, dat u Amarillis hoord,, s'Qntvvaekt, en na het fchijnt, zoo wilze weder fpeelen. Grucel. Wel Amarillis.hier dus eenig } Amaril. Ach ! ik heele De oorzaek die my doet in eenzaemheyd Iteedszijn, Gy-komt zeer wel te pas Grucella hier by mijn j Laet ons met zang, en fpel den ander wat vermaken, Coridon. Wel Amarillis, zoo 't u lult, in deze zaken, V lullen te voldoen; ik ben voor 't mijn te vreèn. Amaril. Laet ons Vy ooi en Fluy t dan (lellen onder een; Grucella vat irtoon. Grucel.'k Weet niet wat ik zal zingen, Co. 'k Heb yets met dry en, dat my dunkt zeer frayc d^gen^ |
||||
(^, VAN IVtïANA E N C t A »D I A E KT. «jj
*V j acn»enaem te zijn. iJmarih Wat js, 't ?
\yr"'*"* ^ ets nieuws. Kmaril. Laet zien, Qe' ^oridon, ik bid uzegmy eens van wie» ^ "?es Panhye kreegt, Corid, Van eender die de woordsa v °nlangs Rijmden als hy 't voysien zingen hoorden j b ^1 aen Grucella zing,ey .'lieve 11ade maet, ^°or een reys hoe zoet dat dit met dry en gaer, Syjptltn en zingeu, ondeKstffihen komt \uliiina in Userinm
kletdingfecrwrbaiHiffi. ht^^V me 'eylaes'.waer heen waer heen zal ik my wenden?
k R1 °ning neeft de Stad, en, zoekt mijn eer te lenenden i Bv u1 Van m''n £oe^ Dero°fc> "^J" eere "')<* gevaet;
}ƒ "emel! Heerfcher; ftierd my in het herte, \va?r jq^. 'k my bergen zal, en dit gevaer ontkomen; Q 'Igt my den Koning, ach ! mijn leven werd genomen § jv" nie! waer keer ik heen? daer ginder Huyflienszijn, J^ 2al ik fpreeken aen, verzoeken dat zy mijn Q *^n of t ander huys zoo lang willen verftèeken, Lul '^4°cn ontkoom des Konings fnoode,treeken. AcK ^"^h 'H u te zaem, zijt hertelijk gegroet; lft " • van een Hertoogs Kind, dat drpevigfwei ven moei |(1 ,.ees Boerinne fchij'n j ik bid u lieve vrinden, tin'611 Iny yemand mocht vervolgen, en zoo vinden, jvjj!- Ry my doch niet meld, maer zeggen wild, cjatgy Q '"Broeder benr, en ik u aller Znilerzy, Cv1 er «Oöf 't leven, e-n mijn Eere te verfchooncn. £e "• Wy zullen u in als onstromvigheyd beroonen ;■ Hf1 °>m ti hgern, en wie gy zijt, bedroefde Vrouwe. Pow7' ^ H°op immers Harder dat ik mach op u vertrpuwe, Wt"i" *" a^cs vryeüjk> gefoüheyd ik u fweer, M„ !,VVaer dat ik kan befel lermen uwe eer. NojT en Iuliana,d'Hertoogs Dochter.Ccra.Wat ik boore, l„!iiit "3 Me-Vrou .'zoekt u, u vyand jiate fpoore. C'ie"*' 'a ' m''n Vader is verwonnen, en yerheerd, Be^V0 dr°evig, laes! het onlnkdragen leeid;
öen P/1 v.an 't Hertogdom, van erfdeel, en van Landen j Mijn v ni"^ Pkylomeen, die heeft hetin zijn handen j pl Y^er vlucht als ik, mijn Broeder van gelijk, 4c4 droevig achter land, verftooteauyt ha Rijk; Den
|
||||
Sli« M'V'ZYKSPEt j
Den Koning fpeurd ons na, hy zoekt mijn eer te /cnende"»
Die* ik bedroefde Maegd by na finoor in ellenden. Ik hoor gerueht, oy me .' dit zal den Koning zijn, ïk bid u me|4 my niet, maer toond u gunft aen mijn, Den Koning met zijn Adel, hellende den
Hert oog gei/ankelijk, K»n'»g' Gy huifluy, zegt my eens, oft gy niet hebt verno*'
' Gevluchte luyden, vanAthenen af-gekcunen ? Cori. 'k Heb dezen dag, mijn Heer, geen and're luy gezi^ Als hier den Koning ziet, genadig Vorft, indien V Majcfteyt gelieft wy op de zake letten,
Zullen gedienftig achtervolgen uwe wetten. Ko. Wat Herderin is dit ? Iu. Een armen Boermans kind?
Dat met Land-bouwery het fchamele kosje wind; V dienarefie Heer. K°. Mocht my u fchoonheid dienen.
Jttbana. Mijn dienft, waer 't u gelieft, wil ik aen u verlienefl Grootmogend Majefteyt; wat dienft ken ik u doen, Die niet ge-oeflënt ben, als Vee, en Schapen hoen. Ksn. V henfheyd is te eel, u waerde is meer waerdig j ak Zag onder Herders noyt een Herderin zoo aerdig JUs u. Hm. Ach.' 't is mijn kind, eylaes.' hoe wil dit gae"' Ko». Ach ! fchoone Herderin, ik ben u toegedaen; Kom reyft met my ten Hoof, ik zal u ftaet verheffen, TitU Eylaes! het ongeval dat wilmy noch eerft treffen j Ik zie mijn Vader daer gevangen. Kon. Herderin, Wat fpreekt gy dus alleen ? hl. Genadig Vorft, ik bin,
|n overpeynzing hoe dat ik my beft zal dragen,
Om met mijn dienften uwe Hoogheyd te behagen >
Dewijl ik ben getrout, dces Herder is mijn man,
Zoo dat ik qualijk my ten Hoof begeven kan; t
Ook hebik Kinders Heer. He.Zeer wel geveinft. Ko.Ve-%*
Bevind ik zoo, dat ik niet wel zal kunnen rake
Tot mijne Wenfch, om van, u dienft gedient te zijn j ,
Vaert al te zamen wel. Koning met al de zijnen W
Mlam. 't Luk diend in 't onluk mijn j
Mocht nu mijn Vader, ach! in zijne oude dagen,
Van zijn gevangenis bevrijd zijn, en öntflagen;
En dat ik weten, mocht hoe 't met mijn Broeder gaet,
Zoo waer ik wel geruft in dees bedroefde ftaet j ;
|
||||
}l, VAN IVLlANA EN CUVDU88, IJfr
Ik ï P ^en ^eme^za' het al ten beften voege, ty , Wet Godes wil mijn willig vergenoege j j doet hy die als 't luk niet wil gelijk men wou,
' Ongevaj aen q0(j zjjn <jjenft toond even trou j . jj PPper Hemel God, hebt my mijn luk benomen,
£?*«» belieft zoo ken ik tot geluk weer komen j jyr niet in werelds eer, 't ken wezen in een zaek, tiv^ tj'n bedroefde ftaet ^etl trooften met vermaek| ^/.Herderinne wild mijn vryigheid verfchoone,- 'c j 'd u wild my doch u hulp en by ftant toone ; Q s my cen fware pijn daj ik van Edel bloed t *eld, eylaesl eylaes! om nootdruft beed'len moet; y* brengt ïny doch ter plasts.waerik mijn dorft mach hvëi
Y^-Ikwenfchten ons Prieceszoowel bedeeld metgavens ft,/'11 et geluk, dat wy, u wiften te voldoen. A!a"a' Ik heb genoeg als ik het leven weet te voên, j^ Waer 't maer een (luk brood. Co. O wonderlijke dingen! £j s Menfchen leven is zoo vol veranderinge j Qvnac%e Princes, luft u met ons te gaen ? * 2ult naer onze macht van ons werden voldaen. Bimati
Claudiaen in Bedelaers gevvaed.
IJn H 8 devoorfpoed diend,en't luk blijft by de taenltuë» £o i^ r gaven uyc naer w'l>en hertens wenfehen; Bev^ % eylaes.' zoo lang, zoo lang, en langer niet, Q 'n4 ik dat een menfeh, van menfehen, hulp gefchiedj t>ie °nt'et wan^e"rad • hy doold in zijn vertrouwen, t]y ?P het hoogft gebracht, u hoogte waend te houwea; barj,00^ ^'e 'n 'z ge'0^ 'r verand'ren niet be-oogr, ^el H We^r ^a'en ^en Se''jk hy is verhoogt; \y-ej °et hy die in luk, het onluk Held voor oogen; jn k- ,et hy die zich niet vertrouwt op zijn vermoogen,'■ Op ] z>jn lullen aen de gaven van't geluk, ^g at.> als 't nood-lot komt, een onverwachte druk ïn 0njni.et en overvalt; maer dat hy zich na mate , TtQ n dragen kan, als 't luk hem heeft verlate j ^ebt ""'-H' £laudiaen. in't onluk, u met reen, Itidi gy niet c oeen P liad' ZW even wel te vreên *
Qy, n gy wel^doorziet de wereld, en haer zaken, eunt yan't ongeluk noch u gelucken maken ; *k Acht
|
||||
°k Acht werelds luk, geen luk, 'kachr werelds eer, gecnfi6
Die als zy zijn op 't hoogft. zeer fchielijk dalen ween Vat heb ik meenig Vörft, en Prins, op dezer Aerde Gekend, die zijn geweeft in luk, en grdoter waerdej Geacht, ge-eert, ontzien, als Goden aengebeén, Maer, leider ! op een kort gleed al die eere heen; Zoo gaethet ïhet den MenTcn* die heden is verheven, tVerd morgen uit zijnflaetverftooten, en verd reven j En die den oorfpronk wil van dit eilend önrgaen, Die moet niet al te vaft op zijn vermoogen ftaerf. Lukzalig is dat Land, Godzalig zulke Menfchcn, , Die niet air anders nood haer luk, en vreugde wenfehen J Godzalig zulk een Prins, gezegend zulk een Land, Daer men voor woede krijg eenzael'ge vrede plant 3 En daer de liefde blóeyd, en daer de Vorften trachten, Meer hik door vrede te verkrijgen, als door krachten 3 Daer rijkt Rijk, Land, en Stad,'een yeder leeft na lutij En d'Eelfte ftaet op Aerd is vrede, vol van ruft ; Hoe rüftig zou ik zijn dat ik my mocht begeven, Te leiden op het land een arrem Herders leven; Had ik mijn Zufter Iuliana hier by mijn, En waér mijn Vader wel, ik zou geruftig zijn; 'k Betrachrgeen Hoogheyd meer zoo lange als ik levej Ik zal in foberheid my zoeken te begeven Hier op het Land, en by de Herders in het groen, Daer ik mijn luften ken in kleinigheyd voldoen. k Zie daer een Herderin, oft Boermans Vrouwe komen 5. Ha Claudiaen! by u diend wel in acht genomen Te veynzen ; op dat gy u niet en maekt bekent, Oftyemand merken ken, gy d'Hertoogs Zone bent. Iuliana. Gy die hier achter land düs bidden loopt, en bed'Ie"' Hebt beter dagen als wel hebben veeie Ed'len, Oft Koningen op Aerd. Claud. Indien my niet ontbreekt» Boerinnetje, het geen waer van men dikmaels fpreekr, Dat is 't genoegen, 't welk ik wel in my bevinde; Voorwaer geen Koning zijnen ftaet oyt zoo beminde Als ik wel doe de mijn. Iuliana. 'k Geloof het geen gy zeg' * 'k Verzoek aen u dat gy my doch eens onderrecht, Oft wel zoo eerlijk, als 'r geruftelijk is, kan weze. Gkuili, Wat dat bel angt, ik zal Bocrinnetjen m d eze, A |
||||
ja V ft N !UI»KA ÏR «tAïBIAEft «$
't t ^" vermogen u antwoorden op die vraeg;
y s.eerïijk, als geruft. luliana. Nochtans wy alle daeg
Ql e'ttienfchen, in dat oordeel, andershoören zeggen*
J '• Wanneer men deze zaek in redens fchael vm leggea
Jk °Verweegen die, zoo is 't gelijk ik fpreek,
£ °0rdeel van my zelfs; ik die in armoed fteek,
Om ^aerne' zoo ik koft, yets eerelijks beginne,
jv° iiijn nootdruftigheyd met meerder eer re winne j
k" ^°ch gelegentheyd, 'c zy hoe veel dat ik doéj .
]u-v°egt my in het minft gecnand'ré middel toe;
j)lts ik niet anders kan* voeg ik my na de rede,
jj"er ik het meefle derf, fteld my het minft te vrede ;
Q er Zoo ik meerder koft, dacr ik het minder zocht,
•yiï dat het minder my het meeft gemak aenbrochr,
j^0° Waer 't zo eerlijk niet./a.'/. De waerhëtd doet het blijkoöi
y r ^'ijfheyd zoo wei is in armê-luy, als rijken}
^ eden die zijn klaer, in 't geen gy reedeïijk leerde
0'rn ^at %■? door u reen aenprickeld mijn begeert,
q]r1 ^eerder reden opditftuk, met u te'malten.
tw.*'k En dacht noit op het land tot zulk gelukte raken,
£j ]k zoo rijken fchatiri d'Armoed vinden zou,
£ °tf> mijn redenen my zoo een lieve Vroü
V ]/ lllc£ken,lchoon gy zijteen Herderin, u zeden*
j\ ennis, u verftand, u wijfheyd, en u reden
^ en oiy bedenken, oft wel zoo een heufch gemoed
hlia n,,en wer<^en W de Herdars opgevoed.
Q^'a" ^e gaven des verftands zijn voedfels van goe zed«rtj
>!J,jkals
uyt verftand voort-komen wijze reden j
5n°!S ver^ar|d het ftof't welk wetenfehappe voed,
£) y* de wetenfehap, zoo komt een heufch gemoed;
£Q J^asheyd oorfpronk, is 't verftand vah God gegever»,
(je ^'e' die, die te Land, als in de Hoven leven,
I)a °ten deze gaef; dies oordeel ik voor mijn
Im- *el goe zeden kunnen by de Huyfliens zijn,
fy^I1 ZJ. ™« verftand begaeft zijn.Claudi. Wijze Vrouwe %
j\\ p jT.k is 't my dat ik hier fpraeke met u houwe ;
Cenp5 ,n '^ 0ngeacht, zoo is nochtans mijn hert
t>et» *tot wetenfehap, die by de Wijze werd
\ }f r°ot^e fchat ge-acht, die yemant kan bekomen j
*& eer» Bedelaer* maer heb fteeds by de vromen*
AIS
|
|||||
(
|
|||||
i46 M V 2 y fc S F E t
Als mjie, my vervoegt; ten tijden als het luk
My noch bevrijd had voor des Armoeds droeve druk. . 'lul. Zijtgy getrout? Claud.O neen. M.Meent gy u jonge lare Te fli|ten, zonder dat gy Echt'hjk zoekt te paren ? Claud. Ik weet niet Hérderia, hoe dat noch loopen kert, luhma.Hoe hiet gy ? Claudii Celidon. Juliana.Van waer ? Qlau&k Van waer ik ben Zal ik u Herderinne, garen openbaren, ïk ben een Franfman, doch heb van mijn vijftien ïaferi Den Oorelog gedient. luliana. Wel Celidon, dat 's vreemt» Wijl gy een Krijgfman zijt, dat gy geen dienft en neemt 5 't Waer meerder Eer, als dus te beed'len achter lande j De Krijg geeft Edeldom, en 't Beed'len dat is fchande. 1 Cla. 'kZoek Edeldom, nocht Eer , nocht Staet, nocht we relds pracht j
Maer zulke Edeldom, die God zelf Edel acht; Ik zoek mijn wille, na de wille Gods te voegen, 'k Heb in mijn arremoed een rijkelijk genoegen ; .^ k En zoek geen Hooffche Staet, 'k en wenfch geen Vfetei
Maer dat ik hebben mocht van Gode mijn begeer; (eC ' Een Goddelijke wenfch zou ik van God betrachten. j, luliana. Wat zou dat zijn ? CLudi.Maeï dat gy my woud acht
Zoo waerdig, indien gy noch zijnde ongetrout, My in u liefdens dienft voor flaef aen-nemen woud; Hoe wel op 't duyzenft ik mijn zelfs onwaerdig kenne, Zoo grooten günft van ü, zal ik nochtans gewenne Mijn leven t'uwen dienft, mijn wille na u wet Te voegen ; lieve Vrou, indien 't my niet belet De wangunft, die gy my in plaets van Liefd mocht toonen* luliana. d'Aenbieding van u dienft is waerdig te beloonen Met alle dankbaerheyd j wat trouws verbond aengaeï, Ik ben noch vry en los, en leef een Maegden ftaet; En draeg ugunft, mits ik fpeur u genegenthede, Die even gelijk ik, in kleinheid zijn te vrede; Wild gy een Herders ftaet aenvaerden neffens mijn» En met mijn kleine macht, en gunft te vreden zijn, Ik zal u, waer ik ken, dat meugt gy vry vertrouwen, Mijn hulpe bieden; mits dat gy u zult verhouwen Hier op het land, en my in als n dienften doen. ^ CW. Ik zal, ha .'lieve Nimph.met n de fchaepjes hoen, ^
|
||||
J, TSH lUlANA EN CLAÏDIAEN, »41
j, Zal u alledienft, en alle liefd doen blijken;
j ?aJ üeerén, en zoo eeren dat geen rijken, ^ r>ncen op der Aerd, meer eere kunnen biên ïkk- ^tlac^en' als gy wel van my zult zien; i> °id vi, waerde Nimph, dat gy my doch laet weten ^°e dat gy zijt genaemt. luik.'k Ben Sylvia geheten, b n °uderlooze Maegd, by d'Huyfliens op-gevóed g {j. °Y de Herders, die zeer aengenaem, en zoet K1?r oeffenen Mufyk, verkeer ik alle dagen, ^^ijl ik in die vreugd heb gr oor'lijkx mijn behagen. j}""' DieKunft, ha! lieve Nimph, ik metter harten miri, j,n ^delijker wijs ik ook ervaren bin; 4<zing> en fpeel wel meê 't zy wat my voor mach komen. jj"°!«i Wy-hebben Celidon op heden voorgenomen yen treftige Mufyk te maken, dies gy meugt ■j-v°egen neffens ons, op dat de zoete vreugd Vv aetlgenarn" zy. Claud. Ha Sylvia! die 'k minne jy'Sioegenegentheyd, met hert, met Ziel, enzinnej £e diefde tot da Kunft, teeld Liefde die u mind, mind, dat Celidon zijn Liefde vaft verbind ^Sylvia alleen, als zijne Ziel te eeren. ^"a- Kom, Celidon, laet ons na het gezelfchap keeren , Veeemt aen een Herders Kleed, en voegd u na de tijd; j, ynft Waer gy komt, en zegt dat gy mijn Broeder zijt; y0^ onze Liefd bedekt, en gantfchelijk verborgen, atlkleeding, en van als zal ik u wel verzorgen. Binnen, tweede handeling.
e/ ,,
*fe?«2 fa WerdtrsMeeding, luttana, At'/iari'dis, Gruceüa, Coridon, di
, uP]k, met Key van Muficanien ; by htter hebbende emiggebloemte, ef?Ve^Jy dragen na den Tempel van ValUs, dlvvaer [y die felvigé t>}>~ ■ïïwen, met een Mufyk, van fang en■ [pel. "Ceii "\TRund Coridon, ik hoop dat onze Offeranda
^f * Yets vruchtbaers werken zal* meer wanneer wy brande,
Qru s"Jpempjesuyt-gekeurt. |
||||||||
O U ^et Lauw're blaên geciert
|
||||||||
4wegd, ó Eedle Mae
|
gd*ï wel waef dig gelaurierd 5
|
|||||||
ti\r M. VZYK-SïEl
Kom, zoet gezelfchapkom, laet ons dces Tempel groete"»
De Kunft-Godin ter Éer, met neer-gebogen voeten;
Vereenig fnaer, en Hem, een yder vat zijn toon,
En knïele nevens ïny voor Pailas waerde Troon ;
Ey ! offer op met vreugd de Kunft-Godin, Knnfts fchattefl»
Strijkt eens op de Vyööl op dat wy mogen vatten
Den toon, recht na den eyfch ; ftrijkt noch eens op de G>
't Is wel, kom laet ons gaen, en dragen d'Ofler mee.
Godinne van de Kunft, wy pronken n Altaren
Met Bloempjes, en-Lauwrier, op dat wy qnzefnaren*
Doof zoet geluyt, en geur van 't aengenamc groen,
Naer u behagen tot den Hemel rijzen doen;
Yerfinaéd de dienden niet die wy uit liefde tooncn ;
Maer wild met uwe gunft, 6 Kunft-Godin! beloones
Aen d'Ee i'le Maegd Mufykons vvaerdigfte vriendin.
Vé. Gy zijt my wellekom, treed nader tot my in,
V Hemmen offert op, vang aen, vang aen u vreugde,
En Goddelijke Kunft vermengt met alle deugde. Uier moet Muficad ge fangen en gifpeelt werden. dient gilet, ddf
yder ordentelijk neder knielt vtor den Tempel; na dat 'er
gefongen is/preekt Polios.
O Ëd'leNimphMufyk.' u Kunft ik zoc hoog acht,
Dat ik u waerdig hou om onder het gedacht, Der groote Goön te zijn; o Kunft •' ö Ed'le vreugde' O Goddelijk vermaek ! ö vrolijkheid vol deugdel O zang/ ó zoet geluyt •' ö üeffelijk gefpel ! V vreugd ik boven al, naeft 's Hemels vreugde ftel}
O vreugde! door de luft ü kracht alleen gekregen, Oftemmen! wiens vermaek de Goden zelfs bewegen; O fharen zoet geklank! ö lieve melody '- Die zelfs de Goön beweegt, en trekt mijn gunft tot dy.
J'Au. Ik fp.eur.óKunft-Gödin ! tot onze kunft u krachten,
Daer 't Aerdfch gedachte die in tegendeel verachten j
Ia treden nu by na mijn waerde met de voet,
Dies ik, ó Kunft-Godin ! om gunft u fmeeken moet j /
Wel eer waer ik geacht in Koninglijke hove,
Nu door een fnood gebroer onvvaerdelijk verfchove j
Wel eer ben ik ge weeft van grooten aengebeên,
Na van een bot gellacht als met de voet getreên j .
|
||||
tUrl Van ITtlANA EN CLAVDÏAEN, i4J
0^t lven> ö Godin! ons Muficale Scharen % fW^'S ^uygen neer, en pronken u Altaren» O^V ercn u °P de gaven vap onsKunft, O' ac Vy door die.vréugd bewegen u tot gunft; {) l °ns' " Kunft-Godin' zoo in de kunft te grocye, P,7/ °nder ons de kunft in rechte Liefd mach bloeye. jj" riendin, Edel vriendin, 'k en heb niet in mijn macht, Ijjp ULn'et 7-Y ge8unt indien gy 't maer betracht; Qnf 'preekt wat gy begeert. Mu. 'k Zal op gevoyftie.maten, Gy proet verzoeken u in Rijmen hooren laten. £Ui~'audiaen, die vry meer als uitmuntend zijt, ö °p ons Rijmpjes dees Goddinne tocgewijt. "■udiaèri, fingt alleenig dcfs navolgende rijmpjes, datgedaen zijnde,
'Werker Muficaeï met volle flemmen op vervolgt, «'e ter Aerden huyge,
Zouj-yt ten Offerande i °o0/y- cutter brctndé;
^j 3jMA > "vv guvft,» Godin, vvy In,, ew/I' vreugd betrachten,
be J}'* nocht hitet,, ons nimmer fih'aet, dat nijd nacht hnet, verkrachten uiyk die vvy hoog achten. » ' Uier op volgt de Mufyk met volle Stemmen,
0 ''?"• Ons uyt-geftorte vreugd, ons fpelen en gezanfc}
li^ toe kunft-Godin.' neemt,' bidden wy, in dank f
'^ultVi'^ n'et °fr gy> ° wijfheid aller wijzen,
ën u °nze oeffening, en eerb're kunfte prijzen j
£«// ni'" PPöde gunft ik mijne dienfte doe.
\'i^' L<- ft'er u waerdig lof tot aen de Wolken toe •
t>oet\(?°rt> ey •' vaer zbo voort, de Ieugd in deugd te leerc,
V0(>, "~ Atnftel met het lof van uwe künft vereere -
^ijt 1 ten i" u luft, queekt Zielen in uw vreugd,
^j.^^aem in u Kunft, en ftichtend aen de Ieugd;
1"ot ."er> haet, en nijd, ontucht, lichtvnerdighede,;
V g ["^'Tiaiits nadeel wild in Rijmen, oft in rede
be Ve!acyd mifdoen ; maekt dat gy met u Kunft
Mij LU^de blijken doet, gy krijgt der Goden gunft j
Mu jyU'Pe> Waers' u diend zal altijd zijn ten beften.
' U3Jn groote Majefteyt bedanken vvy voor 't lellen. Blmmi
QjJ 2 ijmaïd-»;
|
||||
«344 Kt2TK-S*B*
Amarillis, Grucella.
|
||||||||||||||||||||
Auia. Wat ofCoridon bedrijft,
Dat by dtu lang van ons blijft, Waer mach hy zijn op-genomen ? Gni. hmarillis 't is nóch vroeg , I>z wy hebben tijds genoeg , Coridon die zal vvel komen. Amar. Die de liefde niet en proeft, VVeet niet wat de liefd behoeft; Ach ! Grucella als men Minne, Als men liefde pleegt envnjd, In het groenfte -van de tijd , Beeft men qualijk halve zinnen. G uc hmarillk jonge Meyd , Zaetu zi\n van mijn gezeid, VVild mijn woorden vvel onthou- wen t ■ ',ft Is de eer te licht gevmegt, 'f, Als een longe tèere Maegt 3,Hare liefde veyld op trouwe. Ai na. HoeGrucella,dit'steJlecbr, fiy diend beter onderrecht, "t Schijnt ueuvve kouvve dagen, JSliet gevoelen liefdens aert, Gy weet niet wat liefde baerd, 't Schijnt gy noyt hebt liefd gedrag?, Gnic. Amarillis vvuUeps dier , Weetgy vvel dat by het vier, Aieesl de min werd vergeleken \ _ Ama Ia Grucella ik beproeft, Dat dat vuur •verkoeling hoeft» Zal 't zijn heete krachte breken. Gr. Door wat middelt Ama. Door de min.
Gru. \j>ffe woorden, zotte zin , Am ar il 't geen u doet brande ; |
Zulke minne zonder fchande. , ,
Am -i ' s het fchande dat men W"> Eb uyt liefde is gezind, t Om in d'heylige tchi te trottyf*.^
Gni P- ien,oneen!dat ft%'^n\ ' Meer het misbruik datterfihied ' Onder dies wert lcbant gehottf Du 'is misbriiyk dat een Mrfeg*» Vryers hare liefd op draegd j Vryers flaet het toe te vryen ; Vryflers zulks fibaden kan, Zoeken Vrijftcrs Vryers tm, t)at zal haer tot fchande dyétt- . Am.i. Dat beken ik, Vrijflers m Beeft veelfchand, en opfpraék n>' ? Maer werd zy gevrijd, wat re Dat zy niet weer lieven zou t Siende hare Vryer trou, Door des lief ds genegentbede- Gr.Koch enfiaet het haer rüetW Datze bltjken laet dat zy , Graegten heeft,om liefd te loonw' Atna. 't Is de eere niet M^dae»',: YKen der Maegden Eer nietfch* Op 't verfoei;, weerliefd te tooM1' Aira Amarillis is nochflecht, Weet niet dat eenloofe knecht, Wiaegdens zinnen kan bekoort; Tn haer vryen met de mond , Tot dat hy haer Maegdom vond , Die door vryheydgaetvcrloore- Amarillis jonge Meyt, 't Geen dat ik u heb gefeyd , Om U beters wil gejchiedi ■ Daer 's u lief GruttsUa gaet, |
|||||||||||||||||||
Zoekt gy tot verkoeling, ach l
|
Doei met hem foo gy 't verftaet,
IX- en kan li niet gebiede. E'»"* |
|||||||||||||||||||
Amarillis, noyt men zach
|
:ld
|
|||||||||||||||||||
Corid. Hoe Nimphjedus alleen t<Jma. Alleenig en verze
Met zulk gezelfchap 't welk mijn hertjen heel ontfteld i
Gedachten Z'in't die my de liefde doen beproeven. ^1
Corid. Hoe Amarillis, kan de liefden bedroeven f rtff
|
||||||||||||||||||||
Door werking van 't gedacht ? ^Ama. 't Gedacht beftra
Dat ik de liefd niet meer zoo licht gelooven mach.
ö Cor.
|
||||||||||||||||||||
,\t
|
||||||||||||||||||||
c y.AN IVLIANA EN CLAVDIAEN.
j, • t Is ydelheyd, ik moet u heitje wat vermaken ; Ik r0or(^e ft'JS een voysje, koft ik het wei raken;» j> "Pelden't óp mijn Fluyt j't isAmaril heel zoet, ~°° dat ik u het Liedjen nu eens fpeelen moer.' » Hy (feeldop de Fluyt, dat gtdetenfijnde ftjreekt hy.
£ at dttnkt u Amaril ? ^Ama. V fpeelen fteelt mijn zinnc?
Arf'i iV vriendelijke lonkjcs doen my u beminne» J} ';hcve Amaril, dat ik zoo fpeelen kon , wc 'k het hertje van mijn Amarillis won ; ^. e Zou men lukkiger als Coridon dan achten ? j^%«. Gy Coridon, behoeft van my niet te verwachten ai *k u lieven zal. |
||||||||||||||||||||||||||
m
|
||||||||||||||||||||||||||
ffi
|
||||||||||||||||||||||||||
Ama. 't Bevveegden my 't gemoed^
Cor. 7 Geeft my een luiï toi feclen. Ama.. Het trekt mijnhen tot mi/la Cor Dies ik noch eens legirt- Amar. Wat doch? Cou. Op nitH te tjusekn.
Ama. Queelt Coridon, eyquteltl Mijn Ziel, en hertje fl eelt, Steelt 't geen u werd gegeven % Steelt mijn geheel ik lijd, Ik ben mijn zelver quijt , En leej, als (onder leven. Cor. Ik leef na u begeer, lkfieelu,fieeltmijnweêti. Ama. Ach Coridon mijn eygtn ^ lkfieel 't getngy my geeft. Cor. Door u mijn fielt jeleeft. Ama. Nóf u mijn finnen neygen. |
||||||||||||||||||||||||||
Hoe Amaril, wat reen,
|
||||||||||||||||||||||||||
jyj* & n'iet 'xjjt te trein
^rn rn'in gelrouwe minne K Atjjt' Ey •Herder mindmy niet, ï>4 >2a em ander ziet, Z^Sy meer gunst mengt vi/me- ^f» t1"* ^unt!t d*' bier in t wout, 'h K.'C"D zich verhoud, |
||||||||||||||||||||||||||
"« Zien of il: die vinde ;
ir]e i'. "ft een weynig voort |
||||||||||||||||||||||||||
HellliZe '-esi gehoord
hi y.Vas omtrent deel linde.
1y{ U 'et Amaril ,
fc» /Vvee& een weynig (lil,
y v e eens op dit queelen ;
Xj«*helenikbefla ,
|
||||||||||||||||||||||||||
'oliftmyd'ï
£a?*1 '«■ tegen fpeelen. VVns 't Amaril niet zoet ?
|
||||||||||||||||||||||||||
}
|
||||||||||||||||||||||||||
luliana.
|
||||||||||||||||||||||||||
■ H
Z |
||||||||||||||||||||||||||
^'s ik mijn droeve Staet aendachtig overweeg,
|
||||||||||||||||||||||||||
IkI? V'nc' 'k' 'aes' m''n ^ert van a^c vreugde leeg j
jj en een HertogsKind, geteeld van Edel bloede , \s/0°ft van Erf en Land , van Schaf, van Stact, van Goede 3Ï) er toe, ach leider! is 't gekomen nu met mijn ? |
||||||||||||||||||||||||||
. j^| lK cilaes •' moet een verwurpen Dienft-maegd z
|
zijn.
|
|||||||||||||||||||||||||
£v r op een vreemde plaets, by ongeachte lieden,
; er ik in ballingfchap. om ftraffe te ontvlieden, ai 3 ■ »a
|
||||||||||||||||||||||||||
g4« MVZYK-SPEL
Het Anne Vee moet hóen; en dat my meeft berouwd»
Jk heb ee#Bedelaer tot mijne man getrouwt j Hoe luliana, dat gy dus u hebt vergeten, En zonder achterdocht-; oft kennis af te meten; Hoe door 't verloop des tijds, het luk noch keeren ken . V is 't, ó Goon / bewuft, in wat verdriet ik ben ; KHebCelidon belooft,maer ach* wat wil het wezen i Door hem en ken ik noyt tot ftaet weer zijn gerezen $ Wat beeld gy luliana fteeds u zei ver in ? Waer toe u dus ontruft door een verwerde zin ? Drijft dees gedachten uyt, qn voegt u na de rede, Gy hebt al wat gy meugt indien gy zijt te vrede j Wanneer gy u bedenkt, en wijflelijk beraed, Zoo gaet de kleynigheyd verr' boven hooge ftaet; In my ontbreekt doch niet, als maer een goet genoegen, Dies ik my daer na hoop te neygen en te voegen. Ik zal, ha! lieve Lommre Bomen Wat nader uwe groente komen,
En zetten my wat neer opu begraefde kant j
Daer beekjens kriftalijne vlieten ;
Al ruyfchepd langs u oever fchieten,
V oever die met Elzen takjes ftaet beplant.
Ik zal in uw begraefde dalen, Mijn droevig hertj'en wat op-halen,
En plucken Bloempjes, uit het natte Criftalijn,
Wiens drifjes ruyfichend neder vallen,
Voên Bloempjes, kruydjes. aen de wallen,
Waer van ik plucken zal mijn Lief een kranflclyn.
Om hem mijn Ziels Apol te noemen,
Zal ik hem met een Krans van Bioemen Bekranffen, hem die ik keur voor mijn waerde Man, En Offeren 't hem op met vreugde, Die my doet minnen om zijn deugde, Zijn deugde die ik na waerdy niet loonen kan. Nu luliana voed u zinne
Hier in 't Belommert groen met minne, Dewijl gy luliana hier alleenig bent,- V droeve zinnen wild verpoozen,
Vcrfchuylt u onder deze Roezen, Een Liedje zingt, op 't aerdigft Voysje dat gy *en^
|
||||
tan ivliana en clavbiaen. ut
ul"toagget in de groente neder-z.itten \ en zingt dit volgenie Liedjs» ,
ondertujfihen komt den Koning uyt,. layflcrt na 't zingen. ^ura fat loeft by de Beek , heb'. mijn hoefem brand van bit ie;
*-* Onder jchasuvv w Elfen B#- Bier tné ftjgt (•/ weder neer, y " nien ; E»z begint op nieu te droornen ;
1 "cfyes zy in 't water keek, Zoojevvild, ft» meugje komen ;
' «««;• na -m [iaep gejti>men j ^ een, o neen '. het krenkt mijn eer'.
y °egosl heel zoet te droonun , Voort neemt by een bant volgroe, J>n cle Uifdè, van de min ; '* Git doormtHgêlt was intt roojen;
7*P*ndis zyneêroez-egen, Laurariep, wat wihedoen?
V"ct btter boezem los oeregen , Ik begin van (instemt te blocftn »
"& '''s zoete Veld-glddin. Daer ging fy een [ticbje loofen ,
r. Vv'\l Zy daeralleenia zat, Viel weer /oerjes neer in 't gras -,
|
|||||||||
^
|
j°*'dongi„g by 'nlter £ltSe . Qcfj i tj, ytn door droom bedr
^"s by na hqpr bors;es vat, Kiep zy met beftocten oogen ,
°ept zijn Laura, wat is ditte ? 'k Meend ik [onder lAacgsÜm vvPf,
jj?1"' O lieffeüjk gezang ! ó zoete minne reden ?
j>.e ir'y tor Min beweegt; ik koom vrymoedig treden,
Vj 'ndit Lomm'regroen, d^erik, óHarderini
J;*et <^en geregen Ziel op-offer u mijn Min;
jj n Konings hert hebt gy, ö Harderin ! gevangen,
£ u,et de bloosjes die op u fneeu- witte wangen
ju,.? 'choon gemarmertftaen, beweegt gy my, dat ik
ij In hert crevanp-en voel in Liefdens zoete ftrik;
js honing knielt voor u, een Koning wiens vermogec
Y binder als eenilaef, alleenlijk door u oogenj
V °|°Sen, jadaer by een aengename klank,
jj Zoete zoetighcyd, van treffelijk gezank ? £>ees doen my in u dieeft ootmoedig"neder buygen, |
||||||||
't ï T efde> 'wicns ?ei'!^ w'cn r'oyt rer werelci zaSe»
C/s Liefd
,voorwaer'tis Lietd.'t is Lieide ach.' wiens krach?.,
l, aifchoone Herderin, u weder Liefd betrachr.
j. • u&n Koning die mifdoet zich zelver. K_o. Doo? wat rede?.
_u«a.Vermits zijn Majefteyt verkleend zijn waerdigbede,
j^t-Eeld zijn Edeldom, en fpreekt van Liefd met haer,
,e nutter dient getront met eenen Bcdelaer,
|
|||||||||
S48 MVZYKSPEL
K«»i»e. Neen Harderin, ó neen! gy moet met my betye*
Dat JLiefds keur niet en ziet aileen op de waerdye
Van Adel-Rijke pracht} maerLiefd volgt Liefdens wet,
En Liefd betracht weer Liefd, daer Liefd haer zinne zet: j
Geen Adeldom zoo Eel, geen Edelheid zoo waerd,
Als de genegentheid die rechte Liefds keur baerd ;
Gy moet, ach Harderin.' dit neffens my vertrouwen,
Indien dat gy u wild aen reen gegrond-veft houwen;
Dat niets Liefd overtreft hier op dit Aerdfche Dal j .
Of't fpreek-woord waer vergeefs, de Liefd ver wind heta
Wild gy u weder-liefd aen mijne Liefd doen blijken,
Ik zal u Echtelijk bedeelen met twee Rijken; ...
Dat 's 't Atheenfch Hartoghdom,en 't Griexfche Koningflj"
D'welkgy bezitten zult, eh wezen mijns gelijk.
hik. Eerbiedig buyg ik neer om dankbierheid te toonen3
't Vermogen my ontbreekt, deer eere te beloonen;
Ik kniel ootmoedig neer, buyg dankb-crlijk ter Aerd,
Ia u ilaevin te zijn is Sylvia n;e: waerd :
Grootmogend Majefteyt, ik bid uleeft na rede,
En (leid u Liefdens keur door achterdocht te vrede:
Datgy uniet vergeet in Liefde-looze Min,
Tot my een HuyfmansKind, en fchamele Herderin.
Koning. Hoe gy u meer verklecnt, hoe ik u meer verheffe ".
Gy zult in Eer en Staet gantlch Grieken overtreffen j
Gy zult zijn Koningin van Grieken, hier t'Atheen:
Rijft Herderinne rijft, laet knielen met gebeên
Die't knielen voegt, om u tot Liefde te bewegen:
Vergunt my, zoo u gunft van my mach zijn verkregen,
V weder-liefd, ik bid. hliana.Grootmogend Majefteyt
Die 't bidden niet en voegt, aen mijn onwaerdigheyd :
Ook is 't zoo veTr" met my, dat door beloft van trouwe
Ik my verbonden heb, te zijn een Herders Vrouwe.
Koning. Is 't maer, beloft, ach! die beloft kan zijn ontdaen»
Juliana. Ik vrees de Goden my met ftraffe zouden flaen.
Koning. En is 'er dan geen hoop u weêr-liefd te verwerven r
Miana. Veel liever hier ter plaets den dood, eylacy! fterven»
Koning. Bedenkt u Herderin, wat het verfchillen zou
Te zijn een Koningin, oft arme Herders Vrou ?
Te hebben alle luft, en in de weeld te leve,
Oft zich in d'arremoed tot llaverny te geve j . ^
|
||||
f A.N IVLIANA EN CLAVDIAEN. 2^9
I Verfchil dat is te groot, Mum. Hoe veele dit verfcheeld»
£°o kan nochtans tie luft, de overvloed, de vveeld,
■J-Y niet meer geven als een tijdelijke vreugrie,
~ieik zoo hoog niet acht als ik wel doe de deugde;
irpugd die niet oogt op Staer, oft groot geachte dingen,
t|le onderworpen zijn destijds veranderingen j ,
iy ugd, die de Ziele baerd een onverganklijk zoet ;
i;eiJgd, die in's Hemels vreugd de Ziele brengen moet;
■~aer komt mijn Celidon, 't is tijd voor my te icheyde.
*\°' Wat oorzaek ?&. Om het Vee,Genadig Heer, te weyde,
^""'g- Indien ik dan van u niet meer verkrijgen kan,
j*°o bid ik Herderin, doet my die eer doch an
^ ac ik u lieve Hem, en zang, noch eens mach hooren,
j?''a>'«. Ik die my acht te zijn Slavin voor u gebooren,
v °f Wat a wil gebied, in onderdanigheid,
>^el ik my willig te voldoen zijn Majefteyt;
yaer is mijn Celidon, die met zijn aerdig fpeelen
j^ets treftigs maken zal, als ik begin te queelen j
^°tri Celidon zit neer hier in 'r bejommert groen,
plil zijne Majefteyts believen te voldoen-
j *• Grootmogend Vorft.indien u Hoogheid fchept behagen
fl.Kunft van goet Mufyk, 't is billik wy ons dragen
j;s onderdanen, om zijn Hoogheyd met vermaek
jy v'reugde te voldoen. Koning, 't Is Herders zoo een zaek,
£ 'eik op Aerden houd het Eelfte allerKunften,
y11 Zal derhalven u betoonen doen mijn gunlte;
eel mcerc}er ]u^ i1CDt gy, als ik, een Vorft gebooren j
* p! had den Hemel my tot zulk een luk verkooren" £ s u) ik waer vernoegt j doch dit ftel ik ter zy, ttiet u zoet Mufyk verheugt een weynig my. v tyudïaenfpeelt onder het zingen van hAlanu, ciidertufcke»
komt Apolonut hiyfieren. \j jf '*fde wiens vermogen Konings fchat u deel te tnaeke.
O lle ÜOet my keurig kiefen; Hoe Hooffche Koninginne, Gy f"- • gevoed door d'oogen, Die een Herders leven
Mii~ my verliefen, (lof, Wild boven 't Wcfbeminnt^
jU \r°on, en Kroon,!a 't Hof,vol Goude Kroon begeven;
wjc» T-,t Welk ik verzaeke; Wjnfiaet, volfm&ed, oprecht,ma&r,,
t'orwlUefdpordmy nmMh\ niet geacht op (ferds. {(lechi. Normen, ik haefy
Qg f ... P*r
|
||||
t<6 MVZYRSFE1 » .
Datf 't Hof, en Troon ja Konings Het geen men weet te -vijnm
Kroon, daer 't Hof en Troon, In een Herders leven j
volwaerde, Dat'slufl,volruft,daermin,naXJ»i !
TLip te Eelm'qnftstet t'aenvaerde. Vloriae» moet minnen , Hoe Edd dezefihijnen Cecilia. ziet hoe ik fin. Cccthamift
'Kunnen zy wei geven , Vallen op u,Koninginne, [zjnn*'
X.0. Vitmuntend zoet gezang, van Stem, van Vois, va woorde?
Dit Liedjen ik met zulk een luft en aendacht hoorden >
O zoete Sylviai dat ik genootzaekt ben ,
Tc mtlden mijne vreugd, die'kniet verbergenken.
lApo, Heer Broeder even i$ 't met my, als u gel- gen,
Ik heb door dit gezang genegentheid gekregen ,
Die my doet minnen ; als, voor dezen heeft gedaen ,
Cecilia, toen zy beminde Flon en ;
Ik bid zijn Hoogheid, mijne Koe nglijke broeder,
Vergun my, dat :k hier met dezen Schapen-hoeder ,
Yets fpreken mach van Hefd. Kp». Doet zoo het u gevalt,
Ten aenzien dat ik my bevind in een geffdr,
Als gy. mijn Zifter, doet; het fchijnt dat hier de Goden
Ons herten trecken na de wet van liefds geboden;
Ik min dees Herderin, en zal haer tor mi|n Vrou
Verkiezen, door de Echt, en wettelijke Trou.
zJpo. En ik dees Herder; ach! de liefde heeft geen wetten ?
Ik weet niet wat my doet zoo fchieiijk liefde zetten ,
Op dezen Herder, die ik noit en heb gezien.
Kon. Hetgeen anmog'üjk fchïjnt, bevind ik,kan gefchién jj
Spreekt gy den Herder aen, ik zal deHerderinnc ,
Met reden zoeken te bewegen tor mijn minne ;
O fchoone Sylvia' ten aenzien liefdens wetten ,
Moet ik my nevens u in 't groen wat neder zetten ?
Ey ! zegt my eens, hoe is dees Herder doch genaemt ?
2s/.GrootmogendKoning,ach!ik ben op'tboogft beichaein >
Om liefds reen te voldoen, aen u, aen u genade.
J^o.Ey! ftelt de fchaemt ter zy.'t fchijnt 't Goddelijk aenrade.
My, en mijn Znfter komt bewegen tot de min ,
Haer na dees Herder; my rot u, fchoon Herderin?
tSchïjnt wonder/t geen hier blijkt,dat uit een goed geneg »
Ik en mijn Zufter beid, gencgentbeden kregen,
Vyt Goddelijke liefd, en luft tot Echte Trou;
Dat d'Herdcr zy haer Man, en d'Herderin mijn Vïou -? ^
|
||||
j, van iuuha en c u y d i a e h: %u
J? b'd u zegt zijn naem. luli,vm. Hy 's Celidon geheten. *\j>»Bg, Ha ! Ceiidon de Goon zijn tuige mijns geweten, i;ac gy my groote dienit zult op het hoogiie doen, *-oo gy u voegen wild hier in dit lommer groen, ^^ rnet een KoningsZufter, van deliefd te (preeken, tfpolon. Wel Celidon het fchijnt u aenfchijn geeft een teeken i/'° fchaemte.C/a .'kBen befchaemt.Mevrouwe.^p. Schaem ireV\'ijl »y onbefchroomr mijn open-hettjp ziet, (u niet, ipt zich zoolaeg verneerd, om uwe gunit te treck-en,
^ c binnenft dat het draegt, u ongeveynft öntdecken. . "»«<&. V Hoogheyd is verdoolt,en\lwae!j: yan 't rechte ipoor# ■* Is zeker dat u Hoogheyd haer geluk verloor, ^'s'zy my Üefd toe droeg. JigoU 't Zijn redelooze reden. \>mi. \ £n ^oen JVIe-vroü. ^pc/.Met reen toont dan u tegen- «««E. ik zal Me-vrou, ik zal met redelijk beleyd, (heden, ^etoonen op dees reden mijn reêns tegenheyd ; *°or eerftu Hoogheyd moet met aendacht overwegen, f>aer groote tVIogentheyd, met Lof, en Eer verkregen ; ?«Êr af komft, Staet, Geflacht, haer Kotringlijke bloed, an Adellijke Stam in d'Hoven opgevoed ;
n aengezien, Me-vrou, wy zekerlijk bevinde,
*en redelijk gcbruyk onder de Hof-gezinde, 3t rechte Adeldom, na hooger Adel ziet,
jfanngcr de Echt-lult Liefdens willekeur gebied; pn zoo in tegendeel den Adel hier mocht dwalen, £[> uyt haer minder meerder Liefds genoeging halen 5 j en ziet dat Hooger Adel haer dan lager acht, j^J f'inder eeretoond, als zy te voorenplacht; lc s luk verliezing door vervolging van de rede.
- polon, 't Is luckelijk gewin, als d'Hoogbeyd kleynighede, v?or groote fta.ten kielt; gy Celidon zegt wel, |
||||||||||||||||
aer beter zijn de reen die
|
ik daer tegen ftcl;
|
|||||||||||||||
il
|
||||||||||||||||
lr°r '.E 'u^ voor ^ees "W mY van ^'e za?k nlct te (preken?.
|/Uien 't my voegde Celidon om u te fmekcp, jy , c'> K'-^Jk Cecilia wel heeft gedaen, ie boven 't Koningrijk beminde Floriaen,
Q**' Vytheerafthe, groot Princes, ik die teraerde büyge. |
||||||||||||||||
Bij" ÏÏ^ oot:r«oedigheyd u Majefteyt te tnyge,
j^-uGenade aen, dat zy op'r hoögft vetfehoond, - e P'ompjgheyd die u een botten Herder toond j |
||||||||||||||||
Die.
|
||||||||||||||||
3?3 MVZYK-SBEL
Die u niet na den eyfch van uwe waerdighede,
Vernoegen kan Me-vrou, met redens deftighede 5
Jk die een Fierder ben, by Herders beb verkeerd,
Zoo dat ik nok meer heb als Herders plicht geleerd;
'k Weet niet pp wat manier dat ik my zal verlchoonc.
Dat ik u beufheydna waerdy niet kan beloone;
Doch op mijn Herders wijs, zal ik ha! waerde Vrou,
Bedanken u voor d'Eer die 'k my onwaerdïg hou.
cApobni Gy hebt my Celidon in "t minft te danken niet,
Dewijl u noit van my is eenig eer gefchied,
Claudi. Meer eer, en tienmael meer als ik weet te vergelden.?
t^pol. Gy zoud my vrundfchap doen, indien datgy u Iteidenj.
Gewillig t'mijnen dienft. C7<wa'.Totuwtp dienft Me vrou.
Ik my, gelijk u flaef, eeuwig verbonden hou.
t^JW™. Ziet gy niet wat ik wil ? CL Ik wil wat gy gebied.^
hpolon. Mijn wille zoekt u dienft. Clau.Y dienft wey ger ik niet»
sJipolon. Wild Apolonia dan dienen. Clauih. Steld hem vyet.
hpolon. Die weet gy, indien gy hebt op mijn reen gelet. ■
O.Ik fvveert Me-vrou,'k en doe.Af .Ha Celidon mijn zinne \
Die neygen nae het geen men noemt de zoete Minne.
Cl, Me-'vrou. A/\ Ha Celidon! Cla. Me-vrou, gy die gebied.
Wild u in 't minnen doch zoo verr' verloopen niet j
V waerde is te waert, gy kielt zonder befade;
V Hoogheid doolt.cn dwaelt.en mind haer fchand,enfchad£j
VEer, u Eel gedacht, u Koninglijke bloed, Ha hooghgebooren Vrou, gy al te veel mifdoet;
Had my 't geluk begaeft met Koninglijke waerde^
Had my 't gelukgefteh in Monarchy op Aerdei ,
Had ik voor d'Herders (laf, een Scepter in de hand ;
Bezat ik 't Koningrijk, en waer een Vorft van 't Land j
Dan zou ik my, Me-vrou, ter Aerden neder buigen.
En my in Liefdens dienft u trouwe Dienaer tuygen j
Maer nu eylacy nu! een armen Landmans Zoon,
Die maer een ftroyen Hoet in plaets draegt van de Kroon*
Apolon. De Kroon.-de Monarchy ,den Adeldom, de prachten»
Én kan ik waerder niet, als deugd, en wijfheyd achten j
Die fpeur ik beyd in u, de wijfheid, en de deugd,
Die doen my Celidon beminnen. Qlaud, Ach 'hoe meugt
Gy Apolonia, een flaef om minne fmeeken ?
Apo/oM.Hoe meugt gy Celidon u zei ver tegen-fpreeken ? »
|
||||
tAS iVtlASA ES CtATOlA-E». |&
"udi.'i Iswonder een Princes op Herders Minne zier.
po/ou, M.eer wonder is 't, dat gy die wild ontfangen niet.
•Mcvrou.ik ben'tniet waerd.AfsV waerd kan my vernoege»
«kdk Ik bid Me-vrou, laet ik rhy by mijn Zafter voege,
^"g. Wat zegr gy Ctlidon, dat dit uZufteris? ««*. Ia Heer. Koning, Mi|n herte dan te meer gerufter is.
" '-Mijn Heer Celidon véynft, en fchaemt zich in zijn minne, M>«. Hoe na is hy verlooft ? M'um. Ia Edel Koninginne.
jj-Aen wien? /«.Aen my. Ap.Aen u?fa.Aen my. d.Öch ja Me» ^es Herderinne ik voor mijn beminde hou. (vrou!
$3vmg. Dees Herderin en gy, zijt zelfs u zelven tegen»
P at Sy 't geluk niet wild, daer 't is tot u genegen, y Wild niet nu gy kent. Iulian.lk ken niet zoo ik wil.
p"!'?» Ach.' tuiïchen uwe wil, en macht is geen verfchtï, ttaien gy macht en wil, wild t'zamen evenare.
vfw"« Verbonden trou heeft my verbonden om te pare j^ec Celidon, en hem verbonden weer aen mijn, j*c tuffchen onze Liefd noit and're Liefd zal zijn. ^"'^.Nochtans zoo moet en zal den Koning Sil via trouwen, j, "".Heer Koningfr kan niet zijn.laet my het mijns behouwe, e *al mijn trou verbond niet breken. Iuliana. Ach bedaert, j^'igt Celidon, wy zijn noch echt'lijk niet gepaert, jj 0cht door beloft van Eed zoo veer, oft kunnen fcheide j j,1?.^at behoudens eer. Clutdi. O Menichen.' ydelheide, ■p')r' 't daer u zin op fpeeld; hy miftrouwt die vertrouwt, rwj°P beloften van den Menfch zijn hope houd; Q~*lvia.' zoo lichtu Liefds beloft vergeten; j, ^ilvia! fchoon gy u vry kend in't geweten, q3c' ik in ü nochtans't verandren niet verwacht; •j, Woorden niet gemeent! ó liefde zonder kracht! j, °uwt met den Koning vry, en leeft met zijn genade j T? ° my deh Koning koft, wie weet met welke dade, jneti^velke fware ftraf hy my beftraffen zou, «j P'aetze dat hy my zijn Zufter geven wou ; \y-l0°n dat ik fterven moft, zoo zal ik openbare jj 'S [Jat ik ben^ en wat dat my is wedervare ; j^^F^snocht ftraf,nocht dood.nocht lijdert.nocht verdriets |
|||||||
Q
|
Jjf j?dig Vorft, en Heer, ikgeef my in u handen,
aie in Ballingfchap moft fvverven achter landenp |
||||||
Als
|
|||||||
ÜJ4 MVSYK-SPEt
Als u groot-achrbaerheyd verwon mijns Vaders'ftaet,'
Waer door nu Cclidon als bilüng dolen gaet;
ïk ben geen Celidöti, maer Claudiaen geboren,
Een Edel Heitoogs Zoon, maer luk, en land verloren;
Marcellus, out en grijs, mijn Vader is, inning. Hoe vreemt,
Dat na het ongeluk, 't geluk weer oorfprong neemt;
O Goddelijk toeval! dat ons in werelds zaken,
Na 't ongeluk weer kan tot het geluk doen raken ;
Ik (te! u Vader vry en in zijn eerde ftaet,
Mits met mijn Zufters liéfd gy u vernoegen laet;
Na dat de rampfpocd quam u, en ü Vader treflen,
Wil ik u wcêr tot ftaet, en Heitoogs eer verheffen j
Indien mijn Zufter Apolonia u trout. ■ ,
C/. Het is mijn hoogfte wenlch.zoo zy 't my waerdig houd j
Vrou Apolonia u ik van herten minne,
Te meerik doorditluk mijn Vaders luk kan winnc.
c^polon. Ach Ede! Claudiaen •' hoe gaet het met den Menfch.-
Ik zie die God vertrout die krijgt het na zijn wenfeh ;
V wijfheyd, en u deugd, uoefkninginkunfte,
V aerigenaem Muzijk, verdienen mijne gunfte,
In liefde t'uwaerts; wijl den Hemel het zoo voegd,
Kies ik u Echtelijk zoo gy u hout vernoegt.
Clttudk Vernoegt, ja zoo vernoegt, dat ik in mijn genoege,
Zoo lang ik leef, my zal in alle zaken voege, -
Om Apolonia té eeren, dag, aen dag.
Met zulke Liefd als men op aerde noyt en zag j
Had ik nu het geluk dat ik maer Biochte wete,
Hoe 't met mijn Zufter gaet, zoo mocht ik luckig hete,
luliana. Het luk voldoet u wenfeh, mijn Broeder ClaudssenV
Ziet hier u Zufter luliana voor uftaen. <
Ciaiuli. O wonderlijk toeval! mijn Zufter, hoe kan 'tz!jn-
Dat ik ü heb gelieft in d'on'oeker.de fchijn.
Koning. Ha luliana Lief • wat kan den Hemel werken ?
C/W/. Een Goddelijke fchickiug wy hier in bemerken,
yijiohn. Ach ! luüana, 't fchijnt den Hemel met geluk
V weer verloffen wil nyt ongeval- en druk.
J\o>iing. Lieft luliana my ? hliaerr. Ik neem u liefde an, Hier ziet men wat de tijd door menfehen werken kan. Kon. Laet ons al t'zamen gaen ten Hoof, op dat wy meageri» j W Vader met dces vreugd op 't heughelijkft. verheugen; |
||||
j ÏAN I V X ï A N A EN CLAVDIA'SÜI sj«f
•j,aet «1 het Hofgezin bewuft zijn ons vermaek, > °c vrolijkheyd, en vreugd, van dees gewenfchte 2aek j raet vrolijke Mufyk, laet zang en zoete fnare, j etllygen van de vreugd die ons is wedervare ; r,er- ons in onze vreugd het Hof met vreugde voèn j y die vertreden waert, Ie blijft in Eelen doen. |
|||||
V A V-
|
|||||
F A U S \T i N A ,
Bly-eyndend'Spel.
I N H O V Ö.
Aiiftina ,een uytmuntende fchoone Herderin , vverd ge''1',
en hertelijk bemind van den longen Koning Conftantiü" 1 die in fijn liefde foo volberd, dat by diere beloften doet, f . baer te trouwen ; vvaer op volgt, dat jich ConftaotfO _ hitfig atngeprickelt voeïd van minne-luften, fijn geliefde A* om aen gaet , maer vind beleefde tegenflant, by, hier dtor , flcrker M ^ dringende als tevoren, vverd foo redelijk bejegent, dal bjfijn verr>t vruchteloos befpeurd; derhidven van haer affcheyd, en fijn liefde ae" Princes Caftema, op offert; Fauftina, bedroeft, en moeylijk, begeeft h#' «pbetfeggen vaneenigeHeydenfche Wacrfegfiers , in tticmne kUëdwk ten Hove, alwaerfy, onbekent, van den Koning voor Dienaer dettgt» men, en opfeker tijd , van 's Konings wege met een brief aen de Vcio1'• gefinden vverd; die , pende Fauftina, nu in manne fchijn , en gWjtf Conftans , vvordop haer verlieft, en foo brandende in minne-liiflen ,\ jy haer niet ontfiet Favftiaadaeromaentegaen; die, doch onmachni' fulks met beleeftheyd afkeerd , 't welk de Princes/cc toornig maekt, ",( fi den Koning aenklaegd , al oft Fauftina , nu Couftans , geflaen kn>> f haer te willen verkrachten -, dit alfoo aengenomen, werd fr'auftina v 't Rechtgeflelt, en veroordeeld tot een wreede dood; %y, voor d de **& Veldblijkelijkonfcbuldig zijnde , ontdekt haer, en brengt Princenen ti^h heydaen den dag ■, 't welk den Koning ziende, omhelfi Fauftina ; 11°",^ haer voor zijn wettige Bruyd; zend Caftema in ballincfchap uyt *J Kijk " f. 's Konings Zusier, de Princes Califta, langen tijd vryagiegepleegt b*
tende met Ferdinandus, de broeder van Fauftina , een zeer uj/tfifk^A Hoveling, vvelflaéndeby den Koning, ontdekt haer liefde; Fcrdinand• maekt zich bekent aen \ijn Zutter, en verzoekt de Princey ten tcht, hem van den Koning vergund vverd. Namen der Vytbeelders.
ÏAVSTINA, Herderin.
CONSTANTINVS, Grieks Koning. CALISTA, 's Konings Zufter. CANTISA, Sraet luffer van Califta. .-„«,
j E R D I N A N D V S, een Ridder en Broeder vanFam»"
a. HEYDINNEN, ofte Waerzegfters. . . „, CAST ERNA, Princes van Perfen, in 't Hof van Grie*6
%. RECHTERS, ofce Raeds-Heeren. SCHERP-RECHT ER. £ g $.> |
||||
«HRSTE HANDELING.
Taufiin*.
Oe vrolijk tiereliert 't gevögeït op de böomen l
Hoe ruiffchend vlieten hier de koele waterftroo- Van kriftalijne beek, en zuivre waterbron, (mea Omlominert van de groent.begroet met morgen h_ Zon; ^.:e Zoet en aengenaem begint Auroor te blöozen, ;
v 'ens weerfchijn fchitterd op de purper roode Roozën , x breekt door 't dichte groen, langs ruig bewoffen wal,' J1 nickerd rriet haer fchicht op bergen, bofch, en dal. > ntloken morgen-ftond, bepronkt met Zonne ftralen ,' Q0e Heffelijk laet gy u lieve luifter dalen , ^J3 bloempjes, en op kruid, op al dit lieve groeti,' j. aergy> mjjn lammertjes, ugraegte kund voldoend q1is> door de natte dou, koom ik mijn fchaepjes weiden} jjraes. graege BeesjeSj graes, wijl mijn genegentheiden, jj°or de gedachten zienin'therte afgebeeld , K°e veel den eene van den ander Menfch verfcheeld. ]j etlmenfch, een fchepfel Gods, en kan in geene delen 2 * dingende de ziel, in 't minften niet verfchelen, jjet zijne weerga; maef in ftaet wel ongemeen, A]°,chi wat de ziel betreft, daer in zijn s'alles een ; y c fnenlchelijk geflacht hier levend op der aerdén, >atl Scheppers wegen niets verfcheeld in waerdens waerdes§ £°° liefheeft God een Boer, als hy een Konink heeft $ i^°° Hef een armen Menfch als die in rijkdom leeft. Q^'^j delijk geluk maekt geen Godzalig leven , jv dJiefd die gene meed, die hem het meefte geven l jve ^Gods lieffte vriend, en die geeft Gode meeft, £ ^eeft zijn leven voegt na wetten van de geeft j j}e Seeltelijke vrucht is daer in meeft gelegen, \^ ^°nd te haten, en tot deugd te zijn genegen. Var ft 6t van *even ^e^'om mee^ ^e ^euSd te vo^n?
Is a * vSn leven ^e^'om Gode dienft te doen ? ïs Woed'of is weeld bequaemft om God te loven ? ïs'r terwel geacht, oft nedrig en verfchoven ?• j jutter Vor'ft en Prins, als Bedelaer oft Slaef ? tutter Herder, als een VorftelijkeGraéf? . |
||||
%lH TOONEELSPEL
Geen ftaten 't zy hoe veel zy van malkander fchelen,
Oft yder in zi|n itaet kan Gode'tzijne delen; Doch! fvvarelijker is 't in weelde en geluk, Te dienen Gode, als het is in ramp en druk; Meer ftof in Herders kJuys om God den Heer te loven, Als 't Princen herre vind in Konmglijke hoven ; Hoe vo! het Konings Hof'met weelden is gepropt, Met welhift zijn cremoet ten vollen in gekropt, Noch is 't een groot verfchil by 't leven dat wy leyden, Meer ruit geeft d'Herders ftaf, als Konings fcepter fweyö4 ' Geen gulden ledekant, zoo waerdig als dit groen, Om met gerufte flaep natuurs luft te voldoen ; Geen goude laken kan dè Koninglijke Zalen, . Zoo eierlijk pronken, als de wel gecierde dalen, Van groene lommers zijn gepronkt, en opgeciert, Met puyk van blader loof; waer 't pluymige gedïert, Met lieffelijk gezang de veld Goón komt ontmoeten, En in de morgenftond Godin Aurora groeten; Geen hooffche vreugd, geenftem, hoe lïeffelijk, hoe zoet, En geven zoeter luft als't Nachtegaeltje doet; ^ Geen zang,geen fnaren fpel.kan't Hof zoo zoet doenblij»6
Dat het by ons vermaek in 't minft mach vergelijken j Wat pronk van rooder goud, wat glans van diamant, Geeft zoo veel weêrfchijn, als den oever dicht beplant Met keurig blos van Bloem, en purpur roode Roozen, Pie onder jeugdig groen te pronk ftaen met hun blóozen, Ach roode Roosjes l zoet van geur, Mijn lieve hand luft u te plucken j V blos, en inkarnate kleur,
Aen mijn bedouwde mond te drucken»
En znygen van u Rooze blaên,
Het geurig nat daer op gedropen j 't Geen Ne&ar zal te boven gaen, Doet u gefloten Knopjen open. V Knopjen, dat voor Avond rood,
Ontloken, had den dauw ontfangen, Ervmet den nacht zijn blaedjes (loot, Dat graegt met graegte mijn verlangen. Hoe graeglijk graegt mijn giaeg begeert,
V lieve Röozelaer te buygcn, ,±ai
|
||||
V A N t & V 4 T I N A- ïsi
OmTcoele dau op Roos geteert,
Voor Nectar van u blaên te zuygen» O Roos! gy die in mijn gedacht,
Vernieuwt verloöpèn vrolijkheden J Een Griekzen Koning groot van macht. Tracht my zijn minne te berieden. Ö Vdrlt! öGriekfe Conftantijn!
Beheerfcher van't vermaerd Athenen^ Wat is 't dat u beweegd, om mijn, V Konings liefde te verlenen ? My dunkt dat ik zijn Hoogheyd hoor,;
Met ren ter jacht, door bofch en dalen j Men volgt met luit de brak op 't fpoor, Öm 't fchuwe wilt te achterhalen. Koning, mét unige AM ter jacht, ontmoet Tauftin&i
alle de andere binnen., f'
q°V*i. Fauftina. EjK/ï.Go'nftantïjn; groot mogend Majeiïeyi,
V jf- n?r m'in morgengroet in goe genegentheyd j
qo leilareffe buygt, om u haer plicht te toonen. Èn'' - • beleefde Herderin, de liefd wil u verfchocnèn,' 't p!1Iet gedoogen dat zoo lieven Engel knield, t>* iCert "eter voegt aen my. Faüfl'mi Ach .' off. gy u onthield, \y6 '°ft tot zulk gefprek, 't geen boerten is, oft veynzen, tnacr door zijn Hoogheit tracht de grond va mijngepeinfefl,, ^rrenft te verfpiên, orn zien oft ik wel zou, ïn'° ^Cn* zijn, dat ik my u liefde waerdig hou ,• ■j> r '«inde niet mijn Heer, zulks qüam noyt in mijn zinriés Zi\* y.oe"t niet dat een Prins een flechtè Herderinne I) 'efde bieden zal, Wat fchuylter doch in mijn, C" tot lïefdg trekt ? ach Koning Conftantijn'? 't j '.f' Dat iku liefde draeg de Goderi konr.en taygér»» 'tQ le'dediemy dwingt ter aerdeh neêrtebuvgen, £afeen.my tot liefde trekt, 't geen my tot liefd beweegt;,1 jje 2l!n u deugden, waer beneffens dat gy pleegt, \ 2?0e^e öeffening, die menfchen kunnen leere, 5ateg redenkaveling, en mach met waerheyd fweère$ Als^r^ Selecrde tong my zoo wél heeft vernocgt, ««eftallighey d van't Godlijk toe gevoegt g Rr % Natutts
|
||||
Ma TOONÈEtSFEt
Natuur meer als gemeen in uwe Ichoonheid wrachte, i
Schoonheid met reen begaefr, doet my na weêrli efd tracbtC»
V lieven voor mijn lief.vKw. Ten voegt u Hoogheid niet >
Dat gy, groot-mogend Vorft, op uwe minder ziet. V minder met alleen, maer een flavin gebooren ,
Daèr gy een Koning zijt tot Heerfchappy verkooren j Ik, om het flechte Vee als Herderin te voên, Gy, om u Rijk, en Kroon in Staer te rijzen doen.
Co»/?. Wel wijze Herderin, onnodig deze reden,
Heb ik voor dezen niet van mijn genegentheden ,
De rechte proef getoont, heb ik doen blijden niet,
Dat liefd in liefdens keur op geene wetten ziet;
"Je Hoop immers niet dat u mijn liefde zal misha?en.
Taxi. Grootmogend Vorft, deliefd heeft wonderlijke vlagc '
'tGeën zy de een uur wil, haer d'ander uur mishaegd.
Conjli Datfpeurdmennoitindie, die rechte liefde draegt» ■
Ja. Wie draegt'er rechte liefd? Co.Die in de liefd volherd*0'
En noit, om dit oft dat in liefd verandert werden.
Inu. Waer vind men zulke liefd? Cow.In 't herte van die gefi"»
Die in de liefde noit buiten beloften treên. j
Fan. Waer vind men lieverts die hun liefds beloften houwe"
Confl. Die zijn te vinden, lief, alleenig door vertrouwen.
lau. Hoe yind men die alleen om dat men dat vertrout ?
Ach neen! dat 's misvefftand; Heer, my ten beften hout,
Dat ik zoo ftoutelijk mijn tegen rede toone,
Ik bid, zoo ik misdoe, u Hoogheid my verfchoonc j
Het is mijn leet dat ik dit zeggen heb beftaen.
Con. Gy hebt in't minfte deel, my hier in niet misdaen,
't Gevalt my, mits 't my luft u tegen reen te hooren. _.
Pd.Zijn Hoogheid op mijn vraeg dit antwoord fteld te vol"
Dat door 't vertrouwen werd de rechte liefd gekent. ?
Con. Och ja ■' hoe kentgy liefd, zoo gy miftrouwend Dent j
Vm. Hoe zou men trouwe liefd door het vertrouwen kenn
Mits veinzety, doorfchijn, de trouheid weet te fchenne;
De tong roemt vaek van trou, daer 't het te tegen ftrijd ,
Dit kan geen trouheid zijn, fchpon gy vertrouwend zijt J
Vertroud men iemand trou, om dat hy daer vantoeme 9
.En zal men iemand trou in 't ftuk van liefde noeme,
Om dat hy 't zelver zeid ? moet daer uyt zijn vertrout.
Als dat hy is getrou? geen reden ftaende hout, —^
|
||||
w ' V A N ¥ h V S T I N & m
y^t door vertrouwen iemants trouheid werd bevonden,
^ le hier op liefde lleld, liefd los, en ongebonden;
fvj?r.0ubeid leeid de tijd, maer het vertrouwen niet,
j.^ lemandlieft getröu.men door de tijden ziet j
j.e tijd moet door de tijd getrouheids proef doen blijken,1
r,le v'ind men trou, die noit in trouheids plicht befwijken,
jj ""■% Is niemant dan getrou van die, die't openbaerd „
jfj1 ""net de tong de grond van trou te zijn verklaerd ?
jj''ns oordeels, ja, men kan in't zeggen waerheid houwen»
£ °e vind die trouheid, die dit nieten wil vertrouwen ?
■^"'P- Mijn Heer de tong en 't hert verfchelen vaek zoo veelj
^ 'Weeren van de trou,en toonen tegendeel; ■ •■
»,°° :' at vel |: ouwen niet en kan getrouheid vinden, -
V,°e zeer de minnaars hier aen trous beloften binden j
^en zier hoe dat de tijd veranderinge geeft,
jy tijd die openbaert wat dat het herte heeft, '
jJ11 s rechte trouwigheid, van zulke trou ik fpreke l
jxle altijd blijft ftantvaft, en zonder oitte breke;
j^ees vind men door de tijd die alle dingen leerd,
^ aef door 't vertrouwen niet.mits dien den menfch verkeert»
ik"f' 't^zoex'en^'^'?,ez^' begaefdeHerderinne,
j, 'peur met grooteluft defchranderheiduwszinnej
y v'nd in u meer als ik oit in Vrouwen zag,
jx9° dat ik uwe lof in waerheid roemen mach ;
£It: ftelle ik ter zijd, zoo woorden kunnen baten,
£°° Woorden krachtig zijn, wild u door woorden lateri
jj| wegen tot mjjn liefd. F«ujL Zijn Hoogheyd fpot met mijn»
£°e zou een Hcrderin, een Konings Vrouwe zijn ?
£e irn ver^hoven Maegd van lage ftaet gebooren,
Jj^i.^oninglijke tong, om weêrmmfmeken hooren§
*2ïi 't"' ^or^' bedaert, u Hoogheyd doet te kort
On Adeldom, zijn iraet; vocrachtigheyd my port»
J) i-tTlet eerbiedighevd u Hoogheyd, en genade
bg^rd tot een Slavin, met reden, te ontrade ;
mijn vertrek, met u verlof mijn Heer.
Ve'r' at gy nu fchey den wild vertrou ik nimmermeer,» i?ailtoeft mijn Lief, ik bid. Fau, Noemt gy my Lief? Co«/ï,Me(j Ini-' *-*e reden zeggen neen,en toonen tegenheden. (reden, fee lei\8y heve Nymph, de reden plaetze geeft, l°den zult dat u mijn hert verkoren heeft, Rr g Vooe
|
||||
&6ï T©ONEECSPSt
Voor opperfte voogdes, en zielens wel beminde,'
Liift u daer proeve van, ik fweer 't gy kundze vinde. lau. Wat proef kan daer van doch zijn Majefteyt my doen? ,, Cox.Meer proef als gy oyt kunt van 's Konings liefd vexriiO6* Ik ftelle my als Maef ten dienlte uvvs gebiede, Gebied my wat gy wild, u willé zal gefchiede. Fa», 't Waer onBeleeft mijn Heer, en ftaet my geenzins Wjf» "t Gebieden komt u toe, gehoorfaemheyd voegt my; Doch, zoo u Hoogheid zich met liefde voeld bevangen, En dat het hem gelieft, uit liefde, niet door dwangen, Maer uyr goedwilligheyd, te toonen proef van dien, Ik wenfch,hoewel onwaerd, daer proeve van te zien. O». Wat proef gelieft mijn Lief. Fau. Die u luft my te gev^' Con. £yfcht,bid ik,wat gy w'ld al vvaer het fchoon mijn Ie* „ Fuuflin. Zoo wa$r ik moorderes ; in plaets van Lief, beuün. Conjlaii, Neen fehoone, maer zu]t zijn gebiedfteres mijns zif• lm, 'k Vtrzoek dan iets op u. Ccn. Wild u verzoeken ftake» In plaetze van verzoek u wil tot wenen make, En zegt wat gy begeert dat ik tot proeve doe. fw. Dat zeggen, machtig Vorft, en komt my geenzins toe* Ce». Het doet, indien't n luft, zoo vvaerdigmy tekenne. Fau. Npyt zal Ulijn heufch gemoed de kennis zoo ontwenri Dar ;:,y de reedli'kheid zoo verre zal ontgaen, Dat ik gebieden zou, 't waer onbeleefc gedaen ; Zond gy, die in u macht hebt landen, en ook lieden, Zoiiüi gy', die Grieken mengt birheerfchen en gebieden, ;Y van een flechte Maegd, en arme Herderin, Gebieden laten ? neen, 't is mijn gemoed en zin, Grootmpgend Koning'. op het alderhoogfte tegen j Indien ik van de Goöri had zoo veel luk verkregen, Dat ik in ftaet en macht u Hoogheid waer gelijk, Bezat in werelds pracht Palleys, oftKoningrijk; Niet om dat my mifnoegd.mijn kleynheid op der Aerden j Niet om dat mijn begeert tracht na een hooger waerden ; Niet om dat mijn gemoed na werelds ftaet-zucht trekt, Maer om dat 's Konings hert tot mijne weerliefd ^reKc'j'reii Ach ! dat ik wenfchen mocht, en dat het niet mocht nina* V Edelheid, nocht ftaet in 't minfte deel vermink ren» Ik wenfehten. Con. Wat doch ? zegt ik bid u. ïaufiim, N een, p neen ! c n^, |
||||
p VAN'FAVSTlNA, %(%
jV'ftan, Watzoud gy wenfchen? wenfcht.
