/
mjOHANNIS LASSENïUS
HEMELSCHE MORGENDAUW.
|
|||||||
;
|
|||||||
K.ÜI
AFOtüNG JKONOK
|
|||||||
Gedachten op de Tytel-print.'
n^le hier Lasseni! die Gods Dauw, en liefda-
*-* Droppen, Met volle ltromen heeft gedronken uit de bron
Van AIgenoegfaamheid,die langs de Heuvel-toppen VanZionnedervloeyd: Daar ook Held Gidion
Des Hemels Morgen-Dauw, enHermonsBalfem- ftromen, By druppelen vergaard, in 't heilig fchaape vel, Verbeeld , dat, eer al de aard' die Heyl-Eeuw zou bekomen Die Bron, en Dauw-Fonteyn tóenfprongvoor Ifraël. Bedroefde Ephraïm heeft trooft en heul gevonden, Als zy, gelovig, nevens 't Woord, ruit onder 't Kruis; Daar vloeid de waare Dauw , uit Iefus dierb're wonden, "Ten kruis-berg af, en wafthaar ziel en lichaam kuis. VerkwikkelykeDauw! 6 trooitverwekkende uu- ren! Men ziet de Elende en Dood! maar't zoet der Eeuwigheid Zal,als eenGodsGefchenk,onsde Eeuwen doen verduuren. Zyn Liefde een zilv're Dauw op Bloem- en Kruid-hof fpreid. Bekoorelyke Bruid! 6 Zulamieth ! die boven Den glans van Zon en Maan met uw* gedach- ten ruft: Wat blydlchap fmaakt gy eens, alsge in het Hof der Hoven, Daar 't Ryk van Waarheid is, uw zoete Jefus kult. |
|||||
JOANNES vander HEIDE.
|
|||||
■X7&&&**:-:..■:<£]
|
||||
teAWteraam^ZACHAKIAS ROMBERG- raetr Pi^vilegie
|
||||
BE HEMELSCHE
|
|||||||||||||||||
MORGENDAUW.
DER SOETE
GENADE GODS,
1 Uit verfcheide Droppelen veeier heerlyke Kern-
spreuken derH. Schrift, ter befproeying van DEN KWEEKHOF VAN CHRISTUS,
Tot aangas der Gelovigen en verkwikking' der
Benauwden, by een vergaderd DR. JOHAN; °LASSEKIUS,
Leeraar der Lutherfche Gemeente in de
St.FieterlKerl^, te Koppenhagen.
Uit het Hoogduitfch in't Nederduicfch vertaald
Door de Heer; J. A. 1
Ye'tciett met fchoone Koopeié Plaatene
|
|||||||||||||||||
Te AMSTERDAM,
.% ZACHARIAS-&QM BERG, -Boekverkoper, |
|||||||||||||||||
aKft^eOT?wy<Jc.V3a'tSpuy,indèWeytnarlè}Bybel, 1737.
^6i^v¥fffif^i^rMM%Hifr.m§tm«vahffiU,«n^eJlFr.
|
|||||||||||||||||
J
|
|||||||||||||||||
AFDELING IKQNOLCX
|
|||||||||||||||||
GO EDKEURIN G.
ZO ik meen zal uit deze Morgendauw,
door myn voorzaat J. Lassenius, zalgr. gedachtenis , gefproeid , in het hert des Lezers veel heiligen Honing doen vloeijen ; en derhal- ven oprdeele ik dat dit Werk het openbare licht mag zien. Coppenh. den eeriten December, |
|||||
Bartöldus Botsaccus, Dr.
|
|||||
PRIVILEGIE.
DÉ Staten van Holland en Weftvriefland,Doea
te weeten, Alzo Ons te kennen is gegeven by ZACHA- 8.1 AS ROMBERG, Burger en Boekverkooper te Amfterdam, dat hy Supplt, genegen was te drukken en te verkopen de God- geleerde Boekjes en Tra&aatjes , geintituleett Z'onfche verquik,- kfndi Uuren , Hemelfche Morgen dauw , Verliefde Zulamith, Hel voor zynen tydely en en eeuwigen ondergang trouwely; gtwaarfchuwdt Capernaum, Het in meenigerley Kruys en Droefenis gevallene, dog door Gods Geeft er.hand weder opgebeurde Ifra'èl, Het bedroefde, en van God blydeiy'^ gelroofle Ephraim, Eeuwigeduurende Vrcugdezqal der Kinderen Gods, Bybelfche l'jrn en uynre fel der ganfcbe Heylige Schrift., Heylige Pajpe-aandagten, Overwonnen Atbeiftery.Vrugtbrengende Gcfprekfpel, Adelyken Tafel- Reedenen, Eurgerly\e Reh-en Taf el- Reedenen , Politicq geheim van veele Atheiften, Hiftorifch en Schrift- maatig vertoog van de Qsta\ers , En twee Traöaarjes , Bybelfch Wierook en Heylige Aanvjyzing bee een Chri/len zig zelven alle uren Gade beveelen, en tol de laafle des doods gereed maakfn zal; allen befclireven in het Hoogduyts, door Joannes Lafenius, in zyn le- ven Hoogleeraar der Heylige Godgeleerdheid, Hofprediker van <le Koning van Deenematken. &c. &c. te Coppenhagen : Dat den Supplt. was bedugt , dat door baatzugtige Menlchen mogt worden ondernoomen, de gemelde Boekjes en Tra&aatjes na te drukken , tot deszelfs zeer merkelyke fchaade , zo keerde den Supplt. zig tot Ons, zeer onderdaniglyk verioekende, dat het Ons goedernerent mogte gelieven, den Supplt. zyn erven, of regt vcrkrygende, te begunftigen, met een Speciaal Oftroy,of Previlegie, om! de voorgemelde Boekjes en Traktaatjes , alleen te mogen drukken, te doen drukken , uyrgeven en verkopen, in de Nederduytfche en andere talen , en dat in zodanig for- maat, als te raade mogte worden , met fpeciaal verbod aan al- len andere, om de voorgemelde Boekjes en Traftaatjes in het geheel of ten deele na te drukken, of buyten deze Provincie, of elders nagedrukt zynde binnen dezen Lande te brengen , te vethandeien, en te verkoopen,- alles op zodanige zwaare poene als Wy daar op, tegens de overtreeders gewoonlyk natueeren. SOO IS 'T dat wy de zaake ende het voorfz. verzoek overgemerkc hebbende/ende geneegen wezende ter bede van den Supplt. uyt Onze regtewetenfchap,fouveraine magt enauthbrheyt, den zelven Supplt. geconfenteert, geaccordeert en geo&roijeen heb- ben , confenteeren, accordeeren en ofttoijeeten hem by dezen , dat hy.geduutendeden tyd van vyftien eetft agter eenvolgen- de jaren , de voorfz, Boekjes of Traaattjes, in diervoegen als zulks bydenSupplt. is verzogt, en hier voren uytgedruktftsat, binnen den voorfz Onzen Lande alleen zal mogen drukken.doen drukken, uyteeven ende verkopen, verbiedende daaroinme allen ende een iegelyken, dezelveBockjesen Traftaatjes, in 't geheel, often delen te drukken , naar te drukken, te doen naar drukken, te verhande- len, of te verkopen , ofte elders naargedrukt, binnen den zelven Onzen Lande te brengen, uyt te geven, ofte te verhandelen en ver- |
||||
kopen, op verbeurte van alle de naargedrnkt e, ingebwgte, verhard
delde ofte vetkogte Exemplaaren,ende een boete van drie duyzend guldens daarenboven te verbeuren, te appliceeren eenderdeparc voor den officier, die de Calange doen zal, een derde part voor den Armen der plaarze, daar het Cafus voorvallen zal, ende het reftee- tende derde part voordenSuppliant,ende dit telkens.zo menigmaal als dezelve zullen worden agterhaalt: Alles in dien verftande , dat wy den Suppliant met dezen Onzen Oftroye alleen willende gratifi- ceeren, tot verhoeding vanzynefchade,door het nadrukken van devooifz. Boekjes en Traktaatjes, daar dooringeenigen deelever- ftaan den innehouden van dien te authorifeezen, ofte advoueeren, ende veel min dezelve onder Onze protexie ende belcherminge eenig meerder credit, aanzien ofte reputantie te geven, nemaar dan Suppliant in cas daar inne iets onbehoorlyks zoude influeeten , alle het zelve tot zynen lafté zal gehouden wezen te verantwoorden.tot dien eyndewet expreflelyk begeerende, dat byaldien hy dezen On- zen Oótroye voor dezelve Boekjes en Tracïaarjes zal willen nellen , daar van geene geabrevieetde ofte gecontraheerde mentie zal mo- gen maken, nemaar gehouden wezen, het zelveOctroy in'tge- heel.en zondereenige omiflïedanrvoor te drukken, ofte doen drukken, ende dat hy gehouden zal zyn , een Exemplaar van ieder der voorfz Boekjes enTraftaatjas, op groot papier, gebonden en wel geconditioneert, te brengen in de Bibliotheek van Onze Univer- fiteyt te Leyden, binnen den tyd van zes weeken, na dat hy Suppliant dezelve Boekjes en Traöaatjes zal hebben beginne uit te geven, opeen boete van zes hondert guldens en expiratie det voorlz. zes weeken, by den Suppliant te vetbeuren, ten behoeve van de Neder- duytfe Armen van de plaats alwaar den Suppliant woont, en voorts op poene van met 'et daar veriteeken te zyn van het effect van dezer» Octroye, dat ook den Suppliant, fchoon by het ingaan van dit Oc- troyeen Exemplaar van ieder geleevert hebbende aan de voorfz. Onze Bibliotheek,byzozerre hy geduurende den rydvanditOc- troy dezelve Boekjes en Traftaatjes zoude willen herdrukken met eenige obfervatien,noten, vermeerderingen,veranderingen,cotrec- tien, of anders, hoe genaamr, of ook in een ander formaat, gehou- den zal zyn, wederom een ander Exemplaar van ieder van dezelve Boekjes en Traftaatjes, geconditioneert als vooren, te brengen in de voorlz. Bibliotheek, binnen denzelven tyd, en op de boeten en pce- nahteyt als voofz. Ende ten einde den Suppliant dezen Onzen Con- tente ende O&roye moge genieten als naar behooren; laftcn Wy allen ende eenen iegelyken, dien het aangaan mag, dat zy den Sup- pliant van den inhouden van dezen doen,laten ende gedogen rufte- lyk.vreedelyk ende volkomentlyk genieten ende gebruyken.ceffee- iende alle belet ter contrarie. Gegeven in den Hage, onder Onzen Grooten Zegel hier aan doen hangen, op den een en twinrigften December, in 't jaar onzes Heeren ende Zaligmakers duyzend sevenhonderdt vyf en dertig. J. G. V. B O E T Z E L A A R.
Ter ordonnantie van de Staren. WILLEM BUTS,
|
||||
OP
JOHANNIS LASSENIUS
HEMELSCHE MORGENDAUW,
■ Vertaald door den Heek
J. A. KLOEKHOFF.
"pEn Waereldling, in wellutt dronken,
■■-'Baad lich in 't zwadder van de nacht» Zyn heil, min als een drek - hoop acht, 't Welk hem de Hel heeft ingefchonken! En knield voor Bachus outer neer; Maar eene Ziel uit God gebooren, Deez' Morgen - drttpp'len kan bekooren, ]a deze Dauw doet meer en meer Haar 't aardfch bedrog en glans verfoeijen»' En eeuwig in Gods Liefde groeijcn. Zwyg Oudheid van uw Hengftebronneti,
Daar uit Pegafus Hoeve-nat,
Een Parnas, Hipocreen ontfpat,
Het zyn verdichtzelen, verzonnen
In 't brein dier Blinden, welker Licht
Niet verder als Natuur kon ftrekken,
En echter poogden te bedekken,
't Gebrek in aller zeden plicht:
Natuur leerd nooit de oorfprong der Zonden,'
Noch hoe den Menfch word rein gevonden.
|
|||||||
Hier
|
|||||||
•s
|
|||||||
OpJOHANNÏS LASSENIUS
Hier vloeijen eed'ler Heil Fonteinen ,
Hier daald een Dauw uit 's Hemels trans,,
Daa» 't eêlgefteente in waarde en glans
En Diamanten doofby fcheinen;
Een Morgendauw die uit de Bion
Des Woords gefchept is, vry van dampen:
Zo moeten 's Hemels lichte Lampen
En Maan , verdwynen voor die Zon,
Go. s Woord doet zulke ftroomen vloeijen.
Ach! mocht myn Ziel hier eeuwjg roeijen.
'k Duik onder fchaduwe der Linden ,
By 't ruyfchen van deez' Water-val,
Wie fpiegeld zich in dit Kriflal,
En kan zyh toetten noch niet vinden.
Hier leerd gy hoe men wand'len moet,
En werken zuiver van gebreken,
Hier leerd men als een Chriften fpreeken,
Gereinigd door het Godlyk Bloed.
In daaden, woorden en gedachten.
De Deugd heeft eeuwige eer te wachten.
Gelyk een Dauw in 't nederdalen
Blinkt op 't Gebloemte en Roozen-knop, En fchynt een Paarle in eiken drop; Gebooren uit de Zonneftraalen: Zo blaakt een Ziel in heeten gloed, Wanneer Gods Geeft in milde Regen Komt door het Woord in 't hert gezegen: Zo word het waar Geloof gevoed; En blinkt in duizend Hemel-deugden, Die Menfch en Engelen verheugden. Mea
|
|||||
v
|
|||||
Hemelfche Morgendauw.
|
|||||
Men zegt, als Paarel Moeders teelen,
Zy hare fchelpen open doen,
Om die met Morgen-dauw te voêta,
■Als 't luchtje daar komt in te fpeelen,
Zy eene zuiv're Paarel baard;
Maar als den Dauw van Gods Genade,
Onz' harten opent .*roeg- en „fpade ,
Een paarelfchat van Hemelfch' aart
Word aan een Godskind dan gegeven,
De Paarel van het; eeuwig Leven.
Heb dank, ó Godgeleerde Schryver,
Las se Ni, thans in 't Opper-Choor, Hier lichte ge ons in zeden voor, In 's Heeren Werk blonk uwen yver: Uw Schriften zyn gelyk een Zee, Daar Ambrozyn en Honing vlieten, Elk wenfcht die Neftar te genieten, Die Morgendauw van Hemel-vrêe; Gy fmaakt Gods eeuw'ge Dauw-rievieren. Ons Neêiland vlegt u Lof-lauw'neren. 4 En gy, 6 edel Hof der Kloeken,
Kloek Hof, 't welk niet als Wysheid baard,
Ga voort! zo word uw Naam vermaard,
Door de eelfte bloemen-geur der Boeken:
Zo üroome een Dauw uit 's Hemels Hof,
En doet uw Ziel in welluft zweven
Een zoet, 't geen de Aarde nooit kan geven,
Want Waarheid vlegt haar Minnaars lof;
Die van haare onbevlekte troone,
Uw hooft met Zaligheên zal kroonen,
J O ANK ES VAN DER HEIDE-
*é VOOR
|
|||||
VOORREDEN
A A N D E N t
LEZER.
Zeer. geliefde en gunstige Lezer,
K willfraêl als een Dauw %yn> dat
hy %al bloeijen ah een Roos. Dit is onder andere de zalige belofte, waar mede de Heere zyn afgevallene If- raël ter boete lokt. Hof, 14. vs- 6. Die deze belofte gedaan heeft is geen valfchen Merodes, die daar liegt, noch een outtantvaffige Laban dien het haaft weder berouwt. Num. 23. vs. 19. Nog veel minder een onmachtige Verzoeker, die wel goude bergen belooft, eneven- wel geen woord daar van vervullen kan.Mattb. 4. ■vs. 9. Och neen! maar het is de waare genadige en machtigen God; wat zyn mond belooft dat kan zyn Iterken arm , en dat wil ook zyn goedertieren hert ter zyner tydt vervullen. Hab. 2. vs. 3. Zyn woord is waarachtig, zegt David, en wat hy be- loofd dat houdt hy gewis, Pf. 33 vs.4. Zoude hy iets zeggen en niet doen ? Zoude hy iets fpreken en niet houden > vraagt Bileam. Num 23. w.19. Neen. antwoord Jofua: Daar is nog noit een woord gemüt, aan. ai het goede, dat de Heere tot liraë'1 gel'pro-
|
||||
VOORREDEN
gefproken heetc. Jef. 23. vs. 14. Nu deze trou-
we en waarachtige God, welkers beloften Ja en Amen zyn, 2 Cor. 1. vs. 20. Die, die is het die merzegt: Ik, wil Ifraël als een Dauw %yn, dat hy bLoe'len \d als een Rofe. De rechtveerdigen Hemel hadde wel reden gehad , Ifraël wegens zyne gru- welykeafgodery, en andere zonden, niet als een Dauw, maar als een hagel en meeldauw te zyn Efa. 18. vs. 4. of wel in het geheel over hun' als een twede Sodoma, te laten reeenen Blixem Vuur en Swavel, en hen een onweer toloon te geven. Pfu.vs.6. Maarneen! zyn hert wï? XiïSfiïSI ttertfheyd ,brandde
dierhaivn f~ f «• w-rf- Ifrael was dog zyn
Oiei baren Zoon , en daarom brak hem het herte ook, zyn medelydend Vaders hert dat hy zich zyner moet ontfermen. Jtr.31.vt.10. offchoon A ls ,zonde machtig ware, zoo konde zyne ge- nade, dog noch veel machtiger zyn. Rem. 5-. vs. 20. Godjhadde in bet geheel noch geen behagen aan den dood dezes Sondaars, maar wilde en wenfehte alleen, dat hy zich doch bekeerenzou- de van zyn doen , en leven. Jer. 3. vs. 12. Ja wilde Ifraël zich maar bekeeren , zoo zoude de Heer hen ook in plaats van de groote droogte of een fchadelyke Zondvloed, met den Dauw zyner Genade overflromen, dat hy niet als een ver- vloekte Vygeboom verdorren, maar als een edele en aangename Roos, in zyngezegent Ca- na'an bloeijen en waflen zou. 14 w;i ifraêlaU een Dauw %yn, dat hy bloeijen ^al als een Rofe. Wel te recht hadde Ifraël deze bierbare genade-belof- ten , als Efau de boetvaerdigheyd en den zegen zyns Vaders met tranen van God mogen bidden. Hebraz vs.ij. Maar ziet, God voorkomt herry met zyne genade, en bied hem dezelve aan ook* * 7 eer
|
|||
VOORREDEN
eer hy ze noch eens verlangt * of zich bekwaam
gemaakt hadde dezelve aan te nemen. Dat David zynen Abfalon wederom in genade aannam, ge- fchiedde dog ;noch door de verftandige en bewe- jgelyke tuflTchenfpraak des wyfs van Thekoa. 2 Sam. 14. vs. 4, &feaq. en dat die liefderyke Vader, den verloren Zoon, met zoo groote en ongemeene genade te gemoet liep, gefchiedde noch op zyn demoedige en weemoedige boet- vaardigheyd. Luc.i<;.vs.i$,feqq. maar hier was noch boete, noch voorfpraik ; Ifraël wentelde zich noch in de allerfchandelykfte en beeftachti- ge lafteringen. Hof. 4. vs. 1, 2, 3. en "evenwel komt zyn bekeering tot hem , niet met donder en blixem , maar met deze trooltelyke beloften. Ik, wil Ifraël als een Dauw %yn , dat hy ^al bloei jen als een Roofe. Zekerlyk het gaat hier in den Hemel metzyne genade, als met deovervloeijendeOly- kruyk van die Weduwe, hy wilde derzelver vettig- heid niet, als op een ander, de baatzoekende Olyfboom van Jotham. ^fud. 9. vs.9. bloot voor zich behouden ; maar zyne oly zoo geern en ry- kelyk van zich laaten vloeijen', als hy maar vil- ten genoeg mogt hebben dezelve daar in op te vangen 2 Reg. 4, wö. Ja het gaat hem met zyne Dauwwolke als een melkryke Moeder met hare opgezwollene boriten, die maar naar monden verlangt die haar van hare zoeten lalt ontheffen. God wagtte niet met de ftromen zyner genade, tot dat Ifraël daar eerft om fchreeuwde als een Herdt naar verfch water. Pf 42. vs. 2. maar hy bood hem dezelve vrywillig aan, lokte hem daar mede tot zich, als een Henne hare Kiekens. Mattb. 23. vs. 37. en nodigde hem haalt met ge- beden daar toe, gelyk Iacob den onwaardiger! Efau tot zyn gefchenk. Gen. 33. vs. 11. Ik, wÜ ïfrail
|
||||
AAN DEN LEZER.
Ifraël als een Dauw tyn , dat by %al bloei jen als een
Roofe. Het ware genoeg geweeft, als de Heere maar bloot den natuurlyken Dauw , en des zelf* vruchten, die Mofes aan het Huys Iofephs in zy- ne affcheidsreden wenfcht, Deut. 30. ve. 13. hem alhier belooft hadde. Ifraël heeft het immers eens ondervonden wat voor een grote Egiptifche Plaag het is. Gen.qi. vt.53, 5-4. Als de Heere hem in drie jaaren en zes maanden geen regen geeft. 1 Reg.17.vs 1. voorwaar als den Hemel eerft koper wordt, zoo moet de Aarde aanftonds tot yfer werden. Deut. 28. vs. 23. maar als den Hemel met zyn dauw, en met zyn fneeuw en re- gen het landt bevochtigt, ö! dan wordt de aarde vruchtbaar en waffende, dat zy geeft zaad te zaaijen, en brood om te eten. tf/Iyj. vs. io. Maar o! wonder! zyn goedheid gaat noch verder. De Heere die de droppelen des dauws gebaart heeft. Job 3S. vs. 28. wil Ifraël zelver als een dauw zyn. Ik (zegt hy) wil Jfiaël als een dauw %yn. Verftaat door den dauw zyn hoogheid, milde en vaderly- ke genade waar mede hy Ifraël zo rykelyk wil- de befproeijen, en zo krachtig zegenen dat hy ook als een roos daar na zoude bloeijen. Hy zel- ver verklaart het alzo, als hy zegt; dat de gena- de die ik u bewyzen wil, zal zyn alseenedauw- wolke des morgens, en als een dauw , die zich des morgens vroeg uitbreidt. Ho/". 6. tjj-, 4. en die hadde Ifraël met recht wel een dauw, ja een licht verdwynenden dauw mógen zyn. Hof. 13. vs. 3. zo dat Ifraël zelver in zyne heerlykheid maar had konnen bloeijen als een ydele en nietige roos,die kwalyk heden opgaat, en morgen al in den oven wordt geworpen. Matth. 6.vs. 30 maar God dreigt hier niet, maar belooft wat; en dus ver- gelykt by zyne genade niet met de onvolkomen- |
||||
VOORREDEN
|
|||||
heid , maar met de kracht, deugt en nut des
dauws. Namentlyk zyn genade zoude aan het ar- me Ifraè'15 zulks zyn, dat aan het dorre aardryk een edelen een zegenryken dauw is. Zy zoude hem bevochtigen in zyn gebrek , koelen in zyne hitte, lave'n in zynen dorft, verkwikken in zyne flauwte, fterken in zyne zwakheid * vermeerde- ren in zynen wasdom, en alzo in alle zyne Ha- ten en gelegenheden zegenen, dat zyn begelukt, en van melk en honing vloeijend Canaan, wel te recht als. een akker en lufthof Godts zy en hy zelver in dit Eden, niet als een verwelkte doorn- llruik, afgehakt, en van de Affiriers verwoeft worden, maar als een roos j of gelyk het eigent - lyk heet, als een lelie op het veld, met welkers pracht en fchoonheid ook zelfs de Koning Salo- mon in alle zyne heerlykheid niet te vergelyken ware, Mattb.ó.vs.ig. groenen ,bloeijenen waf- fchen zoude. Exod, I. vs.12. Ik, wil lfraèl als een dauw tyn, dat by %al bloei jen als een Roos. Nu deze zalige,'nu deze trooftelyke belofte , aan wie is die eigentlyk gegeven •> 1 fraè'1 ,• antwoord de Hee- re j lfraèl wil ik als een dauw zyn'j verftaatdoor dezen Ifraè'1 niet den Patriarch Jacob, ook niet alle zyne nakomelingen j maar alleen de tienaf- godifche Stammen in lfraèl , die ten tyde Reha- beams van Juda , en te gelyk van den waren Godtsdienft waren afgevallen, i Reg. 12. vs. 16, feqa. Die, die zyn het, die de Heer hier kronen wil, met zo veel heerlyke genade, als zy maar van haren vervloekten h alverendienit, en andere affchouwelyke zonden Hof. 6. vs. 1, 2. bekeeren wilden. Dog het zy verre , dat maar alleen aart lfraèl dit Juweel belooft zoude zyn; 6 neen l maar gelyk den dauw des dapperen Gideonsvoor- eerft maar op het fmalle viel > maar daar na dog ook
|
|||||
AAN DEN LEZER.
ook op de geheele aarde. Jud. 6. vs.$ï, 39 Ziet
ook de dauw-wolken dezer hemdfche Genade, voor eent hebben zy maar gehangen over het kleine Cana'an, maar evenwel daar na zich uit- gebreid , niet anders als die regen-wolk des Pro- Pheten Eliae. iReg. 18. w «,46. over de gehe- le wereld Paulus maakt dutwils een onderfcheid, ïutïchen het vleefchelyke en hetgeeltelykelfraël Rom.Q vs.6. lCor.Io.Vs.18 waar hét vleefrhf' lyke Ifrael hier Hechts door te verftaan ™re a^ Th ' gd5f- d0g Sefchied is, noch van de £rïo den' tï h T ie t0°mW Godts> als <*«
!~'4k verbroken gewedt. Rom.il. vs. Uk ïw WOrd dlt vatl het geeftelyke, of ge-
<3 A deze Plaats verftaan ' ei 20 kunnen wy
r' 5le °ns door boete en bekeerïnge tot den noop der ware Ifraëliten, Gaf. 3.^.9. vereeni- gen > ons daar in troolten. Ja zekerlyk ! ook is ons dit tot leere en trooft gefchreven. Rom. 1 >. ^•4- en onze godzaligheid heeft ook de belofte van dit en het toekomende leven. 1 Tbi.±.vs. 8. °ok wil ons de Heer , de goedertierne en onver- anderlyke God Jac.i. vs. 17. als een dauw zyn. h ook de Vader wil ons als een dauw zyn, met Zyné krachtige, milde en heilfame genade', Hof. 6- .'«.4 Th. z. vs. tl. Die zal ons dat zyn in Qnze noot, wat aan Jonas in zyne hitte, de aan- gename fchaduwe, en de drie Mannen in den vurigen oven de koele dauw gewedt is. De Heere Jefus, wil ons als een dauw zyn, met zyn bloed en lyden. Myn hooft is vol daums, Cant.f. vs. 2. en mvm baarlok,km vol nacbtdrubbde». Ja toen hy geboren is, zo heeft den Hemel wel te recht van boven gedropen. Efa. 4S. w. 8 en toen hy geltorven is, is het dorre aardryk, ea te ge- |
||||||
VOORREDEN, enz.
|
||||||
lyk ons matte hert, wel te recht met den fchcw
nen hemels dauw overgoten. De Heilige Geelt wil ons als een dauw zyn met zynen zoeten en krachtigen troóft. Wat voor dezen aan de Ifraëli. ten , die heerlyke en met Manna bevruchte dauw in de woeftyne gewceft is Num.n.vs.9 datwi] hy ons zyn met zynen hemelfghen trooft, als de- welke hy ons door de zuivere Melk des H. Euan- geliums, en door het koftelyke Water en Bloed der Heilige Sacramenten ons toe doet vloeijen. Ja de geheele en hoog-geloofde Drie-eenheid wil ons met haare goedertierenheid, met haar heil en zegen als een Dauw zyn, zo , dat wy in al- len onzen voordeligèn welltand, ook midden on- der de doornen aller droefheid, even zo won- derlyk als de dorre Staf Aarons; ja als een fcho- ïie en aangename Roos, groenen , bloeijen en pronken zullen. Offchoon het ons dik wils in on- ze elende dunkt meer een vervloekt Gilboa, 2 Sam. i.vs. 11. dan een bedauwd Sion Pf. 133. vs. 3. te zyn , maar wy merken niet altyd op ,den zoeten val dezer heilige droppelen.. Waar by een kind Gods ondervind dat God is en blyft zyn waren en verkwikkenden Dauw, dewelke, ook midden onder de doornen desKruicesgroeid en bloeid als een Rooze. |
||||||
H:G:
|
||||||
H: G: A:
BES HEMELSCHEN MORGENDAUWS
EERSTE DRUPPELTJE.
^>o<\ 3: vs. 11.
Zlet ik kome haaftelyk! houdt wat gy •hebt, op dat niemand uwe krone neme. De gecroonde Standvafligheid.
DW&t öeftaat geen mtn&er ttunft fn /
1SL3** tc «Klaren/ al? ttitl frögen. ^p Naboen / iaat " £*' Soren; maar 3? ftetten/Beter. & iXn/
is een roem; 5P lopen t» een eSe St öoe is öegtn/ maar floe in boleinV n et SS**»» setoeeU/ maarCKJ/ 2. ^eöert bat Ibam en <£ba <&ah aeen
öeloof öe&oufcnöe&öen. ZpnZSX
3H «ïrf
|
||||
■y'&JiZeJef. et/C" ;-^.
|
|||
% Des Hemelfchen Morgcndauws
als? 5P. <©ob ongettouta/ en in be liefbe
onftanbbaftig: öefeen fïaan/ moigen batten top: ïjeben bloeit ons? Cïmfïenbom/ mo?* gen bettoel&t ïjet en balt inïjetgebeelbaat nebet. ©aar jtaanbetljebenbeelemetflSo* fes* op ben 25etg<§fnai; en ballen ebentoel tegens? ben abonb onbet be jBoo2benaats? te^etttÖO. Maar ik heb tegen u dat gy uw' eerlte liefde verlaat. Gedenkt waar van gy gevallen zyt, en doet de eerfte werken. Apoc. 2. vs. 4, £. 3. «©een C9?tfieflt0 50 ttoeb/oföpbinb
$pne maar. Jèztltt toanbel toaat geeb/ alg geen (nifi) ten zy baat bp toaac. 5Jn beele bingen / i$ menig menfcft goeb; en in fom* mige altet auaatfh JjBen moet <0ob bk* nen niet met iets? / maat met alles?. 3&fe Bet minfte in be J©et obettteeb / Beeft be gehele 3©et gebionen. JHen moet aan <0ob geben/ niet bat top totllen/ maat toatïtp eifcDt. Biet toat ons? gebait en bequaam fjj/ maat toat ?pn bebel is?. Gy zult God uwen Heere lief hebben, van ganfcher her- te , van ganfcher ziele, van ganfchen ge- moede en van alle uwe krachten. Mare. 12. vs. 30. 5JB fian bat Maar te peggen mgn bleefcg niet betbieben. Daar woont doch niets goedts in myn Vieefch. Rom. 7. vs. iS. Want het vieefch luit tegen den Geeft. Gal.5-. vs. 17. 35e;e moet nooit een
maar ïjeböen. 5®e <0eeft blpft altpbt / en 3al ooft boo? <0oötjs genabe altpb en tot aan ïjet einbe befianbig blpben, <0oö 5al m#ne jtoafeïjeib te gulpe fcomen, 5. Het
|
||||
eerfte Druppeltje." 2
'^ofni*A*Irï ' einde draagt luft-
op ten abS Het S ?et senabenloon
ten/ öoe ftoubet bat to» 006 SJnp ^ te ftftte bes* gelooftf m h«e iS*^111 af/
btapnö ooft tenSSSt taS*^ g*?W bet, mp tot fe efnbe sEhE? Si0* m m»
SlVÖ^7 *L *** ö000 s Vft ban
SI !S S&W? b0°? 5Ön anner leggen? Smen / eet tn notft ouöt ta02be. <©ob taff
oe eetfte b?ucftten ban mijn leben/ en ban ntone ifefbe fjebben. <©te een lange tefr? Joo?neemt legt öe. jtoaaefte laft Set S? r^tefiennge/ nfet op öe 5toa6fte f«h
tec ferannbetb betfebuiben. V tpi* hJi Die 1^t rei,ft komt evenwel ook ter
herberg. $tet altpö. Cafng offaKhï/ toaac eoö baatom nfet aangenaam /im J« 3e te laat nuam/ Gen. 4Bv" ,m/J$ tenfcel ls .tt maar eenuaooSa?'gt
tafcflS We?uiK0toeöerbaten timlm men maateen^mtffen. «penenen0aat
38 2 Het |
||||
4 Des Hemel fchen Morgendauws
flet 5e6er(le; Laat ons eerbaarlyk wandelen
als in den dag. Rom. 13. vs.13. ^e nacftt flomt aan a!« nfemanb meer toerfien San. s©ie flouben totl toat flp moet/ laat flp flet flp bag boen / alg be ftratflten nocfl in (laat 5tjn ,■ beg nacfttö t?S men bermoeib. 6. Ik wil God op het laat'lte houden,
als ik in de Wereld uitgehouden heb. 3jrt flet Cffêfftenbom moet alles? ojbentelp toe* paan. git moet Cfljiftu.ö eetft flouben. Eoeftt be bingen bie boben tfjn; op aarbe 3al flet 5fcfi toei ftflittften. lÉaria berfeoo? flet öcfle beel/ bat gebube tot Rare ^alig* éeib. UHartfta toaar be3ig met flaar fluig- arbetb. ll&aria met een flerteltjft beriangen naar Cfl?tfïu£. ^onbec tegenfp?efeen toaar be?e be ftefïe / en Steeg ooft flet befte; Ais iemand de goederen der gehele wereld won,
en leed fchade aan zyne Zaligheid? ||Oe miaab fleeft bie flutë geflouben i Wp ber*
topten be "jjnbtanen aljS een btoaassfleib / ïtat *p <tf5oub tegen <r51a$ be?ruilen. ^oe onberftanbig 3fln top al0 top ben ï&emel minbet acflten ban be aarbe Maat be boben fiare boben Öegraben. Die Vader, Moeder,
Zuiter of Broeder, liever heeft als my,die is myner niet waard- 7. ©e 3©erelb mag flet flouben met tofen
5P totl. gift met €l)2iftu&- S« öe 3©erelb flebben top nfet eigentf al0<0obt en€fi?iftu&. ffU flet anbere 3ün <tf5obt0 gaben / eneen Ceïeenb goes. <éen berftanbig man 6e- 3toaarb 3icfl niet lieftt met b?eemb goeb. <€en minfte berliefï flp 5icft niet baar in. Waar myn fchat is daar is myn hert. <©p aarbe
|
||||
eerfte Druppeltje. e
22?tS?ft een WA*" 9«n fchat, biaaa
daar?earMÖn ^" »* In den Hemel;
de ÏW Ch motte n0dl roelWeten, daar Mat h * met na gravcn en ze ftelen. alles rtfff1 f fca" ÖOcn öat Teftsmpit
v - - 'o V^lochent u zelfs , Matth ,6 ™JM Ook myne vrinden? ^e6er!«ft h<» houteen pebben / ai* feöW&-50* "*■ ï Cor. 7. gfet top ÖebbenaUeXK,^ «nunaoebolgt/ Matth i9 ?§?*ffi2 geeft bede be2rabeiTeb?inben/?u4otoi« Se SS «K Hmen met «n$ü*
ir «?"I0erg met de Zonnewyzer, terrnnï
Je öelu&sMonnefcftpnt Bomend a Ie tot u
Belopen. ^jS jponbergegaanl SarJm gaat ban 006 ntemanb eensS uit ben toen &P 5Ön be §gtealutoen getÖP/bietnbeEo* mer fep ong toonen / en in ben ïj^cfit taea* ^iegen/ en niet nalaten altfbje&enfianlt cmt^usi/ een onberanberlpe ©?inb: ta uil??,' en Sa?,8t mt bpf ?eBetó aan/
Hebr. 13. vs. s. lk wil u nkt verlate a '
wz^imesn- u(3) Zo toaarlÜlÉ afe fa, met
bpf toonben berioft t-s; 30 feapf tfMJ taefip fc. Hy heeft de zyne u^XJK Jf-Of baart m8„ ©jinl. na benS"
X ShIP mL0P aSrlen* °°k myh eer >
&2 f,h7rbielding- U) <Cen toinö
me Oet fcïjïp ban eergiertgöeïö tooo;!t* » 3 b2Pf£/
|
||||
6 Des Hemelfchen Morgendauws
bjpft/ tot ïjet floot en fcfjipbzeuH Ipbt.
<tf5?ote CerttteljS bienen tot niet anöerS/ ban om be eergierigfietb ber 9©ecelbteftil- len. <JBen magnum nihil, grote niet met-al,
na be «benban seneca. (y.) «CenCfttiflen
joent jijne eere niet/ fjeeft öp gaar / 50 Beeft 3pgemniet: Toffi'dmtis nonpojfidoais. bezittende en niet bezittende, eeneecjutg)» tig menfef) / t$ gelijB een toaterjutfjtige/
toelfiers ouge3tooliengeib 3iine 5ie6te iS. De F-Jeer alleen geeft Genade en Eer, Pf. 84. g|B toil fiet met Cönftus fionben in 30ne nebziggeib ; ^p toïerb immers een Snecfit boo? mp.Phii. z.vs. 7. beel/ toeinig/ of geen eer in be 3©erelbl 3UI6S jal mp ebenbeel 5ijn. giö 3oeö niet mijne eet / 3ei* be CÖ?ifluS ; in ooft niet; een Ctmften. 3MS in mp 3elfs eere/ toaar blpft be eere <C5obtS* 2fteat geen pbele eer/ Gal. y. Jjoub u aart fiet nederige / Rom. ia. Ook myne gaven ? i,eBerli)B. Jïiemanb
?al meer ban 3ttfi fiouben ais ftet 3ffï) be^ taamt/ maar fhatclp/ Rom. 12 (6.) 30eele<£5e! eerben jjjn bibtoilS m fiet aefieel te beel berfieerben. 3ja fioube alles boo? metjS/ om CijJiftuS te knnen/ Phii. 3. <Èen Cfjjitïs'n is bergenoegt/ ais ftp ben gearut(ten ^JefuS benb/ i.Cor.2. <©rï5e gaben manen fiet niet / bat top <0ob fteb? Ben i hebben wy niet in uwen name ge- profeteert > fp?afien bie 3©erelbtop^en/ Aiatth.7. (7.) ^oo?ben ebentoel bit ank tooojb: Ik ken u niet. 3£aar gefcfiieb beel in eobts naam/ baar <0ob nocötansgeen «er ban fieefr. Ook
|
||||
cerfte Druppeltje. 7
Ook myn Rykdom j en alle tydelyke luft
%% tL? >.de Wereld heb ? ®flt anï>«^
hebbend heg,en "aar het gee^datgyniet
ng. 311 toat top ?fen ts tpbe öfeA (or 4 *«togen be3ec SKereib bergaat / T cSr 7 (90 <©elijö He bogelen banöen eenm taft opöen anöecen Stippelen: «eis* üeTaUen ban ben eenen tot ben anbecen obecballen/ al50oof$ benfcp&bom: fe&mtóffiwK mo?gen u toe: en toie toeet tote b?n w* ben ?al 39ne Sleept gcoot Bertenleeö m maakf ,°nled zyhaar"lvenheerlykge-
maakt, en harem moetwil gehad heeft, zo veel quaai en rouw fchenkt haar in, Apoc. 55" ■ v. 7. (10.) Rykdom kan de ziel niet Kad,to Efa- »: vs-2- ("•) te ooft
m Cunbe 3©erelb ong b?tebantig fcect bet* bullen i g&e 38atbe fsS als een fpiegel! toont toel Set aangeïtcftt/ maat isf fn 3«$ 5elbe niets. <%$ geeft maar fchyn geluk, en anbers niets meet. öö&bom beraaat m een wind, Hof. 12. 3©ie ftrpfet m öe totnöi ïSö&bom 3Ötl doornen, Matth. 13 mm tnnb is te teec/ mp 3ullen;enietfte^ Ren: balt mp eentge toe* op be 3tei en hot Öert 5al W niet ballen. <%U tofl |eraMe» ben tot <0oöêjS eer / en bes naaften* befte. 5P totl mp b?inben maöen met ^m on* ttthtbaarjiigen iBammon. (u.i Ook de Wereld zelver ? ^p j^ ^?aagt
3ï> niet tot OpfCffêfft* alles is ydel. Ydel-
heid en niets 3jjn 3ufter0 ftmöeren : baat
tsS nwtg tterfelpg noes bat nietig W/ bat
% 4 em
|
||||
8 Des Hemelfchen Morgendauws
tttï <£ft?fften }0eat. Evenwel is de Wereld
lieffeiyk ? boo? gaat 3elbe / boo? mp niet. g;p tjS alsS een voorbygaande ichaduwe;
aangenaam,maat bedriegchelvk. ^p i# 30 bol beranberingen/ alg öetoegmgen. Zo ftaat dan in het Geloof. 4&p ficgdö' fïaat nwn niet toel. 3£e 3©erelb f?' ronb. ^p té een Ys,; glat fcftpnt fiet/ en i£ uit- glpenbe.- een Jonas Kowoorde, be gering* (fe toojm fïee&tje; en ban legt alles ober* Doop. (13.) Ook myn eige lichaam ? ï|öeft men bat
te b?agen * jléün litgaam / tg een lit&aam beg boobtg. Wit fïeept gaarn met een aag* «Een €&?iöen t$ noit b20lpHer / al£ toan* Met ï)p (iecben jal. Ik leve, doch niet ik,
maar Chriftus inmy. j^ietbatleben bnttop fie&öen/ maar bat top ftopen/ «r bet boel* tuit ban een Cft?tften/ toeg moac met bet litftaam / ïjoc èerber / Roe Jleber/ bat be jiel bomt tot bet lehcn bat niet fierft. 3@eg met al omewysheid; ?p fctfeen lebige lamp. Jfêet be Wereld , 3P i# een ijuatre Heer- fcheririi ,fBet be inbeeldin?e; ^p i$ ttn balfcfte regel. |©et 0n3e affcRen, toe nei- gingen,- §gp Jön berbojbene Raadslieden. 2Stiiten Cl)?i(iU3Éf &oub bet een €ï»ifïen met ntemanb. Myn Vrind is myn, en ik ben zyn. Cant. 2. 9. Hebbenen behouden zyn twee dingen.
5P moet J)et «Beloof aan <©ob peööen/ maar 00b blpt aantoenben / bat ïft ftem bebOUbe (14.) uw ongelove fcheid u van God. 10. Houd wat gy hebt op dat niemand
uwe
|
||||
eerfte Druppeltje. o
maar ftS* "tetralleen «toe m beneemt/
ShanJtLltan °P3toellen/ bat be Scoon öeS
£*«»* baat niet op jittenöan. Wee de kroone der hova*digsa] Efa.i8.vs 7
™£ &* de Dronkenfchap > ^e?e ïmb* "*« ♦ ^0 ntet i Drinkt u niet vol Uw
waar Bk een onordentelyk levenS ' Eph.J. vs.,8. GeenDronkaart za?!^?aat' W leven hebben, i. Cor ? teeU~ ^mna&t u bat niet l m™.. X: vs- IO-
|
||||
ïo Des Hemelfchen Morgendauws
toergenoeginge en toelluft/ maar te3e aï*
leen niet. 3§lle anbere een aas toaat mebe 3P loRRen; öe?e geen. Hoe moet be ©ui* tel lagcRen bat een ©loe&er boo? niet tn öe ©elle flomt. (17.) , .. Geen weg is zo gelyk, Of fip Reeft 3tjn
fteentjens. <0een rijfS 3* 0«nnS / «f 3? geeft Raat gebaar, ^ie na ben gentel rei* jen legt beel m be toeg. Zp Reböen beel öuanöen. dommige ban buiten; fomrmge öjagen Raar eigen bpanb in Raar ftoe5em. ©e 3®erelb too?b booz inbeelöingen gere* geert. *©at laat ift baar blpben. <©p be fcReepSbaart naar ben ifemeï/ moet te m* teelbinge mijn toinb niet 3Ön / ten ?p ban öat <©obtS <6eeft mp leiöt/ mijn geeft30U mp 3eöerlö6 öeb?tegen. Wy dwazen, hoe hebben wy den weg gemilt ! Sap. y vs.
6. ^o&laagt be gobio?e; maar te laat.
Cen <©obt in ben Ü&emel; een toeg bic mp tot Rem boert. £tet gelnö in toanbel/ maar 30 au iö moet toanbelen; baar opmoet» aftpö 3ien. .Sommige Rennen ben toeg öer geretfitfgReiö toe! ; maat toanbelen etftter baar 3eiber niet op. 2>ön be «©•Jteöen gclp / bie toel toifïen toat men öoen moeft; bocfi ebentoel beben 3e niet na Rare Benniffe. dommige p?P5en ben toeg öer getetRtig&eib; maar boen anöerS ntet aiS bat: gelp bie geene iiic toel JEjpnen p?oeben / maar geene Sopcn. dom- mige gaan een tpöt lang op ben goe* ben toeg / maar treben Raa?t toeter te rug / al6 of men acljtertoaart^ in ben Pemel Ronte Romen. Joas bete ïiat^n |
||||
cerfte Druppeltje; i t
Sar 2e/ i.' Chron. i4. toen ft> fftcVf/
SSL^ «Boö3atttfÖeö> mebe öooö' E ?5? ^nen^obt in «tenteen in bjeua* «f«r - 50cBten 5P Sem; maar haaf hert
waar met vaft aan hem, Pfalm 78 vs S b?eugben; 3önöe 50 burig/ als totlKï
belnfe/ mtööen tn ben öeflen loop ftó/cS.
Sr Kw£,lW ^nbden ïjalf en ïjaïf teil 2??,j öa^öoeb/ !)alf guaat..<éo& gei Cfctftetfoom. dommige 3ün bpna
^Dlilten: fïenen be ganö eenigfthjj uit/ maat niet böftomen. dommige fttuften m fjet CB?iflenbom. iRiet at3o; top moe* ten gaan j en öat opgeritï)t. Cen CJmflen «pet 30 leben/ öat/atë be 25pbel betloren teace/ men 3e in 3jjn leben toeet feon bin? ft»<;^^ommt3e teanbelen in ïjet gcficef vffewn öaat \shm aanBacchus op; ^ Qen^nï/f.r, manneiyk- enfiomennatoei* mg treöen in be «eiie; taant 50 taanbe t ™,n niet ten «entel: ais tap öie HS £*» tarnen/ moeten top on«$ aanS!| fiouben. «©eenleeb/ geen njjbt nTentafö/ 30 totl tft u be ferone U# leb^njs geben.
aaac« b$fsn niet tttfgotb* tn getoeeft #♦
<©e*n
|
||||
't% Des Hemelfchcn Morgendauws
4r5cen menfcï) 50 goDloos* / bte niet eeng toat
goebjï geoaan ïjeeft. $iet toat goeötop geoaan/maar 006 toat goeö top Uerjutmt fjebben* (laat op te renenen, (is.) 1& moet mp niet beroepen/ op mijn liooige* gaan toern; alg in niet taUiacfce in eenen goeben toanöel. Eiine geredfttigneib ?at öan niet meet geöatrjt too?ben. Cot notï) toe toag öe <®emeente tot ^ïnlnöeïpï)ia 3onöer opfpjaaö getoeeft/ imtjpïjet bleef/ be l§eiüge *öeeft roept ïjaar toe houd wat gy hebt. 3©eefï gettoutoj teeefi niet ttopfc felraoebig/ ftcuo u noïftanïug. (19.) iKen moet <©oö getmtto 3ijn. <CÖ?tftU!8 i£ on?e jjfêan en $ooft: een iegelp Cfmfien3Bn 25;}Uiö. Ik heb my met u verloofd in ge- rechtigheid en gerichte, Hof. 2.vs. 19. 3©aac too?ö be troutonteerrjereiftfjt/atétuffcïjen man en tojouto* <£ö?tf!u0iöonfefllecftei\ Gy noemt my Meeiter en Heer, en zegt recht daar aan, Joh. 13. vs. 13. *©e ï§eet eifcïjt ban 3ijnen ïmecpteen Qetronto perk Chriltus is Godes, en wy zyn ('hrifti,
1. Cor. 3. vs. 23. Cnjifhtg'toare $§n ©a*
fcer in a{\e0 getrouto/ Heb. 3. vs. 2. en {jet paft on.ss nietminöer getrouto te 3$n. Een voorbeeld geef ik u, dat gy myne voetltap-
pen navolgt. €lj2t(ïu^ toaar «£>ob getrouto om onzent
toiUe; om 3pnent taille moeten tap gelijö met geitju bergelben. .14. Houdt wat gy hebt. ?go tap <©0b ttiet getrouto 3Ön / fioe 8an |)p 5i)ne beloften fjouben i ^taati top ons* «ifg öan niet in öen toeg* ©ng ongeloof neemt «©obto1 ge- loof |
||||
ccrfte Druppeltje. 12
loof niet toeg/ ï Tom. 2. vs. 13. Rom ?
luL ffi***01** Ploften gronben m&) Ken 002aaci>e fcat tep 3e 5uum onb?£ SflÏÏL ^001* Mofte 5ö« een berbinte* faS^(ToSt6ïaatunict/eP^VtSm9P
pt 008 fteten : Sum qüifum, ik ben die ik
*?en i maat OOft ero qui ero, ik zal blyven «ie ik blyven zal. ifêen moet <©ob niet
l ics Dicncn/ om öat fip ö?ooö geeft; en naar-!1** berlaten aïi$ fiet ong tenen ij. Houd watgy hebt. «©elOOfenWfef&^
|;«öen aan «Bob; bie aan €00 Jooft >
ïgjfom m m (2I.) (©nT^Sf fi/ IXt0t,toeI; d0°r ï' Ge'otfkon?en
« fi verzettin;„^tt «Beloof Boopt
S K?ha ZonderGdoof «het onmogelyk
te behagen. gg galtgma&enfc beloof |
||||
14 Des Hemelfchen Morgendauws
neemt lefué Cïmfïu?' aan. «gen baber ftan
3Ön «inb niet gaten. <Coon ra aan <0obt 3ijnen Eoon/ en ftome met öem ten ^e* mei* 50 ttopffel tft niet aan ftet opmaften ber «Benabe-beur. Hlle tife in bent gelo* ben jullen niet berloren too?ben/ Joh. 3. (ii.) gin Cfttffïo en boo? ftem/ïjebbentop genaüe en jaUgljefö. Beproeft u derhalven ofgy in het Geloof zyt, 2. Cor. 13 vs 5". Ss* on0 geloof enbertroutoenopCfinftuiS/
berge5elfcbapt met getroutoe rebelpbeib en ttanöbaftigïjeib i ban t£ fjct 50 aljS hem «öobt totl bebben. %lë mp 50 toel ?ien op 't geen toat<©obt totl/ alg op bet toelfe hp belooft / atë ban fê het geloof opretht. ©ie aan <6obt gelooft t$s €tobt geöoojjaam/ Aftor.6.vs.7. ©eele 5eggen: topgeloben/ Aftor. 9. vs. 24. Haat alle menfcljen heb* ben het gelobenfet/ r.TfcèflVj. vs.z. ©ee* Ie maften belpbenifJTe banhetfèelooftmaac het be5lt ban biengaat niet ban herten: want 5p 5ijn bet «ÊbangeUummet gefioo^ 3aam / Rom. 10. vs. 13. ©eel? ma^en een groot gefcbjeeuto ban het geloof aan Cft?fc fium/ bie both banhetleben<Ch2ifiibpan* ben 30n/ Eph: 4. vs: iS. Philip: 3. vs: 18.
Rom: 16. vs: 18. ï^oe beele Rebben aan
Chnfïug in ben ^cop/ geloof en gehoo?* jaamhetfo bcrfp?often/ en boe weinige ban par bennen baar aan* bat je^oubenboen 't gecne 3? belooft hebben. g|8 bjil mpn beft boen / meer met ber baab / aljS be naam een Cïtèiften te 3Ön. 17. Houdt wat gy hebt. Wat het licht
in be ogen / be gejonbheib in het lichaam
|
||||
eerfte Druppeltje. ij
SISFJK öet ocïoof in te *mt So*®**
£ie£ *?iP ^öenbig boob. ï|et geloof i# ■LK Sac°bss/ toaat mebe tap naat ben 8KJ ™fln*Kfen ;maat ben ftaf laten top R i£?,be?c <*aan' 8" Utöaam gaat & £???!"' Zo ïangife leef moet iftfle*
ionen, tn ben ^emel 5a! geen geloof mees: «jn.i taant top gullen «5ob 5ten Tan aS* öe?tcï)te tot aangesicïjte. beloof en 1Ffef~ be moeten op elfeanbec 5jjn/ 30lanct als* lebe. %t geloof iöbe toojtel biiteftS &L ÏIV b?etJm erfoofal^geetL
S2L* 6Lefn öeloof moet ttt ïjouben: of EK" 5e? b00m fn öe toinrer seen blabe* wn fieeft i ebentoel geeft öp fap in be toet* ;!*: of fieeft een gelobfge in be taintet bec aan becfjtingen/ geenblabetenl bannotö geeft ï)p bocïit ban genabe in 3?n omes Wzft lip geen ^on boor ben bag/ebenteeï Beeft Sp ^terteiitnt beg natDtsï. g& bal Sm.smpn 3toafe geloof niet aflaten baft te S,en/ toat in mi scote en Meine/ge* £XL fc.6canlle 6in&er«n * alle beiöe te K£8tcen ^ t0*- »n Stoaïï geloof gW oeel. git teil bergenoegt *$£% gt teefnfge bat in Seb: 25en tö niet aS £?ï "58 i«s. <650bt 3P banft iwe% gjfctutmpje ücootjS bettoaatbiat K J!"^ B«t <tëob£ btoob eten/ »
Sm bfwr^l? ?pn,mt S01 ban 8acc ^ tajei öait. Het gekroonde riet zal hy niet
geheel verbreken, en de glimmende wiek |
||||
'i6 Des Hemelfchen Morgendauws
2al hy niet uitbltifl'chen. Jefa. 4:: vs, 3.
<É5rote en aleine ^tctten maften eenen &e* mei. <0rote en alehte gelobigen behoren ftetöe aan «©obt. naflfcfijen beljaagt tö «35ob/ bp mpn nletn geloof 300 toel/ aljS antiere bp ftaac groot i geeft ïjp 5ic^ botf) tut ijet jtngen bec onmonötge aonberen een ïof toebemb. 18. Houd wat gy hebt. ^onbêf geloof
maant men geen bniüoft met CftrifiuS. 3£?t geloof lö ben banb toaat mebe top <15obt fiouben. ®oor fiet geloof aomen ah Ie toelbaben «Efobg tot ontf. fyet geloof tiS jftet fcgfp / fjet toela begemelftfie toaren m ïjet ïjert boetb. <3|b moet geloof befiouben op bat ia tot <©obt aome. ©00c i)tt ge* loof nemen top €htiftu# aan / aljS een man/ en geben onjS jelbe aan &em ober/ al$ aan Onfen ^eece. Chriilus is den Ring, het ge- loof de" vinger die hem aan trekt ^etge- loof openb be monb / tot be toonöen «ÜTSnf* * tf / en btfnïtt 3P« 25Ioeb. ï|et geloof 5Utgt !jet 25loeb utt be ^pbe ban Cörtftug/ om mp te tecfjtbaarbfgen / en toater om mp te ftetligen. r. Joh. 5-: v, 6. ^0 nobigaljS
{jet geloof 10/ 30 begettg moet ia fiet (jou* ttn. ï^er gdoof ijs een acuft/ bat m een bocj&ttge gconb toafl/ in een toenenb oog/ en "een geötoaen Bert. Mare. 9: v, 24. (23)
19. Houd wat gv hebt. ïget geloof toorb
boor fiet gebeb beeftregen. S& tofl bidden <J3ob 3al mp fiet geloof geben. |$et gebeb i# be fïeutel / om ben fcfiat ban <fl5ob£ 2$amujemgl}rib/ bit befïotw të / te spe* wn.
|
||||
cerfte Druppeltje. T-
niet bwSn» SL^^t ^106"- lk ka«
« in SS «aïat^eett^el' öaaromtK,
cefteh moe: hfc? JÏÏ* ^n Oeltefbeh. mm
Sben Tfigf 'art*/ .«*«* tnR in t2*M5ouiw^.gy hebt- ^B ï)öube<©obt
ïEÏÏ;»3ft B°utie u teoc uto tooorb. <rRnh«« & P4 SA0^"- 3S«mt ™n ml at-
onterft»? ï00f:b fe<*f 3ufoc 5Pn |
||||
't 8 Des Hemelfchen Morgendauws
Hielb 8? <©obt 3pn Belofte boor v. iz. ^i
toil Bern bolgen. <0eeft <0obt niet Beben en morgen/ toat fip Belooft Beeft a \\i san Ucfit borgen. 3©ant einbelpB Bomt be Bulpe. een broïpft Tandem eindeiyk, Ban men niet te lang bettoagten. €tob# belofte 3pn aljS ïjet fiorfirjoub aan beg biffers? net/ om mpn Bert Bonen toater te Bouben / bat IB in be tiiepte ber aanbecBtingen niet ber* 3infce. ^aar té geen Belofte in be 25pbel/ of «©objS feinberen 3eggen 3p Boortmp toe/ öaarom tootben 3p genoemt erfgenamen ber belofte. Hebr. 6 ■. v, 17. gin rufi en fioop op <0obt 30 lang ia lebe; <ö5ob£ be* lofte i0 mpne flerfite: of fcfioon iB ftiüihü / ïB 3al niet ballen. 21. Houd wat sy hebt. igoub' iB üJefujS
laten! neen / iït toil Ijttn niet laten tot ife Rem BufiTe / en Bpmp boete in Betföpfi ber hemelen, gö toil fiem niet laten/ fip 5e- gene mp ban. <£n ofjtBoon öp n\v bobe/ tö toil ebentoel aan öeni blpben. g|fi toil fiem liefhebben / tettopl ift leef/ op aarbe alg 00a in ben j^emel. 3£e creatuur mag einbelpB be melfi mpner liefbe fcebben / Cftriftug 3al ben öoom beöouben. €5elpfe ben olp altpb boben Bet toater btpft; 30 meet 00B be liefbe <&<&$ Boben alless gaan, 3&at iB in betoerelb lief moet gebben/ mag toel in mpnen Boefem leggen; maar «fföctf* tU0 moet in 't Bert blpben. Der wereld beo
ik lang gekruift. Gal. 6: v, 14. ïjaarec eereen toellufïbentfilangafgefiorben. 50U*
öe ia gefusS niet Bouben en lief öebben* alle ïtofïeipöe jutoeien fiomen tot oitfober |
||||
êerfte Druppeltje: j^
fic 6lW/ to in h?SK bln 5pn' üt!k
*teme«.^
bemetenb. ©ow c$n Ita S£ ^\90e*
Abel fict anbere <^&mI;Xc»F./ bocc alleen aan nemphaimfi $&"** «** maar 006 als SLÏÏ |" ^smaïtec/ LW£amelu 9& »»•«* niet ftSefben /
boobt &an Ucïjaam en 5<ele toel; maacg?
JUS en be gelobigen niet fcijetben. «^2;.ïloud wat &yhebt- ^oe seem Stelt!
w/ alöinaon. 3©at beeïtu* Ik ben arm
en verlaten; daarom ont vallen my de krach
goeö boornemen te tug fioubeiw in £•■£?
E •**• «»£ "toe arTebe boor 5?
»«& 3altö8etb. Zalig zyn de armen Manh Lh 'ui' Paac fto&en 3«* meet boot w.'
Jetb ban fet eebloctï / als bat iffiX Heer?vS?en, ff* »« ^ SS
neere yrezen hebben geen gebrek aan pp- *en öroobento% 3Wm/ gS**
w * <®e5?
|
|||
io Des Hemelfchen Morgendauws
<©e?c 3egen balt alsf een Rom'ngbauto op
Ret lof / en torrjoet Ret toelntge öat top Rentten. ©fftRoonlBgeentoilbbraat gelpB anbercn eete / eben toet en Reb ia nocR geen gebreR/ mag ia 45ob0 segenmaat Rebben. 35te *pne bogelen onbetRoub / joube bfe 5pn feinbnletberforgenJJVlatth. 6: v, 26. 'Én lang <©o&0 Bert bol Ifefbe 10; jal 008 5pn hooft bol jegen boot mp *pn. $>oe atmet: gp 3pt/ 50 bei te meet floub <©obt. <©e toetelb fieetb tot ben armen ben rug ;<0obt 3pn aange3lcftt. Het gefchreeuw der Elen- digen hoort gy Heere. 3©ie be ïiabeng Rare f«P5e geeft jal 008 boor u be tafel "beB*
Ben, 23. «Jfi Ml <©obt Rouben en ban Rem
met aflaten. S|p boe mp toat Rp tuil; (8 totl ftanbbafitg Wpben. ©f fcRoon Rp mp ferufsS Op legt i Gaat het my niet zo als ik
gaarn wilde ? Als het my maar gaat zo als hy het wil hebben ; dan gaat het my boven nu te wel. &Ut mp niet aan bat 18 5a -ttoart ben; ebentoel ben 18 UefïpB. 3£e fcRtiberg mengen beel fcfiabutoe aan een bcelb bat Ret fcRoon 3al toorben; <ü5ob on? bet alle 5pne genabe een onberbru88tng„ Laat my zien u aanfchyn, want het is lief- lyk. ^0 aljsu^obt mp fcfillbert; iB ben te breöen / a!£ 18 maat een beelb toorb bat Rem aangenaam tgi i$ alle£ goeb. Jfêa- naffe Raöbe meet boorbeel in 5pnè p3ere banben / ban In be goubene. ^ie mnaB* ten Rem nebtig^be^e Robaarblg. g[B banB u (3 «©obt / bat gu mp bemebert Rebt / toant 18 leer op utoe recRten paffen. 3&e M# |
||||
cerfte Druppeltje. 2t
boor be nSL-P* "f^ «Wnt te teïï*
0en/6teXSer- 'f00,0 «««er&niMtfo- moet banft baar bom- Kwf Betcrpn- %
«I* anter*. êet toa JÏSfnV *" **? Ln>t oïass • al* L™cIfftPnö teel w^c 9fa "t aefoft *S L£fcl &tonm baar oo ta
cnl/ W hlfc ^taanbecBtinge £*
Geduid hthl 8ebl!ö to? Ö^ten/of nTt ^oe SeT<* £? n°dlSd« gyGods wil doet Saai!» H,B£ 6rm* °ff^oon tet bttter Sur hJrem fi,rom <*aal/ 8oub men nv tS 5% 8elp&toorbe/3uüen topgeiyk Set boltctb i0 ft!t; fli „7Ltea««« »t
3al brom* fL$%. ™L5np/f °^ «ebe/ 25 3 top
|
||||
'n% Des Hemelfchen Morgendauws
top moeten beoogen ftoe ftp btrteinb. «töobt
ntaafit allejes goeb / cn^e btoeffieben 3pn be pillen toaat mebe ^oöt onjS teinigt/ lau ftp gebruiftt / om on3e 5onbige ftumeuten iaegte nemen, ^p gene3en be opgebla3ene ftobaatbp: be ftootts bet begeeclpKfteib-.be mater 5ucftt bet gtetigftetö. «ifrafl / de Heer is uw medicyn meefter! ijlt tóil mpn
mebttpn meeflec niet octbelen: oijS Op mp maat tot gesonbfteib btengt* 'ti$ ebenbeel matmebtcpn ftpmp geeft. Contrana con- trarïis Contantur , tegenitrydige ziektens
worden door tegenftrydige middelen gene- zen. %\$ men be aacbe ban be bomen af graaft / 30 gefcftieb 5ulfi0 om3e ban be aacbe loss te maften. <0oöt neemt biftbrifó onjen aartfcfien trooft toeg/ om 0115e fter* ten ban be aacbe ftemelmaartss te trcfefien. «p wil €ftriftu£ mpnen ^obentec laten fnoepen 30 ftp toil: boet ftet 3eec / bloeb ftet i 3ulft0 gefcftieb aan ben topngaarb 006; Êbenbjel bcaagt ftp «tëbele btupben / be bolle iBaan is* ftet beerfte ban be Eon/ toeïe mcnfcften / spn in be bolle UQaan ftaarg; gelufcj / ftet beer|te ban <ü5obt. Dat is my- ne vreugde dat ik my aan mynenGodt bou-
de, ï&oe nabec ftoe beter. SloftannesS lag ln3pnen fcftoot/be 3ie6efiinbecften$i bcuftt te moebec aan be borfl. Wykt myn geluk, Godt niet: 20en ift bet ban allet mcnfcften ftulp i <tE>obt të na bp be berfiagene ban fterten/ aljS be aacbe mp betlaat / berbult ben ftemel mpn ftert: 30U ift <0obt niet ftouben i aft$ Sübfolon gioabss ftoorn bet* tranbe met buut/ maaftte ftp 5üÖ °P «* rjuam
|
||||
eerde Druppeltje 2,?
gnam tot ïjem» z Sam. 14: v, 30. m$
S£t *!?", aact^m ttm tn ï *»«* Ken arRy J"" tUChÜgt rQePen 4J met
bat ÏL ?° ft»tfet O» «ööbt met W/
SeÖ2f w™re dwi"gtze ^ te gaan, *L2! ^el tot on^ öe^e. be frtjfibet Icat 2"^ op bon&ete toetteen St eétft K J*1**" toetteen bet btoefbeft/ enK taaJf <JLatsöp ^aac naac öen &<^l toe,
£&* %» meer ben boom ban be toinb
»5 ^ toocl> l 5° bl*1 te öetcc toaft en
ro02telb gp tnbe aatbe. «ESeen ongelu&.s tetno jaï mp 30 5eet betoegen/ bat ft? mp ban «6obt af ?al toapen; gp ?al mpne 5fe ie maar boort btpben/ bat t» 30 Deel eet= bet w be 3aüge ïtaben bes? gemeld mag aan ?1msn: J&zt buw; ^oet aan ï)et goub geen ftga&e/ftet moet Bet maat jutbecen /, be fcjjup niet aan fiet öootn; 3P fcSetbbe'tof baat maat af: bat boet mpn Ktui8 ooir f ou ife W ntet Metten S en be S «uffen ban be toel&e öet Somt Haat S maat altpb ?pn tof gebtutöen/ en toan fiet tofjjec toerelbtftöe pbelïjeben ban mp Ss«ï MSet seiïülïrf9 toec^agen Set
tg mp goeb bat be Heere mp tucfittgt. Hy geeilelt een ygelvken zoon dien hy aanneemt.
^pn fïaan tg alg &et flaan ban een %mt*
& 4 " niH |
||||
24 Des Hemclfchen Morgendauws
nffï op 3pnc fnarcn: tife geben een aange*
«aam gelufb ban tftïj; a!0 mpn fiert in benaubljeib i« / 50 bib en 3ing in. <©e cc* bange bogel boeliefipnsmgtftp/ ben den? fctgen menfcft ïioe fiertelpö bib fip! 3©at ban fierten Som/ gaattoeber tot netfiertj fiertelpne gebeben toorben ban 45obt ban fierten berfioort. © «tëobt! èaftpbt maat boort; 16 toil altpb gebulbtg 3pn / ftct ge* bpb ten Beffen. Themiftocles, toaar noit 30 grOOt gebJOCben / m\i ftriifftt in Patria :
Ten zy hy onderdrukt was in zyn vader- land. %l$ een ftfnb <©ob# niet onberbrunt toieib/fiet ?oube berberben tfiabbe fiet üiht luiï0 *pn ge3onbfieibïiis?tberloren/303cube fiet 3pne 3ieïe betloren nebben; bie bsfiou* ben 30 ijS 'et nfetg hertoren. Zuilen de ipeceryen reuk van zich geven, zo moeten ze gewreven worden. JSott 3pn top <Ö50Ö aangenamer / ai0 toanneer ome brnefne* ben on$ rebeïpft gebruftt en gefineuff fteb* ben; in teil <tf5obt boor allejS banfcen. ^ocft in moet ftem niet alleen banfcen / als be 3on op gaat / maar 006 aljï 3p onbergaat. TTw lof, Heer , zal altyd in mynen mond z\n. 3in ben 4r5ob.«s Cempel i geloof en liefbe be ffenen baar uit fip geboutot toorb, 5©e ftenen tot ben Cempel ,i§alomon# / moeden eerft beïiaut tootben / eer 3p aan Bet toerfi geplaatft toierben. V&e Heilige/ zyn Gods levendige Henen 1 Petri. 2: v. y. liet f$ retfit baw eerfi boor fiet Ipben be* fi'afet en al?o tot ben <®eeftelp&en opbonto brgua.im gemaaht tootben/ alle be $f eiligen bes boor gaanben tpbss / fiebben Rare rie5e laar
|
||||
ecrfte Druppeltje. %f
öan 3P* baarLelentieL Zm fft *«« 5pn
En qu"mTVÜ'mfa« *f»,toel ter tUKtXttft.
24. Houd wat cv heht w 1 , UCS<
Hg word,met ïrewnTn J 'I31 ^2*-
v, 12 f ï*- \ ik' ■ en beven. Phelin ■> öam f« «L^el'cöe3 1 oat ta ben ouben W
Svn tS" »* to" W *W£ Nee"t
Mi°P U' w^t het is zagt. *„„•££ ™« geife;*; DLn weS des Hamels is öaac na tnCanln. cS n be0£l ?cir/
**» na tot be tuft. 4atrTh Öi5°^Pne/ f^tnbefiiebecen Jau?.0!^ öen acöetb becnrpaen Wv w,Jit"et mPt
«en wille. (l6\ ^^ htlfi'u£c om der wer-
pioest en 3e\aafb STi^n a6^r ne* Been hmtil £1 o!£Jb,mhjeïen ^ <* 5 ftiiln
|
||||
3,6 Des Hemelfchen Morgendauws
jjufp bet jonne/ aïjo moeten top on je ja*
ligfceib uit toerften: 3£ebreutftt baat ban toocot immccönict bertoacfit jontiec be ge* nabe öer <©oti&cIpfee jonne / be meeftet moet be ö<wb öe«s ainbssboecen / atë fiet jal fcftrp* ben; al50 moet be <©eeft (©ebjS/met jpne genabe ong te ïjulpe nomen / aJS onje tóec* Ken eenigen boottgang 3uUen ïjebben. <E* bentoel moeten top boen bat top nonnen; en öet obetige aan <ü5oöt bebelen. In be beaeringe öouben top onsS ïjeel Ipbenbec top* 5e. (27.) Godt werkt in ons, het willen en volbrengen, na zyn genadig wel geval- len. Dat wy bequaam ?yn is van Godt. 2 Cor. 3: v, 5-. <£n ia bermag alleö boot bien bie mp bequaam maant, ^et goebe aan ia ban mpn jdf niet boen; maat toel / ben heiligen «Beeft toeberfiaan. Gy we- derftaat altyd den Heiligen Geeft. 516 toil aan <6oot mpn ïjert geben;bat ïjet nietig
jat Bp baar uit maaen. <g|a toil (itpöen/ 30 beel afê ift 6an ; baat iö opfioube / jal <tf5obt beginnen: leeg-gangetss begoten niet in ben gentel: ttfyttt toil ia niet arbeibcn om betbienflen. 3©ant «Bobt cedjt mpnen atöeiot en Beteib 3e boot mp; Zonder my kunt gy niet doen. <©en l^emel blpft een gefcfiena bet genabe. Niet uit de werken, op bat 3itJ> niemanb beroeme. Uit genade zyt gy zalig geworden , en dat niet uit u zelve. <©oebe toetaen 3?n in ïjet gefieel niet nobig tot be 5aligïjeib: toant bie loont men niet uit berbienfien. |Baac op bat een «Sniften mag toeten toie fip i$-> 30 moet W S«be toetsen boen / m al# top alles gebairo
|
||||
eerfte Druppeltje f»
bSiLÖet e^ntoeL: 6P 3W onnutte
w% *ftïV°S* ÖDttlen 5 eümtocI
«enattm? 1c L^" m" »» feinbeten aKSÖSSgs
ntemanb genen / hje aan IfS/ aan
geteeïb gebaan ïjeeft 5fe£?SS5 £? S teef 451? 8? ™£ becUeiS/ 3° lang
5/ffifW becft"8b IJP 3ic& onöeebe 3p®
5?yn beft gedaan heb , wil ik aan Godt de
«regeven, i Con iy: v, 10. Niet ons neere ; niet ons ; maar aan uwen naame geeft de eere. gjn <ü5ofct leben/ öetoegen |n 3Pn top / alle gcebe en bolfeome gabnt £VerlSeidene;!»e ttel met »Ü
«eten W ten UeliopS tej> tfntiftSw <R>W |
||||
aS Des Hemel fchen Morgendauws
Hebr. 12: v, 7. Vertoornt 3ttR <0obtl
mifftRten ïjeeft Rp reben baar toe; öat jal mp ban <ö5oöt niet af fcRetöen. üp totl btööen / öat tfi Rem te taeben fielle / of ftRoon Rp een wur gc5ic{jt tegen mp maant* Rp 3al Ret embelpft bejanöeren. i y kan nieteeuwiglyk toornig zyn,zyn toorn duurt een ogenblik, en hy heeft luirtot het leven. 4Df ftRoon <3IofepR *pnc foocberss Rarb aan fpian/ en Raar mtfcRoIb; ebentoel toaar jpn peet bp Raar 30 öat tip «oh toeenöe. Gen 42: v, 7. «5oöt töbol banlfeföe/ ftRoon Rp ong 3uur aan3tet. <0oöt beian* bert *>pn aangc5tcRt toel/ maar 3pn gert niet. <©f l)p 3tcft aanftelt ais totlbeRpboo? fip gaan i tn totl roepen. Ach Heer! biyft by ons , want het wil avond worden; het gefchreeuwderElendigen hoort gy Heere. 26. Datdewereld heeft, totl tft Raar laten; 3p 3al mp«ö5oöt ooft laten/Reeft *p alleg/ ïö tod Ret Raat gunnen. |£et lebber eten öer goölc3en / i$ een ©aman» banquet; flp öc einötgingban Rare iuft/ bolgt be öoob/ en brengt öe reftentng / öte 3p tn be ï|el moeten betalen; mpn 3fel Reeft een toaïg ban Rare fpp5e. De wereld heeft twe hort- ten , de eene is droog, en is ydelheid ; uit de andere loopt bloed en is elendigheid. HP totl aan geen ban betót leggen/ geben mp öe genaöe Bobden <©cö0 Reben geen melfei 3©tetoeet/ Roe Raaft mpne breug* öe bOlRomen 5al taojöen. Gy zult eeten en verzadigt worden,van de ryke bordenmy- nes trooites. <©een toerelög brmöfcRap / 5al mp ontnemen/toat ik Rebbe en Ronöei o«3e
|
||||
«crfte Druppeltje. 2a
öen » fo &»» ft* en toel ruinen/ ie8l
6P 6« b*S ?l%ml en be?betgen je 6«ien tot In h?H £ c1 beto8aw alle 'mme
offcöoonmpnljcöaamen5tdbecfmac8ten!
altp o/ zoude wd ho"den maar ik voel
hebben ooklmVvu"^, Df ^„Wateren
tenen hare ge£eken^JgJjÜfte Chrir- met ten eerlen a£ toX^Jfi ï* ' ,,p* 3* mp b^fc&5tt>aS* mpn
<0ee{l
|
||||
%b Des Hemelfchen Morgendauws
<85eefï en brille 5uHen altpö fterfc 3pn. £*«
bejé óofi afnemend <ü5ob$!genabe noft/bte be btoalenbe te recfit fjclpt/en get berloor* ne joefit / jal mp ooh niet acfttet laten. 28. Komt de dood. 3B>an tam* tö eerft
ïjonben / aïg 'et een ftïtfp breuS i& ; ban |oub een poer toat fep öan / op bat ftp 5pn Ie* ben rebbe: be boob i& een fcgipbreun besS lebend, ^fe wil ban <®obt {jet meefte fiou* ben ; jjp tooerb ons! boo? ben boob/ ten Ie* ben. De dood moet my mynen Godt niet nemen. 3£en bag bessboobs* is? een bagbet
geboomte totjfjet ^emelfcïie lenen. Een He- melvaarts dag ter fjeerlpHfieib. Een brui- loftsdag metCbriftus. V&e bOOb ijS een toa* gen om ons? t' fiuis! te boeren. Gen. 45-:
v, 27. 3£e boob/ berlofi ons? ban be jon* beni be3e isï be ?5aatmoeber/aller broef* ïjeben / en get graf onjer bertrooftinge. Het verdriet my te leven zeide Rebecca, om der dochter Heths wille. Gen. 27: v, 46 ^jet berbrtet mp te leben / jegt een Cft?nten / toegens* be bocfjters* ber ï^elle en ber 3onben ï>albe. 3©at een ïttnb <ü5obs* ïjet leben berbriettg maant/ is! 3pn onge* toblg Qert. $aulug öoflc beter 5pne 6e* tenen als! 3pne ^onben bragen. Rom. 7: v, 24. Wie zal mv verloiTen uit het lichaam
dezes doods > ï|oe betlangt een gelobige na ben boob / op bat ï)p 51e/ toten ftp ge* ïjcuben Vmbbe / 30 lang Spin fiet geloof leef* be. Certopl top leben is! ntetsi bergenüege* Ipn; 5ul6s! moet ben ïjemel geben / baarom berlangen be Heïmelfge3inbe ^0 na ben boob. ©oö in een toJöergebow M / i$ biötotiss |
||||
éerfte Druppeltje yf
öaac ban feSl010^ c"sniet Ceïoben to« J
19« feahM ¥ü/ met &0"*. Rom. 7: v tófttttóSL*?0 ftcpb men "*« meen ban
Se deslv ns ^«^iS^S U*de *S
iï»> i«h,„« *«ae too?mg toare <£fau / bat
Staaf// ^/Wfluani telaattfcat ons een? teeg bes lanbs niet öe30tfit* be öcoon ban
t§SffieL9,CU8b 5ouben be robersnte" ?eutof0&a,:ï! *>mn; een bersten %
ff8eS^lct^n in ben fcftooe goten ober fiem niet mwmaaitSZ^
tot*
tome, hÉifeilT Z ,w ^wtb moet met
WW Weegen/ «tl m« 5org beöouben t»o?ben.
|
||||
%z Des Hemelfchen Morgenchuws
tooiben. jfêen moet «Boot op Ret fpel niet
toagen/ eens? getoonnen en altuö beRou* ben; moet Ret bp een CRriften peten. Houd wat gy hebt. niet bat ahöete bOOJ
mp geloben / ooft niet toat anöete boo? mp biöüen. 2110 ift niet geloof en niet meöe 6iö / fal een anbet 3ul60 niet alleen uit* boeten. De rechtvaardige zal zyns gelo- vens leven. (28.) |Bpn taienb ftan mp ft?lpen; maat alleen noit uitboeten; toat ^jefuiS aan anöeten i8/ öaatobet betfteug ift mp. 3©at fip mp i«/ baat in bejtaat mijne jaligiieib. Godt is een, en is myn. fgooluiö mpnebagelpftfe5amenfpjaaft met
Rem. |Bet 3pne ftulp / als de geheele we-
reld hem verliefl:; ift toil Rem beftOUben. Offchoon alle menfchen hem van zich flo- ten, gift toil Rem fietbetge geben. ©jaagt * niemanb na Rem* 9Ift toil Rem joeften/ en niet opftouben / tot ift Rem binbe. Houd wat gy hebt. 3©emtg of beeU
SfillesS tó een genaöe ban <tf5oöt. Heb ilc geen tien pond ? ooft ban een }al ift tenen* fcftap moeten geben. niet hoe veel ik gehadt; maat Roe goet en biel ift Ret ge- regeert; Roe beel ift baat mebe getoonnen fteb i Zal ten jongften öage be b?aag jfin. <£en 5aab)'e b?aagt ooft 3pn bjucfit / fioe bunbet Ret ge3aait/Roe meer Ret betmeer* bett too?b. gift toil ille£ toel betoaren* San <©obt toil ift geben toat Ret 3pne i#; aan ttn naaften 3a! ift ooft 3pn beel geben. Als ik eet Rp 3al 006 mebe ee- ten, als ik bid. £50 toil ift OOft b002 Rem
3UCRten. 3|ft begeer: geen segen alleen.
3©at
|
||||
eerfte Druppeltje. ,,
2? ^JK**"* aan *« «** mm!
0 *• is het *^w!ft toetrUs 6omt men ooft
ceern m£■ ■Swh d,e.iTvl'sheid ? §6 teil pwienl K lal m^öK^ocn n'*« X
ban gou* ft. %0M«?fff^?t!ï »n af* ï «tel/ toat ta^ftgj*/ «"«nfen**
mpne «efbe. <W ben ftlff IiTOpnïeb«n««
Ï?P ttwnen «<»£, ?ï finmjen ^oop / ftnCeef frft^ti / JJrir ** ^P 5al fjem niet utthifr-
Godt'/n m-y Sefchreven ' uwe" wille, rSyn
ftfcehcn°4e £ gefrn- l^0e ^attn ÖC 3&tt <£ en mijn naaflffa^m! S5'^S£t!ec 5ïeie/
ben tg/ moet öeftftSn Si S^fW* Wpben. <©obt fteefton* S ZS>$ 9eÖouöen f}? be ongehoonaamneih Lï «f ™ïü&&en/
«at top ban <©cbt bertoarö* |
|||
34 Des Hemelfchen Morgcndauws
ten/ ig eeutoig/ eeutoig en altpb; moeten
top <0obt baft gouben/en gem get?outo 3pn. ©ntïanbbaflisBetb geeft nietjï te boen met tie ecutoiggeib. Eoo al£ <0obt i$/ 500 moe* ten top 000 jijn. (30.) Ceutoig të gp/ en geeft cwS uitbeieren in Cgnfïug SJefnö/ eet notg beg toereïbg gtonb gelegt toate. <©n* 3e liefbe tot gem moet niet minber eeutoig 3Jjn ; Heden als morgen, en morgen als altvd.
<èm gebjofien «ftcbt.iSbienft i0 <©obt niet aangenaam; een kreupele offerganbe motgt men booi <©obt niet biengen. Lev. 3 vs. r en 6. (31) €g?i(ïu0 10 boo? on# ftanbbaf* ' tig getoeeft. H>p toil 006 bat top in be lief* ie tegcnS gem niet anbertf 5jjn. Hy bemind tot aan het einde. foh. 13 vs. 1. ^p to30 eenboleinber ban ón5e saliggeib. Hebr. 12.
vs. 2 SEoo lang moeten top !Jefu0 gouben/ a!0 top abem galen ; tct top met bjeugbe tonnen 3eggen / al£ gp / Het is volbracht. ^at onfïanbbaftig iö/ isnietg. Mtt toel beginnen/ maar 5alig einbigen t$ ben roem eens Cgjifïens / toaat mebe gp ten gentel gaat. %tt einbe goeö alles goeb. Pfalm 37. vs. 37. laat on£ bergalben be goop Beflen* big gouben m aan get einbe / Hebr. 0. vs. 11. $et iS beter ben toeg <0ob0 niet geftent te geböen / ais bie te Bennen / en baat in niet te toanbelen. De knecht die zyns Heeren wil weet. en daar niet na gedaan heeft ; zal dubbelde ftraffe waardig geacht worden, ^|ee* u tPHt mp utoe ganben/ bat ia onftraffelpö
toaribeic tot aan get einbe. 34. Houd wat gy hebt. 'Zpt niet ben genen
gclpö / W maac luft geböen op be 3« te baten/
|
||||
«* ftanfoffiMS® *8en «et ongele
{ffiTan SS &nen; ^«vooreen {Ipjnben berben nemel S "s ^a"toe?c
* Ptt eten KtSSmF1"* b0°Wn. *g
l«»toafien*na£lïe,?** cec<* * fc%? to*to ftöpnen? 0ntoeer laat«5obtbeX Gods gS?* W? m°««n in het Verbond
©oitjaiS zyn- Pfalm 78. vs. 37. as* Is het zo? öR? Jf! ^* 2 Tim- *■ vs. y.
«"8 noeft ballen/ ^S^ *£«««*** öenmaac een ntoiB?£. f*lt 8** *n 5P baren toat3pöen ïJÏÏ*COm ,a* ÏSS m/ toot" Wn?cóni?ÏÏ Pï*
senabe scen hm%t WB öet toets öec noemtje kiLe aïb ?È ai,en* dommige
^Wnfbfteb&^gJ^foote, ooft be € 2 ' doe.
|
||||
$6 Des Hemelfchen Morgendauws
doemelyk. <jgo t$ öe 50nbe/ Roe mpn bïeeffl?
Raar 006 mag Reten. 3&e aarbe té Mem te* genjSben ffemel; en ebentoel 300 gaoot/bat je geen menfcR boo?g?onben «an. Jer. ^u vs. 37. öat nip Blein boozaomt is gwot boo? <ö5oöt/ beële 3ouben goRouben Reöfccn bat3« Rabben/ be aleine 3onben Reböen Raar Beoogen, kleine ionöeri gaan booj af; be gwte bolgen na/ be 5©utbel geömiBt be bIcp ne jonbe als* een ainö / bat men in Ret ben* fier fielt / boo? 3tcR jelfs recRt Ret toeinig uit/ maat maant be beur boo? be g?oten o» pen. fa toil baber en ainb/ gjoote/ aleine en mtbbelmattge jonöen mpben. ^at <6ott miöljaagt / 3al mp noit oeRagen. Core ," Dathan en Abiram , morröen maar / en toierben berfïonöen/ met gunnen aanhang ban be aarbe. %bz Bethemiten jagen be 2Jr* Be öeö 5©erbonb# maar/ en moefien fierben» 3£e Binberen ber $20pReten fcRolöen Elias maar booz een aaalnop; en toterben ban be 55eren berfcReurb. Adam en Eva aten maar eenen appel / en top moeten altemaaï fier* ben. <©aat nu geen / en 3egt: bat alefne jonben niet te bebuiöen Reböen. 516 toilnietg been Dat tegenjS <©0fot t$; Daar toeheJpe my God! 37.Houd wat gy hebt. ©eele Rebben berloren
bat 5p Rabben/ boen 3pRaare fterfcte te beel uet?0utoben; roept Petrus,op bat Rp jegge/ toatftem tot bien 3toarenbal geb?atRt Reeft* 3&at Rp te beel op 3itR seifse bert?outoö Reeft. (32.) Hoe licht Hort een zieke weder in!
ais Rp 3tcö at tz Raafitg toebec in be iucfjt
öegeeft
|
||||||
cerfte Druppeltje. q7
niet vallen ^ J*33" 'A0^ toe?iê« &»«
tofl*becanterö te S?> « t rl0e ***
ten ter terboeKL' / J° £*««* tofa*
teen; miff(S\3rIS?LIcten ntobmjou*
^hM m«2 owaat Setmp nctft fitten' 2£,Löaac mas ban öowen toat tot / S
wil Bouten en niet los laten. u/lB fn JL Houlwat gy hebt. 3©o?ö niet moete
ineen etnfïtg- en aanöacftttg eeteb S als ha ernaS s eCltVa,ard,gln7ermag veel
roepen i^S^fJ,^^ %*re nier aan,
teagt u beo? niKuii» mrJltJhi (3 3 •) JtëaéÉ € 3 te.
|
||||
3§ Des Hemelfchen Morgendauws
te. Metnig menfcfi toare goeö gefcieben /
ïjaïi fip beftouöen/ öat ftp fiafebe: guaaö ge* fslfcftap geeft ftet Rem genomen. JUpn ge* felftïjap jaï «ïSoïïss bjoojb 3pn/en ?pn <©ecft. ©inüe i!i ietjs goebtf aan mpn£ geïpBen/öan 3al fip in mpn gefelfcftap *pn. aHnoews 5al ïjet teten tot alle brie 5? ooft mogen 3pn: Wykt agter my Satan , want gy ergert my. (34)
3 9. Hond wat gy hebt. ^fetwanb 33l mp bart
«Boog 3B002O aftreuHen. «©ntnemen 5p mp mpn lichaam ? 3p sullen mp maat ban mpne laji ontbinöen. jBpn goed •> in fean ftet toel miffen / toant mpn goeö is? immers mpn <£5ofet niet. ^et ië 3toaat al0 een rpneinocn ^emel ftcmt. jjBpn eere ? 50 al$ «éofct totl/ om 3!>nent toil / moet men geen fcftanöe aeftteri. 1P acftt geen bedien / 30 lang iö mp notft ftouöen aan aan ftet 3©oo?ö <Öoö£. 3©te fian mp öe5en feftat ontnemen i Ach Heere! alg ui» 3©ooïfct mpn t?ooft niet toag cetoeeft in mpne elenïrtgfteib; «Bobt en 3pn 3©oo?btin mpn ftert; niemanö aan ftet öaac uit nemen. BybelenByleb/ 3pn eenberftanb/ maat bettoiifelbe lettere/ 3P 3Ullen op mp ooft eenberftanb uïpben. De Bybel 't Woord, van Godt, is myn By-
leb in 't leven;
Zy kan veel trooft, in angft, en raadt, in nood my geven.
Gods Woord, de Bybel, is myn Byleb als ik fterv',
Ik weet, daarzy my wylT, dat ik daar trooft verwerv'.
De
|
||||||
cerfte Druppeltje. 2„
DC %o?eneft myn hCrt t0t Sit^ eens
mnvlZ^h Zichin haar' Winbaar fchgt, Mynis%hr^-thaar,haar/,en^ 0 H^gelzytef dat ik h3ar fteeds Berouw
trebben. ZpmoaS ««JhS?» 1°-??^ aft* Sr 2? ? *«*>""/ öat ïjp eet eerfie tooc?ö
fe» ÖPA?tt: öefP?oBen beeft/ nfet beeft mmu w*/^?cn Eva öeölaasöen 3ic& baat o* oer / maat al te laat! Vtjtigu me tnrmt die voetftappen yerfebikken rny. die eSi
H' JAJ^ydeen leugenaar. «p jS m»/ jaijnc Ijjoon niet nemen «fcH^rT/ re een emtoig ftKSen Selea Cff4ÏJ?b aan geef ib UecUec gem oegg%e £a« «ook al lang verloochent: &J£wereld eet/ teaar mebe OP te bo n 8g ^aïïfï
X./ÏS" »öentooo?biSe betgsatTen bet w«, 5p beioojbeelt en fioojt niet. Ep rWt
C4 en |
||||
4o Des Hemelfchen Morgendauws
en geeft ttfetg toeberom : lip gaar fcf geen
b2eugtse jonlier beftommering; geen eer 3011* öer bleu; g->en (iaat jonöec felacfjte ; geen bjienb jonber bpanb; geen ruft 3onber b?e* 5e; geen botnomenfteib 3onber getoefi; geen liefden 3onber beb?og; geen trouto jonbec '• baléftetb ; g?en ruft/ jonbtr onrufl; geen opteertjgï)?fb / 3onber leugeng; geen toeg/ ^onber gebaar ; geen <5obt / jonber guaab. 5©teöaat 30 begeert/ïran5e u?pgen. §atoil geen infp?aan baar op maften, g|& fjotibe > toat in ï)eb; De vriendfehap der wereidt is
vyandfehap tegensGodt. ]ac. 4. vs. 4. j?&aar mijn bjienbtismtm en ih ben 5jjn. ïöp toe?
ten ban geen berben. (35-.) 41. Houd wat gy hebt. ^00 beele jaren
fteb in <©obt gebienb / fotib' in ïjem. in 'c laat|ie bcrlateni Zyt gy zo onverftandig ? in- den Geeft, hebt gy begonnen; wilt gy dan nu in het vleefch voleindigen? hebt gy dan zo veel te vergeefs geleden. Gal. 3. vs. 3, 4 3©at toernt $aulus$ be 5>>mcren boor :
man mn 3al ftp fiet met <&öbjS fiulp niet' boen. ffe toil gouben tot aan ïjet einbe, iBnn (ruüje b2oob tg fiaafr fjeel gegeten. IBp jaren 3>in ftaaft ten einbe. HSijn jong* flen bag jaï Ijaafl te boorfcfiijn öomen. Myn Avond toie toeet/ fjoe naaft fjp feomen 3a! > Mw flert / ïjouö utoe blp en lamp baarbig. ^§00 aiss men jlerft ijs men salig of on3a? lig. 42. Houd wat gy hebt. Hemel en'Hei Be*
gtnnen met be 5elbe letter ; maar be3e etn* bigt 5fcö met een laudate, een loff. maar öe laatde met een «/«/^, met huilen. «ïft ton
|
||||
II lil TIIWIIIH
|
||||||
cerfte Druppeltje; „ „
S& *g \m ban aHêrwt'
har'gtk fóS w..- 2 •-' r den Hemel uit"
p"t en S bSÖtneS nott ' te te
beel te beely w? W&^W1* >««* Milis een H,,n u P aac^n. Infemus ter
*fhf£,vet ^loof en een r?oeö aetotflVti w
ByT en 3" V' " » te^^^.
*Y een quade confeientie kan m. Sctoen&t: Japen, üjg e?n Q||(££ f^,"1^ niet wel |fft niets nmuSim&^ «'
Jï«« te. winnen; toant Afi^™-
Ober; mets te verliezen hiK niet# mar 3elf0 at betlmn ëmmTJï ^ft Stelt |
||||||
y . 'Cm
|
||||||
4& Des Hemelfchen Morgcndauws
Cen Sof bol ban onarufb / een bpber boï
met fïangen öeset. «Ben ö?on bie bol toergift i$ I een bat bat geen bobem geeft, (gen fcRfp bat geen fluurman Reeft; maat op be tooebenbe jee / in be berfcRjiBtielpHfte ontee- öerS I onber be fioog opjtoellenbe golben jetlb; 8ÏS be tomben toaajjen / be tool&en blfegen; be jon berbufftert i ben Slirem fcRemert; ben Ragel neérfiaat; ben regen balt; maar Bet fcfitp 5onber maflof geilen/5onberfluur/ of ftuurman ,• in ftu&fien floot en te g?onb gaat. De zonde is in het gewiflen, als een
mes in het hert; en een flang in den boefem. «Ben bergift fn be maag; een moo?benaac
in Ret bofejj. <£en goeb getottfen/ een aan* genaam beb ban rosen / toaar in men fieel geruft legt. 3©eeft 500 rpa ais Crsefus, be* minb als? Pompejus, Rebt meer bjienben ais Meteiius, toeeft macfitiger ais Xerxes, ge* jonber ais Hercules, ontbreek ueen goebe fonfclentfe * 500 is alle bjeugbe bergalb : 3©ie toaS geluMitger in be toerelö/ ais Ne- ro, Caiiguia, Caracaiia? toterben 31» niet ais <0eben geaeftt i maar Ret quaab" getoiffen beröierf alle tyeugöe. Caracaiias bermooz* ben öjóeöer bolgbe Ren» altoos naa / ban boetftap'tct boetftap/ en 3ag Rem altpb met een grimmig gejicRt aan. Caiiguia fion r ergens ruften. Nero b?eeSbe ben bag ais beS &eulS 3toaarö; om bat fip 5ön eige moe* ser 300 fc'RanbelpB bermoo?b / en 31CR mee 300 beel anöer menfefien bloet befoeöelt Raö* "be! ïfp nacRtte na allerRanbe toellufïen be* jet toerelö; om be ppl iit Rp in Ret Rerte ïjabö Ret fteöea te beneemen; en jicft boo? ecu*
|
||||
eerftc Druppeltje. .,
2?i.42fcf & nlT^mL a«
5e boo; bSBrf?/m „5 fam fee b?e^
fn net ïw^;. ?■'-cn 8a' 8CJ« een fïeefe toten/ en etfchten S5S»Mtmmen ***
ban «fcotodü&e 3a6m?S 5L5"?**1*"» trcffeiyk Ruft. H^rf* Het 'S een v°Or-
Penea der denwW, ? " men altyd de wa- »ermaS«iS.s eiLin voorraad heeft, mt l£e" «wgc Bartier ban een gUg"to&£-
Jet Bomt te 3iel/ bfe jrcft btntmïl ,elfe
ÏUK SJr00tc öetalter teerelöfcfie te5tg|e"m beciorcnfteeft / toeöec tot jicft 3elbe. tfSSS quaao getafffen/ een intoenbtoe bpanh V2
fieö genoeg te boen met te Stóffi*/^0 bjeemte. $0ft toiUB iets boeiitStJ m S'fTen/ en öeter toeten. mi!?rrrlnH)n "»P ?Bcn jën '(370 vërfS* °lle öle
vyandt ? s|iö mtt„ VpW-.! dt mv myn
|
||||||||
«Wc/a rnnu r »• ? ,* b?eejï IÖ
ichoon te*Ii ** ' f0?*.""**!»* rite.uioon ik veel oaregtmde wereld lyde,
|
Of
myn
goed |
|||||||
'44 Des Hemelfchen Morgendauws
goed gewiflen troofl my. ©nfcbtllb fieeft 8&
bulb/ ebenlnel b?pft een goeb gciotffen altpb fJOben. Een goed en ongekreukt gewiffe is als een zuivere maagd , 300 lang alS 3P noeft met aangeraakt t& ï$ce liutjss is 3p i
maat getoent 3p 3icft aan bet qusbe / boe ïitïjtbaarbfg fielt 3P 5tcft ban aan* een ge? bjanbtmerbte confcfentiebalt niets te 3toaar/ niets onberboutóelpb. Eoo lang bet bleeb noeft nfeuto is/ toatïjt men 3icö bat bet niet bebïcbt too?bt. WIS betnieutoe baat eerft af iS'/ gaat men hiel in ben b?eb baar mebe 3itten. ©an mijn gebriflen 3a! bet nieubie noit afgaan. Haar 3onbe ïjet bertoonb tooj- bert/boe baaftItitltb mnnen Samaritaan 30e* ben / bat ia genefen teejüe. 44. Houd wat gy hebt. ^et utoe / en be=
ngb een anber niet. '©aar is geen quaab in be toerelb/ bat be npbt te boben gaat. <Ep <S een nacht-uil gelpb/ We ben öag ban anbetet Iniben geïu63aligftrib nietber b2agen ban; Een Gier, bie ben goeben reubblieb/ en ïjet aas 30e6t;' Een vlieg ; bie maar op be tóonben en befeftabigbe piaatfen 3it; Een mugge, tk anbere aïtbb fteebt bat 5P 'er baar blocb uitjutge. 3©at is bat boe? een leben i aïtemaal cnbolftcmen / 3ijne b?oebcrS n\u fpoutoen / en bet oog noit op ben glans bun* r.er beugben beren \ toat is bat boo? een t-- fcnb i Mit eens anberS gelub 30« berb?iet te balen t 3©eS lelfS toelbaart tot 3ön beul; 3i)n eer tct 3fine p'aaag te bcfeben i altiiö een b03e geeft in jijnen boejem/ burige tan? gen in jyn bert / fpit^e nagels / en febetpe beulS staarten bp3it9 tt bjagen* 3ï)n 5$n* |
||||
cerfte Druppeltje. 4^
öennoitefnbigen/ en 3jjnleeb Rier öoo? on*
ftetWp} te maften* (38.) «©obt ïaat 006 otabjitss toe/ bat men öoo? Set mföbel ban ce npö/ be eer ber 0en.ee/ öie twen gaat/ noerj gjootcr maant. SI50 3<>tte ben Raat en S?L /atL^aï}1/ 2°nt,ct: fcat ÖP öaac aan
OMftt/ g&abtb be 6?oon op Ret Roofö / en Rem geieCenïjeib om te ebsetotnnen. Sfitó
Sofmn bzöeiterg Rem boo? een flaaf ber&ocfr ten; maa&ten 3p Rem tot een leer ober fieel <egppten!anb. ^a toil mijn beet beRouben/ en niet fefteel sten/ bat <©ofct tegens anöere goebertferenber atè tegenjï mp tg. g& Refe ooft m mijn geringe ffaat/ beel meer ontfan* «en/ ais i& toaarnemen aan. iJ^?°2dw|t-S3rhebt- Zolang een &cRt"p*
SS; unotÖ anftets/ toutoen en 3eilen Reeft; «at b?aagt Rp na Ret ontaeber* 50 lang een HLtmften notR hóóp- Reeft: geen ongeïuft San «em neberbellen. S» t»tl op <©obt Ropen nan be eene mo?gen -toagt tot be anbew. *£?rJLiln,in h°Pen- Efa- 30- vs. 1*. ber* nSffVK^" alle 3Öne öttteröeben/ goeb
geluït en eer berloren / & beel becloren/ moeb en Roop beRouben/nfeS berK fmt Ret mp Reben niet na toenfcR / £Sn bat Ret mojgen beter 3al toojben. «ag •"£ op aarbe niet* boo? mp/ iè Roop bat Ret f» wa"t!Tl fi-eteï ?h^ben.PHopeBneten
wagten jaat met te fchaade worden. (70 1
S,SS!ikh0°P°pU *tom*S.vlï.
&emzi$n op hem hoopt myn heite. Pf. 28 S'rlflttti / iP ™sen/fï? °P B" iPMüfe
«maten / Maar ik, Heer! hope op u. Pf. SS- vs.
|
||||
46 Des Hemelfchen Morgcndauws
55". vs. 24. Gy zyt myn Godt op dien ik
hope. Pf. 91. vs. 2. No» fi bodie male W 0- lim fic erit. is het heden quaad het zal niet altyd zoo blyven. <3!6 bril goope oefiouben / raat 16 niet ïjeben oen / jal iö tn Bet toefto* m?nbe *pn. 3&e Jgeet fteeft ïiet gefpjoften j jhji jal ïjet ÏJönben. De hoop is myn anker. 3BtU do?m 3al mp bat ontnemend fton IJo*
nas tn ben Outfi beS fmetigen 3©albifth# fiopen* toaarom in niet op be aatbe? 3egt be gefteele raerelb neen: mön ïjoop oeïjoub ftaar. ja, 50 lang in lebe. De Heer f0 mijn Rotiteen en Toeverlaat. Igopen en toagten/ maaftt menig tot btoafert &efteripït btoafe i berfianbigc menfeïjen niet/ en een €b?ifien noit. Der Godlozen hoop word ongeluk. Prov. ii. vs. 22. %l recBt! |H9n tjoop
moet niet boben mön Haat jön. Wit een Cïmfren ïjooöt / f?S niets tpbelp&s. ||et tuint niet naat eergtetigïjeib ; niet na töïsbom. 5©at een CÖJiften Soopt en begeert/ is niet ban ben ïgemel. Dat Godt my gave wat ik
hope Job. 6. vs. 11. ^?üog fe?0Ob eet iö op aarben. jBanna Boop ifi tn ben ^emel.
Hier Ipbe iö dortt; in ben Hemel fJOOp tH op
be2S?onbeSlebenS; hier ben tR naakt; aldaar fioop in op feleberen het gerechtigheid, en bes %üs; Hier toeenie/ daar poop in op trooih Hier, ïjeb iö geen JUW ; daar ïjOOp
1!i cp be toomng bet eeutoige 3alfgtjetb.
Mier jaagt men mp ban be eene plaats na be anöete; daar *al ia in be 3«tere ï)ui3in* ge bes taebens tóonen: hier Ben ift bol be* nautotïjetö; daar 331 ift taeugbeinoberbloeb ï)eübcn:Hier ïj*eft iebec bag 3Ön e»0e plagen; daar
|
||||
eerfte Druppeltje a*
h^Ltofttrmen *>an geen bettoiffemto- &**
E? £ ?..toare ^uanseltfcfte &etB ae?o>
8£ ^e«8fe. (40.) ^ouSe ifi mp tSan' een Apoftaac too?ben* J©at fioeöe <0obt! f ft
toü Soutien toat tft fieö. «ggppten mag gaat zijpottenbefiouben. ©oj&ectmpftóaat tn öe tooeflpne te tooneni moet üt toegentf SJelwbeel Ipben* €Mftu$ ba «5 mpnent toü beel meet X bat mp toegelegt r»Jal n^wanb mp ontnemen. £aat anbe* JL«? Ooube angel* tofffcfien / naat mebe cents te b?eben. ^p Rebben Raat beel m JJpfen toeet maar eenen toegnaben IS?
toeet 6 £."^^1"^ Jal^ «wfieni bat
ï£ 5L*ft 5f^etb ^tbantff^ S£jbft5fiöW L,utherus met <5oötst af*
|
||||
$.8 Des Hettielfchen-. Morgendauws
afgaat/ 500 lang fcfjubj ift mp mn$ naamiS
niet. (43«) ÜP toit bolfianbig bp mgtt öe* itgte Blpben; Men kan het wel met alle hou-
den. 3©aat fiaat bat gefcfi?eben l ten 3p ban bat temanb öct Jtenteften bes ftamsS geeft / bat fip öefient / 006 boo? be toetelö een toaar Hbmaab bet fierfte te wx I ;al fip ooft in ben gentel ftomen. (44.) Het meeite gedeelte der wereld doet evenwel zo. <©f* fcfioon fiet be gefieele toerelb iehe l Ift ton* ftet alleen 3ön bie ftet niet boet. Grote lie- den doen het ? non exemflis , fid legibus jitdi- candum. Men moet niet na voorbeelden, maar na de Wetten oordeelen. <©e UpQftelen fteb* 6en ftet noit met be $fiarffeen gefiouben/ \
31& Ooft niet. Die zyn Religie verloochent;
verloochent Godt. ^aat netoaat mp «©obt
boot. naoet ban niemanb ban jijne Religie afgaan* ban be toaare niet. extra Ecclefiam non ejl falus. Buiten de kerk is geen zalig- heid. 3^e ïebematpn moeten een fiooft fieü* tien. gift moet toeten toat/ m aan toien ift geloof. Koud of warm, een ban ïseibe; lau* toe Cfijifienen öeficrm met tot ten ©emel. <£3obt befioub be bafïfioubenbe. 47. Houd wat syhebt. jfêen maafitfiet mp
*eer 3toaar. jèeii berbolgt mp om mijn (tanbbafhgfteib. <goub' ift baarom ben möeb laten ballen i ^te tot ftet einbe ftaubbaftig té/ 3al 3a!ig tootben. Wie zyt gy , dat gy n voor menichen I
vreeft? ©fftftcon 3p n ftet licftaam toegne* men/ Iaat ftet fteen baren,- utoe goeberen/ 3guij$ en ©of/ fttnb en tocuto/ 3ün Ue meec toaarb al0"beniemeU fioub baft aan<©obt. UBen
|
|||
-
|
|||||
cerfte Druppeltje! 40
IBenfcQen öonnen Ueeï; maac nfet alle*.
Godt bewaarde evenwel Noach, den Prèdi
ker der gerechtigheid, ja zelfs acht, tegen alle zyhe vyanden. z Pet. 2. vs. >. <£n neeft mrf ttlp6eItet,en «ïctBanbelot beben/
weet & rV^U9ttSên toanöd* De Heer
weet de Godzaligen uit de verzoekingen te
lm f^l10 ««aardoornen oprecfit SetS
om be toecelb en ïjaten naat/ oefiommer iö mp berbecjS toeinig. ©f bele tfcft tX «2 ftiï"? toiUeVP W boen? 8&K Jan mp Jefus ontroben. 3©at toillen 3? ban nemen | toat jp anberg toegrapen i$ ïjet H? "te. *et beïjoo?b be toecelb toe.'«en 522*-SL1* Öoofl/ baat moeten 5? mp alleiS Si ffbentoel ?al in m 't toeüomenbe jeg* vprk« £ryze u Heere ' want §y heb' my
verhoogt Pf. 30. vs. 1. Gy hebt myne ziel
uu ae hel gevoerd, gy hebt my levendig be- houden, vs. 4. 48. Houd wat gy hebt. Die niet zoo y-
veng leven en houden als ik, zyn evenwel £<ll «2JVsg',in te toecelb. ^6 moet <öobt SKen*l!ac!b?al39n öeeïtfen oon binben
pofepft^ b?oeber$f mogen booz een 5blan* Saar©aberlanb betoonen*gofepft«alSSS toel geen gebeft fjebben. ^,t' heeft dS Godloze meer , als ik > ga( ,«„ X?" ^ fn?Sc "Wöeiö öcnabeIenV|önböeeS
IPö ©aïeis nujn arm fiutjen i g„l becfeïjeit buuct niet lancet als be tpb? ©ie
|
|||||
fo Des Hemelfchen Morgendauws
bergaat met ï&erael en aarbe. Maar -zalig zyn de armen-want harer is het Koninkryk
der Hemelen, Offchoon een zondaar hon- dertmaai quaad doet en ebentoel lang leeft i
300 toeet ih botfi / dat het wel zal gaan
den genen die God vrezen, die voor zyn aan- gezicht benouwt zyn. Pf. 37 vs. 37. 3|6 toagt op be eeutoigfteib ; baar 5ullen top malftanberen fp2e!?en. ©n<$ recftt of onrecfit 3al atëban tiitgeboert toojben. Weet gy ook waar de ryke man is ? gjn be gel. fiielp fiem
baat 3tjn aandieni 3tjn bol op/ op aarbenJ
iaat ftp baar in niet raaftte. ggoo gebienb/ 30 geloont / bie paar goeö pier in pet leben ontfangen/ moeten tiet baar miffen. Zy zul- len op dien dag, die ik maken wil, myn ei- gendom zyn, en ik wil haar verfchonen, als een man zynen zoon verfchoont , die hem dient. En gy (Godlozen) zult daar tegen wederom zien , wat voor een onderfcheid, daar is, tuffchen den rechtvaardigen , en Godlozen, en tuffchen dien die Godt dient, en dien die hem niet dient. Malach. 3 vs'. 17, 18. 49. Houd wat gy hebt. ©ffcfioon be geftee*
Ie toerelb in berttopffeling biel* ift toilaU ken geloben. «öüeloof en liefbe obertoinnen ailejs : beibe 3ien 3? op ftet toenomenöe. Het Geloof baant den weg , daar het oog 'er
geen ziet. ï|et geloof geeft ben 3toaS6en
feacfit. ïtan in 300 gjoot een geloof fiebben ais Sflbzafiam. Hebr. n vs. 27. 3810 tö maar niet ongelobig ben* nocïj niets berlo* ren. 3©einig isf 006 iet$; top Bonnen niet aïtemaal gelpö 5ën* ©nber beel omberen toeeler*
|
||||
eerfte Druppeltje. fx
feeeletlep aatte ban gemoeberen / ais 5» ai,
temaal maat op toat goets* boelen* beW 52; 2?c£ obec 5een cen öeftBaamt te ?ön. ©f toojben 3p niet altemaal ïl&eeftetsHaljs net maac geen babbelaars 3pn e een iebet M ïmcft jpn ftuftje 6?oobt binten. Kunnen rcp beo? een fterfi geloof niet altemaal öer* h2Ul5ett^- * felcin8 Meubels toulen 006
terfc&oben 0xu mie ftenen ?pn geen mol tenftenen / alle wateren geen ^eén; bocfc e* Öentoelöetbe bOCgtig. Konnen wy niet 7kt famen wenen , als Maria Magdaiena ? ook het jucgten ban mm bertoojt eobt.
ivonnen wy niet altemaal het Hemelryk tot
ons trekken? ebentoel Bonnen top ong baat altemaal om Bemoeien. Kan een ander
S,rhrfP^ fis ik? Godt lof! bat 'et fterte 5Pn- 16 totl 3UCÖten. Vedligt helpt my
Jjod 200 haaft als de fterken. 3£e fimoerett nte nocft rnelb eten paft men immers meet op/ als bie / bie fïerte fpp5e getoent *pn * £°£ Wil'6 leef/ toil ÏBmÖ" Cre^o (ge* boojmponber/ Credo; bat 5P mown 4ï
toetertomen. 3Seemt mpn maan K If] Credo j ^p jalais liet Baar tm toojbt/ toe ber bol tooiben. Coönb mp Wt fieeben ÏZ *«*'Credo; ïjp 5al sEftgSSlwSS «"• .waan en bjouto behagen Sïï
Sfift? BTUstoen^ feiten m? mp" fa52Sïhönfceo&fc/ sCred0' «wfrufc
SiShÏTÏ? 9e6o,men/J?«t alle bie aan &em
Beioben / niet berloren toojben. ^eb iö meer
3@» i Upan*
|
||
fz Des Hemelfchen Morgendauws
bpanben/ alg fiair op mjjn Rooft l Credo :
<©obt bergeeft 006 beel jonben i aan jBarid jBagbalena 3pn immerss toel eer beel jonben bergeben / bie fionft fian <©oöt nocfi. ^p fieeft nocl) be 5elbe Iteföe. Soud' de Hel voor mygebaant zyn? Credo; bat be boetbaaröigen baat geen piaatg jullen fiebben. is de zon- de al veel te magtig by my geworden ? Cre- do ; baar be 3onöe matfitig i$ getoo?öen/ baar isï ««Bodss genabe nocfi beel macfjtiger gebJOjben. Als ik dan zal fterven ; zal dat
myn loffang zyn ? Credo , bat ifi bOO? beeï fijuiö en ïuoeffieib/ in 3al gaan tot Set eeu* tótgeleben. 516 geloof/ baarom fp?ee& i&/ i& fpjeefi/ om bat i& geloof/ ifi geloof en fpjeefie: Godt is myn, en ik ben zyn baar moet ftet fjp blpben. (4?) 50 Houd vvatgy hebt. 3©aarom TlUtTra-
Bumnon retrahent dat getrokken is, zullenze niet te rug trekken : jlgpn magneet geeft mp getrofifien; 30ube ifi rnp niet laten fjou* ben > ©cfi ja! fiet t$ fiier goeb toonen. fp fian mp niet berbeteren/ ban fiier ig geënte rug toeg. «Êenst in be töotg-fcfieuren besf gefirulften te 3pn; toeet ban geen te rug &e* f ren. CfinfiuS tjoft mp eer ifi toaar/ mftem ben ifi becfioren / eer nocfi bejï toerelötjS » gjonbflag gelegt toa$. gn fieb u boort en boort lief gefiaöt; baarom fieb ifi u uit g?o* te liefde tot mp get?oftften. ©at berbonö ig gemaafit / en betegelt. 3©ie toil fiet bjefien* ïiefbe bereifcfit toeöerliefbe. «Be- tjoubie lieföe toanfielt niet. £atan gp fiomt te Iaat! toereib fiier i& niets? boot u. 5Dooö! ifi ben u ntetjï meer fcftulöfg. Haat mp
|
||||
eerfte Druppeltje.
|
||||||||||
53
|
||||||||||
m memanb lobben/ ben arbcibt tébergeefg.
m fioube toat ia berfpzcben geb. Ifêpn ja/ M eeutotg ja bfpben. gn ben 5©ccp teaar Sct s£fP?o6en} ft> öen boob 3al fiet feeftjaeg* ngt tooien. Als ik niet houden kan, zo noud gy my Heer! top goren te famen. Si. Houd wat gy hebt, dat niemand uwe
Kroone neme. <©obt bangt be m,»nfïben ^LSS.ube at1Öelsf* atcrjt fian femarib toat Elf £oen » ecn "nberganfeelpfeen loon bslnt paf* öaar op. <©obt begeert Immers geen &?on6 toater^ boo? Met. $?p teil bergriben. mk begouöt toat ïjp geeft/ $al een fe?oone nebben, ben 3oeten tau\3j ban <6obtg gena* ?I ,liln &et senwen/ 50 toef op be UMfte* Pf °P be ^°5cn- lïSaar boo? be recfjb naarbtgen fê notïj een 6?oon-5egen obeng. £iix103'. vs- ^- §ofepD gaf 3pne bjoeberen seto en boo?raabt mebe op be retje / maar. w gebulbe ?ab6en moefïen 5P betoaren tot 3P tjutjs fitoamen. «föobt geeft ons? teel fZJ?ini^J^mm/ t'ertoprtop mt tjn; fctjoon DP #* ebentoel <$e bet maar ben ui,
terflen ranb/ bte top jten; boe fcfioon Kt ben tonM *W nfet 50ni JgriSS %erlpKRetb 5a! m een Ruft-plaat *Sr 4-vs. 9. Een Huis met met handen gemaakt. ïn !w A VS'J\ Het Erfdeel de' Heiligen roit J1CÏ C01' £ VS' II- Hier geeft Sn, ^oflt de kroone der aanneming^. Fph. 1 t£d Aldaar dC kr00ne der rcclltvaardig-
|
||||||||||
^ 3
|
||||||||||
52
|
||||||||||
54 Des Hemelfcben Morgendauws
52. Dat niemand uwe kroone neme. <®e
feoone biTï|eerïpfeïieib f*<0oö* eigen Maak- werk, ^e *enbe geeft on* get fciut* ge* maafit ; <©obt 0H3e Ö?0ün?. Hoe heerlyk zal deze kroone zyn? 2 Cor. 4. vs. 17. ||oe eertoaatïiïg l Met eereenvèreieringe zult gy hem kroonen Pf. 8. vs. 6. ï^oe boo?treffe= Ipfel 3» toozbt aan niemanbt gegeben/ al*
aan bie/ fcte ban'* feontng* bloeb3pn; be tajeöergefiöoine t£ft2ïftenen. %t i*eeng?octe genabe / bat «Sobt on* acmê toojmen Jaat leben/ maar dat ChriLUis ons noch tot Ko-
ningen maakt. Apoci. vs. <5. <©at ben bïoefc op bet ïjooft ban Cïj?ïjï«*: en be It?oo=
ne cp on* Dooft f* gejet getoojben / toat Öïoote Itefbe i* bat! 1 ]oh. 3. 'jpttoilmpn 3iele tot in ben boob ïwten / 30 i& Saat bui* ten Cïpijtu* binbt. (46.) 53. Dat niemand uwe kroone neme. %n
ten %mel 3a! öe eene hpm biel gzootet 3|a al* be anbere; bocft 3al een pgelpfc 3ulö m &20on fiebben / al* fip b?agen 6an. <$h f)eö teel tn'tgefieel geenöjoon betbient; ebentoel be«* toagt iö 5er ooi» een uit genabe. <tS5eenraenfcB; nocfj boob/ noen «©tabel/ 3al mp bie ontne* wen. <$>tb ! bat mpn ?iel baar al toaac. Wat % de wereld anders als een luim gevan- genhuis ? ^goube men ban niet na bjpïjeib ttacnten i «©fftfioon be Hop nocft 50 bofielplt i*; ebentoel betlangt be bogel baat uit te Bomen. ^e boob b?cngt on* tot be erfteni* be* ^emel*; ben (lerfbag ber gelobtgen i* een ï!2oning*öag / toe 30Ube baar niet r.a bcriangenl 54. Dat niemand uwé kroone neme. 泥t
bet?
|
||||
cerfte Druppeltje. ff
hetlangenna be ftemelfcïje &2üon jotiöc bfllpa
aan ong gebebt bleugelö geben/ en oip aan be ulammen ban cm5en <0ee|t Schade bo- ven fchade ! hoe veele houden het tydelyke voor haar alles. 3©iften 5p/ fioe beele peet* len en ebeïgefteenteng be bjoon be0 Verneig ïiabbe * Eefierlpa ! 3p jouben ben b?af be« ?et toetelb geting acfiten. ^6 ftoube bet afleg bóo? b?efi i 500 jefïj ben 26po|teI / iB OOR. 57. Dat niemand uwe kroone neme. $n#
atufê; onse a?oone .■ een tecfitfcfiapen cijHf-
ten ii hceres crucis , Erfgenaam des kruices.
5©joagt SP een toa/ 50 fê ftp bloebig/ een
kroone ?" jp tg ban boojnen. JflSaar! per a- ftera ad aflra. door het fcherpe ten Hemel.
Cleopatta beeb in eenen b?onö een fju* toeel/ jpnbe een gefieel ïjoninbrp toaarb/ laat onsï in onj'é fjeaec 00B boen bet 51u« tóeel bet Bjoone bejï fiemelg. $oe ?oet 3al allen alfem fmaaen I boo?ts i$ mp bpge* legt be a?oone bet getecfitigïjeib. ïaat onjj maar tóanbelen tn matigheid, in gerechtig-
heid , en in Godvrezentheid. Tit 3 vs. 2. be ïttooh sal eng bolgen. <®obt geeft bet belooft ftp gal get nabomen. Maar voort-- gegaan met eere. g&oo'? be toetelb met ge- duld , bob? allerftanbe fijuisS en berb?iet ; met vreugden, naat ben ||emel/ baar bet* toagt ib tot een genabenlooneene Bjijonè bet eeten/ bat top filet niet geftabt bebben/ 3til* len top baat btnben. 56. Dat niemand uwe kroone neme. 3©el*
fee* be ajöotf bé$ lebenss. Apoc. 2. vs. n.
Godt dank, baat op Öe0 * lang getoatfit.
' V 4 3»
|
||||
$6 Des Hcmelfchen Morgendauws
50 een erfbeel ïieb ia tang Begeert. <©p
aarben bonb ia niets, baarom b?ong ia met berlangen in ben $»emel. <©ö aarden ailcg boob/ of toel öooö5tea / alles? toeg of toef berganaeïpa. |§et leben bat uit «Üfoöt i0 / i$ baar öoUen. j^ter bjua&en be aioonen een lebenbig aas*, fn ben l|emel maaen be Kjoonen lebenbig. 3©aarom fterf ia ban niet ïjaafr; op bat ia jonber einbe ïebe* brengt ie 6?oon be£ ||emei$s onjï bat in i ei nujn leberi/ pit ban. $Bpn ïuoon/toaar Blpft gp 50 lang i naar u toagt ia met berlangen. ©ffeftoon ih Dier lang lebe ; ebentoel moet ia einbelpa fterben. gsatoenfcbtegeernftaafr te fierben / bat ia altpb mag leben. U8pn ïeben/ toanneer sult gp mp geben/ bat ia iebe en noit fïerbé. 57. Ziet ik kome haaftelyk. 3&ie op be retjS
3pn / 3pn baarom niet öoob. 5©e tpb en ïjet gelua geben ïjaar eens? toeöerom. s^en <£belman öie berreift toajS/ atoam ebentoel toeberom / en eiftïjte ban bet 3flne reaening. 3&en bag beg ©orbeeljJ 331 Bomen / aliö een bief in be nacfit! Waakt, op bat u be $|eer/ aïsï fip Bomt/ niet fïapenbe en binb. (47) $p 331 fiaaft Bomen J Zyt vrolyk gy recht-, veerdigen • ben bag ber berloffinge nabert. ©erfeïjjiat / gp <0obtlo3en l men jal reBe* ntng eiftöen / 3iet toe bat gp moogt Be* Jïaan. y8. Ziet ik kome haaftelyk. Haat U ben tpb
niet lang too?ben; aangevochtene ! be %ect 3al be recfttbeeröige niet eeutoig in onruft laten. Tandem bona caufa triumphaP. eindelyk
zegepraalt de goede zaak. ^e Heet Bomt fiaaf*
|
||||||
cerfte Druppeltje. fy
fjaafrig m jpn toon met fiem. Zo fterkt
nu uwe moede handen. Efa. 3J. vs. 3. hroeö
niet gp bpanben; be ïgeer éomt fiaafï tot Set geretfit/ om rccïjt te beregen aan tte onberbjuöten. yo. Ziet ik kome haaftelyk. ©et tuurt
tong/ ebentoel blpft gp niet uit. 3i©at lang toagt/ too?ö einbelpli goeb. aiaat u be git? te bie u bjanbt niet bjniBftem ^p 5a! u niet berb?anben. |§et is gaafi gefcljieb/ om een ogenbliö ijs Jiet te boen: ban Öoub al fjet leeïi iSp / en Bomt be eeutofge b?eugbe. Daar Chriftns nu is daar zult gy dan ook zyn. Joh. 4 vs. 24. 1 Theff. 4. vs. 16 Jjeft Utoe 00? oen op na be bergen l be Jl&oigenbauto bee genabe <©ob0 3al ïjaaft Somen. 3©at b?oog të/ 3al boefit to02ben ; toat ftratïjtelooS ig l matfjt berfiipgett; toat berjuimtiS/ rpae- IPB gerttelt toojben. 60. Ziet ik kome haaftelyk. 3©anneeC3aIf)p
«omeni ik weet het niet, baacom toil iö &U Ie bagen op ftem toacfiten. 3*at fip Somen ?al isgebjijs/beeïe hebben een fleutel gefcgt/tot ïjet berbojgene en opgcfïoten 25oe6 ber <©pen? baringe. 3©aarom fiebben 3P &cm niet ge1? bonben i om bat 3? al te bermeten getoeefï 30n. 3^at «Bobt niet openbaart / baar moe? ten top niet na tojoeten. ©f ?al ia topsec 3pn al$€IJ2n?U!S* na 3pnHèenfcgfieib/ toift Sp ben bag b?r toefiomfte tot Set oorbeel 3el* ber niet gj6 toil niet meer toeten als* öp. ^oe heel Aritbmetici Rekenmeefters fjeb* ben gier in gebtoaalb! ^oe beel Mathematici Stelkoniienaa-rs, 3pn fiter tot fcganbe geto02* benl ^oebeelrWog?' Godtgeleerden, fieb* ® y ben |
||||
£8 Des Hemelfchen Morgendauws
ben bier baal beftaan! Iaat öe toecelb ber>
gaan al£ 3P tiril; lang 5al 3Pniet (taan. 4Nt ïjet toanneet / toil tb mp niet öcmoeöen. 3©oo? tpb en ute/ laat ia <tf$obt joegen. |Epn L- ure5al altpb3pn. (48) 61. Ziet ik kom haaftelyk. Wat 33l ban
geftbteben J Ik kom haaftelyk en myn loon met my, om een ygelyk te geven gël\k zyne • werken zullen zvn. Apoc. 22. vs. 12 Haat ons? goeb boen eer be éeete Somt / de Rech- ter is voor de deur. }ac. <;. vs. 9. Als gy geen boete doet, zal ik u haaftelyk komen, en uwen kandelaar wegftoten van zyne plaats. Apoc. 2. vs. y. Dat is ons gefchreven ter waarfchouwinge, op de welke het einde der wereld gekomen is. 1 Cor. 10. vs. 11. 61. Ziet ik koome haaftelyk. ©èleb Büttlt
be $£eece maat al te fiaafifg. %l$ be toetelö op ïjet 3enetfle té/ tg «Bobt bet naafie bp onjS. Als zy zeggen zullen: het is vrede , het is geen gevaar ; zoo zal het verderf haaf fnellyk overvallen , gelyk als de fmerte' een bevruchte vrouw, en zullen 't niet ontvlie- den. 1 Thefl*. «f. vs. 3. ï£oe baafielpb btoarri ïjp Heródes aafti Aftor. 12. vs. 23. j&oe jfjaafteipH Ananias > Aclor. f. vs. c. 3©te foeet fioe baafïeïpb be oberigé <©obrfó5en.
63.-Ziet ik kom e haaftelyk. j^oe baaft
bp öp mp town 53I7 tB töeet ^et niet. SBiffcbten fran een flecbte booJtfe baat toe be pofïbobe 3pn* (gen gecinge bojjï-enSooft- btoaal/ mp ïjiet teeg nemen: beben 3pn top frifcft/ ge3snb en fterft; toiê töeet boe baaft IjOOb en tn be 6tft» Hoe haaft is het met den mefifch gedaan ? Op mpne fijatftten toil i& niet
|
|||
cerfte Druppeltje. '■ ^
niet tmutaen / og müne J«en niet te teeel
Bettcontoen/ toie bjeet/ toelfsen öag/ toel* «en nac|jt öe laatfte 5?n JOU, Hoe nader aan
het graf, hoe yveriger tot den Hemel, ^iïs totf u jtjouben/ Hpn <ü5sbt! en niet leg ia* ten/ tot gp mp 3egenb. ©p aacben t£niet$ meer boos mp; #cïj tweernt mp in ben 3§e* mei! a©aaro«t Ijaafïclpö i teaacom niet ge? oen i tsemt als gp taiit / iR öen bereib. •©oebe nati&t-tpb ; be Eet$e gaat na- be ee®= föigfjefb. Het <i3oöt notf) fj*ben baat na toe. ©aart toel aarbfcfte 6?ooner«! gif! ïjeü een fcïjoon trfbeel in ben $*tml/ (#cf) ïbat f& maac öaaft 3eggeniw«it!) berden! TR^cri/M NON RETRAHENT.
Die 't eerft myn hart verwon, hang ik
Standvaftig aan elk oogenblik. 't Is reeds al veel te laat; ik laat my niet meer
wekken.
Hoe! zou dien wrevel my niet ten verderve (trekken >
Weg Waereld , Duivel weg, verberg u ydle luft,
Wyl my geen and're vriend, dan Je2us is bewult.
Zyn kiuis is myne fchat, myn kroon , myn heil op aarde,
Myn Rots in nood, myn fteun in armoe, en myn waarde,
Befchermer in 't gevaar, myn trooft, in all' myn druk,
Waar
|
||||
6o Des Hemelfchen Morgendauws
Waarmede ib overwin, enmyde nyd. ont- Vraagt iemand , waarom ik zoo vuurie kan
beminnen? vuung jcan En 5Sik t0tm ftand'va% blyfvwi
Hy liefde my al eer ik hier het leven nam- Enl^myookzoo.datikin^S Z°^^fedenn0Ch' - zal my niet
^^rftteir^'^-chtzoud' 0Ghiïm« Iaat hm niCt t0t ** ™Y door
Des doots ook eindlyk zelfs, brengt 't een-
w'ge leven voort. ^ ' CCL |
|||||
II. ZIN-
|
|||||
HBMtMBHH^H^H^HMBHB^HHHHB
|
||||||
II. Zinnebeeld. 5i-
|
||||||
II. ZINNEBEELD,
i Cor. 8. vs. 6.
Zoo hebben wy nochtans maar eenen
God, den Vader, van welken alle din- gen zyn , en wy in hem • en eeneri Heere Jefus Ch'riftüs, door welken al- le dingen zyn, en wy door hem. II.
De %e\ere Hoof.
1 A fLIè Bonfién Mt'mmen op Bet B«»Sfte;
X\ maar nfet alle tot Bet Boogfle. ^ont^ mtge menfcBen feleben te beel aan be aarbe* «ommtge 3pn altpbt om ben ^emel; op ^15* JÏ?rJn den Hemel vind men weinig. ZttB 5elfsï en <®obt te Bennen/ të on?e ratn* fle 5orgei ebentoel beftaat Bet eeutatge lebett baat in; «5obt / en bte Bp gefonöen Beeft SBefuö «Tfijtftttë/ retBt te Bennen. Joh i. VS. 3.
*♦ ©eele menfefien Bebben Benmfle ban
Baar 5elf$; $p toeten Boe fterfi JP 3pn/ Boe beel 5P boben anbere geatBt 5Pn ; uft toat een macfitfg Butë 5P Seboren 3pn. Zp ben* nen be ftBalen / maat be Bern nfet. jget 8tu$s / maat öen 3©aarb nfet. Zp wemt ïjoe ge^
|
||||||
è% Des Hemelfchen Morgendauws
pf>?onb ?p ?pn / en Roe lang 3? Bonnen leben.
«goo Bennen 5? Bet Hfïjaam/ maat be 3tele niet / iiaac gebangentó teel / maat be §e* bange«en «fet. SJP Rebben ftennis" / maat geene öoo?gaanöe erBentenifle / Baar goeb té Raat niet becbosgen / maat Raare lafteren beBRen 3P met bpgeblaberen. ©eele Bennen Raare toonben/ maar teillen geen nlaatferg gebjtuRen: *p bte3en ben la&ebtcpnmecftet en ballen ben RelfcRen 25eul in be Ranben. <2p teeten Roe boos" 5P 5**n/ en teWen 5fcR ebenteel «fet beteren, Ep beminnen Raat bleefcR meet aïg ben <©eefl. Ep Bennen Raar zwakheid / en toillenfe niet afleggen/ gaar fchuid, en toillenfe niet betalen/ ïjaat tydt, bat 3e Ro?t iss/ en teillen ebentoel niet beginnen tit teel te geb^uiBen. 3©at ra* femp! . ' 3. ©eele toemm ban €fobt en Bennen
Rem niet. Epn naam boeren 5p in Raar monb; maar Rem niet in Bet Rert. ÉEp fpje&en bcel ban Bern/ en boen toemig baat na. Ep 3pn be BiRborfcRen gelpB / bte een gjootgefcRjeeutoma&en / en ebentoel in bom* pige moraflen leggen. Ep 5eggen/ dat hy een Rechter is / en b?e3en niet bOO? Rem. Een Heer, en eeren Bem niet / een herten- eender, en ontzien Bem niet/ eenAlmach- tigen Godt, en berttopffelen ebentoel / en bcrtroutoen Bem niet.. Wat voor een blind- heid! 4. Bele 3pn SStReifïcn / Cpifuriften en
lasteraars?/ teillen ban geen <©obt toeten/ alleiS moet ban 5tcB &f$ 3P« / en ban be na* tuuconberöoubenteojöeni aljS of iet? ban 3irft
|
||||
'"I.....MW^lB^Mgi—M
II. Zinnebeeld. 6$
3fcB 3elf0»on 3rjn / en nietalles toat jftBt&aar
UI een begin moeft gsöben i Ais of zich God niet hadde vertoont. AcT:. i. vs. 3. en
of de Hemelen de eere Gods niet verkon- digden. Pf. 14. en ook het onvernuftige vee daar niet van fprak. Job. 12. vs. 7. EP 35)« erger alsJ be ^etöeneti / öie ooft in be Dui* fternifie ber ijennifie/ ebentoel ietö&enben/ bat meet toare ais 5? / en ïjet baarom «ets ben. (1.) niemarrü geeft <ö5ob ge3ien/ Oegt öp.) attoaar J baar 5a! geen menfcft leben btz Bern mag jien. ©e 5iel Beeft niemand ge^fen. iBaar toie lotBenb bat Bp 'er een Öeeft i be «Openbaringen in Bet ®nbt <Cef* tament; <0obt# toeröen ober al; 3pn 3? niet een fplegel* toaac na toe ia mp toenöe/ 3ie iö <©cbt en 3öne toonbertoeröen: ©at men weet dat 'er een God is, is haar ópen- Nar. Rom. 1. vs. 19. ƒ. ©ele 5pnber istt men Pollotheïften
noemt: bie Bebben beele <0oben/ en ecöennen niet be retBten, %$ ?pn Hecuba öp Euri- pides gelpfc.
Quo me •vertam'* quis deorum aut
d<emonum opemferet ? Deze brengen het Hei-
dendom in het Chriftendom. (2.) 91» moet toeten aan toien iö gdoof. ais fiet feftin ■
fcegint op be 3pbe te leggen/ Boe na i$ be fcïnpöjeuö i ban i$ ftet niet nee ban Bet ber* beef. gfn Bet geloof moet men niet ober* Bellen; Bet 3aligma6enöe geloof toeet ban geen ttopffel- 6, ©eele en be meeflen in be toerelb/ 3?«
Aiio-theiften; 3p eeren beneffenss <©obt/ an* bete «ötoben. <0ob toil ban geen mebe-<d5obt toeten; Ik wil rnyn eere aan geen anderen geven
|
|||
$4 Des Hemel fchen Morgendauws
■geven, noch myn roem den afgoden. Efa,
42. vs. 8. Cbentoel maaat be <#obl03e 3icB Rfóc en baat uitgeBoutoebaaaen/ baar geen toatet tn ig. 3©at 16 met «Ötabt lief ficibbe i bat is$ mpn by Godt. 3©at ia boben <ö5oöt lief fieöbe/ bat 10 mpn Afgodt. af* goberp i0 be fcïjanbelpfifte lafïet boo? <©obt. abam maaate 3pn topf tot een <©obinne / Bp geBoor3aambe Baar meer al0 <0obt. ©oe ftöanbdpfe toierb BP / en top boo? gent toer* boerb! Eli beminbe 3pne Eonen meet a!0 <©obt/ aofle ïjet tym nfet jpn befte ïjalj» ^ Afla (lelbe be |I8ebitpnmeefter0 boben <©obt; Boe nualpa beouam Bet tent l Boe belet <d5obt i0 ben buia* %p bjseten en 3uipen/ en bat i0 Baar Beetlpl leben: &uipt gp toel op aarbe / 3uït gp in be ïjel niet toaft&er bO?fl moeten Ipben i per quodquis feccat, per
idem punitur , waar door iemand zondigt , daar door word hy geftraft. ^oe menig een i0 jpn bleefcö tot 5pn <©oö getoozben? ©p Iaat Bet allen toil; W geïïoorjaamt Bet al0 3pn ©eet: gp boet toat fjet geern toil. S$ ban 3?n bleefcB 3P« «Bobt niet l bie BP btent mag Bcm lonen : Geen hoereerder of echt- breker kan in het Ryk Gods komen. 1. Cor. 6. vs. 9. Een ander bidt zyn geld aan; BP berïaat ;itlj baat op. ^pn gelb i;8 3Pn fcftat; baat 3pn fttjat f0/ baat i0 006 5pn Bert. 30 ban Bet gelb 3pn <©ob niet* Deze heeft de wereld tot zyn Godin gemaakt. !§p btbt Baac aan; Bp ^eft wet be toerelb ; i0 toerelbg ge3inb: Bp bient be toetelb; tk la biene isf mpn <©obc ai0 be toerelb bergaat/ bet* gaat 3pn «Sofct/enBp nwBaarboojeentoig. ©eeïe
|
||||
Ui Zinnebeeld. _ 6 f
39eefe meenen in bm Pemel te bitten/ alsS
£P be toerelb maar Rebben ; rraar ?p fieeft be ^»p} in ben üoefem. Andere maken de
ï^fnfehen tot afgoden. Vervloekt is die, die zich op menfehen. verlaat, en vleefch houd, voor zyn arm. Jen 17. vs. $. g>mft be ntenfcf) / 300 (ïecft 3pn <©obt / tö ban 3pm
Opop nfet utt ? j&oe vele maken Goden van zich zelfs > liSeeneet iö ftaar genoeg / bat 3p Seenmeer 30uben brger«v;l?abaail5p/tèben atgffen ^utUeï / Die iemanb Ret eerfle en becfïe ban 4ö0bt afleibt. Daar zyn 'er ook die den Duivel tot haar God maken! <©at boet een tobenaar : 30 ï|eer / 30 Knetftt. <©te «Bobt 5pne eere rooft fctf bat niet een bfefi 30 3pn ban alle Allothëiften öfeben, fISen moet aan <6obt geben toat $>litRtdp& té/ en Rem toeïsomt. . 7-. Vele dienen Godt en Öen 3£utb?l: ge#
*PK be Stmerttancn; Den eenen bat Rp goeb boet i dezen , bat Rn geen Quaab boen 3a! j 3ïtë of^obtmetbobenben^utbel toaar;en Op niets 6on boen/ a$ bat »©obt Rem toe* laat* 300 btenb men tegentooo^btg «Bobt en ban be toerelb en be <§atan; ben eenen om ben anberen. Been \ be (©flferfianben / bit <föobt todbeRaagen 3ulten/ moeten niet lam norR öreuneï 3pn; Roe fcRfat 5ftR <©obt en 25eUai te samen. Wie met met my is, die is. tegen my. Matth. n- vs 30. <0p Runt <5obt en be toerelb niet bfenen. ||et Rert ts$ een RufcS/ bit niet alg ban <0obt betooont hn[ 3pn. me plaats tó te eng/ boo? ttaee feeeren. <f& fean met eene tong teel bfoe* «en en s^nen; waar met een Rert niet <ê Raten |
||||
66 Des Hemelfchen Morgendauws
fiaten en lieffiebben. 3&ie öe toereïb lief Reeft
gaat <ü5obt / en i$ jpner niet toaaröig. 8. Ik moet evenwel de myne ook liefheb-
ben ! bat berbieb <©oöt u ntet; maar niet meer als Rem. ^e liefbe fiomt <0obt alleen toe/ öocfi 6an iR be treatuur ooR lieffiebben; maar ben ^cfieppet moet iR alleen bemin* nen. Cn toaarom jouö' iR om be liefbe <©0bS totlle/ ntet alleS Raten i Is het dat ie- mand tot my komt, en haat niet zyn vader, moeder, vrouw, kinders,broeders, ziuters, ookdanrtoe zyn eigen leven, die kan myn jon- ger niet zyn. Luc. 14. vs. 26. (3) 4$m<ÜSobS toille moet ift fiet net öer tpbelpRfieiö berla* ten; al Bon tR nocfi 500 beel eer / gelöt of goeb / in be toereiö bifiTtfien \ toat mp aan* ( gaat/ mag ifi allesf berliejen; ban €SoöS toege 5al tR alles toeberom lebben. Die va- der of moeder om mynent wille verlaat, die zal het bondertvoudig ontfangen, en het ee- wige leven beërven. Matth. 19 vs. 29. 9. Is myn Overigheid myn Godt niet ?
Staröfcfie «jjfoöen jpn }p/meer niet. 916 fieft toel ge?egt; Gy zyt Goden, maar gy zult als menfehen (terven. Pf. 82. vs. 6. <©e toe* relbtfcRe <$berigfieiö bten IR met fiet \U
tfiaam; <0obt met fiet litftaam en 3ieïe. Cert gp Raar niet alS <0oben i <%o sullen 3P tt «iet fielpen. Mn * <©obt Reeft Ret ftett öec koningen in ?pne fianben / en ïeiö Raar 50 alS Rp tonY Koningen 3pn fiet toerfitupg <©oös toaat öoo? fip toerRt. 3!fi toil bp <5obt blpben; iS flp genegen i 3pn fïebefiou* bet 3a! toel moeten. Hit menfefien/ moet > men geen afgoben ma&ea. SSp fierben im* merj?
|
|||
■anHBMSsra
|
|||||
tl. Zinnebeeld. &j
^m i jet fp?ee«tooo?b ban een mmm »
ininiecg: mm eft mort ah quod obto. Ik wenfch
raet wat fterfelyk is : het hooefte is liet bef- te:. <aobttéftet ïjoogfte goeb: até tft pet met »J« Dooft Soube/ be boeten 3ullen toel bols gen. •>a.10' ï^l? ik ^311 geen hoop op menfehen
petten > ga fioop óp «Bobt alleen : fit> *al SJWn Öoop met tot fcöanbe laten tooïben. <©at ben <ffitobfo*en Boopt/ feomt ïjem met »bct • bótft Set ïjopen motïjt befraan / ais Bet bert?outoen baat maat bp toaat; toant me ttoee bolgen maltaber op ben boet na. «Ben Clfefffen toatfit 3tcö 30 toeï boo? fiet ee* ne al? booi pet anbere. ©p <6obt en men* Uften ïjopen • bat fftet ttoee <©oben ïjeböen» «een gutoeipS befïaat maat in ttoee perfo* «en; <©ob en een<@elobtgmenftft 5jm ttoee/ «omt ben betben baat bp i ^00 ïjeet &et «ttitBjeulf; Daar öetoaat mp <8>obt booz» <£en Cfi?ifien toeet maar ban eenen <ü5obt;
tj^pÏ301 de Heereonze-God , is een eenig S£rft^fl1- 6' vs- 4' 9I& ten tongere
Godtj «en Hemel j een Geloof; eene Liefde,
^odt is de liefde. 1 Joh. 4. vs. 8. een Heer* een knecht; een Godt en Vader ban ons al*
«. J&temanb Ban ttoee peeren Menen / een Jiert een Godt. 3£at <©obt geojbtneett ne^fe m ft niet ombet (loten/ toat ft» tefinneit boegb toH tfi niet ftftetben. ^n eenlgm <Sübt begeert mtjn eenig ftert; ftp $E 8et 00B Wen/ boo? alle By-en Afgoden tal beöeue Sefioten 3pn/ mpn ftert i# ntct te fiuut. <6en ■wt SMf^fc Set geöotfct: «gen / en mm € 2 <©ofe |
|||||
68 Des Hemelfchen Morgcndauws
<®obt ;al Ret beRouben/ baar blpft Set bp»
3©p Rebben maar eenen <0obt. (4) . 12. Wy. hebben maar eenen God, ber CRjijienen goeöeren 3pn gemeen. 3©at <0obt aan eenen ijï/ fjs Rp aan alle. Waar- om zyn wy dan niet gelyk gezindt. 1 Petri 3. vs. 8. ban toaar Romt npb / toan* gunfU Rpben/ toom / RaaflfgReiö i Rebben topniet eenen «öobt* 3pn top niet fiinöe* ren toan eenen man! toaarom i$ ban een te* berg ftoaatb tegeng ben anberen I Jud. 1. Maar is het dat gy u onder malkander byt en
eet, zoo ziet toe, dat gy niet onder mal- kanderen verteert wordt. Galat. f. vs. 1.5". De Gelovigen der eerlle kerk hadden een hert en eene ziele. Adtor. 4 vs. 32. Laat i ons gedenken aan de gebondene, als de mede gebonden. Hebr. 13. vs. 3. %atm top üng onüer malRanbeten UefRebben. 1 joh. 2. vs. 11. ^oe lief 3al Ret mp 3pn / aljS Ret mpn naaien toel gaat* toant ie Rcb fmmécsmpn beel baar fn: Heeft hymeer brood als ik?