J'ytina. Mijn wenfch ftrijd tegens reen, och, liefde k*n, indien ik dool, mijn misflach helen j
P^n ! Komnglijke Prins, al mijn gedachten fpelen, jjP t geen zijn Hoogheyd my in liefd te voren leyd 9 f*'er over wenfch ik daiid<>t fijne Majefteyt, ; . jr°cht wezen mijns gelijk, bedeelt met minder goede, vj'.fieffens my in 't veld de flechte Schaepjes hoede, j ,ei'S kleynheid meerder vreugd a's Koning? wc-lluft geeft; vfn Koning alhoewel hy 't al na wenlching heeft, V; .ct dikmaels in veel zorg, en droeve tjuelling.iwexven, ■K In Zijn overvloed ook wel zijn kiften derven, aer by geruftigheid, voedftrefle van de deugd,
y^'ftigheyd, wiens kift gaet boven alle vreugd; vn-aer vind men meerder ruil als in het Herders leven 1 . aer ü'n i|c fwarelijk zou kunnen my begeven, Waer'r dat my een kroon van diamant, en goud,
Y Waer t dat my een Hof van Marmor opgebouwt, j,°0r dees mijn roozekrans, in mangel wierd geboden » £. ^ouzelaten, en my achten min van nooden, v,e ^cepter, en de kroon, als Herders ftaf, waer meê ^y heerfchen en gebiên, ons Schaepjes en ons vee. ïk h u ^ ^e^ a're^ u vven^c'1 befpepre uyt uwe reden j
ji ?e° alreê de proef van u genegenrheden •
y ^eb alreê de grond van uwe wenfch verftaen,
K enfching die van my, door liefd zal z'ijn voldaen j
^ j mY van het Hof, hier op het land begeven,
\ ?eyden neffens u een ruftig Herders leven ;
tW Seüjk eertijds, van Princen is gefchied,
^li^r" my te 'and' ver'aten net Ceb'ed i
Êjgo Ueocletiaen, dielveyferlijke(laten, £ri ? ePter> en de kroon, vry willig heeft verlaten,
\ Q °° de ruft gezocht; de vryigheyd betracht, t)C|)eï nieerrnael is gefchiet by Princen groot van machï« ^ p°Wng Conftantijn verwiflclr zijn gebiede ïer a^ge Herders flaet.cn tracht het Hofte vliedc j ïer Vf j" Ri'k en kroon> aen uwe Herders (taf, t>e j'n d mil"s Herderins, en fnijden willigaf, Èn 2o vQt HeerfcliaPpy. en Koninglijke daden,- , "eken de natuur niet meer te overladen, R r 4 Meï
|
|||||
\
|
|||||
2<54 T0ONBBLSPEE
Met Juftvan booffche weeld, en heyl-loos overvloed,1
Gelijk men in 't gemeen in 'sKonings Hoven doet.
Pon Koning Conftantijn zijn liefde zal doen blijken,
En toonen dat de pracht van hooge Koningrijken,
Hem niet zoo waerdig zijn, als u gerufte ftaet,
Die 's werelds Monarchy al verr' te boven gaet. ,
Fauflin. Is't mog'lijk moogend Vorft dat ik u kan bewegen»
V Hoogheid overleg d e zake wel te degen;
En proeve door de tijd, oft zijne Majeftey t> Volftandig blijven zou, in zijn genegentheyd j Wel heeft op zeker tijd den Philofooph gefchreven, En tot een voorbeeld ons zijn fpreuk in 't licht gegeven^ Een fpreuk die ons voor al behoord in 't hert te gaen, Een fpreuk die noodig dierid by ons te zijn verftaen j Dat is, den menfeh moet zich zoo in zijn zaken dragen ^ 't Gun hy maer eens wil doen bedenken veele dagen. Denk aenSartorio, van wien men hoord, en leeft, Hqelangfaem dat hy tot het plegen isgeweeft, In zaken van gewicht; noyt liet hy zich beroeren,
Maer bleef ftantvaftig, om zijn zaken uit te voeren j Ditzy u Majefteytaileenelijk verhaald, Wie zich niet wel bedenkt, hoe lichtelijk hy dwaeld. Co». Hoe meer gy met my /preekt, hoe meer ik u bcminne» V aerdigheid munt uyt, welwijze Herderinne;
Ik ga, en keer ten Hoof, om na een goed beraed, Te wiffelen de Kroon, aenjaege Herders ftaet. #""'
TWEEDE HANDELING.
Califta, Qantifü.
Ca, f* Antifa! Cmi. Wat gelieft haer Hoogheyd de PrinCJ' K^Califta. Wat tijd is 't ? zegt my doch.
Camifa. De klok floeg hallef fes, Mits dat u Hoogheid waert ten Hove afgetreden. Califta. Cantifa, is 't zoo laet ? hoe voel ik my beftreden s Van liefd totFerdinand ; Cantila, u vertrekt. Nu ben ik immer vry; Califta, ach! ontdekt V innerlijke fmert, verachtze deor het klagen;
Wild u verborgen pijn in 't hert niet langer dragen j Meld u genegentheyd, tuygt dat gy zijt gezint, ^ |
||||
^otFerdinandi licfd; tuygt dat gy hem bemind;
y 0e zal dit beft gefchiên ? 'k ben machteloos in 't plegen, .a" Hefdens liftigheid, hoewel tot liefd genegen ; jsC"' minne God, in my gebreekt een goede raed, aer by voorzichtigheid, om dees mijn teere ftaet,
,e" Perdinando op 't bequaemrte te ontdecken; jjCn •' had ik yemand die my mocht een hulper ftrecken, jj°e zou 't' verliefde hert verquicken in zijn druk j j°e blijde zou ik zijn noch in mijn ongeluk j pat ik Cantifa ging mijn liefd te voren houwen; w"ifta '• fwaerlijk is t op menfchen te vertrouwen; v°ch fwarelijker is 't, en oorfaekt meerder fmert, ^anneer dat men zijn quel verbergen wil in 't hert; gmeenelijk bleef die in ramp-ipoed meeft verlegen, j. }e door te blooden vrees zijn meening had verfwegen j £les ik mijn liefd ontdek; wie doch, wie vind ik beft ? antifa ? neen; waeröm ? daer is in dit geweft, >
».een trienfch die ik mijri liefd derf beter toe vertrouwen, s haer; dies ik de zaek haer wil te voren houwen j
pantifa js getron, en heefteen goed beleyd; Q,ancifa diend de zaek van verr" eens aengezeyd. ^anti^ ? Ca. Wat gelieft u Hoogheid ?. Ga. Yets 't geen »f pe4uaemlijk, na my dunkt, uitvoeren kunt voor my. •«i/i. V Hoogheid my gebied,
pa 'ft<>. Wat zou ik u gebieden ? r, a"t!f<!' Het eeen Princefle wil dat van my zal gefchieden, |
|||||||||||
Q'*f. En oft dir. mijn gebod waer tegens u gemoed ?
|
|||||||||||
o"',"1'1- z 's geen volmaekte dienft die men onwillig doet»
c a '"ƒ. En oft u mijne dienft tot nadeel mocht gedyen ? |
|||||||||||
C«fr? ^en trouwe Dienares moet dat geduldig lyen.
Ca r' ^e zae'< heer"rSeen gevaer, ten waer & u laftig. vil. Q I'fa'Geen laft.hoe fwaer.zy werd verlicht door goede Jn' t./^ijn woorden. Ca». Als getuygen mijns genegenthedeo, St, ' 8e dienft tot u. Qalï. Wie zich vertrouwt op reden, Ca^°P een lofle grond, en oorzaekt haer elend. # cl/V ^oop dat haer Hoogheid my voor eê getrouwer l
Ver Mi^ouli gy' ^anci,a'wei van uwe trou kegeeren J) aZe'<e™g te doen, en my meteeden fweeren, C«- ^j£ik u °"tclek zal werden noyt gemeld , J ''• Ik fweer 't, vertrou my vry en u geruftig ileld j • R r $ Hac
|
|||||||||||
jS« TOÖNIEtSFEE
Haer Hoogheyd heeft voor mijn gctrouheyd niet te vr&e '
Begeert al wat gy wild, 'k zr>I u gedienftig wezen. . . Cali. Cantifa, zougy't doen? Cawf.'k Saldoen watgy gebje '
Calijïa.'k Wil yets verzoeken, maer in 't minlt gebiedennlet' Cantifa, ach j wat is 't ? oft ik my fchoon inbeelde, Te (wemmen in e^n Zee van wellnit en van weelde j Cantifa, ach .' wat is 't ? oft al een fterflijk menfeh, Op Aerden alle ding heeft na zijn wil en wenich; 't Is veel, maer met genoeg, 'k heb alles na mijn wille, En noch en kan de wil begeerlijkheyd niet ftille; Ikfpeur behoeftigheyd in't Edele gemoed; Ik lijd gebrek, en leef nochtans in overvloed ; Hoe zoud gy dit verftaen ? 'k heb alles, iets ik rnifls, Cantifa, wat het zy zult gy noyt kunnen giifè, Ik fchroom dat ik het zeg. Cantifa. \ Sweer dat het my verdriet Dat uwe Hoogheyd fchroomt, fpreek uyt. Califla. Ik durve niet. Cantifa. Princes, ontlaft u hert van innerlijk befwaren,
En meld my uwe zin. Cahfl. Zou ik het u verklaren ? Cantifa. Och ! ja Princes. Calift. Oneen ! o neen Cantifa,nee"' Cant. Ay! waerom niet? Cahfl.Qm dat het tegen firijd de rei;"' Cm. De reen? Cal. De reed'lijkheyd verbied my u te zegge"' De laden, die eylaes! my op het herre leggen, En perfl'en 't teer gemoed met innerlijke pijn, Zoo dat de Ichaemte zeyd, het melden mach niet zi|n ; Hoe werd mijn ziel beflrcên, hoe mijn de zinnen malen, En kan met zijn gedacht geen menfche achter halen ? Wat zoete zotterny beheerfcht Caliltaes zin, En fluypt, en kruypt ter fluykrot dees mijn boezem in ; En plaegt, en knaegt mijn hert met noyt verzochte plagen» Die maegdelijke fchaemt aen my'verbied te klagen; Cantifa, zoud gy niet wel licht de grond verftaen ? Cantifa. Mijn dunkt Princes, ik zou u mening nu haeft raên '■> Princes, hoe na is 'r h'efd wacr van gy word beftreden ? "Calijl. Cantifa, liefde is't, die my door al de leden, Met fchrik, met angft, met fchroom, zoo fel en bitter cjuelc> Dat niet het hert alleen, maer ook de ziel, ontfteld. Cantifa. Princes de liefde is vol wonderlijke vlagen. Calill«.Zy geeft den eene vreugd, zy doet den ander klagen J |
||||
£, V A N F A V S T I N k. i6f
w^ntifa, liefde is van wonderlijken aert,
e liefde die verblijd, de liefde die befwaerd.
>*"</«. Princes, het lieffte Lief, geefc liefde, na liefds lije,' „e üefd verzelr mee vrees, geeft djkmaels 't zoetfte vrije. ^"i'jid. Cantifa, 't waer geen noot dat my de vreeze ffnert3 j, °Q hy, die ik bemin, my liefden in zijn hert; t aer ach ! dat ik hem lief is noch aen hem verholen, " dat hy 't niet en weet, doet my de zinnen dolen ;
^atis't oft ik hem lief, zoo hy dat nieten weet? ■ pVat is 'r oft hy 't al wift, zoo liéfd hem tegenftreed j ^y'aes! ik lief, en ben op 't alderhoogft in vreze, p°° 'k hem mijn liefde biê, zal s'hem onwaerdig weze j par>ti!a, ach.' wat raed, hoe leg ik dit beft an ? j.""''/". Ik zal u dienftig zijn, Princes, al waer ik kan j J*dien ik weten mocht wie dat u Hoogheyd minde, p 'Wijffel niet, oft zou u Hoogheyd hnlpe vinde. ~,a'' Cantifa.mocht dat zijn. Qaxt/fo Princes, het zal gefchiên ; ■ ehruy]ct mv jn q dienft, mijn rrouheyd zulr gy zien. Ju'k Vertrou my op u trou,dies fpreek ik zonder fchromen, ■p "eb, eylaes.' de liefd te diep in 't hert genomen, n Weet niet oft die geen die van my word bemind,
p0t mijne liefden ook zal wezen wel gezint. j_ X Weet, Cantifa, wel, waer Maegden moeten vrije, »N?e_ zelden dat men ziet die liefde wel gedije; 't is iiet „ecn my queld, Cantifa, ach ! dit is 't,
,,et geen my pijnigt, mits het hert 't.gemïnde mift; |Yac raed r wat middel zal Califta kunnen vinde, \yac ?-y Kaer liefde mach ontdecken haer beminde? ^at middel dient 'er beft in deze zaekgedaen .? ^ aer door dat ik hem geef mijn mcening re verfken? \V: >' ^t)c'ien u Hoogheyd my gelieve re doen wete, j. Ie tisdiegy bemind, en hoe hy is gehete; C /•^eet, ^:>r'nces, een vond te vinden, die u diend. (j '"?* Cantift, ach ! Cantifa, fpreekt gy zoo gy 't mient ? ^«w.V Hoogheyd zy daer van verzekert.Cai'ifl. fyotli ik ir.el- j^.Ie.dat het is, eylaes ! de waerdigft aller Heiden, (den jnIe,r> het Griekfe Hof oyt komt oft is geweeft ,
^moedigheyd van moed, alsaerdigheyd varfgeeft, ^•■nt''a' zij ns gelijk en leeft 'er nier op Aerden, ' Jti deugden munten uyt verr' boven alle waerden j Ca,n«
|
||||
S<58 ÏOOMEBtSPEi;
Cantifa, 't hcrte my in liefdens vlamme brand ,
En die 't my branden doet, ach / dat is Ferdinand.
Cant. h 't Ferdinand Princes ? Cali. 't Is hy die 'k liefde drag«'
*t Is Ferdinand, op wien fpeeld al mijn welbehagen j
't Is Ferdinand, die my in liefde branden doet,
Hoe wel van lage ftam, is edel van gemoed;
En vrees zijn heulch gemoed, zal geenzins kunnen lyen,
D it ik hem zoeken wil te locken tot qec vryen j
Cantifa, ach' ik vrees, ?ls hy dit zal verftaen,
Hy zal 't my weig'ren, en mijn liefde gantfch verfmnên.
Cw. In 't minfte niet Princes; maer regens u vertrouwen»
Zal Ferdiuandus zich op 't hoogftgeluckig houwen j
Wat reden zouden hem beweegen af te ftaen,
V liefde ? waet door hem werd meerder eer gedaetij
Ik hoop niet dat Mevrou in errenft dat zou meenen ,
D.»t zv met Ferdinand zou trachten te vereenen;
Hy die niet meer en is, als een Schaepherders zoon ,
Gy 's Konings Dochter van de groote Griekfè Kroon.
Cah. Cantifa, fwijgt, ik wil, en zal hem liefde dragen.
Conti. Al wat u Hoogheid wil, dat zal my welbehagen.
Ca/i. Zoo doet dan dat ik wil, mits dat ik u beloon.
Ca«. Cantifa willig is te doen na u geboón.
Cali, Cantifa, koft het zijn dat hy my eens quam fp'reken.
Conti. Princes, behendig zal ik deze zaek befteken.
Cali, Ach -' mocht ik Ferdinand hier t'avond by my zien.
Conti, V Hoogheid zy geruft, ik weet het zal gefchicn.
Califl, Cantifa, ach ! eylaes, hoe woud gy dat beleggen 5
Ca««. Dat zal ik u, Princes, in korte teden zeggen j
Dit zal mijn aenflagzijn; dewijle, dat ik weet
Dat Ferdinand, Princes,is een begaèft Poëet,
Die zoet en aerdig rijmt,- zal ik van hem begeeren. ,
Dat hy u Hoogheid wil van avond noch vereeren
Een Liedjen, waer na dat u luft op 't hoogfte trekt,
Die tot het zingen van zijn zoete Rijmpjes ftrekt j
't Is ongetwijffelt oft gy zult u wenfch verkrijgen. ,
Cdfc Cantifa wel bedocht, maer bid u, wild doch Twijgen»
Van 't geen ik heb gezeid, gy weet dat maegden eer,
Werd lichtelijk gequetft, want die is fwak en teer;
Cantifa, ga, ik bid. Canti. Ik doe na u bepeeren. , ••
&.Wat liefde werken zal.dat moet de tijd voort IceteaM
|
||||
t i « B ü ■ v s t i « »:■
|
||||||||
ü£
|
||||||||
Terdmandtü.
"t. Na dat Cantifa my die blijde bootfchap broche l
>JS dat my de Princes tot haren dienft verzocht, t?et rnijne rijmery, heb ik daer iets gefèhreveh , *j?et g . :>ik de Princes Califta meen te geven ; >:eh. Rijmpjes! waert gy doch van zulk een aert en kracht » at py mjjn Jievend hert vertoonden haer gedacht j
jt>c^ Rijmpjes'. dat gy koft getuigen aen haer zinnen-, V°e dat ik liefde draeg, en niet en durf beminnen j |\ch Rijmpjes 1 dat gy koft haer zieltje doen verftaera , . °e dat mijn zieltjen is haer zieltje toegedaen; f F*1 Rijmpjes! dat gy koft voor uwe Rijmer klagen, jJcntzoa Princes haer liefd tot Ferdinandus dragen, j j^aer ach! als ik bedenk hoe't luk haer heeft bedeeld l j ?eveelCaliltaesftaetrnetFerdinatid verfcheeld , p 5 vruchteloos; daer komt Princeffe my ontmoet* j crjnceffe, met verlof dat ik u Hoogheid eroete. tM*. Wat reden-; dat gy doet u groetems aenmy^ C""ij^P dat Mevrou mits dien ontfang mijn rijmery. j^-Hoe Ferdinand.wat's dit?ftr.'t G^en gy my hebt geboden 'kte r Uwe dienares. Cali. 't En is in 't minft van noden , / V H-en a"ders nu bedacht. Fer. Zoo bid ik dan verfchóont; j\ le.naer j ach! Princes die zich boervaerdig toond, ^e^''jl hy tegens uwe Hoogheid heeft misdreven. Ik ^aer 's u "Jm ' Fer' -P"nces' ev 'wi^ ^et my vergevc"^ C.«/Vfser u hct riim ^os wel sy ^at ^egeert*
q" ' ik zeg u geeft het my. Ferd. Onwaerdig is 't, ik fweer 't,
iW ^e' Ferdinand, mach my die eer dan niet gebeuren i Ca/° ^ Vfees of de Princes haer daer aen mochte fteuren. ^wrf rf^ÏS 'r dan zo° Scn-iae^u ** z0° ^ ^et my te zien.
Cj "j^önces, den Hemel gun dat ik gena verdien. ferj v et ?y dit om verdienft? dit komt my vreemd te voren» V jj erdienften van genaed, in dien ik mocht verftoren *<*d °|°Sneid. 0/i.Ferdinand,behandig my 't gedicht. £„ '-, dien 't u zoo gelieft, Princes, 'k voldoe mijn plicht, Qun Lsehoorzaem my aen uwe Hoogheid dragen; ' Coón, dat haer doch mach liiijnVijmery behagen, |
||||||||
«
|
||||||||
Ü»f© X'OONEEtSPEt
Sy leeft hinnens monds.
Cahfla. Wel Ferdinand, wat 's dit ? wat beeld gy ü niet in ?
Wat hebt gy, zegt my döfch, mèt dit u rijtri in 't zin ?
Wat waendgy.datde min mijn hert heeft ingenomen?
Wat waend gy, dat ik zou hier door tot minne komen ?
Wat meend gy Ferdinand, dat my de minne tergt,
En dat mijn bdel hert u tot het minnen vergt ?
GeenzinSo ïttdm, Princes, ik had noyt diergelijk gedachte 1
ïNoit heeft haer Hoogheyd zulks in \ minfte te verwachtéj
Van Ferdinando; die zich nimmer zoo verftont,
JVlaer als een Hechte Slaef van uwe Hoogheyd houd $
Waeropzou ik my doch zoo zeere verhoovaerde,
Ik die een Herder beu geweeft van Hechte waerde;
Die Schapen en die Vee te lande heb gehoed,
En ben in kleynheyd, hoe wel deugdzaem, op gevoed j
Zoo dat ik na der hand zoo verre ben gekomen,
Dat ik de wapens heb met luft ter hand genomen,
En zijne Majefteyt u Broeder troügedient,
Daer my 't geluk op 't hoogft haer gunfte heeft yérliend i
En my ten Hove heeft tot hooger opgerezen,
Doch zonder dat ik zoo vermetelijk zou wezen,
Dat ik gedachten kreeg van zulke hövaerdy,
Als dat Mevrouwe zou genegen zijn tot my;
'k Hoop, reden heeft in my, Princes, een meet vermögenV
En zal in Ferdinand die zötheyd niet gedogen.
Califia. Gy reed'lijk Ferdinand, neen, al te groots en trots,
Acht gy u tot mijn min, dewijle gy te fchots,
De minne fcheld voor zot, en zegt dat u gedachten,
Noyt na Princeffe min, door liefde, zullen trachten.
Terdin. Ten aenzien, ach Princes .' ik zulks onwaerdig ben,
V Hoogheyd al te hoog, te kleyn mijn kleynheyd ken,
'k Acht my u Slaef onwaerd, dat mach ik vryiijk fweereo*
Califia. Oft ik u minden, zoud gy 't minnen wel begeéren . •,
ferdin. Het antwoord op die vraeg, Princes, valtmy te ftva
Mits dien ik niet en weet oft veynzen is, oft wacr.
Califia. Gy twijffelt, hoor ik wel, oft ik u mocht beminnen,
En heb alreè gefpeurd d'hoovaerdigheyd uws zinne. :.
Icrd'm. 'k Èn doe Princes,ik fweer 't, zoo waer ik neder buy?
Stiifia, Hoe Ferdinand, ik neem u woorden tot getuyg > ^.
|
||||
p VANSAVSTINA. tyt
^y twijfelt oftik veyns dan oft ik waerheyd fprekc 3
Y aer uyc gy blijken doet een valt en zeker teke,
jy n.uvve tw jffeling, oft ik 11 mm oft nier,
j'tis laet-dunkenrhèyd, die men u plegen ziet.
ten Vreemdeling, noch meer, een Herder, die voor dezéci
£ n Slaef, een Hoeder van de Schapen pleeg re wezen,
j> die vertrouwen dat een Maegd van Konings bloed,
r\e!^ minnen zou? gy töond d'onfieufheyd uws gemoed,
^ n'ijd'lijk is 't, ik 1 weer 't, en kan het nier verdragen.
j *• Princes, indien 't zoo zy, wenfeh ik dei Goden plagerig
£. bulken groot getal op mijne hals gelaên,
£ac lijf en leven triy daer onder gantfeh vergaen;
vj50 k een gedachte kreeg van zulke hoovaerdije,
ri Jrftjch ik de fwaerfte ftraf op my die men kan lije*
y*'■ 'k Héb Ferdinand geveynft, en 't zeggen niet gemeent,
j.e^c^oont my, heb ik u in uwe, eer verkleent;
p, 'Weer 't, ik heb van u een al te goed vertrouwen,
^y rrieugt het Fet dinand* wel vaft en zeker houwen,
to * !k u üefde draeg. Ferdi». Eer zal den Hemel zijn
t r°°ft van 't held're licht, en klare Zonne-fchijni
j; r ?al den Nacht in Dach, eer Lucht in Aerd verkeeren'j'
fc r 2al het pltvymgediert, de watervloed begeeren,
t neftelen in Zee, daer 't woefte water ftf comt j
j; r Xal 't gefchobde Vee zich voegen op 't geboomt $
j5er *al den Hemel d'Aerd van al het Aerds beroovcn,
(2J *"erdinandus dit vertrout, oft zal gelooven.
*«•/ ^et is u tnifverftand datgy miftrout van mijri.
e»/-»' ^vveet w'e ^at sy 7'JC>en w'e '^ p'eeste z'in*
Ah a' ^1C ^cn')nr mY toegepaft op "t geen ik heden zeyde»
^ i-?1 v°or dezen gy de Schapen pleeg te weyde , fy-'"de Ferdinand, zulks hem wil belgen niet, J)e ("eir» dat zeggen my zoo wel als u verdriet. $n te?c?'l'ikheyd verbied zijn minder kleyn te achten ^ ï[t j- e£"ik is 't in 'tkleyn, na hooger eer te trachten j . ^fraS, ? Fetdinand, en fweer 't, gelooft me vfy. C«/;n' cn. •' dat geloof, Princes, komt nimmermeer ïn my. Vpn ^ar 's quaedwilli^heyd, die menfehen kan beroovea VA" goede wille, om niet te willen crelooven, ï)a ^1? °em tot voordeel ftrekt; ga'm er my in de Zael, xk van deze zaek. wat meer aen u verhaek Ie. Hacï
|
||||
2ii T O O N ï S L S F S t ,
FV.Haer Hoogheid my verfchoon,'t is tijd ten Hoof te keef*
Cdifta. Weygert my .Ferdinand, zijn byzijn te vereeren ?
Hy ga dan daer 't hem Jurh
ferdm. Ik Weyg're nimmer niet,
Van 't gene de Princes aen Ferdinand gebisd. $1** '
DERDE HANDELING.
Conftttntimu in een Herders kleed, onder zijn Kon'mglijk» kleding >
met eenige Dienders. Co». ~\ /"Ertrekt. Die. Wy doen het geen den Koning ons ge
V bied. » Bh»f' G-m. Nu ben ik immers, daer my niemant meer en ziet >
Daer niemand melden zal 't geen liefde my doet plegen, Geen ftaet-zucht kan mijn hert tot Hoogheyd zoo bewege Als wel de liefda my tot kleynheyd neder trekt, Om dat door liefde, 't hert tot kleyne laegheyd ftrekt; De Kroon, de Scepter, 't Rijk, de Koninglijke Staten Wil ik ter liefde van Fauftina gaen verlaten, Weg Koninglijke Kroon, weg Perlen, Schat en Goud, Weg Koninglijk Palleysvan Marmor opgebouwt, Weg weelden vol verdriet, weg welluft zonder vreugde, Weg Hooffche veynzery, Ichijn-heylig zonder.deugde j Éyfmijt bet Konings kleed df.
Weg Wereldlijke eer, van wien de wijsheyd zeyd^
Dat al haer roem niet is als ftof, en ydelheyd; Hoe meenig Vorften zijn 'er door de dood vergeten, Die's werelds Monarchy in lult hebben bezeten. Waer is hun welluft nu ? waer doch hun Heerfchappy ? Waer Scepter, waer de Kroon, waer al de Monarchy? Verrot, verga'en, verteert, gelijk een rook verdwenen, Hun vleefch als ftof en afch, vervallen van de beenen j Wie heeft 'er luft zijn hert te hangen aen het goed, Wanneer hy dit bedenkt met aendacht in 't gemoed ; Wie voeld zich tot de eer des werelds aengedreven, Die in zijn hert bedenkt de kortheid van dit leven ? Weg werelds ydelheid, weg, zeg ik, uit mijn zin, Weg, zeg ik, uyt mijn hert, en kornt 'er noyt weer ia, „ |
|||
^ . V ft W V- A.
j ™at i* 't ien foete -vreugd,
^"wellust, engeneugd, jj Zt""eriijd t'aenfchouvven • tftehjesgroen van blaên , j " "Z1 hunftrulkjesftaen ; gelige ! ands-douweri.
^ -"«e*- ? pluimige geditrt, l°° vrolijk tiereliert, jj&auvv van groene hoornen j j""' fuifche»d beek en bron , p. &foet van morgen 7 on , J'Jtorten hareftroomen.
■£**efprengen Duynen Dd, ty ,lr°en begrctntde Wal, f)'"" ver/ch ontloken fpruytjet a pen°]fer van hun geur , yflpreyen op de kleur, "n bloemen en van kruydjes.
|
||||||||||||||||
O koele vvatervliet \
Gy die u drifjes fchiet In kriftalijneflroompjeS; Hoe lieffelijk en joet , Speeld in n vvater-vloed > 't Gevvemel van de boompjes'. Wiens takjes dicht van groen l
He ftroompj'es pronken doen, Met vrolijke fieraden j t)aer 't klare kriftalijn, ■. Eenjpiegelfcbijnt te zijn > Voor pronk vanroozebladert. Hier is dtplaets vvaer tnijff,
Vauftina pleeg te zijn, Bier zal ik haer verwachten ; Hier zalik ojfef doen , ■ Qmlommert van het groen » rln voeden mijn gedachten. Gaet nedtr zitten ia de groentt; |
||||||||||||||||
tauftina Sihgt:
Öp dèfiemme: Na dien de Goddelijkheid. |
||||||||||||||||
\^ Ie heeft 'er meerder ruil,
In ^'e z,ijn g^m°ed,, voldoet, Oftrf"^"Jernoeg'ngs ^ •
p^ door werelds macht, jo h'geen,, overheert, y*eerder hoogheyd tracht ?
•b^Mentheid die leerd b^ft-vrdaed,. niet baet, in feeft heeft meer begeert; h^,4errufiJhy leeft, ln •?"' v°egd , wel vernoegt , |
||||||||||||||||
Wat boet een Kenings troon i
Wat heerfchappy,, voogdy, '
Wat baet eengoude Kroon 3 Zoo 't hert e ongerufl Werd geplaegt, en doorknaegt> Van onverzade lu(l Geen fchat gee» overvloed,
Geen Hooffche macht, ,nocht ptAcfar, E» gaven zoo veel zoet, Als wel 't vernoegen geeft, Aen die geen , die te vreên, Geruft in kleynheyd leeft. |
||||||||||||||||
v^eynigdathy heeft.
|
||||||||||||||||
Gezongen hebbende, fyreekt dit navolgend*
Boe wel kan zich in kleyne zaken *
•Een welvemoegde geeft vermaken j Daer d'onvernoegde zich in veelen, Geen vrolijkheyd kan mede deelen» De Rijken in haer ri)ke gaven.
Zijn dikmaels min als arme Slaven j Vernoegden, hoewel min gegeven, Zijn rijk, fchoon dat zy artem leven, ^ 1
|
||||||||||||||||
ft4f T O Ö' K B S E S P 8 E
Men ziet hoeveeltijds v'cele menfchen,
In d'overvloed om meerder wenfehen: Enais'tnawenfchal is ontfarigen, Zijn'tftrickeridaerménaen blijft hangen* , En kunnen zelden rufte voeden, In wrek, en gierige gemoeden: Maer doen door luit van meer begeeren, In plaets van ruft, de ruft ontbeeren. Cwi.Fauftina, lieve Nympb, zie hier wat liefde doet»
Ik acht geluckig my dat ik u hier ontmoet,
In't krieken vanden dag, en vrolijke bofchagie.
Van. Ik groet zijn Majefteyt. Con, Ik hoop dat mijn vryagie
V he,rrienj Herderin, nu zal vernoegingdoen :
IVfirs ik voor Konings Hof verkies dit I ieve groen : Voor Prïncelijk gewaed, dees flechte Herders kleeren, Om voortaen neftens u als Herder te verkeeren, Hier in dit vrolijk Wout, en klaver rijke Dal, Waer ik de Schaepjesmer Fauftina hoeden zal:
Wiens ftadig byzijn my op 't hoogde zal behagen,
Om hert, om ziel, en zin, uit liefden op te dragen,
Aenu.aenu, mijn Lief, mijnlieve Herderin,
Om wien ik 't Hof verlaer, en d'Herders ftaet bemin*
la.'k Verwonder my op't hoogft.van't geen ik zie gefchiedc»
Dat gy. Grootmogend Vorft, u Koninglijk gebiede,
V Srepter, en uKroon, u hoog verheven ftact,
Al r'zamen, zoo gy zegt, om mijnen 't wil verlaet: Heeft liefde zoo veel kracht; waer uit is dit gerezen ? Ik kan bedenken niet wat dat 'er doch mach wezen, . In my.' ik zeg in my, die niet bedenken ken, Waer door ik, mogend Vorft, u liefde waerdig ben •
Co». Door fchickinge der Goon, heb ik u Lief verkoren, Door yets dat van natuur u jeugd is aengeboren; V Geeft, u aerdigheyd, op 't aerdigft gemanierd,_
Wet wetenfehap, endeugdop'talderhoogftgecierd, Gaen boven een Princes in Koninglijke Hoven : Wat gaven dat 'er zijn, d'uw gaenze verr' te boven. Vmt. Zijn Hoogheyd ftelt in lof mijn kleynheyd al te hoog,
De reden my gebied dat ik het niet gedoog. Con. 't Is reen, ik u zoo hoog gelijk mijn zelver achte, Ten aenzien liefde ziet op liefdens wet en machte. |
||||
oVermacH dè liéfd foo veel?Co.Zoo veel de liefd vertnach,
pSvveer,Gonftantijns gelijk men noyt ter wereld zach. |
||||||||||||||
pK- Grootmogend Majefteyt, u voorftel doet my vreezen.
Jr°' Wat vreeft gy dochPi^.Eylaes! mocht ik veriekert weferjj an liefds getrouwigheid, en ongeveinfde min.
vjT0"- Daer-van zal tijd de proef betconen, Herderini ~*<. De vrëeze my voorzeid u liefde zal verkeeren. ^0 "• Van mijn getrouwigheids volherding wil ik fwecren. *"-S\veer niet Grootmogend Vorft.G>.lk,die uit liefd unoe^ i^'jn lief, neem tot getuig al deze lieve bloemè, (vaê ire kruiden, en het groen en al het zoet gewas,
i^e boomen dicht van blaên, het kla verri j ke gras, i:e velden nat bedouwt, befprengt met verfche ftroomeni i?e Wégen om en om met telligtijke boomen, £n geurig kruid beplant, mijnlieve Lief Fauftijn, j'e zullen van mi jntröti ftantvafte tuigen zijn; v-n zullen in dé plaets, dat haer de fpraék ontbrek^ ^. buigen mijne liefd, betoonen U een tëkc, y.atl mijn ftantvaftigheid ;dieéérze zal Vergaen, iet telligrijke wout doen zonder bladersiiaen 5 il£*ien ik ontrou ben, zal wraek de Goden porren,
V s dat zy ftruik en ftam, verdelgen, en verdorren, j e,r,pletteren't gewas van verfch ontloken groens -rv(ïieh ik immer denk ontrOil aen ü te doen j %Vaer zoek iri tegendeel uyt liefden, u te ti&Wf'&ii tjVö9* mijn Echte Vrotl ré Iieveiven te houwen j etKoninglijk gebied my t'eenefflael t'oritflaen<- |
||||||||||||||
,A!s Herder nerïéns u de Schaapjes weyden gaen *
|
||||||||||||||
jl^ekommerlijk gewoel, 't onruftig Hooffche leveu,
j.c°'koin uwe liefd verlaten en begeven ; |
||||||||||||||
^^Konïnglijk gevvaed in Herders kleed verkeerd*
|
||||||||||||||
p «eet niet Wat gy tot proef mijns liefde meer begeert.
C^K« Dat ik miftr'oriwénd ben, Heer.' horfd my dat ten goede, p8B- y miftroü ftaet gegrond alleen op Wuaed vermoede, r ": \M onverzichtig Sat men 't qnaHeniet voorziet-^ p °'r Vermoeden vreeft vaekqüaed.en't qua'de fchuik er tiiet. J"<- Daer raekt vermoeden dan door tijds verloop ten ende. p "«.Men rfloet geëquaéd verrfiöêri,daer më nok quaet beken» (f-c Quaéd.daer het niet eri is, komt door gelegentheid;(de, elege.asheid, mijn Heer, den Menfch tot mif bruik leyd. Uf a . Gons
|
||||||||||||||
i<f$- TO 6 ti È S £ S ? -Ê -,E ••
O*. Wat oórzaek is'er doch, die u daer voor doet vreezen?
Jü«. Mits ik befpeur, ö Vorft! 't geen niet behoord te wezeflS
Ik ben een arrneMaegd, een flechte Herderin,
Gy zijt een Koning, en begeert dat ik u min ;
Hoe waer het mogelijk dat dat wel zou gedij«,
De rijd, en wangunft zouden my dat luk benije ;
De Hooffche Adeldom, geteeld van Konings bloc«i,
Gedoog noyt dat een Prins aen my die eere doet;
Princeffen, hoog van ftaet, met al de Hofgezinde,
Die zullen aen de fpijt haer wil en macht verbinde,
Om my met volle wraek, als een verdiende ftraf,
Van uwe liefd, ó Prins! onwaerd te trecken af;
Schoon gy.my had belooft, zoud geen beloften houwen,
Eu uwe liefd tot my zoud mettertijd verkouwenj
Ik zag uyt dit geluk mijn grootft onluk t bntftaen,
Mits uwe liefd tot my, zoud fchielijk weer vergaen.
Caa. Dit 's quaet vermoeden,'t ge«n gy niet en möct gedogeö»
Fiuftina, liefd is niet van diergelijk vermogen- ;
Als ik u wettig trouw, het geen ik fvveer te doen,
Hoe zoud gy dan van mydatquaed kunnen vermoén?
Tc meer de wetten zelfs daér zouden tegen fpreken.
lm. Ach! die de wetten maekt, die kan de.wetten breken,
C(m\lan. Een vroom en oprecht Prins, is van een ander aert}
Die wetten geeft,en fchend diezelfde acht ik wacrd,(tekeH>
ïn 't ftraffen dubbeld deel. Fau. 't Zijn woorden. Con. Tot e&
Dat in dier vtoegen ik noyt zal de wetten breken;
Fauflina, 't is genoeg mijn meening onderzocht,
Ik heb, gelijk gy ziet, mijn liefdens plicht volbrochr,
En wil volbrengen al wat liefde zal gebiede,
Laet my maer zoo veel gunft van u, bid ik, gefchiede,
Dat gy beloften doet om mijne Bruyd te zijn.
Fm/K«.Ach J Goden, hebt gy dit befloten tegen mijn ?
V wille tnoet gefchiên, 'k en kan 't niet tegen ftrijc j
Gun dm my deze liefd ten goeden mach gedije; Spreekt zijne Majefteyt het geen zijn herte meent ? O», 't O'nfterflelijk geftacht wenfch ik dat my verleend, .
Ai't gene dat tot ftraf kan werden voorgenomen; De Goden doen hun wraek ten vollen op my komen, En pletteren tot ftof dit lichaem, zoo "k voort an, V Herder niet en blijf, en u eetxoude Man,
fop*
|
||||
**4'm. Zoo zal ik dan door liefd op u mijn hertje {lellen.
^onftan. En ik als Herder u, mijn Herderin, verzeilen. Jfflm. ik lief u nu 't u luft met my het Vee te hoen, onftan. Het luft my, mits ik u daer mede dienftkan doen. ""• Wild gy, als Herder dan met my de Schaepjes weyden? |
||||||||||
j,°"/?«». 'k Zal Herder zijn van u, en uwe Schaepjes beyde j
* n iweer u van dees tijd te lieven voor mijn Vrou,
*lli, -
|
||||||||||
efde, eer en deugd, en in ftandvafté Trou. B'm>mi\
V I E RD E H A N D E E I N G.
Terdimmdtts,
> ^•T^NE zoete dageraed, naer middernacht ontloken,
o ,-*—'Leyd loom, en af-gemat; de Zonne neêrgedoken, ^huyit ;n net we(|) en v]l1Cnt met zjjn geweken i'chim,
^oor Tethys holle vloed, nad'onder-aerdfchekim, ^?.yoert de nacht te rey, met fieep van Sterre ftralen,. r\pns tintelende glans ten Hemel afkomt dalen. QGoddelijk cjeraed! met Hemels blaeuw bepronktj jj 2uy vere Diaen! wien Ferdinand belonkt; jOe Welkom is aen my, u waerdigfte Vrundinne, y^. nacht, ik zeg de nacht vreugd-voedfter mijnes minne 5 q')c Welkom blijde nacht die my tot vreugde ftrekts qJ» die met flaeu verfchiet het aerdrijk overdekt, tri Ferdinandus met Califta te doen paren ;
j^'Wang'retijd ! die haeft die lieve uur zult baren, ^?°r Welk 't verliefde hert zal proeven 't zoetfte zoet,1 £j ae5 mee de liefde, lievershoogfte liefde voed; ^utlshetbyzijn, ach! het byzijn van diegeene, Cai'viV'en men z'e^ en hercte zamen wil verleene;
J)a ' > mijn Princes, 'k ben blijd, hoe wel ik treur,
Q „ gy my Heft, getuygt de fleutel van u deur;
WiM "e*' ^e haer gunft tot my-waeits kund getuygen,"
£>e ftU ^oor ^ees m'in ^an<^ ^e ftijve kracht doen buygejj^
|
||||||||||
j5n »ale veeren, en hetuyt-gefprongenflot,
VanVo?ren Ferdinand, op'r lrerTelijk gebod, wn zijn Princes by haer; daer zien ïk licht ontfteken, Va e'1s rchijnfel blinkt door 't glas, dit is het rechte teken, •èvV ^een ^evrou mec my befproken heeft.toea zy j «aer te komen op het hoogft gebood aen my j S f 3 Daeï
|
||||||||||
S?8 ÏOONEEtSPEE
Daer flaet het twaelf, lieve uur gy zijt geboren,
Koom liefde, voert dit hert en Ziel by d'uytverkoren» Én alderwaerdfte pronk van t Vrouwelijk gedacht ,- ï^u Ferdinand, 't is tijd, u dïenfte diend volbracht; Tot dus lang hiel de tijd u Ferdinand hier buyten, Maer nu gebied de liefd u de deur te ontfluyten ; Princeffe, zijt gegroet. Calift. Hoe Ferdinand, dus ftout ? Ik Had u zoo onbeleeft mijn leven niet vertrout. ïer&H.Hei geep ik heb beftaen.gefchied door liefdenswette» Tc Zeg wetten die Princes my in de liefde zette ; Het was Princeffen wil, dies is'r van my gefchied. C<#a.Mijn wil ïFtrd, V wiï, Princes.O/^.'t En was mijn vryr lerdin. Princeffe, hebt gy my dees fleutel niet gegeven? (nie£' Hebt gy my niet belaft, ó welluft mijnes leven.' Wanneer het twaelf floeg, dat ik dan vrylijk zou, Ontfluyten uwe deur, en komen by Me-vrou ? Califta. Dat wel, maer waenden u in kennis bet ervaren. Als dat u achterdocht, en inzicht meerder waren; x Is maer tot proef geweeft, ó Hechte Ferdinand.' En ben verwondert ov'er dit u kleyn verftand ; Schoon ik u zulks gebood, en daer toe al bekoorde, Kqr.a gy de Maegden niet ? het waren Vrouwen woorde % > Een Vrou, een fv/acke Maegdis van natuur gezint, Te haten d'eeneuur, 't geen zy den ander mind; h Is nauwlijks middernacht, daer ik in zoete luften, Lag op mijn Ledekant, met llnymer flaep te ruilen ; En zorsdcr dat gy my eens waerfchout, treed gy toe, En ziet my hallef naekt; wel Ferdinand, wel hpe Dus grof en onbeleeft ? ik loof niet oft u zinne, Verwonnen van de liefd, die branden in de minne, Mits gy mijn bloote borft, en open boezem zaegt, Drijft gy het fchaem-rood op de wangen van een Maegd. Jfr.Vei-geeft my dat Me-vrou2 Ca. Ik doe 't en ben te vrede» Kom Ferdinand, wilt met Califta binnen trede, $w»tf" Cqlista, T-erdingtid.
Califia. 't Is lang na middernacht, de morgenfiond komt ae"> Dies laet ons Ferdinand, mijn Lief, mijn Ridder, gaen Tot achter in den Hof; op dat ons niemant hoore, Verfchuylen \vy ons hier in dichte hagedoore j |
||||
^ VAM F A V S T I N a; 279
J5fat verder noch ik bid. Ftrd. Ik zal nw wille doen.
v-a |
||||||||||||
. aet-dochters van de Maen; wiens Goddelijke ftoet
vjty leerd, hoe hoog dat ik uw Hoogheyd achten moet j W oogjes ach.' Ptinces, die zijn als Sterre ftralen,
J^iens tintelende glans tot in mijn Ziele dalen, iracr zy als vonken vuurs ontfteken liefdens Brand, f"n fittelten jn een vlam het hert van Ferdinand 5 Jf - oogjes zoet gezicht, ha! lieffeüjke lonkjes, »y.at: zijn uw ftraeltjes doch ? 't zijn minnelijke vonkjes^ A,le §y> Princeffe Vrouw, in mijne boezem fchiet, ï^s n>aeru zoet gezicht op uwe Minnaerziet; f*3! oogjes, waer natuur haer proeffluk moft vertoonen j i*a! oogjes, in wien fchijnt Cupido zelfs te woonen5 rj.3 '- oogjes, die alleen uy trrninten meugt in lof, ^'.cs Cypria in u houd haer Palleys en Hof. princefi'e, die mijn Hert hebt aen het u gebonden, ■j,n h?bt het nu gequetft, mijn Lief, met zoete wonden 5 j^n lonkje van uw oog, een kusje van uw mond, »*e hebben rey gequetft, die maken wcêr gezond j ^w Üeffelijke mond, wiens rood korale lip)es, ^evocht met Nectar dauw, doen bloeyen uwe lipjes,' yeel rooder als Korael; en kunnen door een kus, Xei'leeaen Hemels zoet wanneer ik maer eens blus, pegraegte van mijn liefd ;ó kuffings! zoet vermaken ^on my, Princes, dat ik uw lipjes mach genaken. i*"« Het veynzen heeft voort aen in rr.y geen plaetze mee "'es kus ik Ferdinand. Fcrd. ik mijn Princeffe weer. ry'®\ Ik voel een lieve luft mijn biijde geeft befpringen, 111 dit uLicdjen hier, mijn Lief, noch eens te zingen»
|
||||||||||||
Zhtendein den Hof, zingtCalista, .
Stem:Ballet Bronchorfl:,
Af vermogen, , Zoet gelicht,
Voert fel? tonheet in u vyezen, Gelijk een Sterre Uthtl
|
||||||||||||
w
|
||||||||||||
jj. mijn Godin ? Zijn uwe lonken,
f?tt£Dr. d'ooge, Die my als vonken,
■■?'** km entfimkemin de-mint Voor d'oogen blonken a
Sf 4 Tnen'i
|
||||||||||||
2«o T O Ó N E E L S P E L
loen'toogezjchontftoot, (fchoot. Met lipjes rood en rondi
2t» wy > «» wy een vonk in 't herte hlbajler tanden,
't Blos van Roosjes, (fprengt, Sneeu witte handen,
T-leeft geen gelijk,het zyhoefchoonbe- Die doen mim branden,
ïy de bloofjes, Zoe dat ik in de pijn
Wiens imarnaet is met dbafi door- Verfmelt.verjmelt alsSneeuw ^6"'
Lieve mond, (mengt; nefchijn. Binne"'
Conftimtintu, ¥*ufiim.
Coxjlan. De hoog getopte lindt hoornen,
Begtoet van koele waterftroomen,
Getuygen, hoeftantvaftentrou,
Dat ik tot uwaerts liefde drage,
En op het hoogde my beklage,
Dat ik mins lullen niet mach boeten aen Me-vrou<
fauflin. De tijd, mijn Lief, kan dat niet lijden De eer gebied my zulks te mijden j
De fchaemte ftelt te ftrengen wet j
En willen niet dat ik mijn zinne,
Verwinnen laet van Princen minne,
Ten zy dat my de Trou daer toe heeft tijd gez§t*
'Cotiflan. De tijd weetgy, is al befloten, Verzekertheyd hebt gy genoten;
Waer toe mijn min de lult ontzeyd ?
Jk fweeru voor mijn Brnyd te trouwen,
Hoe kunt gy langer tegen houwen,
De lusjes van mijn min, rjyt liefds genegentheyd,
fauP'tn. Ach! Prins daer zijn ver/cheyde wetten, Die my u minneluft beletten,
Onrijpe vrucht gedijd tot fmert;
De raeuwe fpijs, door gulzich eten,
Veroorzaekt ziekte gelijk wy weten,
Dies bid ik, ftelt de luft van minne uyt u hert*
Zoo lang, tot gy my door de trouwe, Ontfangen zult voor Echte Vrouwe»
Als dan zal ik, mijn Lief, u zin;
Als dan zal ik u graeg verlangen,
Dit zuyv'reliehaem doen ontfangen,
Ontfangen in mijn fchoot ü Princelijke min.
'fotifkm. De min toond my te grooten krachte, Zoo lang kan Conftantijn niet wachte,
|
||||
VANÏAVSTINA. ï8#
Dies koelt mijn luft; gun Conftantijn,
Zijn minnefmerten te verzoeten,
V ichoot met minne te begroeten,
jj Fauftina is mijn Lief, en zal mijn Vrouwe zijn, ""ftin. Daer leeft geen Minnaer op der Aerde, Zoo hoog in ftaet, zoo groot van waerde,
Ter wereld niet zoo lieven vriend,
Die ik mijn Maegdom wil vertrouwe,
Ten zy ik eerft ben zijne Vrouwe,
» En hy door liefde die in d' Echt aen my verdient. J"l!ian.2,oo wild gy dan mijn min die gunfte niet vergunnen? Y^'"-Ten waerdateerbaerheyd het zou gedogen kunnen ; ien Waer dat Echte trou ons Zielen t'zamcn bond, J; 3nt minne luit voor d'Echt, is al te grooten zond, v^f'«H.Die zonden.kan ons Echt ten vollen weer verfchoone, jj'tsdien ik fweer aen u, mijn Echte Trou te toone, b8"* 't Is niet genoeg mijn Heer, trou moet voor minne gaen„ eloften gelden niet, ik neem geen woorden aen.
b°"/W Wild gy dat ik dan zal van u mijn liefde rrecken? J"!lm. Veel liever als dat ik mijn kuyfheyd zou bevlecken» j, °"!ian. En hebt gy niet belooft te wezen mijne Bruyd ? ^tfhn. Verwacht die tijd. zoo niet, zijn die beloften uyt 5 f>o gy Ir)y liefde draegd, zoo gy my zoekt tetrouwen, •j> aerom en wild gy my mijn eer niet laten houwen, »^0t dat bequame tijd, mijn zei ver zal gebiên, t at ik u, Conftantijn, in minne wetten dien ? ■j? mijn verbonden plicht zal neygen mijne zinnen, j,c gunnen uwe luit de zoetigheyd der minnen ; ^ "id u, Prins, dat gy zoo lang u lullen ftaekt, p°t datgelegentheyd ons daer toe vryheyd maekt. jj 0Ta«. De vry heid ftaet u vry.gy mengt die vryheid nemen, WV'». Indien ik van de wet der deugde wil vervremen, a ''ellen eer en fchaemt gelijkelijk ter zy; j^ch* Prins, had gy my lief gy vergden 't noit aen my 5 jjaer is te veel getuig, het is te vaek gebleken, •^l *■ Minnaers hunne liefd, en trouws beloften breken, £ atineer de min haer luft voor 't trouwen had geboet, j) et men d'onteerde Maegd als eerloos met de voet j j^ Wiin is van dien aert, de min heeft zulke ftreken ; lï*in, mijns oordeels, kan niet beter zijn geleken. |
||||
jj8? ï O O H E E L S P E £
Alsby een moedig Paerd, dat vreemde fprongen fpringt,
Ten zy men het bctoomt, en met den teugel dwingt j
De trouw betoomt de min, de Echt beteugelt lultenj
Wanneer ik echtelijk by u mijn Prins mocht ruften,
Wat zou 'er kunnen zijn van 't geen natuur my gaf,
Dat fweerik by u. Kroon, en Koninglijke Staf,
Dat ik niet zou aen u vry willig over geven ?
Om daer meê na u luft in Echte min te leven;
Maer nu, eylacy.' nu en mach het niet gefchiên,
Het geen natuur als dan mijn luflen zal gebiên j
Dies, bid ik, Prins, bedaert, bedwingt uw luft door reden»
Com/7. Fauftina, ik en ben met woorden niet te vreden,
Gund my't gcenik verzoek, mits dat ik fweer getrouw,
Te blijven in mijn liefd, en voor mijn Echte Vrouw>
Geduerende de tijd mijns levens, ute minnen,
Met ongevalfte liefd, met hert, met ziel en zinnen j
Waerom een Prins in dit verzochte niet voldaen ?
Waerom Fauftina, my de min ni et toe geftaen ?
Daer ik niet zoek de blom uws kuyfheyds te bennetten.
En zonder te voldoen des Echts heylige wetten,
Tefchendenuweeerjneen, dat's mijn meening niet,
Dat ik u door de min zou brengen in verdriet 5
Dat fweer ik voor de Goón, die my dóen neder buygen,
Om u de zekerheyd.mijns trouwe te getuygen;
Neemt mijn beloften aen, en gund my mins vermaek.
larf. Ach -' Prins gy wild van my, dat ik de eer verzaek;
Ach! Prins, gy wild van my, de hoogfte fchat mijns leven}
Ach ■' Prins, gy wild. dat ik de fchaemte zal begeven,
En laten na uw luft, mifbruyken mijne feboot;
Ach ! Prins, zoo't wezen mocht, ik waer veel liever dood J
Niet dat ik u mifgun mijn vleefch tot mins vermaken ?
Niet dat ik u mifgun mijn zuyv're (choot te raken ?
Maer, om dat Godes wet op 't hoogft daer tegen ftrijd,
En om dat noch de tijd die vryheyd niet en lijd;
Min plegen voor de trouw, is trouw, en eere fchenden;
Min plegen boy ten Echt baerd droef heyd, en ellenden}
Min plegen voor de tijd, is beyde zond, en fchand.
Coxfi. Fauftina ftaet te vaft op vrouwen mifverftanfl,
En geeft geen reden plaets; 't waer fchande min te plegen»
Zoo minneluftoiet waer tot echte trou genegen}
|
||||
j V A N » A V S T I N A. isSj
ïlf «n ^e minneluft waer pp bedrog gegrond,
Jjftond het met u toe, zoo waer het fchand, en zond, j^aer nu niet, mits dat ik mijn trouwhcyd aen u fweere, jn""* Ach! is dat nu uw zin, die zin kan licht verkeere; »,e graegt maekt fpijze zoet, maer't hert daer meê verzaet» j^.eeft dikmaels walging, mits 't geproefde tegen ftaet; v,e Maegdom van een Maegd voed dikmaels liefdens krach- <J} doet een minnend hert, na minnens lufte trachten j (tens |
||||||
w,er ach! in dat geval de minne luft beproeft
J^ekt minnaers zonder fuiaek, en Maegden h*... „»«»„»*..
p'. Noyt zal Fauftina d at in Conftantijn bevinden.
q"P' Wie zal als borge zich aen my daer voor verbinden?
ƒ "*ƒ?• Mijn Princelijke Eed, en dces mijn Herders ftaet.
» In min is Princen Eed een kranke toe-verlaet j
..e Princen, in dat ftuk zijn aen geen wet gebonden,
g' breekt een Prins zijn Eed.hy maekt van zond geJzondéj
v^.n Prins is wil een wet, heeft hy de wet mifdaen,
j^1* zal in hunne wil de Princen tegen ftaen ?
C,c^' Conftantijn, ik bid, ey hoor na mijn gebede,
>/?cht gy na uws gelijk; en laet my hier in vrede,
v.'Jnlieve Schaepjes, en mijn Lammers weyden gaen,
y ant Princen liefde ftaet in 't minfte my niet aen j
•jv™ Hoogheyd my verfchoon ,en gund op mijn begeere,
^at ik met xx verlof, mach weder t'huys-waert keere.
c °^- Ga daer 't u luft. Fanfl. Ik ga, met u verlof, mijn Heer.
j,0*Vaert wel. F<j. Ik groet de Prins. Co. En ik Fauftina weer ;
jjauftina; Fu. Prins. Co, Hoe is 't.wat hebt gy voorgenomen ?
p'uftina, gaet gy dan zoo zonder vveêr te komen ?
««f?. Gelieft zijn Hoogheyt yets, hy heeft my re gebiên?
p°"^- Oft ik gebood, en mijn gebod niet mocht gefchiên t «ujï, 2ijn Majefteyt die mocht my een gebod op leggen.,
^. ^'aer met reden mocht Fauftina tegen zeggen; j. aer, Wat betaemlijk is, ftaet my ten hoogften toe, Q^VS °P u gebod gehoorzaemlijk voldoe» F °"a recht,maer achlzalik mijnwëfch dan niet verkrijgc? j^',i?. Zijn Hoogheyd die gelief daer ftille van te fwijgen -3 Co V*' ^00*1 n*et gpfthiÊn, ten zy ik ben getrouwt. o«i?. Fauftina, kan het zijn dat gy een Prins onthouwt
pjnft!?lin ? door welk hy zoekt u rot zijn vrou te maken; ul«na,, mach een Prins niet tot zijn luft geraken}. Dacï
|
||||||
i%4 TOONBBtSFEL"
Daer hy zijn trouwe fweert, en daer hy eeden doet,
Als dat hy eeuwig u in't herte lieven moet;
Fauftina, kan een Prins zoo veele gunft niet winne,
Dat hy een Herderin beweegen kan tot minne ?
Fauftina, heeft een Prins zoo veel vermogen niet,
Dat hem op Eed van Trou de min haer luften bied ?
Fauftina, kan een Prins zoo veele niet verwerven ?
Fauftina, moet mijn luft u fchoone lichaem derven,
En miffen langer noch de welluft van u fchoot ?
Zoo houd het dat gy zijtde oorzaek van mijn dood»
Waujlma.lk niet, genadig Prins, gy zelve voed u lijcn 3
Gy zelve d'oorzaek zijt van u inwendig ftrijên i
Gy zelve doet u zelfs, een pijnelijke pijn,
Om dat u luften meer als uwe reden zijn;
Meer recht heb ik als gy, mits dien ik u niet verge,
Maer gy tot uwe luft Fauftina zoekt te terge j
Gy zelve d'oorzaek zijt van minnens heete vlam.
Con. Die is de oorzaek, daer den oorfpronk eerft uyt quarfl»
Iaut Den oorfpronk quam uyt luft ,• luftquam uyt u gereze"'
Co«/7<3».Mits gy de luften maekt moet gy ook oorzaek wefe1"
Want zonder u, had ik u tot geen luft verzocht.
Faujliii. Hoe Prins, heb ik de luft u in het hert gebrocht;
Dat 's misverftand, gy zelfs hebt die daer in gedreven,
Gelijk ik daer van kan bequame reden geven;
"k Neem dat 'er yemand waer, die op.den klaren dag,
Het zy een groot juweel, oft yet wat waerdigs zag,
En hy met luft beftond, aen dat juweel te raken,
Ia fonder recht, oft reen tot eygendom te maken j
De vraeg is, oft 't juweel, dan of't begeerig hert,
Van de verkrijgings luft de fchuld gegeven werd ?
C««. Ik zegge, het juweel. Fau.'x Zijn ongerijmde zaken 5
Wat niet en kan mifdoen, hoe kan dat fchulde maken -?
Het is het hert, eylaes.' dat van de luft verheert,
Het geen hem niet behoort, ongoddelijk begeert 3
Want op de reden die zijn Hooghey d wil beroemen,
Koft yder dief daer meê zijn dievery verfchoonen 3
De reden anders leerd, wie wil dat hy niet moet,
Die is de oorzaek zelfs van 't onrecht dat hy doet;
Kan noch zijn Majefteyt mins luft niet neder zetten ?
C«», Geen reden hebben kracht mijn luften te beletten.
F««/"»»
|
|||
fc va N. 9\i v s ï r &r ffi agj
Y*7«. Zoo gaen ik dan, en wenfch dat 's Hemels Majefteyt,
y flerte! mogend Prins, op goede wegen leyd; pHoogheyd zy gegroet, mijn rijd die is verloopen. Bbmml is voor Conftantijn geen uyt-kamft te verhöopen. v, Tauftina'Vvedèf uyt.
q'vW O Koninglijk» Min! hoe los is uwe luft,
yltl dat ik niet en heb u geyle brand gebluft,
J) 5C &y my > eilaes! eilaes onzalig minne,
•j.,aer t hert op welluft ziet, en zoekt een Herderinne,
jj0lltblooten van haer Èer; nu u de Eer mifgunt,
^at Sy. o Conftantijn • u luft niet hebben kunt.
j. aï Heydens zien ik daer ? 'k heb dikmaels hoof é zeggen;
^.at dit-geflacht den menfch, op 't nauwft,weet uyt te leggen*
jyac.hem gebeurd is, en ook noch gebeuren zal,
\y'^s spreek ik haer, om zien hoe dit mijn ongeval
fy. eyndigen ; ik ga, zeg my, bejaerde Moeder!
jylens wijf heid aen den menfch verftrecken kan een Hoeder^;
^.e ons voor ongeval, en fvvarigheyd bevrijd j
q^00 gy kunt voorzien wat ons, in onfen tijd,
^. chiej ;s> en a]s nocn voor ramp zai wedervaren*
Hef. my- wat my belangt, dit door u kunft verklaren.
\ \i"' -z ^an ' ^oor m'in gee^' in uwe handen zieiv
in Ir eet wat u is gebeurt, en dok noch zal geichiêti;
j^ien het u belieft, ik zal 't u kunnen zegge,
ïCff ' %y mo^ 'n u nanc*een kmifen Penning legge.
^/'w. \Vel aen, ik zal zoo doen gelijk gy my gebied.
&ed ^n '^ u me'den 'S geen noch onlangsis gefchied 3
ty roefde Maegd .' in 'teelft van uwe jonge laren,
\ ^ u bejegend is, dat zal ik openbaren;
Als en u nct £e'u^ tot hoogheyd brengen wous
$)• ^ eeT» machtig Vorft verzocht te zijn zijn vrou,
Om -^e m'nne ^ u kuyf heid quam beftrijde,
Ï)0cl', ° jonge bloem! te brengen in het lijde ;
t}et" "y bier in geftut, nam afïcheid, en ging deur,
*4u ?fen uin het hert veroorfaekt veel getreur.
"> V * fcnr'k van 't geen ik hoor/t iswaerdatdït gefchiedej
&efö rwonder my op 't hoogft van 't geen ik in a liede
^0« h r' 2-0u^ ^y my voorts we' ^unnen dóen verftaen,: .
«et, in dit geval, met my noch tóe zal gaen ? tftydfc
|
||||
4& 'tbOü'SH JHt
Hey&n.Och ja:'daer van kan ik uvafte blijk betöoriff. -
JaajJ/H. Doet zoo, ik zal te dank, u dienften weer beloone*
Heydin. Veel ramp, én Ongeval hangt u noch over't hooft»
Meer lijden (laet u aen, als gy Wel zelfs gelooft;
V leven loopt gevaer, doch.' 't zal ten beften komen,
Mits leugentael, en nijd niet hebben aen de vromen j
Voeg u in Dienaers fchijrt, ten Hove, daer zult gy
ïn dienft geraken, en ervaren het gêvfy
Des Konings j waer u> t u veel ramplpoed zal dntmoeté»
Dan doch! de liefde zal 't in 't eynde weer verzoete j
Na veel geleden ftnert, en onverdiende pijn,
Zult gy noch.Herderin.' een Konings VrouWé zijn*
Faujl'm. Of dat den Hemel gaf, en dat ik alle plagen,
Ia tamp op ramp, eh fmer't op fmért, een tijd mocht dragee
Wat nood waef 't, als het noch tot zulk een eynde quam j
O Koninglijke mini 6 minnelijke vlam,
Die in het Konings hert brand tot een Hef derinnè;
Zeg Moeder! zal hy noch volherden in zijn minne ?
Hiyd'm. 't Geen ik u zeg gaét vaft, wat faekt mijn prophecy,
Daer in miflukten ndyt het minfte ftuk met my;
Meer diend u niet gezeyd, gy moogt nw geen meer weten-
fauft'm. O wijze Propheters 1 gy die u hebt gcqueten,
Zeer vlijtig t'mijnen dienft, ontfangt van my u loon,
Daer by een dankbaer hert 't welk ik aen u betoon. Kw*"'
VYFDË HANDELING*
Catitta, zittende aen een Tafel, iicer beter hebbend*
eénige boeken. tal.T TOeheuglijkis't de geeftin'tgeeftelijkte voênj
AlHoe ruftig is 't gemoed in deugde te voldoen j
O Goddelijke wet • hoe zalig is't te leven, Naer 's Hemels wetten, ons van 's Hemels Voogd gegev#" Ö Edele natuur! ó redelijke geeft! O mcnfchelijk vernuft! zoo los en onbevreeft, In't geen natuur en Ziel ten hoogften kan befchadtf, Door mifbruyk van het goed, uyt luft tot overdade; Watbaetde menfchlijkheyd ? wat doch verftandig zija? Het is gelijk een kaers by klare Zonaefchij n, , |
|||
*, H 8 ï * t S ï 1 H A. itf
P at yetnand wi jf heyd heeft om 't tnif bruy k af te fnijden,
r\nJ?e'ver niet en wil het quaed mif bruyken mijden -3 Y Edclenatuur! hoe vaek is 't hert bedroeft,
jjt Kift tot overvloed daer gy maer weynig hoeft;
vjr s mifbruykin den menich, eylaes ! gerneene plagen,
,.aer vind men menfchen die haet hedendaegs zoo drager^
•** Wel het Heydettdom voor dezen heeft ge'daertj
vjJens leven 't Chriitendom te boven is gegaen ?
^ at Chriften tracht de wet der deugden zoo te eeren ?
tjs Wy uit Seneca, en and're Heydens leeren ;
j*V Zegt; de Zaligheyd des levens die beftaet,
^aetin, dat men natuur geenzinste buyten gaetj
.Woorden! wel gezeyd, 6 Goddelijke reden,'
^at is 't oft tr.en hier is als Goden aengebederi j
t, at 's't, eylaes'. wat is't een fchim, een y del niet,
vjn drift, een waterbeek die los daer heene vlied ;
£ ac is 't in aerdfche luft te fwemmen, en te leven*
\V3n ?vetvloed natuur meer als het hare geven?
Sta.1 ls 't, in machten ftaet van werelds eer te zijn,
\V !' quell'ng in der daed. maer vreugde in de fchijn j
Yy?1 is 't in Monarchy ten Hemel opgetogen,
Q lens eere als een rook verd wijnt voor onze oogen j
Y ?n hooger Monarchy, als is de ware deugd,
|
||||||
y/, e 'finig is de Ziel vervrolijkt en verblijd,
aö«eer~de geeft in God het Aerdfche leven fiijt. Smau Conjlantimu, Caflerna.
q2 '■ ï^a dat ik, ö Princes•' mijn herte voelbefttede, HeK Ve t00nen mijne liefds genegenthede, MetA m^n °ft"erancl Cypria'toe-gewijd, tjg1/1^ beloftenis, dat gy Goddinnes zijt Aen • ^ van m')n 'iert' e vreug^e van miln ^e?en» Ach ï"16" '^ mi)ne Ziel wil willig overgeven ; I) " • pverfchoon Princes, ontfangt, ontfangt een hett, , Canniec meet mijns en is, maer heel het uwe werd* t>ae\^°e ^oningi'}ke Vorft, my meer om liefd gebedeK, r Ut u Hoogheyd heb ontdekt door welke reden, ' Ik |
||||||
sSt t Ö © N E E t S P E S
Ik tot geen liefde my in 't minfte ftellen ken ;
Dies bid ik u, indien ik zoo veel waerdig ben,
Dat my zijn Majefteyt, niet wil van liefde fpreken.
Confi. Cafterna, ach Princes ! gy dwingt my om te ftnekëtó
Gy tergt my tot gebeên, gy perft my dat ik moet,
Wijn klachten aen n doen, ja vallen u te voet;
Geknield, ó Aerds Godin ! ter aerden neergebogen,
Leyd Koning Conftantijn, en bid u om medogen.
Cafte. Ik kniel en bid aen u dat gy u bidden ftaekr.
Qonfl. Princes , uw heufheyd my tot meerder Slave mae^ *
Hoe meerder gy my bid, hoe meerder mijn gebeden
Tot uwaerts moeten gaen ; dies toont medogentheden,
En loont mijn liefd met liefd, 6 overfèhoon Princes!
O Afgodin mijns hens.' ó Ziele voedfteres.'
7x»fiirnt,in Mrtnne kleeding, uyt.
Co». Wie daer?F<j«. Beruchte Vorft.' een dienaer,dié gebojj *Fer aerden nederknield, om aen u groot vermogen, Een onderdaen te zijn in alle dienftbaerheyd -3 Ia, de geringde Slaef van uwe Majefteyt. Confl. Wat zijt gy voor een gaft, en in wat land gebooren? Ook hoe u name zy kfl my van u te hooren. Fmfl. Ik ben een Herders kind, in Grieken op-gevoed, Hoe wel van laege fïaet, heb ik een heufch gemoed j En tracht door trouwe dienft tot eer en lof te komen, Dies heb ik.mijne reys hier in het Hof genomen; Conftans is mijne naem, gebooren hier te.land^ Co»/?*. Conftans, ik acht uw naem gaet boven uverftand J In 't woord van Conftans meer verborgentheden legge, Als Conftans zei ver zou met reden knnnen ztegïe. , Faujl. Heer Koning! mijne naem ten nauwften uyt-geley"'
En is niet anders als ftantvaftigheyd gezeyd. . ' Co«. Ga heen ten Hoof. F au. Ik doe nau Hdogheyds beVe'^
En hoop Fauftina zal haer rechte Rol nu fpele. $"' Confl. Vytmuntende Princes, en Aerdfèhe Afgodin,
Zal ik u herte noyt bewegen tot mijn min ? Cafle. Achtbare Vorft.' de min is my ten hoogften teges Zoo dat ik tot de min, in 't minft niet ben genege; Ik bid u, laet ons gaen. Confl. O minneloos gemoed! Aen wien mijn trouwe liefd vergeefs haer dienfte doet. £ S E S *
|
||||
<7 A ft ÏA^StlNAJ $9j
|
|||||
S E S 'T' E H A N DEL I ft G.
Pau/lma.
""""XK die als Héfdefin de Schaepjes pleeg tè weyde,
4. -^Ben; door de liefde, nu te landeaf-geicheyde, Q^aer den Koningin vryagie was met mijn; r\ j'efde! die my hier doet 's Konings Dienaerzijn| ^liefje 1 wat doet gy de rnenfcheo niet beginnen^• r\*t Werkt de liefde niet in herten die beminnen j }u. et?de! die uw vréugd in liefdéns lijden vind, £ 'Cs dien Fauftinadiend, die geen, diezybemindj voed met vreugd haer innerlijke fmerte,
^5ftïiits zy dag'lijks ziet die, die zy Iieft van herte 5 j^erach.' wat is 'rreylaes! alsikmy wel bezin, , j^ees vreugd fchijnr Wat te zijn , maer heeft haerjj?rijkelin 5 j^°e 7:ou het Konings hert zich kunnen zoo vernéeren» t?"1 het. een Herderintèn Echte zou begeeren? f)"^, 't is bedrog, hoe is t bedriegery ? j? "Koning heefrzïjnliefdsbeloft gedaeh aen my,' j^ friet een dieren Eed zijn trouwigheyd gefWooren J j^Wina.flechteMaegd.uw moeyten is verlooren j Jjj j ns verhoop ik yèts tot voordeel mijnes mins, J\.j_ at ten deele op beloften van mijn Prins; jvaèt ach! dees brief doet my niet zonder reden vreeze» jj^de Princefle zal des KoningS Vrouwe weze; ^s heeft hy my belaft; te brengen voort aen haér; j) rierrsel.'watvalttriy ditpijneliik, enfwaer.. ï>rjer 'l°mt zy aen, ik ga, om haer den briefte geven 3 li, Jfes ik die ten dienft des Konings hoop te leven, 'tQ ,?tr°uwigheyd, voldoe mijns Konings laftj Ca« j-J haer Hoogheyd dat zy dezen brief aen taft. F^'fl peeft u in zijne dienft den Kcnirig aengehömen ? hka' ,?• mogende Princes. Cajl Van waerzijtgy gekomen? C« t , ^en ^'er CP het lia& gebaert, en op-gevoed. Ho'e-y es'wat fluypte" ktuypt 'èr door mijn faeuwe bloed; t\,„ ns uw naetn? Fau. Conftans. Ca. En dud.hoe menig jaren? VvJ ynaeft de zeventien. Ca/?. En zegt my eens wat warend hualdc.ts doch voor liên? • -fcylaes! hoe mach Mevrou dus fcKérrëp op my süeh ; .
T i 7.cé
|
|||||
itë * O O N E E t S f H L
Zou ik wel zïjri verraên ? Gz. Wat praet gy in u zei ven*
F<?«..'k Zeg dat mijn Vader pleeg te fpitten en te delven, Mijn Moeder, is Ptinces, een Hechte Herdefïn. Qitficrn. Ach ! zijn bevalligheyd betoovert hert en zin; Waerom verlaet gy 't land, en zoekt ten Hoof te dienen ? , F^.Op hoop.'t geluk my mocht een waerder ftaet verliellê'', Princes, wat werd dien menfcb van menfchen doch geaeb" Die in de armoed dooft, en niet na meerder tracht ?• Wat is 't een Slaef te zijn in nedrisheyd verfchoven ; Wat is 't een luft, ge- eert te zijn in Konings Hoven; Wat is 't een werelds vreugd als y emand raekt uyt nood. En door getrouwe dienft, komt van een klcyn tot groot ? Ca, ik fpeur u heufijh gemoed dat is tot ftaet genegen ; Zeer zelden word het luk van zulken een verkregen, Die na geen luk en tracht, maerdie zoo doet als gy. Die fpeurt dat het geluk hem dikmaéls dienftig zy j Siylaes! als ik aenfehou de gCeftigheid zijnswezen, En zijn bevalligheyd befpeure neffens dezen, Zoo brand mijn hert in luft van lieffelijke min, Zijn aerdigheden, ach ! die fteelen my mijn zin. * F<?».Hoe zeyd Princes ? Ca. Ik zeg.zijt gy toe ftaet genfS
Dooi my kan dat geluk voor Cónftans zijn verkregen, Indien gy dienen wild, my, dieu dienft begeer. F'u, Princes, ik ben in dienft verbonden aen mijn Heer. Ca. Ik zal u van die dienft ontflaen, en weer bevrijeri. Fö«. Genadigfte Princes, dat kaii mijn hert niet Jijen, Dat ik in mijne dienft zoo licht verkeeren zou, Nu Dienaer van de Vorft, en morgen van Me-vrou; Dat waer lichtvaeidigheyd, een oorzaek my te haten. Ca. Zoud gy u tot mijn dienft dan niet gebruyken laten» Als gy verzekert waert daer door tot ftaet te rreên ? Vau. Mits ik verbonden ben waer 't buyten alle rcénj Dat ik PrincerTe Vrou, een hooger ftaet begeere, Dat's waer, doch wilzeniet tenzy 't gefchied met eer«» Ca. Tot eer, en ftaet kan ik u brengen zoo gy wild j Hy is 't geluk niet waerd, die willens't luk verfpilt; O ft ik u zocht tot ftaet en hoogheyd op te trecken, En dat mijn gnnrt daer toe een hulpe mocht verftrecken. Zoud gy, ó Cónftans.' deze gunfte dan verftnaén, En zei ver u geluk moed willens tcgenftaen ? pjf |
||||
Jj VAN FAVSTINiü 451
j^'t3cht ik neen ; mits dien dat alle menfchen pogen,
Q°°r het geiuk in (bet haer zelver te verhoogen j
£/ Ktmd indien gy wild ; wie niet wil ais hy kan,
Q,e kan niet als hy wil; doch is 'er oorzaek van,;
] JJ} dat hy willens wilde zijn geluk ver/made j
C gy wel wild doen, Jaet uten beften rade,
y°n%ns. Fau. Princes. Ca.Eylaes.' u byzijn baerd mijn firijd*
| i.^its ik u niet geef het geen gy wacrdig zijt;
li Ien ik, na mijn gunft, u van het mijns mocht geven,
*«m^ü' Fau'Wat ^r'nces' ^"* Mijn ^crt> ia zs"s m^in leven»
jk >''». Princes. Cajlern. Conftans. jv /«»«. Princes, wat 's dit? Cajkm. Éylaes! ik fweer, p*1 *kden Koning lief, maer lief u noch vee! meer. £ ó 't droom ? ëajiem O neen ! Fau. Is 't fpot? Q*g • Ook niet. Fau. Is't fpokerije ? Cjf ** Ach neen! 'tisliefd. Fau.Hoeliefd ? i|{Jj """•'t Is liefde, ach't is vrije 5 lu,e" mijn zelve niet, ach Conftans.' ach, wat raed J \ KCrve 's 'r ^at '*Y ^>r'nceH"è min ver/maed ; ^«k ^1 peh'jk verzot met liefde ingenomen. Ho 'nces laet zulks d och noy t in u gedachten komen 5 £)ae£y rny minnen ? my die ben een Herders zoon, llt'j-r 8y de naefte zijt aen 's Konings Rijk, en Kroon ? Ver'? eeri Diè'naér ben een flaef van alle üaven, ^1g*'ei1 met fch&t nocht goet met rijkdom nochte haven3 £n er arrem, naekt en blood, verfchoven ongeacht, Ca|P' edel Princes! van Koninglijk geflacht. Ï^Q■"""'.De liefde heeft geen wet, ik min,en wil u minnen,,' V^^mder gy bezit, hoe meerder dat mijn zinnen, *V *n de lisfd.F^/?. Princefle, ach bedenkt.' |
|||||||
&ede^T u waerdigheid, door deze tochten, krenkt
|
• 3
|
||||||
^at» cens ^ u zelf~s>en overlegt met rede,
^ ho U ?"derwerpt veel duifend ïwarighede} ^sfe,»°*n"et^at»y lmeent> °^ eenigzins begeert. \Vat j'' Pe min, eylaci.' heeft Cafterna overheert j Hecjj l • °ft ik Ichoon wil, ik kan geen veynzen plegen, ïn (w uyt gezeyd ik ben tot minne luf! genegen, Vqn Jrer dat gy alleen, alleen de eenigrtzijt, ^,v% ^16'^ mins vermaek moet hebbeen nü ter tijd,, ■«oud gy een arme 0ac^ een anne flae£ vergunnen, Te a Hes
|
|||||||
■<ji , t O O N Ë E t S V E X.
Het geen een Prince felfs noit heeft verkrijgen kunnen ?
Denkt eens Princeffe, denkt wanneer dit waer gedaen,
Wat ramp, Wat fwarigheid dat hier uit zou ontftaen ?
Wat zoud gy wraek, cri fmaed op uwe fchouders laderij
Een yder menfch, Princes, zou fpotten met u daden j
Bevlecken uwe eer, u Edelheid tot fchand,
En dat door fnoode lult van geile, minnebrand ;
V wacrdigheid Princes, rot een flavinne maken,
En ik in ongena by mijne Vorft geraken;
Gy met de voet getreên, als van u eer ontbloot*
Ik als een fielt en guit verwezen tot 'et dood j
Dies bid ik u Princes, als datgy wel te degen,
Met rijpelijk beraed de zaek wild overwegen.
Cafkrn, Die vïezevazery en heeft geen plaets by mijn*
Fau\l'm. Nochtans en zal ik noit u luit ten diende zijn. ^
Cajie. Zoo fweer ik zult gy u daer voor op 't hoogft beklag
Fauffh. Princes, ik ben getrooft te lijden alle plagen,
En heb veel liever van de wereld fmaed en fpot,
Als dat ik door die zónd vergrammen zou mijn God.
Caflcrn.Ondragelijke trots, die 'k niet en kan verfwelgen,
O fpijt! met recht heb ik u fmaedheyd my te belgen i
On waerdig acht ik my dat ik een uure leef,
Indien ik dezen bloed zijn rechte loon niet geef;
Ik fweer het u Conftans, dat ik het zoo zal maken,
Dat gy in ongena by uwen Vorft zult raken ;
Ik fweer dewijl u walgd de welluft van mijn fchoot,
Dat ik om deze zaek u brengen zal in nood ;
Indien gy niet en wild voldoen mijn welbehagen ,
Za! ik u dan ten Hoof als fchuldig gaen beklagen.
Fauflm. Ik zal, Princes, in 't minft u dreigen niet ontzien*
Begeert gy mijne dood ik kanze niet ontvliên;
Zoo gy dit lichaem tracht in pijne te doen lijen,
Trooft ik my, dat de Ziel in Gode zal verblijen,
Zoo my u booze Iuft naer't Hchaem lijden doet,
Ik trooft my dat het God weer aen de Ziel verzoet,
CmftantintM uytkomende:, loopt CaJlerM
hem tegen. Ctfirn. V Majcfteyt gebied u Dienaer te vertrecken. .
Conflax. Vertrekt u flirx, van hier; ik zie u zinnen ^ecVi^x'0oV |
|||
f, V A tf F A V S T I N Al 2$3
rootmogende Princes, tot droef heyd en getraen;
v.eb ik in eenig deel, u Hoogheyd yetsmifdaen ? (VCtrit gy het quaüjk dat ik heb aen ugefchreven, 't door dees Dienaer u mijn brief ter hand gegeven.
g/W 'k Vervloek, eylaes/ de aur, en dees bedroefde dag, >, ncik dien fnooden guyt hier voor mijn oogen zag, ijf i. s' oy me! eylaes. Corfan. Wat is u wedervaren , * bid Princes, ik biddatgy'tmy wild verklaren ? rfó*». Eylaes l wat is my hier van uwe flaef gefchiet.. ^"fe. Wat doch, Princes? "/<«"«. De Ichaemt het melden my verbied.
£*f* Ik bid u, zeg my doch wat 's d'oorzaek van u klagte 5 p'fki'H. V Dienaer xocht, eylaes.' Cafierna te verkrachte. c "ifati. Mijn Dienaer ? Caftern. Hy. Conjla». Kan 't zijn ? Jvwo.'t Is zoo. Conjlan, Ach wat ik hoor; ji °fft een zoo fnooden guit dit fchelmftuk nemen voor ? jx "a geheel verbaeft en gantfchelijk verflagen, £ ac dezen fchellem dorft zoo fnooden fchelmftuk wagen'; l>en flaef zocht die u eer, ach Hemel '• hoe kan 't zijn %■ j.^e ftort gy 't ongeluk dus vinnig ii'yt op mijn 5 g jvveer dat ik hem zal met zulke ftraffe pijne, »^ei°°nen 't fchellem-ftuk, als ik zal kunne vijne; Èni '1em van ''r tot *'c a^"'<aPPen doen de leen,
r\f Vendig het vleefch afnijpen van het been j J; !j 'evendig het vel van zijne lichaem rucken, Q kappen voorts de reft aenhondert duyzend (tucken. £f.bOofwicht! fnooden guyt, hoe dorft gy ditbeftaen? ,llces, zoo 't u gelieft, laet ons ten Hove gaen, Bbmnü Con/lantizM4, Cafierm, Celijla, Térdintmdta met alle Int
p Bofgezin, en Rechters. • Doet den mifdadigen ter hooger vierfchaer komen,
f Wiuftina uitkomende, [preek.
Ho'e e zi)n gemoed bevrijd,behoeft geen ftraf te fchromea;
tiaerZ^er dc logentael de waerheyd oVerftrijd, Gy « 'nood, en valfch bedrog dat leert men door de tijd j £)0 echters, die hier zit, om yder recht te geven, tndjp r^llt mer my> en ftraft my vryelijk aen 't leven, n 'k fchuldig ben aen 't geen men my op leyd, Tt 3 't Zal
|
||||
fe?4 TOONEELSPEL
't Zal blijken, dat men my dit valfchelijk na zeyd,-
ï<Ioy t had ik een gedacht Princeffen eer te fchennen. ftecht. Verfvvaert u ftraffe niet met valfchelijk ontkennen. 'S au. Ik blijf by 't geen ik zeg, en oordeel die voor valfch, Die my onfchuldig fchuift haer boof heid op den hals. ,« Co.Hoe durft denfnoodê guit noch foo ftoutmoedig fprc^ Scherp-jrechter doet u plicht.iVt Is noch geé tijd van wreK » My komt de ftraf nier toe, maer haer die s' heeft verdiend 't Genadig Vorft, ik bid men my gehoor verlient, Dat ik onlchuldig ben, mijn Heeren, dat zal blijken, En dat men over my valfch oordeel tracht te ftrijken 5 My, die als fchuldig moet voor uwe Hoogheyd ftaen, A!s een onnoozel Lam naer mijne llachtbank gaen ; Mijn Heeren, dit u doen is waerdig re mifprijzen ; Wie kan'er fchuldig zijn ten zy men't kan bewijzen? Geen recht, maer ongelijk, gefchied aen zulk een man, Die men veroordeelt, en geen fchuld bewijzen kan; Dat ik onfchuldig ben, dat wil ik u mijn Heeren, Dat wij ik hier voor u met diere Eeden fvveeren. _ . :Re«>/.Het fwecren geld hier niet. Fa. Mijn Heeren.dat is tfl1'
?t Behoort te gelden, als Ner geen getuig en is, _ c Ac Bf. Men acht hier voor bewijs genoeg haer Hoogheids fce •
F"«. Noch zeg ik het is vallen, fweert zy, ik fweer het i«e ■Rrcht.'t Is billik men Princeffen zeggen oordeeld waer. Vm. Waerom de waerheid nier zoo wel in my, al> haer ? Jiccht. pnwaerdig acht men u hier meer gehoor te gunnen,» Gy zult met Eeden nok u daed af-fweeren kunnen j §cherp-rechrer, vaer vry voort. Scherp.' r Is lang genoeg treed an. 'Ja». V dreigen, ik, eylaes! niet langer lijden kan ; Ha ! Koning Conftantijn, ik die hier voor u knielc, Denk niet dat in de zond mijn lullen zoo vervielen, Dat ik mijn leven heb getracht na Vrouwen eer, 3En is het genoeg dat ik met Eeden fweer, 2£pozal ik hier voor u al t'zamen doen vertoonen, Getuigen, die voor my de zack zullen verfchoonen j Had ik nu geen bewijs by 't onrecht dat ik ly, Hoe ongenadig zou men handelen met my. Gy Rechters, die my hebt gelijk ter dood verwezen, Ais een mi/dadige mijn vonnis voor gelezen, ^,^ |
||||
Ju.. VANFAVSTINA. 39$
„ 'in leven opge-eyft als oft ik had mifdaen,
^'''chuldig doet gy my dit groote onrecht aen ;
jx'^'k onfchuldig ben veroordeelt van het leven,
j}aer zal ik a te recht getuygenis afgeven;
£atlk onfchuldig ben zal komen aen den dag,
^0°klaer, datklaerdernoytdewaerheyd blijken macb,
^Y Rechters, en gy Vorft, nu zal ik u verklaren,
\vat Iriy in dit geval, eylaes! is wedervaren j,
WrCet dat ik niet en ben die, die gy my vertroud ;
^ cer dat ik niet en ben die, daer gy my voor houd j
j-^1 )k op 't hooglle heb gehaet onkuy fche ftrekeii,
A'| c.ls' Grootmogend Vorft, genoeg aen my geblekena
i ,s }k niet heb geacht beloftenis van trou,
O v u hey'e 'u^ Seen plaetze geven wou;
£ * °rft! ik bid, gebied dat yemand deze banden,
Q Moeyens doch ontfiuyt van "dees mijn teere handen,
£ t dat ik mijn gettiyg doe komen aen den dag,
jyi' Vati mijn onlchuld u de waerheyd toonen mach j
W ^l dees mijn handen los, op dat ik u be,toone,
Qv*l n en z'e' ^at ondet' deze kleere woone j
Qy ^nt mY n'et te recht hoe wel d at gy my ziet;
{J ?e.'it my, maer die'k fchiin, en ben ik lijkwel niet."
^«nlv ^e %y fcMjnt.wie dan? fa. Die,die gy pleegt te min«
Q~o] ^ienaer in de fchiin, een ander fchuy lt'er hinne. (nes
J^laekt dan de handen los, op dat ik zie wie't zy.
£j' ~.r°°tmogend Majefteyt.'k heb nu mijn handen vry,
Q daer mijn open borft, hier noch de zelfde lede,
t)je v^,ens genot my heeft den Koning aengebedc j
V u & u op als in haer eerfte ftaer,
\ t>lte" heb ik wel, maer noyt u liefd verfmaed;
Cc,, ^^auftina,hier in deze fcriijn gekomen. Jvje' kuyfche Kerderïn •' ö fpiegel aller vromen! £aünYreugde, en vermaek val ik u om den hals j lij ti Itla d'Js getrou! PrinceiTe gy dus valfchl ïin u'lVVat liefde doet, dies zal ik liefde toonen, V ba vervloekte daed, Princes, met ftraffe loonen ;
FaiJjv nen u.« mijn Rijk, en eeren voor mijn Vrou, *k Orr?ia' ^'C llaer toondtot my waerts zoo getrou ;
*fr.Fft-S U voor m'Jn ^ruyd»en za^L1 eeuwig minne. • * attltiaa, is u naem Fauftina, Herderinne ï Tt 4 fauftii*.
|
||||
29Ö T O O K E EL SP EL SCftJ
J,iw/7. Ia Heer, zoo is mijn naem.
'terd. Hebt gy geen $roeders meer ?
Tautl. Noch een.
Jcrd, Hoe noemd men die ?
J<w/?. 't Is Ferdinandus, die ik voor mijn qogen zie;
Mijn Broeder.
Ferd. Zufter, ach ! ik kus u.
Confi. Wat ik hoore;
Wat komt de menfchen in hun leven niet te yooren ?
Ach Ferdinand ! zie hier hoe 't rad des werelds dreyd.
Die gift'ren zat om hoog, als nu ter neder leyd;
Die gift'ren lag om laeg is heden hoog gerezen,
Fauftina is, en zal een Koninginne wezen. _ 1
lerd. Van waer komt ons dit luk ? ö Hemel I woud gy mij"'
In dit geval nu ook eenmael zoo gunftig zijn,
Dat ik met 's Konings wil Princes Califta trouwe.
Confi, Zoo't haer belieft ik gun s'u tot een Echte Vrouw*'
lerd. Mijn leven t'uwen dienft, zy daer belooning van.
«Ca/i/?. Al wat onmog'lijk fchijnt den Hemel fchicken kan i
Zijn Majefteyt die zy bewuft dat ik veel dagen,
Aen Ferdinando heb getrouwelïefd gedragen;
Zoo zeer niet om de bloem van zijn ontloken jeugd,
Als om het hooge lof van zijn vermaerde deugd;
Deugdj die al 's werelds fchat en rijkdom gaet te boven j
Deugd, die wy boven al ter wereld moeten loven;
Deugd, maekt hem Heer en voogd van een Princelfe Vrotf'
Ik lief u om uw deugd.
Ferd. Vw liefd loon ik met Trou.
Co»/?„ °k Wil dat Cafterna zy te lande uyt gedreven.
QZafle. Mijn mildaed meerder is als men my kan vergeven»
ïk vind de fpreuke waer ; De leugen die mifulg,
Hoe zeer xy met bedrog de fiaerheyd onderdrukt.
|
|||||
1 H E O
|
|||||
mmmmmmm^^
|
||||||||||||
■^■■^■^M^M
|
||||||||||||
297
|
||||||||||||
H E O DOR V S
|
||||||||||||
en
|
||||||||||||
D I A N I R A*
Treur-ipel. |
||||||||||||
t'A E M S T E L D A M,
Gedrukt in 't jaer onzes Heeren m d c xlxv;„
|
||||||||||||
I N H O V D.
D Vanira, tiiiuvvgttroude , gtttt, in hetopgaen vanden dagerzet»'
acnftremd , em hatr Echtgenoot, over Zuyder Zee, uyt Vriejltffl* komende, te btgroeten. Guftavius, Dianira langgevrijthebbende, vervalt in redeloost vvtK1"
hoep , en onbehooreltjke genegentheden, die hem , door zijn vrund Hef** Idius, tegen gemaekf werden. Theodoor , even na zijn ttcnkomfl , krijgt bedroefdetijdingevangr0"1
verlies ter ~Z.ee, zulks dat hy in achterfial, en armoede moet vervatte1?' doet,in die gelegentheyd,zijn offerande aen het wankelbaer geluk.die hef9' door de nijdigheyd op-gehitjl zijnde, haer gunflen vveygerd- Theodoot,zi]n bedroefde fiaet ontdekt hebbende aen zijn beminde ,«->ef'
Zoekt.dat zy haer Ouders tot hulpe wil bewegen, om door haer byjidW zijn fchanden voor te komen; volgt daer op, dat zy by Vader, en Moed? fggehouden, en Theodoor ver/leten werd, die boven de droef heydvt"* zijn geleden fehade, moet van zijn Dianira afgefcheyden blijve . en alz»" in meerder hertzeer,ontbloot van alletroofl,en hoop. zijn ellenden dragee' Guftavius, door dezegelegentheyd.zoekt Dianira «e» tot Minne litji^
waertoezy haer bewegen loet Theodoor , om in onbekende fchijn , zijn Dianier te (preken , gaet f/
Aoguftinus, Biecht-vader van zijn Huyfvrouw, kleed hem in denfeh-f van die zelvigt, ontmoet xJjn bed-genoot; zy niet wetende ofte is by Aöj guftinns,Wyi haer Echtbreuk ■. 't welk Theodoor vergetende, van ffj', tnoedigheyd zoo overvallen werd, dat hem het herte overflelpt; hy w\ tint dekt, en dood ter Aerden nedervdt. Dianira, beweend op't droevig ft dit af'fierven ; beklaegd haer t&
hoeghflen over haer mifdaden ■, verandert haer minne tot Gnftavjus ' doedelijken haet; hyhaer, in dezegelegentheyd , ontmoetende , ver~^e_ geveynfdelijk van hem de» Degen , om de dood hares Mans te vvreksP' edoch ! dien hebbende, neemt vvraeke van Guftavius over haer Et" fchenning, eerjlhem, en daer na haer eygen zelfs door-flootende. Namen der Vyt-beelders,
DIANIRA, ?_ .
THEODORVS, ^Echrgenooten.
GVSTAVÏ VS, DianiraesoudeVryer. HERAKLIVS, Guftavy vrund. FLORëNTI VS,1 Ouders, van CELESTINA. J Dianira. EMMEREN S, Dianiraes zufter. NYDIGHEYD. AVGVSTINVS, Muunik. |
|||||
E E*'
|
|||||
%99
|
||||||
EERSTE HANPELING.
pianira.
jEwenfte morgenftond, die met u flickrig dagen,
i Mijn logge geesje wektj en voed mijn wei-beha- f 8en»
»Met aengename luft te rijzen uyt mijn bed,
-«■ =F?a^ Qm ^aen cjaer f heodoor my heeft een tijd gezer« v. aengename dag! 't fchijnt ik u gunft geniete,
~.u dat de ochtend Zon zijn ftraekjes neer doet fchiete, ^P Bergen, Bofch, en Dal, zoo dat'et zich verblijd, 'jT^ °P der Aerden leeft, in deze morgen tijd. j^evogelt tiereliert al fchatrend door de boomen ; >jeptunus toond zijn gunft.my door de Zuy'er ftroomen5 t °H|s fchijnt is Dianira toe-gedaen, bn Triton blaeft met vreugd, u Theodoor komtaen ; ^*s vlugge voetjes vlied, treed na de Zuy'er ftranden, f) af.r Sy u Theodoor, u Lief zult zien belanden. *e lieve uur genaekt dat voor ons Zuy'er wal, y ')u Lief, mijn Theodoor zijn zeyltjen ft rijken zal, Q rmits Neptuyn hem toond de gunfte van zija windeq. •j- > Uianira ga, om Theodoor te vinden; Y* v'»den Theodoor die 'k Echtelijk bemin ; ^. r»efde oogjes fchiet u lonkjes Zee-waert in, Q °d bodetjes voor uyt die Theodoor ontmoeten ; J) .R'er aen ftrand om Theodoor te groeten. 1> erzien ik, ach ! het Schip al leggen op de ree, t>e v■ an'ra* ras' begeeft u na de Zee , Q * iffcher leyd aen boord om Theodoor te halen j f) ^Pgename vracht ! waer meed zal ik betalen, VCr .n^' de lieve dienft die gy my Viflchcr doet l O J01*8 gy brengt te land de Voogdrheer mijns gemoed. Van^e Zuy'er-Zee! hoe hippelen u baren T0t ^'Jdfchap, nu mijn Lief, mijn Echte Man komt varew, Al vy Ry '*ut u '00P. en met u ft roompjes ftae'c, a" mijn Theodoor, mijn Lief, te lande gaei. |
||||||
'i ■-•■-.
|
||||||
3oë ÏOON'EELSPEE
|
||||
Theodoor, ia zijn hand hebbende een Vyool.
Tfe.Mijti Liefde'zijt gegroet. D/.Gy wellekoom,mijnwaer«c* Die met u Zönne-glans befchijnt de lieve aerde, De aerde van mijn hert, zoo dat u liefdens gloet, Mijn hertje nu een Zon, een Zon verftrecken moet, Om door die Zon de aerd mijns herte te verwarmen j Kom ïheodoor, en wiid my drucken in u narmen, Gelijk ik u omhels, die 'k zoo lang heb gemift; Zijt wellekoom mijn Lief, mijn hertjen, ach i hoe is't? The. Noch wel,dank zy de Goón.die 't zelfde my verleend» En ons vergunden Lief, dat vvy dus \yeêr vereende; Maer wat ik vragen zou, mijn Lief, mijn Dianier, Wat maektgy doch zoo vroeg, zeg zoete bekje, hier ? Wat jaegt u doch op ftrand voor 't krieken van den dage ? «, T>i. Vraegt gy dat Lief? The. Och! ja zou ik u dat niet vrage' Diamr. 't Is liefde die my drijft, mijn lieve Theodoor. Thtod. O liefde.' zoete liefd, o prickelende fpoor ! Die Dianira drijft om Theodoor t'ontmoeten, Die tot belooning moet zijn Dianira groeten j Omhelzen, kufienach MieliefTelijke mond, Die Theodoor omhelft hier in de morgen-ftond ; Daer niemand ons verfpied, maer yder leid te rulten, Mits eerfi den dag begint; waer zijnder zoeter lullen, Ach ! Dianier mijn lief, als by 't geliefd te zijn, In 't krieken van den dag, en vroege Zonne-ichijn ? Daer niemands oore hoord, nocht ooge niet verfpiede, Al wat by Theodoor en Dianier gefchiede ; 't Leyd noch in ftille ruft al wat 'er leven heeft, Vermits de Zon noch eerft zijn komft te kennen peeft ; Den Dou noch verfch gedaeld op Ackers, en op Velden» De Zee die; zich re nacht met fterke wind ontfteldé, Springt zoetjes open neer, haer golfjes fpoeld op ftrand, En flut met zoet gedruys haer vloedjes in het zand ; O aengenaem vermaek! hoe heug'lijk is 't aenfehouwen, De wóon-plaets van mijn Lief, vol vrolijke Landsdouwen % Daer koorn, gras enkruyd, daer bloem en lover groeyd» Daer 't vette klaver Ipruy t, en groene Eyke bloeyd , Daer quam uwTheodoov zijn Dianira minne. D'ivür. OVoogt-heer van mijn hert.' q Thcod. O Vroed-vrou van mijn zinne} D'a'
|
||||
t, ÏSB THEODOOK ES DHNIH8. 3öS
'"•O Afgod! van mijn Ziel. The. Godinne van mijn hert. 'a' O Hemel! van mijn min. The.O Heelfter! van mijn fmert. '•O Zonne! van mijn vreugd. Ib.O Sterre! van mijn leven. 'a<0 oorfpronk mijns geluk! The.Gy kunt my 't leven geven* '"■ Mijn leven leeft door ü.Tha Én 't mijn door 'tuwe leeft, '• V leven 't mijne voed. The. En 't u my voedfel geeft; V^°tti Dianier, mijn Lief, laet ons te bofchwaert gaen, Jraer boompjes, bloem en kruid, met uchtent dou belaêttj *.erheugen net gezicht; daer vyolet en roozen, v.6rfch op hun diftel ftaen, heel cjerelijk en blooze'n 5 p aer d'aerde door natuur haer fchoot met bloempjes cjert 3 y) daer de Nachtegael, een Prince van't gediert, j~'jn helle ftem verheft; en daer de drifjes vlieten, I aer kriftalijne droom, langs groene wallen fchieten j ,;aet daeru Theodoor, mijn Dianira, gaen ^ern ruften aen u zijd omlommert van de blaên ; y}^- daer, indien 't u lult, een aerdig voysjen queleti» 1» ^heodoor die zal daer Zoetjes onder fpelen ; j'Oiïi Dianira, kom, laet ons na't Bofch gaen treên, ^n rnengelen de vreugd van fnaer en ftem in een. ij,"»'*. WatTheodorus wil, wil Dianira mede. hE°d. Wat Dïanïer behaegd, ftelt Theodoor te vrede. J®1'»-, Wat Theodoor behaegd, u Dianira doet. c°d. Wat Dianira wil, is Thèodorozoet.
J?' Ach! Theodoor wie gaet u lof, u deugd te boven ? *,.'" Wie kan doch Dianiraes deugd ten vollen loven ? luisde Lom'ré groent, hier is't mijn Dianier, y aer Theodoor vermaek fchept in 't getierelief, y"111 kleine pluim-gediert; o vreugd .' o Land! o Hove! j Vreugde, in mijn zin, gaet alle vreugd te bove; i> nd vreugde is een vreugd, die 't oog en 't hert vereert; N rT-a Secr"r aen de menlch al wat de luft begeert; j-^ Dianira Lief in vreugde op-genomen, * °r t liefFelijk gewas, van bloempjes, kruid en boomea, j? et oris wat zitten gaen in 't aengename groen, ^ tiet gefpeel en zang liefds offerhande doen ; £>; "8 Dianira zing, u Theodoor zal fpeelen. g^-^peel Theodoor; ey hoor l de Vogeltjens-dieqüeeleiij J^ °c^en Dianier tot zingen, Theodoor; J dunkt datik 't gefluit des Nachtegaels daer hoor, Dïr
|
||||
joi T O O N E E ï. S P E E.
Die Theodoors gelpel gehoort heeft, en vernomen i
Op welk gelayd hy fchijnt otis nader by te komen, Tbeod. Zing Dianira zirig, op 't gene dat ik Ibeel. Vianir. Wel Theodoor ik döfe 't, en offer in 't geheel, Al wat 'er is in my, dat zal tot vreugd uytdringen, Speel Theodoor, mijn Lief, u Diariier zal zingen. Theodorttsjpeeld, vvaer onder Dianira dit navolgende tinjfj
Stemme: Ach.' bliüde bengel. Wie kan 'er geven,
Dat meer zoetheyd beeft, Als zulk een leven , Dat genoeging geeft ? Geen zoeter leven als genoegen, zso vvit genoegt is tijki
Wie zal zich toonen Dianiers gelijk. Mijn hóogfle vreugde,
En mijn meefte luft, Spruyt uyt de deugde, I)aer mijn ziel 'm rufl ■, O deugde! die de ziel doet leven, licht leeft hy wel vernoégé,
t>ie zich tot deugde, meer als rijkdom voegt. ioo hei genoegen,
Hoven rijkdom gaet, Wie wil zich voege, Van tot hoogefiaet t "En rijkdom die ons niet en geven, 't geen wel 't genoegen doet}
Dat 's vrolijk leven, en geruft gemoed. Theod. O reden wel gezeyd ! 6 woorden wel gezongen!
Waer door het herte wel gelokt werd, en gedwongen 5 Maer leyder.' niet gebrocht by veele in 't gemoed, Vermits begeer Hjkheyd geen deugde zoekt, maer 't goed. . Dia. Zoo 't u belieft mijn Lief,laet ons voor ditmael fcheydft Met groot verlangen zal mijn Moeder ons verbeyde. Tlxod, Ik doe zoo 't u belieft, wy beyd zijn?eens van zins Gaet gy na huys mijn Lief, zoo treed ik met u in; Ik zelfs verlangen heb u Moeder aen te fpreken. Xtow, Vermits dat onze tijd, mijn Lief, al is verftreken* |
|||||
$4**
|
|||||
VAN THBODOOR EN DIANIER.
|
|||||||||
3«J
|
|||||||||
Gustavstis, Heradius.
. ""• Heradius mijn vriend, ik wil vertrecken gaeh, |
|||||||||
j^'l'i hert vermach het niet t aenfchouwcn met mïjn oogerkj
t ,at Theodoor mijn Dianira heeft getrouwt,
r^ec Welk op 't droevigft roy, laes! in mijn hert berouwt»
j^". Guftavins ik bid wild u te vredenftelle,
pQliom Diauier doch langer dus niet queiiej
pe°ruykt dé reed'lijkheyd, en toont u als een mati,
• 1 ^uelt u niet met yet dat niet gefchieden kan ;
Is vruchteloos getreurr, om yet dat niet kan worden*
yj'il, Wiftgy Heradius hoe my de liefde porden, . °° dat ik nacht nocht dag geen liever vreugde had, h s 'iat ik fteeds het beeld mijns Dianiers aen'bad i ï^ed geven vak wel licht, maer die is 't tot bedroeven," yle in de liefde raed van andeien behoeven j j^' raèd is goed, maer ach«'t volbrengen my ontbreekt* jf|'a« Guilaviusudoch in geen meer droef heydüeektj. j^et varen Dianier, en ftek gy u te vrede, jv* Welk gy licht zult doen zoo gy maer leeft na rede* | !^,ö Wel leeien za! dat gy uw cjuelling llilt, tf'en gy fced'lijkheycl maer plaersverleenen wild j y Weer dat Dianier haer over heeft gegeveri, ^}y> inde Echte ftaet met Theodoor te leven; j^ IensTrouvv dat is gefchied mét zulk een vaft vcrdrach, óaf nieiïiant wie'erleeft het weder breken mach ; g 'taviusmijn vriend, is 't mo'gelijk met uw handen, ïs' te make" land, en tot een Zee de landen ? J)c "ïiogeïijk om doen Guftavius mijn vrund, Is'.1 gy den Hemel met uw hand bereykenkund ? Is',. ^^ijjk dat gy kund de loop des Hemels weeren? Is V ^S'ijk dat gy kund de Zon te rugge keeren > Be] ^s-lijk dat gy kund de Sterrenen deMaen, ïs V tten ^at zy na Gods weeren niet en gaen ? lSe J?°g'lijk dat gy kund van deze lage plaerze, Is't~°nder met uw hand weer naer den Hemel kaetze ? «Zoo^K^k- ^at gy.*:un(J flet water maken vyer ?
*a* t u mog'lijk zijn te trouwen Dianier. Guit. 'kZeg
|
|||||||||
304 ï o e ui è eH r ! i
Gulfa. 'k Zeg noch Heraclius gy fpreekt wel goede rede,
Maer reed'lijkheyd enftelc mijn krankheyd niet te vrede 3 *k Weet wel ik treur' vergeefs, en oft ik Ween en zucht, Ik doe als een die boud Kafteelen in de lucht; Ik ken 't Heraclius, mijn vrund, heel wel verzinne, Wat is 't ? de reden kan mijn quelling niet verwinne ; Vw raed is doch vergeefs, uw reden zonder kracht, Mijn liefde al te fterk, mijn weêrftant zonder macht 5 De wil wil Wel na raed, maer raed na reen niet leven, Mits zy mijn liefde geen voldoening kunnen geven j Dies ik Heraclius ten eynden raed en reen* Moet leven iri getreur, en fier ven door geween. Hem. Guftavius ik fp'eur gy krenkt verftand en zinnë. Gufta. Heraclius ik wil mijn Dianier beminne. Hcra, 't Geen gy Gultavus wild kan ymmers niet gefchièn» Gufla. Wie kan, Heraclius, het minnen myverbiên? ■ 5 He. Was 't minne, zoo die min 't gemind niet mach geniete11' Gufla. Het voedfel van de ruin vermindert mijn verdrieten j Heraclius, dewijl ik Dianira mis, Dunkt my ik fpreek met haer door mins gedachtenis. Hcra. Guftavius mijn vrund laet die gedachten varen, Want die gedachten zijn oorzaek van meer befwaren; Hoe gy daer meer op denkt, hoe gy uw quel meer voed* En hoe gy u meerqueld, hoe gy u meer mifdoet; ' Dies denkt niet op de min. Gu.'t Stact'niet in mijn vermoge 3
Heraclius. He-r. Mijn vrund. Gu. Heraclius haer oogen; Haer oogen ach! die zijn 't waer door ik ben ontroert ; Haer oogen hebben my de zinnen weg gevoert: Heraclius my dunkt gy kent geen liefdens krachten; Ha! als ik noch bedenk hoe vriendelijk zy lachten ; Met wat bevalligheyd zy zoetjes van ter zy, Haer lieve lonkjes pleeg te fchieten, laes! op my ; Heraclius mijn vriend, wat heeft zy fchoo'ne wangen ? Ach! wat een voor-hooft, daer gekrulde lokjes hangen, j Al weem'lend om haer mond?wat heeft zy poeflich vleyfc11 Heraclius daer's niet oft alles heeft zijn eyfch ; Haer oogjes kleyn en bruyn, haer neusje recht van P?"£» Haer kaekjes wit als fneeuw, waer op twee roosjes wafie,- Haer lipjes bol en glat, daer by koralig rood, Met al te dik noch dun, niet al te kleyn nocht groot; ^ |
||||
. VAN THEODOOR EN DIANIER. ^e$
*?a er mondje pas van wijd, aJbafter witte tanden,
£:e'i zilver blanke hals, fpier witte lange handen j ^ borsjes appel rond geregen by de krop, i~le deden my het oog zoo vaek daer vallen op j *Cler unprïoc ï/rvrt- *>n /m^l Af* fïöi-it-,/*>ïc irin ko/>t* I
|
|||||||||||||||||
g.-* mi it z-rtni^u ia vcci uuvci» liet gemien
V*oe mach het ander zijn dat niet en werd gezien ? yer<id. O zotte malle menfch • en is het niet recht mallen j i1 Zulke zotterny van minne te vervallen ? ipftavius mijn vrund, mijn vrund, wat is 't ? eylaes ! iren fchaduw en een fchim, maer trof, en wurmen aes; ^.Verwonder my dat men ter wereld menfchen vinde, ïT,e haer genegëntheyd aen deze dingen binde; |
|||||||||||||||||
j-en hand vol V rouwe vley fch 't geen rotte moet in d'aenj,1
|
|||||||||||||||||
^«at zoo veel verdriet, en zinne quelling waerd ?
V^ 'edelooze menfch •' die aen de luft gebonden, yieer als de deugd, vervalt noodwendig tot de zonde 5 ^Jt welke zonde volgt gewoonte tot het quaed, ^ 3er door de fflenfcfi geraekt in een bedroefde ftaets |
|||||||||||||||||
G
|
C8 my. die over thienmael twaelf jaren minde,
|
||||||||||||||||
p
|
|||||||||||||||||
w^navius mijn Vrund, waer die nu 'zijn te vinde ?
»faerzijnde oogen doch, en't tintelende licht, '*jfn 't vriendelijk gelonk, en lodderlijk gezicht ? ** aer kaekjens als de Roos? waer wemèlende haaren ? ^er zilver blanke hals geciert met blaeuwe aren ? ^ aer lipjes bol en glat ? waer zang en zoet gefpeel ? «^aer 't hooge voorhooft, met de haartjes blont en geel 2> - Q aer is 't Guftavius, mijn vrund waer is 't gebleven ? Q^'jk een rook, door wind, verftorveri en Verdreven. j-'i-ay. Heracliüs 't is waer. waerachtig ik beken, j^?1 ik door deze reen vry wat verandert ben; £jles bid ik laet ons gaen wat meerder hier van fprekeri,". °°r deze middel zal ik belt mijn quelling breken. Bmmn, Tweede handeling,
Guflavlttt*
"''' jUJEraclios heeft my beiaft met grooter Waercte^
* * Dit Edele gefchenk in dankbaerheyd. t'aeqvaerdëj Vh Die»
|
|||||||||||||||||
«$óS TOONEÈtSPEt
Dit, zeyt hy, is een Boek waerin te lezen ftaet,
Door welke middel men de min vetkeeri in haet j Dies zal ik deze gift met dankbaerheyd ontfangen■, En heb omdac te zien een hertelijk verlangen j Dies ik het open doe, om zien wat dat 'et zy, Heraclius, het geen gy hebt vereerd aen my. By opend eenpakxken, daer in vindende een "Bekkeneel,
Heraclius, de gift die gy my hebt gegeven,
Daer vind ik wie ik ben, en zijn zal na dit leven ;
Mijn vrund Heraclius dit gaeft gy my tot leer,
Dit leerd my dat ik ben een dienaer van mijn Heer j
In deze fpiegel werd, eylaes / te recht bevonden,
Een gruwel, en een fchrik, van min, van luft, van zonden 5
O menfch.' ó minne flaef '■ wat is het eynd van dien ?
Ey .'kom wild het met my in deze fpiegel zien;
O mini ó zotte min! wel eertijds mijn behage,
Hier leer ik dat ik nu u y delheyd beklage j
Hier zien ik wat 'et is, het geen de minne geeft;
Hier zien ik wat 'et is, het geen de minne heeft j
Een niet. die yet wat fchiind.een fchijn, een niet, een wezen»
Ach ! dat 'et niet en is ftaet in dit Boek te lezen.
O fpiegel! vvtter mijn ziel in ziet, De niet.vvaer op men 't oegefaei
"Eengreete wat.een fchim,een niet, Dat 's rijkdom, weüuft hoogeftw ten leven en eer>fterven ; Ah prickels tot delende ■, "Eenfiervenflerft men eer men leeft, De deugd dat is de rechte wat.
Wiefterft eer 't leven hem begeeft, 'tGemoet eëvreugt. de ziel een fch/i' |
||||||||||||||
Waer door den hemel vverdgevon
|
||||||||||||||
P*'
|
||||||||||||||
Tiie Bf./sl bet lovipvi evnia-n
|
||||||||||||||
Die %d het leven erven,
|
||||||||||||||
VERTOONING.
Theodoor, en Dianira leggen geknielt voor 't Geluk; 't Geluk yverdv0
de Nydigheyd te rug gehouden, om haergunjle aen de geknielde niet
te gunnen i geduerende de Vertooning werd dit navolgende,
van tentge Rep, gezongen
THeodoor en Dianier, Maer de GoddeUoze'üijd,
leeggen hier, ïulksfpijt.
|
||||||||||||||
Op der Pierden neergebogen;
Daer de vvankelbare Vrou, Garen wou,
t)ver bQtf&ebem medoogen g |
Doet 't Geluk te rugge keeren 5
Wat de tiijdigheyd vertnach. Kan men ach!
Aen haer botte werkt» heren; pik.
|
|||||||||||||
V A N THEODOOR EN DIANIER. jc7
£>aer fy -vromen mee verdrukt, En bttgcen 't Geluk vlier, bied,
ij En intrukt, Krijgt men niet, "fW'f Qeitik wel vesek zougeve-, 'ihuk werd door de üijdverdhve,
"üfdigbejd,
\?'h^> Mijn macht brengt vee! te weëg.dies ik in deze tijde'
^ch nauwelijks een uur het licht des Hemels lijde ;
v. °or qua gewoont waerin ik zelfs my heb gebracht,
£n fneeft mijn wèrkgepleegt in de vei hole nacht 5
Jj Zoek de duyiterheyd met nare omme-wegen,
>rj? dat het geen ik zoek, te beter word verkregen;
J? fchuw het licht, vermits de duyiterheyd my ftijft,
>, tn dies wil mijn bedrog door haer verholen blijft j
5 Ben yder wel bekent, en draeg dees maeg're kaken,
^ermits ik my bemoey met Goctdelooze zaken;
>:e Vromen haer verdriet, te werken, is mijn werk,
11\ mijn verdriet dat is als ik haer voorfpoéd merk j
>? l knaegd my als ik zie een ander Luk genieten ;
rv aet niy moeylijkheyd, nocht arbéyd niet verdrieté, '
vJ11 hem, die 'k niet en gun, te krenken in zijn eer,
jiai)l als die valt, zoo valt ook zijn geluk ter neer 5
jf.ly niet dat 'er een tot hooger eer zal ftijgen,
A s *k hem gun dat hy, hier levend, zal verkrijgen j
^>s 'Hy de lult ophitft te werken eenig quaed,
.'°o neem ik dan te hulp de macht van al mijn raed
|
||||||||||||||||
aet van de liftigheyd déoppërfieïs gezete,
|
||||||||||||||||
Tj
|
||||||||||||||||
'e njefcft bedenken kan als and're niet meer weté;
|
||||||||||||||||
y »
|
'eft dees is Lev-pen-tael. die door de lift bedacht.
|
|||||||||||||||
^Iquaedheyd, na mijn wil, en lult, heefc uytgewrocht 5
^an heb ik achter-klap, die wonder is bedreven, £j'n my tot Nijdigheyd een goede raed te geven; •pee*> drie zal ik met kracht gebruyken, om door haer, ■e brengen Theodoorin rampfpoed, en gevaer. Simeni DERDE HANDELING.
y, Theodoor.
' 'V^ Vreugd en is,eylacs! zoo haeft noch niet verkoren,
jjj A^Oft ongeluk dat is daer tegen al geboren j V^/f ?''n no°gfte vreugd van mijn begonne ftaet, lcWelijk wéér om laeg, mïrs my hec onl«k ilaet 5 V« 2 Mj
|
||||||||||||||||
ge8 TOONEELSPEC
My is op deze dag bedroefde tijng gefchreven,
Dat my een Schip ter Zee met goed'ren is gebleven;
Daer op de Nijdigheid haer birze tanden wet,
En my, waerdat zy kan, haer valfcheftricken zet;
Oy my ellendig menfch.! waer toe is my gekomen ?
Het geen 't Geluk my gaf, dat is my weer benomen ;
Ontblooi van al mijn goed, berooft van 't geen ik hadi
Verlaten heeft het my het geen dat ik bezat;
Geen menfchenik vertrouw, 't zy Vrunden ofte Mageri,
Die ik in 't minftedeei mijn ongeval durf klagen j
Zal ik dan dit verdriet, en over droeve rou,
Verfwijgen voor mijn Lief, en eygen Echte Vrouw ?
Ö neen ! 't en kan niet zijn, mits wy zijn on verfchcyde,
' En 't geen den een gefchied, eylaes! dat treft ons beyde;
Daer komt mijn Dianier, 'k verander mijn gelaet.
DU Mijn Theodoor, mijn Zon, mijn licht, mijn dageraed»
The. Mijn Lief, mijn Dianier, ó ziele van mijn leve !
2>m..Ö leven van mijn ziel! gy moet my 't leven geve,
Mits ik my eenig hier by vreemde luyde vin,
Daer ik alleen mijn Lief, mijn Theodoor bemin ;
V trooft mijn leven voed, op u ftaet mijn vertrouwe.
"ïhe'i Veel trouwer als de Mans bevind men vaek de Vroutfs'
De liefde van een Vrou, Mans liefd te boven gaet 5
Genomen Dianier ik quam tot kleyne ftaet,
By na in arremoed van yeder een verlaten,
En dat in plaets van gunft 't Geluk my quam te haten 5
Dat druk en ongeval, verdriet, en ramp van als,
My quamen op het lijf, en vielen op den hals;
My roofden eer en goed, ja floegen my met plagen,
De vraeg is Dianier, hoe gy u dan zoud dragen ?
Dia, Genomen Theodoor gy raekren in verdriet,
Alwaer't ook tot'er dood, ik en verliet u niet;
'k Heb u mijn trou beloofr, mijn trouheid zou niet wijlceft
Maer in de meefte nood de aldertrouwfte blijken ;
Datis de rechre proef daer trouvvheyd blijken moet,
Wanneer de menfch vervalt in druk en tegenfpoed;
ïk acht geen rrouheid trou, als die de rampfpoed diende,
In nood komt meeft te pas gerrouwigheyd van vriende ;
Maer 't werd bevonden , dat de vrundfchap heel vervreenw
Wanneet het los Geluk haer gaven weder neemt j *_
Zij"
|
||||
j.. VAN THE O DOOR EN D I A N I E R.' -309
„'in dit geen vrunden die de vrundfchap, laes.' verdoemen ? jC.ch ja! onwaetdig dat men haer zal vrunden noemen; ple zoo lang vrunden zijn als weelde weiluft voed, !>.? £00 lang als de weeld haer alle vrundfchap doet. \ .f' Mijn Engel die zeyt recht, raaer ik heb het vertrouwe,
w 's nood «juam aen de man gy zoud u woord niet houwe j >|aer vind men hedendaegs een menfeh die zoo getrou,
f*'s Dianira zeid, in nood zich topnen zou ? j/at Vrou zou aen de man zoa groote liefde drage ? j'3' tZou Dianira zijn; die om u te behage, \\bulken or.geval zou wezen wel gemoed, j et u mijn Theodoor, tedragenzuer,enzeet, J1 dat om dat ik u lief is proeve zoud verliene, vjp dat alzoo mijn liefd Ii'efds looning mocht: verdiene j jyant dat is liefdens aert, dat trouwheid büjkt ifi nood, jJes ik met u, uit liefd, en trouwheid, ging ter dood. y^f« O trooft! ó zoete trooft.' ó blijdfehap in het lijden! v^nneer het ongeval mocht Theodoor beftrijden j A,Strooit begeerd ik meer, in d'alder-grootfte rou,
A ,s rny mijn Dianier alleen maer rrooften wou -
qs dan denHemel had voorzien om my te plage, A ?rooft! als Dianier my die woud helpen drage ;
•j- . •' Hemel, tuigt mijn Lief uit tranen die ik ilorr, « Ulgt Dianira doch't geen Theodoro fchort;
Q-" •' zuchjes wild voor my aen Dianira fpreeken, gft kan dat niet gefchiên, zoo laet door oenig teeken," $^erken Dianier wat droefheid dat ik draeg. jA'v droefheid is de mijn, dies bid ik Lief, ey klaeg! ^^g my doch wat dat u mijn Lief is overkomen. ■j.,' Ach! Dianira Lief, ik ben helaes •' in fchromen,('t ook zy, Jk°ni-decken 't geen my fchort, D/. Schroomt nietj't zy hoe Th? tu z''n getrou> vertrouwt gy maer op my. Di^T -es'" vvat za' ^ ^oen ' ^ w^ en ^an 'ta^et zeggerio 1%e ^z'ln u hert doch niet voor my verborgen leggen, j^!: £00 ik het u ontdek, koom ik in meer verdriet, £>< T° a^ ' miJn Dianier, ik durf het zeggen niet. j^ndien gy, Theodoor, u nood my niet wild klage, Mo* -Ö U ^'ert a^een u droevig onluk drage, Y et.lk, ach leyder! dan uit droefheid gaen ter dood, - ^ts ik u mijn Lief, niet helpen mach in nood. Vu 3 ïfood.
|
||||
aio TOONEELSPEI.
"the. Zoo wil ik liever u, mijn nood te kennen geve ;
Ach ! Dianira, was u Theodoor om 't levej
Ach! had ik u mijn Lief, mijn Engel, niet getrouwt. *
pi. Hoe ! is 't ons Houvv'lijk dan't geen Theodoor berouvV ■
Tft.Nei Liefjmaer dat gy moet door die dees droefheid u£
Di.'k Wil na desHemels wil mijn willens neiging make; (K '
Is't lijden, druk. oft ramp, hoefwaer 't ook wezen kan,
't Geen u mijn Lief betreft, neem ik gewillig an.
Tbt. Al waer 't mijn Lief dat my de gantfche wereld haten ?
Al waer't dat ik moft zijn van yeder een verlaten;
Al waer 't dat Dianier mijn Lief my zelfs verliet,
Zoo moet ik nu aen haer uirklagen mijn verdriet ;
Ach l Dianira Lief, ach ! waer ik noyt gebooren,
Had ik u Dianier niet tot mijn Bruid verkooren,
Zoo had ik noch wat trooft, en leed alleen de pijn,
Die gy hu, onverdiend, laes ! moet deelachtig zijnj
V Theodoor die is berooft van al zijn have,
Zoo dat my d'armoed maekt een flaef van alle flave j
Al 't geen my het Geluk gegeven heeft wel eer,
Dat heeft de Nijdigheid my nu ontnomen wcér;
Ik ben berooft van als, k heb min als niet bchouwe,
'Dt.ln hem, die 't zoo belieft, moet wefen ons vertrouWC}
Heeft het den Hemel zoo met Theodoor gevoegt,
Waer is 'er beter raed, als daer in wel vernoegt ? , J
ÜV.Wat raed mijn Lief,wat raed om zo volmaekt te we'
Dk. De befte raed mijn Lief d;it is den Hemel vrezen ;
't Heeft God alzoo belieft, God is zoo rijk als goed,
En kan ons geven weer geluk in tegenfpoed;
Die God, die goede God, die ons nu heeft geflagen,
Dié kan verzoeten weer't geen wy nu moeten dragen;
DiesfleltuhoopinGod, metGodezijtre vreèn,
Wiens goedheid weder geeft zijn zegen, door gebeên ;
God flaet zomwijl de menfch tot ftraffe zijnder'zonden,
Door ftraffe werd berou, en Gods gena gevonden ;
Onluckig is hy niet die van't luk is berooft,
Maer die in't ongeluk Gods goedheid niet gelooft;
Door Godes goedheid werd de menfch zomtijds geflage '
ïa word van hem verzocht met lijen, en met plagen;
öp dat de menfch hier door tot kennis word gebracht,
En door de kennis zijne zaligheid betracht j . j, ]
|
||||
VAN THEODOOR EN D I A N I E K. 3H
èch .'Theodoor fchoon dat ik waer geteelt van Eed'len, £n aioft met u, door nood, nu bidden gaen, en beed len j *a> hebben tot mijn fpijs maer een droog ftiikje brood, £00 blijf ikugetrou, mijn Lief, tot in der dood. TS O oneeluckig menfch •' wat wil 't met my noch wezen, ^h Dianira! Lief, ik ben vol anxt, en vrezen, £ls dat u Vader ons, in dit ons ongeval, > ^in byftant, en zijn gunft onwaerdig weig ren zal. X droeve bitt're itrijd ! wat baerd gy ramp en quelle ; V dood! komt Theodoor ter Aerden neder veile, £uk my de Ziel van t lijf. hu 't onluk my dus ilaet, £n nu ik ben berooft van goed, van eer, en ftaet j > ik verfchoven moet hier op der Aerden leven. 5* Wie u bepeeft, mijn Lief, ik zalu met begeven j ** loof en fweer u trou, getrouwheid tot er dood, £* moft ik ook met u zijn in de grootfte nood, ^acr m een fterflijk menfch op Aerde kan geraken i £ Wil mijn Vader onze ftaet bekent gaen maken, ~P hoop hy ons een fteun, in deze rampfpoed zy. Jf. Mijn Lief, mijn Dianier, mijn Engel, looft het vry, I Vader die zal zich te zeer hier in vcriteuren, ^ ons en zal van hem, zorg ik, geen hulp gebeuren. ?'"• Ik ga na Vader toe, op dat ik met hem (breek, {^ht dat ik hem beweeg, met tranen, en gelmeeK; ft hoop mijn Vader te bewegen met gebeden, £>e zich om mijnent wil zal voegen na de reden. ***• Ga heen mijn Dianier, den Hemel u geleyd. §-Ik gaVertroiwt opGod. Tfc.Ey Ibreng mydorhbefchetd, ?oo rTaeft gy antwoord van u Vader hebt ontfangen,
}'^t ik met hoop, en vrees na d'uytkomft zal verlangen j ^ch! dat den Hemel gaf, dat gy goetijdmg bracht. Di- Ik ga met deze hoop. Tb. En ik u zoo verwacht. VIERDE HANDELING-:
TloKentim, Celeftyn, Emmenns, Dianira.
Fl°-OYziituzelven, Dianier, op't hoogfte tegen, [ n *OTEn onbedacht rot uwe qualijkvaert genegen j
^ Weet niet-wat gy wild, gy weet niet wat gy doet,. ^7 doolt in 't geen gy wild', dies ik u raden moet ; Vu 4 Heen;
|
||||
3t2 TOONEELSPEL
Heeft Theodoor verbeurt, hy mach zijn ftraffe dragej
Die op zoo loffen grond zijn welvaert doifte wage,
Is hy nu naekt en bloot, ik en ontbloot my nier;
Het Spreekwoord leerd ons wel, voorlicht ontwijkt verdriet $
•En wie voorzichtig is bevrijd zich van 't onibloQtcn.
ilianir. Hoe Vader ,' wild gy dan u eygen kind verftootert.
Tlortnt. Niet u, maer uwen man, die ik niet langer ken.
Dïanicr. Denkt gy dan niet dat ik zijn Echte Vrouwe ben ?
ïlorent. Die kend gy blijven, en by ons alleenig leven.
i)iamtr. Ik hoor wel, zoo moeit ik mijn Theodoor begeven»
J/o. Och ja! Dia.Ö neen ! ö neen! dat zal,noch 't kan niet zij"'
|s 't ongeval voor hem, zoo is het ook voor mijn j
Zo» ik mijn Theodoor, in't ongeluk, verlaten,
Zoo moft ikzelver God, en Gods geboden haten ;
Meer ftraf qaam my dan roe, r.ls my nu wel gefchied,
Verlaet ons het geluk, mijn Man verlaet ik niet.
Cel. Verlaet hem voor een tijd, enfeheyd voor een'ge jaren;
Tot dar gelegentheyd hem weder doet vergaren,
*t Geen hy verlooréYi heeft-Dianir.Ey moeder i my verfchoofl'
En gun, dat ik- n hier u doling in beroon;
Hoe kan den Hemel zulk een menlch zijn zegen geve,
Die niet na Gods gebod zich voegen wil te leve ?
% Heb Theodoor getrout, en dit vereyfcht de Trou,
Dat in de tijd van nood, een Echte Man zijn Vrou,
Een Vtouhaer Echte Man, 't zy ongeval, 't zy plagen,
Die lallen, tot'er dood, malkander helpen dragen;
Wenfcht gy mijn Theodoor in beter ftaet te zien,
Zoo is het noodig dar gy ons de hand wild biên.
Emme. Hoe Zufter ? Theodoor verftaet hem geene zaken,
Waer mede dat hy kan weerom tot ftaet geraken ;
Dus is het beft, zoo gy van nood wild zijn bevrijt,
Dat gy van Theodoor u af-fcheyd voor een tijd,
Zoo hem 't Geluk weer diend kund gy u by hem voege.
ï)ïanier.'k Hoop immers Sufter, dat gy u zult vergenoege,
Doot reden, en Gods Wet, hy is mijn Echte Man,
Zoo dat ik, Zufter, dat met God niet doen en kan;
Heeft hem den Heer verzocht met ongeval, en plagen,
°k Ben fchuldig Theodoor die laft te helpen dragen ;
Is 't dat ik wil met hem Geluk deelachtig zijn,
Waerom en zou 't verdriet niet hallef zi jn voor mijn ?
'k Het
|
||||
VAN TH E O D O O R E N DUSIH?: 313.
* Heb hem voor God getrout, ik zal hem niet verlaten, h*l zou my, al wat leeft daer om op 't bitterft haten1; ? Vrees God meer dan den menfch.wie God voor al bemind *s zeker, dat hy God in alle dingen vind 5 S^aer wie dat buyten God zijn hulpe wil verkiezen, p11 zoeken 't by den menfch, zal God en menfch verliezen ; ^>od is getrou, zqo wy maer zijn getrou aen God> in het volbrengen van zijn Heylige gebod; *n Zullen, fchoon hoe fvvaer ons 't onluk mocht verdrieten, £'s ons den menfch verlaet, Gods trouwigheyd genieten j £an 't dan niet zijn dat ik mijn ouders trooft geniet, <~oo hoop ik dat my God zal trooften in 't verdriet. fWw.Indien gy Dianier u opzet niet wilt derven, $jt zeker, dat ik u zal van mijn goed onterven; ~'es laet u raden, Celcftij». En wild na u Ouders hooren- TWMer. En doet gy 't, Zufter, niet, zoo is u hoop verlooreru ■J""'ir. Ik fteun op hoop in God, en vrees het ongeval, 5n Weet niet hoe ik my belt hier in dragen zal j £a' ik dan in verdriet, en ongeluckig klagen, > ^rüi)ten dus mijn jeugd, en ook mijn jonge dagen? iWaer belt, als ik de zaek met reden overweeg, ^e blijven hier, tot Theodoor een middel kreeg, p erdoor wy eerelijk ons kunnen onderhouwe; » enotnen dit gefchied, zoo breek ik niet de trouwe; ■£ Waer beft, als ik 't bedenk, wil ik het dan beftaen ? j;een;waerom Dianier ? het mach wel zijn gedaen; ^ blijf van Theodoor, 't is beft ik het zoo make.
"""o-. En zult hier do.or in uwe Ouders gunft gerake, %hme
Theodoor.
|~-T Oegeluchig is die menfch, VVaerom zoektgy vvseld, ,-.■•;
jy."*- Die zijn vvenfch, Zonder ruft,
jfCf en fielt 0p Aerdfche dingt 5 Groote Schmten^veypig vvaerdigf.
m* door 't Heylige gebod,
Pp. v<tn zijn God , Waerom mind u zot begeer, "'dds luften kan bedvvinge. Werelds eer ?
Waer op moedig moed gedragen ?-
""^dfche Worm, Schepfel Gods, Hoe geacht, en hoe ge-eert,
Of,. , VVaerom trots, Het verkeert, **e6'«a»J tnBeovaerjig? Schielijk vverdgy nekgeflagea-
|
|||||||
Vu j
|
|||||||
Pact
|
|||||||
^14 T O O N B K £ S P E t
Daer zien ik Emmerens, wat tijding oft zy brengt ?
Jk zie dat haer gelaet met droefheid is gemengt; Mijn Zufler Emmerens, ik kom by u met vreze, Om hooren hoe het met mijn Dianier mach weze. Tm, Fy Theodoor.' dat gy dus (chand-vlekt ons gedacht, Dies van mijn Ouders gy voor eerft geen trooft: verwacht j En ook heeft Dianier, mijn Znfter, voorgenomen, Dat zy by Theodoor niet weder denkt te komen, Voor en al eer dat hy een goedemiddel vind, Waer meê hy rijkelijk zijn onderhouding wint; Derhalven Theodoor zich vrylijk mach vertrecken. The. Eer zal de aerde my een legerfteê vetftrecken, Om flapen voor haer deur, en ruften op de ftraet, Eer Theodoor vertrekt, oft vanzijn Vrouwe gaet; Mach my zoo veele gunft oft vrundfchap niet gefchiede, Dat ik haer fpreken mach ? veel minder zal ik vliede, Oft fcheyden van mijn Lief, en Echt getroude Vrou ; Al waer het ook dat ik van armoed moeten zou, Vit fchrale water-beek mijn droge dorft verzade j Gebruiken tot een fpijs de kruiden en de blade, Die d'Hemel, door de Aerd, zoo mildelijke geeft, Op dat zoo Theodoor van Godes gaven leeft; O arme Theodoor ! berooft van luk, en ftaten, Van menfchen, vrunden, ja mijn Echte Vrou verlaten, O Emmerens ! hoe onbekent is u mijn fmert; O Emmerens! mach dit u Vader van zijn hert ? O Emmerens.' hoe kan u Moeder dit gedogen ? Heeft zy een Tygerin dees wreedheyd afgezogen ? V Moeder, Emmerens, toond uyt haer wreed gemoed, Dat Dianira is in wreedheid op-gevoed ; Js 't mog'iijk dat my zou mijn Dianier zoo haten ? Wel aen, verlaet zy my ik zal haer niet verlaten; Mach 't dan niet zijn dat ik mijn Vrouwe fpreken mach, Zoo groet haer dan van my, en zegtze goeden dag; Schoon dat zy van my fcheid, mijn Ziele blijft haer eygerc, Die zoo lang als ik leef, tot haer in liefd zal neygen ? Ik ga in eenzaemheïd beweenen mijn verdriet', Verlaten van de menfeh, maer van mijn God noch niet; Ey •' groet haer noch van my, die nu om haer moet dolen, Zegt dat ik wënfch dat zy den Hemel blij ft bevolen. E»»i*K
|
||||
VAN T H E O D O O R EN DUSIE». 3'f
?"»• Ik ga, en doe alzoo als gy van my begeert. Binnen,, The. Nu zie ik wat het is wanneer 't Geluk verkeert 5
Nu ik van vrunden zou de meefte vrundfchap zoeken, ^jjn 't vrunden die eylaes - my voor den Duy vel vloeken 5 poch, oft ik menfchen trooft, en hulp van vrunden mis, Wat hulp gebreekt my doch, zoo God mijn hulper is? Oft mijn benijder vloekt, en fcheld op 't aldetboofte, tSchaed niet wie my veulrukt,als God my maer wil trooflc^ Oft my de haet en nijd vaft treden met de voet, Ten fchaed niet, zoo God wil dat ik het lijden moet 5 Oft my de achterklap met lafter zoekt te fchade, ^Vat fchaed het, zoo het God verzoet met zijn genade? Oft wangunft my verdrukt en niet dan bitter gund, Ten fchaed niet goede God, mits gy 't vergelden kund ; Oft ik nu fcbdhd, en fmaed, fpijt, lafter, oneer lije, Ten fchaed niet, zoo my God in 't Hemels doet verbbje; t>e meefte nijd en fpijt doet my mijn eygen bloed, Wat fchaed het zoo gy 't God met Hemels weer verzoet; k Verzet het al in God, in God ftaet mijn vertrouwe, 1 Zy wat my overkomt aen God zal ik my houwe ; JVtijn krankheid maek zoo fterk,Heer, dat ik machtig zy. Te lijden met geduld al't geen gy over my Laet komen, goede God, want door geduldig lijen, Geniet de Ziel van God, een Goddelijk verbüjen ; hierom hoop ik door God met Goddelijke reen, *n alle tegenheid te (lellen my te vreên; O Dianira.' die de armoed zoekt t'ontwijkea, En uwe trouloofheid u Theodoor doet blijken ; Gy gaet my afin nood, en waend dat gy ontvlied, ^e droefheid die u is door Theodoor gefchicd ; yiucht waer gy wild, gy kunr Gods ftraffe niet ontvliedc, E>oor wien u tot een ftraf, een quader kan gefchiede ; Gy zijt mijn Echte Vrou, en fchuldig, na gemoed, ^00 lan^ik leef met my te dragen zuur, en zoet; JMaet ach! waer is 't gemoed ? waer zijn gefworen Eedc, *^e wy in onzeTrouhier op malkander dede ? {pat d'een den ander niet zou afgaen in de nood, ^aerin geluk, en druk, trou blijven tot 'er'dood ; ^oo lang de voorfpoed diend, werd Trou en Eed gehouwc, ^aer als her onluk komt, vergeet men, Eed, en Trouwe; Ver?
|
||||
gjS T O O N E E t S P E t
Vergeetze zoo gy wild, gy breekt de Trouw, ik niet*-
Wie druk door zulks ontwijkt, vervalt in meer verdriet. Guftavius, Dianira.
Gup. Ach! Iufvrou Dianier, uw droef heyd is my Ieet,
En fmert my in mijn hert het geen den Hemel weet. Dm/, Guftavius, eylaes I ik proeve hoe de dinge Des werelds zijn onvaft, en vol vernnderinge; Nu wee^ ik dat hy dooit, zoo wie dat zich verlaet, Op tijdelijk geluk, op rijkdom, eer, oft ftaet. Dees dingen al te zaem kan ik niet anders noemen, Als vreugde vol verdriet, oftcierelijke bloemen. Die in deZomer-üjd heel cjerelijke ftaen, Maer vallen los ter Aerd, als haer de Winden flaen ; Hoe luckig acht die menfch zich zelven wel te wezen, Die, na de Wereld, is tot eer, en ftiet gerezen, En die 't al heeft na wenfch, het zy wacr hy 't begeert, Zoo dar hy als een God van yder word ge-eert j Wat is 't eylaes! wat is 't ? want dagelijks wy leeren, Hoc-rgroot datyemand is, de voorfpoed kan verkeeren; Daer leyd dien Aerdfchen menfch met al zijn werelds ee?» Daer leyd zijn groote macht, en al de Iuft ter neer; Die in de voorfpoed wierd van yder aengebede, Word van de minde menfch in tegenfpoed vertreden Guftavius! denk doch waer is 'er meer verdriet, Als dat een vroom gemoed dit ongeluk gefchied. Gufl. De wereld hedendaegs is niet gelijk voor dezen, De menfchen niet gelijk zy plegen wel te wezen j, Dies in het kort gezeyd, geeft reen getuygenis, Dat het gefchied, mits in de menfch geen liefde is. DiJ«. Ey! wild Guftavius met rede zulks befluyte. Gift. Dewijl de deugde moet uy t rechte liefde fpru\ En dat 'er by den menfch geen lïefd gevonden werd, Zoo oordeelt yder na de luften van zijn hert, En niet na deugclcns wet j want deugde volgt de rede, De reedlijkheyd verfchoond de menfchen die mifdedeü, Indien de mifdaed niet door moedwil zy gefchied, Want by de reed'Jijkheyd en geld die mifdaed niet j t Mifdoen is tweederley, en kan ook zijn bevonde, Dat mifdoen fchandijj is, en fchande zonder zonde. Dia, Guit
|
||||
. ?AN THEÖDOOR EN GtANISK. j.ijp
^a«. Guftavius fpreekt vreemt, hoe zal ik dit door-gronde,
~*4c zond geen fchand en is, en fchande weer geen zonde ? z"fi« Wat dar de zond belangt, in tweederley beftaetj ~e eene zond gekhied uy t luiten tot het quaed, ?1 d'ander kan gefchiên onnoozel, zonde; wete ; ~°nd die onwetend fchied, en mach geen zonde heete ; ?oe wel eendeugdzaem menfch onwetend zonde doet, *ty het onwetend volk een zondaer wezen moet; £etigaende nu de fchand is verr' van zond verfcheydej ?fi ookis zomtijds fchand en zonda wel van beyde*; *^aer mits dat fchande meê verdeelt word tweederley; ~Oois fchand ook geen zond gelijk ik u dat zey; j^an is de fchand geen zond als deugdelijke menfchen, P.°or valfcheyd, oft qualuft, niet fchandelijks en Wenfchen * ^Jochtansdoor ongeluk vervallènin een fchand, ~ie veele noemen zond, doch door haer mifverftand. Dia;
|
||||||
!?et menfchen leven is niet als het eertijds was:
■Jpt 's minder in de liefd gelijk wel eer voor deze,
f!ch i vond men meerder liefd,de fchand zou minder wezeg
y ant zoo daer yemand in de (chand onnoozel raekt,
fje menfch word fchandelijk, en eerloos uyt-gemaekt,
■jf an die, die hem meer haet als liefde wil betoonen,
f^e haet vergroot de fchand,en liefd zal fchand verfchoonenj
y'erkomt dan wel te pas dat haer de fchand verwekt,
I a«r fchand integendeel door liefde word bedekt j
£ de voorleden eeuw de menfchen men niet vonde,
r°o liefdeloos als nu, vol haet, vol twift, vol zonde,
jK |e fchande brengen voort; haet en vervloekte nijd,
j. Ie Waren noyt zoo groot als nu in deze tijd ;
j^jaer liefde vond men meer, dies was de fchande minder,
G'ts ?°yt de haet als nu, de Menfch deed zoo veel hinder |
A""' 't Is zoo gelijk gy zegt, maer dit geftek ter zy j
qC" • Dianira ach7 hoe zal 't doch gaen met my ?
ültayius, eylaes '.gevoelt zijn oude vonken,
jjt» nieuws ontfteken door uw lieffelijke lonken j ^ oude liefd beweegt op nieuw my weer tot minj
*"»• Guftavius ftek deze grillen uy: uw zin j
Denkt
|
||||||
?%$ f O tl H B E t S r t 1
Denkt dat ik ben getrouwt. G«/?.Te meerder dat ik brandt 5
Dia. Guftavius! Ga/?. Mijn Lief.' Dw.Guftavius, 't is fchande»
Dat gy my noemt u Lief Guftavius, ey fvvijgt.'
Ga/?. Mijn oude Min. eylaes ! weer nieuwe kiften krijgt;
Ach.' Dianira, ach ! dat ik u eens verklaerde,
Hoe dat ik, nu gelijk ben uyt-gedroogde Aerde,
Die door de hette gantfch verdroogtis, en verftikt,
Maer door dé vruchtbaérheyd van uwe Min verquikt.
Dia. Guftavius, ik bid u wild den Hemel vreezen,
't Geen gy aen my verzoekt, onmog'lijk 't kan niet wezen,
'k Heb Theodoor getrouwt, hy is mijn Echte Man,
Zoo dat ik u verzoek doch niet volbrengen kan;
't Is waer dat ik wel wenfch dat ik u had genomen.
Gup. Zoo waerd gy, lufvrouw, nief in dit verdriet gekome"»
En zoo gy van verdriet wild wezen rioch bevrijd,
Zoo mind Guftavius, uw Theodoor tot fpijt;
Laet fny, 't geen hy genoot, ach! Dianier geniete,
Ik fweer 't dat ik u zal vcrloflen uyt verdriete,
En droeve moey'lijkheên, waer in gy zijt geraekt,
Indien gy my bemind, en Theodoor verzaekt.
Dia. Guftavius hoe zou den Hemel dat gedogen ?
Guftavius eylaes.' hoe zou ik zulks vermogen ?
Te geven u het geen ik gaf aen Theodoor,
Aen wien dat ik mijn Trouw met diere Eeden fwoor j
Eylaes! waer Theodoor gefcheyden uyt dit leven,
Zoo mocht ik u, na wenfch, mijn zelven overgeven.
Gup. Voldoet my Dianier, en blijft nochtans getrouwt,
Laet my genieten 't geen gy evenwel behoud*
Dia. Wat 's dat ? Ga/?. V min.
Dia. Mijn min ? GulL V minne aen mijn luften j
Geeft my , 't geen Theodoor zijn luft zoo dikmaels blufteö»
V Lichaem, Dianier.
Dianir. Guftavius, wat nood,
Dat ik u zulks gaf waer Theodoor maer dood.
Ga/?. Indien gy u met my ten Echte wild begeven,
Ik fweert ik Theodoor zal brengen om het leven.
Dia. Guftavius, ó neen.' zijn dood en wil ik niet,
Schoon ik om zijnent wil moet lijden dit verdriet j
.Ën moet in eenzaemheyd om zijnent wille fwerve,
Daer ik de lieve luft van zoete Min moet derve j .. ^
|
||||
^ VANTHEODOÖR EN DlANIER. 319
jOchtans vermach ik niet van wegert mijn gemoed» >.at gy mijn Theodoor in 't minfte deel mifdoet j Gaïik mins luft gebruyk, dat zijn naturens Wette. jj'^" Die 'k hoop my Dianira niet en zal belette j jT ! gund my het vertnaek van uwe lieve Min, £,le 'k zoo lang heb betracht, mijn hertens Afgodin." j*«. Gy wild dat niet behoord, doch d'oude liefde trekt ^y tot genegentheyd, die minne-luft verwekt. |
|||||||||||||
VYFDE HANDELING.
Theodoor lezende in een 'Boeksken.
|
|||||||||||||
21
|
|||||||||||||
O Zoete Poëzy! ó Rijmpjes die my raekt!
O Rijmpjes! die mijn hert in clroef heyd noch ver* vj zegt dat wetelds luft, en Rijkdom vergeleken, (maektj j erd by de Doorenen, v.'iens fcherpe prickels fteken, j^ perzen aen het vleefch, datzoo de Rijkdom doet, j^e Ziel, als men haer nier gebruykt gelijk men moet; ^e armoe noemt gy Rijk.haer droef heit noemt gy vreugde, Sps Rijkdom zonde baerd, en armoed ftrekt tot deugde 5 j, e t«genfpoed maekt rijk, gelijk dit Rijmpje Ieerd, |
|||||||||||||
J^its tegenfpoed in vreugd, Rijkdom in druk verkee
|
srd5
|
||||||||||||
> 'uckelooze menfeh! iukzaligis u leven,
•p diengy willig u tot d'armoed kund begeven j b? duldig 't lijden lijd, het zy hoe dat gy leeft, |V)k, arrem, droevig, bly, uw wil in Gode geeft 9 J?°e luckeloozer hier, hoe luk-rijker hier nader j^e Ziele wezen zal in vreugd by God den, Vader; j^le door de Zone Gods de menfehen heeft geleerd, ^ at tnen door lijen, en verdriet ten Hemel keert 9 £n °p dat die volbrocht zou worden in dit leven, jy0, heeft God aen den menfeh zijn Heü'gen Geeft gegeven 5 j l° s menfehen Ziele fterkt, in lijen, en verdriet, J druk, in tegenfpoed, 't zy wat de menfeh gefchied ,
Jtt moet, en kan de menfeh, door Gods Geeft, leere dragen, ïnd,en ^aC ^ meE God te leven, heeft behagen: jur len den menfeh betracht zijn Ziele zalighey d, Q^t dragen met geduld, al wat hem God op leyd : j^^pd! 't heeft u belieft my dit verdriet te geven, % ik door tegenfpoed nu moet in armoed leven % Ik
|
|||||||||||||
32q T O O N E g L S P E %
' ïk vïnde nergens trooft, een yder my verfmaed,
Mijn Vrou, mijn Echte Vroa, eylaes l my zelfs verlaei; Van yder een veracht, van yder een verlaten , Mijn naefte vrunden zijn 't die my op 't bitterft haten ; , De noyt vernoegdé Nijd heeft dach noch nacht.geen ruft, Om aen my arme menfch te boeten wreedheyds luft j °k Heb niemant op der aerd tot wien ik my mach keere, Maer roep alleen tot Göd, uw wil gefchied, ó Heere! Ik blijf mijn God getrouw, die niemant laet in nood ; Én bid alleen, ó Heer! geeft my maer dag'lijks brdöd, Van herten ik,vergeef, die ffiy in nood befwaren; Vergeeft my God, g'lijk ik vergeef mijn Schuldenaren^ Gewillig lijd ik dan, fchand, lafter, fmaed, oneer, Vermits gy 't, onverdiend,; geleden hebt, ó Heer! Maer ik, het wel verdien, bid God, toond my genade, Én tot befluyt, ó Heer! verloft my van den qüade ,• Ik wenfch mijn Heer geluk. Augufl. God loons u Theödoofi Tbc, Ach! Vader mits ik n zoo garen fpreken hoor, °k Verzoek uw reed'lijkheyd gelieve te verfchoone, De ftoutigheyd, die ik u waerdigheyd betoone. Augufl. 't Is Theodoor mijn plicht dat ik gedienftig bén;, Al wie ik met mijn hulp ten dienft verftrecken ken, Dies gy vrymoedig meugt verzoeken u begeere. The. Zeet garen wenften ik met u te redeneere, Van 't geen de Ziele trooft, of't geen de Ziel aengaef,' Wanneer den menfch vervalt in een bedroefde ftaet; Ik heb mijn Heer zomtijds, en dikwijls leggen male, Op 't geen met mijn verftand ik niet kan achterhale , Hoe dat een deugdzaem menfch oprechtig van gemoed. En levend in Gods vrees ziin vlijt, en befte doet, Om eerelijkzich met zijn winften te geneere, Doch alles te vergeefs, gf-liik de tijden leere,- |n 't tegendeel men vind weet menfchen quaed, en boos, Vervreemt van God den Heer, en leven Goddeloos; Nochtans het Aerdfch Geluk, diend haer na wil,en wenfch«j 't Geluk, 't is vreemd dit ma.kt haer eerelijke menfche j En zoo een deugdzaem menfch in tegenfpoed géraekt, Men ziet dat tegenfpoed zijn deugd tot fchand'e maefo 5 Kan voorfpoet Godloofheyt veteeren,en verfchoone, .. Waerom kan tegenfpoed, deugt geen veïfchaoning toonc:. . |
||||
▼ AttTHEÖDO'Oft'E&D'lAHIËR. 3 ir
:»"• Wanneer een Ghriften menfch zijn rechte püdit voldoet, Weet gy wel Theodoor hoe hy dit nemen moet ? Stelt
maer de geeft te werk, niet 't oordeel van de menfehen,
i:le meer de Rijkdom, als haer Zalighede wenfehen$
»,e meer in 't aerdfche goed vertrouwen als in God,
j^eer volgen hun begeert, als Gods wet en gebod ;
jrees zijn 't die door qua luft zoo werden «enged reyen,
jv?^ xy miftrouwen hem, die't alles haer moet geven;
jJc 's zonde, door de zond werd die menfch /. >o vei leyd,
i*c hy het goed in 't quaed , hét quaed in 't goed verdreyd j
j?ec menfchelijk vernuft dat is 200 veer gekomen,
i^!* het door zijn begrijp Gods reden fchijnt te tomen ;
k'fchoonGods dienaer fpreekt,fchriftuur en waerbeitleetï,
ye. rnenfch keert tot de menfch, dat is tot zijn begeert j
jy^ndinne. van de zond, Voedftreffe van de lullen,
»,le t menfehen hérte pëyd, belovende veel rullen j
£eel Welluft en vermaek, veel wereldlijke eer,
«?° dat nu yedér een gelooft acn zijn begeer;
j, ^er wild gy na de Geeft, die 't werelds gaet te boven,
-> aer flechtelijk alleen in 't eeuwige geloöven;
a°0 zijt verwondert dat den Goddeloozen menfch,
y *at op aerden is, niet heeft na zijne wenlch,
Ai 0tt geen zijn Ziele zal hier namaels moeten lije,
f,s ^e Godzalige hem zal mer God verblije.
j^f0' Mijn Heer; zoo yemant ook geraekt in tegenfpeed,
Q^egénftaende hy zijn vlijt en befte doet,
rjP hoop zijn tegenfpoed in 't eynde te verwinne,
Q^Cr» dat het hem millukt; zoo kan ik niet verzi'nue,
j^j c uien zijn tegenfpoed en droevig ongeval,
^J ZV de menfch dan zelfs, oft God toe-fchrijven zal ?
lnj?' Dat ftaet zeer lichtelijk door reed'lijkh, yU ce leérert,
£0letl men met verftant zich tot diezaek'wil keerenj
^jj yemand in zijn hert de vromigheyd bemind,
L°' gerechtigheyd in alles is gezint j
ens niet Verzuymt heeft zijne z«ke,
^n H°n'U^ z'incie' deed zijn belt daer uyt te rake,
Ge^a* met hulp van God; mijns oordeels, heeft die menfch,
£0 " .fchöM.mits hy zijn beft tot hulp deed van zijn vfrènfchj
Op ,dat hem God den Heer door 't onlük wil bedreeye,
• r «at hy het geloof zou van dié menfch beptoeve;
K x Mafef
|
||||
j22 TOONEEtSPEt
Maef zoo demenfche onrecht vaerdig yets betracht,
Óft dat hy zijne zake niet en neemt in acht, En zoo moetvvillens wil zijn handel laten varen, Waer door dat hy vervalt in fchade en befwaren ; Die méich heeft zelfsdefchuld,en d'oorzaek zijns verdri£' Is hem door niemant als zijn eygen zelfs gefchied. Theo. Nochtans mijn Heer zou ik voor vaitelijk vertrouw^» Dat die in 't onluk raekt, voor fchuldig is te houvve, Vermits hy niet in tijds zijn fchade heeft voorzien. *Ang- Daer de voorzicht gebreekt kan 't zelfde niet gefeild'' T/jc.Nochtans hy fchuldig is,mits hy geen voorzicht pleegt' En dat met achterdocht hy niet en overvveegde, Tot welken eynde dat zijn zake komen mocht. <yfug. Hoe Theodoor; gy ipreekt hier in heel onbedocht; God, Schepper van de menfch, die geeft de menlrhen 't lev'' Al wat de menfch gebruykt word hem van God gegeve ; 't Zy wijsheyd, 't zy verftant, 't zy wetenfchap oft kunft, ,g Dees krijgt den menfch niet uyt zijn zelfs, maer door G",. Voorzichtigheyd die is eengroote gaef des Heeren, (gut1'' En kan door haer voorzicht het onluk vaek af-keeren, Doch niet zoo 't God niet wil; voorzichtigheyd niet baet. Indien God wil 't Geluk de menfche tegen'gaet; Want zoo voorzichtigheyd de wille Gods koft keeren, Zoo ging voorzichtigheyd boven de wil des Heeren j En een voorzichtig menfch koft door voorzichts geluk, Zich zelver, na zijn wil, bevryen van zijn druk; x Heeft voorzicht zulke macht? 'kneem 't wort alfoo genofl1
Zoo zegt nu eens van wie voorzichtigheid moet komen,. ^ Van God oft van de menfch? komt voorzicht van de roem Zoo is 't vergeefs dat ik van God mijn welvaert wenfeh; Maer komt in tegendeel voorzichtigheid van Gode, Zoo is de vraeg, oft noyt voorzichtig menfch in nodej In arnioed oft verdriet, oft ongeluk vervil ? Voorzichtigheyd wel baet, maer niet als God niet wil; Had een voorzichtig menfch geluk en eer in handen, ^ Zoo quaem daer nimmermeer voorzichtig menfch in ie»1 ., In tegendeel men ziet hoe meenig menfch hier leeft, ^ In kleyne wetenfchap, diegantfeh geen voorzicht heeft, Nochtans zal hem 't geluk haer overvloed vergunnen, Daer geen voorzichtigheyd zulks zal by brengen kunne" ^ |
||||
^°o dat verlies oft winft van 't tijdelijke goed,
>.e'!jk ik heb gezeyd, men God toe/chrijven moet; p^°ch na ons vïbriften plicht geduldelijk ons dragen, 'ïi in de wille Gods te ftellen ons behagen,
Y?"°- Ik zeg dat op der Aerd geen menfch nu heden leefd, »Je eerrigzins geloof aen deze dingegeeft; jS teed'lijkheyd is weg, deliefde en medegen, j^le hebben in den menfch nu langer geen vermogen ; j-?er> ziet geen zaken in, men oordeek uyt gewoont, ' r\e.en mifdacd, fchoonzy is onfchuldig, word verichoont^ y J'efde ! eygen liefd die heeft uuytgedreven, ~Oo dat men nu niet weet waer liefde is gebleven; K "efde'-waertgy noch gelijk gywaert weleer,' '.' Ke 'flifdaed fmeet 200 licht de vromen niet ter neer 9 £eIiéfdë die zou in de menfch wel meerder wezen, °ö zich de menfch wat meer begaf om God te vreezen*
\T2». 't Is waer, de liefde is hier toe een eoederaedj '■' ^rtnitsdat liefde Godes vrees te boven gast: r> Ij1* liefd moet in de menfch de Godes vreeze voede; W''vreezen doen zoo wel de quade als de goede: Q *t baet h£t een quaed menfch al vreeft hy zijnen God ? £°d vreezen zonder liefd, dar is met hem gefpot; {ƒ lüade vrezen God, rrïaer willen 't quaed niet mijden 5 fj Soede willen 't quaed om Gods wil willig lijden ; ^ °orzaek is de liefd die baer God vreezen doet» fy10 'jat de liefde meer als Gods vrees wefen moet. 4„c°-; t Is Vader zoo gy £egt, 'r zijn naekte klare rede; ^ ■ door gebrek van liefd word nu de deugd vertreden' ]yj'.p- Ten fchaed deugdzame niet dat hy vertreden werdi, f^jo'erhem die haer vertreed, met een wraekgierig hert 5 H0 "nWiger de menfch zich toonen kan in 't lijden> 't £ Pjeerder dat de Ziel ten Hemel zal verblijden; 1,{J <*« hy fchand oft fmaed, onfchuldig ofr met fchuld2 £0 et '.'idën; dat hy 't lijd geduldig met gedult; bat >^Vle onfchuldig lijd zal God zoo zeer behagen, \Vj y aenfchouwen zal het geen noyt oogen zagen 5 Isj, ?°° zijn lijden lijd, wie zoo zijn droef heyt draegt, ■tt'o il'dat *T God cioor 'r Wea wel bchaegE*
£n 1 "*■ hoop in God mijn ktuys geduldelijk te dragen,
m°et u voor het laeft mijn Heer noch een ding vragen;
Xx 2 Alzoo'r.
|
||||
354 TOÖNEEISÏEE
Alzoo't my werd mifgunt te fpreken met mijn, Vrotfi
Die ik zoo garen noch wel een reys fpreken wou,
Verzoek ikoft het u belieft, mijn Heer, in deze,
Met u vermogen my behulpelijk te weze.
i^iugufl. Waer in ik Theodoor u kan gcdienftig zijn,
Dat zal gefchiên, dies fpreekt wat gy begeert van mijn.