^§oub' i& Rem Mt misgunnen I Reeft <®obt Ret Rem niet gegetoen i baarom toil t& niet fcReel 3ien / bat <J5obt 300 goeb t£. ilSif* fcRten ReeftRpmeer nobig al£ ihi miffcRien toeet Rp Ret béter te geb2uiSen al0 fö ? b?ooöt en Rleebt / matten onber be femberen geen ©nberfcRetb. jfêpn naatfen mag iBanna ban ben &emel eten; bagelp&ö gebuibelt en toit b?oobt, 3©at gaat mp bat aan* mpn maag aan een flua 3toact b?oobt berteerai en berboutoen•; miffcRien be 3pneniet* «©oir geeft be mantel na ben regen. Myn mafte leeft en ik ook. Het f# ebenbeei toaar ban |
||||
&ffl^BHHHBI«HHHHnH^
|
||||||||
I ir Zinnebeeld.
|
||||||||
69
|
||||||||
top feetbe Ret litRaam onberRouben t V&?aaat
Rp een 3pben röft * ift San met een linnt öiel te recfit Romen. Eaat £p em *atRt «leebt aan Rebben; in Godts naam. /®ebec cpgebiacRte moeten na Raar natuur geb?a* Oen taojben. $Spn Rut'b bebinbt 3itR dp pof tinnen $00 goeö / aU een anber bp Ret We ©enenaanftlje. Zit m\n naaften in
grooter eerampt als ik ? bat Kan iö fpbcn. 3©p 5pn ebentoeï öjcebei'0. ©at mijjgtm SR Rem niet/ Rp Reeft een laff laat Rp5e bja* gen. gife fïaap in mpn Rutje 300 toe! ais np in ?pn l&aïepiS/ in moet lüemanb benp* ben. gin Ret CRtf jïenbom toeet men metg üan nip en 11/ Roe ^al Ret Reten / top üe* pen en Ipben ; toenen en Ingcften ; eten en «Pben Rcnger ; ban gaat net goeb als ben eenen be£ anberglaft -biaagt/ ttoee Runnen meet ais een. Wy hebben maar eenen Godt , Rebben-
Beet bc3itten .- Ren ih €>ot>t toie teil mp bte ontnemen i 30 geeft 3icR <©obt in net fleRecl aan een Cïmfien ober / bat Rp «tij maafit tot een fcfjat mt Rp fKiiu g]a fyu <5obt! Roort gp bat toeï/ noobt / bcobt/ 3§el en berboemenijs i <©obt in mp 1 tmt isS ntetiS Rerboemelp&s aan ïjit/ Uz in trim- ftu& gefujf 3pn- 3& Reb <©obt! anbere rao* flen Rebben toat?p brillen. 25uiten Rem öe* fleer iR ntetss te Rebben. He toerelb mag nip Rebben 300 lang ift iebe. gs toil Raar «iet Rebben, gjft Reb <0obt. &eeft mpn opanb Raat/ laftcrmg en berbcJgtng? ih Reb «Bobt! nepn David ?al ben Goliath toel o* «ertomnen,- ik heb Godt \ z\u$ goebg m € 3 m» |
||||||||
'fo Des Hemelfchen Morgendauws
mp bclaen. ft Beb Bem en Boube tym; bee*
ruilen toil ife Bem nïet; toant tn toeet niets Beter. Ik wil hem niet verlochenen ; toant
in Beb Bet Bem gejtooren. Verliezen zal ik hem niet; iï$ flaa/ <Ê>obt jal Belpen/ bat in niet en bal; en offcfioon ib biel / ï)p ?al tttp toetser cpretftten. Ik heb hem in myn herte; ipf m leben/ eer en goeb/ bleefcB en öloeïj / bat Ban menmp ontnemen. $töaac <5obt niemanö ! Vreeft u niet voor haar die
het lyf doden, maar de ziel niet konnen do- den. iBet <0obt Btoam ifi in be toereiö,- met ftem leef ifi; met Bem toil ifi fïerben en iien ^emel erben; iB Beb Bem op mpn Bert getvnk/' al£ een Zegelring / B»> Beeft mp en ifi Beb Bern / tote toil üit bertjoutoen fcBeiben. 14. Wy hebben maar eenen Godt. 3|et
SBanna fmaafite een feber toet na 3pn ap- petyt. 3©at isS iiit tooozbt boo? een JKan* na/ t$ 'et eoB ittë joeter alg 45tbti i»et 5pn beröo^be magen / bie Bet niet fmaafit. fmaafit botB Böe b?tenöeïpfi be ^eere i&. ik Godt, ben uw Godt. Pf. 50. vs. 7. ëtO i$ goeb/ maar «toe fmaaBt beter. 55e lief* be geeft jitB aan alle ober; 3P beeït aan alle raebe / en berjaöigt een pgelpö. Ep Geeft alles aan allen/ en beöoubt metss boo? 5tcrj jelfjï. Is Godt onze Godt i ?00 i$ fip 00«
onje Hebicpnmeefter. Hp Ban rap Beien 5a als? BP toil. Bet jal mp ebenbeel spn / als? mpn fïinfienbe toonben maar gene5cn too?* ben. ©rj mag BaBfien en jiefien; lief605en cf fcfielben; b?ufiBen of 3ttn b?ienbe!pö Bon* ben; $ toil M jpn; toant Bet geftfiie&t ten |
||||
■""■■■■■■■■■■■■■■■■
IL Zinnebeeld. 71
fcefrett. ^toafefte moeten öertfter&tngett gek
öen i öaac toutoe 5onbaatg 3fjn moeten tucötcoeöen jön ; <®söt fieele mp / 500 aljs ÖP mp bmbt! ï)p gelnutfte juifser of 50«; öi» mijn 3onbig bieefrfj maar boo? berberf betoaart toojb i ih teil frti 5ön / ïjet e:'nbe 3ai be lafl in luft betanberen. ^e ffêebt* tpnmeeftec moet niet mijn teil / maar be Jiefite pelpen: bituze pillen ma&en ?oete ge* SOnbftetö. Jget 5&eet feomt Bestoaarfpfe boo? &en bag/ ebentoel reinigt jfjp Bet Itcbaam/ en bzpft be Stoabe bochten uit : ©erwt bleefc! moet men teeg fnijöen ; öeter een UïK berloren ais ïjet gele litfjaam / iö toil Been meefter ober mtïn SJrttf 5$n. ifci/co »> arte fua fidendum ejl. Men moet de Me-
dicynmeeiter in zyn konft betrouwen. #fs fcöoon <ü5obt mp boetö op een Barben tea*
Ben al# fip mp maar in een goebc I|erfeerg vm$ti §n toilfjem ban&en Mt ïjp mpnss öanfcBpng gulp / en mp <©obt té. <©p ïïec laatfïe jal fjp mp öocfj toel boen/ Deuter. 8. vs. 16. is Godt onze Godt ? zoo is hy
ook onze Man en Bruidegom. Niemand heefc ooit zyn eigen vleefch gehaat Ephef. <;. vs. 29. <©e geiobige 3*el geeft €>obt tot een
Bruidegom. Efa. 54. vs. ƒ. |fêan en b?0UJtt Öoe nauto 30« 3P berïmotöt* Het toijf moet ken man onberbanig 39" / ÖP tse Baar Heer/ <6obt té mjjn man en Sfceer/ top öeïjoren fepr toalfeanber. zondig ik i W 5al mebelpben tieb* «en / öP toeet bat f& een jtoaö bat ben. Dwaal ik? öp 3a!mp WÖÖI/B? té be£ topfg
pooft» Koom ik in noodt? man en topf een
W/ ÖP tP&t met W' Voorwaar hy -droeg
C 4 onze
|
||||
*]% Des Hemelfchen Morgendauws
onze krankheid, en laadde op zich onze fmer-
ten. Efa. 53. vs 4. Benauwt my myn vy=md ? laftert my myn vervolger ? niet mp alleen, mijn man 006/ ï)p 3albooj mp fpte* aen: mön fmewb i0 be ?ijne; Kan ik myn Jaft niet alleen dragen? Jjp 53l ftelpen. <©2 ,üBan Ijeeft fïettite / öe?e fis be geelste. 3©il be ^atan robm/Jlüijn man ?al mp tod be« ffïUitten. Ik ben by u in de noodt, ik wil u redden $iemanb ?al u uit mijne öanöt runnen, ©eel toeiniger uit 3ijn ftert. Is Godt onzen Godt ? zo is hy ook onzen vriendt. Slonatfian berliet g^abib niet/ 5a lang fip leefbe. 45titst flerft nooit. «öoeöe bjienben gaan met mp tot aan net g?af ais in flerf. «Efobt mebe in öe g;?afplaatiS/ en Betoaart al mijne gebeente, ^caö toa£ een töö lang be b?inö toan gB>abiö / maar liet $m bots efnbelijfi ban tfibomag berleiben. 1. Reg. 1 vs. 7. <SDobt igftanbbafttg/hy heeft lief tot aan het einde. Joh. 13. vs. r.
3©3tenben goeberen 5pn gemeen; ©emel en aarbe Qoojt mp toe / toant 3p nomt mijn to?ienbt toe; ïtan ifi ooft meer ban tjem be* geren l beel b:ienben bienen iemanb maatin fiet geluk; «0obt blpft getjouto in ïjet Ijoog* fte ongeluft. 3©at beb?oeft gp u ban mpn? jieli Veel vrienden waken als het dag is; in de nacht van elend flapen zy. <©e J$oebeC 9ifraëi£ fïaapt notf) fluimert niet. &mu$ mag flapen / IJefusS toaant; een b:ienb is be fytlft ban mpn tfel; 49obt itf mpn ?i?l/ in ftem leben/ betoegen en jpn top. 3^e toes relb tietft beel balfcfte b?ienben. Godt is al- leen getrouw. Deut. 7. vs. 9. Com fep ong 3pnm
|
|||||
-~É
|
|||||
ÏT. Zinnebeeld. ~f§
i^nen ym. gaf/ gaf ï)p ons$ 006 ?»n fcert,-
«on ftp onjS een g?ooter fuiur-penning fcfien* «en* |)p houd wat by belooft, want hy is ge- trouw , Tit 1. vs. 2. en San niet liegen, «Co. mogen be menfeïjen mp ban berlatem ff. 143- vs. T. <0obt ^orgt boo? mp / ïsp tS een bajmfjertig bjienbt / een Godt aller barmhertigheid. 2 Cor. r. vs. 16. %> bjunt/ en ebentoel bernmb fip; jüp taerot bet jilbet tn 't buut / en maant een fieerïpa bat baar uit; fip iaat on# boenen / en maaat uit be tranen een toon öer «engelen. ï|p iö een ons beranfcerlp&e b?ienbt. Ik wil 11 niet verlaten. Hebr. 13. vs. f. $iet in be gebangentél neen i toant gp ging met $at»lu0 in öe ?ös «e / en boetbe gem toeberom baar uit / niet in fmaaö en elenb* neen! öp toag tmmeriS &P =üa5arui8ent?ooftte öem:bpSob/ en en* berijielt fiem.niet atë onsS be menftben fcïjelben en bloeaen* neen! toeeü genoofisöetjaïuin ben ^emel toel beloont ftioj&en. niet in be aan* betftttngcn^ooö niet! |Bönfe?atïjt i£in ben 3toaMten uiacfmg. $iet in jieate* of pefH noit! SefuS ban ^asamft ijs omgetogen/ en beeft cezond gemaakt alle die van den Duivel over- weldigt waren. Aftor. 10. vs. 3S. ©oöniet ais 5P tpbelpfee fcftanbe moejten Ipben; 3ul6e ferjanüe moet in eer beranberen. S&e moo?* benaat aan öet K?ui£ iitet fiet geen ftfja* be / bat fjp opgehangen toierb / toant ïtP ïttoam met Cfmfïust in fjet Jparabpss/ niet in de dood ? in 't geijeel niet; toant baar ig Bpleiber/ licftt/ fter en boe?ber. J|p is mijn ieben/ mijn b?ienbt in be noobt. ©f fcfioon be geïjele toereib fterft/ 500 leeft born |
||||
74 Des Herrielfcben Morgendauws
wö« bïienbt. Pf 23. vs. 4. niet in ben f)0»
gen ouberbom* neen toaarlpallk wil u dra- gen tot in den ouderdom. Efa, 46. vs. 4. r&ijb-b?ienben b?agen ons? ais bloemen/ter* taHjl top öioen en ge50nbt 3pn; ais top toet* toelsen* 500 teerpt men ons toeg: <©iib-en fiouïi / bienb men niet boo? be betgitte toe* relb t 4Bobt is getjouto tot ia g?ps too?be» Chriïtus het Lam Gods ; gp b?aagt mjjne
jenben/ en mp; aan men 3ula een niet een toaarbe b?iena noemend Hy bemindt de zy- ne tot aan het einde. Joh 13, vs. 1. 3i# ÖP mijn töobt { 300 is ïjp 00a mpn ftooft/ en
iE 3Ön Itbtmaat. Hy is het hooft der ge-
meente. Ephef. y, vs. 23. in öet toeaomen* be 3aï öp ïjcerftfien/ in niet/ toat ïjjj toil/ ï,al mpn toil 00S 3t)n : toat ï)p niet teil / begeer ia ooa niet. 5©aar mijn fjcoft iS/5ul* fen be lebematcn 00a «omen. <0obt in ixm fêemel / toaar toil iö Heber 3jjn als baar* mijn gooft in ben ï^emel/ 30ub' Bp mp toel op ber aarbe laten; ik toil mpn fjooft ge* Rooj3aam3ijn; geïjoo?3aamI}eib is beter ais cffettjanbe/ toat öpsegt toil ia boen/ 300 iS ÖP mpn <fgobt en iö 3#n önecStl ij. Wy hebben maar eenen Godt. 3&aaC
ober roemt <©obS Kerae: baar op potfit en
piaaït 3p, trots alle öaar tegenfoeberS en bpati&en J «0obt is een Jgeet SEebaotö. Exod. is- vs. 3. <gen l^eer ber ®eirfcfta* ren ; een getoelbig ö?pgsman. (y) t^tt 3iet 'er tegentooo?big gebaarlpö met <©obS ïierfc uit; ben 3ttnticl}?ift Ijeeft gjcoten ftaat tegenstjaan be lebematen ber toare Sera too?ben geppmgt en berbolgt. daarom niet boobl
|
||||
II. Zinnebeeld; jf
foüOtl! Of fchoon de maan altyd niet helder
fchynt ? Cbentoel ftaat SP aan de Hemel, ^fftfjcon Set ftbip obetbelö / baarom en #n*t Set niet aanffonbS. De Poorten der Helle zullen haar niet overweldigen. Matth, I(5. vs. is. «©fftboon <©obt 5ijn berS ?fll be= ?0eÖen en fl?affen i Daarom zal hy het huis
Jakobs niet in 't geheel verdelgen.. Amos o. vs. 8. Godt bemindeZion boven alle wonin- gen fakobs. Pf. 87. vs. 7. <0OÖ3 SetS ?al befïaan m öe toeteib / tot aan Raat* etnbe.
<©oöt lof! top ftebben een macbtigen <®obt/ aan toten l^emel en aatbe ten btcnfïe fïaat. <£en <ü5ob öte alleen macftt en getoelb geeft. Wy zyn wel gedrukt; töaacom btbfeen top Wet* toaarom toepen top tüet i <©ob geeft ttocb 25iftem en tegen als? ten tijbe ban Aurelius , tot bfenflt ban öe 3fjnen. (6) 3aocö een ftojmtotnb W be bpanben ban Theodofius m öe eogen ban toaaffen. (7.) <©obt 3al xwn bolö tod teftfiewncn / bet 8e* et'n en bso?tgang 0R5et bpanten t$ geuïfe big; maac jp ?u«en met berftöttbbmge een ernbe nemen, pïjaiao öeeö / tost fip totföe / ebentoel moefï Sp m be rootte *ee bezuipen: <©DiJt San bte Sonfl nocïj; toêl allen fetc op Sem betqoutoen. ©p be aacbe too?ben beeC taabtftagèn gefmeebt 5 maat bte in ben $jje* ntel tooont latgt baarom. aiss 5P bet op ïjet belle aangjppen/ 5öo gaat <ü5oöt öocö eenen anberen toeg. ió. Wy hebben maar eenen Godt. 3©8£
ban meet/ of top beeï lijben* bfe Ret toetsen
maabt/ San be'b?eagöe ooft brengen. Ge- troofl! <©obt ui ons* boo? Set buut öetoa? ren/
|
||||||
y6 Des Hemelfchen Moi'gendauws
ren/ of 006 toel tnSet buut öeBouben / fteÉ
gaa fioe fiet toüi <J5oöt jal boo? 3jjne fieilt* gen een plaatse op bc aarbe betoaren. E fa. 32. vs, 2. Kap. 8. vs. 14. Verliezen wy dan om Gods wil alles? =£aat fiet fieen ba* ren. naofess berlooï 3ijn eet aan Bet <£gpp* tifcfie ïgof 006; <©af 3e fiem <©obt niet tien bubbelö toeöecom i De Heer heeft meer te geven als dat. 2 Chron. 25". vs. 9. Ik ben evenwel zeer geplaagt, en leg verlaten on- der de doden , als de verflagene ? Pf- 88. vs. 6. <©at is u goeb; toetenfefiap 3onbet onberbinbtng / maant u geen Cfiuffen : <©obt toil uit u toat retfitfefiapenss fiebben / baarom bepioeft fip u op aüerlep manier; teeeft pil / en toacfit op fiet einbe : <0obt Jaat ïjet toater tot aan be 31e! gaan/ maat niet baar ober. $et einbe goet alleg goet! Godt is goed ; toaarom vertoont hy zich zoo hardt ? <0obtS liefbe en too?n tegen 39*
ne Hinberen / 3i)n geen oppofita tegen een ge* (lelbe bingen; maacdiverfa onberfcfieibene/ bte toel te 3amen öonnen gaan: hy is maar toornig in liefde. Apoc. 3. vs. 19. ^itttte
pülen nonnen 30 toel tot be ge3onbfteib bten* ftig 3ijn/ atë een Juleb, of Cordiaal. <J3obt tucfitigt onsS met be5eifbe liefbe/ toaat me* be fip ons* tot Hinberen aanneemt. 3&e natip* bingebejS peeren/ is een betoijs* be0 fiinb* ftftap <tf5obt£. <0obt fteeft een 2fton ?on* ber 3onben; maar geenen 5onber ft?iemen. Ik ben zeer bedroeft, waar ik my heen kee- re, vraagt men roy, waar is nu uw Godt ? algs top be moebt laten ballen / fcaarom
tes02bt onfe jlaat niet toetöstm / onrufl / toojn
|
||||
IL Zinnebeeld." ff '
ÉOO?tt en gjtmmigBeib/ betalen Bawntoaarb
met biel/ m ben b20löft in <ö5obt/ zoo lang ik hem heb. ©oo?feaer men 3at mp noic b?0ebig 3ten. Ik wilde ook gaarn; maar ik kan niet. gilt eetroofl! «Sobt 33Ï utoen bnl niet jonöec bpjïanb laten. &p 3al u be Banb bfeben; maar 3p moet genüft en boo? Set geloof geBouben too?ben. Ik wil u niet verzuimen. Hebr: 13. vs. 5. Evenwel doet het Godt by my •> ziet aan wat ik lyde! <©0bt Beeft niemanb belooft/bat BP Bern in geen noob
3al laten tomen; 3ul6sï bjaar eben eens?/ais of Bp onfe batoer niet bias; maat tmS baat upt te rebben/ Beeft ï)p onjS baft met eenen ouren eeb belooft. Ik ben by u in den noodt;
ik zal u daaruyt redden. Pf. 91. vs. g.J^a* toer aïg een «tnb aan be bojflen ban be min*
ne; aï0 een moeber Baar ninbt / alg een ïJiBebicrjn meefler 3ijn patiënt. 3©acBtbocB; de Heer is een fchild allen die op hem ver-
trouwen. Pf. 18. vs. 31. Al myn goed is weg. «©oöt nocj) nte|. <£en Cftziften moet allesi ftebben / en niet nonnen Bebben. <©obt Beeft upt u een <$ob$ beelb gemaaïtt / o» toat BP u ter eere kuil b?engen. Het i$ u goeb / bat €>obt u be tao?tel B«ft afgsfcant; OP 30ub anberss te baft aan be aarbe genleeft Bebben. <0übt ftecft goetg genoeg; Bpgeeft en neemt. lp regeert 500 Bp bul. % jjeefe nocB meer te geben/ aïjï Bp gegeben ^eeft. Al myn eer is weg; wie geeft my die weder-
om? Godt! v0obt geeft eer; be eere ban be ttterelb bergaat. 3^ <©obt berBeffen bul toie fcBaabt Bet niet bat Bp Mep nebergetoo?* i?en të gebjeeft. g&abiö toaac een frBaap* |
||||
f$ Des Hemelfchen rVforgendauws
fjetberg MttW/ en biiccti een geft?oonbé
Éomng* Cïf fcftoon be eer in be toerelb niet fejeer ftbJatïW In het toekomende zal u eer voor fmaad gegeven worden. Efa. 6i. ys. 17. Wy hebben maar eenen Godf. 4E>0bt
boben aïleö / boog gelooft in eeutoiggeib 1 ^p ftéjft bet bert ber Koningen in 5tjne ïiimbt/ ett lepbtfe alg be tosterbeïsen: öup* bel nocjj menfcfjen bonnen <6obt bieerfïaan$ 25ileam toil bleetten/ en moet ebenteel 5e* qznm< Num. 21. 5|n bjeess niet boo? bet trotferen mijng bpanbts?/ of fcijcon fip w£ toapent / of bP ?ijn barnaftb aanboet * of bt» fcbuimbebt en tooebt* of b> al te paarb jtt en op mp aanrenö* be retfttbaarbfge 3al büjben fiaan; alle 3öne PPten moeten niet raben. «®ebpanb fpanb öen boog/ maac <0obt regeert be pijl j ib ben berljeugt bat be ïgeer mijn <0obt isf ; al0 bem iemanbsJ bjeegen teel bebagcn / 5a! bp 3ijn bpanben m b?ienben maben. 18. Wy hebben maar' eenen Godc <Efobt
Begeert niemanbjS berberf/ baarom toaar* ftinitnt f)P* W&t goebertierenfieibl Noach p2ebiftte 120. jaren/ eer be ?onbbloeb febiam. Pharao cnberhonb tien plagen/ boo? be laas f!e; Loth inaarftljoöbe be ^oöomüen * Jo- nas S^tnebe. Wat zal Godt meer aan zynen Wynberg doen* Efa* 5* vs. 3, 4. 4Bt>ïtt toaarfcösuiot mp in sijn tooojb i ik toti bol*
gen: hjat booj ïjeen geftlweben i$/ ijS tm$ tot ii'erin0e geftöieben. ^aargefcftieb niet# 6p gebai / al0 Hemel en Slarbe p?ebiben / teil tb mffixw. (S) ^w bftwft 5$n/ 3ö» |
||||
ït; Zinnebeeld. ffi
te öepe Hfnberen; iB&if mgne saligïjeib uit*
toeraen met b?efen en öeben. Mm bet* ftflïtïst immers* toel boo? ben falirem / bte oen bonberfïeenboojgaat ;50ub'iaban<6obts taaatftöoutoinge niet in attit nemen i baat* om toaaftt be ijoeber SftaclS bat ijp betoon* foige toat aanfiaanbe iS/ en mp uit ben teil rebbe/ biemen booj mp geraaaat fteeft. Ea* Ws IS ÖP öte toaarfïöoutoinge aanneemt. 19. Wy hebben maar eenen Godt *JS §p
rogn «öobt/ 500 öen ia $n fmecljt; ïjem aU
ïeen en anbers bien ia niemanb * Evenwel zyt gv arm en hebt niets > %U bien €5obt uit iiefbe en niet om loon; Beeft gp niet ge* fegt die my eert wil ik wederom eeren ? laaaC is utoe eere ? in ben Hemel ,• t>p be aarDe bertang iafe niet: geeft Bpfe aan mp/ is toilfe b?agen. gjoo niet baarom 006 toeinig beaommert 5gn * m#ne eer aomt ban tsm llemel ; boo? een €Ö?itlen iS toeg geiegt oe ïtjoon ber gerec&tigfieib en üeerlpiifteib ten iongflen bage. <0obt Buurt ?ijn ^ie= naars niet om tplpa loon? bat iSbeslui? belS aart: Als gy nedervalt en my aanbidt, wil ik o dit alles geven. Matth. 4. vs p. SfllS <0obt aan 3jjn teeröt tets geeft i*
Been loon / maar fiarmöertigfteib ; 500 ontfangt ÖP t& I & geDjuiat gp get. Geeft God my een ftukj'e brood , ia teil |jet
met ban&5egginge mm; geen 6200b i 50a
leef ia ban 5tjntooo?P/ en ftetf ebentoeï niet, Slaben bienen om gelöv «Ben CBjïften om wfbe; ben eenen gebbiongen/ ben anberm teptalllig. «gjt joea €8?iftus niet om %et «?oob/ öat in öemwb m maag gaat. a©«& SP
|
||||
8o Des Hemel fchert Morgendauws
gp mp 3ielen-bjoob'! 300 té mijn moeite tmuc
genoeg betaalt! toeeft getroolt/ in ben fyt* mei ?al tt alleg beloont rao?ben. <©ie <©obt om tpbelp loon bienb/bienb 5icït 3elf0meet alss «Bobt. gs fopban geen afgobenbienaar* in teil met <£5obt geen boopfoanbel bnjben. Godts dientl moet een hertens dienlt zyn , voor myn ziele. ,gonb?r 0p3SCfot ietjS baat booj te foebben of niet te foebben. gin bisne <ü5oöt om <©ob0 teil/ al0 fop mijn loon is fieb ift genoeg. Gen. 15. vs. 11. |Baar/ als$ <©cbt fcfoanbeboo? eer geeft; ijs bat recflt * ïÜP tg cbentoel uto <J5obt. ben eenen toecfo / aijS ben anberen ; in lotfoene niet bat öec ben gobtlofm bibtotlö beter gaat als* ïien b?omen. %\$ be toerelb een gefeae-fpel Rebben teil i 300 moet een ^abib 3icft. baat toe laten gebnufien. Pf. m. vs. 19. teil 3p een fcfooutefpel Rebben i 300 moet $auïu£ ftet 3p. 1 Cor. 4. vs. 9. <£ben* teel té foet botfo toaar bat be fcfoanbe bet gelobigen foaa? eer niet iss Philip. 3. vs. 16. Zalig zyt gy, als de menichen quaad van u fpreeken , is het dat zy daar aan liegen. Matth. 5. vs. 11. ï©abib toietb niet foogeE geacfit al£ toen fop ban jBtcfoaél beracfot toierbt. 2 Sam. 6. vs. 16. «Een Clmften begeert geen eer ban menfefoen 7 maar ber* ■toagt3e ban «jpcsöt. $iet op aarbe / maar in ben %mel. <3a bul <#sobt eeren / of fcfooon ifi gefcfimbt too2be; foert > tong en foanbt 3ullen <Ü5ofet eeren/ ingeluH/ongelult/ leeö en njjbt, «Bobt i9' mijn eer ober al. 20. Wy hbben maar eenen Godt. <©Obt
toeet alles; by ziet alle onze wegen. Job. 31. vs.
|
||||
II. Zinnebeeld. 8r
31. vs. 4. Zyne oogen zien op een ieders
wegen Job 34. vs. 21. Jer. 22. vs. 19. Godt kent al myn woorden. Pf. 139. vs. 4. D08 ai myne gedachten. Efa. 66. vs. 18. ooft «•'at iö fteö bergeten / ftaat by hem in het Eoek gefchreven. Job 13. vs. 26. Godt kent aller menfchen herten, i Reg. 8. vs. 39. J|p onber3oeRt?c 1 Chron. 28. vs. 9. boojgemté aliejs Doenbaar, job. 34. vs. 21. Hoe zal ik Tiy bewaren, dat ik niet kwaats doe? 3^at
ia een fïot aan mijnen mcnbt Bontje leggen/ bat ia geen quaabt fpiaa! .ga ben mtin ïjert bpanbig bar. in quaab benae. 3©ie ftftaamt 3fcïj ntet in tegenfeoü2bigfieib ber menfdjen te zondigen i in bril mp fcjjamen boos «iEfobt quaab te boen/ taant öem i£ nietg berbo?* Sen. 21. Wy hebben eenen Godt. <©0bt fiené
alle menfcïten. 3©at gebenat gp mtin öert? 3oub' gp ban €>obt berlaten swi meent gp bat gp ban u niet toeet* toaarom3ptgp 30 bebjoeft i boo? Rem iö immers een gebena-ce* bul gefclpeben ban alle menftften ,• öp neemt 3idj ber elenöfgen aan ,• Rp 30?gt boo? arme en rp£; ooft boo? be raben onber ben ©e* mei;' 39t gp niet Beter aie 3P * SK& behfi notft toel baar aan/ toat ia tot ftem gef02o* feen fjeb/ baarom niee&t mp mijn Bert ober htmi SB aan utoerniet bergeten. 3©aar BP 3Pt/ Hoe ïjet u 00a gaat / neemt maar moebt. ^ofepfj lag in ben Buil/ öatfit Rp niet aan Rem* brierd ®anM ooa beslaten in be 3teeutoen 6uiU S& bril «fèobt ooft niet bergeten; ï)p ;al mp niet ber3uimen. Duurt het lang, komt de hulp niet, als ik wil, niet f mpri |
||||
Si Des Bemelfehen Morgendauws
mpn toü maar jpnen toille gefcfiiebe ï Hec gaat my altyd, 20 als Godt wil, en ik wil,
«o als hy wü. T&aatom ftonb ifc bet genGöft nit/ o\$ em jaa* Hiaat* einöelpb goeb toojb» ï)« toasten bergeet mm licör. «3$ ben a* bo.nbt maat gmcegeipb; ben baa / offtftocn fjp no#) *o tpaab getoeefi ■ tjS/ jaï Itfbt bet; ijken toö?öen. <©p <j£»oöt moet men teacb* ten ban be eerte mojgen teaafee tot be ar.be* te: $jp teacbj: toet met gebuib op on£- ^oe lang ifeoet ftp aanfeioppen / eet top epboen4 !|ett0 genoeg/ bat tbbp bem ben aangete* feént/ beben of mojgen f aiss bp bomt b?engt fip aïleg btitsenbbcub in. <©obt Bene mijn noob beter al-s ia -félber. 3» bebom* met mp niets ban in niet obethnöt toepend öp bent mpnfjett/enï)co2tooHmpne 3utf>ten: aijS benooö op bet ijoogfte i$/ tsS €>obt bet alletnaafte; jaf ib in etenö temen / bp ?al mp rebben, 2>af tb bjoebtg 3j>n / bp 5a! mp t?oofkn. Eal mp iets ontb?eben / ÖP 3aï bet mp geben. l§eb ib niet een altoetenben <j5obt i boo? be menfeften meet ife beel ber* betgen; booj bsm i£ aitejS openbaar. |Ben* fchen geloften niet ailess; maar <Ê>oto bent tree Ijert. Godt dank, bat ftp fjet bent: Is het ziek > bp 5ai fjet genc3cn. Arm ? b» 3al bet tpbom genoeg 3ijn. 22.. Wy hebben eenen Godt, bic eeutoig
en onberanberlpfe i8 i Eer de bergen waren, en de aarde in de wereld gegrondt, waart gy Godt van eeuwigheid. Efa. 43. vs 10. Hy wordt, niet verandert. Mal. 3. vs. 6. <©e toetelb ig beele betanbermgen onbertoujpen: be menfrft/nocU raw, 3!» ban beben tpö en
|
|||||
■
|
|||||
II. Zinnebeeld. 83
en mingen een goo jpn. $u een Crefus »
ban een Ims, ö?öen beel b^ienben nebben/ bte mi» aanbiööen \ moisjen niet ató bpan* ben/ bie mp bloeten. <©p bjtertfcfcftap ban menfefien bantoen / i« ?oo beel alg op pg Gaan; of na een feftabuto njppem ©e toe- telö 10 ronb; ïjaac eer en gtinfl gaat ban ben eenen tot ben snoeren. <0oöt blpft on* becanbeclpfi. ^0 5a! <0obt ban mijn jSjoe&s fteen blpben. %l$ be gehele toecelb mp ber* iaat; aSsf 5p nip aitemsal ontrouta tooi&en/ 3al tö mp nocljtan.ö toenug baar ober be« «ommeren ! <®"oöt iss wtün b?ienö / öie ïjet t?suto met mp meent. Godc verandert zyn
aangezicht wel , maar zyn hert niet. ©fs feïjoon lofepï) 3pne u?oeberg ftarb aanfp?a6; evenwel was zyn hert by haar, zo dat hy ook Weende. Gen. 42. vs. 7. en 24. 2Blg bc maan* tüffcïjen cnsJ / en be 5on öomt / 30 bao2bt baar een berbuiftermg beo?; «tfJobg Uefbê ban öoo? ftet tuffefcen namen ban on5e 3onben toel toat berbutfterö too?bm; maac <@oot blpft aitp on3en ©aoer. 23. Wy hebben maar.eenen Godt , den
Vader, van welken alle dingen zyn. ^aat Gp itatt ben <öïoblc5en met roemen, Zyn va- der, tgöe wereld; zyn moeder, {jet bleefcft; *vn broeder , öe ®«tbel/ en Catn/ zyn wyf fee bleefcf)?lptte lufï ; zyn zuiter ; be Ueföc tot be bjecelb» ïlaac be roem ban <©oö£ «tnbecen t&/ bat Godt een Barmheitige Va-
^er , over alles wat kinderen heet , in den Hemel en op aarde is. Ik ben Iii\,ëlsVader, *s (niet) Ephraim myn dierbare Zoon. Jer. 3i. vs. 20, 4&0&t/ rojm baber/ befe&ermt
f 2- mp |
||||
$4 Des Hemdfchen Morgendauws
mp teaen alle mtjne bpanben ; ifi ben niet
bebieejt booi beeïe bui3enben / bie 3icï) te* genS mp aanleggen, i|p berfctotfit mpne 3tel, fip nersozgt mp ; toant f)p boet bat ooö toel be bogelen bes hemels. Matth. 6. vs. 2<5. <®aat ftet guaab/. 30 ontfermt ïjp Sicïj ober mp/ fieö ifi geen b?oobi 30 tö &p mpne fppje 3 Word ik oud ? 30 beurt en b?aagt ïjp mp. Hy draagt ons op Arends vleugelen. Exod. 19. vs 4. 30an böben ïjeeft ben 3trenbt geen bpanb; om bat fip ban beneben ong geen feftabe aanboet/ 30 öjaagb <©obt ons op 3fjne bleugelen: bit ppl bie op onS gewent tg / moet fiem eecfl ra* Sen. O zoete liefde! Som ifi in aanvechtin- gen? 300 ïjelpt fip mp : wil de Duivel my aanranden? 300 ijS fip mpn bpflanb. Slaap ik? fip bebJaabt mp. val ik in zonden? fip CCCEjt mp biebcrom op: ben ik verloren? 30 3oe«t fip mp bjeberom: fterf ik? fip betoaart
al mpne gebeenten,- ftaan ik in het toeko- mende weder op ? fip boerö mp ten $)emeU L l^p bril bat alle menfeften gsfiolpen tob?ben. ' 1 Tim. 2. vs. 1. 24. Wy hebben eenen Vader. 5!Ö «05bt
mijn ©aöet i ban bm ifi 5tjn feinb. %l$ Sob$ ftinberen tooïpfi toaren/ ban bab fip boo? fiaar. Cfmltus bibt boo? mp/ of ifi uit 3bjafiöeib 3onbige/ bat fiet mp bergeben boerbe; de kinderen houden haar Vader voor den hoogden man ; <ü5obt i$ mijn giOOtfïe ©aber/ buiten fiemtoeet ifi geen beteren; de kinderen bidden.eenvoudig; ifi fian nietbeei bibfcen / <6obt mijn ©aber jal ooft fiet ge*
p?ebel ban 3ön fitnbt niet bertoerpen. De kin-
|
||||
II. Zinnebeeld. 8j
«inderen betrouwen op haare Ouders ; op
<ö5obt jet ift al mijn toebet3icïjt. I,c be" een elendig kind in veriland ; «Jgobt toil CCft
maat ninberen in ben Hemel gebïsen. Kin-
deren laten haare ouders voor alles zorgen; ih beöommer mp nergeng om; toant <èobt 3o?gt boo? mp : in boo? be jïei / en <ü5obt boo? alleg. Kinderen zyn haare Ouders ge- hoorzaam ; met Godt, toil ift gefjoo?3aam 3ÏJn tot ben ÖOOtr be£ ft?M£eg : Vader ! niet wat ik wil , ?al mijn fcaaeïpï^e 3lnfp?etift 3nn: CÖMfiu0 ftbjarii ban ben ïgemel / niet bat fjp 3öne toil bebe / maar ban bien bie Ï3em ge3onben Beeft. ]oh. 6. lEüin afRcmfl i# oofi ban ben I|emef: na ben ^emcl ber^ lang ift teeer ; zo gefchiede dan Gods wil
op aarde als in den Hemel. HSpn fiert i$ een compag; be toil be magneet-naaib: fee magneet <£ft?ifn$. üP ben £l)ii$i fcrutb/ en ije& mpnè toil lang afgefïaan: ifè gaa niec ben toeg/ bie tït geern toilbe ; toaar Been OP mp bcerb/ bolg iö ijem naa. ogen CB?i* flen moet toegebenöljeib ïje&ocn. Die is een vrucht des Geloofs , en een kinderlyk ver- trouwen der ziele tot Godt , waar door zy zich geheel en al aan.yynen genadigen en heiligen wille overgeeft. §gai ife mijnen É- faac aan €>ofet offeren i Hoe geern toil in/ en notlj tien met tymi be Heer doe alles, wat hem behaagt : i Sam. 3 ^gf jal mp ebenbeel 3pn. <£en pgeïpften 3oon bie |p lief [leeft/ tucf-rtatfip: t« )»ü boo? ben*, be niet bebjeefï 3pn ; tewt 5p mrafït b?o* me ftinberen. ©ffegoon Bp mp fcfjieliï / ift ïjeb Bet berbienb; geouib ig %$t fcefle nitö* f 3 tet |
||||||
86 Des Hemel fchen Morgendnuws
bel om allejS te berb?agen. Lieve kinderen
hebben veel namen. Cbentoel ban ïip Jet ober 3pn firn niet bjengen/ bat Ï)P nip ber* toernt / %tt tctfyt ban binbfeftap &fln W nip niet benemen.- Ik weet in welken ik
geloof. 2. Tim. i. vs. 12. Ï0at <ö50b toil/ toant iït ben öecb bier/ bat i6 ïjet boo? w tie blaffer Ipbe. Ik heb geleert overvloede hebben 5 en gebrek te Wden. Philip. 4- *s. 12. j^oe bet mp oofè gast/ <3oöt ?nl niet Ipöen bat ;pn binb ombome en brrberbe. JBoet ift fe# öagen in be toecfe arm en naabt *,mi 00 ben *onbag ?al ib be 3on* baaga' bïeberen aanbeen; mpn eeutoige ion* bag 5aï einöelpb aanbieben: op be rei^e be* fteïpt men 3Kb liebt; ben l|emel mpn ©a* berlanb / en öe aaröe mpn $elg2itnagie ; irent be teerelb ons? niet ■} <6obt bent onss 30 beel te beter. 3©pjpn <©obïf binberen/b8 «et bem ebenbeel/ boe t,tt onss gaat* ï©p bonnen bet teel Ipben: bat be fmécfit flefïjt baac been gaat / i0 beë peeren fdjanbe: fb teil bet boo? lief nemen : Met Godt 5«t mp een ftubje taoog b?oob beter fma* ben / alö met be teerelb allen oberbioeö. <©obt mpn baber/ib laat bem niet/ tot bat bp mp in miin erfbeel fejengt. ©e berlore 50on Ifep ban 5»n baöer; W t?ob teeg al* een Generaal / ober een geöeel 6?ög0&eft/ 200 hoogmoedig waar hy. maat moeft ein* belpft be fcbtlbtoatöt bp be 3topnen öouten/
toaiftm mp nierman, ^jb toil met <0obt boo?* lief nemen; i* bp mpn baber* ban beö re geen noobt. Cen rpbe ©aöet / toat ban BP nkt geben ? een barmbertig ©aber / toat |
||||
ï T. Zinnebeeld. 87
San ïsp niet boen* aïte£ 531 fip g*eb maïten;
baat obet berfieugt jicfi mpn ïjm. 25". Wy hebben eenen Vader. FjÜïfDfl aü
Ie menfcBen lief ftebben/aan aïfrnfeat gcets
Sunnen. 3©p ?pn altemaal bjoefeer£ na gare bïeefeft; Heeft myn broeder gebrek? tjet W ebenbeet bate Bp té / iB tou" Bern oeben toat ifi fteb t Öffchoon hy een Efm is? t6
tenlbiienbclpB met Bern fpjefcen/ een Caïn? be* Ut bat fin mp fïaat/ all tfs Remt b'oeTterg moeten titet malBanber bzeebjaam 5pn ; 50 beel Raat mogeïpB té. (9 }. 26. Wy hebben eenen Vader. ©??! feinbe*
ren snn maar Bafraatben : iB niet/ «Bobt
tof. <ip ben mpns ï&emelftfiert baberg ctftt fn treeïjt Btnb. Zom'rnige z* n kinderen des
Duivels; öic gaan mp niet mxi: lm té ttn anbete familie fiinberen bet ïis-ïle - en beg Seniel* /fee.S Uefitss en bet buiffcrnté. <üp ben een Binb «03bS ; t& fieb 4pobS «Beeft ib mp. Gy hebt een kinderlykcn Geeft ontfargen. Rom. S. vs. ly. ^JB 6Sn noeft biöïsen en jucRten ; tb ben geöaopt ,• iB bzaag leebfcoejen bSst Mpse senöen : ift berfcB?t& bcoi ©oös toom •. ifi geloof aan <©oöt. <£5ob0 fitnbeten obeEteinnert be toe* eeïb: mp té 5? met $aul!té gesnift: %l% ïjeb <©obt lief/ ?go geebalë iB Ban: ift fce* mtn mpnnaafïen na mpn bètmagen; Die uit Godt geboren zvn, hebben de broeders lief.
1 Petri >. vs. 17. JjjB fCfiiB mp in <0Obf teille; toag Bet mP moctëlpft/ iB' ftniöe alle mcnfcBen tot <5oöS fiinScten mafien: imm *ö ban niet een Btnbt 45'obS $pn i ïfèijn bert getuigt Bet mp/ en bit öctaisenté gief i!s f 4 niet' |
||||
88 Des Hcmelfchen Morgendauws
niet booj alle fcfjatten bet tocrclö* <©obt M
mpn Abba Itcbe baber. 27. Wy hebben maar eenen Godt. JSatl
006 een baber/ of moeber ïjaat fefnbt berge; ten* baat bomen tpbenen uren/ bat <©obt aan mp jal ben&en ; ais mpn jammer / tuoefljeib en cïenb jai nomen tct een jaïrg dnbe; ais alle bnenben mp gullen berlaten; als alles in be toerelb yeöaan 3al ;pn, els 3£a5aruS Been t:oaft meer op aarbe binben jal ; ban 3al <d5obt booz ht «jgngelen gem boeren in Stlnsfiams fcïjoot. Luc. 16. vs, 22. 2;oo lang top leben toozben top Geb?a* gen b002 ï)et geöeb ber fteiltgen -, ais top boob 5pn boo2 ber engelen fjanben. IBat een eer/ een ninb <©obs te ?pn! nctfi meer! öinberen 3ullen 3pn baar baar baber iS; ais öe boob eens be gebonbene los malten en ontankeren jal; 3Ullen?e 3pn in bc J|cerlpn* tjetb beé hemels, ©aber en feinb móet men niet fcïjeiben; baar be baber ts/ baac3alfiet fcinb obn 3pn; bp in ben ^emel * top zullen by hem zvn. Philip, i. vs. 23. <Jgn fiet ttfs öeel bes eeutoigen lebens met fiem be3ïtten
Col. 1. vs. 12. Zoo vaar ik heen met
vreugde. 28. Wy hebben eenen Vader, van welken
alle dingen zyn, en wy door hem. ï$omt al* leg ban <©obt!" toel! baar Bomt ban toatter toili mp jal ïjetaltpb aangenaam 3pn: zoet of zuur ? JH toil bet pjoeben en berteren: met of zonder (inert? IH toil fiet Ipben, Ge- luk of ongeluk? iö toil ïjec gebulbig biagen: toat boet een ftinbt niet uit liefde tot 3pn ba* öcr i tb toil geen menfcben bpanbt 3pn/ fip |
||||
II. Zinnebeeld. 8p
&öe mp toat flp totl; be <0cbio*en 3pn 45&W
teecBtmg mp te flaan; iö 31e op bten bie werpt/ be fïeen mag ftomen banteie ïipteifê JJet moet alieg ï)eten/ Heer uwen wiile ge- schiede. Wat kon tegens mvn vleefch zyn aisdedoot? m b?aag inün bleeftli niet toans
fieee ife herben jaï; mtin <0eejt i£ totlltg baar toe; en toaar op toacijteen gebangene meer aljS op ?pn brriOfTuige i De doodt is myn vryman: ©cl)! üac ï)p 50 lang uitWpft : fee boob/ een 25obe ban <£B»c<bt i ik ton" ;pn öjtef Ie3en / en be anttooa?b met ben 25oöe tyengen : feomt be boob corfprenMpfc boo? fee 3onbe en be 3£uibe! i <©obt mijn ©abec Beeft ben boob obertoonnen 5 30 gaan 16 boo? ten boob tn fiet ieben: alles? laat I)p u Beet feat boet/ 3eib .ftëaria, toat <0obt mp öeet/ 30Ub' tö bat niet boen* Gaat heen in uw ka- mer en flaapt!. Jjloe geern totl iü gaan/ en co6 m ben boob <©cbiS fteiUgen toil boibee* tett; Gaat heen in baliingfeba'p ! geern : tft toil mpn <<Mgat«a 3eïbet 3öeten.; mpn^u* fcagf 3eiber tegengaan; W gauta en taiüïg tetjS bceb/ berbtent ï)p niet meer gunt/ alg bie Jet flapeng en iangjaam boeti €>ob£ge* bob moet men te poft berritïjten; atï) ^eec fpjeent! uto fcneti?t liocjb! 29. Wy hebben maar eenen Heere Jefu»
Chriftus, waar door alle dingen zyn; <£fjrt* fttus en be ©aber 5pn een; tfi een CÖJifii; 30 ben in ooft «©obejS; <©obt be 3B>aber en Cftnftug gullen gefpne plaats fcpmp binben/ Godt mpn öegeerber / Jefus riipn boerber; öoo? fcem / ben Vader, ben in toat in ben/ een menfeö/ boo? Chriftus een CB?iften! lip |
||||
j)o Des Hemelfchen Morgendauws
$aï mpn ï|cet en ooft mjm meeftet 3?m; ft?
alleen en anberg niemanb • 3pn ftem ften ift/ en bolg fiem; tft teatfyt na geen tojeembe/ en Begeec Rem ooft niet: Ö002 ftem ?al ift ïjeöben/ be jaligfteio/ en ftet leben ; ï|p iS mpn teeg / mpn Iep-fier / en mpn lieftt; door hem is alles gefchapen, wat in den Hemel en op de aarde is. Coloü i vs. iö. $%V mpn ^cftepper en USeefter: mijn "©nberöouöet/
mpn ©oo?fpjaaft; «CfijifiuS të mpn / en öe teierelö té 5pn. ^0 lang i6 baar in lebe/ 3aï fip mp befeftetmen en betearen. Is de wereld myn Rode Zee > met €ft?iftUjS ?aï tft baar teel 000? feomen : mpn tooeftpne i met Cfinftutf gaa ift baat booj met tojeug* be/ en ooft boo: at Set Ipben. èp mpn ^ mei; ift 3pn b02ger; fip mpn ftooft/ ift 3?n libtmaat. «Bobt mpn baber / ift 3pn feinbt: ïioe fton ift beter gepaart 5pn i ïjem 3p eet öobenalle eet! AB UNO OMNIA.
Niets is 'er by geval,
Van Godt is 't immers al. Weg dwaze wysheid, weg; het leven dat \vy
eeren, Komt maar van een alleen; zyn wyflelyk re-
geren Verfchaft aan elk zyn deel; het wel- , en
kwalyk-zyn; Dees weinig , geenen veel, dees vreugde ,
geenen pyn. Godt geeft en blyft doch ryk; zyn yver noit
verminderd, Noit
|
||||
II. Zinnebeeld. 91
Noit word hy in zyn doen verüoord, veel
min veihinderd ; Het fchikt zich alles naar zvn willen overal;
'c Komt alles van hem voort, geluk en onge-
val; Ik ben door hem gevormd, in hem beftant
myn wezen, Door Chriitus bloed ben ik gereinigd en gene-
zen ; Het leven komt van hem; ik leve in hem en
llerv', Wyl ik het Hemelryk'door hem en Chriilus
erv'. Zo't alles komt van'hem, wat by ons word
vernomen, Ben ik bereid , wat hym'y ook laat overko-
men; Die 't all' in alles geeft, zal ook in fmart en
|
|||||||
Myn'all', en in den dood myn fterke troof-
ter zyn. |
|||||||
III. ZIN-
|
|||||||
$% Des Hemclfchen Morgendauws
III. ZINNEBEELD.
Gy zyt den Tempel des levendigen Gods.
2, Cor. 6. vs. i6, III. Den levendigen Tempel. '
i T^\C fpiegelg jtm gemaaat/ om on?«
JLJ uiterlpRe gebaante te «ennen ; ge* Ipa te liefbe tot on# 3ctfsï / 30 berttiesen top 006 te fptegefë: een balfcB ïmriftsilbcr maant ïjet tot een leugenaar / of tot een toaar3egger; 3omnifge fpiegelg tonen garen man aan/ 3onberbetnfcrp; anbere/ bebjie* gen te leïplte bat 3P fc&oon 5pn; 3p beb?te* gen beibe; fjet fptegel ben menfrij/ en ten menfeï) 5tcïJ 5elbe. 2. i|et fwn mp ebenbeel 3pn / Boe be
fptegel ban mpn aange3ic|jt gefteït i#; baat tooonb immers? bifeariUS een lelpfte SBaarbt in een ftöocn 1&m$; en gelpa niet feiten onbec f en flertjt befifel een sonftig beelb berbojgen i$ : fchoonheid en lelykheid hebben eenen Vader ; taar nomen 5? ceibe ban baan ; maar alleen bat bee3e in be eene getoonnen fteeft en tn be anbere berfpeelb. %t fian 3pn bat tot be fctoaabe borm ban be fcöel / in |
||||
-^V- sz-
|
||||
2. &r. £. V? It?.
|
||||
III. Zinnebeeld, 93
bè uure ber ontfangem'g/ boo? een goeben/
cf tegenfcfipn ber planeten / Deel geboïpen Beeft: ais be tsern maar goeb té/ be fcnel too?b btuten bat toeggebwpen: toel gebafi- be bzoob ficcft be on3uiberfïe fiorft; maar toie berafljt Bet baarom i Diogenes toog niet fcftoon ; Demoflenes Bab taeinig eter* lp&Bet&7 en toferb bocB een beroemt 8ebe* naar. 3. 3Me i$ jeer bebjogen/bté na ben nfter*
ïpfon ftbpn cozbeelb; be feftoone berf ber meloenen maant baarom niet / öatse ban binnen 30 3pn ; be blaöerrpSfte bomen bra* gen be minffe b2uti)ten: isiterlpse gebaan* tenë 3ün berbltnbmgen ber oogen/en mom* öaftbfffen ber ücfit-gelobigen ; een baïfeft b!anfiet3eï en aanfïrp&i-nge/ bat be rimpel.s btfjeW maarniet toegneemt: eengefcfnlbert g2af bat ban binnen btïttottë toojmen boet: <i£en appel ban gobom/bie tieflpn boo? fiet oog; maar ftftabelpb boo? ben reufi $. 4 Gy zyt bovenmaten fchoon, myn zuC-
ter, en daar is geen vlek aan u. &6 roemt be berUefbe 5pne ^ulammn; ^eberfpu meer
na l)et ïjme/ alg na ftet aangejieftt: Chri- ftus de fchoonfte onder de menfehen kinde- ren, üoe fc!)öon 5pn aange^ifïjt getoeejï t$/ bat 5egt geen <£bangdtft of SSpoflel; 3e?ser* Ipft tooonben in ïjem be bolftomenfte fchoon* Beben ban ben aUereöelfte menfcB/ bieboo? obecfeïjabutoinge beg ^eiiigen Stsfteg in Bet ebeifte licBaam ban 3pne moeber 3ÜUa* cia geformeert i$; Cbentoel t?oö 3ön Hef* be meer/ als 3pn gebaante be menfcBen tot 3KB. 9& Beb u oit en ott lief geBaöt/ baar* om
|
||||
94 Des Hemelfchen Morgendauws
Om heb ik u tot my getogen, uit enkele goe-
dertierenheid. Ier. 31. vs. 3. y Veele worden fchoon gerosmt van an^
dere: ï£-*»>mt Ijet mtli ben mufïczi 30 Itan ten roem beftaan: 30 nml 30 jnllen bïem* te beren geen to&nel fcljieten. i5pös Itebm tomben licj'jc gaar roemfmcfteris; maar fefa ten öie fiaar geloof geben. «öfcote lieben totlien geroemt jprt. JiEJaar 5?gt bat Den aap feftoüne ftiaöeren ïjeeft; *pn 3p het Daarom I toat fcan een oogen-Dienaar niet 5?ggen * bp toeiflanbtge lieben öcet {jet «f»» W&», ziet op u zelve. 6. Veele geven haar zelve voor fchoon
uit • eigen lof fiinftt / top sm mit blinber / ten al.ö toarmeer top ons? yAfg aanjien. jjjait Dtoalen top 30 teel in {jet recfite co?beel / ten toannëer top in onje eige jatten ftet 002* teel JUtSen fpjeeften. Eige-liefde maakt eige lotïpreuke. Ctgen getuigenis gelooft men
niet; anbecg 50Ü be lamme m%t/ be bünbe jiente/ en te beb«egec recfttbaarDig jpn; 6e fcftele ttoee goebe oogen ftebben;cn ben toeet- met een totjsï man 3?n ; be fcftanDelpftfïe Roer/ een Rmfcïje m«33t genoemt toojben. ^9 felben \mft temanb ooft jpnetgetoleefcö geftaat. 31 ft toil noeft ban anberc geroemt jpn / notft nip 3elbe een lof of fcftaonteib toe- nieten;Is de man goed ? 3pn toecft 3al niet ïsiwaaö 3pn. Zyn de deugden ergens ge- zaaid > 3p 5ullen ftaar liefftebberg binben. ©ertoerpt men be Soes ooft toel i en toi« fcftenb een bjugtfoagenöen boom ■} toat an=> tere ban mp 3eggm / bat moet ïft Ipben. Roemen zy my.? ben ift fist toaarö* 30 toil iö
|
||||
III. Zinnebeeld. pc*
ifi ïjetgoren/ maat mp baarom nfet berbef=
fen. Schelden zy my ? tg jfjet niet blaar |
baarom toeintg beïtommert 3pn. Myn hert is myn befte getuigen, ig bit recfit en op?
retïjt* iö teil mp booj be baab ftoében/met
be leugen jat men teel raab btnben: jeggen 3p/ dat ik een kwade natuur heb ? niemanb ban mpn tegenfpjeftertf tyeft mpn natuur gejten / notö gemaafet ; fice teil !)p ban co?* beien * öoot Jjafe / en feaarb raaben aitpb Been bertaöer ais <3|uba&. ai'falon bab be fcftoon^e gebaante en get fcööcnfte ïjajc j maar be fcnanbelpfefïe natuur, ^oo topbt mjfifjet cojbcel ber menfcften! ooit beguaab* He natuur nan in be Befte beranbert teo?ben. be öittetfle fram/ be ?oetfïe bjutfjt toagen: lïan <©obt wiet alles manen > üm ©etügen «IBeeft niet aüe# beranberen * toierb niet &aulu$ een f$aulu$ * uit be moojbenaat een 3SpotleI -J uit be beclücïjcnaar een benen* nee i Schept in my, o God , een nieuw . herte. 7. <©e teeedbt bemint fjaare ïnnberen en
looft ftaar.- baat boen ts fetjoon: baar rrea? turen ontleent ntecg.-teat een beracfjt ïitfjt & ben armen in öaar oogen i be ïnnberen ban geringe lieben/ 3nn cp fjaar niet een pepernoot geacfjt ; by haar ruist alles na amber : teat an&ere mafeen bat fiinat boo? |aar* <^e ïfoer W Ret gerecht Ealomonss/ beminbe baar ïnnb ooö; ebentoel bas/ en bleef ftet maar een oataarb: ben roem bet nteuftijen beegaat met baar. cgg™ Cfmfïen Süebt 5pn roem in ben ïjemel / in Ijtt fjert niet boe? bet boo^oofc. 3(3M&ienmenfrö/ toieng |
||||
«j6 Des Hemelfchen Morgendauw?
ïiert oprecfit en met <ö5oöt té!
8. jBnne toangen mogen fcfiocn of lelpö
3pn ■} mpn ipf reffit of wem ? ig mpn pert maat rertit* 500 gaan in reebt na ben |§es md. Ofichoon ik fchoon van buiten waar? C^entoei toaag in inbjenbig een mage?pn ban too?men * een fmfeput ban alle bmlig= Isfib: en moet mp Ipf niet einbeïpn tot (lof/ afcft / aarbe / en teiiïUgüeib too?öen •> fcan eene ^tente mpn fcftoonfoeib ntet berteren / en een Copn ban 50b / ban mp maften i bc tarinter berooft ben boom ban 3pne biaberen: ben oubei'öom mp ban mpnè aan^ienelpïse gebsante. <£m noott£ ban mpn robe tou* ïeur: een ftcoftppn ban alle mpne hjaepten. Waar ik nk? r.a 3übet en goubt t?acf|ten be bieben. Wtn abonb fian bien arm te beb>- be leggen/ bte be mojgen rpn op laat ftaan, 5©e goebeten beter toerelbt / 3pn be ballen tjdpn/ Ut ban ben eenen na ben anberen gaan. Woonde ik in een fchoon huis I 3ÉHIUC en toater ftan liet mp ontnemen. Had ik veel eer in de wereld ? 50 30UÖ' ift 00& gjOO*
ten npbïpben. 3ittftaamenfrJ)abutae/ eere en npö / bolgen maltenbet op ïjet boetfpooj. Had ik groote vrienden i niet mtnbet CjJOOte moeite/ mp na (jaar poofb te fentnfeen/ en g?oote 30jgomï)aartc feefiouöen. lüesügbe onftanbbaf tgïieib onbertoo?pen. gjft totl mp baarom uiterfpö niet bemoepen: mpn jo?g 3al ?pn bat tfe innerlpa gceb ben; en bat m niet ben boe? <£5ob0 pulp te toojben. 9. Menfchen roem luidt uiterlvk fchoon;
<©obs beter / en pet allerbefïe. Die taojbt Doel gegeben aan ben ontoaarbigflen; maac deze
|
||||||
IIL Zinnebeeld. 97
deze aan ÏK Heffïe. Die het met de wereidc
houd is haar lieveling : het is evenveel wat hy gelooft of lief heeft. <©ie het met <0Ofct itouöen toil/ moetintoenbig 5pn/ toat pp uf* terlpa fcfipnt. 35ie met Job en David ban <0obt getoemt totl 3ijn/ moet, (Tecfit en tecfjt 3pn/ en het guabe mpben: ooft met Henocfa een «©ob^alig leben leibeh: ban betuigt pp ben wem: Gy zyt een Tempel des leven- digen Gods. *®ien roem gaat boben allejS; toel ben genen bte fiem Beeft l <0obsf ^cm* pel bergaat niet ; een gelobtge ;al nfet fcDaamrooö too?Den/ &\$ pp maar op <E>ofct poopt. 10. Gy zyt een Tempel des Ievendigen
Gods: bp <0obt t8 geen aan3ien be# per* joong,- bie pem b?eeft en toelboet / bfe te ï)em aangenaam, «©een menfeft tearm/nfe* manb 50 berlaten; atë jpn pert met <j&obt fef/ ban f$ï pp 3ijn Cempei; pp met <0obt/ en<*5obt met Bern; bJant hp toöont immers Jn pet nett ber berfïagene: ban toat (ïam ik ben; al£ be b?ucDt maat goeö i$i in ben: Bemel hiojb baat niet na gebjaagt. Ébant en €ba hiaten bitten toojteltf; ebentoel 3ijrt «enige fiinberen / fepoon niet ban natuur/ öocp uit genabe goeb;Sa3atujS tttpaamtoag bol 3baeten/ 3P ÖeC£ ebentnel een Cempef €fobg ; Tydelyke droefheden konnen het inwendige goed niet wegnemen. <£tti Serimpelöe puib lian ebcntoel een g?oot perc boeben/ om ben Cempei ban üJefug te 3ün; «en elenbigfïé elften / een huig <©oöjS : let elenbigfte tóöf Matth. 25-. vs. 2S. een ftfcoonen tempel <0o&0 j pat maaftt Baas <J§ gelost |
||||
9$ Des Hemelfchen Morgendauws
CelOOf. Vrouw uw geloof is groot! <$aat Sê*
loof is? baar tó liefbe; teaar te?e beibe *pn/ baar t0 «f5obt ben berben man: im>e èlen=> ijtgfjeib ?al mp n et bïeinmoebig maben : mijn &2M0 niet berfcfaobben; mijne armoebe niet bertoerpelpb. 3©fe tot alle menfcgen 3egt; Gy lieden ; bte fp?eebt 006 tot mp / Gy zyt myn, en ik ben dyn. <$# mijn ftuig niet üittoenbig met goub en anbere p2atb* tige bettoen opgeftjjiftt / 30 iS bet intoen* big botft met goebe muuten boo25ien / €fobt bieinftet berbojgen 3iet/ biebentmpn bert/ en in ïjem. 11. Gy zyt den Tempel des levendigen
Gods. <jgo noemt <ö$obt be gelobtgen. ï|et ig ebenbeel toat boo? een naam in bp be toe' telb fieb. CfijiftnS jocfit op be teeteib 5tjne eere niet / ooö niet bp be menfeïjen ; een <£twfïen 00b niet. j©taat 3pn naam nergens* in B« boen bet menfeben i <in <£fobs8 lief? beboeb oberal/ en op alle blaberen. $Jn 3pn gebeime gimfien-boeb 3elf£ op bet eerfte fclabt. 3!a ïjeb u in mön banb getebent / <©P 3pt'be mpne. paften betoetelb mp; bat ban ift niet beletten, fSp mp 00b niet / atë ib 3eg: g? liegt bet Zalig zyt gy zo u de menfehen lafteren, en fpreken allerhande quaad van u , als zy het liegen, het zal u in • den Hemel wel beloont worden. Verdoemd zy my ? is b?aag toeinig na baar oerbeel /
3P ijs immers notb mijn retbtbanb notjj , teister. 'Q&mv in 'er een iiit mp riebt; öie ïjertcn en nieren p?ceft; alg iö bien bejaag/ omSer toerelbt toel-of-qualpb brillen/ be* Ituimtts ib mp w Bet gebeet niet; Niets! mp»
|
||||
IIT. Zinnebeeld.' 99.
mpn getoiffen is mpn ba? -töegffter / fïaat
baat geen öiagte nocfo betoojbelirg in i %t t$ ban ebenbeel/ of onS be toerelb/ en ïjaat ifftnby be <u5obfo?e jegent of bloeöt •• gaat be toerelb met mp niet om / in ooït niet met fraat; 30 3pn top be 5aaït ai eens: be. gon* ben moeten in be Cempel niet 3pn; ifi toil mijnen Cempel niet berontremigen: Ue peö aanraakt toozö baat mebe öefmet .• gelpfc eti gdpa IjOten bp malaanbetcn. 3©at een ón* g'elpö paar té be toerelb en een Ctttiften i «ï|5oöss en beS ^uibelS Cempel fcftiBöeri 3irft niet re samen: be toerelb mag ?eggert toat 5p toil; 5? mag mp een naam geben 5a ais fjet.ijaac oeüeft ; tieïjoube iö bien / bat iö <©obS Cempel ben ï ban isS mijn tf* tel bobcn alle ïsei3ctS en koningen. Deze naam ftaatgefeftjebenin be Cpb-öoeftèn bei berganBelpnfteib; aljS ïjk een einbe öeeft; too?ö |jaatS naams niet meet gebatfit: myn naam in be boeften bet jalige eeutoigfteib ; aljs buut en blam ben anöeten berteerb öefiöén/, blpft be möne üocft ongefcftonben. 12. Gy zyt den Tempel des levendigen
Gods. <®aar op nanstcn een <©obl05en niet be» roemen : ^ Hat-ftais maant 3pn ipf tot een trecfitec/ bm toijn enftetfeen btana baar boo? te gieten» ®£ toellufiige tot een leben* big g?af/ om 4BoW ebele fcijepseïs baat in te begaaben; baatom tracfit ooö fiet onber* nuftige fcftepsel ontbonben te3pn;benï|oer- eetbet / en cc&tbjeuef / 3pn Ipf tot een SoerljuiS: bes menfcften ücïiaam toojb een bat genoemt. 1 Thetfai. 4. vs. 4. ^oe beet' buile en onreine baten sttUttt'ttttn bagebeE <0 % epfïati? |
||||
ïoo Des Hcmelfchen Morgendauw^
opftanbmge gebonben biojben ! ^n <fl5ob£
Buts beBoojb geen onreine; <©ob$8 Cempel en 5pn B«i$ të «" biee öien / We oen Cem* pel €fobS betontteinigt; en jpne 3£ebema= ten tot Boeten maant! beele gltnfteten geel fcfjoon Dan buiten ; en intoenbig 3pn fiet hetfcBeutenbe toolben/ gjafffeben met tojen uefootb; en tntoenbig fttnftenbe boobgbeen* öeten. 7y heten Chriftenen, en leven als Duivels; menfchen , en Bouben fjuijS alsS be fjeeften,- vernnftige, en jijn bommetalsï Bet onbetnuftige nee. <£en opebaat toeet ?pn tpö / maat ^ftaêl niet. Het Bette be£ b?omen tjS <&obs$ Cempel; en beg <8oblo$en een meft* jjoop / baat alle butligBetb te jamen ttomt. A- poc. 18. vs. 2. een aanbeelb/baat alle 3onbe/ fcüanbe en ïaftet op gefmeebt toojbt : pet pett ban een b?oom nienfcB / i8 <6obsS tuft eeutoiglpfi. Pf. 131 vs. 14. daarom i$ best Sïontngss bocBtet intoenbig gantftp fcpoon getiett. Pf. 45:. vs. 14. Daarom zo laat ons, van alle bevlekkinge des vleefchs en des Geeftes ons reinigen. 2 Cor. 7. vs. 1. 13. Gy zyt den Tempel des levendigen
Gods. 3&aat op Ban 5icB niet betoemen / ïjie een o.uaab getoiffengeeft, I&oe beele tem* pelg bes Ipbfaen buibelg ?pn 'et biel* bp be meefie gobtlofen is ïj^t getótffe met een bjanbs pfet tcegefcftïoeit. 1 Tim. 4. vs. 1. ï§et fïaapt. Zo is by immers; geruit ? maat niet goeb: 3ulne lieben 5jjn alg Itt beften; 5P fla* pen/ en baelen gaat elenb niet: gelp pet litliaam ban Dionifius, Bet toelfigeennaalüi (lenen feonbe; hardhuidig, baat geen betma* iur.se/ notBtoaatftBubjtnge boo? Ban: Baat ton*
|
||||
III. Zinnebeeld. ioï
tonfrfentie/too?bt boo? Bet biïttoffó sohbigen
be flruigbogel gelija/ bie einbelnfe pfer ber* teren aan ; en aan Mithridates, bte in Bet laaft bergift tot jön fpi# nam : cngeluajalige menfcBen! Baar getoifiFe iö al# een fpiegel; 50 lang Bet befloben is/ aan men Betaange? fïtfit niet retftt fcaar in öefcBoutoèn; maat alsS <©obt Bet (lof ban 't fpiegelglas? aftoift; ban të Bet'met Baar btfttoiïsï te laat/ enne* men eeneinb met berfet)?iKRinge: toantfjaac Bert ij8 al£ een fïapenbe leettto j. alss Bptoafc aer toOJbt/ ban omlbt Bp* <8en BIoèbBonb/ bie be menftfien tot be boob toe berbolgt; en ali« Bet getoifien einbelöB ontbefet toojö/ 3a geipt Bet aan ben ftoït-betoaarber. Aftor. ï6 . vs 27. Coen be beuren ber gebangenif* fe open tearen/ toilbeBp jicftmetjünftoaarb boben; Böe beele g?i)pen niet met gjubaseen flria/ en ballen in be Bel* o] bat be jonbe altp boo? Baar teaar / 30 tttoam be Bel en be berboemenisS niet ober Baar: <ö5oöt bnl 5ij* ne omberen biel niet berboemen; ebenteel tfuurt Bpfc biatoité o» Baar leben in beBel / be angft Barejï getoifferijS ; ia toil gaarn in; bie Bei 3Ön' °P bat ia be ttoebeBel mag om* blieben: die zich zelfs recht, die wordt niet gerecht. 316 «ait toel niet 5eggen myn ge- vviffen byt my niet wegens myn gehele leven? ebentoel beroem ifimp 006 in CBjiftug: mpn
Setoiflfen 3al mp niet berftBeuren: is'er veel in aangetekent, is 'er veel in aangefcfareven?
CBïifli öloeb toiftBt immers uit Bet Banb*
fcBiïft bat tegenjS mp i0. .ScBzijft mjjn ge* toiffe met ftoarten in&t l €B?ifiu0met roob fcloeö: daar moet niets verdoemelyks zynaan
45 3 die |
||||
loz Des Hemelfchen Morgendauw?
diegenen die daarzyn in Chriftus Tefus. <0é*
tuigt ntnn getenff? tegenjrmp* üefnë boo? mp. 3©il mp Dat betboemen / gieft'0 toil mp jaïtg mafien: mrm gcVdiffe / mrin bpanb : Sefuö mijn bnenb: befe tö fterï?et alg net anbete/ i& ben bom mnn getoifle ook niet 6eb?eeft. i^et i£ maat aljS tm cpe; doet reen haar goed , *ü geeft 3? ïlWng / doet men haar quaad, *o fi?*tfe. Cbentoel toü in bib* ben; 'Igeer I beteastt mv boo? een boo# ge^ Isiiïm: ï^eet! onbetftoub utoen Cempel m mp! taietb' ï)p bftonttetnfgt bco2 't fpmnetoeo ban een guaabgebïas'! iïi teil gem bageïpfes frfjoonmanen / 59 beel 16 nan; baat in op* fioube/ 3al ben ^--nligen «ïSeejï beginnen ; atëiaoribetlcg/ jat ben Sümacfittgen aan fee jbjanfie ï^acftten geben. 14. Gy zyt'den Tempel des levendiger!
Godts. <©en Cempel met menfcften ftanben geboubot ƒ of fcïjoon fip Eaïomong tempel iuajs/ ïip moeit ebentoeï bergaan/ en bleef einbeïpfigeen (leen op malfianbet: pet ftett ban een bjoom menfeft i$ een Cempel ban <©obt geboub3t; fjtcr 5jin be pplaaren/ geen ftalB en fleen ; be lebenbige tföobt tooont baat in / fep boutot ; en onbetftoub 006 jelf. Veele leggen al hun vermogen aan de Tempels der doden : toel ! laten Jp öe lebenbige tietben i poe gualpö puitf geïjoaben 1 Zy bouwen kerken en armen hulzen; nt?t quaab ! a aat 3? laten ïjaate stelen aan gcetëripac rieraabten bloeb-arm ölpben. i^óe fletljt! 30 geben ben beOoefti^ gen en Ipben ?elb?c noot; i0 bat topèftctö* 3p boen uitetipö toat 3P öonnen / en in* toenöig
|
||||
III. Zinnebeeld.' 103
teenfefg SPti *p fup ™ tiaas: Anttèw boutoen
3P 00 / en ballen 5elb?t oberftoop. ^?t tmz mag f ft tod boen* en ftet anbere niet toer^ men ; ebentoel tö een frber tfclj Jrtlje fiet naafte. fa moet anbere ïjcltjen / en mp 3eïbe geen fc&abe boen; fóaln en f een fio* men niet fn ben gentel ,• licnaam en $&l 311& len baar in nomen alg 3P Öet baar na nio* Ben. ©eele berderen be fteene ïjm^n ban <0oöt met fcfloone beel&en : maar fjct -fiutsS ïjarejS Ijerten ontcteren ?p met lelpfie fcjfrtttfcs rpen ban onreine gcSacfiten en <É5oblü3c toernen. In het fteene litris, laten 5P 5?ttcn/ ben gcfcïjüberbe gefe?tüflen Jefus : in haars herten huis be fnobe Venus. <gjn ben ftee* nen Cemoel Rebben 30 npgeretïjt be Uuiftfte Maria , fn öaar faap&ameren en cetjalen ben berftoerben Adonis, ïjeet bat: <0p 3pt <3obö Cempel! ©uicfieïaaré 5pt gp / én ^ÖarijeérS / toein?rs Cempel <33ob£ net* genjs te binben tsV alö in be (lenen Herten.. fiaar ïject en bleeftl) öipben toat jp 5P"» gift toil aan be lebenbigen altpb meer ö«ben al0 aan be boben. ©eb in geen goub I een goeb anber metaal aan 006 boo?aaan ,• ai£ Set beeltenis ban jpn üeer baar maar op? (taat? gelöt en ?ilber ?uïlen goeb en net 3^ be moeten geip&en: <jp toil barmnettigïjeib oeffenen tegen? ben begoefttgen; ban ben ffs <©0btgelp6. Zyt barmhertig gelyk ook uw Vader barmhertig is. 'ip toil 30 beel aï£ tö Ban olp en topn in be toonben ber armen gie* ten: t& toeet bat 'er een onbarmgertig 00?* feeel 5al gaan ober bien / bie geen öarm* ««tigUeib geoffsnc Bebberu Jac. 2. vs. 1$. <0 4 JBfln* |
||||
ï©4 Des Hemelfehea Morgcndauws
magnjj naafteng noob / $al be mgne 5ptt /
itiant top 5pn bocft beibe <t5otjï Cempeï. Zoo iemand Gods Tempel verderft, dien zal Godt verderven, i Cor. 3. vs. 17. <®aat fce&aat <&0bt mp bOÜ?! beledigt my iemand ? ib totl geen guaab met guaab bergelben. *p toil geern bergeben ,• bergeeft mp im* metjs €5obt 00&. Éfto toont mp ben <3ee|i aan / ble in mijnen Cempel leert. 15. Gy zyt den Tempel des levendigen
Gods. Én het blnnenfte bejS Cempeï te «Jerufalem / mocfit niemanb alg ben 3^ 0mp?ie(ïer gaan; gt» §eb mjjn bert <©dbt tot een Cempel getopb: niemanb alsS ^efuS jal baar in ?pn: top bebben een ©eröonö met malbanberen gemaafit; ïjp iö mijner bpanben bpanb; en ih niet minöer ber $& nen. 55e ^atan i$ be bpanb ban giefujS en ban mp; SDp baten b«m beibe; be toerelb be' ïjaagt mpniet; aan fefus ooöniet: be toerelb èn ben ^emel feonnen 5itö geen3ingte 5amen boegen. Gv kont niet Godt dienen, en den
Mammon. Matth. 6. vs. 24. fBjjn gert «BobsS fiemel: ben ï&emel i$ licfit / en be toerelb buifterniffe/ liie ttoee 6omen niet o* Uereen: baart toel toerelb/ en toerelbjS ge* Jinbe I Jefus myn Hemel : myn hert he- meifch. a®p fcbibften ong niet bp een. We- relds Kift; boe liaan wy met malkanderen ? al0 <tf5obt en 25elial: baar 35agon tooonbt San <©obt niet fiuigbeften: gft jeg u ben iifenfl op / 5ebert bat mpn fiert «BfobsS «Ccm^ pel getoo?Den i#. 3®at ?al iö met u boben pnbt boen-? gp berteert mp mpnltcftaam en jtel; 30 een fyeet bien ih niet. <©óöt gaf mp ücjjaam en sklt i$ bet niet btlip6/ bat |
||||
III. Zinnebeeld. tof
16 Rem 008 met mpn IttRaara eete * <0aat
maar Reen / gp lieffto^enb onöiet; ntemt gp/ bar tff niet toeet/ bat gp mp efnbeinfi SoeBt te b?tftReuten: <£5oebe nacRt gp toetn bet buifterniffe : <f5oö£ Cempel Reeft een öeter licRt; top toanbelen in Ret litfst/ en gaan be ï|el boöj&p/ tot be eeutoige ^emeï* fcRe b?eugbe. 4Bp Reöt 'et ja menig bet* boetb; iRRenutoeboetfïappen: baarjpnbec beele u geborgt / maat geene te rug ge&o* men. 3$ 'et een ^Sim3on trie u na toi[ gaan* bat moet in Ipben; een SSöfalon/ öte u geRoo? bul geben* ;p morren fiet toagen: Reioe taerïoren 5p Runne Ratten / Binten / Ipf en iebcn/ be laatfie ooft jpn jaügReiö. 3Ne u offert/ moet ?ifR ?elf$ berfoanöen. 36 öan geen buut betöaagen; beelminbet Ret fielftfie buut: Ren t& met u betapt t& iebe ? baatom Roef iB met u 006 niet te bjanben/ al0iR boob Ren/ iB Bom in utoen Cempel niet. iö Cy zyt den Tempel des levendigen
Gods. 3&e ^empefg btenen tot fcefrRermtng / boojfien bie mnoonjjjn. <jgen tooommettfcfj een onffRatbaat g[utoe,el beg IanbtjS; toen EotRuit ^obomagmg/ tegenöe Ret buut ban ben ïgemei. Gen. 19. vs.z4 m$ Mmth fa 5jjne arfte Blom/ betbeelbe 3fcR Ret toaV Ut obet ben geRelen aatöbobem / en bet- b?on& befbe menftfjen en bee. %l$ be&ecfit* beetbige in 3ön öooöfiift gaat; bolgt 'et in Ret gemeen nietg goefcté: maat öetecfjtbaat? btge fterft; bé taome lieöen tooiöen toecfjge* tüBt/ en baar té niemanb bk Ret'terRerten neemt. 3I& toit bjome ïutbea ewn/om bat* <£ 5 fe |
||||
loef Des Hemelfchen Morgcndavtws
fe <®tfc$ Ccmpel ?rin / een Isjüggftete San
aan een lanbt Vteei bostel boen; maar een aanbatfttig onfen yadernocb meer: toel ge* beben/ii* fta^ gearbeid: toelgebeöen/ ttf öen bpanb fia'.f berfïagen. ï£oe bab <ö5obg tempel / te toeten $Bofeg/en fïoeg een ge; ïjeel leger berbpanbsn: «gfobtf Cempel e?n ïjcfcftuttirgc bet üenautoben; até mijn ftett in benautotïjeib té/ loop ft na <i|efttó. <1b boef bcm niet brtc' te ^eefeen; b» i?S in mp: \n 5ph Cempel binö ft ftem. Weet gv niet dat ik zy'n moet, in dat , welk mynr. Vaders is? Chriftus woont door zynen Geeft in ons. i.Tira. i. vs. 14. g&aar leert np/ baar tjonjt
Ï5)». 3©el bun menfefie/ toeftrtg §ert <J$ob# tempel/ en toast in üefusï öen Hogen* p?tefïer & 17. Gy zyt den Tempel des levendia-en
Gods. mis «Ö50ÖS5 beeiö iwaagt té <0cbS <CempeI. 9« bjaag bet ebenbeelb Cfi?iftï: in ben boop trofe ft ftèm fn bet geïjeel aan: ft toil fiem noit mttreMien. üibtoanbeiftem na/ ban ben ft m bent/ en bp in rap. Even- wei is dat beeld in Adam verdorven ? öat toeet ft toel: berbo?ben/ berl&en, maar in CÈl?iftU3$ toebergefeonben. <©p jult beüig 5911; toant ft Ben oob betïig; een beelb nan toel bemojft / maar 006 toel gereinfgt teo?ben :• een biieg Imn fiet onteeren/ maar 3jjn ge* baante niet toeranberen. 3©afï ïjet ban sal fjet be boo?gaanbe couleur tocer fteböen. €ï)?iflU3S geeft mp getoaffen en gereinigt * té bet Kiw genoeg* bat ft in bit ieben niet Jieb/ 5al mpin bet toe&omenöe gegeben too?s ben/ bat ft in &et ieben niet ben* sal ft na be
|
||||||
III. Zinnebeeld. I07
be üptfanbinge toernjijgm • Daar de Geeft
Gods woont, daar is het beeld Gods. Weet
gy niet dat de Geelt Gods in u woont? beeld, tegen beeld; ben ik lelyk>Chriilusisfchoon; verdorven ? in €ï}?itfug fje-üCft be 3aliöneib en fiet ïeben. Gy zyt een flegf beeld ? ftSCÏk tan£ beftoo? ift san mijn jBeefter. Een oud beeld > maar hernieuteb 0002 Clfêifri öfoeb. een lel\k beeld ?2ipora toag Cöï^nistfcnoon; noffttang tjoutoöe ïiaar $l£ofe& Siïietg 33I tttp ban «©abt ftfteiben; alg i& in be Hefbe en fiet geloof Wijf. Sllie Cempclé ^n nitt ebenfcöGon; genoeg/ a\$ bc offecïjanbe&aaip in maar ijeiüg isS! 18. Gy zyt den Tempel ■ des'levendiger!
Gods. Wit be ftenen W tot ben opDonto beg CempelsS te <3criifaïem geöjtsiat toierben/ rooeften eerft betoerfet too?ben; eer ik tct ben tempel <ü5ob.ö ïsan Bomen / moet net mn 00& 30 gaan; i& betoerfee mp boaz be J&opfie tem ©an natuur 3pn top aitemaal ong<?f£ïuftt/ een 6?om bout; teti 3? bat onjS «tfSoot be; guaammafeg* juiien top toel eeutoig en* bequaant en bectooapen blöben: kinderen, bic ten goebe optoaffen gullen/ ffcaft men/ enb2engt ftaar fïrengelpn op; wafch, bat een beelb moet to02ben/ moet eerfl toe* ge* maa&t toojben; al0 <©obt ons in bett^emeï toil fiebben/ tugtigt fjp eng eerft op aarben: Hy geeffelt immers een ygelyk kindt dat hy aanneemt: tooo2aieer &tepfiamig m (jeer- Ij$!ieib berfteben toterö/ nioeft ï>p eerfl ge? ftenigt tooien. <£er éZijiiftug 3eIfjS tot ben ©aber Btoam/ moefclj» ban tfme entaarbe «mfeemt gestuft bjojten. <®aac $ noit een |
||||
loS Des Hemel fchen Morgendauws
fjetlfge in ten lemel genomen / of be butbeï
fjeeft pem eerfl in be berfen geftoften. «0obt fbat/fteebt/ b?eebt/ fnpt/ geeffelten net? toonbt; maar! pp lioutot uit bit allesS een «Cempel opeen, "giss pet ban niet toel ge* baan* ib tail mp geerh in <©obss toerblmig begeben* geern op ?ijn aanbeelb leggen; poe parber gamee / poe neter Itonftub: Slaat hy my hard ? tfe toil mpne fcpouberS te ?amen trebben/ en jeggen: Dat wy die ttraf wel verdiend hebben: belaadt hy my met ziekte? 3§et i$ goeb I§eer / bat gp mp bernebert
geut : ziek aan het lichaam ; teat i0 bat meer! baarom geenftanfi boe? <©obt.- Laza-
rus waar 006 ;iên: Hiskias niet minber: bes ï^ooftmang brieept üebonbt 3ttjf) ooft 30 ,toaren 3P baarom bertaojpen i <©obt fïuurt be 3tebte/ maar 00B be geneeömtbbelen; 3iebte iö een fcpool / baar in be patiënt bibteiljï meer leert/ atë in Bet puig ber gejonbpeib: Laat Godt menfehen over myn hooft gaan!» ifetotl mp bubben. bie aan paar ?egt ; Somt s jalooBfiebelen; gaattóeg/ pet i& genoeg. Gy hebt qualyk geoordeeld van myn knecht Job. ,§tmeï bloebte ï^abtb ; maar bon
niet beletten bat pem <ü5obt meer eerbe. <©obt betnebert enberpoogt:€p;nftus$ toierb tob berfmaabt; top moeten pem gelpb too?* ben. Neemt Godt my myn tydelyk goed ? be* $en roefl moet toeg/ jal men pet goebe me* taal 3ien: be l^eer geeft pet; mag bP bet ban ooö niet nemen i tpbelpbege!ub3aligbetb Ween bogel-lpm; poe paafrölpben ooö be befte baar aan baft blcben. 30 pet niet jtoaat / bat een rpbe in pet pemelrpfi |
||||
III. Zinnebeeld. 109
6ome i <©obt mag mp ïjet goeb toel ontne*
men / als ïjp mp ben moeb maar Iaat» <0oebi8 genoeg / alè iö op <©obt fjoop! en tot den Heere 3cgge ; Gy zyt myn toe- verzicht. Werpt my Godt met oorlog over- hoop? «©orlog tg een purgatte öejS %atti)8i betopl tö mp jelbe niet beoorlogen toilbe/ 30 moejten jfjet anöere boen. ^et i$ ebenbeel mat toeratutg l)et boet / ais ife maar goeö inojbe: alsS mp ben oorlog overal Been bjijft/ en tö nergens Weet te blpben / ban b?öft te noobt mp tot »0obt j aljS ^emet en aar* be bienft en fjulp ontseit ; ban (iaan öe fteengolen in be Banben ban lefujS open » baar geen bliegt be buif en toozb gene5en» i|oe get <®obt ooft met mp maant* in toil fttt 3ön en gebulbt ïjebben/ met op be bpl 3ten Boe 3P Bant/niet baar aan benöen/toat fmert 3? beroor5aa&t ■} $Saar bat 18 boo? bit alles een tempel beS peeren 3al tao?* ben. 19- Gy zyt den Tempel "dés levendigen
Gods. gin toeia ffuig ben fleen ligt / baar bjaagt t)p 3Ön eer ban ; baar na moet B? 3fcB puften, gjft ben 4poW Cempelfteen*; ja<©ob0 €empel 5elf£. ïteeltoel! in <®obsS Öutjs moet aüeS eerlpa toegaan: hier danft enfpringt men niet; titer betoont men zich niet ongelaten. pr 5»"Ct en Dtbt men; be fc&anbeipfee banferbinb ïjiergeen Berberg*
oaar <föob0 Cempel i$ moet ïjet oberal Bei* *ig 3pn; toaar ia mp febinbe / teil in mp öebiptigen / bat ia leef 30 alsS *t beBoort ; *mj> b?aag/ bat ift niemanb ergernis gebe; 5ot - geaiap betaamt een €ö?ijïen met* |
||||
lio Des Hemelfclien Morgendauws
Stëg in ban een iegelpft tooo?b renenfeïjap
3al eenen; boe beel meer ban een icgelpït liebtbaatbig gebiag* en öoe beel binb men bte niet tn be natQt banfen 2 fjoe beel gele* genïjeiö bJ0?b baaï gegefeen om te jonbigen! fjoe beel ergentss' i dSzht betoaat rop bat tn ntenianb ergere/ bat tn niemanb aanleibuu ge gebe om quaab te boen! 3ulRS geftftteb tn fjet banfen • baarom mpb Ijet een Cïfêt* jtcn : Evenwel danite David ook voor de
Arke des Verbonds? maat/ 3eï?ec geen cou- rant j /arabande , Of ballet ; en COB niet na een fcöanbelpfee metobp: tn fèan mpin<0ot!t berïjeugen ; bat becb bp : ïjet banfen aio Herodias i$ becboben: 50 mag in David toel •tttti/ ató ftet be tpb en gelegenfjeib / alS oofi be plaats tomaat t met Herodias mogen banfen / bie na be $|d en b^rboemmig teil* len. IBijn reitf gaat öaar niet na toe. (1) Mag men dan in 't geheel niet danfen ? men beteeegt immers bet ■iicfoiam maar baat mebej en bat feient tot ge^onbïieibi mnfuta facicnda mala^ ut cveniant bona-, men moet geen quaadt doen j dat daar door goed zoude ko- men. <£ece-banfen souben niet berboben spn: 50 geen fcbanöeirïue banfen baar uit boo?t* Qitamen: baaroni berbteben be ©uababerg en Confïfttn be banfen. (2) op öat niet bp f)et fcöijnbare $xüe !>t sjtiaab bat uiterïpfi & trifiutpe : M& %tib$ bïnöeren &20* IpB toaren/ lag ïsen <©uben 30 lang op jnne Iwiën en bab / bat bet baar niet ten ntoabe moebt uitballetu ®e Satan paft oberal op/ bat bp ong mag ffften alsSbetcrtoe: ïjpöomc tori boo? gefloten beuren; men öoeftse baar,* |
||||
III. Zinnebeeld. in
ftnt niet gefteel en al open te ?etten. «jMe*
genfteib maaïtt Wenen ;baar 3i)n toeïnig <*$& fepfts" meet öte niet aannemen laat par aan* geooDen toOJÖ. Zyn wy Gods Tempel ? ban moet oberal allejs goeö en eerlpS jün: ooö
be niento - mobifcfie bïeberen beroeren Ut fiut$ niet/ maar beronteeren bet jelbe: een Itcbtbeerbig nSeeb / i£ een getuige / ban ben genen bte baat in fïeefet ; toat in een Suis? berbo?gen i# / leerb fjet uitgang* fcorb : als? iö be leben / Me ^Bobr en be natuur toegebebt teil ftebben / entbloote i teil iö ban niet tyhben bat een ieber segt: bat iö ligtbeetbig ben* cojbeelb*eif8! toaau mebe iö een anber erger; i$ bat niet eenbut* bel i 50 maab ib ban ban mijn jtff een bui* bel: té bat niet fcfjanbdpb ftuts? geftoubenl fcleberen 3tjn sonber t>üt bef^eijs berfrftanbe; maar! boe beet fcbanbdpber too?ben 3p/ ais ih be fcftanbe ontbeö ; aan be cnbernufttge bieren geeft <©ont en be natuur een befejel ber ffftar.be gegeben: be rebdpfee nemen be bpgebaDerentaeg• m fejiUen bat een ieöec 3iet/ 60e €baa0 luft nceb biep in ftaarfterc en 3tefe fïeebt. <%$ bat eecbaarlpb toanDe= len* baar mag ftet boen bte teil; ftet ijjeben* teel niet rerfjt > en toie berbieb te 5eggen / bat alle Me julfós boen geen beel aan bet ©e* meltijö ïjebben; toant bier in beffen maar feuifcije en eerbare fiertcn aan lj|f en g?eft {3). De Heer fal haar beibeken die een vreemd kleed dragen. Zeph 1. vs. 8. In Gods huis en Tempel, daar dobbelt en fpeeit men niet j baar baart/ en toerpt men niet met bobbel Henen; tfttoiimpont&otd&n ban&Ue min* 5Utp
|
||||
■BBHi
|
|||||
iii Des Hemelfchen Morgcndauws
sutfitige en tijbtberbjybenbe fpeelen: mijn
többerbiijf tott ift in ben 25,Bbel 5ocften ; baat binb ift <3efu£; be3e paacel/ 3a! mp niemanb ontnemen. (4) 20. Cy zyt den Tempel des levendigen
Gods. Cempelg 5ijn geboutot om baar m iebibben. 3£e $%axi$zen en Colienaat.ss gnv gen m ben (Cempsl om te bibben. JEHjn fiett isï een Cempel; 300 i# ftet ooft een 25e? beftuig; ift toil tot <ü5bbt fitöben; fip noemt zich een Vader, die het gebed verhoort. Pf. öy. vs. 3. Hy eifcht het gebed. Cant. 2. vs. 14. Hv bemind het gebed. Pf. 141. vs. 2.
gft tott' tot fiem 6'iööen j I§p kan overvloe- dig doen , boven ailes , wat wy bidden en verftaan. Ephef. 3. vs. 20. 3©at ift OOft nobig fleb* ift fioop <6oöt 3a! ftet mp geben*
Set geloof boet beel bp ftet gebeb :ftet gebet/ 6p <Cft?i1iu0: Cftjiftug bermag allesï bp ben 3©aber/ ftan ift 30 fïerft niet biböen ais mö- fes ? Exod. 32. vs 11. #f Jacob? Gen. 32. vs. 24, 25-, 26... <$f die vrouw ? Matth. 15. vs. 2?. feqq. «|& b)il mp fiouöen aan
imjn atm gebeb: aan öe arme ftinbertjenjS geeft men boo? öe beur 30 toel een aalmoejs/ gtë aan be gjoote en oberïuibt fcftjeeüruertbe feebeiaacsf. Is Godt een geftreng Rechter ? !P toti fiem obertoinnen booi onopftoubelpft aanroepen en bebelen. is hy myn Vader > ei/ bé mtabe baöerö gebën aan ftaar ftinbé* ten boft b?ooöt; joube bat mijn goebe baöer in ben ïgemelniet boen* Veel bedelen heet onbefchaamtheid : notfttanjS ig ftet geOOt* ïooft/ in ftet gebeb/ bp <0oöt onbefcftaamb
ti 38n. Luc. 11. vs. 8. öie sieft terfionör laar
|
|||||
III. Zinnebeeld.' '115
Imi aftop^n / berfirtjgt nietg. ©fftjjoott
top «Bobt boo2 een fionb ttitmaafite; en boe bon ftp mp erger noemen i nocfitans? tau* tfi ban ?tjn beur niet gaan,- bP 3alban top niet ontjagen tooibenten3p&atftpmpfielpe* 9& beo fret fiert 500 toël ais Jacob om te ?eg* 8en t Heer ik lateu niet, gy hebt my dan ge-
zegent. 3©aar geïpfie noob ijs/ baar moet
gelpBén pber jtjn; in ben ifi noob; <0obt ijs mijn toienb:fiet té tgb bat ben eenen b?ienö ben anbecen in De noobt ïjelpc; helpt Heer! top berberben. Godt is een groote Godt; Wie weet of hy een arme Creatuur als gy zyt, verhoren zal ? 3£at bleet ifi; ï)p fytft belooft bat gp 3ftft aig een baber toii ont* fermen / ober alless/ toat ftinbereri beet ih ben ï^emel en op aarbe: heeft hy nu ontfer- ming? 30 binbgp aan mp een armen: op bat ÖP ölpbe bie bp \$/ en 5fmeri naam niet ber* iie5e; 50 moet gp mp immers gelpen. Godt i's een Heer van Majefteit: bat toeet ifi toel: maar 000 eert dlgemeene ©aber; een Beöe* iaar£ 50011/ mag 50 mei tot Jtjn baber gaan/ alsf een öoningjs 50011; toaae 30üb' m an* berg gaan até tot nujnen©aber* öet&goeb/ bat iemanö iBajefïeit geeft; 50 isS ïjp rö6 én maefttig om te geben mat ia ban no* benfteö. ÜP beeft bulp; i&öebgebeben; bit Beef ifi flem / en fjp aan mp 3ijne genaöe; öp eifcfitbit/ en geeft aan mp bet anöere; 30 3ijn top fieibë te b?eben en bergenoegt. Miflchien is het al te laat met het gebed * ïaat genoeg ; ifi moefi billpfi eerber gefio* toen 5ön; ban recötiötoegm eerber leebtoe* im mt müne jonöen geöa&t / en om ge* ït nab$ |
||||
1*4 Des Hemelfchen Morgcndauws
ttdDe gebeten gebben : maat Ban men Bet
betforen toel toebetom getgalen * be tpi? niet; maat genabe toet. is den dag ver. zuhnt > th aom bp be natgt: Den eenen lJ?*enb goojb Den anbeten om mtbbetnatgt. Luc. tl tot «Ffobt feome in nooit te iaat: tb leef notg; 45obt 006. gin get lenen bet* geeft be leVnbige <0cbt; 500 bril in ban om genabe bibben tetbrijl inleef/ eet in ftetf. Uw gebed is te eenvoudig: joótöget 008$
maat <0obt bril oofe geen tompltmenten Debben; eenboubige gebeben 5gn gem get aangenaamft ; tft bib alg een öinb; <©obt betfioo?t mp alsï een ©abet : iït betlang maat fcinbg gebeelte / meet niet ; ia ben «on met weinig betgenoegt ; een fiufije ftwob ftan mp be^abigen. let i$ niet De 8?atgt tmjn* gebebs*; notg be biaatbe nnjnet petton / bie mijn gebeb 6?acfttig maant/ en mp betgoztnge betfcgaft; "iget 10 €tMftü$ bfe alless merfitf ffëb te gem te b?ienb* ban gal in bp ben ©abet bettoet* ben/ mat in öiö/ of wat mp goeb té. fjtg J W ie weet het? 3tóüg mijn gettmetuto acg. 3©at atg! fluit maat bebeut bes* ongeloofsS toe; en toacfjt ban aan alle benfterss een o* betbloebige <tf5oDöelpöe gulp en tjoofb toept getjooft/ <©obt jal goten; tot nu toe gebt gp maat gejutgt; geft ntoe ftem opaté een ba uine; be l|«c sal optoafien en n gelpen. 3t!0 benoob op get gjootfte té/ ban té«Bobt fiet alletnaafte: fiunt gp niet meet (paften! 30 Weent maat : be nanen b?eben 45ob$ ïjett / bat gp boen moet mat be noobbtufti* gen begeteru üoafi *al gp 3«6Q?n / Weend niet !
|
||||||
IIL Zinnebeeld; tïf
niet! en al$ tan jfir gp gespen* fcont gp
nfet toenen* jutfjt maar; bat ïJoottBpooft; toant Bp bette Bet ooS aan |Bo5esf. g* uto ge* loof atë net snnel 50 ?aï be berfjormg ooft gelpït 5im. Sneeft toel te b?eben mijn fjertJ 3al u ben gentel geopent jtjn I neemt be ïjooft fïeutel he$ gebeoö ; boo? be?e openen jtcïjs alle bepoo?ten be# l|emel$?: Ik wil bidden, als ik ziek word, als de nood daar is. Jgoe
ban i jal €W$a$ «bj snerpt In ben no'oö 3Sn* toaarom niet in boorraab/ tertopiben ï|emel notïj Beloer en Maat të* Bet geluft nócfj on ben mibbag (laat? men moet €fyt? ftu$ niet tot op ïjetlaatde uitfttüm; baas i$ beel beb?og in be geöeben/ bie in noob ge? fcgfeben; be ootfaan Bomt ban be noob/ bte »p onjS legt. S£o nfet! 16 moet 00» bfbbett als? tiet mp toel gaat/ bat rap nfettf guaabs? obetBome; 3fn ben Cempel te 3leni5alem toag een altpbbuurenbbuur: Set. buur mijns* gebebö jal in ben tempel, mpnetf ïjerten altpb b?anben; in toil altpb btbben/ «Efobt jal altpb becBoren., ^0 ntet aljS f& Bet toil* ttocfjtanjï 3» als Betmp goeb tj»j baar mebe ben iB te bieben. Ik kan niet bidden. , gift 00a niet; Ö^c gebeb tg Bet teerfc bes? ïjeü> iigen «©eefletf inm#: tb m &en éetligen <5eeft aan/ ban Ban in bibben* <©obt Beefc in on?e perten uitgegoten ben <©eeft be* Öe&ebjS, Ik worde moede in het gebed: bat
booral nfet; anbersintorBt<iBobt moebe too?# ben fn fjet becBoren •; too?ben top niet moe* «e ban Btbben i <0oöt 3al moebe toojbeti ban toeigeren'..;' - en. einbelpB be ftanöbaf* %- a&nfjonöes&e genen be bwfis m m |
||||
lid Des Hetnelfchen Morgendauws
Bebg / een lebenöige taergoringe. li. Gy zyt den Tempel des levendigen
Gods. gin ben Cempel moet men offeren, in ftet ©ube Ceftament offerben3e b?eembe liïnamen: tn net $teutoe b?engen top w& etge: bte moeften be ïjaare boo? gelb «open; 3©p ftebben be on 5e a'.tftb bereib: 50 lang Ie* manö Ipf en leben ïteeft/ ïjeeft ï)p 006 iets fcat ï>p öen ©eere tfan geben. StUejS toat tö |)eb / toil ifi <!Efobt b2ptoilltg offeren. Godts volk moet een vrywillig volk zyn. Pf. 11 o. vs. 3. Cant. 6. vs. a; ©eel öeb iö niet / i3Cs£t ^at ifi fteb/ 5al met pbertgen aanbagt/ en een mtlbe fianb gefcfiieben : alle ïifferïjanben b?S <©uben <Ceftament0 be* flonben 006 niet in öunberen en g?oot bee; ooft bejammeren/ en een paar Cortelbui* Den toaren <©nbt aangenaam; san ift geen jilber en goub offeren* geen gjcote jommen fciengen i een penninggfee berrieftt fiet 5ijne oofe i niet be gaaf w it; maar be tjanö hoe zy 'eeft i$ bp <©obt in aanjien: bjeembe offerïjanben fteb iö niet; bte jjet 3p>e geeft/ fean |)p OOK ietsS meer l Geef my myn zoon uw hert, Proverb. 23. vs. 16. <©at tDtt <©0bt Debben: mpn ïjert geeft «toen 30on / bat toriliöïiebben; 30onen 3jjn be lieffle feinbe* ten: een eemgesoon t$ |jet Kofielphfte offer. 3llbjaïjam toilbe gifaac offeren; bat toil ife ooft boen/ en met pent alteS toat ia fjeb; en ftab re niets eigeng / 30 geef tft toeberom / lat 4Bobt toeftomt: nochtans? 3a! |jp ftet uit gen sbe aannemen / a!0 of &et mijn etgen teaa::€a.u ban oenen mfin geloften ïjart/ m ro^n blagen <0wft; mön öebjoeföe/ «n
|
||||
TIL Zinnebeeld. 'uj
en oofi berBeugbe jtel/ tooib een "cfferBan*
be «Sotré.-• gaat en Iaat nietg acRter,• gaat aïte mijne ?onrn : neemt benjamin mebe fee lipffïe öte tïs §&. %h gun Bet mVmanb fietoer alg aan '<6ebt : ïlP Beeft be cufcfie foieben baat toe; Bet'g:0Gtfï.ererftt; gaat Bern mijne bee&en / pon u uit in be toijfce 3ec oer gcnabe <0oö?s: Moet aan ben %mei: be BanbtbesS Boogden 3aluntettyeügbe oan* nem?n. Jföijne ocren/ $p hie t?aag jyt ge* toeefï <2]5oöt te B^Cen. Heb. $. vs. 11- Af- gewend van Gods Wet. Pror. 2S vs. 9. Afgewend van de waarheid. 2 Tim, .4, vs. 4. Hat4 gy uw ooren verftopt als een adder, voor de ïlernme hares bezweerders, i-f. 58. vs. y, 6. Zyt gy tot nu onbefneden ge- weef h Aéftor. 7. vs. %i. Neigt u noch tot de geboden Gods. Exod. 15". vs. 26. Hebt acht op de wysheid des Heren. Prov. 2. vs. 2. Hoort nu, wat de Geelt Gods tot de ge- meente, zegt. Apoc, 2. vs. 7. Zvt fnel om te horen. Jac. 1. vs. 19 ^gpieeSt ^eec/Ulö fmecBt Boort. Myn tonge, die voor dezen gewendt waart te liegen. Jer 9 vs. 3. U- |
|||||||||
?
|
en naaften fchade te doen. Pf. 140. vs. 4.
en fcherp fnydend zwaard Pf. 57. vs. f.
|
||||||||
Zyt nu voortaan Gods eere. Pf. 16. vs. g.
Looft Godt en zegent uwen naaften. Jac. 3« vs. 9. Spreekt, wat tot opbouwinge diend. 1 Cor. 14. vs. 16. Spreekt van Gods ge- tuigeniffen: Pf. 119. JÊfine BanbfK ! gy waart Voor korten tydt vol bloedt, e,n droopt van ongerechtigheid. Jef. 1. vs. 1^. Gy w?art vol ondeugts, Job 11. vs. 14. Bedrog. Da- siel 8. vs. 25. Geweld Joh, 3.VS.8. Gaat M 3 kêcn |
|||||||||
«i8 "Des Hemelfchen Morgcndauws
heen waft n, reinigt u, heft u op in heilig-
heid, i Tim. 2. vs. 8. Jac. 4 vs. 8. jjggne mmn 1 gefit gp gelopen op tien b?eben teeg ijeg berberfSi Zyt gy begeerig geweeft bloed te vergieten , Rom. 3 vs. ij. Wend u af van het quade. Prov. 4 vs. z6. Staat nu in het Huis des Heeren, en in de Poorten Je» rufalems, Pf 1*2. vs. 2. Wandelt niet meer op het padt der zonden , Prov. 1. vs i^. Maakt u een rechten gang. Hebr. 12. vs. 1. Ü&jjne OOgen! zyt geen echtbrekers meer. z Petr. 2. vs 14. Ziet niet na andere vrou- wen. Matth. ƒ. vs. 18. Niet na ydelheid; Pf. 119. Maakt dat de doot door deze venflers niet inkome.' Jer- 9. vs. 21. $%pi «p m#ne bóerbérg getoeeft tot be toerelbjfc fiefbe i too?b nu mijn leibsSman tot be fye* melfcöe Ifefbe ban ^fefusS 5 toenö u ban bat/ f)et toelfe guaatt ta/ tot alles» öat goeb jjï. Myn'tong 3&I een offerjftanbe/ en myn handen een b?anöOffec Jijn. Zoo zal myn offer een ■verflandigeh Godsdienft worden; Rom. 12. vs. ï. doemen anbere op Baar offert öat
moetm ipben; «omen ?p piacBtiger alis tel £6 moet bjengeh baat ia fjeb; toie toeet of öp Bet offer ban anbere/ Bet Bart 50 toel W als! bp Bet möne l Caïn offerbe 00«; Achab en Judas ïjabben ïeebtoejen; be pfiartjeer^ gaben aalmoeffen; maar toie toeet niet bat 3P <0obt onaangenaam getoeeft jpn * een €8?iften offert <ö5obt alttjb/ op alle plaat* $tn/ en bp alle gelegentïjetb; geen fluajensf/ maar al toat BP ïjceft en bt$tt. 2i. Gy zyt den Tempel des levendigen
Gods» Eaat sntere Bawn ftetmn <%xm$d
|
||||
III. Zinnebeeld; n«
berderen / in toil np fjart opfrfjfti&en:
mvn 5icl wf mijn Cempel: mijn Stutaar Ct)?ifiujS: bebeelben/ €8?iftelp&e beugben: ttujn offec ïpf en jW: rniïn toieroofi/ gebeb en t?anenl in hui m>> beblptigen / tertopl mgn Cempel in be toerelb ijs / bat be toe* relb in mijn Cempel niet feome: bat bet Beth- aven niet too?be/ maar Bethel blpbe: «©f* fcöoon in tegenjf mijnfril moet leben* Cec* topl fiet <©oöjS totl ijl/ 30 jal Qet 006 bc mijne ?ijn ; baarom 5af mön leben boo? «6objs <©eeft ebentoel niet toerelbsS too?ben; ©eel mfTtften 3tocmmen in be $we jee / e* bentoel m 3p niet jout; een CÖ?iften fiaiï tinber be <Sobl03en leben/ en fioeft öairom niet <0ob!oo£ te tao?ben, C&ifluS toaö een ruime tpbin <£gppten / ebentoel bleef Jjp ben ^ogenpnefter/ en 3Pn 5tel een fieiligen %empel. 3ft ben gemaakt boo? be fcïjeps Pinge; mismaakt booj be 3onben ; henteit boo? öé genabe; gely'kvormig boo? be ge* ipB-bo?!Tifgf)etb met Cfj?iffug i veran-
dert boo? Cftufleip&e gebacfiten / en jal embelpa oolaomen hervormt too?ben beo? ^eerlpaljetb. ©ffcfioon ben Cempel be?e£ Ïicïjaam0 einbelpö omber 3af ballen; na bc 5iel jat ia flaanbe Wpben ,• be eerde is ban leem ge&óutot/ be anbere ban <©obt ingpbla* 5«i. Epf en 3iel moeten <©obss Hu# en •Cempel jpn/ en i& toil Gods knecht, kind
«n erfgenaam wpben: ebentoel / tertotjl t& le=
«e/ toil in ban be toerelb affcfjeib nemen/ Juet met be boeten / maar met fiet öart; 36 teil be toerelb mpn licfiaam niet ontren* «en eet iö Herf; maar toel be stel / Bet tg 14 öetec |
||||
,no Des Hemeïfchen Morgendauws
ïjeter bat ö? |W in be toerelb ölpft / atë te
toerelb in be tfeï / 50 toojb mijn Cempei niet Perontreinigt. ©eele gaan uit be toetelb in een iaïoottec / maat pet ïJloofïec niet in |5 je/ bawim ölppen 3ptooo? alg na/ een tmreinen tempel. 23. Gy zyt Tempels van Godt. 3|n ben
Ijinnenfren Cempel besï ©üben Cefia* menig/ moept ben ^ogenpnefter maar in= gaan; in mpn öinnenften Cempel beg gat* ten jal niemanb als* üjeftys ingelaten Pjoj* • ben, Ut öuis ?al Poo? niemanb open ftaan al# POO? !)em alleen ; reliquis claudatur amicis*
het zal voor andere vrienden gefloten wor- den. Jefus woont in my door zynen Geeft. 2 rim. 2. ga in pem öooijfjet geloof/nj iSS mpn ^ogenp2ieftet: Hy heeft zich zelfs voor my- geoffert. Gal. i. Ephef. 4. 1 Tim. a. Zyn gebed, fmekingen en geroep. Heb. 5. vs'. 7. Zyn vleefch. joh. 6. Zyn. lichaam^ Col. 1. Zyn bloed. Heb. '9. Zyn leven $ Matth. 20. Den Barmhertigen Hogenprief- ier. Heb. z. Onze Voorfpreker voor Godt. i Joh. 2. Hy heeft ons verloft van de heer- fchappy des Duivels. Luc. 1 ©an be panbt bet genen bie eng ïjateben; hy heeft uitgeto- gen de Vorilendommen, en ze ten toon ge- dragen eeuwiglyk. Col. 2. Hy heeft des Dui- vels werk verltoort , 1 Joh. 3. vs. 8. Ver- loft van de verdoemenis. Efa. 43. Ik ver- delg uwe overtredingen en misdaden als een wolk; Van den toorn Gods. 1 Thef. 1. Rom. jT- Van den vloek der Wet. Gal. 3. Van de eeuwige dood. Joh. S'. Van de qiiaal der helle. Hof. 13. ifêon ih OOÖ een öetereft $0*
|
||||
III. Zinnebeeld. 121
ttsgenpifeftet gebben I 50 ben i& ban mön
jelfjS ntet meet: ik ben cie zyne, hem leef
ik; hem fterf ik; de zyne zal ik eeuwigzvn. %aac bfpft ïjet bp. SP 5Pn fetnb/ ftp mpn ©aöer* ife ?pn Cemnel / öp trom j^?t?ftvc: 16 5ijn offec/ 8? mfin offer / fip/ gfefUjS/ bjengt mp tot <Ö5obt; baar fieen totl ih -. öaac Been ftaan mgne 3tnnen. jioatl} fcoer m een tdtHe ober ai Set toater .• mpn Jgemelftöe JSoacö jat mpnCempel 50 boeren/ bat/ na |et uftgeftaan ontoeer be?er toerelb/ en na bat ih öoo? be boob obergeftfieeiJt en ean* geljoerö ben/ tït be gaben beg eeutoigm te- ben$fbeceifeen5alj INTERIORA LATENT.
Al 'c wereldfche gewemel,
Weet van geen zielen Hemel. Vaak is den appel rood van buiten,maar van
binnen Een wurmen nefl; dus zyn de vleefchelyke
zinnen;
Want zo zy uiterlyk op eigen wysheid ftaan,
Zal zulk een oordeel flecht, en zonder grond
vergaan. * De ïlechtfteByen-korf toond ook zyn'ho-
nigraden ; Der Paauwen voeten doen haar fchoonheid
niet verfmaden; Ook word de Paerel noit om hare fchulp ver-
acht ; De ichoonfte Ent' wel op de flechtfte flam
■ gebracht. % 5 Het
|
||||
in Des Hemelfchen Morgendauws
Het lichaam kleefd aan de aard', de ziel denkt
op den Hemel;
Het lichaam leeft geftaagin 't ydele gewemel, De ziel, een huis vanGodt, jaGoddelyk van aart ,
Slaat and're wegen in, en reift weer Hemel- waart.
En echter is de ziel onzichtbaar voor elks oogen;
Dierhalven wat men van my oordeel' , 'k zal 't gedogen,
Als Jefus nia«r in my en ik in hem mag zyn: De waereld houde 't hare, en late aan my het myn'.
|
|||||
IV. ZIN-
|
|||||
IV. Zinnebeeld lag
|
||||||||
&<&&&$&<£!&&$& sgsS&tëSwSwa?
|
||||||||
IV. ZINNEBEELD.
Wie zyn kruis niet draagt en my na-
volgt, die kan myn Jonger niet zyn. Luc. 14. vs. 2,7. IV.
|
||||||||
De nodige Navoïginge.
ï WT^mg 6?oob ift eet/ breng tooojöt
W fp?ee& i&; <&obt geeft mp b?oob; ig get ban niet recfit bat in t>m biene? en toat eifcöt men meet ban emönecftt/ban bat Bp t?outo iss * toaac in san ia t?nutoec 30"/ als toanneer iö mwi $eer in aUe$ Üal* gei toaar Bp geen gaat/ baat öaan ife 008 geen / uto <©obt / mjjn <0obt ; öutïj en B&ëmi I toülen niet ban malfeanberen i <©obt en be menfcö moeften ban redjtjs toe* Ben och niet ban malöanber; itU fiem een Ifb affnpbt/ bfe f«Öenöt 3?n aansnel*; W aiieö niet boet toat 5pn *«c 8<™ Seet. keft öp beganftt)e3Bet niet obertreöen/ et' 3efu0gefcÖenb* 3£pf *« W>en toptien *"
manke overeenftemmende; fip malBanbeten, €t)?tfi«3S m ftooft/ öe gelobige be lebend
ten; mt moet een «crt /eene mening en cent Um *tm. ï©ie fctjeibt 't emi <©oöt te ja* twen
|
||||||||
:2V--z4?-
|
|||
il4 Des Hemel fchen Mörgendauws
men boegt; ?al fict Rent ooa toel gaan * Eon
en finalen/ bnur en Ritte/ spn feie niet np malf?anfeere»i i een driften moet 3pn £on CRnfiusS gefuö bolgen ; ben berliefbe feien Üie Rem ontftoftt: fcan gaat R?t goeti! 2. ®e jonge geeutoen bolgen Be oüben :
fremunt vefligia pairum, Zy gaan in de voet-
itappen van haar ouders, <©ch 3£ietlto ban fee ftam ftósa gullen alle be genen bt'gen/ feie 5fcïi roemen.ban?pn aff?om#: «©en ou* ben na fee S^on blifgenfeen airehb/toojb ban 3pne jongen geteülinr gebolgö, 3Bt( ie* tttanfe na fee SSorme öet gerecftttgReffe blie* gen* moet ftp fee foalenban niet nab:!g?n* Sffrafl feon niet in ïaanaan bomen: 30 3p nitt fee buur-tojomme bp narftt/ en feeteol* fee fee£ feaagg bclgben j <j&oebe boo:ga-igerjS maaen go^fee nabolgerg. gefug iss ten He* wiel gebaren/ feie baar Reen'teil moet Rem toolgen: Rem en memanfe anfeerg. 3. Volgt my na; 500 roept öe toerelb / een
miafeen teeg gaan / en geen banö of loon fcaar ban Rebben ; oo2seeib / of fiet niet btoaaflpfe gearbeibt igi en *pn beloning irt jonger en geföefi Rebben * toat e?n onber» ffaiö! fee toerelb betaalt met tooozöen; fee* *üpï 3P 8«n toerben Reeft; met ftRabutoe/ ertepl geen litfiaam boo$ Ranfeen t0 : fee
't. ie '©uibei beloofbe aan CRnfïujS fee &minfcrftften fee3er toerelb ; Reeft Rp 3ijn teloften öonnen Rouben i 3eSer niet l nie* nanb fean toeg geben/ bat Ret 3pne niet i& ©e toerelb i$ rpa in Ree beloften/ arm in iet Rouben. %f gaat feejS mo?gen0 uit bp 2ormeftfipn; Raar toegtë feftoon/ fjaar tre* |
||||
IV. Zinnebeeld. xif
ben *pn glab; ebentoel aomt ?p ö<# abonbg
in be ^erberg / baar tre $|el uitïjangt; bie ïieje niet fmaafet / moet be anberen n;cc bok Bén; 3p leibt ong op een öcogte/ en (toot na Beneben in ben afgzcnbt. 3£le ben galg niet toil D?enen/ moet öaar niet bolgen. 4. 1&e tajerelb t'g een gouben penning aan
be eene 3pbe; en cp be anbere eene ban loot/ te eene fjeet Jic appam, zo ïvkt zy; be anbere ƒ«■ cj?; zois'zy. xp blinnt ff boon ban buiten; intoenbtg fteefit ?p bol beb?og; spleen ^>e* lila / op toelae men 5oet in tfaapt raafet / ntftar in net toafefeer too?ben/ 3itfj in bes? ^utbefsf Betcnm gehangen en gebonben binb i tmiti fcenitere non emo. Zo duur koop ik het
berouw niet! iöbolgncit betoerelb: jptjï
ban buiten een fffjonengof/ban binnen boeo 3p niét aïüü toc?men y gaat tngetoanb tsf toomtfïeBig ; flaapt ocB iemanb geern bp 3ulBe abberg i 3P i$ een gefmeerben Bcp; tie toeel gjiüen b^aagt ; ton" Wïl coB ie* manb geern baar mebe öelafcen ? in niet i baarom bolg m fce toerelb nost: Nochtans is de wereld fchoon ! ift Jte fjet tlfet/ toaSC 16 mp S^nen Heet fïir;ftt aüesS na b?eft ; Zy is heerijk! Boog verheven! gjaul hjaS een gïoot man / maar toat jegt be %ere
ban gem. 1 Sam. 16. vs 7. Ziet zyne ge- ftaite niet aan, noch de grootte zyns perfoons. &c. Het wezen dezer wereld vergaat. 1 Cor. 5". Ep i£ een leöige verbeelding, bie beef ftnpnt*/ en toeinig toaarbig t$ -, gefpfe jjg fceBenmeefïerg / ï>ie beel getallen / maar toei* fctg gelb ïjebBen. F en valfche geluks Haven,
teaac m 'ei fcele bwlfóen / m Riemanb tointj
^^1 Een
|
||||
liG Des Hemelfcheri Morgendauws
Een Beul dér vromen; een Tvran. der deugt*
zame; een vriend des Oorlogs; een zoet water yan iafteringen; een pand der leügenen, een graf van onwetenheid,een mantel vanGodloos- heid; een CHARÏBDIS of draaikolk; waarin de herten groot gevaar uit ftaan; een SCYL- LA waarin alle j^oede gedachten verdrin- ken , waar in de ziel der menfchen , uit het Paleis der waarheid gefloten , en in den vloed van allerhande dwaze. meningen ge-: worpen word. «©pent be toerelb met flec mes oer toaatfteib; Somt 'er geen baljsfteib tn öeïJ?.og uit? 50 bril m berloren Bebben/ 50110e ttt een joiamge bolgen i 6. Nochtans geeft de wereld brood ; bienb
0p baeromi Dat gafzy denrvkenManook. luc. 16... ifêaar tóil, femanb ftp Bern too*
nen/ baar öp nui fsf I 3p meft gaace jtog* nen/ öat 5P5e fïagte en opbjete,: en, menig «Öotjïoosï menfeö t»«t nocötanjJ 5pn b?ooü öoït mét joegen .• 3|öe menig 6on 006 iteftt <n be ïgel Itomeri/ fytept tfth 3uür genoeg ïaat too?ben ! JBet toat moeite en atbeïa loopt hp * fioert hp f fpeelt en dobbelt Öp 4 Pp fioh met toeimger uitBomen/ en baren ebentoel na be berboemenijï: Duivels dienft, zuuren dienft: ïjp geBmiöt jpne ïrtnöeren m be toerelb/ en mi0b?ui6t ?e 006 in be ï§elj be «600105e is bes 5©uibel0 mut!-<U*5el/ fip ïegt fjem op toat Öp totfc Zyn ok is zwaar, bat '£ toaac ! toant Cftfifiutf joö i£ 3oet. SEo moet öet toejen; bte met Cïmfmg geen jjfóanna toil eten; hmtt ft?oob ban jemeien met be '©Uibel. Menig iteelt zyn broodt» Jjeet bat be toerelb geeft öjoobt* fiebenb?^
|
||||
IV. Zinnebeeld; tz
fjp fieten mo?gen moet fip Hangen; ut baat:
boo?öeel öp* 7. De wereld geeft rykdom ! <©e 0Oöfoje
geeft ötbtotf£ Heel ooeö/ maat: fjer. bomt niet op 3pn erfgenamen, ©oo? öem jeïfjS beeft bp geen nut baat ban; öe toerelü neemt tien cpöDom toeg/ bes bat niet buiMpbeti %p neemt toeg baar 5P niets? geJegt beeft; oen armen fiet 3pne / öe toeöutoe pet Jjaare; Beet tiat rpö ?pn? baar boo? befioeö mp u& 6e ^eere 4Efoöt I Die ryk willen worden , vallen in ftrikken en verdoemenis ; S8[# öe ?©utbel 5pn toaftfj toeöerom baalt / toaar filpft öan öen rpfeöom? ï5pb 3pn tn <0oöt ig öe befte fcbat: öpbbom öer toerelö en baat- te fcftatten bolgen tm$ niet na afjs top herben; alleg blpft tn be toerelö ,• naabt spn top geboren / en 30 fierben top 008; öfe «Bobt Heeft Ut rpö genoeg. 8. De wereld geeft eer! ggp neemt je 008
toer toeg / geeft oob toel ftftanöe; baar eer t$, bet mater gelpb/ We te beel baar ban b?tnfit too?b toaterjutfitig; en elnbelpb berft fip baar aan; Zy verheft veele! %h iOCbett fiet nfet; Gen bunrppi gaat fnei om goog/ ban geeft 3P **" fag/ en fn een oogenbli» të ntetjSmeertebtoben: Reenen beeft öe toerelb/ maar geen öalfi / baar & nfe«s ftanö* bafrfgsi bp baar; 3P ftebben gelub / maar geen toom » baar eer too?b einöelpb tot fcbanbe/ sou men baar bolgen i Bemindt de wereld niet, noch wat in de wereld is,
9. Kan men Godt en de wereld wei vol-
gen? geen3fn& Niemand kan twee Heerent dienen. <0oöt en 22>elt8l/ ffebben geen ge? meen?
|
||||
ii8 Des Hemeirdien Morgendauws
ttteenftïjap met malfianbewn / een Monfter
San toel ttoee fioofben/ maar geen ttoee flaï* ten fieboen. <£en<©obt/een pact/een Heer/ een Sneep, eenen ï&emel/ eene 'Zm ; eert bjouto/ een man. 2oo toil <0obt Set fiëö* > feen; en Uz ban <©obt fs* / ooS. Weé den ge- nen, die met hunnen mond bekennen, en met hun hart van den Heerewyken: die noch koud noch warm tvn. 3&en eenen moet men aanfiangen / en ben anbeten berlaten : een ceeft a-ïcsS / en eene moét alfejS fieBBen. 381* leg Bomt ban €>obt; alles moet toeberom tot fi?m gaan : bte 3#n Sart berbeelb/ bte fïerft; öie be toereïb en <0obt bienen 3pn Ie* benbig boob; «Bobt acftt gaar niet / be toe* relb geeft Raat niet; fieb&en 5P ban niet té brrgeef^ gebienb i bat fe?eupel en lam ijS / fctent tot geen offecganöe. ©prccpte ïjat* ter. teil <$obt tjebben ; of aefteel / of ntetg: Is de Heer Gödt ? zoo. diend hem, i Keg. i" vs, 2-2. 3JS toil in Öe toetelb 5P"/«war
ïse toere»b ?al niet in mp 3pn J 3Pn en bienen spn ttoee öincen / be toerèlb mag be Secberg ban mpn Utljaam blpben/ 30 lang be aarbe ftet niet na sicp ftaalt ; mpn puns 3a! 5P noit too?öen. <36 teil in Babel toonen/maat toatom niet Babeifch toojben; toat peeft be neretptigpdb boo? beel met be ongecec^ tigpetö i 't litfiaam in be toecelö / be jiel in ben $|emel: 30 leeft een €p?i(ïen/ bat'? tecfit! pet obccige 10 ban ben Bo5en. 10. Wie zvn kruis niet draagt en my navolgt-
TOt iö be ftemttte be025?uibegomg; bie ©rij bet be rojen toetöct / tiz be^eiben ïjeBben toil most be öoojnen niet acfiten. 3^e flen* |
||||
IV. Zinnebeeld. '129
fsS bejS matig / toieng nleeb in bjuibe bUs&x
fjeherfb té ; Gelyke Monniken, gelykekap-
pen; fp2eentl|eer/ uto Imecgt goojt I moet be btenaat 3pnj$ peeren Itberep niet blagen* CfiJifït fimté / té ?pne couleur, ©ie een Cïmflen totl jpn / moet nitt alleen tolt / maat OOH roob 3pn; Myn vriend is wit en rood : lief- en leeb / leben en boob / alleg moet men met Cftètfhté gemeen gebben ♦ Die met hem wil erven ? moet OOB met ftertl fiampen : Die met hem den Hemel wil heb- ben > moet 006 met ïjem arueiben. f^onbet fjloeb fcomt geen obertoinning; 30nöer fcloeb geen fooonj 3onber n?uté geen 3aligï)eib: al- le die gene, die Godt/alig willen leven in Chrittus Jefus , moeten vervolgingen heb- ben , moeten kruis hebben. ||et ÖJUté té een tenen ban een Cfmtfen; bienbe toojg-engel
niet om ftet leben 3a! Brengen ■ neeme op ?itn öet f»?uté betf peeren* 30 blpft Öp tn 't leben. 2San €8?iftu0 Boflte be naam ban %& fïté in bc befnpbemfie beel bloebg; toillen top CÖlitïenen ^pn/ toaarom ontrennen top on?S ban met <JTö?f<tus? te ipben? Rebben top imi be galmen te b?agen in be toenomenbe toe* relbi toaarom berbjiet ïjet ons ïjier op be5e toerelb/ be öomen beg tpbelpnen berbjietéte öjagenf 11. Wie zyn kruis met draagt, tyzt hr-
perfonah oportet ,. komt met alle menichen op de wereld, ©at moefi CfêtfïujS (pben en tot 3Pne ^eerlpHfjeib ingaan, ik zal a tonen hoe veel gy om myns naams wille ly-
den moet. Cfi?ifU$ maant boo? niemanö
?»at mtato*; top moeten ?pn en toojbenaté a Bi*
|
||||
t. i 30 Des Hcmelfchen Morgcndauws
flp: flebften toat flp fleeft: fièt 3elbe geluft en
ongeluft. 3!sS flet ban retftt / bat top ong flet3elbe onttefenen? Zotoagftet/ 30138 ftet/ 30 blpft flet. <£en tebet ftet 3pne. Cen iebet leeft 3pn ftiuiss/ een tebet biuftt 3pnfcfloen/ niemanb floeft 5itft uitte 3onbeten: Als by ai wilde 30 ftan flp nier. Wv móeten boo? beel bïoefftetb tn ftet tflfee <6obg ingaan, tfeuiffen 3pn«©ob0 peetien: ftoept men ïttt ntet geetn? b?aagt men5e ntet met bieugbe* Wp moeten ons amtöntet bettoetpen/ niet biagen a!g fïaben ; toptoiUige getoerd Reeft <©obt lief/ 008 toillige b?agetsï; niet als die da-.ir moeften , maar als die daar wilden, 30 moeten top bjagen / en niet moebe too?ben: , Ooebe toaat toetpt men niet toeg ; tg 'et 006 toel een betete atë be3ei ft?uiss is een ?aab bat ctselc bjucftten bjaagt; bat flet meefte In b?engt ; die met tranen zayen, zullen met
vreugde oogften^des avonds duurt het wenen, ïriaar des morgens de vreugde. 12. Die zyn kruis niet draagt, ©eele b?oe*
gen / maat 3? Welen af ■, 30 lang flet eiuisS
Hcfit toag / leenben 3p flaate ftftouberg ; maat als flet 3toaat toojb / ban b?uipen 3? toeg / 3p liepen boo? be3en / maat 3P ftouben flaatf op: ntet 3P bjoegen/ maat 3p bjagen/ moet flet gebutig lieb ban een Ctptfien 5pn. «S^aat b?oegen 'et beele/ boe flet 6?ui!S€lj?i* fti een eere toaat; maat boen flet begcfi een fcflanbe te 3ijn / ten tpbe bet betbolginge/ toeften 3? baat ban af en baben Baal aan» Eu moet flet niet toefen/ W be flanbt ban öe ploeg tteftt/ p?ötl men bien ooft? betet noit sebjagen aijs te laten ballen, vrees maakt
|
||||
IV. Zinnebeeld: ïp
maakt voeten? fason&ergd&t mïjttCIm'fïetta
bom moet men / ïjoe meet men geiaagt too?b / jobeel tepbetiget na Cl)Jifïttf toelopen: Defc= ben top &et goebe genoten ? 5ouben top Bet quaöe ooB niet boo2 Hef aannemen I <©fe bclfianbig t$ tot aan ïjet einbe/ öie 50! jalig hJOJtjen. Ik kan niet dragen ; t6 ooft niet: maat / <ü5obö teacfit tse tn ben stoan&en machtig. <©f; toernt<0obt niet in tmg fiet baiüen en bolb?engen* Ik vermag alles,- door dien die my machtig maakt: toat tB ntetfeatt bat betmag CD?ifïu#: itëatia bioeg lefus,
Zp toietb bfln Öeni geb?agen: ttoee betmo* gen beel ; VU unita fortïor. eendracht maakt
macht, ©et i$ niet goeb bat be menftS al*
leen jp; SlefujS en een CÖJiften 3pn ttoee; toat betmogen bie niet ? Ik zal onder myn kruis neervallen, <©at fieeft geen noob: Cfttifïug biel immetjS baat niet onbet hebet; als? §ec Datbt Bomt te binnnen/ toie toeetbantoaac een ^gimon ban Citeenen öomt/ bie fieipt» i$ &P op öe aatbe niet* 30 i# baat notïj een Cngel tnben Hemel; geipt &p niet/50 tjoofï |jp ebentoel: «gen goeb tocöjö binb 00& een goebe plaatjï. Myn kruis is te zwaar! 3©{è fceeft |et getoogen i get betHanb 6an be
feaagfc&aal niet 5Pn. 5&eemt uto betnuft öebangen onbet be geDöo?3aamReiö bejs ge* loofs?.- ben «©elobigen i$s nietg te 3toaat. Is uw kruis vanGodt? 3^ ÖP niet: mpn tóffc
té Itcfit* iö b?aagfiet aan mpne ftfjoubetjJ
niet toat 3P toillen of öonnen ; maat mpn fiatt/ toat Betmoet.- Ut mpgeet atbeiben/ sai be atöeibt ooit ïjelpén obet toinnen/ baatom 3otg iii niet■; komt de tyd zo komt '«r laad: ife 3. z tott |
||||
'*3* Des Hemelfchen'Mörgendauws
teil 56 lang ib ban / tb ban 39 lans atë
<Ê5obt totl: toat bp toil / toil tb 006: 3pü toilleentoelbebagen5al mpaltpb aangenaam 5P«. «5en gjote 3aab! of mpn Ucftaam bet* öerft i ex duris gloria ,• daarom heb ik het,
dat het moet dragen, %-ttt €Ülifti job/ aljS bat ban ben g^uibel en De toètelbti toat tb
Hef bebisfmp niet te 3toaat; Draagt betp* lie 3pn gelb bat bp 3toect; 30UÏJ' ik ban S** fu»7 mpntpboom/ niet in bet 3teeetmpng aanfcbpnsJ b?agen i %t öjöob booj bet lig* tbaam moet tb immetg 30 eten/ toaarom jjetb?oob boo?be3iel 00b niet i Myn kruis is zwaarder als dat van andere luiden, i^ebt gp bet bjuiss ban anö?te menfeben gemeten en getoogcn l miffcïjien 3pn 'et tmllitti ïen W meet Ipben al# gp* of toag öat niet/ 3a 3al bet mp een eet 3?n/ bat nip <©oöt bet gzoottie oplegt: geeft men aan be liefde bm* öèten niet bet befte dub* ï£aö gicfepb niet een beteten tob aljS 3pne fcoeöetSJ; toieta bp 00b niet mtet aliS 3P* JïU baar meoe/ bat mikt na bobaatöp : neemt boo? lief / tiet geen baat t£. ©ffcfioon be pillen btttet 3pn / men bjpgt 'et een jutfcec licbaam ban* <©p bit betfïtbben/ bomt eeutotg bet* QlU&ben: Gy gaat wenende heen, maar zult koiïelyke garven t' huis brengen. <£en Cb?t* ften beeft bobenbe Deut ban 't Ijutse spnjS i}att?rt geftbaeben : tecum babita j woont by u zelve, q$ ftebommett 3icft niet om anbe* re; toat bp beeft acfit ibp 5?n beel te 3pn-' Heer geeft my myn befcheiden deel ! 3a biöt öt' ca^^Ipft.ö / öie gaft üte ïjp noötgt / geeft b? o»b öutsSUefting: Set 3wt fcbt&e |
||||
IV. Zinnebeeld.'" 135
Sfcft na fjet bïeeftfi / niet te heel $: niet te
tneinig: <©cbt «ottb maat in afiesf. ©f ?al ifc ösarom 30 fffieel *ien / bat <ü5oöt mp 50 goeoertieren fg i bie met CïJJifluj* feben toil/ moet ooft met ïjem fietben. Alp krols is te bitter! <3!ttrjee!fcing ; toaaïrom ü meer. a!£ snberen ? ntn tong té nocfi, te lefeber; toacïjt toat / nten geteènbt 3ftf) aan aHejS / beter bitter «fff *oet. CoUoguinten 3pn jcct/ bjengen noe ïjtan'sf ben boob; <$obsf fernïg is bitter/ en b2engt ebenbje! ïjet feben; isf bit niet Beter aW net anbere? al Fjet bergift ig liefïpfe/ ig &ct fcaarom ge3cnbf oorbeel ban een *aalf niet / beo? bat gp Fjare tuttoerbing geproeft Fjebt. jiort gp / bat ïjet tranen* fejoob ban anbere jnift niet in ben ssiben 0= ben geba&lien tó/ baar m ïjet utoml boet be oogen ïjier eenteetnigtoe; ber&pt uto fmait; gr» 3u!t 32 ïjaaff met bjeugbe open boen ; biHbJÏf.sf een b?a'n6 te pjoeben / maakt batje tegenfïaat; bjinntineen maal ben uelö uit/ op bat Bp alle lebematen boo2b2inge/ife een ber* ?efsert gp juïtin ftet h?ui# 50 getoenbt teoj* ten/ bat ïjet u een bjeugb jol *pn Cïjnftt jol? te bjagen; baar [jet te boren niet ai£ ieebt fCÏjeen te ?pn. Is den Berg boog, §p
laat 3itïj etnbetpn oteröümmcn ; «jus facit
s.rtificw, Het gebruik maakt een konrtenaar. 3©cet een toeinigban ftet ï$?ui£-Fjcut ban üefuiS in utoe bitsere Jlöara/ en een toeinig ïjeete lief be; eenig gebult; een goeb booj* nemen; bermengt ïjet allejS met fiinbeclpae treljooj5aamfteib/ en b?eeb3ame gebcgentïjeib/ ifi ttoijffel niet of ïjet ?al 3öet too?ben/ benfit san ben Hemel / ban $uït gp teat op be* 1 3 aar- |
||||
i g4 Des Hemeifchen Morgendauws
aatbe tg niet atfitert* $a be fietbetg / ban
gal be toeg 50 beel te licfttet to02ben bol* öjatfit. Sa fiet 3onbaa;8!J fileeb / ban 3ulkn Jje toerfebagen 30 bed te licfitet boo?fep gaan. ©p'naïtobcnmeteen bollen ioop/ üiz fliet b?aagt 3al baar na gefiolpen too?* ben. 13. Die zvn kruis niet draagt ï^et 3pne/
maat ban geen taeembe. ©ecle tteiiBcn aan fcet jcft bet ongeretfitigfteib. §So niet! 3pn ÏJ2UÏ0 mpn ïttutë / mpn 6?uiss 3pn ö2Üi& jiltfct Cfi2tftu;S fiebben top alles in fiet ge< meen: 8|p ficeft fiet ooft met ong; 3^p b^aagt onjS mer gebulb/ top 3pn ö?uisf met b?eug= be. JSotfitanjS ftoub fip 3pn eigen boo2 fiet on3e; tecfit! toant 3pne geteefitigheib té be cn3e: 300 geeft fip allejS toat fip fieeft aan ons; 30 beelb fip met onjS be genabe uit ge* nabe; mijn hmi$ tjsiefusïïmué. 316 ö:aag Set Rem tci eeten / joub' fiet mp ban 3toaat 3pn* eeniebetb?aagt3pnH2Ui3S: fiet geenc bat i6 moet/ niet bat ia jcïfbecfetciS; tote eifcftt bat ban uto fianöen i niet bat i6 maatt / maat bat in binbe: fiet Ö2Ut£ bet <ü5oblo5en/ i$ geen penning toeett/ toaatom i fip maafct fiet 3ic6 bifitoilg 3elf#: hy is ziek; 62ui0 ge- noeg l fiab fip xniet gc3open / gehoeteert en gefeoeft / ban fiab fip geen noob ; hy is arm. öjuüs genoeg! maat eet en beloning mag fip niet fiopen / bit Slfrael is meetfet ban 3pn eigen ongelufi ; toaatom ïjeeft fip 3*m goeb 30 licfitbeecbig boo?gefj2acfit'J tU stili jelfssberfiangt/ i$ bie ooft beftlageng tocetöi be <5obtI03e fieeft tymS / maat fiet recfite niet ^ niet ban Cftjiftug/ maat ban &en<§a* '• r • •'■ ■ ' ■'........ tan |
||||
IV. Zinnebeeld. i2y
tan. |Bpn smis moet mpne tett^w; met
ttipn Rjuté 08fin i& ten ©emel; ftfioon ge* neeg / alj$ ife Dat mebefiaeng. ©erarflt mp feetoerelbün Raar foeberom; 5pn;p/ om bat 16 30 arm ben * tfeRaar om bat 3p 50 rpn iö / m ebentoel niets mebe neemt: baar ifi notfj* tan<S allejï Reb terbnjl ifi leef; en alleömcbe neem &ig ift fkrf. Jefus is myn alles; bie ben Heere genoöigt ïteeft / moet 00R ben ftnecRtbcr502gen; tote ^efuë totl Rmgbefi ten/ moet ?pn ftmiö 006 tn Ret fiuijs laten/ toaar Ret cene 10 baar ië 006 Ret anbere,- baar een £R?i(ien tooont/ 10 Ret feuRS 3pn nabuur; baar aan moet men tïcft getaennen, OBobt 3al Rclpen blagen • Relpen / en met eercn feoo? be teerelb brengen/ ooRmetb^eug* be in ben I^emel. 14. En my navolgt. Jefus de weg , de
waarheid en het leven. joh. 14. ^onber toegaan men niet gaan, ?onber toaarRetb erfef nt men nietss/ ^onber leben leeft men niet. *$$ 3iefüg ban alles/ toaarom 30ub' in Rem ban niet bolgen i iaat alles acRter mp top* ben. ^efuss Reb i& boo? mp/ ik teil Rem nabolgen. '©at niet gjefus Reet 3a! <&atan Reten. "fef/uS m»n Heeraar bteri in Roo?; mijn toeg feten t& gaa / mijn toaarjjeiö bit ia gelobe; mgn boo?ganger in tofenö boetfiap* pen tb trebe; ttttïn25oe& feeö&ebenS/ toaar tn ib ftubere ; mijn fpiegel fn Ret toelK ift mp befcRoutoe ; mijn itcRt in Ret toelR iU toanbele. Zo waarachtig als de Heere leeft, en zo waarachtig als de Heer myn Koning leeft, op wat plaats dat de Heer myn Koning 2yn zal, het zy ten leven of ter dood, daar SS 4 zal |
||||
%$6 Des Hemelfchen Morgendauws
zal zyn knecht ook zyn. 2 Sam. 1%. vs. z%.
Wat gy lieden gezien hebt dat ik doe, dat doet ook gy haait. Jud. 9. vs. 48. 15- En my navolgt. Itt leer en leben; ^fe
ttaee moeten bp malftanber ?pn/ Ghriftus is ons voorbeeld en exempel. 1 Pet. 2. 20JUfb en SSiutbegom Sleeben 3tcïj ban een fluit: 4t\\Mu$ en be 3pne ?pn ban eenen aatbt: Rood en wit is myti vriendt. Cant. y. SïflOt fn Ret ipben/ tait in ftet geloof en liefbe. üP cofe aljo. J£em bolgen 3pne feftapen en geen bieemben: be ontaucRtbare bpgeboom ftab beel blaben/ maar toeimg bJutfiten ; maat taierb fip baarom niet berbloeftt i «©eloof en ïtefbe/ïiefbe en leben/ moeten altpb Bp mal- ftanber j»n : be borffen maften een ctioot gefcïneeüto/ en leggen etoe itael in ben bjeft.♦ be <t5oblo?e beroemt jtrfi op CB'iftuss; en spn leben lafïert fiem; floe ftan bat t' 3amen mmi bat ift met be monb beften/ moet ift in bet baab betoon :ife te*1 Clnifiuö gion* gec 5pn/en ban ftem leren. 3©at Ijp boet baar 'in taoig tö ftemna. itan ift niet atë an* betel Ik wil op myn gemak achteraan drvven. Gen. 33. vs- H- Wgen/geettn eenö anberf? boetliappjn treb?n / baar bei)002ttpb toe. (1) bat ift fteöen niet ben / miffcftien ben ift fjet tnowen. ©alt öct mp 3uut / ift moet m? baar toe getaennen. 3&at men buur inöoopt / fmaaftt 5a beelte beter. l©at temanb jtoaae balt te berïupgen / f$f 300 beel te lieber. <3& toil niet alleen «JTlUifti bienaar 3Ün ; maat ooft ;ijn nabolget/ bat isf mpn pllcftt; taant ïuijn ©aö?r Reeft mp immerss op be5e mijn èjceiwr Betogen ; Dit is myn lieve Zoon, aan
|
||||
IV". Zinnebeeld. r-„
aan wien ik welbehagen heb , dien zult gy
horen. Wandelt zoals gy ons tot een voor- beeld hebt? 5©il üat bén SSpojïel fieblen/ ïioe beel te meer Cfmfïusf / en gce heel meec is ïjp/ alg be?e* ïlï toü hip met be toerdb niet bergelpben ; JEöne obgen juiïen jicjj na De bergen opheffen/ ban toaar mp fjulp/ raab en leere Somt; b?eembe mdö gés ft gen b?eembe natuur ; in toü uit be bojften bsn: genabe/ en leere <t5ot>0 sutqen / 50 jaï tü bec5abtgt too?ben niet gerecöttgïjeibr.&maaBc een anber be toereib beter* 50a bcbomts.» j&em 30c beel te erger ; cf men bsnr eens! bjuflcft fjouö * so öeefc men baat tegens een eeutoig toee te bertoatljten ; bie maaltpö 3oube mp al te BofïefpR 3pn: gjb boïg <%; fuö na / öP jaï mp aitpb tot een mebeg?3el Öebben : öe toereib tod ifi öelen ai# Co-- öiajs 3önen biS; i$ iets goebs baar aan* 33 beïjoub ih ïtet/ 30 niet/ ;al fiet mp een ber* bioeiunge 3pn.- gjö uen Ijaar toel / baarom boïg t& ftaar ni'et; 5p toonb fijn Ipntoaab/ Die valfche kramerin. jföaar Jjet mtabe en berlegene berftoopt jp. zy is jezabel/ fee geblanStette mum toont jp&jrf: maar «aar fcöanbelpö licftaam met; Die vaifche vltter be» befctfjaaren bebjiegipSen angel met roob<a%n - ^ et begin iö goeb fcp baar 3 maar ö?t etnbê beugt niet; einbe goeb aüeö goeb; om een goeb einöere ïjebben toü iö öien bienen/ bie neeft begin notueinbeljeeftj üitoil toel begin» nen / maar 006 toel einbigen / en baat ift 3tefugt>o« jie gaan/ ftemaitPb nabolgm • of Set febcon uit fiet frfjip in [jet toatet toa*/ berb^onfe immers Jpenus niet; 3011 tft ban 3 s om |
||||
r 58 Des Hemelfchcn Morgendauws
om ïjet leben Romend ift geloof/ bat öefl^ib
ttt». Maar God voerd de zynen wonderiykr* battóta;rat! maartop.öïplï: niet alleen in ftet ïSobe JB*ir/ maat ooï? h Canaan; ja in be 3©oe?tpne; maar fpnfr baar ooft met liet ferjoon ^eme'S jifèsitna1 ih bolg geburtg; fret mag regenen / bonöcren en öïtremen. & &«?« bmÜ? kok o/o» /?c enX Is het heden quaad het zal niet altyd zo zyn. ^Ö laat bUHtfge paarben boo: mp» toagsn (pannen ;■ taant be Erfje gaat na oen ï|emeï I üi«/^ mUtfichque fan fuda~.it 6r <*//»; Het kindt heeft veel ver- dragen en geleden in hitte en koude. <©ö bit racr.berrtare/ Bstitt liet eeutetige J^ecrlpfi: ÜP hnl €t):tf r«s" nsbolgen : na liem boo?< msattiMien/cnniet öcïitertoaart& <z$h be* geer be lOttt-pilaac ban ü£crf$ ftufótoouta niet te tóo?ben. Eobom mag bipben baat ï?et totl ; memel en &arbe bergaan acntet mp/ ifc-baïg <3iefusr na; boo? mp/ iö tuft en leben. S&Ipft af liter mp boob m öuifter* mffei hm mp aangaat / ih t2aclït na fjet geene bat baar nobcn itf : ©e Canötbaten fce£ ïfcrnelsi Deislsen met öe taerelbt nietsS te been.' 16. En my navolgt. <0Cbt tg be liefbe
jcïf; bie<0obt lief fjeft bolgtftem na ; 30 meet Ijet ïu'rtb na 5rn baber aaröett. Godt is een Vader der Barmhertigheid. 1 Cor. 1. 3pneftmberen moeten jpnalg öpig; baar aan ii'mt men be Ifcfbe <J5öbsS/ bat fjp jpn leben booi on0 ïjeeft gelaten. 1 Joh. 3. vs. 16. ^ie geen bafttooojmenum Reeft baarïjetnobig i&/ ia m bc boob ^e'.be! 3pn liefbe tot<©obt te forten / i$ 5P» &ta& niet» <©e leer bcr# fieugf
|
||||
IV. Zinnebeeld. igp
6«ugt $ttïj Ober ong/ Gelyk een Bruidegom
zich verblydt over zyne Bruid. Efa. 62. vs. 5i 3©aar al cn?e bieugb niet in <5oöt is/ baar is? geen bmbfcljaij. Noemt hy my zyn dierbare zoon , ]er. 31. vs. 20. 53 tlïOet tft
ïjem tnpn geraüroiten Papa, Abba en ©a*
bet noemen. |Baar be toerei !??eft CjoefujS meer ais <3efu;S lief: beele ipn gelpS be^oe* ren lip ^alorcwn/ bic brillen beien bsat on* gebeelb «toet jpn; Wy moeten Godt liefheb- ben van gmfcher herten , en van ganfeher ziele. Matth. n. vs. 37. <©e feinbe* ren be5er tp I eren be feerelb meer a'js <0obt / lOube Bat ben bonfienaar vAzt fmt* ten / Bat men öe Sioböelaar Beter Betaalt alg ben recfitenJBeefleti Daarom ïpben 'ernobe- le frfnpbjeub / al# 5p menen bat ~,p 09 fret jenerjle baten : Dat kan zo wel gaan. gso jegt men tocï; maar men.baart qnalpb baar bp: ïget ffïjio bat aan be janöbanö {toot/ bomt niet gemabbelpb tt» be ftaben: «fi5eeu boom 5ai ïjooq ootoafïen als ïjem be 'p-taft- ben niet afoefneben testen. <?BoBt teil Set merg enjap ban 0113e lieföe alleen fybbm; fip beeft ï)et tjoo^fie en meefte reent Baar toe;Moet ik een ygelyfc niet geven wat hem
toekomt? ^5e-Bt toat <ï5öBe0 is7 en aan Ben feeijer/ toat be3 Hetjet***. Hebt uwe luft aan den Heere , en hy zal 11 geven wat uw hart begeert. Pi' ?7- «5obt i0 mjme fejetigö/ en toat Buiten rjem të / té niet &l$ leea: <0obt té .'wstjn eeltige &öö.p: en aileg bnïtm bero tge Sfel en b«&om*eïn& 17. En'my navoigt. cïffusï ïjaB alle men-
fcöen lief /baar aan saf men 5 jen bat op ui?»
|
||||
140 Des Hemelfchen Morgendauws
mpe bifripeïen 3pt/ als gy u onder malkan-
deren liefheb», joh. iy. vs. 12. i^eb iB mprt raafïen nut lief / bicn in $t'e i éoe ban i&
<S5oöt lief Rebben öfen til niet jte i Weeft niemand fcbdldig , als dat gy malkander lief hebt. Rom. 13. jJBpn nmfti / <©0bjS flffle* jontjcnc; moet iu em nfgejant ban een ito* ttirtg geen eer bebJiBen l Sfrrnc menfdjen «toet men Ijelpen 5 bon beïgt men SlefujS na; De liefde is als het e.oud , bat JtCÏJ b2eebetlaat «ft fltean; bie gfefiijS lief beeft / fp?eib ?pn bïeugelg btx Ifefttc ober 3pn armen naajfcn nut: ben armen bebelaar i& mpn cbennaafte* 5©is mp aanbiö bten geef ia ooa: fiet tgf e< benbeel bne ftet is?; 3cci*t be armoebe mpne Itefbej 3P 3fl' 3C binben. ^e gierigaart té geenfnnb <©obsïi tertopl fjp geen goei» boet; ntaac alteg' alleen berfUnfcr t V> y moeten ?yn als de maag , bte niet meer 1)00? Jtcfj ïjöub / até 5e tot cnöerïjouö nobtg ïjeefe ; ïjet eberige aan be lebematen mcbeöeclt; 30 nkt i 3a balgen tep 3efujS niet na ben i|emel; maar be SSatan na be %I. %uP hè befïaat in tooo?ben en taietRen. ^o leef* be en liefbe 3efu£. Ky begon beide te doen en te leren. Aft 1. <0*ie fjem bö'gt boet eben 30. üjefité geeft b?oobt aan bpanben en toienben: in moet mpn b2ienben lief Rebben/ tnooa mpn bpanben niet gaten/ aan Beibe fcwt goetss boen até f et bc noct bereifcijt / bat i#mgnpürt)t. 18. En my navolgt. In het Boek ftaat van
rny gefchreven : LJwen wille myn Godt doe ik gaarne. Pi". 49. vs. 8, 9. go bjanbelöe 3'ittiï toen ftj» op aarbe toag; 50 moeten
bmi
|
||||
IV. Zinnebeeld, j^t
Bem nabölgen bie op be aatbe *pn •• bie Bent
ïtcf ïtceft/ nwet 3pn baoojbt qöB iieffielben; ï|p get 3©oo?ö öêsSBaiiêrjS: öeibec 3©oo?b moet rap lieber 3pn / alg goubt en beeïë Sofie'.pfie fcBatten; Bet 3©oo?b <0ot# i$ een UcBt; Uw Woord is een lamp voor myne voeten: öte jjet.aBBoojö 45ob$ nabolgt/ 3a! «Dit btDalen; ChriÜus is het Mcht dat in de wereld is gekomen. Joh.' 1. ï$et 3©óo:?bt/ 3pn eebotit / en mpn fbiegeUSJR HÜn«Jefu£ nkt gelPBtoojben/aïS in baat niet boojgaffaan; na bit 3©oo?ö en getuigenis moet in toanbelen en na geen anbenGodsWoordiseenrvkberg- werk; öie biptig ïoe&t / binbc paatlen / Öe5e betltetBen Bet Bart* *0oö6 ï©oo:bt be 3iel: nochtans is het Woord Gods de Godlozen zo onaangenaam ; «6een blün&Ct J ölp en topri laten 5:$ niet betmengen. 3£e toereïb Beeft ben tojfn bec pbelBeiö getr>on&cn j ben oïp ber genaöe fmaa&t fyaat niet; 3? fiemtnti Romanien en niet Uranien: 3P legt aan be 6002«* bsc aatbfcBe toeïlufien jteft/ baarom fmaafet Baat al'esf 50 bittet; jp Bootf <©o&g 3Boo?b biel/ maac betoaart Bet niet in een fpn en rein Bette; ?p ontfangt een glas met ö'ofrelpft toater: maat iaat Bet epen fïaan/ W$ betgaat reuB en fmaaft: en <©'cbsr 3®oo?bt bJo?b Baar ^ ïm% ten öobe; 5P is? altf een Seef; toat jp fjefjouöen ttweft bat laats* baU len: Bet ftaf 6eöoubt3p/ en be toept iaat 3P ballen.- Bet JBoojö ÜS W gaat boob; 39 bet* anbett Bet niet in 'tienen/en be pjactpB: 3P tocet beel en boet teeinig ; maat Boe *al ftïc be Bnecöt in 't toefeomenbe gaan / bie 5pn<* %mn bJi! getoeten / en niet Uaar na ge* |
||||
t\z Des Hemelfcheri Morgendauws
baanljeeft* Luc. 16. toaar ïjet nittbmt/
ben toeg ber toaarnett noit ge&ent te ïjebbenl 2 Pet. 2. 33e foecerpen / alsMp niet gebwe* ben bmben / fie&öen ftet&ten reufi ; fjoe meer gebint/ ïioe meet 5P ruinen. <ö5ob£ 3©oo?tsc een fteeripne fnecerp / ftoe meet men baar mebe omgaat/ fjoe meer ïjet tuint/ en öiaagt b2Udjtenbe# ecuteugen lebeng. <0obg 3©oü2bt/ facofcss toen/ toaar fisen Sacïjel Öaar tiaöerS feïjapen bjeef/ en laafbe; ©cft Ü|eer! aig uto3©oojbt mpn tjoofi niet toaac getoeeft / 50 toaar tfe bergaan in mpn elenb! Koning t$ 30?t/ <20ob£ 3©oo2bt in be raonöt bet gefobigen ueel soeter alg ïjontng / of goningraab: f&joeft en $iet/ fioe bjienbefpït be ïgeer igi Sfco'mng betoaarb boo2 berberf; <*0obs' 1Boo2b / boe? be aanfïeuenbe jiefete bet berboeringé be?et toerelb,- ^oning fiomt uit be bloemen; <0übsS 3©ooiö i$ een ftfoem/ feie baat aan tuint B2pgtaltpb meutoefoacRt* «en öloem'öèglebend/ btebe5elbe fjseft / en lief fjeeft fterft niet. Dié myn Woord zal be- houden , zai den dood niét fraaken. ^oub' iö bie ban niet liefijeóöenl <ö5obss 3Boo2b/ <©ob£ ïjutë. üö moet jpn in bat toat mtinjj JBtiKtg 10.