Theod. Maer dat ik met verlof uws Heyligheyds, om rede»
Gelijk ik heb gezeyt, my in u kaptaocht klede,
Om fpreken Dianiei in onbekend gewaed.
cjtgudé 't Zal Theodoor gefchiên, dies met my binnen gaef»
Dianira.
Dianira droeve Vrou, Maer den Hemd, tot eenftraf,
Inwturou, Daer -voor gaf",
Hebt gy !tte$! u xAfs gifieken ? My noch meerder ramp, en lij e- .
Datgy Theodoor -verliet, Tot meer fcha.de van mijn Z>1"
In 't verdriet, Ik verviel,
Theodoor Ktjt af geweken. Door qua neyging mijnes zinne i
Vyt het fcheyde Lief van u, Zoo dat ik mijn Echte bed,
V ind ik nu, Heb befinet,
Hecht verdiende firaf der Gode j Door een vuyle lufl van minne'
Qp 'f vervolg ik niet en docht, 'k Ga na Pater Auguflijn,
Maer volbrocht, Daer ik mijn,
't Geen my doet de Xiele dooit. Van mijn z.ende wil beklage;
Theodoor liet ik alleen, Daer ik met berou, en beet,
In 't geween, Val te voet, i
Daer ik my van wou bevrije; God, die 'k daer door moet beh4
Theodoor in de Kap van twguflïjn.
Th. "Leer wel komt Dianier haer Theodoor ontmoeten j
En zal haer Theodoor, in plaets van Vader groeten j
Wel Dochter dus alleen i?
D'tanir, Alleenig, doch vol vreze,
Moet ik ach! Vader, nu ellendig fchepfel weze;
Mijn hert en ziele beyd zijn lacy.' vol verdriet.
Theod, Wat is u Dianier bejegent, oft gefchied ?
Diamr. Dat zal ik Vader u belijden, en uy tfpreke;
Ach•' oogen ftort hier neer uyt bracke water-beke,
Een bloedige Rivier; ftort oogen l traen, op traen,
Zucht zoo veel zuchten als gy zonden hebt gedaen j
Ach • hertje fmelt in rouw, tot boete van u zonde ,
Laet voor mijn ziel, öGod! genade zijn bevonde } ^
|
|||
j^ van theodoor en dianier, 315
*at ik mijn Theodoor mijn Echte Man begaf, j^et meening, my een wijl van hem te fcheiden af, i*?t heeft my leider nu noch fwaerderllraf doen drage, 't ft '^' zo° ^anS^ 'ee^' °P r droevigft zal beklage3
t\ e.klaeg my dat ik gaf mijn Ouders, laes 3 gehoor,
.at ik in nood verliet mijn Man, mijn Theodoor,
. "«en om dat hy was in arremoed gekomen;
. ch Hemel.' hier voorlhebt gy wraek op my genomen:
£C"! had ik Theodoor in nood niet afgegaen,
a °° had ik deze zond, en lchande niet gedaen j
•J-u Vader! 't herte berft, de Ziel wil my begeven.
»y?* Hoe kind, hoe d us bedroeft, wat is 'er doch bedreven ?
J^ir. Ik h^ nljjn Theodoor verlaten in zijn nood,
j,/e ik mijn trouwigheid belooft had tot der dood.
$/' Op wat manier hebt gy u Echte Man verlaten,
£ et rneening dat gy hem u leven lang woud haten ?
\^' Neen Vader, maer dat ik ben van hem afgegaen,
^?1 heb ik door bedwang mijns Ouders, laes.' gedaen:
p Wilden dat ik my zoolang van hem zou fcheïde,
\0t hy weer quam tot ftaer. Tb. En dan zoo zoud gy beide,
£(.v°egen weer by een, was dit u Ouders wil ?
f^% Ia Vader. TfccOft hetondertuiïchennugevil,
>^het Geluk haer gunft uMan niec wou verkenen,
i), ° hoor ik wel zoud gy met hem niet weer vereenen.
V'\^°o is mijn Ouders zin.XL Die zin houd ik voor quaed.^
bj,.>ac*er die gebruykt hier in verkeerden raed;
^j.s/echteen middel om de Echte-ftaet te brekea,
5JJ* ik daer van zal natuurlijk met u ("preken j
't QVlJ' Ry twee zijt een door wettelijke trou,
èo etn ze^s ^eet"c voorz'en ^at z0° gefchieden zon t
ï^ L 5^c gy ook voor God een hoogen Eed gefwoorena £)a H malkauder tot behulp, uyt liefd, verkooiren, "^en den ander niet zou afgaen in de nood, ÏVja8VVare dat gy word geicheiden door de dood,
Qy f. "a^ ook zuur en zoet, het zy geluk, oft plage* J?n le te zamen zoud malkander helpen drage; Sc^ J?u God den Heer heeft plagen op-geleid, t)ic j §y e" laet u man alleen in fwarigheid: tya s ^er> groote zond van periculooze faken, * door gy God den Heer ukund tot vyand maken r
Xx 3 Geen
|
||||
38$ T O O N E E L S t E t
Geen lijden, geen ellend, geenarmoed, nocht verdriet^'
Vermogen, 't zy hoe 't z f, de Echt te breken niet;
Nocht ook voor eenen tijd malkander af te fcheyde,
Vermits dat js de weg tot grooter fwarigheyde;
Want af-zijn breekt de liefd, als liefd gebroken werd,
Zoo raekt ook met der tijd "t geliefde uyt het hert -}
Wat volgt 'er ach! een hert geneygt tot meerder zonde.
Dianir. Het geen gy Vader zegt heb ik alzoo bevonde j
Had ik in lafl en nood mijn Échte plicht getoont,
Den Hemel had my licht met zegening beloont.
Ik heb gelondigt, ach t mijn God wild mijns ontfermen.
TUqfU Door boere en berou zal God hem uws erbermen £
Beklaegd aen God den Heer u droeve zondens finert,
Offert zijn Godheyd op een neér-geflagen hert;
Hier door word God verzoent en toond ons zijn genade»
Die geene zondaers wil verftooten nocht vcrfmadej
Zijn bermhei tigheyd laet niemand in de nood,
Vermits hy zelver zcydi 'k wil niet des zondaers dood,
Maer zijn bekeeringe, en dat hy daer door leve i
Dips fehept een moed in God, en wild ü weer begeve,
By uwe Echte Man; beleven uwe flaet,
In zuur'oft zoet, hoe 't God u overkome laet.
Dian'tir.'t Is. leyder •' nu met my daer toe te verr' gekome"'
Ach.' 't is onmogelijk dat ik weêraengenomeu,
In liefde worden zou by mijne Theodoor,
Dies ik in droeve rou en bittre tranen fmoor ;
In nare eenzaemheyd wil ik my gacn begeve,
Met treuring en gequijn ten eynde mijnes leve;
Mocht ik mijn Theodoor mijn Echt getrouwdeMan,
Tot affèheyd voor het laeft nocheenmael fpreeken an;
Op dat ik hem beken mijn zonden, en mi/dadcn,
Verzoekende van hem vergiffnis, en genaden j
Op dat, oft my de dood te fchielijk overviel,
Dat ik dan wezen mocht gerufter na de Ziel;
Niet vvaerd, ben ik eylaes.' den Hemel aen te fchouwc,
Ten aenzïcn, dat ik ben de fnoodfte aller Vrouwe j
Zonderffe groot en grof, ffort uyt een tranens vloed,
Tuygt deze dienaer Gods 't geheyme uws gemoed j
O Hemel.' laet my die genade Gods verkrijgen >
O fnoode zond.' ik kan u fnoodheyd niet verfwijge; ^
|
||||
, van thboboor em dianjbh. 317
fchVader ! ach ! ik heb gebrooken Echt en Eed, ^*aer Gocj js iiet bekent, 't is my van herten leed j ^;f0<M-loe zegt gy, Eed, en Echt ? D<. Die heb ik overtrede, j»f0(^ Zegt Dianira my de oorzaek, en de rede, jvec Wie, en op wat vvi js u Echt-breuk is gefchied. j-,""">. Guftavius, eylaes ! brocht my in dit verdriet. j>f0(/- Guftavius ? Dmxir.'t Was hy. 7ht, O Nickerlijke zake \ jx°e koft Guftavius, eylaes! hier toe gerake ? t'a"'r. Alzoo hy my wel eer gevrijt had, en bemind>' £n uyt der herten lief, g'lijk hy noch is gëzint; ii'2'ende'tonluk had my van mijn Man gefcheyde, J^ *ïiy door vleyery, in 's Duyvels ftrickeleyde, jy gracht my tot zijn wil, en nickerlijke luft, fyle ik met mijne min ongodd'lijk heb gebluft. b?**s 't meer als eens gefchied? Di.Neen Vaderjdeze zondè> J].eett my mijn ziel gequetft met doodelijke wonde j jj^enfch dat my de dood een zalig eynde geeft, tylts Dianira is onwaerdig dat zy leeft 5 j^a^ ik ter wereld kan van God niet beter erven, fy ^oor oprecht berou, zalig in God te fterven. Vp'k Bedroef my Dianier, en boven al mijn finerc» (j c dit de grootfte pijn, en quelling in mijn hert j "J- j^'ifch 16 brofle menfch! die u genegenthede, fy '°ffen breydel geeft, in plaetze van gebede ; fineer een quaed gedacht genegentheyd beftrijt,' Ó fn ?-°nder tegenftand in 't hert die boof heyd lijd j' big ofheyd, quade luft ! ó Goddelijke zake ! V0 eer u bitterheyd de menfche niet doet fmake, Ó ?y dat gy met de daed u werken heb volbracht j Êj(j 'ar,ira.' 'k had noyt zulks van u gedacht; ^Q Wa ^e orn genaet^' eyndigt in God u leven., £iit ^ern ^at ^y u' u zonden wil vergeven j bït Y^er Dianier, zijt zeker en gewis, lij v -^neodoor nu haeft ten eynden 't leven is j Q j0ei, oy me \ ik voel, dat ik in flaeut gerake j 'k j}.°od '• ik voel, ó dood l dat my u fchichten nake 3 ^oö i>m Sena> ó Heer! genade en geen rechr, ft. "d bermhertigheyd uw dienaer, en u knecht. Ach''tv'" ^eer> h°e is '* ^ the. De dood komt die ik niet en "• ' öianier ik ben niet die ik fchija te weze, (vreeze j Xx 4 DiAHoop |
||||
3*8 TOOMEELSPBt
Dia.'k Hoop immers Heer, dat gy zijt Pater Auguftijn?
The. Neen, ik ben Theodoor, en Pater in de fchijn. pi. Hoe Theodoor, ó God.' ó Hemel l kan't gefchïede ? Waer zal ik nu van fchaemr, en van benautheid vliede ? Ach ! fterkt my goede God, geeft my de moed, en macht/ Te doen aert-Theodoor 't geen ik hem waerdich achtf Ootrnoedelijk ikmy ter aerde neder buige, En n mijn Theodoor mijn rouwig hert getuige j Mijn Lief, mijn Theodoor, mijn Echt getrouwde Man, Mijn mifdaed ik aen u doch niet af bidden kan j Doch evenwel moet ik, u ziende noch in 't leve, Verzoeken n genaed j wild gy 't my wel vergeve } Dat ik u bed, mijn eer, zoo godloos heb gefchent, Waer door mijn leven zal in knaging zijn ge-end. 7*. 'k Vergeeft u metterhert, wie wil een Chriften heet?» Die anders zond niet wil vergeven, nocht vergeete .- Bid CJodë'om genaed, dien God aenbid en vreeft, Van wion gy u genaed behoeft het aldermeeft. Di. Q fpiegel aller deugd •' door wiens Godvruchtig leycifc Dar ik alleen tot Godes kennis word gedreven j Zqq dat 'er niet en is ter wereld, waer na ik, Als tot genade Gods mijn zondig leven fchik. Tb. En ik my tot der dood. Di. Ik my tot bittre tranen. Tbeod.En ik om Dianier uit liefde te vermanen, Dat zy voor 't laeft van my dit tot een lefle leerd, Als dat zy boven al haer Ziel tot Gode keerd : Niet ziende na der aerd op tijdelijke vreugde, Maer r.a den Hemel met het ooge aller deugde, Niet zoekend in de menfeh getrooft te zijn in druk: Niet zoekend menfehen hulp inrijd van ongeluk: Niet wenfehen lichaemsluft in tijdelijke goede : Niet zoekende u vreugd in rijkdoms overvloede: Dit alles is bedrog, dies in het ongeval, Keert u tot God alleen die u haeft helpen zal: In God en is geen end, maer leven zonder fterven, En alle aerdfche vreugd die moet men namaels derven» Al wat de menfeh bezit, van rijkdom, fchat, en goed, Den menfeh hier, door de dood, doch alles laten moet: Die 't meeft van dees bezat, en niet na zijn behoore Gebruikte, gaet zijn ziel hier door, eylaes.' verloore: |
||||
TAN IHE0DODR P DJANIEs; jjj»
yy me.' hoe bang word my, wat voel ik voor een fmert} t*et fchijnd dat my de dood komt vallen op mijn hert, ~e dood wil my de ziel van 't lichaem af doen fcheye, »,'• God, hoop ik, dat u ziel ten Hemel zal geleye, g* gunnen my dat ik met u zal gaen ter dood, /*e. Nu voel ik, Dianier, my in de grootlte nood, |*n fterven; waer in ik met God my vind te vrede, *ƒ'• Ach l fterft gy Theodoor, van droefheid ftérf ikmedej y^rgeeft my alles doch wat ik u heb mifdaen. f?e- k Vergeef j nu laet, ó Heer.' u knecht in vreden gacn. Vaer wel mijn Dianier, nu ik van hier moet fcheide, t\°°p ik u weer te zien in 's Hemels eeuwigheide -t rjjjn lichaem laet ik u, nu ik het leven derf, ~>t is hetlaetft.oy me.' qy me •' eylaes! ik fterf. Hy blijft dood* B*' O dood l o nijd'ge dood! o dood die ik beklage l *Jat gy my Theodoor zoo fchielijk hebt ontdrage; »j dood! u macht, o dopd! geeft my getuygenis, £*9e dat de menfeh gelijk een bloem des aerdrijks is; J~ dopd.' o bittre dopd! een fchrik voor alle zonden ; V? dood! door wie de menfeh van 't leven werd ontbonden j )*at ij't dat men in zond van vuile lullen wroet j :* at is 't dat men de Inft in fnoode min voldoet; j* at is 't eylaes! wat is 't in alle weeld te leven, rjn aen begeerlijkheid den loden toom te geven ; Wat is 't, eilaes! wat is't als ons de dood genaekt \ per> bitterlijk fenijn dat dan de ziele raekt; jleI'ickig die zijn luft, door 't derven, heeft verdorven, ^°P armer hier gelecft, hoe rijker weer geftorven, Guftaviu*.
y?' Hoe Dianier! wat 's dit ? D/. Een fpiegel waer menaies,
°e alle werelds vreugd verandert in verdriet.
£*"«. Is Pater Auguftijn de wereld qverlede? te""*- Om dat ik heb mijn Echt, en eere overtrede, ^eeft Theodoor, eylaes! dees goede Man vermoord, j,°° dat rechtvaerdig hem een weêr-wraek toe-behoord; ^ Zelver wil den Fiel met deze hand verniele, lk°ft Cn^en z''ne 8ee^ ^Y d'onder Aerdfche Ziele; t>' |! in')n wraek in 't werk. Gu. Neen Dianier, bedaert. *"• Ik zeg Guitav Jus j dat gy my geeft u Swaert, |
||||
33o T O O N E I £ S P E t
Guflav. Wat wild gy Dianier, met mijn geweer uytrechten ? j
D'.Maer uit een wraek-luft met mijn Theodoor gaen vechte.
G'i- Beveelt die wraek aen my, 't geen u doch niet en paft,
Want hier is Dianier, voor u te veel aen vaft;
Wat wild gy, zijn Beulin, u eigen Man vermoorden ?
't Zou meerder wreetheid zij-n als men zijn leven hoorden.
Dia. Ik fweer Guftavius, zoo gy 't my niet en doet,
Dat ik het eyfchen zal met wrake van u bloed,
Gu.'t Schijnt Dianira raeft, en is als zonder zinne.
Dia. 't Schijnt datGuftavius my haet in plaets van minne.
Gu. Zeg Dianier, waer in ik u zulks blijken doe ?
D'- Gy weigert my mijn wenfch. G/.Schrijft dat mijn Liefde
Di«. V liefd Guftavius ? hoe kund gy liefds d rage, . (toe«
Mits gy niet doen en wild het geen my zou behage?
Maer nugy hebt u luft, en min aen my geboet.
Nu zoekt gy Dianier te fchoppen mei de voet j
Ik draeg u and're liefd gelijk ik zal betuige,
Nu wil ik my voor Guftavius neder buyge j
Ontblooten mijne borft, uit liefd die ik u draeg,
Om fterven van u hand, zoo 'k u daer meè behaeg $
V Dianira knielt metyverig verlangen,
Om van u hand ds dood, uit liefje, te ontfangen j
V Dianira knielt, en offert haer ter dood,
Kom aen Guftavius en ziet nu eens hoe groot, Mijn liefde t'uwaerts is: ik offer u mijn leve, Guftavius, ey kom! wild my de dood-fteek geve; Guftavius, ey kom ! mijn bede doch voldoet, Hoe ftaet gy dus bedrukt, verflagen in 't gemoet, Wat fchrikt gy, hallef dood ftaen u de leen entrille. Gu. Den Hemel gund my dat ik zulks doch noit en wille?
T>ia. Hoe trou ik u bemin, ik hierdoor blijken doe, Suft niet Guftavius, maer ftootvry moedig toe: Ey! kom beproeft mijn liefd, laet my uyt liefde fterve! Guftavius kan ik dan zoo veel niet verwerve, Dat gy de proeve van mijn liefde t'uwaerts neemt ? Gu. V doent, ach Dianier! dunkt my te wonder vreemt: Gy wild dat ik u zal getrouwe liefde toonen: Gy wild dat ik u trou met trouheid zal beloonen: Gy wild dat ik u ziel van 't Iievend lichaem fchey ; Gy wild dat ik mijn ziel met u ter hellen ley. |
||||
VAN THBODOOR EN DIAKIER. 335
**oe zou dittrouheid zijn ? het waereen meerder teeken,
^an groote bitterheid; geen liefd, maer liefde breeken j
Wanneerik dit beftond bewees ik metter daed,
Pat ik geen liefde droeg, maéreen vervloekte haetj
|"*oe zou ik, die ik min, en lief heb uiter herten,
j^et leven nemen, mee zoo gruwelijke finerten ?
J*ty pijnigen 't gemoed, ö neen! 'r kan nier beftaen,
£Had liever dat my ze'fs ds dood wierd aengedaenj
"■^an ik u Dianier mijn trouheids proeve geve,
Pat gy met uwe hand my helpt uit dit leve ?
J* offer my heel graeg, en willig in u macht,
*-*P dat mijn trouheyds proef, werd met mijn dood vol-
brachtj
Pntfangt mijn Swaerd, zie daer,ik zal aen u doen blijken. Pat mijn getrouwigheid de uw niet zal befwijken j |j dat getrouheids proef, zie daer dan Dianicr, ^oeft Guftavius trou, ik geef u mijn Rapier, *•» kniel my voor u neer; ey l kom wild my door-ftootaij Pe plaets daer 't herte leid, die zal ik u ontblooten t Pat is mijn linker-borft, in deze leeger-fteê, Paerleyd, 6 Dianier! mijn hertje algereê ; Paer leid het en verwacht mettroiuvehjk verhnge, ~r'n van u lieve hand een zoete dood tontfange, ~uft niet, maer neemt een moed. «fw4 O woorden zonder meene. , £*• Zoo ik het niet en meen.de Goden my verleene j Pat ik met Pluto dael na d'onder aeréfche poel j *n dat ik daer tot ftraf zijn plagen eenwig voel. '"• Lang aen dan, ik zal u getronwigheyd eens leere.
,."'ƒ• Wat zou ik liever va» mijn Dianier begeere ? »:'; O boofwicht! fnooden fchelm, die ik niet min,maer haef. ij Iet leid mijn Theodoor geftorven door het ijuaed nGoddelooze werk, van u, met my, bedreve,
ijCh! mijn boelagie bracht mijn Theodoor om't leve: •J ^! dat gy my hebt tor deze daed gebracht; > y my' dat ik u heb gegeven zulke macht. " plaetze van mijn min zult gy de dood be-erven,
n tnet n eygen fwaerd van deze handen ftervcn.
I^'« Hoe Dianier i wat 's dit, 't geen gy aenmy betoond ? neb ik u yets mifdaen } ik bid U my verfcho.or:;v Diah<r. V
|
||||
3jt T O O N E E L S JP E L
Dimir, V bidden is vergeefs, ó moorder van mijn Echte :
Nu zal ik na mijn wenfch, u boofheyd zei ver rechte;
Nu zult gy gaen ter dood, mijn wraek moet zijn voldaen»
En na u dood zal ik die zelfde gang ook gaen j
Echt-fchenner, daer gy zijt, u leven is ten ende,
Ik neem u 't leven mits dat gy mijn eere fchende.
Hou daer is loon na werk- Zy doorftee{t hef*
Guflav. O wraek! ö wreede wraek!
Waer mede gy beloont die goddelooze zaek j
O zond, wat is u loon?
pianir. De dood, die zond niet vreeze.
Guflav. Gena! gena! ö Goon! wild my genadig weze j
Ik fterf, oy me.' ik fterf, tot ftraffe van mijn zond j
Ik fterf, óy me! ik fterf, aen deze fware wond.
Dianir. Nu Dianira, nu bereyd u ook ter dood,
En met dit zelfde Swaerd u zelfs het hert af-ftoot;
Ach! Theodoor, 4at ik in nood u heb begeven,
En met dees Fielt, eylaes! ook overfpel bedreven,
Dat roud my, zoo dat ik mijn zelver wreken wil,
Dat ik zoo goddeloos in deze zonde vil;
Wat is mijn leve nu ? mijn leven is een fterven,
Een leven ach! het welk moet alle vreugde derven ;
O zonde, die zich toond een Slaef aen uwe luft;
O zonde, wat 's u loon, wanneer gy zijt gebluft ?
O zonde, die de menlèh zoo fchoon vertoond voor dboge»
O zonde, door u luft, hebt gy mijn Ziel bedroge j
O zonde, wat is zond?een Nickerlijk bedrijf.
Die eeuwig ons vernielt zoo na de ziel, als 't lijf;
O zonde, wat is zond? een vreugdeloos vermake ;
O zonde, wat is zond ? een zoetheyd zonder fmake,
Een fchaduw van wat zoets, een niet die yet wat fchijnt,
Een fchim, een ydel rook die met de wind verdwijnt j
O zonde, wat is zond ? een goddeloos behage;
O zonde, wat is zond ? een Hel vol wreede plage,-
O zonde, wat is zond ? een Iufvrou fchoon gekleed,
Die uytterlijk wat lijkt, draegt binnen niet een beet j
O zonde, wat is zond ? de zonden aen te hangen,
Dat is een ftrik waer in de ziele word gevangen j
Een lok-aes aen de luft, een zoete flaverny,
jïen welluft vol verdriet, een wreede toovery j t .
|
||||
tfANtfÜB ©DOOR EN DIANIER. <ft$
5 Wil wraeke van mijn zond, ik zelver wil mijn wreeks,
fj^ zelver my het hert met dit Rapier af fteeke j V volg ik in de dood mijn Lief, mijn Théodoor i V^i dat ik u verliet, na dat ik u verkoor ; gV die my tot u hulp, en vreugde had verkooreu, ^et>t nu u leven om mijn zonden, laes! verlooten , ^ïijn leven ik verlies, om datik zulks bedreef, ë" my niet waerdig ken dat ik op Aerde leef j P't 's teeken mijns berou, vergeldinge mijns zonde^ Pit is mijn laetfte Our, dit zijn mijn laetfte ftonde, I'}t Dianira hier op dit bedroefde dal, >£ t lichaem hare ziel, eylaes! behouden zal j J* kus u doode mond, mij n Théodoor ik fterve, Pm datik u, mijn Lief, mijn Théodoor moet derve; Yaer wel met deze kus, vaer wel mijn lieve man ; P nienfchen.' denkt aen my wat zonde werken kan ; P een zonde d'ander volgt, de zond brengt my om 't leyéfi, f^its Dianier haer wil de laetfte Dood-fteek gevent P ?engename dood l u vrees ik, leyder, niet, **its dien gy zijt het eynd van alle mijn verdriet. |
|||||
R Ö-
|
|||||
334
|
||||||
R O S I L I O N
|
||||||
E N
R O S A N I E R E,
BJy-eyndend-SpeL
I N H o V D.
j Olicander, Koning van TSoyens en Ambarrès, vvcrdbeoof'.
■ loogt viw de Koninginve van ViBes, en Santons, genaerfi'.
1 Arpire ; dewelke Celiodante , als Veld-over-ft'e , met erf
[machtig Leger in's Koningsland doet vallen ■. Policande'
tcnuyttcrften benauwt, en zijn laetfle toevlucht genon)1^ hebbende in de Stad Avarik, en aldaer fierk begoten, en omlegert, zienw peen ander uyt-komfl als zijn verderf; verzoekt, hoewel met wanhoop' door heleyd van zijn Dochter Rofaniere, byjland en hulp aai den Riddlf Rofiljon ; dewelke ter liefde van de Princèi, en Koning, alsdaer toe vet' honden door gencte deugde , een machtig lege* van verfiroyden Adel, eH Krijgftüden by een vergadert ,valt in 's Vyands Leger-, (iaetdooren entz*1 n'e Stad; neemt Cehodant gevangen ; en field den Koning wederom <n J*R«/*- . ,
' Hj, tot leloming van zijn getrouwe dienfi.cyfcht des ~K.or.ings DecM1'
Rofaniere» Echt, 't welk hem den Kening toefiaet. j. Celiodante, als gevangen, vyand des Konïngs, vindzich in de tó/*'
van de Trinceffe Rofaniere zoo zeer ontfteken , dat hy zich gencotzae" vocldomby den Koning op het huvv'lijk aen te houden; c\inKoni1>i '.ireezenile de macht van Celiodante. inziende zijnen fiaet, en Koning"!' ke afkomJt, vind nut met toet liemminge van alle zijn Raed , Rofanier te trouwen aen Ceüodanre? niet tegenfiaende zijn beloften eersl eten R°' fX]Qïi gegeven. Rofaniere, diehaer liefdehad gezet op Rofiljon, dit verfiaende, neetflt
voor, haer Vader te verbidden, edoch, valt vergeefs , en vruchteloos ; dtf' kalven doet aen R ofï Ijon beloftenis van getrouvvigheyd ter dood toe- Den Koning Policander , om een eeuwigen vrede te befluyten met M 'Kcnhiginne Argire, tot groot voordeel van zijn Rijk, wil Rofaniere, tci gens dank, aen Celiodant doen trouwen i en haer met dwang de Heft1 Ut Rofiljon doen af-fiaen ; welke geruchten ter oóren gekomen zijnde vaft Verance ; doen den zelve ten hoof verfchijnen; den Koning voor oogert fiellendc zekere teekenen.vvaer door zijn Majefteyt word bekent getn^f' dat Celiodante « des Konings Zoon, dewelke hy in onecht by d* K-0"1?' ginne Argire geteelt heeft -, vvaer van Verance zoodanige vvaerachtigc verklaringe doet, dat den Koning hoewel verwondert, devvaerheyd voor ooeen ziet) en zichgeaeotZAekt vind. alzoo CeliodantRijn Zom,'V RolS'
|
||||||
ft , . 33ï
p>faaler zijn Docht ir i>, iw» dttt huwelijk af ttftnen-, ondertujjchm
0f»t de Koningin Argire ia 'f ttojfvan PoHcander; vindaldaer V eran» Cej dewelke ai» den Koning Policander.sls ook aen de Koninginne Argi- ^ > waerathtige ken-teekenen voorfleld , dat den Ridder Rofiljon is de ycfae Zoon van de Koningin Argire ; vvatr up cntjlaende groote Mijd~ ."PtVereenigt den Koning Policander,x,i;We VVeduvvenaer met de Ka. ni'aglijke Weduwe Argire, in vredelijk beftuyt, en neemt heter eten voor yin wettige gemaUnne ; trouwt Rofamere met Rofiljon; en Celio- f'ut e met Cephife; zijnde een voordochter van des Konings Policanders "Verleden buyfi/muw de Koninginne , en eyndigt alz^o dtt Tooneel Spe?. Namen der Vyt-beelders.
?ELt ODANT, onbekenden Zoon van Policander,
JCHILD-WACHT. tOLICANDER, Koning van Boyeas, en Ambarres;
£ O S A N l E R E, Konings Dochter. Hgvntvs,
HlONTHE.
^ O SILIO N,onbekende Prins van Pï<Ste3» en Santons.
^ E P H IS E, voordochter van Policanders overleden KonÏH*
ft ginhe.
5. E L L 1 N D F., Staet-ïuffer van Rofaniere.
V R O N T E, Hof-Meafter van Celiodante,
MïDS-H E E R van den Koning.
; E R, A N CE, een Lahd-man.
** O V E L I N G.
* R. Q I R E, Koningin van Picte, en Santos?*
|
|||||
EER*
|
|||||
Hé T o o N e e t s r é t
EERSTE HANDELING-
Celiodmt mei een deel gevvapende Zoldaten.
Cf/.'t|p^SSïS| Eluk des Oorlogs hangt meer aen 't beley*
k "i als krachten; (trachtei1' I Zoo wie in d'Oorlog \vil de '^zegening K
, Die moet niet op zijn maeht, maer op <♦ ' rede ftaen, Èn meerder met befeyd, als met verwaeh'theyd gaen 5
Na dat men krijgs-raed hield, om op des Vyands wallen, Een proef te nemen, en.met ftormen aen te vallen j Beftemde men, zoo lang te wachten, tot de nacht, Haer loop wat verder, als ten halven, had gebracht j O groote Goden / laet de gunft van uw genaden, Veriterken dit mijn volk, en zegend gy de daden, In d'aenflag, die by ons, op heden is beleyd ( Vw hnlp zy onze kracht> ons wit, voorzichtigheyd* Mijn helden! zoo gy zoekt van beyden een te erven, Dat 's eer bevechten, oft in 't veld met eeren fterveri 5 Zoo zult gy, onder my, gelijk mijn kind'ren eaen, Gemoedigt, dezennacht, met onzen vyand fiaen: Waer toe den Hemel fchijntte zijn op onzer zijde, De Sterren, en de Maen, al oft zy willen mijde, Den Vyand dienft ie doen, verdonk'ten vaft hun Wekt, En blinden zoo, ey zie! den Vyand het gezicht: Nu is de rechte uur tot ons Geluk gebooren. Zoo yderzich wel quijt.is's VyandsStadt verlooreri: Men vind die op het fwakfthier aen de Zuyder hoek, Dies is het raedzaemft dat men daer eerfl proef verzoek * Elk grijp nu moed, en hert, »m moedig aen te vallen. Celiodant doet tin aen-val op de Stad; Trommel en Trompetten vvet*
geroert, de Schildwacht van de Stad, volk vernemende, roept. Schi. Den Vyand zoekt met liftte raken op de Wallen j
Allarm, op, op, op,op mannen, op, val aen. Kriontht met einige Soldaten upvaüende, drijft Celiodani U*Ug>
werd in het vervolgen, doodelijk gewond. Aró, De zegen is by ons, maer komt my dier te Saen: %
|
|||||
*i
|
|||||
tfclV AN R©SItION EN ROSANIERB. 3#
. ö'oéd ftremt my, 't herte flaeur.de Ziel is aen 't verrreckeni rv ö • Helden laet mijn dood u voor een bake ftrecken, j}!11 met u bloed en moed te ftrijden voor die geen, *j<le Weiver goed, en bloed opzet voor het gemeen; J' °£id uwen Koning trouw, u zal getrouwheyd blijken^ jwP'd u, voor mijn dood, en wild doch niet afwijken,. t 'in Vader; na wiens kroon Argire lagen leyd, j aengezien 't Geluk op JoiTe fpillen drey d, j-j *elfs den Koning, laesher noodeloot verfchóoren, , jj°ch 't werd, door trouwigheit in luk, vaek weer herboorêj Jyess bid ik u noch eens, gy Helden 2 die hier ftaet, ivj-Sy getrouwigbeyd ter dood toe blijken laetj . ! j^'li dood zy ueen les, om trouwigheyd te leeren,
t/o erd geen Goden, die den Koning niet wil eeren. ^n^eute breekt mijn fpraek, de dood toondhaer geweld» ^öod verheerlijkt hem, die fteryen mach in 'e veld. . Kening, Rpfaniere, Erguntus.
&NHoe ftaet het, krijgfliên ? is ons d'overhand gebleven!
ij*' 't Geluk is op ons zijd, waer Arionth in't leven.
Èp "• Is Arionthe dood ? Komn. Ach! liet mijn Zoon de Ziel?
floiï ^'ts nyrc moedig.laes! op zijnen Vyand viel. (nomen?
ty ^ijn Broeder döod?i^o».Mijn fteun;en trooft my dus ont=>
\l~c ramp, wat ongeval mach ons noch overkomen.
0 tf ^at 'eet, wat ongeval hangt ons noch boven 't hooft,'
Kj ^pünglijke Bloem! nu dat u luyfter dooft ?
fctid u^ bleeke mond de dood voerd op u lippen,
't Q eef. door 's Vyands ftael, de Ziel door roode tippen»
lijJ^oedigt licbaem uyt; zoo dat dit bleek gedaent, ,
0 * eerlen werd beftrooyt van mijn bedroeft getraent 3
Q , °ed.' vol 's Konings bloed, u Vyanden gebleken j
0 °°^e mond •' kon 't zijn dat gy noch eens mocht fprekens
<C,annelijken narm! ontbloot van 't blanke ftael,
Qy Jys> omhels my noch eens voor de laetfte mael j
0nj...'e om Vader, en om Ztifter te bevrijden,
*W ^'voor a ")^> ^en dood hebt moeten lijden 5
x ec?,t mijn droeve Ziel tot evndelooze rou,
> toon het nou.
|
||||||
Ha » \WiK:s '•nu ,s net r'J^ van weenen, en van klagen,
• Mits ons het noodlot drukt in droeve nederlagen,, Y y Km, AI
|
||||||
$1% T O O N E E L S B E £
Kp. Al wat het onluk heeft dat word ons opgelaên.
Ro. Het is der Goden wil. Ko. Wie kan die tegen ftaen ? De rampfpoed die ons treft heeft geen gelijk op aerde. #o. En drukt, helaes! te zeer uKoninglijkewaerde. K°. De Kroon ftaet in gevaer, ons leven zelfs in nood. Ro. Wyïnbenautheid, en mijn Broeder, laes gedood ! Ko. Men hoort nietin de Stad dan zuchten en dan karmefl' Ro. Och i oft den Hemel eens woud over ons erbarmen ? Ko. Och/pft den Hemel ons een uytkomft gafin'tend. . RcZpo niet.më roofd nziel,mijn kuifcheyd word gefchefl > Ach Hemel! ach ! verhoor ons klagen, en ons zuchten, En doet den vyand van ons Stad, o Goden! vluchten j Den vyand die ons volgt in doodeüjken haet, Vermits u Majdteyt Argireslïefd verfmaed; Haer liefde zoekt u gunft tot Echtelijk vereenen, Waer uyt den oorfpronk is ontftaen van dit ons weenen j En zijn hier in de Stad omlegen en bezet, Daer wraek-luft nu het fwaerd op ons verderven wet. Ko. Wat ayt-komjl, ach helaes.' jn dit ons droevig lijden ? Ro. Indien ik met getraen den vyand kolt beftrijden, Jk trad Celiodaiit al fchreyend te gemoed, Jteftormde zijne ziel met Maegdens trane vloed. Ko. Met tranen, met gefchrey is hier niet uyt te rechten. Ro. Veel minder is'er kans den vyand te bevechten. ,. Ko. Wat raed dan ? Ro. Ach - wat raed ? mijn raden is te m*'
Ks- Vermits wy al te diep vervallen in 't verdrierf .«. .Ro.Wat raed,eylaes.' wat raed? wat raed? 't is beft vertrouw
En in de nood, de hoop op 's Hemels gunft behouwen ; Grijpt moed, mijn Vader, ey ! bedroeft u niet te zeer, Zoo gy befwijkt, zijg ik los onder 't noodlot neer; De moed, in tegenheyd, ftut neêriaeg door vertrouwen» Ko. Dies is het beft de' moed in 't onluk re behouwen j Het herteaen de Gpón tellieren in den nood, . J. J^o.Zoo vind me trooft.en vreugd al waer't feboon in de do
Ko. 't Is waer, wat ongeval den menfche mach ontmoeten» Dat kan gcduldigheyd door's Hemels gunft verzoeten, Dies men met Offer dan der Goden wraek verzoen. Rof. Op hoop van dat Geluk laet ons hun Offer doen. Met tranen en gezucht, Ko. Met fchreyen, en gebeden. Rof. Met innerlijk berou. ,en onbefmette leden, qp |
||||
_ van rosilion en eo'saniekc, 339
:~P dat de zonde door de offerande keer.
^S-Den Hemel 's vyands macht van onze wallen weer,Bi«««,
"Sj)jankr,
als van hoop berooft, fchijnt hoop my noch te peyenj ,Wat hoop, eylaes! wat hoop zal onze droef heyd fcheyen? OJ «zeker geeft wat moeds, maer ach! wel overdacht, 'ic'u* ^ m''n voor^e'nocl1 onvruchtbaer, zonder kracht j j? "eb met weemoedigheyd dees letteren gefchreven, v'e ik zal onderftaen aen Rofiljon te geven, K?or een vertrouwde bood, en af-gerecbten man, Kle my in dit geval zal dienen, zoo hy kan, ^hendielijk met lift door 's vyanris leger raken, tv"1! Rofiljon mijn nood, en leed bekent te maken» yem aen te dienen ons ellend, en fvvare pijn, ^zoekende dat hy wtl onze hulper zijn; ^.'prakeloos verzoek! als gy hem zult verfchijnenj k?° druk hem droevig in het lijden, en de pijnen Qle mijn verkropte borilbenaeuwentptterdood, fc P dat hy willig ons wil helpen uyt de nood, A> uyterfte gevaer vvaer in wy zijn gekomen 5 yCtJ Hemel! 't geen ik nu,door nood, heb voorgenomen, Q°lvoerdat na mijn wenfch. Ergunt. Princeffe Ro/anier, r\P U gebod, aen my gedaen.verfchijnikhier, h JP Willig t'uwen dienil mijn leven te betoonen. g'• Vertrouwt my dat ik zal u trouwigheyd beloonen j 5 °ec> bid ik, alle vlijr, dat gy door't leger breekt, £Ctlopn dat in deze zaek voor u veel onheyl fteekt, Y°° is'er nochtans trooft en uyt-komft te verhoopen» ^ r^its gy hier oft daer noch vinden zult een open 5 }y 'peurt den Ridder na, den Ridder Rofiljon, t) e ü°or zijn moed, en kracht vaek Leeuwen overwon; K?0r Wapens, en door fwaerd beftreed de kloekfte helden," jv oyt gewapend zich in fvvaren oorlog fielden; J?nes v«erd hy in zijn Ichild een overwonnen Leeuw, t)eW°r? den tweeden Mars genaemt in onze eeuw. •j-oes is 't dien ik verzoek dat gy van mijnent wegeo. ÊidV ^e van ontzet w''^ moeken te bewegen ; Èn 1 m om Mijnent W>1 den oorlog aen te gaen, clat hy onder ftae den vyand op te flaen; Yy 2 Tot
|
||||
940 TOONEELSPEL
Tot weiken eynde gy hem deze brief zult draden.
Jirgq, Ik die, in dit geval, om u Princes! wil wagen Mijn leven, ziel en lijf, begeef my op het pad, Op hoop 't gefchiede, zoo Princes het geerne had ; De diepe nood waer in u hoogheyd leyd gezonken, Vw tranen,en 't gezucht doen my 't gemoed ontfonkerj, Om door medogendheyd, te zoeken, in u nood, Getrouwe byftand, ichoon ik boetend met mijn dood 5 Als ean trouw onderdaen verplicht aen zulke wetten, ' Die reden, en natuur mijn wil te vooren zetten, Begeef ik tny, en dat gewillig, op de reys. 'Rofa. En u gewill'ge dienft zal ik na haren eys, Met een volkomen loon, Ergunté' zoo beloonen, Als immermeer Princes haer kan aen yemand toonenj Doet maer u beft en vlijt. Ergw\ Princes het zal gefchiên 5 2yiy zult gy trouwlijku gebod volbrengen zien. TWEEDE HANDELING,
Roftljo», ziende op zijn Jvvaerd.
fy.'T' Oo blinkt dë dageraet met Hemel blaeu in 't Ooftefl»
ISLoo pleeg eé droef gemoet fich zelve vaek te trooftö Zooraekt men voort, en voort, ja klimpt van trap op trap ; Zoo komt men van een kleyn tot groote Ridderlchap» Gy zijt het blanke ftof gefmeed uyt ftale ftaven; Gy zijt het die mijn lof doet tot den Hemel draven ; Gy zijt het Edel fwaerd, dat my dus hoog doettreen j Gy zijt mijn opkomft,- doch gy zijt het niet alleen; Gy zijt het middel wel, om d'eere op te rechten, Maer vruchteloos, zoo hert, en kracht niet mede vechten j l Gy zijt het middel wel, 't welk kloeke daden doet, Maer moet gedreven zijn door macht, beleyd, enrrioed. O roem van mijn geluk! ó tuyge van mijn daden ! O bloemen van mijn krans! in plaets van lauwre bladen ; O perlen aen mijn kroon.' cjeraden van mijn eer, Trompetten van mijn lof, en glans van mijn geweer j Ik die een Riddersnaem, door daden, heb verkregen, Voer al mijn Ridderfchap in wapen, en in degen ; O Ridderlijk Iuweel / ó Princelijkcjeraed ! Dat ineenig teffen guyl tot pronk diend over ftraer, . - |
||||
• i V « ft ft è Sï t I O N EN R Ö S A N I E R B. 3$
Alleen uyt hovaerdy en ydel welbehagen,
y w roem en is geen roenri alleenïg door het dragen }
\ty opperde waerdy die hangt alleen hier ah,
S's dat men, daer het diend, u vvel gebruyken kans
iot ftraf van die mifdoet aen deugdelijke wetten,
:r° tot een dwingeland om moetwil te beletten j
j^e goeden zijtgy goed, de quaden gy verftrekt
**n geeflel, die tot goed het quaed gemoed opwekt,
Wien heeft zich onderftaen mijn eere te beftrijden, •
*pe tot zijn oneer niet van my heeft moeten lijden,
£edrukte nederlaeg ? wien temd ik niet de moed,
c^hoon Ridderlijken luft van kindsbeen opgevoed ?
Pit is de hoogfte lof die ik op 't Aerdrijk voerc,
t? et galmen van trompet, en klank van trommel röeres
> y gladde voncken uyt een ys'ren huyt gefmeed,
K^y het zöetft muzijk, dat ik ter wereld weet* > en pronken voerd zijn moed op glans van diamanten,
\\ 2ijd, en zacht gewaed, ge^iert aen alle kanten j?et peerlen, en met goud j ja Heft de pronk van glans,
rv^er wapen, en daer fwaerd my zijn een lauren krans j t, grooten Strijd-God Mars! ik ftook u offer vierens y'1 ftïienl in zoeten reuk gewijde lauwerieren, jjy Majefteyt ter Eer! door wien mijn Eere leeft, ^!ts gy den geenenzijt die my gezegend beeft. yïIe2ien ik daer ? Etguu. Die geen, die fchuldig is te buygeft |. °or uwe voeten; daer dé waerheit zal getuigen ju? Welke fwarigheyt dat ik, geperft door nood, jj'Jn leven heb geftelt in p'rijkel van de dood ; Qn koom, zoo op den hals, door fiin'xe ömttie-wegèOj ^^en uyt Avarik, om mijne dienft te plegen fiJ1 ü >van wegen haer die my gezonden heeft, h [?&er£* 'n c'e Stad, daer zy ellendig leeft 3 ^ b'd> op haer verzoek, gebogen hier ter aerden, »J ,at het u gelieft, mijn Heer, deés brief t'aenvaefden. VvL" D n wien is '* dat zy kootm? ET'"' Van haecdie gantlch. $7 Ridderlijke hulp, in dit geval, behoeft j ( bedtoeft8 ^'ncefle Rofanier heeft dezen Brief gefchreven, jv,cr van dé letteren getuyge zullen geven - Jn e *y befloten draegt. «o/?J£omt dees van Rofanier }
Piaetze van Mevrou, zoo kus ik dit par&pierj ly 3 ■ &*in
|
||||
$4* T O O N E E 1. S ? E £
Mijn hert verlangt met graegt den inhoud eens te leze&^
Om zien wat haer verzoek aen Rofiljon zal wezen,
Hy leeft den Erief-
ROfilioti.ïttwe overwinningen Z'pt veel en heerlijk ; meteronze f"
den fuvaer en menigvuldig . aengezien onze verftroying ; hetgaw' fchel&nd verovert zoQaten geflagen ■, mim Broeder Anonthe ontn® leven, mim Keninglijke Vader en ik in onze laetfie ftad gevlucht en vp' volgt flerkelitk belegerd en van onzen vyand Celiodante benaut» e omringt; gevende u Edelheyd mits decente bedenken, oft deze onze t'1" nautheden uwe macht en motdigheden niet en zijn vereyfehende. Door de bedroefde Princefie Ko/anierl'
RofJ.Vettyfcht u nood mijn hulp door dwang van bitter lijen'
Mijn ziel en wil zijn 't eens om voor Mevrou te ft tijen ; De proef van rechte trou moet blijken in de nood, Mevrou zal zijn verloft, oft Rofiljon gedood* Ergunt.O trooft in droeve druk.' daer trouheyd wil het leVe ' Ten dienft van ons Princes aen Mars ten offer geven ; Ten offer voor die geen, die gantfeh zijn afgemat, Gedreven op de vlucht nu in haer laetfie Stad ; Den vyand dag aen dag die nadert vaft de wallen, En zoekt met roef en moord de Srad te overvallen; Alwaer men door de vrees van droeve nederlaeg, Veel duyzend tranen ftort met zuchten alle daeg; Wat leven leeft hy, ach! die levend vvenfcht om fterven? O Ridder Rofiljon! wat zagh men zielen ("werven, Om Koning en Princes te vryen voor de dood, Wanneer hy op de vluchr, en dat ter nauwer nood, Quam binnen Avarik; alwaer zijn onderdanen Zijn Majefteyt, en ookPrinces met droeve tranen Verwellekomde; laes! en met een naer gezucht, Beweenden opherhoogft hun alderlaetfte vlucht; Elk burger toonde proef van zijn genegenrheden, Bezorgden meer haer Heer, als zy hun leven decden 5 Elk rrooften, zoo hy koft, het Koninglij k gemoed, En dat onder beloft van leven, lijf, en goed; , De minfte als de meeft deed proef van trouheyd blijken»
Elkfwoer zijn Majefteyt, in nood niet af te wijken» Mae*
|
||||
^ Va» r o s i t i o n es r o s- a iï i e r e; ?4ï
j^aer wat baer goede wil, hoe zeer haer liefde pcrr, "dien het neftens dien haer aen 'r vermogen fchort ? &'• Waer zijt gy Ridders pronk, my van Princes gegeven? ^ aer zijt gy, op wien ik voer al mijn Eer, en léven ? y^cht nu voor haéf, dié ü geftelt heeft in de hand *.ar> hem, die dwingen zal dien trotfchcn dwingeland j > echt nu voor u Princes, eyfcht vvraek van 't nare zuchteff; *} jammer, eri gefchrey, o"er 't bedroefde vluchten ^an Koning, en Princes, van Vader én van Kind, *.v> die u gaf aen my ; mijn ziel door u verbind, >. Wederom voor haer te ofPren my mijn leven, j " üchaem, deze ziel, ja al wat my gegeven *?yan de Goden zelfs.om Hutten 's vyands moed, j!j'cns wraek-luft haekt na roof van't Koninglijke bloed 5 r,etl God des Ootelögs die zegen mijne leden j y°din der Wapenen, op heden aengebeden, v^rgun my uwe gunft, op Rofaniers geklag, £ aer door ik haer, in nood, mijn by ftand bieden mach, r\r§unte.' zoekt met lift een voorflag nu te maken, I P hoop het u gelukt weer in de Stad te raken j jy et lift u voorgang zijn, en dat op zulke paên, tIeu, hoewel onveyl, tot in de Stad doen gaen ; «^Wild, opmijnbeloft, daer mondeling verklaren, £enhare Majefteyt ;als dat ik zal vergaren >er> niacht van ftrijdbaer volk, met wapens wel verzien $ jNe§c dat ik ben getroöft den vyand 't hooft te biën, CV Sfad t'ontzetten, Haer haer vryheyd te verwerven, q'c Wel gemoed in 't flaen om harent wil te fterven j rvl ^oor des vyands macht mijHi leven af te ftaen 5 Q c door mijn moed, en kracht den vyand op te flaen j , tya' "id ik, ipoedig, laet haer deze trooft ont fangen j jyant die op uytkomft hoopt leeft vreezend in verlangen j £,.es ik noch eenmael bid Ergunte wild u fpoên. «*♦ Heer Ridder , bid geeti meer'k zal't ongebèden doeti, fe, ï- V E R T O O N I N G.
Vv<*er eenige verfiroyden Adelman Celiodante gej!agen,tich vergadert
h Kofilje», onder beloften hem te willen dienen,Wffer op gepaft zijn dete navolgende rijmpjes. Verftroiden Adel, vdnCeliodmtgeJlagen, Geeft akh in dienfte van den Ridder Rofiljon $ ïy 4 0i(
|
||||
^44 T © O N'E E l S T 8 £
19« hem gemoedigt vind ah nu de kans te wagen,
iAetdie, die door zijn macht dees Adel overwon* II. V E R T O ON I N G*
Alvvaer den Adel aen Koftljon. als Velt-Beer, den Eed doei
van getrouvvigheyd.
Oen b del onderwerpt zich Rofiljonte[weeren
Den f.ed van treuvvigheyd. en maekt hun onderdoen Pe wetten, die men field, om 's vyands macht te keeren ;
De Stadt'ont&etten, en den vyand op te fitten. Kofaniere.
ftpfa. Waer of Erguntus blijft ? eylaes! zijn lang vertoevc»
Veroorzaekt ïn miin hert een bitterlijk bedroeve,
Door vreeze, dat hy by den vyand is verfpied;
Daer komt hy; ach! hoe is 't Èrgunte ? Erg». V verdriet,
Grootmogende Princes! zal haett ten eynde raken,
Indien den Hemel wil begunftïgen de zaken,
X)ie Rofiljon, op uw verzoeken, neemt ter hand j
Hy zal, al wat hy kan, vergaren op het land,
In wapens flellen ; doen trompet, en trommel roeren,
Ia nemen in zijn dienft al wat geweer kan voeren,
Om wel gemoedigt zoo den vyand 't hooft te biên,
W;»er van men op een kort, Princes I de proef zal zien $
Dit heeft den Ridder my belaft aen u t'ontdecken.
T?fa, Dit zal mijn Vader, en my tot vertrooftingftrccke>^
Rofiljon, mei alle den Adel, en macht van Krijgs-lieden,
'Jfoft. Ten dient geen rijd gefpilr, den vyand te verraflen,
Hoe koft men beter tijd als nu op heden paflin ? Sa helden, grijpt een moed en dring op't Leger toe, * Ik ga u zelver voor daer ik de proeve doe. #"""'
0/<. Op mannen, mannen op, op, op, op met u allen,
Den vyand komt met macht op 't Leger aengevallen, Een yder maek zich reê gewapend, om te flaen; , „, Op mannen, mannen op, en neem de wapens aen» **
Trornpetten "werden gefleefen, trommels geroert j den Koning en Rofani
kpmen op den tooren 5 %icn na ft Leger ; 't ypel^, na een wy»'g gevC
j\>crdopgefiagen,enakoodeStadoutzet. 0 „iU
Rpfa, i\Or
|
|||
van josiuoh au r o s a »i t r h. ^
%*« Rö/siljon dient bedankt, Heer Vader, voor dees daecL ^?«;«. Kom, gaen wy hem te moet, met d'Eedelen en Raedc Koning, Rofaniere, met eenigt Hovelingen hy Röfiljot}.
Konin. Den Hemel loon u dienft, en trouheyd ons bewezen.1 %*. Vwlof,6Ridder! is ten Hemel toe gerezen. Konm, Den vyand opdevluchtlaet Hut enTenteftaen, *nop uw aenflach is metfchande door gegaen j *»1 't Leger is verftroyt en t'eenemael gelagen, Jj aengenamè trooft:! in droeve nederlagen ; ^J blijdfchap in de nood! ó uytkomft in 't verdriet! ■jJus lang aen ons betoond, dus lang aen ons gefchied 5 Q Hemel.' zijt gedankt voor dien vergunde zegen, P°ot Rofiljon alleen verwonnen, en verkregen j «ie's vyandï voorneem brak, en door zijn Leger floeg, ^1 't volk, door fchrik, en vrees, als ftof voor wind verjoeg | ^ulkx dar zy, overheen, uw moed en macht ontvloden, V> door wiens kracht men ziet het veld verfpreitrnet dooden| v) Ridder Rofiljon.' ik vind uw hulp zoo groot, "Jar die alleen my heeft verloft uyt al de nood, ?n 't uyterfte gevaer waer in ik lag gedooken j rjaer ben als nu gelijk een roos, die op geloopen P0or dichte doorens komt; ik ben gelijk de Zon, ►^iens glans geen fchijnfel aen het aerdrijk geven kon, ~°o lang een dicke damp zijn luyfter had betogen ; ^y zijt her die mijn glans opheft door u vermogen j ?y zijt het die na dat mijn luyfter was gedooft, rjy, in mijn nederlaeg, de kroon weer zet op't Hooft, "^och • zal zoo lang ik leef, uw trouwigheyd erkennen. £>Grootmogend Majefteit! wie deugt liefd most zich wenne j,e toonen proef van dien, en dat in tijd van nood j ïen deugdzaem onderdaen, alwaer 't fchoon met zijn dood, ■fcn tttoet hem niet ontzien zich voor aijn Heer te quijten, j cnpon hy het leven moft in duyzend wonden flijten, "dien daerdoor zijn Vorft maer eenig nut gefchied j »*le dit niet doet, fchoon hy wil deugdzaem zijn, ïs't nïe& j*°e menig onderdaen heeft zich in dienft zijns Heeren, ^egeven op de vlucht, als 't tijd was van verweeren j <i]n leven meer.gezocht als 't nut van zijhen Heer. ^wji Ik hou my aen uw dienft verbonden, en begeer Yy 5 Dat
|
||||
546 T O O N E E t S P E t
Dat gy den vyand wild vervolgen, % 't Zal gefchieden,
En Rofiljon volbrengt u Koninglijk gebieden. 3«»* Qeliodant vluchtende.
Cdi. Nu my hetonluk treft, en 't bircre noodl ot preft, Nu my mijn volk begeeft, vind ik het vluchten belt j Waer heene wend ik my, waer heene zal ik d walen, Daer ik my veylig vind voor 's vyands achterhalen ? Waer keerd Celiodant in dit zijn ongeval ? Waer loop ik, daer ik my verzekert vinden zal ? Waer vluchrik, dacr men my niet zal vermoên te wezen ? Waer gae ik, daer ik mach geruft zijn buyten vreezen ? Waer heen keer ik my beft ? wat wegen zal ik gaen ? Hoezalik, ooft oftweft, oftdit, ofdatopflaen? Ik weet niet hoe ik zal, nochtans moet ik het weten, Indien ik langer toef zal ik mijn zelfs vergeten ; Het eerfte pad het beft, dees lommer loop ik door, My dunkt dat ik gerucht, en paerden trapplen hoor ; Ik berg my hier in 't bofch en zal my gaen verfteeken. Binnen» Rofiljon met eenigt Soldaten.
R$. Bezet de paffen wel dat niemant door kan brecken;
Ik zal hier door het bofch ten noordvvaerts op gaen flaen, Oin zien wat troepen daer ter vlucht zijn door gegaen. 3'""', DERDE HANDELING.
Rofankr, Bellinde, Cephifc.
Rg. T> Ellinde! hebt gy 't al bereyd gelijk ik zeyde ? JDb<7. Princeshetis gedaen, de Prieftersu verbeyden,
En al wat tot den dienft behoeft, dat i$ gereed. Kof. Mijn ziel de Goden looft, en na den Altaer treed, Met neêr-gebogen knien by Priefterlijke reyen, Voeg u dernoedig neer daer fnaren en fchalmeyen, Ter Goden love, na den hoogen hemel gaen j Cephife! laet ons nu den Gods-dienft vangen aen. Op. Den dag van ons ontzet met lof-zang en gebedera De groote Goden gaen op-ofTren, en belleden ; Princefle Rofanier, mijn zieltjen aen geporc Door Goddelijke drift, en heyl'gen y ver word ^ |
||||
, VAM KOSl.LIOH EN KOSAHIERE, J4*ü
ƒ er» offerand, tot lof des hemels aengedreven,
y°or deze zegen ons op heden nu gegeven j
*;n voegu neffens my met Pnefterlijke itharen^
gebogen met de geeft voor heylige Altaren;
JJ hey 'l'ge Gods-dienft! ó Fonteyn van alle vreugd *
^ trooft der zielen ! wie vermach dat gy_ vermeugt ?
P« dienft des werelds ftrekt tot luft van 't aerdfche leven,
^aer dienft der Goden kan d e ziel een welluft geven ;
£en welluft die noyt wijkt; een welluft zonder end;
§en welluft 's menfchen hert op aerden noyt bekend j ?en welluft die de ziel verquikt in eeuwigheden ; *en welluft die de ziel voed met een hemels vrede, f fïnceffe Rofanier! wat heeft de Gods-dienft kracht? {fit welluft word door haer de ziel niet toegebracht ? J-aer ons ten reye gaen in Iovis heyl'ge Tempel; Kniel Rofaniere / kniel op dees verheven drempel, **ef hert en handen op, ftuur geeft en ziel om hoog, Oenfchouw dien grooten God, met een neerflachtig oog, j^ Priefter Reyen; die gereet ftaen, in geleden Pil van der aerden op te voeren ons gebeden *nIovisheërlijkheyd, en Goddelijke troon. ^%.cLof zy u Goden die de Konïnglijke Kroon, ?° 't Koningrijk van mijn Heer Vader fteld ïn waerde, ^a datze fcheenen beyd verlooren hier op aerde ; ^ephife, laet ons gaen ten Tempel treden in, Alwaer den Gods-dienft neemt op heden haer begin. H«nier,en Cephife roe» na denTempel ,dvvaerzy nevens twee P*W«
fiers, en Vwfterlqke Reye», brtmdoferen , en neder knielen voor t beeld "Vfin lupiter; moet ondërmjfchen mnftcael gejjeelt worden. Rofdjon.
$?/"«. Zóo wie de gunft der Goón wil trecken op zijn zijde,' P'e moet aen dezen God zijns herten grond behjde, ykt ftatelijken dienft van zang en fnarenfpel; £°R V offerande, Rofanier! gevalt my wel; . - Vaer voort Princesi vaer voort, wild zoo de God«n ftree%
£°o zal den Hemel u geluk en zegen deele; ** breng u blijde Maar, den vyand is verralfr, *n in de vlucht, van my gevangen, aengetaft, |
||||
34S t' '© 0 K 6 E £. S P B É
Die ik ten hove heb den Koning toe gezonden.
Rofa. O Hemel! hoe zijn wy aen uwen dienft verbondere
Voor zegen, en geluk op heden ons vergunt $
Gy zijt her, goedeGoon! die uitkomft geven kunt,
Wanneer de fwarigheid fchijnt zonder hoop te wezen,
In die, die met geduld de Goón ontzien en vreezen j
't Is billik, dat ik om de Goón te loven kniel.
Kop. 't Is billik dat mijn hert zich neffens uwe zief,
In dienft van dankbaerheid hier voor den altaer buygenij
Om aen den Hemel, neffens Priefter Rey, té tuyge
Hoe veel wy fchuldig zijn aen Iovis Majefteyt,
Die 't Rijk vefloft heeft uyt een groote fwarigheid»
Werd voor de tvveedemdel Muficaïl gefpetlt.
Zoo'i nti Princes gevaltCeliodant t'aenfchouwen,
Die als u vyand zich tot dus lang heeft gehouwen,
Zoo laet ons gaen ten hoof, daer zal Princefle zien,
Wat eer, wat dienft .en gunft, dat hy u aen zal biên j
Die zich, gelijk een God ü waenden t'ovet heeren,
Daer hy nu als ean flaef zal buygen moete leeren;
Die u wel eer bedwong met ftraf heid en geweld,
Die is, door Rofiljon, nu in u dwang geftelt;
En moet, hoe Zeer de fpijt hem knaegt, ontzien en vreezev
Die geene, van wien hy tot nu gevreelr moft weze;
Hoe fchielijk dracyd hét rad van 's werelds luk en eer,
Die giftren was een flaef, is heden nu een heer,
Die giftren was een heer die moet nu zijn een flave,
De Goden zijn alleen gedankt voor deze gave.
i\o. Heer Ridder! gy naeft haer. Cfp.AIs die door uwc kraef
En Ridderlijken arm, de daed hebt uitgewracht.
Rofi. Cephife laet ons gaen Celiodant begroeten.
Cfp.Ik ben begeerig door 't gezicht, die luft te boeten.
VÉRÏÖONING.
j)W Celiodant, als gevangen, in 't byvvezen van al dat 'er ten hoof
is, werd begroet van dl 'Princefen Rofaniere, en Cephife. De Baei verkeerd in Liefd, nu dat Celiodant,
Gevangen xJjnde. Kofaniere komt t'aenfchoavve; J&oe hy haer meer beoogt, hoe hem de min meer brand,
|
|||||||
Zoe dat hij nkt en hm dit vlamtnt binnen houwt.
|
Celit'
|
||||||
V A N BOSUION EH JOS4NIE8E. 349
Cetiodani, dsgevangeu, komt ~m» Ortnte.
jj'-Mijn Heer! ik bid.grijp moct.fchoon gy nu neêrlaeg lijd» j.0e wel onluckig, noch zijt gy 't geluk niet quijt j j e rechte wijfheid is als dan te recht gebleken j? "em die moedig was als 't luk fcheen afgeweken 5 ^ e kans als nu gekeert, licht weder keeren kan, J' Oronte ■' meent gy my een hert te fpreken an ? *' la heer-' Cf. Onnodig, noyt en zal my hert gebreken.
g1"- Het ongeval kan 't hert zomwijl met droef heid {teken* y' Het moedig paerd, hoewel gedwongen van zijn Heer, v°eld aen het vleefch de fboor, doch fuft dies niet te meer, ^•aer word de moed door dien te feller aengedreven. J' Ik doe 't om beft dat ik mijn Heer zoek trooftte geven» fy'' Depleyfter, ik beken 't, is dienflig op de wond; •j> at nut doet medecijn daer 't hert zich voeld gezond ? >r°oft geverris wel yets voor die, die trooft behoeven,- •j,r°oft geven laeft wel yets de hertelooze droeven; jv.r°oft geven is vergeefs daer 't hert noch is gehert, Y°0r moet gewapend, af te weeren alle fmert; Qr°°ft zoeken dal is kinds, in ramp en nederlagen. ^' Wie weet in 't ongeval, mijn Heer, zich zoo te dragen? q' Wie?die, die 't ongeval, hoe fwaerhet is, niet acht. ^r' Wie voeld, in 't ongeval zijn moet van zulken kracht 5 rv" E>ie, die het ongeval toe-eygend aen het leven. c£ Wie leeft 'er, die zijn moed die krachten is gegeven > jic' Wie Vader ? vraegt gy wie ? zie hier, hier is de man, Q ben 't, ik ben de geen die zieh zoo dragen kan. jy Nochtans kan ik, mijn Heer, uyt u gelaet befpeuren, £fa!LRy inwendig u genegen voeld tot treuren. q' Niet om dat my de moed verflauwt door 't ongeluk, Cf ^n.' dat 's d'oorzaek nier.O. Wat oorzaekt danu druk ï ta\ ®cnt ramp,nocht ongeval zijn oorzaek van mijn fmertCj, (Ver t is wat anders dat ik heden neem ter herte ; (2P tWeederley manier ik hier gevangen ben; ^Vangen, zoo dat ik noyt los geraken ken; Q vangen, vangt my yets, 't geen ik niet kan ontkomen 5 |) V;Jngen zijnde, zal my 't leven zijn genomen j Vj ^. -^a^er •' zo° ik my op u alleen vertrou, nd ik het raedfaemil dat ik «iets verholen hou,, Voos.
|
||||
gfo TOOMEBtSPEt
Voor u, van al wat ik in 't hert zou mogen dragen,
Gy zijt het doch alleen, die ik mijn nood wil klagen j
Ik bid u, luyftertoe, en Iet op't geen ik fpreek;
Schoon ik bedoven nu in ramp en onluk fteek ;
Schoon ik van Rofiljon gevangen ben genomen,
En lijd de grootfte fmaed die Princen op kan komen,
En boven dien in mijnes vyands macht gefteld j
Dit alles is het niet dat my, Oronte, queld j
Maer liefde is 't die my het herte plaegt met vreeze j
Ik lief en vrees dat liefde my mijn dood zal weze.
Oron. Hoe Heer.' hier blijkt de proef van uwe zeggen niet J
Hier zoekt gy immers trooft in u bedroeft verdriet '5
Hier zijt gy zonder moed in 't geen u komt te vooren. y
Ce.'t Is waer, 'k had noyt gedacht,al had men 't my gefwof^
Ik vind de liefde, laes' al van een hooger kracht,
En van een vreemder aert als ikze had verwacht;
Ik meende in mijn borft haer vlammen uyt te doven,
Haer vlammen die in my de reden gaen te boven;
Oronte, ach ! wat raed ? ik weet niet wie ik bin.
Oron. Mijn Heer! het fchijnt u hert ontfteken is met min.
Celi. De min, och ja l de min heeft my het hert bezeten. .
Oron. Mach ik de naem van haer, die gy bemind, niet weten
Celi. Och ja! Oronte ja, de oorzaek van mijn vier,
En heete minne-brand, helaes! is Rofanier.
Oron. Is 't Rofanier ? Celi. Zy is 't, zy is 't wiens lieve lonkC'
Als fterren voor mijn oog op heden helder blonken,
Toen zy ten Hove my met een beleefde groet
Bejegende, ontftak de min voort mijn gemoed j
Gevangen, en verheft, verheft en weer gevangen3
Gevangen, en gewond, gewond door liefds verlangen s
Hoe d'uytkömft wezen wil van mijn begonnen min,
Ik min doch zonder hoop mits ik gevangen bin j
Eer ik gevangen was beftond ik haer te plagen;
Nu ik gevangen ben moet ik haer liefde dragen j
Eer ik gevangen was ik om geen minne dacht;
Nu ik gevangen ben voel ik der minnen kracht;
Doch, vreeze my voorzeyd dar ik niet zal bedyen,'
Vermits my Rofanier nu niet zal mogen lyen ;
De rede leeren 't my, ik kan 't zeer wel verftaen;
Ik die haer vyand ben zou zy die minnen gaen ? ,
|
||||
jVAN ROJUION EN ROSANIERE. yf§
rjaer vyand?Oo.Ia geweeft.Cd. En zal 't noch moeten wezen,
^°e wel de vyandfchap, die ik haer droeg voor dezens
iluis in liefd verkeert; in liefd verkeert met mijn,
P?aer vrees dat zy als noch mijn vyandin zal zijn ;
~ronte, dit zal my een wreede dood doen lijde.
•^o», 2viijn Heer / in dees uw quel ben ik van herten blijde.1
*■''• Hoe blijde ? zijt gy blyd in 't geen dat my verdriet ?
^ron. Ia Heer, in u verdriet ik vrolijkheyd geniet. r^'- Oronte, wat is dit ? hoe, fpot gy met mijn klage ? ®r<»>. V klagen teeld my vreugd, mjts ik u liefde drage. S*'<. V zeggen fchijnt my vreemt, hoe ken dat liefde zijn, Y .at gy u vreugde ichept in mijn verdrier, en pijn ? >'efd is van ander aerd, Liefd is zoo van vermogen, Yac vrundfchap in een vrund geen droef heyd kan gedogen^ £en zy met medely ; de liefde is te teer, jre droef heyd van een vrund doet rechte liefde zeer j j^n u, in tegendeel, baerd dees mijn droef heyd vreugde; j^onte fchept zijn vreugd, Iaes uyt mijn ongeneugde, *-n noemt het liefde. Oron. Ia, och ja! Cd. Hoe kan dat zijn ? r°«. \ Kan zijn. Celi. Niet in der daed,
j*°». Hoe dan ?Cdj.Maer in de fchijn, r°«. De reden zullen u, mijn Heer, de waerheyd leereu.
e''> Zoo moftgy waerheyd daneerft in de fchijn verkeeren.
jj"0». De waerheyd, Heer, kan noyt te recht beftaen in fchijn; jraer fchijn voor waerheit gaet daer kan geen waerheit zijnj j^et waerheyd zal ik u mijn rechte liefd verklaren, jr.at ik mijn vreugd geniet alleen uyt u befwaren ; vf'in Heer Celiodam vind zich door liefd befwaerd, v^.die befwarenis mijn vreugd en blijdfchapbaerd; J*'jn Heer liefd Rofanier; niet zoo ? Q '• Ik draeg haer minne. v-^uie min baerd vrees.de vrees geef{ quelh'ngaen uzinnenj
j,le zinne quelling maekt een droef heyd aen het hert, ,n deze droef heyd is 't die u alleenig firiert; ^ u deze droef heyd u het herte komt te raken, |3l ik uw droef heyd tot een blijde uy tkomft maken ; J^ies ben ik hlijde, zoo dat liefd mijn blijdfchap voed, j? "efde, die door vrees u herte droef heyd doet; ^n nu mijn Heer verftaen dat ik de waerheyd fpreke ? ?• Oronte, ja j indien unieten zal ontbreka
Het
|
||||
gtï TOÖNEEE.SPEE.
Het geen gy u vermeet; wat uitkomft zal 'er zijn ?
Wat uitkomft ach, helaes! in dees mijn droeve pijn ? Oro. Ik weet een middel aen den Koning voor te leggen, Dat hy u de Princes ten Echt niet zal ontzeggen. Ce. Wat middel, mocht dat zijn ? Oronte.' O. Ik weet raed. Cr. Waf raed ? ey raed my doch, in dees mijn droeve ftaet, On, Ik zal op heden zelfs zijn Majeftèit gaen fpreken, Ontdecken hem de hefd waer meê gy zijt ontfteken, En doen verzoek aen hem, dat hy na vaft befluit, V Hoogheid, de Princes, als u gewenfte Bruyd,
Ten hotiwelijk belooft $ wat reden, oft wat wetten, Zullen zijn Majeftèit de zaek te rug doen zetten? Indien hy reden volgt, zal hy niet liever zien, Mits dien zijn Rijk hier door groot voordeel kan gefchïen j
Hy, die nu afgemat door d'Qorlog lang beftrede, t<ïet anders wenfcht in't Rijk als een gewenfchte vrede j En kan beqnamer niet bekomen zijn begeer, Als dat hy dit verzoek van u voldoe, mijn Heer! *t Is ongetwijfelt, als hy overweegt met reden, V ftaet, u macht door welk hy dus lang heeft geleden.
Een fwaer vervolg, geperft, beftreden,*jaer op jaer, Gedreven op de vlucht nu hier, dan weder daer 5 't Is ongetwijfFelt, als hy dit zal overleggen,
Oft hy zal de Princes Celiodant toe zeggen 5
Te meer, als hy bedenkt zijn lang geleden ftrijd,
Daer by dat gy noch groot van bloedverwanten zijt:
Die uwe nederlaeg met wapens zullen rechten,
Geduerig zijne Rijk beftrijden en bevechten j
Dit zal zijn Majefteyt naer awen zin doen gaen.
Celi. Zoo hy de zake koft gelijk als gy, verftaen;
Dan doch ten kan niet fchaên zijn Majefteyt te fpreeken£
Dies ga, Oronte! ga, en let oftgy geen teeken,
Van wei-gevallen zult befpeuren, wanneer gy
Zijn Majefteyt ontdekt de Hefd en min van my;
Ga heen, Oronte! ga, en ik zal met verlangen,
Vw komit verwachten, om hier antwoord op t'ontfangen. .
Smuent.
|
|||||
V I E ■%]
|
|||||
V A M R O 'S I L I Ó N EN ROSANIERE, 3^3
|
|||||||
VIERDE H AN DELING.