19. En volgt my na. fjefu^ fcab altpb; in
■ tiet geöeb leef De ïjp/ met {jet gebeb fliecf fjp Luc. 22. en nuneeïj i$ ïjp on5e ©002fp;e= fier/ Rom. 8. «Beips atë ft» / 50 006 in; fttbben tg fjet ftefie toapentuig ban cm£§2U ften/ en ?pn befte aonft. Weigelul&alig is hy, die bidden kan ! ftem Ontl)2££Ï?t niet!? 5 Wat gy in mynen naam bidt zal u gegeven worden; bidt, zo zult gy ontfangen, op dat uwc
|
||||
IV. Zinnebeeld. ^j
uwe vreugde volkomen zy. ^et $tbeb een
gefpsefi met <üïobt; met tote fhube ifi üebet4 fp2efien a!ö met <©obt i een fïeutrf ten %* mei / in binb nergens betere fcfiatten/ ais baar; 5011b' ifi ban niet bibben* een ïabber na ben fertiel/ teaar naa tracfit 16 meer a!S baar fieeh? 30ub' ifi niet bigben / een labber ^atobjf/op teelfie be jegen tot mpafbaalb/ toat fieb ifi meer ban noben ais bien •; en 30ub' ifi niet bibben ? toen 'er geen öjooö in be DBoefipne toaS / babt CftJifiuS en ber* jabigbe bier buijenb man; mpn b:oobt-fi02f San leegtoo?ben/ mijn gebebt 3al ïjem toe* berom bullen; ^ajarus b?a£ boob / en S& fug toefite ftem tóebcr op boo? get geöeö; als mp be 3onbe gefcoob fieeft / maafèt mp fiet gebeb in €8?fiTuS toeer (ebenbig; J&ofeS babt en ^frael oberteon; ifi toil tegen mint bpanb geen toapenen gefijuifien/ a!S fietge^ fieb. SÜnbere mogen jïcïj op toal en muren/ fpieffen en begenS berlaten ? ifi op mpn ge* beb/ 30 lang ifi bat fian/ fieb ifi geen nocb j de Godloze bidt ook ; toowben niaaftt fip/ maar geen gebeb ; 3jjn rnonöt biöt / get fiert iS ber ban baar ; &t geöeb be« retfitbeerbigen bermag beeï / mant fet is <©obt een 5oeten reufi ; beS <3ob!o?en sm 3toabel-bamp; baarom bergaat ftp als jg&= bomaen*!3omo«ïja; alle oft'eitsanben moe? ften met buur ont)!ofien bjojüen; baar geen aanbacïjt is / baar iS geen buur; fian ïjtt gebeb ber <0öölO5eti ban aangenaam 5pn ? sp bitten niet op Raar tpb. Tracht het eerfte na het Ryk Gods. Matth 6. Sgp bibDen. Oilt bioob m b^rge«n<0obt/'3?ftiannen b? peer*
|
||||
144 -^es Hemelfcheft Morgendauws
ben atbtet be toagcn / i$ get ban toonber
bat w niet borneren? i^aar nanfoen 3pn bol blcebjs/ bol roofg en fcóogfietb / fcnanb en laüet: fioe nan <©obt fjaar berSorén!1 top moeten tyittge. fianben opïjeffen. Chriihis badt waar hy ook was. ^K 00H i toaat Reen mp <ï5oöt ooït berftoot / in ben fmiö bes* 3BaIbtfci)jS > i« toil met lijottag öioben / is oen JBersetetj ï)p ?ai mp toeberorn aan f)et lanb Jjjengen!1 In de gevangenis met Jofeph? 58
jullen mpne öanben embelpn tot bjpfiefbt
Uttballett; Tn het vuur met de drie mannen ; 30 itan mp norf) buur nocli toater fcfiaben. <Rn Bet <©abe ^efïament bert)oo?be <©obt ïjet ge&eb in ben Cempeï ^alomong; 9fe> fuö mpn Cempel öess nieutoen/Ceframentg: op alle plaatfen en oberal tou* iö öibben, fe; fu0 ig immers oberal; bat ftp mpn gefteb aanneme/ en mpberöoringe ban ben ï^emel iber3?rae/ tot noeft fytft mp mpn gebeö niet betnogen; bte emfrtg / pbecig / onopïpuoe* ïpft / booj €i)2i$u0 1 en gelobig bM; bie San of moet mettf ontboen. 3&ie 3!efuscS toerfiooibe/ ?cub' ï)p 006 bte niet beroeren / bie na Öem genoemt ;pn. 20. En my navolgt. gSefUJJ pm$ 3pn ©a*
bet'. Ik pryze 11 Vader en Heer des Hemels ende der aarden. Matth. 11. vs. 2,5, Ik eer xe mynen Vader. Joh. S. fjoè ïtet mp OöÖ gaat ? in teil <*3cbt ban&en boo? goeb en ijuaab; al fjet guabe moet goeb too?ben/ iB neem ban «jBobsi fjanb mut en joet/ met fjet 3elfbe ge5tcbt bana ffe, <0oöt boo? al* les 1 lui 3al alles teel maben. Itomt 'tt een boriïïm tociJ?? bie fhaf Befeüm top tol* |
||||
IV. Zinnebeeld. 14*
berbfent: op ben regen bolst gönnefcRgn.
3©p toeten niet toat onsS goeir ig: «0obt 3p gebanfit boo? b?ebe en oorlog: boo? ge3cn&3 Reib en jieRtc : boo? Ronger en oberbloeb; boe? leben en boob,- boo? bpanb en b?ienbt; Die gene die Godt liefhebben, moet alles ten
belten dienen: be <5oblo5e laftert en bloeRt/
alg Ret quaipR gaat; t& Ret baat mebe ges betert i neen : cngeöulb maant een plaag maac gjOOtec.,- Ik dank u Heer dat gy my vernederd hebt. Zo moet Ret Reten en niet anbertf. üJR tail aan «Bobt benRen/ alg Retmp toet gaat; 3pnerooR niet bergeten in ouabe bagen: toant iR ben immers? £R?ifrt nabolger? 2r. En my navolgt. Die myn Jonger zyn
wil, verlochene zich zelf. Luc. 9. 516 tótl ÜJefujS nabolgen/ en berloocltenen mpne eer; 3P5al aan <©obt blpben. «Bobt t$mpne eer/ toat iR boe 3a! Rem ter eere gefcRieben. CRnfius 5ocRt Ret 5ijne niet /iRooR Ret mij# ne niet / niet als 3pne eer Joh. 5, iRbe mijne niet: Rem 3p eet en roem oberal •• Niet ons Heer, maar uwen naame geeft de eere: myn eige liefde, 3iefug / moet men meer lief Rebben al0 3iCR5elf0: Vader niet wat ik wil, maar dat gy wild , gefchiede j zoo verlochen ik ook mvnwilj OOR myn voordeel: men moet «Bobt niet alleen om b?oobt bienen/ maat
00R om 3ijn 5elf$ toille; niet alleen alg Rp Qeeft 1 maar 006 al£ Rp neemt; fiinberen Rebben om be juiïter iemanb maar lief/ en bat is* Raar' ontoetenfieib; «Bobr geebe juN feer of al5em / Ret moet een nabolger €t)?U fti eben een$ fmaRen: Amar non fit |
||||
146 Des Hemelfchen Morgendauws
rius. Laat de liefde niet te koop zyn. ^8
bemin ^efug om gtefusS toille; 30 moet men 3tcB 5elfjS affierben ; De wereld be- mindt niets om niet, bat mag 5P boen; t8 geef cm flet loon niet/ toant ia aan 'et bocB geen berbienen; ïjet té immers* alleö gerta* bc-toera; botïj toil ie ban ganfefier B«*ten bienen / op bat ift be ^utbel tot een leugenaar maae / al0 poB j meent gy (3egt BP) dat hy u voor niet dient!" Job 1. en notfjtanjS toaar Bet 30; bic ?eggen bon in fiet Be&ben en betlie3en: De naam des Heeren zv gepre- zen : 3ag 3eaet op be beloning niet; top moeten 3|objï nabolgers* 3pn/ en om €B?ifH toillen fjuiö en Bof / b?outo en ainbt berlo* tbenen / anberjS 3pn top <ö5obe niet toaarb; verlochening is nut, Op bat top üit Ong efge
toera geenafgoberp maaen/ geen apen too?* ben/ öie Baar eige ainberen liefhebben; top boen niet0 al?S bat on3e fcgulbtge plicïjt tjer^ou* ben top ons? ban baat mebe beefteffen ? 45e* baan afg niet gebaan; 30 moet Bet toojben/ anberss beugt ooft Bet befte toera niet: bie be^Bari3eên in ben boefem b?aagt/ om an* beren te beratBten/ en 3ttB 3eïfiS te berïjo* gen; in bieng B^te ijï €B?iftu£ niet : BP bemint be neberige ; be Boogmoebige Beb* Ben Bern nocB noit beBaagt. %ty lang top nocB aan ben Coo?n ban 25abel boutoen tot on5e eige eer/ 30 lang 3?n top 00a bertoart; altoattop boen / baar moet Bet ik ban af 3pn: wy zyn het niet die daar fpreken, ook vvy
niet die dat doen. <0Ob# <©eefl toetftt bat alles in onjf. daarom moet fjet myn baar af bïpben/ *n oberal Beten: zyn is de eere: |
||||
IV.' Zinnebeeld. 147
fieb in geen nut of boo?beel ban mpnen arbef b#
toat tg baat aan gelegen i boeren Menen boo? loon / fineebten om bejolbinge ï «Efobjï nabolget om ?pnent toille; balfcfte Sücofïes len btenen baatom / bat 3p ben ötub en butbel bullen; tb toil atbeiben 30 beelibban; geeft be'toerelb mp b?oob baar booH goeb,- 30a niet i 30 geeft <®obt mp 5pne genabe/ ban ben tb rpb genoeg; ik wil my zelfs niet liefhebben: ib ben bocfi maar een fünfeenb aa0; toie Bufi bati Ik moet niet doen wat ik wil. 1 Cor. 6. g|& ben mpn eigen niet» Sgo ban en moet ib 00b mp 3elbe niet ïiefbefc ben/ tb beriocfien geern allesS/ op bat tb in 3[efu0 mag gebent tóo?ben. 22. En my navolgt. Sfefutf ging uit %t*
rufalem en b?oeg 3pn b?uii8 op «éolgot&a: ftp toierb geboo?3aam tot be boob / ia tot be boob be£ b2utte& Philip. 2 om 3[efujl brille / toil tb mpn bleefcö b?uicigen met öes lufïen en begeertenis. Gal. 5. tb toil boo? <0obs buip/ met asb?aftam fï?nben/ te* öenöbe bpfUonfngen/ ©leefcfi/ 3©erelb/ 3©oó& / «©uibel en üftnben: mpn obertoin* ning 3a! 3P« &* bfnbfcfiap besf eeutoigen lebenjï. ©el bien Ut 3eggen ban ; Ik ben met Chriltus gekruid: Gal. 2. ï}it 53l OOb met Clmfïugten lemel baten: beele b?ui= eigen 5tcft/ atë 3P 5«b 3pn/ en boen geen miaab/ 00b toeinig goeb; bat geftöieb uit noob"; ik moet mp b?uitigen cettop tb nocb 3onbtgen ban; niet bat mp be ppn ber« gaat; maar bat tb niet in <©obs$ ongenabe berballc > 3u be B?uicigeri8 b^mffen hm ^oone <S5ob£ 3elber. Hebr. 6. ^e bomen Si 2 ö?a* |
||||
148 Des Hemelfchen Morgendauws
ö2agen geen blaben fn be tointet / aljs ftet
3omet to02b/ Bonten 3P toeberomr be jtefie 3tttpt en Roert nfet 30 lange Rp niet aan ; alj* fip ge5onö too?b / ban begint Rp Ret ou* be Ranbt-toecR toeet: Reeft. Rp 5ftR ban ge- RjuifU 3eRer niet! azuicigen/ Reet affnpben ïïc liift en begeerte om te 3onï>igen/ bat boet ?eet? bat '8 toaar; maat toat berbjaagt be IiefDe niet* beter 3onber fianben en boeten Hit bé toerelb te gaan / aljS baar mebe in be Rel te Romen: Zo kan men zyn goede naam
in de wereld niet onderhouden? JO en is men geen ftaatkundige meer ? 30 heeft men geen hert ? baat Ret Rmiffen betgaat / baat moet
men 3?ne bpanben liefRebben;5icfiniet to?e* Ren ; nfet argliftig 3pn i neen 3eRet niet! maar 3oube iö om menfcRelpRe eete/ <H5ob0 eere ter 3pbe fielten 1 bie maat 3011 mp te buut aomen te (laan; toat acfit tö menfcRen oo?beet I 381« «Bobt mp niet berboemt / 30 ben iö jaltg / laat be toerelb met Raat repu* tatie Reen baren na be J^el ; ia met mpn Rmiffïging/ en geamiflen 3Iefujs in ben ï&e* mei; toat be toetelb baat ban jegt/ iR fto'02 Ret niet; iR ben fiaat afgefloten; be leben* bigen fpjefcen niet met be boben; en be bobe niet met belebenbigen: mpnbleefcRen«6eefl toonentoel bp maiaanberen; maat beraafc (lagen jicrj niet te 3amen: <0obsS «©eefl iö mpn mtbbelpunt; 3pn IBoojb mpn lepbftet/ bat bolg iR / anbertf niemanb. • 23. En my navolgt. 3|efu0 ging met alle
menfeften bjienbelpR om; De Heer isvrien- del>k, dien die hemverwagt, en dkr ziele die na hem vraagt. Klaagl. Jer. 3. vs. zs- q?cn
|
||||
IV. Zinnebeeld. 149
Pen l^emcIfcBen giofepö gaat btfenbelpff
om met 3pne &2oeber£. Gen 50, Proeft doch en ziet hoe vriendelyk de Heer is. Pf. 34. gjö toilje lonnen en b?ienöe!pff met gaat f{J?e6en. Hof. 2, VS. 14. _ Je/as amor <&
deliciageneris bumani; Chriftus is de liefde en het vermaak van het menfchelyke geflacht; Barmhertig en genadig is Godt de Heer. Pf. 103. 3®aar jal in fieen bitetien boo? u aan* fcfipnl Komt tot my alle die vermoeit en heiaden zyt. JVlatth. 11. vs. 28. Wvit my Heer uwen weg! 316 Ben beïieg/ be3©aar* Befb en Öet 3£eben. Myne zonde zyn groot! Ik verdelg uwe misdaad. Efa. 43. vs. 22. Ik ben een groote zondaar! 4Ên té een g2G* ten 3onben~belger. Pe 3feaen ï)eb&en tien
ifêebfcpnmeefler nobig/maar niet &e geson* ben; Ik ben in zonden ontfangen en gebo-
ren! altoaarenutoejonbenbloebroob; 50 5«ï- Ien3p ebentoel atë toltte toollebioiben; Ik ben elendig den geheelen dag. Pf. 38. vs. 7. We Meet geeft mp ge3onben/ om 6e b?cebi* gen te tJCOften. Efa. 61. Ziet aan myn jam- mer en elende. Pf. 25-. vs 18. 5JÏ! 3t"e ben rienbigen aan / en bfe berffagene fierten Rebben; zyn dat niet lieffelyke lippen? «pj totl boen toat SlefïiS boet; mpn aangejttfjt 3al nott tegen mpn naafïen 3Pn/ oüh tegeng mpn argfle bpanb niet/ gelpR bat ban cain ontvelt; neen! menig (lelt 3icft aan tenensS 5pnen mafte/ alg een nef met jonge uilen: Otft 30 niet; zyt vriendelyk onder malkan- deren. Ephef. 4. «Ü5aat {jet altpbt niet alSf ïjet toel Wenöe i en boet mpn naajie niet teat i& ge^n toil&e * in 00& niet / al toat ü 3 450Öt |
||||
i^o Des Hemelfchcn Morgendauws
<©oöt toil; nocfitang berlang ia ban fiem
bergebmge i ik toil mpn bpanb geern ber? geben / op bat ia barmïjertigïjeib ban <©oöt betïmige. <6en goebtooojbt binb een goe* öe piaatö; miffctjien obertom ia mpn bp* gnb / öoo? een bjienöelpa gejitfit i ïjeb ffe ban niet beel uitgerekt i geen arm menftlj ;al ia met een berfïoojt ge5tcï)t anttooojöen; itan ia öem geen bjooöt geben} geen gelb i een taicnöelpa tooo?ö aan {jem ooa tjoofien; ia teil met 'alle menfcïjen omgaan / 30 als? ife toil bat 3p met mp omgaan 5ullen; <©oöt fpjceat b2tenbelpa met mp; joufee ia ban mpn naaflen een ïjonb noemen i bat 30U fïtanbe 3pn; alle menft^en 3pn mpne b?oe* öers: <©cn bat ia een Sofepfi ban ïjaar alle Bonoe 5nn! en aan bat niet jpn i 30 toii ia eoH ftaar <6fau / of €ain niet toojöen; öie geeft en öoet toat ftp aan / ban bten aan men niet meer eiffcfjen: aan<&obt bet bert/ én aan be naafïen öe ftanö/ öah ïjeb ia aan beiöe gegeben al toat ifi fieö. zo,. En my navolgt. 3!eftl!$ beminbe ge*
rstfttigfjeiö / toaarfteib en reinigïjeiö ; Gy hebt gerechtigheid lief, en haat Godloos we- ien. Pf 45% vs. 8. De Hemelen zullen zy- ne gerechtigheid verkondigen. Pf. 5-0. vs. <5. Laat 'er dan onder de zon zyn, plaatzen des geriebts en een Godloos wezen. Ecclef. 3. vs. ió. Gerechtigheid zal myn kleed zyn. Tob 29. vs. 14. ®e retïjterftoel ban $ila* 'tujs ig notft in öe toerelö; en Tjoe menig on? rccbtbaaröig i&itfytzi 5« baar op l Ik wil niet zitten daar deze fpotters zitten. Pf. i.
^u geen setoiffen Se&ben / mogen öe ar*
men
|
||||
IV. Zinnebeeld. iji
men getoelb aanboen. Sap. 2. vs. 10. i«
feil niemanb f$abe boen/ not& beb?tegen. Suum cuique redderef ntmïnem ladere; een yge-
lyk het zvne geven, en niemand befchadigen. wat i0 006 be leere bet reti&tbaacöige men* ftfjen; en 006 be leece <0obg: joub* iö bie niet nabOlgen i De ongerechtigheidt doed de
grondveflen des lands vallen. Pf. 82. vs. J". Sgoub' in baac toe ooft ooc?aan geben? bat 3P becee; 9Iefu£ isï be toaacgeiDt. Joh. 14. ^e leugen ijs be bocfitec beg S&uibeljS/ bte becfc&oon iu ntet i Gods waarheid gaat zo wyd als de wolken gaan. Pf. 57. vs. 11*. <©e leugen geeft nojte benen/ enbecgaatïjaafïe*
IpH; toee ben geenen bie 51$ op be leugen benaarfiigt; evenwel is in Ephraim overal leugen. Hof. 12. vs. 1. Maar leugenaars en dieven komen ook eindelyk alle beide aan de galg. Zyr. 20. vs. 27. ©aac betoaac mp
<©Óbt bOO?! ik wil waarheid en vrede lief-
hebben , zo lang ik leve. Zach. 8. Cen tooo?b een tooo?b / een man een man: ga
én neen baat moetallejs aanhangen; toat be monb fö?eeat / moet get ffttt menen: toat $5obt belooft bat öoub ftp; ia toil aan nie* manb ietg bóben bermogen beloben-. toat iö beloof toil iö Souben: gefugs fcvto mp ge* loof en tiouto; in Bet geen iö m»m naaften beloof i baac ober toil rein get nanomenfjet amen fpieften: Niemand konde Jefus vanee-
nige zonde overtuigen. Joh. 8. vs. 46. mp feomt toe %mel en aiacbe / en ïjoe oncein i$ «ïfeael. Hof. «,1 ïjet ïjertbol moojö/fjaat/ eigen toille en liefbe/ een bat baac nietjS aljS opfieffe iii tó / een bocgbloer baac men niet alsS 3t 4 t»f |
||||
ïfz Des Hemelfchen Morgendauw»
fiaf binb; een bpgenboom / baar niet a\$
blafcerm aan 3pn; een monb/ bol fchpnfieii Itgneiö/ bioe&en/ en acïjterfclap; bc ftanberi bol roof; be ooren bol lelpfee pillen en $ot geftSap bfe aan een €b2i{ïen niet betamen; fiet litftaam éen tooninge beg «©uibelg; 50 fjOUb öe toecelÖ T)Ut|¥; en evenwel zal geen onreine deel hebben aan het Köninkryke Gods. Ephef. '5 • vs. f. maar hiaat $al men
een reine binben baar "er geen is f Zullen zy dan alle verdoemd worden ? neen I ^eftljJ i& on3e fontein/ öie tot ftem &omt too?bt rein. ^p toafcfit onsr met p5op: in totl mp toafirfien en reinigen 50 beel atë ia fian i be ftberpe 3eep / mpner intoenbige en uittoenbige boetbaarbigöeib/ befpzoeib met be bete tranen mpner ogen /en 3U£btén mpng fterten ,• offeftoon 3? bso? 3icö ^elfsS niet Bunnen belpen* 006 nietsf marbtig 3pn te berbieneni ebentoel 3al 3Iefu0 öie gena^ big aan3ien en mp reinigen. Gyzuit heilig zyn, want ik ben ook heilig; tiè bat Üesegt beeft r 38l ftet ooft berbullen / 5pn «?arfit 3al 006 in ben 3toaö«en matfttig 3pn. gja teil mp toaeftten/ 30 beel ifi ban/ bat <ê* gppten mp met befmette;' en alö ifi bemo:ft toojöe i ooft niet berthuiffelen ; offcfioon ifi be couleur berlteg ? 30 blpft bet beélb mp notb oberig; ftenö men bet niet meer ? Het bloed Jefu reinigt my van allé zonden. <©at fieb ifi lief en 5al nooit te ftfianben toojs
ben. 25- En my navolgt. «ifefug fielbe 3pn 311*
bonbmaal in tot 3pner gebacfireniffe/ en be* bal bet öifitoiljs te eten en te bjtnfien/ maar tofejt
|
||||
IV. Zinnebeeld. i ^ V
tofejS te boren be boeten spner 3[onge*
ten: toaat toxl tfi lieber been gaan / afjat tot bit scbonömaaü 30 üihtoM aljS bet in mpn bert abcnb tao?b / 50 bifetoitë toil ib bie itëo?genftern inbalen; 50 btbtoiig mpne3on5 ben mp benoutoen i hiet t?ood fcfjeppen : Sfilsf te SEatan mp aanbegt ? bier befcber« Ibing balen : Myne onwaardigheid zal my hier niet in verhinderen ; bie 33l albaat toaarbig toojben; naakt gaa ih been,- en fiom toebec öebleeb met geretfittgbefb: arm treeö ib baat toe/ rpb gaa ift toeberom na bm& mpn hett Ut een gefloten bof,- gjcfujS 5a! bet openen, ^pn bloeb berbtoibt mpn bert en ?iele :jpn litgaam fpnft mpn bonger/ bcrloren bom ib / gebonben gaa ih been; ?ieb toaat ib/ ge3onb too?b ih; 30ub' ih bit SÖDonbmaal niet met bjeugöen bouben* ik verneem geen vreugde als ik ten Avondmaal
gaa? 3©ee(l baarom niet öebioeft; toacbttot
lm ben tjooft en be b?eugb rpp toojben/ bit ^bonbmaai ï$ een 3aab/ in ben abber ban on# yett ge3aatb/ en jal ter 3pner tpb biel optoaffen / en ebeïe bjutbcen biagen. Ik ben niet bereid daar aan te gaan ? gja OOb niet ♦ maat bomt maar met mp/ toat top altaar
niet ft?engen / 5«Hen top ban baar balen. 3M? 00b be boeten 3Pnet jongeren ge* teaflTcbén heeft/ *al ons niet onrein latent bie met on?e 3toabb«ö mebelpben heeft/ 3al be glimmenbe bla.ötoieben nietbéel uitWuf- fen. <£r5et?ooft! ib toHmp aan Deibe5pben be* pjoeben/ aan ben roobenbet buut/ be3©et en bet €bangeiium; toat ih na bet erne niet ben / 5al ih na Bet anöete tooien, jftcerat |
||||
ifz Des Hemelfchcn Morgendauws
gfefujs mp niet aanftonbg aan 3?ne Boifi* tU
toil te b?eben 3pn bat gp mp aan 5pn ganfct leibt; geeft gp mp niet beel 6?oob* itt toil met een «juimpje te bjeöen 3pn. Myn ge- loof is zwak! en get mpne oon niet te flerö / ebentoel toil it$ liet toagen. 3&te mp bec* socöt geeft/ 5al mp niet betjloten/ bie ge* 3egt geeft komt, jal noit jeggen: gaat toeg; boet lip ban niet open aan be genen bie aan» Moppen j Myn hert is toegefloten als yzer! <0obt geeft ben fleutel baat toe/ maat baar* om gaat geen / bat u open geöaan too?be / bat utomonb 3itgtopb open boe/ batgjefuö met 3pne genabe baacinêome» Wie weet of hy niy begeert. 25ent gp een arme jonbaati 30 jal gp naub?agen: 3&it Stbontmaal is boos be jonbaaoS. ©ie gier berbloeïtt Somt 7 gaat ge?egent teeg; in elenbiggeib l gaat rp& na gulsï. Homt öan mpne stele / en toojbt berjaöigt in toelluften. "ïefuss gaat boo?/ i6 na/ boo? be robe ?ee / in Cana'an. g&oo? be toonben ban Cgjiftujï tot in Bet $ara* bpö. ; 26. En my navolgt, ^efttf fïterf / en Be*
bal 3pnen<0eefï in5Pn0 3©aöer$r ganben* be tpöt ban mpn affcgeiöt té boo? ganben/ tote toeet gce gaaft men 3al peggen: üeflelb üto fiuijS/ gp jult fierben; get i$ ebenbeel toan* neer > be eerfie uur be bejle; fat berbeelb mp langst te toonen in be gatten bart Me* bar; als üt derf/ 30 alsï 3!efu0 get maaöte/ 30 ta 008: in toil mpn bpanb bergeben: aan mpne u?ienöen allejj-goebg toenfrgen: be aar* be 3al mm litgaam gebben: mpne goeöere» be toerelb: mpn 3iel UU & toefcomt/ 40oD£ |
||||
IV. Zinnebeeld. x^
alleen ;&an ib gaat ooft beter Betoarcn* nte
manö 3al5e baar ftden / bit gaar inbe toe* telb benautot geeft/ 3a! gaar In <J5oö0 ganb toel met bjeöe laten.- ^6 totl mp op Bet ein* be mpnjS febeng toetnig om get tpbelpbe benommeren ; moer ib naaöt en arm ftva ben* 50 jalmpnemb ólsï mpn begin 5pn/50 ïstoam tb ooft in be toerelb / 30 fcgeibe ïa ooft toeberom ban gier; laat ib aan mpne fttnberen geen gzoor goeö na* ebenknel een Sjoote <®oöt / bit gaar toel 3al beogen; op mpn öooö-beö jal öe toerelb mpn mtnfïe 5033 3jjn / oofi alleg toat tn be toerelb t& iBjjti laatfte tooo?ö get tooojö ban 9Iefug: Vader in uwe handen beveel ik mynen Geeft! %b
toeet <©oöt 3al get bergoren/ en boen \nat jpn finecgt ban gem bibt. Mw licgaam mag men begjaben goe men toil i baar boo? 5al ib toeinig 3o?g gefeben; alg be <ên< gelen mpne 3iel maar blagen in asbjagamg fcgoot* alg tb maar get gelub tres* moo2öes naarsï neb, öat iö met€g2ifiu$ aanftonbtf in get pataijps bm/ ban geb ib bernjegen toat ib in mpn Iepen gebeöen geb. *®an ben ib besrgenoegt / ib ttoijffei aan geen ban allen» mw b002gsnger i$ in ben $|euiel; ib jal baar niet buiten blpbem ffêet be gulp ban gjefusS. ;Vader; ik wil dat.die , die gy rnjr
gegeven hebt, zyn zullen, daar ik ben , op dat zy myne heeriykheid zien: <%b jal jjctt get goebe be$ peeren in get lanbt öer le>
benbigen. 27. En.my navolgt. fjefug tfonö 3eS^
P?alenbe ban bm boöen op/ en boer op ten Seniel. Gy zoekt Jefus van Nazareih? Hy • ..-- -•. is
|
||||
i|6 Des Hemclfchen Morgcndauws
ïs opgeftaan, en is niet hier, Marc.i6. vs.
6. Gelyk als Chriftus is opgeftaan van den doden, alzo ook wy. Rom. 6. v. 4. <©f* ftfioon mpn UcBaamtotafltBe moet too?ben* ^attë3pnrecï}t; toatBetgemeeftiö/ moet jet toeberom toojben: Cbentoel 3al Bet ten jonazen bage toebet opgaan ; dat is zwaar te geloven ? daarom i$ Bet een geloof. a&ocljtang niet jtoaar/rertóöl 3!efuo opge* fïaanisï/ en onbetbebcben ben eetftelxng ge* i»o?ben tö/ber gener bte lebmbig ijï getoo?ben. Maar hy heeft het verderf niet gezien. ïgab 006 geen 3onben gebaan; We mp uit niet ge* fcfiapen geeft / 5oube iiie be berjtojbe gebeen* tenjï niet toebecom te ?amen Bonnen boe* cenl <© gp alein - gelobigen! bie het meefte tioet/ joubebie Bet minjte onmogelpa 3pn> 96 geloof/ baarom fpieea ia; baarom ben i«30 get?ooft/ en jal efnbelpa bjolpB fter* ben,- §efujS bolg ia in ben boob; 30 3a! iö jiem ooft bolgen in be optfanbinge: tooïb i& met IBofes» in Bet toater getoo?pen i <J5obt jal mp baat toei toeer uitt?eaften. 3&e bans ïm bet ©öiufïpnen aonben §£tm3on niet Bouben > en mp be banben bes* boobjS niet. 3©aar bit 521 mpn irrera 3pn / eet ia na Bet bteefcö lïerbe. üP toil bagelpïrê ban 3onben tpfiaan; baarom bril iö mp selbe bage* Ipfiis affïerben; bagelpfèsS boete boen/ en mp Beaeeten ; be 3onöen afleggen / 30 beet mp imm2t!S mogelpB isf / be tóeg ten ^emel is* tng en fmal/ Boog en glibberig/ met 5toa* re paaaen aan men iiü niet be&limmen. gia bril b?oeg op (taan/ en nief toatBten tot tn ben CUbetöOm. De tyd is noch niet ge- |
||||
IV. Zinnebeeld. ifj
komen (dat mógen andere zeggen:) dat men
het Huis des Heeren bouwd. Hag. i. vs. 2. lüpn tpb / 3al altpb 5pn: goe cnbet be toont» ig/ goe jtoaarber be gene5inge: bfe 3pn öe» Sering uitftelt / floot <ü5ob;S genaöé altpt* berber ban 3tcg/gebenté get tpb/baar moet get ï»p Brpbe>: jal tfi beel gefcben aan bc eet* (te opffrnbfiue * be ttoebe ?al tot mijne to?ecgo neft mtffen. %l$ boob en 3onfce o* bertoonnen 3pn / öan ?al ben Seniel bolgen/ en be «Êngden ons boeren in 3Jb?agamg fcgoot. i®atr Sfl-fug na toe gebaren is/ baar geen 5ullen mp 006 genen feomen. Hy eerft in de Hel 1 Pet. 3. 3©p moeten OOft in menigte pellen / eer top in ben |$emef tomen. 3&at boet geen ftgabe: beter in öe berDeelbe Hel/ alö gier namaak in be bun* rige ^eï ; toaar geen mp 5üefu0 boerb / teil ia gem get?oo(l bolgen / mjjn leibsman tg goeb / gp jal mp opnemen in be een^ tofge bjeugbe; baar ober f£ mpn *tel bet* geugt en get?oofr. gfö gun mp jelben al» tejS gocbss/ en aan alle menfegen begfgeïpae. ^ie met mp foijtit/ 3al met mp en alle ge* lobigen be obertoinnfnge toeg b?agen. üe* futf gelpe ong allen l bat 3p alle ge3inb 5p» als? gp. Philip- *■ , 28. Die kan myn Jonger niet zyn. 3©p
toillen altemaal Cg?tfii jonger* jjm. g& geloof niet/ bat 'et een eenig Cg?ipcn mag genoemt toojben / W bejen naam ooö niet teil boeren. Sfla l 50 lang €g?ifïmï na £a* k na gaat/ en aan tafel $it/ oor get geozeft \besï toijnö/ Doo? 3pn almatgttg gebebger* Reit; ban bolgen 3p altemaal. W$ Cgiiflu^ m
|
||||
tf4 ^es Hemelfchen Morgendauws
en msafcometö eenetïep leringe Ijabben/ 58
geloof in bat 'er beele «Tfmffenen 3ouben jpn* Jfêaar 3!efu$ rpö fcs niet ban bese toe* relb i toijn en «tarnen taana iaat fip op 3prt tafel niet fcïjenacn. ©0g laat ftp be ?pne niet op toene auffeng en opgeftfiiate bebfle* ben fïapen. ï|p beeft niets baat bp 3W jftooft nebetlegt. 5©ie een «jjonget ban ^e= fu$ toil 3pn/ moet 3ttft ban be toetelb af* fïïjeiben. ^p gaat bp narïjt uit om te bib* ben/ enlaat3icft gebangen nemen; toie i.ö biet een «jonger Cfijifii J Zy verlieten hem alle, ooa bie met bet Ipntoaab beïtleeb toag/ blugtte bloobban fiem/ en liet bet Ipntoaab baten» $mn$ ftfieen eemff5in0 flanöbafii* get te 3pn; maat boen Wet op be baab aan «omen 50ube / betbloeate bP ?Jefu3S en benbe bem niet. <ü*n toie toeet boe bette be jongeren ban <©olgotïja afgetoeöen 5pn* boe men giefug aan get a?uig nagelbe en on* bet be moo2benaat$ opging, Üebenbaagg gaat bet notö 30 * &P Öet gelua i# een iebec een jonger ban CbHtfujï: bomt Jet xmge* ïua ftet benüet in ? ban bent niemanb «bjiftug. dommige <lnbiaanfcbe ©olöe* ten ftebben bet gebjuib / bat 3P ten tpbe ban ongeluft bare ï|utëgoben ten W$ u«c op be ftiatcn in ben b?ea toetpen : 50Ub men beöenbaagS een 300« ban Cb?iftenen binben/ tic 3Ulaö boen f toaatlpa meet al£ te beel. 5©et Iftaeliten <0obsï beracïjtenöe ftem isS boo? be tpb nocfi niet betötoenen. Ikoen top be <#oben bet %ibenen bienben / teaat allesS goebS in get lanb; maat nu top benieere Wenen tooiben/ top geplaagt* D« |
||||
IV. Zinnebeeld; j**
1$ een ftganbelpfie foo?t ban mtnftgen/öfe
om genot of toinff toffle / «aftob bienen en gem Uefftefe&en. 4Btfye liefbe öuurt aïtpb? get matfgaan goe get toil? <6obö fiin&eren gefiben 30 toel 3pne tutgtenbe ais 3mie ffre* lenbe ganb lief. üaar 5tnfp?eu& té : toac mpn <©ob toil! 30 até <0oöt te tafel be&t/ 30 3etten 3? 3tcg baat aan / en eten toat boo2ge3et too?b. 3&e 25?utbt neemt met beSSmibegomboozlief. ^oalsgp gaar fob/ 30 bolgt ^p na. 3©at gp leibt baar geeft 3» mebe beel aan. Zp berlaat gem niet/ tot 30 lang bat 5? ban gem geboerb too?b in Set gutf ber eeutoige bjeugbe. 4Tot baar toe berbraagt *p allejS/ en goopt allejS. gfe* fuss recgtftgapene jongeren top&en niet ban gem/ nocg terrecgter nocg. ter fïinfterganb. tïan be toerelb ge&ben 3p geen beel/ 30 be* minnen 3p oofi be 3elbe niet / nocg 3oe&en bat toat be toerelb geeft. ï|et l£ ong ge* poeg bat top onjs erf beel in ben ^emet 29. Diè kan myn Jonger niet zyn. Mt tó
een gemeen geb?efi in be3e tpb; batbe leugö
Uerüanoigertollen/ alssbeouberbom/ m naautolpns* be fcgool-fïof uit get fileeb m* beegt geeft/ bre toeet Eutgetus* te cordae* ren in 3pne oberjettinge/ üie mel&-muiFen trennen gaar nethen op ober be g?p3e ®ühs baöersf. Ep 3iften be fcg?iften ber geene/ toel&ers? fcgoenriemen 3P niet toaarbig *fitt los te manen. 3&ie be3en rooö en f?»fnn% Sift niet berbjagen Ban/ i£ 'er ffecgt aan; notgtanjS ean men be3e notg ontppe toon* ben 30 toeinig ontgaan i al£ men get gebu* |
||||
t '160 Des Hemel fchen Morgendauws
tiQ aanfeoubenbe gefcfejeeuto ber borfcfeen
fean feeten * ^oe moet be tottè'feeib 3itfe niet laten rechten ban fjate feinberen * <©obt ir.aafet feet be menfefeen nott retfet na ben #n! ben eenen moet fep feet 30 / ben anbe- ren anberë manen. %lg be leerling i& al£ jpn meefiet/ ban fss fep bolöomen? toat toü? ïen top <©ob boo:fcfe?pben / toat fep boen 3oube? 3&ie begefeele toetelb regeert/ 30U* be bfe oon niet toeten toat een iegelpa on? ber eng bienfhg itf * 3tet <£5obt niet beter toat ensr ontboent / altf top 3elben \ toat gullen top jeggen? toaarom boeb feet begeer aljo ; ebentoel boen be menftfeen ?ulHïf. Rachel wil kinderen hebben of zy wil fter- ven. Gen. 30. vs. 1. ;©abib toil toeten/ toaarom be Ooblose optoafi aljï een mauto* riet-boom i en toaarom be retfetbeetbige baat en tegen spne plagen moet feebben. Offcfeoon gobiS gebulb geroemt too?b / ja toil fep ebentoel met <6ob recfeten / en be oo?5aaï$ toeten / toaarom fep boben anb*re 30 beel moet Ipben? paft bat <0obö feinbe? ren / en €S?iftt jongeren i burft 3icfe ie? manb aanmatigen ben honing te b?agen toaarom fep bit of bat boet? toaarom fep be? 3enberfeeft/ en een anber niet? eenfenet&t moet met be toil 3pn$f peeren betgenoegt 3pn. <ü5ofcg berbojgen getecfeten 3pn onjJ onnafpeurlpii. ülaagt berfealben niet obet <0obg uittoerfeingen / 3egt noit: toaarom bjufet mp be armoebe ? toaarom moet tfe meer Ipben al# mpn naafte ? toaarom beti ife 3tefe> toaarom berlaten ? toaarom ftetfc min man/ topf/ feinberen? toaarom,öeb 1» |
||||
IV. Zinnebeeld. i<yt
bat gelnn niet bat anbere ïjeböen! Mmftït /
Hoe durft gy tegen God zeggen , watdoetgy* <0obt öeeft met be<0oub-toaag 5Önet boo?= jtentgöetö alles* nautofteurtg aan #n ^^ec afgetoogen: neemt boo? Kef 50 al£ «ftobget geeft; gp toeet be tpb om te geinen/ en té betanberen; een pber onbe?rtc8te jtcQ jelfsf; een p&er onbe^oen 5ön leben en toanbel/3<> sal fjp ftaafï be oo?5ane ?önsf ongeluk toee* ten. ©te met <©obt teb?eben fë/ bte beeft ïjet e» bet alletoede; een tops* man [aac 3icft beo? ben tengel ber boo?5temg|)efb regeerem Cn toat 3uIIen top embelp boen / of fcgoott top «Etobt noeft 50 beel totlben meerren.- 30 blpft ftet baar fcp: Dat Godt waarachtig, en gerecht in zyne gerichten en Werken is, en alle menfehen leugenaars zyn. 3c. Myn Jonger zyn. ^gen jonger too?&
embelijn |jet gelub tyn$ meefiertf beelacfttïg..
©aar ben ©eer Reen gaat bolgtbenbfenaar/ oor 3aï ben %eer 3ön bienaar niet in ftfjan* be laten, ifp mteb ïjaar feboon/en Iaat gaar acïjtcr Bern bofgen. <$tfu$ ïreeft: een geer* Ipe liberep boo? be 3önen.©et nleeb ber ge* retfitfsftciö jal baar oöfcfna^tjn. |Bet tof t* te 3t)be Bomen 5P uftgebofl; ïtronenjjm be cferabfen ban fiaare fioofben/ enpalmtate 6en b?agen jp in pare fianben. ^efuss f$r boo?gegaan tn be jaligïietb / 3p bolgen al te Samen na. ©aar Set ïjoofc i$ moeten be boeten ooït nomen. Zy zullen by den Heere zyn altyd. ® gp gejegenbe besmeren/ 80e BeerïtjK i$ uto tteraab! 3©at boo2 een Ito* mnfetp fiebt gp te bettoagten i a©te tofibe be fnobe pbel&eib boo? ben ^emel ber&tesen* % Saat |
||||
j6i Des Hemel fchen Morgendauw?
Hiaat be l^ogge ïiaar b?af ïjouben. <©p toe*
relbgöe3inbe <gonbaarg bergaapt tx aan fiet betganfielime; 3jjt ftnetftten bet 3onben; fïa? ben bes* ^utbels»/ gebangene ban be ^el! «toe migbaben nullen u eeutoig betoutoen. 3fêp 3ceften 3jefu met pbetige begeerte! <0obt banft / top ïjebben fiem tn ïjet toare <0elcof gebonben J gjefuö tree ong naat u/ 30 loopen top! © eeutoig gelufe! 3IefuS i£ boo?gegaan en 5tt ter tettjtetganb <5obtg! 3©P jongeren bon <3lefu0 bolgen fiem ge* trooflna. ^p bereib onss be plaatsS. öitbeje engte gaan top tot ben p?aaltoeg. Igoe b?in* belp ;at onss ben ©aber aannemen/om be boozbebe ban feftus Cftnfiusï toiïle! ^>p toil bat top 30" 5«Uen baar fip i& 3©p 3ullen ooft nfet bet ban Rem blpben. ijp bieb ons? be Kroon al aan l baat ontbjeefit ntetsf meet/ ban bat be booto onss uit ftet tpbelpe in fiet eeutotge oberftaale 1 <©p ge3egenbe / 3iet 31efu0 fieeft een toitte 3#be neussboen in 3jjnfianb/ om alle utoettanenban utoeogen aftetoiffcfien. Jiuban/zo weeft getrouw tot in den dood, zo zult gy de Kroone des Le- vens ontfangen. ^cfuSS Slom ban ÏJCt ïttUiS* in be ^eerlpfieib <0obtsS. <E>obt 3al ulieben uit fiet lijben boeten tot bebjeugbe 3ün0 He* ben ^oonsi. 2&lig 3ön 3e/ Hz tot 3gn %* bonbmaal giet in be toetelb / en albaat in be eeutoigfietb betoepen toojben. <©obt gebe bat top na bit Ipben SBefusf mogen aanfefiou* toen in be eeutoige b?eugbe en ^augfteib. TESEQUAR 1MPAVIDUS.
|
||||
IV. Zinnebeeld. \Cl
My zal noch angft noch lyden
Van mynen Jefus fcheiden. Waarom, 6 Waereld! toond ge aan my uw
pracht en fchatten ? Of wik gy myn gemoed noch verder uit doen
fpatten ? Vlucht, oBedriegeres! daar is uit uwe borft
Maar dodelyk fenyn te zuigen voorden dorft.
Ik weet dat Jefus heeft den iaft van 't Kruis
gedragen, En in de Waereld had tienduizendvoudig
plagen; Dies konnen wy ook noit zyn' Jongers zyn,
ten zy Wy ook den laft van 't Kruis gevoelen zo
als hy. Wel aan! heeft Jefus my ten voorbeeld aan-
gevangen ? Ik volg verheugd hem na. Myn hartelyk ver-
langen Is, dat men nimmer fpoor bevinde waar ik
tree, Ten zy by ieder word gevonden fmart en wee.
Op Jefus ftryden volgde een heuchelyke ze-
gen: Al wie zyn byftand heeft is nimmermeer ver-
legen ; Dies gaa ik onvertzaagd door tyd'lyke angft
en pyn, Wyl Jefus eeuwiglyk myn Loon en Kroon zal
zyn. |
|||||
% % y. zin.
|
|||||
164 Des Hemelfchen Morgendauw
V. ZINNEBEELD.
Het willen heb ik wel; maar het goede
te volbrengen vind ik niet.
Kom. 7. vs. 18.
Het verhinderde voornemen.
I.
D<£ iKenfcS tss een Bleme 3©aerelö. %n
tie grote tg nietis / bat in öe öleine óof» niet te btnöen t$. ^e liöenfcö tS eengroot 3©onöertoer&/ een toonöer aller toonöeren; in Bern tg eenïtojtSSegrtp ban alle^cljepfe* ten. Kan men Üet grote ronD öejï l§emelö niet in een Meute fpfegel 5tenl «Efoöt geeft 3fc& laten sten/ in öen eenen en eerfl gefclja* pft ::n iBehfCÏJ. Godt fchiep den Menfch, hem tot een Beeld. Gen. i.vs. 27.. <©e0 menfCÏjen berfianö i$ een litljt/ ban <H5oöt jelber aan*
gejtoften i öoben 3ön toil toaar gefc8?eben: Myn Godt, uwen wil doe ik gaarne Pr.40.vs9. 5©an öe fcïjoonljefö boerö9Jöam3pnennaam meer atè ban öe aaröe. ^en ttoeeöenSüöam toaar ïeerfcïjoon. Cant. 5. vs. 10. & feqq. en ö?n allerfcöoonjien onöec öe menfcïjen femöeren / 30 toajS öen eerden 3Jöam öe fcïjoonfie onöer alle ft&ep5elen. %\ toat be* toailig toass in öe 3@aerelö / ïjaö tot 3»' ne fcnoonïjdö tetsf öpgebjagt- <0oöt 5elf£' 3|jn 25?elö öem aangelegd <©aarom paD |
||||
SRy.j.ë'4--
|
||||
J&£ lyiuen- riei ie oyel; Trtaxtr aetr aoeae*
|
||||
V. Zinnebeeld. ï6$
be allegfcfieppenbe 3©p#jeib fiaaw ïujl aan
ben jelbem Prov. s. vs^i. 2. <©at feboon tg 5oe6t be fcïjoonljetb te
betoaren. «Êen 25outomeefter laateen feftcon hieib niet herballen. Cen bofielnbe ©iamant fteefe een altpbburenb glinfïerenb toejen aan iitlu <©obt bab ben ntenfrfi 006 50 in mi beelb gefebapen / bat bp baar niebe eeufeig bon gepjonbt bebben. ^ocö 30 alg 2?bam fjet gebben hrilbe/ bon bp bet bk'rbiejen. JStet te bonnen *onbigen en jonbïgen/teaac beat in 3önmatbtgegeben. ï|et Spiegel ban <&t)üt0 «êbenbeelb bon jonber blefefeen D!p* ben/ en 3ulb£ ooö Benomen; bat fptegelbon geb20ben bjojben / en oob onbefebabigt ölpben. <@p fllbamgb?pe toil ruftte gelub en ongelub. 3. <ü5obt betert/ be befte 5afien bebben be
bebjoeffte toeballen; baar ij$ niets? 50 goeb bat niet guaab ijJ; nietsf 50 feboon bat niet leelp i$, niets? 50 matbtig en ftatö/ bat niet onmaebtig en bracbtelootf ban teojben. <© berbloèbte ?onbe! toat i$ utoe uittoerbtng getoeefU «Sobtjs ebenbeelb toierb boo? be 3elbe tn ben eerfteu menfebuitgebooft. <£en diamant in Bet buur getoo?pen / en baar ban berbit/berlfeft glans* enbratbten.a©at Heem gebaantebrngt bp* 50 belber enboo?* febijnenbe afê 8P te boren tesaar/ 30 buiflee en bonber hJO?b ftp. ^i^fon toa.s ban een cnbegt poeïpe bratöt/boo?e" aleer bn in ©^ Ulaajs feboot blaam te leggen; maar toen be* ?elbe meefterffe ban jjbi bratbten toaar^ Metb ftp oob ten fpot 3t)ner bpanben. <£en ge3onb li= tbaam ban boo? een guaab onberïjoub ban fpu* 3e bebo?ben too?ben.3©aar boo? beberboertnge % 3 öe^
|
||||
i66 Des Hemelfchcn'Morgcndauws
beg 5©utbe!g een ongeregelb buur ber be*
geerte aanfiaö tn ïjet bert bet eerjie urëre» fcïiert / benebelbe en berbuifïerbe boo? be opölimmenbe 3toabel en luften-öamö / be glanjï beg «©enaben-ïieftt <©obo*. ©e araeftt ban een SEplfïeen fean niet eerber bergaan/ ban toanneer gt> berfieetbtegenss maibanbec gefïelt too?b. *<3]*oen be &atfian be elenbtge menfeften berboerb {jatibe ban ben toeg bet <5oböelijKe geïjoo??aaraï)2ib/ en altpbïjaar in be btoaltng beftielb / toen toterben 3p bewoft ban fiaar ingefepapene ^etligfjetb en <0eret^ ti(&ste* ©te jgn benen afge3aagt 3tjn/ Ban geen jjjogen en ftplen berg opftlimmen/ of feïjoon ïjp 3ulRjS gaern tebei &an fcp/ bte tot be fttjouberjï in een moerag fïeeöt/ 3tcft 3elfé baar uit Belpen-} Certopl ban/ <©cbt betert/ be 5onbe in on£ be oberïjanbjjeeftge* nomen/ en ons? onbet jjet jou gebjacgt / en jicö begeben geeft in onss te toonen/ 30 5^" ïjooyamen top baar beel te beet tot oma ber> berf.^et fó boo?5efeer een fïaaffcïje b:pnetb/ ite 3tcB bp ong na ben bal on3er eerfte <©u< beru laat 3ten. 3©p bonnen altemaal toel jonbigen/ en in be mobber bet 3onben te leggen/ ïjebben top eengroot behagenimaat- ban ben toeg beg lebensï toillen top ntet toe* ten. <ö5p 3egt: bat boen top ban natuur en ban toegenjS on5e 3onbige geboomte; maat Rebben top 5ulft een aatb / algtopgeboopt en ïjerboren 3fjn* gja b?aag u: toat meent gpl toojb be 30nöe toeggenomen in ben *©oop/ 50= banig/ bat3P niet meer in on3efterffelp&e lig* cïjamen blpft* ©cïj neen! befttaflfeber30"* be toojb ban onjï toeggebaan/öe 3onbe 3^
niet.
|
||||
!
|
|||||
V. Zinnebeeld. 167
itt'et. Peccafum tollitur,non ,utnonfihfedutnon
ehjït. De zonde word daarom weggenomen, niet dat zy daar niet zy ; maar dat zy ons niet tegen mag zyn; be 30nbe gangt Otig na fee toeöecgeboo?te noclj aan. ©an baac
ïsomt ben ftrtjb tuffcöen rjet ©leefefjen ben <0eeft. ©cfj top elenbige! ïjoe öi&tóttëmoet ten <©eefï niet onberleggen baar ï)et ©ïeefcfj obertoinb en beobecrjanbfieeft. Pau!u£/bat uitbecöote a©erfetuig/fcB?eeutot na 3Öntoe* bergebOO?te om onclaft te zyn van het lig- chaam dezes doods. Rom.7. vs. 24.3©aarom* Hy heeft een gebodmin zyne Ledematen , het welk wederftaat het gébodt in zyn gemoed, en neemt hem gevangen in het gebodt der zonden , het welk in zyne leden ïf. 3§p neemt boo? $itf} om be totKe <6ob£ te bsen/ en m.ft nocfjtansf in be toeraen. Hgeefc be %<m öitac ble&èen i 3©at ?ullen 5P met ge* 8?e66eIÖH 5tjn / bfe bp be .flsan niet een$ aonnen bergele&en too?benf J&et taillentë'ec teel/ maat fjet bolb?engen ontb?eeat on& %t toillen öeb ifc toel/maat ïjetbolbjengen ban fjet goebe btnb' t& in mp niet. 4. Willen heb ik wel. üotfi en Sfibjajjam
toaaren toel ban eenen (lam en geffacijte. &* bentoel toaar baat altpb fïrpb enttoeebiacftt tufft^en fiunne lerberj. daarom fcfjeibben 3e ban malöanberen. Den eenen ging ter rechter, den anderen ter linkerhand. Gen. 13. vs. 7. &feqq. &a. bert bal të't tebefelagenbat ec een fcfieurtnge gefcïjieb i$ tnflctjen be ftinbeten 28bamg. 3©P toanbelen niet alte* maal cp eenen teeg» ©en eenen gaat ba^f/ ben anöecen 50. Eoramfge fïaan «cgte/ jommi* a 4 e*
|
|||||
i68 Des Hemelfchen Morgendauws
ge Stomme toegen in. ©an 3ommige toojö
25eiiats$ ge3elfcfiap ge^otfttj ban anberen tiat ban Cft?ijïu0. '^o afsS öe gene* gentfteib ijs/ 30 3$n 00& öe toetfeen. g^e fetoabe en in toelluft ber?opene toereik ge3inöe/ ftebben öe toil toet/ maat een fcftanbdpe / en boo? ftaac jeïfjS ftet meefï fcftabelpe. <®aarommoet<ö!foöt Wagen:Dat volk begeert my niet. %$ toillen öeg peeren toegen niet Rennen/ en nocft minber öaS peeren toille boen. Igaat toil ftangt aan fiet aacöfcfte/ en gaar toelbefiagen aan ftet goö* 1003$ toe3en. Zy willen zich van den Geeft Gods niet laten regeren. 4gm goölOOjïmenftft/ i$ een (laaf ban 5tjn fitoaaöe tof He/ en fce?e een fenegt öeg ^utbelsf/ öec 3onben en bet> boetlnge. ©e gooienen fiebben 3icö berfïriftt met fctoaöc banben om fetoaafc te boen. Slaat toü fjS op eenbeeftacfttiglebëngecitljf- Wel aan nu, laat ons wel leven terwyl het voorhanden is, en ons lichaam gebruiken terwyl het noch jong is , wy willen ons met den beften wyn en zalve vullen. Sap. 2. vs. 5. 6. ^fcrftalben i$ ftaac toü ftaar 3elfë öe
3§eL <©ie ftet3onöige toelleben naloopt/fteeft öe berboemenis aïjS een loon ber 3onöen 3e- Scrip te toaeftten/ öie be toil ftebben te 5011* öigen/ en nooit baar ban 3j)nafteftneiöen/ 6onnenber3eïtert 3ftn/batikt «0objï toil toc>- öerom fsS / fiaat eeutoig ban 3P 8ange5i£ftt te berfioten. 5;. Het willen heb ik wel. üJfe toilïre gaem
3aïtg toefen, Wte berïangt öat niet i nie> raanb ?al 33 ötoaasS 5jm / öat ft? 3icft jelftf Ut$ ïstoaa*tg gunnen 3ouöe/ iö 3topg/ öat tip
|
||||
V. Zinnebeeld. itfp
fip 3ön eeuhrtge toelbaart ntet30u£re ter Bar*
te nemen, «©e menfcg berlangt niet alleen baar na/ maar <ü5obt toil öet ooB 50 ïjeb* een; <0obt toil ooft bat gp jaltgr 3ult tooj* ben. énn baar ban geen buibelijne merfite? hm0i Waarom is Gods Zoon in de wereld
gekomen ? ©aarom/dat de wereld door hem zoude 7alig worden. Joh. 3. vs. 16. Dit is de wil des Vaders, die my gezonden heeft , dat ik niet verlieze van al dat hy my gegeven heeft,- maar dat ik het opwekke ten jongden dage. En dit is de wille diens die my gezon- den heeft ; dat, wie den Zoon ziet, en ge- looft in hem, hebbe het eeuwige leven; en ik zal hem opwekken ten jongicen dage. Joh. 6. vs. i9, 40. SII50 toil <0oöt Bet 3elne bat Op toilf. fgoe 6an Bet u ban nuffen* tn 't minfie niet/ al0 gp maar boet \nat <®oöt toil fiebben ban bte / aan betoelnc &p oe *a? IiOÖeib feïjenfeti Wilt Qp toeten/toat ?uIB0 3.P* SP moet bafï betroutóenbe geloben/ en uto geloof fcoc2 goebe toetnen toonen, ^e <jgon ig niet janber glansS; geen buur 30nber Öttte/ een gelovige laat zyn licht, fchynen voor de menfehen, dat zy zyne goede wer- ken zien, enGodt daar voor pryzen.Matth. y. vs. 16. $»ebt berljalben be toil en baar fjp fce öaaö; 50 $al uto berlangen ge(ïilt too?- fcen. 6. Het willen heb ik wel. ^6 toilbc op be
toerelb oos gaern -gelufiStg 3pn: <©i>5onb> fcciov <6er/ Spfebom en alle bergenoêging bttöe is in bit tpbelpe leben ooïj toeï geb; ben. gjS moet befienneü gp begeert een bub* fceüw jaltgöej^ Kier / i i öter namaak 2-5 let |
||||
ijo Des Hemelfchen Morgendauws
Het gefcfiieb *eer seïben al?o- $£et i# een
jelbsaam geïufi/aljsf «Bobtben geluRS-beRer jn be toerelb infcRen&t / en gier namaak 008 op be Cafel beö Eamg boo?ge5et too?b. ^ogtang laat <0obt Bet 006 al^o gefcRfeben. 38b?afiam en "ïfaac Rebben Raar genoegen Rfer en Riernamaalg. <ü*bentoel ?oub' tb ra* ben bat men ^ulRs" onber beje boojtoaarbe fiegeerbe; al? ÏEjet ong nut en 3alig i$. ©e tpbelpe gelufi5altgTteben plegen biöbjilg be eeutoige tampjalfgfiebsn naar 5icR! te fïe* pen. ©00? bese boojnen/ 5tjn niet alleen Ijeele jielen berbsonb getoo?ben ■, maar 3pn boö baat Onbet berfttöt. Agur verlangt noch
armoede noch rykdom , maar zyn befcheiden deel. Prov. go- vs. 8. ^p fss geluRjaiig ge*>
noeg op be toerelb/ bietfcRbergenoegenlaat/ m een genabigen <ö5oöt Reeft. ©oo??efeec toaat bit iaatfte maar $/ baar i$ 008 5egen en geluR- %an <©ob$S ?egen ië allejS gelegen., g&etopl 3Hö2aljam/ Hfaac / üacob en gjoö «0obt bjeegben / Rabben 3P alles* toat 3P Rebben en begeeren Ronben- 3&oet 00R al?o l bM en atöetbt; mpb Ret fetoabe en beminu f^t goeóe; toanbelt in be <jBob5a!igReib/ tnebe/ bjsettgbe / jagtmoebigReib en geöulb l§e5Jt <6obtliefbanganfcRec Jjertc / ban gan* fcger 5f ele / en baar nebeng utoen naafien /alg uselfó; 50 5alo3obt u met 5egen en genab^ oberfirooroén. 7. Het willen heb ik wel. gjfi toilbe gaern
ais een CRnfïenleeben/ alg<ö5obtmpmön£ Rerten ferenfcR gaf ■} EulR een rebe ijS recRt ötoaasJ. 3# be fontein ReertöR/ 50 too?& |jp ge-eert, Cen bjucRtöaren 25oom/ tot>?& |
||||
V. Zinnebeeld. i j i
met rèbe in toaarbe gefiouben. ^n iiamj}*
beeftter en Irrpggman / berftrijgt be ecre- feroon eerft na ben fiamp/ firpb en obers toinmnge. ®at 33ube toef een bergeefiï toen* feïjen 3ön/ bat men eenötoaab leben/ en «Soos? 5egen toilbe fteböen. ^oe öan bat obereenftemmen/ bat men op be toegen 25e* Ualj* gaan / en uit be ftanb ban *$efw be ècoon toil ontfangen. €>obt fcfjifit 3tcfj na ü en utoen toanbel. ^o clö gp leeft/ 3a! fip tl belonen. Wandelt gy eerft voor Godt, en weeft vroom, zo zal Godt 11 zegenen. Gen. 17. tracht ten eerften naar het Ryk Gods en na zyne gerechtigheid, zo zal u zulks altemaal toevallen. Mattli. 6: vs. 33. *®e ©pgeboom tie geen bweftten ftab / toierb ban lefug betbloefct. Eo gp geen biurfiten ber gereeft* tigftetb öjaagt / 30 3al « Bsc 5dbe oberfto* men. ' S. Het willen heb ik wel. <$$§ttmifitMm
niet een fcfianbelpe beimaartsS (ïem i Zp totüen/ en boen ftet niet. SEp toillen toel ^etnsltoaarbjs/ maar be aarbe baar w bat aan geftctent fön / treftc ftaac te rug. gtfraèl tjtnfet aan bdbe be spben. <©egebepnsüje5jjn recfite Amph i bia toatec- en lanb- bitten / bte in beibe leben feonnen. ©00? be toecelb 5jjn 30 fteilig niet tooo?ben en gebaarben; maar ftaar Öert is$ onrein tegensï^obt.^ie 50 gefielö 3ijn/ öie 3ijn een boog geftatfit. ^p fiebben ^a* tobjas (iem / maar ftaare ftanben gelpen «Êfauss ftanben. :%& ftaac «tonb bol fioning? 30 i$ Raar ftert bol gal. «ESoöt en be toerelb öonnen onmogelp in ten ftert ftuissbefim. Zo iemand de wereld liefheeft, in dien is de ■'!-■■.-• ■' , • lieide |
||||
i y% Des Hemelfchea Morgcndauws
liefde des Vaders niet. i Joh. i. vs. i?. <©Ê
<©oö0bienfr. ban een ffêonb-CBjiften tg op Bet uitetlpe gericBt. ©fftBoon ben Slab» nocB 50 Bm>8 bliegi/ 30 té 3ön oog notïjtanss gefieetb na be aatbe om tren roof te bangen. ;©e ^Wtoelaat!» (tellen 5ttfi Beilfg aan/ op bat Baare BeüigBeib Baat tofnft toeb?enge. Saul vraagde naar Gods eer niet, als hy de eer voor het volk maar kon hebben. 1 Sam. iy. vs. 30. <£en ftBpnBeillg berlangt niets* afê menftfjen lof/ en baatom të Bpbp€fobt gefiaat. ^ie be toil Beeft ennietbebaab/5al Bet dpn <©objï niet 3ien. De hoop van een fchynheilige is verloren. «Ben fcgip al fiSJjet
nocB 30 ftBöon gemaaat / 5al 3onbec fiuut
niet in be Baben nomen. ï|et moet aan on3e tpben/aljSeen onuittoiffelöïtefcBanbe/ bet- toeten toojben/ bat ?p aan be ftfjpnfjeflig^ tyüj en gebein^Beib 30 t'eenemaal 5i)n o* betgegeben / ben B^eb ban ftöaamte in Bet geBeelafgetoo?pen/ en boo? een berneerben <ü5oï$öienft niet meet ftBaamtoob tooiben! <*3p üuitBelaat$ bebenïtt utoe ftBanbe! tote 3Pt gpl een momaangesttBt ban <0obtb2e* 3entBeib/ of ban goebe genegentBeib tot Bet bolït/ toaat onbet notBtanö geenetn|t/met$ b3e3entlö6$f / geen B«t / maat alleen een fptnnetoeb en gift betbojgen ig. €5p 3pt fcganbelpe beb?ieget& 5©e lafteten befcBil- bett gp met be betf bet beugb ; gp tituleett be <®obloo$Betb met ben naam ban religie» 3©e mmetinaanftBe öupfen gunneten biel BeetlöHi maat bie Ben aantaafit too?b baat ban geboob. 9ln fp?eï$en en fcBïpben tg be gebefngbe een ^ptoojmy maat in 3ï)n boo?* nemen
|
||||
V. Zinnebeeld. 173
nemen en geBagten een Bofe <§!)«*♦ ïfym
tooo?öen Bïiegen aliS be #arabp£Bogelen /en Baar Begeerte ftinat alsS een <&ia öie op Set fcoobe aag 5ft» <£en luitBelaar tg Bet allerarg* He fcfiepfel.ïlp toil <©obt / 3pn naaften/ en jitB 3elfjS beBnegen. «Efobt Ban Bp toei niet Be* Bjtegen/ eBmtoel meent BP julöjs te toen. giet gp niet Boe SJcBaB 3i«B BerneBert Beeft * 1 Reg. 21. vs. 29. <©obt Bent Bet getoemsfoe Bert/ offcBoon top Bet niet toeten- ©ebeel* Ben Ber ieiltgen/ 5pn Ban Buiten Bergulb/ maar Ban Binnen bermolmb; einbelp toojr Ben 3p Ban Be recBtgefobigen in 't Buut ge* too?pen.^en loon BegBeinfaartSfóeBenjo. Des Huichelaars deel zal zyn , in den poel die met vuur en zwavel brand. Apoc.2i.vs.8. 5©en laatfien Bag jal aiïe,ScBpncB?i^nen ont* Be&Ben. iBiemanb Ban bit€fobbeïö6 <0ericBt ontBlieben / en Boo? Bet jelBe 00B ntemanb Berbo?gen sijn. q&e geBeimen Bes? Berten/ toont benöecBter ber ïeBenBigen en BoBen tn Bet openbaar. 3©ee atë Ban Bte geene/ bfe betbojgm toiiien m\ eplufcBelaarsSBebt gp Bet toiuen i 30 Boet u Beft 006 bat gp Bet BoIB?engen mOOgt B«BBem Bedrieg u niet,
Godt laat zich niet befpotten! gfo alggpuit* ftrooit / 3UÏt gp 00& toeberom Ber5ame? len; 30 alsJ gp jaaft/ jal utoen oogft 3gm 3Ne op Bet BleefcB 5aatt/ 3alBanBetBleeffB BetBerberfmapen/ laat uto Bert opretfjt/ en uto toanbel 3onber BatëBeib 3jjn. 9. Het willen heb ik wel. EulBg Blaagt/
Oobt Betert / oofi menig geioBig CB?i-
ftem Hp toil Ben Jgeer geern Bienen/ Ban se&etf 5&n Be« / Ban ce&eel 3ön 3iel / en Ban
|
||||
ï74 ^es Hemel fchen Morgëndauws
Dan geïjeel 3$n eemoeb / en bebtnb bat
ïltt in ber baab ban tjent nfet gefeftteb. typ belooft bet aan <8obt/ en fioub bet Doelj nfet. SUp totl oprecgt toanöelert/ en (ituwelt notbtang; fip toil flaan/ en balt; gp totl 5icft in l)et leben fiouben/ en somt onbettoatfiti onüer be boben. daarom JUtfit gp:Het volbrengen van het goede vind
'ik niet. S& ïrtt niet een elenbige 3aa6* bie gaern toll aan niet: een guaöe fp?fng-abec ïJ2engt geen ge50nb teater boo? ben bag; een Innfienbe gaat niet recljt op 3ijnboeten;een iilfnUe 5«t niet boe fip toanöelen 5at; maar bolgt 30 al0 lip geletb en geboerb too?ö. <!Mj bat Set <6obt erbarm! in toat fïaat 3jjntop menfeften; niet alleen top menfefien/ maar oofi top toeöergeboome menfefien. <©e 3©erelb ijï onje beb?iegfler/ en be ?onbe Ut in onjS tooont / on£ berberf. <Certopl top in be toerelb 3#n / 30 fileeft ontf fiet toerelbfcfie alte3eeraan.gi8 geloof 3toaarlön bat fcfioon oor femanb een engel geboren toaar/fip in be5e toerelb onbebïebt 30ub' bonnen blpben. <&f top boo? ben 5© dop toelban be sónben af getoafien 3tjn! 30 beblebben top onsS eben* toel toeber. Wp leben onber be onbefne* bene/ en berfialben too?b on3e befnijbinge bifetoilg een booïfiuiö. a©p toebergeboowe 3pn be 25pen geUjB. ©liegen 3p als 3P5toar# men niet bcel boog in be lucfit i en febpnt jbet öan niet/ alsS of 3Pfiaar 25pefio?f fn bet gefieel toitbenberlaten* maar 50 fiaaft op aacöe op een beunen gefilopt too?b/ bomen 3P toeberom naar beneben. <©cfi fioe beeï Cfcfffentn jeggen met Stfapfi/ bat 3P niettf öoge*
|
||||
V. Zinnebeeld. ïyf
Boget acgten alg öe Ifeföe 4BtW/ en eben=
teel 3fet men ftaar betfüfifien m öe toereiö* fcöe goebeten. 3&e ï^oenberg bitegen toeï ée= ntg3tnsf boben öe aaröe; maar ebentoel niét Ijoger ban bat 3p 3fen Bonnen/ of' er 006 öoo?n gefïtoott too?b. 3810 bat gefcfu'eb/ 30 ?pn 3p metter Baafi op be bergaberplaat& We toerelb met fjaar goeberen ijes öe£ ^a= tang lofeplaattf / ook om be toeöergeboojne Cïtèlfïentebangen .bu£ taojöen be gelobtgen öoo? be aanbtebfng ban be b?ie toerelb.saan? lOB5eIen/ als ogenluft ,vleefches luft,en een ho- vaardig leven. 1 Joh. 3. «ïfelpalgAthalante boo? be b?fe gouöe appelen ban Hippomenes öaar boo?gebj02pen) berötnbett tn öe bol* &?engïnge ban fiaaten «Efobt toetbeïjagenbenl loop be#Cï)?t?ïenöom0. ©etotltgtoel baac/ maat 3? 10 onbetmogenbe. '©e toebetgeboo^ nen 3pn onbequaam om uitte boetentoat3j» boojgenomen ftebben; maat / ban toaataomt öat* ift meen Dat ftaat etacgt ban<0oöt on* betpeunt l»o?bi Ee&erlijB l Hy geeft beide het iviJlen en ook het volbrengen. Philip, 2. vs. 13. gullen &e fcier&en <©obt beftagen/ 3fr moet öe <0eeft bie tegeten bte 3eboen; maac ocfl1 Boe beel 3toa6fteben lopen 'er niet mebe onber. <£en toebergeboren en getobta menftfi/ offcfioon fip gebulïtg & te boen / toat öe Wet beretfefie / 30 bebfnb fip #cr baar toe itracgteloosf en 3toa&. We toeram* Ben bes? «©eeftes? / tooien geöempt boo* öet bleefcfi. 8?et ï&emelfcft &an öoöen Bet aarfc ftfie öe oberfianb met beRouöen. We 3önöe bte tn onjs tooont / maaBt onjs onbeguaam om öe£ peeren toil te boen. üss een -Bint» niet
|
||||
tj6 Des Hemelfchen Morgendauws
niet toillig om te boen get bebel oer «@ut»e^
ren/ en te onbertop3inge ban 5pn Ifêeefiet te aefioo?3amen{ toat beje opgeeft/ toil Det graag leren begtppen/ en baerbigmaaen,- maar Boe biatoilS berBlnbert Bet Booft en berftarib niet 4 Bet fes onmachtig / Bet aan niet geftifjieben/ toat ban gun begeert too?b. ©nè Cö?i(lenen gaat Bet ooa 30; top begin* nen goeb / en be$ peeren toil te boen; top gaan 006 toel boo?t j maar top boleinben al* Ie niet eben toel. <©e boo?ballenbe berfitnbe* ringen firemmen Bet boomemen. J§et bleefcB fjï te 3toan / be in on# toonenbe erf3onbe treat ons* Bier en baar af; goub onsS op/ ja liegt ongi oon toel een boet bat top ftruiae* len/ baarom moeten top Blagen: Het willen hebben wy wel,maar het goed te volbrengen Vinden wy niet. 10. Het willen heb ik wel ,maar het goede
te volbrengen vind ik niet. ©ntflelb maar b?p gp 3@eraBeiligen i Wat toilt gpp?alen op utoe toeraenj 3©at 3al Uto redde imbb, quod debes,
betaal mp <0obt toat gp mpftfmlbig3Pt*
Kunt gp <ü5obt bergenoegen* ijï uto toanöel 3onber opfp?aaa* aunt gp be 3©et uit utoe macBt bolboeni©ie fielling ijS gelogen/ bat een toebergebore menfcB <ü5ob£ geboben aan berbullen. ^p boet niet toat gp toil; Boe 3oube BP ban bolaomen boen/ toat 45oU ban Bern eifcBt. üefuj* ijs alleen be bol* einber en bolboenber ber 3©et. 3©p3pnte 3toaa be3e lad te b?agen. 3&e menfcBeljj* fee en bertieröe bolboeningen $ijn btoaajSB^ ben. Alswyg.daan hebben alles wat wyheb' ben konnen doen, zo zyn wy nochtans on- nutte |
||||
V. Zinnebeeld. 177
nutte knechten,die des roems ontbreken, die
wy voor Godt moeten hebben. 11. Het volbrengen van het goede, vind
ik niet. ©eg lieffie <ö5obt J boe bifetotlsS neem ift mp boo? / ban ganftfter fjerten te öibben! ift fieeft Bet buur aller mpner begeerten aatt om u / o mpn ©erloffer I aan te roepen/ en mee een buurigen geeft mp obertegebenaan ubie eeutoigfrrb^nbe genaöe/ maar otft! 80e btfe hröjs beclïeft tftft bp bolle blam/ buur en ijttte te gelpfll nautoeuifttf fianiBeenbonfeje; maar hiel een groten berg met bobe afjTcfte aantreffen. SJtlg ift fflj?eeuto/ berlieft 3it% be ftem l $10 ift öiö 5pn baar tooojben 3ort? öer geöaCyten. De geeft is wel gewillig, maar het vleefch is zwak! Matt'h. %6. vS;4i. %l$\ ift mpn geöeb aanmerft/ mag ift bet toel ber* gdtjften baar mebe/ bat 5efter ©ubbabee in een ge3«fit joube gejten fteofjem Üp ?ag een grooten tëeujS tufftïjen ï§emel en Watbe fïaan/ en om ben jelben 5eer beel ftleine ge? blengeibc menfeften/ ijk 3it§ ftemeltoaartsr opgingen/ en opfteffen toilben ; maar boo? bet meeffrgebeeite 0003 ben töeusf omlaag ge* too?pen/en bnss baar in bcr&inberb toier* ben. Vid. Athanaf. in vita Antonii. Cap; 38* & Pafchal. Cap. 19. n.4. <©obt/ mbnftertis
bereib met gebaeftten én begeerten/5$cfiboo? uto öeilig Sïltaar te laten binben / als* een offer&anöe Ue n bjelbeöaaglijft ijf • maar ift binb bet bolb?engen be£ goebenniet. 1&t toerelb oïufcfjt boo? baar botïjtige pbelfjeben/ 30 btfttoiljS be<©obbel{jfte bebe-blammen uit/ onbermoebelp en tegen mijn toil. W0 men ban 50 onöeugenb bfo/ 50 té bet ooft ftiüp M bat |
||||
T78 Des Hemeifchen Morgcndauws
bat €»obt pet niet berpoo?e. ï§et gebeb fó
te aeten toaar aan men <©oöt binben/ en tot ong op bet aarbe trettaen aan. Jfêaar 30 bit onbeugenb en niet tecptfcpapen i$/ 50 moe? ten top ong 00a nfet bertoonberen bat «tfSobg genatte betre ban onjS i& <tf5p btbbenbe roemt berpalben met op utoe sutpten; maat bfbt ben ï|oogften beel meet aan/ bat pp gebuïb pebbemet utoe 3toaapeib/ bat pp utoe onbeguaampeib bequaam toil ma&en/ en/ toat aan pet utoe ontb?eeat / ban pet jpne baat 6p toil leggen. 12. Het, goede te volbrengen vind ik
niet. 3©at ijs pefljamet ban be boete en be*
aeerïnge boo2 be menftpen Binbeten,- be
toare boete -leftfjt pet buut ban <6obiS too?n
t'eenemaal uit/ en reinigt ben builen en
flinbenben JOnöaat.Wafcht, en reinigt u, doet
uw boos wezen van myne oogen, laat af van
het quade, leert goed doen, tracht na recht,
helpt den verdrukten: doet den wezen recht,
en helpt de zaak der weduwen; zo komt dan
en laat ons te zamen rechten ; offchoon uwe
zonde bloedrood is, zo zal ze doch fneeuw-
wit worden ; en of zy is als rofen-roodj zo
zal zy doch als wolle worden. Efa. 1. vs. 16,
37? is. iBaar bit ig geen PinbertoerP/maar
meer atss öeufen arbeib. Mtt b2ec3e en be*
ben moet 3e geftfjieben. j©et een lagtpenbe
monb to02b pet pett niet geöneufï; maat toie
boet 3ul&e boete I be bieeptenbe* 50 moe£
tttt$ün f maat toat poo?t men pier 00»
niet* ^et goebe te bolb?engen ontbjeeatpier
006/ offepoon be toil baat i#. Cen ieberbe*
Pent bat pp een jonbaar ijs / belooft ooft
bete-
|
||||
V. Zinnebeeld. jjp
fytetftfiap ban $ün ïeben : ib brilmënfeben
gcaag öetecen. Coenjfèofegaa.n befttnöerm gifraeljS flet Bebel öeg peeren te feennen aaf/ toen jeibën Jé 006 j Wat de Heer gefproken heeft wilien wy doen. Esod. 19. vs. S. ttiaac 3P öeöen fiet niet. ^0 gaat fiet 006 nut eng fitctïjtenben en öoetbaetfrigem 25elofte maa&t ftfjulb en een rebélp man ficutr/ nasi- ïjet gemeene fp?eeHtoö02b/ j{jntooo2b. 3©jeban on# öoet aan <0obt toat men Ijem feeiooftl gia jelfjS be rebelij&fïe boen fjet niet. <©e ut\\u baarbige Jonbigt 006 ontoetenöe, ^aarötn jfjoube ftet niemanö boo? een liegt toctn / até gp biecfiten en boete bril boen. ^p acbeiö toetnig tot jpner 3ielen toelbaarö/ aüs <èoöt fjem 5eifj5 nfet jjeipt. 3&ic acijten be me?fïe tf&rijienen niet. Cbentoel i£ fjet 50. l©2t getoelb moet men ben tremel innemen, ban oh£ ^elfS ïjeBöen top baar in fjet geöeel geen ïtracgt toe. <© l laat onjï ban biööen/ al£ iup bit geiïjaam toecö ber siele boo?nemen/ öat <©obt ons a&ban jelfS met ficacljt ban öen gentel bril uitrufien. 13. Het goede te volbrengen vind ik. niet
ggo toept menig «©oöltebenöe Ziel/ gJ0 %p aan Det 3fibonbmaal of be <Cafd öe* ^eerai gaat. Bttt toel aangebaan/ moet memanö tot oé 25?uiloft öe£ %amg gaan; öie baat onboo&icfitig aflntteeb/ ontfangt boa? jjet leben ben ÖOOÖ. Vriend, hoe zyt gy hier in- gekomen , en hebt doch geen bruilofts-kleed aan > bind hem handen en voeten en werpt hem in de uiterile duifternhTe. Matth. 22. vs. 12, 13. i§oe beter opgefeftiftt/ §oe öetei: Öet të. ï|t>e meet om fiepjoebing/ Mzt%tf |B * öoet« |
||||
i8o Des Hemclfchen Morgendauws
öoete en gefoof Bet gett bereib too?b; 50
beel te ïjeH?amer i$ ooö bè genfetinge bèg Sfi^onömaaljS. JlBaar toaat binb men julfig 3a a$ ïjet befjöo^t te 3jjn I 316 3ie nfet jelben met beben be <ü5elobigen aan öeCafelöe0 peeren treben. 3©at të bat* een tefien bejS onbet* mogens\ 'Ep brillen ben 2S2iubegomeen3uf* bere Ibiuïti toeboeren ; maat 30 b?a 5p jittj jelfjS aa^fe'n/ 3pn 3? bebleBt. getipt ïn'ec tmmogelp te 3pn / Dat men 30nbec alle tóe* telbfcïje beble&öingen booj ben ïftontng bet eeten öomen fian. «gbentoelmoet uta onbet* mogen u ban bit fieilig toetönfet affiouben. 3&ie in Dit gebal op jpne begaaamfieib 3iet/ 3al nooit beguaam toojöen. g&e ,§atan geeft binböilss bp gebal 3ulïte gebacfjten aan bege* lobigen brillen inboe5emen. g&at geeft be 3alige Lutherus toel obertoogen/ aljs fip ban ben g&ulbel met 5ulöebuungepplenbefcft> ten toiecb; Heer Jefus , ben ik ongefchikt, zo maakt gy my bequaam,5egt fip. 45ptetfi* te Eutfierfcfien/tteeb in&utfienijSboetftap* pen. <©aat gjefug te gemoet 30 als* gp 3pt; 3fet niet op utoe fieiligfieib/ maat op <©ob£ genaöe en Bacmöectigöeib. Sto toriïlen i& ge? neeg: «Bobt 331 Set bolöjengen ban 't goebè 11 geben. ^oub gp toatfiten tot bat gp be* quaam bjaart. «J5p 3oub nooit öet ïicfiaam en 2&Ioeo ban utoen Jgeflanb in ïjet SJbona.- maal eeten of b?infcen. 14. Het goede te volbrengen vind ik niet.
«©tij öat be teu6elo3e 3onbaac0 be5e tóoo?* ben be* heiligen Wpofiels' toilDen injien/ en tecfierte nemen totïjatebe&etinge!«5oöt betert l Bet gttabe te bol&jengen/ 3pn 3P meet
|
||||
V. Zinnebeeld, i§i
meer al£ te feequaam; maar net goebe te
boen/ baar toe ig öaar be macftt benomen. ?®oth ebentoel menen jp/ bat 3p3frtJ Bonnen üebeeren aïg 3p toülen* maarpet ?al paar nuffen/ en Ijaar mtëbaab ?al op gaar nop Bomen. Sflljj utoe 3onben tegen u opflaart 3uIIen/ gp gobIoo3e/ poe 3tilt gp feepaani toilt gp boete boen* bat (laat in utoe matljt niet. J©ie toeet of <6obt u pet bolb?engen ber 3elÖe 3al geben. O»/ dat pcemtenti véhiamy
non ftmper dat peccanti pwnitmtiam. G'odt ver- geeft den boetvaardigen de zonden; maar hy geeft niet altyd bekeeringe aan de zondaars. benfit on utoe uure bes? boobg! Iaat öet aan*
ftaanbe iaatfïe <©o?beel boo? utoe ogen 3pn. mat bunêt ui Ï0 'er plaats tot befeeeringe/ ais lichaam en 3iel 5icn in het laatfte oogen* bltu ban malnanberen bullen fcqeiben i ®e gobI03en 3pn geïuaWg / bfe be5e genabe met be Jfèooibenaar berarpgen; maar poe toef* nig binöen be 3elbef©e meefte 5onbaar$ gaanaljeröan met toee en acft infietbetberf. I5-. Het goede te volbrengen vind ik niet.
ï©eejï getrooft gp gelobtg fjert! toat gpniet btnb/ bat ?al lefujS boo2 ïi btnben / alö np ïtet toülen maar hebt; gefutf ïjeeft ïjet bóU ï)2engen. 3©at gp niet Runt/ bat 5a! Sp ober* bioebig boen. QmttAft ïjem in pet geloof met 'ipn fieilige berbienfïen / 30 5a! liet u niet nuffen, ©erttopfelb 006 niet offcnoon uto geloof 3toaa is. «Een glimmenb bonfejefjeeft 006 een glanö fep <#»obt. ^oet oei? 30 beel ais gp eunt/ bat gp niet ïmnt/ 3a! <®obt 3elber tot utoen befte boen: m magnh Vohifft fat eji, het willen in groote zaken is genoeg, m 3 mt
|
||||
i8i Des Hemel fchen Morgendauws
?egt öe poëet, «jIJobf ^aï utoen toii boo2 fee toer*
ÏJett aannemen. ï©at ©afeer neeft 3pn ftinö nietïtef/ bp ïjet toelö ft? ooft maat fee totl 3t?t om goefe te öoen/ offtftcon fee öaafeniet bolgti <00fct fient eng onbetmegen. ailjïfip maar 3i?t bat top fee toïl fiebben / fee sonben te mpfeen/ fee toerelfe te obertoinnen / en feen *©uifeel te toeberfïaan; offtfiocn top fiet niet elfpö geluft&ig fttmnen uitfeoeren/ 30 iö fip met or,0 te' bjeben / en neemt ban fee toet* feimften ban Cftïifïuö aan toat aan onjJont? ftjeeSr. ogen bfiffïage ^oifcaar t$ ^pnen öo« m'ng ooft aangenaam. t©ie op geen mceö* toiHige top3e tien 3£uibel tn öe BBerelfe aan fee boeten em% leggen / toojfe ban <©ofe niet berüoten. Sgo feee! a'jS ong mogelpft i0 moe* ten top boen. ©eclit fee IBerelbon$s aan/ en teil 3e ong bermeefieren/ 39laatong fee 3elbe bcracï)t?n.' 3©at feeel fisfcbn top aan ftrarl 3P mag ftare öcufïen aanbieben 30 feifitottsJ al0 3p toif/ top toillenfeaar niet aanleggen. ïk vergeet wat achter is, en itrekkemy naar
het gene dat van voren is, en jage naar het afgefloke perk , naar het kleinood , het welk de Hemelfche roeping Gods in Chriltus Jefus voordelt. Philip. 3. vs. 13,14. *©aarcitï ttopffel ift ooft niet / "üïefug 3al onss aïtcmaal ïjeïpen/ en feratfitig bpfïaan. 3©erpt mp_ niet boo? ben ^atftan / om öat mpn gebcö niet reefttfeftapen i$l Wit onöer onjStoeet niet/ öat fepftet biöfeen/ fee benfterg niet ah tpb tegen 25abel gefloten / en tegen gftael open (taan* ffiïsS top bibben fiebben topbeeïe berftinberinaen; ift bïïi 30 goefe aljS ift ftan in fiet toare geïoef/ op fee berfeienften ban mpn |
||||
V. Zinnebeeld. 183
©etfoffer; en toartjt mp 006 boo?beel 10002*
ben/ op bat boo?bee?e reben/ mpnegebatö* ten geen berbinbering ïjeböen. Iföojt en goeb i$ 006 Sier Bet befte; loopt'er ban ban on je 5i»abbeib ietg mebe onber/ bat saï <£5obt om gefuö brillen/ in bjfenö naam ib bib/ niet aanjten. <£n toaarom 5011b'tb 00b mee* nen ban <©obt beracbt te ?pn* om bat iïsm mpn leben fïrupbelei <£en $aerö balt toel met bier boeten/ toaarom tb elenbtge niet/ bte geen een ffaanbe been in bet geeftelnöe geb * <0obt toeet Jet/ en f6 toeet bet oöb/ bat/ 50 lang tb in be$e toerelb ben/ bet litöaam bejs boobg oberal met mp omgebja* gen bJO?b. Daarom doe ik het goede niet,
het welk ik wil, maar het quade dat my aan- hangt. USaac 00& in bit gebal ben tb onbe* bommert.üiefu!» is? mpn jonben-belger. Het is immers gewiffelyk waar , en een dierbaar
waardig woord , dat Chriftus Jefus in de we- reld gekomen is om de zondaars zalig te ma- ken; onder welke ik de voornaamile ben. 1. Tim. 1. vs. 15-. Zo biecht ik in den naam van Jefus, doe boete en geloof aan hem. Aclor. 2. vs. 3.8. 3&e ^'onDe/ be ^oob en ^elle mogen tegen mp fïrpben ; m ge?oof ebentoel eene bergebtnge bcr sonben. %mt mpne 3toabbetb ?tcb 00b }ien; toel aan / <$obt ban ban mp niet meet etfftben/ aïg gp mp gegeben beeft. ffiï50 beeft ban <$efu$ m bit ftub bet gene tb niet fieb. ^aat mebe *al mpn Étemelftbe ©aber te b?eben jpn. <®n* bertuffcben teil in btbben 50 lang a$ib leefi Schept in my, Godt, een rein herte, en geeft my eeaen nieuwen gewiffen geeft. Verwerpt Jl 4 my |
||||
184 Des Hemel fchen Möfgendauws
my niet van uw aangezicht, en neemt uwen
Heiligen Geeft niet van my. Troatl my we- der met uwe hulpe; en de vrymoedige Geeit onderhoude my. Leert my doen na uv/welbe- hagen, en uwe goede Geelt voere my op een effen baan. Pf. 51. vs iz, feqq. QUAM NOS TERRA TENET.
Des waerelds Iaft, tot onzer ftraf,
Houd ons geftaag van 't Hemelfche af. 6 Ziel, bedenk toch eens in welk een ramp
en fchande Gy met het lichaam hier moet leven in den
Lande Des doods! daar gy van Godt ten leven zyt
gefteld, Houd u bedrog en zonde in ketenen be-
kneld. Een menfeh neemt zich wel voor te zoeken
na 't verloren' Als by ten zynen heil is wederom herbo-
ren ; Maar wie bezit alhier die macht terwyl hy
Ieefd, En nietig is en zwak, als Godt geen bydand
geeft > Het willen hebben wy, dat moeten wy betui-
gen; Maar ach! 't vermogen, om ons voor Godts
Troon te buigen, Ontbreekt ons, d'ydelheid misleid ons door
den fchyn Ze
|
||||
V. Zinnebeeld. ig^
Zo dra men voorneemt om een Tempel Gods
te'zyn.
Geef, Heer, dat ik nooit door de waereld word' beftreden
Wanneer myn hert en geeft zich heffen van beneden,
En kome ik onvolmaakt voor uw' Genaden- . Troon,
Zo neem, wat my ontbreekt, van uw gelief- |
||||||||
den Zoon.
|
||||||||
M •
|
||||||||
VI. ZIN-
|
||||||||
ï86 Des Hemelfchen Morgendauws
|
|||||||
VI. ZINNEBEELD,
Het lyden van dezen tyd, is niet waardig
de Heerlykheid 5 die aan ons zal geo- penbaard worden, kom %.vs.i8. IV.
De Weïbeloonde Arbeid.
|
|||||||
i.
Hm jpn totR be toerelb0ge3tnbe / en
griobtge £f)?ifïenen ban 50 een ber* ftfteiöen aart* bte 3oefien get aarbfefje/ be?e 6et gceflripe,- bfe bergenoegt Set bergan* feiüfee; be?e öet ^emelfcöe; bte bé toerelb / *n be*e be eeubitgïjetb; 5UISS bïp&t op onberbmbmge. I|et té een guaben aart/ bte ^èfli toetöeugt / al# anbere neetgejïagen leg* 'gum maar noeïjtanjS btnb men be 3ulne.Gy zalt wenen en huilen -, maar de wereld zal zich verblyden. Joan. 16. vs. 20. <©e ftalf WftfMn Balf menfcö-ber&eeiöenbe §£ee- imnftïtf/ 3ingen fiet aüeciisffcïpöjl alö be «gee b?«lft&t en ftfjumw. SSan toie 331 i& ï»je bergeïpnen * nomen 5p met be teerelbjfc geïmbe niet ttrel obereen * topl bte fialf aan ben tsaren «ftobt / en 8alf aan Baal tjangen/ m geen groter bzeugb Rebben / ban toanneer 3P oen KtBtUaacWgen in ongeluö 3ten mo* geti>
|
|||||||
-22*^. i&6.
|
||||
IV. Zinntbeeld. 187
Ben. 3§oe berneugb be toetelö 3tóft niet / aïg
3P be retïjtbeetbigen fcïn'pütteuïf Jtet Ipbenl aï« ïjet fcïjip ter toornen en ooft fiaat l^en in gebaar ig I ban lacftt ?p. ^e toerelb isS tootPB op een berfteecöe topje; ftet geluft bec «JSÓbtjaligen ié een ftcffe boo?Saar; maat Dunne elenb / een ftartelpae b?eugbe. j©oib een <u5&bb?e*enb menfcfi ban be (tomen bec aan* betfitfngen beflceben / öecgen fjoog en in be fetepte bej$ afgronbg getoojpen / ban fpzingt en banft bec gobiofen ftert / baac fmaaftt ïjaac een b?onfi op / ban aloppen 3P in be lanben/ 3pn bjolpö/ en fcïjjeeutoen baac 0= bec: &t baar! 3iet baac 1 bat 3ien top geecn. INt tg cecfjt J ;p 3pn onbertuffcften niet ongelusaig atë anbere menfcfjen ; maac joefien uit get ongeïua ban anbece lieben/ getuft/ öO2t0bjpl en bec'maaft. 2. <ö*n fimb <©obg të anbecggejinb; bat
Ipb in gebulb: Ik zwyge de vreugde, en moet rnyn leed in my eten. Pf. 39. vs. 3. <©ieeetl ontoeec booj5iet toacïtt op geen 3onnefcöpn.
«Een <£teiffen Iaat fjst ftetn niet taeemö boojfeomen/ toat oca ^pne boo?öebuibfnge ftem aantopfh Sfllle fcftepen bacen niet om een* berïjanbe toaren uit. öit <©pfiic teoïben Stapen/ en ooft <®oub geftaalb; <ss fce toinU bec toecelb/ bartelfieib/ obecmoeb/ beratfc ting en befcfiabiging öec Sinbecen <©obsi baac tegenjs ijj ben coem bec geïobigen/ öioef* fieib/ gebulb en Ipben. <©obt fieeft aan 3pne ftinbecen een anberen fteïft uit te bjinften ge* geben/ ban be i©utbel aan ften bie ftem lief ïjebben. ^oe $ttt be ftebenbaagftfte toerdb <*5oö£ geiobige ftinbecen niet met beratftring aan*
|
||||
i88 Des Hemelfchen Morgendauws
aan i obe« niemanb t& meet gelacïj ban ober
een C&ifien. ©te fcïjabe boo? toinff atfyi I too?b ïrpbe berftanbigen boo? ta*enb aange; 3ien. g^e toerelb atftt be goösaligen boo? ötoa^en / tertopl 5P öaac geïu8;altgïjetii in b?oefpeib 5oenen.3©at men met ogen niet 3tet/ bat San fjebenbaags get ftert nietberfteugen. g$ bie niet een poon en (pot bet menftpen/ $& be on3ienipfce ïjemelfcfte goeberen boo? be3ien« Ipïte aaröfcpe betïncft i ja/ 50 luiben be tooo?ben in bit gebal.teat jegt gp grilleban* eet i toat gelooft gp rajenbe i gp uiletiop l Met gp ban oob toat gp gelooft i toieijStoe* bec geïtomen ban ben booben / bit ïjet u ge* 3eib geeft öoe ïjet baar ffaat en toegaat i Ziet, ik bemin niets anders, als dat myne;
oogenzien, en myne handen grypen. Wat ik zie en geniet dat is myn vergenoegen. 38Mb een taal! en bat moet een €fj?ifïen
becb?agen. 3. q&et CFuiftenen liberet isS staart. 2.P
5pn jSiöbersS ban öet ïjeiïig feruïg. pbrijiior nits Crucianus; een Chriften een Kruisdrager. ï$et ont&jeefet be Cïjnfienen aan geen b?cef? ïieöen/ 30 lang al£ sp in be5e toeteib leben» ï&etbaenbel/ cnbet ijcr toelïi 3? gestaoreti Iwbtm / tsf met bloeb geberft. €*p ben pal# ~tm$ Cft?i#en£ moet men pet jofe aitpb Mm. jüieroanb belobe wti bat/ pet toeltt !?et Cbangelium toeigett l ©e peüige ^c|)?if* tuur berkonbigt/ en belooft nietss aan b$ jongeren ban giefug / ban be3toaamis$ op öejetotreïb. ©laag/ b?oefpeib/berb?u6f«ns gt 1 benautotpeib / noob / ppn / berfmaaö* peib/ pongeï/ jwfcte/ elenbigpeib/ geban* gentë/
|
||||
VI. Zinnebeeld; 'iS^
gehtë/toetïateh te 3pn/en efnbelpfi be boob/
beneffeng be geefïeIpae3feIgjiUBBen/(iBmeèii be aanberïitingen) 5pn 6ente6enenban<©obg ainöeren. gieftrê të niet 5onber aruig! toat top ban / bie spn gjongerss 3?n i mn be Ie* bematen toozb geen goube firoon op bè toe? relb gegeben/ tertopl ï)et ïfwft be boojne ïitoon geb?agen geeft. , 4. ^aat een bettoarb aange^icötfs» / baac
tonö men niet jelöcn een goebaaröig fierfc. ©et Bruto fcfipnt quaab te 3pn/ en ig ihbet* baab ebentoel 5eer goeb; be ftgetpe en bitte* te ftéebtcpnen geben be Bracfttigfte toerain* gen tot ge3>nbgeib; 5onöer Baftpbinge leert 3elben eenfifnb iet£ goebg. i|oetoeinigmen* ftïjen gaan tot be 3aliggeib in/ 5onber bloes bige en ban get arutëbertoonbe boeten. g[it gitalten geeft een 5ebete Academie, tot gaar. Sgmnebeelb / een 25eer beraosen / Ut be tont* tm bliegenbe 25pen in be oogen/ en a$ ben fiat bjtllen fteben. 3©at3pn be nïenfcgenan* tietjS aïs 3ul&e 25eeren/ Ut be nebel toanget betoog bet toecelö/en be opBomenbe begeer* te / be bleefcgelp&e taffen be oogen bünö ge* maaat ïjebben/ al3o/ bat 3? ben aanftaan* ben boob niet Bonnen 5ien/ notg oor gettoe* aomenbe eeutoig berberf. ©et fcgerpèen bit* tere aruisS/ bat të ben fte&enöen 25pen-3toarm f btebe gefialte / get berblinb gemoeb/ en be aittelenbe lufien fteefit en ppnigt/ bat baar boo? get pbele btcgten en tracgten ber ge* batgten/ gelpfi öet bel ban be oogen afge* liegt / en ontnomen / en be begeerte tot be beröerffelpBe toelluften en pbdgeben Öe3er toecelö / aan be intoenbige oogen öeggesnoebss ow*
|
||||
jpö Des Hemelfchen Morgcndauws
tnttroaaen too?ben. fftnber fcfjerpe mfboe*
ien/ aan geen berbo?ben lib geïjeelb toojben. J©en fjlfembjaht. i$ beel gesönber aUS ben joetfïén 3©pn. * Jfêen 5al meer 3ieri;ban bie genen bie,een öeaommert gertijebBen/ bar 3P 3tcö om €>objS troofl bemoeien/ atë bie/ bjeiöerg bagen metlactften boo?geB?ac8tbJO?* ben. 3&e föpae-man met 3pn bpf bjoeberjs / b?aagbe niet na üfêofesï en be #?opj&eten (n gunne toelluflen ; maat ®abiö fieeft in 5pn elenb <ï5obg3©oo?b tot 3pnen troo(t.-Was uw Woord myn trooft niet geweeft , zo waar ik vergaan in myn elendigheid. Zo leert aan- vechtinge „op Gods Woord merken. Efa. 28. vs. 19. '©e tranenbe oogen öebben bifetoils.
een fiemelfcöe bergenoeginge / en be bonaere Barneet ban elenb/ b?oefpeib en aanbetljtin* gen tonen biahritë be gelberfie flerren beg «ÜSobbelpaen troefis. bet genabé/ goebjjeib/ toaarlieib en öatmgactfggeib <ü5obs. aan. «Belooft mp bootfeött/ 8P gêlobige €§Mt* tien! aan ben ftaföess ^emelfcfien fonatljang/ iö meen on5esS ©erloflFersS gjefu Cfiuftt ïjrutë-ftam / aleeft eenebelen honing/ om jÈjet ge5i£i)t ban onsS berflanb op te öelöc- ren. f. ittutë/ b^oef&eib en elenb/ jpn blutf)*
tige en 006 beranberïpae bing?n. Zpn be^e boo?nen fteaenbe en bertoonben 3p i 50 3pn 3P 00a bergan&elpa/ten minften bertoonben 3P ïjet öooft niet langer / 1 aljS 3p tot een fecoon toojben gebjuiat) alg tik (terffelpft Ie* ben buurt; arutë en b?oefgeib geeft niet lan* ger maeftt op een afnb üBobë/ a:$s in be5* toeEeib;3pne tranen 3ullen in bjeugbe beran* |
||||
VI. Zinnebeeld. 'ipf
bert httjben. «Efobtgeefteen eeutofgbermnfe
öenbe neugboea in be banb / met be toeiae lip al on?e tranen aftoffcfit; bat i$ eert bert* berfteugenbe ftaat / bte een üooj&pgegaane fm&ab in eeutoige jaïigbeib bertoiffelt. 6. Het lyden dezes tyds is niet weerd de
heerlykheid, die aan ons zal geopenbaard worden, <*en <£fi?ifïen aan be toerelö niet anberg aagten/ ais een ïiuitf ban ppn en quaal; 3p tjS een jammerbal / boï angfi / aco& en b?oefïjeib oneral. ©tg boe elenbigtéon3e tpb fn bit leben I De menfch is hier tot onge- luk geboren, als een vogel om te vliegen. Job 5. vs. 7. ©aar t$ een algemeene elenb/
en 006 een be5onbere / uit ftoofbe ban bm eerfien bloea / moeten top al be tooo?6obett besr öooösf/ aljs elenb/ jammer/jfeate/ noo& en boob onbergaan/ en m tjet 3toeet on$es aanfcbpng on.ö ö?oobeeten; maar baartëoofi tetj* öp5onber£ / ïjet toela be gelobige ainberen «Efo&ss b?uat. ©en beïtet toaar uit 3p b?at=» aen/ i$ met bejonbere bitteren en bergalben topn bol geftöonaen. gs get niet iets* jelb* 3aam£/ bat begq&uineig ainberen bobenan* bere boo?tfiomen/ en in bit leliën alle gelua* Saligjjeben fybbtlli Haar perfoon is opgebla- zen als een vetten buik; zy doen wat zy flechts gedenljen; zy zyn niet in ongeluk gelyk an-1 dere lieden, en worden niet als andere men- fchen geplaagt. Daarom moet haar trotzen een kollelyk ding zyn , en haar wrevel moet Wel gedaan heten; zy gaan hoogmoedig , en leven als van den roof Pf. 73, vs. ƒ, 6, 7. 3©ela gelobig arufp'b2ager 5tct 3onber natte «ogen bet gelira ber gobl03cn aan ■} $p moet 3PW
|
||||
I9& Des HefrieHchen Morgendauw*
*pn bebe! aan be bailftgénfiangen/ en Bet
ferüté op 3icft nemen/ baar be anbere ftranf* fen en bloemen b?agen/ banfen en peggen; Welaan nu, laat ons wel leven terwyl het voor
handen is ; en ons lichaam gebruiken terwyl hét jong is; geen van ons moet nalaten te pronkep. Sap. 2. vs. 6 <, feqq. Jfëhiar baat jat bat y$ni baaatom misgunt éenCft?ifïen aan
een 5©tribel0 fiinb ftet tpbelpft bergenoegen i ï|p baeet immerg bat ftet ftruiö en <£ft?ifren* bom 50 na bp malftanbecen (taan / alö Cftai* fêug en ftet «rui.*?. <®e üongeten ban Cftnfrus? ftebben altpb becbaonbe fcfioubersS ,■ be ftenen bie tot een gebouba uitge50cfit bao?ben/ moe* ten eerft onber be bplen gamee/ ombterfiant en becetbt té tooien, §gpn be <0ob5altge geen lebenbige (tenen* 1 Pet. 2. vs. 5. baarant moeten be ftanben ber berbolginge ftaat be* baernen en polpfien/ op bat Sptot ftet |>e* melfcft gebouba benuaam 3Pn; 3onber BtutsS en Ipben Somt ntemanb tot bjeugbe. gfcaël ïtomt ntet eecbec tn ftet lanb/ baat melfi en ftontng bloeiö / booj en aleec ftet boo? een toobe Eee/ boo?een3©oeftpne/berbulbmec ö?oogte en (Tangen/ gegaan #♦ 2toub' ec foei een Sf bel op be baetelb 3pn bie 3pn <£aïn niet ftabbe i otft gp gelobigen-ftoop ! ober* toeegt ben toeftanbt be£ Sipoftdg $auli! In gevangenifle, in doods nood, in ltenigingen, in geeffelingen, in flagen; in gevaar op de wateren , onder de moordenaars, onder de Joden, in de iteden, in de woeftynen, onder Se Heidenen, op de ^ee, en onder de v.alfche Broeders is zyn levenstyd doorgebracht j hy was in moeite en arbeid, in veel wjken , in honger
|
||||
V-I. Zinnebeeld. ip^
honger en dorft, in veel vallen, in kouw en
naaktheid; ook was hy de aanvechtingen des Sathans onderworpen , welkers Engel hem met vuiften ïloeg. 2 Cor. ir: vs.23. feqq. en 12. vs. 7. «gulfee fmetten ffeeft jitf» batjïïefe lig Wtthtüig <0obi8 moeten onbertaerpen/ jouben be berbere fterte-b?inben <©ob$|baac ban beb2pb jpn $ Gods Kerk is een roos on- der de doornen. Cant. 2. vs. 2. Waar is 'er Propheet die geen vervolginge geleden heeft? Aft. 7. vs. 5-2. ^it ig een ftem ban Cfeiftug
SÖloebgetirigert.. Om .invent wille worden wy den gantfchen dag gedood, wy zyn geflagt als flachtfchapen. Rom. 8. vs. 36. «©elPB öen iïam ban Ifaaöara in ben ^ownirag bee*
toarü gebonben toferö / 30 tooien in beje toerelb deftig b?ienben fn bjoeföeib gebon* ten.. g&e toeceib ijoub niet °P te Baten bie geene bte ban be toerelb niet *pn. Kan be i©uibel ben eenen onaangebotnten laten/bfe fjem toeberfiaaH bfe be 5onbe becblaclit/ joube Me niet een aanftoot ban öem moeten Iptren i met fafteren/ berfmabing/ frganbe aanboen/ moojben en boben/ toojben be ge* lobtge pielen ban be goblojen aangegrepen. 3&en Ijelftfjen <0ier en Utenb 6an aan be «Efobjalige ®utben geen fefiete taoninge m be gaten bet fteenrotsen / ber toonben %efu CÖJiftt bergunnen. 7. Het lyden dezes tyds. <©0bt laat JOnbec
oo^aalt in beje tpt geen geïobige eetiig leeb
obecaomen ; {iet i£ een btoaa.8 / tu meenb bat <0obt ban jpn elenb niet toeet. <©abi$ etfeent ben bloeft ban Eimei boo? een boo?* tfenigjjeib<0Qb£. Laat hem vlosken, want £ dé |
||||
194 Des Hemelfchcn Morgendauws
de Heere heeft het hem geheten, i Zam. i5.
vs. io. «0oöt laat onsS fn be?e tpb in be B*1 Sets* ban elenbigBetb ballen / tot ong eigen Befïe. ©oe meet Bet blasS booï be Beaeig ge* ttoBaen"b)02b/ 30 beel te teinbeten fpnbet too?öt ^et 00b. S|oe 30ube be flöm bet ?on* ben ban onö afgeb'eegt too?ben / alsï top niet moefïen 3toemmen tn be tooebenbe bloeben be0 htmtegi ï|et <tf5oub fiet toelö tn een bnurigen oben getoeeft i$ I geeft fiet fcfiutm betloten. $oe meet Bet ^tlber en <©oub ge? toieben too?ben / 30 beel te meet glinfterenbe löojt; ? ^t feoftelpae metalen ; on5e 3tel tsS not&tauto en 3onbetfatfoen/ boo?enaleet 3P boo?öet atuté gepolpft ijS; Boe meet Boebe* tet /jftoc ftefttget be gftte bet3onne bejï atufc teS fïeeBt» zo veel te zwarter worden wy daar door wel; maar zo veel te lieffelyker irï Gods oogen. Cant. 1. vs.y. 5©e Juiberenbe mfóbelen tapben alle auabe toocöten beg HgtRaam^ toeg. pemen top maat een goe* ben b?on& uit ben beaet bejS Btuiceg/ ban betöbjpnt- uit onggett oogenluft/ bleefcBesJ ïufï/ ïjnbsaröig leben / en alle Itefbe tot be toetelb. <©ebt tetöt ong een bloeb-bab aan / öp itat be butle bloebbfeaBen ban ome 3on* üige geboomte / en Bet baat on bolgenbe 3on* 3nge leben baat boo? ban onss afgetoafftBen l»o?bem Hen aent immetjï een goebemaag lip Batbe fpp3e. €en goeb geBatbt en ftanb* t>aftig CB?tften fmaaat 3Pn Batbeatufg- maaltpb toel. ï|p toeet bat 3pn gettonbie <0obt Bet boet om B*m te bep?oeben- ^et sonbe een te&en ban een bïeegacBtfg gemoeb 5pn/ met <rfi?ijït# me^p€folgotBa«tofu |
||||
VI. Zinnebeeld. i$$
ïen gaan/ baat men ebentoel met ftem op
Ca&02 toel Dutten totlbe boutoen. ïfet
tecfjte <©oub ban een gelobige gSfel/ toojb pier op ben toetsen bes ftruiteS be* 3ertóerelb onberfepeiben: Hybeproeve my, zo zal ik als Goud bevonden worden. Job 2j. vs. ro. ^onber be öep?oebinge bes ftcuices/ ftan <ü5obt geen onberfepeib tuflcöen öe gelo* bige en ongelobige in be5e toecelö setten. 8. Het lyden dezes tyds. <3|S pet leben bec
Cfentenen opgerjoopt met Ipben* 30 iSnottt* tans een peetlpfien troofi baar 6p / bat pet een ipben be3eS tpbS is/ en julftS fjS eo?t. Onze dagen zyn een hand breed, en ons le- ven is als niets voor Godt. Pf. 39. vs. 6. 31I50 & Bet Ipben ooft nfet meer. %et Ipben bet €ft?tffenen ftan niet langer buuren als pee leben 5elfs* 30 als be toeg ts/ 30 is berei5e; 30 lang be baan is / is ooft ftet lopen. Ons leven duurt t'zeventig jaar, en wanneer het
hoog komt, zo zyn het tagchentig jaaren. Pf. 90. vs. 10. &iet een ogenblift berber fireftc
3icp ooft öeöjoeföetb; maar miflcpieH gaat be3e tpb lang3aam boo?t> in pet gepeel nier/ 3P bliegt boo?t ais met bleugels. Wy viie- gen daar heen. Pf. 90. vs. 10. 5©e tpb toOJbt niet te becgeefS met bletigeis gefcpilbejt/ en in be panben poubenbe een fcpecp-fnpöenbe ^epfe. <0elpft be tpb tooo?tbaart/ 30 boerb 3p alleS met 3tCft bJeg. Wy lyden maar een
kleinen tyd. 1 Pet. 5- vs. 16. I&e ftojtfieib heü Ipbens bet gelobigen t^ ftenbaar/ ais 3p
tegen pet langdurige Ipben ber gcblo5en ber* geleften too?b ■, 3ulftS iS een Ipben be3es «pbts/ en bit een Ipben in alle eentoigfteib. %tt m 2 towut |
||||
'196 Des Hemelfchen Morgcndauws
touut bet gobï03en gaat niet uit/ a\# toanfteê
jjueHingg-buut bet gelovigen niet eentonige meet te 3ien i£. ?|oe Deftiger een fto?mtoinb opftaat/ fioe eetbet legt ftp 3icg toeet nebet. afeen jal niet 3ien bat een toloeb/ öie een lanbt otoettfroomt/ lang blpft fiaan; fi« toatet loopt foaafi toebet toeg. Wz aute bes? Ipbeng ijs ftfietp en Bitter/ maat baat fip geel fto?t; ftebben be b?oeffteben boo?nen Bp 3itft toaatmebe 3p biep fïeften/ 30 Rebben,p ooft ÖleugeljS om toebct fcoeg te Wiegen. Droef- heid en zuchten vliegt fnel weg. Efa. 3^. vs. 10. ïget tó aanmetfeenötoaatblg/ bat be
tpbelpfte b?0ef8eben by een kelk vergeleken worden. Klagl. 4. vs/21. Roe litfit fjS een M6 uttgeb?onfen; baat öterentegen be 5ee een afgtonb geeft. Rebben be ^ptannen be IBartelaarg boo? eenige uuten of bagen ge* ppnigti notfitang Reeft befmetteeöentoel een «tnbe genomen;Cft?ï|iuiS 3elfjS noemt ?pn Ipben Jttaateeneuure. Luc. 22. vs. 53. en toat Be= nautetfteib lag op Rem i baat mebe isJ on5e ppn
niet te toetgelpften. ï©aatlpft / gp cfjJtffe* «en l fiet të maat om een fileine tpb te boen/ alstban Reeft uto toenen/ fttijten/ benautot* getb en b^oefReiö een einbe genomen: Die zich hier een kleinen tyd hebben laten mar- lden, die verwachten nu het eeuwige leven •na de beloften Gods. 2 Maccab. 7. vs. 36. tnaat gp jegt: të een maanbnamalftanbeten
«f een iaat na malftanbeten een ftojten tpb i 3k heb wel ganfche maanden te vergeefs gear-
beid i en de elendige nachten zyn my veele §eworden. Job 7. vs. 3. gjft 3eg: tg bit niet o?t* ais uto gehele teben een ifêarteiaas* feftap
|
||||
VI. Zinnebeeld. 107
ftfiap toare getoeeft i 30 30ube juifeö bocii
niet lang gebjeefï ?pn. 5©e'5=jleugb gaat boo^ öp 3onbét baat bah te tneeten / m of n» in ben manneïpben ©uberbom ïjet steaarftege- hiaat brat! .} 30 is be gtp5en «©uberöotn met be üeugb ftaaft te betgeïpïmi! t\\ in be^e alle toeet men niet meer ban gtffcxen, «©e fmert öie boojbp iö maaïtt geen pia? gen 1 5[oo 5iet 3pn langburtg Ipben &\s {jet betganMijujïe aan. Myne dagen zyn lichter weg gevlogen als een weverfpoel. Job. 7. vs. 6. Jlpn fmett t0 obet/ en mpnftett ig b?.olpn/ plegm öe uinbeten te jeggen na bat 3p ge* fcaftpb ?pn. © menftfi,! toac totlt gp uto jammet obertegen até tjet boo?bp i$> fioc nabet aan be öoob / ïjoc tojolpaer in fiet ü> ben; aïjï be Eanbloper uitgelopen ig/~Heett men 3e om en maant een anber uut. <ö5obt toeet 00B be tpb on5et benautotfteib in b^o* ipne uuren te beranbeten, 3§et té om een Meine tpb te boen/ ban 3pn be toonben bet* fionben/ be ttanen afgetoifcfit / en be fmett uttgefraam <öobg ufnbeten fiebben in baar nooö een beïlicunnri te bettoaebten. 2110 De ^pp^meefiet öomt / en bc arbeiberjs ban ïjaat teeta roept/ en jjaat tot be rnft Jjeet gaan; fpjeent ï)p tot be moebe en afgematte getoenftfite tooo?ben; baat uan boo? ons? bett nietö b?olpbet 3P« / bar.bieftem: uwe treurigheid zal tot vreugde keeren. ]oh. 16. vs. 20. q&aar 3a! een tpb uottten / baat toe*
nen en Ipben oppuben 3al. <©e lebematen ban «rbjiftus1 leggen niet altpb op be ppn* banfi -, maat einbelpu in be ^tftoot ban €fau flus*. <0obsr bolu fian niet altpb in ben & 3 stoepen* |
||||
198 Des Hemelfchen Morgendauws
gloetjenben oben/en onöet be £eeutoen 3pn/
baat tfomt een futiel- en ©?p-jaat; alg ben gentel lans Betcofifien getoeefttë/ ban laat f)p 5t£ïi toeberom pelbec en giinjietenb Jten; een arbefbgman öe?ft einbelpB 3pne tuft- titen / en oofi 3pn arbeidsloon te bettoacB* ten. 9. Het lyden dezes tyds, is nietwaerd der
heerlykheid , die aan ons zal geopenbaard worden, i®ie 3pn arbeibgloon ontfangen Ban/ tö neerlig in 3pn toerB Begreoen; maar 3al men 3toeet en geen gelb Rebben/ 30 fpaait men 3pne moeite 006. «Bobt laat aan ons be geringfte atbeib niet onBeloont. Wp mogen fteel of toeinig arbeiben 7 toeinig of beel ipben / 50 ©ebben top ban <(5m boeïj 5e6et tnjen genaben-penning/ en beltcone ber BeeripBBeib te ontfangen. Wat tëfiettpi $clpBe Ipben tegen be eeutoige 3aligfielöi Cy- rns beïoofbe 5pne mebe&elperö / boo? be lafi en öitte ban eenen bag / een gehele lebend tpb/ met ruft en bergenoegtng opgehoopt ? betbjagen top öfer/50puilen topeeutoig me* be fieetfeften. Die oyerwind die zal ik te eten
geven van het verborgen Manna. Apoc. 2. vs. 77. Die zal met witte klederen bekleed worden, Apoc. 3. vs. 5. en zal hem maken tot een pylaar in d*n Tempel myns Gods.ib. 12. én zal hem ge- ven te zitten op mynen ftoel. vs.a 1. Hy zal alles beërven,enikzalzynGodt zyn,enhyzalmyn zoon zyn. Apoc 21. vs.7. 5©at Beeft 9}eflU$ belooft/ enbat5algpooftr)Ouben/ 3pntooo2ö i& toaatfteib. ^oe fteerlpfientp&elüB beloont <0otJt ben atbeib aan be 3pnen* 9jg ïiat niet aröeib bat een 25ergtoerBer een fc9?tï*ftelp- |
||||||
IV. Zinnebeeld. i p j
fee öiepte fiaaat in be fïeenrotfen/ en met
Ubenö gebaar baar in aröeib* ^a/mztïaat fnjtcfjt gefebieb 3ulbö* l^p totl baat een «Boub/ Eilber of anbet rpfi .fletaal uit gra* ben/ en algfip een rpfie Ifèetaal-aber gebon* ben beeft/ ban berb?iet ijem 3Pnaröeibmet; 50 beclicbt be gebonbene fcfiat be laft berfte- 3taaarmffem ïïan een Jfêoo? be fc&onejpeer* ien btffen/ ban ië $p jeer geern in be rebie* ren; be toinft beboet aan ben hoopman bet öngemaft/ bettoelbe öp te toatec en te lanb/ co6 met geöaar ban jpn leben/ moet uit* ftaan. a©at beeft aan be USartelaarg be 6e« ten0 enbanben/ buur en rooft/ jtoaarb en 3aag/ ppnmgbanö en b?anben met peö en 5toabel aangenaam gemaaöt i i£ Bet niet öe toefiomenbe beerlp&beib. ^§tepRanujS leeb gaern alle ppnelpe en boobelpe fieentoojs pen; toant Bp 3agc gjefusS onbet ïttt bjöen fjern met be eere-eroon # gemoeb ftomem ïpxemanb oojbeele bat €fobt geen op3b fit op on3en ftcpb joube ftebben* Zyt getrouw ter dood toe, zo zal ik 11 de kroon des levens geven. Apoc. z. vs.'io. 3£en eenen menfeg beloonb beö anberen acbeib bibtotïjtfieelittel/ «Bobt bergelöt be gertngfte besboaarmffen om 5pnent bJtUe met be onwtfpjeeödpfte 33* Ugöetb. Ei, gy vrome knecht! gy zyt over weinig getrouw geweelt, ik wil u over veele zetten; gaat in tot uwes Heeren vreugde. Matth. x*. vs. z3- 3©at f* be tpb tegen be
eeuiaigbeib i Wat bet berganuelijHe tegen bet befïenbigel toat een uur of ogenbliö te* gen but3enbmaal bui3enb jaren} niet eeng is8 30 beel on3e tpöelpbe fmert/ tegen öe eeutoi* & 4 SS
|
||||
^^^^^^^^P^^^^^Mi^^^^^^^^^^^^^^^^^'
|
|||||
200 Des Herqelfchen Morgendauw?
ge 3aligïjeib öcr retfutaaerbigen. ©m eenige
5©aalbec0/ of om een ïtanb bol onöefïenbige «er/ teaagt een rnenfcg 3pn Ipf en lebenl toat ?ou men baar niet om boen / bat men <©obt ©afcer/ 2fton en heiligen <5ee(l aan* fcljoateen fean / taan aanrtè-itnt tot aangé* jicfct / aïtpb en eeubiig! ©e p?acï)t en gcootjS- ïjeib ban aarbfcfrc koningen t& ?eer groot; maar 5a beel até be buifïere nacftt tegen ben ftelbewn bag/ al# men be <0obbelpHé fteeï* Ijjftneib baar tegen bécgeïpfetf ï©at 5al een balfcö bcrmjS tegen ben tearen gïang bes JEonne f ©è 3aligDeib en ftcerltSfeEjetïj bte <®obt gebeb jal aan ölle ?pne gelcbfgen/ is een heerlyke kroon, bjélnerg glan# ntetmet pennen ïsefcï)?eben / niet met penceelen ge* fcftöberf/itotö met menfeïjen tooojben ts Uit tt fp?efien. Geen oog heeft gezien, geen
oor heeft gehoord, en is óók in geen men- fchen herte gekomen, wat Godt heeft voor- behouden , den genen die hem lief hebben. Pauias hoorde in den Hemel ónuitfprekelyke woorden, die geen menich zeggen kan. 2. Cor:'i2 vs. 4, 10. Het lyden dezes tyds is niet waard de
heérlykheid die aan ons geöpenbaart zal wor- den, ©aar ig een Ipben op be toetelb / ïjetbjelfi niet altpb met be ^èmelfcSe üroon geftroont 1002b. ©ie om miëbaben initiengegeefielten geboob tooien / ontfangen ben loon ban ïjaare Bjernen. ïfetisS een öbjaa£j)ei& bat men be f!oo?benaar aan !&& 6nii0 boo? een USar* telaar aat13tet. Niemand onder u lydealseen Moordenaar, i Pet. 4. vs. ry. ©e JKOO?be* «aar legt op £et raöti een ©ief ftangt aan
|
|||||
VI. Zinnebeeld.
|
|||||||
IQt
|
|||||||
U galg / een ïjoer too?b gegeefKVlb om fysar
gobloögljei&g halben. Ep Ipöen guaaö boas quaab- <ëen Ipben bat men ürfy$df$ op hm |alö ftaalb / ïteeft geen tcefeomenöe Jêeer=> ïtïöïtciö te ïtëïtbagten. «5*ie 4t§ jelbe mee* n>n tot martelaars te mafen / fcanbeim btoaagïp. S2anl fian in ?tjn euaen itoaarö ballen / en ter ftelle baren. Hiemanb legt jiffl ?e?fss een liften cp 7 boo?aleer %p ban «giobt tf-t jset lö^en beroepen too?b. <^je 3ttft öoo? bolle onbersaagtltetb en bermeten* Jjeib in ongeiufs 8?engen / ftotmen baar boo? in be lel ballen. si. Het'Iyden dezes tyds is niet waard
de'Heerlykheid die aan ons zal geopenbaard worden. Cen recfltmatig Ipben iieefr eer boo? <6ofet / en i$ niet fcïjanbêlöK; baar- om be|iet u berljalben jdben / gp bie baar Ipö. hierop uto atöeib of 5e<©oöe beftaages Itjö i£. i©e palmtaii too?b toel aan een bloes btge ftanb toegereilit / bocö niet aan eenjj nioo^benaarjs / maar aan eensf recfitmatigen Obertoinnaat$S ftanö. Paülus wandelt met een
goed gèwiffen voor God. Aftor. 23. vs. 1'. en word om de hoope Ifraels wille met ketenen én banden öttivangen, Aclor. 28. vs. zo. %[g om lijben gefebteö om <®tto$ eer en leeï# tóille/ en bebojöeringe ban alle 45ob;aItge beugben / 50 ï)<*ft Sec jefeerlija ben eeren* firang te bertoagten. Niemand onder u iyde als een moordenaar , of dief, of misdader, of die in een vremd ampt grypt. Maar lyd hy als een Chrilten , zoo fchame hy zich niet, maar hy eere Gadt in dat geval. 1 Petr. 4. vs. iy. 16. Zalig zyt gy ■> zoo gy om der $ 5 ge- |
|||||||
202 Des Hemelfchen Morgcndauws
gerechtigheids wille vervolgt word. Matth.
j. vs. io. 12. Het lyden dezes tyds is niet waard,
der Heerlvkheid. ©eele toillen be toeöometts be ïNetlijfeftetö öebben / maat ban öaarom te l#öen toillen 3P ntetsS toeten. ££p toillen met SefujS aan tafel jttten/ maat boo?öen Üegterftoei en op <H5olgotfta toillen 3p niet bp Öem fiaan. ftëaar is öat geen eigensin* mgftelb / öat men op oen top ban een berg toil gezien 55M/ en oen 3elben niet beöltm* men l Wit 3icö onttceftnen bet ïpöen öat een toeaomenbe fjeerlpfteib bereiö / 5ullen 5icfj «IfjS een igöen bertoefiften öat met fmaaö en fc&anöe/ öeiöe fitst namaalsS eeutoig/ en 008 fcier op Se toerelb berftnocöt is?, üemas bieiö öe toerelb toaaröigec aljS öat ftp om CÖ?iftu# totlle ?ciube ijjöen / en baar öoo? beeft öp ooft ?onöec ttopffel jicö moeötoillig fw <0oög gerieftt getoo?pen. Spira en anöete/ lebben getoifTengöalbe niet toillen lijben/ öaarom bebben 3P in par getoiflTen 50 beel te öeftiger Benautotfidö en quaal moes ten onöerbinöen ; öie geene / öie baöer / tnoeöer/ topf / blnöeten/ buig/ bof/ lanb en goeö niet toillen berliejen om €$2iftu$ toille / bedienen bit allesS/ en baar en boben baar jelbe. <J£n toee öie geenen / öie in öe toerelö altpö laccöen ! Ep 3Ullen eeutoig moeten toeenen. Terwyl de weinigilen met Mofes liever verkiezen ongemaK te lyden, als het tydelyke vermaak der zonden te hebben. Hebr. 11. vs. 25". 3iet men öe ï&el opgebulb met ben meeften boop / 30 toeï aanjteuelijhe atè geringe. &e toonöen ban |
||||
VI. Zinnebeeld. 205
S^arujJ / toaren ben fipfie <§toelg?r bet*
fcgfetfiftelp om aan re 3ien; öaarom bemüu öe öp be toeUufï-tafel/ en leets baar na ppn in be ©elfelje blamntéa. SBoet men niet peel betsenberg ban £bnpM bp een €tp* (lal bergeUifeen i öie Den diamant geiiife t fcrjpnt te jtjn / maar ben fiag Deg gamere niet fean testlagen* I^oe beele fp?el«n met een gefejunte tong ban C&iftug ; maffe 33* hullen fiaare ftfiouberg aan 9et lijöan Cn?i(ii niet leenen. -UBen totl ban ftet hmi$ toeï fp?efien/ maat fjet aruts niet blagen. 3§et t$ goeö bp bjeben0 tiïöen een CÖtfften te 3tjn,- maar alis öeCgge öer berbolgingebait öe tooebeniie ^ncatmen gcfïeept toojb/ toie tuil öie obec?icö laten gaan* Hofianna tooiö CCjatëug met luiöec feeele na®eroepen / al£ öe paimtaSaen en Hleöeren onöet jgneboe^ ten leggen f maat aï£ tot $tttu$ ooa maar ban mn topf gejegt l»o?ö Gy zyt een jon- ger van jefus, 30 berlötöenö 8p ben 3elben en bloest: öat ïjp ïjem niet en ftent. üet iïf geen leugen/ aiss ih 525/ bat een öwtge* iaat 3»n öoop-berbonöüeber toeg nam/ aljS bat ÖP betniesen 3011 fjet hmi& te öjagen: maat Öie gene / öte ban fjet nadagen öeg ïiruiteg C&ffH me£ B°rcn billen / moeten einöelp öe?e fcïfêiBHelpe geritptïf-ftem öo* ren : w:kt van my gy boosdoenders. 13. Het lyden dezes tydts, is niet waard,
de Heerlykheid die aan ons zal geopenbaard worden. %\$ on3e tpelpe boöjne fi?oon/ in een eeubüge gouöe aan beranbeit tooi* ben / 30 ijS fjet immersï beft bat top onsS be= guaam mafeen öe jelöe te ö?agen / en alsfte eng
|
||||
204 Des Hemelfchcn Morgendauws
ong opgejêt toojb betamelp b?agen. ©tê
ben purpermantel ber tacccïöfcïjc ïjeerlijft* Seiö aangetrobben Rebben / lw;m ben bloe* fcigen purpermantel in bet fegtftuijï ban tptlatusi te ontfangen. ©e bertcn / in be* toeiae toerelblpe Iteföe leeft / befeöen al te beel ppn in ben lafê bess feruiteg; maat bié be toerelb jtjn afgefïozben / b2«gen 3onber bermoeMieib 50 beel alg baar cpgelegt too?b. dèen beb?ceft tftlbaat té niet be* fluaam ben bpanb te fïaan; bit bebjeeft i$/ bie 3tet boo? een bergioot-glas bet lijben en be b?oefbeib aan t ftab f&etrug "geen beb?eeft ïjert gefiab in bet paleis ban ben ^oogen* p?iefler/ 50 fiab ïjp S[efujS niet berlootbenb; uit b?e?e fïelbe «tlabib jicft btoaasf aaneen Sfibjafjam gebmtate ttopfelatfltige tooojben* ï©e b?ee£ gelpt aan een ©erraber bte in befiabt tër een b?eegatbttg bert/ toecptïjet Itjben ban 5icfi af / geljjH bte jongeling %n ïpntoaab / en blieb 'er naafet ban baan. <Sen on* befeb?oomt gemceb gelpt aan be Slippen ber 5ee; bte flaan tegen be ftftutnienbe gol* Ben / en- alg bit baar tegen geflagen beo* ben / moeten 3? te rug topaen. ©aar een goeb ï|amafcft isS / baar laat men 3onber bjecsJ op ijet ligcftaam fcfiteten en fleeacn. <Ö*en retbtfcftape Cbjifien i$ fïanbbafttg in al 3jjn ïyöen. Haar toat ïjoo? ia i de zwaarte des kruices overwjnd myne krach- ten ; 3egt een arui$Sb?ager. giftjeg: ais dat gefchied , dan zyt gy niet fterk in Chriitus. '©afaib / bte tn ben naam bess peeren tegen 45oliatfi aanging / fïoeg fiem ter aarbe. ^ouben utoe fcboubetg jtoaa 3pn / atë öp «& fioop
|
||||
VI. Zinnebeeld. zo f
ïjoop op <©obt baft geftelt fjebt: Haat pet
6rut0 té al te 3toaar * baarentegeus? 3ai be uroon 30 Deel te ïjeerlij&et 5ijn. ©et eene t£ na pet anber geftfuflt: offcftooR Jtcft buf3enb bpanben tegen bonbert bapprcs 301= baten aanbellen / 30 3jjn 3p ebentoei niet öe? b?eeft met paar te Kampen. 3|oe 3taaarbec be arbeib tg / poe fjeerlper en rijïter be öe? ïoningtbaarom toeefï onberfcb?iKt o menfcgl tn ntoe armoebe/ berïatenpeib/ 3ieïtte/ bet» lieg ban nering / bertninbering ber goebe* ren en biergelpe; neemt maat goeben moeb en toeeft tn b?oeffjetb gebulbig. <©eöulö t$ een fteen toaar mebe men al get Ipben San bermalen. «Bebulb obertoinb pet Ipen: een Cfeiffcn 3onöer gebulb i$ als? een golbaat 3onber getoeer. <©ebulb 5iet op |jet einbe ban pet Ijjben/ en 5egt: myn Godt zal my helpen! laat baat ijp pet geloof 006 niet top Pen. ^og baat retpt igebulb i$ I baar tg een tetfitfepapen geloof: pet geloof onber* (leunb pet gebulbïbat pet niet moebe taojb. 3§et geloof iaat petrus op be biepe toate* ren gaan / ais op een hielgegronbe aarbe: h«rpt een gelobige op pet buur/ en in be jee ban bjoefeniffen / pp 3a! niet be^in* Pen nocp berü?anben. <£en gelobige 3ingt fn Jijn Ujben/ afê $aulu£ en M\a# tn be öebanaenig/ b?eugbe lieberen. gfi hnl nttff een bing 3eggen : boegt op ïjet geloof en gebulb be llefbe. <£en Uefpebbet boelb geen berb?tet/ atpt ooö geen gebaar/ om be# «dSelieföens brille. 3lte deftig retpt lief ïjeeft/ 5al om g[efu0 boille / en op Sleftttf bebel aiit* gebulbtg Ipen, 14. Het
|
||||
%o6 Des Hemelfchen Morgendauws
14. Het lyden dezes tydts is niet waard»
de Heerlykheid die aan ons zal geopenbaard worden. g|ït fcpaam ntp ober mtjrt Ipbcn
niet / tóant in 31e bat 'er eer cp bolgt. W&' jartrê gaat uit 3tjn beracpttng in ilb?apamg fcfioot: poe toierb «©ebib niet ontfangen sis pp ban ben flag «©oliatftsS toeberfteers be i ?iet met mp ga leebbïagenbe / op bfé tnet toitte roe&en geMeebe / ik baar benef* fenjS tironen op paare fioofben / en palmen tn paare panben pabben t toaar ban baan meent gp bat paar 3ulöe eer oberquam* deze zyn het die gekomen zyn uit veele droefenifTen , peet pet. ©erpeugb u gp arm gelobig/ bebjUKt en nooblpbenb menftp/ <8obt 3al u toel berpeerlp&en/ of be toerelb 11 notp 30 fcpeel aanzet 1 toat toaagt gp na be toerelb / élsS gp «aftobt peöt i alletf moet immers* tot niet toojben; maar <©obt ölpft in eeuteigljeib/ uta roem 5al blpben (laan/ aljS ben roem ber gepeele toerelb tot niet gaan 3a!; be toerelb toont paar W* naarö met elenbigpeib: maar toat 3eg in* 3P ean nfetss beter geben / aljï 3e 3elber fjeeft. ©e Zatpan ncub oor 5ijn tooojb aan W genen W tn <©obloo!Söeibbe3ig 3pn/ pp geeft 00a toat pp peeft. ï|em öomt be berboemeniss toe / en ïjiz moeten 006 alle ^uibeijs bnnben met be «©uibelen onber* bmöctu *Be bcob iss be be30lbinge ber 3on* ben / toee ben geenen / ijit 3a een beloning 3ullen ontfangen l op paar laccpen bolgb treuren; op paar toeugb puilen; en op paar giuöel een Slaag - geftp?eeuto. ijlêaar beo? ons?/ bte top toagten in bjoeffietb op <©obt/ |
||||
VI. Zinnebeeld. ao*r
fS een Beerlijfi etfbeel Betoaarr. 3©p jgtt
<©oöt toaarö en aangenaam / ooB fyiet in Bet I#ben. <£en «©oubfmit Beminb 3#« <©oub 30 toel / ais Bet fit Bet buur / ban als get baar uit is ; 4E»obt Beeft tedbe* Bagen m onje Betraanbe oogen: ©p #et He* bet bat top toeenen / ais bat top latcBen i in een neêrgefïagen tytt fyteft Bp 3im too* tting / baat BP be Booge opgeöla^e en Bo* baarbige Berten beracgt: einbelp betreft <©oDt ons uit ben bjeB/ en 3et ons onber be ©o^ften. 1p beranbert onS tpbelp bitter in eerr®>emelfcB en altpb toelfmaöenb mans na. 3MS aan ons alle toerelbsgocberen ge* geben toierben / 50 i$ Bet bocB alles niets/ tegen be onuitfu?e&euïfie eeutoige b?eugbe, ©tB Boe toeï moet Bet met Itajatus getoeefê 3jjn / toen Bp ban be meflBoop in 3tb;>a&ams fcBoot gefiomen is 1 baar be 3toeeren 3tjns litBaamS in een jfjeitta tieraab beranbert 3ijn; en Bp boo? be bufle etterfïanB / ben 3oeten reus ber ïteerlpBeïb <0obs ontfan* gen B^fr 4&tB l toat Bunnen top meer toenfcBen en beriangen / ais bat onje Butte ban B« BerganBelp iicBaam / mag afgeb?ofien too?ben / en top in be eeutoige bjeugbe-toomng/ Me nkt ban menfegen on* gerecfit/ maar ban «©obtjelber geboutot is/ mogen ingaan, üeec SefuS Baalb ons af uit bit Sflammeröaï; toifcBt be tranen ban onje oogen af/ en (aat ons met onge* beBte oogen/en gefiroonbe^oofben ueeutoig tof en u?ps 3tngw» |
|||||
3? xi-
|
|||||
3o8 Des Hemelfchen Morgendauws
PRETIUM NON VILE LABORUMi
Des eeuw'gen Lérens Kroon
Is onzer Lydens Loon. De boze waereld mag' haar pyl en zwaard vry
wetten,
De Zatan en de hel voor ons hun ftrikkert zetten,
Het ftorm' vry op ons aan wat plagen heet en nood
Mei droefheid, kommer, angft', ja eindelyk de dood :
Wy blyven onverfchrikt , daar is noch niets verloren :
Wy, als wy Chrift'nen zyn , zyn toch ten ftryd' geboren.
Een ieder Levensdag brengt nieuwen arre- beid,
En is geftaag verzeld met zorge en moeilyk- heid:
Dies laat ons maar gef rooft, 't gemoed en le- den buigen, En,met geloof verzeld, geduldig ons betuigen, Alfchoon is d'arbeid zwaar , zy word toch licht, indien
Men haar met zweet én vlyt durft onder de - oogen zien :
En dat noch verder gaat, laat ons eens wel bedenken,
WatGodt verfproken heeft aan hem te willen fchenken, .
Die trouw bevonden word ; hy zal de goude Kroon
Der zoete zaligheid genieten tot zyn Loon. VII. ZIN-
|
||||
VII. Zinnebeeld.
|
||||||
VIL ZINNEBEELD.
|
||||||
Syr. 4. vs. 2.
Bedroefdt den behoeftigen niet in zyrs
armoede. VII.