K«»i»s;, Rofiljcn, Raeds-Heereri, zooveel Edelm«tl Hovelingèr*
L ds men kan by brengen. ^' f~^Y Heeren, Helden, en vermaerde Edel-lieden,
' » ^JPilaren mijnes Rijks, en fteunfèls mijns gebieden 5 b*s Koninglijke plicht dar deugde word erkent, •j.n dat rrien deugd beloond, in die, die zich gewend A ,e tteên in deugdens fpoor, omop den trap te ftijgèn» }; tyaer men Ridderfchapen hooger eer kan krijgen • {L11 *agen onderdaen, die 't Welvaert van zijn Heer jj.Vvert met zijn bloed door Wapen, en geweer, rjle ftelt zijn ftappendaer dedeugderhem doet pogen» b1*1 op te treèn in ftaet van heêrelijk verhoögen. }}.?* RidderRofiljon! gy die van eerften aen Q lJö Eer, mijn Rijk, mijn Kroon getrou hebt voorgeftaen'3 fc ^ocht met Lijf, en Ziel mijn vyand te beftryen, ^1 * Rijk te Hutten dat geheel was aen het glyen j J)s .'k de waerdigheid van u verdiend erken, Jjvpnd ik, dat ik u belooning fchuldig ben , ^t van my wat uluft, gy zuknieteyfchen kunnen, fy p t in mijn macht beftaet, dat ik u niet zal gunnen. ïie] e° heüfch gemoed eyfcht noyr.grootmogend Majefteyt, {) °Oning yan zijn dienft, ik dank de goediglieid y\ls Konings; waer aen ik meer fchuldig ben te toonèn, fr0 jM zijn Majefteyt my fchuldig is re iconen. Ijq "oe wel hebt gy geleerr de rechte heuf heide wet, V9 °r Welk gy op u hooft de Kroon, Heer Ridder! zei \yc] eer, van lof, van deugd, en meer als ik op heden lic Vv^eSSen zo"> bét geen ik hier verfwijg om rédèn'j ï). l»> Zoo in mijn Rijk yets is dat u beftaegt, ^Qq^c my zegt..Ho/;. Dewijl zijn Majefteyt my draegé |
|||||||
tf0 &r°oten gunft, en liefd, zoo zal ik dan ontdecken,
^°cri1t ïoteen verzoe^ a' >™in. begeerten ft'reckenj £oev.:|pft begeerlijkheid ging Wat te hoog in my, \{5 vetfchooning.JCs- Geen verfchooning.'t zy fioe'tsêyj \> °?aer> en Wat gy eyfcht ik zal het u vergunnen. ^V U\°a fo/nit eyfehen niet wel licht verbeure kunnen b4tJs Majeffeyt ? ito. Geênzinsi dewijl ik weet êy, Heef Rofiljon I noy t buvten 't lpoor en treed |
|||||||
£«4 TOONEElSfEt
Van rechte billijkheyd, maer gaet de weg van reden,
Derhalven doet den eyfch van o genegentheden.
R°. Grootmogend Vorft en Heer, de vreeze twift met my>
En noemt mijn wenfch te zijn des liefdens hoovaerdy ;
Dereden en mijn wenfch alsnutezamenftrijden,
De wenfch wil eyfchen, maer de reden kan 't niet lijden.
JQ>. Is 't dan onredelijk d.-^er uwe wenfch na ft rekt ?
Ro.Onredelijk oft niet, na dat men*r neemt, oft trekt;
Mijn wenfch ontftaet uit liefd, en liefde drijfc mijn zinnert
Dat ik, ha Sire! moet v» Rofanier beminnen j
Indien ik eyfchen mach, eyfch ik Mcvrou ten Echt.
^o. 'k Verwonder my, op 't geen gy my te vooren legt,
Dat gy mijn dochter ioekt, Heer Rofiljon! te trouwen}
'k Heb u, u eyfch belooft, en zal beloften houwen,
Indien u liefde haer zoo veer bewegen kan.
Rofi. Met alle dankbaerheyd, ha Sire ! neem ik ari
Het geen gy my belooft; en zal mijn lijf en leven
Ten diende van dit Rijk altoos ten beften geven.
JC». Gy zijt het dié my hebt, door Ridderlijk gevvelt,
Als ik verdreven was, weer in mijn Rijk gefteït; . e>
Gy zijt het, naeftde Goón,die 'k voor mijn opkomft hoü"
Dies ik beloften doe u aen Princes te trouwenj
Gy zijt het die my hebt in 't ongeyal geftut,
En in de laetfte nood voor 's vyands macht befchut; ,
Gy zijt het die als toen my by ftand hebt gebod en,
Als ik ter nauwer nood, mijn vyand was ontvloden;
Dewijl u weldaed heeft verdiend een hoogen loon,
Ha Ridder Rofiljon ! zoo wil ik Rijk en Kroon
V erven na mijn dood, voor 't luk door u verkrege;
.Weldoen verdiend het loon dat weldoen brengt te weg^'
Tvveé Raeds-Heere» met Orante. .
TKic. Mijn Heer * 'k zal u verzoek den Koning doen verft3
Niet tegenftaende hy beloften heeft gedaen. Van Princes Rofanier, naer d'eyfch, te laten trouwen, Met Rofiljon j aen wien den Koning is gehouwen, Vermits de trouwe dienft die hy den Koning deed; Doch, mits den Raed Mevrou achr waerdiger befteed Aen uwen Prins, als hem; gaen wy den Koning (preken, Verzoeken, dat hy wil dat houw'Hjk laten fteken, p |
||||
t VA» KOSILION ENROSANIERE. 3f f
jJ1 trouwen Rofanter met Prins Celiodant j *er komt den Koning aen. On Ik ga en kus zijn hand* Koning met alle de Hof gezande.
i* Naeft heufche groetenis, en wenfching aller zegen3 Ket) uwe Majefteyt, zijn wy op 't hoogft genegen, P^Weiftant van dit Rijk te voorderen, door raed h/ WJjfl'elijk beleyd, als fteunfèls van u ftaet; j J.Zoeken yets aen u Heer Koning te ontdecken, ■ q, er> het hof-gezjn een wey nig mocht venreckenj ■ y t'nwe Majefteyts beveelen.i^o.'t'Zal gefchiên j (ƒ'trekt u altezaem manhafte Edelliên* y Heeren, kunt aen my u voorftel nu ontdecken. ^'!e' Dewijl datRofiljons genegentheden ftrecken, ^ Ro/aniere te verzoeken tot zijn Bruyd, {i etd zulks by uwen Raed, genadig Vorft, geftuyrJ Sc, ^iend in hoogcr acht by u re zijn genomen, y °on hy wel heeft verdiend tot dat geluk te komef|, l/i-^vinden wy nochtans dat houw'lijk ongeraên, jv 's dien 'er beter kan, ha Zire •' zijn gedaen j ty^s vinden wy als nu daer tegens andre wetten, t)ee^öP den Koning zal gelieven eens te letten, Vj 'j' Celiodant een Koning groot van macht, 1$ ■ 0c°ter Rofanier voor zijne Bruyd betracht j 't t "utter haer met hem, als Rofiljon, re trouwen, A|s teerder Eer zich aert een Konings ftam te houwerij li]e?lCtleenflecht gerneene Ridder ; ichoonzijn leugd, V Jr°u wel heeft verdiend, door Ridderlijke deugd j ty is doch Rofiljon by dezen te gelijken? liy 's een Ridderfchap geacht by Koningrijken ? t)ie'. 'e met zijne macht het Rijk van Piiies heerd, V^j's.hetdie de Echt met Rofanier begeert; Het ï^evt gedenk wat heyl hier uyt kan fpruytén, Ker> \x!'n ^e ""edelen, waer door men mach befluyterl Ke Vr j8ewenfchte vree, voor het gemeene nut; t>ie te<le in dit Rijk waer d'aldervey !fte ftüt ^Vfv^6 ?^aJefteyt de Kroon zal helpen drageri, ^erj Jj^J1 r Koningrijk voor's vyands looze lagen j t)o0j 'gewenichte vree diend uwe Majefteyt; ■ Vtede 's Konings hand geruft den Scepter fvveyrj %
Zz a ViCïjk
|
||||
35« ÏOOREELSPEL
V Rijk dat wint een Rijk door dit geluckig trouwen,1
Den Koning die gelief dit in gedacht te houwen,
En letten op het geen wy hierom béter raên.
K°,w>g- Het raden is te laet, beloften zijn gedaen,
Doch tot mijn nadeel / zoo ik nu te recht bevinde;
Wat raed, gy Heeren.' om't gebonden weer t'ontbinde?
Daer fchiet my yets in 't zin, en 't diend zoo aengeleyd j
Ik heb aen Rofiljon ten Echte toegezeyd
Mijn Dochter de Princes, en zal op dit mijn zeggen»
Gegrond in reden, dit op ander wijs aen leggen j
En is Cephife niet mijn dochter? ja, och ja .'
Zoo kom ik Rofiljon dan mijn beloften na;
'k Heb Rofiljon belooft mijn dochter te doen trouwen,
Doch! ben in geenerwijs verbonden, oft gehouwen
Dat ik juyft Rofanier, en niet Cephife zou
Aen hem vergunnen tot een wettelijke Vrou -,
Ik vinde ftof genoeg hun beydé se vernoegen ;
D'een zal ik Rofanier,d'andèr Céphijs toe voegen;
Hier op ik in een kort neem Heeren, mijn beraed.
"Raetsh, Hier door zijn Majefteyt verzek'ren zal zijn ftaet.
Kofaniere, Cephife, en "Bellinde.
|
||||||||
Ro. 'k Wiet niet ürinces, wat dat
my let,
"En my 't gemoed zoo zetr ontzet ? My leyd yets fvvaers op mijne lede; Ik vveet.tylaes Iniet-vvat myfehort, Daer is yets dat mijn geesje port Tot zuchten, en tot treurigheden. Vrinces Cephife \ fpeurdgy niet
Vyt mijn gelaet een droef verdriet ? Kunt gy uit mijn gedaent.en vvefen, De droefheydfdie my leydep 't hert, En tot de ziel van binnen fmert, iiiet grondig als door letters lezen ? Ik zucht, ik klaeg,ik treur,ik wee,
Daer leyd yet fvvaers my op de leen, 't Geen mijn gemoed beweegt tot treuren ;
Cephife, ach! wat wil dit zijn ? "Kunt gy ook zeggen wat dat mijn Voor fump off omuk zd gebeuren ï |
Ce. Vrinces, cy fielt u hertgeW'
Verdrijf u vreeze docr delt$> Door lüft tot zulke zoete zaktfc u. Die niet als vreugd,en vveUw ^ Dtfvvarigheyd verdrijven i°c '$> VVaerdoor zich geeft en pel ^ ' ken' ■ Il
De vrees die u gedachten q'tf
hivvendig het gemotd ontftd"'
Diefpruyt uyt faniazyen; ,^,
Vytfvvare dampen van hst l>1 i,
Waer door zy voeden in't gO"
Inbeelding, vol bedriegeryen- , "■
Den menfchJ.h is gelijk aCj0ffo
Diezamtijdsfvvarc dampen" "Begint de 'Len tefchijnen, , De dampen, vliegen nit de lil'f it, . De nevel van
hetaerdrijkvW"',^.
Al moet het voorde ZoK VU"
nen. \a> |
|||||||
■ VAN ROSILION EN ROSANIERE. jff
^dien een damp van /vvayigheyd, 'k Heb daer eenrijfnpjen op die zin,
» "'ces! u cp het hertje leyd; ~En 't heeft veel zoet bedenken in, |
|||||||||||||||||||||||||||||||
•f ■ wetze daer niet blijven,
. nadeel van u Êele jeugd, Her vvildze , door de Zon van |
|||||||||||||||||||||||||||||||
't Zeyd veel van zulke dingen;
Het rijm is aerdig, en zcerfoet, Diesgy het ons. Bellinde, moet Na eenmael hier te vooren fingenl |
|||||||||||||||||||||||||||||||
x'r°lijkheyd, te/t« verdrijven
Bellinde zingt. Stem : Laura zat laeft by de beek,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Zoo de Zon fijn flraeltjesfihort^
"En de aerd ontrekt fijn fckijnen -, Als hit dagje korter wórd, Roes,en bloempjes heel verdwijnen ; 't Vrolijk hertje fchijril te (juïjnen, Als de Zon fijn glans bedekt; Zoo is 't met den menfch gelegen, 't Hert 'u nimmermeer te degen > "Daer de vreugd geen "Lon vtrflrekt» |
|||||||||||||||||||||||||||||||
'M.
|
Enfchen hert is als de aerd,
Als de blompjes die daer grDe- yen-. |
||||||||||||||||||||||||||||||
%, "cdnik bloempjes baerd,
\'mPjes die al bloeyend bloeyen ;
ht£".tens verfcbe blaedjes vloeyen
% ƒ df upjes, morgen dou ;
hn faoor begint te bloofen,
^? n aerdr']k pronkt met roofen,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
\r rnen vveuiA 'n droeve roti.
\, *(■ Hoe zoet is dat gezeyd. Ceph, Hoe aerdig is 't van zin?
£"*'• Princes Cephife, ach-' daer is veel zoetheyd in;
Cf(),r aerdig word den menfch by aerd, en bloem geleeken»
hJfy Princeffe Rofanier, 't is meenigmaelgebleeken
Va, m^n nertJe vond, gelijk het weer geftelt.
C'cp *■* Daer fchuylt yets in het hert, Cephife, dat my quelt.
fetf" Wat is 'tPrincesPi^Eenzaek die ik alleen moet dragee,1
t)i °eenë maegden voegt daer van te willen klagen j
t)5t • "ikik in mijn hert een tweederleye pijn,
,s>rnijn quelling die gesn mewfch qntdekt mach zijn.
W Koftljon.
0 &"'• Q Hemel« hoe veel luk heb ik van u verkregen 3
kV ^?e'' z*'£ gebankt voor uwe gunft, en zegen j |
|||||||||||||||||||||||||||||||
^hpl^jS die Rofiljbn na werelds Hoogheyd'leyd,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
hei ,lt Rijken Kroan befchut in nederlagen:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
'k
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Jkr
|
door's Hemels macht
ijöjj.f13 Koningzelfs bevrijd |
n vyand opgeflagenj
van alle'nood, |
|||||||||||||||||||||||||||||
jk hekVen vOor geftaen met p'rijkel van mijn dood ;
öetl jj^et dees mijn hand 'voor 's Konïngs Eer geftrcdenj K0c n Crne' zy gelooft, al 't gun ik heb geleden üa,t • ^ Var> het gemeen, in d'oorlog uyrgeftaen, tot heden toe, geluckig my vergaen, Z z 3 Ge»
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
3<S TOONEELSPEt,
Geluckigin mijn dienft, geluckigin mijn leven,
Dank zy den Hemel die 't my alles heeft gegeven 1 Dank zy den Hemel die al dees mijn dienften loond, En tot belooning my de lïoogfte gunft betoond, Die van de Goden oyt een menfch verkreeg op aerde, Den Koning loond my zelfs met Koninglijke waerde j 't Geluk dat lacht my toe, den Hensel my bemind, En 't loon van mijne dienft dat is een Konings kind j Een Konings kind is zelfs tot mijne liefd genegen, Ik heb van Rofanier, op mijn verzoek, verkregen ,■ Tpe-zegging van haer trou, en lieve gunft tot mijn j Waer kan 'er meer geluk voor my gevonden zijn ? Ik heb triijn Rotanier op heden voor gehouwen, Dat my haer Vader heeft belooft aen haer te trouwen ; Waer op een bloos van fchaemt getuygden, dat haer zin, Door dit mijn zeggen kreeg beweeging tot de min; Mevroa, pp mijn verzoek, vergunden aen liefs lusjes, Omhelzing, neffens dien, een zoet genot van krtsjes j Verzekerden mijn liefd, beloften van haer trou , Aen welk belofte ik mijn hoop verzekerd hou. Daer rijft mijn morgen-ftar, ik moet my wat verfteeken» Qm hooren wat mijn Lief hier hu alleen zal fpreeken. "Rcfaniere.
|
|||||||
Zal vaek et buy vm windig ^ y,
De -vruchtenflae» van boven * En doen despluckers luk mijliwu, Denfchipperjie op Zee.bjf^f'
De gunft van wind en wiet u, Alsfierren baken (Irecken■. Kf^M; Als't niet te hert weid,nocbt 'Jji, Heeft wind enftroomè na /?/»„, Ziet op een kort de lucht betrt' ■ Defltlle baren opwaertsg*"
En felle ft or me» ntderflaen, Dieflond opftond verftijven sa, En doen by duyfier nacht het Hier op ten rots, daer op esn i-Us Gantfch tegens hoop des JOW dryven. ■ *$ |
|||||||
Ro. Hoefpeelt, enflreelt den loffen
Menfch
Hier met z.ijn vjellu[l,en zijn y/enfch In tijdelijke zaken ■, H oe holdenjold ons't aerds verdrief, P<# heden wen u morgen niet, Wat boven lag kan onder raken- 't Geluk drejt op een lojjenjpil,
Die heden heeft al wat hy wil, Die moet het morgen mifjen j Wie op fijn wens. fijn gijjing maekt, Al eer 't gevverifie hem genaek(, Vind hyfijn hoop vaek tegens't gifje. Een jongen boom in fomer lucht,
Vertoont fomwijlee fchoone vrucht, Doch l eer mm dteffl pluchen, |
|||||||
V A VI ROSILION EN ROSANIERE, 359
», >oa getet ket beden ook met mqn, Ik min geen man als Rofiljon,
v?9" hoegftevreugdverkeert inpijn, Die is mijnliefdens Ziel en Zon, j f dat mijn 's Vaders zinnen, Die is 't, die k liefde drage; |
||||||||||||||||||||||||||
t ' Heven fielten my e-en wet,
Os Vv^en &ff ik liefde zet P "era, die ik niet kan beminnen. |
Die is 't, tot wien ik bengezint;
Die is 't, die Rofanier bemind; Als die haer oogen 't lieffte zagen. |
|||||||||||||||||||||||||
. j^s Rofiljon, die 'k min, en eeuwig zal beminnen;
>c»! Rofiljon alleen is d'afgod van mijn zïnrie j
x?° zeer als ik hem min, zoo zeer haet ik die geen,
>tet wien mijn Vader wil dat ik in d'Echt zal treên j
jjli Koninglijke wet en zal by my niet gelden,
• flts ik op Rofiljon al lang mijn zinnen fielden j
q*s Rofiljon dien ik, 't is hy die my bemind,
yeen ftraf die mijne liefd tot hemwaerts overwint;
j;eel_liever laet ik my dit hooft van 't lichaem houwen,
j^r ik een ander, als mijn Rofiljon zal trouwen.
£j?er komt mijn tweede ziel, mijn brave Ridder aen,
ble"ik met tranen zal mijn droefheyd doen verftaen.
jX^oedus, mijn Lief, hoc dus, Princes, wat doet u treuren?
%r r m!'n 'oedroeft gelaet kunt gy mijn droefheid fpeuré.
y'Vy droevig, waerom dat ? verfwijg doch niets voor mijn;,
\,..toef heyd my bedroeft, u fmert datis mijn pijn,
y !lden is mijn fmert, en u verdriet, mijnfterven,
i ngeval mijn dood. Rofa. Eer zal ik 't leven derven,
^0 'K volbreng't gun my zijn Majefteyt gebied.
^ watisdat'dochPrinces? Rpfa,Hetaldergrootft verdriet
HrJ^ en my, mijn Lief, zouw over komen mogen.
ty'; Mrjn Lief! hoe vlieten dus de traentjes uy t u oogen ?
VnC i!' helaeSJ wat is de oorzaek uws gefchrey ?
4c" Pe zaek waerom, ik ween, die raekt ons alle bey.
1 i's ft -c '$ 'l * '^ ^'d. w mJ u il00'^> Princefle, klagen j_
't js i} 'ion die u, u leed wil hejpen dragen;
'tts ^°filjon, wien deerd de droefheyd van u jeugd j
Neej ofilJon dien gy die lalt op laden meugt;
ï(j 1 ** a' de fmerten, Lief, die u 't gemoed ontroeren,'
|
||||||||||||||||||||||||||
Êv 1 .£tZe my maer op die meer als gy kunt voeren;
* ' ' ItOrt-r.-l_________*____ n P____1_____1____1_
|
||||||||||||||||||||||||||
h, 't}°n geen traentjes meer, dut dees u bracke vloed.
|
||||||||||||||||||||||||||
I
|
i£e meer dat gy my fmeekt,h
o l1^ de oorzaek van u fchreyen , v>Vv» wij" ui |
|||||||||||||||||||||||||
a moet.'
eeken ? |
||||||||||||||||||||||||||
Js «é* beft dat ik het fineekendan laet fteekeri j
|
||||||||||||||||||||||||||
Z24
|
||||||||||||||||||||||||||
Hoe
|
||||||||||||||||||||||||||
3«e TOONEELSPEI.
Hoe fteeken Rofiljon ? ó neen! trooft Rofanier,
Vaer voort met u gefmeek. Ro, Ach Rofiljon .' zie hier,
Zie hier, zie hier mijn hert, /.iehier mijn hert vol wonden j
Een hert dat eeuwig is aen uwe liefd verbonden ;
Een hert dat niemand wil als die, die 't eygen kent;
Een hert van 't welk dat gy alleen de voogt-heer bent 5
Een hert dat u behoord, en niemant wil behooren;
Een hert dat Rofiljon alleen heeft uytverkooren ;
Een hert dat droevig is, om dat zijn Majelteyt,
Dat hert wil dutten in zijn goe genegentheid;
Dat hert wil dwingen van u liefden af te houwen;
Dat hert wil dwingen om Celiodant te trouwen.
Rofi. Ach 1 Hemel, wat ik hoor ! 6 Goden! kan het zijn ? _, (
Ach neen ! ach neen.' mijn Lief,mijn Lief! gy zijt voor nHJn>
ïk geef u niet weerom die my eens zijt gegeven,
Daer voor waegtRofiljon noch eenmael lijf en leven ;
Eer zal de duiftre nacht, verlaten van de Maen,
ïn hare plaets de Zon in volle glans doen ftaen j
Eer zal het aerds gedacht d'qnfterffelijke Goden,
Gantfch tegen de natuur, doen fterven duizend doodeng
Ia maken al de Goön tot (laven ; zelfs Iupijn,
Eer dit gefchieden zal, en zal geen God meer zijn;
Eer zal ik met mijn hand verzetten rots, en bergen 9
Eer zal ik al de Goón om wreede wrake vergen j
En ftaep'len berg op berg, ja treenvan trap optrap,
Zoo hoog, tot dat ik zelfs ten Hemel binnen ftap j
Waer Venus zit te recht tot ftrafvan zulke feyten,
Daer zal ik zelver gaen mijn ongelijk bepleyten ,-
En zoo op mijn verzoek der Goden vonnis ftuyt*
Zoo fchop ik te gelijk haer tot den Hemel uit,
En zal in Iovis troon my dan als rechter ftellen,
Daer ik het vonnis zal over het onrecht vellen,
Dat u Celiodant, en my heeft aengedaen;
Prïnces, mijn Lief, ik zal na uwen Vader gaen,
En hem, 't gun hy my heeft belooft, te vooren leggen,
Om hooren wat hy daer als nu kan tegen zeggen j
Zoo gy ftantvaftig blijft en my niet af wild gaen,
Weet ik tot ons behulp goe mid'len voor te flaen.
Ro. Op mijn ftantvaftigheid mach Rofiljon vertrouwen ; ^
Jk ben, en blijf u Bruyd. Spfil. Daer voor zal ik u houwen - ^
|
||||
ySN 80SUIO1I EN ROSANIERE. g«s
?k ben u Bruydegom, en blijf die totter dood. ^fi. Ik offer u alleen mijn maegdelijke fchoot. M'- O Goden! wat is dit een blijdfchap vol bedroeven, Jwijn Engel, mijn Princes ï ik die mijn kracht deed proeven ^oo meenig fhijdbaer held; ben noch dien zelfden man, •Oie 't recht van onze liefd met wapens rechten kan. y?A. Laet af mijn Rofiljon van diergelijke zinnen, *n dit geval en is met wapens niet te winnen, J^aer met geduldigheid, ftantvafte liefd, en trou, »^aer door ik my ter dood aen u verbonden hou. ' Binnen,, VYFDE HANDELING.
Qqliodant.
|
|||||||||
c«.
|
|||||||||
O Zoete kracht des mins ' die in detegenfpocden,
Mijhoverwpnnê hert met vreugde noch kunt voedê^ JjJ liefdens zoet gepeyns, op fchponigheyds waerdy ; ^ fchooneRofanier ! hoe fvveeft uziel in my• Y fchoone Rofanier! alleen daer toe geboren, *j|s dat gy zielen zoud tot uwe min bekoren ; ^* fchoone Rofanier ! fchoon zeg ik, over fchqon» ^1 machtig om tot min te dwingen zelfs de Goön; ¥ winne-vonkjes,' die door 't malen van u branden, J^'jn ziel gedwongen hebt tot liefdens offeranden; ^r Goddelijke troon! vol Hemels Majeiteyt, J? *er in de hoogde fchat van liefdens zoetheyd leid: ^oud-dradevlegjes, waer voor par'en, en paruyken, ^'s geen gelijk met u, voor fchoonder, moeten duyken ; ■.ekruyfde haartjens, gy die op albafter grond, y ^t'zoet gewemel rold om rood korale mond ; ~. "rikjens bosyen my aen lusjes van de minne ; ^.°ogjes.' die alleen zïjt machtig t'overwinne, ■g y, Zeg ik, my helaes l die overwonnen ben, Y° 8een verloffing als van u verkrijgen ken; jj,anu, ha Rofanier \ die my mijn doodbft leven, Va r .!iec u belieft, vermogen zulttegeven; j^rfchijn, ey goude zon l verfchijn voor mijn gezicht, j" toon my eens een ftrael van 't Goddelijke licht, ^J*t in den Hemel van u aenfchijn ftraelt met vonken, atmeer u oog beoogt miin oogen-» door u lonken; Zzj Wan-
|
|||||||||
3£ï TOONEEtSP&t
Wanneer natuur beprohkt u kaekjes met gebloos,
En cjert albaf^er wit met inkarnate roos,
Zoo tert u fchoone blos hetpuyk van alle bloemen;
Hoe zal men zulk een fehoon,als uwe fchoonheyd, noemen?
Schoon ik het fchoonheyd noem , en fchoonfte fchoonheyd
hiet,
Noch kan men door dat woord de kracht begrijpen niet, Die in dat fchoone fehoon ftaet zichtbaerlijk voor oogen j O fchoonheyd l die dit fehoon hebt Venus afgezogcu, Die Paris als de fchoonft, den appel heeft vereert; O fchoone Rofanier \ aen wieu mijn ziel begeert Te offeren dit lijf, dit lichaem, deze leden, Vyt rechte liefd, en trou, in dienfte van gebeden. Daer komt Oronte aen, wiens komft ik hier verwacht, Oro, 'k Heb aen zijn Majefteyt zoo veel te weeg gebracht, Dat gy verzekert u, mijn Heer, zult mogen houwen, Princeflê Rofanier voor uwe Bruyd te trouwen; Den Koning en zijn Raed zijn daer toe zeer gezind, Hoewel dat de Princes nu Rpfiljon bemind, En hy haer liefde draegt, moeten de liefde fcheyden, Den Koning wil geen Echt als tufichen uwc beyden. Ccliod. Gelukkig is de uur, die uur in welke tijd Dat gy, Celiodant! alhier gevangen zijt ; Gelukkig is dien dag, op welk ik hier gekomen, En van mijn vyand als gevangen ben genomen; Mits mijn gevangenis my d'hoogfte vreugde geeft, Ik zeg de hoogftc vreugd die d'haele wereld heefc;. Oronte! my verlangt den Koning zelfs te hooren, En ook mijn Rofanier j wiens jeugtis aengebooren De fchoonfte fchoonheyd die men oyt in Vrouwen zag; Oronte laet ons gaen daer ik haer fpreeken mach. Bitmap Rofeniere, Roftljon,
Ro.Den nacht die yder trekt totruft, h 't rede, dat ik met u treur, •
Trekt my tot nare.fi/vare luchten; Waert gy geruft,ik zou 't ook feze"'
Xk vind mijn leven /onder tuft, (ten. Ro. Wat ruft, oft luft, « hier v<>°
't Hertfinoort in duyzendongenuch- mijn, . , ? Rofil. Na ik bedroeft, u droef heyd Mijn Kefiljon, mijn wel beminde •
fpeur, (vreezen, Hoe kan een hert vol druk, enpijn,
V droef heyd 4 die my 't qunstft doet Een luft tot vrolijk kven wnde.
|
||||
VAN ROSILION EN ROSANIERE. 36$
Rofil. Het is gelijk Trinccs daer Ter liefde van haerKofiljon,
/preekt, wem D/e zy ter dood zal liefde tsonen,
™'ie zoo gemoed, die moed zal hou- Indien zy meerder geven kon,
^een menfch , wanneer 't aen koop Zyfoud er uwe liefd mee honen.
gebreekt, Rofil. O woerden ! zegels van u
V/* hy vervalt in mifvertrottvven. troti,
Ltander, in de vvoejle zee, O trou! boefid ik u vergelde ?
^evoeddoór hoop zijn lief te naken; O liefde! of den Hemel wou,
Verloor zijn hoop, zijn liefde meê, Vat ik de Ooon tot borgefleldi ;
*er hy hy Bero kofl geraken. Tot borge van mijn trouwe, min,
■be baek.zoo lang hy (lond in brand, hiijn hertl mijn lijf, mijn pel, mijn
&eed hem de hoop in liefde /lijven j leven ;
Maer toen dat licht verdween op Al't geen ik qen mijn Kfgodin,
ftrand, Vyt liefde, vy/1 ten offer geven.
■Meft in de zee het leven blijven. Rofa. X.act liefd ons j2ellen}Lief, te
*\o. Geen finert,hoe hert.geen dood, vrein;
hoe [nood, t Laet liefde leedJn'tlievtn^rageTti
** zal men Ro/anier doen erven ; Laet liefde leven, Lief, na reen,
^ft hare liefde ii zoo groot, Loet fijn een middel voor geflagen.
&at zy up liefde die wil fierven ; Een middel waer door \vy den Koning doch bewegen ;
Een middel vyaer door hoop in liefde word verkregen ■ Een middel waer meê wy aen zijne Majefteyt Vervorderen de liefd die hy heeft toegezeyd; *k vind geraden Lief, gy u ten hoof wild voegen, Vp hoop de rede mocht mijn Vader vergenoegen 5 Stelt hem uw dienden voor, aen hem te kennen geeft, Hoe hy door uwe hulp, en trouwe daden heeft, In droeve nederlaeg, de overhand verkregen ; En hoe gy door uw-'macht bevochten hebt zijn zegen; Staet vaft op zijn beiofc die hy u heeft gedaen, En hoe 't geen Koning voegt zoo in de wind teilaen geloften, dien hy heeft met zijne tong gegeven, *Jat Rofanjer in d'Echt met Rofiljon zon leven,- Efis't dat hy hier door nietafftaet zijn begeer, *oo zal ik niet te min nakomen 't gun ik fweer j ~at is, mijn levens tijd u mijn verzelling deelen« En1 in getrouwe liefd, de hooge Goón beveelen, •pijn ramp, mijn ongeval, mijn treuring, engeklag-, jot dat ik komen zal aen mijne laetilen dag. JW. Mevrou za! my gereed, op haer gebieden, vijnen j *Zal my van ftonden aen ten hovedoen verfchiinen, Vofc
|
||||
564 TOONBEtSPEt.
Volbrengen u voorftel, in dit ons ongeval;
En zien wat uy tkomft ons den Hemel gunnen zal. Binnen,
Koning met het guntfche Hof, Rofiljon.
J{tf. Ha Sire! mijn gedacht inbeeldende de daden»
Waer mee ik heb gedient u Majefteyts genaden j
Zoo vind ik, dat ik heb in 't bloedige gevecht,
Veel vyanden gedood, en wonder uytgerecht;
Mijn goed en bloed ten dienft van 't Koningrijk gegeven,
En voor 't gemeene beft gewaegt mijn lijf en leven j
Wat heb ik menigmael, gelegert in het veld,
De eérfte tot den flag, gemoedigt, my géftelt;
Wat eylcht den oorlog meer dat ik niet heb begonnen ?
Wat legers niet verftroyt ? wat Steden niet gewonnen ?
Wat mannen niet ontmand ? wat troepen niet vernield ?
En wat niet vluchten kpft gevangen, ofr ontzielt ?
Zoo als ik dit herdacht quam my een zaek te yooren,
Een zaek, die Sire u gelieven zal te hooren,
Hoe tot Pavye is wel eer een Vrouw geweeft, .
Die in dé (warte kunft had een vermaerden geeft,
Waer door zy alles wift op 't naufte te vpor-zeggen,
Ook wat 'er was gefchied heel grondig uyt te leggen.
Ia tot verwondering van yder die het zag;
Als nu een Philofooph eens op een zeker dag
Zich vinden liet by haer, als daer toe aengebeden,
Om op een zeker vraeg te geven hare reden;
'Ey hoor een vreemde zaek die op mijn voorftel paft j
jvla dat den Philozooph haer eerft had ondertaft,
Stelt hy een vrage voor, die haer ter ooren raekte;
Welk't befte veerswas dat Virgiliusoytmaekte?
Zy antwoord hem terftond dit rijmpjen in latijn,
pit rijmpje, Sire .' 't welk wel overdacht mach zijn.
Difeite lufiitmrn moniti & non ttmnere divos.
't Geen zekere Poëet dus ftelt in dnytfche woorden,
En hebze vaek verhaelt, na dat ikze eerft hoorden j
Leer, pijnde dies vermaend de Goon tikt te -verfmaên,
Maer na gereehtigheyd voor alle d'mpen flaen.
Konin. Wat wild gy Rofiljon.' hier meê te kennen geven.
Koftl.. Alzooten diénft van 'r Rijk, geduurende mijn 'even^w
|
||||
! VAN ÜOSitl'ON EN ROSANIERE. }?$
Y Majefteyt ten nut, gelijk ook voor 't gemeen,
Jk wapens heb gevoerd, en Ridderlijk geftreên ?
<oo wenfchtenik als nu den Koning eens te vragen,
*n Welke dienftik my het befte heb gedragen ?
Mocht ik'uyt uwe mond, ha ' Sire, ééns verftaen,
^at dai het befte is van my, voor u gedaen,
^oo zou zijn Majefteyt mijn trouwigheyd erkennen 5
{k die van eerften aen getracht heb my te wennen
f ot trou, rot dienft en nut van Koning, Rijk, en Kroon',
Verzoek voor al mijn dienft nu mijn beloofde loon.
Ks. Wat loon wil Rofiljon? Re Wat loon?vraegt gy dat Sire?
^>een ander loon als maer u Dochter Rofaniere.
Ks'iin. Alzoo ik ben gezind den Oorlog af te ftaén
*^n met Celiodant een vrede aen te gaen,
Waer aen dit gantfche Rijk ten hoogden is gelegen ;
^eb ik, mits rijp beraed, daer gantfchelijk niet tegen,
■Je meer, mitfdien mijn Rijk een Rijk verrijken kan,
y*en deze vrede hangt mijn gantfche wclvaert an;
~en oorlog baerd my langs hoe meerder tègerriiedej
•^ies ik genegen ben tot een gewrenfehte vrede;
52/*. Hoe Sire! hoc.' wat 's dit ? u wenfeh die is onnut,
Pe reden dwingen my dat ik u voorneem fchut ; .
ijoe Sire ! is't nu tijd' voor u een vfeed te maken ?
•*v moft met meerder Eer, aldus tot vrede raken j
ö°e Sire •' hebt gy nu een vree in 't Rijk gebrek,
Paer gy u vyand fteïd de voeten op de nek ?
tfe> my, waer zalder een van u vyanden wezen,
Jj*'e nu niet zal den naem van Polikander vreezen ?
»ye leeft 'er, Sire! ha! wie leeft 'er rechtevoort,
irjeniet en fchrïkt en beeft, als hy maer noemen hoort
j e naem uws Majefteyts ? R>ied. V yver dus ontfteken
x} liefden tot het Rijk, doet Rofiljon dit (preken j .
f.'lert word aengevoerd doorgoe g'enegenthéyd,
*•*> groot te maken 't Rijk, en ook zijn Majefteyt;
**aer hoor Heer Ridder, wat hier tegen valt te zeggen,
j Is gy de legers voert, en Steden gaet beleggen, r? ^'ind batalièn, en alles wat 'er zy, ^denkt gydan wel eens, in welk een flaverny atgy door .dezen brengt de arme onderzaten? "et.\velkear fwarenkft van legers, en zoldr,:ei"; '
Dar
|
||||
3«6 TOONEELSPEL
Dat gy den Koning en he: gantlcheRtjk befwaerd,
Wat mocylijkheyd en zorg dat dit den Koning baerd?
Als die de legers moet verfcnaffen uyt zijn (laten,
Als 't al gewonnen is, wat zal 't den Koning baten ?
Vermits de fwarigheid die uyr den krijgontftaet,
Daer plaeg en hongers nood de onderdanen flaet;
Als rooven, moord, en brand, als pionderen en fchaken*
De eerelijke jeugd tot krijgers hoeren maken j
Als wraek-hift tanden wet op het onnozel bloed,
En felle klaeuwen flaet in ander lieden goed ;
Dit zijn van d'oorelög, helaes • de befte vruchten,
Die meerrig vroom gemoed zoo deerlijk vaek doet zuchten}
Dit zijn de gecffels die onnooflc zielen ilaen,
En doen den Koning nu met recht na vrede ftaen;
Te meer, mits dag aen dag de arme onderdanen,
Aen zijne Majefteyt opoff'ren droeve tranen,
Ia, fmeken met gebeên, in zuchten, en geklag,
Dat doch hun droeve nood eens eynde nemen mach ;
Waer, door zijn Majefteyt, beweegt in mededogen,
Zijn onderdanen zoekt de tranen af te droogen j
JVïeer ziende op 't geluk, en welvacrt van 't gemeen*
Als we! den Koning ziet op zijn geluk alleen;
Mits u den Koning houwt de trouwft van zijn getrouwen,
Heeft hy dit Roiiljon te vooren willen houwen,
Op dat vertrouwen, 't u niet min, dan ons behaegt,
Als een, die garen 't Rijk in goede welftant zaegt ;
Dethalven vind zich nu den Koning aengedteven,
Doordeesbeweginge, om Roianier te geven
Celiodant ten Echt, als hebbende gelijk
Om met meer Rijken te verrijken dit zijn Rijk. i
Rpfi. Hebt gy u reden uyt? Rac. Ia Heer. ifyï.Zo zal ik fprefc'''
Hoe Sire ! is in u de wijfheyd zoo geweeken,
Dat uwe Majefteyt zich zoo verleyden laet ?
Verleyden, zeg ik • door verraders van uw ftaet !
Verraders? ja noch eens verraders durf ik zeggen,
Als die den vyand zien voor uwe voeten leggen j
Vw vyand, let'er op, ha Sire! aen wien zy
Tc brengen zoeken't Rijk, en al uw heerfchappy;
En boven dien u flaef, die Koning zijt, te maken;
Hoc Sire'. kan 't vctftand zoo uyt uw herflens raken ?
|
||||
^ VAN ROSILION EN ROSANIERE. }6?
i~3t gy gedogen zult, 't geen ik noyt had vertrouwt,
Pat men op valfchen raed van u verraders bout;
tja Sire! dat gy 't meent en zal ik nimmer hoopen,
X, r SM gedogen dan als dat men zal verkoopen,
y>en uw Rijk en Kroon ; uw Kroon, en u; wel hoe?
yoe Sire.' ftaét gy dit aen u verraders toe ?
£1 kunt gy dan niet zien dat die dees raedu geven,
^erkoopen u, uw Eer, uw Vryheyd, en u leven,
y W Scepter, Kroon, en Rijk, ja al wat gy bezit ?
?'te waer 's u verftant ? ha Sire! lijd gy dit ?
£oud gy Celiddant aen Rofanier doen trouwen ?
^onderwerpen u aen hem, die is gehouwen
£1 onderwurpen om te doen 't geen gy beftaer;
f^elaes< gy vleyd die geen, die met een loos verraed
|
||||||
j,.3" wien dat gy behoord te worden aengebeên j
*nlt gy, zult gy, zegik, zult gy aen u gevangen,
jjPofferen 't geen hy behoorde u te langen?
rj?e Sire ! zult gy doen 't geen paft van hem gedaen?
r*,er toe kan Rofiljon in 't mirifte niet verftaeri j
ya Sire.' y ver is 't die my aldus doet fpreeker»,
b etfchoOn my zoo ik ben van reden afgeweeken.
Yaeds-heeren 't is uw fchuld, mits gy den Koning raed,
£.e tnaken vreed met hem die na zijn Scepter ftaet.
gS""». Niet hooger Rofiljon 5 fwijg, fwijgop mijn begeereö*
J^ fcheld niet op mijn Raed, noch deze mijn Raeds-hecren $
Qeet dat ik deze zaek u niet re vooren houW,
j *ü dat ik uwen raed daer op verwachten wouw,
jx c minfle niet;'t befluyt by my dus voorgenomen,
]J* Zal, en moet ook zijn goetwillig nagekomen;
j}'Cs ik u gunfte draeg, zoo is 't dat ik begeer,
q^ mijn begeerte gy zult Weyg'ren nimmermeer j
£, P dat mijn gunft tot u in vafte daed zou blijken,
Vp iu ni''n Dochter u, daer toe twee Koningrijken j
y e' hooger in waerdy, als die Ceüodant
M^ *j^ Ser"eten zaltoc z'ine houw'lijks pand ;
tl rS ffl met nem zult als ectl £oet fwager leven.
WA Wil dan zijn Majefteyt aen my zijo Dochter geven ?
K£. Ia
|
||||||
358 tfOÓNEÉLSFEL
Xo. Ia. ft). Sire! zegt gy ja ? oft heb ik mifverftand ?
Hebt gy u Dochter niet belooft Celiodant,
JQ>; Och ja! gy zult de een, en hy de ander trouwe ,•
Hy Rofanier, en gy Cephife voor u vrouwe.
Roji. Ach Sire.' zal ik dan van 't mijne zijn berooft ?
En hebt gy zelver my u Dochter niet belooft ?
Cephife, weet gy wel, is ymmefs niet ü eygen.
K^o. Nochtans zal ik de gunft van mijne liefde neygen
In Vaderlijke zorg, zoo mildelijk tot haer,
Al of van vleefch en bloed zy mijne Dochter waer.
R°. Den brief die gy aen my, ha Sire! hebt gelchreven,
Die zal op heden noch getuygenüTe geven,
Dat zy de name van Cephife niet drukt uit,
Maer dat my Roiariier belooft is tot mijn Bruyd.
Ko. Mijn Secretaris heeft zich iicht vergift in 't fchf ijven.
Ro. En zal dan Rofanier voor Rofïljon niet blijven ?
Zal my dit ongelijk dan van den Koning fehiên ?
Zal men Celiodant nu meer dan my ontzien ?
Zal die nu boven my uitmunten in gelücken,
Die uwe Staet en't Rijk gezocht heeft t'onderdrucken }
Die, die den Prins uZoon benam de ziel, en moed,
Waer van als noch om wraek roept zijn vergoten bloed ?
Waer van de warme rook noch vers fmockt voor u oogen.
Zult gy, ha Sire! voor ufwa'ger dees gedogen?
En hechten xoo een tak aen u vermaerde (lam,
Ên ftoten my voor 't hooft, dïedaer de wraek van nam ?
V Majefteyt verloft, en 'c legér brocht te fchanden,
En heb u vyand ugelevert inu handen;
Zult gy op uwen troon dan zitten doen die geen,
Die u, ha Sire! zocht onder de voet te treên ?
Denkt dat het bloed uws Zoons roept wraeké in u oóren.
Zoo dat het zelfs de Goön ten Hemel kunnen hooren j
Dit onrecht houw clijk is Goön en menfehen leed,
En baerd een fchrik-in 't hert van die, die 't onrecht weet»
Ko. Hou op, ik zeg hou op, of't zeggen zal u rouwerï,
Ik wil dat Rofanier, C eliodant zal trouwen,
Hou gy u vergenoegt dat gy Cephife krijgt,
ia ga, en ra dat gy, op mijn begeerte, fwijgt»
|
|||||
pen.
|
|||||
v AS R Ö.S IL I O N EN RO è A.N I E RE. 369
en Koning-, gelaet hem te willen vertreckeri, Rofiljon onderfchept hemt
T- Ik dank den Koning die my wil Ccphife gunnen ; K Heb eers genoeg als ik dit noch zal dragen kunnen j Kofdjon Jlaet met zijn hand op den degen ■
P|t heeft u goede gunft, mijn moedigheyd gelangt, *M is 't waer aen u fvijk, n Kroon, en welvaert hangt j 3 2e;:> Celiodant zal Rofanier niet trouwen , jj?ft hy zal my de kop eerft van de romp af houwen. fv°». O gy ondankbaren l in wien geen reden zijn, »^ 't ïnooglijk dat gy durft zoo fpreeken tegens mijn? «.Heb u als vremdeling gekocht, en groot doen maken ,- ]^eg uyt mijn oogenj 'k fweer u zal een ftraf genaken, Bumm, 5°/'. Ga heen, ha Sire ga! ik toon my onbevreeft, J5 blijf dien Rofiljon, die 'k altijd ben geweeft. ^n tnach men niet te recht die voor ondankbaar fchelden j f;'e trouwe dienfl/ en deugd niet zoeken te vergelden? *?a Sire ! Sire! noyt had ik op u vertrouwt, at gy u tegens my zoo bitter dragen zoywt;
~j°e noemt gy Rofüjon ? gy noemt hem onbeleefde, SMankbaren, helaes! var) fpijt mijn leden beefde, 'Isgy my dit verweet; ondankbaren, óGoon! * dit voor al'mijn dienft den Koninglijken loon ? j\'s vremdeling gekocht, kan Rofiljon. 3it lyen ? 5°e kan 'er zulk'een woord van 's Koningslippen glyen," >A °t looning van mijn dienft ? als vremdeling- gekocht j ■p1 vremdeling die u, u leven heeft gezocht ; en vremdeling die u, u Rijk, 11 Kroon, u leven ;
ekocht heeft met zijn bloed, en willig op gegeven;
y ndankbaer, hoe, wat's dit ? ondankbacr, ey.' bsdwirig - tong, die Rofiljon fcheld voor een vremdeling';,
vj ni.y gekocht ? 6 trots.' ö trotsheyd niet omlijden, j^ at 'et my, dat ik zelfs my d'hals niet af en fnijde ?, E °e Rofiljon ? ha, ha.' koom.heifche fpokery, fe z'.: n wreekt ondankbaerhey d, aen wie ? acn wie' ? aen mys
^en my; ó ja ! neen, neen, ey kom en ftort u plagen v,P "Ctn, op wie f die zich ondankbaer heeft gedragen 5 t WW3S dac R°WJon ? was 't Köfiljon ? ó neen l Was Poükander 5 ja! hy heeft *opr my gefife&y
|
||||
$*>' ÏOÓNEELSPEl .,
Hy heeft mijnKroon befchut,raïjn Kroon,wat Kroon? 6 zi^
Hóe holt gy van het fpóor, en deed ik ü niet winnen (neo-
V vyarid? heb ik niet u laêtfte Stad öritzct ?
Ondankbaer, vremdeling ? wat óf den Duyvel iet
Dat hy d'ondankbaren niet aen zijn ketens kluifter,
En fleepze eeuwig weg in Plutoos hol vol duifter ?
Ia voerd in Achrons poel dé af-geftroopte ziel;
Van wie doch ? vraegt gy dat? van dien ondankb'ren fiel ;
ïs Rofiljon gekocht ? wat mach den Koning fpreeken,
't Is vreemt; wat doen ik ?'k wil óp Rofiljon ifiy Wreeken j
Ben ik niet Rofiljon ? och ja! ondankbaer ? neen,
Ik Rofiljon ? weg, weg, dat my dien fchelm verfcheên
Ik zou hem met dit ftael door hert en d'aders tijgen;
'kSweer 't Polikandeï, koomik Rofiljon te krijgen,
Ik fcheur 't ondankbaer hert uyt zijn öngodlijk lijf,
En brengt aen Hedate, oft aen het Duyvels wijf,
Die heifche Proferpijn, tot wraek en itraf gebooren,
En llentër Rofiljons gedarmte om haer ooren.
Hoe Rofiljon.' hoe is 't ? de zinnen omgeroert,
Die hebben my, helaes.'gelijkals weg gevoert;
Zal ik dus zijn berooft vart mijn beloofde thiiine ?
Zal hy, dieri ik verwon, my hier in overwinnen ?
O gy rechtvaerdïgen des Hemels! fchut het af, v
Gtt voert eerft Rofiljon met al zijn eer in 't graf. B&*
Kaning wet het guntfchi Ho|f, en Verance.
Xs"- Dat men de Goden doe een offer van gebede, Om Hemels zegen over de belloten vfede; Laet telgen van olijf opliet gewijd Alcaér Ten Hemel branden, nevens God-gewijde fchaer j Om d'opper Godheid te bewegen tot meedoogcn, Dat hy zijn byftant ons afzende van den hoogen j Stort zegen, milde Göóri, op ons gewenfchte vree. Vér. Sta op, ey weg.' fta op, op, op, op, mdekt my fteê, Waer is ^jn Majefteyt ? ik moet den Koning fpreeken, Ruim óp, en laet my deur.' Ho. Waer is 'er oyt gebléeke11 Meer onbeleeftheyd als deesbedelaet bedrijft ? Pi, Ik zeg u laet my deuf, en voort. Ho. Defl Ionker kijft' Hoe is 't met u, mijn Heer ? Vc Ik zeg u ilaec ter zy en. Ho. Ey! laet men Ionker deur, Wel wat zal hier gedye n £ |
||||
VAN R O S I II O N EN R O S A N.,1 E R e: tt£
''• Hoor Sire, gun my fpraek op Koniriglijk gebied, (nier ?
"vN Maek plaets,en laet hem deur. /^Kent my den Koning Hy lityflert den Koning in 't <wv
fc ben Vérancé. Ks». Hoe ! ik fta als op-genomen 5 ^t-raiice, 'r is my lief dat gy hier zijt gekomen; ^eelt welkom in niijri hof, én vriendelijk begroet. >.tr- Ik dank zijn Majefteyt die my dees ééraén doer 3 Jjheb den j&oning yets in ftilligheyd tefpréekèh. . 5°-Vèrtrekru Edfallién. Ffi'.Nü zal my nietontbreeken jS melden Sire, 't geen ik heden heb verltaeri, . at's dat gy zijt gezind een hoiiwlijk aen fce gaeri, IWelk geenzins wezen mag ; gedenkt gy wel de minneV yle gy voor dezen hebt getoond de Koninginnfe pan Picïés ? die van ü, ha Sire! wierd bevrucht, gn na dat gy van haér, door 't noodlot, zijt gevlucht, paften gy aen my, haer nauw in acht te houwen, »j aer in ik heb gegaèn iri als ter goeder trouwen j t,n kort naer ü vertrek, heeft zy een Zoon gebaerd,' »?2t geen Mevrou aen my heeft heymeüjk verklaercs' 5en jaer, oft daer ontrent, na dezen tijd verleden, ^°o is Pririces Argief irï Echt verbond getreden v^t zijne Majefteyt van Santons, van wiens fiarü,- .^Vrouwe binnen 't jaer, een jongen Zoon bequam j J'eii Zy verwiflelde aen 't kind by u verkregen, 'jlftuerd my met haer kind op ver en vreemde wegen 5 j, Geen ik onnozel heb verloren> 't Welk rny fmert, j,° i* my alle daeg een wonde in bet hert; l koom, tot hier gedwaelt, omu dit voor te houwen", ps dat ik heb verftaen gy Rofanier wild trouwen, ;Stiet Celïodant in d'Échte haer befteên, ^.Welk niet gefehieden kan om zonderlinge reen. jV?".\Vat reden'zijhder die'rny kunnen dit beletten ? I°RC ^ac^ n'et gefehieden, aengezien verfcheyde wettén<i J Kofanieré hietu dochter ? i$i 'k Houwzer voor, yr- Celiodant ü Zoon* go. Hoe Hemel, wat ik hoor, ^erance 1 hoe mijn Zoon ? mijn Zoon 1 hoe kan dat V/ezenf i .r- Ia Sire, 't is ü Zoon, u Zoon die gy vöordézett pebt by Argier getéelf. <o. Verance ï höü dit ftil, '¥ aRï sk van deze zaek u breeder fprekén $ü< |
||||
Hoveling.
Bovel. Sire! ik die my hier voor u\Ve voeten buyge>
Om met eerbiedigheyd d'aenkomft nu te getuyge
Van Koningin Argier; die 's Konings komft verbeyd,
En garen fpreeken zou met uwe Majeftey t.
K°. Argire hier.' 't is vreemt, Verance, 't fchijnen dromen 5
Ik zal de Koningin terftond verwellekomen;
Vertrek, vertrek van hier, ik volge voort ten hoof;
De Korjinginne hier ! 't is meer als ik geloof. Bitinty
Koning, Argiere, Celiedant, Kofariier, Cepbife, met
alle den Adel van 't Hof. 'XS' Heeft hare Majefteyt noyt van haer Zoon vernomen,
Jsfocht zedert zijn vertrek, daer tijding van bekomen ?
\Ar. Grootmogend Koning, 't zy wat moeyten dat ik deed»
Noyt wift ik waer hy was, gelijk ik noch en weet;
Wat heb ik meenïgtraen, en zuchten uytgebrooken,
En heb mijn trooft gezocht in droom van yd'le fpooken j •
Ik fielden my geruft op valfche huyg'lery,
HaMeluzine! tovercffe, hoe hebt gy
Met u vervloekte kunft beguygheld mijne oogen j
Hoe hebt gy met u (pookeryen my bedroogen;
Hoe hebt gy mijn gezicht door valfch geloof verblind*
Als gy voorzeyden dat mijn eygen wettig kind,
Geluckig wezen zou! waer van niets is gebleeken ?
Verance uyt komende, -valt Argire hem om den hals.
oir. Verance •' zijt gy hier ? met recht mach ik my wreeke"' Voort geeft my wederom, het geen dat ik u gaf, , Mijn kind, ik zegmijn kind. Ver. Ach Hemel / fchut de ftra''
Die ik verdiend heb', doch onfchuldig ■ toon medogen, Genadig Koningin ! hem die hier leyd gèboogen, Voor uwe voeten neer, in zuchten en getraen, Vergeef Verance 't geen hy heeft aen u mifdaen; 't Is waer.gy hebtu kind my hoog en dier bevolen," Maer 't wierde met geweld, helaes ! my afgeftolen, hr. Geftolen ? is mijn kind geftolen ? zeg meê voort, Verance, is het dan gedood, oft öok vermoord ; Zeg, zeg Verance zeg, en helpr my uit dit vreezen» 'k Wil.we&en hoe het met mijn kind, mijn kind mach \v
firaxc
|
||||
VAN ROSJLION EN ROSANIERF. 3y3
^™. Als my haer Majefteyt het kind gaf van haer fchootj r-i uyt haer Koningrijk te trecken my gebood i-ot op de grenzen van Zantons, daer ik vijfjaren «ieen kleyn huysjen had u kind in mijn bewaren j ^lwaer 't gemeene volk ons hadden wel bezind, *-n hielden my aldaer voor Vader van het kind, ~e voedfter voor de Moer j en voorts is onder all«& *en droevig ongeluk aen ons ten deel gevallen 5 . - £*ls ik op zeeker tijd aen d'oever lag en fliep, ^n Kinnikfon op ftrand met kinders fpel'en liep'5 £00 zijnder toen ter tijd Zee-rooVers aengekomen, ~& hebben my en 't kind gelijk van daer genomen $ yns op het eyland Armoriques aengebracht, AHvaer zy zijn gewent te lollen hare vracht; 5n daer, na oud gebruyk, zy met geroofde Waren,1 *n veel geftolen buyt te lande komen varen 5 P'e daer van vreemde liên vaek worden opgezocht,' *~n om geringe prijs den vremdeling verkocht j £°o is 't gebeurt dat daer verfcheyde koopliên quameiï, ir11 kochten Kinnikfon, die zy toen met hun namen» j? bleef in ketenen geboeyt, van 't kind berooft, 5° leed veel meerder leed, als oy t kan zijn gelooft; i°t eyndelijk een vree daer wierd in't land befloten, |?Qor welke vrede, ik mijn vryheyd héb genoten5 £n heb de goede Goön gebeden dag aen dag, : ~a* men doch Kinnikfon gezond weer vinden mach 5' ^rgire Koningin, ik wenfehten om mijn leverr, j^ac ik Kinnikfon aen u wederom koft geven; ^en Hemel is 't bekent dat ik om deze fchuld, jr°o vaek mijn fterven wenfeh uyt enkel ongeduld 5 '• lf ken, ó Koningin.' op 't hoogft met u verlegen,
5n hebbe, zoo het fchijnt, nu al de Goden tegen j - ^ Goden, die op my te bitter zijn gefteurt, •lits dien dit ongeval, door hare wil, gebeurt» ïf'gw. O droef heyd al te droef! na dat gy my doet hoOïen; j^rance! achhelaes «zooismijnkindverloorsn 5, ■^rgire ! die u hert in bracke tranen fmelt, ^tgire.'die de ziel met zorgen voeldöntfteld, * Gemoed met vrees benaut, van droef heyd ingenomen, *Joor zorge dat mijn kind noyt wederom zal komen; Aaa 3 O Me*
|
||||
*§74' tOÓNKEtS^Et
O fvieluzine.' die met uwe Prophecy,
ï^u toond de rechte proef van u bed riegery. X°.Verance! opwatplaetsis'tkind vervoerd? Ve. Ik hoofe' Dathetteichepevoei langs de rivier de Loire. J^o.Dat geeft al eenig fchijn.hoeoud was't toen ? Ve. Zes jaef' Kon. Hoe \vas zjjn wezen, was hy rood qft fvvart van haat* • ^.Zijri haaren Waren blond, zijntrony wel befneden, Voort was hy fchoon.en b|ank,daer by zeer fraey van lede"» Groot van zijn ouderdom, een kind van zulk een flag, Dat yderwiërd verheft op hem, die't maer aenzach. 'Kon. Gy hebt het, zoo gy zegt al Kinnikfop geheten, Jvlaer is de rechte naem van't kind u ook vergeten? Ve. Neen Sire, neen, ö neen. K°. Verance'. is het nier, Zoo zeg my dan zijn naem. Vet. Maer Kinnïkfon hy hiet. 'Kon. Q goede Goden! wild ons openen de oogen Dat wy d.e ivaerheid van dit werk aenfchouwen mogen j .Argire, gy hebt my gegeven eenen Zoon, Argire, ik befpeur de wonderheèn der Góötl, En.-^yil een ander Zoon Argire weder geven. Wat name, Rofanier 1 ftond in den fteen gefchreven DieRofiljon had, toen hy wierd aen my verkocht, En tot u beyderdienft hierin het hof gebrocht ? -Ro. Dat kan zijn Majefteytin dezen fteen noch lezen. Kpni Het is dyzelfde naem die gy hem gaeft voor dezen; Daer ftaet het. Kr. Wel ter deeg'. Ve. Och ja ! 't is Kinnikfortf Kow.Zpo is het kind bewaerd.en heet nu Rofiljon. «_•#•» O aengenamefteen ! merkteeken van mijn vreugde \ Ik kus u, lieve fteen ! als hoop van mijn gepeugde j Ik kus u, lieve fteen! ik kus u noch eenmael, Mits gy de borne zijt daer ik mijn vreugd uyt hael. Km. Daer is geen twijffel aen, noch eenigzins te vreezen, Oft Rofiljèh die zal u'Zoon, Argire! wezen; Ik heb hem hier gekocht, en hy was toen zoo 't fcheen, De zeyen jaren oud, oft daer omtrent, zoo 'k meen; < En oft 'er jioch, aen hem geen ander teekens bennen,
Waer aen mên boven dit, hem zoude mogen kennen ? Ver. Ik weet als hymy ziet dat hy my kennen zal. •-drgi, pen teeken is 'er noch,'t welk my in dit geval, De réchte zekcrheyd zal kunnen openbaren; Een teeken is'er noch dat zal de zaek verklaren ; |
||||
TAN R O S I l I O N EN ROSA NIER E, V%,
^er ik hem van my gaf, heb ik op zijne hand
^et glpeyend yzereerft een roosjen ingebrana. JV. Zoo zijt dan Koningin .' gewis, Dat Rofiljon u eygen is;
V eygen Zoon, u eygen kind,
Mitldien dat men dit roosjen vmd.
Dit roosjen op zijn linker hand,
Zoo wel en zoo vol'maekt gebrand,
Zoo net, en aerdig, dat ik houw*
Dat met pinceel geen fchilder zou\V,
Volmaekter roosjen malen af,
Als hem't gebrande yzer gaf,
*•: Laet Rofiljon terftont hem hier voor ons verroonen. Wr,Den Hemel wil mijn leed met blijdfchap weer beloonen* Rofiljon.
M Eerbiedig zy van my al 't hof-gezïn gegroet j ferbiedig val ik nu uw Majefteyt te voet, 51 zoek vérfchooning van het geen ik heb mifdreven $ ^a Sire' wild gy my 't beloofde dan niet geven ? yildgvmyRofanier,dier<.oningl!Jkefpruytv ^ietgunnen tot mijn deel, en uytverkorenBruyd? . &ijn Brnyd.» mijn lieve Bruid,die,7.oo k haer met verwen^.
|?0or trouwe liefde zaj haer Rofiljon zien fterven; f y, Sire.' fchey doch niet twee zielen zoo vereent ■ hï Sire / rooft my niet 't geen gy eens hpbt verleent; fj> Sire! ey gedenk mijn trouwhey d u gebleeken, ^ rampfobcd waer in gy, ha Sire! waerd gefteeken j £e fwariêheïd, die gy zoolange hebt geleên, ^e trouwigheid waer meê ik heb voor u geltreen; ^«n my tot loon van dien Pn-ace-Ie Rofaniere; ?y zalze mijne zijn r wat zegt gy hier op, Sire ? £2". Indien het neffens my u Moeder zoo yerftaet. *"■ Mijn Moeder, Sire ? K?. Ia u Moeder! leef haer raed. % Mijn Moeder.Sire ? hoe mijn Moeder? 't kan met wezen, Vf". Och ja j gy zijt mijn Zoon, doch, mits ik u voor dezen, £ls gy noch waerd een kind, liet voeren nvt MC land, £°o heb ik neffens dien op uwe linker-hand, *en roos doen drucken, om u, door dat merk, te kennen. % 'k Geloof het niet, 't en zy daer meerder teekens bennen. Aaa 4 Ar. Nocr?
|
||||
3*6 T O O N E E L S P E E
cJr. Noch bond ik aen u hals een uytgezochte (leen*
Waer in als toen u naem, op 't aerdigft ftond gefneên ; V naem was Kinnikfon, Zoo had ik u geheeten. Kg. Door wie ben ik geteelt, oft mach men dat niet weten • cJiV. Gy zijt van Konings zaed geboren uyt mijn ïchoot. Ro.En leeft mijn Vader noch? ^r.Neen,diesik na zijn dooö» Het Rijk van Santons en van Pidtes heb behouwen. So.Dat gy mijn Moeder zijt kan ik noch naeuw vertrouw^11* Ik bid de Koningin, dat zy my kennis doe, Van wie ik ben vervoert, wanneer, ook waer, en hoe, Ik eyndelijk hier ben in 't Konings hof gekomen ? Ar. Na dat gy fpeelen liept op ftrand, wierdgy genomen, Van roovers, die aldaer op dien tijd zijn geltrand, In voerden u, met uwen hoeder van het land,!" Tot op het Eyland van Armoriques; waar gy Van yreemde koopliêns zijt verkocht in Ikverny j En zoo van daer tot hier, in ongeluk gedreven. Rofi. Wie zal hier Koningin getuygenis van geven ; <^rgi. Ik, en die geen, die ik u tot een hoeder gaf. Ro(l. Waer is die ? ik geloofr, indien men hem verichaf, cJr. Waer is Veranee? Va. Hiergenadigfte Vöritirine. Mo. Verance, als ik my te recht en wel bezinne, Speur ik noch esnigfins dat ik die name ken j Ik kniel, en houw gewis dat ik u Zone ben, En kus mijns Moeders hand. tArgite, Laet my de uws aenfchouwen; Gy zijt mijn Echte Zoon, daer zal ik u voor houwen» Rofi. Gy zijt mijn Moeder. ^Jrgirc.Gy mijn wettig Zoon,en kind. 2^>/?.J-]eb ik u lang gemift, te meer u nu bemind, Het kinderlijke hert, dus lang van u verfteeken. Ver. Ach Kinnikfon! wat vreugd dat ik u weer mach fpreekefr O lang gemifte Zoon •' hoe voel ik my verblijd, Dat ik u weder zie, en gy noch levend zijt; O Goden! zijt gedankt. Kj>. Wat kan de tijd niet werken ? Ar. Noch zult gy Rofïljon meer wonderen bemerken 5 Den Koning van dit Hof, en wijt beroemde Kroon, Die heeft eertijds uyt my gewonnen eenen Zoon. , Roft.Dc Koning, hoe,wat's dit? hoe zegt gy dat mijn Moeder-
Ar. Den Prins Celiodant is uwen halven broeder. |
||||
VANROSItlONENRdSANIEKE. yff
Ko. Zoo is 't, hy is mijn Zoon, en ook u Moeders kind,
cc Gy mijnen Vader? hoe! 't en kan niet zijn, verzind,
Av. Nochtans zoo is het waer. Ko- Diesik haer zoek te trou»
En wil u beyde vopr mijn Echte Zonen houwen j (wen^
Vermits ik Rofiljon mijn Dochter gun ten Echt.
%*. Dewijl ik nu van als ben grondig onder-recht,
pinheis ik Rofanier, mijn Bruyd, mijn wei-beminde,
indien mijn Moeder, en mijn broeder, 't goet bevinde.
^4r. Zij t zeeker, dat ik my hier in te vreden hou j'
En met n beyder wil, ik Polikander trou;
Op dat Celiodantmijn Zoon ge-echt mocht werden.
K°«.Ik die u heb gemind, zal in die liefd volherden,
En neem Argire aen voor wettig Koningin.
Ce/i. Ach! Sire, 't dunkt my' vreemt dat ?k u Zone bin. ■
•Ks«. 't Is zoo, gy zijt mijn Zoon, daer voor zal ik u houwen,
En zuk voor uwe Bruyd, Princes Cephife trouwen,
De dochter van mijn overleden Koningin»
Cc/w(J. Wat zeyd mijn moeder ?
Argire, 't \s mijn vvil, is 't uwe zin ?
Cd/bit Cephife! fchoon ik u noyt minne heb gedragen,
£00 fweer ik voor de Goón, dat zoo Vu mocht behagen,
Dat ik mijn liefde noyt acht waerdiger hefteed
Als aenMevrou; ik lief, zoo lief dat ik niet weet,
Dat immer Minnaer meerder liefd zou kunnen toone,
Als ik u dragen zal, ó fchoonfte aller febóone!
Mijn Vader voegt het zoójindien gy 't ook zoo voegt,
Wou ik, Princeffe.' my op.'t allerhoogft vernoegt.
Ve£. Ik loon u liefd met'darik, en volg der Goden willej
^lijn wil zal met u liefd in 't lieven niet verfchille,
vermits ik my vertrou opu vermaerdedeugd.
Cf '• Op mijne liefd en trou gy u vertrouwen meugt.
Ccp. Zoo zal Cephife haer met u, mijn Prins! vereenen,
•Ks". Waer toe deGoden ons haer zegening yerleenem,
^liod. Na heeft het liefd na.wenfch.
^ep. Nu gaet de daed voor fchijn.
Rofiljon. Nu is de fpreuk vervult.
^«n.Bnyila krijgt de vjii..
Eynde der Tooneel- Speelat,
|
|||||
Aaa 5 Volgen
|
|||||
0* M I H N E R V M E JT,
|
|||||||||
Volgen zoraraigc Minne-Rijmen,
HERDERS KLAGT, |
|||||||||
Korts daer na z$g ik de boomen
Jtiifïen in de water-jirocmen,
Kuyffchen hoorden ik de Blacn Die daer aen de Lhidefiaen j Mits hoor dik een Takje breken ;
Mits heord ik een woordje [preken i
Mits zien ik een licht [dunkt nuf Klaerder als de Mane-fchijn. Vhilida, riep ik, wat zegje ?
Zoete bekje, och '• vvaer legje ?
Och! vvat dotje by de floot ? Ik pluk Bloempjes in mijnjehoot' Cloris, nepze, komt hier byme j
Cloris och! ikfihijn tejwijme;
Mits dat ik het zoete licht Zie van ttfehoon aengezicht.^ N« dit zuchten, na dit karmen ;
Vatten ik haer in mijn narmen ; '
Cloris, zeydze, och ! watraeA< Voeld eens hoe mijn hertje fiaet« Voeld eens hoe mijn leden truien ;
Wat mach dit beduyen willen ?
Cloris, och! ik fierfvanptjn, Wild gy niet mijn hulper zijn. T>aer na quam zy tot bedaren,
'k Wijl niet waer inijn zinnen wtf-
Als ikfiusjes my ontrecg, (relt. Zeydze,doen ik neder zeeg. Cloris Cloris voeld mijn handen,
Voddeens, zeydze, hoeze branden-
'tfioogflevvoortdat quam'er uit; Cloris, vvat e[dit beduyd f^ Zou dit wel een Koortje wefen,
Die uyt hiefden is gerezen ?
Cloris, och ! ik hougcvvts_ Dat het zulken Koorsjen is. Berden kind, oprecht in 't minnen,
Niet geveinft,noch vals van finnen,
Hiet gelijk het Steeds gebroed, VVifipeltuurig van gemoed ; Loos
|
|||||||||
PHflida onlangs verleden,
Als de. fpn quam na beneden, Met een nevelige rook, In de groene betren dook -, Als den avond quam op handen. Doolden op de vochtejlranden, Quam de blonde [chcon Diaen Weder aen den Hemol/laen : \Aet haertintel-oogenfiaaren Op de brpcke VVater-baaren : Korts daer nafoo hooggetreên Datfy 't noorder bos befihecn, N<* het fingen vaneen Liedje, N«;;; mijn Phylida een Rietje, Dat fy met haer rechter hand Druktenin het natte (and: Schreef'vier letters met eenftreekje, Tot bewijs, dat [y tien 't Beekje Tavond in de Mane-fchijn Zou met Bloempjes befigfijn. Daer na ging (f verder dwalen, hl haer See te [amen halen, Veele fchaepjes in getal, Hoeden na de luwe jlal. hl 't gevogelt, ad de Hoornen, hl de Beekjes, al defiroomen, Al de Blaedjes,alhet VVout, Al wat fich 'm 't Bofch verhoud, Dóór deflilte, aefem [chepte, 'Hiel een Blaedje dat fich repte: 't Bofihje vvtu volfoete luft, 't Vluymged'tertin fiille ruil j 'Riet een Blaedje dat men hoorde Kitf'len aen de groene boorde, Èy de lieve lodder beek, Daer ik in het water keek ; Daer de Maen haer bleekeflralen Van den Hemel neerliet dalen, 't Beekje ft il en effen lag. Dat ia' 'er niet een rimpel zag. |
|||||||||
M I N N p
'-"w en valfch in "Minne treek'en, Anders meenen als zy fpreeken. Anders loven als zy doen, 't Gei men nimmer zou vermoin-, Vals van herten, (choon voor d'ooge, ^rotzen op haer groot vermogen, dronken cp haer vveytte pracht, Snorken op haer hdels dracht; ty haer afkomfl mpedigprden, ®P haer Tytels, die BJ halen ■ Ik en vveet niet vvaer van d.ien-, 't ^s te vreemt om te verflaen,
* Steeds gebroed is niet met dien ; i * Gat er altijd pp een kallen, Met een febamper fehots verwijt,
Menig Vryer tot zijn fpijt; W-enig moet daer 't queilen lyen, ~^an zijn Minnen, van zijn vryen, Heeft hy vvzt te hoog gezien, Straks verwijt 't hem ellik ien ; 's wenflechjes in de kleeren, ^iemand zelje trouheyd Eeren ■, t Pronkje niet met zyde pracht. Zoo en benjer niet ge-acht j %ou mm daer een Meysie zoeken, En niet letten op de Docke?!; . Of ze met een kantjefirn, tiet oeplott, ccfleven zins. ov. men daer met na de Boortjes, &i de Strikjes, na de Hoertjes, Kijken, die daer dik enfiijf, Tronken oen het Steedjchz Lijf; Daer en gzlfl f,eeB trou in 't minnen, M-ser als Liefde geit ken winnen, Maekt menftrax een Hylik klaer Met het ongelijkfie ?j*sr, •* 't mijn zelven niet a'vare)?, **" ik in mijn eer f e 1 eren, Als ik in mijn eer/ie Min, Stelden op een Meya! mijn zin ? *j*P eenfisêrmeyd, trots van leden, Masr als ik in pracht van Kleedt» Niet met haer quam over een,
, Veb ik groot verwijt gelecn. ^Land dut kies ik voer de Steden ; E>aer men minnen mach met vredt, |
R Y M E N. 379
Daermen niemant om zijn pracht,
lAaeram zijn getrpuhtyd acht; Werd&inntn, rijk van Schaepjes,
Achten rak de Herders knaepjes.
Die in trouwigheyd van Mi», Dicn(iig zijn heter Herderm. Thilida mijn uytgelefen;
Thilida vvofi 't diefal 't vvefen]-,
Thilida en mindgeen'gocd, Als een trou oprechtgempid, Dat in Cioris is te v'mde.
Thilida, mijn wel beminde,]
Qch! wat doen {k mmigmatï f, en dit Beekje mijn verhael -t Hoe dat wy onlangs te/amen
In het Elfen Bofchjen quamen.
Als ik dichte by een floot, Kt-flen in *lieve fchoot. Als de nacht legert te naken ;
Als ik 't Bpfchjc hoorde kraken;
Als Ui noch denk cm die tijd, Pen ik duyfendmael verblijd ; 'Duyjind, reyfen diiytendmalen
Gaen ik met mijn fchaepjens dvva-
Ie:?, Op ds plasts, daer ik en gy Tkcgden onze vryery j 't Schijnt dat al ds ^oetefiroomen,
't Schijnt dat al de groene Bcomen,
't hclmnt dut al het Y-.lavergras, hoe fop blijd en vroyUjk was j. Dat nu ui de Vluymde Dieren
Niet en doen dan tierelieren ;
't Schijnt het greti dat fj geraeft tleefl ; mijn Schpepjcs foeter jmaekt. Door 't herdenken heb ik vreugde.
Door het mijfen ongeneugde ;
Dat my Tlnlida niet f iet Is mijn duyfendmael verdriet. Loop ik dpplen door de Beyden \
Loop ik dvyalendoor de VJeyden:.
iS/'aer ik loop, oft vvaer ik ga, Nimmer vind ik Thilida, 't Rechte vonkje vsm mijn Minne.