De Geplaagde Behoeftigheid,
Dtè jgalfgmaöer jetb niet te bergeefg:
Die daar heeft j dien word gegeven j op dat hy de volheid hebbe; maar wie niet heeft, van dien word ook genomen dat hy heeft. Matt. 13 vs. 12. <£n 50 10 in bet 6e* 3onber ben loop bet toereib. ^n be beften ban De ©ijöe en <©rote peeren/ moeten alle fioenberen flaare eperen leggen; aan be poften ban Dunne mm - beuren / (laat inkomen en ontfang gefcl)?eben. $et gelufi mbt/ na ben aatbt toan be ^etlfïeen/ alle* tot jfcï». USen 3al 5len bat een topje en boo?name «©en eetbec tot eete somt / ban een arm man ble berfianoïg t«f. 3ie »0ge apamflten b?aagt men ober al grote genegen* jftetb toe. ©f fcöoon be fembcren ban een boomaam geflactjt ontoetenten maren / *o 3et men 5$ bocö 30 öoog / bat jp met ber* # toon |
||||||
3ty. zvg.
|
|||
iio Des Hemelfchen Morgendauws
toonbering aangejtcn toojben. ©e fcfjelm^
fiuBBen ban <örote lieben 5ön niet alg beug? ben. ©aar get gelufi tgs / baat balt Bet gelun lip. '©ie be trappen ban UBerelblpe eet boo? eerft moet beBlimmen/ toojb 50 ïang onber be armen geBouben / tot bat Bp tot öe ïioogte Bomt. ©en armen të een bet? atöting; tote fioo?t 3icfl baar aan * <Cen 5©toaal-ligt onber boo?namen Beeft meet glanss / al$s be SEon tnbet begetingen. ^tjn arme beugtjaam / ban të Raat boo?bebui* bingjS tefien / baud factie emergunt, hoe be-
zwaard komen zy boven ! demergunt, wor- den verzopen. fèo boet een pgelpR bp Raat. &it t$ geen gefleïtenijs be«£ tpg ; ban oubss t$ be 5aaft ooR 50 gefïelt gebaeefl. H&en onbetb?uBt ben neberigen meer/ atëbatmen Rem Relpt. Wit Benb bft fpjee&tooojb niet* Daar den tuin het laagfte is , daar gaat men het meefte over. j. 3$ een boo?naam man tn Befiomme*
ïfnge/ o \ Roe beel ttootletsS binb men baar* be f^tetferss en 3tebiten lopen bag en natöt baat na toe: ©aar tien atmen leib / moet fjp Nahums 3utRten gebjutfien / waar zal ik troofters voor my zoeken en vinden ? ©aat
is?'er nautoelijRss een / bic be fmart ter fier* ten gaat. ^al men 3icR om Ret ftof beftom? meren l aljS men be Son Ban eeren } %& men fn be laage jutten Bruipen / baar men be beuren bet ©aleijen boo? 3icR open 3iet t 3©ajS <©obt EajaruS 3#n troofi niet / BP moeft in 3ön elenbtgReib bergaan. '<£n alg be Samaritaan 3itR niet ontfermbe ober ben bsttoonben/ be ftftfta* en S.ebiten soutien boojbp
|
||||
Vil. Zinnebeeld. in'
JÖ00?6p gaan. Ik wendde my, en zag alle die
onrecht lyden onder de Zohne > en ziet , daar waren tranen der gener die onrecht le- den , en hadden genen troofter: en die hen onrecht deden , waren te machtig, dat zy genen troofter hebben konden. Ecdef^.vs.i. Zy weent des nachts , dat haar de tranen over de wangen lopen, daar is niemand, onder alle hare vrinden die haar trooft : alle haare naaften verachten haar , en Zyn haare vyanden geworden. Klaagl. i. vs. 2. Daarom ween ik zo, en beide myne ogen vlieten met water; om dat de Troofter die myne ziele zoude verquikken verre van my is: vs. 16. Men hoord wel dat ik zucht , en heb doch genen troofter: al myne vyanden horen myn ongeluk, en verheugen zich. vs. 21. ffèogt get Baat 6p Blpben/ Dat een atm en gering ffêenfirf) troofleloojS 3gn en blpben moed/ 30 toaac fat nctï) iet$; maat tn plaatg ban rcoofi btnB men plagen. <©een ongeluït t$ alleen; baat Bomen 'et meer tip. #en %t> men tg een. bjonabet toaat ban een tebet jonBet 3w8 te ontken toatet toegö2aagt, 3©aat Somt Bat ban traan i ï|p öueft ntet 3eggen / toat tioeti op t jBaar ijs bat tecgt i üft antteooiB: toat ig recfit* een poet pleegt getoelö na 50« to« en toelfiefiagen, Haan ebentoel 3al Baat na eenjï betanttooo?bing moeten gefcïneBein ®ie Be Balen gegionB? beft geeft/ bril ntet SieBöen Bat Be fioge oer* gen Baat opne&et 3tn8«n 3ullen. <*5oBtfieeft fcetBe «6?ote en kleine / föüöe en 38tme ge* maafit/ en jo?gt boo? Ben altemaal, 3i Bedroeft den behoeftigen niet in zyne 0 2 ar- |
||||
%\% Des Hemelfchcn Morgcndauws
armoede. 3&?oefBeio t$ een jaaft öie Bet ïjett
toecteett •, en öaar uft moet men öefïutten / Jjoe get fjcrt te niet geöaan too?ö öp Men öie öeö?oeföiss/ennotf) meet ö?oefï)eiö getooelö. Bedroefd den bedroefden niet, jegt öe alge*
mene bermaninge: maat toie fbo?ö 3fcïj taac aan t öie öeb?oefö ijï moet meer öe* öïoefb b)o?öen. Ifêet een getmetft öiet &eeft men mebelijöen / maat met een öeöjoefö menfcft niet. Wit gaat öe fmert ban een anöèr, tec fjecten i in plaats öan öatmftet? ttgïjeiö / öefpewt men betfioo?öf)eiö. Den Elendige heeft geen helper. Pf. 72. vs. 12. Zyn vrinden zyn verre van hem gedaan, hy is haar tot een grouwel gemaakt , eri kan niet uitkomen terwyl hy gevangen legt. Pf. 88. vs. 9. Zyn verwanten doen zich verre van hem, om zyner elendigheids wille. vs. 19. 3£abiö fê een getuige öaat ban: Da-
gelyks fmaden my myne vyanden, én die
my befpotten, zweren by my. Want ik eet affche als brood ; en menge mynen drank met wenen. Pf. 102. vs. 9, 10. ^aö 9[0Ö ttoofi öan spne b?inöen i in 't gefjeel niet. Zy waren hem altemaal moeyelyke tröofters. Job ió. vs. 2. Zyne broeders gingen hem ver- achtelyk voorby, als een beek ; gelyk de wa- terftromen voorby vloeyen. Job 6.v$. iy. g|jj fjet nut fiealagelpH / als* öe menfcö in sön
noob toepen moet i Myne naaften hebben zich onttrokken, en myne vrinden hebben myner vergeten. Myne huisgenoten en myne dienftmaagden achten my voor vreemd. Ik ben onbekent geworden voor haare ogen j ik riep mynen knecht, en by antwoordde my niet*
|
||||||
VII. Zinnebeeld. 213
niet; ik moert hem fmeken met eigenen mon-
de, Myn vvyf Held zich vreemd als ik ze roep; ik moet den kinderen myns lyfs fme- ken. Ook de jonge kinderen achten my niets : als ik my tegen hen zette zo geven zy my quade woorden. Alle myne getrou- Vvo hebben eenen grouwel aan my ; en die ik liefhadde, hebben hen tegen my gekeert. Myn gebeente hangt aan myne huid en vleefch; en ik kan myne tanden met de huid niet bedekken. Ontfermd umyner, ontfermd u myner, gy myne vrinden ! want de hand Gods heeft my geraakt. Waarom vervolgt gy my , even zo wel als God , en kunt van myn vleefch niet verzadigt worden? Job 19. vs. 14- & fèqq- <©cö öat jicïj <©obt etfiat*
mei 90e gaat Bet bocB m öe toetelb i i& et een atrne ffleüutoe * Me tteht tftfy Bater een# aan i beel meet betb?ufct men be$eh be. |$aat man të toeg / en 3p Beeft geen Belpet. gia fyoe gaat Bet niet binbrilS öe at* me SBeefen i moeten 3p niet öibben : <©c& j^eet! neemt gp onsS aan / tettapl on« ©a* bét en JlBoebet ons* fje&ben betïaten i Me fie&omrnert jtcfj ober Baat* ^aatt erfemffe (leent be ©oogöen in be ogen/ baat 3(en 3p on. le&öen 3P bat maat in Baat tcofgtett- ge Wautoen/ 'boo? be minbetjatige bjagenjp toeinig 3ojg. ï^elpt <0obt niet / bjaat mebe 3ullen ;p geBoloen too?ben* Boe beel 3ijn 'et meet öie in noob 3ön / alg ïUkbutoen en a®e3eni en brie Ban alle nooölijöenbe noe* men i ^oe beel leggen 'et niet op Baat siefi* oeöbe i Boe beelen 5#n Baate goebeten niet onttooft* Boe beele 3UtBten en gaan 'et niet #3 cm |
||||
214 Des Hemelfchen Morgendauws
om bjooö / en geben Raare RIetncbien om
fppfe/ bat 3P Raar 51e! laben ; maar Vme binö onöer öe?e a((e een fielper t teaar ië 'er iemanö öfe öe fmert aan Ret fiert gaat i een ieöer boo? 3itfl 3elbe en <©oöt boo? ong allen. 3tan be ontferminge fiS Raaft een ein* öe te btnöen. <©e #oèet jest/ Temw jy?»-^ reliquit, de regtvaardigheid heeft de aarde
verlaten. %n 3eg iR ooö: mebeltjöen i£ m
ben ï$emel/ maar op öe toerelö niet meet. 35otfi toat ig baar aan gelegen i iö 'er tn öen I^emel maar meöelijöen i öan fioeft öe Be* fc?oeföe niet te 30?gen. iBenftRen 3ijnmen« fcfien; maar <0oöt i$ en blpft <©oöt! totl DP 3fcR on5er maar aannemen/ öan Rebben top trooft genoeg. 3iR toeet bat <d5oöè troeft öen beö?oeföen noit ontb?eeRt / ais 3P Öem maar 3ÓeRen : berfieugb u niet mpne bpan* ötn/ bat tR öaar neer leg ! <6oöt i$ mijn b?ienb notfi/ öie Ran mijn berb?oBen <©eeft toeöerom ge5onö maRen en berRfnöen; Rp 6an m#n matte fiert bernuifiRen ; fip Ran mp berlatene op en aannemen. 3©aarom 30uöJ ffi in mijne ö?oefeniflen ttopffelen i toaarom 30U ifi mp quellen* ^6 fieb ^eftiö tot mjjn trooft en bpfianö. itomt mjjne ö?oeffieib ban Rem af; öan *jS 3ijne lieföe toieöerom boo? mp. 3£at lief Reeft Beö?oeft niet eeutofg* <JPcöt 3a! öe ure 5ijn# ontfer* meng boo? mp teel laten Romen : toil 3it§ geen menfeft / 00!$ mijn erge bjinfcen 3elfj$ niet ober mp erbarmen i laat öat 30 iijn / Ret i$ genoeg Mt iR in <ö5cö£ armen leg; Rp Ran m 5*1 nw niet bcrlaten noeft ï?er3umien. |
||||||
VII. Zinnebeeld. n^
4. Bedroefd den befooeftigen niet. J^oe £
laat «ÖJobt 5pne <©elobfgen be menfcfielpe b?oeffteben onbertoomen too?ben f Ipb 8p bat toel / bat be5elbe / bte Bern lieffteböen berb?iet en b?oeffieib geboden i «©cjjjajbat tö niet ntetttetë / bat bfe / bte fiet naafïe aan <©obsS ftett 5ftten / 006 be gcootfie fmerten geboelen. David een |Han <0ob0/ maat niet 3onber acö en toee! be tooefipne moet Bern tn plaaos ban een fiabt jpn ■■, öe fiolen bec tooeftpnen tn plaats ban 3pn flaapfiamer. Daniel een ®?fnb <©obtss / maar jat ebentoel onbec be £eeuteen. Za- drach en jpne mebege3etlen opcecöte Be&en? öet#; maar 3p moeden tn ben «©loepenben ©ben getoo?pen toojben. <©ob£ bebioeben Reet liefïjeböen. «Een 25?ufbegom boerb *pn 25?uib ooö toel boo? een boomigen teeg, <0obt be 5pnen en Me fip lief fieeft ban be£ gelpen ; maac op Bet laatft t$ baat een toontng beg b?ebe& 3©at <0obt on£ toe* *enb/ moet men met gebulb b?agen J ftet Somt boo?t uft ?pn ©abeclpa ftert ,• bat boeb aan 3Pne ïtntbeten geen leeb. iBaac God: bedroefd ook zomtydts te lang en te
zwaar > niet alfo: ais fip toift bat Bet ri
anbecS bienbe/ 30 50ube ©et ooö geftfneben. ï|p legt u geen gtoter laft op als gp bjagen isunt;.ooft niet langer/ alsffiet be öcacfiten toelaten. |Ben moet met fcfterpe ifêebtcp* nen boo?tbacen/ tot bat be ^attent genegen 3P. Daar komen doch veele in het kruis
om > baat tn 3pn 3p 006 niet ongelu&saltg l boob be bjoeffteib fiet fiecffelpït ligcfiaam / en tvMt 3pn 3tele toeg i 30 tuöt 5? 3e eben* © 4 toel
|
||||
2i 6 DcsHemelfchen Morgcndauws
i»el nfet ban be 5aligfteib. ?$$ pet pelt
leben een USartelaarfcpap i ban fteeft pet borp in pet einbe bernuibfetnge. <©ie lang loopt berbrpgt etnbelpS ben p?p& ©ie bifetoilS fttpb / bte obertoinb op öct laatft 3Beeft gebuïbig/ gp bje bebJoefb toojb / m 3onberbeib a\8 u be &anb <©cbg raafit! gp 3Ult in Bet laajie bfeugbe / ja obertollige to?eugbe en toel3?n ban <8obt baeberom ont- fangen. jT? Bedroefd den behoeftigen niet in zyne
armoede. Sf rttioefe en beftoeftigbeib beroof *aafte een beö?eef?en toeftanb. ^aar is een boom in / ük ftet ftert fdpiftuelpR bettoonb. Shelter ©erbenleeraar noemt be Sïtmoebe en beljoeftigftétb roei een teeg / of toanbeUnge ten ©emeï/ maar ifi 5?g/ roie op be3entaeg hn geniet toiïgaan / moet boo?5icbtig toan* telen, %se beeie Rebben.baar ftaare53^ ïjetb op berlorenl baar leggen beel deenen/ bie tot een aanfioot en bal gelegt 3tjn. %i* moebe isf niet aïtpb een Bruis* / maar bibtotlg een ficiö. $aii poe beeïe \$ te armoebe niet een aanlofiainge tot bet guaab i en poe bib* SjtJilö leib 3P be lieptbeerbige gemoeberen niet om firomme toegen te gaanl 3ulfi eerie armoebe i$ een Jfêoeber ber «©obloospeib. <6en arm man berfioopt bibtoilsS 3pne 3iel / en legt be 3elbe in be teeegfcfiaal. Agur fjeeft te ber* öeefjS 30 ernflig niét gebeben : Armoede en Rykdom geeft my niet. Prov 30.VS.8 2&?engt
armoebe ons niet rot bieberp en Bet moo?beiu
poe beel bjoutoen toojben boo? armoebe niet gebtoengeu fisarc Itgcpamcn te laten gebju*- ïsm i $ee bede peeft 'er be^uibelberfiribt/ m
|
||||
VII. Zinnebeeld. zi^
m in ïjaare armoeöe ligcnaam en $tei gfg<?s
feocïjt. %h fcïjiife aiss tfs alle -6o!jlooj?nebi>n oberöenB öte onber be armen gefcfiicben* 1& geloof niet bat 'er een ftfjelmfïuB onber be i*on i$/ baar be armen ntet mebe toe ber* ballen. SHrmoebe neemt öifttoHg fceg öe eerlpe optesebinge ber ainberen ,• öe armoe* öe maafet ötïibJitë bat stcft be üeugb ber* bieemb ban goebe jeben ; SCrmoebe ftoub fe* nïanö öiHbiilï* af ban &et gefjoo? ban <©ob^ JBowö. gfi ftan ntet 3ien ïjoe ift be <ü?ob* 105e armen / in ï)et toesomenbe ben J|emel fean Beiobcn ; bc gemeene bebelaars 3ijn boo2 5««er altt* geen Ea5aru0fen/ en baar* om gullen 3? na bit leben 3ieft m SSbaafiamg ftnoot niet jetten. 3&e <0oblo5e armoebé teernt een eeubrige öeipeftigfjetö uit. 3Me ïjier gelees aan goeöeren ïjebfjen / Bunnen 00B eeubrig geb2ea ïjebben aan <ü5obs8 genabe en jaügfteiö. 3M een arme Ea5aru£ in bm f|emei gelufi5aïtgfj?tö fieböen / 50 moet fjï> rip be toerdö met "3ta*aru5$ in spne armoeb'e CD?ifïeIp& icben en geïcben. '6, Armoede is aan zich zelfs een zeer elendi- gen toeftand. 3©aar ter toee i toaar acö i toaac 3ucötenibiaar Ölagml5eBerlpBin be armoe* öe. 38rmoeöe laat be oogen tjaafi niet öjoog to02ben. De armen worden met tranen-brood gefpvft, en gedrenkcmet een groote maat vol tranen. Pf. So.vs. 6. €en arme heeft dikwils met Jacob den Hemel tot een dekzel , en een lïeen tot een hooft - kuffen. Gen. 28. vs. 11. 3&e bjegen ber tranen op be toangen/ 3pn tellend en getuigen/ öoe bloebbloepenbc $et Beöjoeföe en elenüige fject moet 3ijn ï $ 5 baas |
||||
2,18 Des Hemelfchen Morgendauws
baar een föpfie 09 een jagt öcö <ïaayt, moet
een acme 3tcft in fëop en mefi nebecleggen. <©cö « fioe t0 een acme biabiilss ban meit ftïjen beclaten / dat de honden ook zich
nog over hem erbarmen , en zyne zvveeren moeten lekken. Luc. 16. vs. 20. De armoede maakt den eenen broeder aan den anderen onkenbaar. Prov. io.vs. 4.7. öat 5ïtfi 45öbt baatobet ecBatm!
7. Armoede is aan zich zelfs geen fchan-
de. q&e toereïö 3tet ben armen biel met fcfieele oogen aan •, maat 45obt niet/ alg fip anbetg <©otit maat bjeeft. acmoebe fó eer* Ip6; al* een acme 3icB eeclpö en <©oöb?ee- 3enb geö?aagb i Een arm kind dat wys is, is
beter dan een oude Koning die een zot is, en weet zich niet te wagten. Ecclef. 4. vs. 13. Een arm man die in zyn vroomheid wandelt, is beter dan een verkeert man met zyne lippen, die dog een zot is. Prov. 19. vs. 1. iet ftaat in besS menfcöen macfit niet/ goebeten te betgabecen. <©obt geeft be 3elbe en neemt je 00Ö toeg : Ryke en arme moe- ten onder malkanderen zyn. De Heere heeft ze alle gemaakt. Prov. 22. vs. 2. Een arm man en een ryke, ontmoeten malkanderen j maar beider oogen verlicht de Heere. Prov. 29.vs.13. SSiet/ gp acme/ utoenflaat baat-
om niet ongeluajalig aan! acfitöe 3elbe niet booi betbloeet ï fip fiomt ban <ö$obt / en <j5obt geeft u toat u btenfitg i& <©e tpne i& oofi niet altpb een taienb €tab#. öuabom i0 boa? meenig <0obloojS menftft 3pn 3alig* fieib op be toetelö / en ftiecnamaatë Reeft |jp met# baat ban. Gedenkt zoon , dat gy uw
|
||||
VII. Zinnebeeld. *ip
uw Goed ontfangen hebt! fcöat flCÏJt ttten ftet
arm te 3ön tn be toerelb/ alg men bp <©obt eeutoig rijn en jaltg fian 3jjn. s©e5e tpb tg fioat. ©06 ïjeeft be 3elbe beranberingen. jgeben mp/ mojgen u. Croefus fian in een ogenblifi irus ; en Irus 00S fiaaft toeberom Crcefus tooaben. 3&ie in 5pn armoebe <©obt je bjienb Beeft/ tie Reeft rpöbom genoeg. 8. Bedroefd den behoeftigen niet in zyne
armoede. Welben Somt een ongeluö alleen. 3!>en arme geeft *>ttt beele plagen. Geiyk de Hyëna zich by den Hondt voegd ; alzoo ook de ryKe by den armen; gelyk de Leeuw het Wildverflindin de heide; zoo verflinden de Ryken de Armen. Gelyk den Hovaardi- gen veracht is, alles wat flecht is; alzo is de arme den ryken ook veracht. Wanneer dery- ke vallen wil, zo helpen zyne vrienden hem op,; maar wanneer de arme valt, zo ftoten ook zyne vrienden hem omver. Wanneer een ryke niet recht gedaan heeft , zo zyn 'er vee- Ie die hem voort helpen : als hy zich met woorden vergrepen heeft, zo moet men het laten recht zyn : maar wanneer een arme riet recht gedaan heeft , zo kan men het vergroten, en als hy fchoon wyzelyk fpreekt, Zo vind het doch geen plaats. Syr. 13. vs. 22. & feqc. ^0 gaat ïiet ben armen / bte moet onbetléggen toaar fip 5tc9 geen fieert en toertb. plaagt tjp spn noob / en aan 3pn naafïc 3Pn jammer en elenb i 30 too:b fjp wtgelatïjen / befpot en berfmaaöt. 2Se5bjaaEt fts> 3icft ober 3pne nering / en Staagt bat fip feehtfg berbfenb i 30 neemt men fjet fiem m fiet geljeel toeg, . ^e b?oobfinumen foo?b?n ïjem |
||||
«SHBHH
|
|||||
220 Des Hemelfchen Morgcndauws
Uoo? öe mono weggenomen. ï§j» moet m bei:
jtoeet 5pnsS aange3icbt$s arüetfcen / en jpn ïoon too?ö fiem onttrbbben. Igoe te armoe* öe geö?ubt too?ö/ té niet te befcb?pben. <©e grote gelö-gieren to?eten öe buiöcté öer ar* men in ^et gefjeel leeg. 3©at 3pn öe toer* pagttngen anöersï até een ruïn ber atmen i öen artfte mag 5pn toaar W té / en fcfjieeu* toen/ toaar en 30 bed a\$ bP bril i 30 beeft Jjp etoentoel geen gebooz ? bet toet b?pft bo* toen. Epn öe gerecötjsplaaf fen tets anberjï/ até fiutp-plaatjen öer armen * ga t laat een arme met een rpfie; een germg toerlaten menfefi met een groten Jjang beginnen, ©eeft fjp bet rétftt in banöen i 30 té bet grootfte ref fjt bet grootfte onreebt. Éonnen öe Wn bofiaten niet pjattpben genoeg beginnen/ öan belpen baar öe J5ecbtcrjS nocb: $abotïj moet 3pn 3©pnberg / en öe.$#efter$.te$o* be baar fiop laten/ bet mag gefcöteöen met toat reebt Het toil. 3b ffïmft a$ ife baar aan öenfe! öat öe arme 3rtber bp öe <0eefte* Ipfebeiö 5omtpöjs toeinig ijulp en trooft öinö; fjieE titet ïjet COb / Pauper ubique jacet , den
armen vind men overal leggen. ^aunatf en CaipbaaS jeggen : Het is beter dat een menfclr lterft, als dat het heele volk verderft. gjubajS paft op öe interefi ban Den butbel / en fico3t 3icft baar niet aan öat CÖrifiug toerraben toö?b. ^oe meentge arme berb moet 3cïté l)et §ate toerlie3en / tertopl öien/ öie öe berben goeöeren bent / met een toel gefmeeröen magen rpö. fjn öen gemeenen (iaat i.ö bet oofe 30; Den eenen nabuur onöer* öjufet ben anberen. g&en arme moet ipben öaar
|
|||||
VII. Zinnebeeld. t%\
baar m fg Bp geftBapen. ffêaar fé bft
ebentoel recBt i jpn De armen on5e mebele* tien met* toaat «f een gelib/ bat Bet anöe* re fetg mfêgunt; toll Set Boofb toel jien tiat be boeten afgeBabt en gepiaagt too?benf toaat të een oog bat be Banb quaatr toe* ♦ toenfrtit i öet eene lib ïjelpt Bet anber en befcBsbigt |et niet- 3£e jucflten bet ar* men en onberbmnten ölimmen na ben ©e* mei! Naboth toierö ban ^föa&el en Sficftaü toel betoo2beelt/ en jpn aftnet aan bes* ïjo* ning# goeöewn gefjegt ,• maar Bet ontecfit bat aanjsaöotf) gebaan teierb/ en }pneon* berbmn&tngen fcBwitoben tot €>obt en ba? ben om to?aaö$ baatom moefïen be Boeten Bet licïjaam ban Achab, op be plaatè baar 3®aöotfj0 bloeb toaar bergoten / toeber toaf* fen; en 3!e?abel totetb ban be Bonben gebze* ten» «©betbenöt Bet gp onberb?uafiet0 / e« bebjoebetg ber armen/ in toat fïaat gp 3Ptl 3©at bjengt be bloeït en lanbt-firaffen ober on5e fieöen / lanben en bo?pen toel meer / al£ uto getoelD en ongerecfitigfietb : Hoe lang wilt gy lieden onrecht richten , en den perzoon der Godlozen voortrekken ? Sela. Doet recht den armen en den wezen : en helpt den elendigen en behoeftigen te rech- te. Redt den geringen en armen , loft hem uit der Godlozen geweld. Maar zy laten hen niet gezeggen, en achten het niet ; zy gaan altoos heen in de duifternifle: daarom moeten alle Grondveften des lands vallen. Pf. 8*. vs. 2. & feqq. 3©ee ben .jgcftjiftgeleer*
ben/ ble onrechte toetten matten/ en bieon* mtts oojbeelen fcB?pben ,• op bat jp be ?a* |
||||
2,zi Des Heraelfchen Mofgendauws
ben bet atmen buigen / en getoelb oeffenéti
in fjet tetfjt bet elenbfgen onbet mijn bolb/ bat be 3©ebutoen gaar roof / en be Wi$tti aten buit 3pn moeten. 3©at toilt gp lieben oen ten bage bet besoebinge en beg onge? lubö bat ban bette bomt* tot toten toilt gp blieben om öulpe / en toaat toilt gp utoe eete laten t bat ?p niet onbet be gebangenen gebogen too?ben / en onbet be berfïagenen ballen. Jef. 10. vs. t. feqq. Jtëant men binb onbet mpn bolb gobloje / bie ben lieben la* gen leggen/ en ballen bereiden / om Ben te toangen / gelpb be bogelbangetjS boen met bate fïagnetten / en fjaate Sui3en 3pn bol beb?og / gelpb een bogelbouto bol iobboge* len isS i baar ban too?ben 3p getoelbig en rpft/ bet en glab. Ep gaan met boo3e fiub* ben om / 3p boen geen tetfjt; besS 3©e?en jaab bo?beten 3? niet. ^oub tb ban 5ulb£ niet be*oeben/ fpjeebt be ï|eere i en 30ub mpne 3tel jicö niet tojeöen aan 3ulb een bolft alsS bit té i Jer. 5. vs. 16. feqq. ^0 bomt
«Efobt einbelgfi. %\$ be robersï getooft öeb*
ben/ moeten 3? toebetom berooft toojben, ?©ie ben armen onberbjubt bie 5al ?elfsï ban «£>obt onberb?ubt too?ben. <©aarom (ieutb u niet baat aan/ boe bet u gaat gp beb?oef* be. <ö5obt laat bit u toel obetbomen / maat tot uta betering, g^e toebe bte u gegeeflelö fjeeft 3al ejnbelpb berbioben toojben. 9. Bedroefd den behoeftigen niet in zyne
armoede, ©erbeugb u gp bebjoeföen l ifi ïjeb trOOft bOO? U. Die u verachten die hoont Godt. Prov. 17. vs. 5*. <£5obt bent u onbet* tufyeben 00b 3elfsS. Stoe namen jpn in ben |
||||
VII. Zinnebeeld: aa|
Hemel aangeftBïeben. «5obt geeft rebbinge
boa? u. HP ftpfet maat een ogen&llft toe/ en toagt Dat gp met angft $nlt fcBjeeutoen / op bat bï» u tebben mag. Coen üftael Bet meeffe geplaagt toietb / toass be betlofftnge Bet naafie bp. 3&oe tëgppten Baat beb?oef* be / openbe 3ttB ben toeg na Bet beloofbe Ianb. ^oe öe noob gtootet t$ / Boe nafeet bat <©obt i0. %aat onjS be menfcBen bun* gen en bmftften. <H5obt toeet ong baat uit te tebben en te Belpen. De Heer verhoort de armen , en veracht zyne gevangenen niet. Pf 94. vs. sS' Hy zal den armen redden die daar fchreid; en den elendigen die genen hel- per heeft. Hy zal genadig zyn den geringen en armen: en de zielen der armen zal hy hel- pen. Hy zal hare zielen uit het bedrog en wrevel verloflen, en haar bloed zal dierbaar geacht worden voor hem. Pf.72. vs. 12 feqq. Beeft be öpfte 3pn öpfebom op betoetelb*5o
Beeft bejelbe ooft 3pn atmoebe In be Hel. jfêaar bese ruiling ijs jeec ongeluftfilg/öetec eerfi atm/ en baat na tpr; beteteetfl niets* en baar na alles i bete»; een eeutolgburenben ftgat/ atë aanftonbg betbtopnenbe goeberen te be3ltten. W» arme tg jeet gelufttalig / toelfte Bet iemelrpft tuitten ftan.g&cbzeug* be en Bet bergenoegen bet toereiö f* al te biucBtlg; be üemeïfcBe goeberen 3pn öefan* big en onbetanbetlpfi- Eaat ban b? tejcreib Baat fcBat enfnoben tpbom Benöen J 3? heeft ooft 3ö?g genoeg / offcfjoon 3? be 3elb? boo? bteben en roberg 3cfiet Santkitten f 3B>te in 3jjn <0obt ttjft t.0/ Beeft öen toaren rpfcbom. <Dat toll be toerelö toel niet geloben / of* fefioon
|
||||
i*4 ^es Hemelfchen Morgendauws
ftftoon men f)aat fset «clbe ooö met ebert
3tooet / 50 ïjeeft 5p bocft op 311(0 5esgen. aeen fcerttoutoen. ^ergaitoen mag ftet begtoegen 3pn ïjoe fjet teil. W>t teerelb befioube ©et fjaare; Iaat 3p bat 'ief ïjeböen/ Iaat 3? 3icl) baar aan toergenoegen! in blwf fep get mime* 3Bat isS bat i €>objS <tfïoeb&eib/ <0enabe / 3©aar9etb en ©etlofftng tg mpn ftfiat en mpn tpabom / baat aan i)oub ift mp bafl l jfteö 16 ban niet meet / 30 ben in niet bes Bommert! ooft toetfcïmat mp be eïenbe niet/ bie Ui in mpn aatbfcfjè armoebe 3al Rebben; genaeg/ bat th <6objf eeutoige ü?eugbe 3al jje&ben. Heer als ik u maar hebbe y dan vraag ik niet na Hemel en Aarde , en of- fchoon myn lichaam en ziel verfmacht, zo zyt gy doch, o God! altyd myns hertens trooit en myn deel. NEC FAUFERUbIQUE SECURUS.
Men roofd en plaagd de Armen r
In plaats van zich te ontfermen. Gewis, het blyft noch als het voormaals plagt
te wezen, Den laat'ren tyd zal ook geen beet're vruchten
lezen Van zyne doornen, dan hy eertyds heeft ge-
daan : Waar vind men Liefde ? ja , waar treft mea
Godsvrucht aan? Waar vind nood-druftigheid een' hulp? waar
is ontfermen? Wie
1 |
||||
VII. Zinnebeeld. 225
Wie fpringt haar by in nood? men drukt vee'
eer den Armen; Door ongerechten roof maakt elk hen naakt
en bloot, En fchoon het Godtal ziet, men denkt, daaris
geen nood. Rampzalig Ifraè'1 , hoe moet gy Tichels ma-
ken, En onder uwen laft byna den dood genaken:
Doch hy, die boven woond, ziet uwen arbeid
aan, En zal niet Iyden dat gy zoud in nood ver-
gaan ; Hy zal u redden, dies Iaat u geen moeite bel-
gen» En uwen Pharao zyn woede en toorn verdel-
|
|||||||
gen:
Daarom, al zyt gy hier op aarde naakt en bloot, Zo zit gy toch hierna bekleed in Abr'hams fchoot.
|
|||||||
P VIII. 2IN-
|
|||||||
&2Ó Des Hemelfchen Morgendauws
|
|||||
VIII. ZINNEBEELD.
Prov. 7. vs. 23.
Gèlyk een vogel tot den ftrik zich haaft ,
en weet niet dat 't hem het leven koft. VIII.
Het vermoordende liefkozen.
ï.
H<©nfng in ben mono en gal in 3pn bert
Sebben / tö get toerët ban een fioofö* bpanb. «Been gebaatlpber bpanb aljS een gebetngbe bnenb. 5©ie bergift onber be 3ut* fier betmengt / 3oebt op een betmelpe top3e eens anbetg briob. ^e bogelsï öte bet aan? Senaamfle 3ingen / bfe lobben 00b be anbete bat 3p gebangen to02ben, ïSebelpHbeiö tn Set fiect t0 bet alletbefie; maat een oprecöt Sect té een 5eer 5elb5ame 3aab. Waar zyn de negen andere ? onöet tien binb men 'et nautoelpbg een : a\g tb bpf onber banberb jetbe/ 30 30ube ib nier eenjS bbialen. ï|eeft Pilatus geb^aagt was is waarheid ? ban b?aag ib/ toanr t0 tebelpfeSieib i in he$t toetdb *al men 5e nautoelpliö binben. Utopia beeft 3e! •gSuöasen^oaüjpn kan ben böCen opgedaan/ tn öeööen mfj $m betmeetSet-t / ia ontek baat
|
|||||
^Pa.<y. 2,2.iï.
|
||||
én- jféét KÏüt izat 't Aém ne& léven fostr.
|
||||
VIII. Zinnebeeld. 417
baar toeele ninberen boo?tgeteelb. 3£e mono
3egt/ <©ob 3egene ui Bet Bert / be <&wbel gaal U tóeg. Welken ik kuilen zal , die is het, grypt dien. gioab omBelgbe Sbner on^ ber be poo?te / en («et Bent ben bolfi in be 3Pbe/ batftp baar boo? Herben mosfï. gaelg melapotten Bebben bit bebeöte opfeBjift: De dood is in den pot. 2. <£en oprecfjt b?fenb moet men m be
3©?reïb niet Bopen. ^0 lang men bp mal= feanbeten w/ ban i£ Bet toel en goeb. Heeft men ben rug geneert / ban i$ on?e reben 006 omgebeerb. ©e toinb b?aaib be baan 50 ais BP toaetb. ©06 toeten be Benben 3icU na be boen te fcBtbnen. gjsS 'er fppss / 50 la* ten 3P 5lcB baar toel btnben. <©jebaarg en ^toalutoen Bebben genegentBetb tot Bet 30* mer-toeer. Uo ooft Bebenbaagsï be meefte b?fenben; fn boojfpoeb Beeft men'er bufjenb/ en in tegenfpoeb niet een: ïiit 3itB op b?ten* ben berlaat/ W Banbelt btoaasïlpb met5icB 3elbe. g&e meefte b?ienbfcBap toojb Beben om boo?beel gemaabt. @oö ban beele met bat in3icBt/bat 3? een anber bangen en neer* floten mogen, 3. 5jö b^rtoonber mp ober be balfcBBeib
ber menftBen niet- toaarom i Bangen 3p niet aan be ©erelb l Beböen 3? be ^onbe niet in 3icB* toaa* 3Pn groter 3LieffcO3er0en Stutc&elaarjï/ ban be5ettoe* toaar toe bun* nen 3? ban natuur anberg ban tot bebjog aangebjebentoajöen* maar bat geeft mpBet meefte beben&en/ bat men 3icB aan baïfcBe en beb?iegelpbe lieöen bertroutot / en Baar tot opstenberj* ban 5pne goebecen ftelt, ©an $ z toaar
|
||||
2.z8 Des Hemelfchen Morgcndauws
toaat Bomt ftet bat menig doelman aatt
ben bebelffaf bomt* 3pn ïluigboubet maaftt 3icïj bjienben met ben ongetecbten iBam* roon. ^p Iaat be Baft ban jpn l§eet bol ga* ten/ en be 3pne bicfit mafeen ; uit be anbe* re giet fip in be 5pne. ©an toaac bomt fiet banguetoeteten bet föooplteben i dommige ïjanbelen onboo?5itfitig. dommige Rebben onttoutoebienaarö/ bfe berftoeten / bet5Ui* pen/ en berguifïenfiaaresi peeren «föoeberen. Ccn ontroutoe b?ienb i£ een balftriït/ toaac boo? een anbet ten bal San geta&en; loet ben berraöet niet bfe ftp tofl bettaben / na bie plaatg baat ftp 3pnen bpanben ten pioop too?b i een balfcfie 3loot0 boerb be .Scïnp* pet op be flippen en SEantbanben / op bat fjp beel ïjebben öan aan be berlorenetoaaren. 3©an meer rebelpfebeib ban men in bc3Berelb niet bcc3efiert 3pn. %&e 3©et elb / be ^mbel en be Eonben / ïoefien bnenbfcftap met on$z pielen te maften / op bat 3p 3e mogen bet* betben. Ep mab?n een balfcfie <ö5o2bpn ban ©?eugbe en ^eetlpöfteib / maat acftwt be3elbe i& ^\ en beröetf aan te treffen. 3jB2t een toooib: 3P 3pn te betgeipben met be i&oetarïjtige&emtramté/ bie Daar boe* leerbèrsf/ in plaats* ban lujl / in fiet laatfïe be grootfie ppnen; en in plaatg ban ïjet Ie* ben / fien ter boob b?acï)t. 4. 'Gelykeen Vogel tot den ftrikzïch haaft,
en weet niet dat 't hem het leven koit <©ie met be tocreïb omgaan / en aan be 3elbe jltö ob?rleberen / 3pa biptotütgz jBoojbe* naarö en ©etcaberjS ban ftate eige 3i?len en ütöamÊii. ^>3 baetelb tg een reeftte lonbo* |
||||
VIII. Zinnebeeld. 2.29
gel beg ^utbelsS/ om te menfcpen tpbelpö
en eeutoig te berftria&en. ©e ftem bet j&prenen iglieffelpft/ en tre&c iemanb tot paare ompetyngen ; maar in be3elbe J0 be 3efiere boob ; be liefft05enbe 3eegeb?otgten Jonnen/ op bat 3P mogen boben. g&e Jle* bicpnmeeftersi nebben toaargenomen / bat be meefie menfcpen fïerben boo? oberbloeü ban ijet bloeb. <£n Bet balt ons? niet jtaaac te peggen/ bat be meefie ?felen herwinnen in be goeberen be?er toerelb/ en bug eeutoig berlooren gaan. <©e goeberen ber toerelb 3pn berboerenbe / gelpö Rododaphne, liefïpfi in be oogen/ maarbergift in be monb ,&aul£ <5oben bie uit be aatbe opguamen / ber* ïtonöigben ïjem een balfclje 5altgfieib. «Sim* 3on meenbê 3ictj in beftpoot ban 5pne2&?uf& neer te leggen / en 3p toierb 3pne moo?berefle en berrabereffe, <© gp gebangene toerelbté- gesinbe! toat meent gp uit be bo?fien bet toerelb te 3uigen l laat u ban ben^uibel 30 nietberlciben/ bat uto 3fel 3icp ban gent laat inp?mten / bat 3p uit be toerelb berge* - noegen 30ube feonnen fcgeppen l toeet gp niet bat be tïacfiterjs paar bee meften/opbat xp jjet baat na fïacpten en booben Bunnen | 3©ie fian bien Mexicaanfen gongeïing an* berg alö ongeluaïug bp al 3pn leerlgltpeib/ en 3?n jarig toel leben uitroepen > offtpoon men pem alg een <ö5obt eerb / en gent laat nebben alles* toat 3pn oogen toelgebalt / en 3pn gert luft Sn get laatfie jal 3UI60 eben* toel gent oberfiomen/ bat men gem als een <©S ter fïacljtbanfi boerbt. g& geb Ijet ge* 3eac / en Bet blpft baar bp: be toerelb té een $ 3 0Wte |
||||
fip Des Hemelfchen Morgendauws
gtote bebtfeoftet. %>v maa&t een buift alg
of 3p 3toangec toag ban geïjele goube 25et* gen; maat ïjaate bmcïjt té een pbele toinb/ en toolKen 3onbet regen / een fcïjel 5onbet pit. <ö*en beb?iegelpfte Haban / bie boo? Sacïjel De b?uipoogige 3Lea oberlebett. ^p ijs Die betboerenbe gföabel / öte 4>amarten met ben Basis-bfenft berbulb / en 3!frael tot jonben aangeloöt ïjeeft. %be$e 2?abtlonifcïje ïjoer ïjeeft een bobenb betgift in gaat goube ftïjalen. 3£e SUpotïjefeer betgulb be bittere pillen. Eoub be toetelb ons gaten a^em toe b?inften/tofe30ubebeftïjetb baat op boen? Daarom moet ïjet btttete met 3uifiet beDeöt toojben. 3!fi 3te De toetelb aan boo? eenbe* D?iegelp«e gioob/ Die een balftïj Ctpfial boo? eDelgefïeetue beröoopt. ©f laat tfi ?eggen: be toerelb të bat ïjutë in CppjusS gelpft/ fiet toelö aan Pompejus ban bette 5eet fttjoon boo?* «mam/ maat ban be &ctjipper quabe too* tting genoemttoierb. 3ln biD u/ gp toerelbsk ge5inbe / b?tnnt 30 begerig niet uit ben beeet bet toerelb/offcfjoon ïjp ban goub të. ^etig giet ooft 30 alsf be fppjsmeefter tot Cana/ 00« op be3e bjuiloft / bie be toetelb met be jiele bet menfcïjen maant. Een ieder geeft eeift den belten wyn, en als zy dronken ge-
worden zyn , den Hechten. <©e 3®etelbfcï)e maaltpben einbigen flecïjt/ offcfjoon 3p fjeer* lp beginnen. %t 3al niet berb?ietig 5pn om te le5en/ al£ ia ban be toerelb 5eg/toat 3eftet,j@panjaarb ban eenï§etberginCatalo* nien 3èiöë: bie in bit ïju$ ter fjerbergeöomt/ en aan tafel 51c/ bie moet peggen : Sahe Re- gina > weeit gegroet Koninginne -} jjtet iö als lest
|
||||
VUT. Zinnebeeld. igf
ïgjS goeb en fieerlijfe. S8Ï0 men eet: vh*
dulceda, zoetigheid des levens , Set fmaafit
goeb. Sfilsf be toeerb refeent / ad tefufpiramus, na a zuchten wy , maar ïjst gehrifleri begint jttft te betoegen / en betouto te örpgen. %l$ men betalen 3al 3pn bet Gemcntes & pntes, zuchtende en fchreyende, met atf) en fcnee / en met leeö en fmerten einbigt bejelbev (Guevarr. Hoffchool. p. m. ï 58.) <©e boerelb titft ftteone ttattementen op/ maar ?p moe* ten te buur betaalt tooien. %t i$ ten beetlp mu3fe& / bat toellutbenbe begint; maar bet loopt on een La mi uit. ©fftfioon men be gefieele toerelb getoon/ en leebtfcfia* be aan 5iJne 5tele. lis gp een gefteelen berg ban Jübet / goub en ebelgefleenteng te $a* men ftabtgebjagen/ en $óuü baar na mebe bebebt/ betftint en berbmbt toozben: öonbe het u in bet minfie toel baten t üïs geloof / flfê Bet u tap ftonb ban een fcftone föofe- boom be bloemen af te plubfeen/ öotb met bat bebing/ bat boo? ieber öoojS/ gp uto rug be booten ?oub laten opritten/ gp 30Ub baar teuft niet begeren. Epn bat n»en btoa5e öinöeren/ bte üe «loepenbe hos len om fiaare fcboónbeib aantalen / en baar boÓ2 naar bingerjS berb?anben * be bogelen ftellen 5icft in gebaar inbten 3? bp fi?t bü* gewet be 6oo?ntjenjS oppiShen; bet net too?Ö baar onboo?5ien0 ober bet ftoofb gejïagen» q^ie be0 Ipfjs en bet 3telen beröerf ontlopen teil/ &ome niet te na bp be goeöeren öe3et teetelb. Uien ban bp be ^apanfche &chjp* b»rg le3en / bat be ©uibel in be gebaante ban een &«iüg cm is? gelopen / en be blinbe © 4 9«* |
||||
'%% z Des Hcmclfchen Morgendauws
üapanbersS tngepjent Beeft: bat BP Baat op
ben 3©eg ber ^alfgöefö b?engen toiïbe / en ben uftflas ïïeeft geleerb / tiat alle Me Bern gebolgt 5ön/ m een bfepe fiufl nebergeftojt/ en om 't lenen genomen 3pn. «§telö betoe* ïeiö Baat aan Bern met geljjft in öe berboe-- rfng ber menfcBen i tft meen bat 3P Bet boeb; ?p beloofb bjeugbe / luft en jteljStocta genoegen/ en geeft etnbeljjftfmert aan Baare UefBebbertf/ja treuren en eeubrige b?oeffletb. Wet bfe stele öte Baar geBoo?3aam té. j. Gelyk een vogel tot den ftrik zich haaft,
en weet niet dat 't hem het leven koft. Wat in ban öe moeber 3eg / jeg in ooft ban
ïjare fiinberen. SB& fiel ben rpfibom boben aan. ©oo? bejen Slfgob Bebben |p tiet meet fleBaar Bnwn gebtogen. iBaar dieryk willen worden, vallen in verzoekinge en itrikken.
i Tim. 6. vs. 9. g&eiï S&uibeljï befte ftröi/
om be menfcBen te bertoo?gen / 10 be öpe* bom. Het toelfi aan Söfalon beeben 3pne geele fcfjone Bairen/bat boeb aan begerig; aartö Baar rpbom. <€oen <®obt ben ï&eU iigen Antonius, bolgeng Bw 3eggen ban Atha- nafius, ben toeftanb ber toerelb openbaarbe/ jag BP be5elbe met firiftften omBangen / en bat be <©uibelsJ baar bp 3aten/ om be ftrift* fcen te betoaren / om ter gelegener tp be menffBen baar mebe te bangen / en tot 3fcB te treeften, g^abib mag toel ge5egt Bebben: De Godloze is verftrikt in het werk zyner handen. <ü*en menfcB bte jttB ban <0ofct afgetoenb/ en aan be toerelb obergegeben Beeft / tg alleö een ftrift/een bobelnfee jïrop. jRUetf/ toat Bp boo?neemt/toat Bp 3tet/ toac |
||||
VIII. Zinnebeeld. 135*
Bp benfet/ jpn jeugö/ 3P« ouberbom / jpn
b?inben / 3P»t bpanben / 5pn eer / 3pn fmaaö / 3pn rpabom / 3pne armoebe / 3pn fppg en ïtleberen/ 3pn jpne ffriBaen/ om Bern faBet berbejf te boeren. <$& ^uöass baar ban nfet een Maar boojbeelb l toat BotBt Bern öe gfes rigBetb boo? be ba?tig ^ilberlfngen i een ftrop om ben BalS/ en eentóe ^ufbeljï baar 6p/ bte 3pne 3iel fn be ||elb?atBten. jBerat op gp <©ferigaert0 / toat ban Euciius ölen gelb-en goub-too?m gefcBreben i$f: bte be- g?oef 3pn ftöat onber een boom / en leibe tot een me?ateBen een ^§teen baar op; maar Bet geftBfebbe bat een 3eer arm flan / in berttopffeling uitging / om 3ftB te berljan* gen : en al£ gp fip gebal fip besen boom Bbaam/ enibefleen onber 3pne boeten toeg* (loten toübe / 3ag Bp in Bet toegrollen / bat onber ben (leen iw begraben lag/ Bpb?oette in be aarbe/ en bonb ben fcBat.- toie toaar bjoipaer ban befen arme * BP nam met breugöe be (tfjat toeg / leibe be flrop baar in/ en ben (leen baar bobenop/ ging Been en 3^öe: nu mag 5uB öe ^utbel berBan* gen/ en toie Bier bp «omtt niet lang öaar na Btoam Euciius, om 5pn fcBat te 3ien/ en up opöoeninge bonb BP niets aljs be (Irop/ be3e nam BP «ft öjoefBeib en ttopfelmoebig* Beiö en becBing ^CB 5*lbe öaa? aan. $et ï$ geen toonöer/ bat be <0iecigaa?t3$ 30 een efnöe nemen. ^aar 5O?0 të om Bet <©elö en niet om <©obt. g&aa?om ballen 3p in öe netten betf 5©uibel!S/ gelpB be öam ban SC* b?aBam in be booten/ al3o 3pn beitelen ber <0ierigaa?bt^ in be goube flrtB&en ber* P 5 toa?b. |
||||
■
|
|||||
454 ^es Hemelfchen Morgcndauws
toajb. finnen be Zptoo?men tontom gaat
niet 30 beel 3pbe/ bat 3p einbelpfi in fjaat eige toeïfi berfïiaaenöe Baat eigen g:af boutoen i ban be gietigen/ enbentpabom benunnenbe/ moet men ftet 3elbe foeaennen; 51» ^-neben 3c!be pare boepenjS engebange* nis in be toelfie be t&tftan gaat als$ 3pne bootbpanben eeutoig gebangen ftoub/ een geboefte té ongelufifiig / offeftoon fip met pfete of goube fietenen gebonben is j aan Darius tailben be goube fietenen nocfitang fiefiagen; maat tote^b fip booj be 3elbe niet; aan ^pne bpanben gebonben obe?gegeben; en al3o benfit be toetelbge3tnbe niet / bat öe»t rpabom ftem betacfitelpa maaat, maat ia 3eg/ fip obejlebert 3icft aan 3pn bpanb met Ipf en 3ieL ©e ^uibel San geen befitoamet fttifi ftefeben/ en becfopgen om be menfehen aan alle 3onben en lafteten te binben / ban ben ïïïJBbom. Gierigheid is een wortel alles fcwaadts. 3©aat toe btengt gtettgfteib be .ffêenfcften niet* ia 'et toel een fttoaab m be toetelb fict toelfi ban een gierig jBenfefi niet fieminb en uitgeboerb too?b i «©tetigöeib ig een finecfit bet Ifgobetp / een ©aber ban tooefiet/ een baajmoebet ban Simonie een aanftefiet tzt 3onben / een toeg tot be eeu* toige ppn / een boeber en aanbtocfiet ban fiet fielfcfte buut. 3©at be <#5ierigfteib bp be rpösn boo? boogfieib uittoetat / i$ niet uit te fp?eöen; 5p Iaat 3tch niet bet3abigen; 3P fcfaaant altpb en too?b niet bet3abigt; b?ee(ï niet booj <©Obt notft iBenftften; 3P artjt ben ©abet niet; fienb beIKoebetniet; toil ïKii 2&*oebet niet toeseben / en fiouö |
|||||
VIII. Zinnebeeld. i$f
gaar bjfenb geen tooojb en geloof, ^p on*
betbju&t be 3©ebutoen / bergjppt 3ft& aan be goeberen ber 3©ee^en ; trefit bfe b?p ?pn tot fïabernp / berbalft fiet Cefïament / be goeberen ber gefto?benen neemt jp teeg/ eben alg of bfe gene bie 311«$ boen / ooft nfet (ierben moeften. $ooft San be 5©ufbel be öerten ber menfcïten meer gebfmgen ne* men / alg boo? <©ierfgïjeiti. ©aar: <ö5img* ïjeib f$ baa? ont5tet men jicfi nfet te ffelen. Achan too?b t?outoloo$f aan be gehangene/ «t (teelt tegen ïjet öebel Bo(teIpïue jafien. Jofua 7- vs-%ï- "K <©ferfggetö too?b §ubag een berraber ban Cïmfïusï. Matth. 26. vs. ij. be «©terfggefb Ibfalong g«ep na jpng ©aberss 3$?oon en Scepter, ©entag ber* toaa?loo(i ?pne ^altgïjefb / om 't g*lb be?er toerelbsS toflle. Slcfiab en <%t&M boben 3&abotïj uft gferigïjeib en brengen 3pn 3©pnberg tot ben ïjaren. Hoe beel töferfg* aerts berpanben nfet ïjaar Ipf en 3fel aan be ©utbei/ bat 3p maar een menfgre «5elb# berarpgen mogen* toaar «©terfgïiieib i$/ baar Ban not& pjee&fïoei/ nocïj föaab&ufg feté uttrtcfiten; «EHerfgBetb maant batbe Butéïjefb tet ?püe öetfelb / en ïjaar fyjereloon ontfangen bw?ö» «Öterfgïjefb té be moeber aller 3onben/ fcïjanben en <©obloosSïjeben/ bebenöt bat gp fOenfcïjen / w u aan be <©iertg&efb ©ebt obergegeben!25ebenUt/ ïjoe be ^arïjan ben ïSpööom gebrui&t u te ber* berben / en tot uto eeutof g berberf 1 :e ber* tlrinnen: maatit u ban beje banbe» 1 loss / baar be ftetïjan u mebe gebonben gee ft; gp 5pt fmmetjS bipe Uefcen; toaaroro totit gp \Saben
|
||||
■■■■■■■■■■■■IBP
136 Des Hemelfchcn Morgendauws
flaben too?ben; gp brilt nu niet geloben
bat tien töpabom een bermoojbenbe neten isr/ om u in be l§el toafl te alinaen ? gin jeg ïjet u. öpabom fê een met bogellpm be* fmeetbe (ion/ toaar mebe gp tie tpbelpae en eeutoige fïraffen tot u treat. %h Beb nooit temanb ge?ien bie 3icB brptoiUtg in een ge* bangenis toerpt; maat bat boet een <©ierig* aert/ boo? een ftua gelbsr beraoopt BP 3pnbrpBeib/ en geeft 3icïjaan ben 5©uibel ober. föan temanb iiie gebangen legt/toeg* lopen/ ban beet BP Bet geem. itëaar be gierige niet al30. ï&p 3iet be 3ielbobenbe fttibaen boo? eete*banben aan. IBaat Boe leïpa i0 BP beb?ogen* 3pn leben Bangt baat aan! be ©ogelbanget berfïriat/ bat Bp een buit bril maaen. <©oa al3o be ^uibel: Bet erfbeel bet €»ierigaert$s tg be berboeme* ï\i$. De Ryke ftorf en wierd begraven, en
als hy in de Hel en kwaal was. 3©ie Ban be «föterigaartg bat inprenten i en ebentoel i£ Bet in ïitt baab 50. Zp 5ten be BeetlpbBefb <0obsS nooit / «©ierigBeit i0 een poo?tt bejJ q&oobtf; een toeg tot be eeutoige ftraf; een 6e30?g'/r ïttt ï§elie: be «6ierigaa?b 3it op 3pn ftöat/ alsS een 2&afilis$au0 op 3pn epe* ren. ^LH^e foat en broeit baat een gebaat* ïpa montfer uit/ en benanbete 3icB selftS be ï&el en ©erbOemeniXf. Het deel der Af- goden-dienaars en Gierigaerds, is in den poel die met vuur en zwavel brand, hetwelk is de tweede Dood. 6. Gelyk een vogel tot den (hik zich haaft,
en weet niet dat 't hem het leven kolt. <©e 3&uibel Be«ft meet atë een fttia bp 3pn bo*
0*1-
|
||||
VIII. Zinnebeeld. 2.37
celbangtt/ be gïootlïe laffere 3Pn be gebaar*
ÏPHftebalftnBfeeh. <©nber be3eigbeeergteug* Reib niet Ret geringfte. ©e fcernenbaber 5egt niet te bergeefsï / bat be eergierigReib een Rooft *oo?3aa& ban alle 5onben ig/ en be3e be boomaamfle toeg ter lellen. ©! Roe gelufmïg Reeft be <©uibel be5e foin on^e eer* (te ©uberg ober Ret Rooft getoojpen J na tac ?p baar boo? berftri&t toaren / 3Pn 3p afgeletbt ban ben toeg be£ lebeng. Coen bfen bergiften Sbem uit ben mono be$s Rel* ftRen ^aafti* fetoam/ en ban be menfcïjen ingefogen toierb/ Reeft fip be Renen met een (helle boo?tgaanbe befmettinge aangeftofeen. q$it fcRanbelpa lafïer berleib ntet alleen tot beele lafierg/ maar berbonaert ooi* ben glang bet öeugben. <£et3utRt igeenfpin/ bit beel fieüïge biereen bergiftigt / be oeffe* nfngen ber 40ob5aügReib / too?öen boo? be eer3urf)t tot oeffeningen ban gebemftfteib ge* maant; boo? een eenige <©lp of 2&loebt.&= ö?oppel too?b een geReel toit SBtlag geftRon* ben; een toetntg 2&ebergeil betfïinnt ben RofMp&en reufe toan ben ebelflen 25al5em$ een toetntg ^uu?öeeg maant Ret geReele b'eg 3Uitr. ^©e 003e bpanb ftanbe jiei niet beter onbefetoaam manen / om 3pne ppSen te toebertiaan / ban boo? eergiengfjetö en ee?5UcRt. ®e <Öob3aüge Cofiiai Reeft 3pn 30on niet te bergeefsïgetoaarftftuutot/ ban bit lafïer 3tfÖ te betbremöen:Hovaar- dye laat noch in uw herte noch in uwe woorden heerfchen, want zy is een begin van al het verderf. Tob. 4. vs. 14. 3^te met be3e ftriö ï)egs Zatfiang beifinfet i$ / gaat gvern Jjec ber*
|
||||
n
|
|||||
238 Des Hemclfchcn Morgendauws
be?f na / en fg ben 2Soo£tofgt fn al 3p*t
boogboen geï)oo??aam. ©an toaac fiomt Bet bat fiet Betltgbom befïo?mb toojb / en Bet lichaam C&cffït bobelpfte toonben ontfangt* 10 be <£ergiectgBeib niet een moebec ban alle fiettecp en btoalingen i toat becfïoo?b be £anben; ftfjub be feoninncpBen; en ber* bulö ben aiajbboöem met ©o?log l tsS Bet be «Eecgfeetgfietb niet i ben @o?log të een net be$ ^elfcïjen jagecg / bat 3ommige bui3enb jielen te gelpö berftciat/en tot 3tcB Baalb. 3©at feftabe Ipb be b p3onbece flaat niet boo? eergteclgBeiö/ maac toat toint ben eec5ug* tiqei nietjï ais 3pn becbecf; ftet BoftBem Bet leben / te gelpït öet tpbelpne en eeutoige/ en offcfjoon Bet tpbelp&e niet altpb met fpot en öoon begoten too?b / Bet toelït aan be eej3utBtigen biBtotljS gebeucbjjomoeteben* toel boo?3eaeï Bet eeutoige met toee en atï) begonnen en bolboecb tooien. <©e* looft Bet/ en neemt Bet in agt gp eec5ucB= tige/ bat be netten m gp in uto tijbelpïte ieton gefponnen Beöt/ tot niemanbjï ban tot beg^utbetë bienfigebpen 5uüen /ennfetalg ggatBangftciïiöenspn /itk BPÖ002 uto jelftf tot uto becbecf Beeft laten manen/ op bat Bp u baar meöe ombangen / en in Bet eeutoig becbecf toegflepen nan. 7. Gelyk een Vogel tot den (brik zich haafl:,
en weet niet dat het hem het leven koft. 316 gaa obec tot be toelluftigen / en bermaan Baac/ Baace fnobe pbelBeben te obettoegen» g^it 3pn bes EatBang ftenen/ toaac mebe Bp Baace 3ielen baft filmfit en bectoo?gt, IBogt een toeiiufïige ober&enBeti / toat Bp aan
|
|||||
VUT. Zinnebeeld. 259
aan be toelfuft fieeft / fip joube 3icfi baat
nooit aan obergeben. ^alomon fieeft niet te bergeefsï be ontagtige bergensegtngen met een drift bergeleaen / o fioe beel buk 3enben 3pn boo? fiaar gehangen genomen; 3BeI!uft té een angel beg «©aibeïjs toast mebe fip in fiet berbetf treftt. 3©e»ufï i& een jUoeber ber 3onben / maar be jonbe een pjiSftel be£ boobjs. 3©eüuft tö een 5oogs moeberbes eeotoigen too?mjs/ 3p berfieugb: fiaar bfenaarjï een tpt lang; maar 3p geeft gaar baat na een loon/ Me öitterber-të alsS <Ö5al. '©aar 5P« bingen in be natuur / bie teel een aangenamen reuft fiefcben. fïmerica fieeft We5en- bloemen / bie be gene bie 5e ruiftt in 3topmelmg boen ballen. <6en 3e* ftere b?oeg een buöbanige ete3en-ftnop bpf of 3*$ uuren 6p 3itfi/iJiel oaar boo? m on? magt/ in ftoeetinge en ftepmeltng. fge&et füpotfiefters gejel / meenbe een boojtreffelpa fien fcfiatt aan een 6te5en ftnop te fie&öen/ en b?oeg berfjalben ben 3elbe up ic?j/ maar atfit bagen caat na gaf fip ben geeft, g^e teellufttgen ftotut be toellufi feobcn maten aangenaam boo? / maat 5? bieten niet bat fiet fiaar fiet leben ftoft €wu$ liet een teel toeOereib leger ban topn en fppten (laan en bie ban be Cartaren reben/maat 3P moefïen 3ulfrê met fiet leben betalen. ^aarteasftod niemanb bie tct be bleeftfie- Ipfte luflen meer genegen toast atgs ^tenk fifuss / fip fiab 3pn teoning onöer be Ho* ftrenferö; jpr? $talei0 toietb met So3en en Slabenbel êgftraoib / met be Hobcenfffcfts luffcoubjen bermaafite fip 3tcfi naant in fiet
|
||||
4o Des Hemelfchen Morgendauw?
Set öeöbe/ en befoebelbe 3fcö mtt Raar/
maar bte ftRanbelpe luft nam een ntoaab einbe / De 5jjne toiecben elenbig neergefa* öelb / en Rp moeft ?elfS ntt Ret lanb blie* ben / en aljs een Ctomfïaget bet Slfgoben 3Pn leben elenbig embfgen. ifêeent gp iftets bellngen/bat Ret anberg gaat met be wel* Iufligenl be b?eugb tiet Roeren is een lang* burig leeb/ öfe ban be suiöet p?oeft/Reeft aifem genoeg te fmaanen. 35e ftRoot ban 3Mila toajs be boob ban §gfm?on. De lip- pen der hoeren zyn zoeter als honing, maar daar na bitterder als Alfem, en fcherper als de Dood. 5©fe b?eugbe të boo? een ogen*
6U6/ maat be pfln eeutoig. ©e ^atRan Reeft millioenen stelen baa? boo? ten bal ge* faacRt. <&ezn meer bergenoegen Reeft ben 3toelget. üeltogaöaluss Rfelb be 3toelgerp boo? een gclufijalfgReib / en baar iss niets bat ongelu&niget maafit alse be 5elbe. ^eeft be g&uibel een 3iel toillen berberben; 50 Reeft Rp Ret boo? be $toelgerp gejotRt/1$ Ret berftanb en be finnen gebangen / ban moet 5fei en UtRaam m Ret berberf gaan. 3&e obetbaab Reeft meer jtólen/ ban Ret ge* oren/ in Ret berbetf en be berboemenfsï ge* b?acRt. «Debiel en Ret SlicRaambetgeenebie ban juppen en b?eeten 3jjn ingenomen/ tftn nooit ben toeg bet EaligReib. ^e heiligen <0eefl Reeft geen toelbeRagen / om in be ?ielen ban 5toelger# te tooonen. '©e "®uU bel en 3?n üelfcRe taben-aafen toonen in 3tilfte mo?ffige Rolen Retallerliefft; 006 Reeft beitel geen 3eaetber buit al£ be toellujiige. Des Dronkaarts en Hoereerders deel zal zyn in
|
||||||
VIII. Zinnebeeld.' 241
ïn den poel die met vuur en zwavel brand.
Apoc. 11. vs. 8. 8. üit toil aan u fïetbelingen nu be fceut
laten/ of gp totSet %éüm toilt ingaan/ of tot ben <©obb* bte ten leben gaan/ gaan op ttn toeg be# lebewS/ en ben heiligen <tf*eejt iep öaac na be ttgtfnoet ban 3ön tooo?b/ maat bte 3tcS öaaden tot be boob / laten jicft boo2 be g&uibel tot Set betbetf boeten; en gaan ben toeg ban alle 605e luften tot Saate betboemenijs. <®P toetelb0ge3tnbe / bet* fctefï be toetelb/ geniet fyam luften. Jfêaac toeet/ bat fiet u ?fel0 en IpfsS betbetf aoft ©ec5ame[t gp tpfte 30 Deel atë gp totlt i betgenoegt utoe ogen aan be geele %atbe l toat Ban bte u meer becïjeugen al£ boo? een ogen- biife* 500 lang atë gp <0oub en <$5elb m uto Bafi Bent/ Ije&t gp 00e uto betgenoegen* maar Roe lang Sunt gp u baar ban ber^e* Serene be?e b?eugb i# blucStig/enbaatbp 00& betgtftenbe. %n be3en lelp&en b?e& btnb gp/ bat u eeutotg bebjoefb. 3©at i$ m en , toellufl* een 6o?fi uft betoelfie 3*cö 3a
beele ben boob Seb&en ge5ogen. 2Hn gec 80?t/ be toetelb en al ïjaar goebecen3jjn lolt* fpP5e bejï 3&irtbetë/ om be betblinbe 3telen tebangen. 9. ©etfïanbtge Ueben 3oe&en en bemm*
nen bat tot Raar befïe bfenb / onbetftmbtge m fiinbeten/ baten tn fiaat betfete3mge on* boo?3ic©tï5 boo?t. <©! Roe öebtiegelpïi hmf beien be 3«^e««»« 3ttft 3*lfiS/bie 3tcft aan bc toetelb en öaare lufïen obejgeben i fybt gp 3toe1ger 30 beel/ batgpu eenen bag 6unt .toeiben in uto» batteiftetb / 30 toeet ooft/ $ batvr
|
||||
%\i. Des Hemelfchen Morgendauws
bat'et een oneinbige eeutaigBetb Bomt/ m
be toelBe gp Inben ?ult pij" en Mamman, ^ebt gp ©enttg- en l|oere)ager een ogenblifi* SelpBe luft/baar bolgtboo23eBer eeneeutoige oniufr op. 316 Beb notBniemanb gebonben/ hit 3itB moettoilltg in 3pn berbejf Beeft ne« berge|io?t. ffèaar Boe Banbelt gp 3*nbaarg met u 3elben/ gp öte u aan be EatBan 30 önboo^tcBtig oberlebert. 10. 3Me eeng in Bet net i£ geballen/ bie
jal Be3toaa?lpB baar toeberom uitfiomen. 3©aarlp6 bie 3ic8 eeng tot bejS '©utbelö ge* ftoo&aamBeib Beeft obergegeben / en 3itB in 3pn net Beeft laten bertoarren / jal Bern niet ontfiomen. 3§et is* ligt een ^olbaat te too?* ben/ maar Bet feofl moeite 3#n affcfieib te berfijijgen: 30006 bie geene bie ban beEatBan cenjS gebangen 5jjn / 3nllen 30 Baaft Baar brpBeiö wet berB?pgen. Eonber moepte Ban men 3«B een laft op laten leggen ■, maar aijs men 3ÜB öaar onberbafigemaafitBeeft/ moet men be 3elbe boo?t fïepen. mis? 6p be Sjoben een BnetBt 3ön 002 Babbe laten boo?^ Boten/ ban buurbe 3ijn btenftöaarSeib eeutotg/ en BP fion nooit b?p toojben / offcBoon BP be bjpBeib 3ogt. 3&oen 4tsm eenjï 3ön ee?tt* geboo?te berBotftt Baööe/ 30 toeeg BP3e noit toeerom / niet tegenftaande hyze met tranen zogt. <0p 3onbaarjS benBt niet / bat gp u na Bet bolb?engen ban utoe 3onben/ en na bat gp ben EatBan u 3êlbe in epgenbom tbergegeben Bebt/ ten eetttenntetbjee?6on& bïp mafien; men Ban ligt op ben booltoeg raBen/ maar 30 ligt niettoeerte tecfit fio^ men / ligt in ben ïmpl ballen / maar 3icfi jelbet
|
||||
VIII. Zinnebeeld. 245
Sdïstt wet toebet baat uit gelpen. a©at De
g&utbel eeng fn 5ün ïrtautoen fieeft gegte* pen/ bat laat Bp 50 ligt niet toeet log. D* Vorften en geweldigen der Duiflerniffe hou-
den de Zielen , die zich ligt laten vervoeren, fchoonheid , allerlei roem en eer, boelery, echtbreuk welluften , en voorts allerhande diergelyke aanprikkelende zonden en ogen- luften voor; gelyk als de genen , die eenig Vee weg dryven, het zelve groene takken toereiken. Daar na als zy zulke menfchen liftig hebben bedrogen , die de rechte luft, van de valfche, de vluchtige en neer- vallende van de heilige fchoonheid, niet we- ten te onderfcheiden, Hepen zy de zelve ia dienltbaarheid. 11. 3&te in tre Banben ban Bate bpanbett
getauen/ moeten ïjet einbel8& met fjetle* ben boeten en Betalen. <©fe ban <CMt fiïengen gare gehangenen ten banfe / en ma* 6en 5tc& met Baat b?olp/ maat onbet Bet ban?en (laan 5p Baat ben fiop tn dunnen/ en boten Baat in Bet Be?t. $*t t& toaatlëfc met be Zatjjan en 3ijne (ïaben ooö 50 / Bp geeft gaar geen b?pBeib tn Bate gebangenis/ 3P moeten 't met Baat leben betalen, ©a be fnobe luften bolgt be eeutotge onlufi/ ïjp jout Baa? Saate «o?te b?eugben met aclj en toee/ eeubrig tn guaal en ujben. <©p WetdM-Qmniii Bo* 3"ït gp tn fiet etnbe uefraan/ als( u be toetelb betlaten 3aUtoaas sal uto lult Been toillenl aljs sicg Bet buut bet ©er&oemerïté bettoont. %h toeetbatBet u fmetten 3al/ en btep tet Betten gaan/ alss gp be op t» 3©etelb geplaagöe 3ult #tn <® 2 (iaau |
||||
244 Dcs Heftielfchen' Morgendauws
ftaan aan <©ob£ tctïjteröanb/ en uto gelufc*
5aligïjeiö m Suilen en toeenen becanbert 3ien. i2. ®ie 3ön beljoubenig 3oefit / luifïert
na goeben taabt. 5©aa? jal geen ©ogeltje ten ©ogelbanger ten beeletoo?ben/ alsfget afgefc&2tïtt too?b toanneec ïjet 3fc& tof! tec nebet petten. 30aac ;al geen beter mtbbel 5ön be öeb?tegelpfie ftjifi&en beg ^atijang te ontblieöen / ban te fcïjiettj&e tegentooo?* öigïjeib beö 3&oobg te oberbenaen / en get sanftaanbe geritöt besï ftwngen öecïjterö 5Ee3U <£ö?ifti. 35ie op iieje öetbe 5fet/ 3al 3tcÖ toagten om be 3&uibel/ be 3©erelb/ en be Zonben geftoo^aam te 3fin. ©eje geben u öieleece/ toat berfjeugb/ të töbelp; en toat pi)n aanlengt/ tó eeutoig. Eo toer* mftbe een iegelpa be 3onbfgeluftenbte tegensf öe 5tele <i$ben / 8p binbe ?ijne oegeerteng tn/ eer öem öe öoob bafi Uouö / en bat ö? geïonbtgt Beeft toiffe en beige ftp uit Ö002 toate gertentf öeneringe. Jfêenftöen! üJefuss geeft u immerjS altemaal beclofM toaarom totlt gp oofi niet alle rot 8et Ieben ingaan i toaacom totlt gp u om eenen moeten appel in ijen gloepenben oben fto?ten* gjjS be toerelö met ïjaje goeberen 30 beel toaajb/ bat gp om fiarent toille/ u aan be ^uibel en 3pne «Engelen totlt obergeben. iSeemt utoe 5ie* len / en Bmb3e aan uto ©erloffec laaft ï en berbergö u in 3i)ne ïjeilige toonbem Weeft 3tjn tooojb geljoojjaam / en 3oeat in 3ijne betbienften uto betgenoegen. |gp5oeftttoaac* Ipfi utoec 5telen Jjeil en5atfgljefb/entte öem oanffcefb/ geniet be eeutoige bieugbe. FIS-
|
||||||
VIII. Zinnebeeld. 24^
IISTULA DULCE CJNIT.
Gemeenlyk zingt op 't allerbeft,
Het geen verderf aanbrengt op 't led.
ê Gy, fnode ydelheïd! gy zult my niet ver-
wrikken , Noch door bedrog en lift 20 onvoorziens
verftrikken, Dat ik 't vernis zou voor een waren glans
aanzien * Enals een flaaf en knecht my voor uw Troon
aanbiên: Ik ken te wel uw pracht; door 't net dat gy
komt fpreiden, Zult gy my nimmermeer dus ongemerkt ver-
leiden. 't Werk uwer vreugde is maar een fpel dat
haaft verzwind. En wederom vervliegd gelyk een rook of
wind. Wat nut heeft Epicuur van zyn gedrag? hy
dorftten Naar lullen , die hy zoog uit uwer welluft
börften,
HeeftSardanaplus geen verachting, fmaad en leed,
Om dat hy zynen tyd dus eerloos heeft he-
fteed > De Waereld bied my wel lok-appels om t*
plukken; Maar 'k wil my haren ftrik en fnood vergift
ontrukken: $ 3 Mjr
|
||||
<%\S Des Hemelfchen Morgendauws T
Myn loop is Hemelwaarts. Godtismynhoog-
fte goed,
En myner zielen fchat. Hy troolt en hart e». moed.
|
|||||||
IX. ZIN-
|
|||||||
IX. Zinnebeeld. 247
|
|||||
IX. ZINNEBEELD.
Pf. iry. vs. 1.
Zy hebben ray dikwils gedrongen van
myne Jeugd af. IX.
Het Vergeeffche Onderdrukken.
1. D^e ben ijBenfcfi -in öc HeBreeutoft&e
taaie Enofch genoemb geeft/ nn öen bal; Beeft Sem 3Pnen ceeïjten naam geseten. Jjp të een reeöt Sammerbeelb/ een Eaja* tu0/ een geplaagöe. fEüne elenöig$etb ïjeub niet op boo? bat öen aibonb 3ön* lebend Somt. <©"3^ geboojte Beet on£ aan ben ar* teib gaan / en be ©00b eifcBt onjs baa? toe? öerom ban af. ^0 lang al* top be ïeöen betoesen Bunnen/ moeten top ons toejfe boen/ al* öte ftëf #n « on* einöebaar. ^e fBenftö t* tot ben Itfaeiö geboren» Moet de'Menfch niet altoos in den ftryd zyn op Aarden? en zyne dagen zyn als eens Dag- loners. Gelyk een knecht hygt na de fcha- duwe:en een dagloner,dat zyn arbeid voorby zy. Job. 7. vs. x. h *&** ifêenfcöelpen Ie? * <©<* ten* |
|||||
^f- z-47-
|
|||
Z4& Des Hemclfchen Morgendauws
béng Propriam Quant Modi 10/ bat fiet altftb infiampenfoöb/ in moeite en arbefbt/ in
Igben en pope boo?geb?acl)t toojbe. 2. Waar fcöiat 3icft geen gelpenig be*
tet / cm be ramp3aligtjeib en elenbigïjeib ban onsS lebente berbeelben/ ban be3e/ iit ban een anecï)tenbagfonet aangegaalbtooib. 3^aat té geen Haat op be;e toerelb jonbet fic3toaacnfsf. ©e öjoon ig 30 bol ban be* Sommeringen/ bat 3P ooö/ na't 5eggen ban 3eHerUep5ec/ niet toaajb is* / eensï ban be Saröe opgenomen te tooibem 3©at Beeft een &2üg0man niet boo? btoefBeib en moei* te* <£en hoopman en ,§cötppet b?Jben op öe 2ta / met goeb en bloeb in gebaat. «Ben fteetmeeftet plaagt 3fcB ban 'jsmojgensi/'tot aan ben 2übonb. Stnbere Staten fiebben 006 anbecbetbriet. agbentoel tss een& g&aglonetjï / enünetBttf ftaat meeft met jammer en Som* met be3et. 4Btn teber fjeeft bp 3tjnen laft 3ijn eigen wil nocB/ bese niet/ Bpmoet 3icö fcötHBen na be teilban een b?embï|eer. SIljS fiet anbetsê na Bet fp?eeabJOO?b Beet: Veran- dering maakt lult, 30 aan men Bier 3eggen .- betanbeting &c3toaatb. ^0 beel nieutoe lieren 30 beel nieutoe Soofbem ©en ee* ne toil get 30/ ben anbet anbetsS Bebben. 5©en dagloner en Itnecïjt moet baat mebe te b2êben 3ön> 3feoc beel 3pn 'et i}U ten menfcB Beten aan ben arbeib gaan* 3. «Een ©agïonet Beeft geen tuft/ toilBP
ïnoob pebben: Is* 'et toel een bag/ bie top rienbige menftften 3onbet angft en plage Bannen bOOlbtengcn i Een ieder dag heeft zyn eige plage i zegt Jezus zelver. Matth. 6.
|
||||
IX. Zinnebeeld. 2,49
6. vs. 34 ^?u6t ong ïieben tiet fijutë aan
be retbtet 3pe; tan b?u6t ©et ong mojgen aan beUnbet 3pe. ^eböen top fieben fiooft* pijn / mo?gen fiebben top pijn aan Bet Se?t. 4. <£en ^aglonet Beeft 008 3iine natbt* fmerten/ gelyk een knecht verlangt na de
fchaduwe. Zfrit fieet na be uitlegginge aan jommige: fip 5uct)t in *>e ftbabutoacbuge nattjt obec be be£ borigen baagg. juut ge* baane/ en be öejS bolgenben bagg notb aan* ftaanoe moeijeiijben atbeiö. (Scbmid. in loc ieb. avit.) <©cö! boe beeïe eienbige natn* ten moet een MSenfctï niet öoojbtengen* al£ gp 5pn atöeiö obetöenbti s. <ÖSen dagloner moet 3itb bet toebec
laten toelgeballen/ fiet 3P öet goeb of quaaö i$. Of be Eon feïnjnt/ of bat'et een plaste* gea en fiagel balt. ^to?m en ontoeetmoe* ten Bern niet opbouben; notböp moetbaa? boo? niet fffijtfefeeiu Hy draagt des daags lail en hitte. Matth. 20. vs. 22. Des daags ver- fmacht hy van hitte en des nachts van koude, en daar komt geen flaap in zyne ogen. Gen. 21 VS. 4. Per Saxaper ignes, over bergen en door vuur. tjp moet bet behagen 30 als?
net bomt. JBoet iö bit niet ban Set camp; 3afige leben bet menftben 5eggen* %t 3? gelub of ongeluö / fiet 3? b?eugbe of ieeb; bet 3P lufi of be3toaatnt0; be menfcb moet |et betö?ag?n ♦ fip ftan bet immers niet ontlopen. 2ft ais bet fiem ban <©obt toe* gc3onben too?ö / 5' moet bp bet boo? lief nemen. ó. <£en ^agioonec toojb ban be @p3ten* <fè 5 berg |
||||
2f o Des Hemelfcher\ Morgendauws
bet£ ban benatbeib aange?ct totjijncacöeib.
3&aar ban 1$ üfraël een boojbeeib: De voog- den drevenze , zeggende : vervuld u dag- werk, gelyk als doen gy flroo haddet. Fxod. 5. vs. 13. $|oe too?ben hap acm> elenbioe j^Senfcïjen niet in mw moeiten en atbefb/ ijiz top onbec be Ecnnc ljeblten/aangefpoo2t. 3Ue biet tomben beef J$emel0 fto?men alle geit)» te jamen / en toiilen ^gt gebouto bec 3tele en bes licïjaamö tot ben g?onb toe uit* ruöfien. 3&at moeten top 50 berb^agen / en boo? lief aannemen. 35at ij$ ïjet uitgefpj> Jten bonnf$: in het fweet uwes aanfehyns zult gy uw brood eten. Gen. 3. vs. 19 7. <Êen arbeiber ontfangt einbelijB 30n
loon* i$ bat fiet bejïe niet* <©obt ?al on3e moeiten 00& niet onbeloonb laten. Zyn loon volgt onze werken. <0ob lof! JO {leeft ten
actt^aligen ®ag ebentoel een belonenben
Sfibonb. Roept de Arbeiders, en geeft een
iegelyk zyn loon , en begint van den eerden tot den ïaaften. ^etft ban be boerber beg
baags aangeb?eben i 30 öeeft öp eben* toel lizn acbeibec niet becnielt en bet* bo?ben. ÜP blijft botB be Rnecöt/ en ten laafïc fiomt ben &bonb/ alU toanneec ben atbeib gebaan ijs/ en ben loon baar op bolgt/ top tooiben toel geplaagt/ maar niet boben macïjt obertoelbigt. 8. Zy hebben my dikvvils gedrongen, van
myne jeugd af. üft beel menftfjen / 50 beel
Sruig; 30 beel ftaten / 30 beel acm3aligjjes ben;30 beel ouberbommen 30 beel plagen, in vita nihil efl , niji fropagatio miferrimi tempo-
ris. Cicero ; de Menfch mag wel het eien- digfte
|
||||
IX. Zinnebeeld, ifi
digfte dier op der aarde genoemt worden.
m$ men een elenbigen 5tet / ïtan men be? öenfien bat Set een iBenfcB tö Het is een elendig jammerlyk ding, met het leven van
alle Menfchen, van des Moeders lichaamaf, tot dat zy in de Aarde begraven worden, die moeder is van ons allen. Daar is altyd zorg, vrees, hoop, en tenlaatften de dood :zo wel by dien, die in hoge eere zit, als by den ge- ringden op aarde; zo wel by dien die zyde en eene kroon draagt , als by dien, die een grove pye aan heeft. Daar is altoos toorn, yver, tegenfpoed , onvrede en doodsgevaar, nyd en twift. Zyr 40. vs. 1. & feqq. 3Bat t$ be Wetiïb baar in top / 50 lang atë tyt
jonbige lenen bumb / moeten 3i)n i $p i$ ten boo? en booz aangef onen liui$ I met öe pefi ban fcöanbelijïte etgerntë en bajtelljeib. SSp iS aangejtoaen / boo? ftet fcöanbeüj* fee nergift bet 5onben/ feïjanben en laftec, 3©at 6an ban on$ lenen alfiiet 5ön/ aw eea 605e töb i <j$8'et toel een %tt 5onbec gok fcen* ^et menfeljelpe lenen té oob niet 3011* bet t'ammec. Ons leven duurd t'zeventig laren , en als het hoog komt , zo zyn hec tagchentig jaar: en wanneer het koftelyk ge- weeft is, zo is net nioeite en arbeid ge- weeft. Pf. 90. vs. 10. 3©p toanbelen in een fceb?oefbe 3©oe(lÖne. Wy gaan door een be- klaacelyk Jammerdal *, en maken aldaar fon- teinen. Pf. 84. vs. 7. StiBter in bit jammer* öal fé onetal moeite en acbetb / ook alst j)et onjS toel gelUHt. Wy zyn in het droe-
vige Achor, alwaar den ichuldigen Achan, met de onfehuidige kinderen te gelyk gefte- ni£C
|
||||
a^a Des Hemelfchen Morgendauw»
nigtword. Jof. 7. vs. 24. feqq. De Wereld
is een Zee vol angir. Zach. 10. vs. ir. 3©aar op ong leben met becl gebaar omge*
b?eben toójii/ en al om? toelbaazb aan een 3Pben b?aab fianat. 3©p 5P in fiet Maag* ijuig baat geburig getaeen 10 / en men on* opftoubelpe fmerten ïieeft/ met «ommeren jojgen/30 tiat men oon beg natfttjS geen ruft binb. <©ng leben té te berselpöen / op een paajö bat op b?ie benen ïjinöt. I^et begin ijs jammerljju / ben booztgang Sommer* lp/ en ïjet einbe beniaateeip. <ü*n bit isS in toaarfjeib al50 / gelp een geleerbe pen jet 3slbe aantoont / en in 3ulnjS ben lefer met 5ijn belieben aanhaal: „ £0 öaaft ben „ armen jKenfcö / boo? be geboo?te op fiet „ ^cftoutatoneel ttitt 3®etelb berftypt/ „ t:engt ï)p 3P lammerbleeb naafet met „ 3icï)/ en geeft aanftonösS beMaacïjelpe te* „ 6en0 ban Jet uitgedane eleno / in be ge* „ bangentjs ban 3P0 moeberiö litfiaam/alg „ ooit ban Jet geen op be 3©erelb fïaat te „ bolgen / en niet minber / ober 3Ön „ ongenoegen / toegensï bit nocft nauto* „ ïpfejS begonne leben ban 3icf). <©oo? fret „ toenen alaagt öp 3uIb£ aan be omfian? „ bersf. 5©oo? tiet lagtgen befpot gp ftaare „ onbe3onne lieföe tot be pbelfteib/ en elen* „ btge ftobaa?bp; boo? fiet fpartelen brunt „ ï)p aanHonbsf 39» aangebangen bet* „ bjiet / en be begeerte om bjebet uit be3e „ elenbige fcoerelb te mogen bettjeönen/ „ upt; boo? pet flapen (lelt ï)p paar boo? „ 3©w nu al uitgedane onruft/ enboojge* ,, Rcmene uitruft/ tot U moeötfpe en ge* „ baar*
|
||||
IX. Zinnebeeld, 25-5
„ baajïpe pelgjima3ie nft be ?eïbe* mat
„ gp baa? na in ben boortgang 3?ineö ie* „ béng/ en bp aantaal 3Ön# berftanbg toe „ aan m affeïjeib/ 3tet/ oberbennt/ en „ onbetbinb/ bat i$ elenb en berganïse* „ Ipfsfictb / 302ö en fmerten/b?ee£ en ftöjilt* „ 6en/ ongebulb en misïmoebtgïjeib. Elend „ en Vergankehkbeid , aljS ftP Ober be uit* „ fionbert gebjcbbeiPe finfiben te 3amen* ' geboegbe / en met fïecöt fiutfraab boo^iene ,' toontng 3P0 gemoebsï / en op begfetfg ' geburige B?an6fteib/ en noctjaaelpe bc* „ terfcfia» 3öne ogen Iaat gaan : al# fip be „ ftf)one blemcbien ban be in ïjet bont ge* „ ftiebe jftoben / be gebleurbe cierabien „ ban be groene topen/ be gjoene fjaürtob* „ ïten bet bomen jaerlps'; en ban 3p „ geffagt ogenfcFipnlp ben eenen na ben „ anberen 3iet fterben / of berneemt bat af* „ gejtOZben t9\ Zorg en fmerten, alg fiem „ en be 3ijne f}wwt en bojft / armoe* „ be en hiebertoaajbfööeib / 3tebte en fcfjabe „ oberfeomt: fchrik en vreeze booj gebaat* „ Ipe bpanöen / en opöomenöe <©o?logen; boo? aanfiebenbe 3tebtensï/ en boo? be „ ®oob: W Ö*t öberoenSen tiet begaane „ *onben/ en opteebftmge ban ïjet nuaab „ getoilïen / Det teelft mifeben tn be lujl „ een b?oefftetb * in ge3onbhtiö een 3tcöte;tn " be fïaap een berfcftjtbtoge; toaftenbeeen „ b?ee£ / in be ee^same plaatfm een „ nuaab gcjelfftjap / en in ïjet gëJelffRap „ een tooetfpne iö/-en berbedb. Ongeduld en „ mismoedigheid: ai£ be JlenjCi) lang 30n* „ bet twft en fjuSp gelaten too?b; atë SP»t
„ spe
|
||||
2j4 ^cs Hemelfchen Morgendauws
,; 5öne b?oefljeben alle Ijoop Iaat ballen/en
„•met ben boenmaaljï ongeüulbigen <gio&/ ,, meenö bat |jp Öet gïootfte ongeluB boben „ alle an&eren fieeft / baat fjelaag! eben* ,, toeliüemanö in een ïjof bol föofen/ maa? „ een iegeltjfi in be btfe&e 3£oo?ne ftntpfeen „ ban 3tjn örntiS 3tt. " üp pet öienbolgeng ntct biel gejeib /dat si ons doen zo vol moeiten is, dat niemand het kan uitfpreken? Ecclef. i. vs. s. God heeft den Menfchen kinderen, zulke onzalige moeite gegeven , dat zy zich daar in moeten quellen. Ecc. i. vs. 13. föan men een uttblugt binben/ of een eenig
iRenfcft/ bie be5e be3toaa«:mfTen niet on* be?binb* of i$ tiet rienb niet 30 g?oot/ en 30 teel in be 3©ecelb / alsS men ftet boo?* geeft* poojb toat ^alomon 3eit. Jk zag aan al het doen , dat onder de Zonne gefchied: en ziet, het was altemaal ydelheid en jam- mer. Ecc. 1. vs. 14. Jk wendde my en zag aan alle di® onrecht lyden onder de zonne; en ziet, daar waren tranen der gener die onrecht leden, en hidden genen troofter.- en die hen onrecht deden , waren te machtig, dat zy genen troofter hebben konden.Ecc. 4. vs. 1. Want des Menfchen ongeluk is veel by hem. Cap. 8.vs. 6. En der boze dagen is'er veele Cap. 11. vs. s. <©ie baat aan tbsn* feit/ bie 3ie in be Cntatifcfjc gdu&g en ongeluftg potten / en np 3al ykn / bat 3? ban boegen tjaac cngelun meer ftoarte fttm- tjenjS in be ongelufeg pot/ al0 Ssitte in Ijare gelu&epot getoo?pen jjefcben. 9. Zy hebben my dikwils gedrongen van
myne Jeugd af. #gifle&ien 3zit juIöjS een ac= men
|
||||
IX. Zinnebeeld. 15-5
tttttt bebelaac of maat een gering man. ^e
ïioningen/ ©ojfien en anöere gjote ïieren toeten baa? niet af * ?P hnlfee toel toe* ten/ toaaj bit te toen W/ of gefrlpeben ftaat? toat mp aangaat/ iö toeet fiet niet en geloof Bet ooft niet. ÜeBben top aïtemaal een geltjften ingang in be 3Becdb/J to 5uUc» top 3onber ttopffet ooft een gelnften boon* gang baaj in fte&Ben. 5©e üomngüjfte Öjoon / offcfioonse ban Buiten met 3Ma* manten/ #ee2len en <£üzi gefieente Be^et/ en ban Binnen geboe?t tsS i nocljtanS tyeft 5P Baar berbo?ge booten: 5?n öe Boogfïe toppen bet bergen/ feer Bomen en Coojng ben ©onber ïjet allermeeft niet onberBebig* 3©aa? Beeft Bet$preneefcBegeBe?gte tuffen j§panjen en ©janfirnB ben naam anoerg ban/ a$ ban 25lirem en ©onüer* ©eïJo* ninBlpBe en iSeijerlrjBe iconen / $w niet alleen 3toaar ban «Boub / aï0 feie ban ben Smmonttifcöen Sonmg. 1. Chron. n. vs. 2. f&aat baar bijt ooft roenigerïet Bottu ttier en 50?« op be jelbe/ ia toel een Bonbe^t ponbig* lafL j^eeft ^abtb 3«n Sïbfaïcn niet; 3JJn aicfittopBel; 5ön &tmtii be lafl bess geftelen Slanbtxs ruft op bes üontng^ ftfiouberen ; 30«to bat geen bcrfejiet betoog ?afeen* Deo & G«gP boo? «Bobt en t»ge* meente toalien fee ogm bet potentaten: 30uben'er ban geen (lapeloje nacijtcn boo2>- feomeni loe g?oter een flaat; ïjoc jtoaaiöee lafi! ebmtoel onberb?nftt Cc faff niet/ató be feoningen en ©ojften q&atotö geip 3ïjn;ösn is« be Heet fiaar BeftBmair.ge toeber'om/ £aac fcftjlb/ fisar bafie Buist en fïe?Bte. <6eöt
|
||||
256 Des Hemelfchen Morgendauws
<3ob taeet gare Spen tebebefïigen/ en een
födrieger ber B?ütge taacBterS om Bare Isnben te lemen/ aiö 3p Öem bjejen/ en na 3üne geboben bianbelen. 3©ie?b ©abfb gedongen i noeïjtans toterb Bp niet ober* tóetöigt. Etjne bpanben ftaftcn be Baoföert toel op/ maar Bp 3egenp2aa?be ober Baar. 1|P ?3S Bet einbe jgner bpanöen / en Boe 3P te ftBanbc toteroen / bje jtcö tegeng Bent sangeffelb BabbenJ io. Zy hebben my dikwüs gedrongen, van
myne jeugd af, ?©e SgatBan ig nooit nala* tig getoeeft/ be Beilige &tab/ en Bet Beilige ©oln te beoo?logen. igeeft be JJterB met Bem niet tot Bet bloeb toe moeten ftrpben* De Hang fchoot na de Vrouw, en wilde haar
met het kind verflinden. Apoc. 12. vs iy. IBet buur/ jtoaaib en totlbebieren/ 3ün
be Befttgfïe ffo?men aangeteacBt. ©e ï$fn* beren Bebben Baar eige fBoeber befoeben/ en Baar tofüen om Bet leben brengen. StcB ïiebe <©cb! toat Be?tew$ bénaauto&Beib B«eft u ïtietn Boon/e nietcnöerbonbeni grote ^tieren Bebben Bet omgeben / en bette <©f* fen Bebben Bet omcingelt geBab i 30 Bebben 3P 3icB in Bet begin getoonö / boen get 006 nocB/ en 3ullen baar ban ooit nietafUten. 3,©aar laatene bjingen ! De Heer is even- wel daar binnen by ons , Ifraël heeft even- wel God tot een trooft. 4£en bafte ©ingt i$ On5e <0ob. ©oor Bet bloeö ber Beilige getuigen/ 3pn'er meer geboren alg gebooö getoo?öen. 11. Op de dienaars Chrifti, is een hard lot
gevallen, «glimass toeöerftaat pauiuö. 1
Men
|
||||
IX. Zinnebeeld.
|
|||||||||
l$?
|
|||||||||
USen fïaat bat öeilig 3©apentufg op be
toangen. <©e leugen aan niet berbjagen/ bat be toaajfjetb tooojben be.« lebeng fpjeest. 3Me een $2cbiftant tofl too?ben / en 3oebt feaaaom be aap niet / bat fip soube benben bp be ï©erelb ge-eejbt te teojben/ en feftone febatten ban 3©erelbt5e goeberen teberfa* melen. <©ie bat boen 5ön geen berberö/ tnaac öuife*©ienaat#. ^p 5Ön ötimlingen/ beüöen teel be gtmft bec 3©erelb/ maac <©obg ongenabe. «Die bet tooojb leecb/ bie teetebet'met püec/ bet 3p ter gelegener tpbt of ten ontöbe. Wat is? baar aan gelegen/ of bet be ©erelb niet geern boojb/en m\ baa? ober bertoernt. gieremiasf teo?bt geftelt als* een p5ere muur te boutoen en neber te toerpen tegenjS be itoningen en ©o?fien. SStg tip öejS Sferen ajög boejb/ met onrecb* tigfieib/ bSbet bem geen fcïjanbe bat fip bet 3|oB aan 3#n balsi moet b?ag?n/ en in een mobbergjaft geteojpen b?02b. <ên offeboon fiet öooft ban ^öbanncüS boo? ben &cbe?p* regtec om bet tooo2btï? toille afgeflagen too?b / noebtans? set «0obt ebentoel be goube «jgerefeoon bec Ealigbeib baac toebec op. <E5oöt toeet be 3Önen ooft toel te rebben. <©» SEeeraarjS ber «öerecbtigöeib / acht het voor een vreugde dat gy om des woords wille ge« geeflelt word. Aclor. 5. v. 41. ^tOjmb be berbloefite toerelb op u aan / iaat htt ae-
fcBfetenra» boeb niet meer afê eenen aan* loop/ en ?al 3eer öaafi moeten aftegben/tn* sonberbeiö aljS gp Baar met c0obss jutbec tooo?b in ïjaare ogen toejpt. 12,'Zy hebben my dikwils gedrongen van & de |
|||||||||
1$% Des Hemclfchen Morgendauws
der jeugd af. 5ïö toeet 3eet toel tiat eelt
CS?iffen bp De 3©etelb 3eer nualp aange* fcljteben fiaat. 25eneffeng be algemene Wz- relö- en menfcöen-plage beeft een CfiJiften nocS 3öne besonöete. $|et fjejt / ïjet toela een tooning bet heilige ^iebuluigbeiti tsS/moet mcenigen (torn uitftaan. ©e ©panöen ban bet BJuijS ban CÖ2ïfiusi boen beele aanballen. ïlemielpe en openbare; innetlpbe en uiter* Iböe bjfngtngen moet een gelobtg bert lti> ben. $aulU0 geeft zyn paal in het vleefch.
2. Cor. 12. q&es ^atgang «Engel ftaat Rem
met buifïen / be aanbecïjttngen öesS 3s*ul=
beljS 30" ftb?iRbe!öbe lto?mtomöen om bec
Stele en bes* ligtfiaamg geöoutoen omber te
toerpen: bte oen naam en be baab ban een
oprecfite maat boe?b / ?al niet sonoec b?oef*
beiö 3jfn. ©oft i& bier geen aandien be?$
per3oonsJ. ®e beftz CJ^tfienen fiebben gee?n
be gcootfle be3toaacnfflen. 3&ie 3icö bet
nteefie aan <®obt gebouöen fiebben / fiebben
be 02oot(ïe lad moeten öragen. Epn be befie
SBofepöss niet onberb?ubt getoojbeni Htbben
be bioomfte Jacobs niet baat leeb gefiaö*
en be retfitbaa?bigfle 28btafjamjs fiet baare
niet moeten liften, %eif$ be iBoeöer «6obS
wtoe|l Iböen bat baar een ftoeejö boo? be
3iele b?ong. «Sn boe fmerteljjb toaren ®a*
UtbjS bestoaacniffen niet I Wend uwe plagen
van my ; want ik ben verfmacht vandeftraffe
nwer hand. pf. 39. vs. 11. 3&at toacen 3öne
3ucötingen. <©p binberen <©ob£ i laat u be
fiitte oer Dtoeffteben niet becbrieten. 3©aar*
om toilt gp utoe benautotbeben / alsS een
aan u fcfiabeiöbe 5aaö aanjten i 3öt 0p 9**
fuj?
|
||||
•.
|
||||
XI. Zinnebeeld. 2/9
fa0 Mtfoêtm m HefBeb&ecg niet I 4St 30 3pt
006 jijne nabolgetsf. afcoe (metten bes lig* tBaam£ en tres gee{ïe$/baten in u Bet eben* beelb ban «ïefujS CBliftu& wy moeten daar door het evenbeeld des Zoons Gods ge-
iykformig worden. Rom. 8. $et EUbje pen* ceel / bat obej ons* Been (ïrpfet / maaïtt onsf niet mttfmaalit. 3®p 5ien met een berneetb gesicgt aan be gene bie ondingen. 3©antbrie jouöe toel menen bat on5e bpanben ietjs goets* aan ons* ?ouben boenl «üïbentoel is Bet bjaarlpït 30- '©e bitterde pillen betoet&en be allec&efïe ge5onoBeib. 3©at aan be monb Bet miffelpfifie boojbomt / t$ gec allernutjte boo? be maag. ^uibcr betoor5aa6t fïpm» maat jout betoaacb. 3©ant iaaa? mebe tootb be betbuilinge toto beter gebeecb/ban baat boot I be geftfiubbe bomen (laan Bet ba(ïe / en mafien be (ietfifie toojtels*. '©en geflagen bafï b?aagb be ebelfte b?utfiten. <©e 2&pe bet(ii&t in ben öoning/ en leeft in a5pn. <©e iBebitpnmeejïeE raaabt bat be patiënt een SoottsS ftrpgt/ om baat mebeeen 3toaatbet bcanbïjetb te becBinbecen. <©p bat jje 3tel ban be 3onöen mag geceinigt toot* ben / öaarom moeten bi&toilss be fbjeren bes! Itócftaamsf toenemen. <t£n op öatBetligcBaara niet en betbetbe / baaeom toojb be jtei bibs toilss benaaurat gemaabt. %t bogt b)o?b tn be h?eecgla5en boot be Bttte tot öet balen gebtatöt/ en boot be noube betftoogt. ^e petten geben bp naeïjt ben Belbet(ïen glans? ban sitfy Wit tanl siti} obet be betbtuït* fiingen be5toaten i betfianbtge €ö?i(tenen , öoen Bet niet. 3©aw 3P twwn bat 3? bare 0 2 «Etabt |
||||
atfo Des Hemelfchen Morgcndauws
<©0bt gejontien toO?ben. De aanvechting
leert op het woord merken. Efa. 28 vs. 19. Geen kinder Gods blyven zonder aanvech- ting. Tob. 12. vs. 13. 3$ ïtst niet DeBenb bat men jout bp be «©fferfianbsn gebruifit ïjeeft ^ jjoe san ong fiere een beter/ en aan »ö5obt toelöeftaacfielpBer «©fferfianbe ö?en* gen / ban toanneer men uit be biepte toept I be fiftte bet aanbecfitingen fielt be pjoef op Jjet goub ban onjS beloof. 3©02ben top ge* bruRt* ban too?b on£ een poort getoesen/ toaac boot top tot aanbacljt Bonnen gaan. gjn be tointer fieeft men in ftet 3$oo?ben tottfiairige gebiertens?. ^oe Bonnen top öeugb^amer too?ben / ban toanneer top in broeffieib 5ön i toaar boo? Ban eng fiert be* ter betoeegt too?öen ben <H5eeft ban fiobaar* bptebertoerpen/banboo? bioeffietb* toaar boo? Ban men ootmoebtget too?ben^ toaar boor Ban men meer fsomen tot fiet af* (ietbenber toerelb/ en gaat bet 5obnen/ en af3toertnge beg ©utbelsr * ben BjutébeBer fjS een ge^onben be&er boo? be fterbelingen cm We te bïtnBen. 13. Als Godt my drukte en benauwde,zo
wilde ik het iyden , maar de Menfchen drukken my te hard? Jjfèpn brienb!30U ben ffêenfcfi toel iet.ss boen 3onber be totl ban «Etobt* alsS 'er een ban g^abibs fielben toilbe Henen gaan om Uimei fiet öooft af te fiaan/ toen Bp ben uit 5pn öpB blutfttenöen ^a? bib bloefite / 3ag ^abib be berbloeftinge ban §2imef niet alsï tetsS USenfcfceipfijS/ maar aljS iet$ <ö5obbelpfi0 aan. Laat hem Yloeken. Want de Heer heeft hem geheten vloekt
|
||||
IX. Zinnebeeld. 26
vloekt David. Wie kan nu zeggen waarom
doed gy alzo 2. Sam. i<5. vs. 10. <fëobt maaftt beel wijlen bie be itëenftfcen affcfiieten moeten, <$$ Sttfla niet een geeflel <®m getoeeft/ toaar mebe ooft be Cïtèiftenen 0e* tucfitigt 3«n I top moeten geen ïeeb anberss aaneen/ ais bat ïjetban <©obtaomt. <£m j©aber maant 006 roeben om 3«ne omberen baat mebe te tucïjtigen. daarom berbraagb ben too:n beS i|eren. ^frael I let ig utoer «n&en ftfiulö / bat CP 50 geaaftpbt too?b. ©nbertuffcnen balt boo? <©obS boeten ne? ber/ en fiföt cm genaöe. Cucfitigt <0oö ui 5a san fip u ooft toebetom genabig 3pm $38en bcminb immers ftet feinb toeberom aïjes get geftaftpö/ en be foeöe in ï)et buur ge* toorpen is. %$ bit bes $ropfoeten toc3eg» ginge niet: Wee u gy verf toorder! gy zult verlloord worden. Wee u gy Rover ! gy zult berooft worden. 14. Evenwel word ik zo onfchuldig ge-
drukt en gepiaagt? Eulfte reben mag ift niet jfjoren. 3©aar gefcïjteb Utg ;onber oor3aaft * ^oube <©obt tets ober ons bef luiten* H3iS* fcfiien fiunt gp in utoe ogen rein en 3utbec *pn • baat gp in tegenbeel in <©obS oogen/ <ïBobW/ onfteilig/ bol ban 3onben-breit en onrein 3Pt. <£n offcftoon gp geen betoufte «nben met u toeten begaan ftebt/ <£i! fioe bifttoiljs öebt gp ban niet ontoetenbe ge3on* bigb i Wie kan opmerken , hoe dikwils hy feyld> vergeeft my ook de verborge misda- den. 3Ne een menfcfi is aan 3icft ban be ItSenftften niet af3onberen. 3&e 3onbe fileeft ©nSaanen tooonb in ons. Wie wil een zui, Ö 2 vere |
||||
z6z Des Hemelfchen Morgendauws
vere vinden , daar 'er geen is ? ziet onder
zyne heiligen is'er geen een zonder op*- fpraak, en de Hemelen zyn ook niet rein voor hem, hoe veel meer een Menfch die een gruwel, en quade is, en het onrecht in zich zwelgt als water > fBaaat u berljalben
niet toit/ maar öefcgulbigt ubeel eer boo? <®oöt t'n ftof en affcïje. Cn fptegelt u aan ^Ofj. fjp Ban op duizend niet eens antwoor- den, g&at Mpft baar op: <tfïob ig retfjt* baerbig in 3pne toeraen / en ijanbelb ais een ©aber met 3pne ainberen. 15-. Het is erbarmelyk dat my de verleider
zo drukt. Deze fmaad gaat my recht ter her- ten , en door het hert ? ^6 lOOggene niet iiat be tonge-tienen ber nuaabfpreacrS /
bermoo?benbe en bobelpa jpn. flaar toat jal men boen I men toeet immers bat bit een gemeen guaab ijs ; en bat be eerlpafïe ban be beracljtfie moet Ipben. ©aar t& nuaab-fpreaen fjp bte geene bte Raar eige quabe gefïeïtenis niet 5ien. <©e guaabfpje* !»er 5it nooit Bp jpn eigen fiaarb/ en bie jpn eige neus niet jien toil/ 3oe&5e in een anber* mans pot. %p be tomBelïtaaa ber fioost* ■ ïjeib eens guaaDfpre&erS / ïS geen lUenfcö opcetfit. 3&e reefttbaarbigjte spn Rem be aUeronrecïitbaerbigfïe; be topje bom / be rebelpfifïe iicfjtbeerbig. Sp beranberen be touleuren naa ïjaar eige toelbeïjagen. ©f feïjoonspjelfs een fc&urftfgen aop Rebben/e* bentoel soeeen sp loog om Raare naafïen baar ntebe te maffen. <f£en nnaabfpreaer noemt gjefus jelfS een Samaritaan. 3&e (tinnen* fte toojmw gaan o» öe ö*fte wfen 5«wn/ en |
||||
IX. Zinnebeeld. 263
öe blanöfïe leliën moeten 006 befeberb
toojben. Sn be tien «©eboben ber hjerclötsf Binberen/ iS Ijet acötfte/ öet taela <6obt op ^tnai gegeben ïfteft l niet te binben. jjBaat toie braagb ietsS na 30 een ftfienbtongi of een efel mp fïaat: of een 5ogge aang?omö t bat ïjoef ia niet te atfiten. ®oeb gp 006 50! ban 5al nhc fcljenbtenge nietbrufiaen. mm aan be 3elbe inberbaab niet beter al# met eenen goeben toanöel toefïoppen. SSocfttans fecmt ftet ons* in ïj" eerfi in be oren als een ^onbêrffag/ als$ men be leugenaar^ enlaiï* teraans Soorb fpreaen. Jlaat bat ontoeer gaat ober a\g men op be toaarfmb 3tet: be» leugen ïjeeft ïtsrte benen/ en be^inbt in ben afgronb ban be 50e ber teaargeib. 3&toaab* fprenerg ?pn <©utbels? Binberen/ en ftomen einbelpa bp ben ©uibel in 3pn ftoeetjtoof te 3ttten. <© l Boe beracötelpa 3al 3«Ö bit j&eljS gefpooa ï)ier namaalS op 3pn eigen Öeö moeten flaan i ^ie belogen to)02b / bie troofie 3tcö met 3pn eigen goeb getoiffen / en aebenBe bat <0obt bier namaalsS eenss alle jpne toeraen en onfcftulb openbaar 3a! ma* (ten. 3©aar fiet boa? ggtmet niet meet fcftanbe/ bat &p tot 3£abib guam en 3eibe: Myn heer rekene my de misdaad niet toe, en gedenke niet dat uw knecht u leed aan- dede. z.Sam. 19- vs.19. SfllsS opt ï>em een eer ge&eeft fiabbe/toenfjp^abibbloebte. ©er* geeft gpooa met^abib aanutoe lafreraartf/ baat 3al toel een ^alomon aomen/ öie %i> mei tot (Iraf 3al bo?beren. ^e5e gïtnfieren* ben pjsaegel gangt niet ber ober öet 3uiben. fect \$ genoeg bat be lafienngberiBenfcöen ft 4 ons* |
||||
2^4 Des Hemeïfcben Morgendauws
tm$ bp <©obt niet fcBabelpïf tsf. Zalig zyt gy als u de Menfchen fmaden om mynent
wille, als zy daar aan liegen. Weeft vrolylc en blymoedig , het zal u in den Hemel wel beloond worden. Matth 5 vs. 11. 16. Ik moet evenwel zo veel ongeluk ver-
dragen. Ik ben een arme verlatene; een ieder ziet my voor dien vogel aan uit dewel- ke men de veeren mag plukken ?^et tgtoaat/ 30 roepen en fiermen beele geringe arm3alfc ge en berlatene fBenfcBen/ en in3onberBeiö 006 be 3®ebubien en 3©e3en. Hoe too?ben ijie niet berbrulitl jBen goo?b ïjaar felagm «Jboel; maar toaar isS ben Belp« i en toaar be berloffer* baar 3ïcïj <©öbt ober erbarm! üie fiet recBt 5uUen fprefeen / beroeren Bet jeibe. 3Me jtcf) ober be armen ontfermen joube / cnberbrufetje. '©e toerelb Beeft geen geneger.ïjetb tot Baar ; toaarom •} be3e ficn* nen ïjaar geen gefcöenfien geben/ nocB 3pn op anbere top3e bcguaani/3itB in fiaargunfi in te toi&feeien. <£n 30 Bobben 3©ebutoen en 3©e3en oen geen boojfpreöer. 3©aren bie boo? fianben / men 30U 50 beel 3ucï)ten en felagen niet Boren. JEaar toat Boor i&> Rebben 3©ebutoen en 3©e3en geen boojfpre* Éèr.ö i ife bagt bat }p mombaarg Babben i en bte becHiefi men uit gaar eigen b'ienben en bloebbertoanten. gftuben ïtiz Baar niet rebben / en Baar befte 3oe6en i <©tB broef* geib J ©oogben recfite opbreterS boo? be Wt* butoen en Wz&nï bat ï©ebutoen en 3©e- 3en moeten Bebben/ nemen 3p Baar boor be nxonben toeg.^p buHen 3icBoometBetgoeb Sier bwmbe en berlatene, £^p breten bet |
||||
IX. Zinnebeeld. 265*
3©eöutoen $tM?en / en bet a^ejen fjcooö
op/ en Bet fielpt ooït niet bat 3p brtnben 3pn. 8?oe naber brinb / Roe 3c6erber föober. gpe naafte / be argfie. Ifêaat 3P moeten bp öe ©brigfteib iSeaening ban Raar boogöp boen* »®aar raag iö niet eeng ban Roren: toie Renö ben loop öer toerelb niet i Ran men öe Raarten niet betfïeRen* Ealomonsfeiacfis te iS niet balfCft. Hy heeft gezien die on-
recht leden , dat ze geen trooiter hadden, om dat haare verdrukkers te machtig waren. Eccief. 8. Ts.ó.ftfi 3«g öit. <6pberlatenear*
rae en onrecfit Ipöenöe/ bleef! geöulbig aljS gp onberbrufit en bêrbolgö to02Ö. lig gp op be toerelb geen fielper fieöt/ ban neemt uto tceblwftt tot <©obt/ öie 5al u Relpen en Rpfiaan. 17. Hy is een Vader der Wezen, en een ver-
zorger derWeduwen.^p 3iet uto onretRtaan / entoeet utoen arbefb en moeite, ©et is beter gebruRt te toozöen enongelpRtelpbenbanfiet een anber te boen. <ü*bentoel i$ aan öeiöe Raar loon toegefcïjceben. ^e?en be ©ei/en ben anbe* ren ben ^emeU gue3en berboemenis/ peR/ buut en 5toabel; ben anberen be Rroon bet %ali$fy& en eeutoige breugbe. <Eo Reioonö <0obt be guaben/ en trooft be elenbigen. iS. Zy hebben my dikwils gedrongen
van der Jeugd af. 3JjS ïjtCC geen troofï ge* noeg* ^e bpanö Mebfgt onjS; maar Rp fean onjS niet obertoeibigen. <£en gelobia menfcR öringt ebentoel op fiet laatfle öaaj booj Reen. £p moeten 3icÖ faten en ballen / aio 3P ?icï) tegen* be recRtbaarbigen aan* jetten; fiet is* een tooojöban berfieuginge: & S »y
|
||||
%66 Des Hemelfchcn Morgcndauws
hy heeft my gedrukt! toaarom i tft 3fC bat
4Boh$ üefcfiermnige baat bp getoeeft të/ als broefftetb boo?gefïaan ig/ ban boigc troofï. Sig ben boom gefcftuöt té/ ban fiaat fip bajt. ^ï# fiet goub tn fiet buur getoeeft fö/ toojb fiet tot be «joon gebruffst, m$ ben flag gebaan tsv boïgt be buit^ op onse ftcpb be obertomninge; op onjen arbeib ben loon; op onje broefftefb be eeutotge bijeugöe. ©p EaiarusS pgn bolgbe troojï. gjo ftroonb ftanbbafïtgfietü fiet efnbe! Wa> penb u berfialben gp ftrutslbjagerg tot toe* berfïanb. ©e bpanb too?b nooft beter ber* fïagen / ban boe? bapperen tegenfïanb. 55iaft een fionb u aan* toerpt fiem met fte# «en/ fip 5al fiaaft terug lopen ! alsf be toe* relb/ be 3onbe en ^uibel toeber|ianb ber* nemen /ban jullen 3p u rufl laten. 't<©eloof/ fiet gebeb en gebulb/ 5Pn be toapenen/ toaar mebe top on5e bpanben aftopjen fion* nen. daarom 50 toeber|iaat ben ©utbel/ ban Mteb fip ban u toeg. <©ob# tooo?b i$ uto (laf/ baar moet gp op ruften / en bat fieeft 006 troofijS genoeg, 3&aa?bp té giejusf ooft ;elber bp u / fip toacfit maar / en jiet fioe gp u jelbe gebraagb. J§p fiaac atfiter be muur en jfet boo? be bltnben. Sgouöen utoe ftracfiten 3a&&en / fip 5a! u toaatlpfi bpftaan. Is Godt dan voor ons wie zal tegens ons zvn? Rom. 8. 3©eeft0e.' tjouto/ en bolfia?b tot fiet einbe; ban 3ult
gp utoe bpanben ;len leggen tot eenboetbanft utoer boeten, flfeaar toee ben geene/ bie in ben geefielpften firpbt maar tn be lucfit fc&mro l m be&rtegb jttfi 3eUw m toojb tot
|
||||
I3f. Zinnebeeld. %6y
m m roof ban 5pne toeöerpttpöerg!
SIC T U T V S A B 1 B 1 S,
Komt u den vyand aan,
Gy zult hem tegenftaan. Wie kend de Waereld niet, de Duivel, en de
Zonden?
Waar heeft by deze fchaar een Menfcb. ooit ruft gevonden?
Zyftormenfteedsopons gelyk een felle wind, En maken dat noch ziel, noch lichaam rufte vind.
Wat ftaat ons dan te doen, als weer en win- den razen, En 's Levens-kiel, op 't Meir der Waereld, vol verbazen,
Zich dan heft Hemelwaarts, en dan zinkt - in de Zee?
Men doet het veiligft' dat men onverfchrok- ken tree
Door ftorm en onweer heen : Des vyands liftigheden
Verwind men door 't geloof, geduld , en door gebeden.
Hy die hier vreeft, werd door zyn vyand achterhaald,
Daar hy, die dapper is, geftadig zegepraald. Dies laat ons met geduld des vyands druk- ken lyden; Het paft een Chriften niet, te vrezen onder 't ftryden,
Inzonderheid als Godt ons ftrekt een fcherm en fchut,
Dan is des Duivels lift en 's vyands trotfch onnut. X. ZIN-
|
||||
ió8 Des Hemelfchen Morgendauws
|
|||||
X. ZINNEBEELD.
E/a. 66. vs. ii.
Gy zult zuigen en" verzadigt worden van
de borften haars troofts. X.
De verkwikkende troeft.
i.
D%t feesS Ifêenfcïjen leben een «Jammet*
bal i$/ bat loocfienö niemanb. 3©at boo? fietteng-angft en fcenautotïjetö geboelb een iefcec niet* $et tg een gonbertponbige ïafl bte be fcftoubêrö aller iBenfcöen ö?uat. 3©P ^aan 6?om en 5«* gebogen / ben gan* ftften bag gaan top b;>oetoig;ben eenemenfrt) i«s jelber beg anbeteng berbolger. waat tsJ een Abel bie 5ijn Caïn ? toaat een jefus ölc 50n Judas? toaac een Abner ttte Stjn Jo'ab? toaar een David öie 5ijn Zimeï en Abfalon niet tomü i top treben 50 ftaafi niet in fee 3©aerelb/ bat top onö öruisS niet aanfiontg beo? on? 3ien (laan/ en bet jelbe moeten Suffen. 2. $et tpbeltjft elenfe ijSbecbjiiagelönaljS
men baar tcooft op te toagten beeft; bie geen troop te gemoeö siet / lp een bubbelt bejtoaac. |
|||||
Jty. zS8.
|
||||
&y ZuZt Zuiden. &t- -x-erzaatf^ w?-{£ér7i
|
||||
X. Zinnebeeld. z6g
Igonber trooft beben be finten; be fc&ouberg
jafifeen, en öe3enutoen biojben öracfjteloosf. Sion ftrekt haare handen uit , en daar is
doch niemandt die haar trooft. Klaaglid. Jer. i. vs, 17. Daarom moet zy wenen, en bei- de hare oogen met water laten vlieten, om dat den troofter ,die hare ziele zoude ver- kwikken, verre van haar is. Cap. 1. vs 16". 3. Wit trooft té niet eben Sratfittg. %\t Ie toateren leffcften benbo?ft niet; een moe* tafft'g toater bectoeöt meer tien öo?ft/ ban bat j)et be 5elbe (lillen joube, ï§oe menf* gen bui» té ban totnb opgeblazen / en niet ber?abigt boo? boebjame fpö3e. SJlö iemanb ftongerfg 3pnbe 3tc8 met ^obomfc tifcfie appelen toil ber3abigen / ban toojb ftp bebjogen. 5©e toaereïb geeft toel trooft/ maar een 3ul6e bfe lebig té. 3&e ^uibel Seeft ooö trooft / maar een berleibenben. Myn Volk uwe troofters verleiden u,en ver-
ftoren den weg, daar gy op gaan zult. Efa. 3. vs. 12. ;©ec bjienben troeft té ooö nietjr.
5Job0 b?ienben toaren moegelpfie bertroof* terg; en ?pn bajjf toag een berb?ïetige troof» tereïf. 310 iemanb onber be jBoo?öenaarjS geballen / en legt fiirtf bocb * ban gaan be jèjisfterjS en Ecbiten boozbp; een Eama* ritaan/ en bjeembeling moet ïict befte baat öp boen. Wit feiaagt tegentooojbig niet i Men hoord wel dat ik zucht, en heb doch geen troofter: alle myne vyanden horen myn ongeluk , en verheugen zich. Klaagl. 1. vs. 21. Defmaad breekt mymynherte , en krenkt my: ik wagte of het iemand jammerde, maar daar is niemand,- en op }troofters, maar
|
||||
2,70 Des Memel fchen Morgendauws
maar ik vinde geene. Pf. 69. vs. 21. 4« ^fó
een ge5onb oo?beel öeeft / Kan m 3?n nooö «ooft boo? 3tcö binben. ^ft geef sulöss toe / maar met öie boo?toaarbe: al£ het oo?öeel ban een €>oböelij6e hanb geleib too?b/ ban gaat het öooj ongeöaanbe boegen * maat ais fjet 5tcïj jeïfjs leib * ban firui&elt het en balt neöer. 2SIoten tcoofi ban berftanb ig 3eer elenbig in b?oeffiefb ; 3P të &$ be mebicij; nen ban een ftoet^enben <êuaf55alber/ Haat be toare baab op het toerft niet bolgt. t&aar* enfioben 3»n ooft be ongeluug gehalten 30 beelerleö/ bat het berftanb onsf baar tegen niet oprechten öan. g^e g?ootfte trooft ban het berftanb ig öese x Wat men niet kan veranderen , moet met geduld en ftandvaf-
tigheid verdragen worden. ï|et berftanbtge Athenen geeft julfec rrooftenbe berquinnini
gen niet / alg ïjet fieütge Jeruzalem. g|n be3e ftab <5oö$s hjo?b oberbloebigen trooft gegeben. Jiönöen top uit be ge&zeöïieltj* fce put ban het berftanb 3uïften trooft fchep* pen/ a\g toel uit be reine en rpftefonteine beg <tf5obbelsjften 3©oo?öt0 i toaar in toasS een Chjiften geluajaliger aljS een Sleibenl Maar Heer, uwe vertroostingen verquikken my! was uw Woord myn trooft niet geweefl? ik was vergaan in myn elend. <J2to&$ trooft ig een fieerlpfee en onberïioubenöen trooft: iaat be ^eöictjnmeefterjS roemen op haar oberal toe bienenoe mtöcelen/ toaar boo? 3p alle be3iefiten0beiS menfchelpen ligchaam^ fconnen toegnemers/ en genc3en hullen. 1& pjjjst ben «öobbelnuen trooft heel hoger. a©aar iSS een tpbelgft en geefceUjU; toaar een elenb |
||||
X. Zinnebeeld. 'tyx
ïreg UgcBaamg en ber 3feïe / {iet toeïtt mee
je&ec en m ïjet gegeel öaac öoo? ïsan bec* fjinbect en toeggenomen toojöen? <;. Gy zult zuigen en verzadigt worden
van de borften haars troofts. Ü& btnöe ben boomaamften tcooft 6p <0ofet. Komt her-
waardts tot my, gy alle die vermoeid en be-
laden zyt, ik wil u verquikken. Matth. u. vs. 28. <$& be$e noöfgmg niet een cpa* bom ban ttooft? tofe «s 'et bfe een gjfeefi aan Hen «Soööeipen tcooft sfen ïtan i bte tcooft noöig Beeft öte naöece Bt'ec na toe. lüomt FjectoaacötsS SP ölinöen tot u liefst: gp baüenöe tot utoe oprecgtingen; gp ötoa* lenöe tot utoen teeg: gp gebangene tot utoe omfïaginge: gp jtefeen tot utoen iBeöicgn* meefter: gp naafete tot utoe «leöing: gp boöen tot uto leben: gp &o?ftige tot lüsxen ö?anft: gp ijongecige tot utoe fp#5e: gp bec* ïatene tot utoen Belper: gp öenautoöe tot utoen tcooft : gp alle Erte in nooö 3?t tot bien bit 3tcö utoec etöacmen 5aï / en met cpfien 3egen en Ijemelfcöe genaöe tegenïsomt, J§et 10 €taöt bfe ben eenigen Belper i$ in alle bjoeföeöen. ®v 5dber eifcSt ban on# bat top B«lP m tr^ft fiP Bem 3»Ucn 5oe* Ben. Roept my aan in de tyd der nood ,
zo zal ik u redden, en gy zult my pryzen. Ik ben by u in de nood , ik zal u daar uit rukken, en ter eere brengen. Ik wil u ver- zadigen met een lang leven , en wil u myn heil tonen. 3©ie 3*et m be3e tooo?ben niet bat <ö5oö!S tcooft be gjootfte të* IBenfclien tcooft tö gering! toat Ban een ©aber of een föottcraan öaac ftertw&e ttmöboen* ?p «uns
|
||||
17 a Des Hemclfchcn Morgendauws
aunnen be&elfg fmert en boobsfangft toet
aan?fen / maat niet toegnemen. <£en Min> ne ië bp fiet ïiinb/ en geeft fiet te Ö02ften aïsS Set ge5onb i&; maat toat ftan spaan fiet jeïöe boen alg fiet 5ieft i£4 ftan 3pfiet toel rebben ■} «Een trouto©?ienbfianbehan* berm tn begebangenigtoefpieöen/oofttroof* teüjfte tooo?ben aan fiem geben ,• maat aan fip beftetenen en banben toel toegnemen * ftan i)P be gebangenig openend bat moet fip toel laten fiaan ;a!sS ftptoeg gaat/gaat ben troeft ooft toeg. %\$ fiet getoifien pjuiji en een ge* ruifcfi maafit/en fiet bert bol guaal té/ban toegen be ï|elfcfie aanbecfitingen/ of fcftoon 'er ban bui5enb trosfïerjS 3icfi lieten binben / 30 ftan 'ec geen eenige fielpen/ aljs be J&eili* ge ©eefl geen olp in be tocnben giet. iBaac aisS <ü5obt met 3pnen heiligen <©eeft maar tegentooo?btg tg/ ban mogen alle iBenfcfien ber ban ong jpn/baac ijïnietg aan gelegen. <JE»obt troofï in noob/ tn 3ieftte/ in elenö/ in Ieben/in boob/tegenss ©uibel en J^elle. %U Ie jfëenfcften/ gjote en ftleine / mogen ban cnjï topften/ ©aienöen en 25loebbertoanten toeg gaan/«Bobt ftaat altpb öp ong/en ber* Iaat be 3pne niet. <0een elenbe 50 5toaar/ geen otigeluft30 g:oot/geen atmoebe 50ber* b?ietig/ geen 5iefttc 50 frtiertdijft/ geen on? gelijft 50 onberö?agelpfi/geenfionger 30 ftfietp/ geen peft 50 bergiftig/ geen oo2log 30 bet* berffelp/geen fïeeft in fiet ftert 50 bofceïjjft/ bat<0obt geen trooft baarboo? 50ubefiebben. Eegt be laft be# ftruicesS 50 3toaar op utoe fcfiouberg bat gp baar onber neet moet 3in; ften/ <0obt t# uto ttOOp: De Heer Haat en kan
|
||||
X. Zinnebeeld; 275'
kan helen, hydodet en maakt levendig. Deur.
3z. vs. 39. jfóan u ban öe ïianb öess ïgeren eemgongelufi obernomen* gelooft sefeecijjö bat |p niet liegt aljï öp laat joggen: Godt legt ons geen groter iaft op als wy dragen konnen. 1 Cor. 10. vs. 13. «Eptgp injteB* te i Godt heeft medelyden met onze fmerten. Hebr. 4. vs. 15*. Hy reddet de ziel van de dood. Pf. 30. vs. 4. Of fchoon de regtveer- dige veel moet lyden, zo helpt de Meer hem uit dien allen. Hy bewaard hem al zyn ge- beente , dat 'er niet een van dien gebroken word. pf. 34- vs- *°> 2t- ï&aat öe toerelb
ui fmaaö en ïaflert 5p ui Zalig zyt gy als u de menfchen om mynent willefmaden en ver- volgen , en fpreken allerlei quaad tegens u, is het dat zy daar aan liegen, weeft vrolyk en blymoedig, het zal u in den Hemel wel beloond worden. Matth. 5-. vs. 11", 12. §gpt DP in gebaard De Heer is uw ftok en ftaf. Pf. 13. vs. 4. Als gy door het vuur gaat, zo zal ik by u zyn, gy zult niet verbranden , en de vlam zal u niet aanfteken jen als gy door het water gaat, zo wil ik by u zyn, dat de Aro- men u niet zullen verdrinken; want ik ben de Heer uw Godt, de Heilige in Ifraè'1, uw- Heiland. Efa. 43. vs. 2, 3. ^pt gpinar* raoeöei Godt heeft de armen verkoren, die ryk in het geloof zyn. Jac 2. vs. y. »et mag fean gaan 50 ais Bet toil; is Godt voor
ons, wie zal tegen ons zyn. Rom. 8.
6. In grote nood kan Godt alleen troos-
ten, ©ie fiet Ieben fjeeft gegeben / San ïjec selbe ooö öefiouben; bteïjet leben ijs/ geeft Bet ooö aan be boben. ^ fcufftenU* toojb |
||||
±74 Des Hemelfchen Morgendauw?
öoo? ben gelber Utgtenbe <gonne-glan0 toeg*
genomen, ©e g?ootfte fmerten bwben ban <0obt alleen berjagt enberbonben. Hy is een God t der verduid jgheid en des troofts. Rom.i ƒ.
vs. 5. Een Godt alles trootts. 2 Kor. 1. vs. 4. ^p të een jtel-labenbe mebtcjjn boo? eng" matte gert j een berlrcgtenb ücgt; een troof* telpBtooojb; een 3oetenreu&; een toer3abt* genbe fpi)5*. 7. De gene die den nood van een iegelyk
weet, kan ook aan alle en een ieder trooft §even. q&m trooft bet menftgen gaat 30
er aljS 3p bes! naafteng gefleltemffe toeten en Bennen; baar öp bjeefi 006 ben eene menftg aan ben anöeren 3pn noob te ontbeBfiem €Soöt toeet en Sent be noob bet menfegen beter ban ben menfeö get jeggen Ban; gp toeet toat in ben menfeg iff/ en berfta&t 3pne gebatfiten Ijan berxe. Gy hebt geteld myn omfwerven en myne beweging; bewaard doch myne tra- nen wel in uwe kaft; vat de zelve en neemt ze op: zyn zy niet in uw Boek ? ja zekerlyk hebt gy de zelve in uw Regifler aangefchreven. <©at totl get berfïanb niet toel geloben / bleeftg en oloeb totllen sulfer nfet aannemen/ en e* Sientoel i$ get 30 i bie ©beraltegentooojbig fjES/ fean allesS 3ten. 8. Vele kennen eens anders gebrek en nood
wel, maar helpen nochtans niet. ï|oe gaarne fjab Hagar gaar bo?fitg Bfnb gegolpen/ maar Ijet toasfin gaar bermogen niet. Coen be lisonfng ban&prien aan benUonfng bangt^ fraei gefcgïeben gabbe bat gp ^aaman ban ajpne ifêelaatggetb gdpen 3onbe / en be &o* inns. &W Slfisael 3pn öjfcf lap/ tarftgeuröe |
||||
X. Minnebeeld, 17 f
tp 5pne feleberen/en jdöe.-Ben ik danGodt»
dat ik doden en levendig maken kan, dat hy my dien man ftuurd#, dat ik hem van zyne melaatsheid genezen "zoude ? merkt doch op en ziet hoe hy gefchil met my zoekt. 2 Reg. 5. vs. 6, 7. HI30 tsS <ü5ob£ ftanbmet/ 3P t$ niet onPermogenbe. Godt doet alles wat hy wil, en geeft meer als wy bidden en ver- ftaan. ^p rebbet onsS uit 3es$ b?oefpeben/ ent in be 3ebenbe Iaat pp ow* niet fieaen. ^pn alleen-peerfcpenbe macpt en getoelb peeft geen Bepalinge. Hy is een meelter om te helpen. pr. 63. vs. i. t&ne oogen 5ien op öie/ tife:
op jpne goebpefb popen/ bat pp gare 3iete betioffe Dan ben boob/ en onberpouöe in ben buren tpb. Pf. 33. vs. is. 9. Gods troolt is een ware trooft. J|O0
öeb?iegelijfi ijs bes$ menftpen ttooft niet* in plaats Pan be 3aafi öinb men een fcpaüutoe. <£pp?aïm boeb 5icp met toinb/ maat niet ai5o be gene w jfcg aan <0ob£ tcoofi Bou* ben. 36 da pet toe/ bat een Puilt niet 3a toet met toinb/ alg met fppiS uan gePulb toojben. <©e jjbele gemoebecen 3oefien paac pecgenoegjnge/maar jp tomben 5e niet. «öobt tcaofl be 3?ne met bec baab/ baatom peten 3pne troolitngen oou «©obss ttoofiingen. job tf. vs. n. <©obg «ooft gaat alle poogte te Ponen/ en paalb al pet getoiept oPet. ©et pïnab?UK&elp PanlBofeg gefp?often/Deut. ii. vs. 10. enz. Het land daar gy henen komt, om dat in te nemen, is niet gelyk Egypten- land, van waar gy uitgetrokken zyt, daar gy uw zaad zaaien, en zelfs bewateren moeit, ge- lyk een koolhof J maar het heeft bergen en & z lands« |
||||
zj6 Des Hemelfchen Morgendauws
landsdouwen, die de regen van den Hemel
drenken moet, op welk land de Heer uwGodt acht heeft,en de oogendes Heren uwesGods altyd daar op zien, van liet begin tot het ein- de des jaars. <%o een onberftneib toa£ 'et tuffcöen <ö*gppten en ïjet Beloofde 3Tanb; bit moed boo? na De ïmnfi gemaafite pppen/ en anbere gemaa&te toaterleibingen bebocfitigb toorben; maat pet bdoofbe jHanb brierb feoo: ben bzoegen en fpaben regen ban ben i&emet öebotijtigb en b?ucïjtbaar gemaafit. gja 3ie alle trooft buiten <tf5ob# trooft aan / en bes binbe bat be jelbe bergelebenfian too?ben bp be bebotBttgtng ban Cgppten. <6ob0 trooft fg in ber baab/ en oneinbig berquinaenbe: als? allejS berttopfelb en berfcïmat/ ban ber* geugb 5tcB ©aulug/ en is goebjS moetg/ pp toeet ban geen benautotftetb. Verbiyd u in den Heere altyd, en wederom zeg ik u , ver- biyd u; want de Heer is naby. Philip. 4. vs. 4, 5".
10. Gods trooft ftaat vaft en beftendig;
be 3uil baar 5P op ruft i$ onbetoeeglpfe. %U Ie troofi buttm <J3obt i# tpbelpft / maar <0ob# trooft buurt eeutoig. Godt heeft ons een eeu- wigen trooft gegeven. 2TheiT. 2. vs. 16. <©p be boojbebe ban SlefujS C8?ifïug berujpgen
top be 5elbe. Ik wil den Vader bidden, en hy zal u eenen anderen Troofter geven, dat hy by u blyve eeuwiglyk. Joh. 14. vs. 16. <Èen Cp?iften bfe ben<tf5obbefpen troofi Reeft/ geeft een bafïe gronb ber pope/ en een too?* tel ban befienbtge b?eugbe; ?pn pert 5inu« nooit toeg/ maar Somt altpb te boo?ftfipn. potötfiet somtpög baar toe nomen/bat pp |
||||
X. Zinnebeeld. 277
nitt eengeflabige jonnefcRön öesf troont ïjati*
be/ ban geeft Rp enentoel 3eer getotg bemor*
genftonb baat ban in 3pn 3tel. 11. Gods trooft is een verquikkende trooft.
©fftRoon Ret Rert notR 30 beel onruft ge* boelb / 30 aan Ret ebenïnel booj ben (©obbe* Ipfien ttootf geftilb tooiben. 3£e longecen ban giefu* ftoeefben in angfl op be onftui- mfge golben/ maar 30 Raaft <3!efu0fp?a6/ enbebal/toenleibe ?tcR be toinb en 't toebec neer. <©enomen / be menftR boeïbe aan 3ieC en ligtRaam begtootfte bzoefReib/alg <0obt met 3pn trooft tegentooo?big të / ban Reeft Rp niette b?e3en:men ftan immers eenfetnö aan be bo?ft bet moebet oberbloebig ftillen. dommige ftRepfefê Bunnen 3onber be Eon niet leben; alsS een menftR ben toaren €>ob* belpRen trooft niet Reeft / ban «an Rp ban Ret betbetf OOft niet b?p 3Ptt. Verbergt uw aan- gezicht niet voor my, op dat ik niet gelyk worde den genen die in den kuil dalen. Pf. 143. vs. 7. 12. Gods trooft geeft nieuwe kragten. Toen
Jonathan den honing gebruikte , wierden zy- ne oogen helder en klaar. 1 Sam. 14. vs.27. qijj in be 3©inter alless niet als? boob i $iet
men Ret fcRep3el anberss aan a\& iemanö bte na Ret g?af gebzagen too?bi in be Hente ig aïïesf toeer lebenbig ; met be opölimmenbe jon Romt nfeutoe aratRt in be aarbe: toaar <5oöt met 3pnen «ooft tnöeerb/ baar Recfc be menftR een nieuto leben; Rp ieBt 006 in toten/ bie men boo? een boob aas Roub/ jp* nen Roning. ©m ftórt te gaan: onder de inwoondeisdei itad Gpds is 'er geen, die zegt, & 3 ik |
||||
578 Des Hemdfehen Mörgendauws
ik ben zwak. Efa. 33. vs, 24.
13. Gods trooft is van een onbefchryffèly-
ke zoetheid. ï|p fjS be goube gelbe en Bet ÜSanna: be Uppelen bfe be troofcboom bejï fBaraops? bjaagt / 3pn 3oet ban fmaafi en Iteffclp ban reufi; be trooft <S5oö0 ijs 30 3oet bat fip allen anberen troeft bitter maant. Uwe lippen zyn als druipende honingzeem;
honing en melk is onder uwe tong. Cant. 4. vs. 11. Uw woord is mynen monde zoeter dan honing. Pf 119. vs. 103. «gilaatban be fint?
beren be5ertoerelb Baren ftinfienben b?af ftou* ben; gj> mpne jtel / legt u aan <tf5obg bo?* ftên/ en 5utgt baar uit 3pn berguifiaenben trooft! 14' Gy zult zuigen en verzadigd worden
van de borden hares troofts. fjflg be toerelb niet btoaag/ bat 3p in Bet betganfielpfie ee= nigen trooft 3oefit te ontfangen i toat bunfit tl gp rpne/30ubeuto rpfibom u $onber<©obt loei trooften ?bien trooft i0 meer bobenbealg berftfugenbe- «©aar 3?n 'er meer om 3tel en 3fllfgfteib gefiomen /bie trooft bp fiarengelb? «lomp ge50tfit Bebben/ban bfe be5en tffgob niet gefienb nebben ; beje öojgboom ïjeeft meer booïnen alö bloemen; 3P |pn baar boo? benonfien tn Bet berberf en betbóemenijS. <tëp toelluftige / Bcbt gpeen bermaafi ban een bo? ?e luftibat bergtft Beeft 'er meergeöoob ban geïonb gemaafif; ^Sfmfon Beeft fn be fcfioot ban «©eltla 3itïj tot een buit aan be $fiilt* fttjnen obergegebcn; en 25el5a5at Beeft b? 5P- ne tafel-bjeugb be boobsrpoft ontfangen. üoo?b gp pelge3inbe €B?if«nen toat ixn igetben jècneta segt: Zoekt gy vreugd by uw eer, |
||||
X. Zinnebeeld: *79
die u niets als bekommering baren kan ? dat
u welluft en vergenoegen zal geven , is de oorzaak van alle uwe pyn. Eeniegelyk wenfcht vreugde,maarzy weten niet waar zy een be- ftendig vergenoegen zullen vinden; deze meend zulks door zwelgen te verkrygen, en door overvloed en grote delicate gafteryen; een ander in een hoog aanzien, daar een menigte pannelikkers met ontdekte hoofden en eeboge knië'n hare groeteniiïe maken • een ander dat hy veel vrienden heeft* een ander dat hv geleerdheid en wetenfchap heeft, en met weinig dienende fchriften de boekekaf- ten vervuld. Al die vergenoegingen zyn be- driegelyk en kort: het ftaat zo met die men- fchen als met die van den drank bevangen zyn,deze verwekt een vrolyke en vrywillige razerny in een korten tyd, en baard een lang- durig en walgend verdriet in het vervolg. Epiit. 59. 3©aatom telö SP ötoa3en ftet gein öaac geen b?ooö UI ? en utoen atbeiö / öaacgp niet tarjabigt fionö toorten* ftoo?D mp üocö genss/ïjaaft u en öomt naoet; gp bie bo:ftig *pt / en g«n gelö fiebt/ nomt tot öet toatet/ loopt en eet/ ïtoopt 5onöec gelö/ om. met fieiöe topn ett meln. Efa. 5-«;. vs. 1,2. Waat? nm sal men tot te moeraffïge Builen gaan/ ai« menöefielüece en Mare fptfng-aöerjSfjeÖ* hen aan* toaacom tott men 3tcö met tooüöen fieitletien /aW men een ftfjoon b?utloft?-Meeö fean feruaen i &t öiö u USenftBen om utoe mm& toüïe/ joent fjet befte boo? u ei* oe «Ine. ^e 25pe gaat op geen aag jttten/ ennerlufttaö 3U8 niet metftanö/ 3P3oeüt |
||||
i8o Des Hemelfchen Morgèndauws
Reeft een menftR bp tiie fnoöe en buile ijbet*
Reben te boen/ aljS Rp ban be Uolgefö <8obg allejS genieten Ban? iv gianoöige u alle bie gefi?eft aan<©otus
trooft Reut/ tot Ret genot ber3elbe. 3©aar* om toiltgp niet nomen /baar «5obt 3ttR aan* Ijieö u 50 toel te bejegenen i Hoe zal ik u zo wel doen Juda, hoe wil ik 11 befchermen I- fraëi? baar të geen ö?ui$ 30 ?toaar/bat fcoaj
<0oö0 trooft niet ligt gemaant san toozben; gelooft gp3ülasS nietje 3ietbe ReiligeMat* telaarg aan ;Roe nomt Ret bat 3P in netenen en banben b?olö&/ in buur en b?anb onges boelig / op 3ul6e fcR?iB&elijtte ppnbanfeen Rert* botfttlggetoeeft 3finMs5 Ret niet <£5ob0 tcoofl/ öte boo? ben heiligen 45ttft in Rare Rerten gegoten fjs ■> Coen JBaulus* be RracRt baar ban onöerbonben Rab/ fpjaa Rp met b?p* mOebigReib Uit: Wie wil ons fcheiden van
de liefde Gods > droeflenis, of anglt, of ver- volginge, of honger , of naaktheid , of ge- vaar, of zwaard!» maar in dezen alle over- winnen wy verre, om diens wille die ons lief gehad heeft. Want ik ben gewis, dat noch dood , noch leven, noch Engelen, noch vor- ftendommen, noch geweld,, noch het tegen- woordige, noch het toekomende, noch het hoge, noch het diepe, noch geen ander fchep- zel ons fcheiden kan van de liefde Gods, die daar is in Chriftus Jefus onzen Heere. Rom. 8. vs. 'if. enz. 16. Hoe kom ik dan daar heen dat ik Gods
trooft genieten mag ? «Efobg tooojb geeft 3e aan tnsS; toat buiten Ret 3elbe W/ isJ toel iet#/ maar niet in Ret seReel bergenoegenöe* ©e hei- lige |
|||
X. Zinnebeeld.' 181
Hge d5tï)?tft Ieetb ons? öoe top otijJ fn <©obsS
genaöe tcoofien ttunnen; <öobt iaat 3icftin jpn Heilig 3©oo?b binben / en bat jsltoc is* pet toOO?b OnjeSS ttOOflSf. Was uw woord myn trooft niet geweeft, dan was ik vergaan in myn elendigheid. ^o ïjaaft aan 3&abib ben ttooft «©oog ontbcafi/ 30^^ fip be jeltoe fn «6objS toootf/ en bonb 5e baar 006; betfial* ben toeet i« geen fietec raab alg be5e. <©fe 00 be ^ee lian b?oeffieib baatt/ moet out* 3ien na be ©uutöaaft bandBobjS tooo?b/ban 3al fip boel öaafi in be fiaben bes troofig in* lopen: let baac op gp arme/ öeclatene/ 3ie* Be/ gebangene/ leebb?agenbe/ behoefte/ en In boobssnooö leggenbe 3ielen ,• fcftjeeutot gp ai$ een $|ert na ftet betfcfie toatet tot ttzn lebenötgen 45obt i öo?ft üto jtele na 3pn trootttoatet i 3P toeet ban be fontein ban «Efobjj tooo?b/ Iaat u 5ulfesS fïcomenbec tojj* ?e toebloeien. ©e Heilige ^ctmftuur/bien oom bejS obetbloebg /baac uit fiunt gp bol* «ö boben bolfteib nemen! fioub u aan g|e* fujï/ als* ban 5a! 3icft gjefusS toebecom aan u , Ijeuben. <©p bermoefbe legt u nebec injijnen f CfiOOt en aan Jtjne tJ0?|i / dan zult gy zuigen en verzadigd warden aan de borften zynes trooiis. «6obt 3al u op Ret 5iefebeb becquiB*
Ben / en aan be cijne^ tafel bet jalig&eib jet* ten t laat niemanb beje gelegentfieib becjuf* men; Ue té laat Bomt lijö fcfiaöe en geb?efi; bie ter cetfiter tpb Bomt geniet Bet SJbonb* maal; toat i!S 'et fieeclpec atë aan <0obg tafel gefpijtï te tobben* in jie bat boo? fiet C?ootfie geluft aan. ^e toerelb oojbele toat 3P toiij fieb iö <0oöt ban Beö ift genoeg/ Bet & s 3P |
||||
i8z Des Hernelfchen Morgendauw»
5P m öet leben of in öe öootr. De Heer is
myn Herder,. my zal niets ontbreken ; hy
weid my op een groene landsdouwe, en voera my tot het verfche water,hy verquikt myne ziele, en voerd my op de rechte 1 traten, om zyns naams wille. En of ik al wandelde in een duilterdal, zo vrees ik geen ongeluk; want gy zyt by my, en uw Hok en ftaf troos- ten my, Gy fchenkt my vol in, gy zalft myn hooft met olie, en bereid my eene tafel tegen myne vyanden. Het goede en de barmher- tigheid zullen my volgen myn leven lang, en ik zal blyven in,het Huis des Heren al- toos. Pf. 23. «Efobt tcoofie« alle öle ?pncn troop berlangen, H&C ROSA MELLE FLUIT.
Zy konnen trooft ontfangen,
Die hem van Godt verlangen. Het is der dwazen werk, een nietig onder'
winden, Te denken buiten Godt den zoeten trooft te
vinden; Het water uit een koele en reine bron dat
lefcht De grote hitte en dorll der Menfchen 't al-
lerbeft. Een Honingby kan wel uit Netels honing le-
zen; Maar toch de Roos bezit een meer verzoetend
wezen, In hare bladen, als met melk en bloed ge-
verft, Heeft
|
||||
' X. Zinnebeeld. i£j
Heeft 2y den Honingdauw in overvloed ge-
erft: r, s,
Wilt dan de Waereld met haar fchynfchoon
nooit vertrouwen,
6 Ziel, want gy kunt nooit op haar uw' ho-
pe bouwen; Wanneer gy denkt dat zy van herten u be-
mind, . . Bedroeft ze u 't meelt, en is het minit tot
u gezind. "_": '"■' By Godt is Trouw en Trooft , om t herte
te verquikken, Voeg u by Hem als u het ong'luk wil ver-
ftrikken; Zo ge u' houd aan zyn woord, en werpt in
zynen fchoot, Zult gy bekleed zyn, als gy waant te zyn
ontbloot. |
||||||
3P
|
||||||
XL ZIN-
|
||||||
i#4 Des Hemelfchen Morgèndauws
|
||||||
XL ZINNEBEELD.
|
||||||
Cant. z. vs. 13.
Komt herwaarts myne Duif in de gaten
der fteenrotzen. XI.
Het onverfchrokkene gemoed.
1.
H4£t tëeett tenï)Oogflen'p?pfrelpe 3aa&/
bat men in alle aanbertjttogen fïanïi* toafhg 10/ niet en topftt/ offcfioon u imU *enb bpanben aanballen / en bui3enberlet b?oe* feniflen ontmoeten. 5©e nietgtoaarbige toe* relöSBfnberen artnen ben geeflelö&en Eie* ïcnficöö boo? fïecjjt en 5eer gering; maat toat boo? een bapperïjeib baar toe bereifeïjt too?b/ betuigen/ en too?b aangetoont bob? 30 bele fcïjipb?eu8enber arme 3telen/bfe Bet anner be£ geil? berloren Bebben. 25eb?eesfü be gemoeberen 3ijn tot bien flr#b niet be* quaam : ooft ijie/ toelfie Bare fterfefte 3icï}t* bare bpanben obertoonnen Bebben / toojben ban be on3(cljtBare gebelb. ^ie een btjanb te gemoet jtet/ tte toapenb 3irfi bp tübs?; BP maafct getoeer « Bebben/ toaar mebe flp |
||||||
-?W. 2.8 <f-.
|
|||||
CzTEt. X. V? 2$ ■
in tle ar aten cZtr Steenfetzen
|
|||||
XL Zinnebeeld. 185*
Stfneaanballen toeerfïaan/ en öe 3elbe aan
tbertoinnen: öie tian eerfl een fcfiflb tofl 30e* aen atë öe moojöpülen om Bem bitegen 5 en öie eerfl een3toaarötoil fiopen/afó öe bpanö Bet 3tjne al tegenjS Be"» uitgetroaaen Beeft/ ?al jonbectbJöfel 3pnbpanötot een buit moe* ten toojöen. 2. ©e^uibel en on3e anbere bpanöen3jm
öaat meöe &e3ig/ bat 3P on?e arpgstoape* nen mogen roben; öe $|oop të een ban on3e ftBerpfte pijlen/ toaat meöe topon3ebpan* öen nonnen obertoinnen;en Bet <©eöulö maant al öen anöeren aröeib en bttterBeiö ?o?t en aangenaam. Jtan öen JgelfcBen Nahas öe geeftelpe öojgeoï tot jabes Bet oog ban ge* öulö en Boop uitfteaen/ 30 3ön 3p ban Bern tot ftBanöe gemaaat. 3$ öat geen getoon* ne fpel/até öe menftB öenttt öat Bet te bet* geeftf ijs op öen ï§eere te Bopen 4 öat men <tëoöt moet berlaten/ en 3ön Bert aan öe toetelö Bangen* öat Bet een ötoaa$Beiö f# op Bet toefeomenbe te bertroutoen* of öe |Kaje|ïeit en ïleeciöfiBeiö <©oöj$/ of <0oö# SecBtbeec* bigBeiö en toetrigen /Coom/ öelet Bet öat Bp 3icBon5ec m Bet Bp3onöer ïyeunenofaan* nemen 3üuöe* öte öaac geloof aan geeft legt reeösS ïjalf in öe ^el/en too?ö ban öe ïtlaau* toen öesS ©utbelss baft geBouöen. 3. <£en<£B?ijtenflaatonbetoeeglija. ^(aat
met een Barnet op een fteenrotis/ 50 331 öen Barnet eet aljï öe rots? befcBaötgt toojöen; boo?45oöt f* Bet Bert ban een gelobige toe* aer atë Wa&/ en in öjoefeniflen Batöet al& een diamant, ©ie een goeö BamafcB aan* ïieeft / i# niet benaautot boo? een Bouto/ floot/
|
||||
^86 Des Hemeifchen Morgendauw»
floot / of fcBeut. ©ie fn fiorm op be jee boïM
bert / moet Set jfnfien bertoagten; maat bfe in be gaten ban een öarbe en bigtefieen- rotjJ legt / btó ruft jeBec tot bat fjet obet fcs. ©e öoop bertoagt flet aanftaanbe ge* tun/ en bc gebulbigöeib gebseb on$f tyt tt> gentooo?bige ongeluö ftanbbaftig te berb?a* genten toaarom souben top ttopffelen in on* je elenb? top Rebben immers? een genabige <5oöt en ©aöer / en een liefrpfie S?fu$ Cïfêtf* rug/ boo? tofen alle bingen jgn/ en top in Éjem ,bie nan onjs nietberlaten nocö berjuï* men. Cer bat C&iftujS jpn b?oeber# ïjert ban ons* aftoenben joube/ moeft Bemeï en aarbe bergaan: öP ts een JJelper; joube SP jgnganb onsonttrenöenl öp té *«i rebber; joube ÖP ons* in noob laten jttten ? ftp té ben ontfermer; 30utie ïjem ïjct bert niet bjenen* Bp t£ onse b?oeber; 3ouoe fjp 3tjn bleefcU en been bergeten * ftp tg get fiooft; 30uben ban be lebematen/ 3Önber öaar ober aarigebaan te 3ön/ berberben > ijp ig be geeftelpe Moft* ïienne/ bfe ons? onber be fcgabutoe ban jfjne Meugelen bebeöt tegeng alle getoelbtge ïöf*f- tn Jletë-aanbalten^ Weeft niet bevreeft, ik
ben by üf wykt niet, ik ben uw Godt. Ik befcherm u , ik bewaar u door de rechten myner gerechtigheid, ©at toOO?b Ban niet mififot; <ö5obt liegr niet/ en 3fin tooo?b té ftet toooab ber toaarïjeib. 4 Komt herwaarts myne Duif in de ga-
ten der fteenrotzen. 3|g ïiat niet een nooit* geöoo?be liefbe i bie 30 ferr cfgelueben 3ijn tooiben naber bp geroepen/ en fce afgetoene* aen toojben aangelokt; be jonbige menfti? Boo?b
|
||||
XL Zinnebeeld; z%f
ïjoojb be (tem ban een genabfgen <©obt. o
gy inwoonders Mo'abs verlaat 3e fteden , en
woond in de fteenrotzen , en doed als de Duiven, die in de zelve gaten neftelen. ]er. 4$. 3©erelb-bemmnenbe gemoeberen/ bet* laat betooningberbtoalingen/topat uit 25a* 6el / berlaat be fnobe toerelb / en gaat too* nen fn w fteenrotjS/bieCïmfcujS t& ÏJoojb eeng gp 5onbtge menfc&en/ ^BefusS uto §ga= Itgmaaec toept u: in 3jjn Ipben i# 'er niets bat niet een roepenbe ftem tot u 3«nb / alji bat gp be beïjeubenig en jaUgljeib utoer Ugtga* men en 5ielen moet oetoaren: jpn bloebbloeien* be angfótoeet roept u toe: komt hier, ber* bergb u/ in be om utoent bJiUe nooblpenbe jiele; be boome ftroon bess ïteilanbst roept: komt hier, en verbergt u in de hooftwonden; be;
nageld bie CÖ?tftu0 ftanben en boeten boo?* boorb gebben/roepemkonït hier;befptejS roept: komt hier,en berbergb mbe toonben utoesS l^ei* lanbss jpn utoe ruftplaat3en: 3aug en ijefltg i0 ïjp bfe be roepenbe ftem bes ïgeilanbS ge* ï)00?5aam ü$. ^0e roept be 3©p3$ï}eib niet/ en nobigb be btoasenlo gp mannen/30 roept tot u / en toept be lieben: Wie flegt is die keere zich herwaarts ; en tot den zot fprak zy : komt teerd van myn brood , en drinkt van den wyn dien ik fchenk. Verlaat het flechte wezen, zo zult gy leven, en gaat op den weg der kennis. Proverb. 9. vs. 3 4. %\$ een bermoeib gert getrooft ean bnp ben/ banfean fjet boo? be3e trooft-ftem ge* ft&teben: Komt in be gaten bet fteenrot3en 6p benaautabe Jtele; gp beb?oefbeopenb utos ooren ; gefug toept u. a©je joube nfet tofl* |
||||
z88 Des Hemelfchefl Morgendauws
len 3eggen bat ©obt een b?ienb të ber gev
nen öie een nebergejïagen geeft Rebben ? «f, 3J6 binb in &e3e genaöige roepinge be£
f^aligmaftetsS eenfteerlpfte boo?5org boo? mp armen menfcft. Sgegt nu gij ongelobige bat <0ofct 3ftö om mp niet befiommert: ben ift niet Ret toerft 3ö«er fianben ? ja tb ben 5ön ftrnb / Rij Öeeft mp gefcfiapen. 5Ften uit* blugt ban nfet bco?gaan.- bat <ö5obt ooft be ^tSepper ban Ret ©ee t$ / maar bat Rü Daar niet boo? 3orgb. gja 3efierI86/ <0obt Reeft ooft grote 5org baat boo?! geen mufcii valt zonder de wille Gods op de aarde.