Weg met Jieedfe pronk Godinm ,
tsojè
|
|||||
jge MINNE
N»y* by Vhylida en bad
Henig luffrou van de Stad;
Trots van lichaemjchoon van leien. Zoet vanpraet; geen Hoofze rede» Xalfy brengen voor den dag, *kAaer de oude Herders fiag ; Wet laetdunkend, niet hovaerdig, Qpen-bertig, en goedaerdig, Ongevalfcbt in al boer rein, 'Minzaem tegen yeder een. Thilida, als mijn gedachten d'Qude vrolïjkheyd betracht en, Die vvy dan foo bier foo daer Dikwijls hadden met malkaer. Denk ik </m het vrolijk fpeelen, Om het zingen, om het queelen, Om dat deuntjen, om dat Lied, Dat ik neurden op mijn RW, Als wy Kransjes gingen vlechtt9, Als vvy na de oude Rechten, Ha de vvijfe van het hand Hadden d' Herders Mey geplant; d'Herderinnen Kransjes boden, d'Herders aen den dans te noden ; Tbilida om Cloris docht, Heeft baer kransje mygebrocht; Waer meed ik ten danfjè quam, Daer ik Vh'dida vernam ■, Die mijn handen grijpen dorft, Druktens aen baer flinker borfl, Ofzy daer meed feggen wou, Dit 'sgetüyge van mijn Trou ; SUaer by op dat (elfde pas Nocb een Steedfche Vry'er was, Y)ie u daer vanlof bewees, la ten Hemel, hoog toe prees ; Is men bier foo rond van aert ? Is men hier foo lief en vvaerd ? Als men trou bentind, fiyd hy, Weg dan Steedfche veynfery. Na dit feggen, feyd hy mijn, "kSegdatjy gelutkigfijn, Die baer nieuwers anders tnec Mn bekomm'ren als het Vee, Die oprechte trouwe Mi» "Xoonen aen egnjimitn |
R y M e n;
Onlangs heb ik in de Stad
Liefde tot een Meyt gehad, Die ik vry een langen tijd Oprecht, zeydhy, beb gevrijd i Maer door ïoofe veynfery Toondens baergeneygt tot my, Tot datfy van my verjiond, Al mijn vvenfch ,enal mijn gro0» Nejfens dien noch foo veel meet Datfy toe liet mijn begeer, Soo veel luft en vryigheyd, Die nu niet en diend ge feyd. Och! boe vremt fcheen dat vo$
Souden foo de lujfersfijn, (mijn« Docht ik dikmaels in mijn fin, l^of/y dan een Herderin. Wat [ijnfulke Meysjes doch ? 'tSijn Serpenten vol bedrog ; la wat f al ik feggen meer, iAoorderinnen van de Eer, Doch dat ik dit varen liet, Want die /kek en raekt my niet; Maer kies voor een prachtig huys% Hen oprechte Herders kluys. VhHida, ik kies de wol Van u vette Lammers bol, Voor de Syd, die 't lichacm dekt, Dat metfcbanden is bevlekt. Wifi mijnfoete Vhilida
Dat ik hier dut eenigfla, 'k Weet foo wis, oft ik het fag, Sy quam daed'lijk voor den dag; Sy quam daed'lijk hier in 't groen, Om baer tierig Vee te voên ; Wifi fy dat ik hier dm fat, Om haer afjijn droef beyd had, Wifify dat ik metgeween Hier cku dooien ging alleen ; Wifify dat ik menig reys, Om baer zoete byzijnpeys ; Wiftzy dat ik met geklag, Hier ga dooien dag aen dag ; Wift zy dat ik op mijn Veel Daeg'lijkx droeve deuntjes fpeel; Wift zy dat ik met mijn teed. Met tmm flmtis. by de Vliet, v Htm.»
|
|||||
R TT ME S. 38|
Van de Duynen, van dejhand,
Twee, oft driemael alle daeg Om bet droeve afzijn klaeg ; Dikmaels klim ik 't boogftetop Van de zand'ge Duyhen op, Maer ik zie om heynd noth veef "Sbilida, u nimmermeer; Dikmael denk ik in mijn zin, Ybilida mijn Herderin; * Wifl gy wat ik om u ly, 'k- Weet gy quamt terfiond by my $ Vocb is 't nu niet ¥£>ilida, Zoo gefchied bet eens daer na; Of het mocht zijn dmgy woerd Met eenfiekt oft Koorts befvvaert^ En dat u de ziekt op 't Bed Om te komen hier belet; Och \ het Uyd my op de Leen Ik en ben niet eer te vreên, Ik en ben niet eer geruft, Voor ik daer van ben bewuft 5 En bet valt my in met pijn Dat het fuiken dingfalfyn s is bet (00 , Wjittgaet mijn ani Vhilida, ik f erve dan j Om te weten fekerbeyd. Om te weten vaft befcheyd, Zal ik fpoedig heene vlsên, Of het foo fy, gaen hef en. |
||||||||||||||||
M ï NS E
voisjesjong,
|
||||||||||||||||
euyy,
|
||||||||||||||||
'en ik leftmael mét beter zong;
|
||||||||||||||||
^'fl zy dis ik bier wat eet,
Vat fa nimmer zoete beet, Nimmermeer een dronkje doe, ~~ft ik vvenfcb 't haer hdleftoe ; ^eb ik een versnapering, i*n het een e ft ander ding; Wijl z,y hoe dat ik danfta, ^ch l had dit mijn Yhilida; ,'flfy boe ik trou, engraeg , * Morgens voor den dou, en ddeg, "icht omtrent haer wooning blijf, 'dis ik cerft bet Vee uyt drijf ; "dl mijnfehaepjes blijven ftaen willen qualijk verdergaen; W'fi zy boe mijn hertje jaegd; v'fljy hoe het my behaegt, &at zy al de Steedfcke pVaiht, Win als niet met allen acht ? ■£>at zy voor een kantig Kap, Voor een vveydfebe Doek, oft Slab, Kiejl een Krans van Roosjes zoet P"ï haer geele firoyen Uoet; Wift mijn Vbilida dat ik f^hienmael in een oogenblik, ^ienmael in een korten tijd, *e» bedroeft, en weer verblijd; "ifl zy boe ik op het Zand |
||||||||||||||||
De Geeft des Vrmdfcb&pt is gelijk een Goude keten.
V^TAnneer de Geeft my dwong mijn vriendfehapte ver- Wat fchakels zijoder doe geftrengeld aen de mijne ? \
't Zijn fchakels, wiens waerdy de geeft meet als het goud, _ . Hoe hoog het is van waerd, in hooger waerden hond.
Wiens pracht, wiens fchar, wiens glans, mijn eygen weibeha-
■^cquamer niet en weet als in het hert te dragen; (ge-.
Dat is, dat men voor 't oog niet toone fchoon gelaet,
Maer in 't af-wezen, rechte vriendfehap metter daet, , Minne-Klagt.
TVffrou, hoe meenig-mael heb ik mijn zelfs beklaegt,
ADa:t mijn begonnen fnaert my drie laer heeft behaegt. Drie
|
||||||||||||||||
n
!
|
||||||||||||||||
$b MINNERYME ïf;
' Drie laren zijn'tgeleên, drie laren, ó Godinne!
Dat ik de eerite-mael uw 'choonheyd dacht te minne j En a beleeft onthael iti 't by-zijn ik genoot, Mijn zielvan blijdfchap fprong, al levend w'as ik dood, Vwoogjes böeyden, Lief, mijn herten ziel te zamen j Vw oogjes waren 't, Mimp'h, die my gevangen namen ; Gevangen in de ftrik, daer Cypriaes geweld, Die noyt en heeft mifdaen, dikwijls gevangen fteld; Dat's in een Kerker, Lief, <;ébout van hoop en vrezen, Wa'ef ik drie laren lang molt Uw gevangen wezen. Want eerft-mael als gy my in 't by-wezen vericheent, Heeft uw beleefcheyd zelfs my gtoot geluk verleent j Als ik een deeltjen u van mijn begeerte toonde, 't Scheen dat uw goede gunft my met begeerte loonde. Mijn vrylleyd gfóéydë aeri, uvv vryheyd heeft gejont £ Te frioep'eri fchoone Vrou een kusje vaïi u\v rfiond j Een kusjen dat voor my meer zoetigheyd koft baren, Of's werelds vreugden al in een gefmölten waren,, Diiyz'end-mael op een dag dacht ik, fchoone Goduv T'ondecken u mijn fmert, en mijn verborgen Min. Ach .' zeyd de zoete hoop, wie zou zijn (niétt verfwijgeri, Daer hy door bidden ken zoo veele vreugd verkrijgen ?" Staeg had ik op mijn tong te zeggen fchoone Vrou, Réykt my uw zuy v'ré hand, onttang mijn trouwe trdas Maer ach -een Itrénge vrees is my aen-boord gekomen, En heeft my al de hoop van mijn geluk benomen. 't Verliesvan mijn geluk drijft rnyzCo vaek, eylaesl
, Met vruchrelooze hoop na dé gewenfchte plaers; Daer d'uyt-gelezen Zon my eertt-mael qnam beichijnen. Op hoop dat mijn gezicht daer weder trooil mocht vijnen j Maer als ik zie de plaets waer 't hert zijn lult eerji kreeg # 'i Gezicht baerd mijn verdriet ;ik vind de piaerfe leeg. Vernieuwing, door't gedacht, voed cl'oude luiten weder j Ik denk zoo meenig-mael, hier zat zy by my neder. Dit Klaver-rijke gras heeft zy wel eer betreên, Doen was't vol vroiijkheyd, nu klaegt het me: geween'. Als ik bedroeft aenzie cÏqcs Gallery van Bomen, Die ons genarremt deed daer eertijds onder komen. , Twee reyzeri,twee-mael twee,by 'tfchijnfel van deMacn^ Zijn wy het Elzen-Bo/ai, de Beemden door gegaen.. |
||||
i M I N N E R Y M E N." jgj
Dié met ëen nare ftem nu fchijoen my te vragen,
waer is de fchoon, die wy hier eertijds met u zagen ? Haer deerd mijn eenigheyd ; het fprakélöze wout
, Had ü, mijn lieve Nimph, dat nimmei toe vertrouwt, paeti ik van daer voor 't bedd', my tuygen d'oude luften j Wier zag ik eens mijn Lief, mijn lieve Engel ruften. Dus zit ik in't gedacht, met diepe zuchten fwaer,
v Immers is dit de plaets daer ik eerft quarn by haer j Immers is d-,t de plaets* daer ik alleen hier boven, «i flechte Rijrnery uw hoogheyd wijde loven; Daer zy in korten ftond, als ik nauw had gedaen,
'My blijdelijk verfcheen, quam voor mijn oogen ftaén.
Mijn hert was heel ontroert; ik twiften metmijn oogen j Het geen my waerlijk fcheen, oft dat niet waer geloogen ; Bevreeft met bevings-fchrik ontzonk my ftrax de mo«r 3
j Ik voelde, waerde Vrou, een grilling in mijn bloed. De pen zeeg uyt de hand, 't geen hallef was befchreVens Is door uw zoete komft voort in de loop gebleven, Katuur gebood my wel mijn narmen uyt te flaen,
. Eerbiedelijk Mevrou te groeten en t'ontfaen; De liefde porden my te knielen voor uw voeten, Met zoete kusjes u t'ontfangenen te groeten 3 De tong verloor haer fpraek, ik wift niet; waerde Vro.u
Öp wat manier dat ik u heufcheyd loonen zou.
V oogjes trockai my met aengename lonken ; De bloosjes, die 't fneeuw-wit van uwe kaekjes pronken Lokten mijn hert tot vreugd, maerachi wanneer de Maen
^ Met Wolken word bedekt, haer Ichijniel is gedaen, ^'theemfche fchoone Vrou, u glans had my verovert, L^oor d'onverziene komft, ftond ik gelijk betovert; Mijn wil was fonder kracht in 't ger.e dat ik zocht,
jj Ik zocht u dienft te doen, maêr hebze niet volbrocht j 1^ 'Was al levend dood, mijn zinnen dooiend waren, ■*-*at ik zoo quackeloos u wederom liet varen. Godin, eylaes.' Godin, zónder genot vau vreugd,
.Met zoete Minnery te ftreeien uvve lengt; „l'.ïeugt.diemy 't gedacht noch dag'liiks fielt voor oógen," Lrooft mijn benaiid gemoed weer met een hieii vermogen} t Vermogen ftaet aen u, te geven 't gene dar.
Ik over drie Iaer van u gaerne had gehad,
RatacF-
|
||||
=34 Jt'l N'S E * f M.É S. .
Bataeffche Veld Godin, en zal 't nu niet gefchieden e1
Zoo zal u droeve flaef in eenzaemheyd gaen vlieden,
Daer hy zijn Ziel God jond, door hope, en geloof, Het lichaem voor een fpijs, de Dieren tot een roof. Wat meid gy ftomtne Pen ? wat wenlch ik te betrachten?
Een yeder zal mijn doen voor zotte dwaefheid achten;
Dat ik om een Godin lijd zoo veel ftraf en pijn, Door dien daer and're Nimphjes meer te vinden zijn. Watbaet my d'óvervloed, indien dat ik mijn leven
Graeg om dees eene Nimph verlaten wil, en geven ?
Het baet, om dat mijn dienft haer niet behagen ken, En dat ik met mijn dienft weer nut voor and'ren betü Vaer wel dan fchoon lichaem, gepronkt met weydiê pracht,
Vaer wel roemwaerde Maegd, puik van 't Hollands geflacht}
Vaer wel pracht onzes eeu, cjeraed van onze tye 5 , Vaer wel Nimph , dien ik noem d'Amftelfche hovaerdye 5 Vaer wel fchoonheyd völmaekt, die my u wil onthoud ;
Vaer wel korale mond, met Nektar nat bedout;
Vaer wel Albafter glans, gemarmert met twee bloosjes j
Vaer wel wangetjes wit, gepronkt met roode Roosjes 9 Vaer wel Yvooren Beeld, van glans gelijk de Maen;
Vaer wel Hemel, vaer wel, waer in twee ftarren ftaen;
Vaer wel git-fwarte glans, in wezen als twee Boogjes j Vaer wel fheeuwit aenfehijn met tintel-bruine oogjes j Vaer wel fteeuwitte hals met aders biaeu gecjert;
Vaer wel zinrijke geeft met deugden gemaniert;
Vaer wel Godin, vaer wel, die met u brave zeden, Zult brallen tot een pronk van nu tot eeuwïgheden ; Vaer wel Godin, vaer wel, vaer wel Lief, tot dien dag
Dat ik onfterffelijk u zieltje groeten mach.
Vollen-Uooffchen Herder.
ZOekt.bet oo«e zijn vermaken, Wellttft 'vooreen ruflig hert;
\n -vermakelijke zaken ï Vreugde voor eenflilzaem leven,
Soekt het herte lufi te voên 5 Mie zoethcyd kunt gy geven
Waer is meer vermaeb t'aenfihost- Die der oyt.gevonden werd.
wen, Wil bet herte vreugd genieten, ^
Ah men wel in u land/douwen, In 't vermaek van water-vlieten*
Voüen-hove, weet te doen' Waer is 't beter ah opflrand ?
Vollen-hove, vol van vreugde, Daer de Suyder drifjes/fèien,
l'cedfel tot vermaek m de/fgde, Met ew liefelijk krioelt
|
||||||
°P
|
||||||
è
|
||||||
8 Y M E N, 3Sy
Als wel VoUen-hove heeft ?
Zoeter geen, dies ik mijn leven. Wil in haren dienft begeven Die aen my het leven geeft. Dies ik inet mim fchaepjes komt
Onder deze Eyken bootm, Daer ik my ter neder flel; Daer ik al mijnfmert en lyen s Al mijn minne al mijtijvryen, In de jchorfftfhijen zil.\ In de eyken zal ikfnyen.
Al mijn tjueliing, al mijn lyen, Al mijn droef heyt en verdriet; Op dat zy u mogen kfage&r, Dat my deze droeve plagen, , Zijn om uvvent vvil gefch/ed. Aen de bomen, aen de Velden',
Aen de bloempjes, zal ik melden. Wat ik om de. minne iy -, Wat ik vreefe wat 'tkforge, In rrtijn herte had verborgt, Al de tijd van mijn gevry. lkfal in dè grafe dalen . .
Bloem en kruydte voorfchijn halen'} Ikfd aen de Water vlied, Aen debeekjes, aen ds ftroampjes, Aen de telgjes, aen de boompjes, Klagen mijne Lief ds verdriet. Daer mijn ken , mijnfiel, m'tjri
finnen, Vol van Liefde, vel van minnen, hiefdens klachten [uilen doen; Daer ik met een droevig fuchten, Door mijn tranen (al bevruchten, 'i Hert, en 't hert in tranen voen. £Jet::i,ó neen '. vvaèr toe miftron-
■vven f, , Beter'uhetmótdbèhouwep; ToondinijnHimphjehaernuwreei,- Schijnt ff nu op my gebeten, Morgen is het weer vergeten, Oft ten mmfien is 't haer leC'. Als ik Uefdens aert bepeynfè.
Acht ik al haer vvreetheyt veynfi; Dies ik mime treunngfld ; En mijn hert gegrond m 't minne, Bb'hr Hf |
||||||||||||||||||||
M. I ,N N E
°A« Oever, in het zand. „ Daer de Golfiés. daer de baren, y*et een zoet geruys vergaren;
<*er de jlroom zijn vloeden breekt ;
£" aljvvalpend aen komt perlfen, Y* de tiimphjes te ververfchen, ^'s de Zon op 't heetffeJleekt. fPaerde Nimphiesmtt hoer handt Rijven in de natte zandm j v*w een Herder hert en zin, \jyhg mach ten offer dragen, £" Zijn lufi en welbehagen, ^en zijn lieve Veld-godin. |
||||||||||||||||||||
Daer den vijjcher zijne wanden,
|
||||||||||||||||||||
<et
|
niet verre van deffranden,
|
|||||||||||||||||||
•p "Morgens zijne vangfle doet;
iffin, Botten, blanke Baerfen, ^°rnt hy, cpgefchort met laerfea, "gen door de Zuyervloed.
to<.2elfi de Sallem noch in 't leven, ■y,erd daer aen het Mes gegeven, J* Zoo levendig gedood; JfUen-hove welgelegen, e begaven, defe zegen, iori den Hemel in ufchooi., £, Üeefi het herte daer verlangen, j,?M> oft eenig Wilt te vangen, Ó^i. Addijk gepacht. •fP'*>nn tijden, ip hun ff enden, > et de Braeken, met de Honden, «fboffchenopdejacht.
q__ "Hen-hoof,gy pleegt voor de feit, ■pff-YlJels Hof te vvezen ; tyf? bove na ter tijd ., 4*1''uden tijtel geven, ■^ * den djd die vvy beleven, l'ïy7* Hef des Kdeiszijt.
LHffhet ooge maer' 't tienfthóH-
ÏV0 Wen ik v %iin lelijke Vrouwen,
bZe?roïl;Mü geloof, . I.h ?rJc"oonder niet opaerde Als ' 'n Edelheyd en waerde, |
||||||||||||||||||||
fzijnjeVol/en-hecf.
|
||||||||||||||||||||
h
|
||||||||||||||||||||
tó er tyft geneygt tot minnen,
Z "!.!n wettr Veldgoddmnen |
||||||||||||||||||||
R V M E N.
'* Geen voor eerfi niet mach §'
fchieden, 'k Wil u,feyd[y, noch 'gebieden, En dat gy daer in genoegt; Gaen vvy uyt met mijn gefpelefl, Zoo en laet u niet vervelen Datgu by een ander voegt. Gunft van lief de.zoet e woorM"'
\k mijn 'üimphje fpreeken hoorde' Dit was 't eerfie mijns gevry ', Hoegeluckig, lieve zinnen; Hoegeliukig, in het minnen, Toonden't luk haer gmfi aen ml' Ik in 't eerfi verkreeg door de^f
Oorznek meertot boop alsvreffi< Zoete min u is 't bevvuft, ■ « Met wat liefde, met wat vreif/ Ik, in eerbaerheyd en deugden, Hare lipjes heb gekufi. Zoete kusjes. die my 't leven
Halfdood, kunt weder geven, Zoete kusjes lieve mond; Lieve Lipjes die mijn lusjes, Voedin zoetheyd van u Kusjes, Ach ! vvair is de lieve fiond i Lieffteftond van aÜeftonde,
Die ik oyt mijn leven vonde, Zoetftefoetheid 'eens gefmaekt, En ter herten ingetogen, Van u lipjes af gezogen < Weder nieuwe graegte maekt- Oogjes, lipjes,borsjes, handettf
Roode mond, aibafier tanden, Alles wat mijn Nimphjen heeft' Door natuer in haer ontvangen, 'tZy van hals van hooft van tri* gen, ■
My tot minnen oorfaek geeft. Diesfal ik het minne plegen,
Eeuwig blijven haer genegen,. Noyt veranderen mijn zin ; Liever in getrouvvhtydfterven, Liever lijf en leven derven, hls mijn foe',1 Veld-ged'm. |
||||||
g.SS MINNE
Ik mijnlieve Véldgoddinne,
Door de liefd opdragen wil. Ik, wil in de liefd vólherden,
lot haer hert het mijns ful vverde, 'Lieven in getrouvvigheid, Tot dat ik van haer verwerve, 'tZy haer gunji oft dat door'tfierve Miinefielvan 't lichaem fcheyd. Hier aen de f? water vloeden.
Wil ik mijn gedachten voeden, Op de Liefde, op de min ; Op de woorden, op de reden, T>ie ik in het vryen dede Herfimael aen mijn Herderin. 't Eer/Ie vvoortje dat ikfeyde,
En mijn Nimph te vooren leyde, Als ik van Vryagefprak ; Deed haer Kaekjens rooder blofen, Als de bloos]es van de Roofen, Mits de Liefde fchaemt uitbrak. Zy ontfielt op 't eerjle[preken,
Deed aen my een gun/lig teeken, Sloeg mijn Liefde niet heel af; i Maer gebood my daer in tegen, Hoe ik [oud mijn vryen plegen -, Als ik haer te kennen gaf, Dat ik al mim hert en finnen.
Had gefield om haer te -minnen , Zeyd/'y my hoe dat ikfoud, My in 'tfiuk van minne dragen: lk.geneygt na haer behagen, Zey dat ik [oo minnen woud- Ach Idit waren hare wetten,
Hkrop,feydfy, moet gy letten, Dit wil ik aen ugebiên: Gy moet veynfen in u vryen, En voor eerft u dapper myen, Dat geen menfchen kunnen fien, Dat vvy liefdens handel drijven:
't Moet voor eerft verholen blijven, Envoorfichtigfijnbeleyd : Met gelegentheyd van tyen, Zal men maken dat ons vryen, Zy mijn Ouden aengefiyd. |
||||||
M I N N JE. R Y M E N, 387
A M S T E L HERDER,
JyfY Veld-Godin ! die niet op hoog getopte heyden,
^Maejf by den Amftelftroom.u lammertjes gaet weyden; *Jie geen gebergten zoekt, noch doet geen verde keer, jj *n boifchen dicht beboomt, maer't luwe Diemer- Meer j. k*er ?y geen fchaepjes hoed, maer wel u jonge zinne, Wild geen herders liefd, en wild geen herders minnej j-taerdaerin eenzaemheid u jeugdens Lente dort, jj^n daer zoo meenig traen aen u geoffert wotd. ^aer nu een minne zucht ter Ziele uytgedreven, ejjjkden donder doet de teere bloempjes beven, ^e Blaedjes aen hun ftruyk, en roosjes in hun bhêti^ K ^ijn droevig over 't leed van my haer aengedaen j k? Vogeltjes veriuft, aen d'Amftelfche riviere, '^ ftaken al hun vreugd, en vroylijktiereliere, yerrnits uit mijn gemoed, zoo meenig zuchje dringt 1 Gevogelt als betreurd met my dit Liedjen zingt: /^ verheft nut hert en ^inne, i^Aengedrcven van de minne, I\oom hier 'waren voor UV> deur - l^oom hier iveew!. koont hier zuebttii; . Heunig-beekjen'■ "waer toe't vluchten * tyreede Nimphi hoor mijn getreur. I/tinne-zuchjes \ vlied doch hcose,.
Tuyg mijn lijen^uygmijn'Keoie, t Tuyg mijn tranen, tuyg mijn [mei tj
Tuyg dat my haer Tvreedheydpiage^ Tuyg het leedeüt ikjnoei dragc,- - n , Ombairflrafkeyd in mijn hert. •j. ft • Heunig-beekjen; ach .' dat ik niet mach genieten^ j? y.oedfel van mijn liefd, de zoete Neclar vlieten, 'e uyt je Heiinig-beek, van u korale mond, ^cl pijpjes drijven van een inkarnaete grond; ^jj. • Heunig-beekjen 5 ach.' ik voel een vreemde hetre^ j° Zinnen in de brand van liefdens vJampic zette; t*ch! Heunig-beekjen ; ach 1 ik fmekin liefdens brand, ^a °e VVe'een koele drift v''ec *an£s ^en Amftelkant: M'Zt u°or '^ zoc't ^e v^am van J'e^ens v«ur te koelen ,' *ei: kan met al haer ftroom de leflcbing niet gevoelen; gbb 2 Mijrj
|
||||
3&8 M I N N E 6 Y M È N;
Mijn vuur dat is van aert, üyt zulk een (lof gevoed ,
Dat het moet zijn geleft van haer die 't branden doet} Mijti vuur dat is esn vuur van wonderlijk vermogéfl ; Mijn vuur dat is gevoed alleenig door mijn oogen ; Mijn oogen hebben fchuld aen 't geene dat ik ly: Door mijn gezicht, eylaes! <\uam liêfdens brand in my; Door déöogeri moet het vuur verkoelen üefdens hette : Door d'oogen moet de brand de vlamme neder zette; Door d'oogen kan het hert verlichtenis gefchiên, Zoo ik maer eenrhael mocht mijn Heunig-beekje zien; Haer ziende zou mijn hert zijn vlamme konnen bluffen, Mocht ik de lipjes van mijn Heunig-beekjen kullen: Mocht ik den Heunig dauw eens zuygen van 't robijn, Haers lipjes waer op zoete Heunig drupjes zijn : Mocht ik dat lieve beeld omhelïen in mijn riarmeri: Mocht ik haer koude hert met mijne brand verwarmen; Mocht ik mijn levens zon, mijn liêfdens offer doen, Hier onder 't Elzen loof en aêngename groen ; Mocht ik haer zoete mond eens aen de mijne voelen, Ik weet haer zoetheyd zou mijn heete brand verkoelen, Eylaes! verlooren wenfch ; mijn klachten zonder vrug*>' 't Schijnt dat ik met mijn hand wil reykcn aen de lucht £ *r Schijnt ik met Phaëton wil na den Hemel ryên, Alvvaer ik mis het fpoor, en val zoo lós ter zyen j 't Schijnt ik met Icaro de Zon te na genaak, Dies ik mijn hoop verlies, en liêfdens klachten ftaek. Vacr wel dan veldgodin; vaer wel dan ik zal fcheydén, En tot een droeve dood mijn ziele gaen bereiden j Vaer Heunig-beekjen wel, met dees mijn laetfte groet $ Vaer wel gy die mijn hert in tranen fwemmen doet: Vaer wel, om wien mijn ziel een wreede dood zalfterve"» Nu dat mijn liefde moet u wederliefde derven: Vaer Wel dan lieve Nimph, gy die mijn liefd verftoot,-
En zingt, in dient u luft, dees Rijmpjes na mijn dood ï Ik lief tot gy my liefd, oft dat my fcheyd de dood, E Y N D E,
|
|||||
HE T
|
|||||
3»S
|
||||||||||||||
HET VIERDE PEEL,
Beftaende
IN MINNEL Y K E
Z A N G-R YMEN, |
||||||||||||||
Aftreas ftraf heyd, Tegens Celadons getrouwigheyd,
Stemme: Flotida zoo 't doch wezen mach. |
||||||||||||||
Wat heb ik dan mi/dreven ?
Ey.ey Aftrea! blijf wat ftaeri't Heeft Qeladon mifdaen f Wild hem zijnfchuld vergeven. V. Ontrouwen Herder, zeide zy^
Is 't u dan niet genoeg dat gy, V/nood bedrog •uerliende, Een Maegd, die noyt zoo veel ver* A Is zy van it geniet, [dr iet, In 't minfte deel verdiende.
V T. O gy bedrieger ! alsgy Tjijt,
Zoekt gy met alle lett, enfptjt, Mftrea te beloonen ? Schaem u.dat gy noch dus voormyl Vol van bedriegery, V vdfiheid dmfi vertoonen, VII. Ogymeyn- eedigen! vertrekt,
Wiens hert met jchijn-deugd is be- Ow Maegden te bedriegen ; (dekti O gy bedrieger! ga vry heen, Ach ! ga bedriegt er een, Pie niet en kendu liegen. |
||||||||||||||
Er noch den dageraed
begon,
Caet zrg den Herder Celadon,
Yanftd, en woning . fiheyden; £" He(, in het bedouvvdegras,
fervvijl hy eenzttem was, *9» lieve (chaepjes weiden. IJ. ^ Berder vol van minnebrand, ^fet neder zitten op de kant,, *n \Jgnon$koele fit omen ; P*?r hem de Min het hert verblijd, 2~'ts hy, in korten tijd, ^"i zijn Aftrea komen. y I I T. x p y>f haeft hftretu lieve hond,
|
||||||||||||||
^am hy den Herderftrtden;
•j.ledaer, als hy hftreazie, |
||||||||||||||
i
|
an Mi», begint tè'queelen.
j> At", ach Aftrea! dus verby ?
' "w ly H oogjes niet op my, |
|||||||||||||
Bbb 3 Cela*
|
||||||||||||||
MINNE.LYKE
|
||||||||||
390
|
||||||||||
Celadons ftandvafte Minne,
Tegens
Het valfche miftrouwen van Aftrea.
Stem: Rozemond die lag, Sec.
SChoonfte van de Herderinnen,
Dat ik voor u neder knid, Met een hert vol fmert in 't minne, Met een uitgeteerde ziel, Jileeker dan de bleeki dood, Neergezegen voor uvvfchoot. I I. Dat ik voor u neder buygt. Ach Aftrea l foogy fiet -, Daer mee vvil ik u getuyge, 't heet dat my van u gefchied ■, Ik bemin, en gy,ó Schoon '. Straft mijn mm met durend doon. Strekt uftrafom my te proeven,
Ach! beproef mijn liefde vry ■, . Wil Aftrea mj bedroeven, "En de wanhoop vo'en in my ; 't \s my vreugd dat zy myplaegt, "Zoo mijn lijden haer behaegd. I V. Even ds de Pallemfiruyken,
''s Winters met hun groene blaèn, Voorgeenlaften wder duyken, 't Zy wat buyen daer opfiaen; Trouwe min, eens vaft ge\et, Werd door wantrou noyt belet. |
Berouw der Minne,
van
Aftrea, tegens Celadon.
Stem : Laura zat laeft by de &c.
ACh! verhopen minne tijd, *
Vlaerom voedgy miingedacht't Met de minne die my jpijt ■' En niet geeft als droeve klachten ; Mits ik voor getrouvvheyd achtei>> Celadons geveynfde min ; Celadons ontrouwe treken, Haer ik my van %osk te wreken, Mits dat ik bedrogen bin. II. Celadon die,fchoon voor 't oog, My met minnetreken vleyde, Door een zoete tong bedroog, En tot wedermin verleyde ; Waer door liefde in ons beyde , Vele vryheyd bracht te weeg i 7jo dat ik my moet beklagen, Dat ik eertijds welbehagen , I» zijn valfche minne kreeg. llïi
't Schijnt dat ik in tranen dreV*}
't Schim ik/moor in mins gedacht1''
Ah ik, tegens wil, gedenk. Op het geen ik wil verachten, Dat zijn trouwelooze klagten, Van d''ontrouwen Celadon; Ga ontrouwen '.ga vry heene, 'k TA u trouwlcofheyd bewee»e' Zoo ik mmer vveenm kon. |
|||||||||
Cel*'
|
||||||||||
Z A N G - R Y M E N.
|
||||||||||||
39*
|
||||||||||||
Celadons Minne-klagten,
ty de volherding van Afireas flraf-
heid, die hem,ontvluchtende, in handen laet een bagge.enfiioerfel. Stem: Ballet de Bronkhorft.
B\g en bande,
Setuyge dat Aftrea is gevlucht, \1i mijn hande, (fuehti ^ dat mijn ziel inwendig klaegt en
ijlt getuygh wanneer de mm my ^j3 doet verwerven, (dood, <en vviiligfterven,
^•its ik moet derven, V^jnliefdsgenegenthefd, 't my.die my Aftré had toegezeyd. , k Zal u hinde,
Vjjn mijn verliefde narrem»daergy
*Jy« Beminde, (fult, getuige dat ikftervefonderfchuld ;
ffo vvanneermijn vvreede my hier jfooft van 't leven, {vind, ~** dood gedreven,
■^ blijk te geven, jya mijn volmaekte trouw, 't 'k met, die 'k met mijn dood ge- tuygenvvouvv. III. p^iy teken! j,"'2 mijnvolmaekte liefde, en gevry-, 'Jchey doch, na mijn dood, u niet
f/ at 'k ten minflen ut een f and,
P "rechtetrouwe, ^achbeh ouwe. r^tedjider Vrouwe \ hetZ^'Zymy rooft m'n, 4e min diegy my had be«
looft. |
||||||||||||
Tyters Minne klagt,
over
Galathés afkeer.
Stem: Als Garint zijn oogjes, Sec-
ALs ik laefi dekoeleftrandbetrat
Daer mijn Galathé maer allee met haer lammert j-es Kat, ^.nfong een Herders lied; Ach! vlitd,
Riep zy, ó geyle luft! van hier ; Koom golven ! doof het vyer Van Wlin,
E» laet my doch die hem, 'Üiet (mette* II.
Xy en had zoo haeft dat woont nietuyt, Oft mijn Galathé nam de vlutht,«2 zy riep overluyd
Daer zie ik Tyterflaen ; 'k Wilgaen,
f.er hy my onverziens verraftï &n na mijn boezem tafi; Want hy
My licht, door minnens hette\ Mogtfmette. Barrevoets trad fy ter zeewaett
in,
E» mijn Galathé riep my toe , ik e» pas op geen Min,
Maer keer die geyle brand, Vanftrand,
Totfpijt van 't minnende gemoed^ Dal zich in 't minne voed. Tot my,
Op dat my minnens hettt tiiet (mette. |
||||||||||||
KRACHT
|
||||||||||||
Bbb 4
|
||||||||||||
j$j M I N N E £ I K B
. KRACHT DER. LIEFDE,1
Vergeleken met d, e Zon.
|
||||||||||||||||||||||||||||||
Boven-zang.
|
||||||||||||||||||||||||||||||
a z
|
||||||||||||||||||||||||||||||
*=^
|
||||||||||||||||||||||||||||||
&
|
pÜËjgpg^ig
|
|||||||||||||||||||||||||||||
M
|
||||||||||||||||||||||||||||||
Ien,
|
||||||||||||||||||||||||||||||
Qet de Maen haer bleecke ftra
|
||||||||||||||||||||||||||||||
mm^öü
|
||||||||||||||||||||||||||||||
Uyt de gel-
|
||||||||||||||||||||||||||||||
de Toortze halen, Uyt de Toortze,
|
||||||||||||||||||||||||||||||
4
|
||||||||||||||||||||||||||||||
uyt dat licht, Van des Hemels aengezicht ?
|
||||||||||||||||||||||||||||||
ë
|
||||||||||||||||||||||||||||||
miiilÊÉli^Êii
'kMeen de Zon, van wie de Maen, 'tLicht moet genieter?»
En door zijn krachtjn't duyfter van de nacht, Haer. flaeuwe ftraelt-jens op het Aerdrijk fchie- *en?
MOet de Maen haer bleekefira- En door zijn kracht,
len', In't duyfter van de nacht, ,^
Vyt deguldeToortje halen , Haer fiaeuwe ftraeltjens op i*
Vyt de Toortfe, uyt dat licht, herdr'qk fchiettth
Van des Hemels aengezicht j II.
5* Meen de Zon, van wie de Maen Rofemond mijn tweede leven r
't licht moet genieten, Gytnoet tny mw voeafel geven*^
|
||||||||||||||||||||||||||||||
«3
|
|||||||||||||||||||||||||||
a % Grond-sïem.
|
|||||||||||||||||||||||||||
f^I^ÖÉ
|
|||||||||||||||||||||||||||
M1
|
|||||||||||||||||||||||||||
Oer de Maen haer bleeke ftra-
|
|||||||||||||||||||||||||||
len»
|
|||||||||||||||||||||||||||
i^^êü^^S
|
|||||||||||||||||||||||||||
Uyt de gulde Toortze ha- lenAJyt de Toortze, uyt dat
|
|||||||||||||||||||||||||||
licht, Van des Hemels aengezicht ? 'kMeen de Zon,
|
|||||||||||||||||||||||||||
llÉl^ïiÊë^^^^^
|
|||||||||||||||||||||||||||
van wie de Maen, 'tLicht moet genie-
|
|||||||||||||||||||||||||||
ten ,
|
|||||||||||||||||||||||||||
En door zijn kracht, In't duyfter vari de nacht, Haer
|
|||||||||||||||||||||||||||
Ez$r
|
|||||||||||||||||||||||||||
jfëöÉiËliliÉIïi
|
|||||||||||||||||||||||||||
flaeuwe ftraelt- jens op het Aerdrijk fchie- ten.
|
|||||||||||||||||||||||||||
**«» ds de Zon de Maen,
'°tt ten Hemel omme gaen, **"« van u, gelijk mijn Zon , tnijn
* luyfler dalen j
£a« uyt het licht,
J*n Rofemonds gezicht, {len.
**9» mcedekoze ziel dan afem ha-
I 'I I. ®°£en die mijn Ziel kund voeden, |
|||||||||||||||||||||||||||
En door 't derven vvatervloeden
Vyt kond trecken ; oogen ach '■ Die men Toortsen noemen mach; Dotr de brand, eylaes'. wat brandt u lieve Uncken,
Ach Kofemond '■ Ik voelde my gewond, Soo haeft ufterren vóór mijn pogen. bloncken.
|
|||||||||||||||||||||||||||
Bbb 5
|
|||||||||||||||||||||||||||
Schoon-
|
|||||||||||||||||||||||||||
•puotu Mn itto pus{ -aio ^3A\ usSnëf-j'puoiq suohxevH
«ua8uetpq pM 'iraSueM auooupgïuippoo sa.iay -aoA < •waxs-HfJOOjj
Schoonheyds Minne-voedzel.
a ;• Boven-zangh. |
|||||||||||||||
*—'
|
lefRofette, 'k ben gevangen van de Min, ziele
|
||||||||||||||
ëüpj=gipgfi=g
|
|||||||||||||||
voefteres Goddin 5 Schoone wangen, Wel behangen,
|
|||||||||||||||
Ach! waer meê, Zijn uw kaek- jens wit als fnee ?
Haartjens blond, Han- gen wemelend om uw mond. |
|||||||||||||||
In uw oogjes zijn twee Goodjes,
Die de min Schieten tot mijn boezem in ; *-t Zijn, Rozette, Cupidootjes, Die daer brand
Stoken in mijn ingewand; Ach! hoe zoet, ..
Gaen uw lonkjens door mijn bloed. Rood2 |
|||||||||||||||
Lïef Rofette.'k ben gevangen
Van de Min, Ziele voefteres Goddin; Schoone wangen, wel behangen,' Ach! waer mee,
Zijn uw kaekjens wit als fnee ? Haertjens blond,
Hangen wemelend om uw mond. |
|||||||||||||||
fa
|
|||||||||||||||
£33UJ S]« 31AV SU3t - -5J33EJI Attl Ofl^'^ra J3BAI j Vpy
|
||||||||||||||||||||
3P!Z'U!IM 3P utA usSubasS uaq 5[( 'siwjo^jsj
|
||||||||||||||||||||
'i-
l x
|
||||||||||||||||||||
•warsHgoojj
Schoonheyds Minne - voedzel a l* G ROND-STEM.
|
||||||||||||||||||||
lef Rofette, 'k ben gevangen van de Min, Ziele
|
||||||||||||||||||||
lÈiilëiiiilillpë
|
||||||||||||||||||||
:-rf
|
||||||||||||||||||||
Ach! waer mee, Zijnuw kaekjens wit als fnee ?
|
||||||||||||||||||||
ÊS
|
||||||||||||||||||||
«ilüiillIllÊII
|
||||||||||||||||||||
Haartjens blond,Han- gen wemelend om uw mond.
|
||||||||||||||||||||
R°ode lipjes, (choone bloosjcs,
(\ Staen zoo wel , ..Pa wit en blakke ve!; 's «e cierelijkfte Roosjes, Jj] , ^'e na wens , yden oyt aen fchoon provens;
l)ie- Bloosjes,ach; ■ > geen Roos befchamen mach. |
||||||||||||||||||||
Ach! vyat zijn uw kleene tandjes
WitYvoor;
Blaeuwe aders fpeelen door 't Blancke vel, en witte handjes; Korte kin,
Daer een geeftig kloofjen in; Noch al meer,
Zoete mirt, d',vaeid niet te veer. |
||||||||||||||||||||
|96 MINNEÏ.YKE
Getrouwe Liefdens Offer.
BOVEN-ZANG.
|
|||||||||||||||||||
i^^^^s
|
|||||||||||||||||||
Poeyd vluchtig vlugge voetjes, Na mijn moorderinne,
Ach! al te traeg én zoetjes.Om mijn ziel.uyr minne» |
|||||||||||||||||||
5^=f=
|
|||||||||||||||||||
Door trouw, die vrouw, wiens hert, mijn fmert,
|
|||||||||||||||||||
Hü
|
|||||||||||||||||||
ï
|
|||||||||||||||||||
~3~"
|
|||||||||||||||||||
niet gevoeld, te geven > Zy, die mijn
|
|||||||||||||||||||
m^ÊÊ^mm^Ë^
|
|||||||||||||||||||
Ziel, voor wien ik kniel, Zy, die mijn Ziel doet Ie-
ÉlÉÉÉfMÖ
|
|||||||||||||||||||
ven, Heeft, eylacs! mijn dood befchreven.
SVoeyd %ltubtig vlugge voetjes >
Nd» mijn moorderinne j Ach '. d te traeg en zoetjes, Om mijn Ziel uyt minne, Voor trots, die vrou , wiens bert, mijn fmert, niet gevoelt i
te geven,■ , j Zy, die mijn Ziel, voor wien ik kniel> zy, dte mijn Ziel <*°
leven,
"Beeft, eylaesl mijn dood befchrevtn. Stookt, Vcnut, ii Altare,.
Laet tot Offerande , Mijn Ziel ten Hemel vare » ...; |
|||||||||||||||||||
'm
|
|||||||||||||||||||||||||
Grond-stem.
|
|||||||||||||||||||||||||
UMMÊmÊÊÊm
|
|||||||||||||||||||||||||
Poey t vluchtig vlugge voetjens,Na mijn moorderinne,
Ach ! altetraegenzoetjenSjOmmijnzkl.uytminne, |
|||||||||||||||||||||||||
ÉÉÊÉeÉÏÉIêÉ^
|
|||||||||||||||||||||||||
Door trouvy, die vrouw, wiens hert, mijn fmerc
|
|||||||||||||||||||||||||
niet gevoeld, te geven; Zy die mijnZiel,voor wienik
|
|||||||||||||||||||||||||
if-iH
|
|||||||||||||||||||||||||
~EE=3
|
|||||||||||||||||||||||||
llÖÏ|f|EË|^j3^
|
|||||||||||||||||||||||||
*>
|
|||||||||||||||||||||||||
kniel, Zy, die mijn Ziel doet leven, Heeft, ey-
|
|||||||||||||||||||||||||
IIJïéeIIsp
laes! mijri dood befehreveti*
|
|||||||||||||||||||||||||
T'
|
|||||||||||||||||||||||||
't lievend bette brmde;
Godin , die 'k min, toont recht, u knecht, die, ivjt liefd, w&
flerve/i,
Om dat de min, ach! derdfib Godin, om dat de min meet derven ,
't Geen de min zocht te verwensten, I I I. N« wil ik my bereyde, Mits ik mins luk derve, Van u, mij» lief te fcheyde; "Liefde doet myfterve, Vaertmd,ik ~el. dit hert, vol fmert, giten ten offer draden,
T>c Liefd-Godin.zA ik uyt min, zd ik uyt mïr.,door 'f-Hagenï Eynde» doen mijns levens dogen. |
|||||||||||||||||||||||||
VINNEtYKE
BOOVEN-ZANGH.
|
|||||||||||||||||||||||||||
35*
|
|||||||||||||||||||||||||||
a2.
|
|||||||||||||||||||||||||||
' Yl Cypria de reys aenvaerd, Eer 't morgen -
rood befchynt de Aard- De bruyne Wolkjes al ontrold; om voerë heen, Op 't vrolykft na beneên,Op ÜïiliËSliÜi
|
|||||||||||||||||||||||||||
t vrolykft na beneên, De Moeder Cy theré met haer ge-
|
|||||||||||||||||||||||||||
@
|
|||||||||||||||||||||||||||
wiek- te Jonge; Op wiens vertrek de Goon, In
|
|||||||||||||||||||||||||||
ÜIÉlliÜIÉI^iÉ
's Hemels gulde Troon, Met uyt-gelaten vreugd,
|
|||||||||||||||||||||||||||
i
|
|||||||||||||||||||||||||||
&
|
I
|
||||||||||||||||||||||||||
ff
|
|||||||||||||||||||||||||||
z=JïE|E=|E:jë|J:^
|
|||||||||||||||||||||||||||
tot af- fcheyd Zon- ge.
|
|||||||||||||||||||||||||||
tf«'
|
|||||||||||||||||||||||||||
ZANGRTMEN.'
G RON D-SlEM, |
399"'
|
|||||||||||||||||||||
3 2.
|
||||||||||||||||||||||
IllllïÉÉlÉÉlIiÉ
Yl Cypria de reys aenvaerd, Eer 't morgen-
|
||||||||||||||||||||||
W'
|
||||||||||||||||||||||
li^iiiiilliiiiili.
|
||||||||||||||||||||||
rood befchijnt de Aerdj De bruyne Wolkjes al ótrold,
|
||||||||||||||||||||||
ExEr±^di£"
|
||||||||||||||||||||||
ÏE:EtiiEÖ:!EË4:3:ï:3
|
||||||||||||||||||||||
om voeren heen, Op 't vroüjkft ria beneên,Qp't
|
||||||||||||||||||||||
iSispiig
|
||||||||||||||||||||||
olijkft na beneên, De Moeder Cyrhers met hac'r ge-
|
||||||||||||||||||||||
Wiek- te jonge; Op wiens vertrek de
Goon, In 's Hemels gul- de Troon, Met uyt'ge-
t*7 - •
|
||||||||||||||||||||||
eiiiiiigpsi
laten vreugd, tot af-fcheyd zon-ge
|
||||||||||||||||||||||
4t* MïNNELy-KÈ
Cypriaens Minne-klagt van Rozemond.
Boven-zangh. |
||||||||||||||||||||||||||
v
|
||||||||||||||||||||||||||
Lied heen droeve zuchjes j Na mijn Rofe'^
|
||||||||||||||||||||||||||
*>i>
|
||||||||||||||||||||||||||
mond, wiens hertje brand, eylaes! van zoete minne >
|
||||||||||||||||||||||||||
-*
|
||||||||||||||||||||||||||
Venus uwe vruchjes.Woneid gy in'c hert van mijn ver>
|
||||||||||||||||||||||||||
j=
|
_________■
|
|||||||||||||||||||||||||
■¥
|
||||||||||||||||||||||||||
liefde lieve MoorderinnejDroeve traentjes mocht ik u
mengen in haer bloed, Rofemondik weet,, aüjft |
||||||||||||||||||||||||||
fmert, mijn leed, Bevveegden a gemoed.
|
||||||||||||||||||||||||||
VLied heen droeve %uchjes,
Na mijn Rofemond, wiens hertje brand, eylaes'. van zoels ïhitmt Venus uwe vruchjes, YVortelt gy in 't hert van mïm verliefde lieve moorderime j Dwve tnmtjti moét ik u mmp in hntr bki,
'Rcfemond ik weet,, mijn fmert, mijn leet,
Bevveegden u gemoed. Maer wat« 't, ó Goden!
|
||||||||||||||||||||||||||
Oft ik klagjes, tratmjeS) Kuchjes, of er oen mijn Rofemnde;
|
Gfi
|
|||||||||||||||||||||||||
2 A »G"XÏ Ml»;
a Z Grond-stem*
|
|||||||||||
4.01
|
|||||||||||
ï
|
|||||||||||
vïaÉÉNliliÉii
|
|||||||||||
Lied heen droeve zuchjes, Na mijn Rofe-
|
|||||||||||
i^^^^^^^^p
|
|||||||||||
mond, wiens hertje brand, eylaes! van zoete minne i
Venus uwe vruchjes, worteld gy in't hert van mijn ver- ;
liefde lieve Moorderinne ; droeve traentjes, mocht
ik u meno-en in hae'r bloed, Rofemond ik weet „ mijn
° G$ '' fmeiTj mijn leed, bevveegdenu gemoed. s
~9> door ugeboden, Ah ik^, Rófèmond, bedenkjioeghf
"ebt hder in de Min , met trouffs in lu[;es van de minne j ■ _ beloften vdaétaig^i verbande; Stilt ten offer geven,
Vuegt ten Hemel droevige inch- Lipjes,Borfjes, Hertje, Stekje, j/t
jet, tttwi den de Goon, ti Xelft Aerajcb Godinne;
"ft ik. om ke JSliw,, van mijn Droeve gednchjes gullen mijn tttj-
Moetjlerven doftènd doon. JLieve minne vmiga „ ai Lent
III. mijns letigd,
Acti hoe hen ikjmn ? MtM Jmosrew in verdriet.
Ccc , Laurae*
|
|||||||||||
P^5T
|
||||||||||||||||||||
^01 MlNNBLYKE
Lauraes Droom-Liedc
3 2 BOVBN-ZANG.
iiiÉËiiiiiiËiÉii
Aura zat laeft by de Beek, Onder 't fchauw van
|
||||||||||||||||||||
mm
|
||||||||||||||||||||
3=3
|
||||||||||||||||||||
Elfen Boomen s Zachjes zy in 't wa
|
||||||||||||||||||||
Is daer na in flaep gekomen, En begoft heel zoet te
|
||||||||||||||||||||
gjpgjp^^g^g
|
||||||||||||||||||||
droo — men, Van de Liefde van de min ; Slapend is zy
|
||||||||||||||||||||
piÉIÉiliÉlüilli
|
||||||||||||||||||||
neer gezegen, Met haer Boezem los geregen, Lagh mijn
|
||||||||||||||||||||
~fc~
|
||||||||||||||||||||
w fchoone Veld-godin.
Aura %<tt laeji by de Beek,
■*-"''Onder 't fihaeuw van Elqsn Bomen;
%achjes^y int water keek.% Is daer na in flaep gekomen -, En begoft heel %oet te droomen, Van de liefde van de Min ; Slapend is ty neergelegen, |
||||||||||||||||||||
Met haer boezem los geregen,
La^ mijn fchoone Veld-godditu Wijl \) daer aUeenig tyt,
Ging ihj>) haer neder %itte; "Mits ikjta haer borfjes vat, Roept mijn Laura, wat isditte f Ach! mijn boezem brand van hitte |
||||||||||||||||||||
Bit*
|
||||||||||||||||||||
MI N N E R Y M E NJ
3 2 GronD-STEM. |
|||||||||||||||||||||||
.403
|
|||||||||||||||||||||||
Au-ra zat laeft by de Beek, Onder fchauw van
|
|||||||||||||||||||||||
Elfen BoomenjZachjes zy in't wa-----ter keek. Is daet
|
|||||||||||||||||||||||
na in flaep gekomen, En begoft heel zoet te droo —
|
|||||||||||||||||||||||
_I----«#i-J
|
|||||||||||||||||||||||
V—-----------
|
|||||||||||||||||||||||
men, Van de Liefde van de Min; Slapend is zy neer geze-
|
|||||||||||||||||||||||
^H^Hü^II
|
|||||||||||||||||||||||
gen, Met haer Boezem los geregen, Lagh mijn
lfcÏE$Eïi^ïi5Et •—'—Qfeen Odave hooger in
jjH*z5hr~.—j-p q:"~~—'t zingen als in't fpelen. |
|||||||||||||||||||||||
fchoone Veld-godin-
*•«'«• meê qijgt %y weder neer, Laura roept, wat wilje doen ?
~w begint op nieuw te droomen : Ik. begin vanfchaemt te b'.oo^en;
"\ooje wild, %oo rtmigje kpomen j Daergaet %t een qichie looien,
W een, o neent het krenkt mijn eer. Valt weer joetjes neer in 't gras;
III. Och\ ick. ben door droom bedrogen,
Ma neem ick een btwd vol Kiep %/ met bejlooten oogen,
groen, 'kJSieend ik ponder Maegdom
ê Geen door mengelt was met was. Rgo^en -,
Cc c 'i Minne-
|
|||||||||||||||||||||||
♦°4
|
||||||||||||||||||
^^^fef^0"
|
||||||||||||||||||
jiq ï pUOAUIOl-J33AM3pu02 ' J3öUg. U (llH 5|t
|
||||||||||||||||||
pE^5|pS!Élil3^
|
||||||||||||||||||
Minne -klagt.
BOVEN-ZA NGH.
|
||||||||||||||||||
* Ch! blinde Bengel, Waerom mijn gewond? Mits
ÉiliÉiillllltilii
™ ik mijn Engel, Zonder weêr-min vond; Èy! kleyne wrede
|
||||||||||||||||||
m
'* >.r.
|
||||||||||||||||||
Mkine-good-je, ey! martelt rny geen meer, Ach.
|
||||||||||||||||||
ach ! uw pijkjensdoen mijn hertje zeer.
/t '0!!. Minde Bemel, Ikvocl mv vonkjes ,
■*• * Wacrom mijn gewond ? I» #z j/« /w/ï geprent,
Mjts ik. mijn Engel, Hier \octe lonkjes,
Saneer teeêr-min vond; Van my afgewend;
Ey! kleyne mecde Miwte-goodje, Ach\ overjchooneEerte-boeyfler,
ey! martelt my ^ccn meer ; voor u ik neder fo*»»
Kch '. ach! urn pijltjes doen mijn Steelt gby mijn hertje , patrol*
hartje sjeer. niet mijn Ziel. |
||||||||||||||||||
zAkg-kimeki 4.05*
*433tB U33§ uflUJ jpiIEOI jfo 'afpOoS-aUMlJ/q 3p3JA\ Sufopj
|
||||||||||||||||||||||||
|=^33E:lr£^^E|^|^ï
|
||||||||||||||||||||||||
Z V
|
||||||||||||||||||||||||
'khis-oooh
Grosp-sibm. |
||||||||||||||||||||||||
a 3
|
||||||||||||||||||||||||
AÉÜÜÜ=i^^|s
|
||||||||||||||||||||||||
Ch! blinde Bengel, Waerom mijn gewond ?
|
||||||||||||||||||||||||
-,J-,------
|
||||||||||||||||||||||||
Mits ik mijn Engel, Zonder weêr-min vond; £y
|
||||||||||||||||||||||||
te
|
||||||||||||||||||||||||
kleyne wrede Minne-goodje,ey!marteIt mijn geen. m eer
|
||||||||||||||||||||||||
Mèé^Ö
|
||||||||||||||||||||||||
Ach! ach! uw pijltjes doen mijn herrje zeer.
III. IV. -Aerdfche Godinne , E? \ flaemre tychjes,
Hemel van myn fat. Sluypt baer boezem ir.,
**on van mijn minne, Qffwt d~e vrugjes,
^oedfter van myn finert; Van myn trouw e min ; 1
"oemeugje%oo mijn minne \oo~ TLieltje ,mlje van mijn fchei&en,
s nen,ach\ al te meden Vrou? uit liefde gctcn ter dood? 1 tiert jmeltin traentjes , en de "Zoojlortmet traentjes H in mijn
léielmroHW. L-iejsjchoot. ' t'Za |
||||||||||||||||||||||||
»
|
||||||||||||||||||||||||
4.o6
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MINNELIRE
t' Zamen - zang , van
Coridon en Amarillis.
Boven-zang. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a z
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■-&
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Marillis, ach! waer heen ? Mijn
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
H=i
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
s^eeIeP
|
■£:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-p
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ËÜÊI
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
@
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waerde Nymph vlucht niet, ey! blijft een weynigh
Hüil§Ëll!IÉÖ
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ftaenjZoo'c uw wil is,Spoed uw treé,SchoonHerderin na't
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
&
<& |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
koelfte van de lom're blaen; Ik mijn Veel,, Gy uw keel,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
"
|
ÖËÉlËI
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fc§::
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
O zoete vreugd! Pronk van de Jeugd, Is Amarillis door
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ö&EÖ
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
e~
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hare deugd.
A Mari!!is,ach! waer hem,
^ Mijn waerde Nimfh, vlucht niet, ey! blijft een weynigftaen; Znot u wil is jpoed u trecn. Schoon Herderen, m 't koelfte van de Lomnfre blaea j |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik.mijn Veel,, ghy u keel.
O %oete vreugd „ fronckjvan de
leugd, ,
Is Amarillis door hare deugd. %oetefnickjcs„tiefgequeel, |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schoon Amarillis, bkeftgh ttf
|
&
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lieve mond.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
<
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2ANG-RXMEN.
a a Grond-stem.
|
||||||||||||||||||||||||||||
4Ü7
|
||||||||||||||||||||||||||||
s
|
m
|
|||||||||||||||||||||||||||
U^g
|
||||||||||||||||||||||||||||
:ff.
|
||||||||||||||||||||||||||||
w
|
||||||||||||||||||||||||||||
V-
|
||||||||||||||||||||||||||||
X\ Marillis, ach! waer heen ?Mijn waerde Nymph vlugt
|
||||||||||||||||||||||||||||
^^^mgm
|
||||||||||||||||||||||||||||
niet, ey'. blijft een wey - - - nig ftaen; Zo 't uw
|
||||||||||||||||||||||||||||
I^HgÉ
|
||||||||||||||||||||||||||||
wil is, Spoed uw treen, Schoon Herderin, na 't
|
||||||||||||||||||||||||||||
M^Ê^m
|
||||||||||||||||||||||||||||
koelfte van de lom - - - re blaen ; Ik mijn Veel „
|
||||||||||||||||||||||||||||
^|$f^$iff^
|
||||||||||||||||||||||||||||
Gy u keel, O zoe-----te vreugd! Pronk van de
|
||||||||||||||||||||||||||||
tP^^gHÉl
|
||||||||||||||||||||||||||||
Jeugd,Is Amarillis door hare deugd.
*hdeftikjes„dieuVeel, • Wat in't bloed leyd„dat verfchiet'
£00 joetjes, Coridon, mijngraege Enjnackt met graegte na uw %Mg
lusjesjond; voluit, en klem,
Zjjnheeljcboon,, door de toon Aerdigdier„ugefieier
Oie ghy verftaet,, als ghy de maet Is, ■{oete Meyd,, volgeejiiglxyd.
tyeelende met uwe voeten (laet. Coridon foijgbt het is gevlei. "Zoeter ^oetheyd,, is'er niet;
"» daer mijn Veel vermengt is met u lieve fiern^ Ccc 4 Liefe
|
||||||||||||||||||||||||||||
40*
|
||||||||||||||||||||||||||||
M I KKUl «B
Liefdens hoop , en vreeze. a 2 B ü V E M - Z A N G H.
|
||||||||||||||||||||||||||||
I
|
||||||||||||||||||||||||||||
K klaeg, ik treur, ik quijn, Ik wentel in ge-
|
||||||||||||||||||||||||||||
neugd j Mijn blijdfchap teeld mijn pijn, Mijn
|
||||||||||||||||||||||||||||
HëÜÖ
droef heyd weder vreugd; Om dat de liefd mifhaegt,Dc
iPliiliiÉÉilÉl
|
||||||||||||||||||||||||||||
R over brave Maegd, Dien ik min, dien ik inien, Dien ik
|
||||||||||||||||||||||||||||
ferrt
|
||||||||||||||||||||||||||||
ö vley, dien ik dien, Met bert, ziel, en gemoed, Die zy met
|
||||||||||||||||||||||||||||
m
|
||||||||||||||||||||||||||||
^^~^^
|
||||||||||||||||||||||||||||
Z'-T<
|
||||||||||||||||||||||||||||
—Tt —
|
||||||||||||||||||||||||||||
hoop van gunden .voed.
|
||||||||||||||||||||||||||||
I
|
||||||||||||||||||||||||||||
K, klaeg, ik treur ik.quijn,
|
Met iroefheyd ik bedenk^
Dat Rffemond haer veynfi j Door 't lonkende gewenk., 't Gedacht welrblijdfchaf pej4> Dat ^y van herten meend, '(Geen 't we%en mi verleend ; Maer wat is't ? ach! g'i mift Tijd, enflond, Ryfemond Te fmeeken om haer gun ff» En %>ete minnrns toover-klW' |
|||||||||||||||||||||||||||
Ikjvcntel in zeneugt,
tAijn blijifchap teeld mijn fijn , Mï/m droef heyd weder vreugd i Om dut dj liefd mifhaegd, De over brave Maegd , Dien ik min, die ikjnien, Die ikvley, die ikdien, Met hert, ijel, en gemoed, Die y met hoof yangunflen voed. |
||||||||||||||||||||||||||||
ZANG-RtMEH.
aa Grond-stem.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
4Ü?
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Ë^ÉliiÉ^^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
I
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
-ii-k-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
K klaeg, ik treur, ik quijn, Ik wentel in ge
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
i
neugd; Mijn blijdfchap teeld myn pijn, Mijn
É--\—f-—•♦- -p—------—f—t ♦i^z^i"rrz3""---------'—
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
droef heyd weder vreugd; Om dat de liefd mifhaegt.De
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
^^^^^^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
over brave Maegd.Dien ik min.dien ik mien.Dien ik vley,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
p^^^^pËë=g
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
dien ik dien, Met bert, ziel en gemoed, Die zy met
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
S=*
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
gsa
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
hoop van gunften voed.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Wjn trouwe dienft, alsfchat,
Jkojfer aen 't hltaer, Daer menig Mirmaer bad, Boots ij^aïll'.gendnaer ; Na klagende 't hert ivcend, Dat ofrriy gunji verleend, Die%Min, o Godin] My betoond, ^a'gdoond, Werden brave Ma?gd, |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Vtv geude kipjes blond
E« fiboon gekrulde bayt, Kjuld, o mijn Bj>femond ! ■AU oft bet goud-dr acd waer ; Mi)'» over fcboon Vrinces, Ziels kpirige Voogdes, E>ieik,dcht,dieik.eer, Die ikjvenfcb met begeer, f^aerom ontzegt g>, fcboon, |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Mijn gaven, u Liet aen?eboon ? Nd dat uso ey^en lujl behaetd.
Ccc j Veld-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
4r© M I M N E t ï K B
Veld - gezang,
a a Boven-zAng,ch.
|
|||||||||||||||||||||
Y lommere Bloempjes, die de groene Beemden
|
|||||||||||||||||||||
ËÉöü^gi
|
|||||||||||||||||||||
cjerd,Tuygt aen de Beekjes hoe ik door de Min uyt teer;
|
|||||||||||||||||||||
Pluymige Vogeltjes tie--------reliert j Zephyre buygt de.
|
|||||||||||||||||||||
tÜlgl^Ö
|
|||||||||||||||||||||
~=$
|
|||||||||||||||||||||
^±fc«
|
|||||||||||||||||||||
Takjes door uw koele winden neer, En fpreyd de
Telgjes, van het dicht beboomde Wout, d'Een voor |
|||||||||||||||||||||
^Ü^ig^^
|
|||||||||||||||||||||
d' ander,, van malkander, Om zien oft daer mijn
|
|||||||||||||||||||||
Nymph haer niet verborgen houd.
|
|||||||||||||||||||||
©y
|
|||||||||||||||||||||
Z A N G - R I M E K.
a 2 Grond-stem.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
*«
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Gïi^^3ö§^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Y lommere Bloempjes die de groene Beemden
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
m^m
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
j gr ryrf
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
il
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
$ierd, Tuygt aen de Beekjes hoe ik door de
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
pip^a^jpgsë
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Min uyt teer $ Pluymige Vogeltjes tie —■ - reliert; Ze-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
j
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
ËHHüPH^iil
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
phyre buygt de Takjes door de koele winden neer,
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
ÉÊÉÉliiÉlllü
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
3
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
En fpreyd de Telgjes, van het dicht beboomde
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Wout. d'Een voor d'ander,, van malkander, Om zien
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
:-j=9=
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
fe^3^Sp
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
ofc daer mijn Nyrnph haer niet verborgen houd.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
Veld-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
4X2 MINNELIKi
Veld-gefang.
/^l Y lomm're Bloempjes, die uw groene Beemden cïerd ;
^-* Tuygt aer> de Beekjes hoe ik door de min uyt teer j Pluvmige Vogekjes tiereliert,
Zephirebuygt de Telgjes door uw koele winden neer,
En fpreyd de takjes van het dicht beboomde Wout,
d'Een voor d' ander „ van malkander;
Om zien oft daer mijn Nimph haer niet verborgen houd.
Klapt lieve beekjes door het vlieten van u ftroom,
Ey! koele winden, drijft de bladers ruyichend voort, Hoe zijt gy in u loopen zoo loom l Oft ruft mijn Nymphje wat in uw gras-rijken oord? Ach! neen; waer vind ik dan de voedfter van mijn min ? Lieve Takjes „ zijt mijn Brakjes, Ey! Beekjes ftroomt noch verder bofchwaert in. Wat let u golfjes, Criftalijnc borrens-vliet;
Dar uwe ftroompjes zilVrig vlietend niet en gaen ? Dat meuze uu niet fchommelen ziet, Al rayflfchend op en neder, maer treurend ftille ftacn ? Ei dat uw zuyv're ftroompjes trublig zyn vermengt ? Zoo ik vvane», doen 't myn trane , Die't hert door d' oogen in uw klare borne plengt. Ha! Keur-Vorftinne, om u is 't dat myn gezucht,
En flaeuwe klachten gaen ten hemel by de Goon; Om datgy te wrevelig van my vlucht, Zoo zijn mijn klachten aen de Goden mijne boon j Om te getuygen haer mijn onverdiende fmert, Die 't vermogen „ van uw oogen, Doet vlieten uyt de borne van mijn hertt Hoe ken het herte dat 'er in een lichaem woond,
Noch blyven onbeweegt ? aenziende dat een held , Zyn traenen tot getuygen u toond,, Hoe't hert uyt liefde , om zijn Lief lijd liefds geweld ; Om dat ik my, Godin, niet derf onderftaen , Uieftreken,, utefmeeken, Moet & in deze braad ftil-fwygende vergaen,
■ & & Wanneer
|
|||
Z A N • - R y M B .-
|
||||||||||||||||||||
415
|
||||||||||||||||||||
Stem i Phillis ik kom buygen,
I. Laet my doch in dit verdriet^
|
||||||||||||||||||||
W
|
Anmer, mmbeminde, Lieve Herderml niajkgm,
Zalikgunfievrnde? Mits gy my» getronbejd^*. |
|||||||||||||||||||
IV-
Trotéeyd "tyl '■•kjomen ■
Trouheyd wild beloont» j Trotthejt in de min s Is het waerdigfi dat men via Dien wild trou met troa -ver- |
||||||||||||||||||||
Wanneer ^al't gefibienï
Dat ghj wtjn bedroefde hert, In zyn pijnefiflt verzachten, En genezen van zynfmert. II.
Hoe lang zal'ikjoopen,
I~ufcbe» vrees} en hopen, Zonder dat ghy my , Wild toe zeggen uw trouvr ■ ff se lang zal ik* Herder inne, Leven tn gefiage ronvt ? III.
Zjt mygeen meer legen,
Laet a doch bewegen, Mijn getrouw min; |
||||||||||||||||||||
En uw trouwen Herder mini.
V. Sy .' wild u begeven-,
Om met hem te leven , In de minne vreugd ■ Inde min door echt vereend j Hier toe lieve Herderinne, tJltj een zoete ja verleend. |
||||||||||||||||||||
Onlangs
|
||||||||||||||||||||
■',
|
||||||||||||||||||||
4^4- MINNEilKB
a z Boven- zang H.
|
|||||||||||||||||||||||
il^ÜÉ^S
|
|||||||||||||||||||||||
o®
Nlangs geleden, eer dat de Zon, Van's Hemels
top zijn gulde ftra,- ------ len, Liet over 'c vochtig Aertrijk da------- len,- Zach ik mijn beminde Gala-
thé, Komen drij—ven met haer Vee, Van de kouwe dorre
ftrand, Barrevoets door't natte zandt,Na de heydé.Omte weyden, Hare Schaepjes na 'tbegraefde land;
|
|||||||||||||||||||||||
.-------,-------,-----------------—V—----=-----1~------—.--------1--------------------r-
Ik ging haer groeten, en zy my weer; Maer wat ik
|
|||||||||||||||||||||||
ê^_.
|
|||||||||||||||||||||||
HÉËüi—4—'
|
|||||||||||||||||||||||
deed, 'twas al verlooren, Ik kofthaer tot geen Min
|
|||||||||||||||||||||||
gëf:|.ïtï|ifc:: br=
|
|||||||||||||||||||||||
bekoren.
|
|||||||||||||||||||||||
Onlangs
|
|||||||||||||||||||||||
2 A N G-R Y M E N.'
aa Grond-stem.
|
||||||||||||||||||||||||
419
|
||||||||||||||||||||||||
fcdf±z+3r^fcfc^4:zz^::f :zs:;r' -^
|
||||||||||||||||||||||||
Nlangs gelede,eer dat de Zon, Van ïHemels top zijn
|
||||||||||||||||||||||||
-+jü——--------' ■'■' '
|
||||||||||||||||||||||||
gulde ftra- len, Liet over 'tvochtig Aerdrijk dalêjZag
|
||||||||||||||||||||||||
fe^ëü^^i
|
||||||||||||||||||||||||
£_,-$—r—V*
|
||||||||||||||||||||||||
ik mijn beminde Galathé, Komen drijven met haer
|
||||||||||||||||||||||||
fe^^ftigli
|
||||||||||||||||||||||||
*-*
|
||||||||||||||||||||||||
Vce.Van de kouwe dorre ftrad.Barrevoets door 't natte
ÉN
|
||||||||||||||||||||||||
j^S^^e
|
||||||||||||||||||||||||
zand, Na de heyden, Om te weyden, Haere Schaepjes
na'tbegraefde land; Ik ging haer groeten, en zy my weer; Maer wat ik deed, 'tvvas al verloren.Ik flIIiÊiiÉilltpi
|
||||||||||||||||||||||||
bekoren.
|
||||||||||||||||||||||||
peen Min
|
||||||||||||||||||||||||
koft haer tot
|
||||||||||||||||||||||||
4-Kf
|
|||||||||
2AHGH-RYMIN.
|
|||||||||
III.
Wat \al ik, f egge, CoridoH
veynfi; (trouwen, Men mach uw woorden niet ver*
Noch op geen Minnaers klachten bouwen. Galathea, dat was 't niet; Zpoghy Coridon befiet^ %ult van al de Herders,ghj, Geen getrouwer fien als my ; Vte eer en, na begeer en, Vte eere Nimph, na « waerdy* IV.
KJjk* na mijn Schaepjes, kjjkf
na mijn Vee, Kykt na mijn klaver-rijke weyde. Die fullen we f en voor ons beyde. Coridon , 'tgeengi my bied, En falmy bekporen niet Liever een kpacpje namijn %tn, Én een Schitepje vijj,fes min Ach! u fcheyen,, doet mijn jchreyen,
Vaertweltê wreeden Herderin. |
|||||||||
Stemme.: Als 't begirir.
ON langs geleden, eer dat de
\m, (len, Van 's Hemels top fijn vuldefira-
Liet ox'er 't vochtig Kerdrijk.dalê; /{achikjnijn bemindeGalathè, Komen driiven met haer Vee, Van de kguwe dorre flrand, 'Barrevoets door 't natte f and, Nadehaden,, om te waden, Hare Schaepjes,na 't begroeide Land. II.
ïk.gi»g hoer groeten , enzym)
weer -, (ren,
Maer wat ik_deed 't wat al verloo-
Jlikpsi haer tot geen Min bekoren} Galatheajioe dusftraf, tAach'er niet een knften af ? Daer ik,, Herderin, we'eer, Vw bcdoiiwde lipjes teer, Na mijn luften„dikfnaels k'ftëi Sal dat nu niet eens gejchiedcn weer: |
|||||||||
MINNE.
|
|||||||||
» A N G-
Minne-klagt. Stem: Doelancts Lachrims. Jf Laeg, oogen h}aeg, tuygï mijn
^ verdrieten,
boor tranens vlieten; Aemlooifi Zjel,ont\aft uw borjl, ^an 't geen y torft, {dragen; Van 't geen %y torjl, enfteeds moet tya doch! Lief ds plagen. Vlucht%iel,nu fy^emond my haet* hgantjch verlaet; Liet il^my %èlvcn,
Een ruft-plaets delven,
Daer mijn lichaem leyd,
^iel-loos, achl
Op dat mach,
Metgekjdg,
Yder een mijnfterref-dag,
Hecht beweenen; mits men
j/ My ter dood bereyd. [%wh, P»s ick beminde, , n niet \oft vinde, .* Geen de mime %ocht s $*» ^ocht vreugd, £e»gd liefds deugd, tugdgeneugt;
t^geneugt, die 't al verheugt-, Gf«ï gy, Lief,uyt liefd vermeugt, Maer noch niet volbracht;
bies ikjny tvilgaen bereyen,
Omaftejcheyeni
Scbeyen van mijnRo^emond,
Die toonder weêr-min vod-,
vaer wel, minneho^e minne,
Aerdfche Godinne;
J-iefde leyd uwftaefterdood,
Mocht mijn graf-fté tjjn u
Jclmt,
|
|||||||||
R Y M E N. 417
Stem: Gefwinde Bode, &c.
(*\ Nlatigs mijn Amarillis liep
^' 's Morgens door den douw j
Wat dat il^bad, wat dat inriep
Amarillis wouw
Hooren niet, na mijn kl^gt,
Mijn verdriet had geen macht
By hoer,
Voort vlucht ty Weer vm daer^
In de vlucht hoer vlecht,
Aen een boom f] en hecht,
Mits ^ooftaet yftil,
ïkomhels mijn AmariU
Xy, methuer haer verwerf in't
groeit, J^reegvanfihaemt een blos;
En riep Wild gy my dienfte decn,
Tijter, maehjny los;
Amaril! hetgefchied,
't Geen uw Wil, my gebied
Te doen,
Hier in het lieve groen}
Dech eer ikhet dóe,
Laet uw Tijter toe, Dathynaqjnluft, Amarillis lipjes k'ft- Want, eer -{ali\u niet omjlaen;
Tijter wel hoc dut, Waer in heb ikfi doch mifdacn} J^en ihjnet eenkiis, Met een \oen, \eyde fy, Vvoldoen, ktft mee vty, Wel aen, En laet my daer mecgaen}
Met een kuf; e, neen'. Ben ikniet te vreên, Gy' raclet niet van mijn, Oft daer moeter horder d^ijn. |
|||||||||
Pdd
|
Klaeg
|
||||||||
4l8 MïNtfELIKB
Na de voys van Doulands Lachrimé.
aa Boven- zAngh. Laeg, oogen klaeg, tuygtmijn verdrieten, Door
|
||||||||||||
tranensvlie -- ten, Aemlooze ziel ontlaft uw borft,Van
lililIlliiliÉliii
't geen zy torft, Van 't geen zy torft, en fteeds moet dra-
ÉÉÉIIIÉjÉiÖÉIlËïi
gen; Wat doch? liefds pla - - gen. Vlucht ziel, nu Roze-
mond my haet,Ia gantfch verlaetsLaet ik my zelven.Ee" ruft-plaets delven,Daer mijn lichaem Ieyd,Ziel-loos,ac ^ |
||||||||||||
'Z.***
|
||||||||||||
Op dat mach, met geklag, Yeder een mijn fterref-
|
||||||||||||
'dag, Rechtbêwcenen, mits men zach, My :er
|
d0O&Vc'
|
|||||||||||
—------
|
||||||||||||
56 A N G-R Y M E N.'
Na de voys van Doulands Lachrinue.
a 2 Grond-sthm. |
||||||||||||||||||||||||||
4.1?
|
||||||||||||||||||||||||||
^^ÉI&Ü=
|
||||||||||||||||||||||||||
K
|
||||||||||||||||||||||||||
Laegh, oogen klaeg, tuygt mijn verdrieten, Door
|
||||||||||||||||||||||||||
tranens vlie-ten, Aemlooze ziel ontlaftuw borft, Van
|
||||||||||||||||||||||||||
i
|
||||||||||||||||||||||||||
't geen zy torft,Van 't geen zy torft, en fteeds moet dra-
|
||||||||||||||||||||||||||
genjWat doch?liefds plagen-Vlugt ziel.nu Rozemond my
|
||||||||||||||||||||||||||
ii^ÉgiÉIIlSl
|
||||||||||||||||||||||||||
s^
|
||||||||||||||||||||||||||
haet, Ja gantfch verlaetjLaet ik my zelven.Een ruft-plaets
—.. -■ .
|
||||||||||||||||||||||||||
delven, Daermijnlichaem, mijn lichaem leyd Ziel-loos,
|
||||||||||||||||||||||||||
ÉgiFÊyisÉii
|
||||||||||||||||||||||||||
-f!
|
||||||||||||||||||||||||||
ETZ*
|
||||||||||||||||||||||||||
ach'.Op dat mach,Met geklag,Yeder een mijn fterref-dag,
|
||||||||||||||||||||||||||
Recht beweenen, mits men zach, My ter dood be-
Ddd ï reyd
|
||||||||||||||||||||||||||
M I N N H L I K B.
|
|||||||||||||||||||||||
42 c
|
|||||||||||||||||||||||
JÊggÉÉËjjpÉJ
|
|||||||||||||||||||||||
reyd. Mits ik beminde, En niet koft vinde, 't Geen de
liÉlilllÉliÉllillll
|
|||||||||||||||||||||||
Minne zocht; Min zocht vreugd, Vreugd liefds deugd,
|
|||||||||||||||||||||||
siï^
|
|||||||||||||||||||||||
Deugd geneugtjEen geneugt,die,t al verheugt,'! Geen gy
|
|||||||||||||||||||||||
|^|^|^|e1e^^eS
|
|||||||||||||||||||||||
Jé->"
|
|||||||||||||||||||||||
LiefjUyt liefd vermeugt,Macr noch niet volbrocht;Dies ik,
|
|||||||||||||||||||||||
f§È|ËËSÖ1^&^
|
|||||||||||||||||||||||
my wil gaen bereyen,Om af te fcheyen Scheydcn van
mijn Ro-zcmond, Die ik zonder weer - - min vond; Vaer wel minnelooze minne, AerdfcheGodinne.Liefde leyd UjLieÊJe leyd u flaef ter dood.Mocht mijn graf-ftee zijn u\V
|
|||||||||||||||||||||||
^%-fc
|
|||||||||||||||||||||||
&lz
|
|||||||||||||||||||||||
M
|
|||||||||||||||||||||||
fchoot.
|
|||||||||||||||||||||||
ZANG-RyMEN-
|
|||||||||||||||||||||
4*i
|
|||||||||||||||||||||
tesuü^üü
|
|||||||||||||||||||||
reyd.Mits ik beminde,En niet koft vinde/iGeen de Minne,
|
|||||||||||||||||||||
iÈsp5ÊËl=ëii=?
|
|||||||||||||||||||||
. de Minne zocht; M''n zocht vreugd, Vreugd liefds
|
|||||||||||||||||||||
lÉÉIËiliiÉÉgÉlïii
|
—--sS
|
||||||||||||||||||||
deugd.Deugd geneugt ; Een geneugt,die 't al verheugt
|
|||||||||||||||||||||
X
|
|||||||||||||||||||||
t'Geen gy,Lief,uyt liefd vermeugt, Maer noch niet vol-
|
|||||||||||||||||||||
brocht; Dies ik my wil gaen bereyen.Om af te fcheyen
|
|||||||||||||||||||||
, Scheyen, fcheyen van mijn Rozemond, Die ik zonder
|
|||||||||||||||||||||
Br
|
|||||||||||||||||||||
v'_i-^-~ z^jLi.:
|
|||||||||||||||||||||
. weer - - min vond jVaer wel minneloo - - ze min-ne,Aerd-
|
|||||||||||||||||||||
illsililliÉliÉflIg
|
|||||||||||||||||||||
.^cheGoddinne,Liefde,licfde leid u flaef ter dood.Mogtmijn.
|
|||||||||||||||||||||
graf-fteö zij n uw fchoor.