©oo? eng ifêenftfien ig <0objS Itefbe beel groter. <£en ftonftenaar beminb Ret eene ftonft-ftuft meet als? Ret anbere; en <©oöt eng meer até Ret ©ee. «Efoög boo?5org boo? be IfêenfcRen ö?uat Rp op 3pn fco?ft / en fioub 3öne aï5ienbe oogen ober ons* open. Die het oog gemaakt heeft, zoude die niet zien? die het oor gemaakt heeft, zoude die niet horen ? <©obt 3iet en toeet on3e noob/
en Roo?b ons* 3ucbten ooft ban berre; 3ijn liefbe ftooftt Rem in Ret fterte / en b^eiht Uit bOO| be reben 3{jn0 monbjS: Komt her- waarts tot my, alle die vermoeid en beladen zyt , ik wil u verquikken ; neemt myn jok op u, en leerd van my, want ik ben zagt- moedig , en van herten ootmoedig. Mattb. ii. vs. 28, 29. 6. Komt hier. ©e roepenbe genabe-ftem
belet ons niet / alss top aan be 3elbe niet geRoor5aam 5pn toillen. <0obt teil **#> o* toer on0 ontfermen/ en top moeten ong bec ontferming beejaebttg maften, '©e goeöeren |
||||
XI. Zinnebeeld. l8p
fcfe <©obt onjï aanoieb/ moeten top met be
ïtanben bejS geloofS ontfangen en aannemen. 5&e ber&?ijging ber Hemelfclje goeberen ig ong niet nut/ al0 be toe-efgenfng Daar nfet fjpaomt. %l$ be tafel gebe&t en roet fppjj opgebult f0/ban geeft be maag geen ber5a* bfgïngeatëmen 5enfetgeb?m&t; aagten ber* iufhgb/ maar genieten ber5abtgt. <0objï g^ nabe/ beftfjermfnge/ en goebertferenbf)etb/ toorb mtgeö?etb ober be gene bfe be 5elbe tiegeeren te ontfangen. ï§oe fean een 5onbaar ban 5£>nben beb?ijb tooiöen/aljf ïjpïjet bloeb ban gefug Cö?tfïujS fn ïjet toare geloof nfet aannemen totUïjoe San men boo? beng&uf* bel en be l&el berse&ert 3fjn/ atë men 3fcft onber ïjet nrutjï ban €&tftu$ nfet neberlegt om te ruften I bfe be fjitte ber aanbegtfnge geen feïjabe boen jaï / moet 3icö fn be 3i> toonbe ban 9efu0 berbergen. ik vermaan u gy zondaars, in Chriftus plaats, verzoend u met Godt. 2 Cor. y. vs. 20. 7- Myne Duif. <ö*en Ifef Bfnb ïjeeft beef
namen. <$efUg ^n ^ne üerfi b?fenbeltj& aan/en geeft gaar een 3oeten naam. üan een25?utbegom sttft anöerg tegen 5ën25jutb toneni 9Iefujï fsS be 252ufbegom /en be Sterft nebenjï een feber gelobf ge 3fele 5fjne 25?ufb.g&e Oelobfgen 3Ön retfjteq&ufben fn<t&ob$ogen, toat fjs 'er ftïjionber al$ een «fcuff* Als gy te veld legt zo glinfterd bet als de vleugelen der Duiven ,en gelyk als goud enzilverfchit- tert. Pf. 68. <£n toat ïtan 'er Ifefelijler fn
<J5obg oogen 3fjn al$ een gelobfge 3iel e fft 6eueh bat top ban nature jeer mfssraaanc 3ön > top ïjeb&en «en 3toan Jföown-aange* C jfcïjt/ |
||||
290 Des Hemelfchen Morgendauws
3itBt/ en een ï&eibenjï gect; Boe leggen top
met Woeö en biefi 6e5oeöelb: maat Boe fcBoon Beeft <©obt onsi gemaant &002 3ön genabe / toen Bp onsr ban be 3onöen afgetoaflen Beeft boo? Bet bloeb ban üefug €B?tftujJ 3flnen iieben ^OOn ? Ik baadde u met water, en wiefchuvan uwen bloede. Ezech. 16. Chriftus heeft ons lief gehad , en gewaflen met zyn bloed van onze zonden. Apoc. 1. <®oen onjl beregtbeerbigmaaing CBtffH toege-eigenb i$
getooiben/ Beööen toö Bet Beerlpfle en ftBoon? fte Ctecaaö ontfangen» Toen hebben wy kle- deren des Heils aangetrokken, en zyn met den rok der Gerechtigheid bekleed. Efa. 61. vs. 10. g^oe Refter moeft Somen öp SJBaifc
bttu$/ moeji 39 3ttB 5esï maanben te boten met öaljem en mirrBe/en je? maanben met goebe fpecerUen berderen / op bat 3ö ben Koning megt toelgeballen. Efther 2. vs. 12. Cn toö Bebóen be jaïbmge be$s % «©eeftejJ omfangen/ toen on3e 3M met gefms Baren ^luibegom berloofb i£. Wy zyn afgewaf- <ïen, wy zyn geheiligd, wy zyn gerechtveer- digd geworden , door den naam des Heere Jefus,en door den Geeft onzes Gods. 1 Cor. 6. vs. 11. Ende daarom hebben wy na deze genade geen vlek noch rimpel, of iets dier- gelyks aan ons ,< maar wy zyn heilig en onbe- rispelyk. Ephef. 5. vs. 27. 3©at té 3uibetbet até een ©taf * een s©uif Baat be bufltgBefö en on3Utberöeib: be gene bte toare lebema? ten ban be CÖJtftelöBe ïterït 3fjn/ 3uiberen 3icB ban aJIebebleBBingen beggeeftess enbej* bfeeftBe& 2 Cor. 7. <Qn geljjU até ^efu? ^ein ijl dieonsafgewaflèn heeft jalzo reinigd zicir
|
||||
XL Zinnebeeld. 255f
zich ook een ieder die hoop tot hem heeft.
1 Joh. 3. vs. 3. ©e ^Duff t& een eenboubtg biet: en be gelobige stelen gelgben aan be jelbe; 3P 5ön betftanbtg ten op3fcgte ban fiare 3aliggeïö / atë be fïangen; en in alle fnobe toereïbfdfte pelgeben 5onbet balggeib/ en eenboubfgalsï bebuiben. Matth.10. <jj*en ?®uifi$ een tojutfjtbare bogel: be gelobige jtel 006; zy is vruchtbaar in alle goede wer-
ken. Tit. 3. jülen gaat gaarne met beg&ut= ben om / om bei5elbet aangenaamgeftg toille : giefuss geeft 3ün getteng bjeugb aan een ge* lobtge 3teU %ie get onbetfegetö tuffegen een gelobfge en gobloje eeng aan/ 50 toelbega* gelp alö öe5e 5pn / 30 betbjietig 3jjn be anöete aan ben 38llergoögjïen;3P bitegen als* fiin&enbe ÖabewS en betftgeutenbe ^ttbelaaris op pet bobe aas bet 005e Inden; al# Eoggen en ©et* heng bjoelen jp in ben poel bet 3onben/ en 3Ön met ettet en bloeb ban get goofb tot be boeten öefoebelb. 3£ie 3nllen niet bomen tot be öeecigfigeib bes* ^emel& <J0p gelobig gert betjouö ïuat gp gebt / feat boeft nte* manb uta cteraab toegnemen; be geeftelpe SBjtitb 5e0tf Öeö tfe mpn tóït uitgettofiben/ ban 3fll tn Bern niet to'ebecom aanttreb&en. ©et bloeb ban gjefusS en 3i>ne gèrecgtiggeib f $ uto tieraab en eetefcleeb / baat rnebe bet* fcgönt gp boo? 45obt tpbelfin en eeutofg. 8. Komt hier myne Duif. %b 3ie be gelo*
totgen aan/ maat als* 30banigebte nergens* aljj in be tooeftgne en in be gaten bet fteen* tot3en 3itg moeten opgouben. ï|oe toeel ge* baat ijï be ^onb- of ©elb-butf niet onbet* bjotpeni 30 ooft öe gelobfge en optecgte öin* ® 2 bete» |
||||
2j>i Des Hemelfehen Morgendauw"!
beren 4r5obS. Zy zyn vreemdelingen in Me~
fech,en hebben hare woningen inKed^r. Pf. 122. 4£n berftalben 3ucBten 5e toel te recBt:
Och hadde ik vleugelen als de Duiven, dat
ik vliegen en ergens blyven konde! Pf. 55*. vs. 7. <&n$leben tg een gebaarljjben (iaat; 532 Ö052 «©eefïen bit in be lucBt ffeetftfim/ ftcööen jul&e toafienbe ogen aljf be töoof- en ^toot-bog«'ss/ om on3e ?ielen te bejagen. 3©p mogen 3ön toaar top toillen/ cbentoel Beb- ben top on3e aanballen; ben ï&elfcften SJrenb laat onsS nocB bag nocB natBt met tuft. 3©p 3pn een recBt berfcftnftte^uif; ocB Boe elen* big ig on5e tjjb! toaar Been top tmg toenben offeren/ 50 bunnen top bocB geen ruft bin* Un. %g *©abib aan Bet Bof ban &aul/ 50 too?b B.P toan Bern benpb/en moet 3icB booj 3pn fpies" toel toagten; ig BP in 3pn eigen ftuts*/ 30 Gaan be moo2benaars" Bem na> tg Bp in JSama / 50 toojb BP ge3ocBt om te Herben; ia* BP te $obe/ 30 binb Bp jpnen Doëg baar; is" BP in Iftegila/ baar binb BP ontrouto en onbanfibaarBetb ; tg BP tn be tooeftpne ^ipft/ 50 bolgb ^aul Bem op be Btelen na; 00b aan Bet Bof ban Stcftlsf Beeft men quabe gebacBtcn ban ftem: ©abibi0 toaarlp een reeftt boorbeelb ber gelobtgen. i©aar 3ullen top bot ft Been blieben baar top 3e6er Bonnen blpbenl 9. Komt hier myne Duif in de gaten der
fteenrotzen. 3De fefteuren en BolligBeben bcc Ceenrot3en 3ön be 3efier(ïe toonmgen boo? be ^utben / al£ 3P ban be töoof bogeté berbolgt too?ben/teant be&tootbogefs" Bunnen Baren roof niet Sm in be open luc&t grppen; alsc bSR
|
||||
XI. Zinnebeeld. " 193
fcfltt be^uftjen sttfi in befcgeuren berffeen*
ïot3en berbergen / ban moeten Bare bpanben Baar jefeer laten rullen. 916 3eg beneauto* be jtelen / bat 'er geen ?e»erber tocmngcn boo? u 3pn ban be gaten berfteenrot3en. Wét tofl be ^atfian al? een ^eiftïje ïSoof-bogel beginnen /aïjs be gelobige sit§ in be sötoon* ben ban gjefusS berbo?gen Bebben* alle $pn aanballen 3pn te bergeefjS / 3P«« nafïeUin= gen niet& €S?ifï»0 B«ft een triomuB ban be ?©Utbel gemaaat; dood waar is uw prik- kel? Hel waar is uweoverwinninge^bebpan* ben 5pn opentlpa ten toon geb?agen. SefujS boob të ben boobber genben/ bes? Booög/ beiï 5©uibelj!/ en ber t^elle. Chriftus heeft door zyn dood de macht benomen, dien die
het geweld des doods hadde, dat is den Dui- vel ; en heeft verloft de genen die door vre- ze des doods in het ganfche leven knechten zyn moeden Hebr. 1. vs. 14, iy. SM30 té be spbe bang[efu3 eengelu&tuge fcBeut boo? beg ^attjang bpanbelpe p?ifeael; baar 3pn top 5eHer; baar burft fip 3itS niet aan toa* gen/ beel toeinfgec 3pne filaautoen baat in fielten/ en tn $et minfle geen een gelobige baar uttrufefeen. 10. Komt hier myne Duif in de gaten der
fteenrotxen. ©ie in tpb bet f)i«e een fefta^ biitoacntige plaats en een uoel gol aan kefte* men/ ber3utntb niet 3itB baar in te berbee* gen, <3Jonag Bab een groot toelbeïjagen aan ben opgeteaffenen ïiütooorbe; fcc ^ün ea fiaïs Ijem niet op Bet fjsoft m Bp baat on* fcer 3at: Babben be Horen 3uïfee grote fcïja* bubjarötige 25omen niet langg Set toatcc C 3 ftaan/ |
||||
2.94 -^es Hcmelfchen Morgendauws
ftaan/ tataar onber 3ouben 3P ?icfi boo? be
Bitte berbergen / en ?tcö berouffeaen * toat Joeroü?5aaat meer Bitte aïjS ben toorn «©obg* Bjmnb bfe nfet tot in be onberfïe ü^eï * en toat fcBepfel San boo? beflelfiS gloeb feefïaan* al* leg too?b baar ban berteerb alss ftroo en ftoppelen. ©cB toee onjS arme menfcBen afsS be ^eer too?nig begint te teo?ben! I^eer als* gö in Bet geretBt totlt gaan/ toie aan boo? u befïaan* maar toeefl getrooft gp gelobige ?©utben/ gaat in be toonben ban Sefug/ baar aunt gp taeraoeltng binben; Bet bittevc ïpben/ boob en (ierben ban CB?i#u£/ Beeft onjS met <0oöt bet3oenö; BP JBecfc 3png ©a* berg toom gefiilb/ ïjk ober ong alle gegaan i#: be toonben ban SJefug 3pn be gaten ber (ieenrotsen / toaar ban «jSfaiatf 5egt Kap. 2. vs. ïo. Gaat in de rotfteen, en verbergd u
ïn de aarde, voor de vreze des Heren, en voor zyne heerJyke Majeiteit. i&ter i$ be ïSötjïeen toaar in top ong Bonnen berber* gen/ tot bat be Bitte ber aanbetfiting boo?* fep gaat Jfêofeg *oube nooit <0oö0 Beerlpfe* fjeiö tybben Bunnen $im of berb?agen/ aljf fjp in be fïeenrotsf niet gefiaan Baöbe; alsS top Cft2i0ti0 toonben niet Barben/ 30 50U be üeerlS'öBeib en |fèaj{peit<©obj& cn0 een ber* terenb buur too?öen/en nu Bebben top geen gefaea aan<JEfob0genabe en barmfjemgöeib/ toaarom^boo? be toonben ban giefug CBnf* tug blieten be 3elbeop eng. <©oöt 3p lof bat be fianben / boeten / en öe 3pbe boozbocrb 3Pn! Daarom bergafc*r en 3uig iö Bcning' uit be(ieenrot3en/ en 0Ü2 uit ben jleen; mpne toonben tooien baar boo? s?ne3en/ en mpn ïeben berlengt, u« |
||||
XI. Zinnebeeld. 29 j
ii« Komt myne Duif in de gaten der fteen-
rotzen» «Stormtomb en regen boet be^utf/ bfe 3ic8 bfep in be ftBeuren ber (leenBHppen betbojgen Beeft / geen fcïjaöe: toat Beb* Ben top öfê fteentotjs niet te banBen boo? ;pne goebBefö; baar mag ontoeer 5pn ban bonber en blirem/fneeuto en regen /Bet raag dormen en rasen ju Bet toü/ een <Èö?tften ig jefeet. Slefuss té be fteenrots* / jpne toonben be gaten berselbe ■, gaat baar m gp geloot* gen. ï$?uté/ b?eefBetb/ öenaautotfieiö/ ar* moebe/ berlaten te ?pn ban be gefjele toe* relb / en ban alle «©tnbelen geppnigt en ge* plaagt te toojben / Ban ong niet fcfjaöen ais top baar in leggen; toaarom* Beeft SJsfu^ booj 5pnetoonben bod? onse stelen geen troeft gebönöen*ja 3efeerlp: boo? €&iftts£ tg eng Bet berfmabeujHfte 006 tot een eer getoo,?* ben/ en top Bunnen biijmoeöig en getrooft tn al OnjS Ipben 3gn. Nu wy dan zyn recht-
vaerdig geworden door liet geloof, zo heb- ben wy vrede met Godt, door onzen Here Jefus Chriftus: door welken wy ook een toe- gang, hebben in het geloof tot deze genade daar wy in ftaan , en roemen ons van de hope der toekomende-Reerlykheid, die Godt geven zal: en niet alleen dat, maar wy be- roemen ons ook in.de droeffenifTen, dewyl wywetendatdroeffeniffe verduldigheid brengt, en de verduldigheid brengt ervarentheid, en ervarentheid brengt hoop, maar de hoop iaat niet te fchandg worden, want de lie-fde Gods is uitgegoten in onze herten, door den Hei- ligen Geeft die ons gegeven is. Rom. 5» vs. 1. feqq. W&t meent gp gelobtgen bat
iC 4 be |
||||
19Ó Des Hemelfchen Morgendauws
öeoo?3aaöi£ getoeeft/ bat beBeilfge USar*
telaarg met 50 Heel gebulb be martelarpen/ angft/pijn/nönbanfi/ buur en 3toaarb ber* ö?agen en uitgedaan öeböen t ih jfe geen anbere/ ban bat 3p in be toonben ban ge? fug gunnen Igeilanb 30 jeaer geruft Seo&en; öe^e b?ebe geeft gemaafet bat $p ban geen uittoenbigen oorlog getoeten Be&Ben. iz. Komt myne Duif indegatenderfteen-
rotzen. ge toil toefïaan bat in 3ommfgeBo*
len meer noube als? toarmte te binben i£; maar baar bp 006 jeggen bat be polen b»r toonben <f e3u Cïijifti toiarmte bp sitf} fieb* Ben: ijs on^e geeft boo? angfl itoub gefeor* ben/ Slefusf maant ons lebenbig,- 3pnen a* öem Beeft een lebenbigmanenb buur bp ^kff öm on3e berftorbene geeften toeer optetoeït* «en. <Ên toat ban einbelp * 3pn top be boob ooö Beel nabp* laat bat 30 3jjn; bie/ boo? en al eer ï)p fterfc/ 5itft boo? een toaac eeloof fn be toonben ban giefuö neberlegt/ bie fterft nooit, gefug i0 oniS leben/ bie be* toaarö al on3e gebeenten / bat 'er niet een ban berloren gaat / en jal 0113e afgefïorbe ligrftamen gier namaak 008 toeer lebenbig manen •. nu ban / pet" 3P al5o / fterben i# mijn getoin/ en fcfiaab mp niet,- in berlang ontbtmben te 3fin / en te aanfffioutoen bie toonben tik iö boo? aïjS norB in Bet geloof maar jie; 4ftobt ^al mft en alle gelobigen baar Been Belpen/ bat in mijn btnger^ baar in leggen / en 3e met mijn monb auffm mag. 13. Ecu iö nu beb?eeft 3P* toat toillen
mij menfcgen / toat 3onbe / toat teerelb / toat
|
||||
XI. Zinnebeeld. r$j
toat boob/ toat be «©uitoel boen* ia fitb fm*
merg gjefug tot mpn beftjiermer; bat fis wpn {joop en geloof; en Set geloof maafet «at mpn poop jegtt €>obt jat mp niet toer* laten: 30 lang ia öejen (laf in mpne ïjanben wb/ toanbel in getrooft boort in mpn toe* telbjgloop. Sfla ben toerseaerb bat fip in mpn ftanb ooït nocp tot een toonberftaf teo?ben jal: toillen be aantoetfitingen mp Sjeftig Be* fto?men/en sullen bie be töobe^ee $pn baar iö boo? baben moet* toel aan/ ifi jal met bejen ftaf in be toatergolben ffaan / en be 3elbe tot mpn boorgang ban een feïjeiten. 43oöt peeft toel eer beliÊöenöioogtooetg bco2 rtbieren en grote toateren laten gaan;*al tït Sien bat Bet mp aan trooft 3üube ontb?eaen/ öm mpn arme bo?ftige 3ielteberg.ui6feen* mpnfjoop in jjet geloof 3al ben ftaf ban jEo* 3ejs too?ben / en aan be fteenrotg gjefug <Tlj?iftujS fïaan / hoormaar be3e gaten bet fteencotse sullen trooft-ftromen ober mp uiu gfeten: be menfep bit in b?oefeniffen macr leunb op pet annrr ber poop / 3al 5it8 lief)' telljB Bunnen opreepten; be poop i0 be min* ne ban al onjs boo?nenien ; onje geftele Ie* benjSloop aan boo? öaop geb?eben toojöen / gelpa een molen boor water of toinb ; be ainbsSBeib too?b boo? poop opgeo?acöt / be jeugb onöertoejen/ be mannetpae jaren ber* fierst/ ben ouberbom toerquiat/ en 3elfss be boob 3onber fcp?iB aanbaarö. 14. g& toeet bat bp be toerelblfagen bese
(loferegel bOOrgaat: Hopen en wagten,maakt
menig menfeh tot een dwaas, (gen jetler 3|a*
ben 3cgt 00f»: Dat de hoop een droom der
Gt 5 waken-
|
||||
zglZ Des Hcmelfchcn Morgendauw»
wakenden is. 9|B geef B# toe/ |J0* beel bftfe gen tooiDen niet te bergeefg Bi De toerelD ge*
öoopt -f maat; toaar Bomt Dat ban Daan i Daar ban/ om Dat top BiBtoftë op onje blo? te Begeerte en gtfftngen/ maar niet op een goeD berftanb fiet gebouto Der fiope geg?onb Bebben. S|aman fiaö een bergeefft&e Boop g?oot te Blpben * ooB $ebucabne5ar en %z\* jajar.- gelpB 006 abfalon/ en anDere meer. I^oe mentg ftobelfng toagt 3pn ©02ff getrouw toelpB op uit fiocp ban jpn guntt/ en too?B Belogen/niet DenfienDe Dat Der lieren gunfl en lp?tfê-toeBer eben beranberftjB ?pn. Hoe mentg fioopt 'er op3pn rjjfiDom/ en neemt 3pn toeblutSttot Dejelbe/ maar too?D Daar ban berlaten eer Bp 5e berö?egen Beeft; De goeöeren Der toerelD ?pn BebjtegeljjB/ gelpfi DemcnfcBen ?elber ooBspn/en Daarom too?D fip tot fcBanbe/ Die 3»cB Daar op berlaat. Wit bitenfcen Beeft/ Beeft een goebe fioop; ja Dat mag 50 5pn ?o lang Bet toeer goebtsf/ maar atë 3ul6sïom8eert/5pn3P 006 toeg;tn tp ban Djoeffentffe 5ttft op b?tenDen te ber* laten/ tjï De ftfiaöutoe onDer een janDberg te ^oefien /Daar tmmerss De totnb/eer men Bet ceng getoaar toojb / Den3elben toeg Doet fïutben. is* %aat De toerelD Bet Bare nemen/ en
laten mp Bet mpne. Myn Godt ik hoop op 11. Pf. 39. vs. 9. Myn ziel hoopt op Godt,op
den levendigen Godt. Pf. 62. vs. 9. De wel- ke is de Zaligmaker aller menfchen, maar in- zonderheit der gelovigen. 1 Tim. 4. vs. 10. ü& laat mp Bi beje ban ntemanD tegenfp?e* Ben/ toant tfi toeet m tofe iB gelobe. Wie |
||||
XI. Zinnebeeld. 299
■*$& tegen nip 5Pn atëbese «*?" ^ot!t *P «V
•t* l toaatlpfe / al* •* mpn Dooft in 3Pn ftfioot leg / in fjoop en gebult» / ban legt pn niet in be ftftoot ban een bebjiegeïpe^eUla /pat in be fcfioot mijns* genabigen / barmöerti* 3en / almacïjtigen / «oebmfettnai / teaacatfj* ttgen en gettoutoen <0ob*: 50« * «fom tcooft betlegen 5?n afê mp een ongelu&o* betl!omt*30 lang in op40obtenninnengje. fuö boon/«Hen alle bie rop aanfïoten/ bal* len. IBijn «©ebt aan mp öclpen/ en 3?m toaarneib ?egt tjet mp bat fip fiet boen teil; baarom 5ie in mijn feat$ en fcoefïjjfb aï* een 3aa6 aan/ tiie uit U Bjon.fcec <8cbb?; ipe ©ooc3ienigï)eib bloeib. Stnöere raogm 3eggen teat 5e toilten / bte aan 2Batffllat rijnbom fieeft gegeben/ fieeft oou Ea3aru$ tot ben bebeltianb berabmeerb / beifee m ïjaac beibet; boojbeeï. De gene die Godt lief hebben moet alles ten belle dienen. <@Obt i& onje tejienb/ 50 teel al£ tep in angd3pn/ al* teanneet tep juitfien. -3©a* ^cna* in ben buiij tre* 3©albifcB* / <ö5obt toajs al* baat ooft bp Rem; .Daniël teass niet alleen in ben greeuteenfeutl/ 355« genabige I^emel- fefte ffiabec tea*baat ooti; Sgabtacfi cn5P= ne mebgesellen ïjafefeen een Cngd öie bp Raar teanbelbe in ben gioeienben ©ben. g|n moet om bie menftïjen latteen/ bie 3eggen bat 'BM^ m$ betlojt fteefr ban on?^ ^ie^ len-quaal / en bjebe bp <©obt bertooiben •/ en ebenteel nocfi benfeen/ bat <6obt ong in ItgcBantópe en tpbelpe bjoefeniffen 3cube betlflten. 9Me mp sefcere ruft boo? mijn ScootSe böanbea gsegeben geeft / senbe Ue nip
|
||||
2oo Des Hernelfchen Morgendauws
ntp boo? be minbere niet befcBermen i bfc
ntp uit be geejlelpe en eeutoige nooti geteb
geeft/sou bte ntp toel in be ligtBamelpöe en tpbelpöe laten (tenen i toi e aan Dat geloben* ia öeb gebulb In al ntpn Ipben/want ik weet dat de rechterhand des Heeren alles zal ver- anderen: en toat slet men niet/ troti on? <©obt somtpb? met Eeeutoe-Blaantoen niet ©emeltoaarb / bele jouben 3pn ©aberip toen&en niet bolgen. ©en ©Ipfboom i? al* tijb g^oen,- een <©ob-toelbel)aaglS6 CS?iflen $}ett tgfemper idem , altyd het zelve, ïjet mag
gaan 50 Jjet toil/ en 3egt: het is Gods wel- behagen , en lp toat jjet moet igben: bolgt üebe fiinbeten; laat u nocg amtoebe/ elenb/ noob norfj boob afftïjztBBen ;f)eti?eenfcfians be ontffelt te 5pn boo? 3ulfie bfe niet? ber* fcfi?tfe&elp? bp 3icï) Bebben. ©e blobe §&* jen lopen al? be trommel? geroerb toorben; • ff anbbafïige liefhebber? ban Sflefu? Cfteiftu? 5fen op ten selben al? een boo?gangec / en toeten dat het lyden van dezen tyd, niet
waardig zy de Heerlykheid die aan ons zal geöpenbaart worden. Rom. 8. vs. 18. jBaac &ee ben b?ee?atgtigen ! 3p geloben niet / baarom Bljjben jp 006 niet. ï|et fc&tp bat iefc Ut/ en nocfj anfier nocfj (lu«c ö«cfc/ bet* 6?P3elt/en gaat in betooebenbe ?eeteg?onb; be lieben bte geen geloof/ fioop of gebeb fieb* ben in gare tegenfpoeben/ tootben gelpaer^ top? litfttelp obettoelbigt ban be bpanben bte tegen? be jiele tfrpen. 16. jfêaar ia Boot een alagelpe fïem be?
gemceb? / toelfie toegen? 3pn jonben geen rufi aan jje&öen. gjö (ia toe / al? be menig* te
|
||||
XI. Zinnebeeld/ %oi
te en grootte bet 3onben benmenftf) geeft 6e*
Binnen te benaautoen/ban aan bet fiettittbt in (lubben geb?oben tootben. 5®e5e?i»nöeem poftboben öeg^utbetë/öie u ben boob aan* Seggen 3ullen; maat toaat toe i$ €l)?ifhtg in be toetelb gebomen/ om ben retbtbaeröi* gen of ben 30nbaar te 3oeben* tft meen bes 3en; baat bp i$ bet ;onneMaat/ bat W ten jonöaac nfet berfmaaö beeft. Wittit be jttfi beberenöe gfcnöaar nfet In genaöe aangeno* men* be ©ananitiftbe b?outo/ als? 006 öie gtote ^onbateffe ontfongen een onuftfp?e* aelijbe genaöeI boegb u ooit bp bat getal: be bloeöjSö?oppelen ban CfijifiusJ 3pn 30 toel boo? u tot een toggelb gegeben [ais boo? an* bete:be 3öbe bangiefug ftaat boo? u 50 toel open ais boo? flatia liagbalena. CaïnsS ïebenen 3pn 30t: Myne zonden zyn groter
als dat zy my vergeven konnen worden. V&iz met $ettu0 na bulten toe gaat/ en bitter*
lp ober 3Pne 3onben toeent / Beeft toaat* atötige bergiffenlffe» Cen febet nagel öie ben $|eere giefug boo? 3?n bleefcö geb?ongen ijs / \9 boo? be jonbaacjs getooröen een ope* nenbe fleutel / om bet genabfge ©aöers pert te 3ten; bat ^efug bjtenïrelijb/ barmbettig/ lieföerpb / en een ©erloffer i$ / toaat uit ban men 3ulbg Slaaröer 3tcn aljS uit *pne toonöen* otö gp Sirrenö duifje Somt Wet na toei in öe3e gaten bet fteenrown # ruft boo? utoe ?fcleI ©tb! 3tgt gp: bon tb nip maat 30 baft in be toonöen ban €fi?iftu$ Bouben / tot bat ib betgiffeniss berb?egea htb; bat ban 00b toel geftïjieöen. %tan* «et bec fioop g«ft tta«s?orame armen met toeets
|
||||
loi Des Hemelfchen Morgcndauws
toeerfia&en baar aan/ afó bte maar in ten
goebe gjonb s^tten/jo tiJöe befiottbenig ban fiet ftfiip 5c6ec; geloof en ïteföe 3pn be mtb* beien/ ïjet geloof fieeft <©oö0 gebob en belof* te / baat mebe jet Bet jtcg m be toonben ban gfefujS/ en ïjoub jtcfi gefieelbaft/ beliefbe fyteft gebiïlb en (tanbbafïtgftefb/beje Bunnen iritïjarben. <&oï)t legt onjt op toat fip toil/ bte 50 anfierc bfe annert toef/en ?al 3pn jfel rebben. ï&erfiaiben toeeft getroofï en onber* jaagt gp sbnbaariS/ m bertroutob op ben ||ere; laat be blöeben ber aanbecfittngen ban fiier ban baat fleen rttifcfien/ blpft gp maar bp tmen ^efug/ en joent utoe fiulp in 3pne toonben. ^8 teeg bit fcfi?ift in be geopenbe 3Pbe ban 3tf\\$ Cfi?t(iu0: Ik ver- delg uwe misdaden als een wolke, en uwe zonden als den nevel. Efa. 44. vs. 22. <©f* ftfioon be boob ong jelfst aanfiomt en toff
jpne moo?bpölen in ong ftfiieten/ tof e wan f)em ontblteben* top moeten altemaat (Ier* ben ,• aan bat alle? jpn on$e jonben fcfinls big: maar top (ierben niet/ top leben m te* genbeeU ^oe ban 2 bte 5Pn 3iel legt in be fjolen ban ^efuö toonben / ble ftetft niet; leeft fip/ 50 leeft fip ben 8|ere/ derft fip/ 30 fterft fip ben lere; fip lebe of (ierbe/ 301$ fjp bes* ïf eten. 3&e boob fian niet meer al$ |et ligcfiaam fjebben/ be jfel moet fip on* aangetaft laten. <©fe aan Sfefuji gelooft/ étftt beg boobs? grtmmfgtjefb niet: 50 toeefif ban alle bte gp in gefuss geboopt 3Pt/ ge* tronto tot in ben boob; fioub toat gp fteöt/ 50 3al u geen rober be firoon ontnemen / maar Sgefujï 5$ & u tn eeatoigfteib fcficn* |
||||
XI.' ZinneBeeld' '303
m> 45t&t öetoare or# alle eenaö^ös 1
IMPAVIDUM IER1ENT RUINjE*
Die zich verbergd in Jezus wonden,
Blyft van het onweer ongefcfeonden. ïk weet de waereld is vol fchrikken en be-
zwaren , En dat een Menfch op aard' heeft duizen- den gevaren; Een droedig jammerdal; geduur'ge twifl en ftryd;
ïn klagen, angft en wee, voleind hy zynen' tyd.
Als uw' genade, ö Godt, ten onzer aller nutte,
Ons voor de Zatan, zonde en waereld niet - befchutte,
En Jezus niet aan 't kruis geleên had t'on- zer baat,
Waar vond men fchut en fcherm? waar hulp en toeverlaat?
U , Jezus, zegge ik dank voor uwe martel- fmerten,
Waar door gy hebt geweerd de droefhtid mynes herten,
Ja, alles wat my kon verwekken angft of pyn.
Waak op dan ziele, weeft getrooft, wil vro- lyk zyn!
Maar gy 6 Zatan, zonde, en dood wilt van my vlieden,
Want Jezus kan u, my te drukken , haaft verbieden ,-
Hy
|
||||
go4 Des Hemclfchen Morgendauws
Hy mind my en ik hem;zyn' wonden, thans
ontbloot,
Verltrekken myne ziele een ruftbed in den nood.
|
||||||
:•
|
||||||
XII. ZIN-
|
||||||
XII. Zinnebeeld. 305
|
|||||||||
XII. ZINNEBEELD.
|
|||||||||
1 Petr. 5. vs. 7.
Alle uwe zorg werpt op hetn.
XII.
|
|||||||||
Het geruft herii
|
|||||||||
1.
Wat onberftaat 3icB ben menfeft niet
om te Doen i fip bertroutot jtcö al te fceel op 3pne eige Bratfjten; alS ty 3**8 3eifss niet gelpt / öan meent BP öat 3pne £jwlpenfetS3p:en al301$ be inb?elbing toooi fjem jcifS een rechte peff. 316 berlang toet tt toeten toaat m öesf menftfien maö&c 6e* gaat* 30 ais 6p jelfs is ;at 006 3pn fiolp 5»n; Bet oermogen besf menftfjen is niétS: MS top niet meer Beraden 30uöen alS top ons 3«^ fë nonnen toeö?engen / 30 3otti tien top nooit iets oeeomen. ©an «Efoöjj senabe moeten top alles Sebfcen toat top tullen öeööen; ais <tëobt 3pne Banb toe* ftuit / ban ontfangen ton niets; openb m öe 3elne/ ban ontfangen toö alles toat ons hm oegeert. Hoe 6an een fcameel 3im iotf feerjabfgen mz geen toater $* <©obt » moet |
|||||||||
^V 3*êT<
|
|||
%o6 Des Hemelfchen Morgendauws
moet toaterbeBen ober ong botte aarbrp
laten lopen / anbettf betftjjft en bcrbjoogr Jet 3eltae. 2» ©an toaar ge&ften top menfcgen onsJ lebeni Heeft de Geeft des Heeren ons niet
gemaakt? en den Almachtigen ons het leven gegeven? bien .gcgepper / tofenj? aimacg? tiggeib ïiemel en aatbe gemaaBt geeft/geeft mp en anbere beggeuj&sS geftgapen. <©obt ïsS ben .gtgeppet allet ftgep3elen,- notg in ben gentel/ notg op bet aatbe/ ig nietg bat ban gem 3pn oocfp?onft niet en geeft: 50 3al be3©et6meefiec 3jjn toetB niet bergeten/ nocg 006 3fll be $otteba&&er jctfis 3P»t pot niet in fiuBBen tteben; beel toeinigec 3et <3obt ben menftg onber be ongeargte bfn- gen, 3, 3©p betbienentoelbat<0obtonsffitoam
te bergeten; maar get i0 gent onmogeljjfi. MW gp 50 onbolBomen toag atë top men* fcgen / ban 3011 iB 3eggen bat gp om ons niet en bacgt; en toas* gp get alïetgoogfie goeb niet/ 30 30U iB 00B benBen bat gp onjS lang berfioten gabbe/ tertopl top 3pn trouto en beloften uit on3e gebatgten toerpen/ en onjJ 3elf£ menen te gelpen; maac gp geeft ge* buib met onjs/ en Benb on5e ontoetengeib/ baairom re&enb gp on£ be begane migbaben niet toe. 4. KBaa&ten top ong 3elbe geen laff / ban
*ouben top 'et or>fi geen geb&en ,• al get ge* toigtige bat boo?balt/too?bon$eenbe3toaar* ntgi baar ban 3pn top 3elber be oojjaaB/ ban toegen on3e onmatige 3orgen en beBottu tmrnfjTen; maar atë top alles* met een of* öente*
|
||||
XII. Zinnebeeld. 307
bentelpe boo?5org aan5agen / ban souben
be 3toare jaaen bietoitë be ligtfïe 3ön; Wie kan zyne lengte een el byzetten, offchoon
hy daar om zorgd? $10 <d50bt niet mebe tn Bet fpel tg/ ban i$ get ebenbeel of gptoei* nig of beel 3orgb/gp jultbotfi nietg «?pgen. ^alomon jegt niet te bergeefjs .• Dat veel zorgen het ligchaam verzwakt. 3©aac 03«
baan Bomen öe 3tefctenjï/ alg toater3Ui$t en teting; jpn beje niet een uittoecö5el ban alle onnobige en onmatige jotgen-J obetóbobig en ontpbig te ?orgen Bestoaarb Bet gemoet/ en boob Bet ligtBaam. ©nö Bett moet nooit aan geen eenig tpbeujn goeb 30 bafl ge&on* ben 3P«t / bat Bet beffelfg berlieiS met Bloeb* toenenöe oogen aangiet/of metb?e3en en Be* ben Be50cgb. Wp moeten op <E»obt 3ien in geluït en ongelufe; Ut 45obsS goebBeib Be? tcacïjt / 3al in geen 5orgen ballen ; be Be* tratïjting ban Bet eeutoige goeb neemt al Bet toecelbg geb?e& toeg/ en Betoaatb onjS boo? benaautobe 5otgbulbigBeib. y. Alle uwe zorg werpt op hem. -31Ü? ifi
3eibe bat geen menfefi moeft 30rgen/ ban jou ineen betflanöige 3orgbulöfgfteib te fioct boen / en p?ee$ reuMoojSfiefö en lutljeib; baatenBoben 30U in leugentaal fp?eöen/ en 3ult$ aanraben bat 000 een ^eiöen betacfit Beeft. <©e toet bec natuur leetb aan een ^eiben bat Bp Boo? 3Pn ButéBeuoinge 3al 30tgen i 5ouöe ban een <CB?ï#en baat ban ontjïagen 3pnialss BetonbtUp toagbat men boo? ben anbecen morgen 3orgbe/ toaatom top|t ban £>alomon ben lutaarb tot be JlEte* teni Gaat heen tot de Mieren gy luiaard; $ 2 ziet |
||||
508 Des Hémelfehen Morgcndauws
ziet hare wyze aan en leert: hoewel zy genen
Vorft, noch Hooftman ,noch Heere hebben, zo bereiden zy nochtans haar brood in den zomer, en vergaderen hare fpyze in den oogft. Prov. 6. vs. 6, 7, 8. Een verftandige vrou- we , die met wolle en vlas omgaat, en geern arbeid met hare handen, bie bergelpt ,§3= tomon Öp een Koopmans fchip, dat zyne ne- ring van verre brengt. Prov. 31 vs. 13 , 14. gtofepltë jorgbulbsgïtcib b?atf)t aan <Êgijp=
tenianb beel boo?beel toe/ toant jp ftaöben baar ben oberbfoeb ban öoo?n toen Canaan geb|efi baar aan leeb. Gen. 41. en 42. Ben- jamin hadde zyn eigen zak, Gen. 45. vs. 11. en Jezus ook zyn eigen buidel. Joh. 12. vs. 6. ftecBtmatige 3org i$ niet berboben/ maar
ge&Oben» Die de zyne niet verzorgd, is er-
ger als een Heiden, en heeft het geloof ver- loochend. 1 Tim. <?. vs. s. ?©ie in 3pn be* ïoep ïjS/nanmet een goeb getotflen be retBt* matige be3orging 3pn£ beroept toaarnemen. Efa. 4. vs. 28. 91$ top boo2 onjs niet en 30tgben / 30uben top ban niet berberben I baar iss een geeftelpe 5org/en baar op moe* Sen top fltïjt geben* Gy zyt dier gekogt,word
geen knechten der menfchen. 1 Cor. 7. vs. 23. ^ss iemanb 50 btoaag bat öp 3pne ja* Itgljeiö berouÉfi i ban jal Ijp jtcö eeutoig baar ober moeten beslagen. Mm leeft met ïecfit bekommering om een nofteJiJfee paerel te betoaren; benbt eens? toat fjet geftofi Seeft be# menfefjen jiel te berïofTen; §efu£ ïjeeft 3ön bïoeb moeten bergteten alg een moorbe* naar en rober/ eer tojj Rebben öonnen 60* mm tot 6et genot ber jaligïieib, SJeftuï ge* |
||||
X'I I. Zinnebeeld. §09
Web m$ aïlejS aan te toenben / en boo? be
^altsïjéib te 30rgen. Tracht ten eerden na
het ryk Gods, en na zyne gerechtigheid, zo sal u zulks altemaal toevallen. Matth. 6. vs. 33- 4£n $aulus$ bril fjebben bat men de taligheid uitwerke met vrezen en beven. Phii. z. vs. zz $oe San bat gefcöieben 3onber benaautobïieib besS gerten/ en 3orge bejS gemoebg * men moet pet Hooft baar tttebe B?e6en / bat men aan 3pn fiert ooft toonben geboele. ^toaartoicptige jaöenfeon* nen 5onber jorgen niet berritflt toorben ; poe jouben top ban niet moeten *brgen boo?, be toelbaarb on5ec 3iel? ben fcfjat tk bec^ toren i$ tootb met be gjootfie jorgbulbig^ tyfo toeberom ge^otïjt * ben Berber ?oelit met moeite 3pn bèrlöre fcpaap in be tooef* tjjne; en &et togf beegb B" gefiele guisJ uit bp een aangeftoaen litfjt/ tot bat ^p Ba= ren penning toinb: toat sullen top arme fgonbaars ban niet boo? moeite boen / om be beriorene «föobbeïpe genabe toeberom te berft?8sen* be5e be&ommerntö en 3org mag toel 30 groot 5jm 7 bat 3p jelfsi ons* Bert eranft maant. Cn be 3org boo? ons lig* tftaam të oo6p?j)33toaarbtg; men moetom een eerlpö b?oob en rebelön Been&omen in be3e toerelb ooft sorgen / een ieber in 3jjn beroep toaar in BP beroepen té / met alle 0ebulb en 5atBtmoebigBeib / en berb?agen fcen eene ben anberen in be liefbe. 6. Sfet pafl een €ïj?i(len niet toantrou-
toige 3orgen en beitommernifen te Bebben,
Die daar zeggen wat zullen wy eeten , wat
zullen wy drinken? Matth. 6. vs. 25. j&&*
ft l ben
|
|||
$io Des Hemelfehen Morgendauws
gen öeftoaringen öejS Betten en HeibenftBe
BeBommeringen. I§et toa0 te toenfcRen bat een toantroutoige 3jjnen ongelu&5aügen toe* flanb BebenBen Bon; baar toantroutotgo jotg fjS / baar ijs nfet als* angfi en quaal / öe- toelBe öen troofi öeö lebend berteerb. ©e <0?ie6en tonen in Barefp?aaB aan/ bat Ret Bert baar booMn fïuBBen gefneben toorb. ©ie tte Banket Benb / en toeet toat boo? een Bnagenbe 3fe6te Ret t$/ öie San opmer* Ben / bat be joegen baai: mèbe Bergelefien toorben: be menfcR bie 3icR met onmatige jorgen omfïeept / öfe Bjeet 3fln eigen Rert op/ en boet fcRabe aan 3pne gejonöfleiö; 3otg öjeeRt ben fïaap / put be geefien uit/ en t$ een pönöanB baar be jtcl op uitgereftt toojb; 3ocg tëeen flange/ bie 3icft om aU Ie Begeerten^ omarulb: gelpB be laft ben rug / al5$ b?ufit be jorg Bet Bert. ffêen Ban Begrppen bat €ti2i$u$ be rpbommen boo?nen noemb / om be jelbe te BerBrpgen too?b Bet oog en Rert met bele 3orgen ge* floBen. 7. Eo aangenaam be nobige jorgen aan
<©obt 3pn/ 30 beel te meer 3pn be toantrou* tojge tip Bern geRaat. ©nar i$ boo? «0oDt niets? 30 Berfmabenbe al# onbeRoo?lpe 3or* gen; doo? on3e onnobige jorgen too?b <jf5oö0 ©oo?3ienigöeiö toeggenomen / en ge3egt t bie in ben ^emel 3it / 3iet niet op Bet boen Ber menfcRen. *$$ R*t «n i|oriogiemaBer niet ' ftRtmpelp nagefp2oBen/ als* 'er ge* 3eib too?b bat fip 3pn gemsafet uurtoerB niet gangbaar Roub e toat i$ Bet anberjS alg men 5pn- Bert met rpbeijjöe sorgen dberlaab/ ban |
||||
XII. Zinnebeeld. 311
of men mffTcftien aan <0ob£ ffiltoetenfjefb/
SMmacbt / of oprecfitfgfieiö en trouto een mtéttoubjen ïiab / en öennt bat 'er meer 6e* ïofte in be <6obbelpe genabe gefïelt 10/ aljS in bet baab gejjouben too?b/ of <85oöt jelfsï gcuben fean of teil* isS Bet boo? een eetlpb man een g?ote pjjn alg men aan jpn tooo?ben en aan 5pn trouto eenttopffel beeft/ en ftem boo? ontrouto/ boo? onbetfianötg/ en acöteloojS uitroept; toat meent gp ban Me bol misïttoutoenbe 5orgen 5it/ïjoe ftoaae gp utoen <ü5obt belebigt* gp Ut baat jegt: öat €>obt boo? ons? niet 30tgt/ en ?pn oog tot on$f niet getoenb gebfie/ \iie San eben 30 ïicïjt 3e80en: dat 'er geen Godt is. 8. ©nmatige 30tg ijs eengebaarliifiejaaïs»
J?iemanb bril geloben boe licfit be toelbaatt ban be menfcïjen baat boot betloren gaat; toie balt licötet in be netten bes? 3&uibeI0 ban öie met ?otge ban onöerfiouö öelaben t$i beeft be igatSan sitfy niet ontelbare 3ie* len baat boo? tot eeutoige löf-2igc fïaben ge* maaut* boo? beje ffttö 3pn 'et bele in ttop* felmoebtgöeib met betenen bet^elle baft ge* maant, ^toaatmoebtgfietb en b?oef&eib bin* Öen aan onmatige jorgen een b?ucfttbare moebet/ men betb?ögt baat eetbet een mpl bebommeting/als een elle ttoojïboo?. ^otg boo? ben öuin en neting/ b?engt betac&ting ban <6oöS tooo?ö/ neemt be liefbe bes naaf* ten toeg/ berfioorb alle gerecfttig&eib/ fnpb ben öanb bet eenigfietb af/ geeft aanleibing tot een<0oöloos$ toe3en/tot öoeretp/moo?b/ ecfitb?euö/ öieberpenmeineöigïieib; beon* matige sorg? té be fontein belet lafteraarg/ ©4 en |
||||
$12, Des Hemelfchen Morgendaüws
en alleelet ongeïuft, <©obt legt jelfjS be bloeit
baat op. Zy zullen haar brood eeten in zor- gen. Ezech. 12. vs. 19. 9. Alle uwe zorg werpt op hem. J^et t&
<©0bt We bOO? ong 30tgb. De Heer zorgd voor ons. Pf. 40. vs. 18. ©at <$obt g^ote
$ötg boo? be menfcgen biaagb / (0 uit be ftpeppfage öejS tnenfcgentesfen: fiptollbe tttet bat fip geftïjapen 50ube too?ben/eec bat be toerclb alles* tot 3pn bfenft 6on geben,- en tut topgefcïjapen 5pn/Betoaarb jjjne opsittft onjs fa öet leben. f^orgbe <©obt boo? mp toen f 6 notft fa '$ moebertf ligchaam toajS/ Hoe jou öp niet 3orgen baat th uit Bet 3el* be fa bit jammerjmfê getteben Ben; geeft flp mp be 3*el/ ban 3al ftp mpn ligchaam niet laten becbecben. ©te toeten toil bat <0cbt 3pn boo?5örgec ijs/ bfe ïjote toat gatoB ban fjem toetnb. Ik ben te gering aller barmher- tigheid en aller trouwe, die gy aan uwen knecht gedaan hebt,want ik hadde niet meer als dezen ftaf, toen ik over dezen Jordaan ging, en nu ben ik twee heken geworden. Gen. 32. vs. 10. ©en $. 38uguftmu0 / fa
3pne Soiiiofuiis. cap. 14. 3egt: „ o <©obt! „ gp goebertierene <ü5obt! gp 3iet op allé „ mpne toegen en gangen/ en toaaftt bng „ en natftjt boo? mpne gelufi3aligï)eib/ al# „ een alttjb burenbe toacgtec/ al0 of gp al* „ Ie anbece Èceaturen in ïizn ïjemel en op „ bet aatbe bergeten fjab / en fjab al uto „ 3org op mp getoorpen / en 3orgbe nier ;, boo? be anbeten; toant ftet liegt ban uto „ onberanbetlp aangejicftt neemt niet toe / i> al# gp 'et maae een $ia/ ee. berminbert '■ "" ■ ,; met/ |
||||
XII. Zinnebeeld. gig
„ nfet/afê gp bele en oneinbige buigen jtet.
,, <©p jtet alle öingen als? een/ en een algi 3, alle tingen: beröalben/ tertopl gp in- 't 3> geheel in alle tpb/ en ten allen tpbe jpt/ j> 30 3fet gp mp in 't geïjeel en oberal/ e* „ ben eenjS afê of gp op niets* anbers ban „ op mp te 3len gab. üa gp neemt u mp* „ nee 30 aan/ alss of gp alle iringen toilöet j, bergeten/ en in Jjet geïjeel maat op mp „ alleen ?ten: toant gp toonö uto altpij te* „ gentooorbig/alsS gp mp öereib binb u aan i, te nemen; ift mag gaan toaar if$ bul/ 30 „ toilt gp ntp nooit berlaten/ atë ia ti niet „ eerft berlate"♦ <0obt berlaat öet fcïjep* 3d niet / jpn boo^org i.ë ober alle fefiepss* len. 3|p ontfermb 51$ ober alle 5P"e toer* J fien/ maar fR3anbec8et& ober be genen iiiz I na 3pn ebenöeelb gefcljapen/ en tot Bet on* fterffelijB leben geformeert 3Pn. Hyzorgd ; voor hare gangen. Pf. 119. vs. 3. Voor liet
hair op hare hoofden. Matth. io. vs. 30. "Voor hare tranen. Pf. 5-6. vs. 9. ©00? 50 ber alsS ftp be Itefïjc niet uit fijn Bert fian nemen/ fo taeinig fian fip fijne boojforg ooft ban ong afhjenöen. 10. Alle uwe zorg werpt op hem. 1®at
toil 'er 30 bele niet in fiet Bert bjingem Als
ik niet zorg, waar zal ik iets krygen? een ieder is zyn eige en befte zorger en voorzor- gen Eo fpjeeBt be toerelb/ en be genen bie gaar Boop op Baar ftoeet en bleefcB jetten; maar toat meent ge/ gp btoafen/ ïian uto bleefcft en ftoeet ietg boo? u beringen £moet «Bobt Bet niet Olie* boenJgpBebt nietjs toaac mebe gp u 3tff# Bunt Belpen •> a$ <©o&t © 5 niet |
||||
3*4 ®es Hemelfchcn Morgendauws
niet boo? u $orgbe/ ïjoe fjaajl jou Set mee «toe 50Cg 0ebaan 3pnjwaar krygt den Bouw-
map zyn koorn van daan ? uit be aatbe; maat ïme tnaaitt be aatbe b?ucfjtfraar*boet <0obt
bat niet I aljs fjp ten gentel Boper / en be aarbe öfer iaat too?ben/ Ban ai pet ploegen en jaaien ooft itt$ fjelpeni fjet Bomt alïcse ban be goebfjeib be£ peeren/ bat fjet aarb* rp b?ucïjtbaar too?b/en fjet jaab laattoaf* fen/ alfa ooB ban 5pne genabe bat men fjet m be fcfjuren b?engt; baar ftaat bfBtoiW een rpen 5egen op fjet fanb /aljS<©obt geen toe? öer toil geben/ban berberftfjet albaat. Een Koopman kan zyn geluk niet aan zyn be^
kwaamheid , maar aan Gods goedheid toe- fchryven. S|p geeft nering/fjp maafit batbe fcïjeepgbaarb toel uitbalt.alsS onö<0obt ?pn boo?5org onttreBt/ ban Ban be rpfifie toel ïjaaft een bangueroetier too?ben. «èenige jïormtolnben Bunnen ïjaaf en goeb / lijf en leben in be Ue^te ber Eee toegruB&en; geen nering ië öefïenbig/ ai$ <0obt bit niet fie* fjoub boo? jpn genabige fjanb. Ik verlaat my op myn rykdom ; niet alfO. $}eÖt gp ban baag oberbloeb/ miffcfiien fjeüt gp morgen Öet gjaotfïe gefóefj,- nit genabe moet gp uto feïjat fjeb&en; fluit <©obt ben fjoo?n begober? bïoeb£ toe/ ban berbtojjnt uto goeb aljs toater. Maar die een gezond ligchaam heeft, die kan
voor zich zorgen. Het ig toaar/ 50 lang
als gp bat fjeBt; maar moet uto gejonbfjeiö niet ban <6obt Bomen *5pn opfttfjt betoaarb uto leben. M\$ <ö5obt niet boo? u $orgb/ ban jult gp op uto fteBbeb fjaaft berfmacfj- ten. Als grote Heeren, Koningen en Vor- |
||||
XII: Zinnebeeld. 515-
ften voor my zorgen,dan heb ik Gods voor-
zorg niet van doen. 316 1*3380 U: gaat fier, peet bec Koningen niet in <©ot$ fianb* fep
San fulfcs Raag boen toeranberen, en toat 5pn be iKonawRen ber toerelb anberg ban menfefien* met Raar boob fian uto geluö te Beïjjfi gettoen/ ja Roe bifitoilg Raat gung in Raat toecfieren* beclaat u niet op menfefien/ berlaat u niet o» ©o?gen / toant ?p 5im menfeften. «En Roe Raag ?ön i}t(c jonnen met een netoel bebeöt/ en Reö&en Raar gena* befcRjjn toerbuigert* öaarom Iaat <©obt sors gen; ttt <©obt Reeft / Hit Reeft alteg / en fjem ontbjeeRt ntecsr* 11. Alle uwe zorg werpt op hem. 3$et t$
toel toaac en jeRec/ bat <é>obt be 50tg alleen 5al b?agen. Maar als ik niet mede zorg wat
zal 'er dan uit worden? iR ga fiet toe; ma- tige mebe?org toil <J35obt ban u Rebben; maat Rp toil ebentoel be boo?naamge boo?3orgei; 3pn. $et mtëteoutoen moet ban u toeg firn/ en Ret toectroutoen gunt fip u toel. Soiikiti ejfe vetamur , Uloran jubemur, de bekomme-
ringe word ons verboden, maar te werken word ons bevolen. <®obt toil in alle gaten een mebewg Rebben; be Jpjebifeanten moe- ten als Herders zorgen voor hare fchapen. Joh. 10, vs. 12. En voor hare zielen waken. Hebr. 13 > vs. 17. «Ben 3|uigraan moet %pn aRfierbouto / een ambatfitgman $vn fianb* toetft/ een dagloner spn lag/ een Regent «m magtgraatsf-amöt beracfiten. m$ m\ Üutëbabetniet 30tgbe boo?3pne Rinöeren en fiuiggefin/fioe 30U be fiutjifioubtag begaan I reefttmatige 3^0 öeUalt <0oiït toel; tmav |
||||
$i<5 Des Hemelfchcri Morgendauws
Boe $orgb be «Uierigaarb/ bat ftp een fcftafe
Speen mag brabben i een onretfitbaarbige ©berigfieib/bat 5e billen en fc&apen mag* een bertoerpeltjb Eeeraar/ batftpjpn bure bulle* een toellufrige/ bat fip in get {ïijfi bec fnobe luflen sfcp mag toentelew* üefe alle/ bat 5p een fcbat op bec aacbe mogen beb* ben / en gare bfnberen een rp erfbeel en macijtige goeberen mogen nalaten; bat is? een berbioebte 5org. üfh bet berganbelps jpn 5p jorgboppen/ en in öet geeftelöbe en éeutoige / menfcben sonöer jorg ; boo? be tourmenfafi berfamelen 3p/en berfuimen be SSiel. ©tb! met toat 3org en beftoaarnfs? fulien 5P biet namaak in be ï&elfcbe blam* men 3ucbten/ &at ?p bier op be toereib ber* beerb geïjanïielt Rebben I 12. Alle uwe zorg werpt op hem. 3J8 tötï
u een trootïtooo?b toefpzeben / gp We geen
oberbloeb/ maar meer ge&?eb en B2ufs? als* goeöe öagen tybt. Jfêpne b?ten&en! laat <©obt tito föaatsman 3pn/ gp ?ult jfen bat alless teel gaan jal/ en gp en be utoen geen ge* 6?eb fulien fie&ben; meet <0obt u alles? met geen frRepels? toe/50 5P£ bergenoegb als? bec maar met lepels? gefcbieb. £aat <©obt rnaac $orgen als? ben algemenen boojforger en op* fïenöer ban be toerelb/ ban jult gp geen getoefi beöben. ^telb u tot een boo?beel& «toe lieffelpe binöeren boo?/ beö morgen^ Uiaan 3p op/ en jpn ober bare blebfng niet bebommert / notö om baar morgen-/ mib* bag-en abonb-eeten/oob niet boe jp toe&er* om fulien gaan flapen; boo? bat alles? laten 3P u als? öunne ombers? &tgm m ïa&en/ en 3«
|
||||
XII. Zinnebeeld. §17
30 aV 0p Bet maafit en geeft / toefnig of
Deel/ goeb of guaab / ebentoel nemen 3? fiet ban « aan/ en laten fiet 3fcB toelbefiagem IE8n top boltoaffene niet erger ban be3e i Bebfien top geen meer toantroutoen tot<0obt al? 3p tot ons i ?let al?o too?ben top ban Baar befcfiaamb geniaalst daarom bertroutot tt op be trouto «toe? S?emelfcSen ®aber?/ en legt u m 3pn liefberööcftBootneer *fip5at fiet öan alle? toel fcfitb&en/ en een fegeIB& toel genen toat Bern nut en 5altg 1?. <©n moet niet 3orgen en 3eggen: Wat zullen wy ceten? wat zullen wy drinken? waar mede zuilen wy ons kleden? na al be3e buigen tracB*
ten beseftenen/ toant uto tgemelfcfie Ba? ber toeet toat gp ban öft alle? noblg Bebt. Matth. 6, vs. 36. <0obt öan u niet onber* 30tgö laten; en op bat ÉefujS « bit recfit irt Bet Bert mag fcmRuen/ 30 topft Bp « tot be. ©ogel? en pellen/ op bat gp Banbtafïelöfi utoen bet50?ger moogt öennen. <©p 3pt tm> mer? beel beter al? 25ïoemen en ©ogelen* en al? <©ott ïiit ber?orgö/ toat 3alBp u ban niet boen i o gp Meingeloblge ! fiooztr een? toat een op 4£>obt bertroutoenö en geeft? rpe Xeeraar baar ban gefcfeeben Beeft» » %pn be l^ul?muffen geen fïegte en ftfiaSje* „ Ipe ©ogel? i notfitan? Bebben 3p Bet Bee* „ ie jaar boo? be befte öagen/ en boen thm* ,, toel be gjootfïe ftfiabe;be? tolnter? imam „ 5p In be fcfiuren en cp be fioojtuolbectf; „ in be lente bjeten 3P Bet 3asi. ban fietbdb j, op / be planten en anbere getoaffen ; In „ öenoogfi Bebben 3poberal gsmceg teeeten; »'inten|W# 3?nöetopö«*gen en fiet fruit* » getoa?
|
||||
318" Des Hemelfchen Morgendauws
„ getoas gare bewmi&ïhnge. <0obt geeft De
„ muffen geftgapen / Daarom jal 'er jonöec „ 3pntoil geen een opöeaarbe ballen, jlïaat „ <©obt geeft bemenftgen niet alleen geftga* „ pen/ maar 006 ?pn gfton laten ujben,- „ baairom jat en moet gp beel meer boo? „ ons joegen alg boo? öe onnutte HuijSmuf* „ fen. <©aar ijs geen menfeg op bet aaröe/ i, öie in fïaat is om be onBofien te betalen/ ,, fcie <©oöt be Heet boet aan pet onbergouö j, bet onnutte ©ogelen om 3e te fpp5en. <6n „ ia geloof boor5e8er bat be Koning ban „ ©?an&rp/ met al 3pn rpöom/ tenten „ en inuomfien / Bet bermogen nfet geeft „ om te nonnen betalen be onaofïen /bie no* „ big 3pn tot onöergouö bet ^uijïmuffen; „ toat 3a! men ban ban be anbere ©ogelg/ ,, als$ tëaben/ <U5ieren/ maaien/ ^pffen/ „ ©inBen/ en anbere öfergelpe gare fpö3e „ peggen i als? <0obt ban be ©ogeten 30 rp* „ Mp en oberbloebig onöergouö/toie ban „ be menftgen30ubeban ttoijjfelen öat<0oöt „ gem 3pn nering / boeb5el en öefijeï/ en „ berbere noobö?uft niet 30U geben * '* g|B toil tet$ meet jeggen/ toie öebommert 3icg om be beberl03e ï^outöuiben in be 25offcga* giên i en toie geeft in be 3©fnter gare fpö* 3e in öe g?ote3©tlbemilTen* toie gebennt aan be Sefger0 op be 5©ennebomen/ en aan be föoeröcmpen in be 3©oefïpnen i aljï <&cü$ genaöige boo?5org gaar niet onbergielb/ban moeflen 3P bergaan. Slöiu een b?ienb bonö öie mpne Dienptboöen op 3pn beft aleeööe / toat 3al iu niet ban gem benaen / bat gp aan mp jelber boen 3al l €>oöt t$ be gene |
||||
XII. Zinnebeeld: 319
fcfe tot ong bermaaB ?e6ece ftpepjelen/ m
tot onjejs UgcBaamg onberBoub ennoobbmft «iffcfien / ©ocrelen en Stèren geftBapen geeft / toaarom 3ouben top ban benBen bat Bp onss jelfë uit 3pne gebacBten jouöe ftth len* tlt 5eg 50 als* Set mp om 't Bert leib; 8lö iö 0ob# t»oo?jotg boo2 nip toilbe ïotBe* «en/ ban moeft ifi een aarbg-leugenaar 5pn. o <®obt Iftoe toonberöaarlöB Beot gp mp ge* boerb en onbetBouben/alg ifi baar aan BenB/ Ban banfi iB u eeutoiglö»! 13. jjfêaar atö men een fientefien ban een
bettoo?nben binb/ 50 Reeft men geen noo?* 3orge te bertoagten. Hoe Decaan 46 bit ban ui gp 3egt:een ©aber bertaat jpnjjlnö niet/ maar ;tet Bet aan als Bet gepiaagt en Benaautot to02i>: maat <©obt iaat mp af te beel Ipöen. ffi Beo 3iefite aan mpn ligcfiaam / berbolging fcp öe menftBen/ en onoarmBer* tigBeib op be toienben ; in toeet niet ban toaar iBeinbelijB gulp jal3oeBen, ïZSiflTcBien pad u een boojne Broon beter alsï een goube; be mcöittjnmeefler ftBtfit 3pne mebtcpnen na öe 3teBte: 45obt laat u oberfiomen toat Jjp toeet bat u tüenftig fs?; msflïBfen eeBaagt gp aan <©obt meet onöec Bet B?m#/ ban in purpete en 30be fileberen. ütunt gp niets berB^pgen/nocRtanss 3tiit gp ntet becberben. <6oöt tsS aan on5e Bnlptmmerss niet betoon? ben/ Bp Beeft <£liaj$ toet gefpgft caar Bp niettf berötenb Bab / 30 Beeft Bp ^Sonag «1« 00B in ben ouffi beSÏ©albifcB0 onbetftotóen, $Uss <©obt u mfbbelöaat niet onberBottben b»ii/ 30 balt fiet Bern &ez litfit 3uifis on* mtbbelöaar te boen» 3©at bisagbgp na utoe biien*
|
||||
j»io Des Hcmcifcheii Morgcfidauws
fcjienben/ <0obt t$ on5e Befte tojienb In bert
noofe; toerelbfcfie b?fenben gaan 'es: in tp tan noob fionbêrt tn een loot. ü& ïjeb noc& niemanb berlaten ge^fen bis on <©obt jpn fioop getfelb beeft. 3©eefl gp berbalbenmaai: gebulbigtnbjoejfemfle; b?itiBt gpbenbeöer uit 30 alè <©obt bem u fjecft fngefcbonSen/ en iaat Rem 3orgen [toe ftp u *al benomen. <%$ bert ftoaatber ate uto öjufsf 10/ 30 beel beeriper 3a! utoen loon 3pn. 14. iet 3P ban 9150^ f6 3org/ B*t H&»
tbaam aangaanbé / niet meet/ «Efobt laat in baai: boo? 3orgen. fBaar bit guelb mp nocö/ en ban niet5onber 3org bigben/ aljS ib fteif boe jat bet mpn b?outo en ftfnberen gaan i een fegelöö toil gaatne beerfcben ober a©ebuteen en3©e5en. '©enfetbaac niet eenïf aan/ <©obt 3a! tn uto plaats jfêan en Ba* bet 3pn/ Rp 3al 3icft ober be 3©ebutoen en 3©eien toet erbermen; al# be aarbfebe Ba* bec ban 3orgen opboub/50 begint be^emel* fefte ©aber bet eerfi toeberom te boen; bé lejfe té be bejïe. 5Cï$s <©obt u geboben beeft te bertjefeöen/ 30 3al fiö toeer op be baan bomen: tof e toeet of utoe ontberen meth/ of gp met utoe binberen gegeten be&t* il* I$et blpft baar bp;«Bobtban ons* niet
berlaten/ en toil bet 006 niet boen. Heeft Sp "üfraél beertig jaren tn be 3®oe(üjne/ooö CltasS in be 3Boefïtïne/ en ®aniél in ben buil ber Heeutoen beïjouben/30 3al bp ün$tt ooö niet bergeten; beeft bp be arme 3©ebu* toe te gjarpbat geseaenö in baat noob/ en baar meelbaö en ólieö?uib gebult / ban 3al f)p niemanb ban w$ geb?e& laten lüöen. IKö» mabg
|
||||
XII. Zinnebeeld. 311
mafte ïjet maat aljo/ bat <©otit geen reben
Bebbe ban ong af te topften; bfe <0obt toeef en toel boet/ en tn 5öne geboben toanbelt / 3al ben ?egen be-erben. <©obt jalongfiouben toat ftp belooft Reeft/beSSfibel fsr ons! 8anb* ftfinftsS genoeg/en "üjefujs Reeft 006 be3e be* lofte met ?nn bïoeb be^egelbi toie toil baat ban aanttoöffelen* 16. «Benbtng moet iftntsc© ?eggen:toerpt
niet ban baag uto 3orge op €fobt/en neemc 3e morgen toeg. 3©fe betoogen toojb en ttoijfelb/ bte berö?pgt niets*, ^ofua en Ca* leb Rebben boo? ftanbbaftfgReib en bertrou* toen Ret 2?eloofbe %&nis betreben; boet gp Raar Ret eerde na/ ban 3ult gp Ret laatje met gaar 00« bcrRjpgen/ en nocR tael een beter / niet Ret berganfielij&e/ maar Bet eeu* toige Canaan ber jaUgfjetb. «Ên bat ge? fcfiieb injonDerRefb aljï gp alle utoe geefteltj* 6e 3crgen ooft ïn een bonbeltje bp malfcan* bec bergabero/ en aan <3efu0 BjuisS ftangt. Haat alle utoe 3orgen ober be 3onben en uto Rettens-angft albaar Rangen/ taant baar f£ plaats genoeg; baar 3P« ook nagelj» Inge* fïagen toaar aan men je Rangen aan. 3&oet 3UlÖJS / ban 3al Ret u toel befeomen; baar* om Reeft <3Wu0 ben fmabelpen ït?uig-boob «itgeftaan/bat Rp mpne en utoe lafï en 30** ge ö?agen totlbe. Voorwaar hy droeg onze krankheid, en laadde op zich onze fmerten: maar wv hielden hem voordien, die gephagt ~, en van Godt geflagen en gemarteld was. Maar hy is om onze misdaden gewond, en om on- ze zonden verflagen: de ltraffe legt op hem, op dat wy vrede- hadden ■> en door zyne won- =£ den |
||||
3tz Des Hemelfchen Morgendauws
denzynwy genezen. Efa. 53. vs. 4,5*. 4EfoW
fcanalaltiuss tyeft^tfutt &an $org boo? mp/ Iaat Bp 5e ïieöben en öeïjouoen. lp 3org« booj mpn ligchaam en ;fele/ Dan 5a! öet mp toe! gaan m alle eeutoigöefó. EST TBI.TUTA ^JJIES.
Die van zich werpt het zorgen,
Heeft heden ruft en morgen. Veel zorgen deerd het hart, verzwakt en
krenkt de leden,
Het werpt den zorger ook in 't bed vol moei- lykheden,
Wie. overbodig zorgd is fteeds vol angft en pyn,
Zyn hart 1$ ongeruft, hy kan niet vrolyk zyn.
't Is immers Godt alleen die voor ons weet te zorgen;
Hy geeft ons heden brood, en wederom ook morgen,
Zo veel als elk behoefd; daarom vertrouwd op God
In ziel- en lyfs-gevaar: Hy ftierd der men- fchen Lot.
Die my gefchapen heeft zal nimmer my ver- laten j Hy; als myn vader, zal my , zynen zoon, niet haten:
Geniet ik door zyn gunft het Levenslicht, • gewis
Vcrkryge ik van zyn hand ook wat my no- |
||||
XII. Zinnebeeld^ 51»
Op u, menfchlievend Godt, ftel ik al myn
vertrouwen,
En zal ook hier op aard' nooit op iets anders bouwen;
Daarom, al drukt my dan een zwaren lalt ter neer,
Zo werp ik all' myn zorg op U, myn Godt en Heer!
|
|||||
% 2 XIII. ZIN-
|
|||||
324 ^es Hemelfchen Morgendauws
|
||||||
XIII. ZINNEBEELD.
|
||||||
Openb. 14. &s. 13.
Hare werken volgen haar na.
XIII.
De eeuwig-verzeilende werken.
1. DCn ïgufgleeraar Syrach. Cap. 7. v*.
40. geeft nf et 5onöer nabrtis bermaanti / bat men opïjetetntie moet $ten: watgy doet, zo gedenkt aan het einde; zo zult gy nimmer- meer quaad doen. ©oo?3ttl)tfge gemoeöeren bolgen öe5e leer na; ötoase en onberftanbfge geben baar geen atfjt op. 35e Stnberen De- gtnnen een 3aan toeljonber naöenfien/maat boltoaflene menfc#n öoen ftaac toetft met «en goeb oberleg. 2. ©ng leliën buurb niet attgö/ be booö
toerpt {iet embelijn ter aarbe/en aljS top ge* ftorben 3?n bolgb pet oojbeel; ban net eer. fïe fiangen be tbtee laaien af; en geljjfi pet eer Se geboerd tjï/50 taojbpet 006 ge-cmbigö en öeloonb. 3. ©aar ban nfetjs bergan&elper op be
toerelö jpn ban be* menftfien leben» €n ai*
|
||||||
3><%r.32.4.
|
|||
XITI. Zinnebeeld. 315-
aï£ top Ret obetbenben/ jullcn top bebennen
moeten bat 'et onber febemfg of tacRentig / naautoliibgseben of acRt/febentigof tacRen* ttg jaren beretben. SSlle torens Rebben Raat franbbafrigReib/en be routen Rare bibte. <Ê* Stjpten tconti eng nctïj te oberblöffelen ban bealoube $iramiben ;en öomen ban be puin? hopen ban be Amphitheaters en p?atRtige ^tRouto-pIaatfen aantonen ; öjcr en (laai fcRpnt een lange tijb ban Ret berbetf beb?pb te 5pn j en een biamant Ipt toegenjs 3?n RarbigReib boo?ben tjjö niet betteett te bon* nen too?öen> <©löpRanten/ petten/ 3lten* ben en anbete bieten / Rebben aangetoonb bat 5P «n «eel langet tijb atë bes menfcRen leben bereibt Rebben» Ifêaat top menfcRen moeten blagen bat onjs leben boojbp gaat 00b eet top itt$ baat ban toeten, 3£e eerde toetelö Reeft toel lieben geRab bie bpna but- Senb jaren getelb Rebben / maat be laatfie b?eebt Ret getal ber jaren onbet be Ronbert af. 4. <©n$s leben blieb al te flaajtig boojbp/ be maat bes 5elben i& gebeel blein. Ziet my- ne dagen zyn een handbreed by u. Pf. 39. vs. 7. j&iein genoeg. ||et leben notR mlnber: myn leven is als niets, ©etWeft be Raajligfie en fnelftejaben/en jiet of Ret leben niet beet bluCRtige* té* Het is altemaal weggevaren. als een fchaduw, en als een gefchreeuw dat voorby gaat ? als een fchip op de baren des waters wegvaard , waar van men , als het voorby is, geen fpoor vinden kan, noch des zelven baan in de vloed ; ofte als een vogel die door de lucht vliegt,daar men geen fpoor van zyn weg kan vinden, want hy roerd en %l üw |
||||
%i6 Des Hemelfchen Morgendauws
Haat in de ligte lucht, dryft en verdeelt ze
met zyne zwevende vleugelen, en daar na vind men geen teken van zulk vliegen daar in;ofte als wanneer een pyl afgefchoten word na het doelwit, daar de verdeelde lucht haaft wederom te zamen valt, dat men zyn vlucht daar door niet fpeuren kan : alzo ook wy, na dat wy zyn geboren geweeft hebben wy een einde genomen. Sap. y. vs. 9. enz. Wit Bet lebentoegengjpne blutfitfgft'etb een fefta^ buto/ een bjoom/ een feftabuto beg roobss/ ja een rooabeelb genoemt fyeeft/ geeft nfet btoaag gefp?oaen. ®fe bet alsï een fieedna ïeben aanjtet too?b beb?ogen ; bet tg nfctsï m eengeïu&saHgfietb irte eene nacfit bunrb/ een fpfnnetoeb/ bet blfegen ban een Iftfite mugge. Wp nonnen ons ban on£ leben nfet jjet geringde toe-efgenen. Nee quoi futurum eji, mtum efl, nee quodfuit$ in punilo temporis
fendeo. Seneca. £>. N. Cap. uit. libr. 6. <?♦ q&e boob të bet jeaecfïe ban alle$ toat
be menfefi in bet berganaelpe te bettoagten én tebopen geeft. $femanb aan jpn ftoaarb ontïopen/ jpne sjjflTe maaftr be leliën en fiet fïeebte gras jonber: onfceffcfieib af. 3©p Beb= ben altemaal onje afaomfï ban eenen/ en 30 aljs öte ben boob ober jteft gebjaebt beeft/ ja moeten top be jelbe ooft te gemoeb gaan. iIBpnjs bebunaeng iss bte be berftanbtgfie / bte 5<c& tegensf bejen fiaafl opftomenben en uttöagenben bganb btteiii ftoub; julbies ban nocfltansï nooft beter gefrïjieben / ban bat men bat gene toel leerb/ bat be boob ban onjs etfefit / namendjja fterven. ggulftg beeft bte ban Cfobt Boog-begenaWgbe Regent 5?if£ aange*
|
||||
XIII. Zinnebeeld. 347
aangemetfit / en baatom 5egt fip: Heer leerd
ons bedenken dat wy fterven moeten, op dat
wy verftandig worden. Pf. 90. vs. 12. Ctt ben fioog-geleerben ^eiben Seneca 333 fa 5?n fcftemerenb litfit ber natuuc ?ul8ö ooft» Zo lang iemand leeft, 3egt fip/ moet men leren leven; en dat noch meer te verwonderen is, in het gehele leven moet men leren fterven. 3&e fcfiutterg boelen op fiet toit eer 3P fcfiie* ten/ op bat als* 3P fcfiieten / 3P niet miffen mogen; fiet inftcfit ban om sefiele leben moet op be boob gericfit 3pn / en bfe fiet fiutë bet 3aifgfietb betreben toil/ moet albo* tm& boo? be poo?t eenes goeben en 3aligen boob0 ingaan. 6. Het is de allergrootfte wysheid om te
leren fterven. 5©at Reeft niet alleen ben Hef* ben Piato geleecb / maat ooft be man <8obtf jBofesï te gelp befitacfitigttfiem toaren al* Ie <£ggpttfcfie topsïfieben befient/en ebentoel atfitte fip be5e toetenfcfiap ntetg tegen Ut ban te leren fterven, bat toasS boo? fiem be boojnaamfte topsSReib. 3&ie 3uifejS met 00* gen / bit ban ben heiligen <0eeft berlttfit *pn/ aan3iet/ 3al 3ien bat fiet 3eet toel ge* fpïOfien en aecebenöabelb f*. 31b bib u gp 3©etelb-toP5en/toat fielpt u al utoe toerelb* fcfie SennW / Rund en toptffieiö* toat fiet Ieren bec 5&eö?eeutoftfie / cfialbeeutoftRe / «rabifcfie/ Sfabiaanfcfte / <©?tc6fcfie/ 3ta* tpnftfie/5??anfcRe/^taKflanf*e en Spaan* fcfie fpjafieni toat u gefcfiifitfietb bejï bet* feanbsf* atë gp be taal niet geleecb fiebt/ bie u be boob noemt/en beftunft bie u toel leerb fterDen. m* tot be fibelfieibfpne fiun<ï/ en I 4. niet |
||||
32,8 Des Hemelfchen Morgendauw?
niet tot $pn eeutoig toel3fln en Befl aanteenb /
mocBt toenfcBen tiat Bp ?ul6s$ nooit ontfan* gen/maar altpb een toeetniet toa# gebleben. 7. i^ocfltanö nelatftt menig menfcB3u!S0.
^e ijbelge3inöe/ en in be goeberen ber toe* relb ber3opene/ mogen nergenjs minöer ban ban öe boob Boren / baarom i# mpn 3eggen booj gaar een fpot; maar öe laatfïe uure 3a! u Bet anberg Ieren. ï©ie ban een bpanb/öte men gering geacïjt Beeft/ oberballen en ber* (ïagen too?b / beïtlaagb 3pn ongeluft toel / maar te laat. ©! Boe menig menfcB 5al met te laat te 3utBten/ Bier namaalss eenjS 3pn ongefcfii&tBefb om toel te fterben/ moe* ten bealagen/ betoijl Rp aï0 Bet bomme ©ee geleeft fjeeft; en aï$f <©obt Bern be beneringe ban t>ien ffêoo?benaar niet geefc / aljï een beeft 5al B^nen baren; met fpelen/ 3uipen/ toeten/ Boeten en boeffmufien te boen/ met billen en fcB?apen 5a! niemanö be fi?oon ber 3aligBeib berbjügen / maar beel eerber ben igelfcBen pefetoantf berbfenen. 8. ?Die een goeben oogft toil Bebben moet
toedien bat BP 5pn lanb toel bebcutoe; bie be ^aligBeib Bebben toil/ boe 3pn beft booj ge* loof en geBooj3aamBeib be 5elbe te bertoer* ben. «gen 25outoman ban 3icB ober 3pn 6oo?n niet berfieugen eer Bp Bet Iaat maajen; aljï Bet rpp getoo?ben tsf boerb Bp Bet In 5p* Me fcBuren.* bie 3pn abfeer niet toel befteïö Beeft / ontfangt btfrelen boo? Boom. 3£e laafteuure beg lebend 30I u Ieren toaar gp Been 3ult gaan. %o lang al0 ttoee rei3igerjf een Bonb bp3üB Bebben /al03p op een en be 5elbe toeg toanöelen / Ban men nietjeggen toie |
||||
XIII. Zinnebeeld. 319
font toebeïjoojb/niaai; algmen op een ftfiefc
teeg fiomt ban boïgt üp 3ijn J|eet; be boob maant oofi bat be menfeft 3i|nen $|eer bolgö. 3610 öe oogen bjefien ban itrfit fict be mens feïjen eerfï teffit onbec be eogsn tf ftp tei# of btoaajS met ^tclj jelbc geftanbelt fieeft/ of Ï)P b?n toeg bes boobss of bes lebens getoans belb Beeft; alg be boob met 3ijne spffe baat in fïaat / 30 fian Ijp jten cf j)p 3tjn anfiec gektfifiigof ongelunnig 'gefeoutob geeft. <§>ter* feüjfie menfefien! keft 50/ bat gp niet be* ïjoefb te fletben / gebmfit aan fiet etnbe/ bat / alö fiet fiomt / fiet u aan ftet begin notft aan ftet mibben beroutoö ; in 't etnbe $al be,b?urfit ban fjet geen gp gesaaiö fiebt te boo?fcftön fiomen. 9. Hare werken volgen haar na. ï^oe belc
3pn 'et iiiz 3UÏ6S niet geloben ban ftet eeu* toige leben. <©it leben fiunneii 3p niet Io* tftenen/ en baarom ftaan 3? oofi toe/ 30 ais temanb in be toetelb geleeft \\eeft/ 30 3uïlen be toetfeen ban bit ieuen na ben boob aange* 3ien toojben/ geljjfi fiaat 5UI63S be gefeftie* beniffen öec onbe tpben / en be ban ftaat 3clf$f aangemecfite baben aantonen. Jjfeaac bat 'et een toeftOmenb ieben 3pn 3a! / baac be menfefien fiare toecfien 5uüen nabolgen/ bat fiunnen 5p niet begjppen. 3610 ieman& detft/30 too?b ftp bananbece 30 aange3ien/ gelgfi aUSanberebe^topnen engefïagte beef* ten aagten; be boob moeten be reutelen fiefiennen/ maat bat na be boob een oberbtp* binge beï 3iele/ en een toefiomenbe opfïan* btng bejS gefterbe en bergane ligcfiaam0 5pn 3al/ bat tottlen 5P *»« «egeben; 3p totilen % 5 aem' |
||||
330 Des Hemelfchen Morgendauw*
geen onfterffelpBeib ber 3iele/ Daarom to*
tfienen 3? be5elbe. 3&e<u*piturifcBeEtopn0- fiuöbe artjt De mmfeïjen na ben öodö öet bee geUjn/ en bril fje&ben bat be 3iele beg men* fefjen tn öe lucöt baare/ en berbbnjne aljs Me ban Öet bee. Daar zyn rouwe lieden, welke zeggen: ons leven is een kort en moeie- ]yk ding; en wanneer een menfeh weg is, zo is het geheel uit met hem: ook weet men niemand die uit de Helle wedergekomen zy, By geval zyn wy geboren, en varen weder weg als of wy nooit geweeft waren, want het fnuiven in onze neus is een rook, en on- ze reden is een vonksken, dat zich uit ons herte roerdj als het zelve uitgebluft is, zo is het ligchaam weg als een vlok aflche, en de geeft verfpreid zich als een dunne lucht, en onze naam word met 'er tyd vergeten, dat voorzeker niemand aan ons zal doen ge- denken. Ons leven vaard weg als of'er een wolk geweeft was, en vergaat gelyk een ne- vel van den glans der zonne verdreven, en van hare hitte verteerd word; onze tyd is gelyk een fchaduwe die weg vaard, en als wy weg zyn zo is 'er geen wederkeren; want het is vaft verzegeld dat niemand wederkomt. Sap. 1. vs. 2. enz. gjjs bat nfet oeeftatljtig ge* noeg gefp20ïten / en ban Der jielen en bejS boobdtoeftanbatëbeefïen een öeflutt gemaaat en gefierflenfcïunit* bat 3pn reben Die geen ntenfeften/ifi 3topg ban aan €lj2f(lenen paf* fen,- en ebentoel noemen 3? ttt^ £finftmen/ Die 30 gepeel biifbelp (pieften. <6oöt De* terb! bat Bet onber on£ Cö?ifïenen 30 ber geöomen jjs / bat Set CÖJffielPe beigeten toojö.
|
||||
XIIT. Zinnebeeld. 331
*öO?b. ©nbet be boo?naamfte bet toetelb/
en baat men goebe topsïjeib joube binben/ 50 toel al* bp be getuigden/ i$f fiet «Öïpitu* tifcfie leben fjebenbaag? fngeb?ongen. Jfêen ïjoub Set boo? een eet / bat men met be %&* bueeëtss niet alleen «Engelen/ en ^utbelen/ en be opftanfeing besS ligcfiaamsï lootftent / maat bat men ooft in 't geïjecï be onfletffe* lÜSïjelb bet jielen / ja <©obt ^clfss betloctficnt; en offeïjoon men bat met geen tonbe tooo2S ben uttfp?eeBt/30 leten fiet be toetsen notfa tang. ^0 beel frftanbeïpet 5pn öte Cfmf* telpe ftt&eiften/ SJbemomffrn / en 35ffenp* ftften/ al0 3ommige betfianbige ï^eibenen/ bie betmoebelj)6et topse be onftetffelpïjeiö bet 3iele geleetb. Rebben/ offcïjoon 3ptoel niet tetfit/ maat geel btoaag ban bentoeftanb bet 3elbe na ben boob gefpjofeen en gefcfije* ben ïjebben. 10. $?aagb aan een toelluftige / of Bp ge*
loofö aan be onfterffeüj&fteib ban ^pne 3iel/ en Bet aanftaanbe laatfle oo?beel \ fip 3al neen 3eggen/ 3pn tooü?ben en toetsen 3pn be fiemmen bfe 5ulfe<$ buibeltjö uitfpzeaen; |jp toentelb 3tcfi alsS een mefiberfeen fn 3pn bats tel leben / be aatbfefte Cafelbjtenöen 3pn 3p* nen ^emel/ Bet l&oete-beb 3Pn 3llb?aBamg fcfioot; be befte Euipet en i^oete-boogb i$s be boomaamfieftetltge. ^eeeutoigebzeugb/ toaat op een gelobfge jtele öoopt / i$ een #aapftöe fabel boo? Ben. Wel aan nu, laat ons wel leven terwyl het voor handen is, en
ons ligchaam gebruiken terwyl het jong is; wy willen ons met den beden wyn en zalve vullen, laat ons de mei-bloemen niet verzui- men, |
||||
551 Des Hemelfchen Morgcndauws
men, laat ons kranflen dragen van jonge ro-
zen , eer zy verwelken; geen van ons moet nalaten te pronken, op dat men overal be- fpeuren mag waar wy vrolyk zyn geweeft; wy hebben doch niet meer daar van als dat. Sap. 2. vs. 6. enz. ii. ©jaagb aan een gf erf gen of pp Pt eett
4Efobt / en be ontferffelppeib bet 3iele ge* Ioofü*eben30 bieinfg als betoellu|tige. Zpn goub per 5pn <®obt l 3pn baft 3?n J|emel; |Muto Sent pp/ben toaren «Efobt ban gentel en Mstïst Pent pp niet. <H5eloofbe pp in <tëobt/ en bat 3pn 3iel na be boob rePenftpap 30Ube gcben/pp 50u 30 niet billen en fcftjapen alg pp boeb / tip 30U be puffen ber 3©ebubaen met opbieten/en pet etfbeel bet 3©e3en ber* (ïtnben/ben eenen afiner na ben anberen met cnretpt bp een bzmgen/ pet litpt in buifter* niffe/ en be buifternisï in litpt ber&eren. ï|p gelooft niet dat zyne werken hem navolgen, feaarom bolgt pp 3pn gierige begeerten^/ en 3egt tot 3pn goubSlomp: gp 3?t mpn troofï. Lieve ziel, gy hebt een groten voorraad op veel jaren, eet, drinkt, en hebt een goeden moed. Luc. iz. vs. 19. 12. 3©at gelooft een eergierfge mfnber aljS
pet aanfiaanbe leben na ben boob* al£ pp geloofbe bat beboob een «©obbelpftegeretptsk bobe toass/ betoelfie be 3ielen tot rePeninge bagbaarb/ pp 3011 «iet 30 beel onruft 3ttp 3c!fsf en 00b aan anbete maPen; bebatpt en poopte pp bat be eer en roem ber Cp?ifïenen allereerfl na be boob paar poogfte en peer* pjftfie trap fcePlcm/^oupp niet met fcpen* Ping en onmednge ban 3pnarme 5UI be eer |
||||
XIII. Zinnebeeld. 335
fcejer toetelb 30 iebetig 3oeaen ; be eet bet
3fele na ben boob atRt Rp niet/ baatom toil
Rp 3e booj be boob betfe?ijgen / boot aïler*
Ranbe ftbele pjaaltoetften / palei3en / graf*
fcR?iften/of anbete pzaal-gebatRtenifTen :bat
Rp niet 5alig 3oube fterben/ baat obet be*
feommett Rp 3icR niet/maat Ret i& 3Pn toe*
leg bat Rp onbet be ftetffelpe eeutoig mag
leben. lüpn gebatRten be# boóbsf 3pn bat Rp
lieben boben / of ten minften om Raat tpbe*
lö&e toelbaatb brengen mag. <£en ban eet*
3ucRtbampenben geeft betacRt be boob meet
met beimetenReib/ ban bat Rp be 5elbe be*
ttacRt; 3pn leben en 3aUgfieiö 10 Rem ge*
tinget alg aan3ien en bwaaft. <©p be punt
banxen begen/ of be fcfieut ban een piftool
•jet Rp Ret toelbaten ban 5iel en ligtRaam.
3©ietb be boob/ «©objs oo?beel/ en Ret aan*
ftaanbe eeutofge leben/ en be eeutoige boob
tet Rette genomen/ ban 30U Rp beelmeet
beaommett 3pn / of 3pn onfterffdüfte geeft na
be boob in geluft of cngeluft/ in be boob of
Ret leben geb?atRt \oktit, Haat toat atRt
een toerelbling Ret eeutoige* be boob aan be
3Ul6e niet berfctm&aen / be algemene ftet*
benjSplitRt tg ban Raat niet onöetteaenb/3p
tottlen getetRtigbe ban Ret g?af 3pn ; ftan
Ret niet anberjS 3pn ban laten 3? Ret 30 3pn.
%$ gaan boo?t in Raat gobloos tanden/ on*
tetRtbaatbigfceib/ fcR?aperp/ tooeftet/ gie*
tigfteib/3toelgetp/Roeteten; en al RetQuaab
boen too?ö ban Raat ge30tRt/ onbetftR?ifct
gaan 3P in al Raat boen boo?t/ en bienen be
toetelbftRe luften/ en op een 3alig einbe la*
ten 3p Hm grtatBttn niet gaan> 3P geloben
|
|||
534 ^cs Hemelfchen Morgendauw»
ïjet niet / en 3p berlangen fjet ooft niet.
ij. Hare werken volgen haar na. «töpgob*
103e en toerelbgeftnbe / fjet t# toaaracïjtig bat 'et een toettomenb geritftt 3a! 3j>n/ baar gp reben en anttooojb 3ult moeten geben. Kan een bief en moo?benaar ?pn booiïïjeiö op betoécelbnietongeflcaft boen i toat meent gp bat utoe boo£fieib ban u 3onber be ta?a* fte«0obg bolfaatfjt 3a! too?ben*5o toaar al# <©obt in ben J§emel t01 30 5efter moet gp boo? t}it oojbeeï berfcï$nen. Godt heeft een dag gefield, op de welke hy wil rechten het rond des aardbodems in gerechtigheid, door eenen man, in den welken hy het beiloten heeff. Als dan zullen alle werken voor den dag gebracht worden, die de menfch gedaan heeft, zy zyn goed of quaad. <0een tttenftfj Ijoeft be5e reaening te matten / bat fjp niet tooo? be ^onne ber geroïjtigfieib<©ob0 moet {tomen/ en albaar 3pn ontfange ponb op be toeegfcflaat beiS gecicfttjS 5al moeten leberen/ op bat baat boo? openbaar toojbe toat ïjp 3pn «Efobt baar mebe getoonnen of berloren/ boo^beel of fcïjabe gebaan ïjeeft. <©een menfcïj 3al becÖ0?gen bigben. De Zee zal hare do- den opgeven, de Aarde en de Hel ook. «ïBen iegclijn moet in bie algemene reftenbag/ in tegentooojbigfieib ber gefjeletoerelb/ooftboo? 3tcïj in 't bp5onber refeenfcfjap geben. Rorn. 14- vs. i2. ^ou 'er na be boob geen oojbeel 3pn* toat 30Ube biegten/ boete en be&eringe ons boo? nut boen* tot toat einbe be&oefbe men 5ulfissaan te (iellen/aljS 'et geen geritftt na be boob toass/ en geen re&enfcljap te bie* 3en toaar* maar öet ijr 3*&er/ <6obt iö een 9f
|
||||
XIII. Zinnebeeld. 5^5*
gefïreng <©obt/ en $pne geretftten spn retïjt*
baarbig/öp öetaalb een iegelijB toat W bet* bfenb geeft, ©uibelen en menfcgen 3pn Set bie beibeboo? ben töecgter ber lebenbigenen berbübensullenftaan. Zyn niet de vervloek- te geeften of Duivelen in de ketenen der duilterniffe tot het oordeel bewaard ? 1 Cor. 6. vs. 3. Tud- vs. 6. <©een aansiensalergenjf een menfeg bebjpen Bunnen / be te boren grote enmacörfgde koningen 3ullen al$ ban 3onber optoagtinge/ sonber 6?oon en Bleino* bien/ sonber purper en Ipftoacïjt/ naast en bloot/ alss arme en rpen/ met een öeroerb gemoeb boo2 ben eeutoigen öecgter treben. ©aar jal ©enug öeneffentf garen aanhang/ baar be burfge üupiter met alle 3pne aan* BtöberjS / baar ben geBfien puto met ?pn bolBje te boo?ftfJün gebzacfit tawben. ©aar Sullen be ©auffen en Sïarbss&iflcïjoppen ber* fcgpnen / om ban gare SJerBregering reBen* fcgapte geben;baar sullen alle ^leeraars* en Jp?ebiBer$ (taan/ om gare leere en p?e* bfBatten te beranttooozben; baar sullen alle menfegen tegentooo?big 3pn / bic ooit ge* toeetf SP" en noeft Bomen sullen / uit aller* lei toolBeren/ tongen/ en fpjaBen/ ban alle geflatgtenen (lammen ber aarbe; baar alle J5e(gtei#en öegenten; baar alle onberba* nen en toegoo?ber$;baar anecgten en bienft* ntaagbettibaar alle jongelingen en jongb2ou* toen/ Binberen/ oube mannen en bjoutóen/ Hefbenen en ^oben/ üettergen cg?ifïenen/ Belobigenen ongelobigen: alle menfegen moe* ten berfegpnen. © gp menfcljen! een icber ban u öeöenffê Dat albaaic eeniegeipmenfcg |
||||
5?ö Des Hemelfchen Morgendauw?
booj ben föetftter ber toerelb jpn reaenfng
moet inïeberen; baar 3al niets falen of acp terblpen; niemanb ban jteft berbergen/top moeten altemaal openbaar tooiben boo? ben recftterftoel ban lefug Cft?ifru0. 14. Hare werken volgen haar na. <©e
menfefi sant / bco2 30 berre ftet ligcfiaam aangaat / tael naabt boo? «Btobsf geretfit/ maar ebentoel niet onber5elb / bp Reeft 3pne bienaars? bit ftem bolgen; toie *pn btt i ift 3eg nu niet ban be «Engelen/ bie be gelobi* ge Piefen in 3Cb2aftam0 fcfjoot geïeiben ' noen ban be ^uibelen / öie be goblo^en boo2 <6obsS recfiterftoel beblagen/ maar ïb fö2ee&, ban anbere geleibsmannen ,■ toilt gp toeten toek fie tb meen* be# menfeften gebaeftten/tooo2* ben en toerben brrflaa ia/ ;p mogen goeb of guaab 3pn, 3£e menfrft gaa tot bet Ie* ben of tot be boob/ 50 bolgen 5pne toerben/ toü02öen en gebaeftten ftem na/ geen ban be jelbe blpft te rug; be gobfo3e neemt be 3p* ne meöe/ een gelobige ooft. 2ftu men bit niet boo2 een fïrenge reaening aandien moe? ten* toaarljjB ftet t<s een ftfierpe en3toare rebening! o berfclmbbelijbe afrebening/ bit ooa be gebaeftten 3elfó berbagbaarben toil! mie bul tet$ loofftenen i aan ben AHtoeren* ben 6an nfetjS berbo?gen 3pn. 25p ftem geib 006 geen uitblucfit; bp be menfefien 3pn be gebaeftten tolbip/ maar bp .©sbt niet. S$ be mcnftfi boob* ban bolgen ftem 3pne ge- baeftten in ber eeuteigfteib ,• en offtftoon er ftter op be toerelb beel bergeten tö ban bat gene toat top geöaeftt ftebbcn / 40000 oor* beel maabt ftet ong mbacficig/ fetac moet men
|
||||
XIII. Zinnebeeld. 357
ttten alle gebatftten met reben en anttoooiö
bertollen. ^ier blpben menig menfcïj jpn aanfiagen in het hert (lenen/006 in be pen/ en het blote obetleg: be boo?nen ber fpitsfe binnigheib brillen nietaltemaal rpptoo?ben/ maar in be toeftomenbe toerelb moeten jp ebentoel alle obertoogen / beranttooo?b en betaalb of beloonb toojben. ©erfchn&t tap gp goblo3en boo? ftet toeftomenbe oojbeel I bïe maar ontuchtige / tobenbe / toornige / laf- terlpe en b03e geöacïjten geftao heeft / moe* ten reben en anttooo?ö geben / bleeft en roob baar ober ftaan/ beroo?öeelb en b?rboemö too?ben. Ik wil komen en verzamelen hare werken en gedachten. Efa. 66. vs. 18. iS' <Êtobg fthulb-boeft heeft ooft be toooj*
ben ber g&bl03?n aangetefeenb. 5^e obertte* berg i$ be tonge een 3toaarb/ bat haar eeu* h)ig bOOb. Ik zeg dat alle menfchen reken- fchap moeten geven ten jongtten dage, van een iegelyk onnut woord dat zy gefproken hebben. Matth. 12. vs. 36. gullen be onnut* te tooo2ben bolgen/ en ons boo? <tf5ob£ ge* richt bet&iagen* toat 3ullen be fchanbeftjfee/ butle en ontuchtige toooïben/ en ergerlpe taaie/ als* het bloeiten en f toeren/ lafteren/ jjuaabfp?efeen en acftterftlappen / be feftimp* tooo?ben / be fmaaöboefien en paöquillen/ öe eereftefterg/baar bp 3tcft 30 menig btoaajS en to?ebelig menfch 50 gjoot Iaat bunnen/ en bp be <©obI03e en «iSobbergetene toerelbjfe ge3inbe 3ich beroemt en aan3ienlnft maant/ niet boen *ï)oe5ult gpgoblo3e tongen beftaanl offchoon u beboob ben monb heeft gefitten/30: 3pn utoe tooo?ben bp<©obt niet bergeten; alle f boje |
||||
33§ Des Hemelfchen Morgendauws
603e tooo?ben / 3p mogen 3ün ban toat aart
5P brillen/ bolgen tt na boo? <0objS geretflt; Die ftetben niet / maat leben en bezeilen öe 5tel boo? eerflt / baar na be bo?e tong Die 3e gefp?oaen fjeeft / tot be opfïanbinge. 16. ©oigen be gebatljten en tooo?ben be goöïojen/ toat 3Ullen be toeraen niet boen i fterft be goblo^e/ ban 3pn be '©uibelen be lpfc?ager«/ en be ftfjanbelüae / ja 006 ge* beingöe toeraen 3pne lijabolgerg. $et na* tóten ban goebe toeraeri bolgb ijem ria boo? <2Bob£ gerecht. §tbt gp rijabom geljaö / en be 3elbe tot «Boötf of menfcgjen gulp niet aangetoenb^ fietit gp fpjjg geï)ab/en be pon* gerige niet ber3ab(gt; b?ana / en ben bo?? fligen niet geb?enat; Weberen / en ben naafe ten bloot gelaten i pet toera bolgt u op be beet na uit be toerelb j ben goblo3en bolgen soft 3pne 605e gepleegbe toetsen. SfiUe toer? fidpe öooj&öeib/ o gp guaaööoenbmer» alle obertrebtngen ban <0obg tooo?b ; alle ber* atötinge ban 3pne geöoöen ; alle belebigin* gen <tf>oos en be£ naaien/ en ban u eigen jelfiï / bolgen en beralagen u boo? <0obss gerecht, «éfftïjoon uto lija een pjatfitig ge* bolg op be toerelb fieeft/ ban öoge en g?o* te peeren / ban rpe en matïjtige lieben/ uto betbloeate 3iele/ o gp berboembe goö* fo3e / fieeft een g?oter en ftfianbelper ge* bolg ban atlerïjanbe lafieren. $oemb uto ©?ebiaant u boo? een bou3pn öaalbersS 5a* fig / en roemb utoe Jjeiligïjetb en gob5alig? geib boo? be menftfjen / tertoijl gp fjaar op öe toerelb be mcnö gefmeerb fteöt/ 30 ber* öoemen utoe jonöen / ja utoe ft fcanöeipe |
||||
XIII. Zinnebeeld. 339.
?onben u toeöerom be# te 3taaarbet fn te*
8entooo?oigijeib bet Cngelen boo? <0ob# ges tttflt. atlle utoe laftersS en ratëbaöen/ ïjet «ïoo2öen en tangen / ïjet liegen en beöiiegen/ Soececen en ertjt&jeaen / roben en ftelen / tooe* «eten en billen/onöerbjuaaing en belebiging ubjejs naaien/ ïjet gefcfitebe met be die of Betoicïjt/ met ftöo?n of munt/ balftfie toaat of ftanbeling/ met bebnegelgae betalinge of arueib/ of mettoertmifeïfingen/ alle bctbol* Ötnge en tprannp / alle onbarmftertigftelb en b)?aae 3ullen u niet berlaten / o neen J 3? gaan met u boo? ©ob£ geritïjt / 3P 0aan met u teeg / en bolgen u in öe toerboeme* niis. ©olgen u be toedien* 30 3al ben loon niet atïjtec bigben. Die op de zielen acht
geeft, weet het, en vergeld den menfche na Zyn werk. Prov. 24. vs. ix. 17. Hare werken volgen haar na. 25ebenfit
bit gp tjoofben öeg IanbjS; gp ?pt be gene öie öet g?ootfte op5itl)t baac obet Sebben moet/ Oobt geeft u in 3pn plaats» geftelb/ gp moet be (iaööouberj <©ob£ 3Pn. <3& biü u bebenfet / als$ gp 5Slig toilt tno?ben/ toat uto ampt tgi opleeft/ maar niet boo? u / maat boo? <d5oöt / öten 3tilt gp ffiet na* maal0 reaening boen/ alss uto putaetaleeb in een lp-öleeb / en be robe betf öec3elbe in een booögberf beranbect ig. Cen Ito* ning fieeft niet meet recljt boo? <*5oöt ban een bsbelaar! uwe werken volgen u na, bie 3ullen be getuigen 3pn of gp rebelp boo? <©oot getoeeft ?pt/ of ïmicfjelaaw? en bpan* ben <0objj. USeent gp bat ben 8|oogfie u ?al berffèonen L e» »tee 005e feaben u niec * f§ * burft |
||||
34o Des Hemelfchen Mörgendauws
burft booiftouben. ©oojtoaar en toaaratft*
tig! 30 gp goblootf 3pt/ gp *ult moeten leg* gen aan be boeten be.ö öoritngg allee öonin* gen/ en beö ffi»eeren aller &«eren; baar 3al ft?t Reten: fieb ife u nipt tot Sïmptlieben besS rp# CfiHftf berojbineerb* toaarom ftebt gp ban be regertnge in tprannp beranberb i toaar* om ftebt gp boojben fpiegelutoeé roemrutft* tigen toanbeljS/u totftitftte«i baneenfeftan* belofte Epicurismus gemaaat* toaarom ftebt gp be arme onberbanen 30 fcftanbelijft ges b?ufit / en erger alss net ©ee aangebjeben l toaarom ftebt gp 50 bele 3ucftten ber armen ennooblftbenbenop u gelaben* toaarom fteeft utoe fiofftoubfnge ftet lanb niet al« boo?beeI* ben ban p?arftt/ ban 3utpen/ fpelen en al* lerfianbe nbelfteben gegeben* toaarom ftebt gp be boffeften en jagten meer ban be föaab- en geretfit-fcametss lief geftaö* toaarom be Sftmptenaaciï niet Beter na be btngertf ge* 3ten / en acftt gegeben bat be feftapen niet gebilb toierben i toaarom onftftulbig Bloeb ongetojoften gelaten i toaarom 50 beel men* fcftenbioeb 3elber uit ferijgg begeerte onnobf* ger tofoe bergoten i toaarom Machiavel meet ban 43obt lief geftnb* toaarom 30 toeinig na be pjebtratten geluiftert/ en u 30 toeinig om fiet fteilig toooïb beftommert i o toee be 3ie* ien onber u bit tieft fcfiulbig bennen/ en in plaatjS ban be tpbelnae geb?agene goubeöjos nen/met aeft en toee be pefta?anfiTen ber eeus toige berboemems? in beitel moeten b?agenl 18. Hare werken volgen haar na. 3&eemt fiet ter ftercen gp geefteinaen/ gp |&of-p?ebf* htW 8« 3al 31CÖ teio? <©oi# mttf) t uitbeen |
||||
XIII, Zinnebeeld. 341
of gp Nathan oftiEli 3pt getoeeft/ of gp met
üiiofjanneg aan ïletobeg ge^egt ïjebt bat bet niet wtïjt ia bat gp utoea fi^eebersf tojjf fcebt/ ban of gp ben Koning met Söatftfeba/ 3£ina of Cftamar 3onber bermamrge ftebt laten leben in 3ijne 3onben: gp ïeeraata en 31>ienaara<©ob0 infiet gemeen/liet 3a! ?itfi uits toppen of gp butbp?ebibet0 of ïjerten-bebeets bèta getoeeft ?pt; of gp ben ongeretfjten ons gefttaft ïjebt gelaten/ of gp be ;onben bes bolfie niet ftebt ge;ien/of gp onbetanttoooj* belp fiet ïtgebsam en ftloeb ban lefua €ïmf= tua uirgebeelb fiebt / of bat gp u al0 <©o&S bienaata in uto ampt getroutoelöft betoejen en betoonb ï|ebt; gelooft bat utoe taoo?ben en toetben u bolgen / baat ban jult gp re* benftbap geben. 3©ee u! aïa gp laauto/ en nctb, ftoub nocfi toarm gebonben toojb: ïjet bloeb ber bervjaaatlooabe 3ielen ;al ban utoe Banben ge-eifeftt too?ben. 19. Hare werken volgen haar na. «ÜSobjS
gericfit laat niemanb ongefebat. 3&aar boo? moeten 3fcft niet alleen Koningen en $?ebi* bèta /maat oob alle menfeften bettonen/ en ïjet bettrienft fiunnet toetben ontfangen. ©et* fcftnbt bet&alben gp onreiStbaerötge üJtcfjs terg! öfe getoelb oeffenb/ ta gelp ben ge? nen die een maagd fchend , die hy moeft be- waren. Zyr. 20. vs. 4. S|eeft ben elenbige alfiiet cbet u ge3ucht / 30 moet gp alöaar fcèaamroob too?ben: utoe toetben bolgen u/ Jjoe ?ult gpbeftaan*al0be ongefirafte feban* ben enlafteren/ beop een ontecfitbaetbige top3e onberb?ubte armen/ be tranen bete? tenbtgen u bolgen en aanklagen i Wee de H 3 gene |
||||
34i Des Hemelfchen Morgcnckuws
gene die onrechtvaerdige wetten maken , en
het oordeel onrecht fchryven , op dat zy daar door de zaken der armen verdraaien, en geweld oeffenen in het recht der eiendi- gen , dat de Weduwen haren roof, en de Wezen hare buit moeten zyn ! wat wilt gy doen in den dag der bezoekinge en des on- geluks, dat van verre komt? tot wien wilt gy om hulp vlieden ? en waar wilt gy uwe eere laten •> Efa. 10. vs. i. en7. Gy ver- keerd het recht in gal, en de vrucht der ge- rechtigheid in alffem. Amos 6. vs. i z. Maar het recht zal geopenbaard worden als water, en de gerechtigheid als een iterke ftroom. Kap. y. vs. 24. 20. Hare werken volgen haar na. 25e*
benfit Ijet gp menftgen in Jjct gemeen / toat gp3enbigb/toaat in gp 3onbigb/alle0 bolgb 11 00 be ïjielen in be eeutoigfjeiö na be?e tpb. 3©itt gp niet befcöaamt fiaan / 3iet ban toe bat gp jfjet 33nbtgên ban u afïegb/ en utoe migbaben üitleffcften moogt. ^}oe menig quaab-boenbec toü?b 3ijne ?onben niet boo? oogen geftoubm / tcrbnjl öpgenabe berfe?pgti fejilt gp bat utoe missbaben u niet 5uilen b*> fcöamen boo? <©obg geritjjt / jtet ban toe bat 3P baoj utoe boete en befiecinge te rng gefjouben too?ben. 3&e boetbaerbigen toe?* ben ban gare 5onben niet gebolgb: fcaarom* ben tuin ban tfïmftujï l#ben §oub be 3eïbe te tug. Wie in hem gelooft, die word niet ge- oordeeld ; maar wie niet gelooft, die is airede ge- oordeeld , want hy gelooft niet in den naam des eenig-geboornen Zoons Gods. joh. 3. vs. 18. 21. Hare werken volgen haar na. 3San
'M
|
||||
XIII. Zinnebeeld. 34$
*tt een troofrelpet tooojb tot een Cfijifien
gefp?often too?ben ban bit* Iaat be hierelö tng plagen en anagen / <©obt 3iet onjcn fitbeib en moeite aan. Het zal u alles in den Hemel beloond worden. Matth. 5. 3JfV ta<?l toierb in Cgüpten gemunt 7 <s5oöt ïjab 5nn uut öet oêrlofffnge / «p beloonbe Ben gunnen atbeib met fiet erfbeel besS &eers Ig&en <£anaan# ! toaarlijft be genabenrpe goebïjetb <©obg nerfpjcib 3<tïj eerfï ober onjs al0 top uit liet fnobe Cgüpten ber toetelb/ en öe arm;alige tooeftnne be?eg lenend ge« gaan 3pn; aisï Ijet toern noleinb 40/ en ben abonb fiomt/ ban beelb be föcntmeetier ben genaben-penning uit. Ik weet uwe wer- ken , ïjeet Ijet; weeft getrouw tot in den dood, zo zal ik u de krone des levens ge- ven, ^ebt gp gearbeib in bageUittftïje boe* te en ijeaeringe* i?3 uto geloof toenaam ge* toeeft om Stfug te natten en baft te ijou* ben i fiefjt gp u geoeffenb in be toerlsen bet liefbe/ bes gebulbsïen besS geloofsS* gelooft 5efeerlöB bat utoe toer&en u gullen bolgen. 3&aat 5al u geen een b?oppeï 5toeet onbe* loonb bltjben ban utoen getroutoen <ö5obt na uto boob. «©eljjö ben goblosen 3pne 5on= ben tiersellen / en be ^uibeljS fjaac B002 Ijet gertc&t taagen na öaren boob/ 30 gullen be Beilige engelen utoe 5iel/gp gelovigen/op* nemen / en be ?elbe bjagen in 9U»aftam* fcïjoot; 5!efusS 5aI u ontfangen/ en utoe me* beuolgenbe toetsen / bie öp geljeiltgt Heeft/ jullen niet te rug bigben, ^et bleeb ban Cfraftu* Beeft utoe tolaefeen afgetoaflen/5p* ne ^on utoe Duffterntó ftelbec Ucftenöe ge^ fi 4 maafet. |
||||
34-4 Des Hemelfchen Morgendauws
maant. %> b??ngt ban aan het licht toat
ÖP uit bemoeblgheib biBtoitë in fier berbo?* gen geöaan hebt/ toat uto rechterhanb ge* geben / bat utoe linfterhanb nfet getoetert heeft. © jalige! hoe 3ullen utoe goebe toer* hen lichten * be 3ich met u berheugenbe <(£n> gelen bleiben utoe aanbacht in het gebeb uit l en eeng anberg nber in ïjet leren en bermanen / eenê anberen regeerberss Iiefbe tot gereeïntaheib / en ber onberbanen ge* ftoo^iamheiö en trouto tegen <©obt en hun? ne ©berigfieib / beje 3pn ftutjSöciïï / milb* $eih en toelfcaben aan be armen / en eeng anbereng geöulb / be3e 3pne hoop / en be£ anberensf iiefbe en trouto; baar 3ulien be langberfïete roafcen / bie Tabitha boo? be be* ftoeftigen gemaabt heeft/ in lof uitgeb?eiü/ en beel hoger gefchat too?ben ban be aller* ItofieUjfrfte en glinfterenbe tabbaartjf ban be toereibffh? fllonarrhen; ïutft maaftc be jel* be be toaarbrie ber ftoffe niet/ maar be b?a* ben ber Cbziftelpe Iiefbe 30 geerlp J &e herberg5aamhetb ban be #urper-ber&oopfter L\dia, en haat €h?ifrel$j8e Itefbabigöeib/ jat met hoge jpurper-couieur gefchilbert/en metbe lurora-berf ban be<©obbeli)fce b?ten* belphetb opgeftclbert 3pn: be aalmoe3en beö l^ooftmansf Korndiusen bie3pner naboïgerjf/ 3Üllen geluft5a(ig gelooft too?öen / al£ of fjp 30 beel mtlitoenen alsS penningen booz be ar* men uitgeftrooit §aü: beel bui3enb gob3aü* gefïtchtingen/ bk bp be menfc&en ai iang bergeten 5pn/ gullen ban ben rpfien bergeU ber 3?fu$ .Chjiftua fteerttjEi geroemb en ge* p^en too^ein Hoe 5al ben fiiböenbe 3£a* niet
|
||||
XTIT. Zinnebeeld. 34?
|
|||||
niet mm I ïjoe 2&b?atW en 3pnet mctge*
3ellcn ftanbbafticljeiti gep^en tooien/ boe SEb2aftam0 geloof berlieft / t>oe geftf ge* öulb greoemö / no? lieff?lün öe tranen öer öoetbaatötge 3©?outo afgebJaffen too:öen; öe b?eöeliebenöfietö / sagmsoeöigbetö / en bernebeting 3pn$ $elf* / 5"^" als* «ofteU> 6e <Êöeige(leenten0 eens* 4nï)?iftei0&en 9C* moeöö al0 öe tfmen betfieft too?öen / m* 3ontjerftetb ban öte/ öte anöere met 6Mon* öere buo?beelöen ïjebben boo?gegaan. Daar zullen de Leeraars lichten als des Hemels clans en degenen, die vele tot de gerechtigheid onderwezen hebben als de tierren altyd en eeuwigiyk q&aat 3ullen öe (ïttemen ban öe
toonöen öer Ifêartelaren / öe flagen en aU lerfianöe te&eniS öer Jfêartelaröen/ toeraen 3»n om ö?onen te ontfangen. <© toela een b?eugöe-ftem *al bet ?pn öte öe 3altge / en in fiet geloof op ftaten ©erloffer afgetfoc* bene stelen / tegenaiinaen -al uit öe mono ban 31efu$! Komt gy gezegende myns Va- ders , beërft het ryk , dat u bereid is van het begin der waereld. Want ik ben hon- gerig geweeft, en gy hebt my gefpyft , ik ben eiontig geweelt, en gyjiebt my te drin- ken gegeven , ik ben een gatt geweeft, en EY hebt my geherbergd, ik ben naakt ge- weelt, en gy hebt my gekleed, ik ben krank geweeft, en gy hebt my bezocht, ik ben ge- vanger geweett, en gy xyt by my gekomen. Dan zullen de rechtvaerdigen hem antwoor- den, en zeggen: Heere wanneer hebben wy u hongerig' gezien , en hebben u gefpyft > of dorltig , en hebben u te drinken gege- g 5 ven? |
|||||
IK
|
|||||
346 Des Hemel fehen Morgendauws
ven? wanneer hebben wy u eenen gaft ge-
zien en geherbergd ? of naakt, en hebben u gekleed ? wanneer hebben wy u krank of gevangen gezien , en zyn tot u gekomen ? en de Koning zal antwoorden , en zeggen tot haar : Voorwaar ik zeg u , wat gy ge- daan hebt eenen van deze myne minfte broe- deren, dat hebt gy my gedaan. Daarop zul- len de rechtvaerdigen in het eeuwige leven gaan ; daar en tegen de godlozen met hare boze werken in de eeuwige pyn. Matth. 25-, vs. 34 enz. 22. ©aac ix$e toeugbe belooft / en beje
genabe-fïerame <f5oög en on$e«? ©erloffersf giefu CÏJJtfït gefioojb tooib / tofe ?ou baac na toe niet fiaaften in alle <©ob?altgnetb / geloof/ liefïse/ gebulb/en met anbece <6obt* 6ehaagtöelö«e beugben / op ïtat ?uI60 tot fjern ge?egt mag too?ben. <®p «Sobloje / 8ebt gp o beel ftter in be toetelb i iö gun fjet u / leeft na uto bo$e totl / bat jal mp ebenbeel 5pn; genoeg i$ fjst bat utoe bier* Ben u nabolgen. 8toe tpbelijfte gobloos'ïitfb 5al u met eeutofge ppn bermengt toö2ben ; geeft be tpe jpn beel op be toetelb gefiab fn b?eugbe en toelleben / 30 geeft fip ?pn beel 006 bolaomen toebetom <n be ^elftfje blammen/ albaar Ipb W ptjn/ alöaac fmer* ten / alle jpne <6obbetgete toetsen sullen gent nfet als? pnnbanaen ?pn. 2?. 3&temanb late tftï) ban be toetelb
berbrseten / en afbjengën ban een <J3obb?e* 3enben toanbel. 3£e ©uibel të be5tg ge* noeg om boo? be fieetlpïjetb bet toetelb be acmjalige menfcgen te berfijiöften/ tn ban ben
|
|||||
XIII. Zinnebeeld. 547
fcen toeg besi letoenss af te Uitjen. jHaac
5egt mp gp öie toaotfitfitig 3pn toilt/ fajaat* om betfned men een ftanö bol toereik toa* ter boo? een g?oten öeöec bol eeutotge ge* luïtjaligfieiö* öie/ taelfee öe toerelö aanïjan* Ben / fje&üen ge?ien 90e ?p ban öe toerdö berlaten getoojöen / en in öe «Etoööeltüte to?aaö en ;pn geflxeng ooiöeel geballen jjpn. ©nöer 30 beeïe öui3enöen totl in maat een eenig boo?beelö npbjengen : met toat beo? een genlag liet öe öarömaal Woiiey wn ongeïu65alige 3tel niet uit 3pn ouö en elen* öig ligtftaam baten / aljS ï)p 3«iöe: Hoe fchoon is het my vergolden , dat ik den dienft des Konings voor de Godsdienit heb gefteld , en dat ik maar op de zaken van myn wereldfchen Heer , maar aan dien die in de hoogte woond weinig gedacht heb ; och my elendige! hoe ben ik zo onbezon- nen geweeft ? hoe ben ik zo ondankbaar tegens Godt geweeft, voor zo veel goeds als ik van hem ontfangen heb? och had ik hem in gebeden lief gehad, en met aandacht ge- eert , zo zoude hy my nu in myne grys- heid, nu my den ouderdom en het elend be- zwaren , niet verlaten hebben. Hier ziet gy een fchoon voorbeeld voor alle groten , en voor den Koning zelfs! hoe onbeflendig zyn doch de wereldfche geïukzaligheden. Groet den Koning van mynent wegen , en zegt hem dat hy zyn leven zo leiden moet, dat hy altyd gedenkt aan den dag , op den welken hy rekenfehap zal moeten geven voor den hoogden Rechter, voor den wel- ken te verfchynen ik nu vaardig fta. üiet fate*
|
||||
348 Des Hemelfchen Morgehdauws
fpiegele 3tcFt aan bte 3iele/be toelfie be ijb^'
jjeib omBelft/ en ?te aan/ tiat bit Bet loon i# ber genen bte betoerelb bolgen: VanGodt verlaten te worden, en een fchrikkeJyk eeu- wig gerecht te moeten ontfangen. Üfliiftt* Ifffte jielen Bïpft lip uto boojnemen/ en oef* fenb u ïn be <©ob$aItgfteib; Iaat <0obt u be goeberen be$er toerelb genteten/ Bangt tita B?rt baar niet aan: roob en bamp i$ Baaft berbteenen/ ben biamant ber eeutoige gelufi* jaltgfjeib Beeft een altpb-burcnben glansf. Wilt gp u een fcftat bergaberen/ 30 berga* bert ?e u in ben Hemel ,• Bet geen be bfeben fieïen/ en be motten bjeten Runnen/is geen recfit bergenoegenb gceb; maar be fcgatten baar geen bieben na g?aben / en tU be mot* ten niet b?eten ^ jpn eeutotg berfieugenbe. 3©er6t ?o in bc?e (ïerffelpBeib / bat gp u in be eeutoigfmb ober utoe teerben niet fiefjoeft te feBamen,- toat öelpt tpb en arDeib aan* toenben / en jttB etnbelp ober geen toerfe te Bunnen beroemen 4 bie een boo?treffeIpB toerB maafit toonb pet aan een iegelijb/ en ber* toagt lof baar ban/ en 30 lang als* Bet ooft fïaat / too?b nocB aan bejS toetBmeefterö naam gebatBt. <©ie is retfit gelu&jalig / toieng naam in ben liemel tö aannefcB?eben. $eb* ben be triompBerenbe op Bare triompB-toa* genss/ en anbere ronbom Baat fiaanbe ober* toinningg-tebens' Bunne ooriogtf-tefieng niet afgebeelb^efusff Beeft/o cpfieilige enrecBt* baarbige lutoe moeite en laftenbetf bruieeö/ en utoe obertoinningen in ben %mel aange* teöent; b?ar bunt gp 3ien tioat gp Bier op aaröeberruBt fiebt. ^it £offcö?ift 3al nooit uitge>
|
||||
X11T. Zinnebeeld. 349
Wtöetotft toojben* go ïjaaft gp in bit gufjS
bet 3aligtjeib ingaat/ 30 jult gp uit giefujS Sanben te palmtafeeen en tnonen bec 3altg- Seib te nectoagten fjebberu Werkt dat gy za- lig word met vrezen en beven. Philip. 2. vs. u. <d5oöt ïjelpe ong allen tiat top in bit Ie* ben ben toeg ber 3altgïjeib toanbelen / en booj ben boob be3elbe t>erï$3öge>v ntogen. H MC F UK ERA BI VU M.
Die alles hier heeft wel beleid,
Die volgd zyn werk in Eeuwigheid. Bedenkt, 6 Menfchen , wat gy doet in 't
fterflyk leven,
Gy moet eens rekenfehap aan Godt hier na- maals geven:
De werken volgen u; gy raakt daar nimmei af,
Alfchoon uw bleke lyk bedekt word in het graf.
Al wie hier de ydelheid en luft gehoor wil leenen,
En denken niet dat hy zich moet met Godt verè'enen,
Die trekt hy voor 't gericht, en fpreekt het oordeel uit,
En ftoot hem nederwaarts, de Helle tot een buit;
Maar daar en tegen, hy, die Jezus wil be- minnen, En zich ganfeh overgeeft aan hem met ziel en zinnen,
En Chriftdyk bemerkt zyns evennaaftens nood, ' Die
|
||||
3fo Des Hemelfchen Morgéndauws
Die word van Godt beloond , en hier, efl
na ?yn dood.
Laat my , 6 goede Godt J uw Geeft aldus bel tieren,
Dat ik met deugden hier myn Leven mag vergieren,
Op d t u welgevall' myn werk, myn woord en trouw ,
En ik in Eeuwigheid uw aangezicht aan- fchouw!
|
||||||
v
|
||||||
XIV. ZIN-
|
||||||
XIV. Zinnebeeld. 351
|
|||||
Pf. 144. vs. 4.
Is immers de menfch gelyk als niets.
XIV.
Het nietig hvert.
1. D<gn gèpa?perten ^ebe-leeraar ïjeeft ör
toerelö met alle &are goeberen $m toef aanfcgoutot/ en üeje uitfp?aaö baar nan ge* baan: Ik zag aan alle het doen, dat onder de Zonne gefchied : en ziet, het was altemaai ydelheid. Ecclef. 1. vs. 14. ^te be toetelö met fiare goebeten anberg aan3tet / moet een
beb:tegel06 giajs fjebben baat fip boo? ?tet. 3&at geen funbament geeft nan niet Begaan 5 toon / ö?oom en fcfjabutoen 3?n 3a6en btc ban fjare etge gefcBapenïjetb fp?enen. g&e Öeeclöaïjeben bet toerelb 3?n öbelfieiö / ja niets aiss ijbelgeiö/ een metfgen abem/ een bamp/ een leeg en ülutl)tige 3aaö. ieder fchepzel is de ydelheid onderworpen. Rom. 8. vs. 20. ;©e toerelb té toaarlp Bet g?oot* fte niet; öte een Ens ratknis toil Bebben/6an öet fnöebetracötfng bet toerelb tofo&fli. USeit 5fet
|
|||||
3 ft Des Hemelfchen Morgendauws
5tet be toerelb booj frtö aan/ bat ju bocFj
niet fsf; baar toe?en f0 bïuthttg en onbeffen* big. JStemanb $al meer beb2ogen toojben ban ftp/ bte op bet b2fif5anb ber toerelb ftet gebouto ?pner boon toit gjonben. g&ie bet ieben ber bergarMiifee toerelb bp een onge* lufcbtge fcheepsbaarb bergelpt/ Beeft niet ' gualtjb gefpïofien,- be toerelb tg be $ee/ on$ ! Ieben het fcfjfp / on5e hoop be jeilen / on£ j bertroutoen be anherjS/ on5e gelubsf-en on* i gelubS-geballen be toinben/ on?e stoeet en ' arbeib be riemen / be getoenfchte haben be ! bergenoeging. jiBaar boe beel Slippen en ! jee-bzajingen binb men in be 3ee bebeht / aan I be toelfee het fchip gefloten en berbjpjelb too?b; boe menig Ëebiathan berhinbert ooft het moebige fcheepje ban on5en arbeib/ iiat top ooft mibben in on?e baarb / al# alleS boo? be toinb gaat/ ebentoel de Kaap der Goede Hoop niet bereifeen bunnen. 2 S©e Bo2ft be3er toerelb iö een hrachti*
ge getuige ban be beflenbighefb ber toerelb* fche goeberen. Coen be 5©uibel alle be heer* Jpheben ber toerelb toiibe aantonen / bete fip 5UI60 in een oogenblm. Matth 4- 3£at liegt bomt/ bergaat oob toeer aUo; be ij* belheben {laan niet bafl; toat i£ 'er rorber alsS be toerelb* ban ietg bat op een ronbe feloot (laat 3irh op eenige flanbbafligbetö be* roemen •} be nacht too?b oob biel een fcbabu* toe beö aarbbobemiS genocmb ; toat ig be toerelb anberjSban een buiflere nacfttfcha* butoe i Omne humanum /omnium f alle her men-
fchelyke is een droom fjb da bat ooft toe; toat i» menfcö op be toerelb ocliberfeiefi/
Set
|
||||
XIV. Zinnebeeld. \^y
ÏM tjS niet anbetiS ban een tooont en fïljabu*
toe. «p toflbe toel toeten toat iemanb ban be hoccelb fiopen toilfce* i«? al baat goeb niet baifc^ / en gaat guaab toaataebttg i men btnb geen toaat toefen tn fee góefeeren bet toetelb i fee eet i& toon/ öen toem toinb/ *>e heetujbfieib ban fneeuto. ^e rtifl tn be to?tetb too?b niet anberss gezien ban in be foueelöing/ en fee tuft niet anbetss ban in een fcjoom. 5&e toetelbfcbe tufï i£ bol angft/ te ontuft bol betttotjfftfmg/ ben atbeib iS 3onfeet boo?öeel/ en fjaat betbjiet jonbet ttoofi. ©p be toetelb të men niet langec betgenoegfe ais eenen bag/ en ongelubfifg be geïjele obetige tjjb be? lebend: eet men toet* nig fean toojb men mat/ eet men beel ban toojö men onlufUg/ gaat men ban toojfemen moebe/ 3tt men ban too?b men fïnf. 3. JUSoet men fiet 3ommtge tpe neben
wiet boo? een geafjeife toetenenen bat 3p aan bloemen 50 beel gelb befleeb Rebben i te* manb betaalbeboo? be bloem/ genaamtyi;»- per Auguflus, ttoee Öui3enö gulben/ en een onbete totlbe 3pnen Culpöof niet boot fc* bcntig buijenb aulöenjs betaopen. ^oa men 3ulhe IteföebbetsJ bet toetelb toel btnöenl iit butf bebennen bat 'et een goeb getal bet jefe be i£; ib 5eg n«t bat 5p fee toetelb om een fiuH gelbss 6open/3p feopen be 3elbe toel ge* geel boo? Bate 3auofieib; 3P tomnen fee toe* telö/en Ipben fcfiabe aan Ijate 3telen. ^aac ban toel geen btoa^et menfrtj ?pn ban bit gene/ bte be eeutoigbetb om een fianö boï bot g?ag berfioopt/ maat men binb bat ö» menfefien be bergenoegtöetb boo? jjet geutot* 8e leben toer&ie5*n* SS * |
||||
3f4 Des Hemelfchen Morgendauws
4. ©ie een jaaft aa»?3iet jo als* jp ftS/ bfé
fcenb je ooft ftet befte. ü& jte be toerelb aan jönber berblinbing bec oogen; een te* bjiegelgft Glas Ban mpn gejieftt niet blinö maften/ ftet isf ietjS/ en ooft nieqJ. ^iet ftet berganftelpfte bat men bebenfien fian; be ©aujen laten op fiare fttoning een fianb nol blag aanfteften en betb2anben/om baar boo? in te boejemen bat al be fieerlp&fteib bet toe* relb 30 ftaaft berbtoijnt / en alsï een rooft* barap beweert too?b. Sfilg Ut 3aaft 50 toel obertoogen aliSberjonnen toierb / ban joufiet lojfslöft genoeg jpn. ©e toerelb met ftare goeberen tis be blutfttigfïe berganftelpftfieib. De wereld is een rechte glaze zee. Apoc. 4. vs. 6. 15. vs. 2. ï^oe ftaaft berb?eeftt getuft engkig*een geluftntge fcfieepgbaarb toorö boo? op een oogeneltft oberftomenbe frtnp* b?euft in 't gefceei bernietigt. 5-. De menfeh is gelyk als niets, fjft ber*
toonber mp baar ober tn ftet gefteei niet; joube Ut ftleme toerelb meer boorretftten jfjeöben ban be g?ote* bat jou toonber jpn: maar ift jte bat je alle btitt een lieb jingen; Herganftelpft/en rjbelfieib ijS ftet bat jp beibe ten 3tcft jelbe toeten te 3eggen. ©oerb SS* bam ban robe aarbe of fcftoonfteib jpnen naam / nogtans verbleekt die fchone rode verf, en word als van de motten verteerd. Pf. 39. vs. 12. #oft einbeljjft beranbect jicft be aarbe/ als jp al te bjoog getoo?ben ijs/ fa ftof/en too?b ban be toinb toeg geblajen. SP ftan nietö op be toerelb binben bat ber* ganfteigfter 13S ijan mg leben; toie toeet fioe Jjaafl: ift en gp baar aan moeten i onjï c™, mocgen/
|
||||
XIV. Zinnebeeld. 5fy
worgen / öan in $ar& beranöeten. %t xz
rug gele?e tooo?D leven too?b tot een nebei; top Bunnen op on?e Dagen niet reemen; m £n5e EebewS-almanacö öefifsen top imon* «ecöeiö be naam beg boobg te 3«e&en. Jlie* }banb ber5eaere een anöet bat Bp lang ?al «ben / toant toie 6an 3eggen toanneec BP ptben *al* en toie toeet op toat toP5ei Ons 'even is een d*tmp, die een kleine tyd duurt,
Waar daar na verdw^nd hy. Jac 4. vs. 14. Myne dagen zyn een hand breed by u, en myn leven is als niets voor u. Hoe ganfch niet zyn alle menfchen, welke doch zo zeker leven. Pf. 39. vs. 6. Menfchen zyn niets.Pf. 62. vs. 10. Zyne tyd gaat voorby als eea fchaduwe, en de menfch is immers gelyk als niets Pf. 144. vs. 4. Job 34. vs. 9. «©eje rebenen 3pn geen ^ogpnrje raab3elen/ be topSÖeib 3elber fp?eeïit 5e uit Baar mcnb. *©attjï $et ligchaam bat top blagen anöerg «an een lebenbig gjaf i 0x13e Wnbsleib ber* oleefet al in be jeugb / be fcugb bccBoub in «en mannelijaen ouberbom / en ben mannes ijjben oubecöora berfipft in be gcpse Bairen/ SelfiS öe ecpje gateen 3pn be menfeben eea beltenen bat be boob cpfteefit/ tot een te? iien bat fiet öoltoerft obettoonnen t$/ en ten eerflen be obettoinninge ober bet ligchaam 5al berfijegen too?ben. 6. $oe bele flerben 'er eet Bate Baton
grpiS tooïbenl felimt een bloera in be ILente met öe opbomenbe 2ton niet om Boog* ben morgenöauto Baugt Baar m be moe&M* itultt aan be lippen Barer blaberen; ebentoel bait 5e af/ $1 tooja boo? fce oastn bes $*•- %% bemetg |
||||
55*6 Des Hemelfchcn Morgendauws
toemetS on^icRtbaat eer be mibbag Romtt 5*
is Ret met onS leben ooR geftelb/top fterben eet top geboren too?ben/ en eer top Ret bag* ïfcTjt aanfcRoutoen W öp beien Ret lebenS- bon&je al uitgeven. JSiets t$ ons eigen ais be blucRtfgReib ban ons leben/ Roe bel« bul3enben binben Raar geget tefeen boo? ben ouöerbom ; toie 6an bte altemaal optellen öie in be ifêaart of Jfêeltpb Rarer jeugb al taeberom ten grabe balen. 3Banrom feleben iiemenfcRen hie ober 30e totllen baten/ of uit be eene Raben in be anbere oberfcRepen/ 3tcR niet Roftdtjfe aan i toaatom flaan ?p binnen |et fcïjtp aan be 3?ben niet oberal nagels in/ om Rare jannen en Rleberen aan te fian* gen * toaatom laten 3p alles niet op tiet Rof* telijfifle befcRüberen i toaatom nemen 5P Raat RoftelpReben niet mebe i toaatom geen mus gtRanten en a!lerRanbelu|lbaarReben met iitfy op be reis i om tat 3p geen befïenbige too* ninge op Ret fcRfp toillen Rebben/ maat Ree jelbe alleenlp op be teiS tot Ret obetbaten geftmiBen/ baatom laten ?p Rare befte goe* iierên t'RuiS/ en beRelpen 3icR 50 gering ais 3P Runnen; ja $elfS Runnen 3p be3e booKlo* penbe tooning niet tebeel bertroutoen/ baat itan 5icR een ongeluRfefg uur/ ontóeer en 3ee opReffen /en baar boo? öan Ret fcReepje ber* 6?P5elen/ en ban toas alles berloren. <0e* IflRen top menfcRen met recRt niet aan m\U fte lieben* ons leben 3toeeft tn be5e tpb pp öe baten bet fterffelrjRReib om; toie öan 3eg* gen Roe lang top gullen op an&er leggen | als be toinb in be geilen balt moeten top tooon» toie torn Roe öaaft top tem be enge |
||||
XIV. Zinnebeeld. 357
Jf Witten bet tpbelpfieib toegbaren / en on
oc öwte 3ee bet eeutoigfieiö bomen 3"Uen* «*n fcftip baart fnel als een pfil boojt boo? "te baten/ 30 ooft onjS leben, M$tne dagen xyn fnelder geweeft als een loper , zy zyn Vergaan als de fterke fchepen, als een Arend vliegt tot de fpys. Job 9. vs. af, 26. &terf* felpe menfcften !baat ts niets bat be blutft* *t8fteib ban èet menfcfteln&e leben beter toer* oeelb ais een fnel3eilenb frfttp ? on5-j jaten 8aan fnelbet boojt ais be toegö?pbenbe bloe* oen; brie fian ftet fpoor ban een frfttp in fier toatet nennen / ais Bet boo? be baren ge* ftrehen IS* toie toeet ban on# toat te 3eg* 6en ais top ïjet leben afgelegt ftebben* 7. Worden de wydafgelegenfte reizen niet
op het fchielvkft afgelegt ? be fnelle baatö betfeott alle ftotm en ontoeet/ ftoe meet be 3ee ftrjuimt/ en hoe meet be toinben bla* 5en/3o beel eerbet en fnelber gaat ftet fcfitp boo? be baren na ftet lanb toe; gp ftetbelüu öen telt gp bele jaren/ ftet 3al een toonber bes tpbs 5P« ais gpfionbert en bartig iaren leeft/ als fjacob be J&amatcft IxtK/ bocft iS ban 3pn letaen niets meet ban ftem ge* toemb tegenS ben <£gppttfcöen Koning $fta* tao alS ban be^elbet fnelftefb. Gen. .47. vs. 9. De tyd myner omwandeling is hondert en danig jaren, weinig en boos is de tyd my- ries levens, en bereikt de jaren myner vade- ren niet, $|eet bten ©ubbaber bit leben toet* itig/ toat iS ftet on3e ftet toelö nautoelpajj O» be ftelft ftomti Ons leven duurd feven-
tig jaar, als het hoog komt tagchentig, aïs
het koftelyk geweeft is dan is het moeite en
%l arbeid
|
||||
35"3 Des Hemelfchen Morgendauws
arbeid geweeft, want het vaard fnel daar hfr*
ïien Pf. go. vs. 30. <©at të ben fiOOgftett termpn be# lebeng ber pebenbaagfcfte men*
fcften/ maat boe toeinlg 3pn 'et tte 3e 6e* reiften. 8. Zyn 'er niet duizenderlei gevallen die
ons het leven benemen, die ons ook onver- moedelyk zyn? bie op öen abtnb meent b?o* Ipït te 3pn / legt btatoilsS boo? ben mibbag al op jan reg. <©e geringde janen eunneit een onberftoopte boob ober ong boen nomen; berfoor be 0oéet Anacreon jpn leben niet fcoo? een Bern i Schyios toierb boor een ft* renb/ bie een éücfiiibpabbe vit 3pn roofgfe* «ge Bïaautoen liet ballen / geboob; be# üei* 3er# Marcns Aureiius jufïer toicrb boo? Baat eigen jnigenbe fttnb al fpelenber topje met een naalb in be öo?fi gefïofien / en baar boo? geboob ; Fabius berftinte aan een ftafrtje/ öat ftp met melB fofïo&te; Bibulus bie boo?* treffelpe öomefn / be toelBe ben Bpnaam ban de Goede fiabbe/fiielb met goebBeuring fcejS öaabjf een triompfi/ maar toen pp be p?atfitigfïe intrebe btei>/ biel een tfcfielfteen ban een Buig neer en boobbe Bern; Baldus bie boo?treffelij6e ^mtft / toierö ban jpn fpeelfionbje in be lipoen gebeten/ be toonbe ontfïaö/en fip (ïjerf bier torften baar na ra* senbeaan be 3elbe. Ceföomen binbmen een g?affrp?ift/ Bet toelfi aantoonb/bat btt baar begjaben tg/ met een Bat gefaeelt fiebbenbe/ baar ban gebeten en gefiorbeh ijs. «©tujenb 3uïBe boo?beelben 50a men Bunnen bpbjens gen / alg men be topbloptgfteib lief fiab: Beizazai ontfing in 3pn toelluftigfje leben be $oobg-
|
||||
XIV. Zinnebeeld. 3J9
Wttbtf-mff; Attiiabanfïe be boobnain ïjret
25?UtÖ3S-bcbtre i ben $WW Nabal toO?b te
ï«e bjonnenfcfiap geboob; ben tpfien: <©tei:U Saart üjpgt te tpbing/ aW 5p toilbs öüb* toen/en ;pne fcöwen betg?oten / bat fip bte nacfit *oube moeten fïerben. €n toteban «ns tem/ toat-boo? ocgmblin ons utt Bet ïanb beï lebenbigen onbec be boben 5015en* 9.* Des menfchen leven is niets jg «JB
tien of fionbert Jaat leben / fss pet met eben* bS* eS be boo?uPgaanbe bagen boo? u S nS 3Pn/ 30 3Pn 3e tooo? bfen ooft «e óns niet bat onSleben tot nu toe nietSge*
teeeft f«* net $ toaarlp niet gelogen bat be talige Auguftinus op ben 3? &**«&' 3egt fieeftt Als gy de gehele tyd overleefde, van toen af toen Adam uit het Parady s gro- ten is, tot op den dag van heden, zo zoud gy zekeriyk zien dat uw leven, g1 die tyd voorby gevlogen , niet lang geweeft was. Wat is 8dan &doch het menfchelyk leven J lest het noch zo veel jaren toe , pereiKt ev den aüergrootften ouderdom, zo blyft tiet noch maar een morgenltond. Derhalven mag die arote gerichtsdag , als de vergelding der rechtvaerdigen en onrechtvaerdigen ge- fchieden zal, noch zo ver zyn als hy wil, den laatften dag uwes levens kan voorzeker niet ver zyn, daarom bekeert u noch; want zo als gy uit dit leven gaat, zult gy in het toekomende weder ingaan. 10 De menfch is immers als niets. 3©at öeröêft gp «m ©p|of m «flfte/ op f^jgj
|
||||
%6o Des Hemel fchen Morgendauw»
bt'ge bufUgfiefb/tertopl gp notfi leeft. W&st
op 3pt gp ftoogmoebfg* trotft niet gp ■&*' bucabne3ac op uto grote matbt en p?acftt/ gp 3pt nietjS / «5ob# ftanb té ober u/ met een flag té bet gebaan/ ban 3pt gp ban be menftben berftoten / en eet g|a$ op ftet belb onberbe oflfen/ en utoe batten too?ben al0 SSrenbsf-beberen. 3©at berfieft 3tcp uto Ïjert25el3a3aci toaacom looft gpbe boute/ ftene / goübe en 3tïbete Sïfgoben i ?tet be fianb aan be muur / en leeft : <6obt geeft u getoogen/ en te Ittfit öebonben. <©p öeU hm morgenfter / gp bte uto ftoel boben <©ob# ftoel totlt 3etten / jult ban ben $>e* ntel gefloten tooien en baat afballen. 5©e gjootfte toaterblaag bjeefit 30 llcljt alg be bïetr.fte; gp opge3toolle geeften en boogmoe- btge oogen / legt bocb utoen fjoogmoeb ne* iet/ toat meent gp bat gp 3Pt* niets. %i$ be 3tcö opp?onbenbe jDaauto finar lelpe fcoeten aan3iet / laat 3? naat gUnftecenbe tieten ftaaft neet;ahfeen ; bte maat öeben&t bat jftp ntet0 ts£ / jal Bet ftof oplebfien/ en Jftft, bemoeblgen. Hoge oogen zyn een grou- wel voor den Heere, hy itoot de hovaardig gen van den ftoeJ, en verheft de nederige. 11. Is immers de menfeh gelyk als niets.
«fin ftöaam mp al# in <&ina ?te gaan / opgeftbJfit 3pnbe/ na %;ittymtt feeftbagen; ton" éebenbaagjs bet Ucfirbaarbtg taoutobolu be natuur met obermeefteren i boe befme* een 3P baar aangejtebt/ fiet bebziegelijfc blanfiet5el moet bet lelöfi aangejltftt öebefi* Ben/ toie aebt baar natuurlp aangafcjjt* H leïgöe milm met getoeib beo; ftftoou boor*
|
||||
XIV. Zinnebeeld. #fr
ïootgaan/fiet ftmöenbligtfiaam b*>?b baar*
om gebal5emt/bat ftet be bb^egemoeberen aan 3al fteaen. Helena, een oceaan ban beel ongeluöBeni 50 fieetlp atë öe ft|con* fieib ia/ al0 3P binnen fiaac natuurlpeen WbeöageUPe palen blpft / 5» ^e^ tocrboe, melnset tl 9 / als? 3P een oo^aaft ban eet* GeDlanliette maagben* mets tettopi tjp ce
toerelöfcBe enbertoecpelpe fcftoonftetö gtW 331 StUlelpmaften. ZofpreektdeHeer,
daarom dat de dochteren Zion.hovjuid.gzyn, en eaan met opgerichte halzen, met geblan- ketfe aaTgezichten , treden daar heen en trippelen, en hebben koftelyke poenen aan hafe voeden; zo zal de Heere den fchedel der dochterenZions kaal maken,en de Hee- re zal haar optooizel weg nemen, en daar zal ftank voor goeden reuk wezen, en een loffen band voor een gordel , en kaalheid voor het gekrulde hair, en voor eenen wy- den huik een engen zak, zulks altemaal in plaats'uwer fchoonheid. Efa, ?• vs. :16, :t7, ?4 45p fcfione / to«t 9P utoe fefioonfietö kerenYennen/ en 3ien toat 3P »0* fiaafi u. tot net Sf/ flet toelfi «nen feftonen &a3a* StfSflW *K? ft» baar »£**ffH* ebentoel tt 3P al lang een aflj^ö^yben/
ftaat booïhooft t* al lang berblee&t/wfiaac fcfiebel ftebben öe tooimen al lang fiate telt* catefrm berteert. Wati$ W««« bat ban onöeugben / een bet ftetb g?afban een flinnenö ip; be5e regenboog tf **»«£"« en tf miöW WWg» /en mtt toclerftanbe |
||||
$6z Des Hemelfchen Morgendauws
toetteen bertierb/maar bfetegens benabonb
toetgaan en tn Jet gefieel betbtopnen. «gen öooits beranbett befcöoonjEjetb/ en be boob betanbert benteult ban amber in een lelpe #an&. <©ie ft&oon toil jpn / moet toejien bat 9p 3Jefusï mag toelbeïjagelijB jpn / be fcfcoon&eib beg geloofS enbe bet beugb bet* tietb be 5tel/ en maant je aan <0oöt toelbe* Sjagelp. 5®e fcijocn&eib bet peeren fsr een Comcet/ bie ben eeutoigen boob aanbuib. i2. De menfeh is immers als niets. <©p
niets 6an men jftj» niet betlaten. Verlaat u niet op menfehen. J^et ijs een btoaasïjeib bet menfegen/ bat $p be menftöen 50 beeï aanfjasgen/ ban be toeüte 3p eenige uuten gulp in nietige/ maat niet intoigtige ittn* gen öopen Bunnen» *©ienb men koningen en ©oifien niet meet ais «Sobtl men öe* toonb gaat meet tt outo ais aan <©cbt j om Dawnt toille too?b ?tel/ salfggeib en iebert als niets geatïjt. Wit gunt aan ben gtoten «©ebt een b?oppel jtoeet in ben Befligen bienft t maat toat bolgb op ben bienfl aan g?ote %t* ren gebaan* genade; toat boo? genabei ty- delyke; aan bte be 3ielen ber bienaren getuft fleilen in aanbetStingen bes ligtljaams en bet 3iele i san bit ban ben boob tebben ais <©obt u be tpbingbeS boobS laat toeten *or£ neen. De menfeh is gelyk als niets. <© jjoe
ïjanbelb gp ^obelingen met u 3elfS. Geeft
Godt wat Godes is, en den Keizer wat des
Keizers is. 3&e menfcljen öopen nfet betbet alS be matfit ban be menftèen 31$ ftttht. 5©ie toatefculp toil Rebben moet 3e ftp 3p* wen «0Obt Joe&WU Die op den Heere hoopt word
|
||||
XIV. Zinnebeeld.1 365
^ord niet te fchande. IBaat ble bleeftft bOO?
garen arm Routen/ 3pn beb?ogen/ en fieb* ten Been toate ftulpe. ■ , . »3- De menfch is immers gelyk als niets.
w niet toeet poe lang fip fiter in be toetelb 5pn 331/ Me fiange 5pn ft^t fcaat niet aan/ •^aac late 3ic| bp <©obt binten- ®e toetelb Jelber ijs niets, en Ijare goebeten 3Pn ooft niets. Niet iö toel goeb in te oogen na ftet fpjeefttooojö/ maar net benabigc ben buift niet; 50 3pnte to«eü>fc8* goeteren/3P bet* ïufttgen / maat betgenomen nooit. <fMpi joefit 3itn/ geliiö tónö 3Wn nietige men. fcfjen 3oeöen en beminnen ooft metg-toaatbi* Se bingen. USaat ïjso?b gp berneetbg^fn* te/ a$ bit nietige betgaan UI 30 lult 8P 3ien toat gp beminb fr*t; maat ebentoeï 3ult gp niet tot niets tooien. öto niettg en bluciitig leben ftoub ïjtsc in be3e toetelb wel op / maat gp gaat in be eeut9igfts$& jn/ »a« gpniet nietig 3M/ maat altpi blitoenbem be Wammen. Eo laat ban be gebacfiten bat gp nietig m/ en u b'ugtig leben u afftou* ben ban alle nietige liefbe: baat fê geen be* tet mibbel on* fcett af te Bouten ban be fnobe luffen ^tt toetelb/ ban te obettenning; ban fiet nietige leben en fiet aanttaante eeu* toig ooibecl. ^e gene öt« toeet bat np 3P«* tpnbsm berlaten moet / ^ Öangt 3pn fiert- niet aan be 3elbe; tk metftt bat in een 00* nenhlift 3pnbleeftïjlpe lullenboo?bpgaan/ t,je *al 3e 3»fft niet tot een ftttft laten too?s ben- %W Wat gp uit te toetelb m be eeu* tonïteib «rit blagen/ i$ on£ bloot en mettg «gcöaam. E"** ben ik van 's moede" hs~ |
||||
5^4 Des Hëmclfchen Morgendauws
chaam gekomen, naakt zal ik ook wederont
heen varen. <©p 3onbaarg legt utoe 3onben eenen toom aan/ en oberbenftt be ftortfiefö utoiS lebentf / en benfit botfi aan be Jangöu* renbe eeutoigïjeiö,. 3©aarom totlr gp om een tpfeeliift bergenoegen be eeutoigburenbe 3a* Ifgfteib becltejeni 14. Is immers de menfch gelyk als niets.
Cf fpaar ban immers u boete niet gp 50*1* big menfcft; ïjeben (iaat gp/en morgen fiunt gp mififcfjten nebecleggen; ïjeben i$J <8oöt genabig/ en morgen miflTcïjien toornig; fte* ben leeft gp/ morgen 3pt gp mififïfiien boob; 30 alss ben Boom balt 30 leib fip. 3©p 3pn alle uuren aan ben abonb ban onjï leben/ toie toeet ïjoe ïjaaft top geroepen too?ben| top moeten jajen eer be ïjaaft bloeienbe 50= mer ban oms leb?n boo?bp gaat. 3®eet een toerelbjf menftïj jirïj ban be ïjaaft boojbp* gaanfce tpb 3pnsf lebend te öebicnen* laat ons eeten en drinken,want morgen zynwy dood. §go laat 3icft een gelobig en boetbaejbig menfr 5 bebienen ban be ftortïjeib 3pn$ lebend/en be utttoerfiing ber <0ob5allgïjeib: tiie ter retft» ter tpb 3aatb / bie bergaberb ooft toeberom ter retfjter tpb; maar hit te Iaat bomt/ ber* lieft 3Pn toelbaarb. Wa$ ïjet niet in een oogenblift bedien / toen be btoa3e jtëaagben een 25?uiIoftjS-gang ïjabben berloren/ en be top3e met ben 25?uibegom tot fjet b?eugbe= maal mebe ingingen i bie be tpbelijfte gena* ben-oogfl berfïaapt/ itit ban be eeutoige in> jamelinge ber bjeugbe niet genieten. 5®ie 3itïj bereib ïjoub tot be toeftomft begeren/ itit gaat ooft met Hem in om &et$bonbmaal te
|
||||
XIV. Zinnebeeld. 36?
teBötóiett. <©n?e 3aligfteib fiarigt Wn Jet
tegentoooibtge aan be tpö; ia 6» « «vnj öemtnbe / en toaarfebputo u lieben mpne bnmben/ waakt; toaaitt in ^efiottetpb/ atbetb in be*e laafte en elf be uure / om bat ben abonb 3tcb nabett/ en be Heer bie bet loon 5al getoen bomt/ om aan ttnjmmte geben ?pn loon/ na be berütentfen ban »n Xantoerb. Wbten/ bnenS nietigg< tjjaam beteecö 3al bwöen met be 5» eeutotgbetö. WgIüNT SIC VITA ÏUGIT.
Hoe nietig dat uw vluchtig leven
£%an een blaas te kennen geven. Bedenkt, 6 menfehen! toch, hoe vluchtig is
Kan weTeeLnCVwoTk zo ras door 't zwerfc des
hemels zweven, . , f u Als 't leven henen vlied > gelyk de lnelle
Eens ArSs, die, om roof, fteeds zwerfd
door de open lucht; ,
Of als het uurwerk loopt, zo lopen onze da-
( Ons eve'nnaaften zien wy fteeds ten grave
Dit leeïdSdatwyzyneen fteeds verdor- Een wSerblïïïf; ja zelf verganklykheid tea
roof. , .
Waar op toch kunnen wy «Jaa onze hoop
hier maken, En
|
||||
$66 Des Hemelfchen Morgendauws
En, om zo kort een tyd, beminnen ydle 23'
ken? 't Is een verflandig man die alles wel beleid»
In 's levens kortheid zoekt de Kroon dct
eeuwigheid. Ik ftelle mynen tyd, 6 Jezus! in uw' han-
den; Ik weet gy legt my toe alle uw* genade-pan-
den, Dies neem my tot u , wyl 't geloof myn har-
te itreeld, Ik ben uw eigendom, ik ben uw evenbeeld l
|
|||||
XV. ZIN-
|
|||||
XV. Zinnebeeld. 567
|
||||||||||
XV. ZINNEBEELD.
|
||||||||||
Job 1. vs. ai.
Ik ben naakt van myns moeders ligchaam
gekomen", naakt zal ik weder daar heeft
varen.
XV.
|
||||||||||
De afgeleide wereld-liefde.
|
||||||||||
1.
|
||||||||||
RÜÊctitfcBapene CB?iflenen jeggen met
öen Boogöerlitjjten tSpofiel: Ik ver- geet wat achter is , en ftrekke my na het gene dat van voren is. Philip. 3. vs. 13. 3©p ïjebben eigentlii&onss öaöedanb in De toerelö
lltet. <®e toerelö i$ ons vaderland met de plaats; maat tien gentel Tatria Jurk, het vaderland daar wy recht toe hebben. 3©p toonentegentooorbig toel opöe toerelö/maat
I ons reepte erfdeel të in öen memel; top jpn eigentlp burgers* ban een Seerlpter ftaöt ban öfe hip öetoonen; top moeten §tzt in te Ööeïljetö als* pelgrims omgaan en toanöe* len; onje uafie 5ttpiaatjS i£ in öen ^emei, «gen ieöec toetfangt na ?pn baöerjs tooning,- öie lang genoeg in een fcjeemö lanö geeft Omgeftoojöen / temt ROC& ml etnöeïp «enjS
|
||||||||||
cuiav^ weée?^ -ne&fi/ vawn/.
|
|||
jg8 Des Hemelfchen Morgendauws
eenjS tot tre 3pne / en in 3pn fiufef, ©Oft/
3©ed/ t'fiutë tó fiet beft. 2. ^toase gemoeberen bergeten Run ba*
berg fiu#. ©ie in flabernp getoent i$ / berlangt jomtpöjS 3pn aangebore bjpfiei» niet toeberom. 3£e aacbe en fiet toatet ?pn be ftoaarfle elementen/ en baarom 5366«« 3P nebertoaartg ,- be aarböge5inbe fierten gangen meer aan be jelbe/ aljS bat 3e $*- meltoaartjs 3ouben opbliegen. maar baat en tegen 3eggen be ^emelfcfie: ik achte alles voor fchade en voor drek,op dat ik Chriftus gewinne. Philip. 3. vs. 8. g.^et i$ een bergeefftfie inbeelbfng/ te
toanen bat men fiet aarbfcfie en =l|emelftfie te gelpfi ban bezitten :.een ban beibe/of laat fiet alle betbe 3pn; fiet laafte toil men niet geloben/ en fiet eerfie neemt men aan. 3M* be <0obt on# gunnen bat naaf! fiet allerfiei* ligfte be grutoel bet bertooefting mogtfiaan/ ban 30ube ben «©obsiöienft aangenamer 3pn. 7®t menfcfien toillen ben gabber 91atob$S geern fiebben/ met fiet toppunt moet jp tot ben Hemel reifien/ en met fiet onberfie ge* , beelte op be aarbe (taan / bat 30 op en af* glimmen gunnen na fiaar belieben. Micn fioorb bed menfcfien 3eggen bat 3p nietjS lieber fiebben ban <0obt; maar 3P toillen Ba'als fioogteng niet neertoerpen. 9eru5a* lem en 25abiïon toillen 3p met eene muur ombangen fiebben. $1$ 3P 3itfi ^emelbjaarts opb?ingen/ 3pn Race oogen nocfitang op be aarbe gebeft. 3l>e3e fiebben ben aart ban 3efi«re onberfïanbige 25ijen/ bit boel gentel* toaarttf toillen blfegen/maaraanfïcnitf toeer nttiit*
|
||||
XV. Zinnebeeld. %6^
toverballen/ afê 3P fietgenianB ban t toe*
toojS boojbeel fioren. EP gelpfeen öen ^tootbogel / bie 3fcfi toel toeet in de fioog* j* te begeben / maar }pne oogen altpb ne« »ertoaart0 fioub/ op bat fip ben aarofcfien J*of mag 3ien / en be5elbe benomen, wcfttfcfiapene lieffiebberjS ban «Soöt fieb* ben «Bobt alleen tot fiaar erfbeel berao* ten. Heer als ik u maar heb, dan vraag ik niet na Hemel en aarde, en offchoon myn ligchaam en ziel verfmacht, zo zyt gy doch, 6 Godt! myns hertens trooft en myn deel; bit t$ gaar jmfpzeub. 3Lotb0 topf fi?eeg
ben bloeö/ en toierb in een Zoutpilaar bet» anberb/ toen 3p tegeng liet bebel b?sS «£n« Selg in öet uitgaan ban Eoboma otwag na bet gene 3p baat gelaten fiab. ©e Neten ban <Cjecéiel gingen retfit uit/ en niet rug* toaartss; 30 té ooft een <£fi?ifïen / altf fip eenjS doorgenomen beeft <ö$obt lief te fiebs ben / ban blpft fip bad bp 3pn tooo?b. <£n <©obt toil in be «©ob^alfgfieib niet bulben SObantge tit ber kreeften gang gaan. 4. Naakt ben ik van *s moeders ligchaam
gekomen. 3©at b?engen top menfcfien mee on$ in be toeeeïö alss top geboren too?ben| nietö ban bet blote Ugcfiaam. <©een bier t$ 30 flecfit befileeb aïjes top menftfien; top 5pn met builigfieib befileeb in be uure ber ge* boo?te / en anbersS niet; alleg toat top tec toereiö b?engen is? builen en toenen. Wenen is ons eerfte geluid. Sap. 7. vs. 3. ©atl 0oub/3tlber en ebelgefieente toeten top niet; be jaren leren ons itte fiollbare btoaajSfieben eerft onberbinbw, T®e& geboorte f*, alge» % a meen/ |
||||
370 Des Hemelfchen Morgcndauws *
meen/ gier 3algeen uitblutfit gelben/ W
mngen/Bojften/Cbelen/Sdojgerë en 38oe* ren nomen altettwal op be ;etbe manier fiier in Qet leben. <6obt fteeft ben menfcfj boel öoben fiet gebierte berfteben/ bacli ebentoel moet ftp ban allen iet* tot ?nn onöertjoub en boe&3el olööen. tfrl&jS fteeft jenec ber* ftanbig man niet btoaag obertoogen/afjS ïtp 3egt; „ fft toeet niet o/ ia jeggen "jal bat „ öe natuur een ötoaöe fiiefmoebet/ of een ,> liebe en eige moeber ber menfeften i& ©e „ menfefi Öeeft al be goeberen ber bieren ,, boo? 3ict( nobig; alle bieren Hebben jjarc „ Blcbinge/of 3p jjeb&en gare fjarbe be&5el# ,; en fcftilben / gelpft be ^lafcaen / of 3p „ öe&ben ftare ruige ïjairen/ of pennen op „ 3ic&/ of 3ï» 3Pn met bellen/ met fiairen/ „ of met fcftobbenbebe&t ;maar ijen menfrft „ alleen taojb naa&t en bloot geboren / en „ fip ftuilö en fajeenö ftet eerfie onber alle „ bieren, ^o ftaaft alsï gn geboren fsf/too?b 3, 3pn naa&t ligchaam met boenen omtoon* „ ben/ op bat ben menftfj/ bte ten bicn eitu „ be geboren is bat ftp ober anbere aan re* ,, geren/ baar boor mag leren Bennen bae j, 3pn leben aljS ban be draf afftangt. 3&aar* „ om Beeft men 'er 3ommige gebonben öie „ liet baar boo? fiouben / bat ftet be# men» „ fc&en grootfte gelua t$ nooit geboren te „ 3pn/ of maar ftfitelpö toeberom ban be. „ toerelö te frfteiben"". 5. N^akt ben ik van 's moeders ligchaam
gekomen, ©p toorben in be5e toerelb niet alleen naa&t na ben ligtftame / maar ooft m fce ml mm geöown, mt öebben top |
||||
XV. Zinnebeeld. 371
ben bal Hfcamg en Cbaas* te ban&en/ öe*
topl 3P be nieberen ban gaar aangeboren? Sececljttgfietb uitgetcoaöen en ban jtct) ge* tootpen ijebben boo? be 3onben/ moeten top waant en bloot gaan. <®n5e tanöcn 3pn noclj (lomp ban öe onrppe bjtuben öte 5P gegeten fiebben. Wy zyn bloot en befchaamd. Ezech,
16. vs. 7. 3©p b?engen een naafite en be#
feftaambe 3tele tec toetelb. Ziet ik ben mt zondelyken zade geteeld r en myne moeder heeft my in zonden ontfangen. Pf. 51. vs. ?. Wie kan zeggen dat hy zoude rem zyn', en dat hy zoude rechtvaardig zyn? daar is nie- mand rein die van een wyf geboren is; ziet onder zyne heiligen is niemand onberispe* ]yk,en de Hemelen zyn niet rein voor hem; hoe veel te meer een menfeh, die een grou- wel en fnode is, die het onrecht ziupt als water. Tob i<?.vs. 14, iy, «6\ ^r&alben 3pn top' m<0oosf oogen een betfoejmge. Cea mmfeft bie beugb3aam &/ «" boo? ftet qua* be m toagt / Reeft een grutoel.aan een naant en goblooö b?outo$$perfoon;30« 4Boöt aan ons een toelbefiagen fiebben a!0 topm* oen* on3e natuutlöfee geboorte benenb toor* ben 4 onze zonden fcheiden ons en onzea
Godt van malkander, en manen bat fip 3P«i aanoetóftt tan on* aftoenb. <© toee ftet «Se bolfe! ftet toolH ban grote mtöba* STVtf m elften noot5aMp bat gp na Gebeten omjfct. •« f ongelmg b* Maot ban gjefuö toa* toeg ssblugt/ ?ai 3e* mm met gtote fetjaamte t'W$ getomen m* 3©at betbeelb gp u 3o»baat0 öw w snaöen mwn mt «* ww& ^***$L&
3ia 1 jwuww |
||||
37^ , Des Hemclfchcn Morgendauw?
jonten boo?tbaatt l o €fobt! top 3P«ï W#
fcftaamb en beb?eeft onje oogen booj u op te ftean! toat öan lelpet 3pn ais be gene ijle Miifi is/ en 3icR nocïj lelpet maant K lie erf3onbe maafet ons niet alleen affcfiutoe* ïrin / maac top maften ons ben TOuibei nocft meet geipbotmig booj on?e bageipfcfte 3onben. ©ebenfit 3ulfiS gp 3onbaatS / en toeefi 6e3fg met utoe naafitfjetb te bebefifien. 6. Naakt zal ik weder daar heen varen. «CIS men ban be geeftelpe naafitfteib en Uk bet 3tele 30 fp?eefit/5pn top be elenbigfle on* bet be 2!on. «Bbentoel gp 5onbaars / of* fcftoön gp naafit op be toetelb somt/ ten aan* 3ten ber befilebinge bet 3iele en besf ligcfiaamS too?b gp ais onreine en ontbloot ban <iBobS genabe geboren. ï©el aan / giefnS beeft file* beten boo? u. Coen 5tbam en <Êtea naafit toaren/betbetgben 3P 3tcfi/ maat <0obt gaf gaat fileberen ban bellen; top Rebben teben om cn3?t* 5onbenfialbe boo?<©obS aange3itRt te biteben / top Rebben teben toegens on3e JOnben te 3eggen: Cy bergen valt op ons,
en gy heuvels bedekt ons, voor het aange- zicht des ftrengen Rechters; maat Uk flem* me Un benaautotfieib betlangt €>obt niet
ban ons te Roten/ Rp is al te batmfiettig/ bat fip ons 30U Roten 3ucfiten: ü wee ons! wy vergaan in onze elendigheid ! baatOttt ïjeeft Rp boo? ons be fiotfelpfre filebeten la*
ten maften en obetftanbigen / toaat mebe top on3e naafitfietbfiunnen bebefifien. ©?aagb gp tefifce Uk $vni be3e 3pn be getecficigfteib ban giefus Cfj?i<ius / Uk laat 45oüt ons toeteifeen boo? m 3©oo?b en &mmmtsn/ «il
|
||||
XV. Zinnebeeld. 373
eb tot» ontfangen & en ttefiaen w aan boo?
fiet geloof. 3&e builbeib en naafitfiefh ban
onje jonten to«b too? bet.Meet bet'?x*&
tigïjetö ban gefus* Cbnfiu? betefit ; Jet
Moet e* be retbtbaatbigmabmge ban|efu£
«JTrmftuö fS onS tieraaö en eetenbleet; ote
£ mebj fiSeeö tt ?al ban te 25?mloft
niet teg Quoten too?ten. 3©eete genen
bie be putpete mantel ban be bolïtom*Jet*
btenllen ban €f)?t|ïitf met om |aar 5teï en
liacbaam gelagen IjebUen : luötbaaröige
nf/Xn rollen tnt baat fmaat en febante
SnS; en ge"p Vet W Vmmige rag.
Si geteuiöelRb l* / toeggejaagb too?,
ben ; en bat gei^tb tf b? 5«g*
r{„ ooft niet ongemeen, ^e eeurotge en
geïtenge tecïjtbaatbigöeib <WWi *} *»
nobWn «nöaat ooft naabt en bloot ban
Sb Snoten/ en in be eeutoige pbntoen
iSnTtotV fmaab en fpot bari alle= te
Cngelen en gelut^se ?telen. mö m
feoon p?onben te g«alige/W**»»*
in geiobigen i baat naabtfie tb 1*6 ff1; f >
zyti in witte zyde, de welke de rechtvaardig
making van Jefus Chriflus is, gekleed 3Bat Sar et beucbeipet boo? ten betloteJSoon / ÏÏStjat 3?n oute lompen in een meuto bleeb Ken betanbett. Luc. M.-y*;«r E™gt het befte kleed voort, en doet het hem aan, en ueeft hem eenen ring aan zvne hand, en Soïnen aan *yne vpetca €en< gelobtg* 3lele betïjeugt 3ic8 altpö en eeutotg. ik ver- heug my in den Heere, en nwne ziel is vro- bk in rnynen Godt, want hy heeft my klede- ren des heils aangetrokken , en met den rok 18« 3 Aei |
|||
§74 Des tfemelfchen Morgendauws
der gerechtigheid bekleed; gelyk een Brui'
degom met Priefterlyk cieraad vercierd, en als een Bruid met haar vefcierzel pronkt. Efa. 61. vs. 10. 7. Hy is wel dwaas die naakt is, en zich
inbeeld wel gekleed te zyn. Cen CÖjenÖ tnenfcft acfit geen Itleberen/ en loopt naafit $onber be minfie fcfiaamte; lian 'et oofi ie* manb btoafet fpn ban een fonbfg menfcfi/ bie 3pnen elenblgen (iaat niet öent i hy meend dat hy ryk is, en genoeg heeft, en weet niet dat hy arm , elendig, blind en naakt is. Apoc. 3. vs. 17 l|p loopt in 3pn 30nben tooojt/ en tg berfieecb in 3pne fihjabe toegen; fip té in jonben berfiarb / en fieeft een fiert zoniet aanboeninge / get toelfi nocfi öoo? toarmte nocfi fioube fietoeegt fian too?ben. 8. Stlle Meöeren ^pn teel bienftig om fiet
liccfiaam te fiefeefefien / maat niet altemaal fiefttoaam om be tiaafitfteib ber tfele te be* feleben. *©e bpgebiabeten banabam en«Sba ?pn neel te fiort om be naafitfieib onjec 3on* ten te bebeltfien / 006 beel te bun en onmacfc tig om al fiet ongemaft / fiet toelfi top toe* rjensï be 3onben moeten uitftaan / af te toe* ten. ©n?e eige getecfitigfteib té een fier* fcfieurb/ en on?e borgerliifie bengfcen een boozfnebe feïeeb; fcfirjnfteiligfieib en gebeinfc |jeib 3pn in fiet geheel nerfcfieurbe bobben/ bie niet befitoaam 3pn een «enig lib te U> befifien. o. Ik rade u dat gy goud van my koopt,
dat met vuur doorloutert is, en witte klede- ren, op dat de fchande uwer naaktheid niet geopenbaard Worde. Openb. 3. vs. 18. M& manö
|
|||||
■
|
|||||
XV. Zinnebeeld. 37f
ittanb b«5ufrac bat ftp 3pn* 5onbfbüüï boe*
té en fiet geloof ban 3wÖ af nere. ï©«pt be tube lompen bet ntetisftdb ban ben ouben en tibeien menfeï) toeg. Trekt den ouden menfeh metzyne werken uit, en trekt den nieuwen aan die vernieuwd word tot kennifle , na het evenbeeld des genen die hem gefchapen heeft. Zo legt nu van u af, na de vorige wandeling, den ouden menfch , die zich zel- ve door luften in dwalinge verderft : maar vernieuwt u in den geeft nwes gemoeds; en trekt den nieuwen menfch aan, die na Godt gefchapen is in oprechte gerechtigheid en hei- ficrhpid Kol 3 vs. 9, io. Ephef.4 vs. 22. ten SSuuoegom in noftelpe «ïeberen toege*
toatfc baat & g«n opftluö bat onzoon, bec maant ban Het berctec5el ban »$ <ir ïutftuS / omfield booï Ijet toare geloof, ©an %m €&fm entfangen top ï>et toace geeTbef&tgöeib/ en ÖBtóWW; Itgpeib. Maakt u op, maak u op Zion. trekt uwe lterkte aan, vercier u heerlyk gy heili- ge ftad Jeruzalem; want voortaan zal geen önbefnedene of onreine in u regeren. Maakt u uit het ftof, ftaat op gy gevangen Jeruzf lem maakt u los van de banden van uwen hak' F fa 5 2. VS. 1,2. .
To Naakt zal'ik wederom herten varen.
© menfcfien! W boo?uit/iJat betoeretó
met nare aoeberen u g^n fteen be? aan?
ZotnSpfïïtw na ben ^emel WJWf
beien- toacfit u bat 3P « geen bebelijfee Me*
Be5inöe roejiftSen met 30 |$90 «*tomm»
|
|||
%j6 Des *Hemelfchen Morgcndauws
met Bare fcBabelijae uitbfnbfngen / bat #
al on3e Mcberen 30 toeet te bergifttgen/bat/ bfe 3e aantreat/ 3eaerlp be boob te toagten Beeft. 3©at Beeft be toereïbge3inbe menfrfj anberg ban be balfcïje ftreaen en lfef803in* gen ber toerelb / en bet 5elber lufïen te ber> toagten ban een 3eaer berberf i 3P 3P" aan on3e 3ieïe al 50 toemig nut/ a!S be toapen# rufttng Zaulsï aan <©abtb / toen Bp tegenS OoliatB ten firpb toilbe gaan. ©e gene bte jitB benfit te bealeben met be toerelbfcBe goeberen / öealeeb 3ttB niet een betborbe «leeb/Bet toela 3onber bermoeben met ftua* «en ban Bet lijf 3al ballen. © clenbtge 31e* ïen! ble biet onbec be ftBabutoe ban be5e ©otooorbe-ftruta eenige berguifiatnge 5oeat. 7®c toerelb tg een bebrtegelöae aonftenaat/ 3P fïelö ons een toeltoetcterbe ajaam boo?/ maar §aat aftïen en nafien 3Pn lebtg; 3p fjs 6c3toangert met een blaften buia/ maar ble alleenlija met toinb opgebulb të. 3&te 3tcB tp be goeberen bc5er toerelb berlaat/ Beeft niets ais beb?og te toagten; 3p geeft ons/ gelpa ais Slaban aan ^iacob / tn plaats ban be fcBone öacBel een bjutp-ogfge üHea. ©e* 3e ï^oere ban 2&abel Beeft bobelp bergtft tn fjaren beaer. Dat wyf dat niet als weliuft fchenkt,ryd op een gruwelyken roden draak. Openb. 17. ik ^egtoerelbjs goeberen daan nietbaft/
3P Bebben een ronbe ttogel tot Baar fonba* ment ,-3pberlaten Baar be3itter alS BP meent bat Bp 'er trooft ban Bebben 3al; be menftfj neemt ban al be 3elbe nletS met 3ÜB: een ftetfJHujet graf/ en baar mebe gebaan. sa- ladin 5
|
||||
XV; Zinnebeeld. 577
ladin, Sontng ban «^gijpten/ öfefn 3pn Ie*
ben een ttoetelfiinb ban ïjet gelufc getoeeft iS / bebal op 3pn booböeb bat men bp 3Pn «egtaaffentsï een fjembb aan een lange fielt 3oube b?agen / en met luibet fïemme uit* ÏOepen : Dit alleen neemt de Koning van al zyn rykdom en geluk met zich in het graf. ^ie «Êgöptiftfte SBonatcft, fteeft baat in be toaar&eib toel gefp?oaen: ïjeeft be menfcïj tetjs meet alg 30tg / en een Xp-Meeb bat frp ban be toetelb mebe neemt i in bet min* fle niet. «SSn offc&oon bp be geiubbtgfle op be toetelb toa$ / be tpftfte ban goeb / be fioogfle tn eetampten/ be macbtigfte in bet* mogen en getoelb/ nortjtang ïjeeftfip niets meet; Ijp laat ïtfet alles* in be berganttelöïfc fltfo/ en toanbelö naaöt en bloot na be eeu* totgöeib.
12. Naakt zal ik wederom henen varen.
^b biii u gp fBonattften bet toetelb/ rttt op be toootben ban <3|ob; bp iS 006 een |jo* ning en ©orfi bp be 3pnen getoecft/fip Öeeft 30 toel putpet en fitoon geb?agen ais gplie* ben/ men fyttft 3pn matbt oob 30 gering niet bebonben ; maat bat 3t.cc t)p / bat bp ntetg ban 3pne fieerlpbeib mebe in Ijet gtaf Ban nemen / fceptet / fctoon en putpet moet !)P liter laten; bat ftebben anbete tos moe» ten onbeibmben. ï^et ijs een btoaajsfieib bp be auöe Umbereri, en anbete in Jjet ISJoot* ben geiege bolöeten getoeeft/ bat 3n w be begtaaffeniffen ban bootname peeren beele blenaatss en «nertjten geöoob/ en beel goub en ebeigefteente bp fiaat in pre gtaben ge* tootpen ftebben/ op bat sp baat ban inbe |
||||
578 Des Hemelfchen Morgébdauwf
aftbew toerelö btenft en berntogen jotJö^
Bunnen fteb&en. 3^e boob maast ong altè gelpb/ bp trebt onö alle be aleberen uit; be torrelbfcbe goeberen en ber^elber öeerlpöö^* ben *pn maar geleenbe bingm / toolben btë ben» be ftormtoinben bes* boobs* toeg geb?e* ben toorben: toat bebben be ÉfiFuriftne en perftfcbe JPonarcben ban gare &eerlöabei& nvebe genomen i niets; jp ?pn in bet graf in bare boebfileberen omtoonben gelegt/ fiunne ©ontnatjjaen en ©orftenboromen bebben jp aan anbere obergelaten: toat beeft Kores, Dsrius, Alexander, ' efar, Auguftus en an? beren ban be toerelb mebe genomen i bebbeft 5P ntet alles* gier moeten laten/ en fsf Ijct boo? bare nakomelingen nietacfitergebleben t naafet fiaan 5p aan bie plaats*/ baar jp boo£ <©obs* retftttoaarbtg gerecbt been gebieden 5pn. l|are rpfe?n én lanben jpn notb in toe* 3en/ maar be Mententen ban bien 3pn toefi. «©e beftftpnenbe jonnen ballen op ben a= brmb bess boobs* in be 5ee ber berganbelp* fieib/ en berbers* toeet men ban baar niet* Nebucadnezar iö naabt en bloot uit 5pn p2acbt toeg gegaan; Zaïomon beeft *pne fcftatten moeten nalaten; een moojbbabige buift beeft Belzazar bebolen te gaan in \\et lanb ber bo* ben; beeft Mauzoius een treffelub grafteben bp 3pn begraafplaats opgeretbt / bat ftonö ter 3Pner tpb toel / bP boor ?ict> 3elfs* ïjecft niets* mebe genomen. J|002b eens* toat bett %iben Lucianus in 3pne 5amenfp:aben bet bitten met reben 3egt:3©eeft ber3cbert / jegt fjp/ als* gp Mauzoius, bie toegens* 3?ne be* öraafnlaats* 50 beroemö i$l onbetbeboben |
||||
XV. Zinnebeeld. 3?9
ftub 3ien/ op 3oub u 3ontet lactflen nfee
^en ï%öen/30 betacWp « »J » «« herborgen pol getóotpen/ en jtc W'te, öe* Wenenftoop ban beanbere toten/in te f<g* butoe te/betganMPnetö. *« X** bat ;pn ptatfttige tegtaafplaatg maant/ ?ai mpnï tebunfcen* tot jen/ tot ÖP öog te* Seifó grtmtpt |B beel meer 0^ n» Haat in geloof tot gp notfl ««twftlac* elim/ -<\3 ar> *aaab fioe on?e Koningen en Baan netelen, ^e HomnBlpe «WfWt^en
önbere Ijoge eetampten |pn goetereren ga* ben öiet.?ötelfiett. öecft/en mo«mg berfialben eigen Miflwi. *££!?* a?" felopt/ balt be «joon ban fiet fioofb/eni ter* topi 3e ronb »/ loopt 3P öa« 5*0 3df* «a «en anber toe. . ■ ttWtMt rm^ ih <©p rpe toat m* 5P toanutoenrpfe
bom* ftp 3al u toaarip oob beslaten, al* BP boo?te boob uitgerent: toojö/ 3« « JJ* Boubnotfi 3ütec ftelpen tonnen/ beelmnv ter 3al net u in te eeutotgtetö natoigen. Wat glmfterenïJ pnb too?ö öaafl ban on* prTfiiq ban *pn rpbom* en ten tpae jtoeU
öÈw öiettgaatü in fiet «Êuangelinm iet* S?n in ob*rbloeb mete genomen K m 't min* Sm» nee* begoubnlomp ooit temanb ban ïe toot» innnen rebben t be boob laat 3itft nipt ömBOPen. Goud helpt met ten dage des toorns dw Boube laft / W biptoüïig opge* nomen tó0jb/t<S maar een tpbelp te5b)aat/ ftp ïiet fterbÈn toojb alle* to«8 Benwpen. %iê öter miUftenim tonnen aoubsï getob neeft /
|
||||
380 Des Hemelfcnen Morgendauw?
Beeft / Beeft na be boob niet meet aló btW
armfien bebelaar. 316 leeg bat be rpe man gefiorben / begraben / en nabecfianb in W jfecl gebonben ii8; maar bat fip ban 3Pn röftoom iets mebe genomen 30U fiebben / baat ban iiS geen tooo?ö te binben. 14.3©at meenb gp toellufïtge en p2atftt*
fteminnenbe l uto tafelb?eugb i0 maar tv* belijH / utoe toelluft maar boo? een oogen* filia / uto pjacfit en Boogmoeb maar een teaen utoer 3onben. SEpn bc rftöbommen/ ftet opfffttR ban feleberen/ fiet le&fierfte ie* ben / get boutoen ban fieerltjue $alei*en / niet berjonnen en uitgebonöen om be toon* ben ber jonben te ber5agten i fiter in ber* manen Baar be tjbele menftflen -, maar fioe Im&i 3> moeten allcö berlaten. © Boe bed 3pn 'er / eer 3p Bet bacfiten / uit be toelïujlen in be eeutoige onluften neerge* feaaib; fïabal (ierft onbec Bet 3toelgen; 2&el* ja^at toierö ban Bet €foöbeljj&e gerecBt op* geëiftBt toen BP op Bet beftt met 3uipen jitB bermaaate^aimmon bp 3pn tafelbjeugö geboob; en bien rpe/ bie met5pn gebatB* ten al een f&alei$ berbaarbigbe / u?pgt be tpbing: Gy dwaas , deze nacht zal men u-
/We ziel van 11 eifchen. <$n 't fiort ge?eib: be menfcB alss BP ban be boob opgeJifcBt to02b / moet alless berlaten. © teee bit 31e* Ie! bie 3ttB aan be tjbelBetö ba(l gtBangen Beeft! toat boo? een berftBjiabelpe uure bes boobjS Be^ft jp niet te bettoacBten i naafet en bloot moet 3p berBuijen. 3©at $al in bie uure ber benaautotBetb u alle toetenfcBap Belpen { be pjacBt er. jjbelBeib |
||||
XV. Zinnebeeld. 381
tor werelb/ te begeerte ban aarbfcRe Waar*
Wgfieten* 5ullen al* ban 006 PP™ te luf* «ge battelReben / te uftge?0cRtel****8 teetjeng/ be belitaatfte jannen/ te :nieuw* ttobtftRe Bieteten/ te netReiö1 ter ftRoenen/ tot maag / ten oberbloeb ter (Pö3e / ben
opbouw ban fcftone Rui5en/ Ret bezitten ban toïe wmm l en te ^me«tecmg tec Boeteren* 5uUenalletettbfnc*1«. *£ fi"" ten tebten uit te baten ban teenbetfcö?t&* telftftpti tananb/ ban öle W?ebe &eeuw / m «i°teï Sw tem teen berbloeteen tooAi ife «a met ten h. Auguftinus defwuh /w- ÜS cl 7. bat Ret m ban 5al Reten: Naakt moet den menfch henen varen, en alles achterlaten. . d n. fcan men ban be toerei*1 iwtfmet
3itR nemen * en öan men niet* Ja» ute rebben in be boob en Ret «©obteUjgJE?ï- ïaat ban be toetelb Raar tjbei.e #>***» «g' ben. «et' moed een W»«« 5P"£» 5Pn Rere aan bulbanige 301^ innamen /ww*to* fee fip nfetö alsï bet aten te toojoen re net- toagfen^ Reeft; een toate teienböetttoutob men Wel / maat aan een balfcRe niet. <© ïwfp oriuRÖig 3Pt gp ^ geen gemeenfcRan fc^rft®» &** 5P?al niet ban u SftoPten/ en u in be Ranben ter #Rtlt<ït> nen oberlebeten/ tettopl gp u aan Raat niet tetttouWb Rebt. ^ie nooit tetjS betloten teeft / öie weet ban geen fcRabe /en öie Mets* Reeft ban niet? betitelen; een <JTR?tften RanatVn Rert niet aan be Werelb / en bet* langt ban be toewlö «* nfet* toeter t<; ont* |
||||
381 Des Hetnclfchen Morgcndauws
fangen» 3&e kernen 6orot ben boob Htgte<ti
getoenfegt boo?; ben bagloner i«s ben aanlig menben abonb aangenaam ; be^e legt #* Iajl af/ en ben anbere tsS bergeugb bat W* moeite een einb jal nemen. <3elobige bin* bïten «tfjobjï 3pn altijb arbeibenbe onber be" laft bö0 B?uicesS/ en gebben in beje toerelf geen beel/ maat bommer en arbeib teber* toatgten/ baatam 3pn 3? bergeugb bat 3P baat naaftt uit Hunnen gaan. &ie geen bie* beten aangeeft Ban men 006 30 ittïjt niet toaftgouben; toat hul be *©uibel en be toe* relb onje jicl aanboen/ aUS 3p met geen toe* relbfffte goeberen bebleeb t&i notg be gagen ban rtjabom/ nocfj be boojnen bet toellufi Runnen on£ tegengouben; al 30 Ban ooh be ^uibel en be toetelb nietjï eifeben ban be gene Ut bloot iss en nietjs aangeeft. 16. g[n be toorffel- en ftrnb-petben plag*
ten bie niet ongclubbig te fïrijben/ bfe met gaar naabte ligcgaam toaren/ en get 3«lbe met olie beftreben gabben; als gaat tegen* partp gaat toilbe aangrijpen / toas? gaar fjuib glab / en betgalben bonben 3P niet baft gegouben too?ben. <ü*en ieber nbelijb €g?tf* ten ban geloben/bat be Sfcuibel te bergeefjS 3al grppen na be gene bie 3itg ban be toe? relb afge3onbecb en berbjeerab/ en 3itft met be geilige olie beg geloof beftreben gebben. ^et toa£ begelubbigfie (laat toanon3e©oor* ouberss toen 5p naafit toaren in get ^ara? 6p0 / en be ongelub3aIigfte toen 5P 3«Ö wtet bieberen moeften bebebben ; top 3«Uen ook geen toare ^emelftge gelub3aiigfieib toer* l?0sen / tooi» en at eer top onjs ontbloot gebben
|
||||
XV. Zinnebeeld. 385
jiebben ban be Sbefl&eben en guabe toereik
ftfie begeerlpöeben. t ^
. !7. ataat onjJ Soft* natoolgerg too?ben /
^ bjass in be toerelb / alg of gp Daar niet
«1 taasï; ïu» Jjab be goeberen bec toerelb /
N& 30 atè of Bp 5e niet be5at; baacom
5«tlooc gp 00« nletjS / toen be toerelb ïjem
«crlfet; 3pn etfbeel toag in ben Dtemel; bat
9«t 3pne toag öeïat Si» / tn toat ïjem niet
t0^toam Haar ober beftomraerbe Bp 5tcö
$0ft niet; lüf en 3iel gab ty ais Bet 5fne
*>at ïro in be toetelb geb?acöt fiab / 5utfi$t
jwoeft be ©uittel öem 006 toel laten öeBou*
^ni *«ne ?iel en ligcftaam öegeerbeBP ooit
maar/Uit be toeielb met 3tcB te nemen/ Bet
Bnbete liet BP be S&utbel geern ober;. <6e*
whia 3»n be genen bie ben g&uitoel en be
toerelb ftct Bare genen/ namentlö» be goe*
"«ten en fieetlpgeben ber toerelb; maat
?<& aan <©obt toat fiem toenomt/ nam^'-
lJft be 3iel en Bet ligchaam: jnlWf öebe
|ob / laat onjS oofi 50 boen. 3* &&1*
m nietss in be toerelb geb?acbt/ baacom
teil in 006 niets baat uit mebcnemen, Heer
als ik u maar heb , dan vraag ik niet na
Hemel en aarde ; en offchoon my myn lyf
en ziel verfmaeht, zo zyt gy doch altyd o
Godt myns bertens trooften myn deel. Pf. 73.
ZMLUM PETIS,ABJICE TERRaM.
Wat fleept gy met het aardfeh gewemel?
De ware ruft is in den Hemel. ^aafc op myn' ziel', verlaat de frode wae-
reld, heden Moet |
||||
584 Des Hetnelfchen Morgendauws
Moet niets u hinderen om hemelwaarts ts
treden. > Gy zyt van uwen Godt tot zaligheid g2'
bracht, Dies hebt een wakend oog, en neem u zelf ifl
acht. Des waerelds goedren zyn bedrieglyk var»
vermogen, Zy hebben gift en dood met zoetigheid om-
togen! Al toond die Delila u haren ryken fchoot,
Nochtans verftoot zy u eens eindlyk naakt
en bloot. Hoe zyt gy dan zo dwaas, dat gy, verward
van zinnen, Dien troofl: verkieft en noch het ydle wilt
beminnen; Gy zult hier door veel noodt behalen op uw
hals, Die u zal itorten in den poel des ongevals.
Begeef jJan de ydelheid eer zy u gaat bege-
ven; Laat all' uw' zorgen zyn om Jezus aan te
kleven Door 't vaft geloof. Waak op, en wil ten
Hemel gaan, Zo zietgy dat gy wel hebt by u zelfs ge-
daan. |
|||||
XVI. ZIN-
|
|||||
XVI. Zinnebeeld. 3%
|
||||||
XVI. ZINNEBEELD.
|
||||||
Luc, 6. vs. 38.
Geeft, zo word u gegeven.
XVI.
De nooit verminderende uitdelinge.
1.
E€nCfi?ifïen i# een bjutfitbjagenbeöoom
in ben entfiof ban «tfüobt / aïjtf Slcfujs boo?bp gaat 3«t fip altjjb tufftfjen te ölabe* «n na be b?ucftten; be b?ucöten/maar niet «e ölabecen ?pn be fienteïieng bet gelobigen. Aan hare vruchten zult gy ze kennen, <go
oaaft be menfefj in Cöjtftug inge-ent is / ontfangt pp aanftonbss Bet fap ö?r genabe/ Om ïjcilige b?ucijten te öjagen. 3£e <Sto6s fcetoaatber toag naautoelps frefeeerb / cf men 5ag ten eecflen aan fiem ftcerlftfie b?ucliten fcejï geloofd/ öp beeb allesS güebjS aan be %> pekelen/ nobigbe ïjen tot 5tcö/ toiefel) gun* «e ftriemen af/ en beïtte boor ïjen een tafel. Handel. 16, vs. 33, 34. <go beranbert bc Scfterprecfitet in een IBebicünmeejier. 2» Ifêen fean een Cïmften geen rrrotet
Köanbe nafoje&m atë bat öp onbawtitbaat |
||||||
386 Des Hemelfchen Morgenctauws
i$ in goebe toernem JBen binb in öe ?0^
mee 3ommige 6oo?n-airen öie nict£ aï$s fttj» jpn. ©ele menfefien beroemen 51c© met w monb toel öat 3» Clntftenen 3pn/ maat: w berloocïjenen julft* met öace toerben. ®p fcfjoon fiet uitbeïöace bolu gifcaeï genoemt toierb / nocïitsn.0 toajS fiet maat een bp tooefte tojjnfioö. Hof. 10. vs. 1. ®e bo* men ban Eoöoma ö?agen maat onnutte bmcfiten ; onöeugenöe bjutïjten en geen bmtïjten jpn een en bet ?elbe geacfit. let t# <0oöt betert 30 bet genomen / öat men meer blaöen en ontpöige/ alsS rjjpe en goe* öe bjucöten in öen Dof ban <0ob!S bettt binö. ®e ©ngebomen en öe <ö5?anaatapj pelbomen ftebben baar in onb?utfitbare3©il* Itgen beranöert. <©obt ber5amelt nietg/ of toel 5eer toetntg uit 3P»t 3©Snberg / maar öe g^uibel beeft 006 een rpfeen oogft. %\& öe menfefien tn Bet ï^eiöenöomleben/ fioeft men 3ic|j niet te bcrtoonöeren öat 5P on* bmcfitbaar 5pn: öe tointer b?engt nietë als bot bout booz öen öag / maat öe lente en öe jornër lebenöige en bol 3»P 3P"oe tomai1: öfe öe 6?atl)t öeg <Êuangeïiuinj$ gep20eft jjebben / gullen nooit 5onöer goeöe toerfien gebonöen toojöen. 3. 3&en ©af öe$s g&uibefé të met 3onöes
to?ud)ten. 3&e ®oo?ne-frrmtfen toillen öe Appelbomen nieté toegeben ; öe 3onöaars jpa be3igec in hunne boogftêiö/ ban öe ge* tebtgen in öeugö en <©oö3aIigfteiö- «Stöjjeuö/ $|oererp/ onreinigfieiö/ ontugt/ Afgoöerp/ (^obecp/ bpanöfcftap/ Baat/ npö/ toom/ ttoifi/ tto*eb?arfit/ guajse fe"***"*^/ |
||||
XVT. Zinnebeeld. 387
JttOO?tr/ ?u!pen/ b2?ten en bfórgdpe / Vboj*
«en ban be fcinberen ber Dtnfrermffe met «ecl tebft baaargenmen. «©{fetFon ae-e "Hiiben 3tmr en bitter 3?n / en o'ffcfjoon Je Vvyn die daar uit geperit word venaft van Galeen, en galle van adders is. Dein sz. vs. 33. nochtané bjoiben 3u naarfttg bpeen ber* Sametb/ en be tauefte iö aangenaam in (iet Slicht / offcfioon be booö baar in btrboagen tS. g^e ^atan geeft aan fie5e gnabe bmcïjt 5Pn baelbefiagen / en be berbloente bamrn «agen be 3*Ibe in menigte; maar baat bao2b «an einbeïnftbaar uitibe b2ticbt tS bp-öobt «erbloe&t/en öe bomen b)02ben etnDelijB af* Befjaht en m 't buur groepen. 4. 3£te een 25oomgaarb clant baacht op
«eflMftStoucfiten; ^0bt fjcéft jicft be n<?io? bige tï?cK tot een eig^nbom oerösren/ Da t* om bril öp ooh hebben bat be 5elbe zyn la I- hofzyn zal van Gran.iatappeien, Cypren fnet barden , Nard n met Zaffr an , C-1 nus en Kaneel met allerlei bomen, van Wiero >k, Myrrhe en Aloë , met alle be.le kruiden. Hooni. 4, vs. 13, 14. <Êen toateraefttig lanbnanni-t biel onbnirötbaar 5»m, 3c?»be be nemeente ban Cfutftu^ / Die met 30 bele $>^biftatienbebi»ert en b'Dmbat ba:2b/een onWutfttbaar aarerfjn 3im i bat 30 beire» 3&e buichtbaarn?ib mai&t ren onberfrt;eiÖ tuffrhen een heilig menfel) en een huichelaar; baat be3e in >n tooo2ben t!«t' boet ben an? bec m-t *ier baab. %m tpt baert tjeeft be l|e?reeu baeib-Jjrsgcn, Ij? baanoelt nergeng fteber ban in ben feftonen fjof Der goeüe ba t* hn ban e?n geiobige jtet, Myn vriend ko- 2&b z m« |
||||
588 Des Hemelfcheti Morgendauws
me in zynen hof, en eete van zyne ed_ele
vruchten. Ik kom myne zufter, lieve bruid» in mynen hof; ik heb myne myrrhe, mitS' gaders mynei kruiden geplukt; ik heb van mynen zeem-, mitsgaders mynen honing ge' geten ; ik heb van mynen wyn , mitsgaders j van myne melk gedronken. Hoogl. 5. vs. I- 5. Cen Cïtèiften Die met goebe toerfien
bercierb 10/ p?onat al£ een opgefcfiifite 25?uiö met een Rjoon ban belerlei ebelgefïeente. <%$ cnaangenaam alg een DoDe öoom / 30 aange* naam enfcöooniseen bmcf)tb?agenDen&oont aan te jfen. <Èen Clpifïen Die goebe b?ucB* ten boo?tb?engt isS ben ©lijfboom niet onge* ïijB. jer. 11, vs. 16. l&p i$ een gebulDe lamp/Die een ftelDeren fcftijn ban jicfj geeft. gjefujS ttf De rpftfte 3©pnJïoö; fioe meet D?ui* fcen ban goebe toecaen top D?agen/ïjoe meer top gem gelp too?Den/ en öoe gjoter liefbe top ban Bern genieten. %m fiab De berje* fierbe &oop Dat giacob tot gaat ?oube 60* men/ Doe 5P Ijem D2te ?onen gebaarD ftabbe; en top Bunnen toaarlp geloben Dat top Ie* fu0 ïjet aangenaamfte 5pn/aljS top met toet* Ben Der gererïjtigfieib berbulb 3pn. 6, J$oe menige ribier loopt met beel uit*
gangen in De ?ee* een gelobig €ï)?ifien is$ niet alleen be3ig in een goeb toera / maat in bele. SSo alö De0 naaftensf gelegenbfteiD jjet bereiftfjt/ moet 006 bet goebe toera ge* fcïueben; 30 alö be toonD i$ / moet ooa ftet ierbanb 3pn. ©zeDe/ b?ienbfcfiap/ gebulb/ 3agtmoebigftetb / auisffteib / Uefbe / barm* ïjeragfjetu en Diergelpe/ moeten ban onjS aanon3?n ebennaafïen geftabig betoon too?* Den;
|
||||
XVI: Zinnebeeld. 3S9
tolt; tg 5te beliefbe aan alsS een bHinaber/
Jpaat uit alle tie boorgenoembe beugben ont* JP?tagen. ©ie 3pn naaften lief Reeft/ boet F*n geen leeb aan/ maat Relpt/ en té Rem tjotber^jR in alle ligtRaamsï-nooösaRelpRe* 7. Geeft, zo word u gegeven. ©aat Ret
J^8 bet Itefbe geen fltaalt/ toojben be inge* «anben bet RarmRettigReib Raaft betoeegb. Jfberal Ran men 3e 3ien tk obse Ruïp nobig «ebben; <©obt Reeft een ongelpReib onbet £*i8 gemaaRt/ op bat top gelegentReib 30U* S*tt Rebben onje goebe toerRen te oeffenen. jpe menfcR tic onbet be moo?benaacs$ ge* ballen toajï / toonb ons? aan be barmRertig* jWb bie be Samaritaan aan Rem beboeten geeft. Coen Ccojen belegcrb toajS 3ag men jte Relbenbaben ban %ttor Ret meefte. <©aats ^n 3jm be beRoeftige in be toetelb / bat top «etfecn bet liefbe en batmRettigReib aan Baat jouben plegen; en top flaan 00R 3eiftf 5P een giab Ml top Ronnen niet toeten toat Jns oberRomen Ran. ©ie boo? Ret tegen* «ODtbige Naëmi Reten / Bunnen met bec gaafl Mara 5pn. 3®p Bunnen toel uittteR? «en / en lebig toebet Romen. Ruth 1, vs. ii. ^e ïtaatt Ran Raaft bergeben toojben/ fcat gp nu in Ranben Rebt/ Ran in een oogen* «lits een anbet Rebben; öesS geluRg-toinben: ftaan niet aïtijb baft in eenen RoeR; batmp Reben oberRomt/ 6an u morgen oberRomen. jteaat Romt aan ben J$emel biRtoité onber* JjatRt een ontoeet op/ bat menig man be= Weft. J^eben Reeft Beiiifarius eer en rp* ^m genoeg/ mwgen moet Rp 3pn ïwoob be* 366 3 beien. |
||||
3P0 Des Hemel Cc hen Morgendauws
beien. 3&te nu Krefns tg / f0 bifetotfiS mor*
gen em armen Irus, ^etgelun i$ fiogelronö; bat top aan een anbrr 3ien / fiebben top ooS te bertoacfjten : suifefif betoe«gt on0 btiÜjB tot eenfjertdija mebebogen. Deeid uit onder zeven en onder acht, want gy weet riet wat onselnk op aarden komen zal Pred n, vs. 2. l&et rab ban gelufe loopt toonberlijB tont* cm; tU fteben ftaat / aan morgen neberleg* gen; bte fjcöesi aalmi^cn ontfangt / Itan $t margen toeer uitbeten. I$p i$ topg bie op b<? beranberingen bet tpöen arflt geeft; be guabe fenecftt maaete %itf\ bjienben met iizn onrecntbaerbigen iBammon / op bat fop ten tijöe ban geb?efe toeer fiulp joube te bettoag* ten fjebben. 8. Geeft, «Bobt rjeeft boer) altüb gjotesorg
boo2 öe airmen geo?agen. gi$s baat ban aan be 3Joben niet een bp5onbere toetgegebenl" Wanneerder eenig van uwe broederen arm is, ergens in eene ftad, zo zult gy uw hand niet toehouden ttg n uwen armen broeder, maar zult ze h<;m opdoen; gy zult hem ge- ven, en uw herte niet verdrieten laten dat gy hem geeft. Deut. 15-, vs. 7, 8 10. In het zevende jaar zult gy uw land ruiten en leg- gen laten, dat de armen onder uw volk daar van eeten. Exod. 23 , vs. 11. Wanneer gy uw land inoogft, zo ?u\t gy het niet aan de einden rondom affhyden, ook niet alles zo mauw opzamelen. Lev. 19, vs. 9. <©e Op aatbe l?ggenöe ftorte airen moeten boo? öe Sficmen oberbïpben. Over drie jaren zult gy affcheiden alle tienden uwes inkomens van het zelve jaar, en zult het laten in n- we
|
||||
XVI. Zinnebeeld: 391
We poorten. Zo zal komen de Leviet, die
geen deel noch erve met u heeft , en de vreemdeling , en de Wezen , en de Wedu- wen, die in uwe poorten zyn; en eten en- de zich verzadigen. Deut. 14 •> vs. 2rs 1 4Z9- a©at <©obt onS Beeft gegeten / 3Ullen te? toeöetom mebebelen. ?©e jfóaan pub 0« ontfange Utftt ban be ^on niet boo? 3tcö 3elbe / 3P beelb Öet be aatbe mebe ; bem bieten laten baat cntfange toatet^?J*f ten. »et tg een toonbet bat b^o? Jet ober* bloeijen ban te *#/ ^ffS6^
tigrr en b?urt)tbaat gemaabt too?b. 3Mc toewiftnt <©otu3 betel / boo? ben g?oten »* Poftel on* bOO?geftïj?eben. Den R;, ken van deze wereld gebied , dat zy goed doen, rylc Worden in goede werken , geerne geven. 1 Tim. 6, vs. 17 »18. -i»i*« 9. Geeft. tMtaaat een toaatacfitig geloof
fS / baat 5al 00b mebogenöetb met 5pn e* bmnaaHen 3?n. De dieren ™nE«g hadden vleugels, en handen onder harevleu- fóskm Ezech. 1 , vs. 8. <£en boo?tteffeuj» Inneoee'b ban gelobtoe €teW™"> onbec n?/neïoofSleugeIen bebben 5P goebbabi* teftSöS ; Stamp be* geloof ban boo? ben olietet llefbe ïfcBt-fcbpnente ge3ien Eten. <©elobtge aalmin fiebben een Xe loon bp <©obt. 5®e toetten bte 00 hn aeloof geboutob 3pn/ toojten ban <©obc teetlijb aange5ien en beïoonb. '©at i* een tecbte Glan* bet <jBob3augftetb / iitt boo? Uefte en gcebbabtgbeib jicfitöaat toojb. q»en tob laton*/bie bn onöet ben Inftofe ö?oeg/ daar aan hongen gonde fchellekens en Gra- 55 b 4 naat* |
||||
5pi Des Hemclfchen Morgendauws
naat-appelen. Exod. 28, vs. 33. ffêen ttlötf
ftet Cftjiftenbom niet alleen niet be mono Öeftennen/ maar ooft boo? be toerfien betoF 5en. Coen be 3©p3en uit ftet «©ofïen ft? «CftjiftUjS fttoamen / baden zy hem niet al- leen op hare knié'n aan, maar openden hare fchatten, en offerde» hem goud, wierook en myrrhe. Matth. 2,vs. 12. Coen fjfaaft 9!fl* tot) toilbe jegenen/ lette fip niet alleen op be flem / maar beboelbe 3pne Ranben ooft. Gen. 27, vs 21 enz. «tfüe3egeiibe menfefien ©ebt mebeïjjben met be noobbmftigen/ geeft aan be3©e*en/ber3orgb be3©ebutoen/toeeft fiet oog bei* blinben / en be boeten ber fijeu* jj?lcn. SEbam traefttte boo? be berboeringe bes ^atfianö/ tn ben (laat ber onnofeifieib baar na/bat fip «Bobt gelp moffit tooiben/ en bsrloor baar boo2 3pn aangebore gerecfi* tigfieib en fieiligftetb; top ^onbtge öinberen 2ïöam0 ftonnen / tertoijl hip m ben 3onben* fiast 3pn/ <0obt gelp tooiben tot on3e 3a* itafieib/ aliS top aan be nooblijbenbe barm* fiêrcigfietb brillen betop5en. 3©aar boo? fien* hen top tn3onb#fieib on5en «tëobt / të fiet niet bp 3pne toelbaben aan onjs i bat top ber* ïoren fiabben Reeft fip on$e uit genabe toeber gefeftonuen. i§p tg rijft ban genabe en barm* fertigbeibjtoie aan befioogte/b2eebte/bieps te en lengte 3ijner genabe afmeten itoant i)iz buurt tot in ber eeutotgRtib.^oe meer onjS Rere ban bacmfierttgfieib / goebfieib en milbabtg* Reiöoberbloeib / 30 beel aangenamer 5pntop/ en 30 beel meer geljjften top aan on3en «Bobt. 10. %\$ iemanb mp beel geeft/ toaarom jou iö niet iettf mebebelen i baar i# geen |
||||
XVI. Zinnebeeld. 395
ftftepsel nat tot 0115e tioofcöjuft niet tetsr me*
fcebeelü; be ^on/ ffêaan en eterren geben niet alleen Baat UcSt/ maar betoerften ooft «n manen öe aatbe b?ucBtbaat; Bet eene ftSepjel geeft ons tooi; Bet anbere jtjbe; een anber toon; een anbet mofi/ olie/ ftoom/ bleefcS/en 30 boo?t$; be ^ee beelb ong bif* ftfien meöe;be SSoflfcBagien bogelsS en toilb; be 25üen ben Boning; be ©ergen goub en Silber : be Stromen peilen / toralen / en itieec anbere bingen. ©e geSele patuuc openb Baren fcSat/ en beelb ong ironfcöen toat mebe: en 30uben top menfcSen 50 bet, ïteerb ge5inö 3pn/öat top geen eentg menfcB toeberom totlben goeb boen * 11. mz ban een gefïacBt ?pn/ betop?en
ten eene ben anberen geern allesï goebsf. S?et log laat be Banben niet in noob/ en bte toer* feen ooft tot nut ban be anbere lebematen. ^e toet ber billpBeib en öe$ mebelnbens fctoingt een ieber gelit malftanöet: beftulp* 3aam te 3Pn; ft« oog beelb S" Ugcöaam 3pn licst mebe ; Set &ct I ftet: Woeb; Set Soofb belebenSgeeflen: maat eenbetftojben gelit 6?engt ntetsï tot fiuïp bp; J&ie toerelb* hune ©eiöen mag ben menfcS toel een les benWe ©olitiae (iaat noemen, q&it lig^ tfiaam Seeft een gemeenfc&ap en gelpBeiï» met Set natuutlpe; Bet eene llbt Beeft Bet anbere nobtg/ ja Bet getingfie Set aUerbefle. mat ftan 3itS 3Pn0 Me*fcfie* niet onttreft* tsen. Efa. 58, vs. 7- z^ broederlyk barm- hertig. Doet goed aan ieder een, maar in- ■ zonderheid aan de Huisgenoten des geloofs. mm 3iet Jje berfcBeurenöe Dieren in een
25 & 5 Heffe* |
||||
594 Des Hemelfchen Morgendauw*
lieflfelijaegemeenftftap lebenden eenen3©oïf
Iaat benanberen een ftuftban ben roof ober; ooft 3al be eene Eeeuto ben anberen ban Den gebangen roof tet$ mebe laten genieten; 50U* be ben eene menfeft ben anberen ban ergef als* een 3©olf of Eeeuto 3pn * Bjeeftt ben fiongerfgen uto b?oob/ en beenfit ben bo?fïi* gen uit utoen be&er/ fileeb be naaaten/ en geeft aan bien bie noob lift. 11. $an een anber manjS leer fê/ na ftet
gemeen fp?ee&tooo?b / goet riemen fnijben. g^en onfecfitbaerbigen ^ulsljouber bon met be goeberen ban 3pn ï|eer bp ;pn fcfiulbe* naars* lieftt bjtenben maben. tü0 tö uit een anber matig fielber toijn/ bier en fpijjSnan j&alen / toaarom 50U ia be bo?fïtge niet b?en? feen/ en be ftongerige fpijjen* toie 5pt gp o menfeft* al toat gp ftebt fioo?b niet u/maar utoen <0obt toe/ aan fiem goren be goebe* ren toe / top 3?n maar fiwsfioubersi baar ober. ül toat top aan be beftoeftigen baar ban mebebelen/ geben top banbjeemb goeb.. 3tü$ benï§eer ietss belooft beeft te geben/ban moet ben btenaar ftet niet te rug ftouben. «Bobt belooft aan een iegelga te geben/ baar fip fiem om aanbib / toaarom 50uben top menfefien ban be gaben ontftoubm i bie mp en u om ftulp aanfp?ee6t/ bie moeten top aandien aljï joöanig een bie uit <0objS bebel tot onsï aomt. ©e fonteinen bie toater Reb- ben toeigeren niet bat men fiet baaruttftöept. 13. ©aargeenmebelijbentegensiben naafs
ten tjS/ baar té 006 geen liefbe tot <©obt. Als gy uwen broeder ziet gebrek hebben, en
fluit uw hert voor bem toe, hoe blyft de Jief- |
||||
XVT. Zinnebeeld. 397
3e Gods by 11? 1 Joh. 3, vs. 17. ï©p 6on*
*}pn on$ niet beroemen bat top «6obt ïief S?üh?n/ alS top be Uefbe beg na-3ften uit "bg tert toeg getoo^n ftebben. «£en ö?eu* Pple ban bitten/ en roemen op bet gaan/ toaar aiö bP to-wbelt few men 3engen bat |5p be toaarneib gefpjüben Ijeeft. <©e baojs öeelben 3pn beel toaefttiger ölö be regelen en woojben. Hitbeliefbetot on?e naaf en toozö «e liefbe <©cb0 3i*btbaat; be Uefbe bie ban «ïBobt tornt / en baft bsub aan <8obt / bes ftaat in goebe gebatftten/ goebe taoo?ben/ en Boebe toetben. ï©at be bonben tooo? be beur. bes rpen tuansï be (toeten ban %bm\x$ lefeten/ en niemanb ban be mertfeben jteft t>m bem bebommerbe/ toag een tenen bat jïoeft ben Heet/ nott) 3pn busgenoten eenige Uefbe tot <0obt rjaböen. «gn^onbarfteib moet «en eene CÖ?iften tegeng ben anberen met «ertelvk ontfermen aangedaan zyn. Kol. 3, vs. 12. g&elte'be en ong mebelijöen moet biet alleen b?oeberlüb/ maar ooh babetlp 5Pn. Zvt barmhertig,-gïl)k uwen Vader in den Hemel barmhertig is. 14. ©an €rm#uö ïjebben be Cbnftenett
bate namen / baaiom moeten 3p jttö ïjem Cel|)& ftellen. Am nomen muta aut mores \ Wy
moeten onze naam of on/e levenswyze ver- anderen. 36(eranber teilbe niet öebben bat een bje^'acïjtig Zolbaat Sïleranber mocfjt genoemö toojben. <©ie Cbüjienen gencemt totllen 3?n/ moeten m be tooetfiappen ban €l}2iflu0 treben; giefuö ï$ ome boojganget/ top 3Pn ?pne nabolgerö / toat bp gebaan geeft / moeten top ö?m josfeen na te boen. &eeft 5*8«
|
||||
59<? Des Hemelfchen Morgendauws
3efeet ïtoning 3itfi beroemb bat ftp ban ntt'
manö in toelboen obertoonnen toag/ ban i£ gier een gjoot betops?. Sig be Zon opging ban openbe 3icft 006 fiet toelboenbe fiert ban giefujS tegemff alle nooblpenbe menfcfien; 3° bol berbienfien alsi SefujS toasr/ 30 bol toa0 ftp 000 ban liefbe en toelbabtgfieib. ^e&ei* ;er Trajanus ftfteurbe toel fluttfien ban 3pn cleberen af/ om be toonben ber Eolbaten baar mebeteberbinbenimaar^efuiS maa&* te/ bat meer ijs/ boel een mebicijn ban 3Pn ligfRaam en bloeb/ om on3e geb?eeen baat meöe te fielen; ban 3pn toeinige biffcfien en b?oben beelbfip in be tooe(tj)ne mebe/enber* 3abigt baar ban beel but'5enb menfcfien; fip nam benoob ber armen recfitterfierte. WiU ïen top Cfinfïenen 3pn / 30 moeten top ooft 30 boen; het Cï)?i(ienbom tö een nabolging ban Cfuifru?" onsen ^aligmaaer. 16. 3©at be ongelobigenboen/pafïongge*
lobtgen notïj meer te boen. l|oe p?onaen be aalmce3en ber berftcnte goben niet/ bit on* ber fiaar een <6ob3alfg leben toit boeren / geeft be tienben ban 3pne goebecen aan ben armen/ een gebeelte ber renten en tienbett too?b tot onbetfioub ber nooblijbenbe aange* legb. 3®at isï Bp be üêafiometfianèn meet in 't gebjuia aïg bat 3p 3icfi ber nooblijben* bc aannemend au geeft gaar be3en regel ges geben : Aalmoezen geven verlergd het le-
ven der menfchen. <©-ie onber gaar een 3e* gen ban ben lemel berlangb te bera?ijgen/ bit boeö 3Pn milbe fianb oonen. 3©ierb ons ber be oube en jonge/ boo?gaanbe en notïj lebenbe %ibenen fiet mebeipen en mebebe* |
||||
XVI. Zinnebeeld: 397
Jfn niet ten fioogfle bergeben* leren be ^n*
«taanfcfie ^eibenen niet bat men aan be ttienfcften batmbertigfteib betoP3«t 5al/ber* {flits 3p 006 met bet 3iebe ©ee en be ©oge* «n ontfetminge bebben / en boo? be ?elbe suilen/ toaar in 3? be30tgb too?ben/ beö* «en laten boutoen i laten toe ^eioenen onsS baat in niet beftbamen: ban eenss btoaienbe Jttenfcben leete / en be toet bet $atuur ge* Öos^aambeib berb2bgen/toaarom50ube bet bebel ban <©obt en IJefuS €b?ifl"S bertoo?* ben taojbeni baar ban 3UI6 een fcbimp en ftbanüe niet beöatbt toojben/ alS toanneec *en CÖ?iftcn boo? bet oo?beel <tf5obS boo? een ï|etben 3al beftftaamto gemaabt too?ben. 16. Geeft 91b ban niet 3ien bat bier ie*
toanb ban ban uitgefloten toojöen. Sfllle be Oenen bie uto ïjulp nobig be&ben I moeten ban utoe banb/ toelboen en erberminge ont* fangen. <©ie aan utoe 3tele arbeib / moet 8P 3pn loon geben. JBauluS en be anbere Slpoflelen ïjabben rpbeip onberboub ban be Bemeentens; en be ebben onber be gemeen* tenss gaben tijbelijbe gatoen aan be nooblij* tenbe. Tabea maakte klederen voor de \Veduwen. Hand. 9, vs. 39. <Üïen iebet bie uto ö«lP nolli8 beeft/ bP mag een gelobige
Of ongelobige 3Pn / bjienb of toganb / boet onber jtanb aan bem. ^pt barmbettig en mik babig tegen een iegelnb/ maar iti5onberbeib te* gen be huisgenoten beg geloofS / niet alleen te* Qenuto 30on of botbter/bneebtof bienfimaagt/ maar ooft be b?eerobelingen / ja alle tie aan bes peeren tafel met u fpnjen/ 3pn be ge* «te bie een bjjm toegang tot uto tafel beb* b?n moemu 17. |
||||
.598 Des Hemelfchen Morgendatiws
17. Ik zoude wel gpven, maar daar kof
•een tyd komen dat ik h°t zelver nodig kon hebben. <3jfe toeet bat ^ulfcgöe 3cm bermen* fctjen t0; maar meent gp bat gp bcrminbe* ring 3ult beroemen tertonï gp na <iboh<s bv teel aan anftere mebeöeelb i i$ u bat fpjeeö' to00?b niet öebent: Ce feera gaan ber^iumt niet/ 2üalmoe^n gcben berarmt niet* geeft gp na Öet bebe! <6oöö ban fjet utoe / ban 33t <ö5obt u ban fiet *pne taeberom tce^enbem Eommige fonteinen ïjebben bien aacr/ bat/ ïjoe meer toater mm baac tut frliept / boe bolber bat ip toeberom toöjben: aaanoe^en 3pn ge?egenbe uitbeüngen. |Ben beeft boo?* beelben bat 5ommtg> armen/ ban bet toet* nige bat w babben / in bure tpben mebege* beelb fiebben/ en nooit gebjeb gebab. %\n tbcrus? betftaalb ban een üüoofter in <© ften* rp/ ï)et toelfte/ boe merr fiet mtbeeise aan ben armen /ïjoe rpfter fjet toierb; maar tren Öet met geben opjjieib/ tn 't gofteel b'rarmt ï$. JjBen geeft en hDub. 3&e rpfce iö fiarirj en berliefi: be bomen berliejen baarom bare bjntljten niet / om bat be 2Snen ban ben bïoe3em ben jfjontng 3uigen. 3©p $ul'er meet gebjeb Ijjben a!0 top boo2 be armen on3e Berten en beuren fluiten/ ban toanneer top 3e boo? fiaar openen. 18. Is Godt verjeno.gl met een gering
aalmoes aan den armen? dan kan ik ook wel geven; maar veel kan ik niet doen. .ftjpn bnenb / <©obt mt be gjoottjeib ban be g ibe niet aan / maar met toat bert 3# geo ben tooib. «gen arme 3©ebuto? letöe rceer in öe offerWff al# al be PBariseen / offtfiotn ?P maat
|
||||
XVI- Zinnebeeld. tyy
toaat ttoee pennfnggaen? baat in fïaö. Luc.
3*, vs. 3, 4. 3&ie geen ©arte of een %am «an offeren / öte gebe eene 3&uif. %v b?a«t)* tc« in het €tobe Ce(iament niet altentaal Boub en «nuec tot ben opbouto ban ben €a* ^cnaftel/ maat sommige b2achten ooft 45tU tenhait en !©affebellen. Exod. 35-, yrsL22- enz. ^etotl t0 <0obt aangenaam / offcpoon toen het beemogen niet heeft. . 19. Maar men geeft aan zo.vele! die|het
niet waardig zyn. ^atgaatu bat aangeeft BP tectamt W <0»&t eeboben heeft/ geeft gp tttiöiSsobt u iet* gegeben heeft om te Wen Sben / om het anbete hoeft gp u met te Kmmeren. m* «toe aalmoejen ^aatbig ontfangt/ laat» 3£WJ««"? toooiben;^?fet gp maat toe bat gp uto Piwfit rf/en aan %obt u Ortwsaamtetopj. ^oe hunt gp 5eggen hoe het met e er1 ante Sefcïjapen (laat I be «Bimgaart* J~« 3»ch geern ban bejen mtblucht/ en bat uj maat een be&3el ban hare Doossfteib: op bat $P haar penning mogen hou ben,. too?b be ontoaatbigheib ban be ar me behoeftige!- boo?* Sefoenb. <©obt 3al in be beloning met op be toaarbtgheib ber armen / maar teel op Wu itefbe 3ien/ om 3pn totl te boen. ™aoGeef!: «Ktti* «n fia0 »«»ff «CR
öie aanbe behoeftige goet.boen/ aUeai be£ toegen bat 5»> een naam tói'ien hebben/ en *aatbWfaange3ien3Pn- *W$«ht een at, toenff/en laat *n naam boo* m be ge, bel met goube letter? bertoen/ en oaö toel 3Pn vnaoen baar W; een anber hermaant sommige öonbetben aan üetften en fiolen/ |
||||
4oo Des Hemelfchen Morgendauw*
om 3pn naam baat ö» te gebenficn, Is dat
met goed? in 't gefteel niet; be #ftari3eefl lieten op trompetten nlasen m 3P aalmoe* 3en gaben. Matth. ö , vs. 6. maar §efu^ ïjab geen toelbebagen baar in- <©pretfite €D?iftenan geben aan be noobljjbenbe / en toillen geen toooib baar ban boren. Coen bet aange5icbt ban mo&S filonfi/ letbe fip een bebsel baar ober atë bp met bet toolB fp?aö. <©e Hefligen toillen niet toeten bat 3p toerfien ber iiefbe gebaan fiebben. Heer wanneer hebben wy u hongerig, ofdorftig, naakt, of gevangen gezien, en hebben u ge- fpyft , gedrenkt, gekleed,en bezocht. Matth. 26. 3&e toerben ber barmbertigbeib moeten 3Pn aljs Caffia, ïjet toelfe een fieerlnbe fpecerp fê/ maar na beneben toatf. gg>at fleet niet aaimocsen geben als* men baar boo? eer en roem bp ïjet bolb toit bertoerben. <©obg bebel is$ bat be Imberftanb niet moet totun toat be retbterbanb boet; m 3topg ban bat men get boo? ^icb 3a! laten uitbeen/ op bat alle menfcben bet bonnen toeten aljï gp aan be beftoefttgen tetjer goebjï boet. 21 Geeft. <©» 3egt: ih geef geern aan be
bebcefttgen; tb 3te bet 006/ maar toie bomt Bet toe bat gp geeft i baar 3pn 'er berftbeibe- bie ban ben roof iet<$ geben tot fiet beflige. jpaenig menftft geeft aan ben bebcefttgen ietg met be iinberbanb / bat bp met be rechters fianb een anber ontfïolen beeft. 3&e offer* ïjanbe ban &?vH/ bie ftp uit fjet lanb bet aimmontten gebaalb ftab / toass <0obt niet aangenaam. Die liefde wil oeffenen, moet recht doen. Mich. 6. vs, 8. De Heer heeft het
|
||||
XVI. Zinnebeeld. 401
het recht lief, en haat de geroofde brandofle-
Jen. Efa. 61. vs. s. 3&at top aan be armen «tllen genen/moet ban ong eige recBtoaer* «tg goeb Jpn. Breekt den hongerigen uw brood, f n voerd de gene die in de elende zyn in 't "nis, als gy eenen naakten ziet, zo bekleed hem,en onttrekt u niet van uw vleefch Efa. J8. vs. 7. 3©at Ban fiet ïjelpen altfgp co* teen/ fcibapen en flelen tóilt/ en ban met «et onrechtmatig goeö öe fcBatmft Bomen bullen* 4Boöt totl niet bat men aan be 3p* toen met WefacBttge ïjanoen goeö 5«l ooen, Z2 Geeft. 3Ne geben totl/ We gebemet
«en goeö Bert/ en met totlüge Banben, éu d«t, aui cito dat, nil dat, qui munera tardatf
een vrywillig gever heeft Godt hef. 2 Kor. 9. vs. 7. «tëoöt tyaagb niet Boe beel / maac
niet toat Beït gp Bet gegeben fjeftt. Gy zult tem geven , en uw hertc niet verdrieten la- ten dat gy hem geeft; want om dies wille zal ü de Heere uwe Godt zegenen in alle uwe berken, en wat gy voorneemt. Daar zullen altyd armen zyn in den lande, daarom1 gebie- de ik u .zeggende, dat gy uw hand opdoet u- Wen broeder, die bedrukt en arm is in uwen lande. Deut. 15. vs. io, ir. 3CI0 men aan be 3t«6en mebicijnen totl geben alg m' ce* 3onb genwben tó/ toat öan 311UW Ben» boo? nut boen i We ben bebm&ten met bpfpjfngt ais Bp Bet ban noben Beeft/ 5.al Bern niet Belpen ais Bpuit be noob gereb tf ;een ffflte, löne Bulp maaat Bet Beet eeness beb?oefben fcuubelb berBeugt. »« * ™nW 30 be. teiötotllig i£ uit een gelobtg Best te geben/ als ben arme genootjaaut $ u om Buip « €t fmes |
||||
AOz Des FÏemelfchen Morgendauws
(menen/ 30 befiaagt 311IS toern aan <EfóM'
en öen armen taojö getrooft. 3©p moetefl toiïllg jpn om fpecerijen bp te faengen / oPj te lebenbige ligtfiamen en lebematen €ï)?iP baar mebe te 3alben; en gier ban moet fiet geloof be toortel 3?n / toaar uit bè ftïjoitf bmcfjtenban llefbe en&arnujettigï)rtb (P?«^' ten. 23. Geeft zo word u gegeven. $5oöt t&
taalt eng geern al toat top aan be ftefioeft^ gen geben \ bfe aan menftfjen icttf geeft / öté fmjgt ftet niet toeberom 5 trie aan be armétt tin <©ob£ en Cftufïi brille iet.ö tfeeft/ bet* Ifeftnïetjef. Hvleehd hetaandenHeere. Prov. 19. vs 17. gis bat nfet beel* al$ men aan
een arm menfejj iets* beteert/ ^o ontfangt ïjet öe g?otè <j5oöt 5eïber. ^cfuS jegt: Ik zeg u, dat gy aan eene onder de/e myne ge- ringde broederen gedaan hebt, dat hebt gy aan my gedaan Matth. 25. vs. 40. .gjg bat niet een trêffelpe 3aaa/bat 0P5C aaltnoeffen en toerSen öer liefbe bp <öobt op een grote brinft toojben uitgezet i beet jtoopHeben toa* gen lijfengoeb/op bat?p toinfï mogenbrJen; 3011 een CÖ?ifren ai iet 3pne niet aan öe nooblgbenbe befïeben /tertóijl <©oöt 'Ijem aU lejS rpfielijö toil betalen i Uwen loon Z3i groot zyn , en gy zult kinderen des Aller-'
hoogden zyn. Luc. 6. vs. 35-. «©en intrefï 3al Dui5enömaal groter 3pn aïtf ï?et Sapi*
taal/ een ieber penning in <0óbS fcfiatna* mer getootpen / 5a! meer als? öimenb öüfta*' ten minnen, ï^p 3aaib gebrillig uit/ 'bie'éeit rijuen oogfi te gemoeb 3iet i gp tik be bêfioef* tfaen öelpt/ en utoe aalmoeffen In 3P«e Ijm* |
||||
XVI. Zinnebeeld. 403
fcen uitfltoctt/ stilt K tm oogfï té bctteag*
^n ?)erj&en / öie nooit opïjouöen 3a!. Geeft, Zo zal 11 gegeven worden; een vol gedruk- te-, Fefchuddeen overvloedige maté zal men in uwen fchoot gieten; want met zulke maat ais gv uitmeet, zal men u wederom toeme- ien. Luc. 6. vs. 3S. M<M fcmö fetutoilö öe* kjiegeipe ■nrameaS/ bië mer gcote maat in= ■fepen/en met üe Weine uitmeten; öp <@oöc binti men fjet tegenbeel/ f)p neemt iets? ge>- tingjs ban orgaan/ en geeft ons beeltae* toebetöm baat booz. «Soöttoecsabert be. tra* ten bec armen in een vfefföfr/ en üeöenb be Qoebe öaben/ aan Basr gebaan/ in een üoeö °P. ©p Öebefitöe jonben bec mertpen/ en fejoonb fjate toecSén. <@übc i* êen ïüJl* ker* Selber / ïjp betaalb, onjJ Hfec in bit -letten / en baac na in bec eeutoigïjctb. In du leven zyn ^vy de gezegende des Heeren. Matth. 25. vs. 35-. 0n top stillen gebutig gelttö en ;e? Ben ontfangen. Wel dien die zich der noo i- druftige aanneemt. BS 41. vs. 1. En zich o* ver de elendige erbermt. Prov. 14- vs- *ip Be ziele die rykelyk zegend word vet. Prov. *i. vs. r* $ooit 5üi öommet ftem bnife f en/ 3pn bo?nput sal obecbloebjttan toater oeböen/ 3pn tafel sal gesegenü ?pn / pm an&ets sullen fcgoon fiaan/ en ?pn goeb ba* öelönö toenemen/ aan 5?ne fiinberen 5a ijp teeugb belcben/ en 3p 3ullen ben 5«gmban tem betB'Ögen. De Heer zal hem zegenen IQ alle zyne werken, en wat hy voorneemt. ■öeut. i< vs. 13. §£PR boutoen/ planten/ l(%en/ en al 3pn« öanbèn acbeib ?al be ge? ^abe <®obg ecöennen- De Heer zai hem be- <£c 2, waren', |
||||
404 Des Hernelfchen Morgendauw»
waren , en by het leven behouden , en het
hem laten welgaan op aarde, en niet geven in zyner vvanden wille ; de Heer zal hert1 verkwikken op zyn ziekbed, gy helpt herfl van allezyne krankheid Pf. 41. vs. 3,4 4£& ÉtnöelüH 3al &et bede öomen ; be eeutoigljefö
öetaalt alïejff nort) beter, «©eltju gp u be* armen ontfermt fiebt jn jje tncrelb/ 30 33! 3i£Ö<0oöt utoer toeberom eeutotcr erbarmen. © ïjoe aangenaam i& öie (tem: Komt gy ge- zegende myns Vaders, beërfd het ryk dat u bereid is van het begin der wereld. Matth- 2jr. vs. i4. 3iaar 3ult gp uto öoggenfj?ooö
in ^emeljs ffêanna/ utoe bener met toateï tn een topnfeelö ber eeutotge b?eugbe beran* öerü 3ten. Het boek des levens zal opgedaan worden, en de doden zullen geoordeeld wor- den, volgens de Schrift in de boeken , na hare werken. Openb. 20. vs. iz © toaton* öefc8?Öffe$&e bieugbe 3al baar 3pn bp be
gelobigen en mtlbabtgen/ al.ö be ftanb ban §!efu0 ften ïjun tpbeüjfi berftgot met onutt- (jmfteipe 3aligïjerb betaalb. Ifêaar toee be <fètertgaart$ en fcfeaapacfjttge bttberjs! bte Rebben niet een u;cnö üiatecö aan ben ar* men toillen geben/ 5P 3ullen eeutoig Ijonget en b02jt in be ïêelftfje blammen Igben, DANTI NIL DEERIT UNQUAM.
Die de Armen in hun nooddruft laafd,
Word ryklyk weer door Godt begaafd. De Elende op aarde, ö Godt! is nauwlyks
uit te Ipreken 3 Daar
|
||||
XVI. Zinnebeeld. 40?
Daar vlieten dagelyks veel zilte waterbeken
Uit der bedrukten oog. Daar fchreid, in
hongers-nood, Dan hier dan daar een kind om redding en
om brood! Maar ach! wie leend het oor aan 't treurge-
fchrei der Armen? Wie wil zich over hem die 't nodig heeft
ontfarmen? Een Nabal wyft veeltyds, met een verltokt
gemoed, , Een David af, en geeft niets van zyn over-
vloed. ., „ ïs dit uw wil, myn Godt? gy wilt wy zullen
Reven, ..... 2o veel ons mooglyk is, aan hen die in dit
leven .. , Behoeftig zyn ; en gy beloofd een zalig lot
Aan all' de gevers, ja een zegenryke Codt
Voor hen te willen zyn. Dies komt vry zon-
der fchromen, , Behoeftige, aan myn difch: 't geen Godt my
toe laat komen A Deel ik u willig meê; hy zegent my weerom
Voor o, en loond my met zyn dierbaar hei-
ligdom. |
|||||||
XVII. ZIN.
|
|||||||
€t s
|
|||||||
406 Des Hemel fchen Morgendauws
|
|||||
XVII. ZINNEBEELD,
I Cor. 5. vs. 7.
- Daarom veegt het oude zuurdeeg uit. XVII. De noodzakeljh hertens verandering. i. H<£ïp <Ö>obt! öoe ïieeft bc beranberfag;
alles cnber gaar getoelb. 3&e gepnr* perbe ^ebe-Ieeraar 5egt toel: daar gefchied niets nieuws onder de Zonne. Ecclef. 1. vs. 9- lEaac 511160 ongeacfit / $e% 16 bat 'er bed meuteg gebonben too?b. ggiet pet oube tg bergaan/ en alleg ï$ nieuto gétoö?ben: 2. Siüe mcutoigfieben 3?n tiitt eenraam;
baar xptxbet bele gebasrip en ten ïioogfte frijabelnft : bit tö al te toaar getoo?ben in ben Süribenbal ban on3e eerfte boorouberjS/ Süöam en <gba toilben ïjet baar niet 6p la* ten fcerufïcn / gelijn get <0obt fiaar in be ftfiecpmg gegeben ïjab/ 5? bagten toat nieutojs baor Bp te boegen; fiet geen 3p naautoe* iiiöss een hanen tpb ïjabben geflab/baar ban psbben 5» be teaïg al gefijegen/ be^atan ^cloofbe gaar toat öetettf / en bat 3? wc* nieutoS
|
|||||
w
|
||||
p. 406.
|
||||
'XVII. Zinnebeeld. . 407
Ttfeubig jouben ber&?ggen : Gy zult Go*
Selyk zyn; maar tjoe beètosm ïiaac ötc lufl | 3*ec fletïjt. © bat ?p in ïjaren ouben fïaat Sefcïeben tearen! baar in toaren 3p onfcgul* j%/ ïjetlig/ rein/ en 3ufbet ban 3onben; bat letbe men afi foei/ o fcftanbe! en Bet «etöerffe'öBe toierb aangenomen/ ^pmaau* *e«3itl)5onbig/ onrein/ gobïoog/ enfcöul? *% boö? 450&t. Hare oogen wierden opge- daan, en zy wierden gewaar dat zy naakt waren. &cn gaar ooit kt8 etgerg ^pn obec? Se&omen ? ben geerlönen Sof toierb boo? gaar «etanbett in een 'booïn- en bifiel-bjagenb belb/ be jaligtmö in berboenienté/ ben 3e* 8en in een bloeit. 3. <©p ben iteölageipen bal ban 26bam
*n «jEba liet <ü5obt een meute? genabe 60* *ben. Het zaad der vrouwe zal de flange
den kop vertreden. <©obt bJilbe ben bioefs/ ^gen Stbam uftgefnjofien/ booï be fjeerlpe «ecbienften ban ^efnsf Clmfiutf toegnemen; 3o beranbérbe <©obt ben berbïenöen blocfe/ ^30 moefl ben menfcö ?pn *onbig lèben oc& neranberen / op bat i)p genabe mogt ber&jö* Qen. Die aan Jefus gelooft, word gerecht-
^aerdigd. <$>e ©ubbtöerS fteböen beje men* «be genabe <©öbg met bïeugbe aangenomen/ *baat 5p fcïjönt be tegentooojbige tecrelb al *£b te 3pn ; ^p toil W% ban ben %tltgen peefl niet laten taaien'; 3P fte^ft meer lufl «t obettrebirtg bah tot g*?rerïjt!öïjeib; om ?at 3P getoenb té te ?onbigen/ totï 3p ban 0en toegtier 5onbenniet geern afgaan; baar* *£} is öet tooo?b <0oö0 bergeefss boo? fcaar, «laat tegen een JSotsfteen aan/öp jal baat Cc 1- met |
||||
'.oS Des Hemelfchen Morgendauws
niet ban toetenden fiamer Dan «Bobo tootW&
jal toel op een berftofet ïject flaan/ maat w baat boo? niet!» uittoetnen; ftet f# berflofit in 30nöen. Myn volk wil rm ner niet , $ <©obg geburfge nlagte. 4. ®ie 5aüg totl too?ben moet ban iW'
ben afgaan. Waarom wilt gy fterven,gy vat» het huis Ifraè'ls ? ik heb geen lult aan den dood der ftervenden, zeid de Heere Heere, daarom bekeerd u zo zult gy leven. Ezech- 18. vs. 31 , 32. &an 5onfcer boetbaarbig* Mb en geloof be jaltgfieib gegeben too?ben i ban toas^efujS met 3pne ïjeilige betbienflen nergensf nut toe; maat 3ÜI60 3a! nooit ge* ftftteben: bet tö onmogelön 3onber geloof <tf5Cbt te begagen. Die zalig wil worden moet boete doen . en zich laten dopen in de naam van Jefus Chriftus. Hand. 2. vs. 18. <©£ ïrinberen betf Satans nonnen geen omberen ;
<0ob# 3pn/ 30 lang 3p in 3pne gemeenftftap ieben. ^oe nan 3itï) Cf)?ifiuö en 25elial te 3amen boegen 1 fret fiert bat met be ftinfeen* be bufltgïjeib ber 3onben opgebulb ijS/ nan geen bentoame tooning beveiligen <0ee(rejS 3pn. 3©at Koning 3al 3pn 3etel öoutoen öp een JMberö-ïsuil i geen eerlijn man gaat too* nen in een licfitbaarbtg ^oerRuiö; 50U ban be $}eiligfte ïtie plaats tot 3önen Cempel nemen/ altoaar ben gioutoel ban alle 3&uU belfcbe bertooeftingen gaar 3itplaatS geeft i Wafcht en reinigd u , doet uw boos wezen van myne oogen, laat af van het quade. Zo komt dan en laat ons te zamen rechten, of- fchoon uwe zonde bloedrood is, zo zal ze doch fneeuw-wit worden, en of zy al is Ro- zenrood,
|
||||
XVII. Zinnebeeld. 409.
2enroocU zo zal zy doch als wolle worden.
Efa. 1. vs. 16 en 18. <©p jonbaacsJ neemt bit eet# ter ooren / en baat na ter ïjecte; een onreine en beblebte <©ob!ïbienft tss bp <tf5oiJt Befiaat; beranbert uto bert en leben/ 50 3ult Bp tnnberen bejS Stilerfioogfien 3pn. 5. Veegt den ouden zuurdeeg uit. Wttl
Boogberlitfiten Ipoftel Beeft ïjiec ban s©obg
bseae een bebel aan be 5onbaarg; op bat 3itl) be ontoetenbe niet 3ullen bunnen ontfcöulbf* Ben / baatom geeft bp Baar te ÏJei!?aamfl2 lere. a©at önetfit openb 3pne ooren met al$ 3pn &eer fmeeftt43ulM bemfcfit 3pnpftcBt/ <Coen «Bobt #amuel in be nacfit riep/ant* kooo?bbe fip: Hier ben ik; fpreekt Heer uw knecht hoord. 1 Sam. 3. <£n op bat Wam be tooo?ben bejï ©eeren meet in aerjt ?oube nemen/ bab BP bat <©obt Bern 3P«« foren 3oube laten openen:Opend myne ooren,dat ik hoor de wonderen uwer wet. <3W& 3W$ tiep niet te bergeefsS al? BP P?eö,^l: Die ooren heeft om te horen, die hore. <3H roep
u toe We urn beroep bafi 3oeRt te manen/ en utoe saltgbetb te beftouben! openb Bert en ooren/ op bat gp lieren en boen moogt het gene utoe 3aUgfteib bebotert. <lEen toer* getenb toeïjoorber ig tot nietg nut. 5©ie be toü be0 ©aöersS in ben ©emel boen/ toojben ban (jem alsS be 3pnen erfienb. <©te <Sobg toooib Boort/ en baar met na boet/ té een btoaatf man gelp/ We toel een ftmsf boutot / maar op een onbeugenbe 3antg?onb. $|oc ban fip peggen bat flp <0obt ttef Beeft/ als? Ïjp jpne reben maar in be ooren / en niet in Bet bert toil laten bomen { een ügelöB San Cc 5" toel |
||||
4i o Des Hemelfchcn Morgendauws
toel aan beg peeren altaar: Romen/ maar 5?
berftjngen baat niet altemaal ben jegen; maat be 3ulfte ontfangen Rem / bte gaat ftan* ben Rebben gereinigt boo? bitter berouto obet fiumte ttnpöaöen / en bet geloof aan ftet lp ben gjsfu Cfctftu <Ö?eep feab niet na ist fcDornen bessSHltaatsS ornaat mochten 3e Rem ooft reöïien ban be boob* betoijl fip onfcftul* fcia bloeb bergoten fiab / totetb Ret aan be ïieilige plaats toeöetom ban Rem gebo?bert» %en aïtaac bet <®oöen moet mnbergefmeten toozben/alsJ anbetsï be<©oösfbien(£ aanpoot beftaaglp 3a! 3pn. 6. Veegt het oude zuurdeeg uit. ^B Jte be
3onben aan boo? een toace 3uurbeeflem / en 3P 3pn ftet 006; Rebben 5e niet ftet geftele menfcftelpe toesen bezuurt l 3iel en lig* tftaam Reeft Raar 5oettgfteib betloren/ om bat 3e betbe baat boo? aangefïoRen 3pn. Ik zie een andere wet in mync leden. die we- derftreeft de wet in myn gemoed, en my ge- vangen neemt onder de wet der zonden. Want het goede dat ik wil, dat doe ik niet, maar het boze dat ik niet wil, dat doe ik. Is het nu dat ik doe dat ik niet wil, zo doe ik dat zelve niet,maar de zonde die in my woond. Ik elendig menfch! wie zal my verloflen van het ligchaam dezes doods? Fiom. 7. vs. 23, 24 > en 19'. 5©e fi?atftt ban ftet 5onbeIpe juutöecg tjS 30 fietft getoeeft/ itat 3p alleg toat aan on$f menfcften i$ / in ftet gefteer becbO?ben Reeft. Van het hooft tot aan de voetzolen is nu niets gezonds aan ons, maar niet als wonden , ltriemen en etterbuilen, die niet gezuiverd, noch verbonden zyn. 3©at fioeben
|
||||
XVII. Zinnebeeld, 411
Soebsn toponsS ban tebertoonbercn/bat top
^ötïj gaan/ nótb (laan/ notfi 3ten/notïi ïjo* *«i bunnen; top befj&cn berftoabte bjacfc **«/ be 5onbe geeft ong toeröojben. ' ~. ïget beeg bat ban bet natuurlii&e *imr* *fceg cecïjt aangeftoben tö/ laat 3itö aljs ftet 3uuc getoo?ben "t|/ 3eiben toeer joer manen; 3a bunnen top oobon5e berba:be natuur boo? ^32 eiae njae|ten niet toeer te retfit fizen* Öen; tóat bet oi!3e f0/ moeten top |et on3e 'Sten 3pn. ï|ct toerbo?be beeg tö ooö met put; tont bunnen top goeög uferetbteninfet «et geringde/ alö <*5oö0 <©eefl ftetntetm &ns teet&t: top bunnen 3e!ber metsf tot on* 3e 5aligbeib fepüjengen. De naóiurlyke menfch Verneemt niets wat des Geefts Gods is, het is hem een dwaasheid, hy kan het niet begry- P-en. ai ong boen tjS guaab/ ban or,3e ep üc tctigb af i$ onjS ftecte toerboten / ja Sof* tet top geboren toO?ben. Het dichten en trach- ten van dés menfchen hert is altyd boos. Gen. 8. 2£)afjfen top op/ ban 3onbtgen top meer % top 3eif£ bunnen toeten. Heer wie kan berken hoe dikwils hy feild? toat beeft ben iftanneïijbcn en g?ö3en ouberbom niet lioo?
3bnbcn en 3toabbeöen* al£ top gaan op ong 3elfé 6et2öütoenbc op on3'c eige toegen / ban binbm &m» ben taeg ber saltgQaö nooit; toant fep onö tó geen einbe om af te tonben/ top 3pn ban naturen vmlwarjJ/ en 3onötgen ba* Oelijbg én a'tijö meer en meer. we guabe öomen foagm fcbanüelpé bjutgten \ men Wu6t geen bpgöt ban öiftcïen/ notï) b?uibm ban boo?nen. 8- Veegt het oude zuurdeeg uit. ^at on* bgugenfc
|
||||
4ti Des Hemelfchen Morgendauws
fceugenb i$ toojb toeg getoo?pen. Wp rrtoéj
ten be *onbe mtjben/aljï top ainberen <0oöP toillen 5jjn/ ons* ftert en jtel moet baat ban gejuibetb jijn / aljS top <tf*oöt beïjagoi toÖ* len. fJ&ijng bebunaeng 3ullen top ïjtet to£ een onmogelptjt ib binnen; ja ^eaerlüa: maat <6obt aan ong baar toe gefcfiiat en öeguaant manen ; toat top ban onj* 3elfsS niet aunneti been/ Runnen topboc2 be &2acgt<£ob$ boen» Up ïjeeft ons» aangetoe3en fioe top fjet 5uut* beeg bec 3onben uit nonnen begen; toet toaat boo? 2 boo? boete en beaetinge/ bit toerat in ong be heilige «tëeeft / en alö top onjj be* aeerb fcebben/ ban boen top boete/ en 3on> bet bat nonnen top<ü5obt niet beljagen. <©obt neemt niets ban ontetne Ijanben aan. Voor Godt komt niemand die onrein is. ü^eep en
looch Beeft <©obt ons ^elbet gegeben/om be
blefcaen ban onje 3onben baar mebe af te toaflen. Het bloed van Jefus Chriflus maakt ons rein van alle onze zonden. 1 Joh. 1. vs. 7. =fcaat ong bat ban aannemen/ en on£ jelben op get beft baar mebe 3utberen. 3$ bat niet een btoaasfjeib bat men 3uur boo? 3oet b?oob toil boo? laten gaan i toat mogen bemenftïjen jitl) toel inbeelben/ bie in jon* ben/ frtjanben en lafter leben / bat 3P 3it9 Öeilig en retïjtbaetbig boo? <Pebt toillen 00?* beien. 3Me een ©eraensS-ftal boo? een $a* ïeijS toillen laten boo?gaan / moeten ra3enb ban jïnnen 3pn; toat meent gp goblo?en/ bat een bujsbanig Ijert/tjet toela een ©ilbersf ïtuil bol ban lajïeren/ een ©EtfcenjSaot ban gowoossöeib / en een toeraplaatss ban alle fcoojsöeib isï/een tooning be? heiligen <öeef* |
||||
XVII. Zinnebeeld. 415
teg 5oube ïmnnen 3Pn i nooit, 3Natmen
Beteeutoige #aafcfilam 3al eeten/ joöanig 6utjS moet ban alle 3uurbeeg ge3Utbert ?pn. ^e goten jpn getooon op ©aaffcfien pare Suften ?uiber utt te begen/ en bet 3uurbeeg utt alle ftoefeen op te soebtn l en einbeïnö aijs alicss uit bet fiutë gebeegb tt/.mfiaac teut te gaan ftaan/ en te 3eggen: ^° «tn WpnöuisS ietjS ge3uurtijs/ bat mp bewufl xf onbetouft «/ bat 3P berbloeSt. © men, feften! 30 moet ttto oen oob ban |ct juu* teeg oer wnten gereinigt tooien/aïsMBobt en Cfatfiuss baar in sullen toonen. g.fe ge* loof oat aan be ^utbel nietg belagcftelnbers* Ban boojfiomen / ban toanneer «n btenaac bec3önben 3<tö Beilig toonö. fafSJJem en €3aus$ öanben ftomen met.hiel obereen. %ie in omuibere baten een febonetoonjam bergaberen/ boet onberanttooojöelpB. <icen öaarjï taanb oob niet toel/ ten 3P.."«nbe* 3elbe fnuit; W een Cfinflen toil 30" / ™f be Jteibenfcfie toerBen roÖ&e";to*t ?ƒ"**" jonger ban CïmfïuS m/ atë SP J«£ ban Ctmfïujs niet leren en onberftouben ma ote be befnijbinge bes* fierten beeft ontfangen/ Öoub 3PnJ>aftga in fiet 50«* beeg bet^ui* berfieib en toaarfieib. En dewyidat wy zulks weten, namentlyk den tyd dat de uur hier is
om op te liaan van den flaap '■ (nademaa on- Ze zaligheid nu nader is als toen wy geloof- den) de nacht is vergaan, en den dag is aan- gekomen ; zo laat ons afleggen de werken der'duifterniflè, en aantrekken de wapenen des lichts; laat ons eerbaarlyk wandelen als in den dag, niet in brallen en zuipen, niet in
|
||||
414 Des Hemelfchen Morgendauw*
in kamerën en oneerbaarheid, niet in kyvifi".
ge en benydinge; maar trekt aan den Heefe Jefiis Chrifhis, en neemt het ligchaam waar, doch alzo, dat het niet dertei worde. Roifl» 13. vs. ii. enz. 9. Veegt het oude zuurdeeg uit. JDitttjrf' in gebaaii peggen bcele/ift fleö mpr.e 5onDett
ban ntp toeg gebaan / in bertronto op itë berbienfren mijns* peeren 3!cfu CfjjffH/ ö1 geloof bat 3pn boob mpn leben isv als" 008 bat in 6p jjet ontfangen ban 3pn ïjcifig \W tftaam en bïoeb be pillegaaf ban <tfjob*sgé' nabe-beloften tn ben gentel jal nebben, ^ulï$ 40 a!Ie£ recöt/ teel/ goeb en beugb3aam/ : al# fjet maar in bet baab jtcïj 30 bebonb. SIljS gp bit allejs maar in 't toare geloof ftaö aangenomen / ban toaS baar geen ttoijffel aan ; maar neemt een onberbalfle fpiegél boo? uto oegen/ en set ute geloof baar te* gen/ en ö^fet ftct jeïbè/ óf {jet ooft anberg gepelt $ aig öP ftet aansiet; uit eige üéfbe C02bee!b men ötïtïxtiï0 ötinb ban jiclt ?elbé. %$ toeeg bat uto geloof 30 niet tó ald gp u inbeelö. %i$ ïjet bolfjarben in ben 3onben* fïaat fep öet toare geloof beftaan nan/ baii 3öl mifftFjfen uto gelobe goeb 3?n j maar jnlB.0 benn in nimmermeer. Éan bat een toater ban reiniging genoemt too?ben/ bat met mijt/ toen/ builigfjeib/ en biergelnne boo? malftanberen geroerb ig t bat beblefit meer ais öet 3uibert: als? gp Jet bierbaar bloeb ban fefüs CfJ?t|ruö aan utoe lippen/ of beel meer utoe gebaeftten frijnt/ en be builigfjeib be£ g&utbelsf/ be 5ohben/ fcfjan* i#n m laveren niet té boren booj boete en |
||||
XVIT. Zinnebeeld. 41 f
kernfeutoinge beggemoebg uit ufo Rett bet*
kelgb / maat Men (linftenben gjoutoel / be guaien bes? ïgclfïRen poelg/ met bit Roltelnö bjuibebloeb betmengt/ Ret bloeb beg ^oong ^obg / met Ret nacRttoatet bes *B>mbelg fcetonteetb/ fcRimot en fcRenb; ben balsem fceg letoeng / met ben ftanR beg boobg beöerft / &an u ?ulKö ten leben gcbRen* toaatïpt net 3öl ü een ratn be# boobs tm bobe 39«. aiss il» geiobebantecRtfcRaoen ?pn jal/ jüfö&cfo ö af ban Ret gene baat tegen ftrtjb; meent 8» bat Ret gelobe 5önbet toétRen spf aW ïw Mbe lebenbrg 5a! *»e5«n 3» moet Ret ban t>ïe»möe toernen betbjeemb 3«n. let $ een öebaatlpe 3aaR Ret ligsfiaam en Moeb ban CfmflusS met een balg Rert San te nemen, meent g» bat Ret bloeb en be geftoo^am* 6etb ban Cfoiffu* genoeg i£ om be aafen en BJaben int öoben te befpjengen / en üaac fcsat öoo? een lebenS-bettee .te geben^Rce feunt o» u be Rinbfcftan «Botnï betbeelben/ ais gp met be Rmberèn beë i©uïb*W eenet* let toetnen boet* en in uto onttouto/ ö'oosfs Seib/ toïebel/ tojaaltgjerig&eio/acfjterMai)/. ngb / Robaatbp / eet3ucRt/ bpanbfcfjap/Raat / <5r;bet3oen!pBReib/onbatmRetti0Retb en fcfea* t>etp bolRscb* Roe Runt gp <0ow/ *n «©oto
J «effteïsBen / aïö 8? be b?eemöe <6opcn met £eg boet/ maat aan be gtengfieiö fcagelnfe TO? offerfiahbói boet/ en be goube Raibecen éanfiibiRet tecRt t>bb2jrcfW&«*«n berteopt/ Sön Ret aatfeftRe ïtangt/ en uto Reet ban utonaafïen \jerb2eemb-J bt?o?3eRec/ 5o!ang $P een ;%banige öujft/ Somt geftiS nietöp "/fcffcRoon gpboo?ne?mt tot Rèm te Romen. <©aaï
|
||||
4i<S Des Hemelfchen Morgendauws
3&aar €fi?ifïu0 jelfjS jal toejen/ moet 3P*
3inoo& toejen; baar giefujS m $al gaan/ moet ïjet lm# fcfioon uitgebeegö 3pn/ att' öetjs gaat ftp toeberom rugtoaartë. ©aaf om toilt gp geloben/ ban beegt ben ouöefl 3uurbeeg uit; bertoornb öen SSrts* niet öfó u 5al berbinöen/ en 3iet toe bat utoe <&oï>P öienfi geen gebeinfiljeib 3p. 10. Wilt gy biechten ? veegt hetoudezuur-
deeg uit. g^e btecgtftoel fsS be retgte plaao*
om be 3onben uit te begen/baarom berbergt utoe mtëöaben niet/ een gulgertige öeaen^ tenu* Reeft bp <0obt genaöe te bertoagten/ toant fjet i£ maar ötoaassfieib iets boo? fiet al3ienbe oog te toiüen berbergen; <tf5oöt aent utoe 3onben beter ban gp 3elfjS/baarom ber* 3toijgt ïjem nietgöaar ban. Ik beken u my- ne zonden,en verberg myne misdaden niet, doen ik fprak: ik wil den Heere bekennen, vergaaft gy my ook de misdaad myner zon- den , zela. 3Bat wilt gp tn be biecfitjïoel boen / alsS gp be be&ententë ber 3onben niet mebeb?engti Moet ik dan aan de Predikant noodzakelyk myn zonden van ftuk tot ftuk bekend maken ? bat is? niet nobfg ; bietfit aan <0obc/ en fielb u boo? ftem aan alle 3onöen fcfiulfeig; bitcï)t aan uto ©lebiftant bat gene/ bat u in3onöeröeiö b?ult/ ban fieöt gp ban 3pne ftanb oofe trooft en bergebinge ber 3onben te bertoagten. &m fiert bat Uecfit 3onber beaentenifFe ber 3onben en een leeötoejen baar Kber/ i$f onbcauaarm toat 3al<ö5obt u bergeben als* gp3elber geen frijulö in u bebinb * toaarlp mogt gp retfit beöen* fien boo? wiens aange5icöc gp treeö als* 0?
in
|
||||
XVII. Zinnebeeld. 417
fa öe bietBtfioel Bomt/ gp ?«ib niet alteen
eenen bag/ maat gefiele toefien in (lof en affcjje leggen / en 30UÖ u öect bool <©obt £ecöt uitftowen; öat moet gp toen: jiet op «en tfEollenaac/ Boe bee^gö BP ban binnen in 5Öne bo?ft / BP (Iaat aan be 5elbe/ en ?egt: Godt zyt my zondaar genadig. Jieeft jjfêa*
naffe een ontein ftmi seïter gp beegb Bet
t»o& tamelnït in jnn be&ententë uit: ik heb gezondigd, en myner zonden zyn meer als
het zand aan de zee, en ben gebukt in zwa- re yzere banden, en heb geen ruft, daarom dat ik uwen toorn verwekt heb , en veel quaad voor u gedaan, daar mede ik zo veel gruwelen, en zo veel ergerniflen aangerecht heb. Daarom buig ik nu de knièn mynes her- ten , en bid ii Heer om genade. Oeh Heer jk heb gezondigd, ja ik heb gezondigd, en beken mynè misdaad* Ik bid en fmeke, ver- geeft het my, ê Heer vergeeft het my, Iaat ttiy niet in myne zonden verderven, en laat de ftraf niet eeuwig op my blyyen. Orat. Ma~ *«ff. ^ie 50 beegb / öie beegb 3utber uk i 8aat geen gp jonbaarjï/ en öoet 006 also. 11. Wilt £y bidden? veegt het oude zuur-
deeg uit, ©nm'ne Weten bomen niet bp <©obg offerBanben. ^abib moeft ben Cem* pel 00H niet boübjen / om bat 5P" Banben bol bloebjS toaten. ®e ^abbatgen en Mku* «e J^aanben bei ^oben 3pn boo? ben Hjjee* te een gioutoel; toaarom* 5P nabben onrei* £e lippen / gerten en Banben al$ ?p teutten "tOben. Hoord des Heeren Woord gy Vorften
Vah Zodom ,neemt Gods gebod ter ooren gy voüc van Gomorrha; wat heb ik te doen mee ®& de
|
||||
418 Des Hemclfchcn Morgendauws
de menigte van uwe offerhanden •>■ zegt &e
Heere- Ik ben zat van de brandofferen der Rammen, en van het vet van het gcmeftej en heb genen luft tot het bloed der Varren» der Lammeren en der Bokken, wanneer gy. inkomt om teverfchynenvoor my-wie eifcht zulks van uwe handen . dat gy op mynen Voorhof treed > Brengt niet meer fpysoffer zo te vergeefs; het reukwerk i«3 my een grou- wel; de Nieuwe Maanden en de Zabbathen daar op gy te zamenkomt, en moeite enangft hebt, die mag ik niet; myne ziel is vyand van uwe Nieuwe Maanden en Jaartyden, ik ben zat van de zelve, ik ben het moede te lyden. En of gy fchoon uwe handen uit- breid , verberg ik doch myne oogen van u.' en of gy fchoon veel bid, zo hoor ik a doch niet, want uwe handen zyn vol bloeds. Efa. i. vs. io e«z. «£en onrein en ttarijfiMmoe* big Bert öan niet Mbben bat öet berfioorb too?b;met onjuibere lippen mag men <©oct niet aanfp?enen; en bie ttogjfelb bib 50nbcr bectCOUrjoen, Die daar bid, die bidde in het geloof, want die twyffeld is als een zee-golf? die van de wind gedreven en bewogen word. Zulk een menfch denke niet dat hy iets van den Heere ontfangen zal. Jac. i. vs. 6 , f. %au\$ offerftanbe toajï boo? ben l|eere een
8?outoel: bug i& ooh fjct gcbeb bet ïtutcge* Iaartf. $'et tg een offerftanbe ban Cain / en ben rooft ban bien feiimt niet op in be tooi* een. ©ffcftoon ben $j>abifi jicft tot be tooi* ben toe ïfteft berfteben met 3pne bleugelen/ notfitanjï jpn, jpne oogen na be aarbe neber* gefïagen > menig ftmcbciaar öeeft 3pn gp batftten
|
||||
X V11. Minnebeeld: 41 p
Ntgten ffiéejl gefïelb om 3Pn ö0O?&cci te
«oen / alg anbere menen bat ïfp 3P" gebate
*«n op €fobt gerieftt öeeft. Haar toee öie 30 onarï)t5aam en blucïjttg bfbben I 3? 6iÖ* «en te bergeefjs/ 5P roepen en toorben niec «ergoojb; «gfebt .bril ïjet ge&eb bergoblo?en Wet berfioren; Baal jïaapt/ en öan niet rfo* *en. ^pn be gene Ut 30 öiöben geen beria? j* menfcljen I ja sefteeïijft: OP CSriftenen «t!t op mom i beegt ban alle aaröfcge/ 3anotge en nietige gebaren uit'uto gert/en «tb als? ^anna buriglifft/en trtöen naam ban lefujS/ na 5pn eigen bebel; 30 3al <©oöt M WejS geben/ bat u nut en jalt'g i.a\ ix. Veegt het oude' zuurdeeg uit. <©en
P^nfcg # niets fcFtabelper aan 3pne 5a.(tg> wib ban een bbaalmge en balfcï)e ïeer. Eag ,ö.e <©tubel bat be leer beg fjeiltgën <ü5uangc>- «umg ban <ftÖ?iflu5S gefuö be fc?acf)t ftab «m 3filig te maöen alle bfe baar aan geloof* £«v / 30 moefl firp immers 3P" öeft boen bat £e 5elbe gefiremt en berötnberb brietb. £^oe «on 3ulKS op be befïe top5« gefc&leben ■} em Mfcfte geefl moeft be 3tnnerf ber menfefjm «etcsberen/baf 5p öetbelbere ïicöt ban&öog ömabenfet ftonben 3ien. Eo i.ööet gefebieb/ en ts bctt ^atftan öifetöflg geiufic» ik zag Ijl? de mond des draaks, en uit de mond des
.*ers,en uit de mond van den valfclien Pro- peet, drie onreine geeften gaan, den vor- fchen gelykj en dat zyn geelten der Dtiive- ^ j die doen tekenen, en gaan uit tot «Je *voningen der aarde. Openb. ï<5. vs. 13, f4. Mm ismet 3pne&eifige becbien(len/«©obt
*«ttt 13o gemagte« ft? b* fttriberen ber
Ub * 8teë*
|
|||
420 Des Henielfchen Morgcndauws
btoalinge / bat men fiem onber gaat nftt
San bfnben ; be btoalinge fieeft 006 be recfit" gelobigen berleib. © bat 3P tops* toaren ï maat 35» toillen 3ttlj ban <j5obg «0ee|ï niet laten regeren ; laat 3? berfialben fn ftaa* Mfnbfieib boo?tbaren; laten ben eene bltnö* ben anbere leiben/ op fiet laafl gullen ?p al" Ie öeiöe in be onboo^gjonbelgöe Ruil ballen- <©P Igetbsrsï neemt atfit op utoe nubbe btë u aanbertroutob t«/ laat fiet 3uurfeecg bef baifcfie leere niet onbet fiet 3oete beeg bat» Jet 3uibere 3©oo?b <ö5ob$ fiomen/ beegt fiet 3elbe uit / berbjaagt geen berboerbers* on" ber u. g&aac iH een soort ban liefacieriS/ ïiie onber fcfiijn ban <©ob5altgfieib be b?ou" toen toiilen gebangen nemen ,• be3e houd* bjanij moet gp met fiet 3toaarb bea <8cefie0 te gemoet gaan. ©tfi toaaut boo? utoe toe" bertroutobe 3telenï ^Jefujs fieeft 3e Duur ge" fcotfit/ bertoaarloojt De 3elbe niet Doo? on" , boo?ttCfitigfieib. Wte fiet lanb Daar Sedeo en beruoöe bergaöeringen b?tjfielb fteb&cn om fiare btoalingen te leren! ö Ifraêi uwe Pro- pheten zyn als de voflen in de woeftyne, z? treden niet voor de breflen, en maken zich tot een heininge om het huis lfraè'ls,en ftaaö piet in den ltryd ten dage des Heeren. Ezec 13. vs. 4, 5. iBaar gp (tomrne fionben fio*
3al fiet u gaan ten bage b0es$ oorbeeld on* bat gp be leugens! niet fieöt tegengiefp?often / 30 -uit gp alg fiet uitgebeegbe ban 4Sow aanfefign ïn ben eeutoig-b?anbenben poel bet betüoemems getoo?pen toojben. <©p %e& raarg en $?eöiHer$s beegt fiet 3uurbeeg uit/ bat i0 uto ampt/ baar 3j»t gp toe beroepen; |
||||
XVII. Zinnebeeld. 411
trtoalinae en gobïoogïseib "»« gp 0«« ban
bette bKÏben / ftet 3pn #1- en limaam*- berbetbente Wngen. &oept getroott/ »er? ftjteonb niet/ fpjeefit en pjebiat/ ïjet mag tptjta of ontpöie 3Ön/ ««ft ïwmng/ nocfj ï^ft ntcet u benmonb poppen/ gp 3Pt baat toe aangeftelt; Me 3ulW niet geuten teu snoet met <0ofet tiaat ober ttoiftai. \vy zyn boodfehappers in Gods plaats; *fjöe" Set OCB ziel om zie!; Dat i* berftlmfetelnfi! 30 naaft gp ter menfcte« J^«n *«»"*"£ ntgt Tiet/30 neemt ben te3em ban fm *«fn te fiUti. boet get utoe/mnigt 30 beet gp ïmnt; We 3P« »«t onnutte^totljou* ben/ We Iaat fiet tcc ?pnec beranttooo?bing 15*. Veegt het oude zuurdeeg uit. <©ftbl00?b
Baat te Segertng be$ £anbs$ ooït aan; 3p boeten get opperbebel niet boo? « *nenf ftnen/ maar boo? 4r5obt: aan Wen $am& tetenfetjap moeten geben. 6 Hebt gf recM'S- heid lief, gy Rechters op aarden, denkt dat de Heere helpen kan , en vreeft hem met emfh Sap. 1. vs. u ^aat recgt en Qerecfc tiggeib geijanbïjaaft too?b/ baat if get boiö BeiuaWg/en be 3egen bejes peeren inget amr. 3©eegt tecgalbensonber onberftgetbutt/iaac geen aan3ien bet pe^onen iet0 op' «JB«ten; be gereentigteib isS Hmö/ en fofg* ««t een aelttüe toaaa. <©<*> bat 3WJ <©oöt er* hetmj 3P to%b 30 afMbffi**/ man hoe keel recfttKïaat5en3pn 'et baar get tergt bec* loten tg ^e «aben* al* 3e geffolen geuten / tebten b?ggeib om boo? be lucgt te bitegen/ »naat be arme ^uiben moeten fret opalen i |
||||
42.1 Des Hemelfchen Morgendauw?
be fiïeine bteben pangt men op / maar &J
gjotenlaat menbïp; menig Beeft naautoelt)»^ 30 beel gefMen &l$ een flrop teaarbig tf / e» moet baarom pangen i maar öte Xanb e» jl&mftïjen billen / en pet ^toeet en bloeb bet arme boeten opjuigen / be pui5en fcec 3©e* buten opb?eten / en pet b20ob ber 3©e?«n nsben / ben eenen aaner na ben anberen m?t tmgerccBttgftetb aan malfianber béngen / tot bat 'er geen "plaatse meer oberig tó/ 30banlge jpn gzote Eanbapeeren/leben 3eBer/en 3pn b?p ban alle ongelufiBen. <%$ bat reept* in ge* Ken beele; maar maar Bomt pet ban baan i niemant moet 3eggen: mat boet gp* 3t>ube <ü5obt mei een# 30 b?agen i bat geloof iö« 2Sp fiem i$ geen aan3ien beg per5oon0/ 3P* ne gericpten 3pn onbetpSpelpB/ en jal aan een ieber bergelben 30 até pp berbient peeft. 3©ee be gene tit uit liegt nuifïernisi/ en uit buifrernté iicfit manen! pet i$ booj be oocen öejs ©eeren^efeaotps?. Wit meet of pare pui* 3en niet moefl/ en Bare afiBertf niet bcrtoil* bert jullen geïaten mojben* mat peeft boclj 30 beel onreeptbaerbigpeib in be recptfiut5en ingeboerb alss pet betbloente gelb* bat gou* be (ïof berölinb be oogen/bat 3P B" onreept niet mülen 3ien / baarom moet menig on* fcpulbige Ipben / en menig Ut fcpulbig '# raa&t b?p / offepoon Bp alle guaabt boet. Cen &etpter moet reept boo? set gaan; be «jffe neemt aliegboo? be buift meg/ baar ?p tngefïagen bJ02b: gp öeepterg beegt tip u ben ouben guurbeeg uit / en 3Uibert pao èn lanb 00B ban bat onBruib; 30 «**/ 30 5aï u <©obt 00B uf tbegen uit Bet lanb ber ie* bfnöfgcn. 14. veesc |
||||
XVII. Zinnebeeld. 423
14 Veegt het onde zuurdeeg uit. '©CJCUgÖ
fö ben auaben aart aangefiorm / 5P ® «»«« tot ftet ïjuatte ban ï)et goebe genegen/ mtei tot iaflet; öan »t beugb: gp <©ubecs/ en au te be gme öte baarnet gepelt 3Pt/ ^egt cm ouben 3naröecg uit ; bc roei / poft en ftnuoTjei tonnen be gobft^en op ben goeben Wtefnocn.' fn bc jettgb San raen een toïlöen toom befnoeten/ en wcBt boen op* Bjorteny bat in ben tiubetbom met öan se* mSm. *»fe Bet önfc?uib ö?p laat rotoaf* fen /S 5pnen V fiaaP W*>f** #$*- Wie zyn kind liefheeft, die houd het gefra- <Jig onder de roede, op dat hy namaals vreug- de daar aan beleve. Wie zyn kind in de tucht houd die zal zich oVer hém verblyden, en hoea'zS over hem byde bekende met te fchamen. Laat hem zyn Wil 1niet in de jeugd, en ontfchiildigt 7.yne dwaasheid niet, ouigt liem den hals, terwyl hy noch jong; is, en Haat hem wakker op den rug, terwyl hy noch klein is op dat hy niet haiftarng , en 11 on- gehSc£aam worde. Tuchtigt uw kind en laat het niet ledig gaan, op dat gy over hem niet tot fchande word. Zyr. 30. v*-*,?,'"♦ enz. ©e jensö jfet be pt&f wet föele op-
fen aan /maar op Set laatfje banSt.3P noc| «aac teo?. Wie toil ban baat «« ««"«J Daar banWsSinS aW fiaar £«&» goren, 15. Veegt het oude ^I^L, 'wS
Wnb laat'on* bat alle öetbe boen ■W>&
ten eens in ons 8«n»*ff"aMuwS 15h
3oe& innnö ctetoiiTen öoen' B«t tp noen töP «at fi?t ton gSeben/ al? top öoob 3pn Cn??öWnltm«ïMttnu ©poe |
||||
424 ^es Hcmelfchen Morgendauvvs
geern soutien ban toele gaar fiert tofllen 3«^
toeren* maat te Iaat; als* bè beur ber QM& öe gefloten ig/ ban tooïb *p niet toetrctont opgedaan. 2fo lang al£ top letoen fieböen to? genabe te ftopen/ en baar na nietjs al)ï ÏP oo?öeel <d5ob& 3©el bte gene bic 3icfi alftitf reinigen I We jullen giet namaaljf ooft ieffl 5pn. Dewyl gy daar op wachten moet, z°
doet naarftigheid dat gy voor hem onberispe- Ijk onbeylekt in vrede bevonden word. 2 Pet. 3. vs. 14. <0obt gebe bat top aljo aangeno'
men too?ben, PEUDir, UT INVENIAT.
Al fchynt het te bederven,
Het zal doch iets verwerven. Als wy des Hemels gunft en goed'ren willeö
erven,
Zo moet men de ydelheid eerft trachten af te I fterven,
Die. zich niet zuivert hier van zyner zonden fchuld,
Werd nooit hier namaals met de zaligheid vervuld.
Dies fpaart geen tranen, neen! maar laat u- we oogen vlieten,
Uit waar berouw, zo gy verkwikking wilt genieten :
Zodanig eene boete is heilig; en zy zet Zich neder by het kruis , daar ze op haar Heiland let.
5 Ydle waereld! 'k laate u in uw' luften zwe- ven s ■ Wan: |
||||
XVII. Zinnebeeld. 4Zf
Want gy verandert nooit uw kwaad onbillyk
leven.
Den poel des Sulphers is den Loon der boze daad , ,
In Eeuwigheid, alwaar 't berouwen komt te
laat. . * ,
Op ziele, zuivert u van zonden en gebre-
leen *
En üaat om 't blote lyf des Heilands Purper- Toeken *
Veea uit het zuurdeeg van uw fnode onrei- Zo hebTgy Eeuwiglyk by uwen Jezus ruft.
|
|||||
^ö 5 i XVIII.
|
|||||
4*6 Des Hemelfchen Morgendauws
|
|||||
XVIII. ZINNEBEELD.
Luc. 24 vs. 38. .
Wat zyt gy zo verfchrikt?
XVIII.
De ontydige vreze,
1.
DEs menfchen hert is een trots en ver-
tfaagt ding. Jer. 7. vs. 9. bat fö meet a\$ al te tesaar. <6et men baac om benöt
hril Bet befierfefle^eencot3en in fïUBHennje* fien/en aanfionbsr tenojö Bet jonbet becmoe* ben toeber in ben afgjonb bet allerg?ootfïö b?ese toeggetoo?pen. <®e$s menfeften fjert ig een onfïumuge ?ee / bie be golben ban J|e* melïioog beseft/ en aanfionbjS toeberom in ben afg?onb boet 5itinen; bejï menfefjen fiert t$ aan 3ttïj *elf$s obütgegeben/ en geeft bui- ten <©obg befftjrtng nergenjS geen tuft/ en ban niet fjefïaan. "V\ at is ons hert? een ver- bolge zee ; de verbolgentheid laat het niet ruften, den toorn maakt het fchuimende, de hovaardy dryft de baren in de hoogte, boos- heid en bedrog maken het troebel. Laat een iegelyk in zich zelve gaan, en zien op de o ver- |
|||||
XVIII. Zinnebeeld. 417
verborge bewegingen zyns herten, za, wj % haaft de heinWyk verzoekende gedachten ^ÏS *>uöe een ongemeen boo?beelb 3P"
% ï«f Vetföel menfcïien tufïtg fion 3Pn; «nigSei tomben bet »«« SSS
liet ftti ftaan/ al$ 'tt een geïutsliee opgaat/ ftte mmlrcn n«t ten menfeB Wn »p JJ
SsmF&M Bon 5P> f«« WW''!» Er™ *«« «utat niet wanirtn/.of fti
een voorraad voor vele jaren, e t en^Ognat
maas: ïjelöet baac op aan. WJS*™™
fc|oR/ ban laat De *^JKX
bpöalen ; alsS m&W mf»™ »»*«»«* Wutoen b?onnenaan ^*%Sm& S SBS öienfiöaatf*/ 30 toeten jp 3e
te SïfnSn Zo 3P« öe gemoeberen beï itajSSuS» 4?» toinb in bellen |
||||
4*8 Des Heraelfchen Morgcndauws
fitaaft / ban ?toellen 3p op ; be toaterfela<$
too?b boo? be baar ingegoten abem g?oot W ficftoon gemaafet. Eo lang als 5|efu0 ^Pn tritogt in gierujalem b?p en 3eber fiaö/ b#' ren alle 3pne bifcipelen bp gent / en fiebben jonber ttopffei ftare (temmen Jet meefi be^ f)eft/ toen bet bolfe riep t f 'ofianna den Zo- ne Davids! $etru0 berplicfet 3irt) neffeng al' Ie be jongeren / bat ?p 5ef«0 ïjaren meeftec ntet 3ouben berlaten/ al 30uben 3P met ben» tn ben boob gaan. 3. <£cn feiein toolfeje fean be glang ber 3on
berbuifïeren; als een ,§cfiipper maar ban berre eenftormteinb 3ict opfeomen/fiaalDfN» aanftonöjï alle 3eilen in. © boe toeranöerlp 3pn be 5innen ber menftflen J &\g ^onajs 3pn éergannelijfte ïtotooo?öe-flru!fe berlieft/ toenfi lip te fierben; toen be goben be feanben aan ^efu0 lelfcben / blucfiteöen be jongeren alte* maal ban fiem toeg ; $etrug maafete bet nocfe erger/ bte berblOEfet en berftoeerö 31CD notft baar en boben bat ï)p 9!efu£ nfet ben* be/notf) ban feem toifï. «©at mag met recftt jjeten top 3pn fteel anbere menfcfeen / toan* neer ong bet géiufe aanlacfet/ en anbere al0 Bet o^jff tegengaar. (*foen#etrujsgiefu0 ban berre 3ag / fp?ong bp uit ftet fcïjip/ en ging Bern cp öe baren te gemoet/ maar 30 feaaft 'er een feiein toolfeje 3itfe aan ben %mel ber* tborbe/ en een aanftaanbe totnb bC02bebuib* be/ begon fep te 3infeen/ en riep 3lefu0om gulp aan. 4. 3Par men be ntoeb laat 3tafeen/ té een
tenen ban een la, sarttg gemoeb. Jfêannen fiebben een bert/ maar be&ertopfbe niet; ten
|
||||
XVIII. Zinnebeeld, 429
Ën gelobig €8?iften toeet ban geen b?e?e.