, Ddd 3
|
|||||||||||||||||||||
EiV't
|
|||||||||||||||||||||
MlNHHtlKB
Herders Droom.
|
|||||||||||||||||||||||||
422
|
|||||||||||||||||||||||||
lligSËlgl^Éy
|
|||||||||||||||||||||||||
doel-
|
■ den, Viel ten Hemel
|
||||||||||||||||||||||||
E
|
Eer 't daeg ■
-t*+^T-7è-, ■,.- |
||||||||||||||||||||||||
.je
|
|||||||||||||||||||||||||
Wit of bloempjes en op kfuyd , Een geu--rig nat;
|
|||||||||||||||||||||||||
lliÉlllÜlÈIlÉllI
|
|||||||||||||||||||||||||
Al eer de node H$o\en , Ontlooken, cierlyck,bloo-- \en,
|
|||||||||||||||||||||||||
jg=p3gJÜÜ^|gJë
|
|||||||||||||||||||||||||
PW i'o/wdMg van de "Zon, en 't morgen da--- -gen -, Dreef
|
|||||||||||||||||||||||||
^rgpf5gf#^3l
|
|||||||||||||||||||||||||
bofihtekla.........gt»-
Mijn lijfbeftwt met nat bedoude
rooien,
Wiens geur baerfchaemtefcheente tuigen door het klooien.
Dm m mijnflape, van de M"» gewond,
\kjmy bedroven vond-. Ach AmariÏ!achAmariH»»Jnlevt> Waerii die vreugd gebleve? Ovreugdl 6vreugd!mer beeft giit "by aevlo"en,
O droomt{oetedroomrkben* mijn vreugd bedrogen-
W-a11"
|
|||||||||||||||||||||||||
my de %pe — te Min, In't groene
Eer ik mijn klaegjes, noch te
deeg aen ving,
Kreeg ikjverandering; (negen, ~Mt;n leden mat,tot ruften heelge- %ijn fchielijkjneh gedegen 5 jiatuur verkracht mijn geeft , de "Ziel gedoolten,
I» 't diepfte van 't vemoet, met 00- gen toe gelookfn.
ï« 'f doode leven docht mi dat il^ach,
Een vnendeliike lach, Van Amanl,dieneffens mfgclegê, Heeft bloem, en kruydgekregen- |
|||||||||||||||||||||||||
4*5
|
|||||||||||||||||||
ZANG-RIMEN.
GEZANG.
|
|||||||||||||||||||
YY 9 Art - neer de Zon bet morgen - rood, in 't
Lag Ylxebus in Au - roraes fchoot , Om |
|||||||||||||||||||
C Ooflenauammtmoe—ten, Qmm omBloem, omVio-
%ee en dujn te groe—ten; |
|||||||||||||||||||
iiipfiilgliiiÉiüii
\let, Met Elft en Linde digt be-Zet, Door Zuyer koelt tebm-
|
|||||||||||||||||||
gen; Om druppels die als kriflalyn , Op B#°' enBloem ge
|
|||||||||||||||||||
•ri-
|
|||||||||||||||||||
droopen Zijn, Voor Nettxr in
De verfch ontloken dageraed,
Begroet van %uye winden, titer morgen luchjes vallen laet, Dp dicht beblade linden , Dtf %on, in V ooften opgeflaen, Speeld met gjjn glans op groene Van hooi getopt? boomen; {blaên, Van tvaer mijn PhiBis dreef haer fot op den Oever van de Zee,(Vee, Een brakke water-ftroomen. Haer Schaepjes aen de water
j Km , Verqukkten door 't verkoelen ;
MijnPbillis gaet terwijl op (Irand, ^aer blanke voetjes Jpoelen, E» lobbert in het ruyfchend nat, |
teztiy--------gen.
Dat haer tot aen de middel fiat,
Door drifjes opgevlogen j (dag, ~Noyt foeter vreugd , noyt blij der Ah toen ikweêr mijn Philliszag , Haer natte leden drogen. Haer open boezem heel onbloot,
't Albajler wil verdoofde ; Haer blankekaekjcs,bloo%endiood, Auroor haer glans beroofde •, Hoegraegde mijn verliefde tin, Na dit genot door Zoete min, Doch dorfl het niet betrachten ; Dies was de vreugde rm een (inert, Een vreugd voor 't oog, een pijn voor 't hert,
Eenjbrijd voor mijn gedachten. |
||||||||||||||||||
4^4 MIMNEIIKI
|
|||||||||
Cloris Minne-droom.
|
|||||||||
VV
|
Aer mach mijn Philida, mijn zoete.bekje wezen ?
|
||||||||
Waer of zy haer verfchuyld, waer of zy haer onthoud?
Mijn hertjen.Herderin, dat isinduyzend vreezen; Met zuchjes, en getraen, loop ik door 't nare wout j Waer zijt gy doch, ey fpreek! Waer zal ik u beft vinden ? Daer leyd zy by de beek, En ruft onderde Linden ; Zy fluymert, ach! zy flaept, op 't kaekjen leyd een Roos»
Die neem ik, ach! ik dool, o Hemel! 't is een bloos. Met Zeuxis vind ik my, mijn Philida ! bedrogen;
Natuur uw fchoonheyd gaf yets boven het gemeen, Uw bloosjes blonken mijn als roofjes voor mijn oogen, Alzoo dat yder bloos voor my een roof jefcheen» Ach mocht ik Herderin ! Een van die roosjes plukken, Én, door de zot-te min, Daer op mij n lipj e s drukken,J Ach! mocht ik, dorft rft , ach! ó neen ! ik durrif niet,
Ik raek in ongena zoo Philida my zier. Mijn Herderinne flaept, dies ik befta te kuflen»
Een kusjen zal haer niet verfteuren in de ruft; Ey minne! ty te werk , en oft zy ondertulfchen > AI wakker worden , zegt, 't is Cloris die u kuft j Kus, Cloris , kus haer mond, Kus, Cloris, kus haer kaken, O lipjes ! rood en rond, Waer na mijn lusjes haken , Waer na de minne wenfcht, ach Philida! mijn lief, Zacht, Cloris roeptze, zacht, wat doeje minne dief. Cloris, aen de Waterftroomtn ,
Dicht om'ommert van de hoornen, Ruften, en inflaep h vil -,
Droomden, dit hy in %i\n luften, Vhilida haer lipjes kuften, ffitkkgr pijnde was 'teengril.
Ontloken
|
|||||||||
S5 A tï G-R Y M E N;
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
4*ï
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
GEZANG.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
V>/ N
|
Kdooken Roos die aen uw diftel p pnkt,
Hy, die u lieft, uw roo-zelaer be - lonkt Tot |
|||||||||||||||||||||||||||||||
tea
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
-e-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
3=4:
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
cjerduw ftruyck met pur-per roo-de bladen •
datgy u opgeeft in zijn ge-naden. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Leer, jonge Maegd.wanneer gy wort gevryd,Dat gy u
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
H--
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
I
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
:ö
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
rnaekt, na'tvryen, vryheyd quyt.
Geeft gy u op, uyt min, aen die u mint,
Denk dat gy hebt u zelven weg gegeven • Wat Minne wil, dat moet gy zijn gezint, Uw wille moet Mins luit ten dienfte leven; Dat is gezeyd, wanneer gy zijt getrouwt, Schik,dat uw liefd Mins plichten onderhoud. Het roosjen ftaet niet op zijn ftruyk en bloeyd,
O m zoe zich zelfs in' t bloeyen te behagen, Maer, 't geeft zich op als het den Plukker fnoey t j Zoo moet haer ook een jonge Vrijfter dragen; Zoo, na de trou, zy met haer plukker kant, Is 't weyg'ren haer geen eere meer, maer feband. |
||||||||||||||||||||||||||||||||
Ddd e
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
Myn
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
42é
|
||||||||||||||||||||||||
MINNEini
Stemme: Rogiers Baletti.
|
||||||||||||||||||||||||
m^Ê^mmmï
|
||||||||||||||||||||||||
M
|
||||||||||||||||||||||||
Yn %oote RfKfemmd, Ach! ik. voel mijn bert ge-
|
||||||||||||||||||||||||
i^sSi^Ëpë5
|
||||||||||||||||||||||||
wond , Door het helder Jierren licht van u ver-
|
||||||||||||||||||||||||
Ü^FfrfepU
|
||||||||||||||||||||||||
weend en \oet gedicht ; \y\ aen^iet, Mijn be-
|
||||||||||||||||||||||||
droejt, en %waer verdriet, 't Geen ik, door de min', Om
|
||||||||||||||||||||||||
-p=m£Ê=$mm
|
||||||||||||||||||||||||
tt Godin, Ach'.fyo meenigmaelgeniet.
II. III.
Ikzucht, ik_tveen,ikjklaeg, Waer toe dan meer gemind,
Ia de Min is mi een vlaeg, Daer het hert geen troeft en vim ',
Maer een quelling, en een pijn, Minne, weg, vertrekt van mijn,
Mitsghy tejlrof.tyt tegens mijn $ Ikjvil ujlaefniet langer t}\n;
Nare nacht, Mm baerd ilrijd,
|
||||||||||||||||||||||||
Zoo wanneer men minden
|
||||||||||||||||||||||||
Achlhoe meenigminneklagt.
|
||||||||||||||||||||||||
Deed ikjnet getreur.
Voor mijn lie's deur, Gnverbowt en niet geacht. |
||||||||||||||||||||||||
vrijd;
En tot %oo een M<«grf > Zjjn liefde draegt, Die onrechte liefd bevrijd. |
||||||||||||||||||||||||
philÜS
|
||||||||||||||||||||||||
ZANG-RVMEN. ^27
GEZANG, r, v Pt%Hnï a
O Kerinachu lchoonder.
Ö Hillis dreef op ftrand haer \7 Kaekjens dragen hooger
■*■ vee, (knietjes; » bloofjes, (roof jes; Schort hacr keurf je tot de Als 't keurigft puyk van de
Spoeld haer voetjes in de Zee, Ach Heunigs-beekje! Maeg- Die haer brakke water-vliet- den-roem, (1'chouwèn, jes, Hoe kan 't verliefd oog aen-
Met een inelle drift op drong, Een fchoonder Lely ouder
Dat het aé haer borf jes fpróg; Vrouwen, Zy, verbaeft te rug gelopen, Als u, ó Paphos! Meye-boem?
Deed haer natteboezemopen. De blanke Lely op zijn ftruyken, (duyken;
I I. Moet onder uwe kaekjens
En 'tflaeuwe blos van inkar-
Coridondiequamop'tflag, naet, (wijken; Zy befchaemt, fchuyltinde Moet voor uw roode wangen
roozen; Geen Appel-bloeyzem heeft Om dat haer den Herder zag, gelijken,
Kregen beyd haer kaekjes By 't blos dat op u lipjes ftaet.
bloozen; Geen Sterren in de nacht Hy, ontfteken in de min, zoblonkken, (ken,
Riep,mijn Lief mijnHerderin, Als doen de glinfterede vonk-
LaetuHerderinzijnnarmen, In minne nachjes uyt ge- Uw verkleumde borft verwar- fpreyd; (Vryen, Als Heunig-beekjen is in 'e
III, En dat een lonkjé van ter zyë, Word op't geliefde aengeleyt.
Phillis fey, waer ik Diaen, Swicht elpen-beé,voor wit- 'k Zou u in een hart verkeerê, ter tandjes; Voor het leed aen my gedaen, Smelt witte fneeu, voor blank-
Deze wraek op u begeeren ; ker handjes; Phillis 'k hoop niet dat gy'c Wijk, wijkkorael voor lipjes mient; rood* (oogen; Waer meê heb ik dit verdient? Wijk gitten, wijk voor bruyne Hebt gy luft een hert te pla- Noch leyd 'er roem van meer gen ? vermogen,
"k Zal u't mijn ten offer drai Beflooten in haer Maegdc
gen, fchoota Ik die
|
||||
42g MlHNHLlKB
Stemme: Io tho de Perfonne, &c.
T K die uyt minne, Door het leet dat gy.Nimph'
■'•Meenig zuchjen braek ; aen my doet;
Ik die fo meenig traentjë ftort, O mijn veld Godin!
Om mijn Godinne ; Door uw koele ftraffe zin , Diealmiinvermaek, Wreed en dwers regens mijne
Mijn welluft en mijn vreugd min;
verkort; Van hoo p ontbloot,
Ach! ik fmelt van rouw • Voel ik my in de noot,
Door uw ftratheyd, wreede En wacht mijn uytkomft door
vrouw, (trouw; de dood.
Diè niet acht mijn oprechte Als nu mijn ftryen,
't Herte fmoort in pijn, Als nu mijn ellend, Mits gy u nu toont te zijn, Als nu mijn minnen is gedacnj
AI te hard, al te wreed tot En dat mijn lyen, Ik ben bereyd , (mijn J 't Geen gy my toe zend, Uwftrafmyopgeleyd, Zal met mijn dood ten eynde
Te dragen, tot de dood die gaen;
fcheyd. Ik ben, &c. En mijn minnend hert,
O Diemer boompjes! Uytgeteert door liefdcnS Die mijn Liefs verdriet, imert,
Getuygen koft, had gy ge- U uyt liefde geoflert werd ;
hoord; Druk dan dees mijn klagt,
O Amftel droompjes! In uw zinnen en gedacht,
In wiens klare vlied, Die mijn liefd totter dood
Zoo meenig traentjen leyd hebt veracht;
gefmoord; Denk! hoe getrouw,
Als de brakke vloed , Hi wat, die om $/» Vrouw,
Perllcuyt mijn droef gemoet, Vjt liefde, 't leven mtJfetnvomP-
Vergeefs ge^eyld, vergeefs geroeyd ,.
Alsflroom u legen ebt, oft vloeyd j 't Is al vergeefs, 't %?kpel oftjlil, Als bet geluk. '»ef tienen wil; ~Men Iqd vergeefs de riempjes bj, Het %y te loevert, oft in h; Vcgeefs gcflreèn voor ongeval, Als 'tfchip moet aen de lager wal, . |
|||||
Yets
|
|||||
ZANGH-RYMBN. AiB
HERDERS-KLAGT.
Stemme: Yets moet ik u Laura vragen.
y Ets moet ik uBoompjes vra- Woud gy Amaril getuygen
Mits dat gyfiet alle dage(ge, Eens de oorzaek mijns verdriet;
Wat hier in dit Bofch gefchied j Het verdriet dat my doet klagé, geen, diemijn doet quellc Zuchten, weenen alle dagen,
Nimmermeer u komt vertellen, Dat het al om haer gefchied. öfc zy Liefde draegt of niet. Koom ik, met mijn Schaepjes I s Lieveïelgjes koft gy fpreken» weyde,
I tWeten loud my niet ontbrekê; Aen de Beverwijker Heyde; Mits ik trouwe Minne draeg, YederSchaepjefchriktbevreeft, jVaerom ik veel droeve fmerte , Voor 't gevaer dat my de minne, jj-ijd verborgen in mijn herte, Daer doet komen in mijn zinne, Met gequijning alle daeg. Door 't vernieuwé va mijnGeeft. . Ik fie vaek de Beekjes ftromê; Hoe my Amaril zag dwalen,
jk vraeg vaek de ftommeBomé, Hier in deze graze-dalen, Jpie betreurt zijn alle beyd; Eenig met mijn teere Vee; yie tot treuring haer verporre»Ik begon mijn droeve zuchten, J^at haer groene Telgjes dorre ? Maer mijn Amaril ging vluchtë , Maer ik krijg'e geen befcheyd. Duynwaerd in,op (trand.naZee. w Gaen ik by de zoete dieren Ik ging voort mijn Schaepjes Pfe zeer vrolijk tierelieren , drijven , vpaeg ik aen haer mijn verdriet» 'k Lietze zonder Herder blijven
f^deoorfaek van mijn weenen; AlflTe waren bydeBron,-(nomen, jVleer geluyt gelijk de fteenen, 'kHeb mijn gang door Duin ge- beft 'het zoet Gevogelt niet. Tot aen Strand, daer ik zag ko- ^aen de Bloempjes' fchoon van Amaril met Coridon. (men •> kleuren, {ren, Daer by zag ik noch vergarë, j*°ort het groene gras mijn treu- Twe oft drie, van d'Steedfe pare,
j-fl het Vee dat da'er in weyd, Groeten daer op haer manier j >s bedroeft van mijnent wegen. Amaril, na Herders wijze ij t is al met my verlegen. Die manier begon te prijze; ^rn te trooften mijn bereyd. 't Was, wat zul' we maken hier ?
y.Zoo ik by de Beekjes kome, 't YVierd beftemt na duyn te ^ ler> ik droevig na haer ftrome, loopen, . trax is hare loop gedaen ; Om de graesjes vaft te knopen, r\aeR i^ waerom zy dieftaken? Coridon teeg eerft voor uyt;
y''fto dat u bedroefde kaken Die foud d'eerfte graefjes binde; ijn ontcierd met brak getraen. Yeder liep mer zijn beminde,
Winden, die 't geboo'mt doet Sien wie eerft foud fiin deBruid. buygen, Wat |
||||
Uit I
Eenie ontrouw in my zagen*
Nocht ook nimmerzullen fié» Ben ik u te flecht van kledé? Ben ik u te plomp van leden? Ben ik Boerig op-gevoed ? Ben ik onbequaem van weze? Werd mijn ommegang mif- prezen ? (goed? Oft gebreekt het 'my aen't
Wild gy na mijn SchaepjeS kijken Die by d'uwe niet gelijken» Amaril mijn Veld-Goddin; Wild het minft voor'tmeett niet kiezen, (liezen; 'tMeefte voor het minft ver- Wat fchaed u eeSchaep je min? Wild uw gunftenhemver- lienen, Die u dienftig zoekt te diene, En te vieren uwe Jeugd ; ^ Tracht met zulke een te pare. Daer gy uwe jonge Jaren Vrolijk meed verflijten meugt. Laet die lichteLinkers loo- pen, (hoopen Die zoo fchoon in 't oog by
Vleyen,lmeeken,mct gebeên; Schoone woorden veel ver- henen, (dienen Daer zy fchoon meê keunen Alen meenenz"er niet een. Acht haer niet hoe fchoon zy fmeeken, . Wacht jou voor die Hoo lene treeken, (gedaen. Door de fchijn fchoon voor 't Is bedrog.wildmy geloven, D'Herders gaen haer verr te
boven, <a<^
Neemt mijn gulle rrouheyd
|
|||||
43° M I 'M N !
Wat fag ik al vreemde trekë;
'k Hoorden Amarillis fpreek*5, Hoe zit Coridon dus ftil ? Amaril, na haer behagen, Deed met deze letters vragen. WW- W.'t hert W. wil? Datgedaen, gingt opeen icheyen,
Yeder ging zijn Lief geleyen; Doch voor het vertrek genoot Yeder Minnaer eerft fijn lulté; Yeder zijn beminde kuften, 't Leven baerdemy de dood. Wat zaegt gy bedroefde oogen!
Koft mijn herte dit gedoogen, Deze trotfheyd, en de ipijt? Dus zat ik in mijn gedachten, Deed vaft mijn bedroefde klachten ;
Klagende, ging ik haer quijt.
Daer zat ik allee verlchové,
Zuchtend zag ik eens na bové
Daer de Zon hem had ver-
fchuyld ■
Schreyend zag ik na de Aerde, Aerde die mijn droefheyd beerde,
Waerom is het dat gy pruylt ? Waerom blijf ik hier alleene Op deftrand? daerik fteeds weene •
Om dat ftrad de wreede ftraf; Met de ftrand, maer hier ge- fchiedend,
Dat my Amaril, al vliedend, Oorfaek tot mijn weenen gaf. Zy is d'oorfaek dat ik znch- te; (vluchte 5
Zy is d' oorzaek door haer
Amaril, hoe ken 'tgefchien ?^ Daer u oo£en noy t,haer dage, |
|||||
SANG H-R ¥ M E ff. ^JI
5*«» .• L' Avignone.
A Lmogende Godin, *^ Uw lipjens zijn 't voedzel van mijn trouwe min,
Ach! Rozemond, ik die my vond, In t binnenft van myn ziel gewond t Toen d'oogen „ bewogen, Het hert „ totfmert, myn ziele werd, Met hoop gepeyd,, van zoetigheyd, Die op uw lieve lipjes leyd. Waer is 'er doch robyn, In fchoonheyd zoo fchoon als uwe lipjes zyn ? Waer is 'er roos „ zoo hoog van bloos, Die ik voor uwelipjes koos? 'k Zeg lipjes „ wiens tipjes, Ik houw „ Me-vroaw, met Hemels donw » Befproeyt te zijn „ waer mee gy myn, Kunt lavenin myn droeve pyn. Ach! of de min my gaf,
Te zuygen van uw korale lipjens af, De Nedtar vloed „ die myn gemoet, Allenig door gedachten voed, Gedachten,, wiens krachten, Godin „ mijn zin , voen in de min, Als ik aenzie „ uw lipjens die, Ik liefdens dienft ten offer bie. Al woud Jupijn zijn troon. My geven, om daer te varen met 'er woon * En noch daer by , zijn heerfchappy, Ook overgeven woud aen my, 'k Zoud vlieden „ 't gebieden, Veel eer „ en meer, naer u begeer, Mijn Afgodin „ in zoete min, U dienen met mijn hert en zin. Ter wereld is geen foeter Ipet,
Als 't geen de Zpete liefde voed , Wat ferme beeft 'er oyt befclrrcven , De Zoetheid die de liefd kan geven, Die 't ml beft aen acht ikjverblmdt Mits liefde ate ding verwint, Aerdige
|
||||
MïNNELIJCS
#<?/».• Dertele Venus.
A Erdige Kymphen! aerdfche pronk.,
•*•** Gy die door 't lieve licht,
Van uw verweende oogs gelonkt
En over %oetge\tcbt,
Van bmne ,> Goditme , op 't alderhooghjle tert,
Mijn versvormen liefd dragend bert;
Om u te betcone „ ach! overfchoone,
Hoeghy door lonkjes voed „ mijn gemoed,
Gelijk.een roosjen „ \ijri bloeyem bloosjen >
De 'Lan ontheven doet;
Zoo is 't hert door urne oogensfchijn,
En lieve lonkjes pp-gequeekf ,omuten dienfi te \utt.
Blinkendejlerren, ogens glans > Indien de God Iupijn,
Had aen uw Jchoonheyd eenig ktins,
Gy %oud, Godinne \\ijn,
Voogdefje,, Princefïe, van 's Hemels hoog Volleys,
Daer de Goden %oo meenig reys,
Kor u gullen wenfchen „ o ^oetfte! der menfcben,
ïn 't hemels hooggebouw „ fchoone vrouw s
Op dat met de vonkjes „ van uwe lonkjes,
Den Hemel pronken %ou,
In de plaets van 't morgen flerr e licbi,
Zotid dan de aerde aerdfche Nympb\ont$angen U gedicht.
Al mijn gedachten! Hemels Gom,
My dringen door''t gemoed ■, En knielen voor uw hoogc troon, Daer 't hert fijn offer doet > . Godi'me,, der minne, 't is liefde die myport Dat mijn peltjen oeoffert word , Aen 't groote vermogen, van u brtiyn oogert, Daer l'jiteükeerbiedig neer „ en defweer , Dat tk.11 \al dienen „ mijn liefd te verlienen, Kan wevveren nimmermeer, "Zoete Nvmph, mufxng de dienil van mijn, En laet my in getrouwe Hefd' ujlaefals Minnaer %j#' #0*
|
||||
z A » Q. \ y u e n:
|
|||||||||||||
♦31
|
|||||||||||||
#«k: Cefte Ctüelièi 5*»» i Hansje frièed, hfit Öv,
|
|||||||||||||
HOe vaek_k?om ikjnijn fehaepjes
tveyde, ■ *Aen d'oever van den Yfeiflroom j Daer boer mijn 'Nymphjen neder leyde, En r'up hter Her da in den droom i £}at hy VI» lusjes , tAen ffla Herderin, Ma duyzend kusjes j 2Va Zij» cygen zin, Zou heien m de mhh II. Zy,door een forten flaep bevangen, Met bloem en kruydjes in haer fchoot, En roode Roosjes op haer ■wangen, Lag met haer borsjes hallef bloot j Ikyou met kusjes, Minne graegt,verzaen ; Door liejdens lusjes^ Die eens raken aèn, Moer derft het niet beftaen, ...III.
Ik nam de blaedjcs van de Roofen,
En dekt haer blanke borsjes toe ; E>ie i^in 't eelftc van haer bloozen, Rfintzom de zoete (peentjens doe j O tepel tipjes .' zslerdy, kleyn, en rondt O Rooze kjipjes, , tip ^Albafter grond, Jk\hent en hAjfgeytonee |
|||||||||||||
IK^gae foo vaek ', tot mijn verrnaekj.
t_A*n 't Beekje by de Ijnde j En dat alleen,, om dat i\ meen, Mijn Nymphje daex te vindei, 11»
't Gebergt htop,, dat klim il^op',
En ga door het Bofjchagr j IVaer Echo meld,, en my verteldt Zoo menig vryerave. ■-<■■■* * i i- ■••',-'■
IJioch 't is verdriet,, ah 't oog niet
*"*>., . . . .
Waer hert en ziel na haken j Y)atis beifchoan„vanuperffsori^ En reodgebhofde kaken. IV-
Vlip]es.teer„ vermogen meer^.
tjils Phoebigulde (Iralen j De-wijl Me-vroit,, des Hemelsdot(2 Komt op u lipjes daleni V o
^ich ! Herderin,, mocht ilt^ mijn
Min, Eens door u lipjes bluffen j Een kjeyne zaek,-, is mijn vermaelef, M'jn ifymphjen eens te fyffini |
|||||||||||||
êU
|
|||||||||||||
^Klfy
|
|||||||||||||
t y K 5
Stem: Rogier bon Tem[)s2
NOord-wefte wind verheft Au*
Hoort na 't gebied, (niet, Van een Godin , wiens hert door- VVenfcht dat u buyen, {vvond ; Weder na 't Xuyen, Keeren terftont. JEole eens uw krachten fielt,
In haer geweld; _ . Op dat zy mach haer lieffte vrind,
't Zy wat voor baren, Hy komt door-varen, Geven voor wind. Het fcheepjedaeruliefinfweeft'
Geen nood en heeft, Dewijl dathy. bezorgde Vrouw, Voor buyige winden, Wel Haven zal vinden, Jsiet Anker en Touw- Waer mede 't lacht is,f o ik mien,
Zeer wel verzien; Da doch natuur toond liefdens aerdi Datgy Godinne, lAet trouwe Minne, 'Bekommert waert. JEolui hoon na tt gebied,
Ey ! forget niet 5 Hy geeft zijn Winden foeter keef •
Hy voegdfe ten beften , Vanhet Noord-Wefte, J$a 't Xuyen weer. Ik zag dat hy door yvergraeg,
lijn ooghjes ftaeg, Deed lonken na den Noorden; dol Hy quam gevaren. Door Minne baren, Jva zijn hief toe. Ik bidde u Vrinceffe zoet)
tweernt dit in 't goed; 'Mijn feyling duyd ten beften doch* Verfchoont Goddinnc, "Mijn zoet beginne., Zender bedroq, |
||||||
m MINK E
Steiïi: Dat PhyUU reyft en fpoeyt.
O Zoete Rofemond!
Gy die my beht gewond » En in de morgenflond, Mijn' geeft komt weihen ; iEnmy door liefdens wet, De \oete floep bekt, la kund my "van het bed , Tot u doen trecken •, Cft door den droom mijn geefi ver- maken , Door 't kuffen van u node kaken. Eer 't morgen licht ontfluyt •
En voerd der Goden bruyd , Ter hooger wolken uyt , In Zonneftreden; Xan ik in ftille nacht ", Van liefdens diep gedacht', Door zoete droom verkracht, JAins voedfèl halen ; Jkfchijn verliefde graégt te koelen, V borsjes, Ko\emond ■ te voelen. 't Gedacht voorbeeld oen my,
iAijn Kofemond! dat gy, Celegen oen mijn zy, Tsiy hebt omarremt; E» uytu mondje blaeft, T>e geur, vvaer meêgy aefl, Mijn ziel by d'uvv «eplaeft, Dior liefd verwarremt; hls ik mijn mond leg eten u tipjes, Maefl gy vjolen uit u lipjes. Maer, als den dag mypord,
"En dat ik wacker werd, Voel ik my ingeftort, "Een fchtjn voor vvefen 5 Als ik tot kennis raek, E» over-denk de z,aek, Is ydel mijn vermaek, Vjt droom gerezen; E» ik geopent mijne oogen, Vind, dwf het droomen my bedrogë. |
||||||
B$
|
||||||
2 ft N G^ R Y M fe ffi $jt
|
||||||||||
Stemme: I<* Orange.
HFt lodderlijke licht,
' an u verweent gefichr, (hert, luffrou, heeft in mijn droevigh Gevoed, gebaert, een wreede fmert; 'k Beklage,,de dage.o fchoon Godin! Dat ik verwonnen bin; fcH heden,,gebeden , V niet bewegen kunnen totde Min, Laet varen fchoone Maegd ,
t)e zorgen die gy draegt, En twij'ffeld nietaen Tyters min : I)ie u ftantvaftig blijft Godin; Want Ty ter „ die myt 'er, fo meenig Maegd,
Nu hy u liefde draegd ^ Door reden,, my heden > Ter werelt niet als u byfijn feehaêgd. ■ Ik min u fchoone Zon , Water 't dat ik meerder kon, doen blijken van mijn troiiwigheyd, Ik zou'tbewijfenzoeteMeyd; Op aerde,, geen v.aerdé , fo lief voet mijn
Als uwe deugden zijn; O fchoone „ tot loone, Wenfch ik het lieve licht van u aèri- fchijn. 't Is Tyterj fchoone vrouw Die garen boeten zbnw, ^ijnlusjesaenu jonge jeugd; En kliffen eens met zoete vreugd ; De tipjes „ïiws lipjes, bevocht luf- * frouw, Met foete aeffems douw,
De bïoosjes,, als Roosjes , *k van u lieve kaekjes plucken zou. i Ey fchoone ! fiaeteensop, Pe venfters, die in -t top , *an -t höoge voorhooft fchoon out- . • daen, 2J Piekerend als twee fterren ftaen; 'et boogjes,, pas hoogjes, het brari-
.. dend licht, ,vta'iu lonkend geficht,
^ » ermoogen,, uws oogen, e brand der Minne in rriiiii boezêr»! fticht. |
||||||||||
Stem : Zien ik niet onder de , &c,
ALs het avond lugje daelde,
fcn dé Zon na't wetten fchoot^ Als mijn geesjen aeffem haal, de, Vythet lieve avond rood.; Zoete vreugde my beving, Als dé Zon te bedde ging. 11. .
Als de Maen weer was ontloken^ '
Midden in zijn voilêpracht: . Daer de Zonne was gedoken» fcn zijn reyze had volbracht: Kootri ik aen de Waterkant, Van dé Zoete Züyder-ftrand. . . . , III.
Daer de Maen haerhlekeftraieii-.
Op de baren fchijnen liet: Daer mijn Nymph alteen gingdwa» Lcn,
Dien ik zag, rrker zy my niet: Die in loeten avond koeld, In de Zeehaer voetjes fpoeld. IV- Maermijn Nymphje heel bedre';
gen, Door dedrifjes?an het nat, Dat al ruyiïchend quam gevlogen,' En tot aen Juer knietjes fpat: Word geftoort, en neemteen keer| Mét foofiet fy my van v.eef, V. Ik, by haeraidaer gekomen,
Ntè're h.ier foetjes by der hand: Gaende na de groene bomen, Daer veel Roosjes ltaen geplant: Daer fy in de Ma e-fchijn, Vlocht een Rooien kranüelijn. V I. 'k Koorde haereentiedjequelen,
Dat 1'y foet en geeftig fong: Waer door fy mijn In ft tot fpelen. Vandatgeértigdcuntjéhdwoni);. Ach 1 wat was -t een lief geipeel, Zy haer fteiru en fle itfijn Veel, ' |
||||||||||
j%t
|
||||||||||
fieé 2
|
||||||||||
gj« «ITNNBI.7KK
|
|||||||||
Stem.- Rogiet bon Temps. Stem t Si cefte Malheureufc,'
|
|||||||||
Vliegt /«f//f winde» haefl voor
Kfa Chardeen j {heen, J&ruyft , fchommelt joetjes brackf
Met Zuyer vlaegjes, {[hoorn, j)an hoog, dan laegjei,
Zuygt dat il^kpom. Ey '• zoete golfjes van de Meer,
Springt ej> en neer j Ey! blaewwe tijen, drijft u vloed, Met fnelle Stroomen, De Eylte Zoomen, Mens ruyffchen doet, 111«
Sldet TjxehjeS tegen''t ftvdcl^e Rirt,
tTotdatzy Z'et, Mijn uyt-gefpamen Zeyltjcs flaen:
Do"r gunjl der tiromen, foor wind af-l(omen, Met min beken, I V.
Wanneer ikjkcm ter plaetsdaerzy,
Zal zie» »a my ; Zoo fliert mi]n tong, 6 God lupijn i
Dat zy met reden, Mach aen-gebiden, Werden van mijn, V.
Eerbiedig vallen haer te vort,
'Met hcufihe groet, En plagen van mijn fware pijn 5 Op dat met lus)es, Drie zoete liusjés, Myn y?eliJ^mfl ^n^ |
|||||||||
Ltsfei u teere Telghjet buygen,
Spraekfloos gehoomt; Beekjes, wild mijn droefheid tuygeri, tslls gy ruyffchendflroortlt, Door Duyn, door Zand; Door Berg, door Land, Met groene Linde dicht beplant; II. zJls Dorilea hier l(pmt Twy&B» Eenzacm met haer Vee j Tuygt dan al het droevig [chreyen, Dat il( om haer dee ; zsicb l Boompjes treurt j Ey ! Telghjes fchcurt j Tiiygt haer het geen hier is geheurti Wanneer zy de machte treedjes,
Her"Waerts hcene fliert, Met haer fiere flukse Leedjes; Door de Lommer fwierd j Stort van u blaen, Dan al 'tgetraen, Datgy, ó Telghjes '. hebt gelaen. Druipt zachjes op haer roode Iplgt
Dringt 'm haer gemoed j Glijdz«etjes van de gladde dakpi, Menvt u in haer bloed ; Datzy beproeft, Hoe 't hert bedroeft, "Door trome Minne tjoojl behoeft. |
|||||||||
14&
|
|||||||||
2 A N G - R Y M E Ni fyj
Stemme: Engelfche kloeken-dans.
|
||||||||
Sfem: Mijn trooft
|
||||||||
WtAt is 't een vreugde,
JVanneer de lengt het zoete vryen pleegt j Wat is tgeneugde, Wanneer de liefd tot "weder liefd bt* "Weegt.:
Hoe ziet,, voldoet , de liefde Kiel en WH,
Door lutjens Van de min , Ter Ziel geflopen in : ^fis omhelzing engezven,, Liefdens offerande doen, ,_s4cn de lieve hefa Godin, II. Geen zoeter lusjes, De "wereldgeeft het herte V<J» dejeugk tsils dat met kusjes, De liefd haer tijd befleed m liefden f vreugd :
Daer hy,, enzy , betrachten IiefoUn$ Zoet,
Daer liefde kusjens voed, Daer liefde liefd voldoet : Liefd met liefd ge-evenaerd^ Is een Hemel op der <^ierd\ In 't "verliefde liefs gemoed. I I I. Kis min met minne, t Geminde peyd , en "woeker'dm 'ijjS Wie kan 't verz'mne, (vry : Hoe zoet dat daer de liefdens vreugde
Daer tien,, voor ien , de zoete liefde
<_Als Zielom Ziele fweeft, (gefi^ En Ziel in Ziele leeft: Daer de liefde in 'tgehlus, Van het lieffelijk.gikus, fjoyt een vol genoegen beeft* Eee 3 D/i,
|
||||||||
ACb zoete min!
Gy die mijn Ziel'en zin; Gy die myn bloed, f)a myngemoet,ge- heel doorivröet j Eytaes, eylaes! "Wat voor eenfmert, Lyd ik in mijn verliefde hert ? Wat hel,, -wat que/, "Wat innerlijk pyn, berooft my alle vreugd j
Eytaes! in droeve roinvt ï)oor d'oogèn van A4e-vroifW, Verdort mijnjeugt. 1\ ben gepelt
vils Wm dat leyd enfmett, Door Zome-fchyn,, alzoo verdwijn, ik in de pyn, j
%j£ch £ m de pyn van minne vlam, Die my mynvryigheyd benam, En vloog,, door 't oog,ni mijn verlief- de bor(l,"\vaereerfl de min ontffroot, t-Als gy my moer een vonl^, Hat is. een zoet: lonl{, In'thertefchooi. III.
<lAIs ik, de Maen Zie by de [lorren fbaen, Afijn Zieltje ziieht „ door Hefd be- vrucht, aenfcbciCNi de lucht, ■Met Stralen van het jkrre licht,, Vcrtoonende mijns liefs gezicht ; J4 denk, ,een "Wenk., die mijn Godin uit dHemel van haer ocgjens fchkt, 's als de Sterren zy», vk men in glans enfehyn, Ten Hem:} ziet. |
||||||||
43? M- I N N E L Y K E
|
||||||||
Stem • Schoopfte Nymphe in (ffc.
Die de Wereld wel in ziet,
"Ly is niet, "Rh een wee/Ie Zee vol baren ; Ach 1 de VV-ereld is een klip, Die het Schip,
Ntf de duyft re grond doet vaten.. I I. 't Schip gelijk ik bydeMênfch, 'Die zijn vvenfch, Gaet in 's Werelas luft gebruyken; "'s Werelds vvtMujl is de klip, Die het Schip,
Ns? dl duyfi'f.e grond duet duyken,* i ï i. ■
't P'rijkel dat fijn fielt vyontt,
Ij de fond,
Zonde zijn de woefte baren ; Rijkdom is haer ebb , en vloed, Die 't gemoed,
Met haer golven komt befwaren. I V:
Hoe verheerlijk is den Menfch,
In zijn vvenfch ? Zoekt op Aerden 's Werelds luften ; Maer de vvijje dood, ons leerd, Het verkeerd.
Als de Ziele zoekt te ruften. V. • Hemels-Vrins, gunt my alleen, Te betrein VVegen, die my mogen leyden, Door 't gefelfchap van de Dewdi Na de vreugd
Van des Hemels eeuwigheydep. |
Stem: Phyllis quam Phylander.
DOor 't verkopen van de. ajd-m,
Keerd de droefheid weer in Ro[èmond,hct droevr^lijde.{vreugd; Dat ik leed om u leugt: Door eenfoete Minne-brand, Slaen ik willig van der hand. I 1-
Phyllis, was het eerfle vonkje,
't Welk mijn jonge borfl ontfiak.,
Wanneer een Hoffelijk lonkjey Vyt hare oogjes brak ; Op-gepronkt van de natuur, Met een tintelend gegluur. III. Wiet twee pur pur roode Roosjes, Bloeyden 't fneeuvvit kaeke-vel; Schaem-root vermengde bloosjes, Die ik niet vergeten (el Stonden als een pronk ten thoon, Op u witte wangetjes fchoon. I V>
Vhyllis, als ik mijngedacfrjes,
Op ons oude Minne voe ;
Zend ik wel duyfend lachjes, Vlieve oogjes toe; Dat zy zien de vriendelijkheyd, Die daer in mijn hertje leyd. V. 't Oude [al een nieit -verwecken, Yhyllis vlecht een Koofe-krans -, Laet my ten dienfi verftrecken, Te leyden aen den dans, Vhyllis aen Amynthas hand. Die met vreugd deMeye plant. VI,
. Voor de pracht van Hooffchezije,
Kies ik nu een Boerepij s
Voor Steed/ê prenkerije,
De keurige vvaerdy,
Van de Roosjes, van 't gebloetnt,
Daer eenHerderin op roemd*
|
|||||||
EylaesJ
|
||||||||
zang:rymbn;
|
||||||||||
439»
|
||||||||||
Stem : Wakkere voetjes, &c.
ETlaeslvvat dwingt mijnfvvak
Tot tranens-vloed ? gemoed, Wat port mijn hertje tot geween ? Wat droeve plagen,, dom my dus 't Is buyten reen; klagen ? Datgy ,door 't af-zijn, my be-
2.00 lang -vertoeft; droeft, Eylaes l wat is 'er in de weeg ?
Waer dat ik kome,,ik ben volfchro- 'f En is geen deeg. (me, Steets komt my droevig in de zin >
De zoete Mm, Die gy en ik, met zoet vermaek,
'Van lieve lusjes,, en zoete kusjes, Cebruykten vaek. IV fietfchijnt een 'üngels zoete ae*tt
My 't hert befavaerd ; Om dat hem daer verborgen houd, Die ik mijn leven,, door 't over-ge- tieb toe-vertrouwt. ven, V.
Wanneer, wanneer zal 't doch
%>at hy by mijn, eens zijn ^iem neder fiellen zal te ruft ;
eerbiedig groeten,,en vrolijk boeten, Wijn lieve lufi. V I.
Qupido toont uw gunft aen mijn,
Untflaet vanpijn, Mijn hertje , dat zoo vaek bedroeft, t>oor lief ds toeneygen,, om dat mijn Zoo lang vertoeft. ( |
||||||||||
Stem: Verheft u diep, &$,
GEli]\etn Roos jen zoet,
Zijn ftruykjen gieren doei, Door lieffeüj% k\lmr, En bloeyfels van mn blaen: Dk meteen zoete geur, tyien 't groene flruykjen flaen. Wiens knopjen open gaet>
Wanneer den dageraed, De gulde Zon verfpreyd, En droogd het peer Ie nat, Dat op het jlntykje leya. En ciert het Roo^e blad. Zoo doet gyfchobnfle mcé^
Wiens kaekjens 'Wit als [nee, Gefprcnkelt met een bloost Op zilvmvitte grond, Sefchamen d'fchaonfte Roos^ Dat op zijn flruykjen [lont. O .' fehoone Rooze blaeil^
Met Nettar dauw belaen , tyich ! of de Zon van mm, Door krachten van het oogï De Neélar douw, Godin, Eens van uW lip]es %oog ? Tot leffching van de brandy
D'c door mijn 'mgewa#tt En al mijn leden trekt:. Ia fel en finnen f men , Ey ! kusjes, my verflrekt^ Een voedfelvoor het hert. Och ï ofeenfugh]e» k\on „
Vérjlrekken my een Zon, Om 't R$os]en van uwkugd, Tontluykenfehoone Vrouw \ Gy "weet niet met ynat vreugtkj Dat ik het pluchen fouyvt. |
||||||||||
Eee 4 Ofoeïi
|
||||||||||
'^e. U ï U M B L I K E
Stemme: Wanneer ikjlaep &c.
RYft nit den flaep, rijft op Aurora zoet,
Op'dat 0 kpmft de nacht verdwijnen doet: Slaet u Paerden aen„ dwingt de bleeke Maen, Datzy voort vertrekt-,,enden dagof»-wekt,.' Na wiens komfte dat ik haeke : O dag! ólichten dag.' wild nacke. Steekt nit u hooft des Hemels hooge top,
O gulde Zon ! en fluit u Zalen op : Zegt dat Flora komt,, plucken het geblomt: Zend de Nymphjesuit,, om Laurieren kruyt, Öm 't Lauriere Kruyd te vinden ; Ik zal mijn Lief een Kransie binden» III.
Met Roosjes rood, en Bloempjes zoet doorbreyd,
tyaer op den Donw noch verfch en zuyver leyd ; Die hief neer-t'eitorr, uir den Hemel word, Op dit groene Lof,, daer ik plucke of, Bloempjens fciïooh, dicik valt hechte,' Aen een Kransje, dat ik vlechte. IV.
Het Schaepjen teer gact weyden door het gwss
't Herdertje won hy by zijn Schaepje w'as; "x Ruyge Geytje teer,, loopt vaft heen en weer; Klimt het fpitltc top,, van 't Gebergte op j 't. Loopt heen en weer deur alle hoeken, Om zijn weder-paer te zoeken, V.
Den Herder zoet, met zijne Kerderin,
De lüft voldoed, van zijn volwenfchte Ivlïn ; Leggen mond aen mond,, in den morgen-itond, Als de Schaepjes gaen,, hare luft verzaen, In deKlaver-rijke dalen, Als de gulde Zon komt ftralen. |
|||||
O %peti
|
|||||
Z A N G - K Y M E H. 44»
Stem, Si vous ne vcrales me gerir.'
f~\ Flora! yckliiuw roem, |
|||||||||||
Stem: Sï tant
O Zoete brand
|
|||||||||||
Met "waerheyd kjjmd gy niet
getuygen, Vat de Bytjens KUygen, Heimig uytecn bloem: Gelooft het heimig Bytjen leejt, Nietuyt&e zoetfte bloempjes cliegy geefh
Maer door de Neflar doinvt
En lipjes van Me-vrouv,
I I. Weer op, als zy Ie ft lag 'm rtfjl,
Een heun'ig Bytjen quam gevlogen^ Heeft haer mondgezogen. En met een gekjujl: Zoo k\oom 'dieven op het flair, . Daer ikjhet Bytjen aenhacrtipyszZg, Daer 't op en neder vloog, Den hcunio ■ douw mi zoo?» II I * O ! dacht ilt, zoete hewffl dief,
Nu zal u Flora wis verdoemen, Mits gy zuygd vaor bloemen,
Lipjes van mijn Lief: Die met meet' z'-ctlxyd zip> vermomt, ^ls wel de Roosjes z>jn wet cl.>u v hefpienü: O ! dacht $ op dat pas, Die ock\ccn Byt\en W.-ts. IV.
Dat * een heimig Byt\e wacr,
Ik zend het flroyai huys verzaken , Ennup; Neventaken,
h 't gckruyfle haar,
't GeettfpAerdom haer gekloofde kin, V.nflorten daer de zoete heunig in : Hoe kbfl ter Wereld nijn,
Een liever Nc/]en zij»-
E C e J Oorzarfi
|
|||||||||||
Die in mijn hert uvwcnkjtS
hebt ontfteeken ;
Voert my by mijn Goddinne, Daer ik met hier in etnzMmheyA mach (preken,
Hoe my de tijd,, van 't esf-zijn/pijt, Wanneer ik haer moet derven ; " Ongunfi der Goden, ' , £>oet my wel duyzent doeden,
Om haer fierven Is 't Aerdrijk overtoDgen ;
1Aet wolken fvvert en dicke duy- flerhede ■,
"Mijn Engelfiuyt haer oogen, "En fiaept geruft , ach! leyder, mijn |
|||||||||||
En minne klacht,- zijn niet geacht;
Ha i vvreede meorderinne ;
tAijn leven, door het kiezen,
V te minne i
Voeg ik mijn geeft tot (lapen.
Zoo zeyd de Min, vvech zoete die- verije -,
T)aer is geen ruft gefchitpen , Voor die , die haer begeven om te vrije,
N;/ ik begin,, met zoete min, Te voeden mijn gedachten ; Voel ik, mijn oygen, 't Gemoed en zinnen neygen, Tot veelklagten. Door eorjaek dat 'er wetten
Zijn, wiens ■verbond'my doen van wreedheyd klagen,
En zoeken te beletten, (dragen, tAijn liefde die ik u zoo lang zd Als op dit Dal,, mijn ziele zal, In 't lievend lichaem/vverven; Hoop \al mijn peye, Tot Ziel en Lichaemfcheye, ticorhetfitrveri. |
|||||||||||
44» MINNELyKE
|
||||||||
Stem : Pronkje van de Maegden.
Ty./~~\Orzaek van mijn vretlgde,
\Jis mijn hand te Maffen,
Spiegel aller deugden, VVeygert gy te kliffen ? 'Mach ik ondertuffen, Mijnfirafé Galat hé, JAetpronkjes,, vanlonkjet, Nier kijken, ,jou prijken i Wat doeje dan mee ? Waer toefoo af-keerig ?
'Kan 't u niet vermoeien l Voer Ui zoo begeerig, Vgekloofde kaeken, Gtterne eens zou raeken'y "bAijnjlraffe Calathé; Wat,lijkt het„j'ontwijkt'ei, ÏAet muylen,, enpruylm. Wat doeye doch mee ? Kijkt eens uyt » oogen,
Die gy met ujluyer, Dicht hebt over toogen, Nu ik met u kuyer; Tin hoe langer hoeluyer, Mijnftraffe Galathé ; VVat bedrijfje,, vvel kijfje; Om lusjes,, van kusjes i Wat doeje dan mee? Ga. Tyter \it dochftille,
Wat beduyt dit quelltn l Deze malle grille, Die jeu 't hooft ontftellen ; Waer toe al dit lellen -, Gaet weg, laet my met vree. Tyt. Nou Troosje,, eenpoosje, Weeft groentjes,, geeft zoentjes, Zoo z-elje weer mee. Hemelfche Eanketjes,
■'Zuykerfiete vletjsje; Tiey ! noch even nttje?; Zoete lieve Meysie ; Iroosje noch een reysje, Zoo laet ik\oumet vree ; Wat loo f iet,, die noo vlied; Voor lusjes,, van kusjes, 'Biefel Aan weer tneë. |
||||||||
Stem- Schoonde Nymphe &c.
OChl wat pord mijn jonger hen,
Tot de fmert, Die my menigmael komt plagen 4 Hooge Goden, hoe dm wreed ? 't Is mijn leed -,
Waerom hebtgy my ont dragen, D?afgod r die mijn hert en zin,
Door de Min, Beeft geboeyt oen zijn begeeren;
Vlucht, nu dat ik ben genet, Om zijn leet,
\nvermaek te doen verkeer en- Ach! bedroefde Eeuw, en tijd,
Wat een fpijt,
Toont gy nu aenmy door't fcheide&i Waerom buyten Liefds beftek, In V vertrek,
Lieve Lief niet met ons bcyden ? Daer ik met mijn hert en zin,
V bemin,
En beminnen zal ds eygen •, Hoop en Vrees die voeren ftrijd, Tot de tijd,
Het geluk tot ons vvil neygen. 2.00 ik's nachts, door't ftapèjt,
\n een droom, <koom, D'oude vreugden my Meelde; .
la ikfchijn met zoete lu(l, In mijn ruft, (de,
Svvemmendin een Zee van weet-
En ik roep met luyderfiem,
Dan na hem -,
't Schijnt een Echo weer te roepen-,. TfAocht ik van die lieve mond, Die my wond,
Steels-wijs nu een kusje fnciperu |
||||||||
AÏÏ&
|
||||||||
S A M G - R X M EN,
Stem: Stboonfte Lmtuk &c, AEIe mijn zuchjes, alle mijn klagjes,
Aile mijn traentjes, al mijn geween j Alle mijn zinnen, al mijn gedachjes, Reyzen ten hoogen Hemel heen; Om voor de Goön, en 't opper-recht te dagen, Hem, die in zijn lagen, 't Maegdelijk gemoed, Heeft vaft geboeyt, door luft van minne vlagen,
Diesik zal beklagen, 't Leer dat gy my doet; O kleene God ! gy die mijn hert en zin, Stookt in de minne-brand, en vlammen van de mini 't Is tegen eer, tegen wet, tegen reden,
Dat gy u felle pijlen fpïld ; D'onrijpeRoos mins teed're leden, Van zijne ftruykjen rooven wild; Ach Minne-God! wat dwingt gy my te minne;, Daer mijn jonge zinnen, Zijn gelijk de blaên, In wien de bloem befloten leyd van bmne,
Cytheré Godinne! Hoe kan dit beftaen ? Ach.' ach !ik bid, dien bengel doch verbied;,
Dat hy op my zijn pijltjes niet en fchiet. Wie heeft een knopjen oy t gebroken ?
Wie heeft het van zijn ftruyk gedaen ? Eer dat het roosje was ontloken, Met inkarnate blos van blaên ; Zoo is mijn jeugt ook onbequaem van jaren, Om in Echt te paren, Dies ik bid dat gy, V pijltjes wild op my zoo lange fparen,
Tot dat ik ervaren, In de liefde zy ; Een Maegd te jong in hare jeugd gevrijt,"
Rackt al te vroeg haer \Treugd en vryhey.d quijfy |
|||||
/
|
|||||
3 t Y R B
Stem: Ikftkouvv de -wereld aen
IK. weet niet wat my fchott.
bn wat my fteedsverport, Tctdir weemoedig luchten.; Waet dat ik ga.oft ïta, De droef heyd volgt my na, Doetblyfchap van my vluchten? tylaes.' ie nare nacht, •
Die voed mijn geeft met klacht t In plaets van ruitig flapen: Geniet ik flapens luft, Zooleydde Min: de ruft, Is voor u niet gefchapen. 't Gedacht dat fteld my veurs
De fchoon gebloolde kient , Van haer Koos-roode kaken: Die de patuur met kunft, Door Goddelijke gunft, Ging in mijn Nymph volmaken, •t Albafter voor-hoofd wit,
Daèr -t krullend haar om fit: Haer Roos-rood bloofde wangen» Staerrop een (ilvre grond, VVaer goude Lokjes blond, Krullende over hangen. Als ik u heufche reen,
Met minfaemheyd gemeen, tn mij n gedacht laet komen: De hoop die port my aen, Dan tot mijn Liefte gaen ; Maer vrees doetmy weerfchrome.n.» T'ontdecken u mijn hert.
En d'oorfpronk van mijn fmert, Metklachtige gebedea: •tSchaepdatde Wolleffiet, , Verbaeft en angftig vlied :
Zoo dóet mïjh Nymphje mede. Ikkniele voor u Beeld,
•tGeen -taf-fijn my ontfteeld, Doch Nymph doorubegeeren, Waerom dus fchuw voor mij" » Zal-t niet eens anders lijn , Zal t, Lief, niet eens verkeeren. Dat onfe (ieitjes haer,
Vereenen met malkaer, Die nu oneenig fwerven, Oneenig, om het goed, Dat liefde fcheyen doet, Goddin, Gedenkt te ftenfei* |
|||||||
'444 M I ï? N
Stem: VerdvveteUe Koninginne.
Herder.T\ Ataeffche Veld-Godinne,
S~^Om wied ik metgeklag, En vruchteloofè minne, Verffijt foo menig dag. Herderin. by! Herder fwijgt, Mïjnaenfchijn krijgt, Een bloosje door u boette : Wijrthertontfteekt, Boor *t geen gy (preekt, Mijn Zieltj e met ontroerte, Eerder. Hoe kunnen ugedachjes, Vermoeden fulks op mijn > Dat ik in minne klagjes, Beveynft, en valfch You fijn Herderi. l en waer niet vreemd, Want men verneemt, Ywlooflicydalle dage: *t Is maer in fchijn, Batgy aen mijn. Om. weder-min komt vragê. Her. Wanneer hebt gy -t bevonüenj Verdoolde Herderin: iDat ik tot een'gcr (Jonden, Geveynft heb in mijn min .-" Oogtop mijn Vee, Mijn Geytjes mee, Re om haer Herder treuren. Herderi. Zoo, Herder,gy, Niet gekt met my, Zal n mijntrcoft gebeuren. Herder. Zoo laet my dan de tipjes, Diethert hebben gcwoiid, Van uw korale lipjes, Bedrucken met mijn mond. Herderin. Zacht, Herder, hout, Niet al te ftoul: Te veel laet 't hert zijn ruft niet.
Herder. Ik bender veur, Enm et-er deur, 'T e weynig boet de luft niet. Herde. Wie fond gy door het vleye. Van B beleefde tong , Niet weten te verleys: Hoe feer haer ftraf heyd dwong; V Geeft verwekt, Tot liefde trekt, Met foete brand der minne. Herder. ' Zo veynft geen meer, JJoet mijn begeer, Vjtmuntend Heidcrinne, |
|||||||
Schoots
|
|||||||
zang-rymew;
|
||||||||||
m
|
||||||||||
Stem: Ik min mijn Herder.
Herder. f/Choon Herderinne,
^lk die u minne; Waer van de booman»
En de water ftroomen, Getnygen zullen zijn; Ik draeg u liefde , draegtze vVeertoi Herderi. Ik hoor u Ipreken, (miju. Maer zie geen reken; Noch boompjes buygen, Noch geen droompjes tuygen, Dat gy my liefde bied ; f ken niet. Ach! Herder, Herder,boompjes fpre- Herder. Zoo fal ik toonej Mijn over-ichoone, Met hert en zinne. Dat ik ubeminne, En liefde dragen moet; Dies mijne liefde met de uwe voed, Herderi. Het zijn maer woorden, Die 'k van u hoorden ; Daerop te bouwen, Is een initvertrouwen. De tong is veer van't hert; (werd. Wie licht gelooft.wel licht bedrogen Herder. Ach 1 Heunigbeekje, Mijn Nymph, wat lpreekje; Dat ik Foo liegen , ïnmijn Nymph bedriegen, Vertrouwt dat niet op mijn; (zijn: Boe loud dat kunnen in u Herder Herderi. Moögt gy dat vragen: "tBeurd alle dagen; Met Vryfters gecken, En haer eer bevlecken( Is huyden daegs gemeen j (geen. Schoon hondert Vryers, ik geloof'er Herder. Ik wil wel fweeren, Dat ik ter eeren, V Foek te trouwe, Voor mijn Echte Vrouwe, Door ongevalfte min: Gund my weer liefde,lieve Herderïn. herderi. Draegt gy my minne; ïjlet hert en zinne: £>at zulks gefchiede, ^M ik niet verbiede : Jijd fal getuyge zijn, Wit uweüetd yermogc fal aen mijn. |
Stem : Si c'eftpaur mon, $¥.
IYter ging onlangs vermeyeJ!»
In het krieken van den dag, Daer zijn droeve Laura lag; Zag d'onnooz'le Schaepjes weyen. Die bekommert met de Min, Waren van haer Hefderin. Laura droevig van gedachten,
Voeden vaft op het verdrier, Hoe dat Tyter haer verliet -• Sprak in 't end metdroe've kladiteste Tyter ontrouw, gy mijn dient, Na u hert een ander mient. , Berit benaodetranens-beken., Tot mijnd oeyeoogjens uyt, Stomme traentjes maekr geluydj JJanye fuchjes, kolt gy (preken, Tot getuyge,dat mijn hert, Om mijn Tyter lijd veel Fmert. Ach eylaes,'tisalverlootea,
TeereSchaepjes,treurd vanioa^ Tyter is zijn Liefontrouw, Tyter die en wil niet hooren^ Na de klagten van mijn Min. Daer ik zoo bedroeft om bï:i~ Tyter, Tytet. ftelt u ooren.
Na de fteinmè van mijn klactaj Doet het geen ik beb betracht, Tyter kan ik nietbekcoren, Door mijn trouwe Minne-Jmett., V veilleende Herders hert. Kan riiijn klagen u niet deercas
Zoo beweegt dan door de vliet, Die ik uyt mijn oogen giet, Ziet mijn hert in druk uyr-teeres^' Om dat Laura voeld d? pijn, Tyter van n wreed af-fijn. Tyter mocht ik met u dooien.
Door -t gebergte, Bofch, en tUit Ik verliet mijn klachten al, •t Geen mijn hertje draegt verfwè»" Zou ik brengen aen den dag, lfcaa Zoo ik eens mijn Tyter Fag. Maerdewijl'tgeficht moetdsrrem
Tyter, daer ik foo om Tucht, Tyter, die van Laura vlucht, Tyter! ach, Gedenkt te (lervcrij Tyter, ach, wat is 't my pijn, Tyter,fonder u te fijn. |
|||||||||
Naïoae
|
||||||||||
|46 tolNNÉLIKE
KUeg-tkd- Stem : Si taatto Gratiofa,, &C\
NAtuur door liefds vermogen,
Deed u, mijn hert op-offeren met waerde j V die u door't licht dijnsooj*en, ;
Veel meer vermoogt, als eenig fchat op Aerdej
O ftercke kracht,, ó Vrouwe-macht i
Wie heeftze u gegeven ?
Vw fchoonheyds zoetfel,, dewelke is het voedfel ,
Van mijn leven;
Maer ach •' wat rnach 't my baten,
Nu dat gy my mijn voedfel gaet ontrccken j Zal ik Vrouw Venus laten, Een Altaer, Lief, met brandend vuur bedeckeri j Op dat ik kniel,, mijn droeve Ziel, Mach offeren de Goden; Ik zal rnijn herte,, door onverdiende fmerte, Zellefs dooden; Zoo gy niet wüd verkeereh,
V opzet wreed, dat gy hebt voor-genomen 9
Mijndienften niet begeeren, Waer door ik zoek mijn Lief by ute komen j
Eylaci, och! wat wil ik doch ?
't Is al moeyten veplooren ;
Want mijn Goddinne,, een andet' tot haer Minne'i
Heeft verkooren;
Waerom ik droevig weene,
Metnaer gepeyns verflijtmijn Ionge dagen ; Met zuchten en met fteene, Met droef getreur, en innerlijk geknagenj De duyft're nacht,, de meefte klacht, Brengt in mijn droeve zinne: Dat gy merluften,, zult by een ander ruften, O Goddinne! Ik denk bedroeft zoo vaeke,
Als gy met vreugd uw luften zult geniete: En op het zoetft vermaeke, Zoo zal ik zijn in 't midden mijns verdrieten: En nemen dan,, het bedd, waer an, Ik denken zal mismoedig: Dat mijn Goddinne,, geniet de luft der Minne, Overvloedig, |
||||
aas 6-R ï !* e fü faf
frinces gymeugt verkiezen,
't Geen in uw zin het meefte fchijnt te wezen % Maer 't meeft zult gy verliezen, Mitsdien het meeft is ny t het minft gerezen: Dat is Godin,, mijn trouwe Min, Wiens trouw, de trouwfte herten, Öm ute teren,, de aller-gróotfte Heeren , Wel wil terten. Stem: Periofta, die met trage, &c.
GRucella, die gekroonde teepelstoogd,
Waer door de Lent uws jeugt is opgequeekt j Als gy de Borften van u Moeder zoogt, Aen wiens volmaekte fchoonheid niet onibteekt j Heeft u Natuur met graegten zoo begaeft, Dat fchoonheyd heeft u dorften zelfs gelaeft. Ha.' fchoone, die met u verweend gelaet,
Door heuich beflier, mijn koele borft ontfonkt 5 Als gy de glans van u bruyn oogjes flaet Op mijn, en my eens lodderlijk toe-lonkt ,- Dan denk ik, ach.' wat of de Nymph verwekt, Dat zy my tot haer tergend lokt, en trekt ? Maer als ik my dan weer te recht bedenk,
En dat de vrees mijn kranke hoop beftrijd; Dunkt my dat ik mijn hert in tranen drenk, Om dat ik denk, Goddin, gy veynzend zijt i Veynft niet voor my, die 't veynzen niet verftaët j ïs 't dat gy 't meent, u meening blijken laet. Zoo zal ik u, Goddin, met alle deugd,
Doen blijken, dat ik niet ter wereld acht, Zoo aengenaem als uwe jonge Ieugt, Wiens Lenten bloeyd ftadig in mijn gedacht j Gy zoud voorwaer, bevinden my,Goddin, Trouw in u dienft, ftantvaftig door de Min, Minne die ik tot mijn beminde draeg,
Maer zonder hoop, eylaes.' van weder-mïq 5 «eweegtgy niet door 't klagen dat ik klaeg ? Hoe of ik dus tegen my zelve bin? E>at ïk bemin, die, die mijn Min verfmaet, *n niet en raeend het geen zy. blijken laet j |
||||
\Ht M ï N S E £ Y K S
|
|||||
Stem: Periojla, die mei trage, Sec.
O Snelle beek l ö kriftalijne vliet.'
Met kruyd en bloem bepronkt en dicht beplant i Gy dieu ftroom met zoete drifjes fchiet, Langs groene wal en dicht begraefdekant: Al vvaer ik laeii mijn Nymph BelHude vond, Die in 't geboomt op groene oever ftond. En floeg het oog in 't bëèkjen dat 'er droomt,
Waer ik haer beeld en fchoone oogen zag: Op 't zoetft gemengt met vveêrfchijn van't geboornt l Speur ik een lonk en vriendelijke lach: . Ik voel de min geraekt aen mijn gemoed, Mits 't beekjen my van mijn Ny mphs vvegèn groet. J. 1 Ja
Narciflus had noyt tot zijn eygèn beeld,
Zoo grooten liefd als ik in 'c herte kreeg ; Toen lach, en lonk, uyi oog ai mond geteelt, Vetroonden my. zoo haeft ik neder zeeg, En uyt de ftroom mijn tweede leven fchiep, Daer zy met een my zonder (preken riep. 1 V'
Haer wezen was dè ftem die tot my fprafc, Als ik daer zag haer narmpjes uy tgefpreyd:
En dat een zochjen uyt haer boezem brak,
Van waer dar my de lieve Echo zeyd,
Dat zy het looft, alleenig om dat zy,
Vy, t zoete liefd verlangt na mijn gevryé
A/i Celion Bellinde zag ■>
Die in het groen ^edoo^en lag,
Bedelf met hloem^es en met boemen}
Gefpiegelt in de ■water-flrooimn j ■,
Heeft lyf door 't "water en de m/s,
Haer beeltenis gezogen in,
|
|||||
Z A N Ö - R ¥ M E N. 449
Stemme: Weeft Nymph gegroet. Sf «w: Rozemond waer gy <$v.
SO <//** rfe Zo»,, zijn hooft begon, A Ls ik min, -wel betracht,
Te /leekenuyt hethooggebou, jtYvrndik min van zulkemacht %
T>*er hy Aurora peren vvoti j D(tt met om rpedddat mn „^
Ham ik voor mijn, "^, 'f v 5
Al eer de Zonne fchijn, „ , ' ' r . , ...
Zijn (iraeitjes op de Lommer fpreyd, E" H ™» foo veel vreugde geef*,,
Te gaelt daer Lerinde Sthaepjes ^ls t onnoozd hnd,
vveyd; Dat een -vogel bind,
'Mijn oogjes diefagen niet als eüend, Enfchiet het in de "Wind,
Zoo haeft ik het Bofchje moer quam 't Seesje •waend zich vry, in oniflagen
omtrent- vanvjnlall,
il ■ r
Enriepvafltiyt,, mei naer ge- Even zoo, gaet bet tuf,
luid (heen ? In de minne, en 'tgevry j (vtsegtj
Waer vlucht mijn Lief Amyntas ^ich ! ik\ hen gehjk\'t vogeltje dal
't ls tegen vvet,tegeneer,tegenreê»i Maerhetis mijn Uefdkmy bedrieg
mnnoofleBlaen, <Jls ik gunjl geniet,' '" **
l>t, mm de Lommer ftaen, My eenvreJd gefchied,
Die uilen lm tot een verwijt, " / , , & A' . .'
Vanu ontrouwheid t'mijnderfpijt; Maer tis mytotverdnet:
Amyntas. Amyntas, vvasaldat zy Om dat zy haergunji, my Voor dtfetj
riep, " (Jliep? -wel vereerd,
Vermoogt gy te vlucht e wanneer ik Wederom in haet vereerd,
Omringelt beüngeltmettelgjes grot; III,
Hoemeugtgytmndedieontroudoï? Zoete min, gy houd my,
Xaditgeklxg,, Amyntas zag, m gevangen hoepel vrp
Zijn Veld-Gcin met vrees Mm i ^tgmdbc" '*™P> 'kfche<)} «' *W
ls weder by haer zitten gaen, 'weef om,
E» heeft met lufi, 't Is geen deeg voor dat iklyu kom 3
Gezoent, gekuft, Schoon ik my vewen
■*>Tfi"Ther ïuKeP*sa> 0&ikhy u ben,
Ev 't! J h<'f!>elV*J°<f™»s> Tot vrijen : ik enken,
CJ. moordmemet, moordmeniet, „ ", „ ' ■..«, jj ,«
riepze mijn Lief, Zooveelgunflevanu, mynNympW
'Zaljenietfihade.'kbefchelm.noch verkrijgen niet,
*-ertnde,Lerinde, Amyntas fey, (dief, Dat gy mijn n yfter-lkfi hiedi
«lijn Lammertjes graftn m Klaver* •vvey, tti ' loet*
|
||||
MINNÊLYKS
|
|||||||||
45»
|
|||||||||
Stem: Hoe leg ik hier in, &c.
EYlaes ! "wat is de /arte minne,
Doch anders als eenjlaverny, Een yooefle doolhof voor de %mne, Hoe komt de minne doch in my ? Wat mach il^aen mijn fclven vragen, Haer fchoonheil doet my liefde dragen. Ik min de deugd in fchoone leden,
Dit is de oorfack van m'jn quel j Il^treur in duyfend treurigheden, Wanneer ik_ my voor oogenflcl, De oogjes die met lodder longen, Mijn lufvrous fcboor.igheyd bepronkc. Als ikaenziehaer fchoone "wangen,
Waer op fwee roode Rflosjes flaen j Gekrulde lol{jcs overhangen, Zoo prickilt my de liefde aen } la doet mijn oogen tr■eentjes vlieten, Om defe fchoonheyd te genieten. Maer ach ! maer ach ! 'tfchijnt
al verlooren, Mijn trouwe liefde leyd als dood; Mijn %ielt\cn had haer nytver koren; Maer ach] de keur brengt my in nood; Ia doet my flryen met mijn zinnen, Mits ik « niet en mach beminnen* Magik mijn Iuffrou nietverwervê,
En is haer fchoonhcid niet voor mi]» ? Zoo wenfeh i/{ door de liefd te flerve», In liejdens aldenvreedffc pijn ; Wil zy haer gtmjl aen my niet geve», Zoo lufl my langer niet te leven. Iufvrou mijn Troufal il^dcg blijkt
Ten eynde van mijn droeve dood ; Ikfal 'm liefde niet befwi\k.en, t^il is de "wanghnfi noch foo groet J Die my van u fockf af te leyen, Wat God voegt [al £«» mcnfclX fchqenm
0niti
|
|||||||||
Stem: Bayfe tnoy ma, tfc.
SOete Nympb, hoe komt het by,
Dat ik moet verlaten, Al de kusjes, al tgevry, Al de (bete praten, Al de lachjes, al -t gelonk, Al 't gecierfel, al't gepronk, Aldelievelusjes, Vanu zoete kusjes. Kusjes, ja noch boven dierij
Al de lieve gluurtjes, Die gy my zoo vaek liet zien, Met veel Minne kuurtjes; la u wezen zoete Meyd, Heeft my duydend vaek gezeyd, Dat ik fou mijn zinnen, Stellen tot het Minnen. Pronk van alle Nymphjes brief,
Nu ik heb verkooren, Vind ik my u eygen flaef, Al mijn lult verlooren; Al de ftraeltjes, al het licht, Van u Goddelijk gezicht, Die mijn brand ontfteken, Zijnmyaf-geweken. Is het om dat Ty ter ken,
Zoeter met u vleyen , Denkt dat ik weer trouwer ben, Waerom wild gy fcheyen, Of hy fchoone woordjes geeft, Dat is't ook al dat hy heeft; Tyterfoekt maer kuflen. Om fijn brand te bluffen. Maer ik foek mijn Engel ftaeg,
Door Cupidooskrachjes, V te dienen alledaeg, Met veel lieve nachjes; Minnelijk, metfoete vreugd, Te voldoen u jonge Ieugd: Hierom Amarillis, Mind my foo -t u wil is. Mocht ik eens mijn Lipjes weer,
Met u mond bedouwen: En woud gy u Lipjes te«r, Aen de mijne houwen, Hemels vreugde foud my fijn : Ik vertrouw dat felfs Iupijn, Zou van d'Hemel dalen, On die vreugd te balen. |
|||||||||
ZANG-RYMEN.
|
||||||||||||||||
«1
|
||||||||||||||||
Stem: Rozemond waer gy vlied.
Minne God, kleyne dier,
Wat -voel ik eenfeldfaem vier-, Ach'.wat roerd mijn ziel finnen,en verftand l
't is ee vonkje van de minne brand, 't Is de brand van mm, 2>ie mijnjonge zin, I>oet lieven een Goddin ; ï'Viens bevatligh-id, my tot liefde heeft gebracht,
Door haer vvefen,dcor haer kracht. I L Dies ik ben als een bloem, H/> ik als vervvelükt noem, ^>ie geen tier en heeft, door gebrek van douw,
"Zoo is 't ook met mijn,vermits Wie- My haergunfi intrekt, (vrou &ie een douw verftrekt,
En 't hert tot vreugd verwekt; *-iefd met gunftgeloont, isgeliikdè Bloempjes zijn,
Qver-flraeltmet Zónne-fch'ijii. I II. Lief1, mijnjeugt, die verdoft, Mits zy niet bejcheenen word, ■Wet de Zonne-fchijn van dat He- melslicht,
yat 'erflraelt ayt Ut mijn Liefs.ge- JJt verder in fmert, {zicht; ^vermits mijn hert,
ytt eens bedouwt en werd, v'et de minne den, die volfóetefi?" n tigheyd, u* » rcode Ufietleyd. |
||||||||||||||||
Stem: BelliffimaMartili.
Klangs verleden ging ik voênt
|
||||||||||||||||
O
|
Mijri /jeltjen op de min,
|
|||||||||||||||
Omlommert van het lieve groen.
Schooi my yets in de zin j h.n onder eenen boom, Dicht by een water firoom, Raek ik in flaep , én droomde dat ik vond.
Mijn beminde Rozemondr Die my heeft het hert get/vond. 1 i>
, Mijn docht ikgreepfe by der handt En voegden haer by mijn ; Zoo dat de zoete minne brandt Scheen op het hobgfite zijn ; W'at iivdjl ceH zoete zatk, En liefelijk vermaek, . Ach Kozemond! te ruften ae»u z$l Daer de zoete minne my, Troeven deed haer Ufkerriy, III. Mits dat ik mijne vingers ftel, Ey haer gekloofde kin , En druktens' op hét blanke velf Ontvvaekt mijn Herderm ;' Ik raek haer Borsjes aen, 7y drevgde my te flaenA lkftaUen kus.zy trok haer lipjes af, Dies zy my, verft eun enftraf, Voort, eylaes '. mijn affcheydgrf. |
||||||||||||||||
fff i
|
||||||||||||||||
IA ER»
|
||||||||||||||||
«2 MiNNBLYRE
|
|||||||||||
I A E R - L I E D.
Stem: Wanneer ikflaep.
DWael-zieke menfch die zelfs u zelven vleyd j
Diesyd'le hoop, in wellult, u verleyd ; Als verkeerde waen,, doolt op vreemde paenj Als de luft betracht,, werelds eer, oft macht, Als de luft betracht de zonden, Hout gy u aen die hoop gebonden. Vervloekte hoop, daer zond op Werd gebouwt J
Ellendig menfch die op zonds hoop vertrouwt; Beter hoop heeft hy„ die de heerfchappy, Die des wellufts macht, niet zoo zeer en acht4 Als de hoop, op 's Hemels vreugde, Door't geloof, in liefd, en deugde. Gebooren menfch, God Hemels Majefteyt ;
Bloot, arm, koud in fnoode doekjens leyd; Niet met grooter waerd,, komt God op der Acrd, Niet met flaet, en lof,, in Palleys oft Hof, Maerinkleynheid, om teleeren, Dat wy 't kleyn met hem begeeren. Leg af, leg af dijn grootfheid, dijn begeert,
Dwael-zieke menfch van uwe doling keerd; Blijft uit zonds gevaer,,in het nieuwe Iaer, Toont Gods Zoon de wond,, van u booze zond, Neemt voor in deugd tegroeye, En Yvtrt om in Liefd te bloeyen. Stemme: Nadien uwGoddelijkheyd.
WAer vlucht gy Nymphjê heen, O zoete vyandin,
Daer ik in 't hert,,veel [mert, Gy die mijn hert,, met [mert,
Heb om uw mingeleên; lnplaets van weder min,
Ey zoete Herderin, Zoo pynigt, endeplaegt ,
Heem doch acht,,op mijn klttgt, Dat het Vee,, zelfs meê,
En mijn getrouwe min, V Herders Jmert beklaegt.