3&en biamant boub jfcB eben ftanbbaftig onöec ben fiamet/ al* in een uoftelnHen ring Sc jet snnbe. %n «et geluö jal 3<cï» eencecBt* ftfiapen fetnb €teb* niet betfiogen /en in on* BeluH fiebjoeft ïjet 3ttÖ niet; 8« »**?$£ l" ten seinen ftaat. <©obbetgetene spnbol fcf)?lïj en ujeeö / toaar sullen bie «ooft soenen * <©Obt i* niet 6p ïjaac. Daarom beeft haar
hert,gelyk de bomen in het woud beven van de wind. Efa. 7. VS. 2. Caïn is ongeftadig en Vluchtig. Cen. 4. VS. 12. No» adi&um exagi- Untur fid ad crtfitum. Zy worden niet door den flag beweegd,maar door een wind. <£en Bemoeir öat m fctiulbtg Sent/, geeft nooit
tUft. DéPeneres animos timor argutt. De vreze
geeft een verkeert gemoed te kennen Cengoeb Setotffe booifpelt 3icfi altijb fiet bete. €wft een ortberfioopt toebal een fitnft <p5?{ » 6e|ïuit liet aanfïonb*: de gene die C^oat liet- hebben, moet alles ten beiten dienen. y. Waarom zyt gy zo verfchnkt? 819 men
fn butftrtntë of öP.^anefcöön toOTöelt/öan men «dit berfc&iat tootben ; öelBaan|eeft een bebïiegelp itóftt/ en be butftermye is ban nature berfcBjtSSeip; in bw ttoijwt men iet* boo? een jaab aan gFg«« <*. Wp €mftmm leben in ^g W» j Oberal i* ben l&emel boben on* «ie««»*«« taol&en benleeb; top gaan m be ronbt? Ag ffcSö&ofc' ®aati* eennoob^ftelijS SnuVen elehb op be toeïelb/ toaat in top omaaan en toanbeien moeten,toat boo? fcb?iö= ten obetSomen on* &tér niet* doodsichnk- fonhebben my omvangen, en angft der hei- |
||||
'430 Des Hemelfchen Morgendauws
Ie heeft my getroffen, ik ben in jammer efl
nood;roept menig menfcl) met 3Nrt)fö* W den heeft my omgeven zonder getal. Pf. 4°'
vs. 13. Ben ik dan een Zee- of Walvif-']> dat gy my alzo bewaard ? als ik dagte myn bedde zal my trooften , myn leger zal my wat verlichten; 'als ik met my zelven fpreke, 2° verfchrikt gy my met dromen, en doet mf ■g-rouwelen. Zo dat myn ziel wenfcht gehan- gen te zyn, en myn gebeente den dood; $ begeer niet meer te leven, waarom doet d u niet van my, en laat niet af, tot dat i* myn fpeekzel verflinde. Job 7. vs. 12 , 13* enz. ^01)0020 men bele "Utobg Djoeber.ö t&v
m?n. ~®z iaft bejef fijufcess tjS ftaar jojioaac/ bat ?e onvtrooftersS roepen/notfjtanjs tebfi"* geef?? ; maar fö öat noobraaetjjfi} fjet tf toaar öat ift geern toefla öat öec ulote nvti' fcfjen eogen ïjet ïttutjj boo? onb«rÖ?agelij& aanjten/ wbmêtïitèn \)tt a\8 een moojöe*. naar tran it)f en 5iel/ maar ftet tëfang na 30 niet te obertoegen. 3Bp moeten be bal* ftge fpfegel toeg öoen/ en öoo? een onöeöjiC' geïijB gfasS on?e öjoeffjeöen aanfrftoutoen / ban 3'ulïén top 5e tjeel anöerg bebfnöen; öat topboo?een ïjonöertponötge laft aaneen/bat noemt $aulu£een Ittfjtgetmot. Onze droef- heid die tydelyk en licht is. SgUlBS" $ ïlitt beraeert gefp?oSen. «Een menfcB mag jpn ïiruig 50 berfc&jififielöö aansfen a$ ö»totl/ ban noeïj i$ Bet gering tegen 0et eeutóige te renenen; jjier tsS fret maar een oogenuïm/af; öaar altijb öurenöe; öe tijb ïteeft b'éugefen / £n Wiegt bOo?öp/ en neemt öerijalben #"* t?u$ öer mmfegen meörtoeg, gftbeet s«', |
||||
XVIII. Zinnebeeld.
|
||||||
451
|
||||||
p«n alg men in be eeutoigfietb afïeflt/ 30 be*
« bui3enbjarige tjjben maffen baat toeec *an / maat elft uut fiort af in beje tpfc $©eet gp ooft ban be fmerten bfe gp gffteren Bebt geboelb* nocï) minber ban bie/ bie u fo ftet boorgaanbe jaar een ftöbering bermeftc fiebben; met be uure toetliejt 5icÖ 5elbe be benaautotfjeib. <©elijft be toerelbfcïje b?eug* be blugtig i«/ 50 ooft be b?oeffteib bte men tube ?elne ïjeeft; ?egt mp eeng/ maar ig kmanb onbec ben lafl bes* fi?uitesS berbjjuftt Öemorben* 3lob ïjeeft 3pne v» b?oeffentfiett betaeten / en ban be jebenbe ïjaöbe ïjp 008 *>e fiooo bat <©obt be 5elbe ban ïjem ?oube nemem €oen »0 lecö / b?oeg ïjp ïjet Jtoaarffe ft?ufó / maat 30 3toaat atë ïjet toas* / 3o ïjaaft ïjielb ïjet ooft meer op/ en m nu beet ïjet : Maar nu is hy uit den anglt en bet gericht genomen, wie wil de lengte zyns levens uitfpreken. Efa. 13. vs. 8. «©fftïJOOtt btae taoefïjeben be aUerïjartb?ingenfïe 3pn/ SP tmnnen enenmel niet langer atë b?te ba# öen buren; urne jeugb/ urne manneipieja* ten/ en g?83en ouberbom/ fó be tnb utoec Wagen. <£n Roe bete 3pn 'er bie in ïjaar eer* Re jeugb ïjet ftmtë afleggen/ en tot be «p, ktge ruft ingaan* al$o fian^J$£*"te langer tmren-aU ub> leben ;J^J#»J J* ftet 3elbei on* leben të een fianbb?eeb/ jain ïjet Befteeï nietï 30 ftan ooft ïjet fi?ui£ met lan* Bet i/ be boob maafit een embe ban aüe ntoette en atbeib / M b)p onber be ?onne «ebben. «5. gift ftan mpn elenb 30 getmg niet aan*
fcn/ tmm aan all*fcww» bijanöen om
■ mpv
|
||||||
43! Des Hemelfchen Morgendauws
ntp. Ik legge met myne ziele onder &*
Leeuwen: de menfchen kinderen zyn vla"11 > men, hare tanden zyn.fpieiTen en pylen, e° hare tongen fcherpe zwaarden. Pf. 57. vs. 5"' 2y ftelien mynen gang netten, en drukke myne ziele neder, zy graven voor my eene". kuil. vs. 7. Dagelyks vechten zy mynewoof' den aan, alle hare gedachten zyn dat zy nu' quaad doen, zy houden t'zamen, en loeren 1 en hebben achting op myne hielen, hoe ïf. myne ziele grypen. Pf. %6. vs. 6. enz'. G(°', te Varren hebben my omcingeld, vette Offe". hebben my omringt i hare keel fperren zy op tegen my, als een brullende en verfcheureir de Leeuw. Ik ben uitgegoten als water, al' Ie myne beenderen hebben zich van een ge" fcheiden; myn hert is in myn lyf als gefmol' ten was, want Honden hebben my omgeven» en der bozen rotte heeft haar rontom my ge' maakt. Pf. 22. vs. 13. enz. 33Jat moet ife toe* Haan; bfe ^ulfee iBenfcfi-buibeïg om 3iefi geeft/ Ijeeft elenb en ft;utó genoeg. Mart toaarom 3a! men biejSJjalbenberfcfiiiHHeii* Wat konnen menfchen doen. Pf. 36. vs. iZ' 5®e menfcö të immers maat een menfcJD/ en niets meet,- mifiTcïjien i# ben onbergang ban uto bfjanb naber aW uto ïioob; en of* fcljoon 006 be gèfjele tóerelb 3it& te 5amen rottebe/ en bnlbe u berfïmben/ baac boo? fjebt gp niet te b^en. Onze Godt is een vafte Bürgt. Ik wil op den Heere zien, en het heil myns Gods verwachten , Godt zal my verhoren. Stigtop «Etoöt maat te b.2ten" Seöben/ toat geben top om on3e b^anben*
let lebenbf ge flof San 3onöer moeite berftrooit tooc*
|
|||
XVIII.- Zinnebeeld. 435
toojben. ^et iö maar om een toenï» begJ8U ïerfioogften te boen/ 30 legt uto tojjanö baat nebet/en gp Sunt ober ïjera 3egep?alen; %z> fuöfieeft betoetelbobertoonnen/cn utonnits Bernagen/toaarom toüt SP ban boo? be toe* tel& toerfcgltÜfien i De Heer is met my om my te helpen, en ik wil myne luit zien aan myne vyanden. % 118. vs. 7. Men floot my dat ik vollen zal; maar de Heere helpt my. vs. 13. ïton ^gijpten ^frael teel bem* Pen/ toen Het be üteer befjoubenteilbei be «Èhiflïg taetelö moeft ben gelobtgen &oac| Sel tó en b e ÖP tei; Zotom* Wwwnöai» Ben W» «et beftfiabigen ; Eab?acï) / jffiatfi en tüebnego tenen ban ftatetopan* 6t£ ben gloeienben oben/ en pantel m be ttttutoenfcull geteorpen tooien / maac «Bobt nan be muilen toeïjouben/en g kam* men nare faaent benemen. 4Bo6$ U«n»Gen SS 5p geen frfjabelijne toegen tóbwtö. Als gy door het vuur gaat, zo wil ik bym zvn, dat de vlammen n niet zullen grypen, en als gy door het water gaat, wil ik by u zyn , dat a de vloeden met zuilen verzui- pen, want ik ben de Heere, de Hcihge.nl- fraël,uw Heiland. Efa. 43.VS. 2. enz^B«ft ÖJtt met beb?eefi gp ^ttgen/ flaat tol/ct jwt
be neerlnHneib €>obiS aan: baat IS teel eet eenKbaneenlaerfrt)?tffte«tfw n?gggmatï)t 5t ban rneenenacnt beelöutsenbengefïa*
Ben Senaautot u be toerelb* plagen u be Boöio^menfdjen* ïsa£ 5P boen 30 als ïjet fcaat teeibeöaagt;baat m'Jttam tne boo? aiss bie tegen «tf 3P- ©fftfjoon al be toe. ^j*e relö |
||||
4 34 Des Hemelfchen Morgendauw1»
ceRj met BmisS op ong fiormb / nocptatré
taieet ife bat fefuö ong ooft toebetom «e lïjonen toebierpt. fjfi pope fêeet op uj btf* laat mp niet o €>obt mijn pelper. 7. Hoe zyt gy zo verfchrikt? ï^eb iö getn
reöen baat toe l Gaat de Duivel niet rontom
my a!s een brieiTchende Leeuw ? en zoekE
hoe hy my mag verflinden. i Pet, f. bat i&
&aat •• be <©uibel i$ een peftige berfcpjtft'
Selgte biianö bet menfcpen/ 6on pp be 3^1*
be peben berflinben / pp 30U niet tot mof*
gen teagten. San gob ttan men pet jien/
geljjö ooft aan Cöjiftt bifcipelen ; die zogt
hy te ziften als de tarwe , en ben anbetefl
fefcpulbfgbe lip op pet ïicftfgfte boo? ben
26Uecljoög(ten; enpoeöjingt pppebenbaao^
nocp niet op menig menfcf aan; een byanB
QerjHtföt alUrïjanbe p^alttijSen en-liften om
3pn biianö tt obettoinnen.' ^eöer %&tW
rifcö Mnm wbiuiiitt be3e manier als fis»
een fiaö fcelcgeröè i op ben eerfïen bag ftaB
Ï)P een totttë baan/ op ben ttoeben een ro*
be/ en op best beröen bag een 3\narte tuti
isie teSenen gaben te bennen brat in 't tac^
itomenbe be obettoonnëne 30Ube obernome-n,
3©e 2;atan boet ooö 50 i eetft 5oe6t pp met
lift en boojjïagen ban bjeöe be 3ielen tt
bnnnen / hmt na ftelb pp 3icft tooebenbe/
fajöj ^elfcpc cahbeeptingen aan; bie pp o*
betmant/ pebfcen 3enerlp ben boob en pet
betbetf te bjagten. <© Roe beïe jielett ?p«
boo? be polen bec aanbecp tingen niet allee»
bcctooïüö / maat oon geboob getoo?ben» 3©at
iö aan sgaul niet toeberbaren i en toat fteeft
f$mlu£ self^ niet moeten liften, i atë nw«
|
||||
XVIII. Zinnebeeld. 455-
bat ïieïjcnftt / Beeft mm tetó&tmaeftie^eje/
en een terfcftitftt Bett: fiat ?egt gp/ maat Ut 5ea ftet niet. «Ben gobiooS en «mbeugenc «tenfrB mag boo? De Eatan \iccf«Ö?ifeïten / en boa? ftem beb?eeft 5s>n / maat tenjtfo' big bmb €So&0 niet; men ban 3tt& wel boo?tfen/ maat men Hoeft ïftftmet te bet* ftfomiten. €enöappetftjnggfteIbbetfcBH|t ntet boo2 5pn bijanö/ bocB ebenteï «fet |p boo? jftft / en neemt ?£Cö tn atïjt fiat pp ban Bern met obettoelfiigt too?b. gb Weet bat be ^uibel mpn ^öanö **/tot ^t gp oor / laat ons ïjem 50 beel te meet toebet; flaan offcöbon OP een ftetbe en macDttge Beeft «/W bat top maat 3toaftüc men, fcöen jwi / fiat geeft fiaat niet aan. fm flètöt èüloaat fc&tet fiebenbaag* ben.beften Oenetaai Wel fiooö ; o boo? Boe toele Beeft be <©utbel met 3pne aanbecïjtmgen moeten Wtthen*BP plaagfief auluS togd^/maat tv bon hem niet obecWmnen. Es tang Je* fu« oneratettHJman tó/ BeBoebentop booj W Eatan niet te toecfcBüBBen; toaawmj beeft gefU* Bent niet obetbJonnenf;cbec Bent ge5eg^caalö * en $em1 te («janbe ge* ntaabt * 5iet fiie butige toöe bjaafi w uit ben Hemel geWotpen / en in &# M«i *£ ben Sgwnb met^ betenen bet ö«^«;ffe baft geiunftett; boo? B« bloeb öeS EantjS ttbeW tet butftetnitfe *E nebcc 9efïf Ben. jefus heeft hem opentlyk omgevoerd, en een triumph uit hem gemaakt. Helle waar U uwe overwinninge. ^en ftemelfC&en «Inwon Beeft be g?enoelg bet «telle geö?o* ben/en V macöt bet gebangemffe be* 45 e 2 ftootö. |
||||
456 Des Hemelfchen Morgendauws -
floortu © ^atan! Boe %tbt gp gebeeft tt&
gjsfug in 3pne neberbaarb tet J^elle u en W Ie betbloeaten gep?ebi&t Beeft* niet een #* bangelium/ maat een eeutoige bettoetpinö' 38I30 ban beminbeCïmttenen ftebt gp u ntt1 te bebommeren / ^fefuss beeft ben g^utb^ 3pne ö?tjgsïtoape»en ontnomen/ toaat mettf bril ftp u ban fcftaben i toen be $öilifl#nei> Üffrael obettoonnen fla&ben/ namen 3p ftntf 3toaatben/ bogen/ fpteffen/ 3öffen/ ja?elfv öe^mitg brinaeltf/baarom moeden 3Pftafli; onberbanig bipen /en eonben ftet fiooft nief toeet opflefien. ^JefujS geeft be ^utbel alles* benomen / maat raebe bril ï)p u fcftabe aan* boen* gelooft b?p bat be 5©ulbel een tecfit celobige niet tecftt m be oogen ïnitft 5<en. Ml# gp be «Etoböelpe en geeftelijtte taapen* ruftingenmaataantre&t/3al be^uibel moe* ten brijöen. %$ beel hul ift 'et u bp seggen/ öat gp u op eeng anbetsï ftarnafcft nfet aunt betïaten; ©abib non in Zaulë tjatnafcJJ tegen 45o!iarö niet aangaan / 3pn eige Me; beten maren boo? gem §et beft om te fïtjj' ben; liet fcfitlb ban uto eige geloof moet i» befcfjermen/aljS gp Set 3toaarö beg <©eefte$ brilt boeten/en uto bjjanb aang?gpen. lÉen lacftt ebet een obettoonne böanb/en i8 boo? ben 3elbe niet betfcfijiat: be g&uibel too?ö ttotjs a!0 men bang boo? fiem ijs / maat altf men öem beracftt / ban totjat fip. Crot# ben ouöen b?aaa/ betfcö?iat en b?eeflniet gp Blein jjoopje; gp fttjjb niet alleen/ %y< fuss (iaat aan urne 3pbe/en 3egt: Vreeft niet ik wil by u zyn, wykt niet ik ben uw Godt; ik help u uit,ik redde u door de rechten roy- eer |
||||
XVIII. Zinnebeeld. 437
tier gerechtigheid. 3$ ^ J^VfSSLt
8 Hoe zit gY «> verfchnkt? fit fiopt on Lyden heeft my omgeven zonder getal, my-
«e zonden hebben my aangegrepen , dat ik niet zien kan-, harer is meer als hair■Of> myn hooft, en myn herte heeft my verlaten PC 40. vs n. m to« 5*«" toeoeben &at &e beelfteib let 3onöen fiet ïjcrt Woeöenfce / m SteetonT: fioftetöe 6an maften; ^anta S5mt je een diepe kuil, daar geen gronUn is èn waar in hv fchier verzinkt. 3©at nan S? l^iï net ftooft tot aan De boet*
elenW ban geüaante- Daar is mets gezonds
aan mynen lyve, voor uw dragen, en aaar is geen vrede in myne gebeentenivoor myne monden, want myne zonden gaan oye^yn hooft, en als een zware ^aft zyn zy^my « zwaar geworden , myne wonaen vloeien van etter, om myner u Wille. Ik ga krom en zeer gebukt, üen gan fchen dag gaa ik treurig, want myne lenden verdorren ganfch, en daar is niets gezonds aa" mynen lyve, het is met my.heel ander,, ik ben zeer verbryzeld, ik huUevan onmft myns herten. Pf. 38- v\tS dftotówf- Wrt man nafiet fiert ^JfSl^™lS Spoe menigte enWfietö Her. jcntenöje^
Seoen Sftan on* ten teeten öe beelfieto 3önT"5o5n^ ton 5onoiS«i toetente en on, fcetenS Heer wie kan merken hoe dikwds 4g e 3 p* |
||||
438 Des Hemelfchen Morgendauws
hy feild ? vergeeft my ook myne verborg^
zonden: be 3onben on3ct jeugb 3pn bug'bani* ö? / bat top rebm ftebben om te bibben bat «0oöt be 3elbe niet totl geben&en. <ö*n bjat fsr Jjet bat ben too2n 4BobsS/ ben boob/ en ^et eeutoig berberf onjs op ben ïjaï£ laab i 3pff Jjet niet be jonben* bte julsjS obertoeegt/ geeft reben met SEbam (na be aantoning ban eenige ïSabbünen) be gefiele tpb 3png lebend 3pnc teangen met tranen/ om ber 3onben hrilfe/ te benatten/ en 3pne misbaben te be* koenen. 3|ö bJfl u anttooojben o menfcft iic 0p utoe 3onben be&ent! een boetbaarbige en geïobfge ftfrjiiï Iaat iö u toe ; toen «fefuiS petruis aanjag / berfcfi?i6te fip ober 3pne jonben/ ging na buiten/ en teeenbe bitten lp; op 3uiH een topje geeft ©abib/ jla* naflfe/ ifearta Hagbalena/ en anbere bm* baacbïge met fefliiö fiaar 3onben aange3fen. 9!r toenftft nocïj $&fa baar 6p: <6obt gebe fcat al(e 3onbaars? taeeg en fttüih boo? ftare 3cnben mogeu fi?pgen; maar een berttojjjfe* ïenb berftïfêifeBen fean 16 niet berb?agen. «JEengelcbige afjSftpbjare boete gebaanfteeft/ fean 3onbsr bcrfföiifcfunge 3P*ie jonben / sp* ne gjote 5onben aan3ien; noemt paulujï 3itft niet be g^ootfïe 5onbaar* maar 3onber angft be$ getoiffeng/ toant fip 3egt: My is barm- hertigheid wedervaren. Éan begelobige 6un* ncn be begane 3onben geen b?ee£ aanb?en* gen/ gjcfttf fieeft 3e uitgetoifcfit,- al£3pne berbienfïen nïet boïmaafit en genoegacenbe toaren/ 30 mogt men 3icft ber jonben fialbe befcommeren/ maar ^efuss ijs be berjoenin* ge boo? be 3onben bep seïiefc toerelb» Heeft |
||||
XV UI- Zinnebeeld. 419
$P tt 3onben bet geïjeïe ^tXfS^Lt
5ai ïm ooS öe mpne en öe utoe berüeigt tjeö* ftenföaffi™ niet toetje!» *0*ymg Stepte öet jee t»et3onöen too?b; ru teecui boo?5efeet bat <©cöt gejegtïfft: De zon- den der gelovigen werpt hy achter zynen rug in de diepte der zee;ja Jefos delgd onze zon- den , en gedenkt aan onze overtredingen met. Voo'rwafr hy droeg onze kranlcheid ei:.fart, de op zich onze Imerten: maar wy hielden hem voor dien, die geplaagt, en van Godt gcflJen, en gemarteld was. Maar hy is om onze misdaden gewond, en om onze zonden verflagen: de ftraffe legt op hem , op dat wy Vrede hadden; en door zyne wanden zyr, wy genezen. Wy'gingen alle dwalende;aI^ pen,een iegelyk zag pp zynen weg,:maar de Heere wierp onzer aller zonde op ^f™. j3. vs. 4- enz. «leeft nu €»oöt g *»"*£ tootnén/ jofioeft mpmjme?ont»e/en uoe
BSlStotanftt cn0niet/en maafet
taft £ Sm; gelooft maat ban geQeel ufc» SmT"n5to?nt&2 «te jonöen te «mm te SSriflfc/ en ïwnct ?e oettöoft aan |et fcutf taMtai&tf / baat ^n nas^ taaat aan Gemaakt ons rein van alle onze zonden
En dat is gewiffelyk waar., en een dierbaar Wa*rdiR wolrd, dat Jefus Chriilus in de we- ■ reld gScomen is om de zondnars zalig te ma- kenL m eenanöet nto.fc&ottwi MaalöV
<t£e 4 5* |
||||
44° Des Hemelfchen Morgendauws
30 ïjoeft gp berfialben niet meer beaotmflrtj;
te 3?n; bit öccft giefug gebaan/ fcp B«£ ietaalb / niet toat ïjp / maar toat gp geroot ïjebt. ^eemt ban een goeben moeb; werpt uw voornemen op den Heere, die zal u^6 ziel niet in onrull laten. Die gelooft, die word rechtvaerdig: en daar is niets verdoe' melyks aan de gene die in Jefus Chriltus zy-n- 3£a ban/ goebe nacftt gp 3onben/ blijft toet' re agter mp/en aomt niet meer aan 't litfit» ^Satan toilt gp mp berfclmfeaen met be me' nigte mpner 3onben* o fiet i# een bergeeffcjfJ* tmbewemingeban ben tojjanb ber 5ielejia ga u tegen met be g^öotgetb ber bcrbienften S& fu CÖ?i#i/bat 3ult gp toeten. In Jefus heeft my Godt alle zonden vergeven en verdelgt; ja ook uitgewift de handfchrift die tegen oriS was; want Godt was in Chriftus, en ver' zoende de wereld in zich zelve. 9. Hoe zyt gy zo verfchrikt ? aïiS men W
ïioob/ bien menfcfjen-bernieler aan3iet/ 30ti# ïe men billp b?c5en en tocrfcï)?iBBen. 3©oo? tuie bsrfcftjiat men meer/ban boo? bien bit *n£ get leben toil benemen i tjet toaarbfie lat be menfcg geeft i$ $nn leben; be liefbe tot flet leben ig ooft natuurlp; baarom ttf allee toat leben geeft een toijanb besf boob&. %Bp Cljjiftenen / bie 50 beel beter aenniffe «IS be i|eibenen ftebben/ gaten ben boob 30 toeel meer/ om bat fip een geboorte ban be 3onöen ig. jBaar ia toeet niet of bie rerfic iioet/ bie be boob met fjatelpe oogen aan* 3iet/ en boo? beflelfiS aanaomfr bsrfc^ifit. <t£m toifóe ï^eiben ijS baarcm een b?ienb ban be öoob / betogl fjp «en e(Rbe ban al on3«r elen*
|
||||
XVIII.' Zinnebeeld. 4.41
^«fcïiigïjetij maant / baat botp be jelbe een
^wa5e en betgeefftpe poep ban ben toeftanb «« 3Me na ben boob peeft. <6p teuftel03e ^enftpen / gp CptcutietsS en SHtpeïfien moogt "00? te boob toel berftïmnnen/ toant boo? ji is ïjct een pofttoagen hiaat op gp na toe %Ue 3ult geboetb too?ben; maat u gelobi* Ben ftan pp niet betfcpjibMp ?pn / pp bjengt « tgöing bat gp cp be 25?«tlcft be£ ïamsS tooet nomen. © bat menig bappet ^etb een UB?in boo? beboob motpt Rebben/ pp sou? «e 3pn leben niet op be punt ban een begen / of m be loep ban een piftool 5etten/ en ofte Paatb of te boet fpcorflagsS ben ^uibel en «e eeutoige boob in be nafsen {open. jBaat «e ra3enbe 3fltpeï|Ierp bebtoelmt be 3innen / «at aan pet tooo?b <èobsS geen gepoot toojö Begeben; iiit niet bp tptojS tott floten/ mag «et eeutoig boelen. H gelobigen ttooft ia / Bp goeft be boob niet met betfcfl?iBMnge te aanfepoutoen / gp ïjeeft eeen macflt meet obet u/ "Siefujï peeft flem boo? 5Pn tfjben / u ten befte toeg genomen, <®z boob iss bp u 8etoenft/gp maant een einbe ban utoe bioe* feniffen / pp neemt utoe 30tgen toeg / pp teintgt u ban utoe 3onben/ pp 3«t u uit be «03e toetelb obet in pet ianb bet eeutoige 5a* UQpeiö/ pp maant ü 3eö«too°? utoe kpan* «en. 3laat een tpfeen be boob bitter aanlto* *nen/ öte peeft 3pn beel op be toetelb / en fitet namaalg nietss alss pet eeutoig Wvx/ 8tp en ptoaal te bettoatflten :msat npjugtj ik verlang ontbonden,en byChriitus te z^nj dit is eindelyk het belle. JÏat men niet Mn Utöben/ öat meet men met geöulp. petbja*
Ce 5 gen/ |
||||
44* Des Hemelfchen Morgendauws
gen/ offcftoon get nocS 5» «8 en boog #»
5ou men ban öe dood/ öie niet aan afgetotf' jen tooiïren/ m ong tn be jalig&eib/ (tet' tojjl top geloben aan öien / öie öe jonöaarp rec&tbaeröig maant) een£ gier namaak & berfeengen 3a! / ntet met b?eugöe en onbe£' fcfaiat te gemoeb gaan* iaboo? mpn öeel/ ben mpnec oplage berjeöert / fcte mp öoo? SefuS eeutoig gegeben too?ö/ öaarom je0 ffi: Dood waar is uw prikkel r1 Helle waar i*
uw overwinninge? Godt zy dank die ons de overwinn'nge gegeven heeft door onzen Hee» re Jefus Chriftus. io. Hoe zytgy 20 verfchrikt>bieï)6t4&0tif
fcelpe tooojö niet geeft/ moet bol b?eje ert fcljHB leben/ titeng ïjert aan nooit geruft nctlj bjoljja jpn. ©er&eugt u gp gelobig ïjoome/ top geooen «ooft; toaarom jouöe cnsünöe c toerelfc f ets* berfc&?i&8en of b?ee0 aanjagen i <©ob£ tooo?ö troofi on$: öfe juf* «e beloften %te{t avgtep/ïjoe aanöte öeb?eef* 3pn* Vreeft niet, ik ben by u, wyktniet,
ik ben uw Godt, ik fterk u, ik behoude u, door de reebten myner gerechtigheid. Efa. 45". vs. io. Vreeft u niet, want ik heb u verloft, ik heb u by uwen naam geroepen, gy zyt myn. Efa. 43. vs 1. enz. Hy roepe my aan, zo wil ik hem verhoren, ik ben by hem in de nood, ik wil hem daar uit trek- ken en tot eere maken, ik wil hem verzadi- gen met een lang leven, en wil hem tonen myn heil. Pf. 91. vs. i<>, ï'Ö «Boötf toODJÖ tg eentooo?b bateng onjen trocfrenöcn <©o&c leert Bennen; 50 fp?eeöt en getuigt flp ban $iit} 5elf£: Ik ben uw troofter, wie zyt gy dan
|
||||
XVIII. Zinnebeeld. 445
jbn-dat ey voor menfchen vreeft, die doch
derven, en voor menfchen kinderen, dieas £ooi verteerd worden. Efa. %i. vs. 11. ifcHl l* toetelD u aangjijnen/ tep Rebben beloften ?at xp 0n$$ geen ftfiane uan Doen; gefM ^tRtmfciat tiat Rp öe 3elneonettoonnen Reef* Veetrooft, ik heb de wereld overwonnen,
«o dèrzelver Vorft is geoordeeld. Joh. 16 ^at teil on* öe gene boen öfe met aan öe Mei aan Romen *oe toetelo öan Ret ügtljaam toei öefcRritït^en / maat tocR ntet eettbng net* ^etben- <©er.fialnen en weeft e met voor Öe gene dU het ligchaam doden, en de ziele «iet kunnen dodeS , maar vreeft 11 veel rn.er Voor dien die Sbaani, en **J™™«£: Ven in de Helle. Matth. 10. vs. .iS..3©at «an Ret fcfi^en tffcRoon men to 8«Wgmg tot böanö tjaööe* al* men 4$aft maat: te W Reeft. De «ame des; Hee en is een
Vafte Burcht, de .rechtvaardige loopmaar heen, en word befchermd Prov.i8-vs.ioj, 11. Een sraed gewiffe hoeft niet ^vreeft te zyn. 9&c * niet* ga Ret «n» fijt/ fcaacom uerfcfijiftt Ret ooft met. <©e g«a< manöer leeft niet alleen onfeefeftatnetjji «et buut'maat leftfit Ret 3^ «*•#* " *• thc murus ^^'alt C$W ttetfelft* fegï^'iitfKSX ^ *f 4
fiSjffïS* ™»ec p.,00*" 5tet; De Heer is myn licht en Wn heil'voor ™e TOU
ik rny vrezen?detleer ismyns levenskracht, voor wien zoude my grauwden? daarom zo de boze myne tegenpartyen en vyanden aan n»y willen, om myn vleefch te eeten, moe- |
||||
444- Des Hemclfchcn Morgcndauws
ten zy aanlopen en vallen. Of zich al fchooö
een heir tegen my leide, zo vreeft zich noc»" tans myn hert niet, als zich kryg tegen Wl verhief, zo verlaat ik my ,or> hem. Pf. 2?' vs. i. enz. 3©aarom 3oube men ten %&t& b?e5en/ aïsS men niets gebaan ïjeeft/ toaaP iioo2 men in 3?n fiabernp San ballen *toaa£ otn boo? be <©utbel betfcfniBfien / tetbJP} men toeet bat gp obertoonnen i£* o boo&' men ïjeeft geen reben u ober eenige griiW' ^aemtjeib te teffgultigen. jBenig menf$ jïort 3tcö b?ötoillig baar in; een goebe ton* fcientie gaat ftaar alle Beibe getroojt te g^ meet/ en teint 3e al$ ^abib ben <0oUa$ bebe met fïenen ter neber. 12. De vrees is ook altyd niet te verach'
ten. Cleantes* toierb eensf boo?getooroen bat gP te b?ee;sat8ttg toag / maar öP gaf tof anttooozb: bat toeet ifi toel/ en om bte reW jonbig iö *o beelteminber. gin ben geeftelij' 6en ftaat i& bebjeje eenigermate n?Ö!8toaar' big; öet ig een 3cer g?ote en boonreffelijfó b?e5e/ toaar boo? topafgeffSlifet too?ben ban be tufl tot 5onbfgen / en boo?3icl)tig tooïben om een <©Qbt toelfieïjagelpen toanöel te boe* ren; bte <©obt bieeft mpb be 3onben en een gOblOOjï leben. Tutiffima res efl , nihil timen
frater Deum ; buiten <fl50bt goeben bjp OOB niets* te b?c5en. daarom b?e3en top Bern/
op bat top b?oom/ ïjetlig/ oprecht en fiutë oebonben too?ben in be3e toerelö -, bie 3ulfiieS niet boet / bie fcïjilbert 3pn guaab getoiffen be 3§eï en be berboemenig boo? be oogen. 13. 5|et isS mp einbetp allejï ebenbeel;30
al? 45obt 6«t boegt / &et mp bergenoegt. |
||||
X V111. Zinnebeeld. 44?
$*een momaangetfrfit 3al mp alfifet in be3«
?°3e toetelb berfcffttfeben/ alsf in optecfit ie* ?e in een bafl: bettroubjenb geloof; laat tan ?e toecelö maat boojt-tooeöen en ta3en/Iaat 'c ^utbel boob en 5onben öp 3icft nemen/ £i bestoeten 3tcö in een ocgenbliït tot twpn Pftbecf / met be fjulp ban <©oöt 5al * bsel jHpben bie in toag / en nocfi fieben ben. M* *e onbewemingen / öie men tegen mp flelt/ 3Pn btoaaö en te betgeefsS; ooft 3a! <©obt mp «Wtaan/ bat i$S onttoöfelöaat; <©oöt betlaat «e 3Pne nooit; tit op <0oöt ftoopt 3al nooit lW fcfianbe toorben. Ql/OD TI MET, U MBRA EST.
Geen fchaduw zal my vrezen doen,
Noch angft noch fchrikken in my voên. Men placht wel maskers voor het aangezicht
te dragen,
Wanneer men kinderen wou angft of vreze aanjagen:
Doch een bejaarde geeft om die vermomming niet,
Wyl hy naauwkeuriger op die behand'ling , ziet. t Onkundige gemoed verfchrikt wel vaak
voor dingen,
Die een verftandige maar acht voor beuze- , lingeö. 1 Gerufte hert ftaat pal gelyk een koop're
muur,
En vreeft geen Donderflag noch ook geen Blixemvuur.
6 Chrif-
|
||||
446 Des Hemelfchen Morgendauws
6 Chriftenen! waarom laat ge u zo licht v^'
fagen ?
Kan u een kleine pyn xlan zo veel fchrik aatl' jagen?
Alfchoon de Duivel, Dood, en Kruis, ^ Zonde u fterk
Benaauwen voor een tyd, het'is maar fcha' duw-werk.
Wyl Jezus, aller heil, die overwon voor d^ zen,
Behoeft hy, die in hem geloofd, ook niettf vrezen.
Gaat onverfchrokken voort, en grypt uV vyand aan,
Op dat gy winnen moogt als Jezus heeft g?' daan.
|
|||||||
XIX. ZIN'
|
|||||||
XIX. Zinnebeeld. 44.7
|
|||||
XlX. ZINNEBEELD.
Rom. 7. vs. 24.
Wie zal my verloITen van het ligchaam
dezes doods? XIX.
De vrygemaakte gevangene.
1. Ser San ge«t/ fioe g?otec to?^-
$002 851 ial totft ten menfcfj toatii oemja* becnp / S <hmö tn eengeheel fieeri^Bcn teat / ï)p bijfiet enenöeelö teS fteiltten 4E50ÖK. Cdt Sdde de menfch gefchapen tot zyn
beeld tot een beeld Gods heeft hy hem ge- fchanèn in heiligheid en gerechtigheid. 3$p Öeen tSftt ïeènöiö fcgep3el / ÖP totft niet ffffÖTGodt heeft heaipfcgijt
be aljj eentoaartagïunfcteS S^Lf f'
*>etg alle te Hameren ban €>0mJï genapc ut C®atoM W*» sentmn, eote gaf
|
|||||
4^8 Des Hemelfchen Morgendauw'
aan ben nfeutogeöoren menfcR aUeg tn 3&
ganben/ Ret JJataböjS toas Ret lufïRutf5;., menfcRen/ alle areatüren toaren in 3pne W3CL gelebeït/ben &emel en be ReerlpR^lb<0oü' toaren 3pn erfbeel ; alsf ben ©emeifcRen $a' bet be nteutogefcRape menfcRen aanlag/ ttitf, 3pn liefbe als* geRele (iromen op Raac uitSJ1'' goten. - 2. ^fó be b?£Refb berlteft /en fneen fïffw'
fcRe bienfïüaarRetb becbalt/ tss een elenöi?, menfcR; Rp moet 3fcR fcRi&fèen na be tt11 ban 3pn %er; tot toat toerR Rp 006 aanö^ flelb inojb/ bat moet Rp 3onber uttflel b^, rtclïteri; men mag Bet noemen 30 mm bril' ofs'sfröantielöfc 3pnalgfiet toe5en 6an/ r 00R ban be butlfte en mctftgjïe acbetb bun' Rp * aft niet onttre&Ren. ïsan een bienfiöafl^ Rexb fcRanbeiper en elenbïger 3pn banbe5*/ tosar in be menfcR boo? be ^onben genom^ i$i Rp fë ben Zatan onbeitianfg gemogen/ om te öo!ö2engen be fcRanbelpe lullen be? bieefcFjcsf. l|ae Reeft 3icR fce gelu63altgRe$D be$s menfcRsnberanbert/ in plaats banR^ ïcbai Reeft Rp ben boob/ tn piastsS ban D* lefu be geban&emsr / tn plaats? ban t# 3altg8eib Ue ftöanb-ftci&er bet eeubi&e btf' iwementg bejegen. ®aac be fiinfienB* utb«l Rem teer»b?pft/ baac bol&?engt fiP
fce berbloe&te toil/ tot öebecf ban 3»n eige»1 3en% «Êen ulsaf t£ ftaafi niet meet ais ee" Reeft geacRt/ Ree{Miïften arbetb tg 3pne bei? ufRtmg; een 3onbaat berlangt nfet als? een ïtee&fi Ruge Ranteringe / Rp Ranbelt erg«* ban Ret iöee. <® Roe affcRutoelüR # 3P"* ffÖoönRetb getoojben l be bolöiengRig bef goB'
|
||||
XIX; Zinnebeeld.' 449
Bör%e en 603e luffen / bte tegen£ öejiele
Jcftïien / maaftt Sem öagelps* &P ®oöt «otft. meer geftaat. v 3- feet loon ban een ïmecïjt en fïaaf i*
m gering; ffott en ftnuppel 3?n 3pne Bef» * ontftalen ; OP ts$ tn3onöecJjetö onöer Je Vatbaren in een beracïitelofi aansien / t£ h op öe galeijen / 30 moet ï)P oberbag be gttte bec 50nne/ en Heg nacrjtS be te?H en joube ïööen; bient ÖP op Sec lanö / ban «02b ftp be£ abonbsï in een morftge m ÖebWn / 3?n nachtleger të een flanfe/ 3pn M een onrW / 3Pn M* toeintg / .m J« ^an net «tn nocft 30 goeb tnBeelben-i toaat
h\!$toenben teerb/ OP «Wöpojg? We jammer en bloen/ 31* w „te" to* N* ónruji niet toaar » jal Bloten / öJJ l*ön bte op Bier Beeft i£ be Befiouömge ban «Öeb03egeeften;entoatboo? eentroo|.geeft fem ** «uitoefen be ?onbei berttoöffelmg/, «tö en toee in alle eeutotgoetb. 4. ©at gelooft een toerelb- en 3onben-We*
Safe TSft/enV tföotB toaarleö 50. fye bP een ©ilöer$$-ïmil tooonö/öte.bee* Wit be fiann niet; en ük be ergfle ®ebe* C-?afel getoenb \t / teBommert 3it| toef* % om een ^oninBlö&e maaltOb/ oon Ban Winobe enöbelg^mbemengenltoaar,
*m laat g? boo? beb?iegeroen uto.oogen130 becbünben bat gp uto berberf niet «en tornt * aoor den Duivel is de zonde in de wereld
fckomen , en de dood door de zonde , en «Uo is de dood tot alle menfcjien doorge- ef dron- |
||||
4$o Des Hemelfchcn Morgendauws
drongen, dewyl dat zy alle gezondigt hebbe^j
Rom. 5. vs. 12. Cen fïaaf joefit 5tc9 &** uit 3pne fïabernp en ötenPaarftetö b?p •* maften atë fip maat fian/ of beeft gp tn Jr baöerlanb 30 beel gelb/ al$ toaac op ï)P C ftftat too?ü/ 30 uoopt bp 3ttB lojS/ geeft W 3elbet; 30 beel niet/ 30 fpjeefit bp anöere ern fjuip aan/ en beöetö 30 beel Bpeen/ bat W 3pn losfgelö Betalen fian / toant be boo?gaan^ ^ÖBelö fleefit fiem tn 3Pn beet / en fip b#' langt öaar na» Ü0 öen menfeft ban onadF' gamee en 30cgel05et:boo? 3pne geeftelpeb??' mafeinge i uocfitanss is* öie ftabecnp onbtf' öiagelpec ban öie 3pnsS ligcijaamg; maaW u ban loj$ ban 3tilöe canöen gp 3onöaar0/ met öe baelfee be «©uibel utoe 5ielen en 110' tfiamen geftcnöen beeft. O dat ze wys wa' ren, en bedachten het wat haar overkomen zal! 10 u utoe betloce 3aligbetö niet 3° beel biaarö/ öat gp öe 3elbe met een jjbeci' ge öegeecte en alle bjaebten 30UÖ 3oe«en *ont' loopt bet een getoojbe ^olöaat/30 6?ögt fiP be galg tot 3Pn loon. <gö $eq u alg gp ö* 5©utbel trouïBlcoss toojö/ fiebt gp genaöe W 4&oöt/ en öe bjoon Der 5aligfteiö te bectoaö' ten: of meent gp öat ubae Ioffinge 006 nfe* fian geftfiieöen* ifi geef bet u toe Bat gp tr> tito bermagen 30 beel rpöom niet en beöt/ toaac meöe gp uto bericce b?nbetÖ toeötf fiopen ftunt. «ëbentoel i$ 'et een öie u IKC ïosi-gelb 3al febenfeen; bent gp beclangen tof utoe bjjjöefö/ 50 bunt gp öe 3elbe boojtfefetf berbibgen. Slaat öe3c öeöelatu u niet bet' b?ietsn / 3p ïjeeft eert fieerl06 öoeltof t / e* b«cjaroelt u febatten/ toaac öwi? gp öe btf' lor*
|
||||
XlX. Zinnebeeld". "451
ltte saHgfietb toeberom ber&?Sgen .tent; .
J". Wie zal my verlóflen uit het ligchaam
fats doods? bie te gjootpeib öet jonben et* «ennen totl/ 5te natiiafieung op be3e toooi* ?«n / nat 3P een ligchaam des doods tg. igec ^cftaam 10 niet ?onbet ftoaatte; flet« een 3h)aar en 3rifftanWg toe5en/bat een getotcoc ty *icft Reeft ; be 3onbe i$ rnet een jtoaac Behncfit Wgefelfcüapt. 3©ee ben geene op toten be laft legt! Myne zonden leggen op ttiy, en drukken my, als een zware laft zyn % mv te zwaar geworden ; 30 Slaagt W man na fiet Bert en ben totile <©pbtf / 6?
boeit fee ^toare lat bet -onben. © boe me* «te menfeïj Öebften be tftot ftt öe onöoo* öJonbeltiHebieptcban begpetatte enbetttenf* feltna neetgeb?utst: bte onbet een jtnare las leib san 5itÖ niet opricBtetij be gene bte be Steate laft bet s^nben b?aagt Itan 31c!) niet opfteffen/ öp gaat gebogen. Ik gaa krom er» *eer eebukt', den Banfchen daS SaV d™e'
m. èan een ©ogel 3ÜB 006 in be lucFjt be* fieben en toegbliegtm/ al* men een fteen aan 3pn boeten gefcangen fieeft* offeftoon be menf<# leüfae nebatljten öeeft/ en bat öP een bet* Sgen Rn Wel * ?jc& *W en U «ch tfit de befsen opheffen, van de welk* S S pe komt* notpW to^|p boo| be fcnben telfien* neetgettoïfcen/ en aan be aati *£%tVTis een waarachtig ligchaaht
des doods. 25eb?iegt u niet bat ng» Jf Jg«£ be een ligcftaam noemt; een ligchaam geeft 3pne beelbecftanbe lebematen/ öe.5onöe ntet mtnbet; Hare ledematen zya Hoerery, on- ^f 2, KI- |
||||
45'2 Des Kemelfchen Morgendauws
xeinigheid, fchandelyken brand, boze luft cfl'
de gierigheid (de welke is Afgodery) toorn» gramfchap, boosheid, fchandelyke woorden t leugens en diergelyke. Col. 3. vs. 5. eflZ' Haar bat 3pn geen lebematen tie aan w
leliën of «Btobt / maar aan öen öoob en & 3&elle getroutae bienften boen ,• 3? WetH^ bétberffelö&e toer&en/en ontfangen ftet eetf' toig berberf tot loon gatet ongeretfitlggeiö/ en 000103e boogfjefb. <©oben gunnen gee'j lebenbigebingen uttboeren; toat toillen biel ïtte be gerecïjtigfjeib afgefïorben 3pn/ en tjtt 3onbelenen/ boo? baben uitboetenbte <E5oDt aangenaam 3pn* altoaar be 3onben fngea^ pen 3pn/ baat i# ntetjS itm een 3e8ere boo" te betmoeben/ en fjet leben moet boo?fie' bergift en beaanfteaenbe3ieBtetoïJ*ett. ©ei' Cljran Mezen tius jtMb be5e getooonte/ baf jjp lebenbige menfcljen aanboöe liet baflbitt' ben / op bat be lebenbige ban be bobe 301» geïnfefteert en aangeftonen too?ben; fteböen top ban <£5obt niet een nieuto leben ontfan* gen* ifi meen ja i toen top geboopt 3pn /3P»i top toebergeboren tot een nieutoe lebenbige goop / en <©obt fteeft on# lebenbig gemaattt tn C8?idUj8/ maar ÖelaasS! in on3e fïerffe* ïpe ligtfiamen.tooonb be berfcfijiBBeitjafi* boob/ ia meen be 3onbe/ be moeber ban oh> 3e tpbelp&e en eeutoige boob. 3©at j&ertenj^ angft maast 3P om niet i fiet bleefcé meent ben geefi te beru?tjben/be3e ttoee (toten mal* ïianöer aljSbe amberenbanöeöecta ingaat^ moebec ligchaam; fiet bleefcfi tafi ben geef* met geen minber 6?acöt aan. 3©at boobjS' öenaautotïietb ftaauen gelobige jiei in w |
||||
XIX. Zinnebeeld. 4.5-5
fcn fttjjb niet uit i aanSetlebenbfgeligcïjaam
f» be jtanfe ban ïjet bobe ligchaam 30 toets Wig niet getoeejt/ alss be ftfianbelpe in* ff^ninge bet 3onbelpe begeettenjs in een ge* "Jig jjett Bunnen jpn. Cen natuutlp en Jöobbergete menftfj balt be 3onbe lang na Ja be3toaatlp niet alg aan een «Efobtojejens ?e;toaatom*bie të boob in 3onben/ en boeit "e 3elbe niet; be3e leeft in 5pnen «Bobt/ en 'ttbetbinb be jelbe 30 beel te meet. , 7. Een dood ligchaam heeft geen fchoon-
'leid , etter , ftank en drek vind men daar }n overvloed. <£en menfcö met jonben be=
l%n ig een gjutoel en fnobe. Daar is niets &ezonds aan zyn ligchaam, van het hooft *°t aan de voetzolen , maar wonden, (trie- nen en etterbuilen. <®ie met be peft bet sonben beblefit tjs/ aan 3pn 3innebeelb 5ien
aj*n bten man/ die een vloed aan zyn lig- chaam hadde. Levit. i-j. vs. 2. Wit Beeft XM in beg2aben bet boben te toonendiö leesS SP ben <t£bangelifl bat een be5etene 3icö baat «seft epgetjouben / maat Ueben ban een ?E3onb ooibeel toepen uit 5ulfee plaateen; Jfc ftanö bet betmoocbe ltgtfiamen t$ fcfias Wjjït / en ontfteefet 3eet ücfir. g^e gene tit "e toelbaatb gater 3telen 3oefeen/ blieben be ?Q«bige lufien; geefMpe be3etenen ïjebben mi lufl baat aan. %t ïjet ban toonbet bat P?tc 3telen ban be3e betgiftige peft gebood boften* , 8 Wie zal my verlofTen van het ligchaam
|je£es doods? 3a onbetbinben ooit be baebet? P^botene be boobisffe&en bet 3onöen. 5©oö£ "e boob toojb be pcaffc bet jw^H to# baa ff 5 PP*
|
||||
4f4 ^cs Hemelfchen Morgendauws
onsS afgenomen/ mast bejonöen uit on£ W
tftaam niet toeg getoaffen;in be toebergeö0' ïéne omberen <©obö blijft bie quabe too?tf> «j&ffcfioon men een bornput reinigt / en V, ibjonaöer een troebel toatet opgeeft/ 30 ?{£ tnen boef) nooit een altrjbburent Maar W*; ter baar tiitljalen/ met jjet 3inbere feomt #' t#b bermengbe moöber boo* ben bag; W", tttogen gereinigt ?pn 30 alg top toillen W Det toaterbab be.ö ïjeiligen^oopé/ncrtjtaii? ïtleeft ong altjjjb nart) ben buh ber 3onïtf| aan; bat gaaab i$ 5a biep ingetooneib/ tw fiet in bit tpbelijfc lebeh ban on3e perffeli'i^ figtftamen niet afgefcfteiöen ban too?ben. W Jiunnen onjï ban fjet blé^fcfj niet in ïjet $ geel ontboen/ baar b!pft altpb iet$ ober b# cn$f qtielb. ©ffcïjoon be Ifraeliten fiet ltf; ïoofbe Eanb al in éabbeh/50 tooonben nocfJ' tang be Cananiten öp en onöer f}a-u75p b# ren boö?nen in fare boeten / en fte&eiss ü1 |)are 3Pöen. 3©il be geeft m?t gionatfian f jpn toapenbzager be tjcge blippen tegen &* fieefielpe f&ïjilifipnen opklimmen / 30 toer $ §>et bleefcft on# alle berjnnbmngen tegen' fn rolt alö boo? be3en ben tfeen ban &eW tabnc3ar ban be toppen ber Bergen op on? af/ op Öflt top mogen neberftorten. De geel' itryd tegen* het vleefch , en het vleefch t«' gens den geett, en de/e beide zyn altyd tC gen malkanderen, dat vyy niet doen wat *1 willen, ^ara San ï^agar met garen 3001!
niet Ipben/ en beje beibe manen aan ftaa* rioïs beel jjertenleeb. & fjce menig toeberg^ feore fitnö <0ob0 moet in be3en ftr#b onbetf ftggwi te bpanD U}m uw 5*uwn be obef
|
|||
XIX. Zinnebeeld; \$S
]}?W> ; be intoonenbe 3onbe ncobjaabt me*
£l8 gelobig menftb om bes 3&nibeis Wu j^n te boen ; bet inbionent guaab toeet fee £fotan jeet Huig te ge&?uifeen / om ooit ben **%baerbtgen tet nebet te bellen. <@nje PetcojbeRe namur is boo? be ü&tan beben* L^BS/ bet geen <£ba in fytt parabps aan j*oam toaS; 3p bias 3pne tong/ teaar booj p tot Stbam fp?ab. *©abib begaat mocjb «ï etbtn?euö / niettegenftaanbe lip een man «ia «Bobs fiect en tollte isS; $ettus tetas een ^brecftt b?ienö ban gefus «rtmftnS l tn «etftoeett 3ttfi bat bp üïefuS niet en bent; gaulüsS oribetbinb oob ?pn SgatanS <£ngel/ «ie bem met buifïen fïaat; giob tosjb on? j?et *pn langïüitis bjwiS ongefeulbig / en 'tbeebt bettfopfelbe tooojben. SS bat niet JrbaimenS bjaarbtg/ bat be 25juib ban Se* fbiS CbjijtuS ?ulbe lelpbe blebben / ja bat «beet 10 / een beimelpbe %a$np 6p 3itb $kn «boet i maat bit totl ebenbiei uiet anöecs Jpn. ©f be SSonne-blebben te gelpö met bas ten belbeten glans geftöapen 5pn/baat obec biogèn anbete btsputerau bit toeet ifi/ na «at be 3&utbel fret ftelbet gcfrbape ïicfjt ons biet lift ontrooft beeft / beeft bp een fcRanbe* lijbe buiftetnts op ons gebjatbt/ toaat boo? bns gejiebt 3Qbanig is ontftüben / bat top «tobbp be belbetlitbtenbe flambouto bet <®o& «elpbe genabe/ gélnb als bUnben flappen/ Htutbelen en ballen. ' 9. Wie zal my veiloffen van het ligchaam
fkzes doods ? be 3»nbe bie in onS tooonb/ «an bet leben aan be gelobigen met recgt betb?ietig maften. <@te met een langbntige 3f f 4 5Wttt |
||||
4?ó Des Hemel fchen MorgendauWS
Sieate öejtoaacb i$ l toenfi bat 3pn leben gjj
einbe mag nemen; men aan geen ttiemw Bloter bertuiet aanboen/ ban bat men w" in een alttjbburenbe gebangenig legt/ ttf^ maal Kebec 3onbe fip ben boob / al# be 8«#u' «ge gebangentë toenfcften. Sletg Ban a#J een gelobige ber&jictelö&er en (meetelt)»*1 3pn/ ban be eltyb in öemtoonenbe 3onöf* dommige bagen fïeept men 5ttft toèl m^ bertoietige bingen om /maat nooit geen to#' loffinge te gemoet te 3ien/ bertoe&t be ot|' Ipbelpfïe plagen. ÉommtgeCüeannen fieö' fien bese manier geftab/ bat 5? be fiatf booo g?ppntgbe lieben webetom bermrifit jjebben/ op bat be ppntgingen 30 beel te langec W ren 30uben; a!£ in 5tg bat be ©uibel m*1 fce gelobtgen 30 omgaat/ boo? be feftanbelij' ie/ en tot fiet 3onbigen fcteiöaeltjöe begeef te / 30 58l ife geen ontoaargeiö fpjeaen. &' Ua$/ toen fip in oalïingfcftap toatf/ toenftfi' te bat <0obt 3pn leben ban gein toilbe ne* men; en toat aan ontf fteil5amer 5pn/ bat» ïiat befcanben bet 3onfcenboo? een geb)enfcft' te boob mogen gebjofien en gefefteurb ïnop fcen* 10. Wie zal my verlofTen van het lig-
chaam dezes doods? ftet té betfclfêmöelp / feat 00» een toebergeborene iets» aan iitff
fyeft/ bat ben ©utbel getrouto i$. 5©e 3on* be fieeft/ gelüa be planeet ^aturnuiS/ eett fltiabe mbloejinge/ baarom moeten be <©ob* jaligfie 3UChten: Wee myner dat ik wonen moet in Mefech , en myne hutten hebben in Kedar. Pf. 120. rs. 5. ©f met ïSebecca:
H«t verdriet my te leven bv de kinderea
Hetbs.
|
||||
XIX. Zinnebeeld. 477
Jfeths. Gen. 17 • vs. 45. Ifêaat tóeeft ge*
j^oft gp gelobige en bebjoefbe 5tele/ 30 lang ?« gp leeft moet gp betb?agen. «Ben ^ol* Daat moet ntet topnen / 50 lang aW be bpanb Ïf8en Bern Haat/ maat fitpben tot bat BP B^m obertoint/ of ban ben 3elben obertoon? {jen toojb 5 top Be&ben altpb met onje mtoo* «enbc bpanb te boen/ Boe Beimelö&et bat be 3elbe u:,<-. 50 beel te gebaarlp&er fê 81»; ooft 551 'et „een ruft boo? ons toejen / boo? al ^t top boob 3pn/ on3e boob ijs een boob bet U>nben/ W ttf ong tooonb. <Coen ^tmjon wierf/ (tornen 3pne bpanben met Bern; be Sffcïjutoelpöe 3onbe/ in onsS toonenbe/ jal Jtfet eerber ban boo? ben boob bernietigttoo?* «en. Wp 3ten baat ban een öeeclpBe gelp* Benig m Bet @ube Cefiament. Als een huis ^ielaats was, alzo dat het aan de muren des «uis uitbrak, wierd aan den Priefter bevolen öe ftenen, waar aan het teken was, uit te breken, en andere ftenen te nemen, en dat «uis te beftryken. Wanneer dan dat teken we- der kwam „ en uitbrak aan dat huis, zo moeft «et huis afgebroken worden, en de ftenen, SQ het hout, en al het leem van dat huis moeit Kien de ftad uitvoeren , aan een onreine Plaatze. Lev. 14 vs. 42,45- 3©at3egtmen tan be 3onbe/ të 3P be melaat$Bsiö ntet in 't gegeel gelpn i Bobaatbp / ongeloof / on* «oetbaarbigöetb en ©oererp/ beronttemigen $* ben menfcB niet* botö boo? boete eafces «sting to02ben öese lafierg toeggenomen;maat «oe biBtoiljS toojöen bejelbe niet toeberom «an ben menfeö begaan i 3a! bit quaab toeg* Benomw teojöen/ 30 moet iw iJWö &et befte |
||||
4f$ Des Hemelfchen Morgendauws
baar toe boen. l$et ^ele gebouto «toet n&&
öebiorpen halben/ bat geftgfeb atë be boo» tms uit be3e ftccffelp&Beib toegrufet* baat» geen betlofftng ban be 3onben te Bopen/ #* be boob ons beb?pb; be boob i& be laatfle ^ befte geneesiracefier/ bte toeet alle 3tóW*j£ tut ben gzonb te genegen en te fjeien / w tnaafet öet fejanne Booft ge?onb/ en ooB lp jtoaïtlte Bett. lijaft be 3onbe al? een ©?s«5i: bjsuto ben boob in be tocrelb geb?acBt / ?" fjercib be boob öet graf toeberom/ toaat u* be jonbe beg?aben tdojb. g|£ be boob nt# Bêerlpfe en bjienbelöS aan be gelobigen i ffl neemt gaar niet in 3onben toeg/maarneetttf be 3önben ban gaat boeg. if abben be #tf' fidnen een 3efeeren bag in 't jaar/ bte 3p ben onbetgang ban alle geb?e6en noemben/en op betoelfte jp al Bet bergiftuj oitgebierte/ ef ftBabelpe beesten boobben; 30 Beeft een W <TÖ?tfiu!S tfetbenb menfcB bien bag op ben bag besS boobg/ baar 3al be (ïang/ bte ïjettt f et gert gelmaagt en boo?b?eten Beeft/ g^
oob/en Bet ItgcBaam bej$ boobjS op ben bag bes boobg bernietigb toojben. ©erBeugt * ban gp bebjoefbe Betten ber CB?i ftenen / bjmttf u utoe tnbjonenbe 603e bpanb/aunt gp boo? ben 3dben geen ruft Bebben/ benaautot e» plaagt Bp u alle bagen 1 t& toeet / bat 30 lang Bet fterffelp ItgcBaam be tntooningtf ber 3icle W/ btnb 3itB baar allerBanbe \x> 3toaarnf0 en berb?iet/maar beboöb 3al bttf aüc elenben een etnbe matsen / Bp 3al on0 oiuffaan ban alle geefteljj&e bjoefBeib en on* geinB; aUJ ben abem u(t u gaat/ ban Bouö §tt sonbigen 00& op» 11. Wi»
|
||||
XIX. Zinnebeeld. 479
, tl. "Wie zal my verloflen van het ligchaam
?e^es doods ? 3&e boob maalst toel een einbe gan be 3cnben / maar 3p maaftt niet bat be ftaffe ber ^onfeen opfioub; öat ïiomt een an* £et toe; aan brie ban4 aan be heiligen* of f&i on5e eige betbienfienj baar moet in om jatcfien: toat hebben top arme menfehen / bat m tot rant3oen ban on^e arme jieten/ aaa fe gerechtigheib <©cbö hunnen gebeni hm Jenen bjoeber fian ben anberen niet berlof» ftn/ noch ben eenen brienb ben anbeten bet* Söenen; ïjet hcfi 50 beel beg menfehen 3iel ïe berleffea/ bat be menfeh Set boo? eeuteig hioet laten blpben. 3©aat mebe 3uïlen top jÊoöt ban bec5oenen* sullen top met %tfoe «en booj ben %ere 0113e «Bobt berfehpnen l &f 3utlentep hem be bjutïjton^ iigtlaamg Öeben i bat berlangt <0obt niet. 3lat hp fjan 3ïb?afcam bebal 3pn 3oon te offeren / 5uIhö wbe hp maar om $h?aftam0 geloof te be* 9?oeben. i§et offer ban een flecht menftft berbient geen *ü5obbeU)fec genabe; noch toei* btget het bloeb ban isaberen en 2&üfcften. p>at toacen fchaouto-toetften ban be bok bflenbe en bterbare berbienfïen ban "Sefuif Chriflué. $oc& St. vit, ^ofeph of mae ttl bermogen iet0 ; bie be3e Heiligen om boojbebe aanfp?eeht/ i& een gen in 3P" Êe* Ugie. Abrah.m weet van ons niet, enlfraët kent ons niet. <©e $|eiligen toeten ban ons Hm geeftelpen tceftanb nietg/ ais* toatboo? <s$obbeltjae cpenbaringV aan ftaar meöeges welt too;b; fcat heet boöe menfehen tct <0o* «én maften / aljS men 33 aanfcibüen / en in t «aoü haat aanwpn teil; o wbpMt# |
||||
460 Des Hemelfchen Morgendauw^
Cfiiiflenen/ en bebjiegelpe %maat&/ ^
met balfcfte lere üe 3ielen gebangen nemen» Het gene bat onsS reinigen moet ban twj 5onöen / en onj$ met <0otit berjoenen / }f alleen bet berloffenbe MoeöbanSfefu^ €$W tu#, te3e ftellige jalf ban onje toonöen &' nejen. Het bloed Jefu Chrifti , des Zoon* Gods, maakt ons rein van alle onze zofl' den. 1 Joh. 1. Want alzo lief heeft Godt de wereld gehad, dat hy zynen eenig-gebo' renen Zone gaf, op dat alle die in hem ge' loven , niet verloren worden, maar het eeu' wige leven hebben. Want Godt heeft zy nen Zoon niet gezonden in de wereld, dat hy de wereld oordele , maar dat de wereld door hem zalig worde. Joh. 3. vs. 16 , if» gftuce öe bec3oening gefcfiieöen / 30 moeft gjefutf/na Bet taabjSbefluit Der heilige g&?ie* eenigfteiö / bit g?oot en beraam toerb op 3itft neftten. Godt was inChriftus, en ver- zoende de wereld in zich zelfs, ^et regiftef bet 3onben bon öoo? geen bloot menfrben*
bloeb uitgetoift too?oen; bet tiloeö be£Eoon£ «35OÖ0 toiecb baat toe bereifcbt. Coen g|e* fuj» bet 3elbe in 3pn Ipben liet bloeöen/ toen wierd uitgedelgd het handfchrift en de mis-
daad die tegen ons was, e» is aan het kruis gehecht, en uit het midden weg gedaan, col. 2. vs. 14. Zo vergaf in ChriftusGodt ons alle zonden. Kap. 3. vs. 13. Dood waar ïs uw prikkel? 1 Kor. is. Daar is een Mid- delaar tnlTchen Godt en de menfchen, na- mentlyk de menfch JefusChriftus, en die is de verzoeninge niet alleen voor onze, maar des ganjchen. wereWs zonde. Zonder ver- dien- |
||||
XIX. Zinnebeeld; 461
j.
^enfle worden wy rechtvaerdig uit de gena-
S?, Gods, door de verloffing die door Jefus
^hriftus gefchied is. Welken Godt heeft voor-
tot een genadenltoel, door het geloof
j?*ynen bloede :op dat hy de gerechtigheid ,
?le voor hem geld, aanbiede, daar in dat hy
^ Zonde vergeeft, welke tot hier toe gebleven
^as onder de Goddelyke verduldigheid: op
Ij** hy allen rechtvaerdig zy, en rechtvaerdig
>*ake den genen, die daar is des geloofs in
;efüs. Rom. 3. vs. 24. enz. I^eeft be 3onbe
?nS tn een berfcöjittöeipe flabernp gefto*
J*tt/ enbenboob obergegeben/ 30 Beeft g[e*
v*8 onjs toeet retftr b?p gemaaat/ en ons
«ft leben geftöontten. 3&ie 3pn 3onben boeit
?«een 3ieöe 3pne 5ie6te/ otjj tjoe beröeugt
J« 3ic& niet/ atë ftp giefujS aï;$ ben boo?=
WFelpftenjflSebitiJnmeefter nangeufeen. Ik
öanke mynen Godt door Jefum Chriftum on-
^n Heere.
.12. ^egep?aalt niet gp berfoeieïtjfee 3on=
Je/ uta macöt isï geo?oöen/ be ftrift tg tu
'tunfien/ en top ^pn b?p; lefus* CftjiftusJ
Rat onjS bp; in giefuss Bunnen top 008 o*
tyrtoinnen. 3©ag be 3onöe meefter getooi*
J>«i ober Den l^eere Der ï|eerlpï}eib/-en gab
jtem aan Baar onberbamg gemaant/ ban
jtoDben top moeten toergaan in ong elenbi
^aac bat ijï niet gefCÖieb. Wie kan Jefus
^an eene zonde overtuigen ? toeeft baarom gfttooft gp arme en grote 3onöaar0. 0 50e gfel boet gp petrus!/bat gp utoe 3onben met (Wïtge tranen ban boetbaerbigfieib/ in fjet 5^te geloof/ op De betbienften ban giefug *Wifni* Sebtgericfit e» afaetoaffen;be jorw ben
|
||||
464 Des Hemelfchen Morgèridauws
ben mogen ;pn 5a g?oot als? 5e toillen / $]!
be gelobigen 3pn 3? niet fcftabelp. 3©^ ,?, 3utber in 3pn Ijert/ en rein ban 3pne 30^ ben* nfemanb,- top 3pn altemaal 3onöaar?' en ontbjenen ben roem/ bte top boa? <0O"3; ïjebben 30uben. 3Bp fiepen onjs toel met W ligcftaam bes boobjs om/ maar bat fcïjaaw ons niet/on3e misftaben tooien eng om<3^ fus totile nier toegereaent; 3pn ftorperbe^ toigé en bleebige mantel bebefit afie öloe^ fjcguïben be# gelobigen bolöjS. ©bertoint &* JMbneer / ban obertofnt ccB be gertngr SKólbaat ban 5pn leger met ftem; Boe 30^ ben top op <J5obt in beraeftting 3pn/ tertó?1 gefujs be 3onbe/ be boob/ ben #uibel en ö' s^el beftreöenöeeft/en be3elbeobertoonneri' 3Ê»ooj ^efuö 3pn top fiinbCren be£ aileï' ftoogften getoojöen/ en baar i$ nieté berbo^ meliiW aan alle öie in Cfijifto Slefu 3pn. 13. ©00? een obertoonne bnanb geeft mef
3ttft ebentoel oofi te toacfiten/ fjp 3oeSt ge' tegenljdö Roe ftp 3icft toeer boenen mag; B2 in onjS toönenbe 3onbe 3al alle gelegenftetü toaarnemen om onsS toeberom onber fiet joB te brengen. ^nboo?3lcgtigöeib beeft oon me' ntgen obertoinnaar tot 3pner bpanben fciitt gernaafet; fioe bele 3pn 'er be 3onbe ontBiï' men / en ebentoel büo? onboo?3icfitig&eiÖ ö* g?ootfie 30nbaarsaf getoozöen. ©e gene b# Ijare brpfieiö/bfe 3P beröregen feebben/ to* berom berliesen/ too?bert bes te batfer ge" öonöen,- baar 3pn beel bui3enb 3ielen ban te Eatan gebangen / na bat 5P 3itfi op fief nieuto bcblebt ïjabben mtt be on5uiberfief& toon allerjjanbe jonben. 3Ne, ntt een bobe$' |
||||
XIX. Zinnebeeld; $6$
^ 5fcfetc opge&omen 5pn / en seen gwbe bfe
;et baar na geBouben Beöben/ 3pn toeber in* Pjftort/ en Bebben Baar leben berloren? niet geinige Bebben boo? een nieutoe luft tot be jonöen Bare saltgSciö berloren. ê$cgaamt ? 8p onboo23itBtige 3onöaarS / en bebenfet N ongeluKSig gp gerullb Bebt; *3efuS Beeft ?w>? u Bet leben bertoorben/ en gp toilt lie- «er in be öoob blpben: o baat jal u ten ber* %iöeel0He boob oberballen/ om bat gp Bet leben met moebtoiï berfpeelö tfebt. SUS gp ln be ï|el 3«lt 3Pn/5t> 5«>ub gp be jaafe geern anbers 3ien/ maar ban is get te laat. 14. BerBeugt umpnligchaam/ offeïjson
öp nu een ïtgcöaam beg öooos 3pt. ïiaafê * na Bet g?af / baar ïmnt gp Bet öooö-feleefc Afleggen/ en een Beerlöncieraab feesï lebens "fttfangen. <$p too?ö ge3aafö in oneer/ en |UU opftaan in B«rlöï?8eib; gp teo?b ber* betffelp gekaft / en jult onberöerffeltjö op* £aan;gp toojb gejaaiö ais een ligchaam bes Wjs/ en 3«lt bpflaan als eenBeetüjR Ie* «nbige. giefaS iS uto leben/ en met Bern 3uit gp in alle eeutoigBeia leben. 3$eemt «ecBalben Bet leben in een toaar geloof aan/ Seniet Bet bjoob besï lebens in Bet toare ge* «of/ oan fterft gp nimmermeer. ïeeft ban *ttet u 5elfS/ maar bien Uz u Bet geeftelöhe ^tpöelö&e leben gegeben j&eeft / 3ojultgp «an be öoob niets toeten; bat 3P aljfc <0oïït v. ons genaöig en barmBertig. |
|||||
IN-
|
|||||
^64 Des Hemelfchen MorgendauWs
I N V I T U'S ■ A D H AZ R E T>
Ondanks myn eige zelven blyve
Ik in den iterffelyken lyve. Acll, fterveiingen ! welk een angft en bit'
tre fmerten
Bevinden wy niet fteeds in ons benaauwde herten!
Wy zyn de Martelaars, met ach en w£c belaagd,
Wyl ieder onder ons een lyf desdoodes draagt' Wy willen menfchen zyn die Godt oprecht beminnen;
Maar wie van ons geeft zich aan hem met hart en zinnen?
De Geelt is willig ; maar hy word te veel beftierd
Door 't vleefch , dat over ons geftadig ze' gevierd.
Wie zal ons helpen, en zich over ons ont' fermen ?
Zo gy , ö vvaerelds heil ! ons niet en wilt befchermen ,
Is 't uit met ons: Gy moet bevord'ren ons geluk,
En breken met geweld den ftrik des doods aan ftukk'.
Getrooft myn ziel! laat niets meer fchrik in u verwekken,
Want Jezus purper-kleed wil uwe zondea dekken;
Dies heft u in 't geloof maar op tot Godt, en denkt,
Dat Jezus voor den dood aan u het Leven fchenkt. XX.
|
||||
XX. Zinnebeeld. 46 ƒ
|
||||||
^.ZINNEBEELD.
|
||||||
1 Cor. 10. vs. 17.
Wy zyn alle eens broods deelachtig.
XX.
De Goddelyke Liefde-tafel.
i.
H€t t$ onsS berftanb niet toegelaten tri
be Bameren ban <0obg gefieimeniflen te gaan; Bet ig in 't geBeel niet maefttig t>m bc3en afg?onb te boorgjonben. SSarbfcfie «togen Ban Bet niet begrijpen/ toat 30ube»t oan be UemelfcBe niet 3pn* fcie 3tcft 3onöee fctjtp en boot op be3e jee toaagt/ jal 3efier* Üj6 fcerloren gaan; op be aatbfefie 5ee fiatt toen bP nuffig toeec niet toel 3ohbet Kom* Pas bé fiaben geluBfiig injeilen; alss top m öogegeloaf&afien onsï bloot berffanb of bet* »?uft toiiien opbolgen/ 5uHen toP onfeilbaar WöipbjeuB lijben. Wit in be buiffetniflfe toanbelt/ floot 3fcfi/ 008 ïeib be eene blta* «e ben anbeten niet toel; be Ealigmaaec 3egt: bat 3? beibe in ben Buil ballen; toaac pet bieeftB en berftanb te famen gaan/ ijs Bet becbecf niet bette. <C*8 2. 4$p
|
||||||
466 Des Hemel fchen Morgendauws
2. «©elpftfietbleefcftenbernuft totfiet^
öerf jicfi fiaaften/ ^0 feunnen pet geloof^ bernuft malftanbet tteffeïp begeleiben. 3MJ be ?aaft «Bobbelpft tss/ moeten jp beiöe >" ftare palen te famen toanbelen; pet selö»c iaat pet berffanb toanbelen 50 lang pet tfw tig gaat/ maar alsï pet Dan ben toeg afbtoaatt' ban treftt 3? pet te rug; Bet gelobe tjS be to$' top5ec ban 't berfïanb / baar pet berfïfl*^ fïrutftelt / baar fielpt pet gelobe pet $$ toeöerom op/ bat pet reept (laat; petgeW' be fian {jet berrmftige toel onbersoeften / mafl5 Set bernuft pet gelobe niet. . 3. 3Bat <0obt 5egt neemt pet gelobe #
toaaracpttg aan/liet berfïanb mag jicfi aafl' fïellen 50 ais pet hm*; pet ftan ooft niet a>'> berjS 5pn/45obt is toaaracfitig in ?pn tooo?' ben/ en bit niet en betoiegt; julftö teil l)*1 berfïanb altjjb niet aannemen/ beje fcftolitf in pet gelübe/ aïjs pp iets? geleerb peeft/ hri1 baar ltp notp alles* toeten. ^0 gaat pet / & gjoctfïe toeet-nieten toillen booz be aüccg^ leerbfïen boorgaan;fian baar te«s anbersa"? btoalingemtontfïaan* 4. -©ebt Beeft nooit meer tegenf&efierS/
ban toanneer pp pet poogtoigtigfïe attifi*1 bejS SibonbmaalsJ laat leren, 3&e ftinberetf fiellen slcp tegen paar ouberö aan/ be fepo' lieren tegen ben meefïer / be ontoeter.be #' gen be eeutoigc 3©pöl)eib/ be leugenaars tfj gen be jpontein ber toaarpeiö. Jpafl pet on? Cïmfïmen be tooojben DesCefiamentg ftjatfl' teloor te maften l baar 31efusS be 5rtbe itw mets btribelp genoeg uitgefp?often ficeff* Men veracht immers het teitament van een menfc'1
|
||||
X X. Zinnebeeld. 4,67
.^enfch niet, als het bekrachtigt is, en doet
?°k niets daar by. %&ie 3icïï aan fiet jofs Deg f^ftant.g onbettoenien/ fieböen<©oös3 tocojb Pt ïiaac eigen beiberf;Dat is onbetanttooojs MÖr. S|oe nan bicn <S5obt lief ftebben/ bie 3?nc tooojöen teecöiaait i beracïjting en lief* M tnmneh niet te famen beftaan; öie <0ob£ ^osjti berminbect/ sal een Dubbelben bieeït le beernagten Rebben. 5"- Wyzynalleèensbroodsdeelachtig. USeil
"toet 3icï) ten fjoogften betteonbeten alg men 5[ De nietige gebacïjten bec btaalenbe bp be •öoojben bet ingetttng oberbennt. 98US 'et J*n obermeefieten gcfcïueb/ ban gefdjieö ftet Biet, ben eenen ton" 5e 50/ ben anbec. toeee ^hztë berftaan fjebben-, ais 3p in een (tuft «ecfeeect 3pn/ 50 3pn get iic geieecben !)ier, ^e?e maant een Grammatifche, ben anbec «en Rhetorifche,ben betbe een Logifche bet* baring. 3©aat toe bienen be3e betMatin? 5en* ijs ïjet niet geboegelpft bp be tooojben «ön Cönftusï te blpben i bat Die 3eggcn / «an men ïjet beft betftaan. iBaac toat 5?gs 8en 3ommige guaabfp?eöerg * toen <&fyti$ü& niet be Doob tootftelbe/ totft jöp toegenö gjo* te gerteng bjoeffteib niet toat fjp 3elfsS 3eibe. ^Bobt fcftelbe u^atanjsüg Dat ban ben bec= lofler Dec toerelb / on3en %ilanb ^efnsS C8?if* tus toel gefpjonen * Die <ü5ob0laftering 331 |J/ alg g? geen boete gebaan öebt/ nu al in «e becboements Dmaïten. =|et i£ be gzoot* «e «SBobssiafteting/ bat men 3egt/ bat gjefujs *P be itï5etting be£ SlbonbmaaljS niet getoe* t(?n ïjeeft toat tooo?Dcn öp 30ube geöjuinen/ *»fc angft bes* bcobjS i €>ob$S tooojb betopft <5 e 2 Deel |
||||
468 Des Hemelfchen Morgendauw*
Beel anberjï boa? ben «Êbangelift gioBannflJj
toant Boe Beraam onbettoeeg BP jpne w geren niet /Boe boorsegt BP niet Baren bal & 3toa6Reiö in ftet geloof/ Boe gjonbig botf* 3eibe BP niet toat Bern obetnomen joube i alss pijlen itU men 5iet aannomen/geen ftW be boen/ na Bet gemene fp?een-tooo?b/ f moet Bet Bier insonberBeib plaats Beböe^ gefué toass in al 3pn fmertelüft ipben 30"' bet be minfte berfïagentBeibof ontfteltentë' Bp nam Bet b?ptoillig op ?icB- &PI&& bappere / bocB öïotc menfcBen gemoebetff toel fieöacBtsame tooo?ben/ aljJ ?p ben aai" fiaanben boob in be oogen jfen t mat 3ou$ ban be 2tone «üfobsï / itk niet een bloot menfi#/ maar €fobt en menftB ia een perjoon bef' «enigt/ niet boen*jiet Boe be 3&ul&el be ott' gelobigen in btoalingen gebangen neemt; laaf beötoalenöen3icB met Bate berjonne lengen? Mielpen/ öie be toaarBeib lief Bebben/Bou* ben jicB afge?onbert in be toaarBeib <£ob& <®aaz ifi buibelpe tooojben fjeb/ baar Blijf «1 bp Baat eigentlöH berftanb; 30 002beleij 6loe6e en berffanbige menfcBen/ en bat w 006 Bet jenerffe en befte. 3©aat Bunnen tol' ben sin öejS heiligen <£E>eefrejS 3ien/ als* top be 5elbe uit Bet tooojb niet soeften* hip jje&; ben niet ban noben in be betnlatfnge bef heilige i§cö?iftuut een b?eemb betftanb batf tooo?öen in te boeten/ aï£ BP ons* ?elf baflf toe niet aanöjjjft- §Segt mp bocB eens?/ of 43obt in 3pn 3©oo?b niet altijb alle belof- ten en bjeigementen met buibelpe tooo?öeiJ |
||||||||
eeft boojgefrelb* en offcBoon 3« 3omtöb?
ter «n baat m?t berbloembe fpjee&topse*1
|
||||||||
gege'
|
||||||||
XX. Zinnebeeld. 469
I Jtoben $pn / 5« të Bet botfi jette? en toaat*
£%fg / bat geen belofte / geen gebob / en «een geioofó-attifeel/ jonfeec met eigentlöite ;« biiibelöfce tooo?ben / en toel jullie / bie I *ee* anbet toetftanb Bebben ais 3P op 3ulBe I patsen beteBenen/ons tooo?gefcf)?eben ïaisp ?en. <0efcgfeb 3ul6g/ toaatom $oube men ^anbe eigenfcfiap bet tooo?ben afgaan i en ?° $ get oor tegen alle betnuft gefpjoBen / S&t een teftament met bubbeljinnige toooz* pen onttaotpen too?b; atë etgensï butbelijBe gJoo?ben geb?ui6t tootben/ 50 tootben 5P in set opftel ban een teftament gebjutftt/ en 50 ?$ 5e luiben / 50 moeten 3e 006 berftaan tootben. ©00? alle bfngen laag Bet Biet NbjaBelp Bet 3dbe met buibelpie tooot * «en op te ftellen; fjet toag nietg oubg bat Sefpiofien toasï/ maat in Bet geljeel nfeuto *& bpjonbec 5 men Bsb in Bet gegeel nietg *an bit teftament getoeten notfj geöoo?b / ' SelgB Jjet ban 006 een nteuto teftament ge* flfemt toietb. ^n be injetting/ bie «giefusS geeft gemaa&t in be nacftt toen BP betiaben Mttb / totetb ïjct eerft ingeftelb / en baas £>oo?Bet oube afgeftfiaftJ betBalben moeten «e taeojbenaangejien tootben 30 als? ;p baat ftaan/en ban €B?iftusS bpgeb?acBtspn. $et ©ube (Ceftament toag in geen betbloerabe ?n b?eembe toöojben gegeben; 30 toierb ïjet ^teutoe 006 niet met bugbanige teoojben in* Seftelb : geUjB be teoosben baat ftaan / 30 lj*iben 3p/ en 30 een toetftanb Bebben 3e ooü. peen nleuto geloofg-atttfiel Ban gegzonb too?* Jen op öubbel3innige tooojben / 3p moeten WbelgB 3pn/ en be toelBe mee Baat eigent* " 45g i lift |
||||
47° Dss Hemelfchen Morgéndauws
lijn berfianb ong be jclbe Ieren ; bie öflt
loocRent / moet jeggen : «JEfobt / (bat bert* ban Rem mag 5pn) Reeft lult met raab?e^ onsJ blfnöe menftfien te leiben. gin moet taagen: té Ret SCbonbmaal bcö peeren ni^ een gjote geReimenfjS* in meen j(a; atö '# cen t$/ ban i$ Ret ötetr? maat tof e bneft 31$ onberjlaan om te 3eggen bat in be gefietm?" niffen ban <ü5obt/ alsS bte al Ret merifcReliJ' fee berftanb te bobcn gaan/ men niet ba* noben geeft op be eigentlpe bebuibing btf tooo?ben te 5ien*Roeft men bat niet te boen/ ban ijs Ret geReimenig fiaaft boeg getoorpert' 3ï9aatRct saïtoel cnfeetoeeglpblpbenfiaan/ bat in bebuïbinge ber geficimeniiT?n betooo?' ben 50 boo?gaan aljss 3e baar tfaan; of 5OU&0 aan ben injïelberban bit teftament eenig ge* b?ee getoeefi 3pn*be menfrRen Runnen 30W' tpbö Raar mening 30 naauteïreurig niet u&' b?ufi6en / bat 'et onöer be erfgenamen geert oneenigReib obet be tooo?ben ban ben Cef' tateut ontfïaat. ï|eeft men Rier reben 5uIR0 te3?n;gen4 in Ret geReel niet/ giet i$ mat aïö een bloot menfeft; Ret is be feïffïanbias 3©pSRefb ban iim ©aber in ben üemel/btë Reeft om onjent toiïle isit fieiltge pasb in Re£ ^ntrament georbineert/ en teen Rp Ret bei* icfenbe Ipben ban be taerelb toïïbe fcheiben/ mrt ernfïtge gebaarben/ neigingen en tooo^ ben be^es tefïamentö/ en al3o met liet baP Segeï berjejelt/ 50 bat be gene bie fcazt tv g?n Ranbeïen / Ret 3toaattfe geticRt te bet' toatRten Rebben» 1 Kor. .1. vs. 27. "jgctiïtf ïïpi toci n.et bootbacRt ?u!Se &üc?ben gebzuP 6cn/ bie op een anbere i»p3e/ al£ 3e **& |
||||
XX. Zinnebeeld: 471
JJaan/ moeten tiitgeleib too?ben* 30ube fip
?* tteugtop3etoetelb gelegentfieiö geböentoil* ïf^geben 3pnetooo?benmet alletSanöebalftft ^coembe «onflen aan te 3ien i tf ïjseft fip pn geen anbete tooojben ?pn mening en M nunnen ontbeft&en/ op bat een iegelp flêm teeftt eigentltjft betoont i baat 3al nfe# %n& 3pn bie julfejs 3egt. lp aljS een altoe* lenbe toift bootneen / toat booj fëetterp be jptubel bpbe bfealenbe30ube inboeten; ooft Dab tjp öe allertoelfpiefeenfie tong/ Efa. jo. J's. 4.50 bat ïjet ftem aan tooo?ben niet ont* «*aft. daarom ië geen ban beiöe toaat ; lefuö fteeft buibelöB gefp20ften/ en 30 alö 5pae tooo?öen bet injettinge luiben/30 moet tien 3e betftaan/ en 30 toil fip 3e 00a bet* ftaan ïjebben. Num mmis & hngux artïfex > diftinSe lotjtii non pojfit? imo vero fumma previ-
dentia canrefuco voluit ea, qutS divinafunt, ut *mnes intelligerent, qua ipfe omnibus lofjuebatur. Laa.iib. 6. infiitut. Cap. 2i. 3£n toat<£bans
Beliji f0 'et hit een betanbeting in be tooö?* «en maafet i baat top boeft ten obetbloebe «eten bat 3P in onbetfeïjeibe tpben gefcft?e* ben gebben ; jBatfcug jfjeeft ïjet 3pne ban ÏNttusi / W bp be in3etting öess s&bonbs Jnaalsï getoeeft i#; en jjtëattBeu* ficeft be teoo2ben ban ^efujS CöJtd»* ooft aange* öoctb i flufeaö treeft 3pn «Sbangeïium ban l&auiug/ en $aülii0 ban gjefug seif fee leet fetf&toonbmaal* ontfangen. Eo të 'et nietsf pet toetft aan ong geloof een g?otec battou* «en öan geben / öan bat top be taoo?ben ta bien 3in aan3im/ toaat in Cftjiftug be 3«lbe Beeft eefpionen* W$ top 3ul6$ niet <5ö 4 tottlen |
||||
47* Des Hemelfchen Mörgendauws
toiïïen boen/ ban toaar heeft ban hetgi*1^
h?acht en fierste* ttopffel en toamtouW*" moet 'er ontfiaan/ atë top be tooojben^ berg uiteggen/ atë üjefutf be 3elbe gefp?0' ien heeft. J|et emboubig berfïanb geeft üW menfch ebentoel een goeb getoiffen/ trat JJP fcapper baar op fiaan han/ en 3tcB boo? &*n ï&echterftoel ban CïmfïuiS met een onbe^ fcffêöMe gemoeb Ban laten binben/ en b?P moeblg en getroofi han 3eggen t Heer >'c heb u eenvoudig gelooft: als ik gedwaalt en gefeilt heb , dan zyt gy zelf fchuldig da?* aan , dat gy my met uw woord bedrog"11 hebt. Luth. Tom. a. Menens. Germanic. maar toaar toil be btoaalgeeft cntfthnlöf'
Sfng binben / tertopl 3pn etge getoifle 3#f cngeruft moet toojben öoo? 5Pn toerncerttf uitlegging. 6. a©at be tooojben 3egg^n/ ig baar ;elf?
inberbaab. <£et/ bat ijï mpn ligchaam/ ö?inKt/ bat të mpn Moeb; 30 3egt %tiu$l toat hp belooft geeft hp toaarathtig. ^p beW eentreffelpe Ifefbetafel boo? 3pne gelobigen/ hp geeft rphelSït/ en fppft Itofielp. <S5een maaltpb han bp be3e bergelehen too?ben; SflefusS i& be fppgmeefïer / en te gelp be fpp3e. Met, in en onder het ge5egenbe ö?ooö en topn geeft hp 3pn heilig en toaaracïjtig ligchaam/ bat 9p tot^erufalem aan be ftarn fcejï ö?uitejS opgeoffert / en baar beneffen0 ooft 3pn heiiig en toaaracfirfg feloeö/ bat hP tot 0113e berioffinge bergoten heeft/ monbe* Ijjh en op een Sacramentele top?e te eeten en te bjinnen. Epn bat nist be hoftuaörfte trafetamenten * bê gehele üïefug toojb ban een
|
||||
X X. Zinnebeeld. 475
|*n iegelp geïjeel / en niet ftufesft»P3c / on*
l*t ttoeberip gebaante gegeten en geb?on= ?en. l&iemanb geniet meer of minbet aig £«n anbere; ban toaatbige en onteaatbige «o?b $p ontfangen / 3onbet toeranbertng / «ctmenging of indutten, likt Ijct aadsfcg? f-ntfangen top8ct!§emelfcne;rjop jten mets/ tap pjoetoen ntetsï/ tsocï) èbenfoel bernjijgen top fjet jelbe; een toeinig oqgjesuutö &?oob/ ?n eenige bjoppelS topn/geben eng ben toa* ïen <gSefu£ in 5pn eigen bleefcfj te eet?n / en tn ;pn bioeö te b?inten. ^iec ftast liet bey? ftahö ftil/ Het tuaagt met if®tcobeimuS: Hoe mag zulks toegaan» ïjet tSS bCÖJ ÖKS Onfiëi 8?ppelp / «iaat in bet baab tg (jet ebentoel be toaarfteib. *©e Eon beeït aan bele fptc* Stfg bie naaft malfsanbet leggen/ en aan een iebec in 't bp3onbec jpn glans mebe / en 5e, blpft etoentoel een onbecbeeit toefen; ban een ttcftt öonnen 'et buisenb ontftofeen toojben / en baar 3p aan entftofeen teojben toeriieft OOcg ntet0 Als wy Chriiïi ligchaam in het heilige Avondmaal eeten,en zytj bloed drin- ken , zulks gefchied niet, en gaat niet toe na den gemenen, gewoonlyken en natuurlyken, aait, als of by voorbeeld vele van het vleefcli, of uit eene fchotel van eene kolt eeten, en UU eenen beker malkanderen toedrinken, dat. rriaakt veel Hakken en vele delen , aan een. ieder wat, en een deel daar van; maar nie- mant alles te zamen: als alzo ook het lig-, chaam en bloed Chrifti verftukt en verdeelt. Zoude worden onder ons, dat den eene hem iets van den arm affcheurde,den andere hem èen teen afbeet, den eene hem het bloed ui; <0g 5 het |
||||
474 Des Hemel fchen Morgendauws
het hooft zoog, of uit het been, een ander
aan een andere plaats; dat zy verre: rnaar een iegelyk ontfangt den gehelen Chriftus, zyfl geheel ligchaam , en zyn geheel bloed; en alzo u de naafte, en nooit den eenen na den anderen. Daar mogen 'er een, tien , hon- dert, duizend , tien of hondert duizendmaal duizend zyn, zo is het zo als de ouden zeg- gen, of'er een of duizend ontfangen, zo iS. het evenveel, den eene neemt en ontfangt zo veel ais den andere, en den ontfangene word niet verteert. Luth. Tom. 8. Jenens. foU 175-. «©ffcftoon bit &et berftanb ongelooffelpfi
b002&omt / nocfttanS neemt ïjet geloof fiet aan; lefujS eige teoozben nemm al ïjet bifc puut toeg/ f)p fieeft Ijet gesegt/ en 5aï fjet oo6 ïtouöen; gelïjft $pn teoojben toaaracfitt'ö 3pn / 30 3?n jpne iraben almatfjtsg. «8200c ig get geheimenis?; geen anbec beboiben 53! mp eeltige geefteïtiöe geniettnge baat ban m* »?enren: be3e gefriuet alle baag in een fjei* lig en geïobtg jucöten/ maar tn ïjet Stbonb' maal 80b iö be^atramentele en monbelpe. gin tpb ban noob 6an be geeftelpe mp 008 nut 5pn. 9In fiet nieutoe ©etbonb *pn top 30 beel te gefu&Biger / top nemen &et lig* tïjaam en öet toe3entlü&e 3elbet met be monb aan/bat be 3©abecjS maat in een ftfja* butoe ge3ien ïjebben. 7. Wyzynalle eens broodsdeelachtig, 3©at
be gelobige ontfangt/ bat ontfangt be onge* lobige ocïr; bat toilfen be btoalenbe <0etefot* meerben niet toegeben/en téebentoel toaar, ïjet is ftoognobig bat men gaar reformeerb» |©ilbe «6eöt bat 5P 5KÖ ban cn# toilben la* m
|
||||||
XX. Zinnebeeld. 475"
«Btfcö n*cn pstoclb aanbeen / neep ce wstfar^
tC%&n 3&W *» b0??r0f van
nu onwaardiglyk van dit brood eet, of van den kelk des Heeren drinkt, die is fcnuldig
aan lig ha"m en bloed des Heeren Maar de menfeh beproeve zich zelven en a zo eete hy van dit brood, en dnnke van to kelk Want wie onwaardiglyk eet en drink , die eet en drinkt zich zelven het oo de 1 daar mede, dat hy niet onde.fcheid b« Jrg chaam des Heeren. Daarorri zyn ook zo v^ Ie zwakken en krauken onder u., en een wSSteSten Béfl» öeifcttlep; öotï) mtt
r'5'' tLSVh/ be ntïütoige ontfangt ïjet 3!ubaS 3« 3°toiÏÏfrJ Hsfe genoot to
Ü? %°%FJSf^maal/ torn 3 ïto^JSKVwS »*m tegentooor.
|
||||
47^ Des Hemelfchen Morgendauw?
ais, het hooft der Evangeliften , in get gf
Kap. het 21 vers buibelp aangetoe5«tf' <®obt topft 3é niet af/ toillen 3? fiet 25?ö^ ïoftjïBleeö niet aantreöBen/ alg ?p 3fcg o? be 25?uüoft beg ^oon? <0ob£ bebinben / 30 boen 3p BOOJ Baar 3elbe get fitoaabftf' Jccipiunt inttgrum Sacramcntum , licet fibi ac'
etuirant magnum tormentum. jjgp eeten en ï)}iW feen gaar 3elben Set gericht. 3Ne een &0*
rnng of ©orft op een ©itberg-pïaats of ©et' «enS-ftal toil jb?engen/ ijiz &?pgt toorn 0002 Senabe; iiit üefuss in een gebeinft en goö' loos Bert nobigt/3al 3?n oorbeei niet ontfio* men. S|et ligcBaam en öloeb be$s ©eerett toillen onberfcfieiöen 5pn ; ntemant aan t* öelpfi 3itten aan bes peeren en bes g&uibetë tafel; &te 25eUaltef Beeft toorb ban €B?if' tu& bettooeat. m$ Bet Bert/ Bet toelö een tooning $e* Zatan* isx / €fi?iftuss 00B inno* bigen totl/ ban berfi?pgt pet ben bloeit. Het maakt zich fchuldigaan het ligchaam en bloed des Heeren. 5©at aon niet geftfjieben ais Sefuss niet tegentooorbig toajS/ maarfip iS 'er tegentooorbig/ en toorb met ber baab ban öe cntoaarblge genoten; maar toee bengel* ben. <©aar t£ een groot onberfcBeib of Ée* W ?icj& baar met liefbe-neigingen/ of met toornige blin&en laat binben; op een anbere manier toont 3icö ben 25mibegom / en op een anbere to?5c toont jitg ben beptoornben ttetgter. Wanneer iemand de wet van Mo- zes breekt, die moet flerven zonder barmher- ugheid door twee of drie getuigen; hoe veel te erger toffe meent gy zal die verdienen, .die den Zone Gods met voeten treed, en |
||||
XX: Zinnebeeld: 477
liet bloed des Teftaments onrein acht, door
het welke hy geheiligd is. Hebr.10. vs 28,29. s. jBen tg getoooh 3«B te reinigen eer *ben aan tafel gaat. ^ese getooonte i* aan °e gioöen 006 3eer gemeen getoeeft/ en öat at ban ouöe tpöen: aiöjaBam ïiet aan fee *?fe mannen/ Die Bern toerftöomt / toater fieben/ nat 3? Bare boeten fionfeen toaffen/ «n Daar na met ftem eeten Bonfeem Gen. 18, vs. 4. ;©fe 3icB aan fee tafel &e*Jpeeren toil «etten/moet 00B ge3tubert 3Pn. wafcht, reiniut u, doet uw boos wezen van myne ooeen. Efa. 1. vs. 16. De menfch beproeve ïich, en alzo eete by van dit brood,en dnn- ke van dezen kelk. 1 Kor n. vs. 28. Mtt onreine lippen toit Bet ïjeilig tigcBaam ban
3efu*€B?tftu* niet ontfangenbiorfeen, all* men na een aarfeftBe 25?uiloft gaat/ ter. tierbmen 3itf> op 5pn Beft; toat potefrn niet gefcBieöen al* men «a teJ^uiloft ban Bet %am <J3ofe* gaat?men Befeente Boe bet* fe?ietig Bet i* boo? fee Bloeme te Saron, fest 3» inBetBenjS Banfeen 30ube geBoufeen toor^ ben/ en met ©erteng muilen genoten toer ben. a&e uiterlpe feleörage i* niet bertaer, tetfift/ maar beel meer een cieraafe aan fee gene fete aan fee tafel fee* «eeren gaan / maarteintoenfeigeBttten*- en 31^-opftïjm is ten tfilöerBoogftènbeel aangenamer. 5©m BetUgen en reinen <0oöt toil met BetUge en reine öanten/ monfe en &xtaangenomen toorfeen; tot öc?c reiniging i£ te Boete en Betering alleen teRtoaam. mast gn npc|, tang/ bie B«t ^bonbmaal fee* peeren toat gsuiuiten/ reinigt w ban alle feofee toeten/ ÖÖ$2
|
||||
É
|
||||
478 Des Hemelfchen Morgendauws
&002 toare er&entenfê en toutoe ober «W$
5onöen/en becctert u met ïjet opfclnïtfel &e? jaltgmafeenben gcloofss; #1 neemt gp ücf11- toaaröigujö tot utoe jaïtöBetti aan. .9. <0een betere / en get ligchaam nw
fternenbe en onberfjouöenbe fppjs öan ntcf1 bmben aW bat &20ob. 3©at aan bc gelo&i' gen meerftecHenaljS tiet ge3egenbe fi20oö öe? fjeiligert 3fiaonbmaaï#*en toat fian önss ïie# meet becHhri&nen alg be ge3egenbe neln be? ï^eecenlbe tafel öejS peeren geeft den vermoei' den kracht, en iterkte genoeg den onvertno' genden. Eia. 40. vs. 29. Die op den Heers hopen, krygen nieuwe kragt, dat zy vliegert met Arends vleugelen, dat zy lopen en niet mat worden, dat zy wandelen en niet moede worden. De Heere Jezus geeft kracht in de genieting des zelven, na den rykdom zyneï heerlykheid, om fterk te worden door zynert Geeft aan den inwendigen menfch,en Chrif' tus te wonen in onze herten. Ephef. 3. vs. 'iel. Coen ben Cngel CliasS fpp£be/ gtnfl ÖP boa: be fijacöt ban tsie fppse een beettfg' baagftfje cetjS boen / en bsletnbtgbe be jelbtf na l)et öebel <0o&0. ©et 6200b bejS &eiligert 3ttbcnbmaai0/ en ben l&eiligen bjann fn jjet 3elbe/ berftet&t onjS/ enmaafit onjsfnfcf)/ om ben loopban Bet armsalige leben/boo2 til ftÖ2ifeïtelö8e en routoe tooeflgne gelnfifiig te bolemben. UBen pngertge 3tel i$ niet al te toel gefcfji&t/ een fïetfeen firpb tegen gare bpanben aan te gaan / be ber^abigbe / en boo2 fppsS geficc&te/ topïst ben 5elben niet. Wat fieh&en top <£&?i|tenen niet boo? ge* toeibige bpanben/ tegen be toelöe top moe* |
||||
XX. Zinnebeeld. '479
t«n ftenben/ be 3onbe/ be 3&mbeï ai te 1}«
ftn be *elbe / beje moet men toebetftant bieten/'als* men je obertoinnen tott; baac toe ontfangen top fi?atf)t beo? be genieting ttejs itgcfiaamg en filoebg onjejS peeren en ^eilanbis gefu Cïmfït. fouten top be boob htxm 1 als* top beloert ?pn bat top in tet lbonbmaaï fttt leben ontfangen ïjeböen \ 50U* oen ton boo? be 5onteber.fcïj?«t!ien/baat top fn ftet Sbonbmaal Set ligchaam en Hoeft ontfangen / toaat booz onje 3onben uitge* Ceïgt 3pni Het bloed Jefu Chrifti,des Zoons
Gods, maakt ons rein van alle onze zonden. 1 Toh 1. ïtan ons* be ^utbel b?eeS aanja* firn /'baar top in Set sabonbmaal genteten let ligchaam en bfoeft ban bten/ bte ober be <ÖUtbel ge5cgep?aalt fteeft t Dood waar is Uw prikkel ? Hel waar is uw overwmmnge ? Godt zy dank, die ons de overwinning gege- ven heeft door onzen Heere ]efus Chriftus. i Kor. 15. vs. 55, 57. 3& ?«8 : «Boftt 3P bann / alss ifi be imc&t bess ïigcöaamg en bloebé 3efu Cïmfii in mp tementen teb. «E» ™ cêloMgenVBet öeiltg abonfttnaal boeft en onberRoab ons* in tet geeflelnne leben / lefus? tooont baat booj in ong/ en berbtnt tuibaacbeo? opöet alö«naautofïe-mtW; Serjerantert on# geefielöït teo? fietoeioof; hy maakt ons deelachtlg der Goddelyke na- tuur 2 Petr 1. vs. 4. 3©P tootben baar bem geb?acïit/ bat Ï)P in «£/?»*?_J tem#n. *|eeft t&bam en €ba/ öoojfta* te liift tot Bet eeten ban ben boom bet nen* nis be* goebsS en öess guaabg/ ben boob o» *n$ gebjajïjt* Gen. 3. öet gelobtg eeten ban ten
|
||||
480 Des Heniejfchen Morgendauws
ben Boom be£ lebend m ïret fieilfg %*#$'
maal / neemt ben boob ban üng toeg / 3 fcflennt onjS fiet geefïelpe eéutoige leb*1' Die myn vleefch eet, en myn Bloed drin^
die heeft het eeuwige leven, en ik zal he opwekken ten jongden dage. Joh. 6. vs. fj' jpoet ia ban tpöelp fionger Ipben/ toilD'' toerelb mp fpp5en niet tranenb?oob/ en tm gebeh een grote maat ban tranen uit v bannen/ Iaat fiet ban 50 jpn. J&et té $' noeg/ bflt in toeet bat Gods knechten zulle" ceten, drinken, vrolyk zyn, en van goed^ fnoed juichen. Efa. ój-, vs. 13, 14. %&&$ Ben in meöe onber/ <JEtóbt ?p banfi. W&
fieilig jttmebeelb té mp gtec op be toew een 3tnneBeelb ban be 25?uiloft besS %aM* in fiet eeuïwge lebèn. Openb. 19. vs. 9. Wl ï$s mp een pant ber gemëenfcfiap/ bte tft # Set toe&omenbe met <£fi?ifltté fieböen ?al *" be fieerlpfietö/ die geen oog gezien, geef oor gehoon , noch in geens menfchen hei* gekomen is, be3e geeft <©obt mp en alle flfl' bere gelobigen boorBeftouben. ®é toctclö mag jfcfj in fiet tpbelijöe berfieugen / ft toacfit na fiet eeuhjige. 10. i^oe meer fiernte en berijutHfifng mflj
ban een fppö fieeft/ ftoe meer men 5e tof» genieten- jfoet toat fcfianbe/ bat 3tcfi 30111' migeCfiJipenen 30 jelben bp fietSCbonbmaaJ laten binben/ en geben boon bat fiet i'tim met noobjanelp té 30 bibbJilsS aan fiet H' bonbmaal te gaan. itëeent gp beracfiter? bejs abonbmaaté/ bat men ubpbefiairei1 baar fep jal fïepen* in 't gefieel niet; «Bo&t toil een b?puJiUige <0ob#bien(i fieböen/ &** |
||||
XX. Zinnebeeld. 481
Nen niet tonen toil/ öte fian öet laten bip*
«en. ®ie «EpifiurifcBe 3topnen 3Pn ooa be aliefbe-tafel <0ob0niet toaarbig; laat 5p 3tcö flouoen bp ben tuaf ber fnobe peïftefb/ eben* «el tg öat jenertöe menfcjf) tite 3ÏCÖ bep?oe* «en aan/ en gelegentBeiö geeft Bet JlacBt* "taal te genteten / ontBoube 3itB baar ban "iet. CB^ftug Beeft een ötnmaltge genieting !N* aanöebolen/ zo dikwils als gy het doet.
mt «föobbelija öebel fleeat baar in/ bat Bet
JJiatoitë alle jaar gefcftieben moet/ baaren* boben beteifcBt on?e beBoefttgfieib bat men Pet biatoilg geb?ui6e; toaat ban baan 511I* Jen top B?acBten Bebben/ als top on$r bp be* 3e tafel niet laten binben/ die ons tegen on- *e vyanden gedekt is. ?f. 23. vs. y. <fi*n top «inben baarenboben notB öe beregeling ban
poW genabe/ top toorben baat boo? opge* toeat / om te oberbenaen be toelbaben bfe €B?iftu0 aan onjS betoesen Beeft/ en bie oniS {>P Bet naautofte met ben ^eilanb 3clf3Ef ber* Wnben. <%a ia toert niet of men einbelijft bie toel boo? CB?i(lenen aannemen en er* «ennen 3al / iiie jicB ban Bet 3fibonbmaal ontBouben; in 3eg neen. <©e 3altge EutBe* Jujs ftemt Bet met rop toe; merat op ?pne «boorben: „ <tf5p <0obbergetene/bie Bet ^§a* » crament niet3oeat nocB&etfeert/ten min* » de biermaal bejï jaarss / baar ftaat te. » 3orgen/ bat Bp fiet Sacrament beracBt/ » en geen CB?iften tas/ iiie Bet Cbangelium » niet gelooft en Boorb; toant C8?iftu0 3egt >> niet: laat bat / of beracBt Bet 3eibe/maar >> 3uia$ boet 50 biatoiljs als? gp bat b?inüt, " % tott Bet met ber baab gebaan/ 0f ten HÖ „minfa |
||||
4#z Des Hemelfchen Morgendauws
», mmfie ntet nagelaten nocfi beracfit p&
„ ben/ 3aI6js boet/ 3egt fip; maat bte 8?» „ Sacrament ntetboo? groot acflt/ bat t? „ een tefien bat fip geen 30nbe / geen bleefcfi / 3, geen 3&uibel/ geen toerelb/ geen booö/ „ geen gebaar/ notft l§el Reeft / bat ijï i* „ 3eggen bat fip m geen ban allen gelooft/ „ offcfioon fip tot ober be ooren baar m (leent I j> en ~t$ bubbelt ben ®uibel obergegebefl* „ ©erberjS 30 geeft fin 006 geen genabe / W „ ben / |9arabpj$ / notft %melri)ft / nocfi „ <©obt/ nocfi €fi?i1iu0/ nocfi eenig gofD „ ban boen/ toant aljS fip geloof be bat fip 3" „ bol boogficib toatf / en 30 beel pebjt bafl 3, boen fiabce/ 30 30U fip fiet .Sacrament 30 „ niet berlaten / toaae boo? fip ban 3utf| 5, quaabt ftangefiolpen/enfiem30 beel göeöP „ gegeben tootben: men fiefioefbe fiem ooft met „ geen gebob tot fiet Sacrament te btoin* j, gen/ maar fip 30ube 3elber ftomen rennert j, en lopen/ 3ttfi 3clfjS btoingen/ en u ber* „ 3oefien bat gp fiem fiet Sacrament totlbet 5, geben; en 50 boortjS. " Cn öe ïfterftba* öer Cvriilus/ in Jobari. Lib. 4. Cap. 37. 3egt?
„ '©at moeten tóp toeten bte geboopt / ei»
, <©oöj8 barmfterngfieiD beelatftug getoor* „ ben 3pn/ als 5p 3elben te tftëtft ftomen/ „ en tri fcftwi 3tcft boo? Cft?ifïenen uttge' „ ben / maar 3tcft een lange tjjb ban fiet ,, £a rrammt omfiouben/ bat3P5icfi 3elbeit „ öcjS eeutotgen tebenö betoben / toant & „ een uftftel in fiet geb?uift ban 't «&acr~a* „ ment / offcfioon iemant fiet op 3pn ueft „ opfcfiiftt en fiemantelt/ 30 të fiet ebentocl „ etgecinö boo? anüece menfcijen/en n?engt „ 5»#
|
||||
XX.' Zinnebeeld. 485
» 5€cï> 3elber in 't gebaat. <©aarom julien
» top met alle naarJUgfieib ons ban ponten >> reinigen/ en als top bat fondament toel »• geleitj fiebben/ 006 een Cnjittelpen toan* 55 bel boeten/ en ons met gtoot bertroutoen 55 en berlangen paften / om pt leben te '5 ontfangen." <6elobige €ï)?tftenen fcfieib JJ af ban be 45oblo;cn; pe taeiniger be5e °aat aangaan / *o beél te meet moet gp baat jja toepaflen. £aat utoe lief be b?anben in fiet «erlangen na uto 2Uelö-b?nfbegom. ©e *©aatt en be gaft moeten malöanbet / 50 «cel pt mogelöB ig/ gelpïi 5pn; gelpfi bte Betlig ijs/ 50 moet bc^e Bet ooh 3pn: ooö i$ «e 252uib netgens liebet als? alt$b bp pat 25iutbegom /3pne liefbebufTenpeft 5P geem alle oogenblta; een gelobige 3iel fian geen öcotet bjeugb pöben/ als bat 3p biïitoilsJ aan pat ©etloffet par pw/ löf/ 5lelen öcefl intuimt/ en boo? Sacramentele genie* ting ben jelben aanneemt en ptbetgt. Igoe toeetmaal giefug genobigt toorb 3pn Cem* Pel te bejoeben/ 30 beel te meet en berber blieb be ügatan baar ban boeg. 11. Wy worden alle eens broods deelach-
tig, «groent be liefbe utoes Ealigmanetg/ p gelobige stel; pt isï geen gering te&en ban 3pne genegentpib bat p 3icf) jeifjï aan 11 om te eeten en tebjinfeenobergeeft. gftra* totge ssarbatifep bolöeten pbben be ge* tooonte/ bat 3P in prebetbintentffen/ bte öetrouao enbuur5aara50ubenblpben /be abe* *en aan pre pnben lieten openen/ en ben ^enbeganberenjS bloeö baar uit30og en in* stoolg. gefug peft 3Pne liefbe-op gelpet m * top3e |
||||
484 Des Hcmelfchcn Morgendauws
top3e ban ?pnen Sant u bullen bec5eBett|j'
3&aac toaS geen ftetec pant/ om ?pn« trouW en liefbe te bebeftigen/ban bat gp 5Pn bief? en Moeb u tot fpps en tr?anö obergaf; 30 &, betig als be liefbe ban üefuS tegen u iS / moet uto berlangen hieberom tot gem 3pr»' ©e 25?ufb tn get ^ogelfeb/ Kap. 3. vs. 4- toilbe ben 2&2uibegom niet laten gaan/ ee* 3P gem tn gaat moebecS guis geboert/ er» tn gaar moeberS namer geojacgt gab; öBet gp toat meer / neemt ben eeutoigen liefger> 6er utoer 3tele tn uta Bert op. Artemifi» bjonfi be afcg ban Baat berDjanbe man ba* gelpS in gaar ö?an6op/ om bat 3pgen» fn gaat 3efbe een graf 30ube manen; toeeP gp ntet minber 5orgbulbig / bten bit boo? h\n 3»el en ligegaam geeft geleben/en u met OobtbolScmen ber^oent geeft tn u te Huig' beffen. <& eeutotge gelu&3aliggeib/ en 5a" lige liefbe !bie 30 ban liefbe tot §|efuS Cg2if' tllS Öianb. Laat ons hem lief hebben, wan' by heeft ons eerft lief gehad. 1 Joh. 4. vs. ig> 12. Wy zyn alle eens broods deelachtig- disgenoten gefc&en altjjb genegengeib boo? malftanber; is 2BefuS/ 0113e liefbe/ ban on? alle genoten/ en leeft gp tn ons allen/ laaf ons malftanber banoon gertelp lief gebben» «Èenecïet fpgs maant eeneriet bloeb; 3ouB* 3(efns/als gp toaarbig ban ons genoten iS/ geen liefbe en taieberliefbe onber ons tn on? gert ö?engen / bat 50U fcganbe 3pn. 3&e eer' fte UecH gab na get geeinbigbe mbonbmas» jfiate Ilieföe-maattpbeni geen tafelgenoot ban gjefuS CgJiftuS 30U 5onber bzoeberlijfij jiefoe fcimnen 3pn. «tfielp als SWta* o™ |
||||
X X. Zinnebeeld. 485
toet Itefbe bejegent/ en met toelboen 3egent/
5o pafï ïjet ons be b?oebets* lief te&ebften/ «n alle lebematen ban Cïmftuö met liefbe/ Bunfï en b?tenbelpfjefb te Bejegenen. gefus JS aan alle een en De 3«lbe; gp liefhebberd «an <3efu0 / 3pt bereib aan alle getobtaen wet bebe/ gebeb en boorbebe uto liefbepliclj* Jen met bet baab te betonen. 9efu$ btfefpes [en toorben baar uit erfcent / bat 5P 3itf> on* pee malfeanber lief öebben; 3onbee b?oebefc» Jöfte liefbe 6an 'er geen liefbe <©obsf 3pn. w in be fcgole be.4 ffctanss onbertoesen 3Pn/ toeten maar ban Jjaat/npb/ moorbt en «öanbfcljap te fp?eaen* be ^atan 5ct nietsS fp jpn tafel boo? aljs toaar boo? oneenigïjeiö pntftaan aan.- maat 3efu0 laat op 3pn fjei* «ge tafel 5ulee fppsS boor3etten/ toaar boo? ons 3pne liefbe benent toorb/en itie ïjet 45ob=> «eïpe 5aab 30 uit5aaien/ bat baar boo? in j&n3e 3iel opgaan b?ucljten bes? geloofö / «er liefbe/ gebulb en poop. 3&ie fefusï in Bet stbonbmaal toaarbig benat te genieten / oelobe in ben fifccïjtftocl een peilige betering «es lebenS/ onber be regeringe bejï heiligen «BeefleiS. €fobt gebe bat alle menfeïjen/ bfe «en fteilige beranbering beg lebens beloben/ hare beloften mogen berbullsn; 50 3»llen 3P «inbecen bejS 36lleröoog|tm genaamt toot* ««V 3pnenWpton. |
|||||
ÜÖ i o u~
|
|||||
486 Des Hemelfchen Morgendauw» .
OMNIBUS IDEM.
Jezus geeft op g'lykerwyze
Aan allen zich ter heil'ger fpyze,. Wegangft, weg zielen nood; niets zal my
fchrik verwekken, Wyl Jezus heden"den Genaden-difch laat dek-
ken; Hy draagt zyn Lyf my op, en ook zyn dier-
baar bloed. Dit fterkt en Ziel en Lyf, verfrifcht en hert
en moed. Komt doch gelovigen, by uwen Jezus eeten,
Wyl hy zulks uit genade ons zelfs heeft toe-
gemeten ; Een menfeh moet, voor het geen hier is,
verwonderd ftaan: Wy nemen onverdeelt een ieder Jezus aan;
Want in 't gezegent brood word ons zyn Lyf
geichonken, In diergelyken wyn zyn bloed door ons ge-
dronken , Dat als een Los-geld ook betaald is aan den
ftam Des kruices, toen hy all' de fchulden op zich
nam. Ontfteek, 6 Jezus, zelf een y verig verlan-
gen In my, op dat ik u ook waarlyk mag ont-
fangen. Ik ruime u in myn hert en ziel; dies laat op
myn Gebedt, myn Lichaam fteeds uw heil'ge wo-
ning zyn. XXI. |
||||
XXI. Zinnebeeld.
|
|||||||
4*7
|
|||||||
XXL ZINNEBEELD.
Pf. s>i. vs, 4.
JJwe toeverlaat zal zyn onder zyne vleu-
gelen. XXL
De lejchermende Godt.
1. WCl&e aanfloten fteeft Bet ïjoopje ber
gelobtgen niet moeten uttfiaan / ban ban be;e/ ban ban anbece bpanben* «Êgijps ten totft geen plagen genoeg uit te binben / toaac mebe <0obg bolö moeft geb?u6t toor» beni&onöen bte 3toare berbjuMnngen en ar* ftetb Ijaat niet bempen / 30 moeft ïjet be ntooebgeeft boen/aan be ©joebb?oubaentaierb geboben alle be giftaelitifcïje ïmertjtjenss te fcoben in fjaac geboorte; maat be?e b?ee$ben öen éeere/ en fiabben een afft&ife ban 30* fcantgen grutoel: en &et gemene €göptifcïje «oiït ö?eeg bebel ban ben Cpran om alle ge* torene «necïjtienS in fat biater te toerpen* Exod. 1. boeïj ebenbjel moc$t niet berbjon* &en taorben/ bat be Heer befiouben toilbe; toen ©öacao bwebbe/ lacSts ben lllerfioog* m 4 m
|
|||||||
488 Des Hemelfchen Morgcndauws
(len met 3pnen Ijoogmoet. gin 25abel tofer"
aan bet ïjefUg bofö ooft julft een B?utSbeWJ tngefcRonfien/ en toegeb?onften/ tiat 3p fiafl* muspfifpel. baar boo? bergaten. ?tan <©oö? fiinöéren toorö Doo? be «moeten het toerei11 een geburig angfi- en 3toeet-bab bereib. I" de wereld hebt gy angfl, 3UI6S fieeft 3^
aan jpne bifdpelen te boren berfionbfgt; tyl
Ban niet anberS jpn / toat niet ban be btf' relb ijl l San ban en in be toerelb niets goeö? gopen. ©e ^cftapen Hunnen immers niet? ban moorb en berfcljeuring ban be aBolbfl1 bertoagten/ ais 3p onber ftaar leben/ toa( 3P ïjeben berfeftonen / berfefteuren jp bod) morgen;ban bègoblojen fian een Sfnb<ü5oö? geen liefbe bertoaeftten/ berbergen 3p ftebetf gare boosfteben/ morgen laten 3P be selö* 3ten <n allen bele. 1, <©obt fïelt 3tcft tn buSbanige b?oefft*>
ben jomtpbö b?eemt en aftoe3enbe boo? / baar fip ebentoel niet ber ban ons is; maaf on3e oogen 5fen flem toet niet/ boo? en fll eer fip jtcö openbaart :fip toatftt 50 lang on» ons bp te fp?ingen /tot bat fiet be noob bep rifcfit. ?©en fteiligen Antonius flreeb fteftifl met ben 5©uibel/ en fJefuS 3ag i>ie ötbbec Ipfte baab aan / offeftoon SSntoniuS 3ulïi£ niet merftte. Hy ftaat achter de muur, en ! ziet door de traliën, en ziet door het ven- ! tier. ifêen ftoub immers in ben oorlog een fiinberlaag boo? noob^afielp/ baarom bat iiie in tpb ban noob Ban onberfteunen en fiel' pen. <©obt laat ons firpben/ bat top ons* ajatfiten bep?oeben/op bat top ons baar op niet befioeben te tetfattn/ ais top be ?toaft- fieiB
|
||||
XXI. Zinnebeeld. 4S9
&lö en ïjct gebjeïi bet 3elbe getoaat toorben.
3. <©?lngt w.y tooeffieib opong aan/ en
ais <8obt 3ttfi aanftelt aljs of Op met op onss «a$s/ ban ontbalt onss fiaaft 6e moeb. I©p 3Pn te bergelpaen bp be ongeoeffenbe azijgg* 'uioen / Die fjaat bganb berbclgen 50 lang flp boo? fiaat bluefit /maat aljS 8p poft bat/ *n 3tth toapent tot tegentoeet/ ban lopen 3P toebetom / en ïteten 3icfi tugtoaarttf ; 3a ttotfcft al£ ons* fiett w/ 30 blobe fjS fiet 00a, ïfèaat aan ïjet een ^olbaat toel fielpen alsS ï)p be moeb laat 5infien* beel te meet toorb 6p een fpot 3pnet bpanöen. Sollen top Bet Öooft w bi&toilS laten fiangen en 3tn6en/alsS ons een tegenfpoeb boot&omt / 30 Bunnen hip het nooit toebet opfieffen. Wy hebben Van buiten ftryd, van binnen vreze. 2 Kor. y. vs. 5. ï©p moeten bagelpjï te belb leg* Ben. Moet niet de menfeh altyd in ftrydzyn? en zyne dagen zyn als de dagen eens dagloon- ders. Job 7. vs. 1. Eeefben top in <£gy> ten/ ban motfiten top betfc&lBBen al0 'er een bonbettoeet opftonb ; be3e intooonbetsS 3pn geen blttem of bonbet getoenb: maat bat moeten top .niet benaen/ top toeten bat «Bobt onö be Ma ban 3topmeling tot onsJ eigen befte biatoitë laat obetteiaen. «Bobt fppft ong niet 3elben met fiet bittere Koiio- qiünte-zap bet öioeffieib/ bat top baat obet fcegmnen te toepen: De dood is in de pot. ïfêaat bit befioeft ong geen beaommerlng nocö5org te maften/ top toeten bat fiet 30 tfcoet 3pn; maat top bebinben fiet tegenbeel.
3©p gelpaen aan <©abib/en bjagen aanftonbjj t
Zullen ook de burgers van KegUa my over-
ig 5 leveren |
||||
4?>o Des Hemelfchen Morgendauw»
leveren in zyne handen •> i Sam. 23. vs- jI'
^csfiaaft top3ien bat 'er een bonbertoeer W
feomt/ lopen top Raad na be beur/ en 5'f of Ret Boben on# Rutó 3icR neber5etten w dabben top een Ipfroa/ alsS boo? be3en &* «moeren Ifraelg/ top jouben nooit ban F1 blagen geen einbe manen. 4. Kleinmoedigheid ontftaat uit gebrek d«5
geloofs. J|abben top maar een geloof aljï eej 3!Boftaart-5aab/ ?o 50uben top onss 30 fiaflr tig niet berftR?t&6en/ en 30 3orgbu!big&^ Sommeren / maar top 5pn Rlein / of btf1 ïtïefngelobige; toant al£ top op <ö5obt betf troutoben/ 30uben top gebulöig en ftanbbar tig 5pn in on5e bjoefReben / en in al onjï ferui$ / maar cm bat top ttopffelen/ baarom 301$ or<5e Roop / en top beriie5en baar niet toet' nig Bp. Kolite Ret aan m*W 8« lebefl niet/ en ntoam biessftalben niet in Ret bv locfbe Eanb ober be Rotbaan/ maar moefï ft?t maar ban berre aan5ien/en in beï©oef> rpnefferben* onsï ongeloof fcBeiö <Ü5obt en cnjs ban malfianber. 5. <£en b?olgf$ fiert toeet ban geen plagen
riotR Slagen / Ret iss altjjb eenjsge5tnb in brengt en lijben. 2fo alg <J5obt Ret boegt/ Ret Rent bergenoegt. g|6 30U fiaafi 3^sgcn bat 'et toeinig CRjiftenen in be toerelb toaren / toant in 3ie 50 toeinig bertroutoen op<J5obt:3om# mige 3eggen tot flaren goubalomp gp 3pt mpn trooft; anbere 3oeRenRulpbpmenfcfien/ en berlaten 3fcR op ©orften; anbere beröie^ ?en be toerelbfcöe pbelReben/ en menen bat Jer geen bergenoegen Buiten bien te binben »*■♦ &z onreine ©ogeljS ballen op een ftin* Renb
|
||||
XXI. Zinnebeeld. 491
**tb aas; te minfie 3eggen: Godt is myn
J^oil, rnyn hulp en byftand in myne nood.
Pat ^albs toaar i$/ moet een tcgclftb be* ?ennen. flSsar ib totl te ttoa?en baar bril J9ten/ en bet einbe ?al bp gaat te laft t?a* 8*n j toeft «6ott is mpn toeberlaat / baat J^ag rap oberbomen toat fiet 006 3p/iö toeet ?at tb in te noot een troutoe brienö jal S«b* ?en/ en anberS ooft een bpfïanb in rapn ge* U»6. Slaat een iegelgb 3ulbS met mp toen/ B*t 3al ons toaarlijb nooit beroutoen. <5. Uwe toeverlaat zal zyn onder zyne vleu-
gelen. ||et iS onmogelijb om uit te fpjeben Bet elent / fiet toelb te gciobige binteren <Botjï en bunne*brienben moeten uitfiaan/ «er 3p tot te broöri ter eere geraben. «©een a&juibegom fleeft te getooonte tat ftp 3pn -®?uib/ in plaats ban na fiet 2&?uttSbeb te Beletten / na te pönbanb t?engt ; taac ^en op öo^en ban öanfiTen/ is bet onber* jmttooortelijb 3pn brienb op doornen te «atengaan; te 25?nit gaat metgoute/ en ^tet met ?®oorne-broncn bercierb. <©ott Put een anöere manier met te 5pnen/ te 25jmt ban fefus €Ö?$«S toorb bier op «e toerelö maar bomraerlnb omgeboert / <*5cb«?to?gen 3pn geen mcnftben toegen. <£en «öeteibftlje 25?uiöegom laat boo? te bjuiloft 3pn 55jttih alle beSenbelpe bjeugbe genie* £n/ ais te bmiloft ober is tan bolgen in m ^utoelpen fiaat tibtoilS onbermpbelg* «e bej^aarniffcn / te man eet 3pn b?oot in Bet 3toeetban 3P" aangesttöt/ en Bet topf |«eft oaorenboben noch tat 3P met fmerten «interen moet baren. <6otS tn Cftjifit ma* niee
|
||||
4J>2. Des Hemelfchen Morgendauw'
niet i$ tegenflröbfg met be toerelbftge / f,
2S>uiö/öetoelbe # een leber gelobig menff' tourb boo? be bruiloft be£ £am$ met w Selbe boo? rutoe toegen/ en berbjiettge ga" gen geboett; be lieffiosmgen 3Pn boorgtf" maar ffecgt/ maar alg be 2&miloft0-&$ ïtomt / en be trouto boltroSSen i# / ban w al get toeefilagen toeg ; baar toorben &* «rfï betrebe doornen m Helien en 605^ toeranbert* 7. Ifêen sou <©obt tooo? groutosaam aP
roepen/ alss men Bern niet Senbe ; be toP*J bie gp spn lieffle te b?inben boor5et / & met al?em en gal bermengt / bie moeten top uitb?inben/eer top benJ&emelfcgen 4B& ben-ö?anfi bonnen pjoeberh 5©e fiera v toaadp een tëoo# onber be doornen/ baa* ig geen blab aan bat geen febeuren en ga' ten gefi?egen geeft. Och Heer hoe zyn my ner vyanden zo vele, en zetten 'er zich z0 vele tegen my zonder oorzaak! fj8 gare b# tje'.nbfcge filaagftemme. üP San geen be*
ter gelpenbï bntben / om be bjoeffeniflTefl ber gelobigen te onttoerpen op itt^t toerelb/ m bat tb seg bat be üerb een fcfitp Ut f en be toerelb be tooebenbe en ftguimenb* See; toat berftfijibSelSSe fiormen beroof' saabt be S^atan niet / paulujï blaagt bat |)P op spne m# na £omen / tot berant- tooorbfng bejs <£bangelfum$ / Bet grootfi* ongelub uitgeftaan geeft ; be opbomenM flormtoinb boerbe get grootfie ongelub no$ acgter 3icg na / 3P jagen tn sommige ba* Ben en nacgten notg Uon / nocg jfêaan / stocg eterren/ bele&enjsgoopber&toeen/ e» |
||||
XXI. Zinnebeeld. 493
tot ftïtfp Dat berïj?ö?clöc / ftkt baat uit /
*« haat b?eben 3ommigeftubBen bout/toaat 'P 3P gaat leben Bergben: alss be toinö jïtö ?tt öen afgronö berbeft/ toie 3oube ban an* 'etg öenben alö öat öe 3Uet6 bertooelt/ öe pobigen geboob of berftrooit 30uben toot* «?n* öat ftan ben 2&?uiöegom 3onöet betoe* «ttig aan3ten ; toaarom niet i 30U bp cn3e ttouto niet bep?oeben t een 25?uiö of ge* «outobe moet Raat man en 25?uiöegom m Belua en ongeluö trouto blpben / en 3icö «iet ban fjem ftïjeiöen. «Soöt ö«ft gem önöere toegen om on3e trouto te Bep?oeben JlS boo? ö?oefbeiö; baar iS altpb een plaag «baat mebe be l^eec ons laat btoellen / en «at 3pn teöenjs bet Itefbe. dommige ifêus* tobitets fieööen fjec geb?uib öat Bate b?ou* Jben öe Ueföe en ttouto baret mannen uit saté (lagen afmeten ; ie laat öit onöer be jbenfc&en een 3elb3ame getooonte 3pn/maat ^öobt boub be 3elbe maniet om ons te be* pjoeben. daarom toeenbe 3eber ©uöbaöer peftig / ais bem een bag boocbp ging bat pemgeen berb?iet oberbtoam/toant bp toas »>eb?eeft öat <©oöt fiem in 't gefteel berge* ten fiaö. De flagen des liefhebbers menen het goed met ons. <©e «EgijpttfCfie ligtfja* bjen plagten öoo? boftelpe fpeceröm / ais 9*loë / HSprtfie / en öiergelnbe / boo? bet öetberf betoaatt te toorben; en on3e 3iet tootb boo? öe bittere toeöertoaatötgb?öen ban be mwftgfieib bet 5onben afgebouöen. , s. %[g top on3e oogen retfjt openen/ 3ul* ien top aan on5e b?oeföeben bonnen 3ten bet ^becmogen onjer bpanöen, %&$ WuiM is em
|
||||
494 ^es Hëmèlfchen Morgendauws
een ftetfi getoapenöe; en öe toetelö een w
ttge ©os* i pet 3pn alle fietóe SfiatösfbP11'
öen öet menfcben/ en injonöetftefö öet w
lobfgen. 5^e?e laat jpn getoelö 5ien &i">?
fcp?tSBelö6e aanballen. Hy gaat rondof"
ons als een brieffchende Leeuw , en zoe*'
wie hy mag verflinden. $?p fcbfet jpn W
tige pplen öet aanbecptingen onoppoubeUF
na onsï toe / om on# met getoelö neöet &
bellen, 3£e toetelö «?uipt op een lifHSJ*
topje tonöom/ aljS een beöjiegelpe Delila»
om onss in pet getoelö bei* ^atansS / geïp
als$ Etmfon aan öe fBpilïftpnen/ ober te \P
beten; maat Cfeiftius peeft / toen pp öf
gentel gebaten tó/ öet fcculg en öe D?cep
pèiö nietmet$icpna boben genomen/maat/
aljs «ÊliaS 5pn mantel/ te tug gelaten/ ptf
toeïb onjs niet öet toatet in öe lucpt/ maa*
öe oenen en fltomen öet aanbecptmgen pitf
op aatöe pelpt betöelen/ op Dat top toel ei»
geluöbtg baat öoo? mocpten bomen. 3&tf
ben gsbtuifien met een oprecht geloof in jpn
pert beeft opgenomen/ acht al pet fetuis? ifl
tiet gcfteel niet/ öat De 5©nfbd/ De 5onöe et»
öe toetelö oniS oplegt. <ü*en gebauto öat op
een baftc geonö en fïeentotg gefooutoö fiS/
acfit tmmetiS geen ftotm nocp plagtegepe';
een geiobïg binü <©oög/ 't toelö jpn geloof
op öen totdeen 3[efujS Clpifïtus geboutof
peeft/ latpt om al spn bpanfcen/ en bjeef*
niet boo? öe pootten Det|>elle; toilïen b$*
pem obettoelDigen / Dan moet öe fleenrot^
eetft na beneöen. <© poe patt 3al bet all*
on5c geeflelijfte bpanöen ballen / a# jp Dei»
poebfleen/ Die in 2;ion gelegt itf/ opnemC
|
||||
XXI. Zinnebeeld. 49f
p bergriten tofflen / 3? 3ullen met ftaac
f°P tegen be 3elbe floten/ en met be tonge ?c8en ben prtbbel lebben: ja offcboon oof$ ?e Efttan alle t^elfcbe legioenen te boojfcftmt ?&cbt/ 50 3al bp botb nietiS uitboeten. %t> ™S moet een fietsen toont en tegentoeer 3pn £8en on3e bpanben^toat Ml onjj be g^mbel 0f be menfcben boen. 9- Uwe toeverlaat zal zyn onder zyne vleu-
gen. <©obt laat ons* b?oefbeib oberbomen / 1$ bat 3?n macbt/ om ons* te berlofifen/onss ™ beel te meet bebenb hjocbe. ©garao hm Jfcael toel benaautoen/ en hiel fjeel in ftet ^obe fBeir betbolgen / maar <©obt 3egt tot JPtt Süftael: Vreeft niet, ftaat valt, en ziet l°e, wat voor een heil de Heere heden aan Jj'ieden doen zal! want deze Egyptenaren, ^ie gy heden ziet, zult gy nimmermeer zien ^uwiglyk. Exod. 14. vs. 13. 5©e 3©alf £9g 3pn Baben opfïaan/ en be Xeeui» jpn
^Uil opfperren/baarom 3Ullen be hrilbe bits *?b on? niet bermalen. Godt is myn toever- *icht, myn befcherming en toevlucht. 2 Sam. *z. vs. 3. De Heer is den toevlugt der ar- ^en. Pf. 9. vs. 10. De Godt Jacobs is myn *Oevlugt. Pf. 46. vs. 12. Hy is onze toevlugt & de nood. Pf. 59 vs. 10 3©aat0m 30utie ;«mpflntftcHen* toaarom een geiobtge stttj ^bjoeben*be ^on bfe beben buiffer is*/ San: ^rgen belber 3pn; be bpanb bfe fie&eai {P&gmoebfg ijs/ ban morgen ben fep iatetj; «angen; bie beben trots* i£ / ban nrxaen ?"Jer be boet leggen. 3©at b?agen tess'na £ ttft on3er bpanben/ en baar matïjt en ge* ^t. Wie onder de befcheraiinge des Hoog- ften
|
||||
'495 Des Hemelfehen Morgendauw^
ften zit, en onder de fchaduwe des Almag^
gen blyft; die fpreekt tot denHeere, my° toeverlaat en myne Burcht, myn Godt °i dien ik hope, hy red my van den (trik "e- jagers, en van de fchadelyke peltilentie. * 91. vs. 1. enz. 1 o. Uwe toeverlaat zal zyn onder de fcW'
duwe zyner vleugelen. 916 jfe (0Obt lof Öfl» aan een gelotoigegeen b?oefBeib of elenbfw belp 3Pn ban. De gene die Godt lief heb' ben , moet alle dingen ten beftedienen. <©0t>J ftf binnen bp Raar/ toat ongelun aan Jjatf
fcfiaöen i een b?uiffenbe toinb ban ftet W toegjagen/ maar be 3uitoere 25oebtoeft 3^ toert en reinigt fip/ en laat 3e ooa leggen» m 'er een bloeb bomt/ ban toorb Bet jan5 toel toeg gefpoelt/maar be filippen en fteetf' rotsen (iaan toafh IJls 5eber Eolbaat bottf' lijb toertoont mocfï boorben/ hrierö &002 t>' afgefcfiote pgl een bobelpe toer3toeringe # Set Itgcftaam geopent / en ftp fttoam bad' 000? tot ge3onoöeib,- een anöer fereeg 5pn g^ 3onöfieiö toeberom boo? Bet bergift/bat Bert1 3pn topf ter boob bereiö ïjab. giofepB toief" ban 3pneb?oeberen 5eer bengb/en baar boo? toierb bent be beur geopent tot Bet galei? ber eeren. <0obt roeet be 3pne te reöbeit/ en botoen alle bermoeöen BeerltjB te mabenj Daniël btoam met 3?ne mebege5ellen al? een gebangene na 25abel/ en baar btoame'1 3P tot groter eer alsï 3P in gjuöea berb?ege'J Babben. <jgen ï^en toeejt Baar ïïuibenss b# te befcljermen/ en met Baar bleugelen te W bebben ,• bat toil <3|efuss u 00b boen. Jeruza- lem! Jeruzalem! hoe dikwils heb ik u will^11 ver-
|
||||
XXI. Zinnebeeld. 497
^rzamelen, als een Hen hare Kuikens ver-
smelt onder hare vleugelen? 50Ube ïjp/ bfe 1*8 geftïjapen / berloft en geïjeiltgt Beeft/ jpn ganb ban onsï af aunnen tteaaen* bac 3p betre; baacom berttogffelt niet gp öe* Jaautobe 3tel. «Êltfa Dab bijanben genoeg Jontom 5itti / maat brie non ïjem fcgabe boen t F>en<tf5oötöe fcïjabutoe 5pner bleugelen ober sem uitb?eibbe/ging t)P 3eaet Doo?/en nam ftn bijanben met 3ic&, |Baat gp 3egt / Wn K2UIÖ aan 50 3toaat ?pn/ en be laft ?a wg op mp leggen / bat ia baat onbet moet «ejtopaen; tö anttoootbe: bie in be fcftabu* «e jtt/ iaat be Eon 50 Bart fteaen alse 3e «il / hp ftoott 3tcfi ebentoel baat niet aan; «ie «0obt tot een beftgetmer ïjeeft/ poe aan «ten ut$ betb2ietig 3pnl€foöt legt niemanc %et op alg pp bjagen aan; en offcpoon &et £ al te ?toaat bootntoam/ notptansï toeet |p ebentoel utoe fijacpten beter atë gp 3elf. Miffchien heeft Godt myner vergeten; daÊ
*y verre: kan ook een vrouw haar kindeken vergeten , dat zy zich niet ontferme over den zoon hares iigchaams ? en of zy al den delven vergat, zo wil ik doch u niet verge- ten-ziet in de handen heb ik u getekent. Efa. 49. vs. 1 5, 1 ö. ^0 fpzeeat <©obt 5elf0/5oub gp
aan 3pn tooorben ntet gelotoen* <0obt 3al u ï»iet betlaten noc& bec5Uimen / in be noob ij$ 6p bocft bp u/ pp 5al u baat uit treaben/ **» tec eere bjengen/ ia einbeljja ber^abigen ^et een lang leben/ en u 3Pn fieil tonen. . ïi. SIljS top geen gebaat te bzejen pea* gen/ ban b?agen top 'et met na/ of top op tot lanbt/ of op fiet toatec jpn. €en geio* 31t toiö* |
||||
49S Des Hemelfchen Morgendauws
bige mag *pn toaac Bp toüV fip të cbtf£
3efier. $a ïjet utterliiB aagten 3pn top % toflss inboobgnoob/ maac öst gebaar tër groot niet al$e een feleingelobige ?ftl) öet #;' be bcorfielt. Refter ^cfiipper fp?aB be W' 3er / boo? fcftipb?euB beb?ee$fb / een mo^ "in / baar boo? bat fip öp fiem toasS ; btfj 30ufee een gelobige 3icfi ban öefiommetfn «Ijs be ÜJeec 3pn befcfiermer ig. 5®at «j be getooonte ban <©obt / bat öp be ^pitff toonberlp boert / maar gp rebbet Daar w temaat / en Befcfiermt fjaar boortreffelpj boert beleeronsstn be lel/ban boert op on? toeberom baar uit; boert fjp enginftetbuiu^ 30 i$ $p Jelber oofi baar/ en betoaart on? bat top niet torb?anben: ï)p is* in julöe tp& een Boelen bauto/en bcbefit ons" 30b3nig m^ 3pn bleugelen/bat 00& geen fiairtje Ban bef* 3engen. ^abjacg en 3pne mebege5cüen toan' belben in ben gloeienben oben/toaar in 3'* fcu:abnesar gaar liet toerpen; en toen 3? baar uüfttoamcn/ Bon men ben b?ant nra eenjï aan tsaar ruiften. laomt gp op be 3eé/ en beert <0cöt u op be bloeben/ meent gtf bat gp albaar 3ult bcr3inBen i <0obt toeeJj boo? {jet toare geloof/ en utoe salige [pop/ gelijB atómet ttoee bla3en u omboog te fto# ben/ bat be (ïremen u niet Bunnen Met^ui4 pen; bese beibe Bunnen u ben ftaf ban .#!# 3es 3pn/ toaar mebe gp beföobeEee bal alle elenbfGpeib fïaan en berbeien 3uit/ ba' gp baar 3c»es boo? Bunt toanbelen.EuIt gp etn? belijb met S^amd in be Buil ber üeeutoei1 fetoerpen toiïSen/ flapt maar getreofi n» üeneben / ^Bobt sal u toel befcButten / ffl 3*
|
||||
. XXI. Zinnebeeld. 499
|ö! bfc %ptu\ntn ntuiï toeltcuöen / bat $p u
lï* 't ittinfte geen ftRaöe boen / iwaac alss ^Jtfjasm bp a leggen/ en uftcelen. üomt 5*1 in öec fangen Reien / toe^ft: niet isebjeeft / BP Rsbt fce Roeïsec gfraelö bp u. Op Leeu- wen en Adderen zult gy gaan, en treden op l°fcge Leeuwen en Draken. <3ten f«Ql ban ^n 5G5afïItsScusS jaï ü eentg bergtft fcp fout? W tóengen/ onter^eect 3ult gp uto Ranb öaac 5 feünnen fteben. Cn al 3tmöe u/ eben als
$au!u$/een lubber aan öe Ranb blftben flans jjten/ tot ubjgrootfre lebenSaebaar/ 3«itgp W ?citaen/ gelga a$ fëauUtó/ onbei^eett ^ ftet buur bunnen füngcrm .3!& fal Rst Öïbalöat gponöet 3teaaröen en nogslssbent/ Jto alle öte om u fltaan neer gemaa&t toot* N / öan 3ttït gp ebmtoel onbefcRaötgt My>*> *^tt. Of 'er duizend aan uwe zyde vallen, en éénduizend aan uw rechterhand, zo zal het ii ^venwel niet treffen» «©aar 3al geen een on= wuh ;pn öat u ban befcöaïrigen; al moeft ^genele toerelbbergaan/ 5a jult gpnocR* *3b£ befiaan. Godt zal u redden voor den •hik des Jagers, en van de fchadelyke Pefti- 'entie, dat gy niet verfchrikt word voor het Stouwen des nachts, voor de pylen die des ^aags vliegen, voor de Peftilentie die in het lifter fluipt, voor de ziekte die in de mid- ^ag verderft; u zal geen quaad ontmoeten, !f geen plaag zal zich tot uwe hutte genaken. ?f. 91. vs. 3, <;, 6. enz. ©?aagt gp Roe
Pat gefcRieben ban / öat 45oöt n ban alle T^ffemffen 30 genaöig beb2p/ «n u baac 6 3enec en onöefcRaötgt bebaaart / en bes
Kmmxi öan të Ret anttoootö öaac: 3pne Si * m>
|
||||
5oo Des Hemelfchen Morgendauw*
Heilige «sBngelen befioeöen u boo? alle gufl^' Want hy heeft zyne Engelen bevolen van u'
dat 'zy u behoeden op alle uwe wegen, °a zy u op de handen dragen, dat gy uwen voe niet aan eenen fteen ftoot. Pf. 91. vs. **' 12. «@f een menfcft nu 50 een SBefcfierm-^
gel bp 5icïj tytft/ en <0oöt öe 5elbe tot eew, ntenfclicn befcgemung georöonneert fleef^ Baat ban ijï beel b?agenjS en öisïputen: 1* fiouöe fiet öaac boo2/ tertoijl öe <©utwj! met fiopen on$ beröerf poenen/ en 'er jW», niet een alleen bp teöer menfcft laat binöen/ om ftem te beöerben/ öat ooït meer al£ &' nen goeöen «gngel/ of geeft / toebecom te* genjS öe menlgbulötge aanballen öe£ <®u^ bels?/ 3tcB 006 bp een iebet bzocm menfcP tot 3pn befcljenmng laten binöen. Om Eli(a en zynen knecht was een geheel vurig heft der zelve, om.deze twee te befchermen. * Kon. 6. vs. 17- 2>pn 'er öan bele ^uibelen/ Baat 3pn notft beel meet «engelen; öese/ ter- wyl zy tot des menfclïen dieniïgefchapenzyfl» legeren zich om de gene die den Heere vre' zen. Ff.. 34. vs. 8. ■ ?©at toect öe ©iribrf
jelbec Beel toel/ anöerg gab gp fiet öen %et' ianü in 5pn berjoefeing niet boorgefiouöen- !|agar Raö Raar «Engel öie fiaac öen bom* put aantoeeg/ baar 3p toater uit fcïjeppen/ én öen öorft ban fiaar- afnö leffcfjen fion > oou fiaö $ettujs 3pnen «Engel/ öie fiem ui<j öe gebangenig boeröe; en dËlfag öen tpnen/ öie Rem in öe tooeftvjne fPÖS en bianfebjagt' 25eöommert u öan niet gp gelobigen in w toen nooö/ <©oöt 5al u toel troofien; W& öeilige öienaarg 3pn uto 3&efc&erm-engeien |
|||
XXI, Zinnebeeld. 501
«Jto? alleijuaab/tegenutoebnanbenspn 3p u\»e
McBecmecsJ/ en in ben boob uto pofiteagen/ 'te ubp l.a?aruS in Sl&?aBamS fcgost bimt* u. SEoube <©obt 5tme ïseiligen betlaten/ ;" 5pne boot3orgop 3pne gelobigen niet toer* jten* toaadp bat 3a! Bp niet boen. Zpn ?ooc3ctg laat BP u niet ont&?eïten: ?orgt Bp ^0? ï}et©ee/toaacom3ouï3pboo? bemenfcft «een 50?g b?agen* sorgt fjp boo?be gobld? pft/ ban jal Bp be recBtbaerbtgen niet ber* 'aten; bie 3itB 3PnS bijanbs aanneemt/ toat ™ube bie niet boo? 3pnto?ienb boen {bie ©a* «er genoemt teorb / 5al 3icB ban 3pn feinb Jjtet öunnen affieten. Wtkz is ttoaft boo? fee Naautobe / en olie boo? be bertoonbe. De ^eer is haar toeverlaat, en de Hoogde haar gevlucht. Wie is ooit te fchande geworden, ?ie op hem gehoopt heeft? Wp 5tju fiïeinges j*bige/alS ons eenWein ongeluïs obetftomt/ 'an menen top bat top ban <®ofct berlaten m; maar ber gemifï/ Bet gefcgieb tot ons ?*fte» ais top 3omtijbS geen eene bgantt «abben/ 30 30uben top ons om een b?senb Dl* toeinig beöommersn; Daarom als gp in ^oob / armoebe / foanüfetib / elenb/ berïa* ^hïjeib/ gebangenis/ en een (pot ber men* Men 3pt/ laat bat u niet afftB?iM?en/eber.* ?tel bent gp een bnenb en 6inö <al5obS* 3^oe Ferlp oorbeelbe <Ü5ofct ban <3J&S / en eben= "*el toierb ïjp onber ben Barnet bes fijutces P^egt; beproeft oSobt u /ban Boub be p?oef i^i berjoefit n begeer/ 30 tofltw: «^t/maat ^e$ fïsnöfcafttg in al uto lijben. h M. ?©ie in noob is/ moet out ftulp roe* *ten; bj? ^toögt/na ben jelben 3iet men niet SM 3 on*. |
||||
ƒ ca Des Hemelfchen Morgendauws
om. 2$enaautobe 3tcïen! berlangt fcan mfl0*
na <©ob0 ïjulp / en roept tot ftem cm b«*' loffmg. Velijn ïjet Hart fcfiwéutot na fp tótfcfie toater / laat utoe 5ieie aUc m <&$[ roepen / Iaat utoe 5tel öorfien na <©oöt / n» ben lebenbtgen <ü5oöt. Coen Slfraei riep/ toier b f?et ber&oort; toen ügcftó sucïjtte / b# ïeenbe ga ïjem 5»ne öebe. %fi\x$ geöieb otf? te lubben / op bat top berftjögen toat oi^ »ntó?eefit. Waarlyk, waarlyk, ik zegge i" w»t gy op der aarde bidden zult van rnyne11 Vader in den Hemel, dat zal hy u geven? bid, zo zult gy ontfangen, zoekt, zo zu'1 gy vinden , klopt aan , zo zal u opgedaan worden. Want die bid , die ontfangt , die zoekt, die vind, die aanklopt, word opgfi' daan. Hv begere myner, zo wil ik hem uil' helpen. Pf. 91. vs. 14. %h bctjoeö U fjtet/ na <&>obg eige nobiging / toaarom toilt gü
ben ©eere niet joenen i 3pne tjanben 3pn w reib ü te rebben en te ïjelpen/ 3pne boeten U te geleiben/ 3?neoogenop u te 3ien/3pttf ooren «toe 3ut£ten te fjoren / en 3pn Ijetf 3t£|) ober u te ontfermen. 14. <®p 3egt in burfnfet onberfiaan bei}
l^eer aan te fp?enen en aan te roepen; ei j toaarom niet* 3Pt gp malfeanber onbenent? fient tjp u nietjbte b?eemt i0buïft3omtp&0 eenanber omgeeni$fianöaanfp2eHen/ maa' bjtenben boen jfjet geern. <£5p aent immer? «©obt alsS uWn Babec/Berloffer en Zaltö' maner/ $vn tooorb is$ u niet berSorgen; 0? jpt 3pn ftirib/ ftp uto ©abcr Sie u 3eer W tnmt. 3@at mnb eifcfit ban 3pn ©ube** «uetfiefgcentoaaraanöpgetijeööeeftieifcö0 |
||||
XXI. Zinnebeeld. 505
fip ban 008 ban <©obt/ en 8p 5a! B?t u af*
Hen baarom geben bat cp fiem Bent. Hy kent mvn naam , daarom wil ik hem belchut-
ten Pf. 91. vs. 14. M& t$ <©0b£ bereite bmiiaïmb/ laat bc menftfi fiem maar 30e* feen/ en berlangen na 3pne genabe. mm Bp gelovige ober al utoe bijanben; mat roti übe sonbe/ 3&uibel/ boob/ en guabe men* fcften öoenl €>oöt i& on3e befcfiutter en be* ftöermer/ Rp sal onss in ben boob betoaren/ bat 'et ban onë gebeente geen een berloren Baat/ fip 3alons$ berloflen ban al onse 5on* ben/ en Reeft Bet al gebaan/ ais top m Bet Beloof Sannemen Bet blocb gjefu CftffU / 5pn« Wbcn ZocnsS. ®e ^ntbel 3« moeten toflben/ 3pne polen 3?n al fiomp gemaabt/ be ©el iS obertoormen / in al be B*tte fel* aanbecfittngen tooröen top bebebt met€ïoö0 öenabe-bleugelen; baar té on5etoeberlaat/ mat toillen onsS be menftfien boen* öat flof ban UtBt berb?eben toornen/ ais <©obt 5p* nen toinb maar eeng baar ober laat toaajen» feooöt 00 öen leere eeutotglp/ BP t*S een* tóin uto fieftfiutta. git Beo boo? 8« laatfte noeït eenen troofl boo? on.s alle; als «öoöt onöbjonbetlpop betoerelü omgeboect Beeft/ tt «il fip ong emöelijfi met bergenoegen ne* be«etten in fiet fiuté en be tooning ber eeu* totgc Wtófinö. 3©at boo? bergenoegen jul* len top baar Rebben, olim nummffe juvabht hier namaals zullen wy met vreugd daarom denken «Een ieöer ban alg ban roemen fioe Benablg fip ban <©oöt berlojl tf / op al 3pne tefaen teTanb en te toater. $u ban/ laten top Dier arbeiben/ ban rufón top baar «a; 31 i 4 ^ |
||||
504 Des Hemelfchen Morgendauws
Iaat on£ op öe toerelö toenen / in öen W
mei i$ onse eeutoige öjeugöe al öcfrelt: w\ tjS een tooortr t»an bjeugöe/ in öe ooten ö# jaltgen: Ei gy vrome en getrouwe knecht»
gaat in tot uwes Heeren vreugde. Matth- 25. vs. 23. POürilPS ^S I L*L O.
Niets kan ons thans vertfagen,
Godt wil ons zelver dragen. Den Vyand kome ons vry met zyne macht tt
voren;
Het zy ook wat het wil,verwoeden en ver' ftoren.
Al wat maar fchaden kan dat voege zich daar by;
Ja,dat 'er tegen ons en zwaard en oorlog zy» Schoon Aarde, Zee en Lucht zich tegen ons verheffen,
Geen ydle vreze of fchrik kan onze harten treffen;
Want Godt is onze Burcht, en fchut en toe- ' verlaat,
Dies komt des Vyands macht en zyne trotfch te iaat:
Godt weet zyn Ifraël zo vaderlyk te leiden > Wanneer het zelve zich bevind aan alle zy- den
Door 's Vyands macht benard. Als Pkarao 't verfchrikt ,'
Zo word hy in den vloed des roden MeirS veritikt.
Godt laat dezynenfteeds ganfehonverfchrok- ken treden Of>
|
||||
XXI. Zinnebeeld. foy
Op Add'rep, Leeuw en Draak, hoe vol ver-
fchrikk'lykheden.
daarom, gelovigen , roept in uw nood tot 2o red b°y u'daar uit,en fchenkt u beter lot.
|
|||||||||
XXII.
|
|||||||||
giy
|
|||||||||
£o6 Des Hemelfchen Morgendauws
|
|||||
XXII. ZINNEBEELD*
Matth. \6. vs, 26.
Zo hy de gehele wereld won.
XXII.
Het fchadelyk ge<win.
ï.