Amira \oete meyt, Eylacy l mijn verdriet, Gy die met luft,, te ruft, Noch al mi)n klagt,, en acht,
V moede Schaepjes vveyd ; Gy vvreede Nymphe niet;
En drijft^e na de ft al, Maer loet u Herders hert,
|
|||||||||||
Ey! medoogt,, en beoogt. In geween, fieets alleen,
|
|||||||||||
V Herders ongevd. Vol'droef'heyd ende [mer
|
Wauf^f
|
||||||||||
ZANG-RYMEN,
|
|||||||||||
453
|
|||||||||||
Stem: Io tho de Perfonne.
A^rdfche Godinne,
Ziele van mijn ziel, Voogdes van mijn verliefde hert -, Ik, die uyt minne, Voor u neder kniel, Op-offer u mijn liefdonsJmerti "Zie, hoe ik verfchijn, Met een hert volfmert en pijn, Ey ! ontfenemt u over mijn j Lieve lufvrouvv fiet, Op mijn lijen en verdriet. Ach defiel i ach defiel,my ontvlietj Ik bied u aê,,mijnfuchjës, engetrae, Ey '. laet [e in u hertje gaen. Ofhaer vermogen,
Zoo veel bracht te weeg, Dat u verkleumde, koHvve borftt Eenmael medogen, Met mijn lijen kreeg j Hafchoone'.die na wreedheit dorjl^ Zoo foud ik de Goon, Offer doen in 's Hemels troon. En u liefdgevens liefdensloon, Schoone Aerdfch-Godin, Voedftereffe van mijn min, (fin j Dien ik lief met mijn hert, en mijn Ik bied u aë,,mijnjuchjes,engttr(ie, Ey! laetfe in » hertje gaen. Zoofuldgy proeven,
Door mijn tranens vliet, En bange fuchjes die ikftort; Met wat bedroeven, Hin benauwt verdriet, Dat mijn gemoedbeflredenvvorctj Boe my liefde plaegt. Om de vveerliefd van een Maegd, Die mijnftel op het hoogfie behaegd; Hoefiantvafi en trouw, Dat ik lijd om mijn lufvrouvv, htleflrijd, altejmert, allerouw • Ik biedu ai„tnijn fuchjes, engetrd\ By) laetfe in u hertje g/ien. |
|||||||||||
T'famen-gefang,
Taffchen Laura eo Tyter. Stemme: Van Katryntjen,
Laur. TTTAi ik een Koninginnt,
VV Hier op der Aerd-, Zoudgy my dan u Minne,
Wel achten vvaerd t
Zoudgy my dan wel willen , \eg
Tyter ? Ty. Trouwe min heeft fulkë kracht;
ï)at zy Hoogheyd niet en acht;
VVaerder is mijn uperzoon,
Als koningrijk, oft Keyzers kroen,
Lau. Tyter het zijn moer proefjes,
Ik achtze niet.
Tyt. Laura, d'el\en-blaedjes,
Die gy hier ziet,
Ritfelend aen de Telgjes getuygend,
Lau. Tyter,fvvi]gt;ey Ifwiigt doch
Laura weet niet hoe/e wil. {flil,
Tyt. Zet u litve Laura neer;
E» boet met Tyter u begeer
Lau. 'k Weet niet oft het foudvpe-
gen. Tyt. Och '.ja 't mijn Lief.
Laur. Dat ik door mijn -vernoegen,
Ï7 maekt een dief;
VVat foud men dan zeggen , zeg
Tyter? Ty. Laura fchoone Veld-Godin;
Tyter fal door trouwe min,
V verlaten nimmermeer,
L>fü draegtgeen forge voor u eet,
Lau. Tyter, oft het danfaelde $
lVatging my an ?
Lyt. Of den Hemel daelde,
tGeen niet zijn kan;
D<u Laura laet vry varen u forge.
t,au. Tyter, och ik ben begaen.
J ft. Laura laet het forgen fiaen,
*n boet met Tyter it begeer;
Vie fvrgfal dragen voor u 'eer.
|
|||||||||||
Fff 3
|
|||||||||||
Mijn
|
|||||||||||
4J4 M I M N B t Y K B
|
||||||||
Stemme: Zul ik noch langer met, &G>
|
||||||||
M
|
Yn geeft, ó Heer ! zo;kt u te loven,
|
|||||||
Tot heyl, en vreugd van mijn gemoed:
Het Hemels gaet het Aerdfch te boven, Van 't Aerdfch my 't Hemels walgen doet; Niet met gelaet,, maer in der daed : Niet in het oog, met een bedrog van fchijn. Om heylig voor den menfeh geacht te zijn. De gtory van een deugdzaem leven,
Beftaet in 't doen, maer woorden niet: Mifdeed ik yers, wil 't mijn vergeven. Wat in mijn Jeven is gefchied ; Gy weet het Heer, • het doet my zeer, Heb ik te buyten u geboón gegaen, 't Berouwig hert wild in genaed ontfaen. Wie is ter wereld oyt bevonden,
't Zy in wat ftaet van heyligheyd ; Die niet gevallen is in fonden, Och! Goddelijke Majëfleyt: Dies was u dood,, den menfeh van nood. Om door u dood te vryen ons van pijn, Woud gy, ó God.' aen 't kruys genagek zijn» Dit voorbeeld hebt gy ons gelaten,
Té volgen u voetftappen na: V lijden kan den menfeh niet baten,
Ten zy men willig met u ga: En hem afkeert,, van qua begeert,
De wil, het vleefch, en't ydele gedacht, Door waer berouw, na zielens wel vaerd tracht» O liefde Gods ! tot ons gedreven,
O Vaderlijke zorg! tot loon, Hebt gy voor onfe fond gegeven. V eenigen gebooren Zoon:
Zijn vleefch en bloed, ons fchuld voldoet:
Zijn vleefch en bloed, tot fpijs en dtank, na wenfch,
Om te beyryen den verlooren menfeh.
Gy hebt ons, Heer, gebaent de wegen,
Waer onze zielen moeten gaen: Waer t eeuwig leven werd verkregen, |
||||||||
Z 4 N G - R y M E N. 4JS
Waer alle fond werd uyt-gedaen,
Door rechte Trou,. van waer berouw, Door rechte Trouw, en af-ftand van de fond, Werd onze ziel bevrijd van doodes wond. Stemme: Weet yar.imd beter faus.
WEI eer had ik by my, Godinne voorgenomen,
Te roepen u voor 't recht, daer Cypria gebied% Door d'over-fware ftraf, die my is opgekomen, En d'onverdiende pijn die my van u gefchied. 2. De ftralen uws gezicht die in den Hemel pronken»
Van 't hooge voorhooft wit, die hebben 't hert gewond, Dat zijn u oogjens, en ulodderlijke lonken, Die branden my het hert, ach! fchoone Rozemond.
3. Ik ben, door't aenzien, Lief, van u gebloofde wangen^
Ontfteken in de brand, in foete brand van min; V oogjens hebben my gekluyftert, en gevangen,
Vw lonkjens branden in mijn boefem, Aerdlch Godin. 4. Wanneer ik koom voor 't recht, zal dit de vrage wefe,
f en aenzien dat mijn luft uyt u haer oorfjarong nam, Die gy, te wreedelijk, houd tuffchen hoop, en vreeze,
En of de fchuld by my, oft eerft by u toe-quam. f. Indien men vonnis ftrijkc dat ik de fchuld moet dragen^
Ach l poezeligeNymph, dit zal mijn antwoord zijn; De oorfaek is mijn Lief, de fchuld is mijn behagen, Wat ftraffe dat haer luft laet komen over mijn. Stemme: Waer vlucht gy Nymphjen heen, &c.
XT 7 Ie heeft 'er meerder ru(i, Wat baet een Konings trom ?
W Die zijn gemoed,, voldoet, VVat heerfchappy„voogdy }
*n vvel vernoegings luft r Wat baet eengoude Kroon i
yft die door werelds macht, Zoo 't bene, ongeruft,
'fan begeert,, over- heen, Werdgeknaegt,, engeplaegt,
**a meerder hoogheyd tracht ? Van enverzade luft.
Srvarentheyd die leerd, Geenfchat, geen overvloed,
Rat overdatd,, niet baet, Geen Hooffche macht nocbt pracht^
^ 'e 't meeft heeft, 't meeft begeert 5 JEw gevenfio veel zoet,
Smeerder ruft by leeft, Als vvel 't vernoegen geeft,
'e zich voegt., wel vernoegt, hcndiege*n> dietevreén,
*» 't vveynig dat hy heeft. Geruft in kkynbeydhtft.
|
|||||
VU 4 Mn
|
|||||
MÏNNEÏ.IKE
|
||||||||||
MG
|
||||||||||
Stem: Als Phcebns reyft en &C.
OOverfchOon Godin,
Die mijn verliefde zin. Gevoed op \oete min, Wel eer verheugde ■, Wanneer de liefde my, Vyt tuft van foet gevry, Vocr-zey deleckerny, Van minne vreugde: Maer ik , vergeefs tot liefd genegen, Koft u met geengebeên bewegen. Wat heb ik menig nacht,
Met droeve minne klacht. Bekommert met gedacht, Om u tefrneken: "En met een droef geween, Mijn Lief, u floep betreen, Geoffert mijn gebeén, Om utefpreken: Maer koft u hert tot min niet buigt,
Het geen mim juthjes noch getuigt. Maer al mijn droef verdriet,
Koft u bewegen niet, Dies liefde my gcbred, Mijn dienft tefiaken: Oprechte liefden trouvv, Bevvefen aen Me-vrou, L-ieJullen mijne trouw, Ven eynd doen maken, (fin, In plaets van vveérliefd te verweT'
Vit liefde my de dood doenfterven. Vaer wel dan vvreede y.aegd,
Wiens hert mijn doodbehaegt, fnmy met pijnen ploegt, Om dat mijn zinnen, De fchoonheid van ujeugt, Begaeft met eer en deugd, I» liefdens z.oete vreugd, Die wilden minnen; Maer ik, die defen mop verliepen. Wil nu de dood voor 't leven kiejen. |
||||||||||
Jaer-Lied. Stem-.Si tanto gratiofa.
MEnfiet boe dat een wooning,
Óp't (ierlijkfi werd geciert in Princen Hove; E» hoe een Aerdjche Koning, Talleyfè pronkt van ondere tot bove-, 't Goud laken [(hoon,, blinkt in fijn Daer d'Hovelingen moeten, (Troon, Met grooter vvaerden,,HaerVrincen Dienftig groeten, (op der Aerden, Gods 'Z.00I7 gedaelt ter Aerden,
Niet in't Palleysdaergroote Princen vvoonen:
<Öft daer met grooter waerde,)ne»: ïAe is gewent een Koning eertetoo- Maer naekt.en bloot,in armoe groot, lsd'Opper Yrinsgebooren : Ach! hemels Koning .. die 't hutjen Hebt verhoren. (tot u woning, Y.aet ons ootmoedig buygen,
In alle dient! voor d'Opper God der Cod Vader ugetuygen, (Goden: De liefde van Gods Zoon,door lief ds geboden: (weeft, Den Heyl'gen Geeft , met vvienge-
Zijn Vader,Zoon te [amen: Die al de wonden,, gefprooten uyt Op hoer namen. (deJonden, O liefde ! vvaert om loven:
O liefde! wiens gelijk noyt isgevon- O liefde '■ hoe verfcheven, (den : Zijtgy geweeft en dat om onfe fon- Naekt in een Stal,, hier op dit Dal, O liefde! woud gy lijden,'finerten, Cm onfehertï„van fonds verdiende Te bevrijden. Lukzaltg Arrem leven:
lukfalig die.dic willig met»lijdë: E» willig haer begeven,(verblijde: T«* kleynkeyd.die in grootheid doet Vjonden fvvaer„in't nieuwe laer, O mcnfchen ! wild befnoeyen, Vernieuwt in deugden, Jan loet u Ziel met vreugde», In Liefd bloeyeo. |
||||||||||
Hoe
|
||||||||||
ZAM0-RÏMEN. 4f f
|
||||||||
Stemme: Amanlli mia bella.
AL mijn zuchjes, enklagten,
Al mijn verdriet enfmert, Al mijn gedachten.in 't minne vuur verfmachten, (gen.
Als ik u deur by nacht e koom beoo-
Op hope van medoogen-, (erven; En dat de min my voorfeidugunftte Daer ik's nachts om,daer ik's nachts cm, daer ik 's nachts om loop
fwerven.
II.
Zoet en vvreede Godinne, 't Is al vergeefs voor my, Op hoop van minne,u vvreede hert te vvinne;
't Is al vergeefs, op weder- min te 't Is dl vergeefs geloopen : (hopen, Vfoetheid min ik,u wreedheid wild niet ly en,
Te vergeep dan, te vergeefs dan, te vergeefs dan is 't vryen.
Lieve Sterren l wiensftralen.
Ik tot getuige neem, (dwalen; Hoe menigmalenjk in de nacht loop Enfla mijn ooge op 's Hemels blaeu, w'tens vonken,
Getuygen mijns lief slonken, (oogen, En/oete vvenkjes,gedreven uit baer Die mijn worde,die mijn werden, die mijn worden ontooen.
IV.
Dies mijn leven is fierven,
Ik leve fonder vreugd, {vverve,
N« dat ik derve, en niet en kan ver-
V lieve gunft die 'k dus langfocht tv
vvinne,
Door mijn getrouwe minne, En rechte liefde die ik u heb gedragë, hiaerkan u niet, maer kan u niet, maer kan. u niet behagen.
|
||||||||
BRVYLOFS-ZANG.
Stem: Salik noch langer met &c*
HOefdig is de foete minne.
Hoe faligliefdens lieve kracht; In hoer, die liefd met God beginne, Waerfo de minne werd volbracht, h 't lief en zoet., wat liefde doet, h''tliefen foet wat liefde Heft en mind
Geluckig die de liefd met God begint. Wenfchtyemandom geluk en fegë,
Om voorfpoed in de Echte ftaet; 't Is hier alleenig in gelegen. Dat hy in zijne liefde gaet, fca Godes wet , hem voorgezet, Na Godes viet beminne een voor al; Vat 'sGod.in God,êmenfchldaeris het al. II I.
Verliefde tvvee.door liefd verbande, Luk- wenfehing is mijn offerand-. Geluk ten Vïemel afgezonden, Gun God aen u, wiens milde hand, Al wat 'er leeft, zijn voedfelgeeft, /Il wat 'er leeft zijnfegentng ver- leend-, (vereent. Geluk , verliefde twee, door Itefd I V. Heft liefde, vvildgy vredig leve, Want vrede is het zoetflefoet, Dat d' Echte ftaet dê menfeh kan ge- t Is liefde die de vrede voed-, (ven, VVie vrede mind, moet zijngezint, ff ie vrede mind, moet zijngefint, dat hy
®e liefde Heft om dat ft vreedig zy. |
||||||||
Fff j B R V Y-
|
||||||||
4$£ MINNBJLIKE
BRVYLOFS-ZANG, B R VYLOFS-ZANG,
$ttm: Verheft« dkp gezacht. Stem: Die mind die lijd veel pijn.
GElijk\ «■" RoöV k>iop, T_T Oegroot is liefdcns macht j
De Kjjfltilijne drop, JL LHoe "wonder is de min , hof
Van koele morgen douw, epfomer-tijd vreemt is mins bedrijf j
geniet, Qes fchiet. Zoo groot is ïtefdcns fyaent J
Zich opent als de fondaer op fijn flraelt- Zoowonder u de min, datfehoon hoe
"Zoo is de zoete min, vee/'tkjihrijf,
,_Jen een verliefde zin > t-hyt [aldoor my„ oft mijne rijmeryt
<P' Zunfte xan c(» Maegd is als een Volkomen zijnverkjaert,
morgen dou, (de trouw, Ï-Vatverliefde minne baerd.
Die rechte liefde Voed,en haerdtuii lief- IVaer is 'er foeter zoet ?
O Bruyt! ó lieve Maegd, <_Als min met hefel ver feit,door "wetten
Gy die de kroone draegt, van de trouw ?
f^Als z>)nde Maegd enBruyd, door &ls min met licfdgevoed,
Hefdens foetewet, Die van een vrije Macgd maelg een
jMaer morgen Bruyt, en Vrouw, op 't enyrye Vrouw j
lieve Bruylofs bed. Die na dees dag,
O zode lieve min ! Geen meer gebruyken mach,
Wat hebt gy foetheyd in, Die vrye vryigheyd,
Wat baerd uw zoetheyd vreugd door Die de minne lufl ontzeyd.
•Wetten van de trouw, De tijd die heeft zij» tijd,
O trouw ! die door de min maeltt van T)e "winter flreng en fuur,defomcr lief
een Maegd een Vrouw. en zoet;
Otrouwl die zielen bind, Zoo is 't met een die vrijt,
O ziel ]die trouw'lijlt_mind, 't Is diltwils flreng enfuur.foo lang hy
O minne! die de tren in minne lufl vol- ^Als zij" ge /(lag, (vryen meet '3
doet, (flezoet. Verkrijgt een Bruyloft dag j
E« door de trougeniet mins alderzoet- Zoo trek}, 6 jonge Bruyd,
Hoe falig is de lufl, Hier Voor u een kering uyt,
Pie zulke minne blufl; Datgy u wille voegt,
Hoefaligis defieldicluflcnict wilvoc, NdtWillen van die geen ,dic gy tl over
t^tls daerfe na Gods Wei de foete min geeft j
Voldoen. "Z,ijn min met min vernoemt,
O twee! door liefden, een, En willig in de wet van minne lufl"'
Den Hemel« verleen, O lieve twee \ 0eer *
Datgy naer uwe wenfeh, doorplichte Leeft eenig, Heft de vree,
van de deugd, (tenmeugd. Waer minne vrede baerd,
\ hoogflefaligheid door min betr ach' Is s'een Hemel op deraerdt
|
||||
ïtmin; 4f»
Stem : Ballet Bronchorft.
|
|||||||||||
JB A K Gr-
Stem: AtnaritU raia bella. |
|||||||||||
ALderfchoonfle Goddinni, (leden,
Die Vknm niet en wijkt in jlaha En alle fchqonighedcn ; fójMie ? jVit kan'er foo veelfchoonigheid ver-
lk\feg, tvie[af't beginne, (drijven, Om mgedachten natuurs volmaek} bc- tsifte beeldcn,a[te beelden,afte bed- Met fchrijven. (den, Wil ik [preken van d'haaren,
Die opyvorengrondal ktullendbangi, En [pelen op u "(Dangen ; (de [naren, Zijn't niet terecht, mijn Engel!gou- Om Zielen mee te f aren ? (minde, O minne flrik\jeshergunt aen mijn be- Die mijn ficltje,die mijn[ieltje,die mijn Verbinden. \ (f&h Wdikjoanevan voH^jf J, (drijven,
O ft flerren die daer aen den Hemel Zo mach ik macr bejchijvé,(lonkjes, Mijns liefs geacht en hdderükf Die ik hou als ie pronkjes,(doen dale, Die Zo», o[t Macn , oft Sterren neer En de 'bloempjes,en de bloempjes,en de Beflralen. (bloempjes, Wil ik[chr'i\ven van klipjes,
Waer aen de "water-vlied, en [iiy der- Met [oete drifys komen ; (ftroomen, Ik heb geen meer te nemen als de tipjes, Van hoer korale lipjes, (jes vlogen, Waer op de Godedoen Neclar fhoomp- Die haer lipjes,die haer lipjes,die haer Se[procyen. (¥]", Dcfegaven, o [choone' (ven,
Heeft u op het volmacht natuur gege- Toionruhvan mijn leve; (beid toone, Ik die mijn dienk aen uvje fchoon- Om my daer mee te loone, (boeten, Moer gy en -wild mijn liefdens lu(l niet En mijn lyen , en mijn lyen, en mijn Yer[oetcn, (bcttt |
|||||||||||
PVyk der Vrouwen, (uwetijd;
Ontlooken bloem in 't fleur van Door'taenfchouwen, (ftrijd; Gevoelt mijn hert inwendig minne Vermits de vlam, Die uyt u oogjes quarn, To{ in mijn zinnen, pie roy van binnen, Geheel verwinnen, Zoo dat ik ben vervreemt, Door liefd , door lietd, die my mijn vryheyd neemt. Lieve nachjes, Waerom is -t dat gy my «een rulle Mijngedachjes, . (g»"d, Gy minnens voedfel niet benemen
'k Heb mijn luft, (fcuiid; Inplaetfe van de ruft.
Te leggen male,
Voor'rflapen.dwale,
Om-t achter hale,
In mijn verliefd verftand, _
Waer door.waer door.in my de min-
ne brand. Eer den Hemel, Het morgen rood op bofch en velden
Met oewemel, (fpreyd.
Van foete winden felfs de Veld-goon
Koomikgaen, (vleyd:
Doordichte lommerblaen,
Daer mv een lachje,
Van't bloofend dagje.
Vertoond een krachje,
Dat in mijn zieltje gaet, __
Enleyd.enfeyd , gy rijt mijn dage-
Mijn behagen, (raed. Scheo ik in het ontluykenyan het
Dat'by vlagen, ^'r0^'
Een dageraed vertoond uytu geficht;
Dit doet mijn,
In liefd verwonnen zijnj
Dit voed mijn leven,
Het geen gedreven,
Werd om te geven _ Mijn hert, mijn zielen zin, __ (dm.
In dienft, in dienft , van u mijn afga-
|
|||||||||||
Ach!
|
|||||||||||
46* MIMMBtlKK
|
||||
Stemme: Fortuyn eylaes l bedroeft.
ACh! liefdelooze Maegd, wiens geeft te flapen ftrekEe
Nu dat de bruyne nacht het Aerdrijk overdekt j Nu 'tpluymig bed, gefpreed, zijn Iufvrou wil ontfaên,, Kom ik hier voor u deur, en voor u venfter ftaen. V minnelooze Ziel, gevoelt geen Liefdens brand j
De ftraeltjes die de Maen fchiet op u Ledikant, Getuigen my, eylaes! u geesje zonder luft, V hertje fond er min, mijn Zieltje zonder ruft.
O ruftelooze Ziel! ó Ziel vol zoete min! Hoe jookt, en haekt gy na de gunft van die Godin j
Die leyder, die Godin, die zonder minne leeft,
Die 't lichaem, 't bed alleen, en niet haer Minnaer geeft»
Het tintelende licht van d'held're Mane-fchijn,
Bewijft hoe gunftig zy my wil in 't minne zijn j Ik zie, maer meld doch niet, ach Venus! wat ik doe; Daer zijgt zy neer in 't Bed, en dekt haer Borsjes toe. Daer zie 'k haer borsjes aen, die lieflijk zijn en rond,
Daer zie ik, wat noch meer ? haer rood korale mond, Die zie ik door een (pleet, van het geborften glas, Ach! dat ik deze nacht by haer gebannen was, Maer 't derven doet mijn hert nu wenfchen om de dood,
Oft met een bly onthael te ruften in u fchoot; V fchoot die al mijn vreugd beflooten heeft, Iufvrou
Indien ik mocht, denkt vry hoe garen dat ik zou. Stem : Si vous ne voulez me. Daer liefde van natuur,
Z_ ,,'«•., Zich vind omhelft in lieve narmen,
Oo veele foetheyd kan een By, o m fich te verwarmen.
Niet nvt de foetfte bloempjes ïn het minne vuur.
Als gy fult getuygen, (fuygen, En daer de graegtvan minne luft,
., ,Z°«eminnery ; Tot dus lang niet gepleegt, nu word
Als heide fal mins lusjes voen, gebluft,
Ën echte liefd de minnens offer doen, ^Is eerelijk én vry,
Gedrukt aen lipj es rood, ln millnens leckerny.
In Maegdelijke fchoot. _ .... HeerBruydeeom en Bruyd,
Daer fuyverheyd door echte wet, Nu (al u Venus Roosjes brengen,
Geheyligt aen het echte trouwen, Cierlijk door-mengen,
•t Zuy ver fal behouwen, Met een „eur,> kruyd,
Reynenonbefmet: Om datteftroyeh ophet Bed,
En daer twee Liefjens, door de mm, Bruydegom.en Bruyd; u tot een Wet,
In liefde fullen fijn van eene fin, pat u^,e mjnnery,
Gelief-kooftengevleyd, Vol geur van deugden fj«
Vannunnensfoetigheyd. .
|
||||
2 A N G = R ¥ M S Mi 4S5
|
||||||
LIEFDEN S-STRYD,
Stem: Voert-uvèl Scepters, fijV.
Hier koom ik voor n deur, Goddin,door hoop gedreven,
Nu dat de ftille nacht de bruyne Aerd bedekt j Nu dat een yeder zich tot ruften gaet begeven, Begeef ik my ter plaets daer my u fchoonheyd trekt. Waektop.Goddin, waektop, ey.'ftaektufluym'ngflapénj
Ontfluytde Hemelen, daer u oogjes binnen zijn j V oogjes, die, eylaes! tot quelling zijn gefchapen, Gefchapen tot verdriet, voor niemant, dan voor mijn. Waer meê heb ik verdiend de ftraf heyd en de plagen,,
Die ik, Goddin, door u af-keerigheyd geniet ? Hoe laftig valt het mijn, dat gy na u behagen, Een Pijl van ftraf heyd in mijn teere boezem fchieti Doet op, lufvrouw, doet op, de vénfters van u oogen j
Goddin, ey ! kijkt eens uyt, ziet wie hier buyten ftaet, Ontfonkt u koele bprft dan gantfch door geen medoogen^ Dat ik dus eenig hier ga dooien achter ftraet ? Ga waren voor u deur met klachtige gebeden,
Waer ik de fteenen mee bewege tot geween.; - Die fprakeloos, eylaes! geruygen de droefheden, Die ik om uwen't wil tot dus lang heb geleên. Hoe menigmael, Goddin, heb ikwel voor genomen»
*Te knielen voor de Godheyd van u oogens glans ; Maer ach! zoo dra ik zie een ander by u komen, Zoo gaen ik deur, en denk; hier is voor my geen kans. Hoe menig reys zien ik u lieffelijk lief koozen,
Als ik verby u deur by avond, Lief, kom gaen j Het bloed ftijgt my na't hooft, en doet my fchaemrood bloo- Als ik u zien omhelft, vaek by een ander ftaen. (zen, Zoo gaen ik hopeloos mijn ongeluk beweenen,
Alwaer 't vertrouwen my, door reen, te yteden fteld j Dat u God, ó Goddin.' wil waerdiger verieenen, Tot meerder, droef heyd van my al te droeve Held* |
||||||
Heeft
|
||||||
4«ï MlNNELYKÊ
|
|||||||
Stem : Vlied hein dfoeve zu^jei.
HEeft de liefde wetten,
Waerom zoud ik dan mijn Lief, mijn Amarillis niet be- Èri mijn zinnen zetten; (minnen ? Op de keurigft, en de fchoonfte fchoori van al de Herderin-
't V rundelij k wezen van Amarillis Heelt my mijn hert, (nen ? Ovetfchoone Meyt,, Mijn Zieltje leyd, In liefdens zoete fmerr. Ëten,/drinken,flapen,
Niet en is 'er dat mijn hert kan eenig rnft oft lufte geven; Ik en heb mijn Schapen, (niet gedreven, 's Morgens voor den opgang van de Zon, ten Bofchwaerd
Öft mijn gedachten die leggen en malen in minnery, Hoe ik na mijn wil,, Mijn Amaril, V gunft beft trek tot my. Oft wat ik zal maken,
Waer door dat ik va_o mijn Lief mijn Amarillis s5al genieten, Dat haer rooze kaken, (drieten j Door een kusjen doen verzachten minne-quelling Liefds ver-
Ach .' ach mijn Amarillis, mijn Engel, wat lijd ik pijn, Dat ik niet en mach,, Van dag tot dag, By Amarillis zijn. Ach.'deteereboompjes, (gen ;
Die haer topjes door de wind mét Zoet gewemel neder buy-
Al dewaterftroompjes, Die hier vlieten, zullen aen mijn Amarillis wel getuygen j
Van al de zugjes, en droevige traentjes die ik door min, Hier ten offer doe,, En zendze toe, Mijn Lief, mijn Herdérïri. Schoone Herderinne! (gen ?
Mocht ik met mijn zuchjes eens u teeder hertje doen bewe»
Mocht 'er voor mijn minne, Zoo veel zoetigheyd eenmael van Amarillis zijn verkregen j-
Dat ik haer lipjes, haer kaekjes, haer borsjes , kreeg na mijn Hemel! wat een vreugd,, Zou dan mijn jeugd, (wil? Gefchién van Amaril,
|
|||||||
IW&»
|
|||||||
I
|
|||||||
Z A N G - R Y M B N; ««$
Stem : Amarilli mia bella.
ROzatnohda mijn waerde,
O zieltje van mijn zieJ.' mijn tweede leven, 'k Wil u mijn zieltje geven j Ach! ach ik fmelt in bracke tfanéns vlieten, Mits ik niet mach genieten, Mijn grage lusjes, die rijp zijn jn 't verlangen* Om te kuffen, om te kullen, om te kullen, Vw waneen. ,11.
Ey'. mijn fchoone kan 't Wezen, •
Dat gy mijn iusjes mengt die vreugd onthouwen. Zeg wreedfte aller vrouwen ? Noem ik haer wreed ? ö neen! het is vergiffen, De liefde doet mijn miffen, Alle mijn zïnnen,zoo dat ik dool in 't fpreken, Ach ! mijri hertjen, ach! mijn hertjen, ach! mijn hertjtti, Moet breken. III.
Mijn beminde! ik fterve,
Oy me! mijn zieltje wil van 't lichaem fcheye; 't Is langer niet te peye, 't Vertrouwt geen meer op hoop zoo vaek gelogen,
In liefde mijn bedrogen; Ey ! gund my "t leven, en laet my Lief niet fterven,
Maer een kusjen, maer een kusjen, maer een kusjen» Verwerven. I V.
Kan een kusjen my 't leven,
Behouden doen, mijn Lief ? zoo gund mijn kusjes, Tot leven van mijn lusjes ; Ach! wilje niet dat ik die gnnft verwerve, Zoo moet mijn liefde fterven; Ach! al te wreede, hoe zou u hertje kunnen, My mijn leven.-my mijn leven, my mijn leveu, Mifgunnen, |
||||
MINNE
|
L 2 K E
Stem: Verheft u diep gezucht. Wc^I heb il^menig nacht,
In 't minnen door gebracht, Wat heb i^ menigmael mijn lufvroWW aengebeen ,
Dochlmijn belooning "Was,in t eerfl,een firajfe neen. Maer als il{ voor haer deur, In zuchten engetreur, Op hope vangena, om "weer-liefd heb gevri/t,
Heb ikhaer -wreede hert verwonnen met der tijd. Zoo dat allengsjens zy, Haergunft vergunde my, En alle vryigheyd verleenden aen mijn min,
ILoo dat i/^ in de liefd verviel met ziel en zin. Zy, die zoo menigmael, Haer lipjes als korael • Zy , die zoo menigmael haer lieffclijke mond,
Tot kusjes aen de mijn,uyt liefden heeft gejont. Zy, die van dag tot dag, My by haer zitten zag', Die deed. my al het geen dat m'mnt toa* nen ken-,
Maer il^bevond in teynd daïilihf drogen ben. De min had my verraft, lil meenden il^g'ng vaft i Maer op het onverz'enji de minne tny bedroog,
Degunfl die '\ eertijds had, my na* derhand omvloog. |
||||||||||
4«4
|
|||||||||||
Stem : Vlied heen droeve, Sec.
Lieve Veld-Goddinne,
Die het lult, u koel gemoed. De fóete liefde te onthouwen i Mijn oprechte minne, In ftantvafte liefd gevoed, Ontfegt gy fchöori, doch wreedft det Vrouwen :
Waer toè is ïchoonheit aen u gege- Is "torndat mijn, (ven i Vanuwfchoönheyd fouw,
O wreede Vrouw! Gefchieden defe pijn. i i. fijne, ftraffe, plage, Doet uw wreedheyd, my. Godin! Alleen om uwe (choonheyd lijen: Mits ik liefde dragé, Gy verbod doet aen mijn min, En dat ik ftaken (al mijn vrijen : Gy kunt het minne my niet beletten; Hoewel verbien: Schoon u koel gemoed, Geen Liefde voed, Zult gy my lievend fien. iii. Liefde fal vertrouwen, Dat uw getrouwigheyd in min, V tot het minnen fal bewegen: Liefd fal hoop behouwen, Dat u wederliefd. Godin ! Door liefde noch hl fijn verkregen: Dies ik my keere langs d'Amftel- ftroomen, Na 't Diemer-meer : Daer ik 't lieve licht, Van u geficht, Genoten heb wel eet. i v. Groene Elfen bocmen, Daer wel eer mijn liefde bleek, Tot welluft van mijn Veld-Goddinne: Daer de Diemer ftroomen, Geen meer vlieten, maer een beek, Van tranen , tot getuig mijns minne .- Om dat u Telgj es bladerloos dorren, Stort ik getraen: Opdat gy,Me Vrouw, Door trane douw, Mijn liefde foud veritaen,
|
|||||||||||
tuf'.
|
|||||||||||
nNCaT HEK'
|
|||||
Stem : Als Daphne (Coverfchoene, CTf.
IVfff ou! waerom is 'r dat gy vlied,
Onwaerdig mijn dienften mijn gunften verfmaed ? En vlucht als gy my komen ziet, Gelijk als een Schaep dat de Wolf na gaetj Loop niét, loop niet, hoor my eensfpreken, Want gy zijt daer door in 't minft niet verkort $• Zegt my de reden, oft doet my een teken, Wat dat my let, oft wat dat my fchort, Ben ik te flecht voor u, Weeft doch daerom niet fchuw, Maer zegt uw meening rond uyt aen mijn, Wat letfel, wat hinder, Wat dat 'er mach zijn* Voorwacr gy maekt het al t'ondieft,
Ik min noch al koeltjes, dies zijt niet te bang j Ik ben zoo zeer noch niet verheft, Schoon dat ik van u al geen weerliefd ontfang 3 Het en zal my in 't minfte niet deeren, Of je jou trots en weygerig houd; 't Raekt my niet aen mijn kouwe kleerenr, Koele liefden is haeft verkout j Alzinjevry wat rijk, En meer als mijns gelijk, Daerom en benjet noch niet alleen j En vvilje niet minnen, ey .' lieve loop beené Wat geef ik om jou geit en goed,
Om alle jou rijkdom, jou gaven en fchat 3 Alvvaer ik maer een kalen bloed, En dat ik niet meer als vijf zinnen en had j t Waer genoeg voof alle jou duyten; Zijnje wat rijk, dat is het Ook al; Wie jou beziet die moet befluyten, Dorft ik bet zeggen, als datje bent mal j InTnalheyd uyt-gebroed, In malheyd op-gevoed, Dit is de tijtel waer mee gy bromt, ï Is mal, al wat dat 'er van malle luy komt. falr^en die hinken,, Eyeren die /linken., Vrouwen Aktkinkffi,
*Z*jn dwaze \inmp „Deze te bemmnen. * Ggg
|
|||||
4«S M I fo K È 1 I R È
|
|||||||
Stem: De Mey,de Mey, koelde.
MYw hertje brand van foete mim
Door innerlijke hette ; lyich ! mocht ik na mijn hert en fmt Mijn trouwe liefde zette ? laflond het vryen my zoo vry,
Zoo vry gelijk de knapen j Mijn Herder foUW baeft aen mijn zy j „Oft in mijn narmen flapcn. De fchaemtc fielt tcjhiklen Wrtj
t^ien teere Maegde zinnen ; O minne ! die een Maegd belet ^ Dat zy niet mach beminnen. Beminnen wel maer eerder mét,
iAIs zy bemind [al wezen } O zoele min l wat is 't verdriet, erfs mm de fchacmt moet vreezen ? Wat is t een quelling vooreen
En innerlijk befwaren j (Maegd, Dat zy een vry er liefde draegt, Én macht niet openbaren. Perfwijgtfydan haer minne brand t
Zy moet totafch verteeren j En <90 zy kjaegt het is haer feband, De Vryer te begeeren, 't Zy hoe men 't mach 't is beyae
quaed, Doch! 't alderbefl van allen, Is, Jat een Vry fier niet en laet, liet hert op Vrycrs vallen. En niet en mind voor dat zy Wor J,-
Tot minnen eer ft ver koor en: Zoo doet de min haer niet te kort, Noch d'eer word niet verlooreru |
|||||||
Stem : Gy lodderlijke Nymphje.
V^An waer komt Phyllis die .oog'
dy, Dat zy mach hecrfchen over myi Wie ktfthacr macht gegeven, . Dat zy my dwingt te leven ? Te leven na hoer "wil en zin,
Die heerfchappy gaf haer de min$ De min heeft dat vermogen, Gegeven oen hoer oogen. Haer oogjes hebben fo veelkracht,
Haer lieve lontjes zulke macht, Dat ik\ mijn heek leven , Aen haer moet overgeven. De pijltjes die Cupido jWiet,
Mn quetzen zoo het herte niet, cjils Wel die lieve flralen, Die uyt haer oogjes dalen» Geen Zonne Ihael zoo heet van
fchijn, "tAls "wel hoer lieve oogjehs zijn j \2-tg oogjes die van b'mne, 'iWy branden doen in 't minne. 't Is Vems die ik\ Phillis biet;
Want Phillis heeft die krachten niet, Dat zy my door haer oogen, tieeft ziel en hert ontoogen. Dat vermogen „ hebben oogen,
Dat zy finnen,» kunnen winnen, Dat zy herten„kunnen fmerten, En gedachten,,doen verkrachte, Dat zy't Ieven„qnelling geven. En kunnen wederom al'tvoor- verhaelde lijen,
Perfoeten met een wenk, en met «en lonk verblijen. |
|||||||
&
|
|||||||
2 ft i» g;& t ü b 6;
|
|||||||||||||
457
|
|||||||||||||
S*«« : Engelfche Klokkedans. Geveynfde- Minne-vruchten.
|
|||||||||||||
IK ben gedvvóhgeA,
Door Koet e min, te voeren liefdeïiï , fi"jd:
Ach! Ventis longen > ■ Maekt doch mijn xin, die fitte foet- heyd quqt 5
Ikly, ik ftry inltefdehs ongemugt, Mijnlijènis tüijh vreugd] Door fchoonheyd van uw leugt^ Die gy in uw Ziele draegti Ly en ftry ik fchoont Maegd, bm u die 't al vermengt. I I.
j Tvvee vyandinnè, , Van groote kracht , beJlrijHe» Bj voor eerft j
De ten is minne,. Wiensfoete machtifnj ploegt óp 't aldetqeerfl; (my queld,
hm vonk, een lonk, de tweed is' dié
Door minnelijk geweldi Hach viel ik niy ontfteli, Door de pijltjes waer meeg"jt Voerd u lieve heerfchappy, Die my mijn hert beknelt, I II. , Dat zijn uv'v oogjes, (vlucht, Vviens lonkjts gy , als pijltjes in dé Door minne-boogjes, {vrucht; Vytfchiet opmy, met vruchtelooze
Gy raekt, én maèkt my uvvejlaef, Gy voed en vveygert min, (Godin j Dses/lrijd ik met mi]n Mn j Vrees zeyd neen, de hoop zeydja, hief de Uefd op u gena, Qeugdlievende Godin. De vyand die my pUegt,
Is af-keer van een Maegc; Die troüwheyd.hefd en minst, ï^öch hopen te yerwiöB?» |
|||||||||||||
Stem: Ik ly in 't hert pijn, &c.
OM/» ! hoe treurig kan zich
Een Mtnnaer dragen j [yctek, Hoe droevig klagen, titu hy nocht lufi notht geen yer- M'aer droevig knagen, (maek; t*ijd door lief ds plagen;
Hoefeer hy vv'eend,, niet mèend, Zijn droevig ftrijen-, Schoon hy droevig treurden fep/t, 't Is alles maef gevejnft, t>oorfchijn van lijen, . O tong die in den Mtnnaer klaegts Vat hy van binhen, Door brand dier minnen, Verlieft is óp een lönge Maegd $ Wiensfvvaike tinnen, Licht zijn tè Winnen» " ' " •
Maerals de mond,, de grond, Van haergepeynzen, , Door zijn ontrouvvheyd heeft ver.r
Wil hy hoer liefde niet, ([piet, Gerooft door 't veynzëh. Wat ieeld die valfche minne
Als droeve vruchten, (dóchi Van Maegde zuchten ?
O min! wiens valfche jd en bedrog. Men noyt beduchten, Als door het vluchten; Wiens min gelooft,, berooft, Het Maegdeti hef te, , Vat in al te droeven pijn j In plaéts'van vrolijk Zijni Troeft liefdensfmerte. Wat kan 'er meer verdriet oftpijnj
War kan'er grooterquellingiijn, Als dat men door geveynlHe Min, In fthijn van een oprechten (in, 'c Sy hier oft daer de vtijer FpeeM„ Een jonge Maegd héthertc fteeld; Wat is 'er, zeg ik meer verdriet, Als z Y dan wil, uvaer hy ha';r nk(j |
|||||||||||||
6fg
|
|||||||||||||
Ach?
|
|||||||||||||
r
|
|||||
468 M ï N N E t I-R B-
Dianaès 'JMinne-xmhten, over 't verlies
van boer kuyfchqd. Stemme: Arfc blinde Bengel.
ACh! bracke regen,, droeve tranens vliet,
Mocht gy bewegen,, d'oorzaek van 't verdriet, Hem , die na zijn gefwoore trouwe, op Eed, nocht eere paft, Maer fmoort mijn hertjen onder deze laft. Hoekund gy vluchten,,trouweloos van mijn ?
Daer duyzend zuchten,, als getuygen zijn j Dat ik op Eed vari trouwe liefde, u mins gebruyk toe liet, O valfche minne! wat teeldgy verdriet. Van luft beftreden,, van de min verheett,
Zijn deze leden,, dooreen Prins onteert; Mijn Maegdè-bloempjéis verwellikt,befoetelt mijne fchoot} O Princen minne! gy brocht my in nood. O minne-lusjes! door mijn wil geboet,
Had ik met kusjes,, nimmer u gevoed, En Princen geylheyd niet geledenjfoo waer ik vry v an fmert, Daer nu de minne pijnigt ziel, en hert. • O droeve zinne' als gy overdenkt, Hoe dat de minne,, eer en kuyfcheyd krenkt: Zoo fmclt mijn jonger hert tot tranen,en fchaemte doet ver- Dat ik te los zijn luft heb toe-geftaen. (maen, Hoe koft iklijen,, dat een geyle hand,
My quam bedrijen,, op mijn Ledekant ? Hoe koft ik zo veel vlyheyd gunnen,hem die mijn kuysheyd O minne! minne gy brocht my ten val. (flal ? Ach! wilje vluchten,, door de diepe Zee?
Hoor na mijn zuchten,, voer mijn hertje meê; Ey fuchjes.' wilt hem achter halen, ó winden,drijftze na, Tuygt dat met tranen ik beween mijn fcha. VViUriHin-voer tfouvve» giet, daer teeldhaer zoetheid fmert 5
lAaergaét de trouw voor min, zoo teeld zy -wei-behagen ; Als min genoten is, raekt trouvvheyd uyt het hert,
Poet alles óp zijn tijd, vvimt min voor trouvv bmdplage». Als !
|
|||||
2 A N G • R ï M E N. 469
|
|||||||
Stem: BalletBronchorft.
Lieve nachjes!
Gy die getuige van mijn trouwe minne iijt; Mijn gedacbjes, Mijn zieUmijn hert, mijn zmriëftjn, u toegewijt;
Acb ! hoe vaek, Zoekt liefde lief ds vermaekt Metzieïenzinne, O aerdfcb Godinne, Op 'tjóetfte minne. Te voeden in de nacht, - Met liefd, met liefd, met liefde mijn
gedacht. Als de Reye, De nacht-Godin Diana, met et» Hemels ftoet,
Doet geleye* Ter plaets, daer haer Aurora met goe morgen groet;
Doet gy mijn, Voor dag en Zonne-fchijn, Vyt liefde komen, Aen d'Afjlelftroomen , Wiens Linde-boomen, JE» boog-getofite blaên, Mijn klagt, rnijn klagt.mijn klagtm hooren aen. Groene linde, Gy die mijn minne-klaghfes als een Echo meld,
Aen-'t geminde, VVanneer gy uwe takjes,naer hae* venjler helt,
En gevoeld, een liefilijke koelt, Mijnfinnenjuygen, V takjes buygen, Qmtegetuygen, Mijn minne aen die geen, Vliensfiel, wiens fieltvan myvverd «engebtfa. |
|||||||
S/e#j:Poïiphemus aea de Strande.
ALj Philander, in bet minnen,
Al zijn zinnen, W ad op Tbtllis aengeleyd; Heeft zy hem gevoed in 't boopen, Lang doen hopen,
En noch efter afgeseyd. Zy, na lang-gepleegde lusjes,
. Van zijn kusjes,
Zeyd Philander! 'k ben u Bruyd; Hy, ten hoogften van 'tverblijen, • Valt in lijenr ...... Want zijn Pbi/lisfibeyt 'er uyt.
11 r.
Dies fhilander vele dagen,
Slijt in klagen, Spreekt noch eens zijnVhillis ten ; "Shillis, feyd hy, zijn u zinnen, Zoo in 't minnen,
Dat gy my dut afkundflaen ? I v-
Waer toe hebt gy my voor dezen,
Gmft bewezen f
Zoo veel vryigheyd verleend ? My, op mijn verfoek van trouwen, Aen gehouwen,
Daergy 't niet en hebt gemeent ? Doch! ik fpeur aen defe treken,
My gebleken, Hat u hooger mach gefchien , Oftten min(len, dat u zinnen, In het minnen,
■Na een hooger willen zien. V I. Hebt gy daer mee nugequeten,- V geweten, Zoo hebt gy my ook voldaen ■, E» ik zal op u begeer en, Vanukeeren,
Vaer VVel Vkillis'. ik z,a.lg»em. |
|||||||
Ggg l G#4
|
|||||||
l I K E
Stemme: O Kerfoacht.
OHerdex die met inve Reyè,
Door bos en bergegaet vermcye, Dacrgy u leven vrolijkjlijt; En daer gy met verliefde zinnen, In zang in fpel in zoete minnen, Vw lieve Hcrder'mne vrijt, I I. O hoegeluck'ig K'jtgy luyden, Die in de bloempjes, en de Icruyden, Vvo onbenijde liefde pleegt': t^il voaer gy met verliefde lusjes, In vryery van z»ete kusjes, Een Maegden hert tot min beyeecgt. I II. Gaetgy door lommer,en door hoornen, E» rufluen koele "water flroomcn, Gy vind oft hier, ofidaer u lufl j Gezeten onder groene linden, tsilTvaer datgy met u beminden^ Gedoken in de roos)es ru(l, I V.
Hoe zoet u't zoo te mogen minne ,
Hoe zoet de zoete Herderinne, Te kuffen in de rooze blaen ; Te vryen onder groene (J>ruytjes, Va>> Rgozelacren zoete kruidjes, D*ergy liefds lusjes moogt Verzoen. |
||||||
4^p M t N N E
Stem! Gy lodderlijlce NymphjeS.
GElij\den menfch van aenbegin ,
Gefchapenif tot zoete min j Zoo is de min van noodt. Ui» menfch ytrleent Van Gode. II. Vannaode, mits zy teeld en baera\, Het menfehélijk geflacht op aerd j Dies is in 't minne-plegen, Ook zaligheyd velegen. III. De min die U een noodig ding. Want zonder min,den menfch verging: Wbitysen de minne deryen, De yeereld mof} wrflerven, I V.
Sn yxa de zaligheyd oen gaet,
Door zoete min in d'Echte-flaet: T)c min, van God gegeven, Strekt tot een zalig leven, Wanneer de minne in het hert,
Door luflcn niet mijhruykt en "Kerd, In eyerloop yan zinnen, Mter als het zijn te minnen. v !•
Dies Xt'md de min door d'Echte
trourw, On-echte mm haerd druk en rou j Dé echte min haerd deugde, P/f minne voed met vreugde. |
||||||
Ö l'ufdeX
|
||||||
Z A N G - :
VRYAC E-L I E D,
Van de Koningirme Cec\\is,aen den
Herder Floriaeo. StemSpotyd vluchtig vlugge g^c-
Ctcï./^Ktiefdetvviens vermogen,
\.jDoetmy keurig kieken; O keur '. gevoed door d'oogev, Gy doet my verliepen, lAijnTrom „enKroon,ja''t Hof,, V Vilikgaen verzake ; (vol lof, Ach l tloriaen,, liefd pord my aen, heb l ¥ lor iaën ik hake, Konings fchat u deel te make. Flori. Hoe, Hooffche Koninginne, Dat gy 't Herders leve, Zoud, boven 't Hof, bemime, Goude Kroon begeve i Mijn/laet,, volfmaet, Oprecht,, maerfieebt, Hf et geacht op Aerde; (kroon, Daer 't Hof en troon.,, de Konings Daer 't Hof en troon vol vvaerde, Zijn te Eel mijn/loet t'-aenvaerde, Cecil. Hoe Edel deze fchijtien, Kunnen zy wel geven, Het geen men weet te vijnen, \n een Herders leven? Dat 's lufi,, volruH, daer min,, na Tloriaen moet minne. (siw, Flori. Cecilia,, ziet boe ikfla,
Cecilia mijn zinne, Vallen op ü Koninginne. Cecil. Vaervveldan Hooffche fia- tyet ii veynzend vleye j (ten. Ik wil het Hof verlat en,
E» de Schaepjens vveye, In ruil,, met lufi j ^k hou,, door tróu, My aen 't Meyngebonden, • f-oo haeïl de mm,, mijn ziehen zin, £00 haefi de min my wonden, tyeft in't kleyn't hert ruft gewaden'. |
|||||||
Stemme:
Amarilli mia bella.' ROfamonde mijn beminde,
Die minne-pijltjes voert 'm mvè oogjes, tsAls zijnde mmne-boogjes j V aeflemsgeur, als Iteffelijkf tjwkJ^ Doet my verkoeling v'mde, ^Als my de minne, door 'traken va» ü handen,
Rofamondi, Rgftmondi, Rofamondi^ Doet branden. tsils ik, dan kan genaken,
y Hemd zoete mond, zoo k^n ik\ voi* len,
Mijn heelt brand verkoelen j lyich! als ik,macb aen »w« Rooze ^t»
ken,
En zoete lipjes raken, "Z,d ik mijn minne, in 't zoete Netlaï Rofamondi, Rofamondi, Rofamondit
Getuygen. 't Zoet omhelzen der normen,
\n avond-uurtjes op hun zoetfle groei yen,
Doet ziel in liefde bloeyen: i^ihzich 't geliefde , beWiegen loet door karmen, »
Om over liefd t erbarmen,
Laet dat w'jn liefde, door msc liefd tt keuren :
Rofamondi, Rofamondi, Roftmondi, Gebeuren, f»
|
|||||||
G g g 4 OVOcdm
|
|||||||
MINNELYKE
|
|||||||||
47*
|
|||||||||
Stemme: Cefte Cruelle.
ALs ik, ifchoonfte aller Vrouwe,
In't midden van de nare nacht, De Sterren en de Maen aenjehouwe, Zoo fpeeld de min in mijn gedacht ; Liefd doet my blijken, Dat ufoet gedicht, Is te gelijken, 'By de glans enfehicht, Van 't helder Jlerren licht. I I
7.00 ik de dag-Godin belonke,
Wanneer fy uit haer kamer treed; En Aerd en Hemd dott bepronken, Met glans van'tZonne-licbt bekUed; in met haer bloofen, Speeldop blader groen, Zien ik de Roofen, "Lulke bloesjes voên. Gelijk u kaekjens doen. III. D* oorfaek van mijn trouwe min-
h fchoonheyd die natuur ugaf, (ne, Maer fchoonheid queld mijn jonge ftnne,
Mits gy oen my u toond teftraf; Kanftrafheid woonen, lnfoo lieven Vrmw i Zoo fal ik toonen, , Mijn oprechte trouw, En (mooren in mijn rouw. I v
Ik fal het eyndt van mijn dagen,
Verwachten in een diep gezucht, De minne God ten Offer dragen, Eë hert met trouwe liefd bevrucht; hief ik fal ft'erven. Een verliefde dood, Laet my verwerven, Dat ik in ufchoot,.. De ziel yan't lijf ontbloot. ... |
|||||||||
Stemme: Cefte Crnelle.
OVoedfiereffe van mijn minne,
O Afgoddinne van mijn hert\ Voogdes van mijn verliefde zinne, Aen wie» mijn zielgeoffert werd; lAijn luft mijn leven, Al mijn aerdfche vreugd, 'Héb ik begeven, liu gy uwe jeugt, My niet vergunnen meugt. Gy vvild en meugt gee liefde dra-
ik min u Lief en gy mind mijn; (gen, la, 't is u vreugd tn welbehagen, Als ik, ds ik by u mach zijn ; Ach ! blinde bengel, iHVat is dit eenjmert, Dat my mijn Engel, JKu ontnomen werd, h ch\ ach', hoe treurd mijn hert. I 1 (- Mijn lief mijn troeft mijn welbe-
minde, Dat ik u by-zijn derven moet. Dat dqen u ouders, en u vrinde, Dies fal ik mét mijn laeuwe bloed, "En diepe wonde. Die de min my gaf, Mijn Rótamondè, Dalen na mijn graf. Mijn minne tot eenftraf. I V. Om dat mijn liefde te hoovmdig,
K* uwe vveêr-liefd heeft getracht; En%ooger focht, als ik ben waerdig, Vaer wel mijn Lief,met defe klagt; Vaer wel mijn waerde, Openduwefchoot ; Inplaets van oer de, Vult met Kootjes rood, Vflaef, door liefd gedood. |
|||||||||
Ha
|
|||||||||
ZA NG-R Y M E M.
|
||||||||
4?ï
|
||||||||
Stemme: Periofta.
HA vyandin! die luft in 't moorden fchept;
Met pijnen wreed te martelen mijn hert; Is 't, ó Goddin! dat gy daer luft in hebt, Zoo fpruyt uw vreugd uyt mijn bedroefde fmert 5 Ik offer op de tranen, die 't gemoet, Gelijk een droom door d'oogen vlieten doet. I I.
Ik biggel uyt een bracke tranens vliet,
Mijn hert gepijnt, beklaegt u ftraf heyd wreed j O Moorderes! is u vreugd mijn verdriet ? Zoo wenfch ik dat gy my doet zoo veel leed, Als gy wel kund j om dat u wreed e hert, Door mijn verdriet in vreugd verzadigt werd, II I. Is pijn u vreugd, zoo ben ik oorfaek dan,
Dat u ftraf-Jievend hert luft boet na wenfch; En dat u wraek haer luften krijgen kan, Dat maekr, Goddin, my een ellendig menfch j. Het vald my fwaer, dat mijn begonnen min, Weer min verfocht aen fuik een Moorderïn. I V.
Hoe! noem ik u Moord'res, mijn Afgodin?
Die dikmaels zaegt de dienften van u (kef j IVlifdoen ik yets ? verfchoont my door de min, Slaet niet het oog op overvloed van haef; Beweegt doortrou in mijn oprecht gemoed, 't Geen om u min op-offert lijf, en bloed. V.
Ik acht geen fchat, als fchat van ware trou,
Wiens waerdigheyd het al te boven gaet; Dan doch zy werd van u verfmaed lufvrou, Gy kieft voor 't beft des Rijkdoms yd'le ftaet j En acht geen trou, hoetrou die is geftelt, Maer met de reft draegt liefde tot het geit. |
||||||||
Ggg f OgrOote
|
||||||||
t t I K B
Bruylofs-Zang,
Stemme: Tanneken.
ZVIlen wy dan nu niet eens wefê,
Vroyelijkenfoet,, vroyelijk en foet: Vroylijkheyd dip word geprefen. Dies men vroylijk wefeii moet j Detijtdie heeft fijn tijden, Pe tijd haer tijd behoeft: Weeft vrolijk rnet de blijden, Met droeve, zijtbedroeft .• Ey, drink nu eens «en roemer om,ey, drink nu eens een roemer om,
Van defe klsu-e wijn ,, van defe klare wijn :
Sullen wy de Bruyd ter eeren , niet een uurtjen vrolijk fijn.
Bruydegom Heer.den tijt (al naken, Patuherten fin„dat uherten fin, Sullen fwenimen met vermaken, In de lusjes van de min : Wy, door defe dingen, Sijn op 't hoogft verheugt, E n vroylijk met u fingen, Van bhjdfchap en van vteugdt: Wy drinken eens een roemer om,wy drinken eens een roemer om,
Een roemer fchoontjes uyt, een roe- mer fchoontjes uyt, Opde welvaert, en gefondheydvaa deBruydegomen Bruyt.
Bruydegom, wild het foo befchik- kea, (een Held,
Weert ü als een Held ,, weett u als.
Dat de Bruyt raekt aen twee Hikken, Eer men negen maenden tcld ; Opdatalfoou vrijen, Cp dat alfoouwmin Ten nutften komt te dijen, Tot eerlijk huy fgclin, Wy drinken eens een glaesjenom, wy drinken eens een glaesjenom, En fijn op-t hoogft verheugt,, en fijn op -r hoogft verheugt,
Daer mee wenfehen wy te fijnen, das gy u foo quijtco (Beugt.
|
||||||
474 H I H B :
Bruylofs-Zang.
Stemme : Sï tinto gratiofa.
O Grote kracht der mime,
O zoete brand Idaer liefde u YJjtgy den zielen zinne, {doet blaken, Een lieve "vreugd ? een aengenaem ver- maken j Cy queekf en voed, , door vleefch en IVellufligheyd en vreugde j (bloedj Doch! daer mins luflen, Op liefdens wette rufien, "Zijn zy deugde. Is min aen liefd gebonden,
Is liefd geneygt, door echt de min te Werd min by trau gevonden, (plegen^ Is liefd door trau, tot m\nne-!ufl gene- Qenegenlhcid,, zoo aengeleid, (gen ? Baad niet als lieve vreugde j Mits dien de minne, lAcn die verliefde zinne, Strekt tot deugde. Liefd mackt de minne hcilig^noeme;
Min zender liefd, flact goddeloos te De liefd maekt minne veylig, (me, Min zonder liefd, die is gelijk de bloe- Die afgefcheurd,, verdort en treurt, Om dat haer is benomen, 't Geen daer haer vreugde, Haer vellus! en geneugde, Van mofl komen. Dies Wen/ch ik dat UW zinne,
Verliefde Iettgd] de min zoo mogenptc- De min zoo mogen minne, (gen: Dat zy tot min door liefde zijl genegen:
Door liefd en trouw,, Werd Vrijfler Door mimie zonder trouwen, (Vrouw, Vl'trd iïcer verhoren'. tïerd min daar liefd verlptjwi, s'Is behouwen. |
||||||
Hoe
|
||||||
ZANG-RYMEN.
|
|||||||||
47 ï
|
|||||||||
Stemme: Ballat Schravefand.
HOe vaek heb ik mijn finnen,
Vap -'t lieven 'afgejscert, O zoete Meyt„hóe Vaek heb ik
gezeyd, Nu gy geen itijn begeert: Sal ik ook niet beminnen, Maer doen na uw geboon, Schcon dat ik zouw „ in overdroeve rouw,
po.k lijden dnyfend doon: Maer ach ! foo haeft mijn oogen n aenfehouwen,
Voel ik fiel eniin,, branden in de 1 min,'
Overfchpone Vrouwe, Kund gy my onthouwe, Vwe gunft mijn Afgodiri, Als ik uw lieve wangen,
Als ik liw ro'qde mond, •" Vw kaeks gcblóös„gplij.k een roode Roos,
Sie op albafter grond : Gekruyfde lokjes hangen, Dié met een loet gefpeel, Als goude draen „ met loete f wieren gaen, .
Rondom u km , en keel:
Als ik dit maer aenfie met mijn oo- gen,
Schoon ik wil, of t niet,, liefde my gebied,
Na de gunft te poogen, Van u Toet vermogen, Maer eylaes, mijn Engel vlied , Ófiriert: diealle fmèrten,
Op 't hoogft te boven, gaét, ' Waef is'er pijn. Die foo bedroeft kan fijn. Als liefde blijken laet: i In veel verliefde hétten, Geeft liefde ;t ftieeft vtrdricr, Geen pijn (oo groot, Ia 't lijden van de dood, Heeft by liefds lijden niet; Ik, die u Hef, en moet uw liefde der- ven, Overfchoon Godin„om dat ik u mi», E n niet mach vér werven, JJnet uw Minnaer derven, fteu offert fiel, en (in. |
|||||||||
Ster»: Gefwinde Bode van de &c.
Indien ik had een Koning: krom,
Keyzerlijke macht: Bezat ik een -vergulden troon , Voerde Yrince pracht; Ach 1 ik zouw, die alleen^ VPaerde Vrouw, gaen befle'cn, Aen die,, aen die,leg ik, met yvie ? Dat ik op der aerd, V-Venfcb tefijngepaert, Hoor oprechte trouw. Die ik draeg tot mijn Itifvrouw. Al heb ik Konings kroon nocht
Keyfers beerfdinppy.: (rijk, Mijn trouwe liefd heeft geen gelijk,
Doet ik mede vry ; Ik vertrouw, dat de jeugt, Schoone Vrouw, meer verheugt, In 't geen,, de liefde field te vreên : Dat is trouvvigheyd „ die ifbete Ra vveêrliefde tracht, meytl Door uw deugd en fchoonheyds
kracht. Verweende oogjes die mijn fiel,
Stookt in minne, brand,.: Dies ik voer mijn Godinne kniel, Doe mijn offerand, Aen uw leugt, die mijn hert, Vced met vreugd, in de ftnen. Van min,, die'k lijd om mijn Go- Die my hoopen doet, din: Maer met vresfe voed,
Dat liefd} ongeval, My in d'hoop bedriegen (al. Dies voeren hoop.en vreefeftrijd,
Tegtns mijne min : Waer van gy door ufchoonheitfijt, Oorfaek, o Godin ! Heem. in acht, mijn gebecn, en ver- facht, het geween,
Ik bid,. Jufvrouw verleent my dit; Hcygt ujeugt na 't hert. Dat door liefde werd, Tot u deugd geleyd, Door oprechte irouwigheyd. |
|||||||||
47* MINNBIIKB
|
||||||
Stemme; Stemme:
Die mind die lijd veel pijn. Sa fa mijn Herders riet.
MYm foetc Veld-Godin, A Ch, ach "wat droeve rouw,
Die barrevoets te veldu lieve jTX-Lijd, laes \ Vhilander nouw,
fchaepjes weyd j Die Phillis zoo getrouw,
O/i drijftfe Bofchwaertin, Zijn minne bied,
tjls noch de koele douw, opgrtuth Ozuchjesl dring nu tot m'i)n hoefem
bloempjes leyd j uyt,
Daergy met lufl, Dewijl mijn zinnent
V in de groente ruft; Niet lytnnen winnen,
Met zyby Beeft, o ft Bront Hoer, tot mijn Bruyd,
In het rijzen van de Zow» I I.
II. tJcb]Phillis, Weetgyniet,
^Alwaer'tgeyogeltzoet, Wat quelling en verdriet,
Met blijdelijj^gezang, en üeffilijl^get- Philander, laes [ gefchkd,
queel, Om uwe min ?
Mijn Jjmaftl begroet j Mi}" zuchjes aen u als getuygtn */j»,
Geen bloedje aen Z'j» (Irttyl^, geen Dat tief'dtns plagen,
bloempjen op zijn jieel , My 't her te kpagcn,
Of't is Verheugt, In afpers pijn.
En toond de meefle vreugd, III.
lAlsgybetBofcbbelonlit, Vergund my tijd en flond,
Houd het ziek ds op-gepro»%t. Dat il^u eens de grond,
III. Van't hert doorhefd gewond,
lnR$osjes,enin IQruyd, Mach doen verjlaen j
Qp foete morgenfjandgezetenmhet Loet, Phillis , myvajiudiegunfigc**
Woud, fchien;
Munt ^Amarillis uyt, . Dat in medoogen,
Gelijk een Diamant in 't midden va» /£ voor mijn oogen,
het goud; Mach Phillis zien»
Oft als zy leyd, In bloempjes neergefpreyt^ Zoois het anders niet, Of men Florafelverzi't* |
||||||
Wm
|
||||||
2 A. N Ó-R t M B M.' 47?
|
||||||||
SttOTWe:l'Orange.
WAer toe of ik mijn zin,'
In tuften van de min, 2.0 licht en los vervallen laet, O/»«»lufvrou te hoog vanftaet ? Wiens reden, enfeden, doenvafle Dat men nast haers gelijk, (blijk, In woerden,, opaerden, {rijk Zo (choon tou vinden, endaer by (o J II. Was ik van meerder goed.
Als wel mijn lufvrou doet, Zoo had ik hoop dat ik haer nou, Verkrijgen tot mijn eygen Vrou ; Op heden,fijn reden nocht trouheits By rijkdom niet geacht, (kracht, Haer gaven,, die draven, (Jlacht. Ka telt na goed, naftaet en boog ge- I l l hl hoe wel dat ik mijn, Hou vangejlacht te zijn, Zoo hoog en eel gelijk alszy, Moer 't komt in rijkdom gantfch nietby, ' 'om't goed, Mijn zinnen , die minnen haer niét Maer uyt een trou gemoed ; Door reden,, in zeden. Haerfchoonejeugt van jongs is opge- voed. I V.
Dewijl mijn lufvrou heeft, Al wat de wereld geeft, Dat 's ri]kdom,welluJl,ftaet en eer, JNa wil, na vvenfch en na begeer; Al heeftft,en leeftfe na lujl daer van, Üoth fchort 'eryetsvvat an, Me vrouwe,, dat 's trouwe, Vlaer in men mijns gelijk nist vin- denkan, |
Stemme:
Zoo lang is 't Muysjen vry.
Gflijk den dau verfpreyd ,
Op rooft blaedjes leyd; Gelijk de Zonne-ftbijn , voor wie» het Roosje buygt,
Defoete morgen dou,van Roofe Ma- den zuygt. Gelijk een bloempje» foet. Door Zon en douw gevoed. Een levendige fiel in levens wélluft brengt,
Wanneer zijn jeugdig bloos is met kriftal vermengt. Mijn zieltje wellufifchept, Als gy u lipjes rept. Wiens rood korael, mijn Lief ] is alt een Roos die bloeyd,
VVaer op kriflalle dou van Hemels NecJar vloeyd. Wat vvellu/l kreeg mij» ziel, Als 't oog hier op verviel; Ik dacht, dat ik nu mocht mijn Em- gelsZonne zijn,
Ik feog mijn Zieltje vol,op klipjes van Robijn. Wat Beekftort zoeter vloed, Als't Heunig-beehjen doet f Die uyt een Hem els grond de Neclar drupjes haelt,
'Enfchtetje op korael met wit Tvoor bepaelt: Daer 'truyfchen van haer keel. Veer boven het ge/peel, Ojtfietnmenin Muzijk.tot vreugd de Goden dwingt,
Wanneer haer lieve keel een minne- ' deuntje zingt. |
|||||||
ömenfch!
|
||||||||
'473 M i N N È L ï K Ê
|
||||||||
item:Weg derteloozeMin,■&&
'tjTtbüldert woefte wind,
V In 't boorden eerfi begint, Vfirafheyd, door bedwang, Vertoeft niet lang; Dewijl dat ik in 't Schip der Mitii Te varen meen' ha mhn Goddin. Ik zet mijn Zeyl in 't top ;
Ey .' Nóorde wint waeyt op. En blaeft met uwe mond, Mijn Zéyltjesrond-, Op datgy door uwegunflen mijn ; Voet t'avond by mijn Liefie zijn. Cupido zit te roer,
Van 't Scheepje dat ik vier; Hy ftiert het door de Min, ¥ia mijn Goddin; En fchiet voor uyt een Vijltje ras, Het vvellek zijn zal mijn CompaJi . Wat zien ik Venus Kind i Wy krijgen tegen wind; Wel hoe oft du noch wil ? 'tWordookjlokftll; Vfchooï èngaert haeld beyflrak ae* Wy moeten eens laveerengaen. Wel dit valt groot verdriet j
havceren kan me niet, Het fchijnt my fchier een drootri i 't Is tegen ftrooni j Cupido legt het roer oen ly; lkftrijk het Zeyls kom roeyen vvyi tieen, laet het Zeyl vryftaehj
Voor firoom weer ontmtgaen j Het tal zijn tegen wind, Wdt gy begint % Dat is te zeggen ; dok zultgy, Geen luk hebbén in vrijery. Wend dan het Scheepje» om±
Op dat ik weder hm, Terplaets.vvaer door hiérjlrdf. Ik my begaf; (zichf, VVaer ik, door't derven haers gé-,
Vèn droeve welling ben vetlichs. |
||||||||
I A E EUL 1 E D.
Stem: O zaligheylig Bethlehem.
OMenfch ' vernieuwt In t N'Rn-
wè Iaer, (den; Lég af; lej^afhet pak der ("on-
Na Bfcthlem keert, begeeft 11 daer; DeZoone Gods werd'Menth bevon- den. (Kind , Waerom een Menfch, een teeder Waerom zoo arremlijk gebooren, Om dat zijn Godheyd ons bemind, Endóörfijn JÜenfcheid heeft vetkóo- reii. , (koud, \yaerorti fob riaekt, foo blbod;, foo In*r Schuurtje by de ftomtne Beeiten, Om dat zijn Menlcheid leeren foud, ■Verfmadë,dat hier fchijnt hetmeelte. Dat 's Rijkdom j Eet; Welluft, eri Pracht, Staet,Goude Krobrien ^rijk beperclt; Om datze God deHeer kleynafhr; Zend hy fijn Zoon naekt in de We- reld. Als een onnoofel Lam oft Kind, Sachtzinnig, en heel goedertieren} Die ons van alle laft ontbind, Zoo wy hem als ons Heyland vieren. Vernicuwttri 't nieu,o menfch,'tis tijd; £y ! opent uw verblinde oogen; Denkt wie hier is, en wie gy zij t; ■: Is lang genoeg ufelfsbedroögen. 'tls lang genoeg gewroet intftijk; In 'tvuyle (lijk van uwe zonden; Geen Goud, geen gelt,en m'aekt ons rijk, (deii. Dies blijftaen'tWerelds niet verbon- Gods Zobri Korn't iiaeKt in arre- moed, Hier op dit droevig Dal der tratier.: Tot af-ftand xdn de overvloed, De zorte menfehen te vermanen. Hy wil dar. wv ons Offerhand, Sijn Godheyd lullen kotiieribiïden'; Hy wil dat onfe herte brand, Inliefd tot God.de Wereld vlieden. En toonen Schat van ware deugd, Öocmoedigheyd voor alle fakeit, Om in h?t Nieuwe laer met vreugd, On» Z'iel m Go'de te vermaken. |
||||||||
Dï
|
||||||||
Z A fl S- R Ir M B Ni
|
|||||||||
4?»
|
|||||||||
Stem: O fcboone Chariclea.
DE blonde dagerzet,
Werfprcyd baer glans deTelg- jes door en door; Wet morgen fterretji flaet, (voor, Unflickert met bairftracltjes lieflijk De venfiers van mijn ïijmpkjet Tent,
Alvvaer ik niémant zieomtreni. 't Gevogelt in het wout, (lierii
Van blijdfcbap Aert el [peelden tim- De Telgjes nat bedouvvt, Vlet blader, loof, en bUe)'feitjes vér- Getuygcn al de Zpete Min, (ciert, Van mijn verliefde Veld-Goddin. VViins Leden af-gefloofti
Door 't vryen van de lieve tange i-eggen Aoörflaêp berooft, (nacht, Vanfiete Min,en minnelijke macht: £y ronkt met zoete fuchjes uyt. Komt Ihyrfm by u lieve Bruyti Wat kóete droomen zijn 't,
Die gy foo foetjes premelt binnent Eylaci \fio het/chijnt, (monds? Acht gy ?hilander niet, die fo goed titer onder defe groene Tak, (rondsi herinde eeriï van Min aénfprak* Gy weet Lerinde dat,
V lipjes foet bedoude rooder mond, Zoo dikmael zijn befpat, biet Neiletr, die Jupfjn my heeft ge- Te drucken oen u lipjes teer, (jont, Als ik u kuflen, engymy weer. Wat zoete vryigheyd,
is ia ons vryeragié niet gefchied: Vhilander droevigfchrcyd, Xudat Ler'mdeThyrfusminne bied: £» flaet Thylander voor het hooft, Nugy zijn zinnetjes heat gtrooft, tGaetbyde Herders om ,
fcf» by de Herderinnetjes ist gemeen: f°" 'kin 'tgezelfchap kom:(fcheen: \>ls ' eilander heeft een blaemii \ *"l«»derleefi 'm [waer-getreu* i M'Mdegaet met Thyrfiu deur. |
|||||||||
Stem : De ftille Nacht getiaekt.
AL het uytmmitcnd hoog j
Hoe (lerkjn het oog, Loopt p'rijkil van't omvedcr j Deflake flotrem flaet, 't.Geen boog verheven flaet, icr tAerden fchielijck nedeu II. Hoe menig Schip verflmd, Df felle Noorde-toind, En rooft den Schipper 't leven j iAIs met een dulle kop, Hy 't Ziyl trekt in den top j Wil voor geen buyen reven, ïih
Bfttjxlv 't gemoed dan jlttet^
t^Als 't dikyoils is te loet. Dies tui/ men 't p'rijkel derven j Reeft voor de 'Wellujl rts, Én neemt tot u Compas,,. De fprcuk: Gedenkt té flervén* I V. Vyo zinnen ob(linaet,
De -wereld boos, en <juaed, Wtld niette veel Vertrouw?» j En eygen \vi)fbeyi vals, Qntflaet u van denhals\ Wild Op geen rijkdom botaxc»,. Zoekt gy vermaek er, rufl.
Schept 'm de deugd tt hji, Met nood-druft ^ijw te vrede» j De overvloed verlaet, Kjefl eéAgemeene jiact, Dujpeftgerujlighedttn |
|||||||||
Tiee*
|
|||||||||
MiNNltIKE8rc:
|
||||||||||
<8o
|
||||||||||
DRIN K-LI E D.
HEt wijntje mach} de vreugd,
Het Wijntje maelft de vreugd, Het wijntje mackt de vraigd;('t jul{, Laet z'en eenreys van't )uk,'tjuk\, Laet zien een rep van't juk\, tjuk, Laet zien oft jijze mengt, ('t j«^9 Zie daer mee dat 's je veur,
Zie daer mee dat'sje veur, Zie daer mee dat 's je veur : Eyldoet my na van't juk't \uk,'t jul(, Ey'.doet my navan'tjuk\,'t jw^,'/ j«^j Engaet 'er zoo mee deur. Duyk\wijfheyd, duykj ey ! duyJ^
Duyk wijfheyd, duyk, ey ! duyk\, Duyk wijfheyd, duyk, ey ! duyk: Zie daer mee komt van 't juk, 't juk, U juk, ('t juk, Zie daer mee kamt van 't juk, 't juk,
Stof regen in mijn buyk. Was dat niet met cenveeg ?
Was dat niet met een veeg .'• Was dat niet met een veeg ? ('t juk, Het glaesjen uyt van 't juk, 't juk, Het glaesjen uyt van 't juk , 't juk, Hetvolle glaesje leeg. ('t jukt Nouw Lansje, nouW moet jy,
Nouw Lansy, nouw moet jyy Nouw Lansy, nouw moetjy, ('t juk, Die Franfman is van 't juk, 't juk, Die Franfman is. van 't jük, 't jük, TLoo foet als rijzen bry. ('t juk, WelnoKW doe mijn befchtyd.
Wel tiotfW doe mijn befcheyd, Wel nou-w doe mijnbefcheyd, ('t juk. En drinkt 'het uyt van 't juk, 't jukt En drinkt het uytvan 't juk , 'tjuk* 't Is immers [oa ezeyt. ("*j«*> |
||||||||||
»«»: Hansje fncd het &c.
H&r Af/t/f buur,, tvat avon-
tuur ; Dra^, Teun die heeft een Vryertje j I* 't niet ondiefi,, zy is verliefi, Op een "wildweyig Snycrtk» I I. Een Huppel-k\!ink\,,etn lichte vink\, Voer niet en is ten befte j Mn weetje 't niet, ,hoe dat hy hict ? t Is puyk\jen aen de Vefle, III. Wat machze doen,,'t is geen fatfoen, la "wel! ilfjeegt jou tafeltje ; Dat teer e -wicht „ valt veel te licht, Voor zulteen aerdig ftaeltje. I V.
¥ 't bloeieenlanjl „ hyfpeulden
Ja alle nieuwe wijsjes, (danfl j O/t niet een qual(,, hy Weetze flrak\j
Dat hoord ik\laetfl tot Tijsjes. V. Waer op dat pas,, 'tgezelfchap Van al de jonge Maetjes • ("was, Daer hy alleen,,het giesje fcheen, In /(luchjes, en inpraetjes. V I.
De lange Teun „en Iaep en Zcun,
Uoch zeyden, dat 's een giesje : Ia zoo ontdicfi,, dat ik\ Verheft, Hem minne moet, %eyd Niesie. VIL Die zoete floof, heeft goed geloof ,
Dat zy hem zal behoren j O lieven heer! kpmt morgenweêr, Gy zult wat anders hoor en. |
||||||||||
E Y N D E.
|
||||||||||
*
|
||||||||||