WSSt 3oelit be ftele toerelb meet atë
toin^ •} ban p?oföt fp?eeBt ieöec een» 3&te be nteejie toinji boen Ban / iss te ge* fflji&fie; om brinfïg totlle onbetneemt mefl alles*/ geen lafi 30 3toaat/ geen retë 50 toet' b?ietig / geen onbememing 30 gebaarlöH / geen moeite 30 afmattenbe / tile om toinp te boen niet getoillig met b?eugbe aangeno* men tocrb; wtft borft / notïi boube / notU berafgelegentbeib / notft nabpfceib / notö lanb / nocft, toatet toorb / om bootbeel tt boen/ ont3ten. 2. SBarbsf getoin te Bet minfte; fiet %v
meïfcöe Bet befte. ï©p gebben een bP5on> bere ftfjepping boben alle bieten ; alle W vm 3ien met een gebogen &al$ be aarö^ aan / al$ of gaat aangebie3en toad bat 3? Ijaat: Boft uit be aart»? moeten joeBen / en &eC
|
|||||
p. $06.
|
||||
Matk. id.v.ztf. ^^
|
||||
XX IL Zinnebeeld. $o?
et aarbfcïie alleen tot öare berïjeuging 3ou*
en ïjebben t top menfrijen ïjebben een gehele öntiere gefialte bes ügtïjsams/be recgte #a* tuur bes menfcïjen toïjft ons regelrerïjt na ben ©emel/ bat top baat on?sm ftfjat moe* ten joegen, 3Nt leert ohS <ijefus/ ais ben SÜerbeficn toegtoftèer/ en be toeg ber toare BeIUK3aligïjetb OOK 5elfS. Verzamelt uw Wiatten in den Hemel, daar de mot en roeft 2e niet opvreten, of de dieven na graven en ftelen kunnen. Matth. 6, 3. Eulas toillen be tot peïïjeib gejfnbe
toenfciien nfct ïjoren/ be ooren ?pn berfiopt 3U(fiS~te bernemen/ be oogen ölmb baar op te 3ten/ be fjerten berfïofit 5ut6§f te geloben. 3©p ;pn al te aarbS gejinb/ baarom flaan be begeertens/ ïjert/ ooren en oogen nefeer* hiaarts na be aarbe/ 5p 3oenen in be ^elbe be goube en 3ilbere fterren / met beraeöttng ban be geefïelpe fierren aan ben genaben- «emel/ ban ïjet toare geloof en liefbe/ en be anbere fïerren bes intoenbigen *ielen-ne* ttteis/ beö rij&S «JSoöS/ tn onje herten. «gin be «S>?tefifc!5e fp?aaft Beeft be menfcf) 3fjn naam ban ïjet aanfetjoutoen/ en inbe %& ttjnfcfje ban be aarbe; be laatfte benoeming bemint fee menftïj meer als be eerfte/ baar *?an 3|jn alle begeertens en toenftfjtngen een blaar getuigenis. 2§iS be menftp 3pn gelufo 3aiigfjeife op be aarbe maar ïjebben mag / om be 3§mwifeöe befcommert tjp 3itÖ toemig: Seefr mp «©ofct maar ïjet tpbelö&e/ ïjet eeu* teige mag fjp maar boo? 5icïj 3elfs beïjouben/30 benat be gcblt^e. ^et aaraftlje balt ons beef beter in be oogen ais ïjet %welfcïje; ftoe toeet
|
||||
508 Des Hemelfchen Morgendauws
toeet een toerelbge3möe jtcfi aan be goebetf*
istt toerelb een 3eer betfieugenbe ftmm-W mei boo? te fielten, treeft SP tg&Dom en v betbloeb/ ban fieeft fip ben ï|emel boo? 3?' ne oogen ; aan be 2fon tg <0oub / aan W Ifêaan Eilber/ aan beiBorgen- en Ubonö- ftet <©iamanten/fiet obetige «©efiernte 5pn Sobtjnen / Catbontiel0/ tlapgieren/ &\\W ragben / fip toetnt fiet tapgt beg üemel? ban ©aerlen / 2#be en ^lutoeel. @f fi? na De opfïanbinge eeutoig en altijb $al glin* fleren al£ öe fïetten/ baat tg fip toeintg om fienommett/ maat toel bat fip jpne fiaften fn be toetelb ban be bootgenoembe ftfiatteti bol glinftetenbe en fielbetfcfiijnenbe mag fiebben. ®e btoaje menfefien betfiie5en fiet tpbelpe boo? fiet eeutoige/ en 3p bet3inlten 3itfi baat 30 in/ bat 3? ooö met lijf en 3iel in ben biepen afgronb bet Igelfe nebet moe* ten ballen. 2;pfie&öen be getooonte betoon* nebloemen / fiaar aange3tgt &eten 3p ^e* meltoaartjS/maat laten betoortel in be aar* öe fitten/ en frannen 3fcfi in be 3dbe nfet 3at 3uigen/ tot bat 5p toebetom tot aatbe tootben. 4. 261 te beel ban fiet aarbftfie të betbetf*
felijfe. 3&fe ©eftaalfcfie en ï|eiöenfcfie 3&on* ne begiet aan be bpanben be JButgt bet Öo* meinen/ of fiet Capitolium in ©omen/ met bat bebing / bat 3P ban fiaat ontfangen 30U* be bat 3p aan fiate atmen b?oegen; (5p bet* (lont be goube atmbanben) en be3e toietpen alle fiate fefiilben/ W 3p aan 3icfi fiabben/ op fiaat / toaat boo? 3P ban be f toaatte beg ij* 3erg embeijjö boob geb?ufit toietb. g&eaatb* |
||||
XXII. Zinnebeeld. 509
ftfiegemoeberen / ban tic pelge3mbeteereib#<
fclnberen/ menen ban be toerelb een groten J%t te betn?öscn/ maat 3P fceCB$Senj*" foonbert-ponbfge lafl ban Bet 005e toerelbg «ebjrjf/toaar boo? 3P tot ben eeutoigen boob ge* &?atBt toorben. %ie té btoaag ban jlnnen / toe 50 een ftfiat betlangt te Bebben/ble Bent in eeutofge armoebe fielt; als? gp een genele &erg ban jilber / goub en ebelgefieente bp* een geb?agenBab/ enmoeflnaberftanb.op » Betoorpen/ berfitBt/ en baar onbergebmbt toorben/toat 500 ïjet u Belpen i atéubje 3tel eeutoig / met al B<* onbetamelpb ge30tBt bemenoegen be3*r tflö be3toaart toorb/ 30U wu eentg boorbeel boen i tb Boube Bet baat boe? / aisï u een &03enbosS toferb aangebo* ben/met bat bebing /bat gp boo? ieber Soos utoen rug eenige minuten lang met '©oor? nen 5011b laten geeflelen/ baar joubeu geen ban allen 30 fcBoon en lieffelgft 3pn/ bfe gp met berfcBeurtng ban uwen rug 30 buur 3ouö aopen. ©ücI toetniger 30ub gp mtotüt* Sen bat gp boo? feöec jSoog een gloetenbe feooltn uto Banö 50"b nemen/ en be 3elbe/ om uto bleesi teberb?anben/baartnBouben. 3©tlt gp bat niet boen! ban geloof fa ooft bat np nooit 50 btoaag ban 3innen ftunt3pn/ batgp ombe nergan&elpBetb ban een bloem/ be eeutoigburenbe ppn ber ftelle 30ub totllen feopen. .' , ,
5 Wat hielp het den menfch,zohy de ge-
hele wereld won ? Bet tg bertoonberingg toaar* *>tg bat be toerelb ban be menfegen boo2 30 Beerlp gebouben toorb. 3&ie Baar gebaan* te aan3iet/ uan aanfionbU merfeen tsat je |
||||
f\ö Des Hemelfchen Morgendauws
iö; 5p ijs een ronbc Koot/ bat ïjeöben be #£
ne/bie be gebaante ban be taerelb uftgetocw Bsbrjcri/ onttogffelöaar baar aan gemerfit' als? men Bet nergens anberö uit aan toa»ï# hemen/ ban 3011 men ïjet uit be berbuift^ ring ber Iföaan «unnen afnemen, %eft D^ ^tBepperbertoerelb be jelnejó gëforraeert/ bat men Baar bolnomenBeib baar uit W1 $ienlomne rótundum , ?egt men / efl perfe&urni
al wat rond is, is volkomen. 3I& l83t in $&■ «ere &tpal»ngbe3e ftGferégel in 3pn toaarbe/, maar nan uitbe 5elbe nooit bat gebofg 3ten/ bat be toerelb/ om 3pn ronbBeftg galbe/fja^ te goeberen een befienbige bolBomer.Befö tcê 6an eigenen; beel eer neem ift bat baat uit/ bat ifc ?eg bat men uitbe ronbigfjeib bet toe* relb ?oübe aünnen fiefiaiten bat 5p een gro< te ontetienbiöfteib onbertoorpen is?. Wat ronb tó/ Beeft geen boeten /be Eon eniBaait 3pn be grootje ^emefê-licBten/ en geijjjert elle/ beneffenjü Bét oberige «©efiernte/ ton* be gebaantenjj/ om ben aarbbobem te ber* iicBten/maar buren ebentoel niet langer alj* Bet grote ronb be# aarb&obemjj/ Bet moet al te 3amen bergaan. Hemel en aarde zullen vergaan, 3egt ben l&eilanb. Cn 3pn uitbel Boten tufituig 3egt: Het wezen dezer we- reld vergaat. 3©at be5e ban Bet geBele aan* tonen/bint be&oninfeUjIieUebe-leeraar baar in baat onber be %m ijS ■• Ik zag alles wat dat 'er was onder de Zonne, en ziet, alles is ydei. Ecci. 1, vs. 1. ©an toaar Bomt
bat i Bet bertoonbert mp bat gp 3ulasï b?aagt 1 Jjet iö aUeö ronb en onöeftenbig/ en baarortf ocfe berganMöe; fcan men op een BogeJ ftaan*
|
||||
XXII. Zinnebeeld; fi$
JJ&öh* en mie toll ooft op een ronbe fcioot
"Qutoeni en gelgfc niemant baat op bowtaen ?3n/ 30 fian get oofe niemant op 3ï»n gooft ??agen. ©tg fioe pbel tg be toetelb met al pat gsïö en goet ïbie 5icg op alle beibe bet* gat / tootö baat ban 006 lelp öeb?ogen< set ig niet onbtllgfi gebaan ban be «Beleer* £en / bat 3p be toetelb bp een <ü*i gebben bet* Flefien; Boe gaaft tö bat in ftufifienl een geinig gatt fiet aan te tafien fian get te niet Jafcen. <©e toeltiefienbe bloemen ?pn ge* ^eenlp ban een gebaante / of bellen ten jjttnfie baat geen; maat toat i£ een bloem* Pt tss toel toaat bat ^alomon in al 3pne «eetlpgeib 30 niet beMeet ig getoeejt/ aljj *en bet 3elben; maat een rutoe toinb ban 5e 30 teniet maften /bat men niét toeettoaat jsp getoeetl f#. |$ec geltüf tootb ban een ie* 'et getoenft; boo? gaat altaat finielt bpna «oet een j maat get gelufi geeft 3pne nuït* f en/ öie ban baag gelufi geeft/ töfifeJ/ en w eeten 3it/ bie fian motgen nietg gebben; JpefujS filimt uit al 3pn goeb op ben fioub* map; en ^efofïtes gaat a!£ een gebangene öp ben magen bes obettoinnaarsS / en 3iet *a get omlopen bet tabeten/ be onbefïenbig* fteib ban get geluö obetbenfienbe. lofianneg Beeft be gemeente CÖJttft mei betmaant ban «e toereibjS-isefbe af te fïaan. 1 Joh. 2, v$. frj 17. Hebt: niet lief de wereld , nog wat lIj> de wereld is, want de wereld vergaat met •I1 haar ïuih 3£e toetelb legt in get erge / jf lÖö alsü een fiogel in ben b?eö en bmim* JM&/ be geen/ toe 'et opftaac/ ?al omfiaan ?l» in m bjefc baton; toe be toereibfefie goe* beren
|
||||
f il Des Hemelfchen Morgendauws
beren aan öel§emeïfcï)e goeöerengelööatft/
3iet öe 5elöe wiet balfcïje oogen aan. &* 3ien te paneet Mercurius eben 30 g*°£ aan ais öe anöeren / en 8p fs ebentoel ö* alöerfileinfte ban alle / maat ï)p uomt o"? 30 groot boo? / om bat öP on? ïjet naaP boo? oogen paat ; ais öe toerelö met fiaïe goeöeren toat toijöer ban ons afftont / 30^ ben top 3ul«e geöacïjten öaar niet ban W' öen ais top nu Rebben. 6 Wat hielp het den menfch , zo hy d<5
gehele wereld won. >©e grootfle beö?iege£0 jjebben öen meejien toebal. ga 5ie bat W meefte menfcïjen 3it& ban öe toerelö latert berletöen / öaac 3? öotB ban öe 3elbe nitf als fnot en fcïjanöe in fjet ïaatft te toaö' ten j)2böen. 1© gp troutol03e toetelö! ubtf muren 3pn ober&angenöe oub/ en met qua^ öe Bain geboutot;uto alöerleaaerfïe beetjens* 3Pn met 3ant/ a!S 3pnöe uto befte 3ui&et ei» fpecerp betfrooit/ uto marcipain iSö?ooö bat* afcïi/ en ben beften ö?ana öie gp in bergul' öe ftfjaien laat boeketten/ iS 3löberen-gifï en <©?aaen-gal. @ menftïjen ia bibu 3iet öe toerelö aan gelp 3p iS / 3P iS een moor* öenaatS-ïmil/ eenfjeir bolroberS/ een ftal bol morftge ©erfenS / een auil bol &lan* gen en 25afiltsaen. <©e toerelö IS 30 bol boosiöeiö/ alSöelttcfit bol uleene fïofjenS/ 3P belooft beel/ maar geeft nietS/ 5p be> looft fijn gouö / maar geeft u bals BouB» 3©at is tpbelpm rijfoöom* een ftof ,• toaf tpödiiöe eer* een fcflabutoe; toat tpöelp* b?eugt i een joet bergift / een fjufS op ö^ ^sl geboHtot. <©e3e 25abelfc&e %wt ober* |
||||
XXII. Zinnebeeld. j* 13
ttfftt een&efier bie utterlp betguit /maat ban
'innen metbergift opgebultig. 3®aar mebe M tft be$e aactjS-ïtebjiegecesS betgelijBen* op «er aatbe te? ftaarg geipen niet; bebooc* ttapfle jSpit.öboeben 5mt maac ninbecen te* Ben Dese oube ^.lange; alle 25eurfefnöber£ «iaat fcfioliecen tegen be?e argliftsge meef* teresïi alle toelbeö?ebene toerelb-boflen maar Scïjapen tegen bejen beö?iegfier. <©e toe* telb toeet flaau öaarten 33 te fpelm/ bat al* U/ bie met Baat aanleggen/ bee$ tootben. <&toa5e menfcB / toaatom bectroutot gj» «an notft op be 3elbe * Of gy kent de we- ïeld, of gy kent ze niet ; kent gy ze niet, Waarom dient gy ze dan ? kent gy ze, waar- Om volgt gy haar ■> was dat niet dwaas ge- daan , als een dief zyn eige ftrop draaide, daar hy aan opgehangen zoude worden? en *ls de moordenaar het zwaard wette, waar itiede hem den hals zou afgeQagen worden > 'naar gy doet noch dwazer als gy de wereld dient , die gy kent. Guevarra Corol. Princip. til. g. Cap. 29. 7. Zo iemant de gehele wereld won > be hietelöftB* goeöeren jpn be angels* bt$i®uy
belss om be 3ielen te bangen. % legt be berhünöe menftBen ïjct ijöele boo?; biet Ben alle rijnen en BettlpBe&en ö« toetelb aan; 5et albetBanbe toellufi en becmaaa besS blec** fcfjess op fjet fpel/ beneffen^-tpöom/ eet/ öclb en goeb/ en baat boo? obettoint Bi» Bet Scïotffe bet menfcBsn/ Baat gemoet/ Bett/ 3iel en 3aligbeib. 3©at 3oebt benmenfcB trnÏÏ Jbeet* pet ijs Bem een b?eugt be goebecen *et toetelb te ontfangen; afê Bp aan be tafel m alle? |
||||
514 Des Hemelfchen Morgendauws
aüet pelfieiö 3it/ ban meent gp batgprefltf
toei geftJtfft tocrö / maar mat bemeemt AP in 't ieffc * öe pelïjeben öeset toerelö biagen ftontng in De mono / en / geljja te ^cïiot' pioenen/ bergtft in öe ftaart. '©e ftrihöert &c3ec Vtteteiö fteööen een 3e&ere jfjörbtgjjeiö/ en balfrfje üeftëööeia/ een 5e&ere fmett/ eff een on^encre 1«$ / em 5toare moeite / en bjces*' aefttige rnft/ een toeje» bol ban jammer/ leöige en bergeeffcbe ftoop bet 3ali8öeiö» Wee u gy die hier lcht! want gy zult Ave' nen en huilen.'Luc. 6. vs. 25. IBet be ÏJO' nfng-fpü3e öe5er toerelö feomt fiet op ïjet left op öiergelpe öfttecöcJö uit / geïp <©cöf 5egt by Amos 8. vs. 9. enz. Ik wil de Zof op den middag laten ondergaan, en het lani by lichten dag laten duilter worden. Ik wil uwe Vierdagen in treuren, en alle .uwe lic-* deren in wee-klagten veranderen: ik wil o-* ver alle lendenen den zak brengen y en alle hoofden kaal maken , en wil hen een treu' ren befchikken , gelyk men over eenen ee- nigen Zoon heeft, en zy zullen een jammer' lyk einde nemen. De vyanden des Heeren» al zyn zy fchoon als een 'koftelyke lands- douwe , zo zullen zy doch vergaan , gehk den rook vergaat. Pf. 37 , vs. 20. © mat «en acote gobloogfjeib en babbel isS bit/ bat «en licijtbaatöige boorbjenger be 3iel / btë Cfiïiftaö met '3pn ïjsiïtg Woeb 30 bietftaat isetlofi iteeft/ om een oogenöliPelpe ber* Seuging en !ufi / aan 3pn ergften tofanb bert 3&uibel betnoopt en oberlebert in eeutoig' fjetb. 8» Als iemant de gehele wereld won > b»c |
||||
XXII. Zinnebeeld: 515-
ttteent gp/ fcie in bïeeftftelbfee !ufien berjo^
pen 5pt / 3uHen uboe ftfjanbeinne luftcn u *en treffelüB fcergenoegen gsben* meent gp/ öl« gp u ais ïjet 3@ee baat aan obergegefoen. sebt / bat CP «to ftettenS bergenoegen baat aan feunt fjebben* in 31e be éebenbaagffije foeèelb in bC3e fnobe motfcerpoel ten ee* ntmaal foet3open. Wit ^pn biiften berge* tooegen fcan/ meent bat gp iets? groots ge* hjonnen jjeeft / maat 8 futrtdo 16 monflrum vit<e, & mortis f rofunditas$ maar ö verrottin-
ge ! 6 monfter des levens , en diepte des doods! be 3iel bint alöaar benafgtonb/ en Set iigeftaam tjet foeröerf. dommige ^pin* nen ftehsn 30/ bat be menftft booj 3uib een Biftigendeeöbettoont/ 3icï) bocö moet lag* tften; is W niet een onttoerp ban een menftft bie tot be geühetb genegen is \ bleefcfielpe tecüufl en<0obbel«He Uefbe lufr fèunnen 3icft niet te 5amen ftbifcfien: toat meent gp litfit* baetöig menftft bod) boo? ubj getlfteib te be* jagend ftet ig een fpel bat u Ijet foesöetf tot een toinft öjenot/ en baar niet ais fnobc 3a* 6en boorge5et böotben; een paar aanlonften* beoogen/ een paat nuffen/ een fcfianbeüjtëe foerontremfging bes ligtfiaams en ber 3tele bint sp baat; maat iS bat be moeite toaatb/ bat gp löf en stel/ <85öbt en ben $*emeï baat tegen teaagt* be eewb&ige fojeegbe focnn be tpMpe bttbobMt i tegen een ftaafi bet* fctoimenbe luft een onopftóubelnB Ipben foei* tatffelt i in 3ie niet net getmgfie bat be ïuft «es bleefffieS gefcm ban / om önS te berge* noegen: is gaat boft toet / betgtft is ooft 5oct i ts 3P ftSoon/ menige &lang is ooft lift i niet |
||||
f 16 Des Hemelfchen Morgendauws
niet lelitb/ en ebentoel betberffelp; een a#
3ilber blinbent bel/ iS bibtoilS een beS3<?1 ban melaatgfteib. jBen tmft teaargenomefl bat 3ommige©ül6eren3icbaang!oeienbe W ïen 30 berbeugt bebben/ bat 5P be 3elbe iw be banben genomen/ en mbaat boe3em ge* toorpen bebben/ maar tot baat eige grcotflc febabe ben b?anb bebben bernomen.-'©e geil* luft fïeeftt niet alleen een tpbeïiib/ maat een eeutoig buur aan/in betgetoifle bet bioaa^ getfnbe menfeben. y&ie bemint be aanfte* bihg bie ben boob beroor5aabt$ be lufóieb* te is toaarlüb een pe|t/ en nocb bobelpeï alS be 5rtbe; gaar bergift grijpt bet tflf en ïeben/ gelua en eer/ 3ielen 3alfgBefb aan/ 3P ftfjaab ons aan goeb/ bloeb/ moeö/ eet 3aligbetö. aan bet goeb/ 3P maabt gaten in alle butbels / en berbjnft al ben <©obbelü* feen 3egen. Een hoer brengt iemant om zyn brood. Spreuk. 6. vs. i6. Die zich met hoe- ren geneert, die word zyn goedkwyt. Cap. 29. vs. 3. Daarom hangt u niet aan de hoe- ren , dat gy niet om het uwe komt. Zyr. g. vs. 6. ^en moeö/ 3p maben ben menfejfj bertoöft/ beroben 3pn berfianö en benniffe; in get rjjft ber toelluft tooont notg toeten* ftbap/ notb beugb. 3fian get bloeb/ be on* ïmisbeib is een moeber ban jtcïit/ melaats* ïreib / en anbere aanftebenbe 3tttittn$. Die zich aan de hoeren hangen, krygen motten
tot loon j en verdorren, andere tot een exem- pel. Zyr. 9. vs. 5. Heeft men in l^oortoe* gen een 6?uib/ bat men ^eengroot noemt/ baacom bat bet be fterbfte bnoben 30 toeeb ais roaftö ft*n maftn; 30 3<#0m top bat |
||||
XXII. Zinnebeeld.1 ^iy
be fnotje lufi beg bleefcgeg ebeneeng met g en
been betteett en bebetft» ï§oe menig een fteeft 3pn eet boo?boete-liefbe betfoten! taat boo? ongelufi/ fmaat/ frtjanbe/ jammet en betbetf fjeeft be 3elbe niet tetoeeg getoast* lanben en fteben 3pn baat boo? bettooeft en te grónb gegaan; ?p fteeft be tpfïe *n at* moebe/ be ge-eetbfïe infcfianbe/ bieboben anbete in ïjeetltjfiljeib toaten in %m\$ fjan* bengebjacïjt/ en in plaatsï ban een öeerlg* fee/eenhels begtaaffenig toetoot3aaftt. <gn Öoe beel 3ielen $pn niet boo? fioetetp in ijet eeubrig betbetf gc5oncen4geen tüfcbec blaaffc 30 betgiftig/ geen graaft fpuVnt 50 beel bo* be'Öö betgift ban 3itö/ ais$ bitlafïet: ïjet toeberftaat alle plitï)ten üeg €ïj?iftenbomg/ om bat t)ct be lieföe tegen <©obt en be men* fcöen uitöooft/ en baat tegen een geü en on* ttuig buut bet öoere-ueföe laat aanftefien. Cen litfjtbaetöige betatfit bert memel/ ge* looft aan geen Hel/ en benfit niet aan be on* ftetffelpfietb fcet 3teien; bethalben balt 'et 3Ulfi een OOtbeel: Dat zult gy weten, dat geen hoereerder, noch onreine,erffenis heeft aan het ryk van Chriftus en Godt. Ephe. 5". vs. 5. Heet bat niet getoonnen / alg men om een tpbelfift oogenbliö be eeutoige 3alig* öeibbetltefU 9. Of iemant de gehele wereld won? gp
«Bietigaattss obet benfit bp u 3elben uto btoaasS baotnemen. 3©atboo? 30tg/toat boo? moei* te/ biat boo? gebaat neemt gp niet op u ombe fnobetpbombpeen tebergabeten^&oe tootb tn be betfinjginge ban iikn / <©oöt / 3pn tooojb/ geloof/ Uefbe/ ttowt» en optetljtig* lift j ïmb |
||||
•fiS Des Hemelfchen Morgendduws
Ijeib niet ter 3Pben geset i ?tel en jalfggei*
teorb ?elbec niet in acïjt genomen. Die ry» willen worden vallen in verzoekinge, en ftrik-
ken, en vele dwaze en fchandeiyke kiften, en verzinken den menfeh in het verderf en verdoemenifle. Gierigheid is een wortel van alle kwaad, Haar toat té ïtet gp <©ierig'
aattg bat gp betjamelt i isf ï»et niet een liente dof/bie janber bccl moeite toegfruiffi fioe bieteilsï&eeft öe rpbomben bejitter ber* laten / eer 5p ban gem berlaten i$ getoeefï. CrefujS gab gelb genoeg bpeen bergaöert/ maat get ïjitfp ïiein niet toen fjp op ben Ijoubijöcp 3 at. Spabom i$ een bal be$ ge* Iukö/ een jaaa bie ïjeöcn in onjï geteelb/ en morgen baar toeet uit i$; en {joe biatoité toetgabert temant/ en toeet niet toie Bet et* Uen jal. J2aöal geeft jpn erfgoeb / of ten minfïe een groet geöeelte baar ban moeten laten aan be gene bie ïjp 6p 5pn leben fiet mtnfïe baar ban niet gunbe. J§et i$ een grote btoaagïjeib ais rpae CierigaartS öer goeb 30 neerfiig bpeen berjameicn en te fa* men ftfijapen/ en ebentoel niet toeten boo? toie / toant men itan 3e met be öaben bet? gelpaen/ toelae ïjare fpp5e bergaberen/ fre* len en berderen/ en toeten niet boo2 toie/ 3OUitpb0 bjeten bet beï|onben/ of fatten/ of teel antere ©ojeisr op. let i# berfeijjtBï Selöa/ alsS men obertoeegt met toat moeite en aommer be rijabom gc3otfjt en betoaart toorb; ta totï jttlöp; met be tooorben ban een geeftrna ^eeraar aantonen. „ <©e ^utbet „ maaftt fiet met be <0iertgaart0 eben als? »> öe &panjaart0 met öe jtoawe $erei-bif* |
||||
XXII. Zinnebeeld. 519
ft fttê in nfeuhJ Snööïufïa; ft? fcjjfH» taf*
ï te? «ui tot ofeciOÏFtb/ en1 tg: te 6.gr,
», te ban belegoeteten/ om te seltoe aan 3tfft te
„ btfien en aan 3tcï» te treUten/ met toat
„ ft&ateipe ange!0 8* ooft mag SP"/ etenafó
» tej&panjaatöen te £toatten tot |et: ©e« -
„ biffen fcbstngen/ baat gaat tm santefjp
A niet toe. SMe&toaron 3pntecfttoa*
Hm aan; te gierige notfj etgec: Me jpn
' Sart gebrant ban te Een/ teje Beüteu
bjanömetten in Haat getofffe; Me tooïten
ïtttoM8gefianörtt/te$c1ïaatte2atan te
nerliifimetoanifïtge getiarijten/mst b?eeö
S*«? Sbaac 3fcn/ met onocöult al* Ijaat
'' aSflaöen geen boortganff ïjeöbcn / ma 30C8
1 en feommeB/ met flapje natgtm/ met
!' iexamft enficconlttö/aWöet niet Ka gaat 2 3inentoenft!jgaat; Metebfcnfdjjitaetaïte
; moeit*/ en üe3e fcfijififtelyfec onriHl/ bep , ïamelen en toeten ntettoietet firpsen jalj .! Me nebben een flesten loon/namentinfi een lUftB 3©pn en een pöpCaftaft/teje b?en*
nen och niet meet aisS een gebulte mono/ en bat noeft nualp öaat af; Me moeten " he met crote moeite gebifte Reeden aan !' een antet obctlaten / en tese J»ac «et on. Sbt bpeen setaapt goeö- Mm jal 3ien ',' S?5ff towW & 51$ 3fe Muiten ; tam* te 3pn/ ebenbJel (letten/ en 30 m 55 bc btoa3en en ge&ften cmüomen/ en moeten lm goeö aan anöere laten «« , <5t*rtaaaw tootöeen moottenaac Mnm » eige ?elbe en ban #n Ipf / «raipl }jp aan *pn bieefrn tot entetöouö mm m aan. M 3S-» "w ^lj 4 „.boet. |
|||
fio Des Hemelfcheti Morgendauw*
„ boet. Col. 2. vs. 23. ï|p toorb ooft eew
„ moerbenaar ban ;pn arme mebe-CB?$?# „ nen / tertopl Bp niet fielpt en borbert tn „ 3pne ligcBaams noob-b2uftigBeben / nitt ,, fppft/ Ö2en6t/ ïileeb/ notB eenigeanbetf „ fepflanö öoet/ geïpft fip/ ais een BuiöfcoU' „ bet ober beel geftelt / ficBulölg iö en moefi „ boen. la Bp toorb jelfs aan 3pn 3iel een „ mooröenaar/ ais bie Set tph <©obs niét „ etben/ notB Biet namsais eeutoig boo? „ <£öobt leben Ban." Wie 6an een 311IH Ie* toen ban een rpïre boo? gelufi3alig acfitenJ i$ Bet niet een jammer/ ja een leben bol moeite/ arbeib/ onrufi/ 3org en tjenomme* ring* een rpfee berberft meer ais BP totot; lip al 3pn rpfibom is BP arm5alig: de ry- ken moeten ontberen enhonger lyden. Pf. 34.
3&e toerelb 3fet teel be gene/ bie alles bp*
ten fcB?apen / aan als gelu&3aligen / baar 3P Bet bocfj niet 3pn. g^e gene/ 3egt Gue- varra, bte Bet eene fiuiS aan Bet anbere/ben «ene afeïter aan be anbere / be een ï|offtebe na be anbere Soopt / en ben eenen ï^of aan ben an* beren Banst/ seeft een $atrps bjeg boo? een ïfulSmus/ BP Betoint Bet tpbelpe/ en ber* Iieft Bet eeutoige ^emelfcBe/bJint beel gelb/ tn berüeft 5pn 3tel en getoifie. Ep 3ien en jbetracBten toat 3p totnnen/ maar 3p ober* toegen niet toat 3? berliesen / 5p toorben fn bc3e toerelb geloont / 3onber B°op ban eenig bergenoegen / toant 3p Bunnen Bet oorbeel met ontgaan : Wee u gy ryken , want gy hebt uwen trooft weg. Luc. <5. vs. 24. 4£i 30 toint be toerelb gp rpfien/ beneffens al Baar soeberen/ maar lijb fcfiabe aan vCm stelen; |
||||
XXIK Zinnebeeld: p,i
Set f* een fïegte tuiUng/ en ©et getom të
^^ffia!?d?S?Sreld won? be
*S$S*« faatbeel Bier op be toe, bMluftiaen/en ontfangen ooö par loon met
aS Stoee. mu gebaefcten 3pn mgejtooU SS?/ ïflm óoaen en trotse tfnnen bfnb men Sec S «£"* Sletanbet be 45?otc: toni 5pn
S énweeetjutto niet betsabfgen / boo? ai eet fiïöe geftele toetelb onbet 5tc& Babbe/ fn n? toa« nocö ntet betgenoegt al* BP bat Sbe ÏS>™' *>»ƒ«#«■' «*"» Tde w«eId was noch niet genoeg voor eenen Jongeling
ïeöXne?at meenbe bat tt?geen jRonarcB
SS/ boo? bat ïjn <©oüMöto eet bejegen K? fet gtote fcafol boutobe Bp tot 3?n SS/ toetlSiö SwMftt. 3©at 5Pn be p, ban eetsuclit en matïjt tet €gnpttfcne ao*
ningen i&an toffe altpb gtotet jpj/ftj S aan tot Sof be grootfle eet naaft ben Söntng. ifeaat toat 5oe«t gp eet-en p?acfit* ffiffaé* een glansS bte be toinb boet bet* ÏJ St: « fet betgantoïötot al? u* gcaotfr eet met.be gtootfa ftBanbe bP toeie
|
||||
fia. Des Hemel fchert Morgendauws
tg bertoiflelt; te galet ban ïfcaman tg D*J
een buitelp bfi-ctecib ban: tyt grote 22»' tel i0 at lang tzt een fteenhoon getoorbetf» nietsS fósobeegantemften blucbtig aljJhooö' heib en toereibfetje l^acht. ©e ©uutpiitó"/ nl0 ^P op Set ööogft g?to!cgen jpn/ berlie?1^ haar fcöpnjd / en beranteren in toon. Mf moeten herf?enl03e menfehen 5pn/bie mw 8e peïe ffftatten taften/ en het toesentiijB* athter aan ftellen ;bie te fttel-è eerjuclit h3n' telt/ Beliegt jtfft 3eibe/ en berltefï öc etp tt en rechte eerefc?oon. <©e eet ter bocrclö ij? een fchaöutoe / glorie en fieerlpteiö. && een gefchilbert b?oob jal geen rnenfch / ofi frïjocn f)p noch ;o hongerig i&/ grppen; al" 3a moet gp ooft te fihabutoe niet boigen: geen roenfrf) beïgt te fchabutoe/ of fjp moet niet Bp iinn«n 3pn. 3B*e na eenbalfcbeKJOOfl gröpt/én te rechte $tom"nfr!jite laat baren/ gelpftt na te ö^a?e menfehen. %$at moet een 3e[t3ame en nïinte eerjucfit 3pn / bat men tot geringe jahen groter lu(i teaagt al^ tot te fioogfie; en bat temant öie een groot geluft aangcöoben to02b/ met onber3abelp£ begeerte na mefr en teen grpot/ en baar en tegen het getoehfïe lanb ber lebenbigcn boo? niet acht. Eitten te eer3«cfttjgen niet in b« grootfïe fcfianöe ■? 3eterip: %btö]m\$ feboot en het &kletp ber eeutoige gdufe5aligfteib/ fc$ Bp gaar iïi een berfmaabte/ en ppn bec oo^ahenbt gebangenrê berantert. 3©an laat men met recfic aan be toerelfcftfie gemoebc* ren haar peitetö cber/ laat 3? 3öeaen toat 3e toïllen / het ?alhaar nr-itetöanö genoeg ber* bieten, $e toinft i& flecgt/ een ne&-ft?an0 |
||||
XXII. Zinnebeeld. y"2$
t# Mm Baat/ tertopi 5P M toare *M,s*
ïnfejalfeftciö / öte onterWpdPïw: 3gjnje bertoacuten ftaat / towcftt en bettecrpen ïjebben. ft*r cpfcïjifi Öer 3iele» per em* big en Raar fecïö?ictig getoeeft/öaarommüc* ten %p eeutoig met froaaö öaat boo? boete been/ offcïjoon SP/ als? öet te iaat W met €sau öe beneringe in tranen soenen. iz! ILaat öe taerdö Ret Rare Bouöen; toe
bet?ieofïer ïjare balftïje toaren. Een ieder Vergete wat voorby is, en ftrekke zich na het gene voor hem is , op dat hy bejagen machet kleinood, dat hem voorbehoud de Hemelfcheberoeping.^oelangteilöemeng, Uef Rebben en p?pse* bat BP tn Mn feocb mm
Baten/Msugten en Mflageni Boe lang toil men süB nerfieugen aan ©et cen* öat tn öe laatfte uure M£ öoottfnfet twoffen/ raam teel plagen aan * o raenfcïien! Roe lang teut SP öie bose betleiöfter Mr stele/* meen be toerelb met al Raar luftcn / notö tot uto tpMlnfè en eeutetg bciMrf l«f feöbeui bp Me èene baat öe toerelö-üeföe nocR ig/öaat te fee itcföeDejS©aöerg niet. j$tcotöeöienft* meiö ten W5* Ptts Bet t* beel beter tre toer* berffclpe aW onbcröerffeliine .taffen te ber* teen/ en rocmelper Bet mjM ** 6?oon tï. iflVfMi ïMoeti • net tö °eel Bertsamer öat &l?5«8SmtniSatei/ öaneen uu SLe a W laat onj *^«ggg ben ;ïm/ en €02»«« 9W* KL f5L**
tïüntWn^tfteppet niet meet öan Ret ftfiep* 3eU zyn wy met Chriftus geftorven, zo laat
ons ook met hem leven. Alle vreugd der
wereld word eindelyk wormftekig. Job. %ê»
VS.
|
||||
*}1\ Des Hemelfchen Morgendauws
vs. io Wat toil betoerelbüng einbelgft böö?
trooft ban be toerelb fytbben/ alö alteg ##» na eeng boo? ïjet buut ?al tergaan 3?n. 3» bermaan en betuig u met3uci)tenen tranen/ Iaat onjs öocö niet meer öenfien/ bat/ tec^ toul top öen toeg öe3er toerelö lopen / top CÏmfUiiS en öe toerelö te gelpn bezitten buit nen. I©at 50 Bort en berganftelpö té treeö af/entoat eeutoigiö treeötoeer inöepïaat.tfj m tertopl topbootfieen üagelpass be &?acï)ten bes ItgcRaamsS affterben / 50 laat onj$ be> bennen bat top ooft in anöere ötngen be5e£ Iebenjs geen eeutoiggeiö bc3itten/ op bat top eeutoig mogen blpben. ^e 3iel \& toeel te buur genogt/bat 5e in be j^el niet moet blp' ben leggen. Heer als ik u maar heb, dan vraag ik niet na Hemel en aarde, en offchoon myn lyf en ziel verfmaebt, zo zyt gy doch altyd, ö Godt, myns hertens trooft en myn deel. H U I C N I M 1 U M V I T I O.
Op tyd'lyke overvloeden ziet
Men volgen fmerten en verdriet. Zyt toch zo dwaas niet meer, 5 Meafch!
van aan te kleven Het geen de Wacreld u wil van haar goed-
ren geven: Zy oopend haren fchat, en toont haar heer-
lykheid, Zo dat zy Lyf en Ziel door dezen glans ver-
leid. Hoe williger zy ons haar fchoonheid komt
ontdekken > En |
||||
' XXII, Zinnebeeld. fzf
Èn hoe ze ons meerder tracht tot lullen op
te wekken; f hoe vriendelyker zy ons aan haar Tafel zet»
Hoe fcherper zy het Zwaard, om ons te do-
den, wet. , ,. Geef Waereld , uwen fchat aan dien hem
wil genieten; . Daar volgt op uwe gunft maar bittre ziels-
verdrieten: Wat wint men, als men u van ganfcher her-
ten eerd? - , T . Niet anders dan het geen en Ziel enLyf ver-
Heer! als ik'u maar heb , heb ik genoeg: 't
' voorfpellen
Van uwe goedheid, kan myn ziel te vreden |
||||||||||
üellen:
Gy zyt myn grootfte fchat, myn eer, myn |
||||||||||
lult, myn zin,
|
||||||||||
Wat buiten u is ,is my een vervloekt gewin
|
||||||||||
xxiii;
|
||||||||||
jiö Des Hemelfchen Morgeridauws
|
|||||
XXIII. ZINNEBEELD.
Jer. Ji. Vt. 3.
Ik hebbe u tot my getrokken uit enkel
aoedertierentheid. XXIII.
t De Goddelyke liefde-trekking.
1. A% \oat beminnend toaatatg tg/ pleegt
een berftanöige lief en toaatö te ïiom* feen/offc&oon ïjet 00B 3pn eige niet i$. <én$ 00e bemint een fcgone bloeme/ offcfioon ïjet beselbe Dan betre maat fean jien. 3|oe Ijocg acftt men een $eer.l niet / of een anöe'r fcBoon gintoeel/ offcfioon men geen öeel baac aan lieeftieen fraaie ,§tïiUbern bertoeBt/öoojöe öaannleggenbeBunfi/ gtcte lief fee/niet alleen aanbeb?eemï>e/ maar ooöaan Den &onfre« naat 3elber. «Een toetfimeefiet becBeugt3itj) ober ?pn toetït. «Eenüobenier fieeft geen ge* cingei: oogenlufi aanjp'nen fcjjonen met Moe* men beplanten jfjof / ban een b?eembeling. Cen ©ogel berljeugen 3J>ne fcfione en bonte beten; een ^onb ?pn Rcfïelp bel; een biel* $eft&apen$ $laagb öaat .bjiw&elp§etö;cn «efl
|
|||||
P- S*ff-
|
||||||
J, De Goddekyke liefde trekking
|
||||||
Jer-3i-v.3
*J& A&öfre< u tot tny aeöro&t&ny |
||||||
XXIII Zinnebeeld. fz?
*^h becftanbig IBan 3Pn fcnianberSefö/ ak
U*l» gunft/ aan5ien en eet. 3©at Ban fcftoon* ft 3pn alg Se menfrt) 4 &p i$s Jjet eöeïfie fttjep* fel / een teonberruerB ban <6oöt / en een «ort öegrio beier bingen» <©obt ijs 3*lber Se toctfimeefïer en feïjepper baar ban getoeejt/ toaat ïiu Beeft ben menfeïj öob Bet laatje en aeeripfte" gefcBapen ; be menfeö teas een oeelb <ü5ob£ en 3jmer eer. Godt fchiep den toenfeh hem zelfs tot een beeld, tot een beeld Gods fchiep hy hem. Gen. i. vs. 27. 2. vs. 7- <Ên be ^cöepper 9ab een toelfeeftagen aan be BeeripBeib beg menftïjem ©eEoon bes SSïberBoosfie bermaaate 3feïj met bit «ÖObbelijS toerB. Ik fpeelde op zynen aard- bodem , en myne luft is by de menfehen kin- deren. Prov. 8. vs. 31. T©e ReerSpöetb bec Befcfjapene menfefjen teajï Boog te fcSat* ten;be menftfj toag geeecljtig en Qetltg/fjeü «Böeib Bsb tj? <n 3pn teil/ en geret&tigfjeib in jprie toet&en. »k eerffgeftBape menftöeit becdanb taase cm Stamp / ban <@obt 3elbec aang^oöen; <0obt BaSeen grote genegent* Seib tot btt t^'J'ftig toets. 2. Zolang De ftBoanBeiSöpeenöfngfclpft/
5o Beeft m<m met redfjt Iteftre base b<jo?/ al& bie bergaan $ / acBt men Bet niet meer, «©obYj&aa be menfegen lief tertopl 5p gptr öeelb bioegen booj ten bal/ taen toaren 51* »net fcfjoonïjeib üeMeeb / maar be 33«be maafe te Baar gasft baar na $eet onaa^ienelp; ®objs fceelb berloren 3P/ en pet fieelö tnef patanss Htoam in be plaats? ; «0obs bjfenö* pap 3oube 3itï) met redjt *" bganbftgay «ecanbert Beböen» <©een ïïontng neemt een |
||||
p8 Des Hemelfchen Morgendauw»
25ocaal We met bergift en fpinnetoeb op#'
bult/ en ban buiten met b?eb en butïtgöeJ5 befcleeb ijs/ in 3pn ftanben/ bp floot bent W bet met boeten ban $ttti af / als bp bo"? Rem fïaat j toie toag builber getoorben al? be eerfte menftfien/ toen 3p ge3onbigt ftaö' ben* Set leben toag becfïonben / en be boo& bp Baat ingentopen; 3p toacen betb?eenrt ban be teintgbeiö/en niet ongelpn getoorben aan bien/bte met mocfige buiugbeib öeblaö i$f; 3fel enligtftaam toaS onrein» <H*en %t* belaar butft met 5pne berfcbeurbe bobben niet bp een gtoot^eec naberen/toant *p 3Pn een gaftfiuisS banongebierte; toatongebiet* te finfgbefte niet in |et 3onbenïtleeb bet af* geballe menftöen X 3p toaren een afftft?ift boo? <©obt/be 3onben ftabben baat en <©oöt topt ban malnanbet geftbeiben en berbjeemt: bet fjert toass geen öeiligc tempel meet/ ben gcntoel bti bertooefting ftab bet $|eilfg> bom al ingenomen, Sibam en <£ba bloben billp boo? €fobt/ en berbergben 3itfi boo? 3Pn aangesitbt; een booss getoiffe 3oe6t be jolen en ftuiptoinnelg/ om 3lcè te berber gen boo? ben bloebto?eber. 3. 3&e liefbe balt niet 3elben op bet gene
bat niet liebens toaacbig i$. ïB05e$ neemt 006 toel een |©orin tot 3pn b?outo ■> eeft on* getaben binö beeft niet 3elben be genegent* ïtefy *png ©aberjj. ©aöeflpe liefbe laat 3itb toel becbetgen / maat niet toegnemen. Sofepft fp?ab jpne bjoeberen ftarb aan/ of* fcboon bp bet ban betten niet meenbe/ al" tjoetoel be beclore ^oon 'er uit5ag alg be ge* tfngfle 25ebe(aai:/ 50 ontmoette fiem 3Pn 33a*
|
||||
XXIII. Zinnebeeld. 7x9
Babet ebentocl/ en Rufïe Rem» 3ïbam toasS
«5oïjg aanfcRim niet toaarbig / en toiecb nocRs tang op Ret bjtenbelpfïe opge50cfit en aan* BefP2onen: toen Rp 5icR fcRaambe %m efge 3etbe aan te 5ien / en boo? 45tits$ Reflig aan* Be^fcRt te treben/ maaRte be genabige <0obt boa? Rem en 3pn topf 3elber fcRocten/toaac Jttebe 5p Rare fcRanbe en naaRtReib beben* ben Ranben. «öïobt 3oeRt uit loutec ©abeca »ÖBe liefbe en goebReib be gene op / bie Rp met 3pne fitenge gerecRtigReib Rab Runnen becbolgen; be genen ïJie Rp be berboemenftf Öaö Runnen aa^eggen / be 3elbe beröonbfg* ce Rp genabe/Ieben en jaligReib» J%p Rab be S^ballene mcnftRen na ben ©uibel / Ue ?p SeRoocsaamt/ en toelRerjS leugens! sp opge* boigt Rabben/ berfloten en betbjjjben ftUn* {ten / maat Rp berRonbigt Raat bat Rp je ban fiet getaelb öejS ©uibelö becloffen brtU «e. <©e becboecenbe ©utbel ontfing ben. bloea/ en be berboecbe menfcRen ben 3egen, 4. 3©p 5pn f&bams* öinberen / en 3onbi«» Ben ntet mmbec ban Rp. <©e etfjonbe Reb* ben top ban Rem / en top manen baac op 3elbec ban onje obectrebfngen geen einbe. ^Evenwel word de liefde Gods rvkelyk over ons uitgegoten. 3©at <©Obt betoeegt om onjS öenabig te 3pn/ bat toeet tR met. ais be «efbe een fcfioonReio/ eenig nut/ toaacbtg* oeiö beö per50on0 / of tegenlief be tot een booc* «etp Reeft/ ban të Raat moeite/ 3org en beciangen niet RtoalijR aangeletb. ^eeft <©obt op ong 00R biergelRRS te Ropen * in 't gefieel niet j ebentoei totl Rp 3pn genabe en trcutoe «btf niet ontoaacöig acRten; 3P" blote sena* |
||||
5Jo Des Hemclfchen Morgendauws
be en liefbe geeft ftem enfiel Haar toe bP
toogen, 5. Ik heb u tot my getrokken uit enkels
goedertierenheid, ^ft bertoonber mp / 0 tb in be grote biepteber genabe en barmbet' ttgöeib <ö5ob£ neber 3fe; tote San be 3elb« ÖOOrgtOnöen i 6 Welk een diepte des ryk' doms, beide der wysheiden derkenniiïeGods» hoe heel onbegrypelyk zyn zyne oordelen» en ondoorgróndelyk zyne wegen! wie heeft hem te voren wat gegeven, dat het hem we- der vergolden worde? van hem, in hem, en door hem zyn alle dingen. Rom. 11. vs. 33. enz Wat is de wereld, 7y legt altyd in het boze. 1 Toh 5. vs. 19. gin be 3elbe (0 niet m oogentuft/ bleefcbeg lufl/ en fiobaarbig Ieben. 1 Joh. 2. vs. \6. Wy zyn ai te zamefl afgeweken, en ondeugent: daar is niemand die goed doet, ook niet een. Pf. 14 vs. 3. 3©P ijeöften altemaal ge^onbfgt/en 3pn toer* feelnfee 3onbaarsf/ en ontberen ben roem/ bte top boo? *©obt bebben sonben. Rom. 13. vs. I» aillejS tjS beffoten oriber be 3onben. Rom. 11. vs 12. ©an bet booft af tot be boet30le i$ ntet0ge3onbss aan ons?/maarniet aljstoon* ben en 1ïttemen / bie niet ge3uibert/ noeft berftcmben/nofb met olie berjaebt 3pn. 35e toerelb ta' een groten boon menfebm / bie <©ofct vm b?e*en, bertroutoen/ltef bebben/ loben noeft banben; bie alle breaturen mt0* 6?uiben / 3pn naam laderen / frtjenben en fmaben/ 3pn tooorb beratfjten; baar en bo* ben ongefioar3ame/ moorbenaarjï/ Hoereer" berg/ bieben/ fcbelmen/ leugenaars/ aeft* ttmmwë/ towaberss / bol ontwwto en al* |
||||
XXIII. Zinnebeeld. 531
Ie 605e gufeften; in 't ftort/ otocctrcöersf ban
aïïc gebob^n / en in allen beien toeberfpan* nig/ bf? 3tcfï aan <6obS bfjanb ftangen/ nas mentliJS ïxn ^utbel. 3laat be toerelb boo? 3icö 3?lbe 50 boos ?pn altf 3e bril / beeft e* bentoel 3oeftt <£5obt be 3elbe/ op bat ftp aan Baar 3pne Itefbe en barmnfttigfteib mag me* beöelsm. 3tlle bes menftften toegen toaren boos / en ebentoel genas ï)P fiaar. Hy heeft ons lief gehad, toen wy in zonden dood wa- ren. Ephef. 5-. vs. 18. «£n pjpft oen fiiec in 3pne liefbe tegen ons. 3©p 3pn beble&t/ Ie* lijft en beracfitelp / en bp toont o'nS genabe èn goebfieib. Ons gedacht en onze geboorte
is uit het land der Kananiten #be£benftt feet teel gp 3onbig menftïj / toat <0obt aan
u gebaan fteeft; fioorb fttec ban bes peeren tooo?b/ en erfient te gelp baat uit 3pne en* uitfpjeftelufte barmfierrigneibrtiteaar.tS: toat ftp aan gfrael ge3egt Beeft/ gaat a ooft aan. Uw Vader is uit de Amoriten,en uwe Moe-
der uit de Hetiten, uw geboorte is alzo ge- weefl:; uw navel, toen gy geboren wierd, is niet afgtfneden, zo heeft men u ook niet met water afgewaffen, dat gy rein wierd, noch met zout gewreven, noch met windelen om- wonden: want niemant jammerde uws, dat hy zich over u hadde ontfermt, en een van die itukken u bewezen, maar ey wierd op het veld geworpen; zo veracht was uwe ziel toen gy geboren waard. Maar ik ging u. voorby, en zag u in uwen bloede leggen,en fprak tot u toen gy zo in uwen bloede laagt: gy zult leven, ja tot u fprak ik toen gy zo in Uwen bloede laagt: gy zult leven j en ik heb |
||||
53* Des Hemelfchcrr Morgendauw»
u opgevoet en laten groot worden gelyk een
gewas op het veld, en gy waart nu gewaf- fen ,en groot en fchoon geworden; uwe bor- ften waren gewaffen, en gy had fchoon lang hair gekregen: maar gy waard noch bloot etf befchaamt ; en ik ging u voorby , en zag u aan, en ziet het was de tyd om u te vryen: doen breide ik de flip mynes kleeds over u , en bedekte uwe fchamelheid, en ik beloofde het u, en begaf my met u in een verbond* (fpreekt de Heere Heere) dat gy zoud myne Zyn, en ik baadde u met water, en wiefch uvan uwen bloede, en zalfde u met balzem, en bekleedde o met geitikte klederen , en trok u zeeme fchoenen aan, ik gaf u fyne linne klederen, en zydefluiers, en vercier- de u met kleinodiën, en leide u armringen aan uwe armen, en een keten aan uwen hals, en gaf u hairbanden aan u voorhooft, en oorringen aan uwe ooren, en een fchone kroon op uw hooft Ezech. r<5. vs. 3.enz,3©aat toasf motet goebïjeib afê bese* Bier 3ief men bat be <©obbetij6e liefbe niet alleen een moe* tietlief fee geljja i$ I maat be jeltoe toer te bo* ben gaat. Hoe non «Bobt oor onss 3pn <£* PÖ?aim betgeten/ en toetatfjt laten leggen i 3pn ©aöerlp gert o?at&t mebe/bat Öp 3ic0 onjer etbetmen moeft. Wat zal ik uit o ma- ken Ef hraïm ? zal ik u befchutten Ifraël r1 zou ik niet billyk een Adama van u maken, en u toerichten als Zeboïm? maar myn hert is anders zinnes tegen u, dat ik niet doen wil na mynen grimmigen toorn, noch u Ifraël in 't geheel verderven. ©ffcï)00n top 50nbaarg getoeeft 5pn/ not&taitf Beeft on$ <©obt op»
|
||||
XXIII. Zinnebeeld. 5-33
Sejotlt; $tmirtgm top ban noc8 bagdpsï/
Belp top Belaag! 006 ontoetenbe jonbigen/ 30 -be&t boeg be «JBobbelpe lief bc be raenig* te onjet 3onben. Godt is de liefde. 1 Joh. 4. vs. 8 45p 3Vt gelieft toen gp fc&anöèlöft m öemotft toaart/ ja 30 5ect 006/ bat'et niet fiet getmgfte aan u toaj$/bat u be genegent- Deib ban <S5obt non toaatbig manen. Alzo liefheeft Godt de wereld gehad, dat hy zyn Eeniggeboren Zone gaf, op dat alle die aan hem geloven, niet verloren werden, maar het eeuwige leven hebben. Joh. 3. vs. 16. 6. Ik heb u tot my getrokken uit enkele
goedertierentheid. %et toajï geen fc&ulbigs tieib bat€foöt ons in'genabe aannam. 3©aat mebe 5ouben top gem tot jullie onuttfp?ene« Ipe goebfteib betoogen fjebben^oöjï gena= be maant öet bat top baat ban bedachtig ge* tooröen jpn: top 5pn beel te onmatfitig en atn^aüg ben l^oogfien te bet5oenen; ben ee* nen Bjoebet fian ben anbeten niet berloffen / notïj iemant <6obt beboetten, tytt boft te beel een? menfejjen 3ieJ te berloffen / bat be menfcSftetmoetlatenflaaneeutoiglp. Waar mede zal ik den Heere verzoenen ? met buk- ken voor den hogen Godt ? zal ik met Brand- ofTeren en jarige Kalveren hem verzoenen > meent gy dat de Heere behagen heeft aan veel duizend Rammen > ofte aan Olie, al wa- ren het fchoon ontallyke Itromen vol? of zal ik mynen eerften Zoon voor myne overtre- ding geven ? of de vrucht mynes ligchaams voor de zonde myner ziele. Mich. 6. vs. 6, 7. 3lan be 3pbe bet menfd&en isï geen mib; bel om <0obt te betocgen; toat top ti«n€ioöt %\ 3 3Ul*
|
||||
J54 Des Hemelfchen Morgendauws
3ullen en moeten Rebben / bat ml 8p ong #
leen toeretben. Sneeft een <Bebdaar tet0 tet fttlïmg ban ben toorn be0 üoning0 i ocft top elenbige! al0 top be gcrecbttgöeib / bte boo? <£5obt geit / boe? on0 3elf0 geïoben te bet* twijgen. Is het dan uit genade, zo is het niet uit verdienft der werken, anders zou de genade geen genade zyn :maar is het uit ver- aït'nft der werken, zo is de genade niets; an- ders was verdiend geen verdiend. Uit gena- de zyt gy zalig geworden, en dat niet uit u, maar uit Gods gave en genade is het, en niet uit den menfche , op dat zich niet ie- tnant roeme. Rom: n. vs. 6. 3tefu# fó bè benoeninge boo? onje 3onben / $pn fteüige ber* bienfte bertoerft ons be ?aügfjeio; bit toasS fiet eemgfte tntbbel/toaar beo? top berlorene toeberom tot on0 ï)?ü bonben bomen. ( odt, die daar ryk is van barmhertigheid , heeft ons wedergeboren tot een levendige hope, door de oplrandinge van Jezus Chriltns uit den do- den, i Fet. i, vs. 3 Toen wy dood waren in de zonden, heeft hy ons met Chriftus le- vendig gemaakt. Ephef. 2. vs. 5. En heeft ons overgezet in het ryk van zyn lieven Zoon Chrithis Jezus, Col. 1. vs. 13. ^0 3pn top ban / bte boo? on^e jonben betre ban 45cbt afaetosBen 3pn/boo? €fi?itïU0 Bern toeberom liabcr getreben. 7 Ik heb u tot my getrokken uit enkel
goedertierentheid. <0elnB be genabe 45ob0 tegen onö otiunfn?ebelijb 10/ baar ftp in jpn
SEcon giefus <£ï)?iftu0 be betlorene 3aligBeib ons to.ebcrgeb?af.ftt tjeeft / ^0 t0 be 3dbe in0* gelobd öejtg onjïte boeren tot be becb?ö?mö bejesf
|
||||
XXIII. Zinnebeeld. ftf
&e?e$ geils, san teel een ©aber 50 met ?pn
itfnb Itefftojen/ een Höoebet &aa* ttoebe Bert 30 b?ienbelijö omarmen/ en met uftgefireKte liefbe-armen na ;itl) trennen/ als <©obt te menfrtjen tot 5«Ö trefet i neut gp be Boor* ben bet liefbe niet * ftet iS een b?febub&elbe fcftone fnoer/ Bet 3©oo?b/ be &oop en Bet Sbonbmaal. #rtj pjoeft gp uftbetfiore B<*= ten! en 3iet botB Boe to?ie«belÖö be Heer tö; «Pobt geeft ons altemaal geern m ben Ie* mei/ BP toeet Boe betB«"Gwbe be3e plaat* *al 3pn / baatcm bet3oe8t BP ons op Bet b?ienbelpft tot Bet Sbonömaal bes Sams. ©Pfieeft toootben bes leber.S/ en laat ons baar in fiet leben bet&onbigen; bat tg een UcBt op on?en teeg/ en een lamp op onjje paben; een iegelöfte genabe-p?*bibatie tS een ttoott ban <©oööeUjBe liefbe/ om crS men* fcBen ^emeltoaatts te ttefifeen. Hoe zullen zy geloven zonder prediking ? toat ï)tt Bef*
lig toootb Belooft/ beregelen en Bebefifgen be Beillge ^Sacramenten, gin be §&oop trcö^ fcen top 9!efuS aan/ en in Bet Betfig 3tbonb* maal nemen top Bern toaaraclittg in ons op,- toaar öoo? Ban nien 3icB ber «Soböelpe lief* be meer ber5eReren / ban baar boo? i toie bul onS ban fcBetöen ban be liefbe <0obs/ bte baar tS in €ïJ?$ü0 UM"? f . ' 8. Ik heb 11 tot my getrokken uit enkel
goedertierentheid. <©Obt bet3Uimt aan 3Pne 3PoenietSomonS3pne Uefbe te betfeonbigen. ï|p toenr alle mibbelen aan om ons op ben teeg beS leüens te boeten. ®e mebiojnen to&tbeh betbaatbigt na be gefieltDeib bet patiënten/ 30 ais öe 3ïe&e ig I 3P «Wt t» gene3tng S.I4 3pn^ |
||||
$1,6 Des Hemelfchen Morgcndauws
3jm; aljS 5uiaer niet toil toeraen/ ban moet
'et al?em bp. flenig ^tftolier leert 3pn leg Ö002 fïagen, ongeï)oor3ame omberen tolllen öe geboben ber <©uberg niet gefioor5amen / tiotfi ?icö ten goebe laten leiben / ten 5p bat 3e mettiraf baar toe geb?eben toorben. <©en teeg beö ^emeté tg/ na fjet getuigenis ban «tÖJittujS / met boornen belegt / en baarom moeten be rei5igerg 3omtpb$j met ftoepen boortgebieben toorben / eer ?p taillen gaan. *©aar fcS een foort ban Cfijiftenen/ toelae jitïjniet met goebljeib ban ben tjeiligen <©eefï/ öcoz ïjet 3©oorb en be Sacramenten toillen ïaten leiben; en moeten bit ebentoel in ben Igemel bomen / ban moet be ftoeep ban arnisï en öjoeffjeiö te boorfcfijn aomen /en 3P baar mebe getuc&tigt toorben. /€oen üfrael 3icïj jelfsS boerbe/ toen fieette ïjet: Na het woord des Heeren, dat gv ons zegt, willen wy niet doen. <©obt toilbe 5pn bola ebentoel niet
berloren laten gaan / 3pne liefbe toag te groot / öat ï)p Baar ebentoel tot 3itft. trebften toilbe. «Êen ontoillige bnetfjt tocrb met (lobben en imuppefë tot 3pn arbeiö aangeb?eben $ alj$ be 3oete fiem ban<©obt niet fjelpen toil/ban beranbert bp 3itlj in een berfcbnbbeipen 40obt: ia 3eg 3^nber bemanteltng/ bat bet ft?ui0 tegentooorbig toel 30 beel C8?ifienen na ben 5|emel boert/ aljS bet feboon gelua. Uit ben biepte toeten top tot ben ^eere te toepen/ en aisS ban berljoort bp on5e (tem* me. Certoöl öe te grote b?pfjeib ontoillige Üeben maaat/ 30 liet €fobt 3pn bola langen tpöbienftm ban Ipf-etgene in<i£gppten boen; toen 006 fiet rpne Canaan booj haren boog?. moe»
|
||||
XXIII. Zinnebeeld. ftf
ttMKö niet genoeg toasï/ «et BP 3e na 2Sabf*
Ion gebanHelp toegboeren. <©« ftaat Bet bleeg niet boel aan/ en ebentoel moet Bet 30 toe3en;D03e botBtigBeben tncetenboojfcBer* pe mibbelen afgetapt toornen, let fielufïe bleefcfi toil met geteelb na ben lemel ge* b?eben toornen : tertopi top |)et %melrp& geen getoelb totUen aanboen / Daarom Doet <©oöt ons getoelö aan/ op Dat top Daar Doo? gebtoongen toorben om te Doen Den toil DesS ^emelfcfien ©aserU. g^e toinö uit fiet 5Soor= Den en ^uiDen nonnen ben l^of bjucljtbaar manen: öetriré roept n?acBtig om ^efuss fiulp/om bat ftp in pet toater öegon te 3m- tien; ^onaiS 50U 30 toer niet genomen 3?n aan $imbe te p?ebtaen/ al$r BP niet in Den jbuiö Des? 3©albiftB£ toa« genomen; JBatilug toierb boo? een^SUtem-ftraal uit be öul|ïeiv nisS bec btoaltnge tot Bet Belbere licpt bess CbangeliumS Perlicpt. 35e 25?uib Gebint 3icfl niet toel/ als* be 2S?uibegom Baar boo? ongebaanöe toegen boert/ maar alg 3p 3iet Dat be toeg Baar na Bet BuisS bec 25?uilofc leiö / i$ 3P geern baar mebe te bjeben. 3£a* bib roept en felaagt eerft toel ober De toon= Derlüfte boeringe <ö5ob.ö onber ?pneheiligen/ maar in 't iaatfi 3«St BP ebentoel: ik dank u Heer dat gy my gedemoedigt hebt. 59e fcmtë-fïagen 5pn <£obsS lieföe-tebensS / om ons na sü& in ben lemel op te treRaen. • 9. © mmft&nl 3egt niet bat <*5obt 3tcft cm utoe 3alisBeib niet benommcrt. fèan <©obt u meer boen atëBP geöaan Beeft i baar gp geballen 3Pt/ 3oefit BP u nodjtams toe* berom tot 3icö « ojengen / tn plaats* ban %\ $ ffwffe |
||||
538 Des Hetnelfchen Morgendauws
flraffe belooft ftp u liefbe / fn plaat** ban
rethtmatigen toom ftftenftt pp u troofi; W toorb jelfS uto berloffer/ fip laat u berge* binge en beel genabe beraonbfgen. ik wil dat myn volk heten, dat myn volk niet was,
en myn liefde dat myn liefde niet vras; en het zal gefchieden dat die den nnme desHee- ren zal aanroepen , die zal zalig worden. 5©te ten bal SUbams* ban eeutoigfteib af ge*
5ten Beeft / ïjeeft 006 te gel$ö 3pn oprecfi* ting toeberom berorbineert. 10. l^oe 5ien 5ommige ge5tthten 50 oleeft*
en hoe 3pn 3ommiger perten 30 bol ban bje5c i mp bunftt in ftan pet reben j baat 3al een grote laft bec 3onben op Bare ?ielen leggen / toaar onber 3p ft?om en 3eer ge* buitt/ en ben gegeten bag treurig gaan/ ia 3onben hit al te fïmftenbe toonben getoor* tien 3pn ; 30 i$ pet ooft. jjEaat toaarom 6eb?oeft gp u i be 3onbe ftan u niet fcenaau* toen als? <0obt on$f 3elfjS boert en tot jtcö treftt. Alwaar de zonde machtig is, daar is
Gods genade noch veel machtiger; bit toOOJb t$ niet alleen aan be gelobigen/ maar 006
aan be berfïagene perten gefp?often. Of is de zonde heel groot? dan is Jezus verdiende noch veel groter, ^ie toift al beg toerelbiS 30«* tien uit; toaarom be utoe ooft niet l imt teest ift/ bat gp niet 30 beel alg be gehele toerelb ge50nbigt ftebt. Zyn 'er de zonden veel? 3!efus» peeft notp beel meer Ipben ge* fiab ; ftp ïjeeft be gehele toet berbult / en 006 ben toorn bessf&abersS gefhlt/ bie ober tm$ alle ging. Maar mhTchien denkt gy dat
■fy geen deel aan Chriftus hebt. 3?at peeft |
||||
XXÏTI. Zinnebeeld. ft$
be 3&ufbel ntaar fngegeben. gefttf té een
fgaligmafcer alïer menftben/maartnjonber*
geib bet gelobigen. ©oo? be 30n.be fg Ie* fu0 Cbjiftuj» gefïorben / en niet boo? be ge* tecbten/ bp is gebomen om ?alig te maften bat berloren tf. fftSernt gp tan bat gr bet* ïoren jonia gaan/ 30 bebt gp bier uto ^nlig* tttaber. Dat is gewifTelyk, en een dierbaar waardig woord , dat jjezus Chriftus in de we- reld gekomen is, om de zondaars zalig te maken, onder welke ik de grootfte ben. J Tim. i. ©aaromtoeeftmaar getrooft/toant utoen <©obt t0 barmftertig/ bat bp jirb ber «nbaren ontfermt. $ebt gp ojjgebouben öp «Kobt te fclpben/ 30 beeft <0ebt niet opge* bonbpn u toebercm tot 3:$ te treffen; 5pn trootfrpö tooorb tg boo? be fiennautobe 31e? len, 3pne trooftinaen boo? be betooefbe en aangebogtene confcientien. S|et tpben ban «Jefujï Cbnfïug i$s boo? alle 3onbaarss. Komt tot my alle die gv beladen zyt, ik wil u ver-
kwikken ; bat 3Pn 9*fW &W tooorben / neemt 3e ter betten/en bclb?engt5pnentotlle. 11. Ik heb u tot my getrokken uit enkel feoedertierentheid. 3$ be lieffee «BobjS 50 groot tot onsS/30 mo?ten top be 5elbe banft; baatliift erftennen. ^« nto en gebenftt aan be toelbaben/ i0 öc atleronbefcbaamfie en Ie* mm menftft op be gebele toerelb: toeber* liefbeis* bet beft bat top &m <6obt toeber* geben bonnen. Laat ons hem hef hebben*
want hy heeft ons eerft lief gehad. «©obt laat 5teb boo? liefbe ban on«5 binben. 3£ïg be SKagneet-peen b?t tj3er na ?ttb twftt/ ban belgt bet/ en blijft ö«a* aan Jjangen 5 »n |
||||
f 4° Des Hcmelfchen Morgendauws
feber gelobige 3*ele ?utBt: Trekt my tot m dan lopen wy <©elp al£ <tf50bt OlljS b00?
Itefbe tot 3tcB Beeft getroaaen/ 50 aunnen
top öem boo? geloof/ liefbe en gebeb toeber* om tot ons tceaaen. 5lfe fttb een iebec on* bet fee gelobigen Doet uto beft/ feat gp Den 25?uiöegom utoec 3iele moogt loaaen / en gent bp u öeBoufeen. iz. Jk heb u tot my getrokken uit enkel
goedertierentheid. <fi*en teöec Iaat tyt Bent toelbeBagen 30 ais «Bobt Bet Bern toeftuurt. 33iemant mutmurere in 3pn a?ui$ tegentf öen ^eete/ maat tegen 3pn eige 3onben. 911 iife toeet feat«0obt fee toelnaatttoan on5e 31e! en Ugttjaam 5oeat/ 3a! Bern geen maat notB top3e ban feoen boorfcB?pnen / Boe öP Bet maften 331; ï)p toeet feat de gene die Godt lief hebben, alle dingen ten beften dienen; foaarom 3egt BP * My gefchiede zo als de Heer wil. <ffitoöt Bent on5e gefteltem'S/ baar na toeet BP öe mebitjjnen te fcBi&iten: Bet 6an ons oca ebentoeel 3pn op toat top5e top ten l$emel aomen jtofl/ en beBaagt Bet <fl5oüt niet bat top met een lagcftenbe monfe feaac tn 3ullen gaan/ laat Bet ban met tranenbe «ogen gefcBieben/ feie 3al <©obt tocB aftoif* fcBen/en be eeutotge ^emelfcBe njeugbe nee* 3oet Bet fmerolpte aatfefcBe ipben met 38tt* ge b?eugb. 13. Ik heb u tot my getrokken uit enkel
goedertierentheid. Ifêen moet 5ttB toatBten toat men 3«B niet to?ebelmoebig tegeng ben ge* nabigen <©obt aanaant. 5©aar is een fttoa* ïtén aart/toaat onet be Ifttm Magen moet: Zy willen zich van mynen Geelt niet laten rege-
|
||||
P-S40.
|
|||
PM MHHHWHHB»BBHgHHmB^H
|
|||||
XXIII. Zinnebeeld. ƒ41
regeren. Een Ofch kent zynen Heere, efi
een Ezel de kribbe zyns Heeren; maar myn volkwilmynerniet. Efa. 1. vs. 3. Jeruzalem! Jeruzalem! gy die daar dood de Propheten , en ftenigt die tot u gezonden zyn, hoe dikwils heb ik uw kinderen willen verzamelen, als een Henne hare Kiekens onder hare vleuge- len, maar gy hebt niet gewilt, daarom zo zal uw huis u woeft gelaten worden. Matth. 23. vs. 37. $|et legt aan be menfcfien selber bat 3P ïiare 3aligï)etö berlie5en. <&obt erbermt 3itB/ beriofï/ Beilfgt/ BecfcSept en berücöt on_ö; bat i£ öp btteiü aan een ieöec te boen/ bte 3pn 3©oorb en Sacramenten gebjui&en totl tot 3pne 3alfgöetb; maat fioe bele (to- ten <©ob# genabe en spne toerjing b^ebe* JjjH ban 5itÖ af. 14. «tëelobige ftertenl etnent be liefbe va toesf 45ob£. Trekt my tot u , zo lopen wy,
jegt be gee|telj)&e 55?uib / Hoogi. 1. vs. 4. Bp niet mtnoet: erïtent <®tfo$ liefbe/ gnjpt na be bierbace berbiei.ften ban 9efti0C8?if« tu£ / neemt fjet toootb be£ peeren met taeug* be 00/ om bat Bet utoe jtel aan jalfg ma* «en; en toanbelt toaaröigltifi/ bat Bet <©obt in alle* toelbeBage/ 30 3uit gp / met «öcbt beteenigt 3Pnbe/ ingaan tot Set Ibonbmaal fcejj £amsr. «SIC IUNCTA MAN EBUNT.
Godt knoopt met zyne hand,
Een onverbreekb're band. Hoe moet ik uw genade, ö Hemel-Koning!
eeren? m |
|||||
ƒ4* Des Hemdfchen Morgendauws
In plaats dat uwen toorn my zou tot afcb
verteren; En dat myn zonden -fchult verdiende Hel'
fche pyn, Sprak uwe gunlt tot my: Gy zult myn eigen
zyn. Myn Godt! gy trekt my zelf tot u met lief-
dens-lirikken; UwVaderlyk gezicht toond zyn genade-blik-
ken; Daar van gerechtigheid ik nakent lagen bloot,
Naamt gy my vriend'lyk op in uwe liefdens-
fchoot. Uw' Zone laadde op zich gewillig myne zon-
den, En wierd als Moordenaar geplaagd, gefcheurd,
gebonden; Hy heeft aan 't Kruis betaald het gene ik was
verfchuld, F.n uwgena voor my verworven met geduld.
Myn Godt, laat my door u ten allen tyd' be-
tnchten. Dat ik uw' Liefde toch mag boven alles ach-
ten; Uw' vjeeft verlichte my door zyne ftralen,
ja,
Trek zelf my tot u, zo loop ik u willig na. |
|||||
xxiv,
|
|||||
XXIV. Zinnebeeld. 545
|
|||||
XXIV. ZINNEBEELD.
E/a. 2,8. vs. 19.
Aanvegting leerd op het woord merken.
XXIV.
De lerende aanvechting.
1.
Hm ongaarn gaat fiet&mb m De fcRool/
fiet fiutlt en toeent 3omcijb!8 bitterlplt aiss fiet baar Reen moet gaan ,• atë fiet San ban gaat fiet omtoegen/ ofmeaftt jïcö 5om* tpbg toel fieel 3tefe. ^0 bint men tn be eerfte jaren bet menfefien al traagfteib om <©od$ i»il te leren ; In ben ent-fiof ban be •©obbelfifee top$fieib/en aller fiet^ame beug* ben/ toü be berborbe 301 bejJ menfefien ntec geem gaan / om baar. 3eiber toelrieaenbè «tuitjen te pUtSfien. Dwaasheid zit in het
herte der kinderen. g|n bie jaren lopen top ueber fpeïen / en bermafien ons met nfetfs Oe en 5otte bingen/ ban bat top aan be boe* ten <©amauel# 3itten. *<©e fietljaflmfïe {$> «tngen ftfinnen ontf onberfcagelp te 3pn ; £m bat be Heermeefler met roeöen en ffoft* «en Hm aangeborenen en öagelptf toene* mcnötii
|
|||||
ƒ44 ^es Hemel fchen Morgendauw»
nemenben utoaben aart 3oent uit te toeten/
balt onjS be onberric&ting fmertelijH. 2. ^oe geern omtrent 3itï) be menfcB ban
ftet R2UI0; als ïjet op be toerelb maar moge* lp fó/30 toerptïjp fjetban3pnenpal!0. 3©? 3ien fjet H?ut0 aan boo? een balg glasJ i top 3oeften ben alfem in 3uifier. M# top met W toerelb mogen omlopen 3onber berljinberntg in alle pelljeib/ ban Souben top onjS recjjt geluu3alig: <©obg npig-fcïjool i£ ons tame* Ign/ iss 't niet Ijateljja/ ebentoel berb?ierig; Het bleefcB toil niet getucgttgt 5Pn. 3©il* len top be l^emclfcöe leere genieten / 30 moe* ten top be onbertop3inge na ben gentel niet bertoetpen: top fiebben Sarbe hoppen om Jjet ï^emelfcöe te begrppen / baarom moet ben heiligen <0eeft onS met beel to?ucïjt treft* feen/èn ong meer tuchtigen al$ teel met cn<S fpelen. «©ebangenig/ jtoaatb/ builen/ ars moeöe / $c. 3pn on3e toegtop5erss na %b^ Öams fcfioot / en be toeg in 3ic& 3elbe iS h2i\i$ 1 jammer/ Ipben en 3ielen-noob; maar alle be tuchtigingen <©obsi gebjjen tot onsS uefie. Neemt ter ooren, en hoort myne item; merkt op, en hoort myne woorden. Ploegt, of braakt, of bearbeid ook een Akkerman zy- nen akker altoos tot zaad ? is het niet alzo ? wanneer hy dien effen gemaakt heeft» zo ftrooit hy wikken, en werpt 'er comyn in, en zaait tarwe en garft, een iegelyk waar hy het henen hebben wil , en fpelte aan zyne E laats. Alzo tuchtigt ze ook haar Godt door
et recht en leert ze: want men dorft de wikken niet met eggen , ook laat men het wagenrad niet over het comyn gaan, maar de wik-
|
|||||
-,
|
|||||
XXIV. Zinnebeeld. jtf
Wikken flaat men uit met eenen ftaf, en het
comyn met eenen ftok; men maalt het, op dat het meel worde, en dorfcht het niet ganfch te niet ,a!s men het met Wagenraden en Paar- den uitdorfcht. Zulks gefchied ook van den Heere Zebaoth: want zyn raad is wonder- lyk, en hy voert het heerlyk uit. „Efa. 28« vs. 23, enz. 3* <£en ieöer fsjutë ban een aanbetfttmg
genoemt toorben. H&aar men 3iet bat bet eene iemant meet alsS bet anöere ter fier* ten gaat: toat ïjct ligcfiaam bïufet beroor* jaaSt toel ppn;maar öat be 3iel benaautot/ gaat alle ppnen te boben. <©e geefielpe aanbecötfng fcbönt öe 3tel aan te taften/ en in een becfcïm&öeïö&sn afg?onb ter neöet te floten 5 toat ban berfcbjibMtjöer 3?n alg be fioge geejMpe aanbecbtingen / betoelbe uit ï»e eïHentenijS bet 3onnen ontftaan} be Stele / bte cnöer üe5e petffelegt/ meent bat 3P ban <©obt en menfeben beclaten 10; fiet bunbt fiaar bat 3e geen geloof/ geenfioop/ geen aanöacljt/ geen gebed/ geen 5utfiten beeft/ bte na <©obt opftlinimen / en in be monb geen een recfite trooftfpjeuö / baar 5p 5itfi me&e 6an trooffen. 2;p i# bol b?ee$s en Hlagtemöe fietteng-feenaautotfieiö i£ 30 g:oot / bat 3p niet toeet toaar 3e blpben jali fiaar teootóen 3pn: Want ik fprak in myn vertfa-
gen: Ik. ben van uwe oogen verftoten. Zal dan de Heere eeuwig toornig zyn," en geen genade meer bewyzen ? is het dan ganfch in 't geheel uit met zyne goedertierentheid, en heeft zyne belofte een einde ? heeft Godt dan vergeten genadig te zyn, en zyne barmhertig- Itëm beid |
||||
/46 Des Hemelfchen Morgefrdauws
heid voor toorn verfloten. Pf. 31» vs. 23. é#
94. vs. 17. en 77. vs. 10. Dat zyn de vurige pylen des Boosvtichts. Eph. 6. ^©002 be geef* telijfie aanbecgtingen beffuit be Élatan be 3telen 30banig / bat 5p ban fiertenlecb en tmqft geen tcoofl Bunnen btnben. Wie Batt 3ulB een jammer beter uitbmfiBen / als* be gene bte in be jelbe gelegen Bebbeniftrikken des doods hebben my omgeven, en angften der Helle hebben my getroffen. Ik ben in jammer en nood. Pf. 116. vs. 3. Des doods banden omvingen my, en de beken Belials verfchfikten my; der Hellen banden omvin- gen my,endes doods ftrikken overweldigden my. PI". 18. vs. 5, 6. Myne ziele wil zich üiet trooften laten, myne ziele is vol jam- mers, en myn leven is naby de Helle. Ik ben geacht gelyk de gene die ter Helle varen; uw gramfchap drukt my, en gy dringt my met alle uwe vloeden. Pf. 77. vs. g. en 88. vs. 4. en 8. ^elfcgen angft is$ berfcB?tBBelyB ; $oobgnoob is be gjootfie; Bier binben top 30 ïietbe •• 3ielen-ang(l en aanbecftttng tö een on* fooorgjonbeljjBe Diepte/ bol buile en fünBen* bemobber/toaarm ben armen menftfjben&c te fmoren en te bergaan; een Buil bol pab* ben / jglangen en ongebierte / baar in be menfcfi ter boob toe geimaagt / gebeten en BeBtoeït toorb. 3BIS b«3e berfc|?iB&elpe ïtepte begint op k bmifcfjén/en Bare baren cm goog te toerpen/ Boe toorb Bet ê§t&eep* ie ber 3iele al$ ban niet omgeflingerti Uwe vloeden bruifchen daar heen, dat hier een diep- te, en daar een diepte fchuimt,alle uwe bare» en golven gaan over my heen, ikYCrzinkin een |
||||
XXIV. Zinnebeeld: f47
ەepe modder daar geen grond is. Pf.59.vs. p
4. 3Me in 3 toaren arbeib gaat toorb 3eet af* gemat/ en toenfte bat 3pne betlofftng naöp Jaag. 3Bis$<ü5obtonj$be borften 5pne# troofls* ontttoanen geeft/ en top onbet be 3toarelaft ttess biuitzö leggen / banberbotren be fi?acft,ten en 5appen banon5e 3ielen en ligcöamen/ge* Iör get in be 5omer bot tootb. Wilt gp / 5egt m 30 een tpb ben benaautobe/ met bm geplaagben Job. Gap. 13. vs. 2y Wilt gy tegen een vliegend blad zo ftraf zyn, en ee- nen dorren halm vervolgen ? want gy fchryft my bedroevinge toe, en wilt my ombrengen om de zonde myner jeugd. Gy hebt mynen voet in den (lok geleid, en hebt acht op alle myne paden,'en ziet op de voetfhtppen my- ner voeten. Ik die doch als een vuil aas ver- gaa, en als een kleed dat de motten vreten. Alzo heb ik wel ganfclie maanden vergeefs gearbeid , en de elendige nachten zyn my vele geworden; als ik my leide, zo fprak ik: wanneer zal ik opftaan ? en daar na rekende ik wanneer het avond wilde worden. Cap. 7. vs. 3. Myne oogen hond gy dat zy waken: ik ben zo onmachtig dat ik nietfpreken kan, ik waak, en ben als een eenzame Vogel op het dak. Pf. 77. vs. <?. 8S.vs. 16. 102. vs. 8. S|et bergtft b?eet fiet öert op; be toomt
Knaagt ïjet fcout; Jjet buurberteertïjetftroof t mtoenbtge uertenss-angfl en bioeföetb ïjec Ugttjaambes menfcften / bat fip 'et etbatmelgft uitgiet; 50 ïjoub oöb be onruft be menfc&ert uit ben tïaap / en laat gare oogen niet flui* meten, <0eêfteIpe aanbecjjtingen laten on# Öert in b?oefjeib b«ballen/ m mafien bat; " Hm 2 ïjec |
||||
5*4^ Des Hemelfchen Morgendauw s
get toegbloeft ban betb?iet t toie 50a ban
niet toenfcBen ban bese martelaars - banö berloft te toorben i <;. Aanvechting leert op het woord mer-
ken. 3Me jicö ober aanberïjttng be3toaart/ Sent be 3elbe niet; Bet i£ geen firannfjeiö ten bobe/ maat tot berBeffmg ban <6obS tere. losfaas fiirbe/ en to?ong 3icB niet/ eer be Jp?opBeet tot Bern fitoam / en öe boobS* tpbing b?acBt.3&abtb liet jicö nocB öe jjBoorö/ nocB <tBcBtb?eua ter Serte gaan/eer$atBan ïjem aanbonbigbe bat Bpeen man bes boobg toa$ ■; 30 lang ben Cöllenaar getoiflmloos in jpn toinael 3at/ 3orgbe Bpnietboo? be toelbaart 3pner jicle / maar toen Bet jelbe Bent optoeate/ ging Bp na ben Cempel/ en (ïoeg op 3pne öorft/ en 3ucfjtte boetbaaröig bat Bern <S5obt genabig toilbe 3pn ; uit be muil bes EeeutoS Baalöe ^imfon ben 30e? ten goning. 3©p Bebben toeinig berlangen na <©obt/ ais top buiten 3lels-gebaar 3pn / en alSban 3pn top Bet berberf Bet aibernaaf* te. 3©p 3pn menfcBen W niet bebenöen toaar toe top geftïjapen 5Pn; be fnobe toe* relb-üefbe legt ons ai te na aan fjet Bert i on5e oogen gapen Iteber na Bet öbele en ber* gar.Mpe/ ban na Bet 3|emelfcBe: be goe* beren be5er toerelb leggen ons bagelps boo? beoogen /en bangenon3e Berten 3onbermoei* te. ^imfon toil lieber gaan in Bet ianb ber ©Biliflönen / en baar een topf nemen / ja 3eif0 3icB öp een Boer leggen / als bat Bp uit be (lammen "SlfraelS en ban get Beilig tooia boo? 5icB een etBtebjouto ber&ooS; *E* mjptens bleespotten/ut jens en Bnoftooö 3P« |
||||
XXIV, Zinnebeeld. 549
fiet bolö ^Jtfcaelss toeel aangenamer/ban ïjct
fBanna of Jgemel#-b?oob in be tooefïöne. 3©p öebfien een boog gesteeer ber pelöeib in onse oogen/toaar boo? ongftet gesicfit be* nomen toorb/ bat tap fjet niet opfteffen tot be bergen/ban toelfie onse ïjulpe nomt.ïgeb&en tap geen b?oeffieib ber 3iele/ toeten top ban geen gertenö-angft en ppn/ ban aoefet men be b?eugbe beser toerei b / ban joefit men ip bele eer en aan?ien/ ban joeïit men be geëfe *n ble&e <J5oben/ be goube en 5ilbere %5erg- goben/ ban 3oebt men met alle bertroutoen be fïerffelpe<©oben/be getoelbigfïe en boor* naamfïe onber be menfcfjen/ Ue niet bunnen ïjelpen / en einbeige 3elber toeberom tot aar* be moeten tooröen / ban joebt men berbobe en on3uibere fneeperöen/ onftuijlrtje gebaan* tm$ en onoröemelgfie ifeföe/ ontoelatelpe berbinteniffen/ en onbefcftaambe en onreine nachten/ ban joefet men öaar nietg te50e* Ken is/ maabt balfcïje eifTcöen enaanfpja* Ben aan jpns* naafiensS goeöeren/om ïjet on* ber fcöpn ban recöt tot 3«Ö te trebben/ban 5oebt men tooeber en fcï)?aperp/ ban 3oefit men allerlei bartelgeib/banffen/Comebien/ ^tboutofpelen/en jeer jelöcn Bet fniijfbaar <jBob£ eere tooont / ban joebt men oogen* luft / bleefcjjes luft / en een gobaarbig Ie? ben; int&ort/ ban joefit menblinbelingtf be jonbe en ben boob. .jfêaar alsS be 3iel tn benaautotfieib i0/ en get bert in be perflfe ber aanbetïjtingen/ban toeet men met ^an* na bet ïniijï beg peeren te 5oefien/ en al* baar in grote Bomraer en bjoef fieib tot ben ^eew te btb&en en te toenen. 1 Sam. 1. v«. IBm 3 io, |
||||
f$o Des Hemclfchen Morgendauws
3o, 16. daarom neemt <0obt bifetotlsS bm
touurfteen bet aanbetfitingen/ en fïaat baac ntebe op be fïale fierten/ gelp a\$ toilbe fip 3eggen: Iaat uitfp?ingen en licfiten betoon* f$en utoer liefbe enttoutoe tot mp. <®e geef* teipte 3ielen-aantoecfiting i$ een ^ager/ bfe on?e begeettcnsi uit be boflïften ber öbelfteib tot <©obt jaagt: be ijbelfteib Ban niet betec uit on0 fiert betbelgt tootben/ ban beo? be aanbecljting; bier boo? Itoorb be tranenb?on geopent / teaac boo? bet geile 3toabelbuur fin onjs uitgeleftftt toorb. 5©oob be toerelb / be aanbetfiting maaat lebenbig; bittere pil* len toerfeen 3oete ge5ontfieib; bat be monD toetb?ietig i$ / té bet ge;onb(le boo? be maag; 3Uf6ec b£rflpmt/3out beboaatt: be gefchub* be bomen manen be ftetïtHe toortelsS/ben ge* fïagen öaji b?aagt be befte b?ucfit; be 25ne toerftiut in ben fioning/en leeft in a3pn;nan iftoe menigen ïnanïten beroor3aant ben 3trts$ een noott3e / op bat baat boo? een groter 3iefete toiocb boorgeöomen* als? be 5iel gerei* nfgt tootb/ ban nemen be plagen beg lig* tbaams? niet welben toe. üin be toeerglasen tojorb be bochtigfteib boo? be fiitte neberge* ö?ufit/ en boo? be noube toetfjeft; be $oorb* ïanöerg beööen in be tointer toit 3©üb/ en tn be 5omec fjeeft Set baar natuurlnbe ho* ïeur;bp be nacht fcf)önen be fierren ïjeel hel* bsr / baac men 'er öp ben bag niet een ban 3ien; Uan be liefhebbers bec ge3tcht-6unbe heeft mes si? opmerhing/ bat men bp bon* Sere lucht öe *i?crïpfie fpeculatien ban ma* £em -Sgonöec aanhechting liefhcoft men be fëmiW/m in aaroïecöttng toiucht men boo? |
||||
XXIV. Zinnebeeld. fji
fient hJeg* töoept <©obt nooit: Staat op
Noorde wind, en komt Zuide wind , en door- waaid mynen hof. Hoogl. 4. vs. 16. %ty roepen top nooit ban ïjerten: Somt heilige «Seeft/en berbult beljerten ntacr gelobigen. M\$ fee ^ocologien geen getoigt nebben bat Ijaat ïuvkt I ban gaan 5e niet; ook (iaat ong lert (lil/ alsS tjet niet 0002 fee lafl ber aan* beersting in öetoeginge ölpft. g&erfialbert 3ie niemant te aanbecfjtingen met fcftele oo* gen aan; 30U in bat niet lief fjebben / bat mp ban ïiet betöerf beb?pb i en toenfeften na bat/ fjet toela mp gelus?alfgï>etb bertoenti ?ouöe mp öat berb?ieten/bat mp al aanljou? öenfce tot mpn e«utoige teelbaart aanb?pftl in fieu nocï) niemant ge5ien/ öie uit be geep telpe aanbecljtingen in Qet ceutoig beröerf is$ gegaan/ maat toel bte boo2 gare taerelb* ft&e geluR5aligfteib inbe eeutotge ^jelfcöepp* nen 3pn neergejïort. 35en rpnen 3b)elgec toont tjetlaatfle/en Xasatuss fjet eerfïe aan» <©fe in be openbaring ban ^ofjanneg ge3ten tootben met $almtafitten in Saté fianben / en ïsronen op gare fiooföen / 3pn m / bie uic grote bjoeffentjfen genomen 3pn. 6. Aanvechting leert op het woord mer-
ken, g^aar een 5teue fê/ baar 3oent men ben %tt$; be ge3onben öeöben tjem niet no* big: als* een ge3onb menftï) 3icï) om mebi* cgnen benommert/ toorb 8p uitgelarfjt. «Sen onaangebotfitene bennt nooit aan 3pne 3on* ben/gp gaat atë een balbabig fiinb ongefloott boott in 3pneobecttebtngen ;üie aan öet fiere gegrepen toorü / boeit toaat ftet Jjem 3eet Doet/ en 5i?t om na ben balj?m <0ileab& |Rm 4 ®aas |
||||
jfz Des Hemelfchen Morgendauws
^aar fcelati op befcpouber0b?ti&t/3iet men
na een pelper om; öte benaautot toorb 3oefit een tcooftec. Slanbecpting leert te 5toaarte ber ?onben ernennen/ en be berbienfien ban €tj?f1iu0 aangrppen; aljS be 3iel eerft roept-. Dat de zonden over haar hooft gaan, en als een zware laft haar te zwaar worden. Pf. 38' vs. 5. paaft men 3itï) 006 toel na ben 3on* benb?ager / öeje i$s <3!efus\ ïgeeft Eimon ban Ctrenen pem pet poute fejutë nagenja* gen / 30 Beeft üefujï aller 3onbaren 3onbe aan be (tam beg 6?uice0 gebjagen en geboet, Voorwaar hy droeg onze krankheid, en laad- de op zich onze fmerten: maar wy hielden hem voor dien, die geplaagt, en van Godt geflagen en gemartelt was. Maar hy is om onze misdaden gewont, en om onze zonden verflagen; de ftraffe legt op hem, op dat wy vrede hadden, en door zyne wonden zyn wy genezen. Wy gingen alle dwalende als Scha- pen; een iegelyk zag op zynen weg: maar de Heere wierp onzer aller zonde op hem. Efa. 53. vs. 4, s» o\ 3&fe 3itp in be tpbe*
Iptte geluB3aUgpetien toeiöet/ toil albaar 3?>* ne tabernakelen/ gelpö a's? petrus op ^a^ 6or op|ïaan/ en benfit niet aan <ü5obt. @je* fuss en 3?ne peiltge berbienften 3pn bp nie* mant beter öoop en geringer geaept / ban pp bien/ öie in een altpb-burenb gelim 3it: be aarbe i$ 3pn gentel/ en be aarbfepe goe* beren 3S»ne gelPfaaligpeib. lïSaar poe toaar* big 3Pt gp/o gfefusS! aan be benaautnbe 31e* len i bit in be toerelb toanbelen aljï in een tranenbal/bie nlimraen pet eerfi op <ü5clgo* tpa/en 30?6en Hm ?n op bep <#iöfö?rg pa- re |
||||
XXIV. Zinnebeeld. sn
re ïiulpe. Het Ipben ban feftig të ftare bet*
febcifefitng; 3efu$ toonben jjm nare toe? blutst. Och had ik vleugelen gelyk de Dui- ven, dat ik vliegen en ergens blyven konde, ziet zo wilde ik my verre weg maken, en in de woeftyne blyven. Zela! ik wilde haaften dat ik ontliepe voor den ftormwind en onwe- der. Pf. 55. vs. 7,8,9. <®ie ban be toereSb berfïoten 167 3oebt 3pn opneming in ben ^>e* meï;bie be Eatan met aanbecfittng aan ïjec ïjert gtppt/3oeltt fjet bert ban fefug Cfcif* tu$/ om albaar te ruften. O dat ik u, myn broeder, die myner moeder borlten zuigt, daarbuiten vonde, en u kuffen mochte, dat my niemant befchimpte. Hoogl. 8. vs. 1. <©e aanbetfiting ber ?iele tg 30 beratbteljjb niet a\8 men toe( meent. «Jötoenfcïi menig £ïftif* ten be 3elbe toe / op bat ïjp baar boo? <leju£ poenen / en boo? fiem 3pne 3iele fteftcuben moge ten eeutoigen leben SSeöer $?ebiïisnt toffï ban toegen* ben angft ipntt 3tele notft te le3en nocft te öibben/maar 9p fjoorbe een ftem t Staat op , beweent en betreurt myn
lyden, dan zult gy gezond worden. ?®tt tg ftet gene tb be aangebocp,tene tegentooorbtg
toefpjeeb; toant be toonben ban fefug ge* benbebenaaubjbe laaffentiS enberbbriftbinge. 7. Aanvechting leert op het woord mer-
ken. oBen aangebotfitene 3oebt genabe bp «Bobt. ®e boube öjpft on£ na bet bunt/ be butfternig na ïjctïtcfjt; aïsS betoolben fneeubj en gagel geben / ban trebt men een pelgroö aan/ en bjuipt na ben bjarmen oben, g&en 25oom Trifis, in ginbien / toont 3pn bloe* men fcp be nacBt/ maar bp bas 3pn 3? 8** mm 5 floten. |
||||
M
|
|||||
5y4 Des Hemelfchen Morgendauw»
floten. <Cocn be berlore 2foon in berfcBeur*
be 25ebelaarg n'eberen liep/ en ban ben b?af noen niet eeng «on ber3abigt toorben/ 3ücftt frp 3jmss lieben ©aberg ïjuisS en goeböeib. ■gonber 3tel0-benaautotï)eib lopen top al04E* pbraim / alss een bartel 3&alf baar fjeen / maar a!ö «Öobss pplen 3icï) in onjï öert 5et* ten / ban 5oenen top ben ^eere / ban fjeec get: Och dat ik horen mochte dat Godt de Heere fprake, dat hy vrede toezeide zynen volke, en zyne heiligen; op dat zy niet op eene dwaasheid komen. Pf. 85. vs. 9. 8. Aanvechting leert op het woord mer-
ken. Wit enöer eng beöommert 3it£j 3on* ber aanbetfctlng cm ben ï§emeU top gaan fionbert abenben uit en in on5e ïmi5en/ bat top met aitoafiam niet eens? be fterren tel* len: maat aI0 be Cometen en toom-roeben «©obsS opgeftofien 3pn/ ban 3ien top 3onbec opïjouben na ooben. CobiajS 5at in spne blinbgetb / eer öem boo? be bittere ©ifeft- gal be fiar afgenomen toasS/ en jpn ge3f ebt toeberom gegeben toierb; bp 3ag noen ben ^emel/ nocg 3tc9 5elbe. ^onber aanbeet ting leren top 000 nocjj €ïobt/noéft ons 5ek be bennen: on3e aangeborene blinböefb öan boo? be «©obbelpe aanbetïjtingen get beft toorben toeg genomen. Coen be25liremban ben ï&emel $aulu0 in be oogen floeg/ ber? loor 5p 3pn natimrlp/ en ontfing een J§e* mels en gecfïelp ge3itftt. 9, Aanvechting leert op het woord mer-
ken. £p i# een recfite J^ogefcgool. 3Me 3onber aanbetïjting is Seeft een toalg ban <0obg tooorö : bie in 30 een flaat aan be men*
|
|||||
XXIV. Zinnebeeld. frf
ntenftfien öeg peeren tooorb betbonbigt/bie
mag een öoben jpn ouö Eietje boottfngen / 3P fiebben beibe baat eben beel aanöoening ban; maat atë 'et aanbecfiting tg / o ïjoe berlangt men na bet jelbe. Was uw woord niet myn trooft geweeft, zo was ik vergaan in myn elend. dutten aanbeefiting iö bet toootb toeinig geacfit/ maar in be aanberfi* ting iö bet betet öangoub/ja alsS fgn goub/ 30etet ban fioning en bontng?eem , bet t$ een bjooö bat be fiongetige stelen fppfi / en een toatet be£ lebend/ bat be matte fietten betbbnat; een attsenp/ bte fiet bettoonöe getoeten betbint; een litfit/ bat be ötoaïen* öebetltCfit; ja een kracht, om zalig tema- ken alle die daar aan geloven. Rom. i. vs. 16. 3£at leett öe aanbetfiting. io. Aanvechting leert op het woord mer-
ken. 3©ie toeet toat fiet geloof 3onbet aan* becfiting t#i een gefcfiut ban niet boot goeb aangenomen tootben / ten jj> fiet be pjcef fieeft uitgedaan;fietgoub moet in fiet buut/ eet men ban öeffelfjs beugö ban ootbelen,- baat (laat geen boom baft/ ten 30 fipeetft hiel gefcfiut té. Aanbetfiting té fiet buut / ben fmeltoben/öe ftotmbrinb /bte beCfiitf- tenen bepjoeft en bafl boet gtonben. SSan* betfittng maabt ben menfefi Herb in fioop / gebulbtg en betfieugt in ö?oeffieiö. <©ie ji'tfi niet bebjeefi maabt boo? buut en toatet / boo? betenen en banben / boo? betjaging en elcnb/ toat tóil aan be 3elbe ongelub/boob/ ^»uibel en Sjel fcfiabe boen* een tigcfieljicen öie in fiet buut getoeejt té/ ban tegen en jiorm betbuten/ maat bfe baat niet fn ge* toeefï
|
||||
5JÖ Des Hemelfchcn Morgcndauws
toeefi fê/balt fjaaft ban een; be palmboom;
boet 3tcÖ Bet meefie berBeffen/ a!$s SP e** b?UBt bJOïb. Nu weet ik dat gyGodt vreeft»
en hebt uwen eenigen Zoon niet verfchoont om mynent wil, 3efbe «Efobt tot 3fb?aBam/
alsS BP Sent Bcftig bet5ocBt fiaö. 3&e Zol* baten «ent men aan ben ftamp/ en in ben firijö / maar buiten be 3elbe niet: Ifrael tosietb ban «Bobt aan Bet toater geboert / toen Bet tegeng be iKibianiten firijben 3011* be/ om Bet te bepioeben. jud. 7. vs. 4.enz, <£en gelobfg fïrübBelb ban <$efu$€&i#v$/ eer BP tegen 3onbe/ boob/ g^uibel en ^el te belb fean geb?acfit toorben / moet eerfi aan be toateren Marah, aan be bittere feiuig- en bjoefBeibg-toateren gefïelt toorben/ en baar 3Pti p?oef uitBouben; Iaat BP Bet tot aan be 3iel gaan/ enBoub fjet getroofl uit/30 toorb Bp boo? een jonger ban 1e3u0 gea'ent/ en be $|eer toeet 'er Bem uit te Belpen. 11. Aanvechting leert op het woord mer-
ken. 3©ie ban feberfger bibben ban een aan* gebocBtene* en toie 3ietmeerop beö?atBt 3pner 5utf)tingen ais eben beselbe* geluöbt* ge Ueben bibben ooit/ maar uit getooonte; be tong betoeegt 5itp toel/ maar Bet Bert boeet 'er niet ban. Dit volleert my met ha- re lippen, maar haar hert is verre van my. Efa. 29. «gen aangebocBtene ftïjut 3pn Bert
boo? <©obt uit; 3pne 3utfiten toorben uit 3pn benaautot Bert optoaartsï ge$onben. t®e gebm&te fpjeebt betoeeglp / en geeft met 3pn 3ucl)ten te Bennen be benaautotBeib 5p* ner 3tele. <fl5een &peterp geeft beter reufe / Dan bie geïmeuji/ of op bucige Bolen geietö toorb;
|
|||
XXIV. Zinnebeeld. ft7
tootb t uit be ibiepte 3*ngt <©abib fteel aan*
genaam/en }pn befte $falmen ?pn ban Rem gemaant / atè Rp op 5pn ergfie berbolgt toierb. ix. Aanvechting leert op het woord mer-
ken. <©ie geen böanb Reeft/ tjS om geen ge* toeet be&ommett; ais be menfcR geen aan* becRting ban ben 3&uibel Reeft/ 5oe&t ÖP met €fobsS toootb ben 3rfben niet tegen te gaan* bat is$ fiet geb?uin banbe ^uibel/ bat Rp be 5pnen/ namentlpt be pelge5inbe gemoeberen/ onaangebocfiten laat/ op bat 3P 3icï) niet te toeet fielten. 3&ie ben 5©ui* bel onttopnt/ Reeft be fieftfgfte aanballen: ben ^elfcRen £eeuto gaat bagelpg rontom onsS; maat Rp 30eRt onsï niet eerber te bet* fïinben/ als toanneet top Rem te neer toil* ten gaan; ban laat Rp 3pne ölaautoen 5ien/ aan be gene bit Rp met 3?ne grimmigReib bangen en toorgen ton*. Eaban berbolgbe üacob fiet albermeefi/ alg Rp uit 3pn Ruig bertroR; toen Ifcael uit be bienfïbaatfteib ban #fiarao ging/ toilbe Rp Raar acfiterfia* len met 3©agen0 en föuf teren, ^en Hel* fcRen IgolofernesS geb?ui6t be tooorben öejs aatöfcften ïgolofemejS: Weeft goeds moeds, zyt niet bevreeft ; want ik heb nooit geen
menfch leed aangedaan, die zich den koning Nebucadnezar onderworpen heeft. Judic. u. vs. i. §|efu0 3elbec non ban ben 3?uihei
niet bjpblpben/ om bat Rp 3pn rpö tetlbe berfioren. 3&ie in noob të/ jtet na getoeet om/ op bat Rp 3icR 30« mogen rebben; t>e Reilige £cfi?iftuut blpft leggen/ ïtit <©oö&e* ujne 3toaarb laten top bertoeften / atg be ^utbel niet tegen ottë te belb ttcfit; ban Beet
|
||||
'ff8 Des Hemelfchen Morgendauws
fieet ï)Ctt het (laat gefchreven. W8 Öe $fit>
iiftpnen tegen0 9!frael te belb treafien/ ban trent bet uit met bare fïeraen/ fcie getoent 3pn boog en fchttt te boeren. $ooit traebe een CftJiften meer na fiet gebeb / en laat ïjet geloof niet alaarber febpnen/notb 3pnftanb* toafltg^eiti niet beter 5ten / ban toanneer hp ban ben Sgatan aangebotbten toerb. ««Een ^olbaat/ bte nooit te belb geboert taorb/ i$ bebjeefi boor 3pn bpanb / al0 l)p bem ent* beftt; maar bie in buur en roca getoent i0/ bie berftfm&t baar niet boo?. 13. Slaat be Intte ber aanbetbting u niet
berb2ieten / <©obt i0 uto feberm. «©en i^er* ber 3argt ftetmeefte boo? 3pne&cbapen/a!0 fip ben 3©olf befpeurt; een <©berfte betoaaat be ftab op ïjet albernaarfttgfie/ al0 ftp ben bpanb 3pn leger baar boo? 3tet flaan. l}oe groter bat be noob 10/ boe naber bat 45öbt 10. Vreeft u niet, want ik ben by u, wykt niet, ik ben uw Godt, ik fterk u, ik help u door de rechten myner gerechtigheid. Als gy door het water gaat, wil ik by u zyn, dat u de ftromen niet zullen verzuipen; en als gy door het vuur gaat, zult gy 11 niet bran- den, en de vlammen zullen u niet aanfteken, want ik ben de Heer uw Godt, de Heilige Ifraëls uw Heiland. Efa. 43. vs.i. enz. Toen Dothan van de vyanden omcingelt was, wa- ren 'er Gods heilige Befcherm-Engelen, en befchermden de plaats. % Kon. 6. vs. iy, 16. 3©ie i0 ooit in be aanbecfitingen tot fclianbe getoorben / ban be gene iiit op ben ©eere be* troutot fiebben* geen een. ©an jfcïj jclbe 3?i& Cft?ipM0: Ziet de Vorit dezer \yereld komt,
|
||||
XXIV. Zinnebeeld. 579
komt,en heeft niets aan my. Joh. 14. vs. 30.
<©at raafet 3pne lebematen 006; iss '©abiö in nooö/ 30 ruïit <©obt fiem uit öe jelbe. Pf. 91. ^auluss banfet €>obt boo? bc gegebe* ne obcrtoinntng. 1 Kor i?. ©e ftemme bet heiligen in ben Hemel isS een rriompïHieb: Nu is het heil, eri de kracht, en het ryk on- zes Gods, zynes Chrifti geworden, om dat die verworpen is,die haar beklaagt heeft dag en nacht voor Godt. En zy hebben hem o- verwonnen door het bloed des Lams, en door het woord van hare getuigenis, en heb- ben haar leven niet lief gehad tot den dood toe: daarom verheugt u gy Hemelen, en die daar in wonen. Openb. 12. vs. 10, 11, 12. 14' Geduldig zyn, is in aanvechting een
voortreffelyke zaak. EOttöet geöulö Iaat Mtïi öe?en ftrijb niet geluMüg einbigen. ^oö
moet 3pn firpb-uuren uitbouben/ eet fip e* bertotnt. Weeft geduldig in droefheid; bat feunnen top be?toaaruj« fceg2ppen: top toiU ten geern geleect 3pn/ maat top toillen 3uf* fee lange leerjaren niet Ijeböen : top toülcn boo? gouö aange3ien 3pn / maar top totiïere in ben oben ber aanbecfittng niet; maar bat 3pnbtoa?e gebacfitenban eenCimften. ^on? ber aannetbting bunnen top ban «Bobt niet boo? trouto erfeent teorben/ maar bfe ftanö* bafiïg blpft/ obertoinr, zyt getrouw tot in den dood S&otïj ebentoeï t$ Ijet niet gesdtr bat onjS gefieleleben een fcfiocl ban aanbec^ tmg moet 3pn. 3^e 2ftn bie fieben buifïer t$/ ban morgen ftelbet ftbpnen; ft?ben fom fiet b?oebig / en morgen aangenaam toeer toor&en. j|et jïaat &p «Etobt / ï)oe lang ö? |
||||
$6o Des Hemelfehen Morgcndauws
öe uuren on3er aanbecfitingen georbineett
Reeft; 50 tang moeten top ftanbbafitg 3pn/ alsS <©ob£ bienaar& <©obt Reeft 5Pn tpö ban berloffinge als! bafigcffelt: fip bertoont en fieelt ooft; fip bobet en maafit 006 toeer lebenbig ; a$ ïjet Rem befiaagt / ban 3a! on3e berlofftag gefcftieöen. 3810 be menfcfi begint te 3inften/ ban begfnt ons? «Eüobt op te beuren; al0on3erebe 3topgt/ banfo?eefit ben $|emel. %l$ ï&isfftias? ben boob te ge* meet 3tet/ban ftfienfit Rem <ö5obt een nteuto leben; offeftoon ïa3arujS al in fiet g?af i$J/ notfitanjS ftan fip toeöerom lebenbig toorben. Weeit gy ook Jangmoedig, en verfterkt uwe herten; want de toekomlt des Heeren is na- by. Jac 5. vs. s. <0obt 3al be aangebocfite* ne niet berlaten; al moefi fip ooft met $e* truö onber be ftnetfiten in be gebangenis?/ aan ftetenen gebohben leggen/ 50 fian Rem ben <Êngel bes peeren ebentoel los? maften en baar uitboeren. «©eöulb obertoint alles?; bat 3ten top aan gjob/ 30 toel be fpotban 3pn topf / aljS be moeielpe bettrooflingcn ban 3pn fiateljjfte bjienben/ ja ooft be (lor* men bejS 3£iubels?/ en fiet berlies? ban 3pn feinberen / Reeft fip alles? met geöulb ober* toornen. 3£abib 10 fiem in bele bingen ge* Ipbormig / fip toeefi boo?, ^aul oberal / fip fiab 3pn tooning in be tooefïjjnen en fier lanö ber ©Riliftijnen / fip ftielb fiet uit alss een ongeftabig blutfitenöe / 30 lang Rem «èobt als? een ^inbe liet omjagen: toen be tpb om toas? / toag 3pn ïiuïp ooft tegen* tooorbig/ fip ?ag ben onbergang 3pner bp* anben/ en nam 3pnen lang beloof ben Croon Uu is- ik |
||||
XXIV. Zinnebeeld.1 f Si
15. Ik rade de aangevochtene dat zy in
haar nood haar toevlucht tot het gebed ne- men. 3&aac 0002 laat <$oi>t jitfi tot gulp betoegen. Ikroepe den Heere met myne Item-
me , ik fmeke den Heere met myne ftemme „ ik fchuddemyne reden voor hem uit, en ver- tone voor hem mynen nood. Pf, 141. vs. r, 2. Wanneer ik bedroeft ben, zo gedenk ik aan mynen Godt; wanneer myn hert in ang- ften is, zo fpreke ik; zela! Pf. 77. vs. 4. De Heere hoort myn fmeken en wenen , myn gebed neemt de Heer aan. Pf. 16. vs. 9, 10. Mm ïjet bootbeelb ban 3&abtb fpiegele 3^6 een ieöet aangebodene: (tfJobsS oocen 3pn 30 toel open boo? onss fi?utë-gebeö ais* boo? '©abtös i 3pn fiett té niet meet boo? onj$ toegefïoten aljï boo? öem; top gebben 50 toel teel aan «Boot a\$ ftp; 006 boeten top ben ïitpg beg peeren 30 toel alsS <©abib/ baatom 3a! fjp 5tcïj 30 toel ban ons laten floten até aan 3&abib gefebieb tg. <©e 3&ieben en lBoor= benaatss blucöten ais 'et getoag gemaaftt tootö; 3&uibel/ 5onöe/ ©el en booö bonnen tofi niet bejiaan/ ais top be bloö bess gebeos laten Unjen: 50 i$ ïjet &an «tnöelgö 006 3** bet/ bat top boo? bet gebeb obertotnnen. ]k hope daar op , dat gy zo genadig zyt; myn hert verheugt zich, dat gy zo géern helpt: ik wil den Heere zingen, om dat hy zo wel aan my doet. Pf 13. vs. 6. Igeeft 33>abtb bit <!Jubel-ge3ang ge3ongen/ top toilien boo?
<®obt bet 3elbe ooft opfieffen; öan 3al bet ge* beb mpn bpfianb 5pn / baat mebe 3al tb een belö geftb?éeuta mafien/ <0ubt 5«l mp öo* ten/ en rap ban rapne bpanben betbjfien. $n 16.
|
||||
$6z Des Hemelfchèn Morgendauws
i(5. 3&aat ontbjee&t nocfteene betmanfntf.
Cen febet toacfite 3ftfi/ bat jjp uft b?eesS ben bpanö nictse ten geballe boe fn 3pn tiooö/ en fiem troo? be tongeren 3te. /» f«»/>o>v ww/W primum, by tyds voorkomen is het befte.- 4£,b fcen ocgenouft tg ïioftelp / altf men tegen 3pn bpanö te belb legt. Wil be 605e bpanö niet opöouben tt met alle bjoebfge/ ja 3elfsf alle 005e en fcoabelpe gebacïjten te plagen/ ï)?bt baat öocö geen toelbefiagen aan. Cen ©ogel 6an toel cbetutoflooftbitegen /maat gp ftunt ftem Beren/ bat 5p op ïjet 3elbe niet gaa 3ittén / en albaar nefiele; öe bpanö fcjfjtet teel buur in be ft aft/ maat men moet jjet irttlefftgen; ötefiaal enfïeen öeeft/ ftan buut fïaan/ maar fijpgt geen buut/ alg fit» geen tontel geeft: men Ban be '©utbel nfet bsïrtten 5pn ppien te fcïjfeten / maat men Ban 3lc|j bootten bat sp fiaat utttoerBfnn; ntet öereifien. Wederftaat den Duivel ,zo zai hy van n wyken. 17. <©e bloeötgfïe belbfïagen 3pn bootbov
ben ban een öeetlpe obettotnntng. ©etöeugc u gp aangebotfttene/ uto loon i& in ben ï|e* mei ;bte |jiet met ttanen jaajjen/sullen tjlet namaalss met bjeugöe oogften; bf e met Cfijif* j tn$ bittere topn b?in6en/ en met gal gefppft tootben / sullen ijier namaalss ftet eeutotge Jfêanna eeten ; öie Bier ben B?uf0- en aan* becftungsf-beljer p?oeben / 3ullen ben gena* 1 ben-Rein bet emteigebjeugöe met bolle maat J entfangcn. ^p lacD om ïjet Ipben be3e# tpbjff/ als tBö?nB aan be bjeugbe en bolle eeutotg&etb. Htt lyden dezes tyds, is niét waard der heerlykheid, die aan ons zal geo- penbaard |
|||
XXIV. Zinnebeeld. r^
penbaard worden. $loet men fttet beel Oöen
eet men tot eere aomt i öe toeg ten S|emeï i£ fmal / en met &oo?nen Belegt; laat onsS booctgaan: 3lefu$ fyeeft ben 5uucflen en 6tt* terfien gang al boo? ons gegaan/ top 5pn geluHsig öat top 3pne boetftappen boo? ons bmöen; laat ons totllig baar intreben/ 5a 5al öp ons 3elf 00a têöben/ en on5e bjoefc ïjeib tn bjeugöe/.onje tranen in lagcgen/en ome Benaautotfteiö tn een eeuhrige fjertenS- luft beroeren. © geluajaüge aar.gejttöten/ ban be toelSe lefus be tranen 5elf aföjoogt! «00bt 3P ons allen genabig. X A B O R E P A R A f U R.
Mem wend veel arbeid aan en vlyt
Om vreugd te erlangen in zyn tyd. 't Is een te groten nood waar in wy zondaars
zweven;
En meer als eene laft drukt ons hier in dit leven.
Wy zyn met angft belaan, en Iyden zwaren nood:
Het ftormt op ons, de Hel, de Waereld, Zonde en Dood.
Was niet, ê Godt! uw woord een trooft der zwakke herten,
Zy zouden ondergaan in 't meir der bitt're fmerten;
Kwam niet een blik van vreugde op ons van 's Hemels trans,
wy zonken in 't verderf, en bleven zonder glans:
=Jgn i Daar-
|
||||
'564 Des Hetrielfchen Morgendauws
Daarom getrooft myn hert! fchoon aardeen
Helle kraken, Des Zatans pyl kan toch in u geen wonde
maken; Dien aanval ftaa ik door, en gryp een nieu-
wen moed, Hy kome zo 't hem luft, ik wyk geen eenen
voet. Ik weet, myn Heiland zal my wel genadig
wezen; Hy ziet myn ftryden aan, dies heb ik niet te
vrezen. Ik ftry geduldig om zo fchoon een Lauwer-
Kroon; Want de eeuw'ge zaligheid is van myn ar-
beid 't loon. |
|||||||
xx v.
|
|||||||
XXV. •Zinnebeeld. 56$
mi
XXV. ZINNEBEELD.
Openb. 3. *vs. 19.
Welken ik Hef hebbe die kaftyde ik.
XXV.
De heilzame tuchtiging.
|
|||||||||
H'
|
t 5pn boogaactifge gemoefeeren / tfe
3«ft berReugen in een anöersS ongclufi. |
||||||||
3©at Reeft men niet boo? faliulen gemaafit
ban fee «e-toonberen / toïe Ralf menfcR en fialf bffcïi 5pn* öie 5suöen tien aart geRaö Rebben/ fiat/ a!0 5P 338?« öat fee 3ee op fiet meefte bjoefeöe en fcRmmfee/jpRetmeeft 3icR Rebben berReugt; en alss fee menfcRen tan» &tRipb?euö berongelubt/ett op öe ba* ten ban fee «e in öoobUnoob letfeen te bob* beren / baat Rabben 5P P3* 8toot«te bet>- maaö in: i& fee toerelö niet een onbeftenfeige W i en ?pn fee toeretb*ö*3tnöen met öew See-ftRepjeW niet te bergeiken* 3e6erlöfn fee toeretö t$ een recfite tooebenbe «e/ men ban in fee 3elbe een grote beranfeering 3ten; toaar bint men op fee 3« 3" *>eel onfïuimig ïjeöfn/ ais toel alRier* alie£ t$ bol betoe- |
|||||||||
P-5<>5-
|
||||
J3 De .heilzame tu.clitigin<r . ■. t^5^
|
||||
f66 Des Hemel fchen Morgendauws
ging. <©aar bint men een berftRjttiRelpe
fcRuimenbe RbelReib ; be toerelbgge3inben binben baar in Raar raeefte genoegen: bfe fce !£emelf£fte ruft niet Rent/fcfiat be onruft ter toerelb 3eerRoog. EP Rebben Raar g?oot* fïe bjeugb in Raar ber&eert geb?ag; alle toe* relblpe pbeïe onbefïenbigReben 3pn Raar Ret grootJIegetuR. <©een groter bjeugbe Ranaan Raar geftRteben / alg toanneer Ret be<0ob* talige en gelobtge %mel0-ftfoberen Rtaatgfi "gaat:een &tnb<©ob$i Reeft ban en in be toe* tetb niet als fmert en jammer te bertoag* ten; be eene golf ban b?oefR?ib flaat Raar böo? / en be anbere na; ban 3?n 5e &emel* Roog/ tm in be Wpte ber ;ee. ©e beélbou* fcige (icrmtoinben b?efeen Ret ^cReepje / en laten 3e in elenb cp Ret grote, mefr ber toe* relb ombjpben. 3? at t$ een RertenS-troofi ter gobbelosen; ais <©ob# Rinberen in noob en gebaar 3pn/ ban banft bese ban bjeugb Ret fiert in Ret Ipf op / baar fmaa&t Raat ieen bjonR op; 3p jtucRen/ 3pn bjoljjR/ en roepen: 30/ 301 bat $im top geern/ bat i£ goet! onbertufffRen 3&m 5p in geen ongeluö als? anbere menfeRen; 3P 3oeöen uit eenen* bers? ongeluk Raar gelüft/ RortStopl en ber* b?olpfting. ©at iS 30 Ret toerelösJ beLop: toeent b? gelobige/ ban lacRt ben ongelobi* ge; aï0 bte een boobbaar beo? be beur Reeft fban / ban 3« ben anbere Üjereltrommen en ^aroen baar boo?: bat Ran niet anbersS 3pn 1 bêrfeesTbe 3innen Rebben ber&eetfee ge* negemReben. <éen roem ber gelobigen be* tfaac in bjocffteiö / gebulb en Ipben; maar be «te öec toereUuMnnöeren m alöeriei bar* «JReib/
|
||||
XXV. Zinnebeeld. 5-67
ielReib/ ftoogmoet/ beracfiting en öcïebfging
bet öinberen <©ob& 2. staat u 3ulfi0/gp «EJotbje^enbe Biuitf»
b?agerg / niet berbjieten. Itëen ïtan geen CRjiflen Rennen aliï bp Ret B?ui& chnjiia- fiusy trucianusf een Chriiten, een kruisdra- ger. 3©p 3pn tot Ret ipben geboren: toaren top ban be toerelb/ ban 30U be toerelb ons? ooa lief Rebben; maar top Rebben een anbet ©aberlanb/ baar tracRten top Reen/en baat Rebben top 006 eerflt ruft te Ropen. <©nbec* tuffcRen moeten top ep onje re# toeel uit* ftaan. In de wereld hebt gy angft. ügo Reeft CfiiifïujS Ret geRab/ 30 maeten be CRjiffe* nen Ret 006 Rebben; top 3pn in be Reilige BjuisS-orber 006 aangenomen. 3. Kruis is van zich zelve een zwaar ly-
den. jiBen Ban toel neggen bat Ret een 3toa* re laft is$; Ret ijs een laft Godt legt ons die laft op. Pf. <58 $et t$ een berfcRnfeaelüae btepte/een tooebenbe 3ee bol benaautotReib; al0 ©atob in be3e biepte berbalt/ 30 roept ïjp a?atRtig om Rulpe. Pr. 130. mt Ret fc?ui0 een bjanbenben oben noemt/ bie boet niet atoaliJB. Gy hebt ons laten in den to- ren werpen, gy hebt op onze lendenen een laft geleid , gy hebt menfchen laten over . ons hooft varen; wy zyn in vuur en water gekomen. Pf. 66. vs. n, 12. 3©P btnben ter spben ben toeg Uk top toanbelen moe* ten een troebele been/ toaar uit top fcReps pen /en onjs toater biinfeen moeten; on3e fpp3e i$ bpna als ban bfe $?opRet?n arnöe- ren/ bie riepen: 6 Man Gods! de dood is in de pot. 2 Kon. 4. vs. 40. $n 4 4. is
|
||||
ƒ68 Des Hemelfchen Morgcndauws
4. Is het kruis zwaar voor onze fchoude-
ren, zo maakt het doch dien niet ongeluk- kig die het draagt. ^6 laat een toerelbjfc fctnb onber 5P*te laft berfmacBten/ ooa &{f$ baar mebe tet lelie baren ;bp liem gaat Set fpjee&toootb boo?:uit be bjeugbe in t lel! maar be geïobigen tó Set ö?uf0 en be <©ob; öelpe tutStiging geïjeel Setteaam. De gene die Godt lief hebben , moeten alle dingen ten befte dienen. Rom. 8. vs. 18. 3llsS 4&0bt ben (laf ban toee-ölagen gebmtfit / ban ge* fcljtetDet maar om fjet flof berpbelSeib baat mebe uit te Moppen. 3tl0 een uBufïftant be fnaren Sart aanroert / ban blinfet be larp beel Selberber. let fi?uijS i£ boo? be gelobi* ge omberen <©obg eben Set 3elbe / bat be 3©an booi Set ïtoorn ië; Set btent tot reini* ging: goub toorb baarom in 't buur getoor* pen/ op bat Set ö«P?oeft / en booj suibec berölaarb mag toorben. 5. Die ik liefheb die tuchtige ik. let ig
geen bpanb <©ob$ / bit ban Sent trotst
toorb. 3&ie niet ban ons* bleefcS of been W öien laten top lopen/ en beren on£ tot Sent niet; of een bjeembe een beugentet tocrb/ 3ulö0 beöommert m$ niet/top bjagenmaat 3org boo? onse öinberen/ ban bit toillen top toat goebö Seööen; toat fleurt ^ieS een lo* benier aan be ©omen / bit nfet in 3pnen Hof (taan/ SP i£ maat öe3orgt om be 3pne toel op te paffen; alsS on5e öinberen 3fc S te buiten gaan/ ban tutötigen topSaar: Set tó een tefien ban «i&obbelijfte liefbe/ al$f top met bjoefSeib ban Sent besotSt toorben/ en Sp on? Baftpö, ^uife£ öunnen top niet toel begrps
|
||||
XXV; Zinnebeeld. f 69
fógrppen / top atfiten be gene bfe op be toe?
relb gelu&ffig iaS/ booj een feinö <©obg/ om bat fiem geen cngelun obetfeomt; maar top btoalen baar fieel bet tn; aan be3en peen ïjeeft q&abib 3itfi jelbec gefloten/ offtfioon |p een man toajS na Ijet fiert en ben totïle <50bSf. Het verdroot my op de roemgieri- ge , toen ik zag dat het den Godlozen zq wel ging; want zy zyn in geen gevaar des doods, maar ftaan valt als een Paleis ; zy zyn niet in ongeluk , gelyk andere lieden, en worden niet als andere menfchengeplaagt: daarom moet haar trotzen een koftelyk ding zyn , en haar wrevel moet wel gedaan he- ten. Hare perzoon is opgeblazen als een vetten balg; zy doen wat zy Hechts geden- ken : zy vernielen alles , en fpreken kwaad daar af, en fpreken en lafteren hoogmoedig- lyk; wat zy fpreken dat moet van den He- mel af gefproken zyn , wat zy zeggen dat moet gelden op aarden. Daarom valt hen haar gemeen volk.toe , en lopen hen toe met hopen als water; en fpreken: wat zou- de Godt na hen vragen? wat zoude de Hoog- fte hen achten. Ziet dat zyn de Godlo- zen , die zyn gelukkig in de wereld, en worden ryk. Pf 73. vs. 3. enz. Maat men tbedegge bit fioe fat isï/30 jal ï>« toclfiaatt: anbersS fieten. ©en rp&en ?toelgec toterö 3pn öeerltiafieib fitoalflft oerfouten: men faefioorbe 'et eet mebelpben meöe te Rebben ais Ret te benpben/ a\$ men be «öefelojen gelubfiig in be toerelb 3iet. Kan men bm bief en moorbenaat niet een lufïïge toanöel* toeg na J)e galg gunnen I bp be ^ucfeen tjS $n 5 6et |
||||
fjo Des Hemelfchen Morgendauws
bet be manier/ bat men boorname peeren
met 5pbe boorbenlaat tourgen. $*et toerelbis geiufe té üjoo? be goblosen ebenfiet 3elbe/bat Bet meften aan be §gtopnen en ©ffen té; op be belüaatfte maaïtpb ber goblojen bolgt een fïecfit nagerecht. Wee u gy ryken! gy hebt uwen trooft gehad. Lnc. 6. vs. 24. |§et gafimaal banlgaman toierb met be galg ge=
einbigt. <0p geiobigen ergert u baar niet aan/ bat «Bobt aan be gobfojen bet bette ber aarbe geeft/ en genieten (anti ?p moe= ten het buur genoeg Betalen/ gaar toerelbs ftfie b?eugb toorb in een eeutoige btoaal ber* finüert. Gedenkt Zoon dat gy uw goed ont-
fangen hebt, teag een fïetfiten tcoofl boo? ben rpben man/bie in be||el en in be blam* men baas. ®aar en tegen fiebben be Bmbe* ren <U5ob# fmert op be toerelb/ en bieugbe in be eeuteigbeib; 3p b?agen bier be boorne» 8?oon/ en até 3p bier be jelbe afge5et ftebs ben/ ontfangen 3P atbaar be goubeb?oon; aljem té bier bare fopje/ in bet toebomen* be bet %melfcfie fl&anna. Staat be tooef* heit onjS niet boen btoalen. Eer men tot ee- ie komt, moet men veel lyden en uitftaan. <ü5obt beeft beje manier met be ;pnen altpb gebouben ♦ op bat be ^aligbeib 50 beet te aan? genamer aan baar 3a! 3pn/ moet be toerelb Raar berb?ietig 3pn. Wmt ban geen ftuö goub tot beütonmbltffte broongebmibt toor* ben/ 5onber bat bet onber ben bamer té ge* toeelt; een diamant moet gefïepen 3pn/ eer men 3e in een ring Ban3etten.be 5altgen 3pn uit be b?oeffentffcngeftomen/ toen 3? öe®alm* tabism in gare. banton OMfmgen. 3©p 3pn ïrtn&*=
|
||||
XXV. Zinnebeeld. fff
MnUttn <©oï«ï / €fobt teil onjS ter 3aligReib
boeren/ 30 moeten topben toeg 006 gaan/ Die Rp on$ aantopft. loe tteber 2fton/ Roe fcRerper roebe. Die zyn kind liefheeft, die tuchtigt het, en houd het altyd onder de roe- de. ïJtnberen baar men mebe fpeelt/ gebften! niet toel. i|oe fcRerp en Rart Rtelben be %a* ceöemonlerjï Rare Rinberen tikt f maar bat toasS be oorjaaö bat je beugbjaam toterben j jj20?fReben 5s?n reeRte Renteneng ber genaöe <©ob0 tegen be menfcRen/ 3P firenfeen Ren tot übesep / een tefeen en toapen ber eeren. Eten top beratRtelpe aarbtoormen <Öob# Ifefbe baar ntet uit/ bat Rp ong boo? b?oef* Reben beRouben toil/cp bat top boo? todïuft ntet berloren gaan i baar 'er bele Ret toerelb* ft Re geSua tot fcRanben <!ebpö/ Rebben anbe* re boo? Rare bjoejTenifien eere-6?onen ont? fangen. ' , ., ^ ^ 6. Welke ik lief heb die kaftyde ik. 3£ab#
ben top neen isafïpbingen/bantoaren top be* btirbe 'nirnfCRen. Periiffsm, nifi periiffem, $tU
be iCRemtflótle0/ tem Rp uit 3pn ©aber*
lanb gebannen/ en ban ben fëor.ing in <£= gijpten jngmabe toterb aangenomen: in al 0115e tooeffceücn Reeft <©obt een bp3onbet ge* lufi boo? on0 berborgen. ?©e «tenen tot ben Cempel teierben eecfl tamelöft betoerfit/ ecc 5e tot ftet gebouto beStoaam toaren. Sio* fepR 3e0t tegen.8 3pne b?oebeten: Gy dacht het kwaad te maken, maar Godt dacht het goet te maken, ^acob toa0 in Ret eerft be* Rommert bat 3Pn Reup berru&t toag in ïien ftrpb met ben Cngel/ maar Rp ontfing ben seaen. Gen. 32. vs. 30 ftwt W Wtfi met ©Obt/
|
||||
77* Des Hemelfchen Morgendauws
^&obt/ 50 3ag 8? ïjem oob ban aange5ttbt
tot ^ange5tt|)t; Jfêanafie£ netenen en ban* ben heraten eerfi bebering/ en baar na be genabe <0ob# uit/ bat ÖP 3pn berlore ï&o? ninbrjjb toeberom berb?eeg. 2 Chron. 32. vs. 12, 13. Bam gjobsr tragebie niet 30ba* nig een einbe* be bitntbetb ban $auluiï gaf aan 3pne 5*^1 een öeerljjb ücfjt. 7. «jBobjS bafipbingcn ?pn eng geffsaam.
SClss top lonbcr be jelbe 5pn/ ban gaan top fcbabelpe toegen. Stlsf be berlorene Zoon baöbe toat SP bebben toilbe/ ging bp toeg/ en berteerbè 3pne goeberen niet poeren en blaffen; maar toen 3e boorgeb?acbt toaren / en j)P met be Ztopnen b?af moeft eeten/3ei# be bp: ib toil toeberberen / en tot mpnen 3£aber gaan/ en tot bem 3eggen: Vader ik heb gezondigt in den Hemel en voor u, en ben niet waard dat ik uw kind hete. Luc. i*;. ü?uig i0 een gouben toom/ bte bet onge*
bonben bleefcö en be fcbanbelpe begeerten^ toeet te temmen / bat 5e niet geil toorben. Jk wil uwen weg met doornen toemaken , en
eenen wand daar voor trekken, dat zy haar pad niet vinden zal. En als zy hare Boelen naloopt, dat zy de zelve niet achterhalen; en als zy die zoekt, niet vinden kunnen, en zeggen moeten: ik wil wederom tot mynen vorigen man gaan, daar my beter was, dan my nu is. Hof. z. vs. 6, 7. j^et gaat onsS met be 603e toerelbftbe lufien aljï met be Zon / als? iemant lang en (terb in be Zon 3iet/ ban toorb fip Wint/ bat bP niet3ien ban toat bp bem isS/ maar een 3toarte toolb ban flp 3cnber bjenbing t>e$ ge3itfjt0 aan* 3ten:
|
||||
XXV." ZinnebeeU. ƒ75
Sfén: mitthe ig fchetp en fiütet/ maat 3P
neemt be betbuiling toeg. SEïsS een menfcö in het fijuisï en fiafipbtnge i£/ ban ^al be 3onbc ban hem nfet geacht tootben; 80e menig isï 'et bte niet toeet hoe ïjp 3pn 3on* ben en *onbelpe luflen 3al ftoefiecen / alsS liet hem na 3pnsS fjcrtcn^ luft/ toil en toensS gaat* maat até hp tn het tuchthuis ge5et teotb / en baat meet geeffelingen a\g b?oob fe?pgt/ ban benfit hp niet aan be getingfU bolboening ban ?pn 605e begeetteng/ ia hp heeft haaft geen 3onbige betoegfngen. Eon* bet bjoefhetb 3ten top be 5onben aan alg een gefcfiilbetöe Éeeuto / en betfcfijififien niet eenss boo2 hate fcöaifihelijfie geüaante / of* fchoon 3e noch 30 fcftiififielp afgefchllbëtc ï#i maat be 5'teftte ban een maanb/ fian be 3onben Betet boo? ocgen (lellen/ alsï be fpje* öifiatien ban een geheel iaat. fn be fpiegel Öet bjoefheib 3ien top be affchutoelpe ge* baante bet jonben op öet albetbuiöelpfle. «Eteip een tfetfie putgatie be fetoabe boch* ten beg ligchaam** betbjpft / al?o ooö be <©obbelpe tuchtigingen be 3onbtge be* geetteng; 3? betb?pben be opftla3ing bet ho* baatbp/ be hoottsJ bet fiegeette/ be toatet* jucht bet gietigheib. ©e bjoeffentffen raa= hen be banben log/ hiaat mebe top aan be toetelb gebonben 3pn/ op bat top onbethm* bett na ben gentel haaien/ en onse 3aUg* tjeib mogen utttoetfien. 8. <©obsS hadpbtngen 3pn onjïnut; 3pge*
fcen gelegentheib be <5obt toeiöehagelp2
öeagben te omïje^en. ^pn be fletten geen
j?lbetftfipnenbe lichten* nochtans* 5i?t mm
bes
|
||||
574 ^£S Hemelfchen Morgendauws
b?3rtbe ober bag niet/ maar 6p nacgt. ©n*
beröaniflheib mag met beet recgt toel eeii
fëorfHn.'ban alle CÏ)?ifteIÖfie beugtien ge*
noemt tóotben; baar b^c Doorgaat/ baar
boleren berfefteibe anö.ren gaar na: maar
be3e beiltge bïaem tosfl niet in Den ïjof beö
0?!u&0; f)S2 m?er gduit mm beeft / goe
trotser bet bert i#. JSebncaïimnar buft m
3pn gelub niets alö ban b^baaröp. Dat is
het prachtige Babel, dat ik. gebouwt heb tot
myn pracht en heerkkheid. fHêaar toen bem
be ï|eere berftotentjab/ en op het belb on*
ii-it be bieren getaagt/ toen heerbe gp/ na
bat 3pn fïraf gembtgt toaö/ in 3icb 3elbe/
$n erbenbe bat Süiït een ïioning aller %ia
nïngen toajS. ©e tutfitiging toeet alsS een
beerlgb Corrozif gethoogmoe bige bleefcö teeg
te fipteh t be «©obbelijbe baftpbingen 3pn
boornen/ fejaar msbe <ê5ntit be üiaoeren ban
on^en fioogmoeb booröoort. ©aar toare on*
berbantggeiö té/ baar bint men oofegebulb
tn 3agtmoebigbeib. 9!n een laag bal ban
men een grote laft berbergen; een ootmoebt*
ge neemt 3pn hjuiö getofllig op 3icfi / en
gaat 5Pn&eer gegoor3aam na. <Sen ftobaar*
big bert bertoont 3ttft toeerbatftigtbaitë i$t
be optoadjtfler ber 3agtmoebiggeib/ en op*
goubfier ber goope. ©aar men be Beueen
en belber bol geeft/ baar ban men liegt ber*
trouVtjen en gopen bat men niet ban gonger
jal fierben; maar baar angft/ noob/ gon*
ger en bommer té / baar laat 3ftg be bjatgt
bejJ <J5ee|ie!8 3ien. ©at een binb 3?n ©aber
bemint/ ais bet allerlei gefegenfeen b?pgt/
i$ niet te bertoonberen / maar bat get bent
|
||||||||||
XXV. 'Zinnebeeld: fff
6nff/ alg fjet met be roebe gegeeffelt toorb/
të een getuigenis* ban een obergrote Uefbe., 9. 5»ie ban <©obt getucïjtigt ft»/ teert jpn
3elfss fjet beft bennen. SfiliS top on?e0 fietten toenfclj ïjebben/ ban toeten top niet tof e top ?pn/ maar als? top ban ben ï$eere getutï> tigt tootben/ ban etïtennen top onjsonber* mogen. Ik fprak toen het my welging, ik zal nimmermeer onderleggen; maar toen gy uw aangezicht verbergde , verfchrok ik. Pf„ 10. vs. 6. a®p Bebben befïeten bat top fier* ben moeften / maar bie be boben optoefit/ Beeft ong 00B ban juinen boob berloft/ op bat top leren bat be oberbloebige ïfjacïjt niet beonse ij$/maar<ü5übe£. 2 Kor. x. vs. 9,10. 10. 5©e<0obbelpe tutfjtigtngen jpn geil*
3aam/5P b?engen ben menfclj tot beberinge. ®ie jonber toaarftïjoutotnggenen gaat/ bfe benat nooit aan Bet boorbpgegane;afö^5obt ong 30mtpbss niet aan Set bert alopte/ 5a 50uben top niet bennen bat fyt ?elbe een oor* fp?ong ban alleatoaab toas3:maar<©ob$i be* jocïungm leren onjs bat onje jonben ben boob en Bet berberf berbient ïjebben. Ik heb wei gehoort hoe dat Ephraïm klaagt: gy hebt rny getuchtigt, en ik ben ook getuchtigt als een dertel Kalf: bekeert gy my Heere, zo wor- de ik bekeert j want gy Heere zyt myn Godt. Toen ik bekeert wierde dede ik boete, want na dat ik kloek ben gemaakt, flaa ik my op de heupe;want ik ben te fchande geworden, en ftaa fchaamroot, want ik moet lyden den hoon myner jeugd. Jer. 31. vs. 1 8, 19. 3Jl*j ïjet buuc onber be bifcitleer-aetel i« / ban bjiupt Set toatec uit be W5?n; een burige boete
|
||||
5^5 Des Herrielfchen Morgendauws
boete grppt Set ïjert 30 aan/ bat ïiet tóatei
uit öe oogen loopt; öe boete i& bocötig/ öte Uit b?oeflieiö boortftomt. 11. 3&2oefJ?eben én <0obbelpe tücBtigm*
gen leren ons* bibtien. Heere als droefheid voor handen is, dan zoekt men Uj en als gy ons tuchtigt, dan roepen wy zeer benouwd, als een barende vrouw die in angft is. «Üïen Kinö bomt met benaautotïjefb in öe toerelb j
én oftg geöeb boo? fjct «misS tot «föobt. In de benaauwtheid roep ik tot den Heere. Pf. i 18. vs; y. iCoeh <3onaö aan ïjet lanb taasS/ blucfitte fip boo? teen l|eete / maar toen ï)P tn ben buin beg 3©albifcljö toaö/ toift ftp toel tourig te bibben; aljï 3£abib t'fiutg in b?ebe ig/ begaat fip lBoorb en <jgcï)tb?eun/ maar alg fip in nocb ijs/ 5oefit 8p <0oöt bOOC Set gebeb. Heer laat myn gebed voor
u komen, neigt uw ooren tot myn gefchrei: want myre ziele is vol jammers, en myn leven is naby dè Helle. PT. 88. vs. 3 , 4. Heer neigt uw ooren, en verhoort my; wam ik ben arm en elendig. Pf. 6S. 12. 3£e «Bobbelijfee tutïjtigingeri 3pn be
toetfteen bes geloofiS; baar boor ;iet «©ebt eensï na bah toat aart top 3pn. ©ele bingen gelpen na {jet aanjien goeb te 5pn / maat 3P ïjouben bë pjoef niet: '©emag ging mebe om ais een bifcipel ban Ctpiftuö/ maat ftp bleef niet ftanbbaftig/ ïtn berliet fiet fiiutsï ban CbjiftusS/ en fereeg be toerelb toeer lief. In de tyd der aanvechting vallen zy af. <Cen
tecfitfeïjape «Cïuiften fcoub fiet met <J0obt in
't buur en 3tonarb; SP toil lieber fterben alss toö&cn: 3p ïje&öen fiaac l*ben niet i«f gefcaö
|
||||
XXV. Zinnebeeld. 577
geftab tot in ben boob. ^eje gelobt'ge ffer*
te fttiiint hp mtfyt öet alberBelöerfte: ftanb? iiafrigtjeib in Bet geloof ijs een eer ban pet Cbangelium. 13. StlsS <ö5obt be jpne tutStigt té Bp te*
gentooorbig. <tf*en ©aber jaï 3?n «inb niet fïraffen of Bp moet baar tegentooorbig ?pn; top menfcBen wenen bat <ü5obt in onjj h}ui$ berre ban onjï ia/ baar BP onsf ban Bet al? bernaafte #♦ ^ofcpgjs b?oeöeren meenben niet bat 3P met Baren b?oeöer fp?a«en/ toen Bp tOt ffaat 3eibe : Gy zyt verfpieders, en zyt gekomen het land te verfpieden. Gen. 4:. *affcBöon giofepö Baacnenbe/notBran^
fp2aa gp gaar Barö aan / maar einbelp / toen Bp Bare 3feIss-benaautotBeib 3ag/ fion BP5icBniet langer berbergen/ maar5eibe? Ik ben Jofeph uwen broeder, weeft niet be- vreeft. Gen. 45. vs. 3, 5. <0eleoft jefterlijö gp getutötigbe bat ÉJeftuS uta b?oeber toeet Boe u te moe&e tg; Bp (tuurt u utoe pjjn toe; Bp Haat u/ BP jat u 006 toeer berbin* ben. ^oub uto a?ui0 niet op/30 iöBet eben* toel tot utoen befte/ anbersf 30« Bet niet ge* fcBfeben; meent gp bat <J5obt tem ban u afnan 3pni Hyziet ons elend aan, en er-
kent onze ziele in de nood, en zai ons niet overgeven in de handen onzer vyanden. Pf. 31. vs. 8, 9 meent ban bocB niet gp onber*
öju&tmenfcB bat gp ban<0obt berlaten 3Pt; wat 3«gt gp in uto armoebe/ in uto 3©ebii; toen- en 3©e3en-ftaat / in uto berïatinge/ beratBtinge / ber3afiinge / of in toat noob 0P 3Pt: Ik ben van Godt verftoten! fip ijS
sbentoci uto ©aber i m betfaat 3pn mm
©o nooit/ |
||||
578 Des Hemelfchen Morgendauw^
«oott/ en «©out notfi beel minbet; 45obt
betbetgt 3ic|j toel boo? een oogenblift/ maat niet boo? eeutoig. Of de belofte vertoeft, zo verbeid ze ; zy zal gewiflelyjc komen , en niet vertoeven. H,bac. 2. vs. 3. i&oept gp: Myne ziele wacht op den Heere van de ee- ne morgenwake tot de andere toe. Pf. 130. vs. 6. ban anttoootb <0obt: ik heb u een kleinen oogenblik verlaten, maar met grote barmhertigheid wil ik u verzamelen. Ik heb myn aangezicht in een oogenblik des toorns een weinig van u verborgen, maar met eeu- wige genade wil ik myuwer ontfermen, fpreekt de Heere uwVerloffer. Efa 54.. vs.7,8. Cen fttnïï neemt be tutfttiging 3pn$ ©abecjS met gebulb aan/ en fettfl boben bien be roebe; 3ulftg pad onss <£fi?i#enen / bat top gebul* big 5pnin b?oeffeniffen: alg top be gtootfieib tsn$tt sonben bebenfien / ban jtopgen top jeet geetn ban be firaf. <èen gelobige büi niet alg pïjatao : Neemt van my de Vorfchen weg. Exod. 8. vs. 8. jfèaat met <©abib:
Neemt weg de misdaad uwes knechts. 2 Sam.
24. vs. 10 (Ên gp banftt baat öp ooft ;pn tutfitmeeftet: Ik dank u Heere dat gy my gedemoedigt hebt. 3©at be ^eibenen bOO? poctg gebaan fiebben/3ouben tap €fi?iftenen julft.ö ooft niet boen* uit ö<?t lieftt bet na? tuut fiebben be ^eibenen ?teft in b?oeffieben gebulbtg getoont; én top Ch?u?enen 3ouben onjS toiUen fcfiamen onse b?oèffeniflTen te lp* ben* ^pn top CB?t1ïi biftipelen niet* en geeft bie getoeigett ;pn ft?utó te b?agen i ftp toaö getoillig baat toe: Iaat orij» in jpne boejftappen ?reben/ en sim op be gene/ i>tt |
|||
XJCV. Zinnebeeld. jj$
ntet ïjaat bloeb ooft baat belpentg öebbett
laten fcffêöben. 3£e tpbelpe bioefftein ban fmmetg niet meet alg bet ligchaam aangrp* pen/ be 3iel moet^p toel ongefiinbett laten. Vreeft u niet voor de gene die het ligchaam doden, en de ziel niet kunnen doden; maai zyt bevreeft voor hem, die het ligchaam en ziele kan verderven in de Hel. 14. <©obg tpbelpe tutfjtigingen ttebben
be eeutoige 3angfieib ha 3ttb. Zy werkt een eeuwige, en boven alle maten gewigtige heer- lykheid j ons, die wy niet zien op het zicht- bare, maar op het onzichtbare. 2. Kor. 4. vs. ij, 18. 3©at geef in tan om Ijet Ipöen in be3e toetelb/ alg in üemelfcfte bjengb ïjebi ben tb ïjtec gtefujS gelpbotmig in 't löben/ ban sal tb bet biet namaaltfooö in be b?eugs jje jpn. 3&e i$tï)ilbet legt ?pn goub op bon= bete botileuten ,-<0obt ben glansï ;pnet beet» ÏÖbfietb ojj be butftetnifife ber eienöigen. «êetfli tootb een nat toel e^nibett / eet men be topn baat in boet; top jpn baten bet batm* Ijettigöeib/ baatom moeten top beteib toot* ben / bat top bebtoaam 3Pn ben topn bet eeutoige gelub3aligï)eiö te ontfangen. ©et* toonbett u! «Bobt geeflelt 3pne binbëten na ben gentel toe,- en be <©utbel lobt be 3onba» wn met Uefb03fngen na be %ï, Kinbeten «©obsS gaatgoefctoiUigboo? be tooefïpnenban jammet en elenbe/ 50 3ult gp einbelp bo* men in ïjet beloof be lanb bet eeutoige gelub* 3aiigf)ctb/ en u met <©obt en uto ©etloffet CiMftuS giefuss betbtoibben en betjwigen in ^«melfcBe bjengbe 3onbet embe. #0 * HJEC
|
||||
$8© DesHemelfchcn Morgendauws ,&q
UMC CASTIGATIO FRODEST.
Kaftyding dwingt het kind tot goed,
En Ltuit een loflen overmoed. Kom, waardig kruis tot my , 'k wil u ge-
willig dragen, Ik vinde zoetigheid in u in plaats van plagen; Het yd'le Menfchdom ziet u met fcheele oogen aan,
En zoekt, indien het kan, uw laftig pak te ontgaan.
Ik laat de Waereld met haar fnode luft en fchatten
Aan hem die haar begeert, 'k wil myne ziel omvatten
Met heiliger geduld: flaat my des Vaders hand Uit liefde,zo word ik zy n Kind gewilT'lyk; want Des Vaders tuchtiging begeert niet dat na dezen
Myn ziel een Moorders-hol, of Lafter-kuil zal wezen;
Het fhode zonden-vuil word daar door af- gevaagd:
Het is geen huis van Godt dat lafters in Zich draagd.
Myn Godt berei my toch door 's Waereldï tyd'lyk lyden,
Op dat ik my met u voor eeuwig mag ver- blyden;
*k Staa in 't geloof geveft , ik laate u, Je- zus, niet; Al wierd myn hert verfcheurt door angften en verdriet.
C ® $ © £.
|
|||
R EG I S T E K
DER.
ZINNEBEELDEN
DEZES
B O E K &
I. ^Innebeeld. Van de gekroonde Stanivafiigheid, uit
^ Apoc. 3. vs. 11. Pag. 1 II. Zinnebeeld. Van de zekere Hoop, uit 1 Kor. 8. vs.
III. Zinnebeeld. Van den levendigen tempel, uit 2
Kor. 6. vs. 16. 91 IV. Zinnebeeld. Van de nodige navolging , uit Luc.
14. vs. 27. izj V. Zinnebeeld. Van het verhinderde voornemen \ ui*
Rom. 7. vs. 18. 164 VI. Zinnebeeld. Van de welbeloonde Arbeid, uit Rom.
8. vs. 18. fö Vlï. Zinnebeeld. Van de geplaagde Behoeftigheid, uit
Syr. 4. vs. 2. \09
VIII. V-»» het vemoordende Liefkozen, uit Prov. 7. vs.
1-X.. Zinnebeeld. Van 't vergeeffche Onderdrukken, uit
Pf. 129, vs. 1. 247
A- Zinnebeeld. Van de verkwikkende Trooft, uit Efa.
v^V8" 'i- 268
A1' Minnebeeld. Van 't onverfchrokken Gemoed, uit
. Cant. 2. vs. 13. 284 **-"• Zinnebeeld. F*» het gerufte Hert, uit r Pet <.
vs. 7 J JflTI fc\ 30J
Aiii. ^innebeeld. Van de eeuwig verzeilende werken,
"1C °Penb. 14. vs. 13. 324
O o 3 XIV. Zin-
|
||||
Regifter der Zinnebeelden"
ilV Zinnebeeld". Van het nietig Leven, uit Pf-14*
vs 4. 35.1 XV. Zinnebeeld. Van de afgeleide waereld-liefde, uit
lob 1. V9. 11. ■.--.», , «v. r ,3 7
XVI. Zinnebeeld. V«» <fe noott-vermwderde uitdeling,
uit Luc. 6. vs. 38. 3°5 XVII Zinnebeeld. Van de noodzakelyke Hertens veran-
dering, uit 1 Cor. 5-vs. ^. ■ 40° XVIII. Zinnebeeld. Van de ontydtge Vreze, uit Luc.
14. vs. 38. , „ ..42* XIX. Zinnebeeld. Van de vrygemaakte Gevangene, uit
XX.°Zinnébeeid. Van de Goddelyke Liefde-Tafel, uit
T Cor. 10, vs. 17. ■, 465
XXI. Zinnebeeld. Van den befihermendeu Godt, uit
Pf. 91, vs. 4. 427
XXII Zinnebeeld. Van hét fchadelyk gewin ,üitMzttb.
16. vs. 26. , . S°6
XXIII- Van de Goddelyke Liefde-trekking, uit Jer. 31.
TS o. 52<5
XXIV. Zinnebeeld. Van de lerende Aanvechting, uit
Efa a8. vs. 19. ■, , , 543 XXV. Zinnebeeld. Van de heilzame Tuchtiging, uit
Üpenb. 3. vs. 19. 565 |
||||
tUTHER-
|
||||
LUTHERSE enz. NEDERDUITSE
BOEKEN, die te Amft. by Z. R om- berg, ten dele zelfs gedrukt of te be- komen zyn. ARrmd (Jan) 6 Boeken van het ware Chriftendam, in 4.
—------ Paradys-Hofje, 12. met fig. ïllotms 12 Boetbafuynen des Q. en N. Telt. in 8. Amft.
Bybel met de koite Inhoud en Aantekeningen 8cc. van Mr. N. Haes, 4.
— in !2. Duitfche letter. Item Romeinfche letter in rz. Catechifmus Latberi, de kleyne, 8. Item fade Catechifm. %. —i ■ .. Cbemnitius. 2 deelen. 8.
Ccrdes Bybelfche Catechifmus-fchool, ?• 173'- Dezius Vraag-Bybel, of Ye'handelinge van alle Hift. Boeken des O. Teft. 8. 171?.
»■■ Havermans Gebedeboekje, 12. Hur.nius Kort begryp.of Luthers Catechifeerboek, s. 17x4,
Langens Algemene Genade, 8. Laffinius Heylige Moralien over de Evang. & Epift. • ■
Gode bevelen, en tot de laatfte des dóots gereet maken fal.
•■ ' Paarlen Schat, 4 deelen. 8. ■ IJemelfche Morgendauw, s. Muller (H.) Liefdens kus of Goddelyke Tiefdens-Vlamme , dat is opwekking tot de Liefde Gods, in groot 4.
Mannè Hiftorie van het bitter lyden en fterven onzes Hei- lands Jefu Chtifti.
*""— TJitlegginge over alle de heilzame 2g. Artykelen der onveranderde Augsburgfe Confeffie of Geloofs belydenis,4.
.....Foftilof predikaatfien over alle Epiftel-texten, dooi het geheele Jaar, met J, G. Pritiut voorrede, 4. 1730.
Martini Geeftelyk zielen-vermaak of gefangboekje, 8. Mafius kort begrip van het ondërfcheit der waare Evangelife Lutherfè en der Gereformeerde Leere.
■™3"« Poftil of Predikatien over alle Evangely-Texten. ■M'cbeh Nederduits Pfalm en gezangboek, gelykftemmig met de Nederduitfe te fingen, overgezet in 't Hoogd. 12.
""'m- en gefengboek, groóte druk, met het N. Teft. in 4. ~e eerfte vs. op Nooten.
"■'18. grote druk Mid. in 12. Item klein foortin 12. en in 24. Lykpredikatie gedaan door Do. Kloekhoff over Do. Heesper, O o 4 ZACHA-
|
||||
f ZACHARIAS ROMBERG
Verkoopt mede velerhanden, ja de voor-
naamfte Hoogduytfche Godgeleerde
Boeken. Namentlyk:
DE meefte zoort van Hoogduytfche Bybels,
als: de Weimarfche, Tubinger, Miriaan- fe, Toflani, alle in Folio. Verfcheide in 4™, groot 8/0, ordinair 8vo, en in 12«"», van diver- fe drukken. Vervolgens de meefte Schriften en werken van Beroemde Mannen, als van M. Lutfo- rus j Hendrik, en Johannes Muller, Scriever, Laffe- raus-, Spangenberg, Pfeiffer, Geier^J. Arends^Neu- vteyjler, Lelienthal-, Arnolds, Danhauwer, Carp^O" viuffen , Mayer , Adami , Do. Mi/ander , Fritfcb , Quirsveld, Schuppius , GlaJJius , Hubner , Mirt , Haas , Cipriatius , Mesheim , Langen , Candftyn , Gerhardusy Wundriaan-, Sebafl. en Jo^- Smidt^ C. Diedericb) Olliariy Lófcberis, Hunnius, Mafius, Ce- Jfr, Wagners Rambacby Weidners , Smolkens^ Hei' Iers, Lutkeman^ Francijfi, Wellerij Maller Albrechtj Weidling , "Dedekenni , Waltef , Meufchens , Glei- «hens, Riji, Meyfaart, Pipping, Herbergerir Tent- qelius) Serpilius, Riemer, en meer anderen. Ook zyn byhem te bekomen alderhande Hoog-
duytfche Gezang- en School-boeken, als Tefta- menten, Evangeliën, Bybelfche Vraag Catechis- mus, en A, B, C boeken. Drukt ook Bruylofts- Gedigten , Biljetten , Notities , Begraafnis- en Bekentmakings-briefjes. Ook worden by hem ge- bonden allerhande Banden, alsFrance, ordinare Hoorne, en overtrokkene, Jugten, Segryn, En* gelfe, met Fluweel, en andere ftoffe bekleedde banden. KU^;r:.:i..,v
DSa RijKSUNliVSRStrElT ÜT»£CHT i AFDELING iKC.NOLOGiï '—-'-»*—■————— - rl|r,....... j „,1,__M«_^__^__J
|
||||